-ocr page 1-

TIJDSCHRIFT

yooll

VEEARTSENIJKUNDE

u toegegeven door de

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde
in Nederland

ONDER REDACTIE VAN

D. F. VAN ES VELD, W. C. SCHIMMEL

EN

M. G. DE BRUIN,

Looraren aan \'s Rijks Veeartsenijschool.

ACHT-EN-TWINTIGSTE DEEL.

- -* • - " WV-— ■ *

Utrecht
J. L. B EIJERS
1901.

-ocr page 2-
-ocr page 3-

INHOUD VAN HET ACHT-EN-TWINTIGSTE DEEL.

Veeartsenijkunde.

Bladz.

Aan de Lezers!.................. 1

Hemiplegia laryngia bij het paard (met een plaat), door M. H. J. P. Tho-
massen .................... 3

Complicaties van goedaardige-droes, door A. van Leeuwen. ... 34

Tuberculose bij liet paard, door H. Markus.....\' . 97, 484, 529

Neurectomie bjj spronggewrichtskreupelheden, door A. A. Overbeek 113
Neuritis interstitialis prolifera van den plexus sacralis bij liet paard,

door M. H. J. P. Thomassen.............145

Nog eens: complicaties van goedaardige-droes, door A. van Leeuwen 193
Mumificatie van de ongepigmenteerde huid bij runderen, door

J. Wester...................195

Opstijgende ruggemerg-degeneratie als gevolg van neuritis peripherica,

door M. H. J. P. Thomassen.............241

Mededeelingen over inentingen tegen miltvuur in Noord-Holland, door

M. J. Hengeveld GJzn...............253

Entingen tegen vlekziekte, door J. Wester.........260

Mededeeling omtrent den histologischen bouw der „plaques hépatiques",

door G. A. van Lier................289

Mumificatie van de ongepigmenteerde huid bij runderen, door

A. H. Geluk..................292

Enkele opmerkingen uit de praktijk, door J. Vlaskami*.....295

Paralysis van den nervus obturatorius, door M. H. J. P. Thomassen 337
Paralysis van den nervus cruralis bij den hond, door W. C. Schimmel 385
De keuring van voor export bestemd vleesch, door H. M. Kroon. . 387
Onderzoek op longtuberculose bij het rund, door A. van Leeuwen . 395
Bijdrage tot de casuistiek der abnormale verlossing van de merrie, in-
scheuring van de cervix uteri en parametritis, door
M. G. de Bruin 433

Torsio uteri bij een merrie, door H. M. Kroon........439

Paralyse van den nervus radialis en van den plexus bracbialis bij

het rund, door J. ,T. Wester............

Rundvee-tuberculosewet, door P. Baerends........

De nieuwe onderwijslokalen aan \'s Rijks veeartsenijschool, dooi

W. C. Schimmel................

Over de identiteit der tuberculose bij mensch en rund, dooi

M. H. J. P. Thomassen.....\'.........

Prof. Dr. H. J. Hamburger..............

De uitvoering der tuberculosewet, door D. A. we Jong Jzn., met
aanhangsel...................570

442
481

501

547

558

-ocr page 4-

inhoud.

Korte mededeelingen.

Secundair glaucoom bij het paarcl, door W. C. Schimmel .... 41

Solutio retinae bij het paard, door idem..........43

Lipofibroom aan het mesenterium van een rund, door H. G. vak

Harrevelt...................117

Lipoom aan colon en uterus van een rund, door idem.....117

Leukaemie, door idem................117

Actinomycoom aan het harde gehemelte van een rund, door idem . 118

Solutio retinae bij een rund, door idem..........118

Taeniae echinococcus bij een hond, door idem........118

Hypertrophie van den oesophagus bij een paard, door idem . , . 119

Een tweede geval van algemeene metastatische actinomycose, door idem 120

Vergelijkend onderzoek van formaline-conserveeringsmethoden, door id. 120

Rectificatie, door idem................213

Primaire actinomycose der huid van den uier, door E. A. Beiich Gha-
ven horst
....................214

Boosaardige kopziekte, door idem............216

Keuring van vee en vleesch te Utrecht gedurende 1900, door D. F. van

Es veld.....................344

Keuring van vee en vleesch in het abattoir te Paramaribo, gedurende

1900, door S. de Lange...............404

Kortstondige verlamming van den nervus peroneus bij het paard, door

J. M. KNIPSCHEF.lt.................405

Breuk van het hoefbeen en ontschoening na zenuwsnede, door idem 406

Een dracht met kneveltjes, door A. van Leeuwen . . . . . . 407

Referaten.

Abattoir te Rotterdam over 1899 (ref. D. F. van Esveld) .... 44

Gemeentelijke gezondheidsdienst te Amsterdam over 1899 (ref. idem) 45

Aetiologie van maanblindheid (ref. W. C. Schimmel)......46

Het verven van witte haren bij onze huisdieren (ref. idem). ... 47

Aantal veeartsenijkundige studenten in Duitschland (ref. idem) . . 49

Nieuwe veeartsenijschool in Ierland (ref. idem)........49

Hygiënisch instituut te Toulouse (ref. idem).........49

Hygiënisch instituut te Berlijn (ref. idem)..........49

Uitbreiding der veeartsenijschool te Dresden (ref. idem).....50

Nieuw veterinair-instituut te Leipzig (ref. idem).......50

De serumtherapie in het Fransche leger door Molina (ref. K. Hoef-
nagel)..........\'...........121

De antitoxine-behandeling der influenza bij paarden (ref. idem) . . 122
Vrijspraak van een veearts, aangeklaagd wegens achteloosheid, den

dood ten gevolge hebbende (ref. idem)..........123

Is tot het diagnostiseeren van miltvuur de sectie onvermijdelijk (ref.

H. G. van Hakrevelt)...............154

Bijdrage tot de aetiologie van euzoötisch optredende oogontstekingen

(ref. idem)....................154

Overblijfsels van mest in worstdarmen (ref. idem).......155

Du traitement de la tuberculose expérimentale par la viande crue et

le jus de viande (ref. idem)..............156

Verkaasde lymphklieren bij schapen (ref. idem)........156

Twee gevallen van tuberculose bij runder-foetus (ref. idem). . . . 157

vi

-ocr page 5-

inhoud.

Bladz.

Onderzoekingen over houtvuur, odc deel: immunisatie (ref. idem). . 157
Vergelijkende studie over bacillus oedematis maligni (vibrion Beptique)
en bacillus sarcophysematos (charbon symptomatique, boutvuur)

(ref. idem)...................158

De melkhygiëne (réf. W. C. Schimmel)..........159

Bacteriologische cursus voor veeartsen in Baden (ref. idem). . . . 160

Promoties te Bern (ref. idem) . .............161

Pensionneering der provinciale veeartsen in Zeeland (réf. J. Xoojjman) 161

Eenige nieuwere onderzoekingen over rabies (ref. 1). B. Wagenaar) 204

Iets over luxatie en torsie der varkensmilt (réf. H. G. van Harrevelt) 209
Berlijnsche lichtstaaf, een nieuwe lamp voor onderzoek van vleesch

(ref. idem)....................210

Bekroningen op de wereldtentoonstelling te Parijs (ref. idem) . . . 211
Iiloed-culturen bij septicaemie, pneumonie, meningitis en „chronic

disease" (ref. idem).................211

Diphtherie bij het paard (ref. idem)............212

Over het oplosbaar zilver en zijn therapeutische waarde (ref. idem) . 212

Maatregelen ter bestrijding der tuberculose in Noorwegen (ref. idem) 213

Promotie te Bern (réf. W. C. Schimmel)..........214

Bacteriologische cursus voor veeartsen (ref. idem).......214

Prijsvraag Nederlandsch-Indië (réf. D. F. van Es veld).....217

Een geval van foetale tuberculose . . (réf. H. G. van Harrevelt). 265

Het aantoonen van paardenvleesch in worst (ref. idem ). 266

De oorzaak van de paardenziekte. . . (ref. idem ). 266

De aetiologie der dekziekte.....(ref. idem ). 267

Experimenteels tuberculose bij den ezel. (ref. idem ). 267
Enting tegen influenza (contagieuse pleuropneumonie der paarden)

(réf. W. C. Schimmel)...............268

Tuberculose bij het paard (réf. K. Hoefnagel)........270

Militaire veterinaire dienst in Nederlandsch-Indië (réf. D. F. van

Esveld)....................272

Over een nieuwe vermeerderings-methode bij het onderzoek op tuberkel-
bacillen (réf.
H. G. van Harrevelt)..........305

Het weerstandsvermogen van bacteriën tegen koude (ref. idem) . . 306

Bactericidie en miltvuurinfectie (ref. idem).........306

Bacterium coli als oorzaak van een enzoötische \'paardensterfte in

West-Pruisen (ref. idem)...............307

Met voorkomen van bacteriën in de melk na genezen mastitis bij het

rund (réf. W. C. Schimmel)...........\' . . 310

Het PoDEWrLS-systeem te Diesden (réf. D. F. van Esveld) . . . 311

Het „abituriëntenexamen" in den Rijksdag (réf. W. C Schimmel) . 311

De veterinair-medische faculteit te Bern (ref. idem)......312

De serumtherapie bij gangraeneuse septicaemie (maligne oedeem) door

Leclainche en Morel (réf. K. Hoefnagel)........345

Behandeling van eclampsia puerperalis door intramammaire of subcu-

tane injecties met jodetum kalicum (ref. idem).......349

Distomatose van den buikwand eener koe (réf. H. G. van Harrevelt) 350

Een kreupelheid door cysticercus veroorzaakt (ref. idem).....350

Kleuring van tuberkelbacillen (ref. idem)..........350

Aangeboren tuberculose by twee kalveren (ref. idem)......351

Stomatitis et glossitis tuberculosa by een koe (ref. idem) . ■ . . 351

De vleeschvergiftiging te Sirault (ref. idem).........352

Bijdrage tot de studie over den oorsprong der alexine in normale sera
(ref. idem) ...................352

vii

-ocr page 6-

INHOUD.

Werking van formaline-dampen op het centraal zenuwstelsel van konij-
nen, welke aan experimenteele dolheid zijn gestorven (ref. idem) . 352
Over de bactericide werking van het leverglycogeen (ref. idem) . . 353
Behandeling van kallziekte bij het rund (ref. W. C.
Schimmel) . . 408

Maatregelen tegen tuberculose (ref. E. Hoefnagel)......409

Onderzoekingen omtrent de waarde van tuberculine (ref. idem) . . 414

Mond- en klauwzeer van dieren op menschen overgebracht (ref. idem) 415

Een geval van primairen malleus der conjunctiva (ref. idem) . . . 415

Keuring van vee en vleesch te Arnhem in 1900 (ref. D. F. van Esveld) 415
Aansluiting der veeartsenijschool te Zurich by de universiteit aldaar

(ref. W. C. Schimmel).......\'........416

Practische vorming der veeartsen in Hongarije (ref. idem) .... 417
Pseudo-malleufl of goedaardige-huidworm, door
J. K. F. de Does en

J. de Haan (ref. D. F. van Esveld).........■ . 446

La Tristeza, door J. LigniÈres (ref. K. Hoefnagel)......450

Beschuttende enting tegen hondenziekte (ref. W. C. Schimmel) . . 454

Listf.r over examens (ref. idem).............455

Onderzoekingen omtrent de werking van morphinum hydrochloricum

bij herkauwers (ref. W. C. Schimmel)..........50S

Pathogenie en prophylaxis van maanblindheid, door Dr. L. Dor (vef. id.) 509

Het abattoir te Roermond over 1900 (ref. D. F. van Esveld) . . 510

De exportvleeschhandel (ref. idem)............512

Verheffing der veeartsenijschool te Zurich tot veterinair-medische

faculteit (ref. W. C. Schimmel)............516

Veterinaire dienst bij het leger, over 1899 (ref. D. F, van Esveld). 66

De veterinaire faculteit te Bern (ref. K. Hoefnagel)......72

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde.

Verslag van den toestand der Maatschappij over 1899/1900. ... 50

id. omtrent de geldmiddelen der Maatschappij over 1899 ... 54

Overzicht van het geldelijk beheer over 1899. ... .... 56
» » » » »»»in verband met de

begrooting....................57

Begrooting voor 1901.................63

» » 1902..................................565

Verslag omtrent den toestand van de bibliotheek over 1899/1900. . 58

Notulen der 39ste Algemeene vergadering....... . 332, 354

Kort verslag der 40ste Algemeene vergadering........273

Rectificatie....................384

Rapport omtrent het onderzoek op cornage in het wetsontwerp op de

paardenfokkerij..................313

Verslag der afdeeling Groningen—Drente........183, 516

» » » Friesland...........185, 517

» » » Gelderland—Overijsel....... 186, 567

» » > Utrecht..............225

» » » Noord-Holland......... 226, 518

» » » Zuid-Holland............228

j » Nieuwe afdeeling Zuid-Holland....... 229, 520

» » afdeeling Zeeland..............230

»js Noord-Brabant—Limburg........231

Naamlijst der leden van de Algemeene afdeeling.......233

Programma der 4lstc (buitengewone) Algemeene vergadering . . . 380

VIII

-ocr page 7-

1N1I0UÏ).

Rapport over het ontwerp van wet, houdende bepalingen tot bestrij-
ding van de tuberculose onder het rundvee........397

Programma der 42ste Algemeene vergadering.........564

Verslag van de 38ste en 39ste vergadering der Nieuwe afdeeling

Zuid-Holland..............• .... 283

Bibliotheek van Hollandsche veeartsenijkundige werken (19do vervolg) 471
Mededeelingen van het Hoofdbestuur . . 63, 142, 183, 224, 239,

273, 353, 522, 566
M. H. J. P. Thomassen, Het 50-jarig jubilaeum van Dr. Willems

te Hasselt. ..............82

Verslag der veeartsenijkundige vereeniging tot bevordering der kennis

omtrent de keuring van voedingsmiddelen van dierlijken oorsprong 377

Necrologie........... 64, 190. 287, 381, 478, 575

Personalia.\' . 64, 142, 190, 236, 287, 335, 382, 431, 479, 522, 576
Veeartsenijkundig Staatstoezicht. . 65, 143, 191, 236, 288,

431, 525, 578

Staat der gevallen van besmettelijke veeziekten 96, 144, 192, 240,

288, 336, 384, 432, 480, 528, 578
Bepalingen tot bestrijding van tuberculose. Memorie van toelichting.
Resumé van d» wettelijke maatregelen in het buitenland 124,

162, 218

Prof. D. J. van Oppenheim, De Hooge Raad contra de openbare

slachthuizen...................315

Openbare slachthuizen. Wijziging der hinderwet..... 376, 465

Bepalingen betreffende de staatszorg voor de paardenfokkerij in Nederl. 455

Staatsbegrooting voor 1899..............................82

» » 1901...............135

\'s Rijks veeartsenijschool . 65, 190, 236, 336, 382, 431, 523, 577

Staatsexamens.............. 431, 525, 577

Nieuw uitgekomen boeken.......... 95, 237, 382, 526

Boekbeoordeeling.

Prof. Dr. Jos. Bayer, Thierärztliche Augenheilkunde......90

Bericht über das Veterinilrwesen im Königreiche Sachsen für das

Jahr 1899.................... 91

A. A. teu Haar, Ons vee...............92

Dr. Paul Jess, Kompendium der Bacteriologie und Blutserumtherapie

für Tierärzte und Studierende.............187

Dr. Paul Martin, Lehrbuch der Anatomie der Haustiere mit beson-
derer Berücksichtigung des Pferdes....... 188, 286, 577

Prof. F. GuTENäcKEit, Die Hufkrankheiten des Pferdes, ihre Erken-
nung, Verhütung und Heilung, für Thierärzte und Studirende der

Thiermedicin...................188

Prof. Dr. W. Pfeiffer, Operations-cursus für Thierärzte und Studirende 234
Dr. R. Schmaltz, Atlas der Anatomie des Pferdes. Erster Theil:
Das Skelett des Rumpfes und der Gliedmassen mit Zeichnungen

von Vincent Uwira................234

Dr. Oskar Schwarz, Maschinenkunde für den Slachthof-Betrieb . , 285
Dr. S. A. Knopf, De tuberculose als volksziekte en hoe zij kan worden
bestreden....................
335

IX

-ocr page 8-

ïn1i0ui).

Bladz.

Veterinaire almanak voor het jaar 1901..........417

Dr. D. A. de Jong Jzn, Vétérinaire pathologie en hygiëne. Mededee-

lingen en onderzoekingen uit praktijk en laboratorium. reeks . 420
Mededeelingen uit het Laboratorium voor pathologische anatomie en

bacteriologie te Weltevreden over het jaar 1900.......425

Ellenberger und Günther, Grundriss der vergleichenden Histologie

der Haussäugethiere................420

H. M. Kroon, Voederkennis. De voedermiddelen en hun gebruik. . 427
Dr.
Reinold SohmaLTZ, Priiparirübungen am Pferd. Theil I, Muskel-

priiparate....................429

T. A. L. Beel, Practische gids voor het samenstellen en de bediening
der ijsmachines, systeem
Raoui, Pictet..........430

&

-ocr page 9-
-ocr page 10-
-ocr page 11-

de J^ezers!

Ingevolge het besluit, genomen in de Algemeene verga-
dering der Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde,
gehouden op 21 en 22 September 1900, zal dit Tijdschrift
voortaan in maandelijksche afleveringen, elk van 3 vel, ver-
schijnen. Voor de eerste maal ziet een dubbele aflevering,
voor de maanden October en November, het licht.

De redactie neemt deze gelegenheid te baat om het Tijd-
schrift bij de leden der Maatschappij aan tc bevelen. Dooi-
de maandelijksche verschijning kunnen ingezonden artikelen
spoediger worden geplaatst dan vroeger het geval was, iets
dat vooral bij vraagstukken van den dag van belang moet
worden geacht. Het is meer in het bijzonder voor laatst-
bedoelde onderwerpen dat zij de medewerking van de lezers
verzoekt. Gaarne zal de redactie alle artikelen opnemen,
welke ten doel hebben de veeartsenijkunde tot hooger ont-
wikkeling te brengen en misstanden op tc heffen, mits zij
in zoodanigen vorm zijn gegoten dat aan de waardigheid
van dit Tijdschrift geen afbreuk wordt gedaan.

Tot haar genoegen kan de redactie berichten, dat de heer
H. G. van Harrevklt te Rotterdam welwillend op zich
heeft genomen om in het vervolg referaten te leveren op
het gebied van pathologische anatomie, bacteriologie en
infectieziekten, uit de
Berliner tlii\'erärztliche Wochenschrift,
de Zeitschrift für Thier medici», de Zeitschrift für Fleisch,-
und Milchhygiene
, de Anncdes de Pasteur, de Zeilschrift für
Hygiene und Infectionslcrankheilen
en het Centralblalt für
Bakteriologie.

-ocr page 12-

Aan (le lezers van dit Tijdschrift, die geen lid zijn van
de Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde, zij
bericht, dat de prijs, in verband met den meerderen om-
vang dien het voortaan zal hebben, is verhoogd tot f 5.—
per jaargang.

Utrecht, 1 October 1900. Dk Redactik.

-ocr page 13-

HEMIPLEGIA LARYNGIS BIJ HET PAARD,

door

M. H. J. V. THOMASSEN,

Leeraar aan \'s Rijks Veeartsenijschool.

(Voordracht, gehouden te Utrecht op 22 Soptoinber 1900 in do Algemcene
vergadering der Maatschappij ter bovordoring der Veeartsenijkunde.)

Met een plaat.

Geen ziekte of gebrek van liet paard is om n bekende
redenen van meer actueel belang dan de snuivende dam-
pigheid. Aan den meest voorkomenden, den norveusen
vorm, wordt .sedert lang reeds een erfelijk karakter toegekend
en daarom tracht men algemeen de dieren, met deze kwaal
behept, van de voortteling uit te sluiten.

l)e onderkenning van cornage1), d. w. z. liet consta-
teeren dat een paard na een inspanning van korter of langer
duur, meestal bij inspiratie, een abnormaal geluid laat hooren,
vergt van den deskundige niet veel practische bedrevenheid.
Niet zoo gemakkelijk valt het uit te maken of het gebrek
acuut of chronisch (d. i. van blij venden aard) is, en verder
waardoor de stridor in casu wordt veroorzaakt; toch is deze
kennis met het oog op de mogelijke herediteit van het
gebrek van groote beteekenis.

Hoe en waardoor bij den nerveusen vorm de kwaal
gewoonlijk tot stand komt, blijft, ook voorden meest ervaren
deskundige, grootendeels een raadsel; onze kennis om-
trent haar aetiologie en pathogenesis laat nog veel te wensehen
over. Het is daarom dat ik mij sedert ecnigen tijd bezig-
houd met onderzoekingen, waarbij mijn assistent, de heer

1  In zijn hippologinche beteekenis lieeft dit woord in ons land ook burger-
recht verkregen.

-ocr page 14-

Kruijmel, mij trouw ter zijde stond, met het doel in het
pathogenetisch gedeelte der quaestie door te dringen, en zoo
mogelijk uit de verkregen resultaten tot practische gevolgtrek-
kingen voor de prophylactische, zoowel als voor de curatieve
therapie te komen.

Al mochten wij hierin ook niet geheel slagen, meen ik
toch reeds een en ander omtrent de resultaten van het eerste
gedeelte van ons onderzoek aan de vergadering te kunnen
mededeelen. Tevens kan de gelegenheid dienen om het
geheugen van velen uwer, met betrekking tot reeds lang
gekende feiten, op te frisschen. Door de demonstratie van
normale zoowel als van pathologische praeparaten, welke
het mij gelukte te verzamelen, zal ik trachten het gesprokene
te verduidelijken.

Met opzet bepaal ik mij voorloopig tot de bespreking van
feiten betreffende het eerste gedeelte van mijn onderzoek,
in de hoop in een volgende bijeenkomst hieraan een en
ander aangaande aetiologie en therapie te kunnen toe-
voegen. Ter bevestiging van hetgeen thans nog maar ver-
moedens of hypothesen zijn, dienen evenwel nog vele
experimenten vooraf te gaan.

Waar sprake is van s t r i d o r 1 a r y n g i s, moet men
aannemen dat een vernauwing (stenosis) van dit gedeelte
der luchtwegen bestaat.

Het geluid dat bij vernauwing der allervoorste lucht-
wegen kan ontstaan, verschilt zoo zeer van het laryngeaal
stenose-geruisch, dat de nasale dyspnoe geheel buiten
bespreking mag blijven. Trouwens bij dezen vorm ontbreken
nooit andere typische symptomen, welke een vrij nauw-
keurige diagnose mogelijk maken en in dit geval wordt het
woord cornage gewoonlijk niet gebruikt.

Alvorens nader in te gaan op de oorzaken van strotten-
hoofd-vernauwinnr is het zaak in het kort de structuur en

O

-ocr page 15-

de normale verrichting van dit gewichtig orgaan, deels in
grove trekken, maar voor een ander deel in fijnere details,
voor zoover deze ter verduidelijking van het pathologische
moeten dienen, te behandelen.

Anatomie. Het strottenhoofd vormt den door spierwer-
king reguleerbaren ingang der trachea, waarvan het lumen,
naar gelang der kracht van den stroom der ingeademde
lucht, wordt gewijzigd. De larynx is het stemvorinend
orgaan, waarin bij mensch en dier, door spanning en ver-
slapping der stembanden, verschillende tonen worden voort-
gebracht. Zij dient tevens tot wachter voor de diepere
luchtwegen; bij de minste slijmvliesprikkeling sluit zich de
stemspleet, waardoor het indringen van vreemde lichamen
en prikkelende gassen zooveel mogelijk wordt voorkomen.
Van het strottenhoofd gaat verder de natuurlijke beschut-
tingsreflex, het hoesten, uit.

Kraakbeenderen. Het is u allen bekend, dat het geraamte
van de larynx uit twee gepaarde cn twee ongepaarde kraak-
beenderen bestaat. Van de laatste heeft de epiglottis voor
ons onderwerp de minste beteekenis. Zij dient om de
larynx af te sluiten. Des te meer daarentegen dc ary-
kraakbeenderen, welke het meest beweeglijk gedeelte uit-
maken. De uitwendige vorm van het strottenhoofd wordt
voornamelijk door de schildkraakbeenderen bepaald. Het
ringkraakbeen draagt met de arykraakbeenderen en de
stembanden het meest bij tot wijziging van de ruimte dei-
stemspleet.

De stemspleet is het nauwste gedeelte van het strotten-
hoofd. Zij vormt een lang gerekten driehoek, waarvan de
top naar het punt van vereeniging der schildkraakbeenderen
is gekeerd, terwijl liet breeder gedeelte tusschen de ary-
kraakbeenderen ligt. De smallere ruimte tusschen de stem-
banden bedraagt in rust 3—5 niM. en draagt den naam
van glottis vocalis. De grootere, nagenoeg eivormige

-ocr page 16-

ruimte tusschen de arykraakbeenderen Leeft in liet wijdste
gedeelte een doorsnede van —2 cM. en wordt glottis
respirator ia genoemd.

De stembanden bevatten veel elastisch weefsel, waardoor
zij permanent gespannen zijn. Zij sluiten den M. thyreo-
arytaenoideus inferior gedeeltelijk in, waaraan zij hun gevuld-
heid te danken hebben. Tusschen de beide schild-arykraak-
beenspieren is het stemzakje (ventriculus
Morgagni) gelegen.
Men spreekt van phonatie-, cadaver- en inspiratie-
stand der glottis.

Bij phonatie zijn de stembanden over de geheele lengte
elkander zoover genaderd dat slechts een smalle spleet
tusschen de randen open blijft. Door oplichten en vast aan-
leggen der arykraakbeenderen tegen de schildkraakbeenderen
ontstaat verwijding, welke vooral bij geforceerde inspiratie zeer
sterk is. De stembanden volgen deze beweging.

De verandering in den stand der glottis geschiedt door
sp i er werking.

Spieren. De strottenhoofdspieren worden verdeeld in ver-
wijders (abductoren) en vernauwers (adductoren).

Als verwijders staan in de veeartsenijkunde behalve de
M. M. crico-arytaenoideus en crico-thyreoideus
te boek de M. arytaenoideus transversus en vroeger
zelfs nog de M. crico-arytaen oideus lateralis.

De voornaamste, wij zouden haast kunnen zeggen de eenige
verwijder, is de M. pos tic us. Deze spier heft de ary-
kraakbeenderen buiten het strottenhoofd, spanl de stem-
banden en sluit den toegang af tot het stemzakje. Van den
M. cric o-t hyreoideus kan ook worden gezegd dat hij
de stemspleet verwijdt. Door wending der ringplaat worden
de arykraakbeenderen naar boven en buiten de schildkraak-
beenderen gelicht.

Al de andere spieren zijn vernauwers. Hiervan hebben
wij ons meermalen kunnen overtuigen door directe electrische

-ocr page 17-

prikkeling der spieren met een Du Bois-Reymond\'s slede-
apparaat.

De prikkeling van den M. arytaenoideus trans-
versus, zoowel één- als tweezijdig, doet het strottenhoofd
vernauwen. De ligging dezer spier vóór de ring-arykraakbeen-
geleding bewijst genoegzaam, dat zij de arykraakbeenderen
alleen naar elkander toe kan halen. Trouwens de samenhang
van een groot gedeelte harer vezelen niet die van den
M. thyreo-arytaenoideus superior laten haar uit-
sluitend deze werking toe. Volgens andere anatomen (Eu,
en-
berger
en Müller) werkt zij vernauwend of verwijdend,
naarmate zij zich contraheert met vernauwers of verwijders.
Ik zag evenwel ook vernauwing bij electrische prikkeling
van den trans ver sus 1), nadat deze van den superior
gescheiden was. Prikkeling van beide transversi doet de
arykraakbeenderen en de stembanden naar elkander toegaan.

Op gelijktijdige prikkeling van pos tic us en trans-
versus volgde minder sterke verwijding dan wanneer de
eerste alleen werd geprikkeld.

De M. crico-arytaenoideus lateralis en de M. M.
t h y reo-aryta en o ido i (superior en inferior) zijn alle ver-
nauwers.

De spanners der stembanden zijn vooreerst de inferior
en verder de M. crico-th yreoideus.

Zenuwen. De spieren van het strottenhoofd ontvangen, met
uitzondering van den M. crico-thyreoideus, alle takjes van den
N. laryngeus inferior (recurrens). Zooals duidelijk aan dit
praeparaat is te zien (fig. 1), geeft de recurrens eerst één,
soms twee takjes af aan den M. posticus. Iets hooger gaat
een takje schuin naar achteren en boven onder genoemde
spier door, om zich daarna in de helft van den M. trans-

\') In liet vervolg wordt korthoidslialve vanM. posticus, transvorsus,
lateralis, superior, inferior eu crico-tliy r o o i d e u s gesproken,

-ocr page 18-

versus der betreffende zijde te vertakken. Het voortloo-
pend stammetje slaat zich om naar boven, gaat tusschen
schild- en ringkraakbeen door en geeft eerst twee takken
aan den M. latcralis en vervolgens takjes aan de beide M. M.
arythyreoidei.

Wat den M. crico-thyreoideus betreft, de meeste veeartsenij-
kundige schrijvers over cornage handelende, als
Günther,
Möleer, Cadéac, Fröhner
, enz., beweren dat deze spier bij
het paard door een takje van de eerste halszenuw wordt
geïnnerveerd. Eerstgenoemde schrijvers betwisten elkander
zelfs de prioriteit der ontdekking. Bij den mensch ontvangt
deze spier een takje van den N. laryngeus superior ; voor
den hond wordt het bestaan van een laryngeus medius aan-
genomen, welke naast den superior deze spier innerveert.
Genoemde natuurspeling bij het paard moet ieders bevreem-
ding opwekken. Meermalen trachtten wij ons op het cadaver
van de waarheid van dit feit te overtuigen, maar zochten
steeds te vergeefs naar een zenuwtakje voor de betreffende
spier, afkomstig van de lsto halszenuw.

Uit dit praeparaat zal u duidelijk blijken dat wij voor een
anatomische dwaling staan (tig. 2). Vervolgen wij het fijne
zenuwdraadje, dat duidelijk in het achterste gedeelte van
den M. crico-thyreoideus treedt, naar boven, dan zien wij
dat dit loopt over den M. crico-pharyngeus en verder schuin
naar voren en boven op een afstand van ongeveer 10 cM.
en zich daar verbindt met den ramus pharyngeus, ongeveer
4 cM. onder de plaats waar deze in de buurt van het
ganglion supremum de vagusvlecht heeft verlaten. Het
komt ons voor dat deze pharyngeaal-tak zelf voor een deel
uit den sympathicus stamt.

Bij een ander paard vond ik het verloop eenigszins anders.
Het zenuwtakje kwam te voorschijn uit den plexus door
den vagtis gevormd, even onder de plaats waar de laryngeus
superior dezen verlaat.

-ocr page 19-

De Iaryngeus superior, afkomstig van den vagus, treedt
bij het paard langs een opening, tusschen het tongbeen en
den achterrand van het schildkraakbeen gelegen, naar binnen,
om zich in het slijmvlies en de spieren van het strotten-
hoofd te vertakken, na misschien met den recurrens anasto-
mosen te hebben aangegaan. Soms constateert men in het
beloop dezer zenuw een belangrijke anatomische afwijking,
waarover straks uitvoeriger.

Daargelaten de onopgeloste quaestie of de motorische dra-
den der strottenhoofdzenuwen uit accessorius of vagus
stammen, het staat in ieder geval vast, dat ook bij het
paard alle zenuwen, zoowel motorische als sen-
sibele, voor de larynx bestemd, na vereeniging
van bovengenoemde zenuwen bij het uittreden
langs het foramen jugulare, in de banen van
den vagus verloop en, waaruit eerst de Iaryn-
geus superior, daarna het takje voor den M.
crico-th yreoi deu s, en pas in de borstkas de Iaryn-
geus inferior worden afgegeven. De eerste hals-
zenuw innerveert dus geen der strottenhoofdspieren bij
het paard.

Met deze anatomische bijzonderheden meenen wij voorloopig
te kunnen volstaan. Op het physiologisch gedeelte krijgen
wij gelegenheid nader in te gaan, waar dil ter verduide-
lijking van pathologische bijzonderheden noodig mocht blijken.

Pathologie van de larynx. Bij den aanvang werd
reeds gezegd dat stridor laryngis op stenosis
laryngis wijst. Waardoor kan zoo al vernauwing van het
strottenhoofd ontstaan? Algemeen wordt aangenomen, dat
bij het paard in minstens 95 pet. der gevallen eenzijdige
strottenhoofdverlamming de aanleidende oorzaak is van liet
gebrek.

Deformiteits-stenose. De overige 5 pet. zijn het gevolg
van tumoren, woekeringen, misvormingen, enz. in de

-ocr page 20-

larynx, soms in de trachea. Ik ben in de gelegenheid u
enkele exemplaren met laatstgenoemde laesies in de eerste
plaats te toonen.

1. Vooreerst de trachea van een pony, oud ruim 20 jaar,
welke bij exspiratie na eenige inspanning een giemend ge-
luid liet hooren. Zooals gij ziet, worden in de trachea van de
bifurcatie tot aan het ringkraakbeen drie rijen vast aaneen-
gesloten knobbeltjes, ter grootte van een erwt en grooter,
aangetroffen. Bij nader onderzoek bleken deze tumoren te
zijn enchondromen.

2. Strottenhoofd van een cornard meteen polyp onder
den rechter stemband en twee kleinere polypen tusschen
de arykraakbeenderen. In 1885 zag ik een ander geval van
cornnge, waarbij de stenosis werd veroorzaakt door een
polypeus gezwel ter grootte van een noot. Ook dit zat aan
den rechter stemband.

3. Strottenhoofd met vegetaties op den bovenrand en
aan de inwendige vlakte van liet rechter arykraakbeen, waar-
door een belangrijke vernauwing van den ingang en stridor.

4. Onlangs onderzocht ik een paard, dat reeds in rust
giemde. Bij exploratie per os vond ik het rechter arykraak-
been mediaalwaarts omgekruld, waardoor het tevens met
zijn bovenrand veel lager stond dan het linker. Vermoedelijk
was deze deformiteit het gevolg van een verzweringsproces
daar ter plaatse, in het beloop van een phlegmoneusc angina
ontstaan.

Nerveuse vorm. In 95 pet. der gevallen is de stenose het
gevolg eener hemiparesis of hemiplegia en wel van de
linker helft, waarbij alle spieren, behalve de M. crico-tby-
reoideus, min of meer gelijkmatig zijn gedegenereerd oif
slechts enkele, waaronder de M. posticus veelal in de eerste;
plaats. De totale, zelfs de gedeeltelijke verlamming van deze ni
verwijder van de larynx is voldoende om een stenose-
geruisch te verwekken.

-ocr page 21-

Dat aan deze eenzijdige spierdegeneratie met atrophie van
eiKcle of van alle spieren geen myopathisch lijden ten
grondslag ligt, is voor mensch en dier een vrij wel uitge-
nuakte zaak. Het lijden is van neuropathischen oor-
sprong.

Aangezien de geneeskunde van den mensch vooral op het
gebied van zenuwziekten de veeartsenijkunde ver vooruit is,
acht ik het gewenscht voor deze belangrijke kwaal een
ocgenblik bij haar te rade te gaan, ofschoon cle larynx-
verlamming veel veelvuldiger voorkomt bij het paard dan
bii den mensch. Naar gelang van \'haar oorsprong onderscheidt
men in de menschelijke geneeskunde de cerebrale (corticale),
de bulbaire en de periphere strottenhoofdverlamming.

a. De cerebrale (corticale) vorm. Semon1) neemt
aan, dat zoowel door laesies van de cortex als van de daaruit
tot in den bulbus verloopende banen, strottenhoofdverlam-
ming kan ontstaan, welke zich dan bepaalt tot functiestoornis
der vernauwers, de spieren welke onder den invloed van het
betreffend psycho-motorisch centrum staan. Een willekeurige
functie, de stemvorming, wordt er door beheerscht. De
respiratore geschiedt grootendeels automatisch, maar kan ook
onder den wil worden gebracht.
Skmon zag deze verlamming
steeds beiderzijds optreden. Andere schrijvers maken evenwel
gewag van eenzijdige verlammingen, ten gevolge van hersen-
laesies ontstaan. liet spreekt van zelf dat de laryngeale
verlamming bij eenzijdige aandoening gepaard gaat met
andere symptomen, als gevolg der destructie, door bloeding,
tumoren, enz. teweeggebracht.

Men onderscheidt voor den mensch functioneele en
organische strottenhoofdverlammingcn. Bij de eerste ont-
snappen dc anatomische veranderingen aan de waarneming.
Bij den functioneelen vorm zijn de vernauwers bijna zonder

1  I\'. IIeijmann, Kehlkopf und Luftrübre. Gedeelte „norveuse stoornissen"
(floor
Semon bewerkt. "Wicn 1898,

-ocr page 22-

uitzondering alleen ziek, zoodat de psychische of j 1 o-
natische functie van het strottenhoofd uitsluitendgesbffd
is; de physische of respiratore blijft intact. De oorspaig
der banen voor de eerste zetelt in de cortex der groote
hersenen; die voor de tweede in de medulla. In den
recurrens vinden wij deze banen in den vorm van tvvee
scherp gescheiden zenuwbundels in een gemeeuschappeijke
scheede terug. Hierover nader.

Beiderzijdsche functioneele strottenhoofdstoornissen van ten-
tralen oorsprong komen bijna altijd naast andere psychische
stoornissen voor, onder anderen bij hysterie, na gemoeds-
aandoeningen, choc, enz., en bepalen zich zooals gezegd tot
phonatische. Van een functioneele posticus-paralyse kan dus
zoo min als van een totale functioneele recurrens-verlamming
sprake zijn.

Semon kent alleen een symmetrische en geen eenzijdige
verlamming van de groep der adductoren. Deze uitspraak
berust op clinische, maar niet op experimenteele waarneming.
Hij ontkent de mogelijkheid niet van gevallen, als door
Donaldson en P. Heymann vermeld, waarbij verlamming van
den M. crico-arytaenoideus lateralis. Zij kunnen
het gevolg zijn van zuiver locale processen, waardoor even
goed verlamming van andere vernauwers tot stand kan komen.

Kunnen wij deze onderscheiding ook maken
voor het paard? met andere woorden, wordt bij deze
diersoort een alleenstaande degeneratie der vernauwers van
centralcn oorsprong waargenomen, zoodat bij het dier alleeni
phonatie- en geen respiratiestoornissen worden aange-
troffen?

Voor een gedeelte kunnen wij deze vraag bevestigend beant-
woorden en wel in dien zin, dat een alleenstaande atropine der1
vernauwers, maar eenzijdig en wel links, nog al gezien wordt,
waarvan de oorzaak evenwel vermoedelijk peripheer
moet worden gezocht. Straks zal ik hierop terugkomen en u

-ocr page 23-

eei strottenhoofd toonen, waaraan deze laesies duidelijk te
zien zijn.

li. Bulbaire vorm. Er kan een alleenstaande verlam-
ming der verwijders (posticus) of een totale recurrensver-
lamming (verwijders en vernauwers), een- of tweezijdig, ge-
isoleerd of naast andere hersen-paralysen, ten gevolge van
bulbaire laesies voorkomen. Bij den mensch ziet men deze
strottenhoofdverlamming veelvuldig in het beloop van
tab es d or sa 1 is, maar ook ten gevolge van bloedingen,
tumoren, syphilitische aandoeningen van dit gedeelte van
het centraalzenuwstelsel. Ofschoon de mogelijkheid niet uit-
gesloten is, behoort het voorkomen van dezen vorm bij de
huisdieren en inzonderheid bij het paard tot de groote zeld-
zaamheden. Bij de z.g. schuurziekte van het schaap treedt
een dergelijke phonatie-, misschien ook respiratie-stoornis op.
Wellicht ook bij de keelziekte (bulbair-paralyse) van het
paard, welke in Vlaanderen veelvuldig is waargenomen.

c. Periphere vorm. Deze verdient in de veterinaire
pathologie de meeste belangstelling. In de overgroote
meerderheid der gevallen is de nerveuse vorm van cornage
Ifoij het paard een lijden van zuiver peripheren aard, en
g;elet op de innervatie der strottenhoofdspieren moet een
1 ijden van den N. recurrens op den voorgrond worden
gesteld.

Alvorens de clinische recurrens-verlamming nader te be-
spreken, is het nuttig kennis te maken met de gevolgen van
izenuwresectie en zenuwprikkeling, zoowel van den laryngeus
superior als inferior, en de gevolgen na te gaan, welke voor
de larynx hieruit voortvloeien.

De experimenteele recurrens-verlamming. Galknüs staat
te boek als de ontdekker der nervi recurrentes. Hij sneed
ze het eerst door bij het varken en wijst als gevolg der
operatie alleen op het verlies der stem, de aphonie.

Bij den hond is sedert den aanvang dezer eeuw de recur-

-ocr page 24-

rens-resectie veelvuldig toegepast. Le GallöÏs constateerde
reeds, dat jonge honden in de eerste dagen na de geboorte
spoedig aan de gevolgen van een dubbele resectie bezwijken. Op
den leeftijd van drie maanden overleven zij de operatie en
later is aphonie het eenig nadeel dat zij ondervinden. Span-
nen de dieren zich in, dan krijgt men een abnormaal inspi-
ratie-geluid te hooren.

Door experimentatoren van lateren tijd zijn in hoofdzaak
dezelfde resultaten verkregen. De stembanden blijven, na
voorbijgaande gedurende een paar dagen in mediaal-stand
te hebben verkeerd, voortdurend in cadaver-positie staan.

Over de vraag waarom na resectie der beide recurrentes
de stembanden tijdelijk den mediaal-, in plaats van den
cadaverstand aannemen, zullen wij niet uitwijden, zij is
voor ons onderwerp van weinig beteekenis. Alleen zij gezegd
dat sommigen (
Longet, Le Gallois) dit beschouwen als
gevolg der inspiratore luchtverdunning onder de glottis, waar-
door aanzuigen der stembanden, ten minste bij jonge dieren.
Hetzelfde ziet men door het zuigen met een spuit aan de trachea
bij uitgesneden strottenhoofd. Op later leeftijd, wanneer de
voorste voortzettingen van de arykraakbeenderen zich volkomen
hebben ontwikkeld, wordt slechts de helft der stemspleet,
door de eigenlijke stembanden begrensd. Iiet cartilagineuse
gedeelte blijft dan vrij voor de ademhaling.
Semon leverde
het bewijs dat na opening der trachea de mediaalstand plot-
seling ophoudt. Dit werd door
Onoul bevestigd. Klempe-
ker
zegt: de dyspnoe verergert de stenose. Wagner en
Grossmann daarentegen houden den mediaalstand voor een
gevolg van crico-thyreoideus-werking. Zij beweren dat, door
deze spier buiten functie te stellen, de glottis spoedig van
mediaal- in cadaverstand zou overgaan.

Bij doorsnijding der zenuwen kan een momentaan vol-

-ocr page 25-

komen adductie van een half uur, bijv. als gevolg van
zenuwprikkeling, ontstaan.

Ook hebben katten, cavia\'s en konijnen veelvuldig voor
dit experiment gediend.

Voor katten zijn de gevolgen eener tweezijdige operatie
ernstiger dan voor den hond. Zelfs volwassen dieren kunnen
onmiddelli jk na de operatie bezwijken. Overleven zij de eerste
perturbatie, dan neemt het stenose-geruisch weldra af. Soms
is de ademhaling na eenige uren volkomen rustig. De stem-
banden gaan hier ook van den mediaal- in den cadaver-
stand over.

K o n ij n e n verdragen de gevolgen der operatie nog beter
dan honden. Zelfs in de eerste levensdagen treedt geen stik-
king op. Excitatie kan stridor bij in-en expiratie verwekken.

De cavia staat in dit opzicht zoowat gelijk met den hond.

Bij het rund geeft een eenzijdige recurrens-resectie geen
aanleiding tot snuiven. Hiervan hebben wij ons slechts een-
maal kunnen overtuigen.

In het algemeen geldt als regel dat de stand der glottis
bij het cadaver van grooten invloed is op de wijdte der
stempleet, na zenuwresectie. Hieruit laten zich de uiteen-
loopende resultaten bij de verschillende diersoorten, ja zelfs
bij dieren van dezelfde species verkregen, verklaren.

De gevolgen bij het paard waargenomen, zijn voor ons
onderwerp van meer beteekenis en verdienen daarom een
uitvoeriger bespreking.

Düpüy heeft omstreeks 1821 reeds de zenuw door^e-

O

sneden of door drukking buiten functie gebracht en zoo-
doende cornage verwekt, en na den dood atrophie der
strottenhoofdspicren aangetoond.

In Engeland experimenteerde Youatt in 1838 door onder-

J) Voor proevon op London en katten zie : Zar Stimmbandstellung nach
llecurrenadurchschneidung enz., van Dr. H.
Buroeb, Berlin 1899 (Archiv
für liaryngologie. 9 Hand, 2. Heft).

-ocr page 26-

binding en daarna door resectie van den N. recurrens.

Günther, vader, die zich jarenlang ernstig met de studie van
cornage bij het paard bezighield, maakt in zijn uitvoerige
verhandeling1) melding van drie resecties bij deze diersoort.

1. In het eerste geval gold het een oude merrie, welke na
resectie der rechter zenuw alleen bij beweging min of
meer snoof.

2. Een paard van middelbaren leeftijd kreeg het na door-
snijding van beide recurrentes zoo benauwd, dat, om asphyxie
te voorkomen, tracheotomie dringend noodzakelijk was.

3. Bij een paard van 26 jaar was na resectie van beide
recurrentes in rust weinig te merken. In draf kwam stridor
voor den dag, evenwel zonder stikkingsgevaar.

Andere schrijvers maken ter loops gewag meestal van
eenzijdige neurectomie en bepalen zich tot de vermelding
van het symptoom stridor bij beweging.
Longet 2) wijst op
het verschil der gevolgen van reccurrens-resectie bij oude en
jonge dieren, waarvoor hij reeds een verklaring wist te vinden.

Bij paarden van uiteenloopenden leeftijd had ik gelegenheid
zenuwresectie, maar steeds eenzijdig, uit te voeren.

Dieren boven 12 jaar werden slechts in zeer lichten graad
cornard, zoodat na een beweging in draf gedurende meer
dan 5 minuten nog maar een onbeduidend stenose-geruisch
werd waargenomen. Ook bij jongere paarden was de
stridor nooit zoo intens als hij wel bij spontane eenzijdige
recurrens-paralyse wordt gehoord.

I. Na resectie van een gedeelte van den rechter N. recurrens
bij een merriepaard van bijna 5 jaar, werd onmiddellijk na
de operatie bij beweging in draf reeds op een afstand snuiven
gehoord. Twee dagen na de operatie hoorde men het geluid,
bij beweging in draf en in galop aan de longe, alleen in de

1  Zeitschrift fiir die gesammte Thierheilkunde und Viehzucht von Nebel
und Vix, 1834.

2  Traité de physiologie, 1861, t.i.

-ocr page 27-

onmiddellijke nabijheid van het dier. Zoodra het paard stil-
stond, was niets meer te hooren. Vóór de doorsnijding is
de zenuw electrisch geprikkeld, waarover nader.

2. Een paard van ongeveer 10 jaar snoof ruim drie
maanden na de resectie van den rechter N. recurrens nog
maar in lichten graad. Het geluid was minder intens dan de
eerste dagen na de operatie. Toch bleek bij een locaal onder-
zoek, na openleggen van het strottenhoofd, dat het rechter
arykraakbeen vrijwel onbeweeglijk in cadaver-positie bleef staan.

Hier ziet gij het strottenhoofd van het paard in quaestie
met een groot stuk van den recurrens en den vagus. On-
middellijk na de doorsnijding der zenuw is door middel van
catgut het peripheer gedeelte in den vagus gehecht. De
zenuwen zijn vrij goed samen vergroeid. Reeds in 1897 heb
ik mij in een paar gevallen hiervan kunnen overtuigen,
zooals blijkt uit deze praeparaten.

Ofschoon het paard eerst ruim drie maanden na de operatie
werd afgemaakt, is de atrophie, zoowel van abductoren als
adductoren, nauwelijks waar te nemen. Wel hebben de
spieren der rechter helft haar dwarsgestreept voorkomen
grootendeels verloren (fig. 3).

Of hier totaal herstel der zenuwgeleiding te wachten
was, zou ik niet durven uitspreken; verdere proeven zullen
dit moeten leeren. In ieder geval staat vast dat de
stridor ongeveer drie weken na de operatie belangrijk minder
was dan de eerste dagen.

3 en 4. In een paar andere gevallen is de atrophie derstrot-
tenhoofdspicren na resectie der zenuw veel sterker, ofschoon de
dieren reeds twee maanden na de operatie zijn afgemaakt. Dat
beide paarden weinig snoven, laat zich verklaren door hun leef-
tijd, waardoor meer rigiditeit der weeke deelen van de
larynx, ten gevolge waarvan minder sterke mediale verplaatsing
van het arykraakbeen. Van beide dieren kan ik u het strotten-
hoofd toonen.

-ocr page 28-

Vooreerst een strottenhoofd van een pony boven de 20
jaar en voorts een, afkomstig van een paard van circa
14 jaar, waarbij ongeveer twee maanden vóór den dood de
linker recurrens is doorgesneden. De atrophie van de verwij-
ders en vernauwers der linker helft is zeer duidelijk. De
spieren zijn tevens bleeker dan die der andere zijde. Bij het
microscopisch onderzoek zijn gewone degeneratie-verschijn-
selen gevonden. Niettegenstaande deze in het oog springende
veranderingen bestond het snuiven maar in geringen graad.

Andere paarden waarbij recurrens-resectie is gedaan, bleven
maar korten tijd na de operatie in leven, zoodat de anato-
mische veranderingen nog ontbraken. Dit geldt van het
praeparaat met vertakten laryngeus superior (tig. 4), afkomstig
van een 5-jarig paard, dat drie dagen vóór den dood was
geopereerd. Straks is van dit dier melding gemaakt.

Pathologisch-anatomische veranderingen. De
gedegenereerde spieren zijn bleeker dan normaal, geelbruin
en in den ergsten graad totaal verkleurd. Spoedig nemen
zij af in volume, hetgeen vooral duidelijk in het oog springt
bij vergelijking met de spier der andere zijde, en wel
liefst na incisie. Aan den M. posticus zijn deze verande-
ringen het duidelijkst waar te nemen. Over het algemeen
is de normale posticus, links, reeds minder sterk ontwik-
keld dan rechts. Daarom doet men goed steeds rechts te
experimenteeren.

Bij het microscopisch onderzoek blijkt, dat de spierbun-
dels tot de helft of een derde van hun normaal volume
zijn gereduceerd. De atrophie strekt zich niet regelmatig
over alle spierbundels uit. liet dwarsgestreept aanzien gaat
weldra verloren.

Het interstitiëele bindweefsel verkeert spoedig in een toe-
stand van woekering. Niet alleen tusschen de bundels, maar
ook tusschen de spiervezelen is het sterk vermeerderd, zoodat
de primitief-bundels ver uit elkander kunnen zijn gedrukt.

-ocr page 29-

De bindweefselkernen kunnen belangrijk vermeerderd zijn,
zoodat zij liet interstitium tussclien de spiervezelen geheel
opvullen.

lies eet ie van den N. laryngeus superior. Ofschoon de
1 ary 11 geus superior bij het paard uitsluitend voor
een sensibele zenuw moet worden gehouden, daargelaten
de anastomosen met takjes van den N. recurrens, en bij
deze diersoort dus geen der strottenhoofdspieren van moto-
rische draden voorziet, zouden, volgens sommigen, de spieren
na resectie dezer zenuw toch belangrijke veranderingen
ondergaan, welke op haar functie ongetwijfeld van invloed
zouden moeten zijn. Zelfs meent men reeds onmiddellijk na
de operatie motiliteitsstoornissen te hebben gezien.

Möller1) maakt het eerst melding van een laryngeus
superior-resectie bij twee paarden. Het eerste proefdier werd
0 weken na de operatic afgemaakt, nadat men zich vooraf
had overtuigd, dat geen laryngeale dyspnoe bestond. Alle
spieren zijn aan de betreffende zijde in een toestand van
atrophie gevonden. Zij waren lichter van kleur en in volume
afgenomen. Het tweede paard werd 4j maand na de resectie
gedood. Ook bij dit dier is sterke spieratrophie waargenomen,
ofschoon hier evenzoo de ademhalingsbezwaren ontbraken.

Möller neemt op grond van deze resultaten aan, dat de
zenuw trophische draden bevat. Verder zou deze proef be-
wijzen dat gedeeltelijke spieratrophie niet voldoende is om
cornage te verwekken.

In navolging van Möller overtuigde Exner2) in Weenen
zich eerst dat. bij prikkeling van den laryngeus superior bij
het levend dier geen spoor van spiercontractie optreedt.
Daarna is een stuk uit de zenuw genomen. Vóór de
operatie was door middel van den keelspiegel de beweging
van het strottenhoofd gecontroleerd en beiderzijds normaal

1  Das Kehllcopfpfeifen des Pferdes, 1888.

2  Centralblatt für Physiologie, 1889.

-ocr page 30-

bevonden. Onmiddellijk na de operatie stonden de linker
stemband en het arykraakbeen stil. l)e stemband had den
cadaverstand aangenomen en bleef steeds onbeweeglijk in
deze positie.
Pineles1), zijn leerling, constateerde duidelijk
degeneratie-verschijnselen in de spieren, welke volgens hem
aanmerkelijk verschillen van de veranderingen na recurrens-
resectie waar te nemen.

Pineles onderzocht het strottenhoofd 45 dagen na resectie
van den laryngeus superior. Na harding in alcohol werden
overlangsche en dwarse coupes met haematoxyline en eosine
gekleurd onderzocht. Reeds in verschen toestand zijn de
spieren, den M. crico-thyreoideus inbegrepen, duidelijk bleek-
rood tot geel. De microscopische veranderingen hebben
veel overeenkomst met hetgeen bij dystrophia muscu-
lar is progressiva (
Erb) wordt gezien. Naast atrophie
heeft men dikwijls hypertrophic der spiervezelen. De laatste
gaat de eerste vooraf.

In het algemeen waren de spierbundels versmald. Naast dit
verschrompelingsproces viel aan andere bundels zwelling waar
te nemen, welke bij toenemende degeneratie meer en meer
afnam. In den M. thyreo-arytaenoideus superior werd zij
reeds geheel gemist. Behalve de volume-vermeerdering was
het voorkomen der primitief bundels normaal, terwijl de gea-
trophiëerde hun dwars gestreept voorkomen bijna geheel had-
den verloren, maar daarentegen meer overlangs waren gestreept.

Bij een volgend paard zag Exner dezelfde veranderingen.
Ook de crico-thyreoideus was sterk atrophisch.
Exner neemt
geen trophische stoornis aan, maar beschouwt het geval
als een inactiviteits-atrophie. Het verlies der gevoelig-
heid zou de oorzaak zijn der schijnbare motiliteitsstoornis.

Andere proeven, aan de veeartsenijschool te Berlijn door
Breisacher en Gützlafe genomen, gaven resultaten in

1  Pflügkr\'s ArchiVy 1891.

-ocr page 31-

strijd met de voorgaande 1). Bij twee paarden werd in de
buurt van het sehildkraakbeen een stuk uit den Iaryngeus
superior genomen. De dieren bleven en 3f maand na de
operatie in leven. Bij de sectie vond men alle strottenhoofd-
spieren normaal, zij vertoonden zelfs geen verkleuring. Ook
bij honden en konijnen zagen zij na de resectie der zenuw
geen degeneratie der spieren, door den recurrens geïnner-
veerd. Hierdoor werden de resultaten der proeven van
Möller
en Exner aan het wankelen gebracht.

Een paar jaren later kreeg Exner niet meer dezelfde uit-
komst2). Bij twee geopereerde paarden ontbraken vooreerst
de verlammingssymptomen gedurende het leven en na den
dood was geen spoor van spierdegeneratie te vinden. Zijn
verklaring van het geval, dat een rolverwisseling als het
ware tusschen superior en i n f e r i o r zou kunnen be-
staan, noemen wij ver gezocht en onwaarschijnlijk.

Ook Munk 3) hecht op grond der proeven van Breisacher
geen waarde aan de resultaten door beide eerste experimen-
tatoren opgegeven. De verlamming en spieratrophie stelt hij
oj) rekening eener toevallige recurrens-verlamming, cn met tc
meer recht, omdat door beiden links was geopereerd. Bij tal
van paarden zou volgens hem een beginnende spieratrophie
links bestaan, waar de respiratie-stoornissen gedurende het
leven hebben ontbroken.

Bij een -jarig paard met paresis van het achterstel werd
door mij vlak bij het sehildkraakbeen de rechter zenuw
doorgesneden. De patiënt bleef daarna ruim twee maanden
in leven Voor zoover het dier ter wille der verlamming in
beweging kon worden gezet, was van stridor niets te be-
speuren. Twee dagen vóór de afmaking werd bij het dier
in rugligging de larynx opengelegd en voor iedereen was

1  Centralblatt fiir die medicinischeu Wissenschaften, 1880.

2  Centralblatt fiir Physiologie, 1891, p. 589.

3  Archiv fiir Thierheilkunde, 15. xviii.

-ocr page 32-

het duidelijk, dat het recliter arykraakbeen in cadavei\'-positie
stil stond, terwijl het linker belangrijke excursies maakte.

Het strottenhoofd van het paard in quaestie kan ik u hier
toonen tig. 1). Macroscopisch zijn, zooals gij ziet, geen merk-
bare veranderingen waar te nemen. De spieren der rechter
helft verschillen, met die van links vergeleken, van deze noch
in kleur noch in volume. Aan dit praeparaat zien alle spieren
eenigszins bleek, wellicht een gevolg van den jeugdigen
leeftijd van het dier en misschien van de manier van be-
handelen van het praeparaat, doordat het wellicht te lang
in alcohol heeft gelegen.

Voor het microscopisch onderzoek zijn twee stukjes uit
de postici genomen, zooveel mogelijk op dezelfde plaats,
gehard en daarna gesneden. De coupes werden gekleurd met
haematoxyline en eosine en vertoonden, met elkander ver-
geleken, weinig verschil. Eerst zou men hebben gezegd dat
op enkele plaatsen in coupes van de rechter spier ver-
meerdering van bindweefselkernen bestond en dat sommige
spierbundels iets kleiner waren dan die van de andere zijde,
doch het verschil was niet van dien aard, dat men er waarde
aan kon hechten.

Er blijft, dus niets dan de mindere beweeglijkheid, welke
waarschijnlijk het gevolg is der ongevoeligheid waarin het
slijmvlies verkeerde. In ieder geval leeren wij uit deze
experimenten, dat een functiestoornis van den N.
laryngeus superior nooit als oorzaak van cor-
nage bij het paard in aanmerking komt.

Dat de resultaten na resectie van den N. laryngeus superior
zoo uiteen kunnen loopen, zou zich voor een enkel geval
laten verklaren uit het volgend feit. Aan bijgaand strottenhoofd
(lig. 4) zien wij op een afstand van zeven centimeter van het
schildkraakbeen de zenuw zich in twee even zware takken
splitsen, waarvan een langs de gewone opening en de andere
twee centimeter lager langs den achterwand van het schild-

-ocr page 33-

kraakbeen naar binnen dringt. De onderste vertakt zich
waarschijnlijk meer in de musculatuur dan de bovenste.
Wanneer bij dit paard mede neurectomie vlak bij de opening,
de gewone plaats, was geschied, zou de nadeelige invloed
op de spieren, van welken aard deze dan ook moge zijn,
achterwege zijn gebleven. Het schijnt dat deze afwijking
meer voorkomt. Een verdeeling even boven de opening,
waarbij beide takken samen langs de opening naar binnen
gaan, nam ik zelf waar.

Elecfrische \'prikkeling der strottenhoofdzenuwen. Iiet resul-
taat van directe prikkeling der verschillende spieren is boven
reeds vermeld. De beide zenuwen, N. laryngeus supe-
rior en inferior of recurrens, werden deels onmiddellijk
post mortem, deels intra vitam geprikkeld. Stroomen van ver-
schillende intensiteit op den laryngeus superior geappliceerd,
verwekten geen spierreactie.

Na prikkeling van den N. recurrens met zwakken stroom,
door middel van een Do
bois-Reymond\'s apparaat, trad ver-
wijding op. Ook bij het levend dier was dit het geval. Zoodra
de rolafstand op 28 centimeter werd geplaatst, volgde ver-
nauwing, zelfs zóó sterk, dat het liggend paard na eenzijdige
prikkeling een vrij sterken stridor liet hooren, welke onmid-
dellijk ophield, zoodra de stroom door verplaatsing der rol
werd verzwakt. Dit verschijnsel herhaalde zich telkens bij
herplaatsing op bovengenoemden afstand. Hieruit volgt, dat
de zwakke stroom abductie (verwijding) en de sterkere
adductio (vernauwing) van het strottenhoofd verwekt.

Bij een driejarig paard, dat ten gevolge van recurrens-
verlamming links in hevigen graad aan cornage leed, trad
na applicatie van een electrischen stroom geen laryngeale
dyspnoe bij het liggend dier op. De zenuw was naar buiten
gehaald en rustte op twee glazen staafjes. Alleen zag men
hevige krampen van de M. M. sterno-mandibularis en
sterno-cleido-mastoideus. Eerst dacht ik aan de ge-

-ocr page 34-

volaren van direct verband met de banen van den N. acces-

O

sorius, maar na doorsnijding van den recurrens bleven, bij
prikkeling van het centrale uiteinde, de krampen achterwege.
De oorzaak moest dus worden gezocht in het peripheer
gedeelte. De krampen laten zich verklaren als het gevolg
van z.g. Stromschleifen, d. i. het overspringen van den
stroom van de geprikkelde zenuw op zekere in de buurt
gelegen zenuwen. Hiervoor bestaat in dit geval gelegenheid,
aangezien een tak van den N. accessorius, even onder
het strottenhoofd, dwars over den recurrens loopt.

Sommigen meenen bij prikkeling van den centralen stomp
van den doorgesneden recurrens beweging in de stembanden
van den anderen kant te hebben gezien. Door anderen wordt
dit evenwel tegengesproken.

Clinische recurrens-paralyse. Bij spontane paralyse
vertoonen degeneratie en atrophie der strottcnhoofdspicren
zich niet zoo regelmatig als na resectie van den n. recurrens.

Soms treedt de voedingsstoornis der ver nauwer s, zooals
wij boven vermeldden, op den voorgrond, maar in den regel
is dit het geval met den verwijder, den M. posticus.

Bij het paard krijgen wij niet zoo veelvuldig een alleen-
staande posticus-verlamming te zien als dit hot geval is bij
den mensch, waar een geïsoleerde degeneratie van deze
spier jaren lang kan bestaan, zonder dat de adductoren en
de M. crico-thyreoideus de minste verandering hebben onder-
gaan.
Semon zag een geval van posticus-paralysc, welke ge-
durende maanden alleen bleef bestaan, ten gevolge van een
aneurysma aortae. Bij tabcs is dit volstrekt niet zeld-
zaam. In andere gevallen zag men dat, wanneer bij totale re-
currens-paralyse van den mensch genezing intrad, de adduc-
toren veel vroeger herstellen dan de abductor, zoodat het
beeld van recurrens-paralyse in dat van posticus-verlamming
overging. Dit.
Burger beschreef hiervan in 1892 dertien geval-
len. Soms blijft de posticus-verlamming alleen voortbestaan.

-ocr page 35-

Zelfs bij gecompliceerde centrale zenuwparalysen persisteert
soms uitsluitend de paralyse van dezen verwijder, welke waar-
schijnlijk te ver gedegenereerd was om nog te kunnen her-
stellen. Dit verschijnsel wordt vooreerst verklaard als te zijn
het gevolg eener biologische inferioriteit van den M.
posticus tegenover de adductoren. Ook sterft deze spier
spoediger af en verliest vroeger haar electrische prikkelbaar-
heid dan de andere spieren van de larynx (
Jeanselme en
Lermoijez). Van deze waarheid heb ik mij meermalen aan
de larynx van het paard kunnen overtuigen. Op de meerdere
prikkelbaarheid dezer spieren hebben wij reeds gewezen. liet
gevolg hiervan is dat, een zwakke stroom op de zenuw
inwerkende, verwijding, en een sterke stroom vernauwing op-
wekt (
Grützner en Simanowski). Hetzelfde verschijnsel doet
zich voor aan de schaar van de kreeft, welke zich door
zwakke prikkels opent en door sterke sluit (
Richet en
Lüohsingeb),

Rosenbacii heeft de ad- en abductoren van de larynx met
buigers en strekkers der extremiteiten vergeleken. Het
is bekend, dat buigers een grooter weerstandsvermogen heb-
ben en dus ook later verlammen dan strekkers. De spieren
der strekzijde verliezen eerder haar prikkelbaarheid dan de
buigers. Reeds in het begin dezer eeuw werd dit verschil
in prikkelbaarheid der verschillende spiergroepen door
Ritter
ontdekt. Geruardt zag, wanneer hij den N. ischiadicus zacht
met een in terpentijn gedrenkten wollen draad omsnoerde,
soms uitsluitend in de spieren van het peroneus-gebied, of
in deze ten minste lang vóór de andere spieren, ontaardings-
reactie optreden.

Waarom bij organische verlammingen de verwijders eerst
degenereeren, heeft men nog op verschillende andere manieren
trachten te verklaren.

Mackenzif, meende, dat de verwijders door hun opper-
vlakkige ligging meer aan schadelijke invloeden blootgesteld

-ocr page 36-

zijn dan de vernauwers. Anderen beweren, dat de vernau-
wers speciaal nog door den laryngeus superior geïnnerveerd
worden (
Cohen Tervaert). Was dit het geval, dan liet zich
niet verklaren waarom bij mensch en paard, na een eerst
alleenstaande posticus-verlamming, langzamerhand totale
recurrens-paralyse kan ontstaan. Na den M. posticus is
meestal de M. internus aan de beurt. Volgens
Semon volgt
dan de M. transversus, waarna pas de M. lateralis. Bij liet
paard overtreft de atrophie van den M. transversus dikwijls
die der zijdelings gelegen spieren.

Cagneij stelt zich voor, dat de verwijders vroeger afsterven,
omdat zij in de groote hersenen niet vertegenwoordigd zijn.

Behalve in de meerdere prikkelbaarheid en dientengevolge
grootere vulnerabiliteit der strekkers of abductorcn zoekt men
de verklaring van boven vermeld pathologisch verschijnsel ook
nog in een anatomische eigenschap van den N. recurrens.

Reeds door Semon werd het geïsoleerd beloop in den
recurrens van de zenuwbanen, voor de verschillende spier-
groepen van de larynx bestemd, voorzegd, en later zijn door
Rtjssell de dilatatore van de constrictore draden
gescheiden aangetoond.

Russet,l heeft den recurrens in drie bundels verdeeld,
waarvan één verwijdend en de tweede vernauwend werkt.
Den derden noemt hij indifferent. Aan de lucht blootgesteld,
verliezen de verwijdend werkende banen spoediger haar
geleidingsvermogen dan die, waardoor de vernauwers zijn
geïnnerveerd Ook vindt men bij clinische posticusverlam-
ming den betreffenden recurrens slechts gedeeltelijk gede-
genereerd. Hij bevat dikwijls nog intacte zenuwdraden.
K
oschier *) vond in één geval het takje dat naar den M.
posticus gaat uitsluitend gedegenereerd.
Onodi 2) beschrijft
een dergelijk geval.

1) Wiener klinische Wochenschrift, 1897.

2) Die InneVvation des Kehlkopfes, 1895.

-ocr page 37-

Ook verliezen de dilatatore banen in den recurrens
spoediger haar electrische prikkelbaarheid en liaar geleidings-
verniogen dan die voor de vernauwers der glottis bestemd zijn.

Hieruit zou volgen, dat het geringer weerstandsvermogen
van het dilatatorisch apparaat der glottis zich niet tot de
spieren bepaalt, maar ook zijn oorsprong in de zenuw vindt.

Bürger *) komt op grond van vele onderzoekingen tot
de volgende conclusies:

Er bestaat een physiologisch verschil tusschen de anta-
gonistische spiergroepen van de larynx en dit geldt niet
alleen voor de spieren, maar ook voor de betreffende zenuwen.
De glottis-verwijders zijn prikkelbaarder dan de vernauwers,
maar sterven tevens vroeger af. Hieruit volgt de praedis-
positie der verwijders voor pathologische veranderingen.

In dit praeparaat zien wij den recurrens in twee deelen
gescheiden. De verdeeling geschiedde zonder eenige destructie
van zenuwvezelen.

Wat zal het gevolg zijn eener zelfstandige verlamming der
verwijders, met andere woorden: welke invloed zal de pos-
ticus-verlamming op de ademhaling hebben?

Na posticus-exstirpatie is de graad van vernauwing der
glottis veel sterker (mediaalstand) dan na recurrens-resectio,
waarbij dus ook verlamming der adductoren. Geschiedt na
doorsnijding van den M. posticus nog rccurrens-reseetie,
dan volgt onmiddellijk een belangrijke verwijding der ritna
glottidis. (
Schmidt 1, Grabower, Kebmperer, Burger, enz.)

Dit verschijnsel laat zich vergelijken met hetgeen wij zien
bij eenzijdige verlamming van gepaarde zenuwen, onder
anderen bij de, zoo veelvuldig voorkomende, onderste facialis-
paralyse van het paard. Wij zien dan asymmetrie van het

1  Die Laryngoskopie an Thieren, Tübingen 1873.

-ocr page 38-

aangezicht, d. w. z. dat neus en lippen naar den gezonden
kant worden getrokken. Zoo ook bij verlamming van een
antagonist, bijv. bij abducens-verlamming draait bet oog
onder den invloed van den M. rectus internus naar den
kant van den neus, bij oculomotorius-paralyse naar den
buiten ooghoek. De normale spieren (antagonisten) verkeeren
in een toestand van aanhoudende verkorting, bekend onder
den naam van secundaire contractuur.

De mediaalstand bij posticus-verlamming bewijst hetfunc-
tioneele overwicht der adductoren en staat volkomen gelijk
met hetgeen bij facialis- of abducens-paralyse gebeurt. De
secundaire contractuur geldt vooral voor de spieren, waarvan
de aanhechtingspunten na verlamming van den M. posticus,
ten gevolge van eigen tonus, dichter bij elkander worden
gebracht, en dit zijn in de eerste plaats de M. M. lateralis
en transversus, minder de M. M. thyreo-arytaenoidei en in
het geheel niet de M. crico-thyreoideus.

Ook hier geraken, gelijk overal in het lichaam, de anta-
gonisten van de verlamde spiergroep in een toestand van
aanhoudende contractie, omdat, bij het ophouden van hun
physiologische werkzaamheid, de terugkeer tot den normalen
toestand van rust niet actief bevorderd wordt door de wer-
king van de in casu verlamde spieren. De werking der
elastische membraan alleen is niet voldoende 0111 de gecon-
traheerde vernauwers in rust terug te brengen. De verlamde
stemband en het arykraakbeen worden meer en meer naai-
de middellijn getrokken en blijven eindelijk als het ware
in dien toestand gefixeerd.

Voor de praktijk volgt uit een en ander, dat bij bet
paard waarschijnlijk ook meermalen alleen posticus-paralyse
voorkomt, zoodat door contractuur van de vernauwers de
steno sis laryngis belangrijker is dan in de gevallen
waar alle spieren gelijkmatig degenereeren. Vermoedelijk is
dus in gevallen waar wij, vooral bij sedert kort ontstane

-ocr page 39-

cornage, een intensen stridor waarnemen, contractuur der
vernauwers in liet spel.

Na resectie van den N. recurrens namen wij, zelfs bij
jonge paarden, den ergsten graad van cornage niet waar.
Een en ander doet ons waarschijnlijk de verklaring aan ed
hand van de waarneming door
Möller vermeld, dat soms
bij totale onbeweeglijkheid van het arykraakbeen een lichte
stridor, en in andere gevallen, waar nog eenige beweeglijkheid
bestond, een intens inspiratie-geruisch werd waargenomen.

De practische gevolgtrekking voor de therapie, uit het
gehoorde te maken, zou moeten luiden: dat in de ergste
gevallen van nerveuse cornage bij het paard
recurrens-resectie aangewezen is. In dien geest had
ik gelegenheid reeds te experimenteeren, maar behoud mij
voor de verkregen resultaten eerst later mede te deelen.

Het experimenteel onderzoek leert verder dat de leeftijd
een belangrijken invloed op den graad van stenosis laryngis
en dus ook op de intensiteit van het snuiven heeft.. Hoe
jonger het individu, des te heviger stridor na de recurrens-
resectie; zoo ook bij spontane of clinische paralyse. In een
paar gevallen was bij paarden boven de 12 jaar het snuiven,
na eenzijdige resectie der zenuw, zoo onbeduidend, dat het bij
beweging in draf aan de hand nauwelijks werd waargenomen
en zoodra het dier stilstond onmiddellijk ophield.

De verklaring van dit feit is eenvoudig te vinden in de
meerdere rigiditeit der weefsels bij dieren van meer gevor-
derden leeftijd, waardoor liet arykraakbeen beter in laterale
positie bevestigd blijft. Want wat gebeurt bij recurrens-
paralyse? liet betreffende arykraakbeen hangt beweegloos
naar onderen in het lumen van de larynx. Wel ziet men
soms nog bij beginnende inspiratie een korte, ruksgewijze
beweging naar boven en lateraal. Deze geschiedt onder invloed

-ocr page 40-

van den normalen, zelfs hypertrophischen M. crico-thyreoi-
deus, welke de plaat van het ringkraakbeen naar boven en
naar achter brengt en hierdoor tevens het arykraakbeen, dat
aan het ringkraakbeen bevestigd is, eenigszins verheft. Maar
door de indringende luchtkolom wordt het arykraakbeen
direct in zijn vorige positie teruggebracht, zelfs, naar gelang
der kracht van den inspiratiestroom, nog verder mediaal-
waarts in het lumen der larynx gedrongen en het stemzakje
tevens opgeblazen. Het kraakbeen groeit op den duur als
het ware in deze positie vast. Hoe slapper de weeke deelen
nu zijn, des te verder zal het arykraakbeen naar binnen en
naar onder verplaatst worden.
Dieckerhoff beweert, dat deze
verplaatsing van het linker arykraakbeen nog verergeren zou
door hypertrophie en verhoogde functie der rechter ary-
kraakbeenspioren.

Wellicht kan in ver gevorderde gevallen genoemd kraak-
been door totaal bindweefselachtig gedegenereerde spieren,
waarvan ik u hier een paar exemplaren zelfs van zeer jonge
dieren afkomstig kan toonen, min of meer in inspiratie-
positie worden gehouden.

De Stridor ontstaat in hoofdzaak doordat de lucht bij inspi-
ratie op den bovenrand van het mediaal verplaatste arykraak-
been stuit. De stand van den stemband draagt hier weinig toe bij.

De spontane recurrens-verlamming komt bij het paard bijna
altijd links voor. Onderzoekers van naam beweren nooit een
alleenstaande verlamming der rechter helft te hebben waar-
genomen.

K. Günther zegt: „Lähmung des rechtseitigen
„Recurrens für sich allein ist nicht nachge-
wiesen1)." De meening van
Dieckerhoff luidt: „Die
„Muskelatrophie an der rechten Seite des Kehlkopfes hat
Prinz
„(Jahresbericht Dresden, 1837/38) bei der Section

-ocr page 41-

„eines Pferdes gefunden. Gerlach berichtet über ein in der
„Sammlung zu Berlin befindliches, von
Gurlt angefertigtes
„Präparat, an welchem die Kehlkopfmuskeln der rechten
„Seite geschwunden sind und der N. recurrens dexter ein
„vernarbte Verletzung erkennen lässt. Andere Fälle von
„ausschliesslich rechtseitiger Recurrenslähmung habe ich in
„der Literatur nicht gefunden x)."

In dit opzicht was ik gelukkiger; ik ben in de gelegen-
heid u een zeer interessant praeparaat te toonen.

Gij ziet hier (fig. 5.) het strottenhoofd van een tweejarig
paard, door mij voor nasale dy s p n o e, ten gevolge van een
chronischen sereusen catarrh behandeld. De atrophie der spieren
van dc rechter helft, behalve de M. crico-thyreoideus, is
buitengewoon sterk. In plaats van spiersubstantie vindt men
nog slechts een pezig strookje. Ofschoon dit paard meer-
malen achter elkander een afstand van circa 100 M. in draf
aflegde, was van een laryngeaal stenose-geruisch niets te
hooren. Alleen bij het hinniken was een hooge graad van
heeschheid, bijna totale aphonie, te constateeren. Dit bracht
ons er dan ook toe, om na den dood het strottenhoofd nadel-
te onderzoeken. Dat bij het paard de
Stridor laryngis werd
gemist, zit alleen in den geringen omvang der inspiratore
luchtkolom ten gevolge van de nasale stenose.

Adductoren-verlamming. Ter loops maakten wij
reeds gewag van een alleenstaande verlamming der vernau-
wers. Ik zal u een larynx toonen, waaraan deze verandering
in optima forma is waar te nemen. In de menschelijke
geneeskunde bestempelt men ze, zooals wij reeds vermeldden,
met don naam van functioneele paralyse, waarvan de
oorzaak uitsluitend in de groote hersenen zou zetelen. De
eenige stoornis waardoor zij zich tijdens het leven te kennen
geeft, is heeschheid of totale aphonie en bij het paard
desnoods door een eigenaardigen hoest met open glottis, waar-

l) Gerichtliche Thierheilkunde, Ute Auflage, pag. 366.

-ocr page 42-

dooi\' deze abnormaal wordt gerekt. Rij het paard nu heeft
de atrophie der vernauwers dikwijls een voorsprong op die
der verwijders of zij komt alleen voor. In het laatste ge-
val ontbreken respiratiebezwaren. Ook deze hemiparesis heeft
bij genoemde diersoort een zuiver peripheer karakter en
staat in geen verband met een centraal zenuwlijden, zooals
blijkt uit de daarop volgende posticus-aandoening.

Posticus-verlamming brengt geen verandering in de
stem.
Semon maakt gewag van een lyrischen tenor niet
medialen stand van den linker stemband ten "revolte van

O O

recurrens-verlamming, na syphilis overgebleven. Niettegen-
staande do totale onbeweeglijkheid van den stemband was
de stem volkomen normaal, zoowel de borst- als falsetstem.

De M. internus, hier M. inferior genoemd, is de voor-
naamste spier voor de stemvorming en draagt daarom den
naam van zangspier bij den mensch. Haar verlamming
veroorzaakt bij het dier hceschheid (aphonie).

Dit strottenhoofd (fig. 6, 7 en 8) is afkomstig van
een 3-jarigen hengst, waarbij alleen heeschheid is waarge-
nomen. Stridor werd nooit gehoord. Zooals gij ziet, zijn
vooral geatrophiëerd de linker helft, van den M. transver-
sus, de linker M. lateralis en de M. thyreo-arytaenoi-
deus inferior, welke laatste bijna geheel verdwenen is. De
superior is nog het minst geatrophiëerd, ofschoon de trans-
versus, waarin deze spier overgaat, in hooge mate gedegene-
reerd is. De M. posticus is vrijwel normaal, zoodat wij
mogen aannemen, dat de verwijding van het strottenhoofd
bij inspiratie behoorlijk geschiedde, reden waarom geen stenose-
geruisch werd vernomen.

Pij jonge hengsten welke gedekt of dikwijls ook niet
gedekt hadden, zelfs bij cryptorchiden, constateerden wij bij
het hinniken veelvuldig phonat i e-stoornis. Bij nader onder-
zoek bleken deze dieren soms nog geheel vrij te zijn van cor-
nage; in andere gevallen bestond dit gebrek slechts in zeer

-ocr page 43-

lichten graad, maar verergerde, ofschoon langzaam. Bij den
zoo veel besproken hengst E m i was dit het geval; de heesch-
heid meende ik destijds op rekening eener slijmvlies-
alteratie aan de stembanden te moeten stellen, te meer daar
de mucosa vóór den ingang van het strottenhoofd de sporen
droeg van een chronisch lijden, gepaard met hypersecretie.

Uit een en ander volgt dat de onderscheiding, in de
menschelijke geneeskunde aangenomen, waarschijnlijk niet
van toepassing is op de stoornis in quaestie van het
paard.

Vooreerst aarzel ik het lijden, ook bij alleenstaande ver-
lamming der vernauwers, als van ce re bral en oor-
sprong te beschouwen en wel omdat het steeds eenzijdig is
en de postieus-verlamming na korter of langer tijd veelal
komt opdagen en zich door respiratie-stoornis verraadt.
Verder ontbreken in bedoelde gevallen naast het laryngeale
lijden andere zenuwstoornissen. Wij moeten dit gebrek bij
het paard houden als tc zijn van peripheren oorsprong,
waarvan de genesis vermoedelijk niet identisch is met die
eener gewone recurrens-verlamming, waarbij dc posticus het
eerst atrophiëert.

Ten slotte nog een enkel woord omtrent de clinische
recurrens-verlamming bij den mensch, waarvan men volgens
de wet van
Semon drie stadia onderscheidt, welke in het
kort op het volgende neerkomen :

1°. Verlamming van den M. posticus. De stembanden zijn
twee millimeter van de mediaanlijn verwijderd. Bij phonatie
en geforceerde exspiratie naderen zij dc mediaanlijn.

2°. Verlamming van den posticus met contractie der antago-
nisten. De stembanden hebben volslagen mediaalstand
aangenomen.

3°. Paralyse van alle strottenhoofdspioren, welke door den
N. recurrens worden geïnnerveerd. De stembanden staan in
cadaverst and.

-ocr page 44-

Alvorens te eindigen, heb ik een verzoek tot u te richten.
Om het 2de gedeelte van mijn onderzoek tot een goed einde
te kunnen brengen, vraag ik uw aller steun en beveel mij
aan voor de toezending van praeparaten, d. w. z. het strotten-
hoofd, liefst van dieren door u als cornard gekend. Men
snijde de larynx met enkele ringen der trachea zoo ruim
mogelijk uit, opdat de zenuwen voor een deel ook gespaard
blijven en plaatse het praeparaat
één dag in een 10 pet.
formaline-solutie, waarna het kan worden verzonden.

VERKLARING DER FIGUREN.

1. Nervus recurrens met vertakkingen in de strottenhoofdspieren.

2. N. vngus mot plexnB, waaronder het ganglion supremnm van den
nervus, sympathicus. R a mus pharyngeu s, waaruit liet zoiiuwtakje ont-
springt dat naar den M. crico-thyreoideus gaat. Naar achter do N laryngous
superior, welke nabij den bovenhoek van het schildkraakbeen in het strot-
tenhoofd dringt.

3. Larynx van oen 10-jarig paard, waarbij resectie van don nervus recur-
rens drie maanden vóór den dood. De rechter M. posticus is eenigszins bloek
en atrophiscli. Het poripliere godoolte van don nervus recurrens was onmid-
dellijk in den nervus vagus gehecht en bij de soctie met dozen vergroeid
bevonden.

4. N. laryngeus superior, wellte zich in tweeën vertakt.

5. Strottenhoofd van oen tweejarig paard met sterko atropliio rechts
van M. posticus on M. transversiis.

6. Strottenhoofd van oon driejarigen hengst mot atropliie der linkerhelft
van den M. transvorsus on vrywol normalen linker M. posticus.

7. Idem storke atrophio der linkor voriiauwors, do M. M. crico-arytaenoideus
latoralis on thyreo-arytacnoideus inferior. Do M. thyrco arytaenoideus supe-
rior is minder atrophisch dan do beide andere adductorcn.

8. Idem rechts gezien, waar do drio vernauwers absoluut normaal zijn.

COMPLICATIES VAN GOEDAARDIGE-DROES,

door

A. VAN LEEUWEN.

In het begin van Juni 1900 werd ik opmerkzaam ge-
maakt op het voorkomen van een eigenaardige ziekte aan de
geslachtsorganen bij merriën, welke gedekt waren door heng-

-ocr page 45-
-ocr page 46-
-ocr page 47-

sten, gestationneerd bij den hengstcnhouder W. E. Homan
te Eext (gera. Anloo). I)e veeartsen, die deze ziekte hadden
waargenomen, wisten daaraan geen naam te geven, en waren
van meening met kwade-dekziekte, of eenigerlei andere
besmettelijke ziekte der geslachtsorganen te doen te hebben.

De besmetting zou vooral uitgaan van den hengst Ai 1 rat
aan bovengenoemd station, welke vele van de besmette
merriën gedekt had, terwijl evenwel ook enkele merriën,
door de beide andere hengsten gedekt, in meerdere of
mindere mate leden.

Den 12dcn Juni werden door mij voor het eerst eenige
merriën onderzocht, en later gedurende de maand Juli nog
eenige, zoodat ik in het geheel een 13-tal heb nagegaan,
voorkomende in de gemeenten Gieten, Anloo, Zuidlaren,
Haren en Veendam. Behalve deze zijn mij nog een 12-tal
andere gevallen ter oore gekomen, waarvan 5 in den omtrek
van Sleen, welke waren gedekt door Ar do van den hengsten-
houder E.
Wakmtng te Sleen. Bovendien is mij verteld dat
er nog verscheidene merriën waren, die in lichten graad de
ziekte hadden gehad, en welke niet onder behandeling van
veeartsen waren gesteld. Een deel daarvan mag zeker toe-
geschreven worden aan de zucht om iets heel erg voor te
stellen, terwijl ik van een ander deel het bestaan aanneem.
Een 25-tal goed geconstateerde gevallen dus, genoeg althans
om dit deel van Drente eenigszins in opschudding te brengen,
in aanmerking genomen de hevige verschijnselen, welke
deze ziekte bij vele merriën te voorschijn riep.

De verschijnselen bestonden voornamelijk in koorts, verlies
van eetlust, sterke vermagering, pijnlijkheid en stijfheid, en
de vorming van kleinere en grootere abscessen.

Alle door mij onderzochte merriën en ook eenige van de
andere, misschien wel alle aangetaste, zijn gedekt tusschen
20 en 31 Mei, in welken tijd ook de hengsten aan het
dekstation te Eext aan goedaardige-droes leden. Ze waren

-ocr page 48-

meestal gedekt door Ailrat, enkele ook door Ar ion. De
eigenaar van één der merriën, welke het ergst hadden geleden,
vertelde dat op den 24stoa Mei, toen zijn merrie gedekt werd
door Ailrat, deze hengst sterk snotterde, zoo zelfs dat het
slijm hem gedurende het dekken bij groote hoeveelheden uit den
neus liep. De hengstenhouder scheen evenwel in dezen tijd
de voorzorg te gebruiken om den hengst den neus schoon
te vegen, alvorens hem naar buiten te leiden, zoodat de
meeste merriehouders aan den hengst niets bespeurd hebben.

De tijd, welke verliep tusschen de dekking en het optreden
der eerste verschijnselen, was in den regel 4 a 6, soms 12
dagen. Het spreekt wel van zelf dat dit afhing van de
intensiteit van het geval; bij hevig verloopende gevallen
ontdekte de eigenaar natuurlijk eerder wat aan de merrie
dan in licht verloopende, waarbij de verschijnselen den
eigenaar niet in het oog vielen, en hij ze soms min of meer
toevallig ontdekte.

De algemeene verschijnselen waren zooals men die ge-
woonlijk bij koortsachtige toestanden aantreft; 10 dagen na
het optreden der eerste symptomen trof ik bij een niet
zwaar geval een temperatuur van 39.6° C., bij een pols van
50 p. m. Bij sommige merriën was na geruimen tijd nog
een harde en frequente pols (66 p. m.) waar te nemen.

De eetlust was in den regel gedurende het eerste tijdperk
der ziekte het slechtst; toen ik ze onderzocht, aten de
meeste patiënten weer goed.

De vermagering was bij sommige patiënten zeer sterk,
één heeft het bij den dood af gehaald, terwijl één volgens
mededeeling gestorven is.

Sommige merriën, welke slechts geringe locale aandoe-
ningen hadden, waren van algemeene verschijnselen verschoond
gebleven.

De locale aandoeningen kwamen voor aan anus, perinaeum,
vulva, uier, beenen, hals, schoft, schouders en ribben en

-ocr page 49-

onder aan borst en buik. Zij bestonden in oedemateuse of
zeer harde en pijnlijke zwellingen en abscesvorming. De
abscessen in den omtrek van de vulva en den anus waren
van de grootte van een duiven- tot een ganzenei, die aan
hals en schouders hadden de grootte van een manshoofd en
grooter. Uit sommige der laatste werd tot 3 a 4 liter pus
ontlast.

In misschien de helft van het aantal gevallen bepaalden
zich de zwelling en abscesvorming tot anus, perinaeum, vulva
en uier, terwijl soms ook dc schaamspieren gezwollen, hard
en pijnlijk waren en daarin abscesvorming optrad. Van een
tot vier abscessen bevonden zich dan rondom en in het
perinaeum en de natuurlijke lichaamsopeningen. De diepte
der abscessen in het losse celweefsel rondom het rectum en
de vagina was tot 10 a 12 cM. Uit een betrekkelijk klein
absces hier ter plaatse werd soms een groote hoeveelheid
pus ontlast. In den uier bevond zich vaak een pijnlijke,
harde schijf, eenmaal een absces in het bovenste achterste
gedeelte. Bij verscheidene zoogende merriën was de uier
evenwel normaal en goed gevuld. Het slijmvlies van de vulva
was in sommige gevallen catarrhaal aangedaan; verhoogde
roodheid, vermeerderde slijmafscheiding, in een enkel geval ook
vrij sterke infiltratie, vooral om de clitoris, waren aanwezig.
In één geval was er een absccsopening in de mucosa der
vulva, en vloeide daaruit pus.

De liesklieren waren in geen der gevallen gezwollen.

De oedemateuse of harde, schijfachtige pijnlijke zwellingen
op het voorste gedeelte van het lichaam hadden waarschijn-
lijk haar ontstaan te danken aan verwondingen, door de
hoeven of de tanden van den hengst bij de dekking toe-
gebracht.

Zoo bevond zich in één geval een absces op de schoft,
dat genezen was, terwijl beneden aan den hals en vóór en
boven beide boegen een groote harde zwelling bestond ter

-ocr page 50-

grootte van een manshoofd. De modus van de infectie is
hier mijns inziens duidelijk ; de smetstof is op de schoft
binnen gekomen door een wondje, door bijten van den
hengst veroorzaakt, en de twee lager gelegen abscessen
berusten op metastase, uitgaande van het eerste absces.

In één geval zag ik zeven abscesopeningen ter zijde van
den hals vóór den schouder, waarvan één hevig suppureerde.
Het voorbeen aan die zijde was geheel gezwollen en werd
slechts met moeite vooruitgebracht.

In een ander geval vond ik verscheidene abscesopeningen
langs een schram aan de linker ribstreek. Blijkbaar had hier
de hengst bij de dekking met den linker voorhoef een ont-
velling veroorzaakt en was de smetstof daar binnen gekomen.

In vele dezer gevallen waren anus, vulva, perinaeum en
uier normaal, 111 andere gevallen gelijktijdig aangedaan. In
de meeste dezer gevallen bestond ook een zeer gespannen,
uiterst pijnlijke gang, soms kreupelheid. Dit verschilde naai-
de zitplaats der abscessen.

In één geval zag ik een pustuleus exantheem langs den
geheelen hals en de schouders.

In een ander geval was een achterbeen geheel oedemateus
gezwollen en zeer pijnlijk.

In één geval met sterke abscesvorming aan hals en boeg
(eenzijdig) en sterk oedeem onder de voorborst, wist de
eigenaar zeker dat de hengst de merrie aldaar had gebeten.

liet aanzien der abscessen was geheel als bi j goedaaidige-droes.
Sterke suppuratie, geelwitte, iets slijmerige pus, de abscessen
gedeeltelijk met opgeworpen randen, rijkelijke granulaties,
hier en daar bedekt met een geelbruine, vernisachtige korst.

Het eigenaardige van het geval was, dat neusuitvloeiing
en zwelling der keelgangsklieren, zooals men die anders bij
goedaardige-droes aantreft, nu in alle gevallen ontbraken.
En er waren toch merriön bij van alle leeftijden, en sommige
waarvan de eigenaars zeker wisten dat ze nooit droes hadden

-ocr page 51-

gehad. Nu zou men zeggen, dat bij de aanwezigheid
van zooveel droesetter, waarmede alles bezoedeld was, de
goedaardige-droes in den gewonen vorm toch in de allereerste
plaats bij de patiënten zelve moest optreden. Tenzij men
moet aannemen dat doot\' de abscesvorming op andere plaatsen
van het lichaam zoovele „Antikörper" (of tegengiften) in het
lichaam werden gevormd, dat het optreden van goedaardige-
droes in den gewonen vorm daardoor verhinderd werd.

Omtrent de besmettelijkheid is niets met zekerheid te
zeggen. Bij eenige der lijdende merriën was een gezond
veulen, dat geregeld aan de merrie zoog en toch geen droes
kreeg. Eén veulen had een dikken etternavel. Een ander
veulen kreeg ongeveer een maand nadat de moeder ziek
was geworden, gewonen goedaardige-droes met klierzwelling,
enz. Bij dienzelfden eigenaar kregen ook de andere paarden
droes. Een der merriën was te gelijk met de eerstbedoelde
merrie gedekt aan hetzelfde hengststation; deze had evenwel
geen abscessen gekregen, doch gewonen goedaardige-droes,
evenwel met sterke vermagering gepaard.

In een ander geval had een paard, dat bij een lijdende
merrie op stal stond, na verloop van eenigen tijd gewonen
goedaardige-droes gekregen.

Er zijn dus wel eenige gegevens, welke er op wijzen dat de
smetstof in de abscessen bij andere paarden droes kan ver-
oorzaken, maar zeker is dit niet, aangezien in de provincie
Drente toch reeds enorm veel droes voorkwam.

De heer Steenbergen te Emmen berichtte mij, dat hij in
het 2do kwartaal van dit jaar ongeveer 130 paarden met
goedaardige-droes in behandeling had gehad. Ook hierbij
had hij een herhaaldelijk voorkomende complicatie opgemerkt,
namelijk stomatitis met sereus, muceus en soms zelfs crou-
peus exsudaat. Deze aandoening was zeer intens; 4 a 5
weken gingen voorbij, voordat herstel intrad, terwijl de
patiënten zeer verzwakten. Vijf paarden gingen er zelfs aan

-ocr page 52-

te gronde, en wel l veulen, L eenjarige, 1 tweejarige en 2
oudere paarden. Bij deze paarden was metastase opgetreden,
in één geval nietastatische pneumonie, in een ander geval
pyaemie, en in 2 gevallen metastase in de hersenen. In een
der laatste gevallen bracht de sectie een absces aan de
basis der hersenen aan het licht. Een paard kreeg na her-
stel van de droesaandoeningen epileptische aanvallen, zoodat
ook hier aan metastase werd gedacht.

Deze droes-invasie breidde zich steeds van het noorden
naar het zuiden der provincie uit.

De heer Steenbergen had ook eenige gevallen waarge-
nomen van abscesvorming in den omtrek der vulva bij gedekte
merriën. Ook de heer
Knol had er een opgemerkt, gedekt
evenals de vorige door Ar do te Sleen.

De heer Mos berichtte mij een geval opgemerkt te hebben
bij een 2-jarige merrie in de gemeente Smilde. De merrie
had droes en kreeg later groote abscessen aan beide kanten
naast de vulva.

De meeste veeartsen, met wie ik er over sprak, hadden
nooit van een dergelijke complicatie van gocdaardige-droes
gehoord. Eén slechts beweerde ze vroeger waargenomen te
hebben in de gemeente Bellingwolde. Ook in de mij ten
dienste staande literatuur wordt van dergelijke gevallen ner-
gens gewag gemaakt.

Bij een microscopisch onderzoek van den inhoud der abs-
cessen werden streptococcen gevonden. Algescheiden van dit
onderzoek twijfelde ik toch niet of we hier werkelijk met
goedaardige-droes te doen hadden, al trad de ziekte dan ook
in gewijzigde vormen op.

Jammer vond ik het evenwel, dat ik niet in de gelegen-
heid was een voldoend bacteriologisch onderzoek in te stellen.
Zooals bekend is, worden de districtsveeartsen door hun
lastgever daartoe niet in staat gesteld, en staan zij daarin
verre achter bij gemeente-ambtenaren aan abattoirs bijv., die

-ocr page 53-

in den regel een goed laboratorium met alle benoodigde
utensiliën te hunner beschikking hebben. Het zou -zeker
zeer interessant geweest zijn te onderzoeken waarin de modi-
ficatie van de droes-streptococcen in casu bestond.

In ieder geval achtte ik ook de clinische gegevens inte-
ressant genoeg, om deze aan de vergetelheid te ontrukken.

De heer van Nes vertelde mij later nog van een geval,
dat zich eerst op 22 Augustus had voorgedaan, terwijl de
merrie evenals de andere in het laatst van Mei was gedekt,
en volgens den eigenaar niet in aanraking was geweest met
besmette merriëu. Als dit geval goed is waargenomen,
maakt het de zaak niet duidelijker.

Nog dient te worden medegedeeld, dat de hengsten door
onderscheidene veeartsen zijn onderzocht en dat aan de
genitaliën nooit iets bijzonders te zien is geweest. Zij hebben
gewoon gcdroesd en waren na herstel gezond en in goede
conditie.

Korte mededeelingen en referaten.

Secundair glaucoom bjj hot paard, door W. C. Schimmel. —
Den 4den Maart 1899 kwam wegens bursitis en peribursitis olecrani
sinistri aan \'s Rijks Veeartsenijschool een paard in behandeling,
zijnde vos, ruin, halfbloed, oud 11 jaar, rijpaard, toebehoorende
aan F. L. te \'s-Gravenhage, dat aan liet rechter oog de volgende
verschijnselen aanbood.

Dit was iets grooter dan het linker, zoodat het bovenooglid
zich meer welfde ; intusschen bestond geen bepaalde exophthalmos.
De spanning was belangrijk verhoogd, ongeveer T -f- 2. De
cornea was over de geheele uitgebreidheid wolkachtig troebel;
wittere en grauwere vlekken, in het parenchym der cornea, wis-

-ocr page 54-

seldeii elkander af\', echter zóó dat de pelluciditeit der cornea
nergens normaal was. De voorste oogkamer was iets vergroot,
liet waterig oogvocht helder. De iris was aan haar circulus minor
vergroeid met de lenskapsel; er bestoud atresia pupillae. De jaupil
had een eigenaardig aanzien; vooreerst bestond cataract, althans
oudoorschijnendheid van de lenskapsel en het voorste gedeelte
der lens. De plaats van vergroeiing van liet mediale gedeelte
van den pupilrand met de lenskapsel bevatte een kring van helder
witte, op cholestearinekristallen gelijkende, speldekop groote
puntjes; centraal daarvan, dus iets meer naar den temporalen
ooghoek, bevond zich, adhaerent aau de leuskapsel een stukje
iris, ter grootte van een kleine erwt, als een eilandje in het
pupillair-gebied gelegen. Blijkbaar was dit na een iritis afge-
scheurd ; terwijl een synechia posterior gewoonlijk slechts een
pigmentvlek op de lenskapsel achterlaat, was er nu zelfs een
stukje iris blijven zitten.

Pogingen om door middel van den oogspiegel den fundus te
bezichtigen, stuitten af: 1°. op de troebeling der cornea, en
2°. op de oudoorschijuendhei d der lens.

Volgens den eigenaar was de troebeling der cornea plotseling
ontstaan na instillatie van een collyrium (zinksulfaat of atropine?)
door den behandelenden veearts. De visus was gering; beweging
met de hand werd intusschen gezien.

Het schijnt mij toe dat in casu een secundair glaucoom bestond.
Ik stel mij den gang van zaken aldus voor. Het paard heeft ten
gevolge van iritis, hetzij vau één lievigen aanval of van herhaalde
lichtere aanvallen, atresia pupillae gekregen. Dientengevolge
stuwing in de achterste oogkamer, sluiting der
Fontana.\'sche
ruimte, plotselinge troebeling der cornea, toevallig samenvallend
met de aanwending van een of ander collyrium, mogelijk wel
atropine, waardoor de intra-oculaire drukking nog werd verhoogd,
en nu op eens de symptomen van glaucoma. De aanzienlijke
verhoogde tensio bulbi en het plotseling ontstaan vau cornea-
troebeling, nadat het oog reeds geruimen tijd ziek was (iritis
recidiva ?) rechtvaardigen mijns inziens deze diagnose.

Wijl de bulbus iets vergroot was, werd overwogen of de ziekte
niet kydrophthalmos moest worden genoemd en dus gerangschikt
naast de gevallen door
Molt,uit geciteerd in zijn Lehrbuch der
Augenlieilhmde
, 3to Aufl., S. 255 sqq. Daarvoor bestond echter

-ocr page 55-

geen voldoende grond, omdat de vergrooting niet belangrijk
genoeg was, doch vooral omdat zij was ontstaan na een vooraf-
gaand ooglijden dat tot atresia pupillae had geleid.

Pogingen om door eserine de intra-oculaire drukking te ver-
minderen, bleven zonder gevolg. Paracentesis corneae werd niet
verricht, vooreerst wijl het paard minder wegens het ooglijden
in behandeling was gekomen, doch vooral omdat deze bij de
bestaande pathologische veranderingen, speciaal aan iris en lens,
weinig kans op goed gevolg aanbood.

Het oog bleef onveranderd tot 2i April daaraanvolgende, den
dag
dat het paard de veeartsenijschool weder verliet. Sedert ver-
nam ik
er niet3 meer van.

Utrecht, 19 September 1900.

Solutio retinao by liet paard, door W. C. Schimmel. —
Den 17den Maart 1899 kwam aan \'s Rijks Veeartsenijschool
wegens kreupelheid een paard in behandeling, zijnde merrie,
zwart, gekruist inlandsch ras, oud 12 jaar, toebehoorende aan
J. Z. te A., dat aan het rechter oog blind was. Bij onderzoek
hiervan bleek het volgende :

Oogleden normaal, evenzoo de conjunctiva, bulbus even groot
als links waar de visus niet te wenschen overlaat, tensie of
normaal öf —J, cornea bijna normaal doorschijnend, bevat in
het centrum twee helderwitte puntjes, ter grootte van een spel-
dekop, boven elkander gelegen, diep in het parenchym, nabij
de DEscEMET\'sche membraan; waterig oogvocht normaal, iris en
pupil idem; in plaats van zwart ziet de laatste echter grauw,
door lichte troebeling in lens en glasvocht, doch voornamelijk,
zooals bij ophthalmoscopisch onderzoek blijkt, door veranderingen
aan de retina. Synchysis is niet aanwezig; de troebelingen in
het glasvocht zijn vrij wel onbeweeglijk.

Er bestaat solutio retinae, namelijk in de onderste helft. Het
bovenste gedeelte der retina ligt tegen de chorioidea; een scherpe
grenslijn, iets onder het midden der retina, welke afloopt van
den temporalen naar den nasalen ooghoek, duidt de plaats der
solutio aan. Daaronder is de retina duidelijk gegolfd en reflec-
teert op haar plooien het door den oogspiegel ingeworpen kunst-
licht dermate, dat het gelijkt op schapewolkjes, dat zijn kleine,

-ocr page 56-

witte wolkjes op een helderblauwen hemel. De scherpe grens-
scheiding is bedekt met helderwitte, op cholestearine gelijkende
puntjes. Het is niet duidelijk te zien of deze zich vóór of achter
de (geatropliiëerde) retina bevinden; de troebelingen der er voor
gelegen brekende middenstoffen belemmeren dit.

De papil was niet scherp te onderscheiden; alleen zag men
ter plaatse waar deze moest zijn gelegen, den fundus oculi geel-
rood gekleurd.

De oogarts Dr. Lans, thans te Dordrecht, onderzocht den 5d0"
April 1899 het zieke oog ook en bevestigde het bovenstaande.

De visus van het rechter oog scheen geheel opgeheven.

Een behandeling werd niet ingesteld; deze zou trouwens naar
alle waarschijnlijkheid tot niets hebben geleid.

Utrecht, 19 September 1900.

Abattoir te Rotterdam, over 1899. — Uit het verslag omtrent
den toestand van het openbaar slachthuis over 4899, opgemaakt
door den directeur
J. J. P. Diiont, nemen wij het volgende over.

Geslacht werden: 25920 runderen, 8947 kalveren, 1879 nuch-
tere kalveren, 2239 schapen, 964 geiten, 37721 varkens, 4662
paarden, 2 muildieren en 4 muilezels, terwijl bovendien
voor export
werden geslacht: 3611 runderen, 19283 kalveren, 17080 nuch-
tere kalveren, 178828 schapen en 45652 varkens.

Afgekeurd werden: van runderen: 267^ dier, 1584 Kg. vleescli,
2179 longen, 1129 levers, 31 harten, 170 nieren, 207 uiers, 125
koppen, 15 tongen en 1167 partijen ingewanden;
van kalveren:
26| dier, 33 longen, 20 levers, 1 hart, 6 nieren en 49 partijen
ingewanden;
van nuchtere kalveren: 59 dieren, 5 longen en 33
partijen ingewanden;
van schapen: 36 dieren, 15 Kg. vleescli,
316 levers, 5 longen en 8 partijen ingewanden;
van geiten: 1
long, 39 levers;
van varkens: ? dieren, 675 Kg. zwoerd,
161 longen, 551 levers, 32 nieren, 4 uiers, 587 koppen en 939
partijen ingewanden;
van paarden: 102 dieren, 355 Kg. vleescli;
1 muildier.

Van het van elders aangevoerde werd voor de consumtie afge-
keurd: van runderen:
41 dieren, 8 voet en 252 Kg. vleescli, 225
longen, 191 levers, 42 harten, 313 nieren, 141 milten, 72 uiers,
4 koppen, 5 tongen, 11 darmscheilen en 10 4 Kg. vet;
van kal•

-ocr page 57-

veren: 7 dieren, 4 voet vleesck, 54 longen, 68 levers, 9 harten,
10 milten, 34 nieren, 2i kop, 1 tong;
van nuchtere kalveren:
16 dieren, 36 longen, 19 levers, 9 harten, 4 milten, 12 nieren,
25 koppen;
van schapen: 1 dier, 16 levers, 7 longen, 2 harten,
4 milten, 8 nieren ;
van geiten: 3 dieren, 11 longen, 13 levers,
2 harten, 5 milten, 6 nieren;
van varkens: 4 dieren, 12 Kg.
vleesch, 258 longen, 204 levers, 14 harten, 27 milten, 68 nieren,
15 koppen, 22 Kg. reuzel, 1 partij zwoerd;
van paarden: 30 Kg.
vleesch, 5 longen, 5 levers, 2 harten, 3 milten en 6 nieren.

Als niet voldoende aan de voorschriften der verordening werden
naar de plaats van herkomst
teruggezonden: 3 runderen, 5 par-
tijen rundvleesch, 1 nuchter kalf en 2 partyen varkensvleesch.

Door sterilisatie konden worden bruikbaar gemaakt 109 i run-
deren en 96 i varken, welke aan tuberculose hadden geleden.

Van de bij Rijkswet besmettelijk verklaarde ziekten kwamen
voor: 1-maal miltvuur bij een rund, 60-maal vlekziekte bij var-
kens en 26-maal kwade-droes bij paarden.

De ontvangsten beliepen / 123.889.40l, tegen 107.298.771
in 1898. v. E.

Gemeentelyke gezondheidsdienst te Amsterdam over 1899. —

Aan bet verslag over dien dienst (directeur Dr. H. G. Ringeling) is
het volgende ontleend. Als adviseur voor den dienst der keuring van
voedingsmiddelen fungeert de veearts
J. Mazuiie Czn., terwijl
de hoofdkeurmeester van het abattoir (de heer
D. van der Sluijs)
aan den gezondheidsdienst is toegevoegd. Er zijn twee keur-
meesters voor vleesch, wild en gevogelte (het personeel van het
abattoir is hier buiten rekening gelaten).

Er werden 78710 bezoeken gebracht aan winkels van slagers
en verkoopers van versch vleesch en daarbij in twee winkels
wegens bederf vleesch afgekeurd; eveneens wegens bederf werd
ü-maal afgekeurd in winkels en \'1-maal aan den weg bij ver-
koopers van gerookt, gezouten of op andere wijze toebereid vleesch.

Afgekeurd en voor de consumtie ongeschikt gemaakt, werden:
versch vleesch en vet 2-maal in winkels ; gerookt, gezouten en op an-
dere wijze geconserveerd vleesch 36-maal in winkels, 1-maal aan
den weg; worst 53-maal in winkels.

Op trichinen werden onderzocht 56 inlandsche en 2373 Ame-

-ocr page 58-

rikaansche hammen; bij de laatste werden 9-maal trichinen aan-
getroffen, welke echter bij onderzoek niet meer levensvatbaar
bleken te zijn. v. E.

Aetiologie van maanblindheid. — Dr. Bernhardt meent dat
strongylus armatus de oorzaak is van de periodieke oogont-
steking bij het paard. De jeugdvormen vp-n dezen parasiet, in de
bloedbaan afgezette eieren of stofwisselingsproducten daarvan zijn
zoo klein, dat zij ook in een nauw vaatgebied, zooals bijv. van
het oog, zouden kunnen geraken. Hij citeert een geval dat een
veulen ziek werd onder symptomen, welke moesten worden toe-
geschreven aan het uittreden van strongylus armatus-broedsel uit
den darm; na eenige dagen was het dier weer gezond. In den
loop van 5 maanden kreeg het daarna 3 aanvallen van periodieke
oogontsteking, waarbij echter geen uitwendig waarneembare ver-
anderingen achterbleven.

De schrijver meent hierin een bewijs te zien, dat strongylus
armatus de oorzaak was. Referent acht dit niet zonder be-
denking, 1°. is het lang niet zeker dat de voorbijgaande ziekte
van het veulen was toe te schrijven aan het uit den darm gaan
van het broedsel van dezen parasiet, 2°. blijft de schrijver in
gebreke om aan te toonen dat het lichte ooglijden van het veulen
maanblindheid was, en 3°. wordt geenszins bewezen dat het
ooglijden in verband staat met strongylus armatus, ook al was,
wat niet is gebeurd, het voorkomen daarvan bij het dier aangetoond.

Zooals Bërnkardt zelf vermeldt, komt deze parasiet bij 90—94
percent van alle paarden voor; hij schijnt echter niet te weten
dat er streken en landen zijn (ons land bijv.), waar de maan-
blindheid vrij zeldzaam is. Anders zou hij het toch vreemd
hebben gevonden, dat dit ooglijden niet even gelijkmatig over
de wereld verbreid voorkomt als het worm-aneurysma bij de
paarden. Bovendien wordt het laatste meestal aangetroffen bij
oude paarden, terwijl de maanblindheid bij voorkeur op 4—5-
jarigen leeftijd ontstaat.

Bernhakdt acht maanblindheid niet direct erfelijk; volgens
hem zou men hoogstens van een hereditaire praedispositie kunnen
spreken. De statistiek welke hij echter aanvoert, opgemaakt uit
bescheiden, berustende te Trakehnen, doet hem zelf zeggen:

-ocr page 59-

«für eigentliche Vererbung von Mondblindheit kämen nur die
Mutterstuten Hydra, Marine und Hispaniola in Betracht.» Dat
van elk dezer maanblinde merriën slechts bij één veulen perio-
dieke oogontsteking voorkwam, bewijst niets tegen de herediteit,
integendeel. Het is mogelijk dat alle afstammelingen later dit
ooglijden hebben gekregen of dat zij het ten minste weer op
hun kinderen hebben overgebracht. Bovendien, de hengst doet
toch ook zyn invloed gelden! (
Berliner thierärztliche Wochen-
schrift
1900, n°. \'26.) W. C. S.

Het verven van witte haren by onze huisdieren. — Prof.

Bayer merkt in de Zeitschrift für T/aermedicin, Band 4, Heft 4,
op, dat men in de literatuur weinig vermeld vindt omtrent het
verven van witte haren bij onze huisdieren, hoewel het dikwijls
gewenscht kan zijn om leelijke af\'teekeningen donker te kleuren.
Gewoonlijk wordt, aangegeven dat afteekeningen kunnen worden
geverfd met een oplossing van lapis infernalis. Behalve de kost-
baarheid van deze methode is ook het slechte resultaat oorzaak,
dat deze wijze van verven geen burgerrecht heeft verkregen en
hoogstens gebruikt wordt voor het kleuren van zeer kleine witte
plekken.

(Beferent beproefde meermalen lapis infernalis in ammonia
liquida opgelost, echter evenmin met bevredigend resultaat. Ook
het haarkleurmiddel van llEirrwtG in den 5do" druk van zijn
geneesmiddelleer gaf hem niet het gewenschte gevolg, liet
voorschrift daarvan luidt als volgt: men neme 1 pond fijn ge-
pulveriseerd loodglit en \\ pond bijtende kalk, menge deze met
water tot pap en voege er 4 ons zetmeel en 2 ons fijn gepul-
veriseerde houtskool bij. De massa worde gedroogd en gepul-
veriseerd. Bij het gebruik roere men een deel van het poeder
met water ter consistentie van een dun smeersel en strijke dit
op en tusschen de haren, nadat ze te voren door wasschen met
zemelenwater zooveel mogelijk van vet zijn bevrijd. Over de
plaats binde men een doek. Na het drogen (5—G uur) vege
men er de massa weder af.)

Bayer verfde een schimmel met overmangaanzure kali; de
kleur was echter niet fraai, zij kwam niet overeen met de gewone

-ocr page 60-

haarkleur. Naar de concentratie der oplossing kon men nuan-
ceeringen krijgen van vuilgeel tot nootbruin. Door het poetsen
werd die kleur steeds lichter; bij donkere kleur bleef zij toch
zes weken bestaan.

Het verbleeken vond het sterkst plaats in de eerste dagen;
dit kwam omdat, zooals het microscopisch onderzoek leerde,
rondom het baar een neerslag was ontstaan, dat door het poetsen
spoedig werd verwijderd. Yan het haar zelf waren alleen de
meest oppervlakkige lagen geverfd.

Bayer zocht daarom naar een beter middel, dat de natuur-
lijke haarkleur weergaf. Met dit doel wendde hij zich tot bont-
ververs, waarvan hij vernam dat deze verfden met pelsbruin en
pelszwart en dat de daarmede verkregen kleuren zich goed
hielden.
Bayer kocht die verven van een agent, die ze, naar
hij beweerde, van de fabriek van chemische verven van Dr.
Cahn & Franck te Berlijn kreeg.

De verf wordt gepulveriseerd en opgelost in warm water en
waterstofsuperoxyd. De oplossingsverhoudingen zijn in de ge-
bruiksaanwijzing vermeld.

liet is jammer dat de verf door bewaren slecht wordt; mogelijk
is dit de reden dat de verschillende leveringen zeer ongelijkmatig
waren. De eerste gaf\' prachtige kleuren.

De kleur ontstond aan de haren langzamerhand. Naar de con-
centratie kan men met pelsbruin het haar voskleurig tot donker
kastanjebruin verven, terwijl pelszwart een donker, in de zon
eenigszins metaalkleurig zwart geeft (gelijk bij een raaf). Door
het zweet krijgt het zwart op plaatsen waar het tuig ligt een
rooden weerschijn.

Door beide kleuren te mengen kan men, zooals van zelf spreekt,
verschillende nuanceeringen krijgen ; daarbij toont zich zwart het
sterkst, deze kleur treedt op den voorgrond.

De kleuren zijn bestendig; het haar wordt in zijn geheele
dikte geverfd. Slechts bij het eerste poetsen gaat het overschot
aan verf, dat tusschen de haren ligt, weg.

Na verloop van tijd wordt de gekleurde plek natuurlijk stekel,
harig en eindelijk weder wit, omdat nieuwe witte haren aan-
groeien. Men ziet daarbij ook dat een voortdurende wisseling van
haar plaats vindt en het schijnt zelfs dat deze op sommige plaat-
sen, byv. aan het hoofd, sneller geschiedt dan elders. De lange

-ocr page 61-

haren aan den staart en de manen groeien ongeveer 1 cM. per
maand, alzoo evenveel als de hoorn van den hoef.

W. C. S.

Aantal veeartseny kundige studenten in Duitschland. — In

het vorig zomer-semester waren aan de veeartsenijkundige hooge-
scholen in Duitschland de volgende aantallen studenten: Berlijn
491 (met inbegrip van 103 gecommandeerden vanwege de mili-
taire paardenartsenschool, doch met uitsluiting van de studenten
uit het 8ste of de hoogere semesters, wijl deze niet meer inge-
schreven zijn), München 336, Hannover 273, Dresden 209, Stutt-
gart 114, Giessen 110. Het geheele aantal studenten in de vee-
artsenijkunde bedroeg alzoo 1533. (
Berliner thierärztliche Wochen-
schrift
1900, n°. 37.) W. C. S.

Nieuwe veeartsenyscliool in Ierland. — In Ierland is,
in de nabijheid van Ballsbridge, een nieuwe veeartsenijschool
opgericht, welke op 3 October 1900 zal worden geopend.
{Berl.
thierärztliche Wochenschrift
1900, n°. 36.) W. C. S.

Hygiënisch instituut te Toulouse. — Ook aan de veeartse-
nijschool t,e Toulouse wordt een hygiënisch instituut opgericht.
{Zeitsclirift für Fleisch-und Milchhijgiene, September 1900.)

W. C. S.

Hygiënisch instituut to lïcrlyn. — De nieuwe aanbouw voor
het hygiënisch instituut der veeartsenijkundige hoogeschool te
Berlijn komt in dezen herfst klaar. Het gebouw bevat werkkamers
voor den leider, professor Dr.
Osteutag, woon- en werkkamers
voor twee assistenten, een gehoorzaal, chirurgische laboratoria,
zalen voor verzamelingen op het gebied van zoölogie, en woningen
voor twee bedienden. (
Der Thierarzt, September 1900.)

W. C. S.

-ocr page 62-

Uitbreiding der veeartsenijschool te Dresden.— De veeartsenij-
kundige hoogeschool te Dresden krijgt opnieuw 600000 Mark
voor uitbreiding der clinieken, stallen en laboratoria voor hygiëne.
{Der Thierarzt, September 1900.) W. C. S.

Nieuw veterinair-instituut te Leipzig. — Leipzig krijgt een
nieuw veterinair-instituut. Den pas beroepen professor
Eber is
het gelukt het veterinair-instituut volkomen te doen vernieuwen.
In het geheel zijn voor het landbouw-instituut der universiteit
(met inbegrip van het veterinair-instituut) 1,2 millioen beschik-
baar gesteld, ten einde daaruit de bouwkosten te bestrijden.
{Der Thierarzt, September 1900.) W. C. S.

Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde.

Verslag van den toestand der Maatschappij over
1899/1900.

Met genoegen voldoe ik ook dit jaar aan de mij opgedragen
taak, door u hierbij namens het Hoofdbestuur verslag te geven
van den toestand en de werkzaamheden onzer Maatschappij van
23 September 1899 tot heden.

Met genoegen wordt dit verslag uitgebracht, omdat de toe-
stand der Maatschappij gunstig kan worden genoemd. Daar alle
dit jaar gediplomeerde veeartsen als lid der Algemeene afdeeling
werden aangenomen, vermeerderde het ledental met 16.

Tegenover deze belangrijke versterking moet ook dit jaar van
enkele verliezen gewag worden gemaakt.

Den 15den December 1899 verloor de afdeeling Zeeland een
verdienstelijk lid in den heer 6. A.
Blindenbach, provinciaal
veearts 2de klasse, gouvernements-keurmeester en plaatsvervangend
districtsveearts te Zieriksee, die na een langdurige ziekte op den
leeftijd van 51 jaar overleed. Slechts enkele dagen geleden ver-
loor de Nieuwe afdeeling Zuid-Holland een harer leden, namelijk
den heer
P. G. Eland te \'s-Gravenhage, die aldaar den 7den Sep-

-ocr page 63-

tember plotseling stierf in den leeftijd van slechts 45 jaai\'.

Na met eervol ontslag vau den militairen dienst te zijn ont-
heven op 1 Mei jl., berichtte de heer W.
F. Schrödkr, majoor
titulair paardenarts, dat hij in 1901 als lid der Maatschappij
wenschte uit te treden.

Het aantal leden bedraagt thans 323 en is over de 9 bijzon-
dere afdeelingen en de algemeene afdeel
Groningen—Drente....

Friesland......

Gelderland—Overijsel . . .

Utrecht.......

Noord-Holland.....

Zuid-Holland......

Nieuwe afdeeling Zuid-Holland

Zeeland........

Noord-Brabant—Limburg
Algemeene afdeeling . . .

Te zamen . . 323 leden

Het vorig jaar telde de Maatschappij 309 leden, zoodat per
saldo een vermeerdering van 14 leden is verkregen.

Bij schrijven van 24 September 1899 ontving het Hoofdbestuur
van Mr. C. J.
Sickksz, Directeur-Generaal, Chef der Afdeeling
Landbouw aan het Ministerie van Binnenlandsche Zaken te
\'s-Gravenhage, het verblijdend bericht, dat de vereerende benoe-
ming tot eerelid der Maatschappij door hem volgaarne werd
aanvaard, waarbij hij de verzekering voegde, dat deze van de
Maatschappij ontvangen ouderscheiding hem een spoorslag zou
zijn om al zijn krachten aan te wenden, ten einde de Veeartsenij-
kunde in ons landbouwend Nederland tot de meest mogelijke ont-
wikkeling te brengen.

Behalve de gewone leden heeft de Maatschappij thans 4 eereledeu.

Aan een onzer jongere leden viel dit jaar de eer te beurt van bij
gelegenheid vau den 20aten verjaardag onzer geëerbiedigde Koningin
te worden benoemd tot ridder in de orde van Oranje Nassau. Het
was het Hoofdbestuur een aangename taak den heer L.
van Kempen,
veearts en leeraar aan den landbouw-wintercursus te Sittard, lid der
afdeeling Noord-Brabant-Limburg, ook namens de Maatschappij, ziju
gelukwenschen aan te bieden met deze Koninklijke onderscheiding.

Een der oudste leden, de heer J. W. B. Egberts, veearts te

ug verdeeld als volgt:
29 leden
17
46
39
25
19
34
16 »
32
66 »

-ocr page 64-

Kampen, had het voorrecht op 25 Juli 1.1. den dag te her-
denken, waarop hij 50 jaar geleden het diploma als veearts aan
\'s Rijks veeartsenijschool mocht verwerven. Deze blijde herinne-
ring viel ook ten deel aan den heer J. B.
Snellen, rustend veearts
te Chaam, oud lid en oud voorzitter der Maatscbappy, ridder in
de orde van den Nederlandschen Leeuw.

Het Hoofdbestuur deed bij deze gelegenheid van zyn belang-
stelling blijken door beide jubilarissen, namens de Maatschappij,
geluk te wenschen met hun gouden feestdag. Blijkens de hierop
ontvangen antwoorden zijn deze felicitatiën met veel waardeering
in ontvangst genomen.

De toestand der afdeelingen was gunstig. Slechts vier afdee-
lingen voldeden echter aan de bepaling van artikel 14 van het
reglement omtrent het inzenden van de verslagen. Deze werden
ontvangen van de afdeelingen: Groningen-Drente dd. 24 Januari,
Noord-Holland dd. 27 April, Zuid-Holland dd. 12 Augustus,
Friesland dd. 25 Augustus, Utrecht dd. 15 September, Zeeland,
Noord-Brabant—Limburg, Nieuwe afdeeling Zuid-Holland na 18
en 19 September 1900.

Op verzoek van ondergeteekende zonden de secretarissen van
alle afdeelingen in Januari de ledenlijsten.

Zeer bevorderlijk voor den goeden gang van zaken zou het zijn,
indien de afdeelingen, behoudens de niet schuldige, zich meer actief
betoonden wat betreft de bepalingen van artikel \'14 van het
reglement.

Het Hoofdbestuur vergaderde dit jaar 5-maal te Utrecht,
1-maal in 1899 en 4-maal in 1900.

In de Februari-vergadering werden de nieuwe leden van het
Hoofdbestuur, de heeren H. M.
Kroon, ondervoorzitter, en A. Fre-
derikse
, 2 secretaris, geïnstalleerd.

Aan het besluit der vorige Algemeene vergadering, naar aan-
leiding van het door de afdeeling Utrecht ter sprake gebracht
onderwerp omtrent het onderzoek naar
de aetiologie der kaljziekte
in verband met de difer entiëel-dia gnostiek van acute puerperaal-
seplicaemie
, heeft het Hoofdbestuur gevolg gegeven. Daar op de
vergadering het vermoeden was uitgesproken dat aan de heeren
Dr. J,
Poels te Rotterdam en J. F. Laméris, districtsveearts te
\'s-Gravenhage, een dergelijk onderzoek reeds van Regeeringswege
was opgedragen, heeft het Hoofdbestuur op een aan
Dr. Poels

-ocr page 65-

te dezer zake gericht schrijven ten antwoord gekregen, dat dit
inderdaad het geval was en dat met het onderzoek reeds was
begonnen. Het Hoofdbestuur heeft het dientengevolge overbodig
geacht verder op het voorstel Utrecht in te gaan en hiervan aan
het bestuur dezer afdeeling kennis gegeven.

In gevolge den door den heer Dr. D. A. de Jong Jz. te
kennen gegeven wensch, dat het Hoofdbestuur zijn aandacht zou
schenken aan het uit een veeartsenijkundig oogpunt zeer belang-
rijk vraagstuk, in welke positie de vleeschkeuring zal verkeeren
bij het eventueel tot stand komen der wet betreffende het Staats-
toezicht op de Volksgezondheid, waarmede de vergadering zich
vereenigde, heeft uw bestuur zich in verbinding gesteld met de
bevoegde daartoe aangewezen autoriteit, ten einde eenige inlich-
ting over deze quaestie te verkrijgen. Het is het Hoofdbestuur
aangenaam u thans te kunnen mededeelen dat er voorloopig geen
redenen aanwezig zijn om verdere stappen in deze richting te doen
en dat de loop der zaken voorshands rustig kan worden afgewacht.
Hoogst waarschijnlijk zal binnen niet zeer langen tijd een ont-
werpwet, regelende de vleeschkeuring, in bewerking worden
genomen. Het Hoofdbestuur durft de verwachting koesteren dat
deze mededeeling u voldoende zal zijn.

Het Hoofdbestuur heeft zich ernstig bezig gehouden met het
hem door de vorige vergadering opgedragen onderzoek, of en op
welke wijze gevolg zou kunnen worden gegeven aan het voorstel
der afdeeling Gelderland-Overijsel, in verband met het voorstel
van het comité van redactie van het Tijdschrift, waaromtrent in
de vorige vergadering geen beslissing is genomen.

De resultaten van dit onderzoek en de conclusie van het Hoofd-
bestuur zijn u door het programma voor de vergadering van
heden kenbaar gemaakt.

Het Hoofdbestuur meent hieraan den wensch te mogen toe-
voegen, dat de straks over dit onderwerp te voeren discussiën er
toe mogen leiden dat deze quaestie in den door hem voorgestel-
den zin worde beslist.

Met 1 Januari van dit jaar trad het gewijzigde reglement in
werking. Het is thans de eerste maal dat de algemeene verga-
dering wordt gehouden volgens de bepaling van artikel 32 van
dit reglement. Daar er zich geen bijzondere gevallen of maatre-
gelen voordeden, welke het houden van de bij artikel 29 van het

-ocr page 66-

reglement bedoelde gecombineerde vergadering noodzakelijk maak-
ten, werd zoodanige vergadering dit jaar niet gehouden.

Bijzonderheden betreffende den toestand der geldmiddelen en
van de bibliotheek zullen u door verslagen van den penning-
meester-bibliothecaris worden medegedeeld.

Het Tijdschrift verscheen regelmatig; met de voor korten
tijd uitgekomen 6de aflevering is het 27sU deel afgesloten. Het
Hoofdbestuur houdt zich overtuigd van uw aller instemming,
als het hier hulde brengt aan de werkzaamheid en de goede
zorgen van het comité van redactie. Ook acht het Hoofdbestuur
het een verblijdend verschijnsel, dat de leden meer blijk geven
van belangstelling in het Tijdschrift en daarvoor bijdragen leveren
van beteekenis.

Met dit verslag vertrouwt het Hoofdbestuur u naar behooren
te hebben ingelicht omtrent de voornaamste voorvallen, de be-
langen der Maatschappij rakende.

De lsto secretaris,
D. VAN DER SLUYS.

Verslag omtrent de geldmiddelen der Maatschappij
over het jaar 1899.

Ook dit jaar kan het verslag zeer kort zijn. Wanneer straks,
door een Commissie uit uw midden te benoemen, de rekening
en verantwoording over het afgeloopen jaar wordt nagezien, dan
zal blijken dat de fiuanciëele toestand der Maatschappij tamelijk
gunstig mag worden genoemd; immers er was op 31 December
1899 een saldo in kas van f\'183.80|, tegen f 94.45^ in het
voorgaand jaar. Hieruit blijkt dus dat de gewone uitgaven dooi-
de gewone inkomsten ruimschoots kunnen worden gedekt.

Wat de inkomsten betreft, wensch ik uw aandacht op het
volgende te vestigen. De contributies hebben f49.50 meer op-
gebracht dan geraamd was en dit jaar wordt de raming zelfs

-ocr page 67-

met f53.— overtroffen. De oorzaak ligt gedeeltelijk in een groot
aantal nieuwe leden, wat een verblijdend verschijnsel is, maar
anderdeels daarin, dat in de laatste jaren meer leden dan vroeger
lid der algemeene afdeeling blijven. Het Hoofdbestuur doet steeds
zijn best de nieuw benoemde veeartsen zoo spoedig mogelijk als
leden voor de Maatschappij te winnen, maar kan dit alleen
door aannemen bij de algemeene afdeeling; het is echter in het
belang der bijzondere afdeelingen dat de nieuwe leden, zoodra zij
voor goed gevestigd zijn, zich aansluiten bij de afdeeling waarin
zij wonen of die voor hen de meeste gemakken aanbiedt.

Als buitengewone inkomsten mogen gelden de f25.— voorde
reorganisatie-commissie bestemd, f 13.95 voor verkochte afleve-
ringen van oude tijdschriften en f 6.24 aan rente. Dit laatste
bedrag kon hooger zijn, wanneer de penningmeesters der afdee-
lingen meer van de noodzakelijkheid waren doordrongen om de
contributiën op tijd te innen en in te zenden. Slechts 4 van de
9 afdeelingen hielden zich aan de bepalingen van het reglement,
en vau de overblijvende waren er 2, welke meer dan twee maanden
achterstallig bleven, wat dit jaar zelfs voor één der afdeelingen
met 4 maanden het geval was. Daar de begrooting in Mei moet
worden opgemaakt, dient het Hoofdbestuur dan te weten over
welke middelen kan worden beschikt.

Van een lid der algemeene afdeeling in Indië is de contributie
het voorgaand en ook van dit jaar niet ontvangen, niettegen-
staande per aaugeteekenden brief een quitantie is gezonden, met
verzoek het geld per postwissel over te maken.

De uitgaven behoeven waarschijnlijk geen nadere toelichting,
daar zij voor het meerendeel beneden de begrooting zijn gebleven.

Ook voor het loopend jaar zijn de finauciëele vooruitzichten
niet ongunstig, aangezieu al de nieuw aangestelde veeartsen als
lid zijn toegetreden.

Utrecht, 9 September 1900.

Namens het Hoofdbestuur,
de penningmeester-bibliothecaris,
VAN ESVELD.

-ocr page 68-

Overzicht van het geldelijk beheer over het jaar 1899.

Ontvangsten:

Saldo over

1898 ............

f

94.455

Rente van

belegde gelden over 1898 .....

D

6.24

Contributie Algemeene afdeeling (41 volle, 13 halve

leden)...........

*

237.50

»

afdeeling Groningen (28 leden).

i

112.00

»

ï Friesland (19 leden) . . .

»

76.00

»

» Gelderland-Overijsel (45 leden)

»

180.00

Ï

» Utrecht (39 leden) ....

»

156.00

»

» Noord-Holland (24 leden)

>

96.00

T>

» Zuid-Holland (19 leden) . .

»

76.00

»

Nieuwe afdeeling Zuid-Holland (35 leden)

»

140.00

T>

afdeeling Zeeland (18 leden).

72.00

»

» Noord-Brabant-Limburg (26

leden) ...........

»

104.00

Van „een

onbekende" voor de reorganisatie-com-

missie

»

25.00

Opbrengst

van oude afleveringen van het Tijdschrift,

na restitutie aan den uitgever ... . .

»

13.95

f 1389.14«

Uitgaven:

Tijdschrift (deel XXVI).........f 594.49

Drukwerk..............» 8.00

Lokaalhuur.............» 13.00

Redactie van het Tijdschrift........» 186.75

Voorschotten redactie.......f 23.90

» van den voorzitter ...» 1.50
» » » lste secretaris . . » 2.96
» » » » . . » 19.25
» » » penningmeester. . » 3.375 » 50.985
Kosten vau incasseeren..........» 3.43

Trausporteere ...» 856.055

-ocr page 69-

Transport
Reiskosten voor liet Hoofdbestuur:
aan den onder-voorzitter .
» s lst<; secretaris.
Reiskosten gedelegeerden volgens art.
Afdeeling Groningen ....
» Friesland
» Gelderland-Overijsel .
» Noord-Holland . .
» Zuid-Holland....
Nieuwe afdeeling Zuid-Holland .

Afdeeling Zeeland.....

» Noord-Brabant-Limburg
Onderhoud en assurantie der bibliotheek . . . .
Voor het veeartsenijkundig congres te Baden-Baden.

» » congres voor openbare gezondheidsregeling
Reiskosten voor de commissie in zake reglements-

herziening

Reorganisatie-commissie:

Drukwerk...........f 4.20

Lokaalhuur...........» 2.50

Reiskosten...........» 4.68

Verschotten van den secretaris . . . » 3.49

Onkosten Algemeene vergadering......

Kassaldo op 31 December........

f 856.65*

f

9.96
17.30

14.50
15.00
6.90
3.95
11.00
3.88
14.25
6.50

27.26

27:

75.98
100.00
107.275
14.35

3.95

14.87
» 5.00
» 183.80«

f 1389.145

Overzicht van het geldelijk beheer over 1899,
in verband met de begrooting.

Ontvangsten:

Werkelijk. Begrooting.

Saldo 1898 .........f 94.455 f —

Rente belegde gelden......» 6.24 » —

Contributie...... . . . » 1249.50 » 1200.—

Onvoorziene inkomsten.....» 13.95 » —

Voor de reorganisatie-commissie . . » 25.00 » —

f 1389.145 f 1200.—

-ocr page 70-

Uitgaven:

Werkelijk. Begrooting.

Aan

Tijdschrift........

f

594.49

f

600.—

»

drukwerk........

»

8.—

»

50.—

»

lokaalhuur.......

»

13.—

s>

12.50

>

redactie........

»

186.75

»

180.—

>

verschotten, briefport, zegels, enz.

»

50.985

»

60 —

»

kosten van incasseeren

»

3.43

»

5.—

t>

reiskosten van het Hoofdbestuur

»

27.26

»

75.-

t der leden van de ge-

combineerde vergadering (art. 27)

»

75.98

»

100.—

»

onderhoud en assurantie der

bibliotheek.......

»

•100.—

»

dOO.—

»

het veeartsenijkundig congres te

Baden-Baden.......

»

107.\'27 5

»

100.—

»

het congres voor openbare ge-
zondheidsregeliug.....

»

14.35

>

_

»

onvoorziene uitgaven ....

>

8.95

»

17.50

2>

de reorganisatie-commissie .

»

14.87

»

Kassaldo op 31 December 1899 . .

»

183.805

»

f

1389.145

f

1300.—

Verslag omtrent den toestand van de bibliotheek der
Maatschappij over 1899/1900.

Terwijl het verslag over het financieel beheer altijd een kalender
jaar omvat en dus van Januari tot Januari loopt, is het steeds
de gewoonte geweest om het „Verslag van den toestand der
Maatschappij" te doen loopen vau de eeue tot de andere Alge-
meeiie vergadering en ook het bibliotheek-verslag loopt, in ver-
band met de uitgave van liet Tijdschrift, steeds van September
tot September.

Ook dit jaar mag niet over gebrek aan medewerking worden
geklaagd, in aanmerking genomen dat de bronnen langzamerhand
minder ruim zuilen vloeien, omdat er al veel van de oudere
collega\'s in ons bezit is.

-ocr page 71-

Door 20 personen werden 107 nummers voor onze bibliotheek
afgestaan, terwijl op verzoek door Burgemeester en Wethouders
van Utrecht een stel teekeningen en het bestek van het op te
richten abattoir te onzer beschikking werden gesteld. Het aantal
nummers dat ontvangen werd, was grooter, maar er waren ver-
schillende duplicaten bij. Zoo ontvingen wij, ingevolge vroeger
gedane belofte, van den heer N.
N. te H. eeu groot pakket,
waarvan slechts één nummer nog niet in ons bezit was. Die
duplicaten werden alle geschonken aan de bibliotheek van de
sociëteit „Absyrtus," welke daardoor een groote aanwinst verkreeg.

De naamlijst der personen, die onze bibliotheek zoo goedgunstig
gezind zijn, is de volgende (de bijgevoegde getallen döiden het
aantal ingezonden stuks aan):

T. A. L. Beel te Roermond 4, W. van der Burg te Soera-
baja
1, M. G. de Bruin te Utrecht 4, Burgemeester en Wet-
houders van Utrecht
1, J. J. F. Dhont te Rotterdam 1, F. W.
van Dulm te Arnhem 4, H. J. Ellerman Lzn. te Dordrecht 4,
D.
F. van Esveld te Utrecht 23, D. van Gruting te Leiderdorp
4, A.
van Heusden te Nijmegen 2, Dr. D. A. de Jong Jzn. te
Leiden 5,
H. A. Kroes te Dieverbrug 3, S. de Lange te Para-
maribo
1, F. M. de Leur te Weesp 1, H. Markus te Amsterdam L
N. N. te H. 1, Dr. W. P. Ruysch te \'s-Gravenhage 2, W. C.
Schimmel te Utrecht 35, D. van der Sluus te Amsterdam 2,
H. J. II. Stempel te Utrecht 8 en J. Wester te Alkmaar 1.

Aan allen breng ik gaarne van deze plaats namens het Hoofd-
bestuur een hartelijk woord van dank voor hun medewerking
ter bereiking van het doel dat wij ons hebben voorgesteld. Nog
velen zyn er, die in tijdschriften of kranten stukken publiceeren
en verzuimen een exemplaar daarvan voor onze bibliotheek te
zenden; zoo zy wisten hoeveel moeite het ondergeteekeude soms
kost om na verloop van een paar jaren een dergelijk stuk machtig
te worden, dan zouden zij zich toch die kleine moeite wel willen
getroosten. Enkelen sturen niet gaarne onder hun eigen naam
in, maar hun zij de verzekering gegeven dat een exemplaar aan
mij persoonlijk geschonken toch zijn weg wel vindt naar de
bibliotheek.

Onze verzameling breidt zich meer en meer uit en er zijn
enkele collega\'s die er geregeld gebruik van maken.

Dit jaar werden 55 nummers uitgeleend aan 24 personen,

-ocr page 72-

waarvan 5 niet-veeartsen, 1 buitenlander en 11 van buiten de
stad. Slechts een enkele maal kon niet geheel worden voldaau
aan de aanvraag om oude literatuur betreffende een bepaald punt.

Met het catalogiseeren en het in orde brengen der nummers
wordt, voor zoover de tijd beschikbaar is, geregeld voortgegaan.
De boeken zijn behoorlijk geplaatst en mijn verwachting in het
voorgaand jaarverslag geuit, dat de vergunning tot plaatsing in
een der lokalen van de Veeartsenijschool zou worden verlengd,
is gelukkig niet beschaamd; zelfs bestaat er kans dat zij eerlang
zullen worden overgebracht naar een veel beter ingericht lokaal.

Als bijlage is hier bijgevoegd een opgaaf van boekwerken en
tijdschriften, meerendeels ruil-exemplaren voor ons Tijdschrift, in
den loop van dit boekjaar ontvangen.

Utrecht, 10 September 1900.

Namens het Hoofdbestuur,

de penningmeester-bibliothecaris,
VAN ESVELD.

Bijlage.

1. Tijdschrift voor Veeartsenijkunde en Veeteelt, deel XXVII.

2. -»s Rijks veeartsenijschool te Utrecht. Programma der lessen
voor het schooljaar 1900/1901.

3. \'s Rijks Landbouwschool te Wageningen. Programma van
het onderwijs voor het leerjaar 1900/1901.

4. Friesch Rundvee-stamboek 1900, att. 26; Hulp-stamboek,
afl.
14 ; Kalverenboek 1899. Leeuwarden, Mieoëma en Co. 1900.

ö. Paardenstamboek voor de provincie Friesland 1900, ad. XXII.
Leeuwarden, Miedema en Co. 1900.

6. Verslag aan de Koningin van de bevindingen en handelingen
van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht over 1898. \'s-Gra-
venhage, Landsdrukkerij 1900.

7. Verslag van de handelingen, verricht door het Nederlandsch
Landbouw-Comité over
1899. Amsterdam, J. H. üeBussy 1900.

8. Verslag over den Landbouw in Nederland, over 1896 en
1897. Derde en vierde stuk. Als bijlage derde stuk : Over-
zicht van de arbeidsloonen bij Landbouw, Veehouderij en
Tuinbouw, \'s-Gravenbage, Gebr.
Belinfante 1899.

-ocr page 73-

9. VIIme Congres internationale de médecine vétérinaire. Baden-

Baden, E. Kölblin 1899.

10. De ontwerpen van de woningwet en de gezondheidswet.
Extra nommer van het Tijdschrift voor sociale hygiëne en
openbare gezondheidsregeling. Zwolle, Erven J. J.
Tijl 1899.

11. Verslag der algemeene zittingen van het negende inter-
nationale Oogheelkundig Congres te Utrecht van 14—18
Augustus 1899. Bijlage van het Nederlandsch Tijdschrift
voor Geneeskunde. Amsterdam, P.
van Rossen 1899.

12. Veterinaire Almanak voor het jaar 1900. Utrecht, G. J.
Scrinerius 1900.

13. Veeartsenijkundige vereeniging tot bevordering van kennis
omtrent de keuring van voedingsmiddelen van dierlijken
oorsprong. Proeve van wetsontwerp regelende de keuring
van en het toezicht op het slachtvee en vleesch met memorie
van toelichting. Amsterdam,
J. van Dokkum 1900.

14. ëuoen Bass, Die Anwendung des Ichthyols in der Thier-
heilkunde (Abdruck aus der Zeitschrift für Thiermediein,
Band IV, 1900).

15. Dr. D. A. de Jong Jzn., Veterinaire pathologie en hygiëne.
Mededeelingen en onderzoekingen uit praktijk en laborato-
rium. Leiden,
G. L. van den Berg 1900.

16. C. D. Donath, Overheidszorg met betrekking tot melkver-
valsching. Voordracht, gehouden in een vergadering der
vereeniging van burgemeesters en secretarissen in de provincie
Noordholland, op
18 Juni 1900. Alkmaar, Berm. Coster
en Zoon 1900.

17. Veeartsenijkundige bladen voor Nederlandsch-lndië, deel XII,
afl. 3 en 4; deel XIII, afl. 1.

18. Weekblad voor zuivelbereiding en veeteelt, 5de jaargang
compleet; 6do jaargang, nos. 1—22.

19. Landbouw weekblad, 8ste jaargang compleet; 9de jaargang,
nos. 1—35.

20. Mededeelingen en berichten der Priesche Maatschappij van
Landbouw, 15do jaargang, nos. 5—8.

21. Hippos, weekblad gewijd aan do belangen van paardenfok-
kerij en van paardensport, 9de jaargang compleet; 10dejaar-
gang, n08. 1—16.

22. Friesch weekblad, gewijd aan de belangen van Volkswelvaart,

-ocr page 74-

ö:2

Landbouw eu Veeteelt, uitgegeven door de vereenigingen :
Friesche Maatschappij van Landbouw, het Friesch Rundvee-
stamboek, het Paardenstamboek en de vereeniging „Door
arbeid tot verbetering", n03. 1—35.

23. Landbouwkundig tijdschrift, deel 1899 compleet; deel 1900,
n03. 1—4.

24. Orgaan van de vereeniging van oud-leerlingen der Rijks
Landbouwschool, llde jaargang compleet, 12de jaargang,
nos. 1—8.

25. Tijdschrift voor Nijverheid en Landbouw in Nederlandsch-
Indië, deel 59 en 60 compleet; deel 61, afl. 1—3,

26. Tijdschrift Maatschappij voor Nijverheid, deel III compleet.

27. Hygiënische bladen, deel II compleet; deel III, n03. 1—8.

28. Tijdschrift voor Sociale hygiëne en openbare gezondheids-
regeling, lsto jaargang compleet; 2de jaargang, nos. 1—8.

29. Weekblad van het Nederlaudsch Tijdschrift voor Genees-
kunde, deel II, 1899 en I, 1900 compleet; deel II 1900
n03. 1—9.

30. Geneeskundige Courant, jaargang 53 compleet ; jaargang 54,
n03. 1—34.

31. Militair geneeskundig Tijdschrift, deel III compleet; deel IV,
n03. 1—3.

32. Deutsche thieriirztliche Wochenschrift, Jahrgang VII voll-
ständig; Jahrgang VIII, nos. 1—35.

33. Zeitschrift für Fleisch- und Milchhygiene, Jahrgang X.

34. Oesterreichische Monatsschrift für Thierheilkunde, Jahrgang
XXIV vollständig; Jahrgang XXV, n°s. 1—9.

35. Thierärztliches Centralblatt, Jahi-gaug XXII vollständig ; Jahr-
gang XXIII, n03. 1—25.

36. Schweizer Archiv für Thierheilkunde, Band 41 vollständig;
Band 42, n03. 1 — 4.

37. Recueil de médecine vétérinaire, série 8, tome VI complète ;
tome VII, n03. 1 — 15.

38. Revue vétérinaire, année XXIV complète; année XXV,
n03. 1—9.

39. Le progrès vétérinaire, année XII complète; année XIII,
premier semestre complète, deuxieme semestre, n03. 1—9.

40. Le bulletin vétérinaire, année IX complète; année X,
n03. 60—67.

-ocr page 75-

4L Bulletins de la société d\'anthropologie de Paris, tome X com-
plète; tome XI complète.

42. Annales de médecine vétérinaire, année XLVIII complète,
année XLIX, n03. 1—8.

43. L\'Echo vétérinaire, année XXIX complète; année XXX,
n03.
1—5.

44. Archives des sciences biologiques à St. Pétersbourg, tome
VII complète.

45. The Journal of comparative pathology and therapeutics,
vol. XII, n°3. 3—4; vol. XIII, n"8. 1—2.

4G. The Journal of comparative medecine and veterinary archives,
vol. XX, n°3. 8—12; vol. XXI, n03. 1—7.

47. Maauedsskrift for Dyrlaeger (Kopenhagen), Band XI, n03.
5 — 12; Band XII, n03. 1—4.

Begrooting 1901.

In de Algemeene vergadering is de begrooting voor 1901 (zie
deel XXVII, blz. 411) goedgekeurd, met de volgende wijzigingen.
Wegens de veranderingen in de uitgave van het Tijdschrift zijn
de contributiën in ontvangst verhoogd met f 320 en aldus ge-
bracht op f1623, terwijl bij de uitgaven de cijfers f600 en f180
voor Tijdschrift en redactie verhoogd zijn tot f 1100 te zamen.

Tevens is bepaald dat het geld, bestemd voor het onderzoek
van geheimmiddelen, voor dit doel zal worden bewaard, in geval
het niet of slechts gedeeltelijk is uitgegeven.

T)e penningmeester,
VAN ESVELD.

Mededeelingen van het Hoofdbestuur.

In de plaats van den heer D. Sciiurink te Keppel is benoemd
tot secretaris der afdeeling Gelderland-Overijsel de heer F.
S.
J. Veeze te Enschede.

Met ingang van 1 Januari 1901 zal het lid der Algemeene
afdeeling P. II. J.
Gasille te Ellemeet overgaan bij de afdee-
ling Zeeland.

-ocr page 76-

Necrologie.

Den 7den September 1900 overleed te !s-Gravenhage in den
ouderdom van
45 jaar de beer P. G. Eland. Hij werd in 1876
tot veearts bevorderd en was van 1878 tot 1883 gevestigd te
Ylaardingen, waar hij belast was met bet doen van inentingen
tegen de longziekte in het spoelingdistrict.

Na een langdurige ziekte overleed te Arnhem op den 12den
October 1900, in den ouderdom van ruim 56 jaar, J. M. D.
Westholz, districtsveearts voor Overijsel en het oostelijk gedeelte
van Gelderland.

De overledene, die in 1865 het diploma als veearts verkreeg,
praktiseerde — alvorens tot districtsveearts te zijn benoemd —
geruimen tijd te Nijmegen en was gedurende korten tijd 2do secre-
taris onzer Maatschappij.

De afdeeling Gelderland-Overijsel, waarvan hij jaren lang voor-
zitter was, verliest in hem een getrouw en werkzaam lid.

Personalia.

Gevestigd: te Buunik J. H. Picard ; te Noordwelle P. H. J. G asille.

Benoemd: tot gemeenteveearts te Ooststellingwerf en te Gaaster-
land
C. M. van Rooijen ; tot lid van den gemeenteraad te Goes
is gekozen
Jac. Z. Risch, provinciaal veearts aldaar; tot directeur
van het abattoir te Haarlem
J. H. van Ojjen, veearts aldaar.

Verplaatst: vau Leiden naar Yelp W. F. Stëijgeuwalt; van
Zoetermeer naar \'s-Gravenhage
M. Flohil; van Utrecht naar Haar-
lem
D. C. Kruymel ; van Utrecht naar Amsterdam J. C. F. Sohns.

In de eerste helft van September zal een commissie, bestaande
uit den ritmeester C. W. F.
Happé en den paardenarts 2de kl.
J. N. 0. A.
Scheepens, benevens een civiel ambtenaar, zich naar
Boni begeven, ten einde daar paarden voor het leger aan te
koopen. Zijn wij wel ingelicht, dan zal die commissie daar een
drietal maanden verblijven (
Nieuwe Rotterdamsche Courant van
27 September 1900).

-ocr page 77-

Veeartsenij kundig Staatstoezicht.

Bij Koninklijk besluit van 10 October 1900, n°. 1, is eervol
ontslag verleend als plaatsvervanger van den districtsveearts wien
Dordrecht als standplaats is aangewezen, aan den veearts I.
van
Klaveren
, thans te Utrecht.

Blijkens bericht van den Nederlandschen gezant te Brussel
is, met ingang van 15 dezer, de invoer van melkkoeien langs

\' O o 7 O

Clinge (station en dorp) verboden en zal het douanekantoor
Maeseyck den lsten en 15don van iedere maand voor dien invoer
opengesteld zijn van 1 April tot 30 September van 5 tot 7 uur
en van 1 October tot 31 Maart van 2 tot 4 uur (
Staatscourant
van 13 September 1900, n°. 214).

Blijkens bericht van Hr. Ms. gezant te Brussel zal met ingang
van 26 dezer het douanekantoor Selzaete (station) des Woens-
dags in plaats van 8 tot 10 uur, van 6 tot 11 uur opengesteld
zijn voor den invoer van Nederlandsch slachtvee, bestemd voor
de slachthuizen te Antwerpeu, Brussel, Cureghem, Anderlecht.,
Gent en Luik, alsmede voor dien van paarden, schapen, geiten
en vleesch (
Staatscourant van 23/24 September 1900, n°. 223).

\'s Rijks veeartsenijschool.

De leerling A. Smit van het lsto studiejaar heeft zijn studiën
aan de school gestaakt, terwijl alsnog als leerling voor dit studie-
jaar is aangenomen G.
A. de Raadt te Gouda, op grond van
een diploma eind-examen hoogere burgerschool met 5-jarigen
cursus.

-ocr page 78-

Veterinaire dienst bij het leger.

Aan het «Statistisch overzicht der bij het Nederlandsche leger
hier te lande in het jaar
1899 behandelde zieke \'paarden>, bewerkt
door den luitenant-kolonel, dirigeerend paardenarts
J. J. Hinze
is liet volgende ontleend.

Het aantal paarden bedroeg gemiddeld 5106, n.1. cavalerie
2516, artillerie 1974, remonte-depot 528, Kon. Mil. Acade-
mie 88.

Op 1 Januari 1899 waren nog onder behandeling 318 pa-
tiënten; in den loop van het jaar kwamen er bij: lstc kwartaal
1104, 2de kwartaal 1480, 3a° kwartaal 2052, 4de kwartaal 1085,
zoodat het geheele aantal behandelde dieren 6039 bedroeg.
Hiervan zijn hersteld 5692, gestorven 39, afgemaakt 32, als
„niet hersteld" verkocht 38, terwijl er op 31 December 1899
nog in behandeling bleven 238. Het totale verlies is dus 109,
zijnde 1.8 pet. der behandelde zieken.

Bij de 6039 zieken kwamen \'1006 inwendige en 5033 uit-
wendige ziekten voor en wel bij de cavalerie 314 inwendige en
2639 uitwendige, met een verlies van 45; bij de artillerie 268
inwendige en 1630 uitwendige, met een verlies van 40; bij het
remonte-depot 412 inwendige en 701 uitwendige, met een
verlies van 23, en bij de Kon. Mil. Academie 12 inwendige en
63 uitwendige, met een verlies van 1. Naar de gemiddelde
sterfte berekend, kwamen dus 118 pet. der paarden in behande-
ling; 16.66 pet. leden aan inwendige, 88.34 pet. aan uit-
wendige ziekten,

Van de 1006 inwendig zieken stierven er 33, werden er 9
afgemaakt en 4 als «niet hersteld» verkocht, alzoo een totaal
verlies van 46, zijnde 4.5 pet. der behandelde gevallen; hierbij
kwamen 13 recidieveu voor. Van de 5033 uitwendig zieken
stierven er 6, werden er 23 afgemaakt en 34 als «niet hersteld»
verkocht, dus een totaal verlies van 63, alzoo 1.25 pet. der be-
handelde dieren; hierbij kwamen 121 recidieven voor.

Wat de verschillende ziektevornien betreft, diene het volgende T).

1) Het cijfor achter den naam der ziekte geeft het aantal gevallen aan,
dat waargenomen werd.

-ocr page 79-

Aan algemeene lichaamszwakte (12) stierf plotseling een 12-
jarige merrie, welke gedurende drie maanden weinig eetlust bad
en daardoor vermagerde, maar overigens weinig ziekte-verschijn-
selen vertoonde; bij de sectie kreeg men den indruk dat leukaemie
had bestaan. Een 21-jarig treinpaard werd bij de manoeuvres
gereden door een zwaren ruiter. Na een langen marsch werd de
beweging van de achterhand zoo moeielijk, dat men het dier
moest achterlaten. Later, op ziekenstal gebracht, kon alleen
uitputting worden geconstateerd, terwijl den volgenden dag bleek
dat partiëele myositis van rug- en lendenspieren bestond. Hoewel
aanvankelijk beterschap optrad, nam èn zwakte èn pijnlijkheid
spoedig toe, zoodat het dier in den broek moest worden ge-
hangen en men het na enkele dagen, toen het trouwens reeds
stervende was, liet afmaken. Bij de sectie, welke slechts onvol-
ledig kon geschieden, werd geen bepaalde laesie gevonden; de
lever was licht gekleurd, week en pappig, het bloed zwart,
niet gecoaguleerd en de linker hartspier wat dikker dan ge-
woonlijk. De behandelende paardenarts meende hier met «sur-
menage physique» te doen te hebben.

Bij acuut rheumatismus (34) werden ook dit jaar gunstige
resultaten verkregen met subcutane injectie van arecolinum
hydrobromicum; bij een patiënt, welke na 12 dagen hersteld
was, werd gedurende 8 dagen per dag 20 gram ichthyol toege-
diend.
Goedaardige-droes (119) had een zeer gunstig beloop en
veroorzaakte geen directe verliezen.

Ue influenza (182) bleef tot half Mei 1899 in het remonte-
depot heersc\'nen; 47 paarden werden aangetast, waarvan 3
stierven. In October 1899 trad de ziekte aldaar weder op onder
de in Ierland aangekochte remontepaarden; tot 1 Januari 1900
kwamen 88 gevallen voor, waarvan 3 met letalen afloop, terwijl
er 29 in behandeling bleven. Van de 80 paarden, welke aan
influenza hadden geleden, werden er 7.5 pet. lijdende bevonden
aan cornage, en van de 25 welke voor goedaardige-droes waren
behandeld geen enkele, terwijl van de paarden, welke in het
remonte-depot aan geenerlei ziekte hadden geleden, nagenoeg
8 pet. cornard werden bevonden.

Als ziekten van het zenuwstelsel werden behandeld: hersen-
congestie
3, facialis-paralyse 1 (wegens moeielijke voedselopneming
afgemaakt),
kruis zwakte 7 (1 gestorven, 2 afgemaakt, 3 hersteld),

-ocr page 80-

epilepsie 3 (1 afgemaakt, waarbij de sectie niets bijzonders ople-
verde). Bij een remontepaard met hevige hersenverschijnselen, zich
vooral uitende door het loopen in een kleine volte naar rechts,
werd 250 mgr. hydrochloras pilocarpini subcutaan aangewend en
de volgende dagen telkens 0.1 gr.; in 14 dagen was de patiënt
geheel hersteld. Een paard waarbij nu en dan toevallen werden
waargenomen, bestaande in plotseling achteruitgaan, bevingen
van het geheele lichaam (inzonderheid sterk van de oogleden,
lippen en wangen) en neiging tot vallen, vertoonde geen ziekte-
verschijnselen meer toen het in een box werd geplaatst.

Bij ziekten der ademhalingsorganen (162) werd het meest waar-
genomen neus- en neuskeelcatarrh (90) en laryugo-pharyngitis
(29). Aan longontsteking stierven 2 paarden, 1 aan pleuritis,
terwijl werden verkocht voor cornage 1, longemphyseem 2
paarden, en er voor de laatste ziekte 2 werden afgemaakt.
Ook nu werden te Venloo, Zutfen, Arnhem en Milligen in-
fectieuse aandoeningen opgemerkt, zich in hoofdzaak tot la-
ryngitis bepalende; het verloop was steeds gunstig, zoodat
na 8 dagen meestal herstel volgde, ofschoon bij sommige paar-
den nog geruimen tijd een scherp hoesten bleef aanhouden.

Aan inwendige verbloeding (één door een klap tegen de hart-
streek) stierven 2 paarden, terwijl één geval van acute pericar-
ditis en 2 van hartverlamming eveneens letaal eindigden.

Onder ziekten van de spijsverteringsorganen (423) kwamen 195
gevallen van gastricismus voor en 177 van koliek. Bij de laatste
ziekte kwamen 12 sterfgevallen voor; waar sectie werd verricht,
bleek te bestaan: maagbersting, haemorrhagische ontsteking dei-
dunne darmen, ontsteking der dikke darmen (2), darminvagina-
tie, verscheuring van liet diaphragma, darm perforatie en perito-
nitis. Een der gevallen van ontsteking der dikke darmen bleek
veroorzaakt te zijn door een darmconcrement ter zwaarte van
1700 gram. Aan maagd ar mcatarrh (49) stierf één patiënt; even-
eens de eenige welke aan maagdarmontsteking had geleden. Bij
een patiënt met parotitis trad metastase op in de hersenen; twee
dagen nadat de symptomen daarvan werden waargenomen, trad
de dood in en bij sectie bleek in het voorste gedeelte der
linker hersenhelft een absces te bestaan, ter grootte van een
duivenei.

Een geval van algemeene tuberculose bij een paard (zie J. M.

-ocr page 81-

Knipscheëk,, deel XXVII van dit Tijdschrift, blz. 162) wordt uit-
voerig beschreven.

Bij uitwendige ziekten wordt in de eerste plaats gewezen op
ontsteking van pezen en peesscheeden (334); 4 patiënten, waarbij
het cauterium niet baatte, werden verkocht, terwijl een, waar
sterke contractuur was opgetreden als voor alle diensten onge-
schikt werd afgemaakt.
Gewrichtsontsteking werd 51-maal waar-
genomen, waarvan 30-maal van liet spronggewricht; één patiënt
stierf aan pneumonie, één werd wegens contractuur der buigpezen
afgemaakt en twee werden als „niet hersteld" verkocht.
Exostosen
kwamen veel (97) voor: hiertoe behooren o. m. schuivelbeentjes (28),
spat (32), overhoeven (26); 15-niaal werd het cauterium aange-
wend, maar slechts in 6 met succes. Bij 2 paarden, wegens over-
hoeven met het naaldvormig ijzer zonder resultaat gebrand, werd
later de neurodectomie verricht, eveneens zonder gunstig gevolg.

Onder kneuzingen (845) worden opgenomen nekbuil (3), borst-
buil (1), leggers (6) en een geval van sterke bloeding uit de
gehemelte-arterie, welke eerst ophield na gedurende 10 minuten
sterk comprimeeren met vlas, gedrenkt in liquor stypticus. De
bloeding was waarschijnlijk ontstaan, doordien de knevel van de
trens, bij het bijten in den arm van deu behandelenden arts,
rechtstandig in den mond was gekomen; het bloedverlies bedroeg
zeker 3 liter, zoo niot meer.

Van de 543 drukkingen en schavingen door het harnachemeiit
(11.86 pet. van het gemiddeld aantal paarden) kwamen voor bij
cavalerie 326, bij artillerie 210 en aan de Kon. Mil. Academie 7;
de aangedane plaatsen waren de volgende: schoft 246, rug en
lendenen 67, ribben en borst 162, schouder 21, achter den
elleboog 47.

Onder de 1261 verwondingen zijn er 56 van de lagen, 16 ge-
wricht» wonden, 3 peeswonden en 1 peesscheede-wond. Een patiënt
met een verwonding van het spronggewricht is aan septieaemie
gestorven, een ander met verwonding van het ellebooggewricht
werd afgemaakt. Uitvoerig wordt beschreven een verwonding van
den oesophagus door een klap; het paard weigerde gedurende 15
dagen alle voedsel en drank en werd zoo zwak dat het dreigde
neer te storten. De wond, even boven den snavel van het borst-
been, vertoonde zich eerst als een rijksdaalder-groote zwelling,
waarin een huidwoud, maar spoedig had de zwelling zich sterk

-ocr page 82-

verbreid eii den 15den dag trad fluctuatie op. Toen den volgenden
dag op de zwelling werd ingesneden, vloeide circa 5 liter pus af,
waarin grauwe gangreneuse weefselproppen en voedselresten. Nu
dronk het dier gretig, maar het water, evenals het voedsel,
kwamen langs de wond weer te voorschijn. Langzamerhand is de
toestand verbeterd, maar op 31 December was nog een fistelopening
aanwezig, waaruit drank en voedsel afvloeiden.

Van fracturen kwamen de volgende voor: bekken (3), doorn-
vormig uitsteeksel van het kruisbeen (1), beupkoin (1), dijbeen
(1), schenkelbeen (4), schouderblad (1), opperarmbeen (2), koot-
been (1), kroonbeen (1), neusbeenderen (1) en bovenkaak (1);
de beide laatste herstelden, evenals een breuk van den opperarm
terwijl de breuk van het doornvormig uitsteeksel van bet kruis-
been nog in behandeling bleef. Omtrent deze gevallen worden de
volgende bijzonderheden medegedeeld. De drie gevallen van bek-
kenfractuur betroffen:

1°. Een 6-jarig paard, dat op de straatsteenen was uitgegleden
en op de linker zijde gevallen; het zitbeen was onder en achter
het heupgewricht afgebroken, ook was een deel van het hoofd
van het dijbeen los, terwijl de ronde band geheel was verscheurd.

2°. Een 8-jarig paard, dat zich bij het beslag verzette en toen
viel. De beensplinters waren in de buikholte gedrongen.

3°. Een 10-jarig paard, dat bij de manoeuvres hevig kreupel
was geworden. Het meest waarschijnlijk bleek na onderzoek, dat
er fractuur van een draaier bestond. Patiënt werd van 4 September
tot 15 October niet uit zijn standplaats gehaald; de spiereu van
de rechter bekkenhelft bleken sterk geatrophiëerd en patiënt
steunde nu slechts op het been. Er trad eenige beterschap op,
zoodat patiënt dagelijks kon worden afgestapt, maar de kreupel-
heid en de atropliie verminderden, niettegenstaande verschil-
lende aangewende middelen, niet, waarom den 2t8t0n December
tot afmaken werd overgegaan. Bij de sectie bleek het volgende:
op den middelsten draaier zat een klein los beenstukje, terwijl
het schaam- en zitbeen op drie plaatsen gebroken waren geweest,
waarbij de beenuiteiuden waren verschoven, terwijl als gevolg
daarvan het ovale gat aanmerkelijk kleiner was gewordeu. De
gevormde callus was groot en onregelmatig.

Omtrent de fractuur van de heupkom diene het volgende tot
toelichting. Een 8-jarig paard verzette zich bij het optuigen,

-ocr page 83-

steigerde en viel achterover. Met moeite opgekomen, werd het
rechter achterbeen niet gebruikt. Het onderzoek, ook rectaal,
leidde tot geen resultaat. Na 4 dagen legde het paard zich neer,
stond uit zich zelf op, maar nu stak het achterbeen ver naar
buiten en werd in de nabijheid van het heupgewricht een vuist-
groote verdieping in de spiermassa bemerkt. Het dijbeenshoofd was
volkomen geluxeerd en crepitatie was aanwezig. Na het afmaken
bleek dat het dijbeen naar binnen was geplaatst, het hoofd er
van verborgen in een vormelooze spier- en bloedmassa, terwijl
de heupkom een totale splinterfractuur deed zien.

Voor kreupelheid worden aangegeven : schouderkreupelheid (66),
waarvan 1 paard werd afgemaakt, distorsie van het kootgewricht
(346), waarvoor 5 paarden werden verkocht, idem van het kroon-
gewricht (12), idem van den handwortel (6), idem van het heup-
gewricht (10) en idem van het kniegewricht (6).

Bij kreupelheden van rheumatisclien aard maakt de paardenarts
2do klasse
Muijzert reeds sinds eenige jaren met gunstig gevolg
gebruik van subcutane injecties van atropine met morphine,
1 : 5.
Soms is de reactie hevig, soms geriug; verschijnselen van hersen-
irritatie, verhoogde hartfunctie, verminderde of opgeheven eetlust
worden waargenomen, waarbij verminderde defaecatie gedurende
eenige uren, welke dan gevolgd wordt door diarrhee, waarbij
veel mest wordt ontlast. Soms wordt direct na de injectie sterk
rillen en zweeten opgemerkt. Van de
7 op die wijze behandelde
paarden volgde bij
5 herstel. Ook de paardenarts\'1sto klasse Moubis
past deze methode met gunstig gevolg toe; in één geval waar het
niet gelukte, werden, 6 uur na de injectie van sulfas atropiui en
hydrochloras morpliini 1: 8, lichte koliekverschijnselen waargenomen.

13ij een paard, ruim 7 maanden behandeld voor een distorsie
van het kroongewriclit met periarticulaire veranderingen, werd
ten slotte genezing verkregen door het been dagelijks gedurende
a, 2 uur in een bak met warm water te plaatsen; daarna
werd een
Priessnitz\' verband aangelegd. Deze behandeling werd
weken voortgezet, terwijl in de laatste periode het paard tevens
beweging kreeg aan de hand.

Voor gewrichts- en sclieedegallen (24) werden 2 paarden als ,,niet
hersteld" verkocht, terwijl voor
gezwellen (25) één paard werd
afgemaakt, dat een fibro-sarcoom in de kaakboezems en ïue-
tastatische gezwellen aan den schouder had.

-ocr page 84-

Bij een patiënt met botryomycoom aau den onderarm werd na
verwijdering genezing verkregen, terwijl bij een ander paard,
waar verscheidene tumoren in de huid werden waargenomen,
na het extirpeeren van enkele, onder geregelde toediening van
5 gr. jodetum kalicum per dag, genezing optrad.

Bij de 134 oog zieken kwamen geen verliezen voor.

Onder ziekte van de huid en het onderhuidsche bindweefsel (493)
kwamen 299 gevallen voor van sarcoptes-schurft in het remonte-
depot. De ziekte had een zóó ernstig karakter en was zóó
hardnekkig, dat 4 paarden cachectisch zijn gestorven, terwijl 2
moesten worden afgemaakt. Meestal werd earotten-saus gebruikt,
waarna echter bij enkele paarden spoedig vergiftigings-synip-
totnen werden opgemerkt. In den laatsten tijd werd succes ver-
kregen met een zalf, bestaande uit vaseline met J of \\ pet.
endermol (salicylzure nicotine).

Bij lioefzieklun (747 met 47 recidieven) wordt het grootste
contingent geleverd door traumatische hoefontsteking (350 met
36 recidieven) waarvoor 4 paarden als «niet hersteld» werden
verkocht, verder kwamen voor verwondingen (78 nageltred, 14 ver-
nagelen, 17 kroonbetrapping), kneuzingen (46 steengallen, 40
zooikneuzingen en 2 verballingen), verzweringen (23 rotstralen,
5 zooiverzwering, 2 hoefkraakbeenfistels).

Ook hiervan zouden meer bijzonderheden mede te deelen zijn,
maar het overzicht is toch al uitvoerig geworden, terwijl ik eigenlijk
nog niets heb gezegd omtrent de hooge waarde der statistische
gegevens, waarop toch wel de aandacht mag worden ge-
vestigd. Uit het met zeer veel zorg bewerkte jaarverslag blijkt
alweer, dat er menig belangrijk geval onder de oogen der paar-
denartsen komt, en in het algemeen belang spreek ik hier gaarne
den wensch uit, dat de militaire collega\'s, voor zoover zij al
niet reeds trouwe steunpilaren van ons Tijdschrift zijn, die
interessante gevallen wat uitvoeriger voor ons willen bewerken.

Van Esvei.d.

De veterinaire faculteit te Bern, door Prof. Dr. Rubeij. —
Daarover komt in het Schweizer Archiv für Thier heilkunde een
artikel voor, waarvan het volgende, dat, met eenige vrijheid

-ocr page 85-

woordelijk is overgenomen, ook voor ons van belang is te achten.

Op 21 Januari 1900 besloot liet volk van het canton Bern met
meer dan
30000 stemmen: „De veeartsenijschool te Bern wordt
met de universiteit verbonden en vormt daarvan een faculteit."
Door de betreffende wet, welke
1 Mei 1900 in werking is ge-
treden, wordt de tegenwoordige op zich zelf staande veeartsenij-
school opgeheven.

De verheffing der veeartsenijschool tot veterinair-medische
faculteit heeft belangrijke veranderingen ten gevolge, welke vele
collega\'s zullen interesseeren en daarom te dezer plaatse verdie-
nen te worden medegedeeld.

De oudste veeartsenijschool is die te Lyon, welke in het leven
is geroepen naar het model der Fransche hoogere inrichtingen
van onderwijs, zonder samenhang met andere wetenschappelijke
instituten. Dit voorbeeld werd bijna zonder uitzondering in alle
staten gevolgd, zoodat tusschen de universiteiten en de veeart-
senijscholen geen betrekkingen bestonden. Uitzondering hiervan
maakten Giessen en Bern. In Kopenhagen zijn de veeartsenij-
kundige- en de landbouw-hoogeschool met elkander vereenigd,
echter zonder aansluiting bij de universiteit.

De Berner school is in \'1806 gesticht, nadat prof. Dr. med.
Emmert reeds in 1805 voordrachten over veeartsenijkunde had
gehouden. Bij de stichting der universiteit in
1834 werd de vee-
artsenijschool daarmede vereenigd en bij de medische faculteit
ingedeeld als afdeeling
b. Helaas ontstond in het 6do decennium
dezer eeuw verdeeldheid in die afdeeling; vooral was het de ver-
schillende voorbereidende ontwikkeling der studenten, welke een
vruchtbaar samenwerken van de aanstaande artsen en veeartsen
verhinderde. Het gevolg was dat in
1868 een scheiding tot stand
kwam en de studie der veeartsenijkunde bij afzonderlijke wet
werd geregeld. Volgens deze zou voortaan een met de universi-
teit verbonden veeartsenijschool bestaan, met een cursus van zes
semesters. De natuurwetenschappelijke vakken werden ook verder,
gemeenschappelijk met de studenten der universiteit, gehoord bij
de philosophische faculteit. Een leeraar trad op als directeur,
ten einde toezicht te houden op de studie en voor de discipline
te waken, terwijl hij de vergaderingen der leeraren leidde. De
reglementen, welke waren genomen naar het model der inrich-
tingen van middelbaar onderwys, konden, zooals te voorzien was,

-ocr page 86-

de leeraren, wier taak niet enkel was om veeartsen te vormen,
maar ook om de veeartsenijkunde tot hooger ontwikkeling te
brengen, niet aanmoedigen tot wetenschappelijken arbeid.

Weldra werden zjj tot onderwerp van strijd, waarmede de
vroegere directeur der seliool, wijlen prof. Dr.
Pütz, reeds in
187o een aanvang maakte.

Juist 20 jaar na den aanval van Pütz begon liet leeraren-
collegium der veeartsenijschool opnieuw te tornen aan de be-
staande regeling en kon nu met ruimer materiaal dan ten tijde
van Pii\'rz den veldtocht ondernemen.

Er werd namelijk gewezen op de hoogere eischen in zake de
voorbereidende studie (in den laatsten tijd dezelfde als voor de
universiteit) en op het moeielijker eindexamen der aanstaande
veeartsen. Intusschen waren de Duitsche veeartsenijscholen tot
lioogescholen verheven, wat als een belangrijk motief kon worden
gebruikt voor de reorganisatie der Bern er school. En niet minder
gewichtig voor de inlijving der veeartsenijschool bij de universiteit
was het feit, dat een groot aantal veeartsen na de bevordering
tot veearts doorstudeerde en aan de medische of philosophische
faculteit promoveerde. Deze veeartsen hebben er toe bijgedragen
om het aanzien van den veeartsenijkundigen stand te verhoogen-

Bij de keuze nu, hetzij verheffing tot veeartsenijkundige hooge-
school gelijk in Duitschland en elders, of inlijving bij de uni-
versiteit als afzonderlijke faculteit, verkeerde men (en volgens
referent zeer terecht) in de Berner kringen geen oogenblik in
twijfel.

Algemeen was men het gevoelen toegedaan, dat een werk-
zame en op den duur bevredigende reorganisatie der veeartsenij-
school slechts kon bestaan in de verheffing daarvan tot veterinair-
medische faculteit. Dit volgde reeds uit den bestaanden samen-
hang van de school met de universiteit, want de veterinaire
studenten bezochten niet alleen sedert de stichting der school
gemeenschappelijk met de medische studenten de colleges in de
natuurwetenschappen, maar sedert 1884 ook die in de physiologie.
Bij het betreffende voorstel drong het onderwijzend personeel der
veeartsenijschool er dan ook op aan, om voortaan de colleges in
algemeene geneeskunde, namelijk die in algemeeiie anatomie
(histologie en liistocheniie), embryologie, algemeeue pathologie,
bacteriologie, physiologische chemie en toxicologie met de medische

-ocr page 87-

faculteit te vereeuigen. Daarbij kunnen de docenten aan de vete-
rinair-medisclie faculteit zooveel mogelijk worden ontlast van
algemeen medische vakken en hun krachten in hooger mate
wijden aan de eigenlijke veeartsenijkunde, wat de practische ont-
wikkeling der veeartsen ten goede moet komen. Voor alle vakken,
welke practische cursussen van speciaal veeartsenijkundigen aard
eischen, zijn aan de veterinair-medische faculteit bijzondere
docenten noodig, zooals voor anatomie, pathologische anatomie,
cliniek, veeartsenijkundige politie, zoötechnie en hygiëne, vleesch-
keuring, enz. De overige vakken kunnen zonder nadeel aan andere
faculteiten worden gehoord.

Bijzondere gronden welke voor de vereeniging der veeartsenij-
school met de universiteit pleiten, waren genoegzaam aanwezig.
Vóór alles zij gewezen op de waarde van den omgang van do-
centen en studenten van verschillende faculteiten. Het verkeer
met vertegenwoordigers van andere wetenschappelijke vakken kan
voor de bevordering der wetenschap slechts gunstig zijn; de
wederzijdsche achting wordt daardoor verhoogd. Niet minder
nuttig zou de invloed van een grooteren kring van geleerden van
verschillende richting zijn voor het practische leven. De inrich-
ting der Duitsche universiteit als wetenschappelijke leerschool,
welke bestemd is tot het opnemen van leerlingen van 18—\'22
jaar en ouder, is dan ook reeds sedert eeuwen doelmatig geble-
ken, zoodat er geen aanleiding bestaat om hierin verandering te
brengen. Zelfs in medische kringen, wier faculteit een grooter
aantal hulp-instituten moet bezitten voor de practische vorming
van deze geleerden, is de wenscb naar afscheiding van de uni-
versiteit niet kenbaar geiüaakt, en de inrichting der opleidings-
plaats als faculteit veroorzaakte tot heden geenerlei beletsel voor
de degelijke practische vorming van deu arts. Evenmin wordt de
eigenaardigheid van het veterinair onderwijs en do gelukkige
vereeniging van wetenschap en practijk door liet faculteits-karakter
der veterinair-medische school geschaad, zooals van enkele zijde
is beweerd. Voor de aansluiting der veeartsenijschool bij de
universiteit hebben zich overigens groote staatslieden, als Dr.
Schnijder (in den grooten raad van het canton Bern), uitnemende
geleerden als Vorr, enz., verklaard. Voor de Bernsche veeartsen
waren de woorden van prins
Lodewijk van Beieren, gesproken
in de algemeene vergadering van den Beierschen landbouwraad

-ocr page 88-

op 21 December 1899, welke in bijna alle vakbladen de ronde
deden, een riem onder het hart. De vorst hield de directe toe-
voeging der veeartsenijkunde bij een faculteit der universiteit voor-
hoogst wenschelijk, zoo luidde het; want dit zou het beste middel
zijn om de veeartsenykunde, welke in vergelijking met andere
wetenschappelijke vakken steeds ongemotiveerd een ondergeschikte
positie had ingenomen (dit schijnt internationaal te zijn, ref.),
tot de haar toekomende waardeering en beteekenis te brengen,
wat onvoldoende was gelukt met de op zich zelf goed gemeende
verheffing der veeartsenijscholen tot hoogescbolen. Deze besliste
en volkomen juiste woorden, onmiddellijk vóór de volksstemming
over de Bernsche wet, schenen een gunstigen invloed te zullen
uitoefenen; wij konden deze uitspraak uit een naburig land
als verder gewichtig motief aanvoeren voor de vorming dei-
faculteit.

De nieuw gestichte veterinair-medische faculteit bereidt zich
nu voor om de belangen der wetenschap en van het veeartsenij-
kundig beroep te bevorderen.

De organisatie van de veterinair-medische faculteit begint
met de vorming van een nieuw onderwijsplan. Ingevolge § 23
van de wet voor de universiteit bestaat daaraan volkomen vrij-
heid iu zake onderwijs, zoowel voor de docenten als de stu-
denten. Desniettemin meent de faculteit den studenten een
dienst te bewijzen door de inrichting van een studieplan, waarbij
zij hun een wegwijzer geeft voor de doelmatigste indeeling
hunner studiën.

Het onderwijsplan loopt over acht semesters, overeenkomstig
de verordening omtrent de Zwitsersche medische examens van
11 December 1899. Daarin zijn vooreerst alle vakken aan-
gegeven, waarin geëxamineerd wordt; verder alle hulpvakken
welke voor de practische vorming van den veearts onvoorwaar-
delijk noodig zijn, en eindelijk enkele leervakken, die de
algemeene medische vorming van den veearts kunnen bevor-
deren.

De vakken worden ten deele onderwezen aan de veterinair-
medische, ten deele aan de medische en ten deele aan de philo-
sophische faculteit.

De eerste faculteit bestaat thans uit zes gewone professoraten
namelijk voor anatomie, pathologische anatomie, inwendige ge-

-ocr page 89-

neeskunde, chirurgie, bujatrik en veeartsenijkundige politie, zoo-
techniek en hygiëne.

Overeenkomstig de verdeeling van den huidigen leerstoel voor
bujatrik en chirurgie, worden ook de clinieken verdeeld, zoodat
voortaan een cliniek voor inwendige ziekten en een chirurgische
cliniek worden gehouden. De ambulatoire cliniek wordt op dezelfde
wijze voortgezet. Naast de gewone professoraten is een docenten-
plaats ingericht voor vleeschkeuring.

Volgens § 36 tot 39 van de universiteits- wet kunnen voortaan
ook privaatdocenten onderwijs geven aan de veterinair-medische
faculteit. Wie dit wenscht te doen, moet een schriftelijk ver-
zoek indienen aan de directie van onderwijs in het canton Bern,
met opgaaf der vakken, welke hij wenscht te doceeren.

Het verzoek moet vergezeld zijn : a. van een curriculum vitae
(beschrijving van den levensloop en van de gemaakte studie);
b. bet doctordiploma met dissertatie;
c. een habilitatie-geschrift
uit het vak, waarin de verzoeker wenscht te doceeren; als zoo-
danig mag: de dissertatie niet worden gebezigd.

o o o o

Door dit reglement is aan de faculteit een belangrijke ver-
andering tot stand gekomen wat betreft het aanstellen der leer-
krachten. Nog niet lang geleden hadden de veterinaire docenten
tal van heterogene vakken te onderwijzen en waren zij boven-
mate belast, zoodat voor onderzoek en literairen arbeid weinig
tijd overbleef. Tot in den jongsten tijd is met de leerkrachten
op schadelijke wijze omgesprongen, want een leeraar moest nu
dit, dan dat vak overnemen.
Schmaxtz (Berlijn) heeft er reeds elders
op gewezen dat een docent in zijn verrichtingen wordt belemmerd,
wanneer hij de leervakken als kleedingstukken moet wisselen.
Dit waren zeer belangrijke misstanden [welke intusschen aan
\'s Rijks veeartsenijschool te Utrecht maar trouw blijven voortbe-
staan (ref)]. Bij de faculteit kan een docent zich dus slechts voor
een bepaald vak bekwaam achten en moet hiervoor de noodige
wetenschappelijke bewijzen aanvoeren. In deze nieuwigheid ligt
beslist een groote vooruitgang, daar voortaan, evenals aan de uni-
versiteit, slechts vak-onderwijzers werkzaam zullen zijn. Overigens
is het duidelijk dat bij vacatures de keuze van professoren ge-
makkelijk en zorgvuldig kan geschieden uit de privaatdocenten.

Als verder belangrijk nieuws moet de promotie worden ver-
meld. Een betrekkelijk groot aantal artsen en studenten in de

-ocr page 90-

geneeskunde heeft het steeds aan de wetenschap schuldig en voor
het aanzien noodig geacht, om naar een academischen graad
te streven en tot dit doel een wetenschappelijken arbeid uit te
voeren. Niet minder zou de waarde van een dergelijken arbeid
voor den veearts zijn. Bij het wetenschappelijk streven van de
vertegenwoordigers der natuurwetenschappen, als botanici, zoö-
logen, chemici, physici of medici, mogen de veeartsen niet ont-
breken. Het is onze taak om er voor te zorgen, dat wij met de
medici de geheele geneeskunde, met de zoölogen, botanici, chemici,
enz. de natuurwetenschappen trachten te bevorderen. Wanneer
wij dit doen, vervullen wij onzen plicht en wij kunnen er zeker
van zijn, dat het aanzien van onzen stand in dat geval niet
minder zal wezen dan dat van een anderen, niettegenstaande
het vooroordeel van sommigen, die het minder aanzien van den
veearts in verband brengen met de uitoefening van zijn beroep in
den stal.

Voor den veearts heeft de wetenschappelijke ontwikkeling nog een
bijzonder doel. Het is algemeen bekend, dat gevaarlijk zieke
menschen door de artsen in den regel naar een ziekenhuis worden
verwezen; daardoor worden zulke gevallen dikwijls waargenomen
en geven zij aanleiding tot een nauwkeurig wetenschappelijk
onderzoek. Dit is in de veeartsenijkunde geheel anders, wijl de
dieren bij hevige ziekte op aanraden van den veearts worden
geslacht en daardoor aan de waarneming in een ziekenstal ontgaan.

En nu zou het wel is waar de taak zijn van den betrokken
collega om het geval, door een gedrukte mededeeling, voor de
wetenschap te behouden, doch de literaire arbeid ontmoet tal
van hinderpalen op zijn weg. Behalve gebrek aan tijd mist men
niet zelden de noodige oefening. Deze kan worden verkregen
door onder leiding van een docent een wetenschappelijken arbeid
te verrichten; de kennis der toepassing van verschillende metho-
den voor experimenteel onderzoek komt, evenals de beoordeeling
der waarde van bepaalde gevallen voor de publicatie, in hooge
mate ten goede aan de uitoefening der praktijk.

Reglement omtrent het toekennen van den doctor-graad door de
veterinair-medische faculteit te Bern
(8 Juni 1900).

§ 1. De aanvraag ter verkrijging van het doctoraat geschiedt
schriftelijk bij den deken der veterinair-medische faculteit.

-ocr page 91-

De aanvraag moet vergezeld zijn :

a. van een dissertatie van wetenschappelijke waarde, ge-
baseerd op experimenteel onderzoek, op waarneming of op critische
bewerking van reeds voorhanden materiaal;

b. een curriculum vitae, waaruit de wijze van vorming van
den doctorandus blijkt;

c. bewijzen van wetenschappelijke ontwikkeling, van natuur-
wetenschappelijke en veterinair-medische studiën.

§ 2. Het onderzoek der ingezonden documenten geschiedt door
deken en secretaris, die hierover advies zenden aan de faculteit.
Voor de toelating van den candidaat is een meerderheid noodig
van twee derden der stemmen.

§ 3. Het oordeel -over de dissertatie gaat uit van den ver-
tegenwoordiger van het betreffende leervak. Voor de studie van
dien arbeid kan de referent drie weken besteden. Daarna wordt
de dissertatie, vergezeld van het gemotiveerd votum van den
referent, bij alle stemhebbende leden der faculteit rondgezonden,
waarbij aan elk lid een tijd van drie dagen is toegestaan.

§ 4. Ilet aannemen van de dissertatie geschiedt op voorstel
van den referent. Hiertoe is slechts uoodig de meerderheid van
stemmen. De naam van den referent moet op het titelblad der
gedrukte dissertatie worden genoemd.

§ 5. De dissertatie mag als zoodanig niet worden gepubli-
ceerd vóór het mondeling examen. Zij moet binnen het jaar na
aflegging van het mondeling examen in liet licht verschijnen.

§ 6. Acht de faculteit de dissertatie voldoende, dan wordt de
aanvrager toegelaten tot het mondeling onderzoek.

Dit omvat: anatomie en embryologie, physiologie, pathologische
anatomie en algemeene pathologie, bijzondere pathologie en the-
rapie, chirurgie en hoefbeslag, pharmacologie, leer der besmette-
lijke ziekten en bacteriologie, veeteelt en hygiëne. Het onderzoek
in een vak mag niet langer duren dan 20 minuten.

Dadelijk na liet examen moet den deken schriftelijk en geheim
de uitslag worden medegedeeld. Het examen kan zijn goed, vol-
doende of onvoldoende. De toekenning van den doctortitel ge-
schiedt met een meerdei\'heid van twee stemmen.

§ 8. De doctortitel wordt toegekend in den vorm: „doctor
ïuedicinae veterinariae", zonder nadere bijvoeging.

§ 9. De uitreiking van het doctor-diploma kan eerst geschie-

-ocr page 92-

den, nadat de dissertatie in 200 exemplaren aan de faculteit is
ingezonden.

§ 10. In buitengewone omstandigheden kan de faculteit, bij
eenparig besluit van alle gewone professoren, uitstekende mannen
van groote verdienste in de veeartsenijkunde het doctoraat „honoris
causa" toekennen.

Deze toekenning geschiedt nadat de senaat het besluit heeft
goedgekeurd.

§ 11. De kosten voor het doctoraal-examen bedragen fr. 300 en
fr. 15 voor den pedel. Zij moeten vóór het examen worden voldaan.

Ingeval de dissertatie niet wordt aangenomen, krijgt de aan-
vrager deze sommen terug, na aftrek der kosten voor den refe-
rent, den deken en den secretaris.

Bij de nieuwe organisatie heeft ook de administratie verande-
ring ondergaan. De commissie van toezicht en het directoraat
der veeartsenijschool zijn opgeheven. In hun plaats treden senaat,
rector en faculteit. De desbetreffende voorschriften luiden:
§ 54. De gewone en buitengewone professoren en de docenten,
die een traktement genieten, vormen den academischen senaat,
welke onmiddellijk staat onder het departement van onderwijs.
Deze kiest jaarlijks den rector, enz.

Op dit oogenblik heeft de universiteit te Bern een evangelisch-
theologische, een katholiek-theologische, een juridische, een me-
dische, een veterinair-medische en een philosophische faculteit,
de laatste met twee afdeelingen: een philosophisch-philologisch-
historische en een mathematisch-natuurwetenschappelijke afdeeling.

Het presidium in elke faculteit voert een deken, die door haar
voor vier jaar wordt benoemd, echter na afloop van dezen tijd
niet herkiesbaar is. Elke faculteit is verplicht overleg te plegen
omtrent de regeling der colleges in haar afdeeling en een rooster
der lessen te ontwerpen, welke aan de goedkeuring van het depar-
tement van onderwijs moet worden onderworpen. Voorts om
toezicht uit te oefenen op de haar toevertrouwde inrichtingen
van onderwijs en voor het onderhoud daarvan zorg te dragen.
Zij kent den doctortitel toe (waarvan het diploma door den
academischen senaat wordt geteekend).

-ocr page 93-

Andere nieuwigheden, welke niet onmiddellijk het onderwijs
betreffen, kunnen buiten bespreking blijven. Ook over de betee-
kenis van de vereeniging der veeartsenijscholen met universi-
teiten voor het aanzien van den veteriuairen stand behoeft niet
te worden gehandeld; het oordeel daarover kan, zoo merkt prof.
Dr.
Schmaltz in de Berliner tliierarztliche Wochensclirift 1900,
n°. 36, op, met een gerust geweten aan de nakomelingschap
worden overgelaten. Ongunstig zal het, zoo zegt hij verder, wel
niet uitvallen ; hij vertrouwt op de woorden, welke de gioote natuur-
onderzoeker te Jena,
Ernst Haeckel boven de deur van zijn insti-
tuut heeft aangebracht:
1 mpavidi progrediamur, nunquam retrorsum /»

(Referent kan niet nalaten een vergelijking te maken tusschen
den schitterenden vooruitgang van het veeartsenijkundig onder-
wijs in Zwitserland en vele andere landen, en den ouden sleur
waarin men hier te lande voortleeft. Grove misstanden, het
veeartsenijkundig onderwijs betreffende, blijven aan onze vee-
artsenijschool geduldig voortbestaan. Het corps leeraren heeft
jaren lang met gebrekkige hulpmiddelen en overladen met
leervakken onderwijs moeten geven. Velen hunner gelukte het
de verscheidene vakken zóó te doceeren, dat de a. s. veearts,
hierin behoorlijk uitgerust, de praktijk kon ingaan. Maar, zoo
vraag ik mij zelf af, heeft men er wel eens over nagedacht,
welke collega\'s eenmaal geschikt mogen worden geacht om als
waardige opvolgers op te treden ? De keuze zal voorzeker uiterst
klein zijn, omdat met de tegenwoordige inrichting van ouderwijs
de gelegenheid geheel ontbreekt tot de voorbereiding voor een
docentschap.

Het moet velen onzer bekend zijn, dat men reeds groote
moeielijkheden ondervindt om geschikte persouen te vinden, welke,
buiten het leeraarspersoneel, in de staatscommissie voor het
eindexamen aan \'s Rijks veeartsenijschool zitting moeten nemen.

Somtijds werden in deze commissie veeartsen gekozen, welke,
op zijn zachtst uitgedrukt, nooit hierin plaats hadden mogen
nemen. Dit alles is terug te brengen tot de slechte voorbe-
reiding der aanstaande veeartsen en hierin zal geen verandering
komen, vóórdat een geheele reorganisatie (geen lapwerk) van
het onderwijs, liefst op uniforme wijze zooals in Zwitserland, is
geschied.)
 Hoefnagej,.

-ocr page 94-

Staatsbegrooting voor 1899.

Bij Koninklijke boodschap van 24 Augustus 1900 is o. in. in
de Tweede Kamer der Staten-Generaal voorgesteld:

Artikel 160. Reis-, verblijf- en bureelkosten van de districts-
veeartsen, reis- en verblijfkosten en vacatiegelden van hun
plaatsvervangers, en reis- en verblijfkosten en belooning van de
geëxamineerde veeartsen, bedoeld in de art.
14, 16, 17, 19, 21
en 25 der wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad n°. 131), de artikelen
1 en 7 der wet van 2 Juni 1875 (Staatsblad n°. 94) en de arti-
kelen 2 en 5 der wet van 5 Juni 1875 (Staatsblad n°. 110),
te verlioogen met f 1800 en daardoor te brengen op f\'49.900.

(Het aanvankelijk onder dit artikel uitgetrokken bedrag voor
reis- en verblijfkosten is onvoldoende gebleken, voornamelijk ten
gevolge van het voorkomen van schurft).

Artikel 167. Kosten, subsidiën en schadeloosstellingen tot
afwending van het gevaar, waarmede besmettelijke veeziekten den
veestapel bedreigen en daartoe betrekkelijke uitgaven, waaronder
de belooning van tijdelijke, buitengewone districtsveeartsen en
veeopzichters te verminderen met f 25.000 en alzoo te brengen
op 1 75.000.

(Vermindering van dezen post is een gevolg van het toepassen
van liet stelsel van doorzieken bij mond- en klauwzeer, zooals
is medegedeeld in den uitgewerkten en toelichtenden staat, be-
hoorende bij de raming van kosten van het Departement van
Binnenlandsche Zaken voor 1900, onder art. 172 (later art. 171).

Het 50-jarig jubilaeum van Dr. WILLEMS te Hasselt.

Groot was mijn verbazing toen op 7 October jj., in het laatste
nummer van
Echo vétérinaire \', het volgend bericht mij onder
de oogen kwam: ,,11 s\'agit de fêter le cinquantenaire professionel
du docteur
Willems et en même temps le cinquantenaire de
l\'inoculation de la pleuro-pueumonie exsudative des bovins. La

-ocr page 95-

manifestation revêtera au caractère international". Na ingewonnen
inlichting bleek verder, dat deze manifestatie reeds 14 October,
dus over vijf dagen, zou plaats hebben.

Het kwam mij voor dat de Nederlandsche veeartsen dit feest
niet onopgemerkt mochten laten voorbij gaan en dat de Maat-
schappij ter bevordering der Veeartsenijkunde in de eerste plaats
blijken van belangstelling aan dezen grooten geleerde en wel-
doener der menschheid verschuldigd was. Zou nog iets in die
richting tot stand komen, dan was geen tijd te verliezen, zoodat
mijnerzijds onmiddellijk met de overige leden van het Hoofd-
bestuur overleg werd gepleegd, met dit gevolg dat aan mij de
vereerende taak werd opgedragen om de Maatschappij te ver-
tegenwoordigen en den jubilaris eeu oorkonde aan te bieden uit
naam der Nederlandsche veeartsen.

In een paar dagen moest dit alles worden voorbereid en wij
slaagden volkomen. Behouden en wel stapte ik in den middag
van Zondag 14 October in Hasselt, de hoofdstad van Belgisch
Limburg af. Reeds in de omgeving van het station vertoonde het
vriendelijk plaatsje een feestelijk aanzien. De nationale vlag, met
haar in het oog springende kleuren, wapperde van alle huizen
en vele reizigers, waarvan witte das en cylinderhoed feestvierende
neigingen verrieden, togen insgelijks stadwaarts. Op de vraag
tot een voorbijganger gericht naar de plaats der feestviering,
luidde het antwoord, „in het stadhuis sulle".

Hoe verder in de stad, des te feestelijker was de stemming.
Hier en daar werden voorbereidingen voor de illuminatie gemaakt.
Vóór het stadhuis wandelden reeds vele vreemden, anderen ont-
moette ik in het voorportaal of in de ruime vergaderzaal, welke
voor deze gelegenheid smaakvol was versierd. Hier werden onder-
tusschen de aan te bieden geschenken in oogenschouw genomen,
nieuwe kennismakingen aaugekiioopt en oude hernieuwd. Er
heerschte, in afwachting van hetgeen moest komen, een levendige
maar gezellige drukte, te meer daar de
beau sexe sterk vertegen-
woordigd was. Aan bloemen geen gebrek, tal van fraaie ruikers
waren reeds neergelegd op de plaats, voor den held van het
feest bestemd. Langzamerhand raakte de zaal geheel gevuld. Voor
de genoodigden waren eenige rijen fauteuils gereserveerd, meer
naar achteren moest men zich met staanplaatsen tevreden stellen.
Niet weinig werd de luister der plechtigheid verhoogd door de

-ocr page 96-

elegante toiletten der dames, welke menige Hollandsche schoone
haar mocht benijden. De gereserveerde plaatsen werden meestal
ingenomen door medici, waaronder professoren der Hoogescholen,
in het bijzonder van Luik en Leuven, afgevaardigden der genees-
kundige academie en van geneeskundige vereenigingen, en verder
veeartsen en apothekers. Als tolk der Fransche scholen fungeer-
den
Nocard en Arloing. De eenige vertegenwoordiger der Bel-
gische school was
Degive, die tevens als voorzitter van het
uitvoerend Comité voor dit feest optrad.

Te één uur werd de jubilaris, onder een daverend handgeklap en
het spelen der Brabançonne, door de feestcommissie binnen geleid.

De heer Willems is, niettegenstaande zijn 78 jaar, nog een
krachtige grijsaard, die den last der jaren met waardigheid torst.
Hij nam plaats op de tribune te midden van provinciale en stedelijke
autoriteiten, van kamerleden, waaronder ik de heeren sénateur
Keesen,
Hei.lbputte, Gielen
opmerkte, en van de feestcommissie, namens
welke een lid, Dr.
Cuijpers, hem het eerst toesprak. Daarna defileer-
den een tiental minder bedeelden, mannen, vrouwen en kinderen,
waarvan elk den beminden doctor een bouquet kwam aanbieden,
sommigen zelfs onder een korte toespraak. In zijn naakte een-
voudigheid was dat het meest aandoenlijk en plechtig gedeelte
der feestelijkheid, waaruit duidelijk sprak, dat
Wii.eems de vriend
en bijgevolg de weldoener der armen is.

De jubilaris werd verder uit naam van geneeskundige vereeni-
gingen toegesproken, waarbij aan zijn wetenschappelijke verdiensten
hulde werd gebracht.

In een lange en schitterende redevoering schetste Degive de
ontdekking, waarvan de heele wereld de voordeelen ondervond.

De burgemeester bood zijn gelukwenschen aan uit naam
der gemeente Hasselt en dankte Dr.
Wielems voor al hetgeen
hij als gemeenteraadslid, maar in het bijzonder als directeur
van het ziekenhuis voor de lijdende menschheid en vooral voor
de behoeftigen had gedaan. Vanwege de gemeente werd hem een
gouden medaille met passend inschrift overhandigd. Daarna richtte
de burgemeester het woord tot mevrouw
Willkms en familie.

De jubilaris ontving verder ter herinnering aan dezen dag zijn wel-
gelijkend levensgroot portret en een buste, beide door zonen van Has-
selt vervaardigd. Van de laatste vooral, door de Belgische veeartsen
aangeboden, valt de gelijkenis en de artistieke waarde zeer te roemen.

-ocr page 97-

Ondergeteekende nain het woord in naam der Nederlandsche
veeartsen en bood daarna een fraai uitgevoerde oorkonde aan.

De toespraak luidde ongeveer als volgt:

Mesdames, Messieurs!

En ma qualité de président et de délégué de la fédération
vétérinaire de la Hollande, j\'ai l\'honneur de prendre la parole au
nom des médecins vétérinaires de mon pays, pour rendre hom-
mage à l\'illustre docteur jubilaire Mr.
Willems, en qui nous
vénérons spécialement l\'inventeur de l\'inoculation préventive
contre la pleuropneumonie.

Tris illustre jubilaire! Aucun pays de l\'Europe ne vous doit
plus de reconnaissance pour le bienfait rendu à 1\' humanité par
votre ingénieuse découverte que la Hollande. Notre pays d\'élevage
si riche en bétail, fut envahi vers 1833 par la pleuropneumonie,
qui progressait à ce point, que vers 1850 la perte totale qu\'elle
avait causée, s\'élévait à 110.000 bêtes bovines, dont la valeur
représentait, même à cette époque, un capital immense.

La Hollande était à bout de ressources, ne sachant comment
se débarasser du terrible fléau, qui causait des pertes énormes
à la fortune nationale, lorsque la nouvelle se répandit, qu\' un
jeune médecin de Hasselt venait de découvrir le remède capable
de prémunir le bétail contre la maladie règuante. Notre gouver-
nement s\'intéressa immédiatement à cette importante question et
envoya une commission à Hasselt pour étudier le procédé d\'ino-
culation et ses résultats. Par ordre ministériel du 17 avril 1852
elle fut chargée de faire à son tour des expériences. Environ
trois cents sujets furent soumis à l\'épreuve dans une contrée
où la maladie régnait. Une autre série d\'expériences se fit à l\'école
vétérinaire d\'Utrecht.

Dans un volumineux rapport concernant les résultats obtenus,
daté du 28 décembre 1852, le corps professoral formant la
commission s\'exprime comme suit : ,,Nos expériences fournissent
la preuve remarquable, que l\'inoculation a le pouvoir de prévenir
le bétail, au moins temporairement, de la pleuropneumonie ; il reste
néanmoins incertain si le préventif est sans fin ou bien si une
durée doit être assignée à ses effets. L\' avenir seul peut donner

Op verzoek der redactie wordt deze toespraak in extenso goplaatst.

-ocr page 98-

sous ce rapport une solution définitive." La commission n\'hésita
pas à recommander déjà d\'inoculer, avec les précautions néces-
saires, partout où la pleuropneumonie se montre dans un troupeau
ou dans le voisinage. Dans ce rapport sont mentionnées toutes
les particularités relatives à 1\' inoculation et à ses suites, dans
le but d\'effacer, comme la commission l\'exprime, par une relation
fidèle de ce qu\' elle a fait, l\'impression défavorable, produite
chez nos cultivateurs par 1\' assertion liasardeé, ou tout au moins
prématurée, que \'s étaient permise des vétérinaires d\'un pays voisin
et dont plusieurs journaux avaient fait mention.

Vous le savez mieux que nous, très honoré jubilaire, que votre
intéressante découverte a compté, surtout en Belgique, pendant
nombre d\'années des adversaires, comme l\'indiquent les rapports
officiels de cette époque. En effet que nous apprennent-ils? Sou-
vent on tâche de faire ressortir les essais malheureux, provoqués
la plupart du temps par l\'imprévoyance des expérimentateurs.
En ce cas point de grâce ; les observations contradictoires et les
commentaires tombent à foison sur la nouvelle doctrine, comme
s\'il s\'agissait de l\'anéantir. Quant aux résultats favorables le
rapporteur glisse souvent dessus en se bornant à une simple
relation. Toutefois les adhérents ne faisaient pas totalement défaut
dans votre pays; on les comptait surtout parmi les distillateurs,
qui avaient fait l\'essai de l\'inoculation et constaté ses effets salutaires.
Du reste quel est l\'innovateur, qui au début n\'a pas éprouvé
des déboires provoqués généralement par la controverse de ses
collègues. L\'immortel
Pasteur rencontrait au sein même de
l\'académie de médecine une vive opposition à laquelle heureuse-
ment il a su tenir tète, en parti grâce au puissant appui de notre
éloquent
Henri Boueey, qui s\'était lait le défenseur le plus ardent
de la nouvelle doctrine.

En Hollande votre méthode prophylactique attendait de prime
abord, surtout de la part des vétérinaires, un meilleur accueil.
A côté des rapports déjà cités nous pourrions faire mention d\'un
troisième datant de 1855, dont la conclusion est formulée comme
suit: „Notre commission reconnaît pleinement la vertu préser-
vatrice de l\'inoculation, de sorte qu\'elle n\'hésite pas à déclarer
„qu\'a côté de cette opération il n\'existe aucun remède, qui
„puisse lui être comparé, lors qu\'elle est exécutée avec les soins
„voulus."

-ocr page 99-

L\'avenir a prouvé que nos devanciers ne se sont point trompés.
C\'est à l\'inoculation préventive, jointe à l\'abatage des animaux
malades, que la Hollande doit son succès complet à dater de
1885, à savoir la disparition de son territoire de la pleuropneu-
monie contagieuse, malgré l\'extension énorme que celle-ci avait
prise. Les résultats non moins éclatants obtenus plus tard en
Belgique ont été relevés tantôt par de plus compétents.

Je me fais donc l\'interprète, non seulement des vétérinaires,
mais aussi des agriculteurs et industriels de mon pays, qui ont
éprouvé les avantages de votre glorieuse découverte, pour vous
présenter, très honoré Docteur, nos hommages avec nos plus vifs
remerciments pour le zèle et la sagacité que vous avez montrés
dès le début de votre carrière médicale dans vos intéressantes
recherches scientifiques; ensuite pour l\'ardeur, le dévouement et
la persévérance avec laquelle vous avez su défendre la valeur et la
vérité des résultats pratiques obtenus.

Il me plaît à relever ici que notre gouvernement n\'a pas tardé
à rendre hommage à votre grand mérite par votre nomination
au grade de chevalier du lion néerlandais.

Certes vous avez eu à lutter pour faire triompher et adopter
votre méthode préservatrice et eu égard aux circonstances cette
lutte aura même été pénible parfois. Mais comme toujours la
vérité a su dissiper les brouillards qui l\'enveloppaient. Aujourd\'hui
l\'efticacité de votre préventif est proclamée dans les pays du monde
entier. Les quelques incrédules qui restaient ont été convertis en 189(5
par les résultats convaincants des expériences de Pouilly-le-Fort.

Laissez-moi avant de finir, mesdames et messieurs, vous citer
un article de l\'Indépendance belge, daté du 26 avril 1853, traitant
des rapports officiels de cette époque, qui étaient plutôt nuisibles
que favorables au système préconisé par Mr.
Willems. L\'auteur
termine par la réflexion suivante :

„Rien ne parviendra, nous en avons la conviction, à anni-
hiler les efforts des éleveurs et des engraisseurs, rien ne
„réussira à ralentir le zèle, qu\'ils apportent à la recherche
„de la vérité. Si l\'inoculation est efficace, elle triomphera
„infailliblement des difficultés qui l\'entourent, si au contraire
„ses effets ne correspondent point aux résultats que l\'on en
„attend, elle tombera d\'elle même sous le poids de sa propre
„impuissance".

-ocr page 100-

Dieu merci, la doctrine de Mr. Willems s\'est montrée puis-
saute, car non seulement elle s\'est maintenue débout, mais elle
s\'est même élevée sur un piédestal, couvrant de gloire son
inventeur, que nous voyons au milieu do nous le front ceint de
lauriers et portant aujourd\' hui, pour prix de ses travaux la palme
de la victoire.

A ce sujet, je vous présente, très honoré Docteur, les plus
sincères félicitations, au nom de tout le corps vétérinaire de la
Hollande, que j\' ai 1\' honneur de réprésenter ici.

A ces félicitations je joins le voeu: que la Providence
vous réserve encore de nombreux jours d\'une douce félicité et de
prospérité au milieu des vôtres ici présents.

Daarna werd de smaakvol versierde oorkonde overgereikt,
waarvan de inhoud luidt:

Dr. L. WILLEMS,
1850—1900.

De Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde in Neder-
land brengt namens de Veeartsen van Nederland, hulde en dank
aan Dr.
Willems te Hasselt, den man die nu 50 jaar geleden de
inenting tegen de besmettelijke longziekte van het rund ontdekte
en hierdoor een weldoener werd van het veerijke Nederland.

De Nederlandsche Veeartsen, mede als tolk van de Nederland-
sche Veehouders, stellen er prijs op Dr.
Willems bij gelegenheid
van zijn 50-jarig Doctoraat in de Medicijnen hun erkentelijkheid
te betuigen en eerbiedig hulde te brengen voor hetgeen hij in
het belang der geheele wereld heeft gedaan.

Moge de avond van dit welbestede leven lang zijn !

Het Hoofdbestuur der Maatschappij voornoemd,
M. II. J. P.
Thomassen, Voorzitter.
D. van dhr Sluys, Secretaris.

Dr. Willems toonde zich zeer gevoelig voor dit bewijs van
belangstelling uit Holland, te meer omdat in ons land het groote
nut zijner preventieve methode het eerst naar waarde werd geschat-
Ook bet publiek was dankbaar voor dit huldeblijk uit den vreemde
aan een der zijnen gebracht.

Ofschoon diep geroerd, dankte Dr. Willems met heldere en
krachtige stem ieder in het bijzonder, die tot liet welslagen van

-ocr page 101-

dit feest had bijgedragen, en verder alle aanwezigen, die het
door hun tegenwoordigheid hadden opgeluisterd,

Hiermede was het eerste gedeelte van het programma afgedaan.

Te 3 uur vereenigden zich ongeveer 200 gasten aan den feest-
disch, waarvan de table d\' honneur, behalve door den jubilaris,
door de feestcommissie, de autoriteiten van stad en provincie,
verder door Kamerleden en de vreemden werd ingenomen.

De Minister van Landbouw gaf per draad zijn leedwezen te
kennen aan de manifestatie geen deel te kunnen nemen, wat
algemeen zeer werd betreurd.

Aan tafel heerschte weldra een opgewekte toon. Een nadere
beschrijving der vele heerlijke gerechten en wijnen van dit
Luculi.us\' maal (wie zou het in België anders verwachten ?) acht
ik overbodig, zij zou alleen dienen om velen te doen watertanden.
Een woord van lof verdient evenwel de prachtig in harmonische
kleuren, met smaak aangebrachte decoratie van de zaal, welke de hand
van den kunstenaar verried. De ontwerper was de heer
Anten, kunst-
schilder en wethouder van Hasselt. De muziek van het li"30 regi-
ment infanterie, waarvan de commandant onder de genoodig-
den aanzat, gaf enkele fraaie nummers van haar répertoire ten
beste en wist de reputatie der Belgische school hoog te houden.

De rij der toasten werd geopend door den sympathieken bur-
gemeester der stad, Mr.
Portmans, die herinneringen uit een lang
verleden bij mij opwekte. Staande aangehoord, bracht hij een
dronk uit op den Koning en de koninklijke familie.

Zeer in den smaak vielen de toasten van Arloing en Nocard,
die zich, behalve door de schoone taal waarin zij werden gezegd,
door degelijkheid onderscheidden. Beide collega\'s hebben onder de
vele aanwezige medische autoriteiten het prestige der veeartsenij-
kunde verhoogd.

Na een enkel woord vau dank voor het vriendelijk onthaal en
voor de hartelijke toespraak van den jubilaris, dronk ik op den
bloei van België.

Aan toasten was verder geen gebrek, welke naarmate wij het
dessert naderden, steeds minder vloeiend en minder boeiend werden.

De muziek onthaalde ons tot tweemaal toe op de Marseillaise
en het „Wien Neerlandsch bloed" en het deed goed, vooral uit den
yjaamschen hoek, het leve Holland met geestdrift te hooren
weergalmen en zelfs door velen ons volkslied te hooren aanheffen.

-ocr page 102-

Te half acht verlieten de verst verwijderden het feestlokaal
en wat er verder is geschied .... Ik vermoed, dat na ons vertrek
nog wel enkele der Belgische medici, die voor dien dag de
praktijk in den steek hadden gelaten, menig glaasje Nuits eu
Romanée op de gezondheid van
Dr. Willems ledigden. Niettegen-
staande de zware vermoeienis van dezen dag was de jubilaris bij ons
afscheid nog steeds opgewekt en in druk gesprek met de gasten,
die hem de hand tot afscheid kwamen drukken.

Voorzeker was dit een onvergetelijk schoon feest, dat de kroon zet
op de hulde, welke den al te lang miskenden geleerde in de
laatste jaren uit alle landen werd gebracht.
Willems was in 1850
zijn tijd vooruit en deed een schitterende ontdekking op een ge-
bied dat men destijds niet het zijne noemde, en daarom werd zijn
leer op eigen bodem vooral door de veeartsen zoo heftig bestreden.
Utrecht, 15 October 1900. M. H. J. P. THOMASSEN.

Boekbeoordeeling.

Prof. Dr. JOS. BAYER, Thierärztliche Augen-
heilkunde. Mit 262 Abbildungen und 11 Chromotafeln.
(Handbuch der Thiel-ärztlichen Chirurgie und Geburts-
hilfe, herausgegeben von Prof. Dr. JOS. BAYER und
Prof. Dr. EUG. PRÖHNER, V Band.) Wien und Leipzig,
WILHELM BRAUMÜLLER 1900. Preis 15 Mark; ge-
bunden in Halbfranz 17 Mark 60 Pf.

Het is mij een genot dit fraaie werk over oogheelkunde, dat
een standaardwerk mag worden geheeten, aan te kondigen. Tot
nog toe bestond er niets dau
Möller\'s Augenheilkunde für
Thierärzte,
welke, als baanbreekster op dit gebied, niet van
verdienste ontbloot is, doch in vele opzichten niet aan de be-
hoefte kon voldoen.

Bayer\'s arbeid op ophthalmologisch gebied verdient algemeene
waardeering. In 484 bladzijden, groot 8°. formaat, geeft hij een
nauwkeurige beschrijving der verschillende bij onze huisdieren
voorkomende oogziekten en licht die met fraaie afbeeldingen toe.
Niet minder dan 262 goed gelukte figuren zijn tusschen den
tekst verspreid, terwijl elf gekleurde lithographieën met ver-
klärenden tekst aan het werk zijn toegevoegd. Elk dezer platen

-ocr page 103-

bevat onderscheidene figuren; de eerste vier (8 figuren), welke
een beeld geven van den fundus oculi bij de verschillende huis-
dieren, zijn overgenomen uit de
Bildliche Darstellung des gesunden
und kranken Auges unserer Haiisthiere,
van denzelfden schrijver.
De platen 5 —11 bevatteu fraaie afbeeldingen van microscopische
praeparaten betreffende het gezonde en zieke oog; niet minder
clan tien figuren zijn aan onderzoekingen omtrent maanblindheid
gewijd.

Het is niet mogelijk den rijken inhoud van dit werk hier, zij
het ook oppervlakkig, te bespreken. Alleen zij opgemerkt dat de
eerste ]
64 bladzijden gewijd zijn aan anatomie en physiologie,
optiek en onderzoek van het oog, dat van blz. 164 tot blz. 453
de verschillende oogziekten worden afgehandeld (50 pagina\'s over
maanblindheid), en dat de bladzijden 453—476 ingenomen zijn
door het bepalen der refractie.

Men mag verwachten dat Bayer\'s arbeid den lust tot studie
in zake oogheelkunde zal verhoogen; het is een boek dat men
in een vrij uurtje gaarne eens inziet en dat voor de praktijk
een vraagbaak zal worden. Ik kan het eiken veearts in gemoede
aanbevelen.

Utrecht, 3 October 1900. VV. C. Sciiimmkl.

Bericht über das Veterinärwesen im König-
reiche Sachsen für das Jahr 1899. Herausge-
geben von der Königlichen Commission für das Veteri-
närwesen zu Dresden. Vier und vierzigster Jahrgang.
Dresden, G. SCHÖNFELD s Verlagsbuchhandlung 1900.

Dit 448te jaarbericht, in hoofdzaak ingericht als de voorgaande,
bevat zooveel bijzonderheden dat het niet mogelijk is in de
daarvoor beschikbare ruimte er een overzicht van te geven.
Onder de mededeelingen van de „Bezirksthierärzte", door
Sikdam-
gRotzky
gerangschikt, trekken tal van punten de aandacht. Zoo
wijs ik, slechts ter loops, op de nadere gegevens, blz. 24 -67,
bij de statistiek over mond- en klauwzeer, op het gebruik van
afval uit een groote wafelbakkerij als mestvoeder voor varkens,
op een vergiftiging met kooloxyde bij paarden. Het kort hoofd-
stuk over vilderijen toont dat men op dit gebied ons in Saksen
zeer ver vooruit is.

-ocr page 104-

Uit het bericht omtrent het slachtvee en de keuring van
vleeseh, door
Edelmann bewerkt, blijkt dat in de 36 gemeenten
met vleeschkeuriug zijn geslacht:
106104 runderen, 248627 kal-
veren,
154991 schapen, 4146 geiten, 479465 varkens, 5187 paar-
den en
468 honden, waarvan alleen te Chemnitz 243. Het geheele
aantal slachtingen in het land is echter veel grooter, want be-
lasting werd betaald van
226676 runderen (5300 noodslachtingen)
en van
1090983 varkens (9972 noodslachtingen). Uit de statis-
tische gegevens van de hiervoor bedoelde
36 gemeenten blijkt,
dat tuberculose voorkwam bij:
29.76 pet. der geslachte runderen,
0.25 der kalveren, 0.06 der schapen, 0.60 der geiten, 3.03 dei-
varkens,
0.17 der paarden en 0.21 bij honden; ook nu werden
4 honden trichineus bevonden.

Van het geheele aantal geslachte varkens (1090983) werd
trichinöse geconstateerd bij
46; de percentage, welke in 1891
nog 0.014 bedroeg, is thans slechts 0.0042.

Onder het hoofd: „Veeartsenijkundige hoogeschool" worden tal
van bijzonderheden aangegeven, waaronder de aandacht wordt ge-
vestigd op uitvoerige referaten van:
Ellenberger, „Die Eigen-
schaften der Eselinmilch" (Archiv für Anatomie und Physiologie
1899); Klimmer, „Ueber Harnsteine bei deii Ilaussäugethieren"
en „Ueber
Liliënfeld\'s Peptonsynthese" (Archiv für wissenschaft-
liche und praktische Thierheilkunde, Bd. 25).

Het aantal leerlingen bedroeg 173 en aan 35 werd het diploma
uitgereikt.

Kennisneming van dit jaarverslag verdient ten volle aanbeveling.

van Es veld.

A. A. TER HAAR, Leeraar in voedingsleer aan \'s Rijks
Landbouwwinterschool te Goes. Ons Vee. Over
fokken, v erbeteren, veredelen, verplegen en voederen,
met 10 gekleurde platen en 130 afbeeldingen in den
tekst. Goes, Firma Wed. S. J. DE JONGE-VERWEST.
Antwerpen. Nederlandsche boekhandel, z. j. Prijs f 2.50.

De schrijver van bovenstaand werk eindigt het korte voorbe-
richt met de volgende woorden: „Wij vleien ons, dat het niet
alleen gekocht zal worden door practici, maar dat het ook een
plaatsje zal vinden op landbouwscholen en landbouwcursussen."

Hoewel dit werk niet voor veterinairen is geschreven, is een

-ocr page 105-

aankondiging in ons Tijdschrift op haar plaats, vooral met het
oog op den wensch van den schrijver. In dit werk, groot 318
blz., is zeer veel wetenswaardigs bijeengebracht.

In het algemeen gedeelte wordt de anatomie en de physiologie
van het dierlijk lichaam besproken, en verder behandeld de voe-
dingsleer in haar geheel, de verpleging en de veeteelt. Dit
gedeelte, 108 bladzijden omvattende, is grootendeels zeer beknopt
bewerkt en daardoor voor oningewijden hier en daar wel eens
niet volkomen duidelijk, maar waar het als leidraad wordt ge-
bezigd aan een landbouwcursus en dus door den docent nader
wordt toegelicht, kan het voor de leerlingen en later voor de
practici, van die inrichtingen afkomstig, een goede handleiding
worden genoemd.

Hier en daar is aan de beknoptheid de duidelijkheid opgeofferd,
bijv. in het hoofdstuk over het geslachtsleven en nu en dan worden
onjuiste uitdrukkingen aangetroffen. Dat steeds wordt gesproken
van „slijmhuid", in plaats van het Hollandsche „slijmvlies" (except
blz. 29 waar het woord goed is gebruikt), is een quaestie van
vorm. Waar echter op blz. 11 wordt gezegd dat de wervels
platte beenderen zijn, of op blz. 12 dat de nekband zich vast-
hecht aan den
voorsten halswervel, kan verwarring ontstaan,
eveneens waar op blz. 15 wordt verkondigd dat het bekken
onwrikbaar met het stevige heiligbeen is verbonden, dat de tar-
saalbeenderen
kubus-vorva\'v^ zijn, dat roggezemelen zwak afvoerend
werken en tarwezemelen
niet, terwijl toch bekend is dat men bij
moeielijk verteerbaar voedsel, bijv. peulvruchten welke stoppend
werken, juist aan tarwezemelen de voorkeur geeft.

Een enkel gedeelte, bijv. de algemeene voedingsleer, had naar
mijn meening wel iets beknopter kunnen zijn, om daardoor wat
meer ruimte te verkrijgen voor het bijzondere gedeelte (blz. 50
en v.v.), waarin vele zeer goede opmerkingen worden aangetroffen.
De afbeeldingen der grassen zijn goed; toch had ik gaarne het
karakteristieke verschil tnsschen poa pratensis en poa trivialis
in de teekening gezien en voor de avena elatior een ander beeld
gekozen. Dat bij de verpleging in het algemeen van 3 a 4 Ms.
lucht voor iedere koe wordt gesproken, is natuurlijk een schrijf-
fout, daar hier ruimte bedoeld is; geheel ga ik mede met den
schrijver waar hij, als regel, het gebruik van dekken, voor ge-
zonde koeien welke buiten loopeu, afkeurt.

-ocr page 106-

Het bijzondere gedeelte omvat afstamming, exterieur, raskennis,
verplegiug en opvoeding van paard, rund, schaap en varken. De
beschrijving van de wijze waarop men een paard beoordeelt, is
te beknopt, vooral waar het geldt gangen en ondeugden. De gebre-
ken zijn tamelijk uitvoerig besproken en hier en daar met
plaatjes toegelicht. Of echter figuur 42 een paard voorstelt met
een te lage achterhand, mag worden betwijfeld, en de voorstel-
ling op bl. 135 alsof het reebeen aan de binnenzijde is gelegen
zal wel aan een zetfout te wijten zijn.

Bij de korte bespreking van de eischen voor stalinrichting
worden hardsteenen kribben aanbevolen en houten terecht afge-
keurd, maar de schrijver heeft geen plaatsje ingeruimd voor de
ijzeren kribben, niettegenstaande zij in het gebruik zooveel voor-
deelen aanbieden. Was het werkelijk noodig om op blz. 186 en v. v.
betrekkelijk uitvoerig te handelen over besnijden en beslag van den
hoef, waar de schrijver dit gedeelte eindigt met de woorden „nimmer
late men een paard beslaan door een niet gediplomeerd hoefsmid" ?

Het hoofdstuk over voeding van jongvee, mestvee en melkkoeien
bevat zeer vele bij uitnemendheid practische opmerkingen, zoo
o. m. op blz. \'242, waar over aankoop van krachtvoeder wordt
gesproken. Bij de rundveerassen neemt natuurlijk het Ilollandsche
rund de eerste plaats in, daarna het Durham ; de overige rassen
hebben voor ons land ook minder beteekenis.

De verwisseling van Noord-Afrika met Noord-Amerika, waar
op blz. 254 gesproken wordt van het wilde maanschaap, moet
als een vergissing worden beschouwd. Bij de schapenrassen wordt,
trouwens evenals bij het varken, nagenoeg uitsluitend gewezen
op die rassen, welke voor ons land van belang zijn.

Het slot van het werk omvat de voederberekeningen en de samen-
stelling der voornaamste voedingsmiddelen en voediugsnormeu.

Het bovenstaande gaf ik aan om den schrijver te doen zien
dat ik zijn werk inderdaad heb gelezen. Het zijn geen aanmer-
kingen, maar meer opmerkingen, waarmede bij een volgende
editie, welke ik den schrijver en de uitgevers volgaarne toewensch,
rekening kan worden gehouden.

Voor de lezers waarvoor het werk bestemd is, geloof ik dat
het een goed boek is, waaruit zij tal van wijze lessen kunnen
putten. Bovendien is het, enkele herhalingen daargelaten, zoo
geschreven dat het gemakkelijk leest, terwijl de uitgevers door

-ocr page 107-

een goede letter en door keurig uitgevoerde teekeningen gezorgd
hebben dat het geheel aantrekkelijk is geworden.

Met den schrijver spreek ik den wensch uit, dat het door vele
practici zal worden gekocht en dat de jeugdige landbouwers het
ook na het afloopeu van een cursus trouw zullen raadplegen.

van Esveld.

Nieuw uitgekomen boeken.

Prof. Dr. Jos. Bayer, Thierärztliche Augen heilkunde. 484 Seiten mit 262
Abbildungen und 11 Cliromotafeln. (Handbuch der Thierärztliche Chir-
urgie und Geburtshilfe von Prof. Dr. Jos.
Bayer und Prof. Dr. Eug.
Frühner, V Band.) Wien und Leipzig, W, Braumüller 1900. Preis 15
Mark; gebuudeu in Halbfranz 17 Mark CO Pfennige.

Uebele, Keratitis parenchymatosa beim ilunde. Inaugural-Dissertation
Giessen 1900.

A. G. Breen, aus Goedereede, Ueber die Verdaulichkeit und den Wert der
Futtermittel des Schweines.
Inaugural-Dissertation. Göttingen, W. Fr.
Kaestner 1900.

Prof. M. Albrecht, G emei-nfassliche Anweisung zur Verhütung einiger
Krankheiten des Rindes und zur Nothhilfe bei denselben.
50 Seiten.
München, J.
Gotteswinter 1900.

Bündle, Fleischkunde und Fleischbeschau. Ein Leitfaden für Laienfleisch-
beschauer. Berlin,
R. Schröder 1900. Preis 4 Mark.

Von Rohkscheidt, Das Fleischbeschaugesetz vom 3 Juni 1900. Für den
praktischen Gebrauch erläutert. Leipzig, C. L.
Hirschfeld 1900. Preis
1,40 Mark.

M. Reuter und K. Sauer, Die Gewährleistung bei Viehveräusserungen nach
dem Bürgerlichen Gesetzbuche.
In rechtlicher und technischer Hinsicht
für (lie Praxis bearbeitet. Berlin, P.
Parey, 1900.

A. Babel, Die Gewährleistung bei Viehveräusserungen nach dem Bürger-
lichen Gesetzbuclie.
und andere auf das Vieh bezügliche Bestimmungen
in systematischer Darstellung, ferner
die Vieh- und Pferdeversicherung
nebst den dazu gehörigen Normalstatuten, im Auszuge das Viehseuchen-
gesetz, die Körordnung und Zuchtstierhaltung, die Erkennungszeichen
der Krankheiten (Hauptmängel), dann die Bestimmungen des B. G.-B.
über Kauf und Tausch und Beispiele über Veräusserungsverträge. Mit
Sachregister, 2 vorbesserte und erweiterte Auflage. Erlangen,
Palm und
Enke 1900. Preis 1,40 Mark.

M. Beck, Das Wichtigste über die Gewährleistung bei Viehveräusserungen
nach dem Bürgerlichen Gesetzbuche
, sowie der Erkennungszeichen der
Krankheiten (Hauptmängel). Mit Beispielen über Kauf, Verkauf und
Kaufverträgen und Sachregister. Kl. 8"., 43 S. Erlangen,
Palm und
Enke 1900. Preis 0,45 Mark.

Prof. E. Hess, Commissionsbericht für eine Revision der eidgenössischen Vor-
schriften betreffend Viehseuchenpolizei.
Herausgegeben von der Gesell-
schaft schweizerischer Thierärzte. Bern 1900.

J. Jacoulet et C. Chomel, Traité d\'Hippologie. Deuxième édition. Tome
second. Un vol. gr. in
-8° de 692 pages. Saumur, S. Milan 1900.

Lignièrks, Contribution à l\'étude et la classification des septicémies hémor-
rhagiques.
Buenos Ayres, Coni Frères 1900.

Lignières, La „ Tristeza" ou Malaria bovine dans la République Argentine.
Buenos Ayres, Jacob Peuser 1900.

Morot, Les viandes impropres à l\'alimentation humaine. Justification des
motifs de saisie. Nécessité d\'une réglementation uniforme. Rapport,
présenté au congrès national vétérinaire de 1900. Angers,
Schhit et
Siraudeau 1900.

-ocr page 108-

A. MoreaU, L\'agencement des abattoirs an point de vue sanitaire. Rapport
au congrès national vétérinaire de
1900 (Bulletin du congrès). In 80.,
94
pages. Angers, Sciimit et Siraudeau 1900.

Ecole supérieure vétérinaire royale hongroise de Budapest. 4°., 76 pages avec
planches. Budapest 1900.

Organisation du service vétérinaire en Hongrie. 4«., 104 pages. Budapest 1900.

AV. A. Kerr, The Stable Key or Stud and Stable Studies. Illustrated
with a splendid series of reproductions from photographs and original
drawings. Two volumes, royal 8vo, handsomely bound in strong Buckram.
London, R.
A. Everett & Co. 1900. Price 13 3 s. not (or separately
31 s. 6 d. net each volume).

F. T. Barton, Veterinary Manual for Horse-owners. About 600 pp., r. 8vo,
with numerous illustrations from original drawings. London, It. A.
Everett & Co. 1900. Price 10 s. 6 d.

Henry L. Taylor, Professional Education in the United States. (College
Department including universities, professional and technical schools.)
Gr. 8», 52 p. Albany, University of the State of New-York 1899. Price
10 cents.

E A. L. Quadekker, Het Paard. Groot model (liai!\' levensgroot), aanschou-
welijk uit- en inwendig voorgesteld door beweegbare platen. Deventer,
M. E.
Kluwer 1900. Prijs mot Handleiding f 15.—.

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende Augustus 1900.

(I)e cijfers tusschen ( > duiden liet getal eiaenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers. I

Long-ziekte (rund). I

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

---

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Ho
J
h

O

<D

-O
p

O

ja
M

g-o 3

Bij ander vee. • \'

\'S

p.
&

<v
h
rg

O

03

Augustus.

Groningen . .

15

D

r>

842 (57)

n

y)

21 (14)

n

1

.

r>

V

Friesland. . .

27

n

71

1875 (»•)

1

D

V

514 (2»G)

V

»

1

Drento. . . .

7

n

V

n

297

(43)

V

2 (2)

V

n

w

r>

V j 1

Ovorijsel . . .

6

n

V

V

M

39

(3)

7)

5 (4)

V

7)

n

»

Gelderland . .

20

n

»

1089(\'i2)

n

n

V

16 (12)

1

r>

r>

»

Utrecht . . •

2

7!

V

33 (4)

T)

V

«

n

r>

n

■ft

Noord-Holland .

19

V

V

238 F)

n

n

V

34 (29)

1

12 (8)

n

V

15 (■\');

Zuid-Holland •

54

n

V

1408(»3)

«

6

(\')

V

43 (■\')

V

V

D

r>

6 (i)

Zeeland . . .

10

V

n

187 (25)

n

n

6

V

n

7) J

Noord-Brabant.

13

Y>

n

43 0°)

H

V

24 (I")

n

4 (3)

»

n

n

Limburg . . .

8

»

7!

10 (i)

»

7)

7)

Y>

V

2 (2)

r>

7)

7)

Totaal . .

176

n

7)

5 2 2 5 ( 383)

1

342

(47)

n

1

665 (38S)

ij

20 (15)

Ti

22 (6)

(Staatscourant vau 15 September 1900, n°. 216.) v. E.

-ocr page 109-

TUBERCULOSE BIJ HET PAARD,

door

H. MARKUS.

Geval I. Voor eenigen tijd was ik in de gelegenheid
enkele zieke orgaan-deelen van een paard microscopisch te
onderzoeken; op grond van dit onderzoek werd de diagnose
i/tuberculose" gesteld.

Alhoewel het mij niet mogelijk was een volledig ziekte-
en sectieverslag van patiënte te verkrijgen (het ziektegeval
dateert reeds uit 1S97), meen ik toch dat de waarneming
van voldoend belang is, om te worden vermeld. Zij wijst
er met vorige gevallen op, dat de tuberculose ook in ons
land bij het paard voorkomt. Ik ben overtuigd dat het
aantal waarnemingen sterk zal toenemen, indien de prac-
ticus ten eerste: steeds een zoo volledig mogelijk clinisch
onderzoek instelt en patiënt niet uit het oog verliest (ook
al behandelt hij hem niet meer direct) en vooral, ten tweede:
bij exitus letalis nauwkeurig sectie verricht en de ziek
bevonden organen microscopisch onderzoekt of doet onder-
zoeken.

Het geval betreft, een 5-jarige merrie, welke in het najaar
van 1S97 onder veeartsenijkundige behandeling werd gesteld.

Reeds gedurende den zomer van dat jaar was het paard
in voedingstoestand achteruitgegaan; later begon het te
hoesten doch slechts in geringe mate, zoodat de hulp van
den veearts niet werd ingeroepen; dit geschiedde pas, toen
het dier gedurende het ploegen wegens benauwdheid moest
worden uitgespannen.

-ocr page 110-

De collega die patiënte toen onderzocht, constateerde ge-
ringe zwelling en pijnlijkheid in de keelstreek en, consecu-
tief, bemoeielijkte slik-actie; in draf was reeds na eenige
passen een snuivend geluid te hooren. Temperatuur en
eetlust waren normaal; ook liet onderzoek der borstkas
leverde niets abnorms op (?). De therapie bestond in intensieve
voeding, plaatsing op een goed geventileerden stal, behan-
deling van de keel met
PRiESSNiTz\'sche omslagen, inhalaties
en inwendige toediening van joodkalium, later van arsenik.

De toestand ging niettemin achteruit; daarom werd tevens
de hulp van een ander collega ingeroepen, die patiënte voor
een longaandoening behandelde. Ongeveer dien tijd was
de heer
Thomassen door bijzondere omstandigheden in de
gelegenheid het paard te onderzoeken.

Het dier verkeerde in slechten voedingstoestand, had toen
een temperatuur van 40,4" C., een dicroten pols van GO
slagen en een ademhaling van 60
p. m.; de zichtbare slijm-
vliezen waren cyanotisch. Op grond van het physisch on-
derzoek der borstkas werd de volgende diagnose gesteld:
bilaterale infiltratie (pneumonie?) van debovenste
helft der longen (chronisch). Hart-insufficiëntie.

De heer Thomassen adviseerde tot applicatie van een
sinapismus op eiken borstwand (deze veroorzaakten slechts
geringe zwelling), toediening van joodkalium als resorbens,
later van folia dieritalis als cardiotonicum.

O

Twee dagen na dit onderzoek succombeerde het dier.
Gedurende dezen tijd had de temperatuur gewisseld tusschen
40,4° C. en 37,8° C.; het aantal polsslagen van 60 tot 96
en het aantal ademhalingen van 60 tot 40.

Omtrent de autopsie gewerden mij, bij navraag, van den
behandelenden veearts de volgende aanteekeningen. Ik ver-
meld ze, zooals ze mij werden verstrekt.

Sectie-verslag. Paard, zwarte merrie, 5 jaar. Eenige
liters haemorrhagisch vocht in abdomine.

-ocr page 111-

Darmen. Uitwendig normaal.

Milt. Oppervlakte hobbelig door een aantal tumoren ter
grootte van een hazelnoot tot een kippenei; één als een
kinderhoofd. Op doorsnede zag men dat de kleinere direct
onder den verdikten kapsel lagen. De groote tumor stak aan
beide zijden aanzienlijk boven bet miltweefsel uit; op door-
snede vertoonde hij een geel centrum met grijzen rand; hij
was hard van consistentie; geen degeneratie, verkazing of
verkalking. De kleinere tumoren waren korrelig op door-
snede en hard als kraakbeen.

Lever vergroot met verdikte randen, kleur roodbruin.

Glandulae mesentericae et lumbales duidelijk vergroot en
oppervlakkig grauw van kleur; geen verkazing of verkalking.

Nieren. De rechter nier sterk vergroot, week; kapsel
hier en daar adhaerent, sneevlakte iets gebombeerd.

Peritoneum. Vooral op de pars diaphragmatica tal van
speldeknopgroote, scherpe, harde knobbeltjes als kristalletjes;
ook op de andere deelen van het buikvlies.

Pericardium bevat, een weinig haemorrhagisch vocht.

Hart vergroot, myocardium bleek.

Endocardium (vooral de pars valvularis mitralis) bezet
met knobbeltjes (als op het peritoneum); ook in de aorta
tot voorbij den arcus aortae.

Longen. Weinig samengevallen, groot en zwaar, vast op
bet gevoel, diffuus aangedaan. Op doorsnede een rose veld,
waarin lichtere plekken, weeker dan de omgeving. Geen
gangraen of abscessen. Een stuk long van nabij den rand
dreef in water. Er was subpleuraal emphyseem.

Trachea. In de mucbsa harde, scherpe knobbeltjes als
op het peritoneum.

Glandulae bronchiales sterk vergroot, spekkig op door-
snede; geen verkazing of verkalking.

Ik ontving dit sectie-verslag tegelijk met enkele orgaan-
deelen, welke in formaline-solutie gehard en in glycerine en

-ocr page 112-

water geconserveerd waren. T)e verschillende stukjes waren
van zulke geringe afmetingen, dat men zich van het ma-
croscopisch aspect der zieke organen slechts een gebrekkige
voorstelling kon maken.

Ter beschikking waren gedeelten van de longen, de
milt, den buikwand, de hartspier en de trachea;
van elk dezer organen werden stukjes in paraffinum geslo-
ten, ten einde nader microscopisch te worden onderzocht.

Het gedeelte long was lichtgrijs van kleur, vrij vast van
consistentie en overal van dezelfde geaardheid; nergens was
verweeking, verkazing of verkalking waar te nemen. Reeds
macroscopisch waren in het longweefsel vele openingen te
zien, waarvan bij het microscopisch onderzoek bleek dat
het verwijde alveolen waren.

Het gedeelte milt vertoonde, direct onder den aanzienlijk
verdikten kapsel, een gelen vasten knobbel welke op door-
snede volkomen homogeen bleek. Door zijn kleur teekende
hij zich scherp af tegen het roodbruine miltweefsel.

Het gedeelte buikwand (eigenlijk slechts het peritoneum
met onderliggend weefsel) bestond uit de verdikte serosa
met vlokkige oppervlakte, subsereus bindweefsel en vet.
Op één plaats was het peritoneum sterk verdikt en kon men
macroscopisch duidelijk pathologisch weefsel onderkennen.
Van de harde, scherpe knobbeltjes, waarvan in het sectie-
verslag wordt gesproken, was aan het beschikbare stuk niets
te zien.

Het gedeelte hartspier was bleekgeel van kleur; aan
de basis der mitralis-klapvliezen waren subendocardiaal spelde-
knopgroote, harde knobbeltjes aanwezig.

Het gedeelte trachea vertoonde onder de mucosa gelijk-
soortige knobbeltjes als de bovengenoemde subendocardiaal
gelegene.

De coupes werden op verschillende wijzen behandeld.
Voor het histologisch beeld werd in hoofdzaak kleuring met

-ocr page 113-

haemaluin toegepast; voor de bacillenkleuring werd,
naast de methode
Zieiil-Gabbet, nog een andere aange-
wend, welke collega
Koorevaar mij aan de hand deed. Bij
deze methode wordt o. a. de voor dekglaspraeparaten aange-
geven methode
Czaplewski toegepast. Zij geschiedt als volgt:

a. kleuring der coupe met haemaluin;

b. uitwasschen in water ;

c. 10—15 minuten in carbol-fuchsine (Czaplewski);

d. één of tweemaal door de geconcentreerde, alcoholische
fluorescine-oplossing ;

e. uitspoelen in alcohol 90°/u tot de coupe weer helder
blauw wordt; absolute alcohol, etc.

Vooral bij zeer dunne coupes geeft deze methode fraaie
beelden; in het bijzonder treedt de intracellulaire ligging
der bacillen in epitheloide en reuzencellen ten opzichte van
de scherp uitkomende kernen dezer cellen, zeer fraai te
voorschijn.

Bij Ziiml-Gabbet zijn de kernen, door de kleuring met
methyleenblauw, meestal minder scherp gecontoureerd. Even-
wel gaf ook deze methode steeds zeer goede beelden.

Beschrijving van het microscopisch beeld.

Longen. De coupes van het longweefsel geven het vol-
gend beeld. In een dicht, celrijk weefsel zijn tal van hol-
ten gelegen zonder cenigen inhoud. Dit weefsel is opge-
bouwd uit epitheloide en ronde cellen, waarnaast tame-
lijk veel reuzencellen voorkomen; op sommige plaatsen
hebben de ronde cellen de overhand, zoodat de haard het
voorkomen heeft van een kleincelligen tuberkel. Over het
geheel bevindt zich tusschen genoemde celsoorten vrij veel
bindweefsel; op sommige plaatsen treedt het sterk op den
voorgrond.

De tuberkelbacillen liggen in groote hoeveelheid, soms in
zeer groot aantal in de epitheloide en reuzencellen; in de

-ocr page 114-

laatste komen zij zoowel centraal als peripheer tusschen de
kernen voor. Hier en daar zijn enkele exemplaren buiten
de cellen, intercellulair gelegen. De groote holten, waarvan
hierboven sprake was, moeten worden beschouwd als ver-
wijde alveolen; deze alveolen zijn in sterke mate emphyse-
mateus; waarschijnlijk is dit emphyseem ontstaan doordat
een groot gedeelte der longen niet meer voor de lucht toe-
gankelijk was en er bovendien sterke inspiraties plaats hadden.
Evenwel zijn op sommige plaatsen nog alveolen van nor-
maal lumen aanwezig; vele er van bevatten epitheloide en
reuzencellen naast een aantal ronde cellen; de bacillen zijn
hier meestal intracellulair gelegen; de cellen zelf komen
zoowel tegen den wand van den alveolus als vrij in het
lumen voor. Op dergelijke plaatsen is het beeld dat van
een tuberculeuse pneumonie.

De kleinere bronchiën, welke in de praeparaten voorkomen .
zijn vrijwel normaal. Alleen is in de meeste het epithelium
in geringen graad gedesquameerd. Van een eigenlijke peri-
bronchitis kan men niet spreken. . Het interstitium der lon-
gen is niet verbreed. Over het geheel is reeds beginnende
verkazing in de longen waar te nemen, wat aan de reuzen-
cellen en de vrije chromatineresten is te constateeren.

Milt. Coupes van den haard in de milt geven zeer veel
oud bindweefsel te zien, ten deele als gewoekerde trabeculae
te onderkennen. Dit bindweefsel is gelijkmatig gemengd
met tuberculeus infiltraat. De rijkdom aan reuzencellen is
hier zeer groot § ook zijn tal van epitheloide en ronde cellen
aanwezig. Men krijgt den indruk dat het bacillen-quantum
grooter is dan in de longen; behalve intracellulair zijn zij
soms in kolossale hoeveelheid rondom de cellen gelegen,
nu en dan dermate, dat de cellen er volkomen door worden
bedekt.

Peritoneum. Aan den vrijen rand ziet men enkele vlok-
vormige uitloopers, uit bindweefsel opgebouwd. Daarop

-ocr page 115-

volgt een bindweefsellaag welke veel vet bevat en vervolgens
een tuberculeuse celmassa, die zich meer oppervlakkig als
gedissemineerde haarden voordoet, doch in de diepte een
diffuus veld van tuberculeus weefsel vormt. In één vlok,
dus zeer oppervlakkig, is tevens een haardje aanwezig.

Tusschen de epitheloide cellen, ronde cellen en reuzencellen
is los, areolair bindweefsel aanwezig. Ook in deze praeparaten
zijn zeer veel bacillen, intra- en intercellulair, gelegen.

Zoowel in de praeparaten van de milt als in die van het
peritoneum wijzen de in regressie verkeerende reuzencellen
en de vrije chromatineresten op beginnende verkazing.

Myocardium. De hartspier vertoont het beeld van frag-
mentatio myocardii; de spiercellen zijn door dwars-
en lengtespleten van elkander gescheiden ; de cellen geven
den indruk van gebroken te zijn. Deze toestand wordt aan
verweeking der kitsubstantie toegeschreven. Bij den mensch
is door
Rénaut op grond van overeenkomstige bevindingen
een tfmyocardite segmentaire" vastgesteld, welke clinisch zou
te onderkennen zijn.

Dergelijke harten zijn verwijd, slap, murw en brokkelig;
men is het er thans vrijwel over eens, dat deze segmentatie
van het myocardium niet gebonden is aan een bepaalde
hartsaandoening, doch kan optreden door verschillende oorza-
ken, vooral bij intoxicaties en infectie-ziekten.

In hoofdzaak was echter het onderzoek van het hart en
meer speciaal liet endocardium, gericht op den aard der sub-
endocardiaal gelegene, speldeknopgroote, harde knobbeltjes,
vooral ter beantwoording der vraag of men hier al dan niet
met tuberculeuse processen te doen had.

Deze vraag moet beslist ontkennend worden beantwoord,
want noch in histologisch, noch in bacteriologisch opzicht was
eenig feit in positieven zin te constateeren. De knobbeltjes
bleken te bestaan uit een in verkalking verkeerend weefsel
en kleurden zich dienovereenkomstig met haemaluin inten-

-ocr page 116-

sief blauwviojet. Daar verkalking van atheromateuse haardjes
in de intima der groote vaten zeer veel voorkomt en vol-
gens het sectie-verslag dezelfde knobbeltjes in de aorta
voorkwamen, mag men met zekerheid aannemen dat een
dergelijk proces ook in het endocardium aanwezig was.

Ook de trachea had onder het slijmvlies dezelfde knob-
beltjes; de coupes gaven hier een overeenkomstig beeld als
van de subendocardiale verkalkingen.

Geval II. *) Dit geval betreft een paard, afkomstig uit
Friesland, dat in den loop van de maand Juli 1900 aan
het abattoir te Amsterdam werd geslacht. Bij navraag aan
den eigenaar die het paard het laatste jaar in bezit had,
werden de volgende inlichtingen verstrekt.

Tot ongeveer zes weken vóór den verkoop van het paard
voor de slachtbank, had de eigenaar nooit iets bijzonders
aan het dier gezien. In den laatsten tijd was de eetlust
iets verminderd; het paard dronk weinig (geen polydipsie
en polyurie); van diarrhee en koliek was nimmer sprake
geweest; wel werd nu en dan hoesten gehoord; tot de
laatste dagen had het paard steeds flink zijn werk gedaan.
Bij de keuring van liet geslachte dier werden de volgende
afwijkingen waargenomen.

De longen waren groot, niet samengevallen, bijzonder
zwaar en weinig bloedrijk. Onder de niet verdikte, dof-
blauwe pleura waren vele kleine venae zichtbaar. Op door-
snede deed het longweefsel zich voor als een veld, geheel
gelijkmatig, diffuus, doorzaaid met haarden van verschillende
afmeting en vorm, varieerende van kleinere, geïsoleerde,
miliaire, tot grootere, meer of minder vertakte, ouderling
conflueerende plekken van pathologisch weefsel. Dit weefsel

1) Door don hoer D. van der Sldijs werden op de laatste Algemeene
■vergadering liquor-praeparaten van longen, lover en milt van dit paard
gedemonstreerd.

-ocr page 117-

was lichtgrijs van kleur en gaf den indruk quantitatief te
domineeren over het nog overgebleven roode longparenchym,
dat evenwel overal in smalle strookjes tusschen de diffuus
infiltreerende massa was waar te nemen. Overal had het
longweefsel ditzelfde aspect; slechts zeer enkele, kleine holten
met weeken kazigen inhoud waren aanwezig; deze holten lagen
geheel geïsoleerd te midden van het zieke weefsel en hielden
geen direct verband met het lumen van het bronchiaalsysteem.

Het proces was gelijkmatig over de longen verdeeld;
overal vertoonden zij het bovenbeschreven beeld.

De bronchiaalklieren waren in lichten graad ge-
zwollen en deegachtig van consistentie. Eén jonge tuberkel
was er in te zien.

Van de buiksorganen trok de milt het eerst de aandacht.
Zij was door tal van grootere en kleinere knobbels geheel
van vorm veranderd en had tevens een aanzienlijken om-
vang en een groot gewicht verkregen. Aan het breede einde
der milt was een haard aanwezig ter grootte van een kinder-
hoofd; uitwendig grijs, was hij op doorsnede lichtgeel van
kleur en vertoonde sterke bindweefselsepta, welke met den
verdikten miltkapsel in verband stonden, en als hypertro-
phische trabeculae moeten worden beschouwd. ]n de holten,
welke tusschen deze septa werden gevormd, bevond zich
een vrij vaste kazige massa, welke er gemakkelijk uit was te
lichten. Aan zijn onderste gedeelte ging deze haard over
in een groote holte met onregelmatigen wand en verweek-
ten grijzen inhoud, welke bij het aansnijden uitvloeide.

Het miltweefsel was in dit gebied totaal verdrongen;
overigens was de miltsubstantie grootendeels behouden ge-
bleven en droeg zij haarden van verschillende grootte, welke
in hun bouw met den boven beschrevenen overeenkwamen;
holten met vloeibaren inhoud kwamen hier niet voor. De
grootere onder deze knobbels namen de geheele dikte der
milt in en promineerden vaak aan beide zijden; andere,

-ocr page 118-

kleinere, lagen meer op de milt, doch innig er mede ver-
bonden. Enkele hadden centraal een ophooping van weeke
kaasmassa, waaromheen zich een periphere laag bevond van
bindweefselsepta met meer vasten kazigen inhoud. De
hilusklieren waren als altijd zeer gering in aantal en
slechts weinig gezwollen.

De lever was groot en zwaar en naar haar vastheid te
oordeelen eenigszins cirrhotisch. In het vaste leverweefsel
zag men zeer verspreid kleine haarden, hoogstens ter grootte
van een kleine erwt. Enkele dezer haarden waren centraal
in verkazing overgegaan.

De portaalklieren waren alle duidelijk gezwollen en
vrij bloedrijk.

Het darmkanaal was normaal. Nergens waren in de
mucosa ulceratieve processen waar te nemen; evenmin be-
stond er zwelling der lymphoide apparaten van den darmwand.

De mesenteriaalklieren waren weinig gezwollen,
deegachtig en vrij vast van consistentie.

De inwendige darm been skiieren waren van nor-
maal volume en macroscopisch niet ziekelijk aangedaan.

Ook de andere lymphklieren vertoonden geen afwijkingen.

De nieren waren normaal; eveneens het hart.

l)e p 1 eura en het peritoneum waren normaal.

Ter diagnostiek werd uit een der kleine verweekte long-
haarden een dekglaspraeparaat volgens
Zikhl-Gabbet gekleurd.
Hierin werden zeer veel tuberkelbacillen gevonden; ook
praeparaten uit andere deelen der longen vertoonden een-
zelfden kolossalen bacillen rijkdom; onwillekeurig waar men
met de naald over de longdoorsnede streek, steeds oogstte
men een onnoemlijk aantal bacillen.

De haarden in de milt evenaarden in dit opzicht die van
de longen; de kazige en vervloeide massa\'s waren rijk ma-
teriaal ; ook in de lever waren zeer veel bacillen aanwezig.

-ocr page 119-

Het histologisch onderzoek heeft zich uil gestrekt over
longen, milt, lever, bronchiaal-en portaalklieren.

Tot dit doel werden stukjes dezer organen in formaline
gehard en in paraffinum gesloten. De coupes werden op
dezelfde wijzen behandeld als voor het eerste geval is
aangegeven; bovendien werden eenige sneden long volgens
van Gieson en met haemaluin-eosine gekleurd.

Beschrijving van het microscopisch beeld.

Longen. Coupes van het longweefsel vertoonden het vol-
gende. Te midden van verwijde alveoli ziet men tuberculeuse
haarden, welke of geïsoleerd liggen, of, zooals in het meeren-
deel der gevallen, met elkander in verbinding staan. Zij
verschillen onderling in grootte en zijn dikwerf zoo dicht
bijeen gelegen, dat er tusschen slechts een smalle strook
Iuchthoudend weefsel overblijft. De alveolen zijn alle, bijna
zonder uitzondering, ectatisch j\' door verscheuring van de
wanden der infundibula zijn hier en daar groote holten
ontstaan. Evenals in het eerste geval bestaat er dus een
belangrijk alveolair-emphyseem. In vele alveolen is het
epithelium eenigszins gedesquaineerd; de liet dichtst bij de
tuberculeuse haarden gelegene zijn over het algemeen minder
verwijd dan de overige.

De tuberkels bestaan uit epitheloide cellen, ronde cellen
en vrij veel reuzencellen; bindweefsel komt er zeer spaar-
zaam in voor; in praeparaten volgens
van Gieson ziet men
slechts zeer enkele bindweefselfibrillen tusschen de cellen
gelegen. De reuzencellen verkeeren meerendeels in regres-
sieve metamorphose; in het centrum zijn de kernen ver-
dwenen en is het protoplasma door haemaluin of eosine
diffuus lichtpaars of lichtrood gekleurd; enkele reuzencellen
zijn totaal kernloos; meestal bevatten zij, ook bij sterke
regressie, zeer veel bacillen.

Ook de andere elementen der tuberculeuse haarden zijn

-ocr page 120-

reeds ten deele vervallen; overal vindt men kernstukken,
welker chromatine de kleurstof nog heeft aangenomen. Er
is dus reeds verkazing aanwezig; vooral in het centrum
der haarden treedt zij op den voorgrond.

Enkele weinig of niet verwijde alveolen bevatten epithe-
loide cellen, ronde cellen en reuzencellen met kolossaal veel
bacillen; men heeft het recht op zulke plaatsen van een
tuberculeuse pneumonie te spreken.

Het epithelium der grootere en kleinere bronchiën is
goed behouden gebleven, behalve somtijds een lichte des-
quamatie; van eigenlijke peribronchitis is geen sprake; er
is overigens weinig bindweefsel om de bronchiën gelegen;
het interstitium is niet verbreed. De tuberculeuse haarden
zijn zonder uitzondering, zoowel intra- als intercellulair, zeer
rijk aan bacillen.

Milt. De praeparaten van de milt waren vervaardigd uit
één der minst oude, oogenschijnlijk het minst geregresseerde
haarden. Zij vertoonen echter reeds dermate verkazing,
dat het histologisch beeld door de vele gekleurde chroma-
tineresten zeer veel van zijn duidelijkheid verliest. Rondom
de haarden bevindt zich veel bindweefsel; de tuberkels zelf
zijn er slechts spaarzaam van voorzien; zij bevatten naast
epitheloide en ronde cellen betrekkelijk weinig reuzencellen
en verbazend veel bacillen.

Lever. In de lever zijn grootere en kleinere haarden in het
periportale weefsel, dus interlobulair, gelegen. De lever-
cellen zijn gedegenereerd. De tuberkels zijn vrij arm aan
reuzencellen en aan bacillen. Verval is ook hier reeds
ingetreden. Het interlobulaire bindweefsel is eenigszins
vermeerderd.

Bronchiaal- en portaal/citeren. Van de normale structuur
der lymphklieren is slechts zeer weinig meer waar te nemen;
het weefsel bestaat geheel en al uit tuberculeus materiaal;
naast epitheloide en reuzencellen komen zéér veel ronde

-ocr page 121-

cellen voor; het bacillen-quantum is, althans in vergelijking
met dat van longen en milt, zeer gering. Meestal zijn ze
in de reuzencellen en epitheloide cellen gelegen.

De portaalklieren zijn vrij bloedrijk en bevatten meer
bindweefsel dan de bronchiaalklieren.

Alhoewel dus deze lymphkliergroepen slechts in geringe
mate waren gezwollen en alleen de bronchiaalklier een ma-
croscopisch zichtbaren jongen tuberkel vertoonde, bleek het
bij microscopisch onderzoek dat deze klieren zeer sterk
tuberculeus waren.

De mesenteriaalklieren vertoonden bij de sectie een
gelijksoortig aspect als de bronchiaal- en portaalklieren.
Ofschoon zij niet microscopisch zijn onderzocht, meen ik
echter met zekerheid te mogen aannemen, dat zij ook
waren aangedaan. De zwelling en de deegachtige, vrij
vaste consistentie geven recht tot deze conclusie.

Beschomvingen over cfe pcithogenese.

Bij onderlinge vergelijking dezer twee gevallen van tuber-
culose bij het paard is het niet moeielijk zeer veel overeen-
komstigs te constateeren.

In beide gevallen is het proces in de longen zonder twijfel
langs embolischen weg ontstaan. Het, diffuus doorzaaid-zijn
dezer organen met geïsoleerde of conflueerende miliairé
haarden en de microscopische praeparaten, welke geen bron-
chopneumonisch karakter laten onderkennen, motiveeren deze
uitspraak afdoende. Er moet dus op zeker tijdstip een
sterke invasie van tuberkelbacillen in het bloed hebben
plaats gehad, waardoor de longen zijn geïnfecteerd geworden.
Deze invasie moet zijn uitgegaan van een tuberculeus focus,
waar de gelegenheid bestond dat het bloed rijkelijk met
bacillen werd bedeeld. Dat het bacillen-quantum groot moet
zijn geweest, kan bij een dergelijke longaandoening wel niet
verwonderen.

-ocr page 122-

Het ligt m. i. voor de hand in deze gevallen de milt als
punt van uitgang voor de longinfectie aan te nemen en
wel, omdat zij, onder alle organen, de oudste tuberculeuse
veranderingen vertoont naast een verbazenden rijkdom aan
bacillen. Bovendien is de.partiëele verweeking in geval II
als een praedisponeerend moment voor embolie te beschou-
wen. Thans rijst de vraag, op welke wijze de milt is geïn-
fecteerd geworden. Volgens de algemeen gehuldigde opvat-
ting kon dit orgaan niet anders dan langs embolischen weg
worden besmet.

In deze gevallen van tuberculose de embolische processen
in longen en milt te verklaren als te zijn ontstaan na
dezelfde bloedinfectie (van waar uit dan ook tot stand
gekomen) komt mij, met het oog op den verschillenden
ouderdom der long- en miltaandoening zeer gewaagd voor.
Evenmin vind ik het aannemelijk, zich voor te stellen, dat
van een haard uit een hevige bloedinfectie tot stand kwam en
de milt geïnfecteerd werd, terwijl de longen, welke toch bij
uitstek gevoelig zijn voor tuberkelbacillen, vrij bleven en pas
later, bij een volgende embolie, besmet werden.

Op grond van het embolisch karakter der longaandoening
mag een infectie van het organisme door aspiratie beslist
worden uitgesloten, want al neme men aan dat tuberkel-
bacillen van den bronchiaalboom uit naar de bronchiaalklieren
kunnen worden gevoerd, zonder de longen aan te tasten
en deze bacillen, van dio klieren uit in de kleine circulatie
gekomen, embolische processen in de longen kunnen ver-
oorzaken, meen ik toch dat bij zulk een modus infectionis
(en bij bacillen-arme bronchiaalklieren als in geval II)
bet bacillen-quantum te gering is, om een embolisch
proces als in deze gevallen werd waargenomen te doen
ontstaan.

Bovendien zouden dan de bacillen, in de groote circu-
latie gekomen, te gel ijker tijd de milt moeten hebben ge-

-ocr page 123-

infecteerd, iets, wat ik op reeds uiteengezette gronden zeer
onwaarschijnlijk, zelfs onmogelijk acht.

Is de pathogenese dezer gevallen te verklaren met een
infectie van het organisme langs den digestietractus
als uitgangspunt?

A priori moet deze vraag ontkennend worden beantwoord,
daar men aanneemt dat de milt niet direct van het
darmkanaal uit kan worden geïnfecteerd.

Indien wij een dergelijke miltinfectie een oogenblik voor
mogelijk aannemen, kan men zich den gang van zaken als
volgt voorstellen. De in het darmkanaal gekomen bacillen
zijn den darmwand gepasseerd zonder daarin laesies achter
te laten, hebben de mesenteriaalklieren in lichten graad
tuberculeus veranderd en zijn daarna langs onbekende banen
in de milt aangekomen. In dit orgaan is de infectie eenigen
tijd latent gebleven, terwijl het proces zich kolossaal uit-
breidde; in geval II ontstond zelfs sterke regressie. Daarna
is, door middel van de vena porta, het bloed rijkelijk met
bacillen bedeeld geworden en zijn de longen daarbij, langs
embolischen weg alzoo, geïnfecteerd. De levertuberculose in
geval II kan dan eveneens bij deze verspreiding van virus
zijn ontstaan.

De feiten, welke herhaaldelijk in de practijk der vleesch-
keuring worden waargenomen, zijn niet in staat de tuber-
culeuse processen uit een pathogenetisch oogpunt volkomen
te verklaren. liet is echter opmerkelijk, dat in gevallen
van gegeneraliseerde tuberculose juist bij die dieren, waar
het virus bijna uitsluitend met het voedsel wordt opgeno-
men, n.1. varkens en vette kalveren, naast aandoening der
mesenteriaal- en portaalklieren, vrijwel constant tamelijk
oude processen in de milt worden gevonden.

De longaandoening is veelal gering en van embolisch
karakter. Dergelijke feiten geven te denken en kunnen ons
in elk geval de overtuiging schenken, dat de infectie van

-ocr page 124-

het organisme met tuberkelbacillen langs respiratie- of
digestietractus, de verspreiding van het virus langs lympho-
genen en haematogencn weg, zaken zijn welke ons nog niet
in alle deelen helder voor den geest staan en wij dus vooralsnog
in gevallen van gegeneraliseerde tuberculose op verschillende
vragen betreffende de pathogenese het antwoord schuldig
moeten blijven.

Het is echter aan geen twijfel onderhevig dat in de be-
schreven gevallen de buiksorganen
liet eerst zijn aangetast
geworden en deze vormen tot den
abdominalen typus moeten
worden gebracht, llehalve het pathologisch-anatomisch beeld
pleiten hiervoor, wat betreft geval 1, het haemorrhagisch
vocht in abdomine en de beginnende peritoneaaltuberculose
in verband met de vergrooting der inwendige darmbeens-
klieren 1). In geval
II waren deze klieren normaal; van geen
der beide paarden is bekend of zij polyurie hebben gehad;
volgens
Nocard die in elk der 11 gevallen van abdomi-
nale tuberculose bij het paard, welke hij gezien heeft, poly-
urie diagnostiseerde, is dit een voor de onderkenning zeer
gewichtig verschijnsel. Hij nam in den regel ook sterke
aandoening der inwendige darinbeensklieren waar; int.ra vitam
waren zij vaak bij rectaal-exploratie te voelen.

Juist toen dit artikel was voltooid, had ik gelegenheid
de organen te zien van een paard, dat wegens progressieve
vermagering en na vergeefsche medicatie, aan het abattoir
te Amsterdam werd geslacht. De gevonden afwijkingen
waren, in het kort, de volgende:

Milt: onderscheidene oude, fibreuse tuberkels van aan-
zienlijke grootte.

Lever: doorzaaid met jonge, miliaire haarden.

1  Nocard, Les tuberculoses animales.

-ocr page 125-

Nieren: enkele jonge tuberkels.

Longen: geheel diffuus doorzaaid met jonge, miliaire tu-
berkels. Zonder twijfel een embolisch proces.

Portaal- en bronchiaalklieren deegachtig en gezwollen.

Darmkanaal, mesenteriaal- en inwendige darmbeensklieren
normaal.

Aan de val vu la mi tralis was uitgebreid atheroma
van het endocardium aanwezig, evenals in geval I; bij den
mensch wordt dit bij chronische infectieziekten meermalen
gevonden.

Praeparaten uit longen en milt, volgens Ziehl-Gabbet
behandeld, gaven prachtige bacillen te zien. In vergelijking
met geval II waren zij echter spaarzaam voorhanden. Op-
merkelijk, dat deze bacillen door hun groote lengte onmid-
dellijk de aandacht trokken.

Ook dit geval van tuberculose bij het paard, met de oude
processen in de milt en de jonge embolie in de longen,
moet tot de abdominale vormen worden gerekend. Tevens
zij nog vermeld dat patiënt den laatsten tijd in sterke mate
polyurie had. Zoo mogelijk, hoop ik later uitvoerig er op
terug te komen.

Amsterdam, October 1900.

NEURECTOM1E BIJ SPRONGGEWRICHTS-
KREUPELHEDEN,

door

A. A. O VERBEEK.

De onderscheidene gunstige resultaten, volgens berichten
in verschillende tijdschriften, hier en daar bij spatkreupele
paarden verkregen met doorsnijden van den nervus tibialis
en den nervus peroneus of den diepliggenden tak hiervan,

8

-ocr page 126-

deden mij besluiten ook te trachten met deze operatie succes
te behalen.

Het kan wellicht zijn nut hebben het verloop van twee
door mij behandelde gevallen hier te vermelden.

Het eerste betrof een vijfjarige donkerbruine merrie,
vroeger al eens zonder resultaat door mij behandeld. Het
dier had een aanzienlijke verdikking van de geheele
binnenzijde van het linker spronggewricht en was hevig
kreupel, dikwijls in die mate, dat het zieke been, de eerste
stappen na rust, den bodem nauwelijks raakte.

Op 23 Mei j.1. werd patiënte neergeworpen en de nervus
tibialis doorgesneden. Na drie weken ongeveer was de operatie-
wond genezen en de kreupelheid veel verbeterd. De merrie
werd toen ten tweeden male geopereerd, thans aan de
buitenzijde van het been. Na nauwkeurige desinfectie liep
de wondgenezing ook hier in 3 weken geheel af, waarna
patiënte weder ten opzichte van de kreupelheid werd onder-
zocht; deze bleek aanzienlijk verbeterd te zijn, was evenwel
niet geheel geweken. Veertien dagen later werd het paard
ingespannen en ging ik zelf er mede rijden. Na een kwar-
tier loopens ongeveer was de kreupelheid over.

Den volgenden dag had het paard binnen achter, boven
het zieke gewricht, een geringe zwelling, terwijl de kreupel-
heid eenigszins erger was dan den vorigen dag; ook thans
echter was deze nadat het dier een eind voor het rijtuig
had geloopen verdwenen en ging alles voorloopig naar wensch.

Na evenwel een half uur ongeveer te hebben gereden,
stond de merrie plotseling stil en bleek zij een fractuur
van het linker achter kootbeen te hebben.

Blijkbaar veroorzaakte de beenbreuk weinig of geen pijn,
want het dier liep nog vroolijk een kwartier ver, tot waar
het kon worden opgestald, de vetlok van het gebroken been op
den bodem rustend, den hoef potsierlijk naar boven wijzend.
Het ondereinde van het been was derhalve wel goed gevoelloos.

-ocr page 127-

Het paard werd afgemaakt aan het abattoir te Amsterdam ;
op mijn daaromtrent gedaan verzoek deelde de heer
van
der Sluijs
mij mede, dat het kootbeen in onderscheidene
stukken was gebroken.

Het tweede geval gold een zevenjarige lichtbruine Olden-
burger merrie, welke wegens een scherp omschreven spat
aan het rechter been
zóó hevig kreupel ging, dat de voer-
man al eens last met de politie had, wegens beweerde
dierenmishandeling of het op een pijnlijke wijze doen
vervoeren van een last, zooals het, naar ik meen, in de
wet heet.

Bij deze operatie, welke 2 Juli j.1. plaats had, werd ik
geassisteerd door den heer F.
Kempen, van Amsterdam.

Het paard was uitermate lastig en verzette zich hevig,
waardoor de operatie niet best vlotte; vooral de wondhech-
ting ging niet voorspoedig. De in de wond aan de buiten-
zijde van het been aangelegde zijde-hechtingen werden door
hevige spiercontracties een paar keer afgescheurd. Eens
schoot bij een plotseling verzet van het dier een hechtnaald
in haar geheel onder de huid in de schenkelspieren en richtte
daar natuurlijk belangrijke verwoestingen aan.

De wondgenezing vorderde, gelijk te verwachten was, hier
meer tijd dan den eersten keer.

Vijf weken na de operatie werd het dier voor het eerst,
voor licht werk gebruikt-

De kreupelheid was volkomen geweken en bleef dit ook
geruimen tijd, zoolang geen sterke inspanning van het paard
werd gevergd.

Nadat het echter een paar keeren zijn ouden dienst voor
een vrachtwagen had gedaan, kreeg het een sterke zwelling
van het heele spronggewricht aan het geopereerde been en
liep wederom hevig kreupel. Patiënte werd in een weide
gedaan, en toen de kreupelheid na een veertien dagen niet
verbeterde, voor een prijsje verkocht. Tot heden heb ik van

-ocr page 128-

het dier niets meer gehoord; dit „geen bericht" zal in casu
wel niet met „goed bericht" gelijk staan.

Het eerst genoemde paard knikte een enkelen keer plot-
seling over in de koot. De innervatie van de strekkers
scheen hier eenigszins te hebben geleden; de tweede pa-
tiënte had hetzelfde verschijnsel onmiddellijk na de operatie,
later werd daarvan echter niets meer gezien.

De door mij verkregen resultaten zijn derhalve verre van
gunstig; vooral ook de verergering van de arthritis, welke
bij n°. 2 optrad, schijnt me een gevaarlijk incident, en het
lijkt mij zaak, deze operatie niet toe te passen vóór men
geheel ten einde raad is.

Het vinden van den diepen tak van den nervus peroneus
is niet moeielijk, als men in het oog houdt dat deze fijne
zenuwtak tegen den grooten teenstrekker ligt. Men volgt
deze spier (na doorsnijding van de huid, ongeveer 10 cM.
boven de spronggewrichtsbuiging en van de beide daaronder
liggende fasciae) in de diepte, door scheiding van den grooten
en middelsten teenstrekker, tot men aan den musculus tibialis
anticus komt. Deze spier is door haar lichtere kleur ge-
makkelijk te onderscheiden, ligt tegen de binnenzijde van
den grooten strekker en moet, hiervan even worden ge-
scheiden, althans dit was noodig in beide door mij behan-
delde gevallen.

Bij de operaties had ik zoo goed als geen last van
bloeding bij het opzoeken van den nervus peroneus. De
operatiewond aan de binnenzijde van het been bloedde veel
sterker. Deze weinige bloeding is oorzaak, dat door het kleur-
verschil de zenuw, al is het soms een zeer fijne tak, tegen
de spiervezels gemakkelijk is te onderscheiden.

Steenwijk, October 1900.

-ocr page 129-

Korte mededeelingen en referaten.

Mededeeliiigon uit het pathologisch laboratorium aan hot
abattoir te Rotterdam,
door H. G. van Haerevelt.

I. Lipofibroom aan het mesenterium van een rund. Bij een
hier geslacht, oogenschijnlijk normaal rund, dat „opgeruimd"
werd, omdat het „niet groeien wilde", werd aan het mesenterium
jejuni een tumor gevonden van ellipsoïde gedaante. De assen
maten respectievelijk ongeveer 40 en 30 cM.; het gewicht van
het gezwel bedroeg 18 KG.

Midden door den tumor liep het jejunum, dat aldaar van
menigvuldige uitbochtingen en vernauwingen was voorzien, doch
waardoor de contenta konden passeeren; de darmwand was met
het omringende tumorweefsel vergroeid.

Macroscopisch had de tumor geheel het aspect van een lipoom
met veel bindweefsel (lipofibroom). Het microscopisch onderzoek
bevestigde deze diagnose.

II. Lipoom aan colon en uterus van een rund. Bij een ge-
slacht, drachtig rund vond ik een tumor, ongeveer 50 X 60 cM.
groot, onregelmatig gekwabd van bouw, welke aan een uterus-
hoorn en aan het colon verbonden was. Ook hier bleek het
een lipoom te zijn. Slechts enkele kwabben bevatten vetweefsel,
in de meeste was de oorspronkelijke inhoud (vet) colloïd gedege-
nereerd, zoodat die uit een dun slijmige, grijs of roodbruin ge-
kleurde vloeistof bestond.

III. Leukaemie. Onlangs had ik gelegenheid een geval van
leukaemie waar te nemen bij een jongen stier. Het sectiebeeld
was als volgt:

Hart: normaal, gevuld met kleverige, gele en bleekroode
stolsels.

Longen\', niet samengevallen, doorzaaid met leukomen.

Lever: vergroot; leukaemische infiltratie.

Milt,: zeer vergroot (± 60 cM. lang eu 20 cM. breed). Sterk
vergroote
MALPiGHi\'sche lichaampjes.

Nieren: normaal.

Lymphklieren: alle sterk vergroot; boeg-, lies-, onderste hals-

-ocr page 130-

en lendeklieren 1 a 2 vuisten groot. Subcutane kliertjes als knikkers.

Bij het slachten had het lichtgekleurde bloed de aandacht
getrokken, terwijl het levende dier er cachectisch had uitgezien.

Door microscopische praeparaten (coupes) uit de verschillende
organen werd de diagnose leukaemie bevestigd.

IV. Actinomycoom aan het harde gehemelte van een rund. De
kop van een driejarig rund werd mij ter bezichtiging gebracht,
waaraan een tumor voorkwam, uitgaande van het harde ge-
hemelte.

Het gezwel was met normaal slijmvlies bekleed en strekte zich
uit van den voorrand (onderrand) van de choanae tot aan de
2d0 kies. De dikte bedroeg gemiddeld 4 cM.

o o

Bij nader onderzoek bleek de tumor een actinomycoom te zijn.
Nergens elders kwamen actinomvcotiscbe haarden voor.

V. Solutio retinae bij een rund. Van een jong rund (±
jaar oud), dat in den laatsten tijd volkomen blind was geworden,
zonder dat zich een zichtbare oogaandoening had voorgedaan,
werden mij na slachting de oogen ter onderzoek gebracht.

Uitwendig was aan de oogbollen niets afwijkends te zien.

Na de sclera bij den cornea-rand rondom doorgeknipt en den
ooginhoud voorzichtig verwijderd te hebben, bleek, dat de retina
over haar geheele oppervlakte van de chorioidea was losgelaten.
Slechts aan de papil was het netvlies nog bevestigd, dat overi-
gens vrij in het glasvocht dreef. Ontstekingsverschijnselen van
acuten of chronischen aard waren niet waar te nemen.

VI. Taeniae echinococcus bij een hond. Bij sectie op een van
dolheid verdachten hond vond de districtsveearts
Lameris een
deel van het darmkanaal en wel speciaal den dikken darm zeer
dicht met kleine vlokjes bezet, zoodat de ïuucosa een fluweel-
achtig aanzien had. Ontsteking van de ïuucosa was aanwezig.

De heer LamÉbis vermoedde dat deze vlokjes taeniae echino-
coccus waren en bracht mij een in alcohol bewaard darmstuk
ter onderzoek. Het gelukte vrij spoedig eenige vlokjes van bet
slijmvlies te verwijderen, welke, onder den microscoop gezien,
werkelijk taeniae echinococcus bleken te zijn.

Het was niet gemakkelijk den kop uit het in alcohol ge-
schrompelde slijmvlies te krijgen; dit gelukte dan ook slechts
bij eén exemplaar. Echter ook zonder den kop waren de drie
verschillend groote leden karakteristiek genoeg.

-ocr page 131-

Hieruit blijkt dus alweer, dat de genoemde taeuiae, in groote
massa aanwezig, door het veroorzaken van pijn en reflexver-
schijnselen, dolheidssymptomen kunnen simuleeren.

VII. Hypertrophie van den oesophagus bij een paard. Een
paard, dat in uitstekenden voedingstoestand verkeerde en waar-
aan men voorheen niets abnormaals bemerkte, was onder zeer
heftige koliekverschijnselen snel gesuccombeerd.

Bij sectie werd absoluut niets gevonden dat eenig licht kon
verspreiden over de oorzaak van het koliek. De maag was vol-
komen ledig en de darmen waren sterk tympanitisch. Het bórst-
gedeelte van den slokdarm was zeer verdikt.

Ik meen dat het niet mogelijk is, dat zelfs acute stenose van
den slokdarm zoo snel den dood kan veroorzaken, laat staan een
langzaam opgetreden vernauwing als deze, zelfs indien er totaal
geen voedsel meer kon passeeren, wat hoogstwaarschijnlijk niet
eens het geval was. De voedingstoestand van het paard dicteerde
een voldoend doorlatingsvermogen van den oesophagus. Dat er
verband bestond tusschen den abnormalen slokdarm en het koliek
is dus niet aan te nemen, te meer daar dergelijke hypertrophieën
altijd toevallig werden gevonden, zonder dat ze direct tot acute
ziekten aanleiding hadden gegeven.

De verdikking betrof, zooals volgens de literatuur steeds het
geval is, alleen de circulaire spiervezellaag, terwijl het geheel
een spoelvormige gedaante had.

Ter hoogte van de bifurcatie van de trachea begon de slok-
darm merkbaar dikker te worden; hij had zijn grootste dikte
ongeveer 15 cM. vóór den hiatus oesophageus \'), om bij zijn
doorgang door het diaphragnia weder aanmerkelijk dunner te zijn.
Echter was de muscularis ook daar nog verdikt; zelfs de bij de
cardia gelegen circulaire spierlaag vau de maag was dikker dan
normaal en vooral harder (bindweefselachtiger). Waar de cir-
culaire spierlaag verdikt was, had tevens een sterke bindweefsel-
vorming plaats gehad, zoodat het geheel zeer hard en rigide was.

Het lumen van den oesophagus was aanmerkelijk vernauwd,
zoodat de slijmvliesbuis in het inwendige plat was gedrukt;
echter kon een glazen staaf van 1 cM. dikte er doorheen gebracht
worden. Niettegenstaande deze nauwheid en rigiditeit had altijd

1) Hier was do wand ± 3 cH. dik.

-ocr page 132-

nog voldoende voedsel kunnen passeeren. Het dier zal echter
wat langer over zijn maaltijd hebben gedaan dan een ander.

VIII. Een tweede geval van algerneene metastatische actinomycose.
Op bldz. 263 van bet 278te deel van dit Tijdschrift beschreef ik
het eerste geval.

Bij het tweede bevonden zich metastasen in: longen, lever en
lyniphklieren (boeg- en liesklieren), terwijl de porte d\'entrée voor
het inficiens een vrij oppervlakkige huid-, subcutis- en been-
actinomycose was aan de laterale zijde van het onderuiteinde
van het onderarmbeen. Deze was natuurlijk het gevolg van een
met actinomyces geïnfecteerde wond daar ter plaatse.

IX. Vergelijkend onderzoek van formaline-conserveeringsmethoden.
Naar aanleiding van een samenvattend referaat in de Berliner
thierarztliche Wochensclirift
heb ik de daar genoemde methoden
ter conserveering van pathologisch-anatomische voorwerpen ver-
geleken, zoowel onderling als met de aldaar niet genoemde me-
thode, welke door mij is beschreven in dit Tijdschrift, deel 25,
aflevering 2. (Van wien deze methode afkomstig is, weet ik
niet;
Dr. Hamburger deelde ze mij mede.)

De gebruikte vloeistoffen waren:

1*. Volgens Keiskeling : 2°. Volgens Melnikow Ras-
water 1000, wedenkow:

formaline 200, water 1000,

nitras kalicus 15, formaline 100,

acetas kalicus 30. chloras kalicus 5,

3°. Volgens Glagk: acetas natricus 30.

water 1000, 4°. Zooals ik beschreef:

formaline 750. water 1000,

nitras kalicus 10, formaline 100,

acetas kalicus 30. sulfas natricus en sulfasmagnesicus

ana 10, chloretum natricum 20.

11e proeven werdeu zoodanig genomen, dat van eenzelfde or-
gaan (lever en nier) telkens even groote stukken met de ver-
schillende vloeistoffen werden behandeld. Hierbij bleek, dat er
gemiddeld geen verschil te bespeuren was;
als er verschil was,
dan waren die praeparaten het mooist, welke met n°. 3 of n». 4
waren behandeld. We kunnen dus veilig een dezer recepten
gebruiken en de overige vergeten.

Volgens het genoemde referaat worden de weefsels, welke uit

-ocr page 133-

\\

de formaline-vloeistof komen, achtereenvolgens behandeld met
alcohol van 70, 80, 90 en 96 °/0. Het is mij gebleken dat
men even goed slechts één alcoholsoort kan gebruiken en wel
tusschen 85 en 96 °/0.

De eigenlijke conserveeringsvloeistof bestaat volgens het ge-
noemde referaat uit water 1000, glycerine 200, acetas kalicus
100. De oude vloeistof bestaat uit gelijke deelen glycerine en
water.

Bij het gebruik van eerstgenoemde vloeistof trekt veel kleurstof
uit het praeparaat, waardoor het natuurlijk coloriet, door de
formaline behouden, voor een groot deel weder verloren gaat.
We zullen deze vloeistof dus zeer zeker niet aanraden. Bij
het gebruik van glycerine en water blijven de kleuren volkomen
behouden, ja worden zelfs nog iets levendiger.

Uit dit alles blijkt, dat men wèl zal doen zich te houden
aan de conserveeringsmethode, welke vroeger door mij be-
schreven is, of wel de formaline-vloeistof n . 2 te gebruiken.

De serumtherapie in het Fransche leger, door Molina (Ga-
ceta de med. vet.
van 1 en 15 Juni 1900). In Frankrijk werd
bij ministerieel besluit van 8 Februari de waarde der serum-
therapie bij tetanus officieel erkend.

Dit besluit bevat de bepaling dat de militaire paardenartsen,
indien door hen een geval van tetanus wordt geconstateerd, ver-
plicht zijn den patiënt met een injectie van tetanus-antitoxine te
behandelen, daar de ervaring der laatste jaren heeft geleerd dat
deze behandeling in een zeker aantal gevallen gunstig op het
beloop der ziekte influenceerde. Naar aanleiding hiervan moeten
in de apotheek van het regiment steeds 20 fleschjes, gevuld met
10 gram tetanus-antitoxine, aanwezig zijn.

Hetzelfde besluit beveelt de aanwending van antistreptococcen-
serum bjj alle ziekten, welke door etterbacteriën worden veroor-
zaakt, speciaal bij morbus maculosus. De genezing hiervan
heeft des te zekerder en sneller plaats, naarmate de injectie
spoediger geschiedt en volgt dan binnen 24 tot 48 uur.
De gewone dosis bedraagt in zware gevallen 160 gram. Onder
streng antiseptische voorzorgen wordt den eerslen dag 30 tot
40 gram in hoeveelheden van 10 gram, circa 25 centimeter van

-ocr page 134-

elkander verwijderd, onder de huid van hals, schouder en borst-
wand geïnjiciëerd. Den volgenden dag geeft men 30 gram en
hierop nog eens een dosis van 10 gram, totdat herstel is
ingetreden. Op de plaatsen der injecties ontstaan na circa 8
uur heete en pijnlijke zwellingen, welke na 24—36 uur weer
verdwijnen.

Het afnemen der ziekte openbaart zich spoedig door het ver-
dwijnen der petechiën, de vermindering der oedemen aan de
ledemateu, en door de temperatuursverlaging. Strikte observatie
van den patiënt schijnt altijd noodig te zijn, om, in geval een rechute
optreedt., opnieuw serum te kunnen aanwenden. Bij deze serum-
therapie mag geen locale behandeling in het werk worden ge-
steld ; evenwel moet men door het toedienen van tonica de serum-
behandeling ondersteunen. In elk garnizoen moeten steeds 48
fleschjes, ieder met 10 gr. antistreptococcenserum, aanwezig zijn,
welke hoeveelheid voldoende is voor de behandeling van drie
paarden. Het serum blijft een jaar werkzaam, als het op een
koele plaats wordt bewaard. K. II.

De antitoxiiio-behaiideling der influenza by paarden, door

Georg 8. Puller, V. S. Philadelphia (The Journal of Compara-
tive Medicine and Veterinary Archives
, vol XXI, n°. 3, p. 171).
Puleer meent dat het antitoxineserum, hetwelk door de firma
H. K. Mulford & Comp. vervaardigd en bij de diphtherie van
den mensch als geneesmiddel wordt gebruikt, ook bij influenza
der paarden gunstig zou werken.

Hoofdzakelijk wordt het antitoxine gebruikt om pas aan-
gekochte en ingevoerde paarden, waarvan steeds een groot aantal
aan influenza gaat lijden, door subcutane injectie voor een mo-
gelijke infectie te behoeden. Zijn geen verschijnselen van een
beginnende ziekte aanwezig, dan schijnt een injectie van 20 gram
voldoende om immuniteit te verkrijgen. Bestaat evenwel reeds
een catarrh der luchtwegen, zoo dient men den volgenden dag
nog 10 gram te geven.

Puller heeft zich persoonlijk overtuigd van de immuniseerende
werking van dit antitoxine, In een grooten stal, waarin telkens
nieuwe paarden kwamen, werden vijf nieuw aangekochte dieren
niet met het antitoxine behandeld. Deze dieren werden binnen

-ocr page 135-

vier weken door influenza aangetast. Van een transport bestaande
uit vijf paarden, welke hierna arriveerden, injiciëerde hij bij drie
antidiphterisch-serurn, terwijl de beide andere niets kregen. Deze
drie dieren bleven gezond, de twee niet geïmmuniseerde paarden
kregen influenza, ofschoon alle dieren door hetzelfde personeel
werden opgepast en hetzelfde voedsel kregen.

(Het bericht komt wel is waar uit Amerika, maar „man kann
es probieren". Ref.) K. H.

Vrijspraak van oen veearts, aangeklaagd wegens achte-
loosheid, den dood ten gevolge hebbende,
door professor Dr.
Mazzini (overdruk uit het Giornale della R. Societa et Academia
Veterinaria Italiana,
Anno XLIX, nos. 24, 25 en 26).

In Casepiaggio waren verscheidene personen ziek geworden en
een vrouw gestorven onder verschijnselen, welke op vleesch-
vergiftiging wezen. Na een ingesteld onderzoek werd de veearts
De. Pietbo Maspoli aangeklaagd wegens „achteloos dooden".
De door het gerechtshof benoemde deskundige, Dit.
Robotti, had
in zijn uitgebracht rapport beweerd, dat het vleesch van een
kalf, dat door
Maspoli wegens een chronische indigestie was
behandeld en 48 uur, na door hem onderzocht te zijn, was ge-
slacht, aanleiding had gegeven tot den dood van de vrouw. De
veearts
Maspoli had het vleesch gekeurd en tot de consumtie
toegelaten, omdat hij noch daaraan, noch aan de ingewanden
iets abnormaals bespeurde.

Robotti, die stukken vleesch onderzocht welke gekookt en
reeds in rotting waren, concludeerde dat het kalf aan ente-
ritis had geleden, maar dat de pathologisch-anatomische ver-
anderingen aau de dartnen voor
Maspoli niet te zien waren
geweest, omdat deze darmen waren afgewasschen (sic!). Ofschoon
er geen twijfel meer bestond dat het door
Robotti onderzochte
vleesch reeds in rotting verkeerde (het vleesch zag er zwart uit,
stonk en was met schimmel bezet), stelde hij toch nog de reactie
vast en voerde hij de proef van
Eber uit. Bovendien onderzocht
hij het vleesch microscopisch, waarbij hij constateerde dat de
dwarse strepen nog aanwezig waren, maar dat de kernen waren
verdwenen, terwijl talrijke bacteriën werden aangetroffen. Ofschoon
het nu zeker zijn plicht als expert was geweest om deze bacteriën

-ocr page 136-

te identificeeren, liet Robotti dit na, nam ook geen entproeven,
legde geen culturen aan, zoodat hij volstrekt niet kon bewijzen,
dat voor den mensch pathogene bacteriën in het vleesch aan-
wezig waren geweest. Het was daarom niet moeielijk de con-
clusies van
Robotti te weerleggen, waarmede Mazzini zich be-
lastte. Hij toonde aan, dat de rotting van het vleesch in het
beginstadium moest zijn geweest, daar anders de dwarse strepen
in de spieren niet meer aanwezig hadden kunnen zijn, dat het
verdwijnen der kernen eenvoudig een gevolg kon zijn van het
koken en dat, indien zich aan de ingewanden werkelijk ziekelijke
veranderingen hadden bevonden, deze onmogelijk door eenvoudige
afwassching zouden zijn verdwenen. Het vleesch was, wat
Robotti
grif toegaf, bij de keuring door Maspoli geheel normaal bevon-
den en deze kon toch niet aansprakelijk worden gesteld voor de
rotting, welke later is ingetreden en die spoediger ontstaat bij
uit nood geslachte dieren. Op grond hiervan werd collega
Maspoli
vrijgesproken.

K. H.

Bepalingen tot bestrijding van tuberculose onder
het rundvee. 1)

Ontwerp van Wet.

Wij W I L H E L M I N A, bij de gratie Gods, Koningin der
Nederlanden, Prinses van Oranjb-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, saluut! doen te weten:

Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk
is bepalingen vast te stellen tot bestrijding van tuberculose
onder het rundvee;

Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met
gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1. Wanneer zich bij een rund verschynselen openbaren, die rede-
lijkerwijs het vermoeden moeten doen ontstaan, dat het dier lijdt aan tuber-

1  Dit wetsontwerp is overgenomen uit het Tijdschrift voor Sociale hygiene
en openbare Gezondheidsregeling, 2do Jaargang, no. 11.

-ocr page 137-

culose, ia de eigenaar, houder of hoeder verplicht daarvan onmiddellijk aangifte
te doen by den burgemeester der gemeente, waar het dier zich bevindt.

De burgemeester geeft van de aangifte binnen 24 of, ingeval de aangifte
goschiedt op Zaterdag, binnen 2 X 24 uur> schriftelijk kennis aan den
adjunct-inspecteur voor de tuberculose.

Do aangifte kan achterwege blijven wanneer de verschijnselen worden waar-
genomen bij het onderzoek, bedoeld in de artikelen 6, 12, 14, 15, 16 en 17.

Hij, die ter zake van ovortreding van het bepaalde in het eerste lid, een
proces-verbaal opmaakt, zendt hiervan binnen 24 uur een afschrift aan den
adjunct-inspecteur en den bekeurde, onverminderd het voorschrift van ar-
tikel 42, tweede lid.

Artikel 2. Hot rund wordt door den adjunct-inspecteur zoo mogelijk bin-
nen 3 X 24 uur na ontvangst van do kennisgeving van de aangifte of van
het afschrift van het procos-verbaal onderzocht, zoo noodig door aanwen-
ding van tuberculine.

Do adjunct-inspecteur brongt van hot onderzoek binnen 24 uur schriftelijk
verslag uit aan den burgemeester.

Artikel 3. In afwachting van en gedurende het onderzoek, bedoeld in artikel
2, is het den oorspronkelijken eigenaar, houder of hoeder verboden het rund
te vervoeren of toe te laten, dat het vervoord wordt buiten do hoeve, het erf,
den stal of de weide, waar het zich bevindt op het oogenblik, dat hij do
verschijnselen, waarvan in artikel 1 sprake is, waarneemt of dat hjj het,
in artikel 1 genoemde, afschrift van het proces-verbaal van bekeuring ont-
vangt. Vervoer buiten don stal of do weido is echter geoorloofd wanneer
het geschiedt ten eindo do afzondering, voorgeschreven in artikel 4, te doen
plaats hebben.

Wanneer de vorschijnselen, waarvan in artikel 1 sprako is, worden waar-
gonomen buiten oen dor plaatsen, vermeld in het vorigo lid, is, in afwach-
tiug van on gedurendo hot ondorzoek, bedoold in artikol 2, vervoor van hot
rund alleen gooorloofd ton eindo de afzondoring, voorgOBchrovon in artikel
4, to doen plaats hebbon.

Artikel 4. In afwachting van en gedurendo hot onderzoek, bedoeld in artikol
2, is het rund door den oigenaar, houdor of hoeder zoo mogelijk afgezon-
derd te houden van andoro runderen, die goone verschijnselen vertoonen,
waarvan in artikel 1 sprake is.

Artikel 5. De runderen, die bij het onderzoek, bodoold in artikol 2, be-
vonden worden clinischo vorschjjnselen van tuberculose te vertoonen, worden
binnen één week van Rjjkswoge afgemaakt.

Artikel 6. Ieder eigenaar kan zijne runderen kosteloos van Rijkswege
door aanwending van tuberculine doen onderzoeken op tuberculose, mits hij
gezind en in staat blykt tot naleving van de artikelen 10, 11 en 12 en hjj
niet geduronde de laatste 4 jaren onherroepelijk veroordeeld is ter zake van
een feit, strafbaar gesteld bjj deze wet.

Voor het doen der daartoe strekkende aanvrage is een formulier te bezigen,
waarvan het model door Onzen Minister van Binnenlaudsche Zaken wordt

-ocr page 138-

vastgesteld en exemplaren kosteloos op iedere gemeente-secretarie verkrijg-
baar zijn.

De aanvrage is vrachtvrij te zenden aan den adjunct-inspecteur.

Het onderzoek geschiedt in de maanden Januari, Februari, Maart, April
of December en bohoort betrekking te hebben op den geheelen rundvee-
koppel, mot uitzondering van de kalveren beneden 3 maanden en desverlangd
van de trekossen.

Artikel 7. De adjunct-inspecteur stelt een onderzoek in naar de mogelijk-
heid om de afzondering, bedoeld in artikel 10, te doen plaats hebben en
onderwerpt vervolgens de aanvrage, vergezeld van zijn advies, aan de be-
slissing van Onzen Minister van Binnenlandscbe Zaken.

Artikel 8. De runderen, die bij bet onderzoek, bedoeld in artikel 6, be-
vonden worden clinische verschijnselen van tuberculose te vertoonen, worden
binnen één week van Rijkswege afgomaakt.

Artikel 9. De runderen, die bij het onderzoek, bedoeld in artikel G, be-
vonden worden hetzij vrij van tuberculose te zijn, hetzij aan tuberculose te
lijden, zonder evenwol clinische verschijnselen van die ziekto te vertoonen,
worden van Rijkswege als zoodanig gemerkt.

Artikel 10. De runderen, die op grond van het onderzoek, bedoeld in
artikel 6, van Rijkswege gemerkt zijn als lijdende aan tuberculose, moeten
door don cigonaar, houder of hoeder afgezonderd worden gehouden van
andere runderen, die niet van een gelijksoortig merk voorzien zijn.

Deze afzondering geschiedt door plaatsing hetzij in een afzonderlijken stal,
hetzij in een behoorlijk afgescheiden gedeelte van don stal, hetzy in eono
afzonderlijke weide.

Bij verwisseling van eigenaar kan in bijzondere gevallen door Onzon Mi-
nister van Binnonlandsche Zaken ten behoeve van den nieuwen eigenaar
ontheffing worden verleend van de, in het eerste lid omschreven, vorplichting.

Artikel 11. Het is verboden de, in den aanhef van artikel 10 genoemde,
runderen te vervoeren, tenzij met inachtneming van de, door den adjunct-
iiiHpecteur aan te wijzen, voorzorgsmaatregelen naar de slachtbank of van
den afzonderingsstal naar de nfzonderingsweide en omgekoord.

Van het, in het vorige lid bedoolde, verbod kan in bijzondere gevallen ont-
heffing worden verleend. Over de desbetreffende annvragen wordt, den
adjunct-inspectour gehoord, beslist door den burgemeester, Onzen Commissaris
in do provincie of Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken al naar gelang
het betreft vervoer in dezelfde gemeente, vervoer van do eene gemeente
naar de andere in dezelfde provincie of vervoer van de eene provincio naar
de andere; bij inwilliging van eene aanvrage worden tevens de voorzorgs-
maatregelen aangewezen, die bij het vervoer zgn in acht te nemen.

Artikel 12. De, in den aanhef van artikel 10 genoemde, runderen, die
inmiddels niet van eigenaar zijn verwisseld, worden, voor zooveel zij, blijkens
schriftelijke verklaring van den eigenaar aan den adjunct-inspecteur, niet
bestemd zijn voor de slachtbank, te beginnen mot 1 October, volgende op
bet tijdstip van het onderzoek, bedoeld in artikel 0, kosteloos van Rijkswege

-ocr page 139-

door aanwending van tuberculine andermaal onderzocht op tuberculose,
mits do eigenaar tot dusver zijne verplichtingen met betrekking tot den
koppel heeft nageleefd.

De runderen, die bij het tweede onderzoek bevonden worden clinische
verschijnselen van tuberculose te vertoonen, worden binnen één week van
Rijkswege afgemaakt.

De runderen, die bij het tweede onderzoek bevonden worden vrij van tu-
berculose te zijn, worden van Rijkswege gemerkt.

Artikel 13. De, in den aanhef van artikel 10 genoemde, runderen moeten
binnen anderhalf jaar na do aanbronging van hot merk door den eigenaar
of op diens last worden geslacht, voor zooveel zij niet inmiddels vrij van
tuberculose zijn bevonden.

Artikel 14. Hij, wiens rundveekoppel overeenkomstig artikel 6 onder-
zocht is, heeft gedurende 5 jaren het recht, eons per jaar, kosteloos van
Rijkswege door aanwending van tuberculine to doen onderzoeken op tuber-
culose één of meer van do runderen:

a. van bedoelden koppel, die van Rijkswege gomorkt werden als vr|j van
tuberculose;

b. van bedoelden koppel, dio op eerstgenoemd tijdstip niet onderzocht
waren geworden;

c. dio sedort eerstgenoemd tijdstip in zijn bozit zijn gokomon.

Voor het doen der daartoe strekkende aanvrage geldt artikel 6, tweedo
en derde lid.

De runderen, die bij het onderzoek bevonden worden clinische verschijnselen
van tuberculose te vertoonen, worden binnen één week van Rijkswege afgemaakt.

De runderen, die bij het onderzoek bovondon worden vrij van tuberculose
to zijn, worden van Rijkswege gemerkt.

De runderen, die hij het onderzoek bevonden worden aan tuberculose te
lyden zonder evenwol clinische verschijnselen van dio ziekte te vertoonen,
worden van Rijkswege gemerkt; de eigenaar heeft do kouze do runderen
onderzocht to doen beschouwen hetzij overeenkomstig artikel (J, hetzij over-
eenkomstig artikol 15; ten aanzien van de runderen, dio beschouwd worden
onderzocht te zijn overeenkomstig artikel 6, zijn de artikelen 10, 11 en 13
toepasselijk.

Het, in het eerste lid bedoelde, recht komt uitsluitend toe aan den oor-
Spronkelyken eigenaar en gaat verloren wannoer deze tor zake van een feit,
strafbaar gesteld bij dozo wet, onherroepelijk is veroordeeld.

Artikol 15. Ieder eigenaar kan één of moer van zijne rundoren op eigen
kosten van Rijkswego door aanwending van tuberculino doen onderzoeken
op tubereuloso.

Voor het doen der daartoe strekkende aanvrago geldt artikel 6, tweedo
en derde lid.

De runderen, die bij hot onderzoek bevonden worden clinischo verschijn-
selen van tubereuloso te vertoonen, worden binnen één week van Rijkswege
afgemaakt.

De runderen, die bij het onderzoek bevonden worden aan tuberculose te

-ocr page 140-

lijden, zonder evenwel clinische verschijnselen van die ziekte te vertoonen,
worden van Rijkswege gemerkt.

Do runderen, die bij het onderzoek bevonden worden vrij van tuberculose
te zijn, worden, voor zooveel zij op grond van een vroeger onderzoek van
Rijkswege gemerkt waron als lijdende aan die ziekte, van Rijkswogo van
dat merk ontdaan.

Artikel 16. Invoer van runderen mag alleen plaats hebben langs de eerste
kantoren, aan te wijzen door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken in
overleg met Onzen Minister van Financiën. De runderen worden aan het
eerste kantoor op kosten van de invoerders van Rijkswege door aanwending
van tuberculine onderzocht op tuberculose.

Van het, in het vorige lid bedoelde, onderzoek zijn vrijgestold de runderen,
die voor doorvoer of rechtstreeksch vervoer naar de slachtbank bestemd
zijn, en kan voorts in bijzondere gevallen door Onzen Minister van Binnen-
landsche Zaken ontheffing worden verleend.

De runderen, die bij het onderzook bevonden wordon vrij vau tuberculose
te zijn, worden toegelaten, onverminderd de overigens met betrekking tot
don invoer geldende voorschriften.

De runderen, die bij het ondorzoek bevondon worden mot of zonder
clinische verschijnselen aan tuberculose to lijden, worden van Rijkswege als
zoodanig gemerkt en op kosten van de invoerders over de grens teruggevoerd.

De, in het vorige lid bedoelde, runderen, waarvan de wederinvoer in den
vreemde wordt geweigord, worden aan het eerste kantoor door de zorg van
den burgemeester van Rijkswege geslacht en vervolgens, voor zooveel zij
voor consumtie geschikt blijken, in het openbaar verkocht. De opbrengst
Wordt, na aftrek van de verschillende kosten, met inbegrip van die van
ontsmetting, aan don gemeente-ontvanger in bewaring gogevon en door dozen
aan den eigonaar op diens, binnen 6 maanden na den verkoop in te dienen,
aanvrage uitbotaald. Do laatste vior loden van artikol 26 zijn in dit geval
toepasselijk.

De runderen, die voor doorvoer of rechtstreeksch vervoer naar de slacht-
bank bostemd zijn, worden, voor zooveel hun toelating nit hoofde der
overigons geldendo voorschriften gooorloofd is, aan het eerste kantoor van
Rijkswege als zoodanig gemerkt.

Artikel 17. De, uit Mederland naar het buitenland uitgevoerde doch aldaar
geweigerde, runderen worden bij wederinvoer hier to lande tor plaatse van
bostoniming op kosten van de invoerders van Rijkswege door aanwending
van tuberculine onderzocht op tuberculose.

Artikel 15, derde, vierde en vijfde lid, is in dit geval toepasselijk.

In bijzondere gevallen kan Onze Minister van Binnenlandsche Zaken in
overleg met Onzen Minister van Financiën bepalen, dat het, in hot eerste
lid bedoelde, onderzoek zal geschieden aan het eerste kantoor.

Vau het, in het eersto lid bedoelde, onderzoek zijn vrijgestold de runderen,
die voor rechtstreeksch vervoer naar de slachtbank bestemd zijn.

Het vervoer van het eerste kantoor naar de plaats van bestemming, voor
Zooveel zulks uit hoofde der overigens geldonde voorschriften geoorloofd is,

-ocr page 141-

geschiedt met inachtneming van de, bij algemeenen maatregel van bestuur
aan te wijzen, voorzorgsmaatregelen.

Artikel 18. Wanneer eon rund bevonden wordt clinische verschijnselen
van tuborculose to vertoonen of van Rijkswege gemerkt wordt hetzij als vry
van tuborculose, hetzij als lijdende aan die ziekte, is het merk van de
bevinding bij een vroeger onderzook als vervallen te beschouwen.

Artikel 19. Van het onderzoek, bedoeld in do artikelen 6, 12, 14, 15, 16
en 17, brongt de adjunct-inspecteur binnen 24 uur schriftelijk verslag uit aan
den burgemeester voor zooveel er runderen bevonden worden clinische ver-
schijnselen van tuberculose te vertoonen of op grond van het onderzoek van
Rijkswege zijn to merken als lijdondo aan tuborculose.

Artikel 20. Ter afmaking bestemde runderen zijn door den eigenaar,
houder of hoeder zoo mogolijk afgezonderd te houden van andoro runderen,
die goeno clinische verschijnselen van tuberculose vertoonen.

Hot is verboden eerstbedoelde runderon te vorvooreu anders dan vanRijkswege.

Artikel 21. Door den burgomeoster kan bewaking bovolon worden van do
hoeven, orvon, stallen en weiden, waar zicli runderen bevinden, ton aanzion van
welko do aangifte of do opmaking van het proces-verbaal, bedoeld in artikel 1,
hooft plaats gehad doch hot onderzoek, bedoeld in artikel 2, niot is af\'goloopon
of dio tor afmaking bestemd zijn.

Zij, dio mot de, in het vorige lid bodoeldo, bewaking belast worden, zyn
bovoogd de rundoren, wolke in strijd niet het bopaaldo in de artikelen 3 on
26 wordon vervoerd, terug te brongon naar do plaats van herkomst.

Artikol 22. IIet is den oigonaar, houder of hoodor van runderen, ton aanzien
van wolke do aangifte of do opmaking van hot proces-verbaal, bedoeld in
artikel 1, heol\'t plaats goliad doch hot onderzook, bedoeld in artikol 2, niot
is afgeloopen of die tor afmaking bostemd zijn, verboden de, van die rundo-
ron afkomstige, molk
eil hot, van (lio molk boroido, zuivel to vorkoopon,
to koop aan te bieden, af tc leveren ot\' ten vorkoop in voorraad to hebben.

Artikol 23. Van slachting van runderen, dio van Rijkswege gemerkt zijn of
lijdondo aan tuborculose, moot do eigenaar ten minste 24 uur te voron kennis
geven aan den burgemeester der gemeente, waar de slachting zal geschieden.

Door de zorg van den burgemeester geschiedt de slachting onder politie-
toezicht.

Van do geslachto rundoren mogon het vloesch en het afval niet in con-
suuitie worden gebracht dan voor zooveel daartoe hetzij door den adjunct-
inspecteur hetzij door den districtsveearts of een zijner plaatsvervangers na
onderzook goschikt verklaard.

Van het onderzoek wordt binnen 24 uur schriftelijk verslag aan den bur-
gemooster uitgebracht wanneer afkouring heeft plaats gehad.

De afgekourdo deelon worden zoodra mogelijk in beslag genomen en door
do zorg van don burgemoostor van Rijkswego vornietigd.

Artikol 24. Afmaking van runderon en vornietiging van afgekeurde dee-
len, afkomstig van runderen, die op tuberculose onderzocht waren overeen-
komstig artikol 6 on waarvan de slachting plaats vond binnen den termijn,

-ocr page 142-

genoemd in artikel 13, geschieden niet dan tegen schadeloosstelling. Het
besluit tot afmaking of vernietiging wordt genomen door den burgemeester
en berust op het, door den ambtenaar van hot veeartsenijkundig Staatstoezicht
uitgebrachte, verslag. Het besluit vermeldt den eigenaar van het rund en van
de afgekeurde deelen of houdt de verklaring in, dat do eigenaar den burge-
meester onbekend is; hot omschrijft hot rund en de afgekeurde deelen en
beveelt do onmiddellijke inbeslagneming daarvan, voor zooveel deze nog niet
geschied is.

Artikel 25. Alvorens tot afmaking of vernietiging wordt overgegaan, be-
noemt de burgemeester een deskundige om het rund en de afgekeurde
deolon te waardeeren; wat het rund betreft is de helft van de waarde te
berekenen, die het in gezonden toestand zoude hebben; wat do afgekeurde
doelen betreft, is de volle waarde te berekenen, die zij in gezonden toestand
van het rund zouden hebben.

"Wanneer de burgemeester of de eigenaar of beiden geen genoegon nomen
met de waardoering (van welke omstandigheid de burgemeester in zijn straks
te noemen procos-verhaal melding maakt), benoemt do kantonrechter terstond
bij eenvoudige beschikking, op verzoek van don burgomeestor, 2 deskundi-
gen, die met den eersten deskundige beslissen bij meerdorheid. Is geene
meerderheid te vorkrijgen, dan geldt hot bodrag, dat noch het hoogste noch
het laagste is.

Do, hetz\\j volgens het eerste, hetzy volgens het tweede lid van dit artikel
bepaalde, som wordt door den burgemoester aan don eigenaar aangeboden
on, bij weigoring of ontstentenis van don eigenaar, aan don gemeento-ont-
vanger in bewaring gegeven. Yoor het doon der, in dit artikel vermelde,
aanbieding zyn de vormen, voorgeschreven by het Burgerlijk "Wetboek en
het Wetboek van Burgerlijko Rechtsvordering, niot toepasselijk; de aanbie-
ding wordt evenals de andere in dit artikel genoemde handelingen van den
hurgomeoster of die, waarbij deze tegenwoordig is, geconstateerd bij proces-
verbaal van den hurgomeoster, op zijn ambtseed opgemaakt.

Zoowel do burgemeester als de eigenaar kan vorderen, dat do deskundige
of ieder der deskundigen, alvorens te waardeeren, den eed of de belofte
aflegge van naar zyn beste weten de waardeering te zullen doen. Deze eed
of belofte wordt in handen van den burgemeester afgelegd.

Bfl afwezigheid van den eigenaar, wordt hj ten opzichte der bepalingen
van dit artikel vervangen door zijnen gemachtigde ter plaatse, waar het rund
en de afgokourde deelen zich bevinden, of, zoo deze gemachtigde ontbreekt,
door don houdor of hoeder. Do som wordt evenwel ten behoeve van afwezige
eigenaars altijd aan den gemoento-ontvanger in bewaring gegeven.

Artikel 26. De eigenaar van volgens doze wet afgemaakte runderen en
vernietigde afgekeurde deolon, die de aangeboden som niet hooft aangeno-
men, kan die nog gedurende 6 maanden hij den gemeente-ontvanger in ont-
vangst nemen.

Na verloop van dezen termijn wordt do som in do kas der gerechtelijke
en vrijwillige conslgnatiën gestort. Het bewijs van uitbetaling aan den
eigenaar of van storting in de consignatiekas wordt door den gemeente-
ontvanger aan de Algemeene Rekenkamer gozonden.

-ocr page 143-

Voor het overbrongen van gelden naar de consignatiekas zijn de vormen,
voorgeschreven in art. 1442 van het Burgerlijk Wetboek, niet toepasselijk.

De eigenaar kan zich gedurende 5 jaren na de consignatie aan de con-
signatiekas aanmeldon om alsnog de som te ontvangen. In dat geval worden
hem de kosten van overbrenging in consignatie gekort.

Na verloop van deze 5 jaren is de vordering van den eigenaar verjaard
en vervalt de som aan het Rijk. Do kosten blijven in dat geval ten laste
van het Rijk.

Artikel 27. De aanspraak op schadeloosstelling wegens afmaking of ver-
nietiging vervalt wanneer do eigenaar, houder of hoeder onherroepelijk ver-
oordeeld is ter zake van eene, met betrekking tot de runderen, het vleesch
of het afval gepleegde, overtreding van het bepaalde in de artikelen 1,
eerste lid, 3, 4, 17, vijfde lid, 20 en 23, eerste en derde lid.

In geval van bevinding van oen dezer strafbare feiten wordt de som wel
volgens artikel 25 bepaald maar door den burgemeester aan don gemeente-
ontvanger in bowaring gegeven in afwachting van don afloop van de strafzaak
of van bet tijdstip, waarop het recht tot strafvordering vervalt.

Do termijn, vermeld in het eersto lid van artikol 26, begint, ingeval de
rechter bij zijne einduitspraak goene veroordeeling uitspreekt, van af de
uitspraak van hot eindvonnis, in geval de rechter geene uitspraak doet bij
eindvonnis, van af den dag, waarop het recht tot strafvordering vervalt; in
geval de rechter bij zijne einduitspraak veroordooling uitspreekt, wordt de
som in \'s Rijks schatkist gestort.

Het bewijs van uitbotaling aan den eigenaar of van storting in \'s Rijks
schatkist wordt door den gomoente-ontvangor aan de Algemeene Reken-
kamer gezonden mot eene konnisgeving van don ambtenaar van het open-
baar ministerie omtrent den afloop van do strafzaak of omtrent het vervallen
van het recht tot strafvordering.

Artikol 28. Do schadeloosstelling wordt uit de gemeentekas voorgescho-
ten, waartoe aan den burgemeester op zijne aanvrage het vereischte bedrag
door den gemeento-ontvanger tegen quitantie wordt ter hand gostold. Het
voorschrift van artikel 114, tweede lid, dor wet van 29 Juni 1851 (
Staats-
blad
n°. 85) geldt daarbij niet.

Zoo de burgemeester, naar genoegen van Onzen Commissaris in de pro-
vincie, aantoont, dat de kas der gemeente ontoereikend is voor hot aanbieden
of in bewaring geven, bedoeld in de artikelen 25 en 27, worden hem de
daarvoor henoodigde gelden tor goodo rekening uit \'s Rijks schatkist verstrekt.

Deze vorstrekkingen zijn niet aan voorafgaande verevening der Algemeene
Rekenkamor onderworpen en vindon plaats ook indien vroegere, door den
burgemeester uit dozen hoofde genoten verstrokkingen nog niet geheel of
gedeeltelijk aan dat colloge zy\'n verantwoord.

Do burgemeester is niet gehoudon deswege borgtocht te stellen, doch ver-
plicht van de tor goede rekening ontvangen gelden binnen 2 maanden na
de dagteekening van het stuk, waarop hom die zijn uitbetaald, rekening te
doen aan do Algemeene Rekenkamer.

Van iedere verstrekking wordt door Onzon Minister van Binnenlandsclie
Zaken aan gemeld college modedeeling gedaan.

-ocr page 144-

Dit artikel is ook toepasselijk op de kosten, waartoe afmaking en vernie-
tiging aanleiding geven, mitsgaders op die van bewaking en ontsmetting.

Artikel 29. Overeenkomstig de, bij algemeonen maatregel van bestuur te
geven, voorschriften worden binnen 14 dagen na de ontruiming ontsmet:

a. de stallon of gedeelten van stallen, waar runderen gestaan hebben, die
clinische verschijnselen van tuberculose vertoonden;

b. do bij hem, wiens rundveokoppel overeenkomstig artikel 6 onderzocht
is, in gebruik zijnde stallen of gedeelten van stallon, waar runderen gestaan
hebben, die laatstelijk op grond hetzij van dat hetzij van het daarmede in
artikel 14 gelijkgestelde onderzoek van Rijkswege gemerkt waron als lijdendo
aan tuberculose.

De ontsmetting wordt uitgestrekt tot do, door don adjunct-inspecteur aan
te wijzen, voorwerpen, waarmede de bedoelde runderen in of buiten den stal
in aanraking zijn gowoest.

De ontsmetting heeft plaats ten koste van het Rijk, op aanwijzing van
den adjunct-inspecteur en ondor toezicht hetzij van dezen, hetzij van een,
door dezen aan te wijzen persoon.

In bjjzondoro gevallon kan door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken
van do, in hot eerste lid omschreven, verplichting gohoel of gedeeltelijke
ontheffing worden verleend.

Artikel 30. Bij algemeonen maatregel van bestuur worden voorschriften
gegeven omtrent de w\\jze, waarop:

a. do tuberculine wordt aangewend voor behandeling van dieren;

b. de merken, bedoeld in de artikolon 9, 12, 14, 15, 16 en 17, worden
ingericht en aangebracht.

Artikel 31. De bereiding van tuberculine is verboden tenzij mot machti-
ging van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken.

Artikel 32. In-, door- en vorvoor alsmede vorkoopon, to koop aanbieden,
afleveron en ten verkoop in voorraad hebben van tuberculine zijn verboden
tenzij met machtiging van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken.

Artikel 33. Van tuberculine mag geon gebruik worden gemaakt tenzij:

ij. door goneeskundigen voor behandeling van inenschon;

b. door of onder toezicht van de ambtenaren van liot vecartsonijkuiidig
Staatstoezicht in de gevallen, bij dozo wet bepaald of waarvoor door Onzen
Minister van Binnenlandsche Zaken machtiging is verleend.

Artikel 34. Overtreding van het bepaalde in de artikelen 1, eersto lid, 3
en 4, belemmering of verhindering van hotgeen geschiedt tor uitvoering van
deze wet en van do, door Ons ingovolgo de artikolon 29 en 30 gegeven, voor-
schriften alsmede overtreding van do, door Ons ingevolge artikel 46 vast-
gestelde, bepalingen wordt gestraft mot geldboete van ten hoogste ƒ300.

Artikel 35. Overtroding van hot bopaalde in do artikolon 10 en 11, eersto
lid, alsmede het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen, bedoeld
in de artikelen 11, tweede lid, en 17, vyfde lid, wordt gestraft met geld-
boete van ten hoogste
f 200.

-ocr page 145-

Artikel 36. Ovortreding van het bepaalde in do artikelen 13 en 23,
eorste lid, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste ƒ 100.

Het, in artikel 13 bedoelde, rund, waarvan do slachting verzuimd is, wordt
zoodra mogelijk in beslag genomen on door de zorg van don burgemeester
van Rijkswege geslacht en vervolgons, voor zooveol het voor consumtio
geschikt blykt, in hot openbaar verkocht.

Do opbrengst wordt, na aftrek van do verschillende kosten, mot inbogrip
van dio van ontsmetting, aan den gemeente-ontvanger in bewaring gegeven
en door dezen aan den eigenaar op diens, binnen 6 maanden na don verkoop
in te dicDon, aanvrage uitbetaald.

De laatste vier leden van artikel 26 zijn in dit geval toepasselijk.

Artikel 37. Hij, die opzettelijk hetzij oen der merken, bedoeld in do
artikelen 9, 12, 14, 15, 16 on 17, vorvalscht of valschelijk plaatst, hetzij
oon rund wederrechtelijk ontdoet van een der voornoemde daarop aange-
brachte merken, wordt gestraft met gevangenisstraf van ton hoogste 3
maanden of goldboeto van ton hoogste ƒ 300.

Artikol 38. Hij, die een rund invoert anders dan langs een dor, inge-
volgo artikel 16 aangewezon, eerste kantoren of woderrechteljjk onttrekt
aan het onderzoek of de merking, bedoeld in do artikelen 16 on 17, wordt
gestraft mot hechtenis van ten hoogste 3 maanden of geldboote van ten
hoogste
f 300.

Ten aanzion van het rund, dat in strijd met hot bepaalde in artikol 16
ingevoerd of aan het onderzoek ol\' do merking, bcdoold in de artikelen 16
en 17 wederrechtelijk onttrokkon is, is artikol 36, tweode, dorde en viordo
lid, toepasselijk.

Artikol 39. Overtreding van het bepaalde in do artikelen 20, 22 en 23,
dorde lid, wordt gostraft met hechtenis van ton hoogste 4 maanden of
geldboete van ton hoogste
f 400.

Artikol 40. Overtreding van hot bepaalde in de artikelen 31, 32 on 33
wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste 4 maanden of geldboote van
ten hoogste f 400.

Do voorhanden tuberculine wordt zoodra mogelijk in beslag genomen en,
na te zijn gewaardeerd op de, in artikel 25 vermelde, wijze, vernietigd op
last van don ambtenaar, dio de inbeslagneming heeft verricht. Do som,
vertegenwoordigende do waarde van hetgeen vernietigd is, wordt door den
burgemeester aan don gomeente-outvanger in bewaring gegeven in afwachting
van den afloop van do strafzaak of van hot tijdstip, waarop het recht tot
strafvordering vervalt.

De som wordt door don gemeente-ontvanger aan den eigenaar op diens,
binnen 6 maanden in to dienen, aanvrage uitbetaald ingeval de rechter bij
zijne einduitspraak goene veroordccliug uitspreekt of hot recht tot strafvor-
dering vervalt; zij wordt verbeurd verklaard en in \'s Rijks schatkist gestort
in geval do rechter bij zijne einduitspraak voroordeeliug uitspreekt.

De laatsto vier leden van artikel 26, de laatste twee leden van artikol 27
en artikel 28 zijn in dit geval toepasselijk.

-ocr page 146-

Artikel 41. De bij deze wet strafbaar gestelde feiten worden beschouwd
als overtredingen, behalve het foit, strafbaar gesteld bij artikel 37, dat als
misdrijf wordt beschouwd.

Artikel 42. Met de opsporing van overtredingen van deze wet en van
de, ingovolgo do bepalingen van deze wet uitgevaardigdo, algemeeno maat-
regelen van bestuur zijn, behalve do, bij artikel 8 van het "Wetboek van
Strafvordering aangewezen, personen, belast de marechaussee en alle ambte-
naren van de Rijks- en gemeentepolitie, het voeartsenijkundig Staatstoezicht
en do invoerrechten en accijnzen.

Hij, die ter zake van overtreding van hot bepaalde in de artikelen 1,
eerste lid, 3, 4, 13, 16, 17, 20, 23, oorste cn derde lid, 31, 32 en 33 een
proces-vorbaal opmaakt, zendt daarvan binnen 24 uur oen afschrift aan den
burgemeester, voor zooveel het oorspronkelijk proces-verbaal niet aan dezen
wordt ingezondon.

Artikel 43. De, in artikel 42 bedoelde, personen zijn bevoegd ter opspo-
ring van feiten, strafbaar gesteld bij deze wet;

1°. besloten lokalen, welke niet aan eene woning verbonden zijn, alsmede
besloten erven tusschen zonsop- en ondergang binnen te treden zelfs togen
don wil van den rechthebbende, mits in dit laatBte geval voorzien van oen,
door don burgomeester of kantonrechter afgegeven, schriftelijken bijzondoren
last, welke op aanvrage aan den rechthobbende moet worden vertoond;

2°. woningen en besloten lokalen, wolke aan oone woning verbonden zyn,
alsmede de onder 1°. vermoldo plaatsen op eon anderen dan don daarbij
aangeduiden tijd binnen te trodon zelfs tegen den wil van den rechthebbende,
mits in dit laatste geval op last en in tegenwoordigheid van don burgemees-
ter of kantonrechter.

Wanneer hot binnentreden tegon don wil van den rechthobbende plaats
heeft, wordt door hem, die deze handeling verricht, daarvan oen proces-vorbaal
opgemaakt en aan don betrokken rechthobbonde binnen 2 X 24 uur in
afschrift medegedeeld.

Artikol 44. De, in artikel 42 vermoldo, porsonon, voor zoovool door don
burgomeostor aangewezen, zijn bevoogd tor uitvoering van dozo wot en van
de, krachtons doze wet gegeven, voorschriften woningen, besloten lokalen,
hoeven, erven en woiden tusschon zonsop- en ondergang binnen to trodon
zelfs tegen den wil van den rechthobbende, mits in dit laatste geval voor-
zien van eon, door den burgoniocstor afgegeven, schriftelijkon hüzondcron
last, welke op aanvrage aan don rechthebbende moet worden vertoond.

Artikel 45. Do stukken, krachtons dozo wot opgemaakt, zijn vrjj van
zegel en van do formaliteit van registratie.

Artikol 46. Yoor zoovool de toepassing van deze wot dit vordert, worden
bij algemeenen maatregel van bestuur bijzondere bepalingen vastgesteld be-
treffondo den accijns op hot geslacht.

Artikol 47. De inwerkingtreding van dozo wet wordt nader bij de wet
geregold.

Deze wet kan worden aangehaald onder don titel van „Rundveo-tubor-
culosewet 1901".

-ocr page 147-

Lasten en bevelon, dat deze in het Staatsblad, zal worden geplaatst, en
dat allo Ministeriëelo Departementen, Autoritoiton, Colleges en Ambtenaren,
wie zulks aangaat, aan do nauwkeurige uitvoering do hand zullen houden.

Gegeven te

De Minister van Binnenlandsclie Zaken,

Staatsbegrootiiig voor het dienstjaar 1901.

Hoofdstuk V. A f d e e 1 i n g VI.

Art. 167. Jaarwedden en verdere belooningen van de vaste

districtsveeartsen \')...........f 23500.—

Art. 168. Ileis-, verblijf- en bureelkosten van de districts-
veeartsen, reis- en verblijfkosten en vacatiegelden van hun plaats-
vervangers en reis- en verblijfkosten en belooning van de geëxami-
neerde veeartsen, bedoeld in de artt. 14, 16, 17, 19, 21 en 25
der wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad n°. 131), de artt. 1 en 7
der wet van 2 Juni 1875 (Staatsblad n°. 94) en de artt. 2 en 5
der wet van 5 Juni 1875 (Staatsblad n°. 110):

a. reis- en verblijfkosten........f 45000.—

l). bureelkosten...........» 3100.—

Art. 169. Jaarwedden en verdere belooningen van den directeur,
de leeraren, ambtenaren, bedienden en arbeiders aan \'s Rijksvee-
artsenijschool, mitsgaders scbrijfloonen:

a. Jaarwedden van den directeur en de leeraren:

1 directeur.............f 4000.—

5 leeraren a f 3500 . . . .......» 17500.—

2 leeraren a » 3000 ..........» 6000.—

b. jaarwedden der verdere ambtenaren:

1 prosector.............» 1500.—

1 hoofdopziener............» 1200.—

1 smid........... . . . » 1200.—

5 assistenten a f 1000..........» 5000.—

1 laborant in de apotheek........» 1200.—

1 opziener.............» 1200.—

2 amanuenses a f 700 en f lOOO2).....» 1700.—

-ocr page 148-

1 beambte bij de bacteriologie 3)......» 600.—

c. schrijfloonen, loonen der bedienden en arbei-
ders 4)..........• • . . » 13400.—

Art. 170. Subsidiën voor de verzamelingen en andere inrich-
tingen van onderwijs aan \'s Rijks veeartsenijschool, kosten wegens
het uitoefenen van de buitenkliniek; aanbouw, onderhoud en
lasten der gebouwen, onderhoud en aankoop van meubelen en
gereedschappen, vuur, water en licht, aankoop en voeding van
dieren, administratieve en verdere uitgaven:

a. ........

b. subsidiën voor het onderwijs en kosten wegens het uit-
oefenen der buitenkliniek 5)........f 8500.—

c. onderhoud en lasten der gebouwen, onderhoud en aankoop
van meubelen en gereedschappen, mitsgaders vuur, water en
licht................f 11000.—

d. schrijfbehoeften, drukloonen en kleine huishoudelijke uit-
gaven ................f 700.—

e. voeding en verpleging van dieren in de stallen dei-
school ...............f 13000.—

f. aankoop van dieren........... 3500.—

Art. 171. Toelage voor huisvesting en verpleging van leer-
lingen van \'s Rijks veeartsenijschool, die bij de opheffing van het
internaat inwonend waren 6)........f 1650.—

Art. 173. Kosten van de examens van hen die een diploma
als veearts verlangen volgens de wet van 8 Juli 1874 (Staats-
blad 99).............f 3000.—

Art. 176. Kosten, subsidiën en schadeloosstellingen tot afwen-
ding van bet gevaar, waarmede besmettelijke veeziekten den vee-
stapel bedreigen, en daartoe betrekkelijke uitgaven, waaronder
belooning van tijdelijke, buitengewone districtsveeartsen en vee-
opzichters 7).............f 75000.—

Art. 177. Kosten, voortvloeiende uit de wet van 5 Juni 1875
(Staatsblad n». 110)...........f 250.—

1) Voor dit artikel is ƒ 1000 meer dan in het vorige jaar uitgetrokken,
ten einde de wedden van de twee oudste districtsveeartsen, die ieder meer
dan 20 dienstjaren bezitten, to kunnen brongen van ƒ 2500 op ƒ 3000; met
to meor vrijheid veroorlooft do Regeering zich deze verhooging voor te
stellen, nu met lof kan gewaagd worden van den ijver on do toewijding,
waarmede de bedoelde titularissen hunne vele en steeds toenemende werk-
zaamheden verrichten.

-ocr page 149-

2) De taak van den amanuensis bij de physiologie en zioktekunde vordert
wegens den aard der omvangrijke werkzaamheden die er aan verbonden zijn,
een veelzijdige bekwaamheid en geschiktheid. Zij stelt hooger eischon dan
do betrekking van amanuensis voor natuur- of scheikunde aan do hoogere
burgerscholen mot vijfjarigen cursus, waarvoor aan geschikt personeel geen
gebrek is, terwijl voor het goed bezet krijgen van een ambt als het ondor-
havigo een geschikt persoon altijd moeielijk is te vinden wegens de beperkte
gelegenheid om de daarvoor noodige kennis en vaardigheid te verkrijgen.
Het gevolg daarvan is voorts, dat een dergelijk amanuensis, als hij voor
zijn taak ten volle bekwaam geworden is en als zoodanig hekend staat,
spoedig gelegenheid vindt om zijn betrekking aan de veeartsenijschool te
verwisselen tegen een plaats aan een Universiteit, waarvan de bozoldiging
hooger is. Om de betrekking goed vervuld te houden is hot wenschelijk de
■wedde van don tegenwoordigon titularis, dio in alle opzichten voldoet, te
verhoogen mot ƒ 300 en te brongen op ƒ 1000.

3) Zie de Momorio van Toelichting, hierachter geplaatst.

4) Het is wonscheljjk voor dit onderdeel ƒ1800 moer uit to trekken, ten
einde to kunnen overgaan tot do aanstelling van 4 nieuwe bedienden. Het
optrodon dezer personen is noodig om den staldienst uit te broiden; sedert
de gelegenheid tot inwonen van leerlingon en van bedienden opgeheven is,
bestaat er aan dezo vormeerdering grootelijks bohoefte. Yoor do nu aan-
wezigen is de dionst zoowel met de bezigheden overdag als wat het waken
betreft inderdaad voel to bezwarend. Het brengen van vorandering in den
tegenwoordigen toestand is niet alleen ter wille van do onmiddellijk botrokken
personen hoogst wenschelijk, maar strekt tevens om oen einde to maken
aan den nadeoligen invloed, welken de huidige staat van zaken op hot
clinisch onderwijs uitoefent. Bij alle diensten welke van de knechts ook
buiten de stallon worden gevordord, is het voorts bezwaarlik voor de
clinische leeraren aan te dringen op zorgvuldige verpleging der zieke dieren
en op hot boter rein houden der stallen. Een en ander maakt hot nood-
zakelijk alsnog te benoemen 2 ziekenoppassers, 1 stalknecht en 1 vasto
nachtwacht.

5) Dit ondordool is ƒ3500 hooger geraamd dan ten vorigcn jare. Yan dit
bedrag is ƒ 1500 bcstomd tot aankoop van ondorscheidono gewichtige hulp-
middelen. By den toenemendon omvang van het onderwijs en de steeds
stijgende eischon van practijk on wetonschap is oen bedrag van ongeveer
ƒ5000, gelijk in de laatsto jaren uitgetrokken pleegde to worden, to gering.
Die som is nagenoeg geheel noodig ter voorziening in do onvermijdelijke
uitgaven van den looponden dienst; voor aanvulling en uitbreiding van de
verzamelingen en kabinetten on voor aankoop van duurdere instrumenten
pleegt er, tot schade van de leerlingen, weinig of niets over te blijven. In
liot bijzonder bestaat er voor het ondorwijs in practisclio scheikunde aan
velerlei dringende bohoofto ten einde de loerlingon eonvoudigo analytische
onderzoekingen te laten doen, waaraan zij in de practijk behoefte zullen
hebben (qualitatief urine-onderzoek, molkonderzoek in eenvoudigen vorm,
onderzoek van een voedermiddel op de aanwezigheid eener giftigo stof, enz.)
en voorts hen in staat te stellen later ook de uitkomsten te beoordeelen

-ocr page 150-

van door anderen verrichte, meer uitgebreide analysen. Tot de eventueel aan
te schaffen voorwerpen beltooren o. a. een oogspiegeltafel, een operatietafel
voor groote huisdieren (travail bascule), een toestel voor het ontvetten van
beendoren, een registreertoestel, een vacuumdistilleerapparaat, operatietafels
voor kleine dieren, een chemische balans, een toestel voor melkonderzock
en een inrichting voor
röntaen-stralen.

Yoor de bestemming der ovorige ƒ 2000 zij verwezen naar de Memorie
van Toelichting.

6) In verband met de omstandigheid, dat er ton lioogste 11 leerlingen
zullen zijn, die voor toekenning der toelage van ƒ150 in aanmerking komen,
kon dit artikel
f 750 lager geraamd worden dan voor het loopende jaar.

7) Overeenkomstig de, door de Regeering tijdens de beraadslaging over
de vaststelling van hoofdstuk Y der Staatsbegrooting voor het dienstjaar
1900 gedane toezegging (Handelingen van de Tweede Kamer der Staten-
Generaal 1899 — 1900, bladz. 784) heeft er ten aanzien van het voorkomen
van schapenschurft in do provinciën Groningen en Drente een nauwkeurig
veeartsenijkundig onderzoek plaats gehad. Uit de ingewonnen ambtsberichten
blijkt, dat liet met don omvang der ziekte hoogst bevredigend gesteld is en
dat het, na de uitbreiding, welko het aantal plaatsvervangende districts-
voeartsen laatstelijk in die gemeenten ondergaan heeft, niet noodig is voor
hot oogenblik tot de vaststelling van een speciaal ambtenaar voor de controle
met betrekking tot deze aangelegenheid over te gaan.

Memorie van Toelichting. Artt. 169 en 170. Steeds meer
en meer doet zich de beteekenis van de bacteriologie voor de
veeartsenijkunde gevoelen. Hetzij de veearts optreedt als gewoon
practicus, hetzij als keurmeester of directeur van een abattoir,
dan wel als ambtenaar bij het veeartsenijkundig Staatstoezicht
hier te lande ot in Nederlandsch Indië, bijkans dagelijks komt
hij in aanraking met ziekten van bacteriöelen oorsprong. En
van niet geringe beteekenis zijn daarbij dikwijls de belangen
welke hem worden toevertrouwd. Men denke slechts aan de
kostbare van Staatswege genomen maatregelen tot beteugeling
van infectieziekten, men denke aan de beteekenis van diagnostische
preventieve en curatieve entingen voor den toestand van den
veestapel en aan liet gewicht van de vleeschkeuring voor de
volksgezondheid.

Dat men het belang van deze bemoeiingen van den veearts
meer en meer gaat inzien, moge o. a. blijken uit het feit, dat,
luidens een officiëele aanschrijving, bij de benoeming tot Gouver-
nementsveearts in Xederlandsch-Indië zij de voorkeur zullen ge-
nieten, die zich in bacteriologie geoefend hebben en verder ook
uit de omstandigheid, dat bij de aanstelling aan abattoirs practische

-ocr page 151-

bekwaamheid in bacteriologie gewoonlijk als eisch gesteld wordt.

Het pleit zeker voor den ernst, het plichtbesef en den weten-
schappelijken zin der aanstaande veeartsen, dat de gezamenlijke
leerlingen van de vierde klasse der Rijks veeartsenijschool zicli
in den afgeloopen winter tot de Regeering gewend hebben met
het verzoek alnog in dat studiejaar een practischen cursus in
bacteriologie te mogen ontvangen. Wel erkennen zij dankbaar,
dat de leeraar in physiologie, microscopie en pathologische ana-
tomie, Du.
Hamburger, zonder dat het programma van onderwijs
zulks voorschrijft, ieder jaar de leerlingen van het voorlaatste
studiejaar in de gelegenheid stelt de voornaamste bacteriologische
onderzoekingsmethoden aan een of\' meer microben practisch uit
te voeren, zoodat zij beter in staat zijn de lessen over besmette-
lijke ziekten en andere aandoeningen, waarbij bacteriën een rol
spelen, te volgen dan anders het geval zoude zijn, doch voor
alle gevallen, waarin zij geroepen zouden wezen zelfstandig
microbiëele aandoeningen te onderzoeken of\' daarover een zelf-
standig oordeel uit te spreken, is een breedere en langduriger prac-
tische oefening noodig dan waartoe thans de gelegenheid bestaat.

Een en ander in aanmerking genomen acht de Regeering het
ongewenscht den tegenwoordigen toestand, waarbij de jongelieden
\'s Rijks veeartsenijschool verlaten zonder op bacteriologisch gebied
de, voor hen onmisbare, kennis deelachtig te hebben kunnen
worden, te bestendigen en oordeelt zij het alleszins aanbevelens-
waardig over te gaan tot de inrichting van een practischen cursus
in genoemd vak.

Dr. Hamburger is bereid zich te belasten met de inrichting
en de leiding van dien cursus, welke voor alle leerlingen van het
oudste studiejaar gelijktijdig het best zoude kunnen plaats hebben
in de middaguren van de eerste maanden van den zomercursus.
Met het oog op de talrijke jongelieden, die aan den cursus zullen
deelnemen — het vierde studiejaar telt gewoonlijk ongeveer 20
leerlingen — ligt het in de bedoeling om de laboranten in twee
groepen te splitsen, de eene helft zal zich bezighouden met de
bereiding van voedingsbodems, waaraan vooral ten aanzien van hen,
die later in Indië zullen werkzaam zijn, veel gewicht is te hechten.

Zij toch, die in de binnenlanden vertoeven, kunnen bezwaarlijk
voedingsbodems koopen en bovendien worden, gelijk bekend, aan
de bereiding van sommige voedingsbodems voor het heete klimaat

-ocr page 152-

bijzondere eischen gesteld. De andere helft der laboranten zal
tegelijkertijd onledig zijn met microscopischen arbeid en met
entingen. Bij iedere groep zal een der aan de inrichting verbonden
assistenten worden geplaatst, de een bijgestaan door den amanuensis
van
Dr. Hamburger en de ander door den aan te stellen beambte
voor de bacteriologie. Op die wijze zal het mogelijk zijn, dat de
laboranten ook gedurende de uren, waarin
Dr. Hamburger diens
gewone onderwijs moet geven, toch met hun werkzaamheden
kunnen voortgaan en hulp erlangen.

Behalve voor het verleenen van bedoelde hulp zal de beambte
verder o.a. noodig zijn voor bet verzorgen der gezonde en in
observatie zijnde proefdieren, voor het reinigen der gereedschap-
pen, het helpen bij entingen en het zorgvuldig vernietigen van
de ziektekiemen, die in groote hoeveelheid gekweekt worden.
Zal zulk een persoon gedurende den cursus bruikbaar wezen,
dan moet hij geruimen tijd te voren geoefend worden en der-
halve ook aangesteld zijn. Aangezien het niet wel mogelijk kan
geacht worden telken jare een geschikt persoon te vinden, die
bovendien genegen is om zich slechts voor 4 a 5 maanden te
verbinden, is het aangewezen een vast beambte te benoemen.
De bewuste persoon zal ook voor het overige gedeelte van het
jaar in verschillende behoefteu voorzien.

Vermits de beambte een zeer betrouwbaar en niet geheel on-
ontwikkeld persoon moet zijn, verdient het aanbeveling een niet
al te geringe bezoldiging voor hem uit te trekken. Aan het
water, hetwelk langs \'s Rijks veeartsenijschool stroomt, is een
groot aantal woningen gelegen ; hetzelfde water dient op geringen
afstand der school tot openbare zwemplaats. Het is dus van bet
hoogste belang, dat dit niet verontreinigd wordt door de te
kweeken, vaak hoogst gevaarlijke bacteriën. Geboden is het
daarom een persoon aan te stellen, van wien men zeker kan zijn,
dat hij de hem gegeven voorschriften voor vernietiging van ziek-
tekiemen met nauwgezetheid zal uitvoeren. Een jaarwedde van
f 600 met uitzicht op verhooging schijnt wensclielijk.

Wijders wordt ten behoeve van den cursus gedurende het eerste
jaar een bedrag van f 2300 gevorderd.

Hiervan zijn bestemd:

a. f 460 voor het maken van losse hokken en schotten voor
kweeking en bewaring van kleinere proefdieren;

-ocr page 153-

b. f 300 voor de vergrooting eener bestaande bouten loods
ten einde een steenen gebouwtje te kunnen ontruimen, alwaar
de proefdieren zullen gekweekt en geplaatst worden;

c. f 1540 voor aankoop van instrumenten, waaronder een
kostbare microscoop voor sterke vergrooting tot bestudeering van
uiterst kleine microben, alsmede voor aanschaffing van chemica-
liën (materiaal voor voedingsbodems, kleurstoffen, enz.), bacte-
riën-culturen en glaswerk.

Zal een practische cursus in bacteriologie vruchten afwerpen,
dan moet er ruimschoots gelegenheid bestaan proeven op dieren
te nemen. Zoo is het experiment op dieren dikwijls onontbeerlijk
voor de onderkenning van miltvuur en van kwaden droes, voor
preventieve en curatieve entingen, enz. Het ligt nu ook juist in
de bedoeling van een practischen cursus, dat de laboranten de
verschillende manipulaties eigenhandig verrichten en het door
hen zelve genomen experiment in zijn uitkomsten op den voet
volgen. Hiertoe is, bij het groot aantal leerlingen, waaruit ge-
woonlijk het vierde studiejaar bestaat en dat dus aan den cursus
deelneemt, een aanzienlijke hoeveelheid proefdieren noodig. In
hoofdzaak zullen het kleinere proefdieren zijn, namelijk konijnen,
caviae, witte ratten en muizen, voorts enkele kleinere herkauwers
en eenige vogels. Aan het Utrechtsch militair hospitaal, waar tel-
kens 4 laboranten gedurende 2 maanden werkzaam zijn, worden
er alleen aan caviae 40 tot 50 in dat tijdsverloop verbruikt en
dat is toch slechts voor ieder 1 per week. Voor den onderha-
vigen cursus zou het aantal caviae, naar denzelfden maatstaf
berekend, 200 tot 250 bedragen. Het aantal benoodigde konijnen
zal ten minste even groot wezen.

Bij dit aanzienlijk verbruik van proefdieren verdient het reeds
uit een economisch oogpunt aanbeveling de kleinere aan \'s Rijks
veeartsenijschool zelf te fokken. Met betrekking tot de witte ratten
en caviae is dit niet alleen wenschelijk, maar zelfs noodzakelijk,
daar het uiterst bezwarend is deze dieren in een eenigszins
groote hoeveelheid door aankoop te verkrijgen.

Indien een fokkerij voor proefdieren werd ingericht zou tevens
voldaan worden aan een reeds jaren gekoesterden wensch van
alle betrokken leeraren om voor onderwijs en onderzoek proef-
dieren ter beschikking te hebben.

Voor de proefdieren zijn 2 afdeelingen noodig: een kweek- en

-ocr page 154-

bewaarplaats voor de gezonde dieren en een plaats voor die,
welke in observatie zijn. Voor de laatstbedoelde afdeeling is een
compartiment met bokken aanwezig. Alleen voor de eerste rubriek
moet een inrichting gemaakt worden.

Het is aanbevelenswaardig daarvoor te bestemmen een hecht
steenen gebouwtje, voorzien van licht en rioleering en gelegen
in de nabijheid van het laboratorium.

De kleine herkauwers kunnen een verblijf vinden in den stal
voor proefhonden, waar altijd ruimte over is.

Zoowel de aankoop van de kleine fokdieren en de herkauwers
als de voeding van de proefdieren zullen bekostigd kunnen worden
zonder verhooging der begrooting.

De uitgaven sub a en b zijn uit den aard der zaak voor eens;
die sub
c zullen na het eerste jaar tot f 500 teruggebracht
kunnen worden ; dit bedrag is bestemd ten deele voor chemicaliën,
ten deele voor het geleidelijk completeeren der instrumenten en
voor de vervanging van versleten of gebroken materiaal, v. E.

Mededeelingen van het Hoofdbestuur.

Van de Algemeene afdeeling gaan, met ingang van \'1 Januari
1901, over:
D. Muller te Loppersum bij de afdeeling Groningen;
D. C. Kruïmel te Haarlem bij de afdeeling Noord-Holland;
W. C. van de SroLrE te Gouda en M. de Ridder te Leerdam
bij de afdeeling Zuid-Holland en
D. B. Wagenaar te Kortgene
bij de afdeeling Zeeland, terwijl van de afdeeling Zeeland bij de
Algemeene afdeeling overgaat de paardenarts 3do klasse J. C.
Nu-
mans
te Utrecht.

Personalia.

Gevestigd: te Gouda W. G. van de Stolpe; te Bindjei (Deli)
I. Breedveld; te Breukelen J. Elohil.

Verplaatst: van Leiderdorp naar Leiden D. van Gruting ; van
Middelburg naar Serooskerke (W.) H.
J. van Nedervken ; van
Bleskensgraaf naar Zoetermeer
K. de Vink ; van Borger naar
Musselkanaal W.
Oostingu ; van Wijë naar Naaldwijk J. D.
Keukenmeester

Benoemd: tot directeur van het slachthuis te Haarlem, opeen

-ocr page 155-

traktement van f 3000 en vrij wonen J. H. van Oijen\', gemeente-
veearts aldaar (op een benoeming tot deze betrekking ad f 2500
en vrij wonen had de heer
van Oijen bedankt; naar aanleiding
daarvan trok de gemeenteraad zijn vroeger besluit in en benoemde
hij hem met 22 tegen 8 stemmen op de eerstgenoemde voor-
waarden); tot lid van het „Genootschap ter bevordering dei-
natuur-, genees- en heelkunde te Amsterdam" Dr. D.
A. de
Jong Jzn
. te Leiden; tot directeur van het openbaar slachthuis
te Leiden, op een traktement van f3500 en vrij wonen, Dr.
D.
A. de Jong Jzn. aldaar.

Dr. J. Poels te Rotterdam is door de Regeering belast met
het instellen van een onderzoek naar de oorzaken der infectie-
ziekten ouder de varkens en naar middelen ter voorkoming en
genezing er van.

De benoeming tot gemeenteveearts van C. M. van Rooijen (zie blz.
64) geldt alleen de gemeente Ooststellingwerf\' en niet Gaasterland.

Veeartsenijkundig Staatstoezicht.

Bij Koninklijk besluit van 16 October 1900, n°. 47, is be-
noemd voor den tijd van driejaar, met ingang van 1 November
a. s. tot plaatsvervanger van den districtsveearts wien Haarlem als
standplaats is aangewezen de veearts W.
S. Stüven te Amsterdam.

Bij beschikking van den Minister van Biunenlandsche Zaken
van 23 October 1900, n°. 50771, afdl. Landbouw, is tot bijstand van
den districtsveearts, wien Haarlem als standplaats is aangewe-
zen, voor het afwenden van het gevaar van besmettelijke veeziekten,
benoemd tot tijdelijk vee-opzichter ter standplaats Texel .T. D.
H. Trap, te Amsterdam.

De Minister van Binnen landsche Zaken heeft goedgevonden :
A. met ingang van 20 October 1900 het vervoeren of\' doen
vervoeren van levende en doode varkens te verbieden uit, naar
of binnen een kring, omvattende:

a. een gedeelte der gemeenten Amsterdam en Sloten (Noord-
Holland), begrensd door den westelijken boord der Kostverloren
Wetering, van af het Slatninenpad tot den Haarlemmerstraatweg,
van daar langs de zuidzijde van den Haarlemmerstraatweg tot
aan het Slatuinenpad en vervolgens langs het Slatuinenpad tot
aan den westelijken boord der Kostverloren Wetering;

-ocr page 156-

b. een gedeelte der gemeente Sloten (Noord-Holland), gelegen
ten oosten van een lijn, getrokken op 150 meters evenwijdig
aan den westelijken boord der Kostverloren Wetering, van af
het Slatuinenpad tot aan de Overtoomsche sluis;

B. te bepalen dat, wanneer bijzondere redenen afwijking van
het sub A bedoelde verbod noodzakelijk maken, zoo\'danige afwij-
king kan worden toegestaan door de burgemeesters van Amsterdam
en Sloten (Noord-Holland), ieder voor zooveel zijn gemeente be-
treft, en wel onder de door den districtsveearts te Haarlem aan
te geven voorwaarden (Staatscourant van 20 October 1900, no. 246).

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende September 1900.

(De cijfers tussohen ( ) duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

ARntal gemeenten.

1 Veepest der herkauwers. |

Longziekte (rund).

Mond- cn klauwzeer.

Ivwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken._ I

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekto.

Miltvuur.

iio
d
hc

05

M

a

0
-a
P
0

-O
«

nds-
ol-

id.

oJ
©

t>
u

<v
T3
Ö
ai

S

Rotkreupel.

September.

Groningen . .

10

Ï»

77

67 (is)

V

»

77

10 (8)

77

1

77

V

Friesland. .

27

n

n

4251 (»)

1

41

(3)

77

263 ("«)

77

2 (2)

77

»

24 (*)

Drente. . . .

11

77

77

2 (>)

ri

133

(26)

n

6 (3)

77

77

n

V

Ovorysel . . .

9

77

77

686 (>6)

jj

57

(3)

77

1

77

1

77

Y>

Gelderland .

26

n

n

775C«1)

/;

77

rt

29 (2i)

77

1

V

n

Utrecht . . •

2

»

n

37 (3)

V

77

77

»

77

»

77

n

V

Noord-Holland .

23

77

77

236 P)

»

12

(2)

77

14 (3)

77

2 (2)

77

r>

29 (»)

Zuid-Holland

48

77

i)

1007 C32)

3 (*)

77

44 (<5)

n

V

77

V

Zeeland . . .

8

77

n

380 («)

77

77

3 t»)

V

V

r>

Noord-Brabant.

15

n

•n

4 0 7 (33)

77

77

73 (oi)

77

4 C)

77

n

4 (>)

Limburg . . .

3

77

77

77

14

77

5 (3)

77

1

77

7)

7)

Totaal . .

182

n

7848 («■)

4(3)

257

(35)

77

448 ("3)

„ 12 (I2)

1

n

•n

57(io)

In don staat over de inaand Augustus, bij mond- en klauwzeer voor Friesland
1875 (3C) en in het totaal 5 2 2 5 (383), moet het cijfer van de eigenaren veranderd
worden respectievelijk in 39 en 386.

(Staatscourant, van 17 October 1900, li". 213.) v. E.

-ocr page 157-

NEURITIS 1NTERSTHTALIS PROLIFERA VAN DEN
PLEXUS SACRALIS BIJ HET PAARD,

door

M. H. J. P. THOMASSEN.

Onder de anatomische laesies, waardoor functiestoornis
van periphere zenuwen bij de dieren ontstaat, nemen zeer
zeker die, welke als gevolg van ontsteking optreden, de
voornaamste plaats in. Zij zetelen of in het interstitiëele
bindweefsel of in de zenuwvezelen zelve; in het eerste
geval spreekt men van
perineuriüs of neuritis inierstitialis,
terwijl men, wanneer van ontsteking van het eigenlijke
zenuwweefsel sprake is, den naam
neuritis parenchymatosa
gebruikt. De neuritis kan circumscript blijven of zich van
lieverlede uitbreiden. Naardien de ontsteking zich in centri-
petale of centrifugale richting voortplant, onderscheidt men
een
neuritis mir/rans ascendens en een neuritis wig rans
descendens.

Op veeartsenijkundig gebied is de literatuur niet. rijk aan
goed geconstateerde gevallen van periphere neuritis. Meestal
bepalen zich de weinige schrijvers, die er gewag van
maken, alleen tot de opsomming der symptomen, gedurende
het leven waargenomen, of noemen hoogstens enkele grovere
macroscopisch waarneembare anatomische veranderingen.
Omtrent haar voorkomen bij het paard drukt
Dexler 1zich als volgt uit: „Der Bestand einer wahren Neuritis ist

1  Die Nervenkrankheiten des Pferdes. Wien 1899.

-ocr page 158-

„beim Pferde bisher fast nur aus makroskopischen Befunden
„gefolgert worden; die meisten derartigen Beobachtungen
„können daher durchaus nicht den Ansprach auf Vollstän-
digkeit machen, so dass es mir unmöglich ist auf die in
,,der Casuistik enthaltenen Fälle von Nervenentzündungen

\' \' O

„einzugehen."

Ter aanvulling van deze leemte wensch ik in de eerste
plaats een en ander mede te deelen omtrent een geval van
ontsteking van den plexus sacralis, bij het paard waargeno-
men.
Dexler zegt dienaangaande: „Ob bei Pferden Läh-
„mungen des Sacralgeflechtes vorkommen ist fraglich, jeden-
falls ist genaueres darüber nicht bekannt."

Op een andere plaats, waar hij handelt over z. g. „Ham-
melschwanz," lezen wij van hem:

„Ich bin fast überzeugt, dass viele in der Literatur unter
„dem Titel Lähmungen einzelner Croupenmuskeln der nervi
„glutaei etc. beschriebenen Zustände in einem innigen
„Zusammenhange mit der hier geschilderten Krankheit (ont-
steking der cauda equina) stehen. — Das Vorkommen von
„Monoplegien an der Croupe soll damit nicht in Zweifel
„gezogen werden."

Günther geeft een beschrijving van plexus sacralis-
verlamming bij het paard, welke hij beweert meermalen
te hebben waargenomen. Ik moet bekennen dat het ziekte-
beeld, ofschoon in vele opzichten onvolledig, veel overeen-
komt met hetgeen hier zal volgen. Van anatomische verande-
ringen na den dood waargenomen, is hoegenaamd geen sprake.
Zijn beschrijving luidt als volgt: „Lähmung des Kreuz-
„geflechtes einer Seite hat mit der Zeit Atrophie dieser
„Muskeln in dem Maasse zur Folge, dass das Thier auf
„einer Seite so mager erscheint wie das ärmste, abgetriebenste
„Thier, während es auf der andern sehr voll gerundet sein

-ocr page 159-

„kann; bedingt aber im Extrem bei jedem Schritte vorführen
„des in allen Gelenken (excl. des Pfannengelenks) gestreckten
„Schenkels, so dass der Huf sogar bis neben die Brust, selbst
„bis gegen den Ellbogen gelangt. Der von der Kniescheibe
„aus commandirte Schenkelmechanismus ist nicht gestört,
„die Thiere stehen deshalb fest auf dem Schenkel."

In een geval door Roloff *) beschreven, is alleen sprake
van atrophie van den semitendinosus. „Das Pferd tratt im
„Schritte auch mit dem betreffenden Fuss weiter als mit dem
„gesunden vor, aber über die Mittellinie hinaus einwärts".
Omtrent stoornis in het gebied van andere spieren wordt
niets vermeld.

In 1844 schreef Renner 1) den hanentred bij het paard
reeds toe aan een chronische neuritis van den nervusischiadicus.
Volgens hem zou een verhoogde irritabiliteit van deze zenuw
kramp, vooral van de buigers van tibia en tarsus, in het
leven roepen. Hij beweert bij de lijkopening meermalen
sporen van ontsteking (?) der zenuw te hebben aangetroffen.

Van deze zienswijze van Kenner werd weinig notitie
genomen.

Vachetta 2) nam naderhand ook een zenuwlijden en wel
van den 11. ischiadicus aan, maar verklaart de eigenaardige
beweging als zijnde een gevolg van beginnende paresis der
betreffende spieren, waarbij de spieren aan de voorvlakte de
overhand krijgen.

Renner nam als oorzaak aan voor den neuritis, rheuma-
tismus en herediteit.

Geen der beide schrijvers maakt gewag van spieratrophie,
welke toch nooit uitblijft bij een periphere zenuwverlam-
ming, ten minste niet, wanneer men reeds als gevolg een
zekeren graad van atonie of paresis der spieren waarneemt.

1  Abhandlungen für Pferdeliebhaber und Thierärzte, 1841.

2  La clinica veterinaria van Februari 1898.

-ocr page 160-

Casus. In de maand Januari 1900 werd aan \'s Rijks
veeartsenijschool te ("trecht een paard, merrie, elf jaar oud,
ter behandeling aangeboden. Het dier. hoofdzakelijk voor
den rijdienst gebruikt, was ten gevolge van een ernstige
kreupelheid aan het linker achterbeen den laatsten tijd
totaal onbruikbaar geworden.

Het verhaal van den oppasser omtrent den duur en het
verloop der kwaal verschilde eenigszins van hetgeen de eigenaar
ons later mededeelde. Aan het laatste alleen zullen wij waarde
hechten. Sedert de maand Juni had de eigenaar eenige
asymmetrie van het achterstel bespeurd, d. w. z. de linker helft
van het kruis was langzamerhand meer en meer atrophisch
geworden en sterk ingevallen.

Hiertegen was het al met prikkelende linimenten en scherpe
zalven behandeld. Nadat zich reeds belangrijke sporen van
atrophie hadden vertoond, behaalde het paard bij een af-
standsrit nog een eersten prijs. Volgens den oppasser was
de kreupelheid pas duidelijk voor den dag gekomen, nadat
het dier eenige weken geleden in de manege achterover was
gevallen.

Bij het paard in quaestie, dat overigens in goeden voe-
dingstoestand verkeerde, sprong op het eerste gezicht een
sterke atrophie van de linker kruishelft en van het achterste
gedeelte van het achterbeen sterk in het oog. Voorall de
m.m. glutaeus mnximus en medius, de biceps femoris„ de
semitendinosus en de gastrocnemius hadden veel van haar
normaa. volume verloren. De atrophie was zoo sterk, dat
nog slechts
een dunne spierlaag ter dikte van een paar vin-
gers den breeden bekkenband scheen te bedekken. In mist
stond het dier. terwijl het op het zieke been steunde, over-
koot en in het spronggewricht behoorlijk gestrekt. Bij be-
weging knikte het telkens in het kootgewricht en met ge-
ringe buiging van den tarsus werd het been hoog opgeheven,
daarbij mediaalwaarts ver naar voren gebracht en zwaar

-ocr page 161-

neergezet. In draf sprong het paard op drie beenen. De
staart deviëerde naar rechts en dit was ook, alhoewel minder
duidelijk, het geval niet anus en vulva. Hij exploratie bleek
de linker wand van het rectum op het gevoel niet gespannen
en min of meer geplooid, terwijl de rechter helft in een
toestand van normale spanning verkeerde. Aan de bekken-
beenderen was niets abnormaals en vooral geen spoor van
callusvorming te bespeuren, zoodat ook een fractuur van
vroeger datum uitgesloten was.

Ook de gevoeligheid had zoodanig geleden, dat over een groot
deel van het lidmaat sensibele stoornis werd waargenomen.

De heele linker kruishelft was zoo ongevoelig, dat het dier
op diepgaande naaldenprikken daar ter plaatse niet reageerde,
terwijl, wanneer dit aan den rechter kant op dezelfde plaats
werd herhaald, de patiënt erg te keer ging. Deze anaesthe-
tische zone strekte zich aan de betreffende zijde uit naar
achteren en beneden langs het zitbeen, den anus en de
vulva en verder langs de uitwendige zij- en achtervlakte
van dij en schenkel. Aan de inwendige vlakte van onder-
schenkel en tarsus verried liet dier gevoeligheid; dit was
zelfs het geval tot aan de binnenvlakte van den kogel, terwijl
de patiënt op prikkels, aan de buiten- en voorvlakte van
genoemde gewrichten aangebracht, niet reageerde. Aan den
ondervoet bestond totale analgesie, zelfs in die mate dat, na
wegneming van een gedeelte zool in het toongedeelte van
den hoef, de meest intense prikkels geen reactie te voorschijn
riepien.

De faradische en mechanische prikkelbaarheid der atrophi-
sclne spieren was voor een groot deel verdwenen, zoodat
doo>r electrische en mechanische prikkeling geen contractie
in het leven werd geroepen.

IDe motorische en sensibele stoornissen, de hooge mate
vam spieratrophie, de deviatie van staart, anus en vulva we-
zen ontegenzeggelijk op een zenuwlijden, en met het oog

-ocr page 162-

op den aard der uitbreiding over een groot gedeelte dei-
extremiteit, van het kruis tot en met den hoef, moest de
zitplaats in den plexus sacralis of meer centraal worden
gezocht. Dit laatste was evenwel, gelet op het eenzijdig
karakter, minder waarschijnlijk.

De spieren, door de zenuwen uit deze vlecht afkomstig
geïnnerveerd, waren niet alle even sterk in het lijden be-
trokken. Het meest in het oog sprong de atrophie van
bovengenoemde gemeenschappelijke spieren. Wat de bijzon-
dere spieren aangaat, van deze waren de achterste, in het
gebied van den n. tibialis gelegene, sterker in het lijden
betrokken dan de buigers van den tarsus en de strekkers
van den ondervoet, welke onder den invloed van den n. pero-
neus staan. Men zou het anders verwachten, want bij opzet-
telijke beleediging van den n. ischiadicus atrophiëeren de
spieren, door den n. peroneus geïnnerveerd, spoediger dan
de andere. Wellicht vinden wij de verklaring voor deze
afwijking in ons geval in de manier van uitbreiding van
het lijden in den plexus sacralis.

Wat het voortbestaan der gevoeligheid aan de inwendige
vlakte zelfs nog van sprong- en kootgewricht betreft, deze
laat zich verklaren uit het feit, dat de voortloopende stam
van den 11. cruralis anterior gevoelstakken afgeeft aan de
huid van de inwendige vlakte van onderschenkel en tarsus,
zelfs tot en tuet den kogel. Ook geeft de peroneus nog
sensibele takjes aan de huid van het bovenste gedeelte.
De totale afstomping der nervi plantares, zooals uit de
analgesie van den hoef bleek, bewijst dat de n. tibialis
belangrijk in het lijden was betrokken.

Wat de oorzaak in casu is geweest, valt moeilijk uit te
maken. Bij den mensch is de neuritis in de meeste gevallen
een gevolg van
traumata, waaronder behalve directe conti-
nuïteitsstoornis door snijden, steken, enz , kneuzing en rekking
moeten worden gerekend. Ook bij het paard zien wij op deze

-ocr page 163-

manier veelvuldig paralyse ontstaan van de nervi facialis, supra-
scapularis, radialis en cruralis (?) met sterke spieratrophie. Met
recht mag men clan aannemen dat een neuritis in het spel is.
In hoever
rlieuma bij de dieren tot eenvoudige functiestoornis
of ontsteking aanleiding geeft, is niet bekend. Voor den
mensch weten wij, dat facialis-verlamming veelvuldig na
plotselinge afkoeling van het aangezicht, bijv. voor het open-
staande raam vooral in den trein ontstaat. Of hierbij
evenwel een neuritis in het spel is, blijft zeer twijfelachtig.

Veelvuldig komt neuritis voor in het beloop van infectie-
ziekten en is dan ontstaan onder den invloed van toxinen.

In het beloop van intoxicatie door lood, phosphor en vele
andere vergiften kunnen periphere zenuwen diepingrijpende
veranderingen van ontstekingachtige!! aard ondergaan.

Van genoemde oorzaken vermoed ik dat trauma, en dan
rekking, in het onderhavige geval mag worden beschuldigd,
te meer daar het dier werd gebruikt voor snelle bewegingen
en springtoeren. Ook wijzen de macroscopisch, maar voorat
microscopisch waarneembare restes van bloedcxtravasatie op
geweld, waaraan de aangedane plexus blootgesteld is geweest.

Ofschoon de prognose hoogst ongunstig luidde, werd toch
een behandeling in het werk gesteld, bestaande in de toe-
passing van inductiestroom, massage met prikkelende lini-
nienten op de atrophische deelen en verder strychnine cn
daarna veratrine subcutaan. De toestand bleef evenwel dezelfde,
geen spoor van beterschap werd waargenomen, integendeel
men zou eerder aan verergering hebben gedacht.

Als laatste middel stelde ik den eigenaar voor den plexus
te laten blootleggen, om na te gaan of hij soms op een of
andere manier werd gedrukt, en zoo ja of deze drukking soms
langs operatieven weg was op te heffen; hiertegen bestond
zijnerzijds geen bezwaar. Na een vrij diepe incisie door de
glutaei, welke ik minder zwaar had verwacht, lag de vlecht
weldra zoo ver bloot, dat ze te betasten was, waardoor ik

-ocr page 164-

mij intra vitam reeds er van vergewiste, dat zij een diffuse
vrij belangrijke verdikking had ondergaan. Van drukking was
geen sprake. T)e bloeding hierbij ontstaan, was belangrijken
alleen door tamponade te stillen.

Den eigenaar werd thans in overweging gegeven het paard
te laten afinaken, waarin hij onmiddellijk toestemde.

Pathologiseh-anatomische veranderingen. M Afgezien van de
belangrijke degeneratie der musculatuur, welke vooral aan de
m.m. glutaei, biceps femoris en semitendinosus was waar te
nemen, trok cle zenuwvlecht in de eerste plaats onze aan-
dacht. Haar volume was sterk vergroot, zoodat dit in longi-
tudinale, transversale en horizontale doorsnede het vier-
voudige van dat van den rechter plexus bedroeg. De achterste
helft was vooral verdikt en van harde consistentie. Haar
kleur was witgrauw en aan cle ondervlakte grauwrood, op
enkele plaatsen zelfs grauwzwart. Deze min of meer roode
verkleuring was het gevolg van grootere en kleinere bloed-
uitstortingen, waarvan de overblijfsels bij het microscopisch
onderzoek werden gevonden. De sacraalwortels, alsook de
n. ischiadicus, waren niet belangrijk verdikt maar toch van
meer dan normale consistentie.

Na behoorlijke harding in MÜLLEit\'sche vloeistof en daarna
in alcohol werd de plexus microscopisch onderzocht.

De kleuring der coupes geschiedde niet haematoxiline en
dan nog volgens
van Gieson en Weigkrt.

Onmiddellijk trok de buitengewone bindweefsel-proliferatie
de aandacht, zoodat het proces met den naam van neuritis
intcrstitialis prolifera
(VrRCiiow) mag worden bestempeld.
Vooreerst is het
epineurium overal sterk gewoekerd, waar-
door de zenuwbundels ver uit elkander gedrongen en onder
drukking min of meer atrophisch zijn geworden. Bij sterke ver-

1) Hem die belang stelt in do anatomische veranderingen, vorwyzen wij
naar de teekeningen, voorkomende in de
Monatshtfte für praktische Thier-
heilkunde,
Januari 1901.

-ocr page 165-

grooting constateerde men op vele plaatsen een belangrijke
interstitiëele kernophooping. Zooals boven reeds werd opge-
merkt, bevindt zich naar de ondervlakte toe een groote hoe-
veelheid pigment, dat uit bloedextravasaten was overgeble-
ven. De buitengewone vermeerdering van het epineurium
springt vooral sterk in het oog, wanneer men de coupes dei-
zieke met die van den gezonden plexus vergelijkt. In de
laatste zijn de zeiiuwbundels slechts door een smalle strook
los bindweefsel gescheiden. Het
perineurium is eveneens
belangrijk verbreed, zoodat op de meeste plaatsen de zenuw-
strengen als door een sterken bindweefselgordel zijn om-
geven. Het
endoneurium komt hier en daar ook duidelijk voor
den daj, zoodat het tusschen de zenuwdraden in verschillende

O\'

richtingen verloopende, dwarsbalken of tusschenschotten
vormt. In de sterkst aangedane gedeelten zijn de zenuw-
draden met hun ascylinders verdwenen. Op sommige
plaatsen vindt men nog enkele goed geconserveerde zenuw-
draden tusschen andere, welke in regressieve metamorphose ver-
keeren. In andere gedeelten is de geheele zenuwbundel tot een
gelijkmatig, vaste en golvende bind weefsel massa omgezet,
waarin geen spoor van zenuwelementen meer is waar te nemen.

De vaten zijn ook in het lijden betrokken, de intima is
sterk verdikt, zoodat het vaatlumen belangrijk vernauwd is.
De adventitia verdwijnt in het omringende bindweefsel. Aan
den n. ischiadicus waren op een afstand van eenige centi-
meters van den plexus ook nog duidelijke sporen van een
chronische interstitiëele ontsteking waar te nemen, ofschoon
de
bindweefsel-proliferatie lang zoo sterk niet was als in de
zenuwvlecht zelf.

Een klein gedeelte der medulla met de cauda equina
heeft ook het voorwerp van een onderzoek uitgemaakt, niet
het oog op de mogelijkheid eener ascendeerende degeneratie.

(Wordt vervolgd.)

-ocr page 166-

Korte mededeeliDgen en referaten.

Is tot het diagnosticeeren van miltvuur de sectie onver-
mijdelijk ?
(Stein Bach te Trier: Berliner Thier ärztliche Wochen-
schrift,
n°. 41, 11 Oetober 1900.) Schrijver onderzocht in zijn
hoedanigheid van „Departementstierarzt" vele monsters jugularis-
bloed, welke hem ter „Nachprüfung" moesten worden gezonden.
(In Duitschland wordt namelijk iedere praktizeerende veearts op
de vingers gekeken door een ambtenaar-veearts. Ref.) Hij onder-
zocht 115 monsters en trof in alle miltvuurbacillen aan. Hij
vond ze ook, wanneer verscheidene dagen waren verloopen tus-
schen den dood van het dier en de sectie. Het nemen van bloed
uit de jugularis van het cadaver had zelden op den dag van den
dood plaats, meestal een dag daarna, soms na twee dagen.

Hieruit concludeert schrijver, dat men bij van miltvuur ver-
dachte cadavers eerst wat bloed uit de jugularis moet nemen en dit
op miltvuur moet onderzoeken alvorens sectie te doen. Vindt men
bacillen, dan doet men geen sectie, anders wèl. Dit laatste zal
echter naar schrijver\'s meening uitzondering zijn. Het zoo mogelijk
achterwege laten van sectie is daarom zoo goed, zegt schrijver,
omdat liet dier dan
in zijn geheel wordt begraven. Bij sectie toch
worden de bacillen sterk verspreid, hetgeen met de prophylaxis
in strijd is, terwijl ze anders in het dier blijven en daar door
rottingsbacillen worden gedood, wat vooral gemakkelijk kan ge-
schieden, omdat de miltvuurbacil buiten zuurstoftoevoer geen
sporen kan vormen. v. H.

IJydrage tot de aetiologie van enzoütisch optredende oog-
ontstekingen. (
Schmidt te Dresden: Berliner Thierärztliche Wo-
chenschrift
, n°. 41, 11 Oetober 1900; Berliner Archiv, 1900, Heft ß.)

Schmidt nam op twee stallen een enzoötische conjunctivo-
keratitis purulenta waar, waarbij zich soms iritis ontwikkelde.
De ziekte verliep goedaardig en werd door stapliylococcus pyogenes
(welke? Ref.) veroorzaakt. De beide stallen waren met dezen
coccus geïnfecteerd, de eene door een koe met sterk etterend
decubitaalgangreen, welke aan pyaemie stierf, de andere door eeu
rund met een sterk etterende carpaalgewrichtswond.

-ocr page 167-

Als praedisponeerend moment voor bet gaan vegeteereu van
de genoemde lagere organismen in de oogen der runderen wordt
een sereus-catarrkale Conjunctivitis genoemd, welke bij alle run-
deren in de stallen opgetreden was door stof houdend, machinaal
gedorseht stroo.

Het desinfecteeren van de stallen deed de ziekte spoedig ver-
dwijnen, v, H.

Overblijfsels van mest in worstdarmen. (Kühnaxj: Berliner
Thier ärztliche Wochenschrift,
n°. 41; Du. Schilling te Leipzig:
Deutsche Medizinische Wochenschrift). — Du. Schilling publiceert
hier een onderzoek, waarbij hij heeft gevonden, dat de volgende
hoeveelheden mest in darmen, welke op de gewone wijze (gespoeld,
geslijmd) voor het gebruik gereed zijn gemaakt, aanwezig waren :
In 1 M. dunnen darm van het varken 0.33 gram.
„ „ „ dikken ,, „ „ „ 0.53
„ „ ,, dunnen ,, ,, „ rund 0.\'275 „
„ „ dikken „ „ „ „ 0.666 „

Dit alles in drogen toestand; het door indrogen van mest be-
rekende watergehalte van 89,3 % er bij rekenende, komen we tot
\'2.16 gram mest in 1 M. dunnen darm van het varken
4.98 „ „ „ „ „ dikken „ „
2.47 „ „ „ „ „ dunnen „ „ „ rund
5.00 „ „ „ „ „ dikken „ ,, „ „

Werkelijk belangrijke hoeveelheden mest worden dus geconsu-
meerd. Denkt men zich, zegt schrijver, dat menig werkman
15 cM. worst per dag eet, dan nuttigt hij daarmede p.m. 20
gram mest per maand. En dan de bacteriën, welke daarin aan-
wezig zijn!

Schrijver dringt verder aan op het nauwlettend afkeuren van
zieke darmen en noemt daarbij ontstekingen, vlekziekte, varkens-
pest en speciaal tuberculose.

Volgens zijn onderzoekingen is de massa tuberkelbacillen, welke
op den darmwand kan achterblijven, niet onbelangrijk. Vooral
dus als er een voedingstuberculose aanwezig is, vernietige men
de darmen. (Daar we thans weten dat noch zouten, noch rooken
veel invloed uitoefent op het ontwikkelingsverinogen van bacte-
riën, is hetgeen Dr.
Schilling ons hier voorlegt, wèl iets om
eens over te denken. llef.J v. H.

-ocr page 168-

Du traitement de la tuberculose expériinentale par la viande
crue et le jus ile viande. (
Richkt et Héricourt, La Semaine
Médicale,
1900, n°. 23. Cenlralblatt für Bacteriologie, Baud
XXVIII, n°. 12/13.) — Riciiet en Héricourt hebben een aantal
honden met tuberculose geïnfecteerd. Een gedeelte der dieren
behield zijn gewone voedsel, een tweede serie werd met gekookt
vleesch gevoed. Alle honden stierven na 3—4 weken. De derde
serie werd uitsluitend met rauw vleesch gevoed eii alle dieren
bleven tot heden (d. i. gedurende 6 maanden) gezond. Het sap
van rauw vleesch heeft dezelfde werking.

Ook de voorbeschiktheid tot het krijgen van tuberculose schijnt
door deze voeding te verminderen. Althans twee honden werden
eenige maanden met rauw vleesch gevoed en daarna met tuber-
culose geïnfecteerd. Ofschoon de dieren sedert de enting geen
rauw vleesch meer kregen, doch hun gewone voedsel, bleven ze
in leven, terwijl twee contröledieren, waaraan te voren geen
rauw vleesch was verstrekt, stierven.

Om deze resultaten te verkrijgen, mag het als voedsel gegeven
rauwe vleesch, in geen kleinere hoeveelheid worden toegediend
dan 10 gram per kilogram hond per dag. v. H.

Terkaasde lymphklieren by schapen. (Cherry, Thomas and
Bull: Intercolonial Medical Journal of Australasia, 1900, 20 Mei;
Centralblatt für Bacteriologie, Baud XXVIII, n°. 14/15.) — In
de laatste 3 a 4 jaar worden te Melbourne vele schapen geslacht
met de volgende verschijnselen: boeg- en liesklieren, in de tweede
plaats ook scrotaal- en diepere bekkenklieren, benevens de borst-
klieren, zijn tot de grootte van een kippenei gezwollen en hebben
een geelgroenen, bijna vloeibaren of gelen verkaasdeu inhoud.
Soms is doorbraak naar buiten opgetreden. De ziekte heerscht in
verschillende koloniën, treedt periodisch op en schijnt onder
locale invloeden te staan. De (lieren vermageren niet.

Met dpn klierinhoud geënte caviae sterven in 25 dagen. Uit
de milt van die dieren kan een staafje worden geïsoleerd, dat
volgens
Gram kleurt en het best op vast bloedserum groeit,
waarbij het geel pigment vormt. Op gelatine groeit het organisme
niet; 5 — 6 platinadraad-oogjes van deze cultuur doen caviae en
schapen in 24 uur sterven met sterk oedeem aan de entplaats.
Eén oogje cultuur werkt in 4—7 dagen doodelijk en dan vindt

-ocr page 169-

men kleine verkaasde knobbeltjes in de snbcutis en de klieren;
milt en lever blijven onveranderd. Bij nog kleinere doses treedt
sterke vermagering op, locale absclsvorming en aandoening van
alle klieren. Schapen zijn veel gevoeliger voor de infectie dan
caviae. De knobbeltjes hadden meestal een verweekt of verkaasd
centrum, dat onmiddellijk door een zone van leucocyten en ver-
volgens door een zone geïnfiltreerd weefsel omgeven was. In de
laatstgenoemde zone zijn de bacteriën aanwezig, zoowel in de
leucocyten als vrij daartusschen. Schrijvers vinden overeenkomst
tuschen dit lagere organisme en een bacil, welke in 1801 door
Preisz bij schapen werd gevonden; de laatste was slechts min-
der virulent. v. H.

Twee gevallen van tuberculose bij rnnder-foetns. (Tihemf.
Zeitschrift für Fleisch- nnd Milchliygiene, Band X, 1900, bladz.
165.
Centralblatt für Bacteriologie, Band XXXIII, n°. 14/15.) —
Schrijver vond onder 86 uit de baarmoeders van tuberculeuse
koeien afkomstige embryonen er twee, welke aan tuberculose
lijdende waren, het eene 5, het andere 4 maanden oud. In beide
gevallen waren de portaalklieren en de achterste mediastinaal-
klieren het hevigst aangedaan. De zetel van de ziekte bij foetale
tuberculose is dus dezelfde als bij tuberculose van nuchtere kal-
veren. (Dat spreekt van zelf! Ref.) In het tweede geval kon
placenta tuberculose worden aangetoond.
Niettegenstaande de tweede
foetus eerst
4 maanden oud kon zijn, waren de haarden verkalkt \').
In beide gevallen konden talrijke tuberkelbacillen worden ge-
vonden. v. H.

Onderzoekingen over houtvuur, 3<lc deel: iinmunisatic.

(Leci.ainctie et Vallée, Annales de Tlnstitut Pasteur, 1900, n°. 8.)

De conclusies, welke de onderzoekers hebben gesteld aan het
slot der beschrijving van hun arbeid over immunisatie tegen
houtvuur, luiden als volgt:

1) Ik cursiveer. Deze waarneming is volkomen in overeenstemming niet
do mijne liij tuberculose van vette kalveren (3 a
i maanden oud), waarby
men of met voedingstuberculose to doen lieeft of met congenitale. Bij deze
dieren zijn de haarden steeds verkalkt. Het is dus duidelijk, dat binnen drie
maanden verkalking kan optreden. Dit is van belang in gerechtelijke gevallen.

-ocr page 170-

1°. De poedervormige vaccins, bereid naar de methode van
Akloing en Cobnevix, zijn hoegenaamd niet verzwakt (atténués);
zij bevatten onveranderde sporen; hun specifieke eigenschappen
hebben ze te danken aan een verandering van de toxine door
invloed der verwarming. Hun vaccinale werking wordt verklaard
door de aanwezigheid van vaste deeltjes en lagere organismen,
welke de phagocytose bevorderen.

2°. Het is mogelijk de poedervormige vaccins zuiver te bereiden.

3°. Immuniteit wordt bij runderen verkregen door inoculatie
van reine culturen, welke gedurende 2 uur op 70°
C. worden
gehouden. Men kan de dus verkregen immuniteit nog comple-
teeren door inspuiting van een niet verwarmde boutvuurcultuur.
Dieren, op deze wijze behandeld, verdragen groote doses virulent
spiersap. Deze methode is geschikt voor de praktijk.

4°. Het paard en de geit, herhaaldelijk intraveneus geïnjiciëerd
met spiersap of virulente culturen, geven een immuniseerend
serum.

5°. Dit serum verwekt slechts een voorbijgaande onvatbaar-
heid. Met virus gemengd, neutraliseert het serum het effect er
van-bij de cavia, zonder blijvende immuniteit op te wekken.

G°. Uit een practisch oogpunt beschouwd, zal er voor de
serotherapie slechts zeer beperkte indicatie zijn. Het gebruik van
zuiver virus (reine culturen) zal zeer zeker bij een enkele appli-
catie het gewenschte resultaat opleveren; het schijnt
de methode
bij uitstek te zijn, door de zekere werking en den grooten eenvoud.

v. H.

Vergelykcmle studie over bacillus oedeinatis maligni (vibrion
septique) en bacillus sarcophysematos (charbon symptomatiqu«,
houtvuur) (
Leclainche et Vai.lée, Annales de VlnstUut Pasteur,
1900, u°. 9). — Aan het slot van dezen arbeid vinden we het
volgend resumé:

1°. Er bestaat tusschen oedeem- en boutvuurbacil groote
overeenkomst in biologische eigenschappen. Het is intusschen
toch mogelijk de microben te differentiëeren: de oedeembacil
vertoont in de oedeemvloeistof en in de peritoneaalholte van de
cavia
lange staafjes, welke bij boutvuur regelmatig ontbreken.

2°. Alle immuniseeringsmethoden voor boutvuur beschreven,
zijn ook van toepassing op maligne oedeem.

-ocr page 171-

3*. De iinmuniseeringssera tegen houtvuur en tegen maligne
oedeem oefenen een hevige specifieke werking uit. De agglutina-
tieproef door dezelfde sera is eveneens specifiek.

4\'°." De immuniseering tegen houtvuur helpt niet tegen maligne
oedeem en omgekeerd.

Bovenstaande arbeid is gedaan naar aanleiding van publicaties
van Roux en
Chamberland (1887), Kitasato (1889) en Dueunsch-
mann
(4894), over dit onderwerp.

De eersten immuniseerden op volkomen analoge wijze caviae
tegen houtvuur en andere tegen oedeem. Nu bleek, dat soms
dieren, refractair voor houtvuur, ook onvatbaar waren voor mali-
gne oedeem.

Kitasato daarentegen doodde alle tegen houtvuur geïmmuni-
seerde caviae door oedeembacillen.

Dueunschmann (vermoedelijk Dünsciimann, Ref.) immuniseerde
vier caviae en twee konijnen tegen boutvuur. Deze dieren weer-
stonden de werking der oedeembacillen. Genoemde onderzoeker
vond bij de konijnen een serum met actieve eigenschappen tegen-
over boutvuurbacillen; ditzelfde serum neutraliseerde doodelijke
closes bloed van maligne oedeem.

Om aan dezen warboel een einde te maken, deden Leolainciie
en Vallee hun onderzoekingen, waarvan het resultaat de bevin-
ding van
Kitasato voor goed bevestigt. v. H.

Do melkhygiëne. — In het Archiv für wissemchaftliche und
praktische Thier heilkunde,
Band 26, 1900, verscheen van Dr.
Klimmer een drietal artikelen over inelk, luidende: „de melk,
haar eigenschappen en samenstelling" (blz. 40—69), „over nielk-
vervalschingen en het aautoonen daarvan" (blz. 205—229), eu
„bet doel en de middelen der melkhygiëne" (blz. 407 — 446).
Deze zijn met zorg bewerkt en geven een nauwkeurig critisch-
historisch overzicht omtrent de tegenwoordige kennis dien-
aangaande.

Het is niet wel mogelijk van dezen arbeid een kort referaat
te leveren; alleen omtrent de door
Klimmer aanbevolen maat-
regelen betreffende de melkhygiëne kan iets worden medegedeeld.
Hij acht het wenschelijk dat van staatswege een verplichte keu-
ring van melk en melkkoeien tot stand komt. Daarbij moeten
zich aansluiten:

-ocr page 172-

1°. Het verplicht aangeven van alle inwendige ziekten en van
uierziekten bij melkkoeien.

2°. Tuberculine-enting en clinisch onderzoek op tuberculose
bij alle melkkoeien. De koeien welke clinische verschijnselen van
tuberculose vertoonen, moeten gemerkt en van de melkproductie
uitgesloten worden, terwijl de melk der slechts reageerende koeien
na verhitting tot 80 a 100° C., of zonder verhitting, doch dan
onder verwijzing naar afkomst en gevaar, mag worden verkocht.

3°. De melk, afkomstig van koeien, lijdende aan aphthae, mag,
mits zij er normaal uitziet, slechts na koking worden verkocht.

4°. Melk van dieren welke aan miltvuur, dolheid, longziekte
en uierziekten lijden of met vergiftige, resp. sterk werkende
geneesmiddelen behandeld zijn geworden, moet van het gebruik
door den mensch worden uitgesloten.

5°. De colostraalmelk mag eenige dagen vóór en zes dagen
na het kalven niet worden toegelaten voor mensclielijk gebruik.

6°. De melkkoeien moeten doelmatig gevoederd en gereinigd
worden.

7°. Personen die aan ziekten lijden, welke met de melk kun-
nen worden overgebracht, moet het betreden der melkbewaar-
plaatsen worden verboden.

8°. Aan de handen der melkers mogen geen etterende wonden
of eczemen voorkomen; steeds moeten de handen vóór het melken
worden gereinigd.

o O

9°. De stal moet helder, goed geventileerd en gerioleerd zijn.

10°. De melk moet dadelijk na het melken buiten den stal
gebracht en afgekoeld worden.

11°. De bewaarplaatsen van melk mogen niet worden gebe-
zigd als woon- of slaapvertrekken.

\\2°. De melkvaten moeten doelmatig ingericht zijn en be-
hooren telkens nauwkeurig te worden gereinigd.

13°. Het toevoegen van conserveeringsmidddelen is verboden.

14°. Elke substantieel veranderde melk moet van de con-
sumtie worden uitgesloten.

15°. De genoemde maatregelen gelden ook voor room, karne-
melk, boter, kaas, enz. W. C. S.

Bacteriologische cursus voor veeartsen in Baden. — Op

last van het ministerie van binnenlandsche zaken in Baden zullen

-ocr page 173-

in de maanden December—Februari a. s. aan het hygiënisch
instituut der universiteit Freiburg i. Br. bacteriologische cursus-
sen voor veeartsen worden gehouden. Elke cursus is berekend
voor 8 deelnemers en duurt 14 dagen. Het onderricht wordt
kosteloos gegeven. De groothertogelijke ,.Bezirksthier;irzte" die
dezen cursus bijwonen, verkrijgen behalve vergoeding van reis-
kosten, een toelage van 70 mark uit de staatskas. (
Deutsche
thierärztliche Wochenschrift
, 10 November 1900.) W. C. S.

Promoties te Bern. — Dc veterinair-medische faculteit te
Bern heeft aan de volgende Duitsche veeartsen het doctoraat in
de veeartsenijkunde toegekend, op grond van een door hen be-
werkte dissertatie en na afgelegd mondeling examen:

Karl Va erst te Wengern a/d Boer, Westfalen, met een dis-
sertatie over „Das Wesen der Fleckniere des Kalbes", en
Dagobert
Kali.mann
te Berlijn, met een dissertatie: „Die Ellenbogenbeule
des Pferdes und ihre Behandlung".
(Schweizer Archiv für Thier-
heilkunde, September und Oktober
1900.) W. C. S.

Pensionneoring der provinciale veeartsen in Zeeland. — In

de vergadering der Provinciale Staten van Zeeland op 9 No-
vember 1900 is aangenomen het voorstel van Gedeputeerde Staten,
om pensioen te verleenen aan : de ambtenaren van den provincialen
waterstaat, de vaste arbeiders bij de provinciale wegen, den
bibliothecaris van de provinciale bibliotheek, den concierge van
de bibliotheek, de provinciale veeartsen en het personeel van
den provincialen stoombootdienst.

Bovengenoemde ambtenaren hebben recht op pensioen als zij
den ouderdom van 05 jaar vervuld hebben, ziels- of lichaams-
gebreken bekomen in en door den dienst, of na tienjarigen dienst
uithoofde van ziels- of lichaamsgebreken voor de waarneming

o o

hunner betrekking ongeschikt zijn.

Het pensioen wordt voor ieder jaar berekend op een zestigste
deel der middelsom van den grondslag der pensioenregeling.

Het pensioen bedraagt in geen geval minder dan f 150.— per
jaar en kan noch twee derden der middelsom, noch het bedrag
van f 3000.— te boven gaan. J.
Kooyman.

-ocr page 174-

Bepalingen tot bestrijding van tuberculose onder
het rundvee.

MEMORIE VAN TOELICHTING.

Artikel 34 van de wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad n°. 131) laat liet aan
de Kroon over om bij algemeenen maatregel van bestuur, een commissie
van deskundigon geboord, aan te wijzen, welke veeziekten in den zin der
wet voor besmettelijk zijn te boudon en tevens vast te stollen, welke der,
in de wet genoomdo, maatregelen bij het keerschen of bij het dreigen van
ieder dier ziekten toegepast zullen moeten of kunnen worden.

De bewuste aanwijzing heeft laatstelijk plaats gehad bij bet Koninklijk
besluit van 10 Juli 1896 (
Staatsblad n°. 104); de navolgende veeziekten
werden daarbij voor besmettelijk verklaard:

1". de veepost der herkauwende dieren;

2°. de longziekte dor runderen;

3°. het mond- en klauwzeer by de herkauwende dieren en de varkens;

4°. de kwade-droos en huidworm bij de eenhoevige dieren;

5°. de schurft bij do eenhoevige dieren en de schapen :

6°. de schaapspokken bij de schapen on de geiten;

7°. het rotkroupel der schapen;

8°. do vlekziekte der varkens;

9". de trichinenziekto bij de varkons;

10\'. het miltvuur bij allo vee;

11". de hondsdolheid bij alle voe.

Hiermede is echter de groep van bosmettolijke veoziekton niet afgesloten.
Tegonover andere ziokten, die oen oven besmettelijk karakter dragen en
waarvan do bestrijding thans aan hot particulior initiatief wordt overgelaten,
staat de Regeering ongewapend.

Onder deze ziekten neemt zoowel uit een hygiënisch on vooartsonykundig
oogpunt als uit een landbouwkundig oogpunt do tuberculose bij het rundvee
oone eorsto plaats in. Zij bedreigt op ernstigo wijzo niet alleen onzen vee-
stapel en den veeliandol op hot buitonland maar, wat nog zwaardor weogt,
do gezondheid der ingezetenen. Hare bestrijding mag inderdaad als eon groot
volksbelang worden aangemorkt.

Reeds de commissie van deskundigen, heiast mot do voorbereiding van
het hierboven genoomd Koninklijk besluit, woes op de gevaren, waarmode
do tuberculoso onder het rundvee ons bedreigt, on sprak in haar advies van
15 Februari 1895 als hare overtuiging uit: „dat de tuberculoso onder het
rundvee in sommige gedeelten van ons land in niet geringe mate voorkomt
on zich door besmetting, bij uitzondering wellicht ook door overerving,
bovendien mede door ondoelmatige, de vatbaarheid van deze ziokte bevor-
doroude, verzorging van het vee staande houdt." Dat de ziekte zich sedert
aanzienlijk heeft uitgebreid en het govaar dus dreigender is geworden, bleek
zeer duidelijk zoowol in slachthuizen en elders, waar van gemeentewege
toezicht wordt gehouden op hot slachtvee, als door de terugzending van

-ocr page 175-

runderen uit het buitenland, welke aldaar bij den invoer op de inspuiting
mot tuborculine reageerden.

Do overweging, dat hot derhalve een dringende eisch des tijds mocht
heeten, maatregelen te nemon om aan het kwaad paal en perk te stellen
en zoo mogelijk den veestapel van do gevreesde ziekte te zuiveren, deed
mijn Ambtsvoorganger op
29 December 1896 eene commissie benoemen ten
einde do Regeoring in dit opzicht te dienen van advies. Do commissie,
bestaande uit do heeren dr.
W. P. Ruijsch, dr. A. W. H. Wirtz en mr.
A.
F. baron van Lynden, bracht op 11 Februari 189T haar rapport uit.
Verschillende omstandigheden waren oorzaak, dat aan dit rapport geen
gevolg is gegeven.

B\\j hot zich meer en meor openbarend verschil van inzicht aangaande do
middelen, die van Regoeringswoge aangewend zouden kunnen worden tot
bestrijding van het euvel on bij de weinige kennis, wolke men tot dusverre
had aangaande do werking dor elders genomen maatregelen, werd eon nader
onderzook noodzakelijk.

Daarbij kwam, dat de luttole gegevens, die men omtrent het voorkomen
der ziekte ten onzent bezat, niet toelieten zich een voldoend beeld te vormen
van hare verspreiding over do onderscheidene deolen des lands
oh van den
omvang van hot govaar, hetwelk door volon als zoor ernstig, door andoren
weder als van minder boteokenis word voorgesteld.

Een on ander leidde er too bij Koninklijk besluit van 18 Mei 1898, n°. 16,
eene Staatscommissio in hot leven te roepen tot het beramen van maatre-
gelen tor bestrijding van do parolziokto (tuberculose) onder hot rundvoo,
welke commissio werd samongesteld uit do navolgende heeren: dr. W. P.
Rüuscn, advisour voor de medische en veterinaire politie bij het Departe-
ment van Binnonlandsche Zakon, lid en voorzittor; dr. A. W. H.
Wirtz,
directeur van \'s Rijksvooartsonijschool, lid en secretaris; H. F. Bultman,
lid van de Eerste Kamor der Staton-Genoraal, voorzittor van het Nederlandsch
Landbouwcomité; D.
van Konijnenburg, socrotaris van de vereoniging „hot
Friesch Rundveestamboek", on H. C.
Reimers, plaatsvervangend districts-
voearts, leeraar aan de Rijkslandbouwschool.

Doze commissie heeft zich allereerst bozig gehouden mot hot instellen van
een onderzoek naar de mato der verspreiding van het kwaad in de verschil-
lende gewesten van Nederland. Bjjlage A geeft het, door don secretaris dor
commissio gemaakt, ovorzicht van do rosultaten van dit onderzoek. Voor
zoovor de commissie uit do verzamelde gegevens dienaangaande conclusies
kon trokken, bleek, dat de ziekte zeer ongelijkmatig over hot land verdeeld
is, dat zij in sommige provinciën veelvuldig, bijna algemeen, in andere wei-
nig, slechts sporadisch, wordt waargenomen. In ieder geval heeft het onder-
zoek voldoende aangetoond, dat het nemon van wottelüke maatregelen tot
bestrijding van de rundertuberculoso hier to lande dringend noodig is met
het oog 1°. op do eischen van de volksgezondheid, 2\'. op het behoud van
onzen veestapel on 3°. op de belangen van onzen uitvoerhandel in vee.

Ad 1 urn. Hot is bekend, dat do tuberculose bij monsch en dier het govolg
is van de inwerking van een der pathogene, ziekmakende bacteriën, den
tuberkelbacil, die gevonden wordt zoowel in de ziekelijke veranderingen

-ocr page 176-

(tuberkels), welke zij teweegbrengen, als in de afscheidingsproducten van
een of ander tuberculeus orgaan, bijv. in het slijm, dat afgescheiden wordt
door tuberculeuse longen, of in de melk uit een tuberculeusen nier. Hoewel
nog steeds met het doen van onderzoekingen te dezen opzichte wordt voort-
gegaan, mag uien thans wel met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid
aannemen, dat de tuberkelbacil van het rund en die van den mensch dezelfde
zijn. In het bekende werk van den heer D.
van der Sluys, veearts, hoofd-
keurmeester, onderdirecteur aan de veemarkt en het abattoir te Amsterdam,
„De tuberculose bij het vee en hare betrekking tot die van den mensch"
worden verscheidene voorbeelden aangehaald van overbrenging dor tuber-
culose van mensch op dier en omgekeerd. Op verschillende veeartsenijkun-
dige congressen, o. a. op het congres in 1898 te Parijs en op dat in het
vorige jaar in Baden-Baden gehouden, word door tal van geleerden, die zich
met de studie van de tuberculose bij den mensch en het dier oen naam
hebben gemaakt, de tuberculose bij het rund als verderfelijk voor den mensch
aangenomen.

"Wordt het gevaar van overbrenging van de ziekte op den mensch ten
gevolge van het gebruik van vleesch verminderd door de omstandigheid,
dat dit zelden in rauwen toestand wordt gegeten doch gewoonlijk gekookt
of gebraden, waardoor in de meesto gevallen de aanwezige ziektekiemen
zijn gedood, zoo bestaat in hooge mate, vooral bij uiertuberculose, het ge-
vaar, dat de bacil door het gebruik van zuivel in het organisme van den
mensch wordt ovorgobraeht.

Ad 2um. Een nog sterker oorzaak van besmetting dan voor den mensch
wordt natuurlijk het aan tuberculose lijdondo rund voor de andere runde-
ron, waarmede het hetzij op denzolfden stal hetzij in dezelfde weide of op
andere wijze in aanraking komt. Heeft dit gevaar steeds bestaan, het is
in den laatsten tijd oneindig veel grooter geworden door de uitbreiding, welke
de veehandel en dientengevolge ook de wisseling van vee in do verschillendo
deolen des lands gekregen hebben. Sprekend treedt dit aan hot licht by hot
in schier allo landen van Europa aanhoudend hoerschend blijven van het
mond- en klauwzeer, eenc ziekte, die, vroeger onder den naam van tong-
blaar bekend, wel steeds sporadisch en somtijds zelfs op uitgebreide schaal
voorkwam, maar nooit zoo langdurig een opizoötisch karakter vertoonde als
tegenwoordig, nu do gemakkelijko en veelvuldigo verkeerswegen alsmedo de
groote uitbreiding van den veestapel den veehandel oene ongekende vlucht
hebben doen nemen. En wat bij het mond- on klauwzeer zoo duidelijk aan
het licht treedt, dat nainolijk door hot drukke verkeer do besmotting in do
hand wordt gewerkt, heeft natuurlijk ook bij do tuberculose plaats. Maar
deze laatsto ontsnapt in een zeer groot aantal gevallen aan onze waarno-
ming omdat de moeste aan tuberculose lijdende runderen ter slachtbank
komen alvorens de ziokte door clinische verschijnselen waarneembaar wordt.
De, in het buitenland plaats gehad hebbende, onderzoekingon toonen dan
ook alle een toencmon van dit euvel aan. En, gelijk reeds hierboven is
gezegd, mede in ons land blijkt de tuborculoso onder de rundoren voort-
durend grooter verhouding te krijgen.

Ad Hum. Hot is van algemeene bekendheid, hoe wy, doordat wy tot nog

-ocr page 177-

toe geene maatregelen ter bestrijding van do rundortuberculoso namen, wat
onzen uitvoerhandel in vee betreft in ongunstige verhouding staan tegenover
de landen, waar de tuberculose wel door wettelijk voorgeschreven middelen
bestreden wordt. België, hetwelk een aanzienlijk deel van ons vee over zijne
grenzen toelaat, ontvangt dit, wat het melkvee aangaat, niet dan nadat
vooraf in quarantainestallon aan do grenzen door tuberculinatie onderzocht
is, of het al dan niet aan tuberculose lijdt. Het spreekt van zelf, dat een
land, hetwelk mot groote geldelijke opofferingen zyn eigen veestallen van
tuberculeus vee tracht te zuiveren, geen vreemd vee op die stallen plaatst,
alvorens zich overtuigd te hebben, dat dit laatste inderdaad vrij is van
tuberculose.

In alle opzichten blijkt het dorhalvo wenschelijk, zoo spoedig mogelijk
onder de besmettelijke veeziekten, die volgens wettelijke voorschriften te
bestryden zijn, ook de tuberculose op to nemen.

Het is intusschen veel gemakkelijker dezen wensch uit te spreken dan
doeltreffende en uitvoerbare middelen te beramen ter bestrijding van het
kwaad. Aan de bezwaren, waarop men daarbij stuit, moet het dan ook toe-
geschreven worden, dat in don vreemde betrekkelijk nog zoo weinig gedaan
wordt om do tuberculose onder het rundveo tegen te gaan. De staatscommissie,
die zich in de tweede plaats onledig hield met eene bostudeering van hetgeen
in het buitenland in deze richting tot stand gekomen of in wording is, gaf
daarvan een overzicht, hetwelk als bijlage B 1—9 hiernevens is gevoegd.
Daaruit blijkt ten eerste, dat nog slechts sedert vrij korten tyd aan eene
bestrijding der tuberculose wordt gedacht, zoodat dan ook Denemarken,
Noorwegen, Zweden en België do eenigo staten uitmaken, waar op dit gebied
meer of minder krachtige bepalingen voorgeschreven en in working zijn,
ongekend de grensmaatregelen, welke buiten de genoomde landon hier en
daar genomen worden om den invoer van tuberculeus rundvee te beletten,
en ton tweede, dat er groot vorschil van gevoolon bostaat over tle wijze,
waarop de strijd moet wordon aangobondeil,

Dat men er paB in de laatste jaren toe gekomen is om dien Btryd te
beginnen, moet wel hieraan worden toogcschrevon, dat men eerst sedert
botrekkelijk korten tyd in do, door prof. Kocu ontdekte, tuberculine een
middel gevonden hooft om do tuberculose to onderkonnon bij die dieren,
welke aan do ziekto lijdon docli goono cliuische verschijnselen daarvan ver-
toonon.

De tuberculino, ondor do huid ingospoton, doot bij hot aan tuberculose
lijdende dier eene vorhooging der lichaamstemperatuur ontstaan van 1.5° tot
2U C., waardoor de aanwezigheid dor ziekte is te onderkonnon. Aangezien
gezonde dieren hoegenaamd geen nadeel van do injectie ondorvinden en do
inwerking by tuberculeuse runderen slechts van voorbijgaanden aard is, kan
do proef steods zonder schroom worden toegepast.

Of de tuberculino altijd als oen volmaakt betrouwbaar herkenningsmiddel
kan beschouwd worden, is nog niet met volle zekerheid to zeggen. Er
schijnen enkele gevallen voor te komen, waarin dieren, die niet voor tuber-
culeus worden gehouden, toch eene duidelijke reactie op de inspuiting ver-
tooncn en omgekeerd kan het ook gebeuren, dat tuberculeuse dieren niet

-ocr page 178-

reageeren. "Wat de eerste gevallen betreft, mag evenwel niet vergeten wor-
den, dat de tuberkels somwijlen zoo verborgen zijn in een of ander gewricht,
dat de aanwezigheid daarvan niet dan na een langdurig en uiterst zorgvuldig
onderzoek valt te constateeren. Do mogelijkheid, dat zoodanige tuberkels
aan de waarneming ontsnappen, is niet uitgesloten. Trouwens de hierbedoelde
gevallen zijn uitzonderingen. Op bet in 1893 te Buda-Pest gehouden 8sto
Internationale Congres voor Hygiëne en Demographie is dan ook, na ernstige
besproking van het onderwerp, door de aanwezige vakmannen de volgende
conclusie aangenomen: „De tuberculine is als een zeer te waardeeren hulp-
middel voor de onderkenning der tuberculose bij runderen te beschouwen.
De enkele malen, dat zij niet aan de verwachtingen beantwoordt, zijn niet
van practische beteekenis". Bij het oordeel, in deze conclusie uitgesproken,
hebben sedert alle deskundigen zich aangesloten. Het spreekt van zelf, dat
er eerst, sedert men in hot bezit is van dit herkenningsmiddel, ernstig aan
gedacht kan worden 0111 door wettelijke voorschriften te trachten de tuber-
culose onder het rundvee gaandeweg te doen verdwijnen. Vóór dien tijd
kon men eerst daar het aanwezig zijn der ziekte constateeren, waar zij, het
laatste stadium ingetreden, door clinische verschijnselen hare tegenwoordig-
heid vorried.

In hoevorre moet do Staat hier nu handelend optreden?

Moet deze niet alleen alle clinisch zieke vee, de groote oorzaak van be-
smetting, doen afmaken maar ook, gewapend met de tuberculine, alle latente
tuberculose gaan opsporen en alle dieren, die na de tuberculinatie genoeg-
zaam roageeren, onverwijld ten doodo opschrijven 0111 zoodoende in enkelo
jaren don geheelen inlandschon veestapel van de ziekte te zuiveren? Zoo
hebben de warmste apostelen van de bestrijding der rundveetuberculoso zich
de zaak voorgesteld en in dien zin zijn wetten ontworpen, als in Frankrijk
en in het koninkrijk Saksen. Maar, gezwegen van de ontzaglijke sommen,
welke deze maatregel den Staat zoude kosten, zou de toepassing er van
bijkans een nationale ramp wozon. De veestapel zoude er door wordon
gedecimeerd op zoodanige wijze, dat het jaren zoude duren, alvorens hot
verlies weer aangezuiverd was, terwijl men een zeer groot aantal dieren,
die aanzienlijke waarde hebben, onmiddollijk zoude vernietigen, zonder dat
zjj nog dadelijk govnar voor overbrenging der ziekte opleveren.

Of moet, gelijk ook door deskundigen aangeraden wordt, alles maar aan
het particulier initiatief, aan den goeden wil en aan het heldor inzicht der
veehouders worden overgelaten en zou do Staat zich ton hoogste behooren
te bepalen tot het kosteloos verstrekken van tuberculine en tot de zorg dat
deze herkenningsstof niet anders kome dan in handen van bevoegde en
betrouwbare personen ? Maar de bestrijding van andere besmettelijke ziekton
heeft genoegzaam geleerd, dat men, do goeden niet te na gesproken, van
dit particulier initiatief, van dien goeden wil, van dat helder inzicht bij een
groot gedeelte onzer veehouders niet al te veel verwachten moet. En op
algemeene modewerking, gepaard met groote offervaardigheid, zoude het
zeker aankomen, wildo men niet bestendigd zien, hetgeen thans plaats
heeft, nu men, gelijk hieronder nader wordt aangetoond, in enkele deelen
van ons land wel begonnen is den veestapel met behulp van tuberculine te

-ocr page 179-

zuiveren van tuberculeuse dieren, maar vaak op zoodanige wijze, dat alleen
het kwaad verplaatst, niet vernietigd wordt en de ziekte daarbij bovendien
dikwijls wordt overgebracht naar streken, die er tot nog toe vrjj van waren.
Het voorbeeld van Denemarken leert trouwens, hoe men, door de ervaring
onderricht, van het mindere tot het meerdere, van vrijheid tot dwang is
gekomen.

Indien men niet tot een der hier genoemde uitersten wil vervallen, in
welke mate moet de Staat dan voorschriften geven ter bestrijding van het
kwaad? Er is bereids op gewezen, hoe het overzicht van de buitenlandsche
wetgevingen en van de, door vreemde Regeeringen in overweging genomen,
maatregelen genoegzaam aanduidt, dat velerlei inzichten zich op dit gebied
laten gelden. Mede in den boezem der Staatscommissie deden zich ver-
schillende stroomingen voor, die zich ton slotte concentreerden in eene
meerderheid en eone minderheid, zoodat de Rogeering, ook na de kennisname
van het rapport dier commissie, stond voor de noodzakelijkheid eene eigen
keuze te doen. Gebruik makende van do belangrijke overwegingen en
voorstellen der Staatscommissie, heeft zij thans haro meening over dit on-
derwerp belichaamd in een wetsvoorstel, waarin, naar hot oordeel van den
ondergeteekende,
zoodanige maatregelen zijn voorgeschreven als in depractijk
uitvoerbaar zullen blijken en die, zonder al te groote offers te vergen van
den Staat en zonder al te zeer in te grijpen in de belangen van de veehouders,
zij het ook niet spoedig dan toch langs geleidelijken weg zullen kunnen
voeren tot eene gewenschte zuivering van onzen veestapel van alle aan tuber-
culose lijdende runderen.

Do vraag zoude kunnen rijzen, waarom do Regeoring zich niet bepaald
heeft tot hot voorstellen van wijziging en aanvulling van de wet van
20 Juli 1870
(Staatsblad n°. 131) en van het, in den aanvang dezer Me-
morie bedoelde, Koninklijk besluit van 10 Juli 1896
(Staatsblad n\'. 104).
De ondergeteekende was echter van meening, dat do maatrogelon, die tot
bestrijding der tuberculose onder het rundvee zullen moeten worden ge-
nomen, van zoo omvangrijken en bijzondoren aard zjjn, dat deze niet bg
algemeenon maatregel van bestuur maar althans in hoofdzaak bij afzonder-
lijke wet behooren te worden geregeld. Do Staatscommissie scheen mede
van dit gevoelen. Immers de meerderheid heeft haar rapport ingediend in
den vorm van een wetsvoorstel met memorie van toelichting. Trouwens
ook de bijzondere bepalingen tot beteugeling dor longziekte onder het
rundvee in bepaalde deelen des lands alsmede de bepalingen betreffende de
veoartsenijkundige politio ton opzichte van paarden van hot leger zijn bij
afzonderlijke wetten vastgesteld (zie de wet van 8 Augustus 1878,
Staatsblad
n\'. 115, en de wet van 2 Juni 1885, Staatsblad n". 94).

De grondslagen, waarop hot hierbijgaand wetsontwerp berust, zyn in
algemeene trekken de volgende:

De inspuiting met tuberculine is, gelijk hierboven reeds werd gezegd, een
zeer gewaardeerd en aangewezen middel om het aanwezig zijn van tuber-
culose bij het rundvee te onderkennen. Maar juist daarom moet de Staat,
lettende èn op de belangen van onzen eigen veestapel èn op de belangen
van onzen uitvoerhandel in vee, er tegen waken, dat de tuberculine vrijelijk

-ocr page 180-

kome in ieders handen. Wie ongecontroleerd tuberculine gebruikt, heeft de
gelegenheid, gelijk thans herhaaldelijk gebeurt, om, nadat hijzelf onderzocht
heeft welke zijner runderen zich aan tuberculose lijdende bevinden, deze
zieke dieren tegen prijzen, die zij niet waard zyn, van de hand te doen en
zoodoende zonder verlies zijn eigen stal te zuiveren van minderwaardig en
voor anderen gevaarlijk vee ten koste van hen, die te goodor trouw dit vee
koopeti. Zoodoende wordt do tuberculose verspreid op eone wyze, welke
aan ieder toezicht ontsnapt.

Ook onzo handel op den vreemde loopt gevaar door het zonder controle
gebruik maken van tuberculine. Na eeno inspuiting daarmede wordt namelijk
het aan tuborculose lijdende rund gedurende korten tijd ongevoelig voor
verdere injectiën. Bij verkoop van vee naar een land, waar men dit niet
ontvangt dan nadat het bevonden is niet op tuberculine te reageeren, zyn
dus kwade praktijken te vreezen. Om daaraan te ontkomen, zonde het
buitenland wel is waar den quarantainetijd kunnen verlengen, doch zulks
zondo den handel in hooge mate bezwaren, zoo niet onmogelijk maken.

Ten einde dit allos te verhoeden zijn in de artikelen 30 — 33 van het
wetsontwerp de bepalingen opgenomen, dat de tuberculine niet anders mag
boreid worden dan mot bijzondere machtiging der Regeering; dat omtrent
de wijze, waarop tuberculine is aan te wenden voor behandeling van dieren,
by algemeenen maatregel van bestuur voorschriften zullen worden gegeven;
dat in-, door- en vervoer alsmede het verkoopen enz. van tuberculine zonder
machtiging van den Minister van Binnenlandscho Zaken vorboden zullen
zijn, en eindelijk dat de inspuitingen nimmer dan door bevoegden mogen
geschieden. Tuberculinatio op den monsch wordt by ons niet of althans
slechts bij hooge uitzondering toegepast. Toch is het geval denkbaar, dat
een arts de tuberculine by zyn patiënt wil aanwendon of dat deze laatste
daarmede behandeld\' wenscht te worden. Ook is hot mogelijk, dat medici
wetenschappelijke proefnemingen mot tuberculine op den mensch verlangen
too te passen. Voor zulke gevallen dient de bepaling van artikel 33, sub
a.

De gevaren, welke tuberculeuso runderen voor de volksgozondheid en den
veestapel oplevoren, zyn van directen of van meer verwijderden aard.

Een direct gevaar van besmetting dreigt door die dieren, by welke de
tuberculose het stadium is ingetreden, waarin de ziekte door clinische ver-
schijnselen hetzij zeker hetzij met zeor groote waarschijnlijkheid te onder-
kennon valt. Eene dadolijko en voortdurende verwijdering van al zulke dioren
uit den veestapel is dringend noodig. Te dezen opzichte zijn gebiedende
voorschriften dus alleszins gewettigd. Zy worden in de wetsvoordracht
gevonden in de artikelen 1 tot en met 5, alsmede in de artikelen 8, 12,
tweede lid, 14, derde lid, en 17, tweede lid.

Een meer verwijderd gevaar dreigt door het vee, dat blijkens reactie na
tuberculinatie wel tuberculeus is, maar daarvan nog geen clinische teekenen
vertoont. Al moge het wellicht nog geen dadelijk gevaar voor besmetting
opleveren, het doet zulks stellig later, wanneer de ziekte bij het voortschrijden
het hierboven omschreven stadium zal zijn ingetreden. Een geleidelijke afvoer
van dit vee naar de slachtbank is alzoo noodig, zal de veestapel op den
duur van tuberculose worden gezuiverd. Een algemeen gebiedend voorschrift

-ocr page 181-

ten deze, het is vroeger reeds opgemerkt, is niet mogelijk zonder hot middel
erger te doen worden dan do kwaal. Zulk een voorschrift toch zou niet
anders kunnen inhouden dan een bevel tot onmiddellijke afmaking. Afzon-
dering immers van al het vee, hetwelk gebleken is aan tuberculose te lijden,
kan in hot algemeen niet worden bovolen. Een groot aantal veohouders
missen voor zulke afzondering do gelegenheid of de middelen om die gele-
genheid to schoppen. Ten eindo nu niettemin don hierboven bedoelden gelei-
delijken afvoer van dit vee naar de slachtbank te bevorderen, zyn do arti-
kelen 6 tot en met 14 in het wetsvoorstel opgenomen. Het beginsel, daarin
neergelegd, is dit, dat ieder eigenaar van runderen deze van Rijkswege door
aanwending van tuberculine kan doen onderzoekon op tuberculose. Daarbij
worden hem zekere voordeelen gewaarborgd mits hij zich onderwerp© aan
de wettelijk gestelde voorwaarden. Bopaald is hierbij dat zoodanige tuber-
culineproef, welke, op enkele uitzonderingen na, den geheelen rundveekoppel
van den aanvrager moet omvatten, kosteloos wordt ingesteld; dat zoowel
het gezond gebleken als het gereageerd hebbende vee ieder mot een afzon-
derlijk mork zal worden voorzien; dat de ziek bevonden dieren, voor zooveel
zy niet uit hoofde van cliniscbe verschijnselen binnen een week worden
afgemaakt, afgezonderd zijn to houden, niot dan by uitzondering mogen
worden vervoerd en binnen anderhalf jaar moeten worden geslacht, in welk
goval de, door afkeuring van hot geheole dier of van oon gedoolte daarvan
geleden, schade door het Rijk aan den eigenaar wordt vorgood. Natuurlijk
moet, zal op de aanvrage voor deze tuberculinatio gunstig worden beschikt,
het van to voron ingestelde onderzoek duidelijk aantoonen, dat de aanvrager
do waarborgen aanbiedt, dat door hom aan do bij de wet gesteldo voor-
waarden zal kunnen worden voldaan. Hot is te verwachten dat van deze
gelegeuhoid om zonder al te groote moeite, zelfs mot eenig voordeel, zijn
veestapel van tuberculeus vee te zuiveren, een ruim gebruik zal worden
gemaakt. Gelijk al is aangemerkt, wordt roods nu in verschillende doelen
dos land« door oigenaron van veo tuliprculine nnngowond om het zieko veo
to onderkennen en daarna van do hand to doen. Door de, den veehouder in
het wetsvoorstel geboden, gelegenheid om die kunstbewerking op zijn vee
toegepast te krygen, wordt het ondorzoeken van veo op tuberculoso niet
alleen in de hand gewerkt, maar daarenboven paal en perk gesteld aan
de hieraan thans verbonden, hierboven geschetste, verkeerde praktijken.

Wanneer de Staat, zooals geschieden zal ingevolge artikel 33, sub b, de
tuberculinatie geheel aan zich houdt, is de opnoming noodig van een artikel
in den geest van artikel 15 on behoort do veehouder in de gelegenheid to
wezen zyno runderen te doen tuberculineeren, ook indien hij zich niet onder-
werpen wil of kan aan do beperkende bepalingen der hiervoren behandelde
artikelen. Uit den aard der zaak moet in dat goval do eigenaar van het vee
de kosten zelf dragen en blijft do merking van het gezonde veo achterwege.
De Staat zorgt echter wel voor merking van het gereageerd hebbende vee,
opdat hot publiek wete, dat het mot tuberculeus veo te doen heeft, indien
de eigenaar het van de hand mocht willon doen.

Wordt er op de bovenbedoelde wijzen door den Staat voor gezorgd, dat
de Nederlandsche veestapel geleidelijk van tuberculouso dieren wordt gezui-

-ocr page 182-

verd, dan moot er ook op worden toegezien, dat voor dien veestapel niet
telkens weder nieuw gevaar van besmetting ontsta door invoer van tuber-
culeus vee uit den vreemde. Evenzoo is liet noodig, dat er tegen gewaakt
wordt, dat het, naar het buitenland uitgevoerde doch aldaar geweigerde, vee
zonder controle hier te lande worde teruggevoerd. Daartoe dienen de voor-
schriften van de artikelen 16 en 17.

Do afmaking van clinisch zieke dieren en de vernietiging van afgekeurde
deeien, afkomstig van runderen, die op tuberculose onderzocht waren over-
eenkomstig artikel 6 en waarvan de slachting plaats heeft binnen den ter-
mijn, genoemd in artikel 13, zullen als regel niet geschieden dan tegen
schadeloosstelling. Wat de runderen aangaat is de helft van de waarde to
berekenen, die zij, waren zij gezond, zouden bezitten; behalve bij mond- en
klauwzeer is die maatstaf de gebruikelijke voor alle gevallen, waarin ter
zake van eenige besmettelijke veeziekte afmaking volgens de wet van 20 Juli
1870 (
Staatsblad n". 131) plaats grijpt. Wat de afgekeurde deelen betreft,
zoo zal, hoezeer die artikelen op zichzelf waardeloos zijn, do volle waarde
worden berekend, die zij bij gezonden toestand van het rund zouden hebben.
Do veehouder, die zijn vee krachtens artikel 6 laat tuberculineeren, neemt
de verplichting op zich om de runderen, welke reageoren en die hij, waren
zij niet onderzocht, nog geruimen tijd als melkvee zoude hebben kunnen
gobruiken, binnen 18 maanden voor de slachtbank te bestemmen. Wel doot
hij dat in het belang van zijn eigen veestapel maar hij lijdt toch door dezen
maatregel eene niet geringe schade. Wil do Staat het doen van de aan-
vragen volgons artikel 6 aanmoedigen, dan moot gezorgd worden, dat de
eigenaar, althans op het melkvee, goene schade lijdt.

Voor tookenning van schadeloosstolling ter zake van het, voor consuintie
ongeschikt verklaarde, vleesch en afval, afkomstig van runderen, die op
tuberculose onderzocht waren ovoroonkomstig artikel 15, bestaan geon termen
omdat die doelen op zichzelf geone waarde bezitten en wjjl er hier niet,
zooals bij de groep dor overeenkomstig artikel 6 onderzochte dioren, sprake
is van vervroegde slachting.

De artikelen 24 tot en met 28 regelen de wijze, waarop met betrekking
tot do schadevergoeding is te handelen.

Ook de ontsmetting der stallen, waar clinisch zioko runderen of waar
runderen, die krachtens artikel 9 als lijdende aan tuberculose waren ge-
merkt, hebben gestaan, geschiedt, blijkens artikel 29, van Rijkswege en op
kosten van don Staat. Op andere wijze kan bezwaarlijk voor eene afdoende
ontsmetting worden gezorgd.

In de vorigo bladzijdon is er reeds do aandacht op gevestigd, dat het
gebruik van melk van aan tuberculose lijdend vee en het gebruik van pro-
ducten, van die melk vervaardigd, nadeelige gevolgen kunnen hebben voor
de gezondheid van den mensch. Is dit gevaar nog niet zeer groot bij latente
tuberculose, veel erger wordt het wanneer het zuivel afkomstig is van
dieren, die clinisch ziek zijn. In het verslag omtrent het in 1899 te Baden-
Baden gehouden 7dl internationaal veeartsenijkundig congres, uitgebracht
door dr.
W. P. Ruysch en dr. A. W. H. Wirtz, komt dienaangaande het
volgende voor: „Wat betreft hot gevaar, verbonden aan het gebruik van

-ocr page 183-

melk van tuberculeus vee, was de meerderheid met Ostertag de meening
toegedaan, dat dit alleen bestaat voor het gebruik van koeien, die clinische
verschijnselen van tuberculose vertoonen. Melk van koeien, die, ofschoon
reageerendo op tuberculose, die verschijnselen niet vertoonen, achten zij niet
gevaarlijk". In overeenstemming daarmede is artikel 22 ontworpen.

Zullen de voorschriften van deze wet inderdaad vruchten afwerpen, dan
zal voor goede uitvoering nauwlettend zijn te zorgen. Het zou onmogelijk
wezen deze uitvoering op te dragen aan de districtsveeartsen en hunne
plaatsvervangers, die thans reeds met werk overladen zijn en dikwijls
moeite hebben, overal tijdig te vorschijnen, waar hunne aanwezigheid
noodig is. Het spreekt verder van zelf, dat men hier niet te doen
heeft met eenen tjjdelijken maatregel. Het werd reeds gezegd, dat
het eene onmogelijkheid is om in korten tjjd den geheelen veestapel
te bevryden van tuberculose. Het zuiveringsproces zal vele jaren duren.
Er kan dus hier geen sprake zijn van toepassing van artikel 11 der
wet van 20 Juli 1870 (
Staatsblad n\\ 131), hetwelk de mogelijkheid opent
om tijdelijk buitengewone districts-veoartsen aan te stollen. Het is derhalve
noodzakelijk do uitvoering van de verschillende bepalingen op te dragon
aan afzonderlijk daarvoor aangestelde ambtenaren. Het ligt in de bedoeling
van den ondergeteekonde, aan het hoofd van don geheelen dienst te plaatsen
een inspecteur, aan wion de noodige adjunct-inspecteurs zullen worden toe-
gevoegd. Een inspecteur is noodig voor het toezicht over don dienst in
het geheele land. Hij zal moeten waken voor hot bewaren van do noodigo
eenheid van behandeling, moeten zorgen voor juisto toepassing der tuber-
culinatie en moeten nagaan of de voorwaarden, waaronder de kunstbewer-
king van Rijkswege kosteloos geschiedt, behoorlijk worden in acht genomen
en nageleefd. Door hem zal de Regoering op do hoogte moeten worden
gehouden aangaande alles wat den stand der ziokto in ons land en wat de
uitvoering der wet betreft. Het aantal der onder hom aan te stellen ad-
junct-inspecteurs zal niet te klein mogen wezen, zullen zij in de gelegenheid
zijn om hunne taak geregeld waar te nemon zonder al te groote reizen te
maken. Te groote besparing van personeel zou te hooge reis- en verblijf-
kosten na zich sleepen. De ondergeteekende is van meening, dat men met
5 adjunct-inspecteurs zal moeten aanvangen, die dan elk een deel van het
land voor hunne rekening zouden krijgen. Het zij hier tevons opgemerkt,
dat het in de bedoeling ligt tot inspecteur en adjunct-inspecteurs te benoe-
men geëxamineerde veeartson en de adjunct-inspecteurs bovendien tot plaats-
vervangend districtsveearts aan te stellen, waardoor zij treden in het kador
van artikel 2 der wet tot regeling van het veeartsenijkundig Staatstoezicht
en de veeartsenijkundige politie. Het is onnoodig te zeggen, dat vóór de
invoering van dezen afzonderlijken diensttak aanvulling en wijziging van
genoemdo wet noodig is, waartoe een voorstel de Tweede Kamer bereiken
zal, zoodra het hierbijgaand wetsontwerp tot wet zal zijn verheven. Het is
onmogelijk vooruit te bepalen, welke de omvang zal wezen van het werk,
hetwelk do adjunct-inspecteurs wacht. Behalve het onderzoek der als clinisch
ziek aangegeven dieren en de verdere bemoeiing daarmede, zal hun de tijdroo-
vende arbeid zijn opgedragen van het onderzoek der aanvragen om gratis

-ocr page 184-

tuberculinatio van Rijkswege, van die inspuiting zelve en daarna van de
controle op het vee, hetwelk na die kunstbewerking afgezonderd en binnen
anderhalf jaar geslacht moot worden. Over hoeveel dieren en hoeveel vee-
stallen dit werk loopen zal, is niet na te gaan. Ook met de tuborculinaties
krachtens artikel 15 van het ontwerp zullen de adjunct-inspecteurs belast
zijn. Men kan dus veilig aannemen, dat het hun aan werk allerminst zal
ontbreken. Hot zal intusschen goed wezen met het kleinst mogelijko getal
ambtenaren te beginnen. Blijkt dit te gering te zijn, dan is uitbreiding van
het personeel altijd mogelijk. De ervaring zal dan hebben geleerd, op welke
wijze deze het best zal kunnen plaats hebbon.

Omdat het onmogelijk is eenige raming te maken van den omvang van
het werk, dat de ambtenaren, die met de uitvoering der wet belast worden,
te verrichten zullen hebben, is het eveneens ondoenlijk eene zekere raming
to maken van de, aan de uitvoering dor wet verbonden, koston. Men kan
er intusschon op rekenen, dat de eerste jaren, volgende op de invoering,
de duurste zullen zijn en dat daarna de kosten gaandeweg zullen afnemen.
Het meeste geld toch zal noodig wezen voor de schadeloosstelling ter zake
van de afmaking van het clinisch zieke vee. Al naarmate deze dieren uit
den veestapel worden vorwijdord, zullen de algemeene gezondheidstoestand
van dien veestapel, wat de tuberculose betreft, beter en het aantal clinisch
zieko dieren mindor worden. Daar bovendien do aan latente tuberculose
lijdende dieren goleidelijk naar de slachtbank worden verwezen, zal, naar
wij mogon onderstellen, het aantal clinisch zieke dioren na eenigen tijd tot
oen maximum zijn teruggebracht. Hoeveel dieren nu jaarlijks als clinisch
ziek zullen worden aangegeven of ontdekt, is thans niet to zeggen: do ge-
gevens daartoe zouden niet anders dan door een zeer kostbaar en langdurig
onderzoek van alle veestallen in ons land kunnen worden vorkregen. Wanneer
wij, omdat althans een cijfer moot wordon gesteld, aannomen, dat er in het
eerBte jaar van de aangegeven dieren ruim 1300 zullen blijken inderdaad
clinisch ziek aan tuberculose te zijn en wij voor ieder dier de schadeloos-
stelling dooreengenomen op f 75 ramen, dan zal er voor de toepassing van
de artikelen 5, 8, 12, tweedo lid, 14, derde lid, 15, derde lid, en 17, tweede
lid, f 100.000 noodig wezen. De prijs van hot voe in de verschillende deelen
van het land loopt zeer uiteen. De waarde van eene Friesche of Ilollandsche
koe is eene geheel andero dan die van eeno koe in de heidestroken. Aan-
gezien bovendion onder de clinisch zieke dieren ook minder waardig jong
vee zal aangetroffen worden, meent de ondergeteekendo niet ver van de
waarheid te zijn als hy f 150 als de gemiddelde waarde der af te maken
runderen aanneemt. Daar artikel 25 van het wetsvoorstel bepaalt, dat by
afmaking van oen rund de helft moot worden berekend van de waarde, die
het in gezonden toestand zoudo hebben, zal het cijfer voor de schadeloos-
stelling op f 75 per beest dooreengenomen zijn te stellen.

Allerminst is het te zeggen, hoeveel veehouders hetzij krachtens artikel
6, hetzij volgens artikel 15, tuberculinatio van bun veo zullen aanvragen.
De laatste verzoeken kunnen bij de kostenraming buiten beschouwing blijven,
daar de tuberculinatie alsdan niet voor Rijksrekening geschiedt. Evonmin
is het na te gaan, hoeveel reis- en verblijfkosten door den inspecteur en

-ocr page 185-

diens adjuncten zullen moeten worden gedeclareerd. Dit hangt geheel af
van de afstanden, waarop de aanvragers van de woonplaatsen der ambte-
naren wonen en van de omstandigheid, in hoeverre verschillendo onderzoe-
kingen en tuberculinaties zullen kunnen gecombineerd worden. Het is even-
eons onzeker, tot welk bedrag schadeloosstelling uitgekeerd zal moeten
worden ter zake van vernietiging van voor consumtio ongeschikt verklaard
vloesch en afval. Hier ontbreekt iedere maatstaf van berekening; zelfs
door een onderzoek zou men de waarheid niet kunnen leereu kennen.

De ondergeteekende meent, dat hij voor de traktementen van den inspec-
teur en de adjunct-inspecteurs, voor de reis- en verblijfkosten van deze
ambtenaren en voor de vergoeding van de schade der veehouders, tenge-
volge van vernietiging van deelen van geslachte dieren f 50 000 ramen
moot. Het zal dus noodig wezen voor de uitvoering van de wet voor het
eerste jaar eene som van f 150000 op de begrooting te brengen. Na de
totstandkoming van deze wet zal bovendien in verhand met hot voorschrift
van artikel 33 beslist moeten worden, of do Staat de vervaardiging van
tuberculino zelf zal ter hand nomen, waarvoor dan oen laboratorium, bijv.
vorbonden aan do Rijksveeartsenijschool, zou noodig zijn, of dat de Re-
geering aan een deskundigo hot uitsluitend rockt van vorvaardiging zal
geven, in welk geval men op een cyfer van door het Rijk benoodigde
tuberculine zal moeten rekenon. Voor do tuberculinatie van oen rund wordt
tegenwoordig, nu men de tuberculine van do inrichting van
Pasteub te
Parijs betrekt, voor ongeveer 30 centen aan tuberculine verbruikt.

Uit eon en ander blijkt, dat do bestrijding der tuberculose onder het
rundveo, althans in do eerste jaren, niet onaanzionlijko offers van don Staat
zal vergen. Het is trouwens hekend, hoe de uitvoering van do wet tot be-
strijding der rundortuberculoso in Bolgië het eerste jaar een millioen franken
hooft gekost, waarhij echter valt op te merken, dat do Belgischo wet, gelijk
uit do bijlagen blijkt, aanvankelijk zeer scherpe bepalingen bevatte en tuber-
culinatio van allo veo gobiedond
voorschreef. Hoe dit zy, waar hot een
zoo groot belang geldt, waar wij niet alloen mot den gezondheidstoestand
van het vee, maar wat meer betoekent, met dien van don mensch to doen
hebben, waar do Tweede Kamer zelvo, doordrongen van den omvang van
het gevaar, dat bestreden moet worden, herhaaldelijk op een voorstol tot
wottelyko regeling dior bestrijding heoft aangedrongen, daar hooft do ondor-
geteokende gemeend zich door overwegingen van financiëelen aard niet to
mogen laten weorhouden van het indienen van eene wotsvoordracht, welke,
als zij zal zijn aangenomen, langs geloidelijken weg oon einde zal maken
aan den thans bestaanden treurigen toestand, waarby de waarde van onzen
veestapel, door het heerschon en voortdurend in omvang toenemen oener
besmottolyke ziekte, gestadig on zeker in waarde achtoruitgaat, oener ziekte,
dio tevens de gezondheid van den mensch bedreigt en waarvan do bestrijding
niet aan het particulier initiatief mag worden overgelaten, omdat daardoor,
gelijk tegenwoordig geschiedt, do kwaal niet bestreden maar verplaatst en
dientongevolge aanhoudond uitgebreid wordt.

De ondergeteekende heeft gomeend in art. 47 te moeten voorstellen do
inwerkingtreding nader de doon vaststellen bij de wet omdat in het thans

-ocr page 186-

aangeboden ontwerp, het is hierboven reeds opgemerkt, wordt gederogeerd
aan de bepalingen van do wet van 20 Juli 18 70 (
Staatsblad n\'. 131) met
betrekking tot de regeling van het veeartsenijkundig Staatstoezicht. Eerst
wanneer de bepalingen dier wet gewijzigd en in overeenstemming zijn
gebracht met die van het onderwerpelijk wetsvoorstel, zal de invoering
kunnen geschieden. Tegelijkertijd zal alsdan uitbreiding gegeven kunnen
worden aan de voorschriften, vervat in de artikelen 11 der wet van 8 Juli
1874 (
Staatsblad n°. 98) en 3 dor wet van 8 Juli 1874 (Staatsblad n». 99).

Ten aanzien van de, in hot ontwerp opgenomen, straf bepalingen is overleg
gepleegd mot het Departement van Justitie.

Bovendien kan worden medegedeeld, dat de Minister van Financiën geraad-
pleegd is over de voorschriften, ontworpen in de artikolen 16, 17, 38, 42,
45 en 46.

Na doze algomeeno toelichting wordt omtrent de verschillende artikelen
het volgende aangeteekend:

Art. 1. l"e lid. Door hier te spreken van verschijnselen, die redelijker-
wijs het vermoeden moeten doen ontstaan, dat het dier lijdt aan tuberculose,
wordt voorkomen, dat ter verontschuldiging van het nalaten eener aangifte
aangovoerd of aangemorkt wordt, dat do verschijnselen ook dio van eenige
andere ziekte hadden kunnen wezen.

Slechts dan, wanneer het vormoedon redelijkerwijs uit do vorschijnselon moet
volgen, kan naar billijkheid straf tegen verzuimde aangifte worden bedreigd.

De kans, dat het zieke rund zal sterven, terwijl de eigenaar bij aangifto,
indien hot dier clinisch tuberculeus blijkt, althans vergoeding bekomt van
de halvo waarde in gezonden toestand, is zeor geschikt om de goede nako-
ming van dit voorschrift te bevorderen.

34e lid. Zonder eene bepaling als hier ontworpen is zouden de belang-
hebbenden allicht huiverig wezen tuberculinatie te verzoeken, daar zij alsdan
govaar zouden kunnen loopen, dat wegens vorzuim van aangifte tegen hen
word geverbaliseerd ; bovendien mag worden aangenomen, dat bet aanvragen
van tuberculinatie als van zelf in zich sluit don wensch om mogelijk clinisch
zieke dieren aan to geven.

4ae lid. Voor den adjunct-inspecteur treodt de ontvangst van hot afschrift
van het procos-verbaal in do plaats van die der kennisgeving van den bur-
gemeester. Spoedshalve verdient het do voorkeur, dat do toezending van het
afschrift rechtstreeks plaats vindt en niet door tusschenkomst van den
burgemeester.

Meestentijds zal do bekeurde wel van de opmaking van het proces-verbaal
kennis dragen; in de gevallen, dat hot verbaliseeren buiten zijn weten is
geschied, is het noodig, dat hij onverwijld op de hoogte wordt gesteld om
te kunnen zorgen voor de naleving van het bepaalde in de artikelen 3, 4 en 22.

Tongevolgo van het bepaalde in artikel 42, tweede lid, ontvangt de bur-
gomeester het proces-verbaal, hetzij in afschrift, hetzij \'n originali: die toe-
zonding stelt hem ondor meer in de gelegenheid te overwegen, of er termen
zijn om over te gaan tot de bewaking, bedoeld bij artikel 21.

Art. 2, 1*" lid. Met het oog op het sleepende karakter der ziekte is er
geen bezwaar, dat er eenigo dagen verstrijken alvorens het onderzoek wordt

-ocr page 187-

ingesteld; als regel zal dit binnen 3 X uur bobooren te geschieden;
ingeval de adjunct-inspecteur ovenwei door andere ambtsbezigheden of door
ongesteldheid verhinderd is to komen, zal die termijn verlengd kunnen worden.

Is het de adjunct-inspecteur zelf goweest, die het proces-verbaal heeft
opgemaakt, dan begint de hier genoemde termijn uit den aard der zaak te
loopen van hot oogenblik af van de bokeuring.

Alleon in gevallen, die, naar hot oordoel van dien ambtenaar, twijfelachtig
zijn, behoort tot tuberculinatio te worden overgegaan.

Omtrent do wijze, waarop do tuberculine is te bezigen, zullen, ingevolge
artikel 30, voorschriften gegeven worden bij algemoenon maatregol van bostuur.

Zoo do adjunct-inspecteur ton aanzien van een deol der runderen dadelijk
kan uitmaken, of zij al dan niet clinisch tuberculeus zijn, doch met betrek-
king tot de ovorige aanwending van tuberculine noodzakelijk acht, behoeft
de inzonding van hot verslag zijner bevinding van do eerste rubriek niet te
wachten op den, eerst na verloop van eenigon tijd bekenden, uitslag der
tuberculinatie van de tweede groep.

Art. 3. De hier gegeven voorschriften beoogon te voorkomen, dat ver-
dacht vee onttrokken wordt aan het deskuudig onderzoek.

Het is aanbovolenswaardig voor de naleving van het to dezer plaatse
bepaaldo, zelfs in geval van vorvreemding, den oorspronkelijken eigennar,
houdor of hoeder aansprakelijk te stollen, omdat do nieuwe eigenaar vaak
onbekend zal wezen met de omstandigheid, dat hij te maken hoeft met oen
rund, waarvan het vervoor is verboden.

Hot tweede lid ziot op de mogelijkheid, dat de ziekteverschijnselen wor-
don waargenomen tijdons het vervoer.

Art. 4. Bij do redactio van dit artikel is, in ovoreonstemming met artikel
7, rekening gehoudou mot do omstandigheid, dat de afzondering niet altijd
uitvoerbaar zal wezen, liij do behandeling eonor evontueele strafvervolging
kunnon de woorden „zoo mogelijk" wol is waar wellicht cenigo moeielijk-
lieid opleveren, doch dit bezwaar schijnt niet overwegend. Dat bot trouwens
noodig zfln zal tor zako van ovortreding van hot hior bopaalde te vorbali-
soeren, zal wel tot de groote zeldzaamheden behooren, vermits de eigenaar
van hot betrokken rund er mot hot oog op do schadeloosstelling in goval
van afmaking veol te groot bolang bij heeft to zorgen, dat dit voorschrift
nauwkeurig wordo nageloefd.

Art. 5. De clinisch zieke runderen zijn do brandpunten van besmetting
voor hunne omgeving. Gelijk reeds hiorbovon werd betoogd, is hunne afma-
king hoogst wenscliolijk uit hoofde van hot gevaar, hotwolk zy zoowel voor
de volksgezondheid als voor den veestapel opleveren. Een voorschrift in
dion zin is dan ook, blijkens de artikelen 5, 8, 12, tweede lid, 14, derde
lid, 15, dorde lid, en 17, tweodo lid, in dit ontwerp opgenomen met betrek-
king tot alle dioron, welko in dozon toestand worden aangetroffen.

Alleen waar hot runderen betreft uit den vreemde aangevoerd (artikel 16,
vierde en vijfde lid), scheen hot rationeelor eerst den terugvoer over de
grens te beproeven en pas dan tot slachting over to gaan wanneer de we-
derinvoer in het buitenland mocht worden goweigerd.

-ocr page 188-

Art. 6, l\'u lid. Do slotwoorden dozer alinea strokken om te voorkomen,
dat eon eigenaar, wiens in liet eerste lid van artikel 14 bedoelde recht
verloren gegaan is ten gevolge van veroordeeling, dadelyk weer dat recht
zoude kunnen verkrijgen door opnieuw zyn koppel te doen onderzoeken
overeenkomstig artikel 6.

2\'lc en 3\'" lid. Het ligt in de bedoeling het formulier voor het verzoek
aldus in te richten, dat de eigenaar in do gelegenheid is zich in allen deele
rekenschap te geven van do verplichtingen, welke by inwilliging van de
aanvrage voor hem worden geboren.

4d,! lid. Yoor het verrichten der tuberculinatie is de rustige stalperiode
verre te verkiezen boven den weidetijd; die overweging, gevoegd bij de om-
standigheid, dat or tusschen de hiorbodoelde proef en de tuberculinatie,
waarvan in artikel 12 sprake is, een geheel weideseizoen behoort te vor-
strijken, heeft er toe geleid, imperatief voor de eerste kunstbewerking den
staltijd aan te wijzen; voor zooveel zulks met den omvang der aanvragen
is overeen te brengen, zal hot aanbevelenswaardig wezen zoo laat mogelijk
te tuborculineeren.

Voor die streken, waar de staltijd in December nog niet begonnen of in
April reeds geëindigd is, wordt liet, in dit lid genoemde, tijdvak van vijf
maanden alzoo eenigszins vorkort.

15ij kalvoron beneden drie maanden zijn de uitkomsten dor tuberculinatie-
proef zeer onbetrouwbaar tengevolge van do groote schommolingen, waaraan
do normaal-temperatuur dezer dieron onderhevig jileegt to wezen. Het is
daarom wenschelijk hen niot aan de tuberculinatie to onderwerpen. Voor
zoovool bot mostkalvoren zijn, worden zy toch na verloop van korten tyd
geslacht en voor zooveel zij bestemd zijn om aangehouden te worden voor
de fokkerij of do slachtbank, is do oigenaar door het bepaalde in artikol 14
in staat hen later kosteloos to doen onderzoeken.

Wat de trekossen betroft, zou hot al of niot tuborculineeren aan de wen-
sclien van den eigenaar overgelaton kunnen worden. Hobbon de bcoston
clinisclie verschijnselen, dan is hunne afmaking geboden. En zijn do dieren
tuberculeus doch niet cliniscb, dan bestaut or voor overbronging van besmot-
ting weinig gevaar, wijl zy gewoonlijk afzonderlyk staan, toch binnen enkolo
jaren geslacht worden en niet het gevaar opleveren, hetwelk aan vrouwelijke
dieren eigen is, namelyk dat de ziektekiemen in de melk aanwezig kunnen
zijn on vandaar kunnen overgaan in hot, van die melk gemaakte, zuivel.

Art. 7. Terwyl wat hot verbod van vervoer on de slachting binnen ander-
half jaar botreft, genoogen kan worden genomen met de, daaromtront door
don eigenaar schriftelyk afgelegde, verklaring, zal het aanboveling verdienen,
dat de adjunct-inspecteur oen onderzoek ter plaatso gaat instellen naar de
mogelykheid van afzondering; is deze ambtenaar met do locale gesteldheid
genoogzaam bekend, dan zal hij voor het uitbrongen van zijn advies met die
wotonschap kunnen volstaan.

Art. 8. Aan de beslissing van den adjunct-inspecteur, dat eon of meer
van de runderen uit den koppel cliniscb ziek zijn, behoeft niet altijd tuber-
culinatie vooraf te gaan; genoemde deskundige is tot het doen van die uit-
spraak gerechtigd, zoodra hy voor zich de vaste overtuiging heeft verkregen,

-ocr page 189-

dat de door hem waargenomen elinische verschijnselen zijn die van tuberculose.
Mocht intusschcn de eigenaar gesteld blijken op toepassing van do tuber-
culineproef, dan ontmoet het geeno bedenking, dat alsnog aan dat verlangen
worde voldaan.

Art. 9. Omtrent de wijze, waarop de, hier en in de artikelen 12, 14. 15,
16 en 17 bedoelde, merken zijn in to richten en aan te brengen zullen,
ingevolge artikel 30. voorschriften gegeven worden bij algemeenen maatregel
van bestuur.

Uit den aard der zaak hebben de merken geone verdere beteekonis dan
deze, dat het betrokken dier zich ten tijde van do aanbrenging hetzij niet
hetzij wel lijdende bevond aan tuberculose. "Wat de exemplaren betreft,
behoorendo tot do eerste groep, mag men aannemen, dat do eenmaal gecon-
stateerde gunstigo toestand ook in later jaren zal blijven voortbestaan,
wanneer nauwlettend op hun vorkeer met ander voe wordt toegezien.

Art. 10, lsto en 2<1» lid. De overweging, dat voor behoorlijke afzondering
noodig is do medewerking van den eigenaar, heeft er toe geleid om do hier
bedoelde verplichting niet te scheppen dan ton aanzien van de runderen van
hem, die zich tot naleving van die bepaling bereid hooft verklaard. De ver-
plichting echter eenmaal gevestigd dient in zekeren zin aan het dier to
wordon vastgekoppeld en zal, behoudens het bopaalde in het laatste lid,
bij vorwisseling van eigenaar bij den niouwen houder moeten ovorgaan.

De zeer uitoonloopendo inrichting van de stallen in verschillende stroken
des lands maakt liet ondoenlijk in do wot algomoeno voorschriften op to
nemen omtrent do wijze, waarop de afzondering buiten do weide zal behooron
te geschieden; in ieder geval afzonderlijk zullen door den adjunct-inspecteur
aanwijzingen naar bovind van zaken zijn to geven. Hot behoeft goon betoog,
dat verblijf in een afzonderlijken stal steods de voorkeur zal verdionen boven
plaatsing in een afgeschoidcn gedeelte.

Het gelijksoortige merk zal aangebracht kunnen wezen op grond van de
artikelen 9, 14, 15 en 17.

Ten aanzien van jonggeboren vee levort hot voorschrift geene belemme-
ring op, daar deze dieren stoedH dadelijk van de moeder verwijdord plegen
to worden.

Practisch uitvoerbare bepalingen te maken ten einde te beletten, dat het
gezond gemerkte vee in aanraking verkeert mot ongemerkto dieren, komt,
althans voorloopig, niet doenlijk voor. De onderstelling schijnt evenwel niet
gewaagd, dat het welbegrepen eigenbelang do veehouders er toe zal brengen
om met betrekking tot do vrij van tuberculose verklaarde beesten de grootst
mogelijke omzichtigheid tc bctracliton.

3<1» lid. Voor zooveel do nieuwe eigenaren wol zullen kunnen afzonderen,
zal er van het toestaan van do hier bedoelde ontheffing uit den aard der
zaak geen sprake kunnen wezen. De dispensatie beeft geone zakelijke wer-
king doch zal ook ten behoeve van opvolgende eigenaren verleend kunnen
worden; ieder geval is echter afzonderlijk te beoordeelen.

Art. 11, 1ste lid. Aangezien hot gemerkto runderen betreft, zal een ieder
zich door oplettendheid voor overtreding van dit voorschrift kunnen wachten.

-ocr page 190-

Het vervoer naar de slachtbank zal kunnen geschieden hetzij rechtstreeks
hetzy via eene veemarkt; verschijning ter markt ontmoet geene overwe-
gende bedenking, aangezien er aldaar steeds eene afscheiding tusschen melk-
en slachtvee pleegt te wezen. De ondergetoekende vleit zieh intusscheu,
dat men er spoedig toe zal overgaan om op de markten afzonderlijke plaat-
sen voor de gezond gemerkte, de ziek gemerkte en de ongemerkte beesten
aan te wijzen.

Evenals met de verplichting tot afzondering het geval is, wordt ook het
verbod van vervoer aan het dier vastgeknoopt. De aanwezigheid van het
merk zal het toezicht op de naleving van een en ander zeer vergemak-
kelijken.

2de lid. Hoezeer de runderen, waarvan hier sprake is, vooral door het
bepaalde bij artikel 13, alle voor de slachtbank bestemd zijn, kunnen zij in
andere handen overgaan zonder nog op weg naar de slachtplaats te wezen;
zoo in die gevallen vervoer noodzakelijk is, dient ontheffing van hot, in hot
eerste lid vervatte, verbod verleend te kunnen worden.

Art. 12. Blijkt de eigenaar voornemens te wezen het rund in elk geval
voor de slachtbank te bestemmen, dan bestaan er voor instelling dezer tweede
proef geen termen.

Eenvoudigheidshalve wordt het verrichten der voortgezette tuberculinatie
beperkt tot de runderen, die in het bezit van den oorspronkelijken oigenaar
zijn gebleven.

Art. 13. In het hier genoemde tijdvak heeft de veehouder ruimschoots
de gelegenheid om de runderen voor de slachtbank geschikt te maken, zelfs
ook dan wanneer zich daaronder koeien mochten bevinden, die kort vóór
de tuberculinatie hadden gekalfd.

Wanneer het dier van eigenaar wisselt, blyven evenzeer de verplichting
tot slachting als de aanspraak op vergoeding op grond van de, in artikel
23 bedoelde, vernietiging van vloesch of afval bestaan.

Zyn de dieren gedurende het tijdvak van anderhalf jaar vry van tubercu-
lose bevonden, dan zyn zij, op grond van artikel 15, laatste lid, van het
ziektemerk ontdaan of wel is bedoeld merk, uit hoofde van artikel 18, als
vervallen te beschouwen.

Art. 14, 1ste lid. Niets belet den eigenaar om na verloop der vijf jaren
op nieuw tuberculinatie van den geheelen koppel, overeenkomstig artikel 6,
te vorkrygen.

Het bepaalde sub b ziet op de runderen, die ten tijde van het eerste
onderzoek nog kalveren waren beneden drie maanden of wel als trekos wer-
den uitgezonderd.

5de lid. De staat zal nimmer mogen nalaten er de aandacht van het
publiek op te vestigen, wanneer een rund bij een van Rijkswege ingesteld
onderzoek tuberculeus wordt bevonden, zij het ook zonder clinische ver-
schijnselen ; daarom is steeds merking van dergelijk vee voorgeschreven;
maar aan den eigenaar zoude hier de keuze gelaten kunnen worden of die
merking zal geschieden eenvoudig overeenkomstig artikel 15 dan wel volgens
artikel 6, in welk laatste geval hy eenerzyds tot afzondering, niet-vervoor

-ocr page 191-

en slachting gehouden zal wozon, maar tevens hot vergoedingsrecht, voort-
vloeiende uit artikel 24, zal deelachtig worden.

Het zal uit den aard dor zaak noodig wezen do keuze van den eigenaar
te doen blijken uit het merk.

Art. 15. Wanneer tuberculinatie op grond van dit artikel is geschied,
heeft er geono merking plaats van de runderen, die vrij van tuberculose
zijn bevonden, en ontstaat er voor den eigenaar evenmin aanspraak op
schadevergoeding bij afkeuring van vleesch of afval in geval van slachting
van niet-clinisch ziek verklaarde dieren. De onthouding van een en andor
voorrecht beoogt don veehouder een prikkel te geven om liever de proef
van artikel 0 aan te vragen.

5de lid. Do hier bedoelde ontmerking zal plaats vinden onverschillig of
de dieren gemerkt waren volgens artikel 9 dan wel volgens artikel 15.

Art. lü, 2<Jo lid. Hot slot van deze alinea opent de gelegenheid om onder
meer eventueel gezond gemerkt vee, afkomstig uit die Kijken, waar behoorlijk
toezicht op tuberculose bestaat, hier te lande toe te laten zonder nador
onderzoek. Uit den aard dor zaak zal het evenwol geraden wezen zulks
alleen te doen geschieden op den voet van reciprociteit.

4do on 5l,o lid. Door de liiot\' ontworpen bepalingen wordt gewaakt togen
insleeping van tuberculose uit het buitonland. Het onderzoek en de terug-
voer, zoo deze noodig is, zullen geschieden buiten bezwaar van de schatkist;
alleen voor Rijks rekening dient gezorgd te worden voor stallen, waar de
dieren tijdens de kunstbeworking en de merking kunnen verblijf houden;
bij den beperkten omvang van den invoer van vreemd vee, zullen de kosten,
verbonden aan het inrichten of het huren der noodigo localiteiten, niet hoog zijn.

Art. 17. Voor do toepassing van dit artikel is hot onverschillig, of do
weigering in don vreemde geschied is op grond van het constatoeren van
tuberculose dan wel uit anderen hoofde.

lsto lid. Door hier to spreken van plaats van bostomming zullen do
belanghebbenden er vrij in zjjn de runderen desvorkiezende te vervoeren
naar oono andero plaats dan waar de dioren aanvankelijk vandaan komon.

3<\'o lid. Do keuring altijd aan hot eerste kantoor to doen geschieden
schijnt geen vereisc.hte maar do Regeering dient do bevoegdheid te bezitten
om indien noodig, b.v. met hot oog op hot gevaar van verspreiding van
eenige andero besmottolijko ziekte, het dier zoo dicht mogelijk nabij de grens
te laten verblijven.

5de lid. Het hier bepaalde heeft do strekking te waarborgon, dat do
runderen inderdaad ter bestemmingsplaats komen en tijdens het vervoer
afgezonderd blijven van ander vee.

Art. 19. Voor zooveel betreft de rundoren met clinische ziekteverschijn-
selen strekt het hier voorgeschreven verslag, evenals zulks het geval kan
wezen met hot rapport, opgemaakt ingevolge het tweede lid van artikel 2,
den burgemeester tot uitgangspunt voor diens bemoeiingen, bedoeld in de
artikelen 24—28.

Wat aangaat do ziek gemerkte dieren, is het regelmatig, dat deze amb-
tenaar op do hoogte zij van hunne aanwezigheid binnen zijne gemeente en

-ocr page 192-

stelt zulks hom bovendien in de gelegenheid om toezicht op do naleving
der, te hunnen aanzien geldende, wettelijke voorschriften uit te oefenen.

Art. 20, 1ste lid. Ook hier geldt wat bij de toelichting op artikel 4 gezegd
is ten aanzien van de onmogelijkheid van afzondering. Het voorschrift heeft
betrekking op de runderen, waarvan sprake is in do artikelen 5, 8, 12, tweede
lid, 14, derde lid, en 15, derde lid.

Art. 21. Voor de toepassing van dit artikel is de burgemeester niet
gehouden een advies van den adjunct-inspectour af te wachten: in de meeste
gevallen trouwons zal eerstgenoemde zelf wel hot best kunnen beoordeelen,
of het met hot oog op de betrokken personen geraden is maatregelen te
nemen ten einde het verheimelijken van zieke of verdachte dieren te bo-
letten of overtreding van het, in artikel 22 vervatte, voorschrift te voor-
komen.

Verzet tegen den, in het tweede lid bedoelden, terugvoer zal, voor zoo-
veel daarop niet liet bepaalde in artikel 184 van het "Wetboek van Straf-
recht toepasselijk is, aangemerkt kunnen worden als te vervallen onder do,
bij artikel 34 strafbaar gestelde, belemmering of verhindering van hetgeen
geschiedt ter uitvoering van deze wet.

Art. 22. Hoezeer het meerendeel der deskundigen, gelijk reeds bij do
algemeene toelichting gezegd werd, alleen die melk schadelijk acht, welke
afkomstig is van clinisch ziek vee, zal het veiligheidshalve geraden wezen
hot hier bedoelde verbod ook reeds uit te strekken tot de melk en hot
daarvan bereide zuivel, afkomstig van boesten, die nog niet met zekerheid
als clinisch tuberculeus zijn te beschouwen maar ten opzichte van welke
dienaangaande toch een zeer ernstig vermoeden bostaat.

Art. 23. De zorg voor de volksgezondheid vordort, dat de voorschriften
van dit artikel betrekking hebben op allo dieren, die van Rijkswege gemerkt
waren als lijdende aan tuberculose, onverschillig of dat voo onderzocht was
overeenkomstig artikel 6 dan wel overeenkomstig artikel 15.

Vermits do adjunct-inspecteurs vermoedelijk niet bij machte zullen wezen
om al deze keuringen tijdig te verrichten, is het aanbevelenswaardig behalve
hen ook do districts-veeartsen en hunne plaatsvervangers bevoegd to ver-
klaren tot het bewerkstelligen van het bewuste onderzoek. Het ligt boven-
dien in de bedoeling om, ter vergemakkelijking van do uitvoering van het
hier gegeven voorschrift, voor zooveel mogelijk in ieder opoubaar slachthuis
ten minste een der keurmeesters aan te stellen tot plaatsvervangend dis-
tricts-veearts.

Artt. 24, 25, 26, 27 en 28. Zoolang de algemeene wet, die het eerste lid
van artikel 152 dor Grondwet en hot vijfdo additionoele artikel bedoelen,
nog niet tot stand is gekomen, kan, zoo dikwijls eigendom door het openbaar
gezag in het algemeen belang wordt vernietigd of onschadelijk gemaakt,
niemand eenige aanspraak op schadeloosstelling aan do Grondwet ontleeneo,
maar zulks belet niet, dat de wetgever, alvorens die algemeene wet te maken,
bij bijzondere wet in bijzondere gevallen die aanspraak kan vestigen.

Op de, hierboven hij de algemeene toelichting uiteengi. zette, gronden

-ocr page 193-

komt het den ondergeteekonde wenschelijk voor, dat, behalve in het geval,
bedoeld bij artikel 27, schadevergoeding uit \'s Rijks kas worde toegekend
bij alle afmaking van runderen en bij vernietiging van afgekeurde deelen,
afkomstig van runderen, die op tuberculose onderzocht waren overeen-
komstig artikel 6 en waarvan de slachting plaats vond binnen don termijn,
genoemd in artikel 13. In hoofdzaak zijn de ontworpen voorschriften
gelijkluidend aan de bepalingen, vervat in do artikelen 24—28 dor wet van
20 Juli 1870
(Stbl. n°. 131); de plaatsen ovenwei, waar aldaar gesproken
wordt van „onteigening" en van „onteigende", hebben, vermits men hier
niet met onteigening ten algemeenen nutte maar met onschadelijkmaking
van eigendom als politiemaatregel te maken heeft, wijziging ondergaan,
terwijl bovendien eenigo redactieveranderingen van ondergeschikt belang zijn
aangebracht.

Art. 29. Indien de kosten van ontsmetting niet ton laste van het Rijk
gebracht worden, bestaat er gegronde vrees, dat de maatregel niet behoor-
lijk zal plaats hebben.

Ontsmetting dor localiteiten, waar clinisch ziek vee gestaan heeft, zal to
allen tijde dienen te geschieden. Wat echter do beesten betreft, welke wel
tuberculeus waren bevonden doch niet clinisch, wordt desinfectie door do
deskundigen niet streng noodzakelijk geacht. Ingevolge het ontworpen
voorschrift zal die ontsmetting dan ook in het algemeen niet behoeven te
gebeuren. Alleen ten aanzien van de eigenaren, die hun veekoppel onder-
worpen hebben aan do tuborculinatio, bedoeld bij artikel 6, scheon het billijk
oene bepaling op te nemen, welke hen in de gologonheid stelt om, na zich
van het zioke vee ontdaan te hebbon, achter te blijven met stallon, waarin
zij zonder beduchtheid gezonde dieren zullen kunnen brengen.

Onder do voorwerpen, waarvan sprake is in het tweede lid, znl desver-
kiezende mede begrepen kunnen worden nl datgeon, waarmede de runderen
tijdens verblijf in do weido in aanraking zijn gewoest.

Art. 30. Het ligt in de bedoeling do merken zoodanig in te richton, dat
bet tijdstip van aanbrenging daaruit blykt; in hot byzondor voor bet toezicht
op do naloving van hot bopaalde bij artikol 13 zal zulks aanbevelenswaar-
dig wezen.

Artt. 31, 32 en 33. De omstandigheid, dat het gebruik van tuberculino
door genooskundigen by menseken vrijgolaten blijft, noemt niet wog, dat er
van Rijkswege tegen gewaakt moet worden, dat tuberculine, welke opge-
geven is als bestemd voor behandoling van menschen, door onbevoegden
gebezigd wordt bij runderen. Hot gevaar, dat dit laatste beproefd zal
worden, is indordaad niet denkbeeldig, omdat do stof, die voor mensch en
dier gebruikt wordt, dezelfde kan wezen. Yandaar dat het geraden voor-
komt, de voorschriften van do artikelen 31 en 32 mede toepasselijk te doen
wezen op do tuberculine voor den mensch; het slot van laatstgonoemd
artikel opent evenwel de gelegenheid om bijv. aan geneeskundigen en
apothekers bij algoineeno machtiging zekere faciliteiton te verloenen.

Na hetgeen hierboven bij het algemeen gedeelte gozogd is, schijnon doze
artikelen overigens geeno verdere toelichting te behooven.

-ocr page 194-

Art. 34. Vermits de belemmering\' en de verhindering van hetgeen ge-
schiedt ter uitvoering van deze wet en van de voorschriften, uitgevaardigd
ingevolge de artikelen 29 en 30, menigmaal niet op grond van artikel 184
van het Wetboek van Strafrecht te vervolgen zouden zijn omdat de betrok-
ken ambtenaar hotzy niet met eenig toezicht belast was hetzij, ook al
word hij aangewezen tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten,
niet optrad in die hoedanigheid, is het, ten einde straffeloosheid in dergelijke
govallen uit te sluiten, aanbevelenswaardig de bovenbedoelde belemmering
en verhindering hier ter plaatse in hot algemeen strafbaar te stellen.

Art. 41. Het is wenschelijk het, bij artikel 37 strafbaar gestelde, feit te
doen beschouwen niet als een overtreding maar als een misdrijf:

1". omdat de behandeling eener aanklacht wegens de daarbij bedoelde
handelingen vaak eon omvangrijk onderzoek mot behulp van deskundigen
noodig maakt; voor zoodanig onderzoek is de hulp van den rechter-com-
missaris meestal moeilijk te missen, doch die vorm von procedure kan
alleen gebruikt worden ten aanzien van (le feiton, waarvan de rechtbank
kennis neemt;

2o. omdat aan den kantonrechter oeno buitengewone bevoegdheid ge-
gevon zoudo worden wanneer hij tot een maximum van drie maanden ge-
vangenisstraf mocht opleggen. Volgens het geldende stelsel pleogt deze
rechter slechts in een hoogst enkol geval gevangenisstraf te kunnen opleggen
en dan nog maar van zeer korten duur.

Art. 42, 2de lid. Do bedoeling van dit voorschrift is te zorgen, dat de
burgemeester bekend zij met de omstandighoid zoo dikwijls hij te handelon
hoeft overeenkomstig de artikelen 27, 30 of 40.

liet slot der alinea houdt verband mot de, in artikel 21 van het Wetboek
van Strafvordering vervatto, bepaling, dat de door veld- en boschwachtors
opgemaakte processen-verbaal in do gemeenton, alwaar geen commissaris
van politie is, binnen 24 uur ingezonden mooten worden aan den burge-
meester.

Art. 43. Do, tot eene hoovo behoorondo, gobouwen zijn to beschouwen
als te vallen ondor
de uitdrukking „boBloten lokalen".

De, tot eeno hoovo behoorondo, terreinen, voor zoovool zy niet uitmaken
een bosloten erf, moeten evenals do weidon geacht worden voor de, in
artikel 42 gonoomdo, personen toegankelijk te zyn ter gelegenheid van do
opsporing van feiten, strafbaar gesteld bij deze wet. Op hot betreden van
die terreinen en weiden is artikol 370 van het Wetboek van Strafrecht niet
toepasselijk, zoodat bet niet noodig schijnt to dezer plaatse oeno bijzondere
voorziening daarvoor to troffen.

Art. 44. De opneming van dit voorschrift is wenschelijk wijl het ontwerp
ook inbeslagnoming tor afmaking kent zondor dat de ontdekking van oen
strafbaar foit daartoe de onmiddellijke aanleiding oplevert; de bevoegdheid
van een opsporings-ambtenaar om oen woning onz. binnon to treden, uit-
sluitend mot hot doel uitvoering te geven aan een bevel tot afmaking en
derhalve niet mot het doel oen strafbaar feit op to sporon zou anders te
betwijfelen vallen.

-ocr page 195-

Bovendien kun liet noodig wezen, dat de hier bedoelde plaatsen ondanks
don bewoner worden binnengetreden tot ontsmetting overeenkomstig het
bepaalde ter uitvoering van artikel 29.

Art. 45. Doze vrijstelling stemt in hoofdzaak overeen met die, bepaald
bij artikel 43 der wet van 20 Juli 1870 (
Staatsblad n». 131). Alleen is de
vrijstelling wat de registratie betreft uitgebreid tot de formaliteit, omdat
\'s Rijks schatkist bij de gratisregistratie geen behing hooft; daardoor kon
ook de vermelding omtrent de uitvoerbaarheid vóór de registratie vervallen.

Art. 46. Bij afmaking van runderen volgens deze wet zal gelegenheid
moeten wezen om zoo noodig afwijkingen toe te laten van enkele forma-
liteiten, door de wetten betreffende den accijns voorgeschreven. Ook voor
verkoop van vleesch, afkomstig van runderen, die van Rijkswege geslacht
worden, kunnen bijzondero voorschriften wenscholijk zijn ter verzekering
van do belasting. Voorts dient de bevoegdheid te bestaan om onder som-
mige omstandigheden teruggaaf van betaalden accijns te vorleenen. Een cn
ander maakt hot aanbevelenswaardig, in deze wet een voorschrift op to
nemen, krachtens hetwelk in zoodanige gevallen bijzondore bepalingen
vastgesteld kunnen wordon.

De Ministor van Binnonlandsche Zaken,
H. GOEMAN BORGESIUS.

Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde.

Mededeelingen en berichten.

Met ingang van 1 Januari 1901 gaan over: van de afdeeling
Groningen naar de afdeeling Zuid-Holland M.
C. van der Poel
te Nieuwenhoorn; van de Algemeene afdeeling: bij de afdeeling
Utrecht J.
Flohil te Breukelen; bij de afdeeling Noord-Brabant-
Limburtr
F. J. L. Kortman te Rozendaal en J. C. E. van Loo-
neren
te Prinsenhage; bij de afdeeling Utrecht zijn als leden voor-
gedragen
D. Hubertus te Vianen en J. H. Picard te Bunnik.

o O

Als voorzitter der afdeeling Noord-Brabant-Limburg is opge-
treden T.
A, L, Beel te Roermoud.

VERSLAG DER AFDEELING GRONINGEN—DRENTE.
1°. Van de leden.

Het ledental werd in den loop des jaars met één vermeerderd,
namelijk den heer
M. C. van di r Poel te Loppersum, zoodat dit
kwam op 28. .

-ocr page 196-

2°. Van de werkzaamheden.

Er werden in den loop des jaars vier vergaderingen gehouden.
In de tweede werd de voorzitter, de heer
Lam kuis, herbenoemd.
Afgevaardigde ter Algemeene vergadering was de heer
Kroes.

Op drie vergaderingen werden voordrachten volgens rooster
gehouden, n.1. door de heeren:

f

Hiïidema over „cursussen in anatomie en physiologie aan land-
bouwers";

Doornbos over „tuberculine-injecties";

Laméris over „verloskunde".

Overigens werden een aantal andere onderwerpen behandeld,
waarvan te vermelden zijn : veeverzekeringsmaatschappijen; open-
lijke kwakzalverij door het weekblad „Onze Paarden"; vergif-
tigingen.

Nog werd in dit jaar het reglement der afdeeling herzien.

3°. Van den toestand.

De financiëele toestand is gunstig.

Het bezoek der vergaderingen was beneden het middelmatige,
40 percent der leden kwam slechts op. Onder de opkomende
leden heerschte de beste verstandhouding. Het niet opkomend
gedeelte der leden heeft daarvoor allerlei redenen ■ bij sommigen
is de groote afstand werkelijk een overwegend bezwaar; anderen
noemen evenwel grieven van 10 en meer jaren
herwaarts, welke
bij onderzoek reeds lang blijkeu te zijn opgeheven. De reden
is dat men aan de vergaderingen ontwent, en dat men zich on-
lekker begint te gevoelen, zoo spoedig men den voet buiten zijn
dorp zet.

De secretaris,
A. VAN LEEUWEN.

N a a m 1 ij s t der leden.

P. D. Beundérs, Groningen; F. Boerhave, Staphorst; G. F.
Bronsdijk
, Roden; K. BüCHi.i, Roodescliool; .1. Doorn hos, Noord-
broek; D. de Fluiter, Schildwolde; W. Foi.mer, Deventer;
M. B. ten 11ave, Midwolde; A. W. Hkidema. Groningen; L.
Hubenet
, Hoogeveen; H. H. Huizinga, Appingcdam; J. Hui-
zing
v, Uithuizen; J. Knol, Dalen; A. .1. Kostkr, Beerta; H.
A.
Kroes, Dieverbrug; K. J. F. Laméris, Warfum; A. van
Leeuwen
, Groningen; G. J. Mos, Assen; .). ML A. van Nks,

-ocr page 197-

Zuidlaren; M. 0. van der Poel 1), Nieuwenhoorn; Cr. A. Rui-
mers
, liuiuenvolde; H. Li Rext i:\\ia, Nieuwolde ; M. Smit,
Veendaui; F. 15. Vexema, Bediun; II. J. de Yriks. Hoogekand;
M.
vax der Wal, Grijpskerk; H. G. Werkman, Loens; K. F.
Wiersum, Groningen; H. Woltbiis, Nieuw-Buinen.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren: 11. J. F.
Laméris, voorzitter; .1. M. A. van Nes, ondervoorzitter; A. van-
Leeuwen
, secretaris-penningmeester.

VERSLAG DER AFDEELING FRIESLAND.

De werkzaamheden der afdeeling hebben dit jaar bestaan in
het houden van drie vergaderingen, en we! in de maanden
Decéiuber, Mei en Augustus, welke alle tamelijk goed werden
bezocht.

Op die vergaderingen zijn behalve eenige vrije niededeelingen
en opmerkingen over verschillende onderwerpen, de volgende
punten behandeld.
Speengebreken.

Waarmee geneest men het best chronische diarrhee ?
Bespreking van de inenting tegen vlekziekte.
Mededeeling omtrent de resultaten van de inenting tegen
vlekziekte.

Bespreking van het tarief voor de veeartsen der Zwolsche
Vee verzekering-Maatschappij.

Wat is de beste behandeling bij groote navelbreuken?
Dit jaar verminderde het ledental der afdeeling met één, en
wel door het vertrek van den beer
Geluk van Koiulum naar
Didam.

De secretaris,
G. VAN DE li MEULEN.

N a a in 1 ij s t der lede n.

J. Attema < v.n., Kollum; Iv. Berosma, Akkrum; J. II. du
Boer
, Wolvega; R. Boer. H/.n., St. Anna-Parochie; Th. Bosma,
Wommels; P. C. Buyterse, Harlingen; R. Feddema, Ferwerd;
M. A.
Hi uma , Franeker; B. J. C. Hubexet, Dokkum; .1. Jaxs.ua,

1) Gaut 1901 over naar do afdeeling Zuid-Holland.

-ocr page 198-

Joure; G. van der Meulen, Mehaldum; 11. C. Pol, Witmarsum;
H. van Staa, Leeuwarden; W. van Staa, Sneek; II. Veenstra.
ilui/.um; H. Ymker Rzn., Hardegarijp; J. M. A. Zwart,
Leeuwarden.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren: H. Veen-
stra
, voorzitter; Th. Bosma, ondervoorzitter; G. van der Meulen,
secretaris; J. Atte.ma Czn., penningmeester.

VERSLAG DER AFDEELING GELDERLAND-OVERIJSEL.

De afdeeling heeft het zich tot gewoonte gemaakt het wetens-
waardige van iedere vergadering ter plaatsing in het Tijdschrift
toe te zenden. Omtrent den toestand der afdeeling valt weinig
te vermelden. Het bezoek der vergaderingen wordt gaandeweg
drukker, dank zij den genomen maatregel om 14 dagen a 3
weken vóór elke vergadering een gedrukte circulaire aan de
leden te zenden, behelzende het verzoek een onderwerp ter be-
spreking op te geven, welk onderwerp door steller wordt inge-
leid. De vergaderingen zijn daardoor zeer leerend.

De waarnemend-secretaris,
D. SCHURINK.

N a a m 1 ij s t der leden.

D. Akkerman, Brummen; N. H. M. van Altena, Hengelo ;
Til. L. Arntz, Nijmegen; S. W. Arntz, Millingen; P.
Baerends
, Arnhem; A. A. Bosch, Rijsen; G. G. Brinkhorst,
Gendringen; G. Bulk, Ommen; J. L. G. Cayaux, Deventer;
J. H. Cramer, Almelo; C. A. van Dorssen, Ede; F. W. van
Dulm
, Arnhem; .T. W. B. Egberts, Kampen; G. J. Eggink,
Twello; W. F. Elsen, Geldermalsen; W. F. A. Gantvoort,
Borkelo; A H. Geluk, Didam; W. L. Gitzels, Bemmel; B.
van Goor
, Epe; S. Heimans, Zutfen; A. van Heusden, Nij-
megen;
G. L. Hinrichs, Eist; .1. Hoogland J.Gzn., Zeddam;
B. de Joxg, Olst; B. Kattenwinkel, Kampen; J. D. Keuken-
meester
, Naaldwijk; D. Kok, Velp; H. M. Kroon, Deventer;
.1. Tii. van Loiiuizen, Winterswijk ; W. J. G. Meerstadt, Eefde ;
S.
J. M. Mogendorf, Schoonhoven; F. Mos, Elburg; H. J. Odé,
Lichtevoorde; A. D. Oosterbaan, Lochem; A. A. Ovebbeek,
Steenwijk; A. F. Rkichman, Steenderen; F. F. Reiciiman, Ilen-

-ocr page 199-

gelo (G.); H. C. Ruimers, Wageningen; 1). J. B. Rutgeks,
Doesburg; A. ten Sande, Oosterbeek; 0. Schilperoort, Apel-
doorn; D.
Schurink, Laag-Keppel; Til. M. Tulen, Yorden;

F. S. J. Veeze, Enschede; W. G. van der Wal, Arnhem;
J. M. D. Westholz 1), Arnhem.

Het bestuur bestaat uit de heeren: II. M. Kroon, voorzitter;

G. L. Hinrichs, ondervoorzitter; F. S. J. Veeze, secretaris;
D. Kor, penningmeester.

Boekbeoordeeling.

Dr. PAUL JESS, Kompendium der Bacteriologie und Blut-
serumtherapie für Tierärzte und Studierende. Berlin,
RICHARD SCHOETZ 1901. Preis gebunden 3 Mark.

In 83 bladzijden klein postformaat de gelieele bacteriologie
en bloedserumtlierapie op het tegenwoordig standpunt der weten-
schap ! Het is inderdaad aan
Jess gelukt om het meest wetens-
waardige op dit gebied in zulk een klein bestek samen te vatten,
natuurlijk hier en daar in telegrammen-stijl, doch overal helder
en klaar.

Het boekje is verdeeld in acht hoofdstukken, namelijk: 1°.
algemeene bacteriologie en cultuurmethoden der bacteriën met
4 figuren in den tekst, 2°. speciëele bacteriologie (miltvuur,
kwade-droes, tuberculose, enz.), 3°. diagnostische entingen, 4°.
leer der immuniteit, 5°. beschuttende entingen, (5°. de bloedse-
rumtherapie, 7°. toepassing der bloedserumtlierapie in de veeart-
senijkunde, en 8°. toepassing der bloedserumtlierapie in de ge-
neeskunde van den mensch.

Het werkje is met fraaie, groote letter gedrukt, gebonden in
linnen band met afgeronde hoeken en vergulden titel op rug en
plat. Er is een zaakregister van 12 bladzijden aan toegevoegd.
En dat alles voor slechts 3 Mark!

Met grond mag worden verwacht dat deze arbeid van Jess
weldra in het bezit zal ziju van elk Hollandscb veearts. Meer
nog dan de menschenarts is de veearts verplicht, hij moge al
niet op bacteriologisch gebied
werken, ten minste de vorderingen

1  Sedert overleden.

-ocr page 200-

van die wetenschap te volgen. Deze biedt Jess in zeer beknop-
ten en toch bevattelijken vorm aan.
 W. C. Schimmel.

Dr. PAUL MARTIN. Lehrbuch der Anatomie der Haustiere
mit besonderer Berücksichtigung des Pferdes. An Stelle
des in 1. und 2. von LEYH, in 3. und 4. von FRANCK, in
5. Auflage von MARTIN herausgegebenen Handbuch der
Anatomie der Haustiere. Vollständig in ca. 10 Lieferungen
ä Mk. 4. Lieferung 1. Stuttgart, SCHICKHARDT und
EBNER 1901.

Wie de 3do editie van Franck kent, in 1892 door Martin
nagezien en aangevuld, weet dat daarin de ontwikkeling van de
vrucht in zeer korte trekken wordt behandeld, terwijl daarna
een overzicht wordt gegeven van de weefsels; dat alles neemt
44 bladzijden in. In de lsto aflevering van het nieuwe werk is
aan dit deel 147 bladzijden ingeruimd. Na een uitvoerige be-
spreking der cel en haar deeliug, wordt de ontogenie der huis-
diereu behandeld en daarna de morphologische bestanddeelen der
lichaamssappen en der weefsels besproken, terwijl in deze afle-
vering een begin is gemaakt met de osteologie. Bij dat alles
vindt men 150 prachtig uitgevoerde teekeningen, welke voorliet
meerendeel op embryologie betrekking hebben.

In een prospectus, bij de aflevering gevoegd, vindt men als
illustratie-proeven o. m. teekeningen van beenderen, banden,
spieren en hersenen, welke uitstekend mogen worden genoemd.

Het valt natuurlijk moeielijk om reeds nu een oordeel te vel-
leu over hetgeen het werk zal worden, maar deze aflevering is
keurig bewerkt en ziet er zeer aanlokkelijk uit; afgaande op deu
goeden naam van bewerker en uitgever durf ik gerust aan hen,
die een uitvoerig werk over anatomie noodig hebben, het aan
schaffen er van aanbevelen.
 van Esveld.

Prof. F. GUTENÄCKER, Die Hufkrankheiten des Pferdes, ihre
Erkennung, Verhütung und Heilung, für Thierärzte und
Studirende der Thiermedicin. Mit 106 in den Text gedruck-
ten Abbildungen. Stuttgart, F. ENKE 1901. Preis M. 11,40;
gebunden in Leinwand M. 12,60.

Evenredig aan de vorderingen der veterinaire chirurgie iu de
laatste jaren is het aantal nieuwe leerboeken over grooter of

-ocr page 201-

kleiner onderdeelen van dezen tak der wetenschap. Doch niet
alleen het aantal houdt daarmede gelijken tred, ook en vooral
qualitatief, speciaal in Duitschland, geeft de nieuwere chirurgische
literatuur een getrouw beeld van de hoogte waarop dit belangrijk
deel der veeartsenijkunde staat.

Het boek, waarvan boven de titel is vermeld, neemt daarbij
een eerste plaats in. Tot heden was
Moller\'s Ilufkrankheiteu liet
eenige, mij bekende werk, dat enkel aan hoefziekten is gewijd.
Het bad, reeds daarom alleen, groote verdiensten en beleefde dan
ook in korten tijd twee herdrukken. Thans staat het echter te
worden verdrongen door den fraaien, degelijken, modernen arbeid
van
Gutenackee. Dit boek, geheel uitgegeven als de 5de druk
van
Friedberoer und Fröhner\'s Specielle Pathologie und Therapie,
in hetzelfde formaat, met dezelfde letter gedrukt, bevat 106 zeer
fraaie, alle oorspronkelijke figuren in den tekst, waaronder tal
van doorsneden van microscopische praeparaten, wier weerga niet
is te vinden. Ook de afbeeldingen door
KöNTGEX-stralen verkregen,
zijn goed geslaagd en zeer instructief.

Het boek, 482 bladzijden groot, behandelt de stof in dezer
voege. Na eenige anatomische en physiologische beschouwingen
volgt uitvoerig de methode van hoefonderzoek, waarbij vele nieuwe
gezichtspunten zijn geopend. Daarna worden de ziekten der kera-
togene membraan, zoowel in bet algemeen als in het bijzonder
beschreven ; hierbij is nauwkeurig rekening gehouden met de lite-
ratuur, ook van buiten Europa. Na dit hoofdstuk, dat ongeveer
225 bladzijden inneemt, komen drie afdeelingen: ziekten der
beenderen van den boef, ziekten van het hoefgewricht en ziekten
der pezen van den hoef, welke in het leerboek van
Mollek niet
of slechts ter loops worden behandeld. Het is juist gezien van
GuTËNACKEit, dat deze gewichtige zaken in een boek over hoef-
ziekten niet mogen ontbreken. Het is wel waar, dat men veel
hiervan ook kan aantreffen in een leerboek over heelkunde, doch
het past in het kader van onzen tijd, dat de chirurgische hand-
boeken worden ontlast van datgene wat allengs een speciaal vak
is geworden.

Op de genoemde hoofdstukken volgen die over: ziekten der
hoefkraakbeenderen en ziekelijke toestanden van den hoornschoen;
hieraan zijn 155 bladzijden gewijd.

Het is nitt wel mogelijk het geheele boek in enkele dagen

-ocr page 202-

critiscli dooi- te lezen, doch zoover de ondergeteekende er nu reeds
over kan oordeelen, is
Gutenacker\'s arbeid als een belangrijke
aanwinst te beschouwen in de veterinaire literatuur. Rekening
houdend met het overwegend belang dat de praktizeerende vee-
arts heeft bij een juiste kennis der hoefziekten, mag worden
verwacht dat de schrijver, die trouwens reeds lang zich als een
specialiteit op dit gebied heeft doen kennen, binnen korten tijd
veel geestes-vrienden rijker zal zijn geworden.

Utrecht, 9 December 1900. W. C. Schimmel.

Necrologie.

Op 20 October 1900 is te Oud-Beierland overleden de empirist
F.
van Ru, terwijl in September te Bergen-op-Zoom is overle-
den de empirist A.
Commissaris aldaar.

De datum van overlijden van den veearts F. J. Kruyt (zie
Deel XXVII, blz. 466) is niet 26 Augustus, maar 22 Februari 1900.

Ten huize van zijn ouders te Groot-Ammers is op 5 Decem-
ber 1900 overleden de leerling van het l8te studiejaar aan
\'s Rijks veeartsenijschool J.
Schep.

Personalia.

Benoemd: op 29 September 1900 tot „correspondant étranger"
van de „Académie de médecine de Belgique\'" Dr. A. W. H. W
irtz.

Verplaatst: van Alphen naar Vianen D. Hubertus; van Harde-
garvp naar Koudum H.
Ymker ; van Naaldwijk naar \'s-Graven-
hage H.
Poot; van Zundert naar Prinsenhage J. C. E. van
Looveren; van Makassar naar Soerabaja de paardenarts lsto klasse
H.
Mars; van Soerabaja naar Makassar de paardenarts 2de klasse
W. van der Burg.

\'s Rijks veeartsenijschool.

Bij beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken
van \'1 December 1900, u°. 65321, afdl. Landbouw, is aan
A.

-ocr page 203-

Visser, op zijn verzoek, met ingang van 1 Januari a. s., eervol
ontslag verleend als amanuensis aan \'s liijks veeartsenijschool.

Veeartsenijkundig Staatstoezicht.

Bij Koninklijk besluit van 18 December 1900, n°. 10, is, op
zijn verzoek, eervol ontslag verleend als plaatsvervangend dis-
trictsveearts aan den veearts
H. Poot te \'s-Gravenhage.

Bij beschikking van den Minister van Binnenlandsclie Zaken
d.d. 1 December 1900, uo. 6471, afdeeling Landbouw, is, met
ingang van 1 December 1900, tijdelijk benoemd tot vee-opzichter
voor de gemeenten Ubach over Worms, Nieuwenhagen, Eygels-
hoven, Kerkrade, Heerlen, Voerendaal en Schaesberg, ter stand-
plaats Nieuwenhagen, P. J.
Eeümkens, te Nieuwenhagen.

Met ingang van 27 October 1900 is de invoer van Neder-
landsch melkvee langs de Clinge (station) weder geoorloofd
(Staatscourant van 28/29 October 1900, n°. 253).

Met ingang van 15 November 1900 is de invoer van Neder-
landsch melkvee langs de kantoren Santvliet, de Clinge en
Selzaete tot ilïuler order gesloten (
Staatscouranten van 13 en 16
November 1900, n03. 266 en 269).

Met ingang van 25 November 1900 is de invoer van schapen
uit Nederland in België tot nader order verboden, behalve wan-
neer de dieren bestemd zijn voor de slachthuizen te Anderlecht,
Antwerpen, Brussel, Gent en Luik (
Staatscourant van 22 November
1900, n°. 274).

Met ingang van 1 December 1900 is de invoer van Neder-
landsch melkvee langs de tolkantoren Santvliet en de Clinge
weder geoorloofd (
Staatscourant van 30 November 1900, n°. 281).

Met ingang van 15 December zal de invoer van Nederlaudsch
melkvee langs het tolkantoor Selzaete (station) weder geoorloofd
zijn
(Staatscourant van 11 December 1900, u°. 290).

-ocr page 204-

Met ingang van 15 December zal de invoer van Nederlandsch
melkvee langs Achel (station) en Maesyck tot nader order ver-
boden zijn (
Staatscourant van 13 December 1900, n°. 292).

Blijkens bericht van Hr. Ms. gezant te Brussel zal ter gele-
genheid van Kerstmis en van Nieuwjaar het tolkantoor Selzaete
(station) by uitzondering voor den invoer van Nederlandsch
slachtvee in rechtstreeksche bestemming voor zekere slachthuizen
alsmede voor den invoer van paarden, geiten en geslacht vleesch
open zijn in den namiddag van Maandag 24 en van Maandag
31 December 1900 (
Staatscourant van 21 December 1900, n°. 299).

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende October 1900.

(De cijfers tiissdien ( ) duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee dc ziekle voorkwam.)

\\ O

Honds-
dol-
heid.

&

3

M
s

a ■

? s
£ !

p.

Si

B

o
C

3

PROVINCIE. £

c.

5

£ -

O

>

v. E.

September.

Groningen . .

24

»

r>

143 F)

n

n

17

(18)

»

1

»

n

Friesland. . .

28

»

j W

9649 (216)

1

84

(3)

V

74

(20,

n

1

W

;>

Drente. . . .

8

n

n

5 m

n

108

V

»

rt

1

V

n

Overijsel . . .

8

V

n

384 (2\')

29

T)

3

(3)

V

2 C\')

n

n

Gelderland . .

45

n

! «

1354(1S7j

r>

n

T)

2

(2)

2 m

n

V

Utrecht . . •

21

n

V

405 (15)

V

n

n

i

tf

■n

noord-Holland .

22

n

r>

116 (»)

n

13

t1)

n

»

n

5 («)

»

V

Zuid-Holland •

59

n

V

1225 C34)

1

M

n

9

(9)

V

i (" )

V

V

Zeeland . . .

33

V

V

746 (oc)

n

M

7t

2

1-

»

B

V

Noord-Brabant.

29

ïï

i "

1310

n

n

18

(14)

n

3 (3)

V

n

Limburg . . .

4

n

! v

13 (2)

n

V

2

L1)

V

1

V

V

Totaal . .

281

n

15356 (8°8)

2 (»)

tO
co

(4-

(2S)

n

127

(04)

21 ||

n

In den

staat

ii ii

over de maand September, bi

ro

;kreupel

voor Noord-Hol

and

33(4)
1

57 (8)!

„ 91 (13)

moet staan 89 (13) en in het totaal 117 (").

[Staatscourant van 16 November 1900, n°. 269.)

-ocr page 205-

NOG EENS:
COMPLICATIES VAN GOEDAARDIGE-DROES,

door

A. VAN LEEUWEN.

Niets nieuws onder de zon! Toen ik in liet October-No-
vembernuramer van dit Tijdschrift mededeeling deed omtrent
,,Complicaties van goedaardige-droes," meende ik werkelijk
,,een aal bij z\'n staart te hebben." l)e vreugde was evenwel
van korten duur, de aal is mij weer ontglipt. Wat toch is
het geval? Een 40-tal jaren geleden is hetzelfde ongeveer
reeds waargenomen en beschreven door den heer H. MOS,
toenmaals rijksveearts te Assen.

I)e heer van Esvei.d was zoo welwillend mij bet episteltje
te zenden, waaruit ik het volgende overneem.

„In de maand Julij dezes jaars kreeg ik bijna gelijktijdig
in een naburige gemeente drie merrie-paarden onder behan-
deling, welke bij onderzoek de navolgende ziekteverschijnselen
vertoonden, als: aanmerkelijke stijfheid in de beweging in-
zonderheid in het achterstel, groote matheid en lusteloosheid,
gebrek aan eetlust, zeer dun en opgetrokken van buik, de
slijmvliezen over het geheel rood, de pols geprikkeld, klein
en versneld. Dij deze algemeene verschijnselen werd nog
opgemerkt: eene aanmerkelijke zwelling rondom den anus
en de vulva, benevens van de eene helft des uijers en der
binnenzijde van de bil of dij, ter zelfde plaats; deze zwelling
was pijnlijk, hard en warm ; uitwerping uit den neus bestond

-ocr page 206-

er thans noch vervolgens, als ook geene zwelling der tusschen-
kaakswatervaatsklieren.

Naar de oorzaken, waarvan gemelde ziekteteekenen konden
afhankelijk zijn onderzoekende, vernam ik, dat al deze mer-
riën waren gedekt geworden door een dekhengst tijdens die
aan eene droesziekte laboreerde, ofschoon de eigenaar had
verzekerd, dat die hengst reeds weder genezen was. Ik
twijfelde nu geenszins om de oorzaak dezer ziekte aan
besmetting van droesstof, door de slijmstof uit den neus
van den hengst op de genitalia der merriën door het beruiken
derzelve, te moeten toeschrijven."

Men ziet, vrijwel dezelfde verschijnselen als die door mij
zijn waargenomen, alleen zou kunnen worden betwijfeld of
bepaald de „slijmstof uit den neus van den hengst" de
draagster der smetstof moet zijn geweest.

De heer MOS vertelt verder welke behandeling hij tegen
de door hem waargenomen aandoeningen heeft ingesteld,
en gaat daarna voort:

„Na ecnige dagen deze patiënten wederom bezoekende
„waren de gezwellen rondom den anus en de scheede meestal
„reeds doorgebroken, die aan de uijers, welke tot een aan-
zienlijke grootte waren opgezwollen, werden geopend,
„waaruit zich eene groote hoeveelheid goede, gebonden etter
„ontlastte." (liet was nog in den tijd van het pus bonum
et laudabile.) „Nu en dan," zegt de heer MOS, „vormde
„zich bij de dieren nog een nieuw gezwel, dat op gelijke
„wijze tot verettering werd gcbragt en geopend, terwijl
,,de dieren na omstreeks drie weken volkomen hersteld waren.
„Naar ik heb vernomen waren nog meer merriën, op andere
„plaatsen gelijktijdig door denzelfden hengst gedekt, ook
„door dezelfde ziekte aangedaan geworden."

,,Ik herinner mij voor eenige jaren een gelijksoortig geval
„waargenomen te hebben, doch aangezien dat ver van mij
„verwijderd was, kreeg ik dit in een later tijdperk in be-

-ocr page 207-

„handeling, zoo dat de ziekte reeds meer verouderd was. Ik
,,wist toen dadelijk niet waar de ziekte aan toe te schrijven,
„doch vernam later, na onderzoek deswege, dat ook hier
„dezelfde omstandigheden hadden plaats gevonden, daar deze
„merriën ook door een aan chronische droesziekte lijdenden
„hengst gedekt waren. I)e merriën, vier in getal, herstelden,
„ofschoon langzamer, ook na (volgt behandeling).

„Ofschoon nu bovenstaande ziekte niet zooveel bijzonders
„heeft, houde ik deze gevallen in zoo verre voor merkwaardig
,,als zij tot nog toe niet algemeen bekend zijn en opgemerkt,
„en ik weet niet of in de Veeartsenijkundige geschriften
„hierover iets wordt aangetroffen."

Men ziet, dezelfde verschijnselen, hetzelfde beloop, dezelfde
vermoedelijke oorzaak, ja zelfs vrijwel dezelfde consideratiën
bij den heer MOS als bij mij. Er is dus in waarheid niets
nieuws onder de zon. Met moet maar ,,
Pech\'\' hebben. Aan
den anderen kant is liet ongeluk al weder zoo heel groot
niet, daar de mededeelingen van den heer MOS mij versterken
in de meening, dat werkelijk de droes-streptococcen de schul-
digen zijn, en al is de ziekte niet nieuw, zij is dan toch
wel zeldzaam, als zij zich slechts eenmaal in de 40 jaar
vertoont. Eigenaardig is, dat de toenmalige berichten, evenals
nu, uit Drente stammen.

Groningen, December 1900.

MUMMIFICATIE VAN DE ONGEPIGMENTEERDE
HUID BIJ RUNDEREN,

door

J. WESTER.

Onder den titel „brandige Hautentzündung" geven Fried-
berger
en Fröhner in hun Specielle Pathologie und ïhe-
rapie
een hoofdstuk, waarin, naar de aetiologische momen-
ten welke worden gereleveerd te oordeelen, vrijwel alle

-ocr page 208-

vormen van necrotiseerende dermatitis worden samengevat.

Waarschijnlijk in hoofdzaak daardoor evenwel, is de
symptomatologie voor ieder dier necrosevormen onduidelijk,
onvolledig, zelfs onwaar. Het komt mij voor dat de derma-
titis bij runderen, welke ik bedoel, om velerlei redenen aan-
spraak mag maken op een afzonderlijke behandeling. In
ieder geval is ze te interessant om haar in haar beschrijving
niet wat meer recht te doen wedervaren.

Aangezien ook overigens de literatuur over deze ziekte
zeer schaarsch mag worden genoemd, voor zoover ik heb
kunnen nagaan, achtte ik het niet ondienstig te trachten
hiervan een beter beeld te geven.

Symptomatologie.

In een viertal ziektegeschiedenissen, welke zoo door mij
werden genoteerd, omdat ze ieder voor zich, meer of min
een vorm te zien geven waarin de ziekte zich voordoet, zijn
vrijwel alle verschijnselen samengevat. Ik heb er bovendien
den tijd van waarneming bijgevoegd, en ook de weersge-
steldheid, wat bij de bespreking der aetiologie nader ter
sprake zal komen.

Casus /. November 1896. Patiënte loopt in de weide.
Het dier vertoont koliekachtige symptomen, trapt naar den
buik en schuurt met de beenen langs den uier. De huid
van de melkklier is gezwollen, intensief rood gekleurd, en
in hooge mate pijnlijk. De pols is frequent, de temperatuur
39.5°. De eetlust is gering, de defaecatie vertraagd.

Na een paar dagen is de huid van den uier en zijn de
tepels donkerpaars gekleurd, hard en perkamentachtig. Op
enkele plaatsen van het kossum, in de liesplooi en vooral
achter de ellebogen is de witte huid rimpelig, hard en ver-
droogd. De algemeene toestand is weer normaal.

Enkele dagen later laat de opperhuid los en valt met een
deel van de haren af.

De huid vertoont op de aangetaste plaatsen hetzelfde

-ocr page 209-

aspect, alsof ze bijv. de werking van dubbeljoodkwikzalf
had ondergaan.

De huid van de spenen blijft adhaerent, is echter geber-
sten en vertoont enkele zeer pijnlijke kloven.

Casus II. Augustus 1899. De koe loopt in de weide;
het weer is koel.

De patiënte is gedurende ruim 24 uur zeer onrustig,
loopt heen en weer, staat veel in sloten, gaat er doorheen,
schuurt en wentelt zich op den grond, trapt en schopt met
de achterbeenen. De eetlust is zeer gering, de defaecatie
vertraagd, de faeces zijn hard. De temperatuur is 39.5°, de
pols 90.

Bij het onderzoek wordt het dier gespannen, maar verzet
zich daartegen met kracht en is in dien toestand slechts
met moeite op de been te houden. Het rectaal onderzoek
leverde niets bijzonders op; toch meende ik de mogelijkheid
van darminvaginatie niet te mogen buitensluiten.

De huid van den uier is iets rood, die der achterbeenen
kwam mij eenigszins gezwollen voor; het verzet tegen het
spannen kon daaruit wellicht worden verklaard. Ik kon dien
dag geen vaststaande diagnose maken en bleef geplaatst
voor het alternatief: darminvaginatie of dermatitis?

Den volgenden dag is patiënte kalm. Alle witte huid-
gedeelten zijn verschrompeld en perkamentachtig. De beenen
zijn gezwollen, de gang is pijnlijk. De huid laat op de fijnste
plaatsen los van de roode, bloedende subcutis, blijft op andere
plekken nog aankleven. Aan de extremiteiten vertoonen
zich diepe, pijnlijke kloven. De huid van den uier is paars ge-
kleurd en verschrompeld, de spenen zijn hard en gebersten.

In een later stadium is de loslating der witte huid meer
voortgeschreden; hier en daar, waar ze nog gedeeltelijk bleef
aangekleefd, bevinden zich subcutaan abscessen. In de huig-
zijde der gewrichten vertoonen zich diepe, bloedende kloven ;
de gang is daardoor zeer pijnlijk. De patiënte blijft dagen

-ocr page 210-

lang staan, en rijst, eenmaal liggende, zeer ongaarne en
slechts met moeite op.

Het dier is eindelijk wegens decubitaal-gangraen afgemaakt.

Casus III. October 1899. Het weer is koud en helder;
de koe loopt met een dek op in de weide. Patiënte
heeft een gezwollen hoofd; hier en daar vloeit er uit enkele
berstjes in de huid een geelachtige sereuse vloeistof. Het
neusslijmvlies is ontstoken; het secretum is aan den rand
van den neusspiegel tot korsten ingedroogd. Op de membrana
nictitans vertoonen zich kleine roode verhevenheden. Het
kossum, de extremiteiten en de vul va zijn oedemateus gezwollen.
Op den romp zijn alle witte huidplekken gezwollen, behalve
daar waar ze bedekt zijn en onder den buik. Op de scheiding
van witte en zwarte plekken is de ongepigmenteerde huid
duidelijk promineerend. De witte huid begint te verharden,
streepvormige plaatsen zijn op het gevoel als koorden. De
huid van den uier is rood en hard. Aan den binnenkant van
den rechter schenkel, ter plaatse waar het dektouwtje een
weinig knelt, is een sterk gezwollen plek aanwezig ter grootte
van een handpalm ; ook hier is de huid wit.

De eetlust is verminderd, de defaecatie vertraagd. Tempe-
ratuur 39.4°; pols 90.

Bij een later onderzoek is de patiënte weer gezond. De
opperhuid is afgestooten zonder laesies achter te laten.

Casus IV. 24 September 1900. Mooi koel weder. Patiënte
was reeds vroeger ziekelijk en heeft na het kalven nooit
recht voldaan. Sedert een paar dagen evenwel vertoont het
dier koliekverschijnselen. Het loopt heen en weer, trapt
en schopt, laat zich soms plotseling vallen en rent dan weer
verder, is zelfs reeds te water geraakt.

Bij mijn onderzoek is het dier rustig, ligt en eet. De beenen
zijn enorm dik en oedemateus gezwollen, als bij petechiaal-
typhus van het paard. Ook onder den buik, aan het kossum
en den melkspiegel is de huid hydropisch gezwollen. De

-ocr page 211-

witte huidplekken zijn eenigszins hard op liet gevoel, rood
en pijnlijk. Hier en daar vloeit er uit berstjes een geel
sereus vocht. De tepels zijn hard en verschrompeld. De vulva
is gezwollen en vertoont bloeduitstortingen; het slijmvlies
is tot in de vagina ontstoken en kan aan de eene zijde als
een croupmembraan worden weggestreken. Een gele sereuse
vloeistof loopt uit de vulva. (Patiënte leed na een zware
baring aan habitueele uitzakking van de vagina; vandaar
blijkbaar de diepgaande ontsteking van de uitwendige ge-
slachtsorganen.)

Op de schoft en het kruis vertoonen zich een paar witte
huidplekken, welke slechts in geringe mate zijn aangetast.
Hier en daar is op die plaatsen, onder ingedroogde secre-
tumdruppels, een
smettend eczeem waar te nemen. De opper-
huid kan worden weggestreken, waarna een roode, natte,
spekachtige wondvlakte te voorschijn komt. (De koe werd
gedekt toen de eerste kolieksymptomen zich voordeden.)

Temperatuur 89.2°, pols 100 slagen. De defaecatie is ver-
traagd; do urine is donkergeel, als na antifebrine-giftcn.

Bij een tweede bezoek, na een zestal dagen, vertoont
patiënte een pijnlijken gang, het dier beweegt zich zeer
weinig. De huid van de achterbeenen en onder den buik
is één korst, met hier en daar diepgaande kloven en bersten.
Alleen de beschutte plekken, aan de binnenzijde der elle-
bogen en van de schenkels, zijn geheel gaaf. De huid van
den rug is wel hard, maar is toch niet in die mate aange-
tast als de overige ongepigmenteerde huid[dekken. Het dier
stond eindelijk in het geheel niet meer op en werd afgemaakt.

Bij de sectie bleek het tevens te hebben geleden aan
leverabscessen; vandaar zeker wel de hydrops, welke vooral
in het begin praedomineerde.

Nog een drietal gevallen werd dezen zomer door mij
waargenomen, welke ik echter niet in extenso zal bespreken.
Twee dier patiënten waren ook chronisch of subacuut ziek

-ocr page 212-

vóór de huidontsteking optrad. Eén der dieren vertoonde
tevens kleine ecchyniosen op de membrana nictitans, en een
overvloedige secretie van liet neusslijmvlies; bij dit dier was
de huid, voor zoover ze gedekt was geweest, volkomen gaaf.

Voor de aetiologie kan het nuttig zijn op te merken, dat
twee der laatst bedoelde gevallen resp. voorkwamen in Juli
en Augustus, bij matig warm of zelfs koel weer, terwijl de
weersgesteldheid bij het optreden van het derde geval niet
kon worden nagegaan.

Ik veronderstel dat hieruit de algemeene symptomatologie
door ieder gemakkelijk kan worden samengesteld.

Ter vergelijking plaats ik hiernaast het symptomenbeeld
zooals dat door
Friedberger en Fröhner wordt gegeven :

„Die brandige Hautentzündung beginnt mit den Erschei-
nungen eines Erythems oder Ekzems. Dabei nimmt indess
die Schwellung der Haut rasch zu, es bilden sich Risse und
Schrunden, und es erfolgt sehr schnell eine Nekrotisirung
umschriebener Hautstellen, welche bald nur oberflächlich, bald
aber sehr tiefgreifend ist. Im ersteren Falle bilden sich auf
der Haut lederartige Schorfe, im letzteren schrumpft die
ganze Haut bis zur Subcutis pergamentartig zusammen und
wird durch Eiterung vollständig abgcstossen. Die Abstossung
der nekrotischen Theile erfolgt unter Bildung einer Demar-
kationslinie. Auch Abscesse und Fisteln können sich entwickeln.
Die Heilung wird durch Granulations- und Narbenbildung
erzielt."

Wanneer, volgens bedoeling van de schrijvers, deze symp-
tomen ook toepasselijk mogen worden geacht op de dermatitis
in quaestie, dan springt het vooral in het oog dat hier niet
gesproken wordt van koliek simuleercnde verschijnselen en
wel wordt gezegd dat erytheein of eczeem voorafgaat.

Toch zijn de verschijnselen van hevige pijn in het begin-
stadium bijna steeds praedomineerend, terwijl ik nooit een

-ocr page 213-

voorafgaand erytJieem of eczeem heb geconstuteerd. Het kan
natuurlijk wel voorafgaan, behoort echter als zoodanig vol-
gens mijn ervaring bij de ziekte niet.

Interessant is het wellicht hier ook nog een beschrijving
der ziekte te citeeren, zooals die voorkomt in dit
Tijd-
schrift
lste deel (1864). W. Dogterom, veearts te Krimpen,
beschrijft daarin onder den naam
upep er vuur" het volgend
ziektebeeld:

„Het aangetaste dier kijkt wild, slaat met den kop op
het lijf en met de achterpooten naar den buik, even als of
het door de bremvlieg geplaagd wordt. Deze verschijnselen
nemen van tijd tot tijd in hevigheid toe; het dier gaat
menigvuldig liggen, wentelt zich heen en weder en doet
soms pogingen om over den rug te rollen; het loopt haastig
van het eene gedeelte der weide naar het andere, ja, kruipt
niet zelden in het water."

Overigens is er, zoo merkt Dogterom verder ongeveer
op, weinig aan het dier te zien. Na 2 of 3 dagen vermin-
deren de eetlust en het herkauwen, en is de defaecatie ver-
traagd. Dan vertoonen zich dikwijls op het lichaam, dat met
wit haar bedekt is, zwellingen; later is het dier afgemat en
stijf in zijn bewegingen.

Ook volgens waarnemingen van W| F. Steijgerwalt,
beschreven in hetzelfde tijdschrift, zijn de dieren zeer onrustig,
slaan met de achterpooten, gaan gedurig liggen. „In enkele
gevallen waren de onbehaarde deelen des ligchaams, zooals
de uijer, de inelkspiegel enz. blauwachtig rood gekleurd."
Alleen na aderlating, meent
Steijgerwalt, treedt vervelling
van de achterbeenen op.

Ik zal niet verder uitweiden over deze interessante artikeltjes
uit de oudere Hollandsche literatuur. Zij geven overigens een
eigenaardig beeld van den trap waarop de veeartsenijkunde toen-
maals stond.

-ocr page 214-

Stkijgerwalt noemt de ziekte „miltmurkoorts"; ook volgens
Dogteroji lieeft de ziekte een ,,antraxaardig karakter\'. Jennes
noemt haar in een naschrift juister ,,gangreneus erysijpelas van de
witte huid"*
De zieke huid werd door Dogterom genezen met
acidum muriaticum inwendig;
Steijgerwalt had even goede
resultaten met ammonia liquida.

Omtrent den aard en het ivezen cler ziekte kan door mij
feitelijk geen nieuws worden bijgebracht. Ze is blijkbaar een
dermatitis als ieder andere, welke door een hevigen prikkel
wordt veroorzaakt. Vandaar ook dat de verschillende vormen,
waarin het lijden optreedt, frappante gelijkenis vertoonen
met de graden van
verbranding, zooals ze gewoonlijk worden
aangenomen.

Ten gevolge van een hevigen ontstekingsprikkel ontstaat
een oedemateuse zwelling in de huid, welke de vele zenuw-
vezelen van elkaar scheurt en de zenuwuiteinden drukt;
vandaar de pijn, welke de dieren vertoonen. In den licht-
sten vorm optredende, eindigt het proces met het afstooten
van de epidermislaag, waarbij meer of minder cellen van de
onderste lagen van het rete
Malpighii meegaan. De genezing
komt dan door de vorming van nieuwe epidermiscellen tot
stand en is feitelijk een restitutio ad integrum.

Dij heviger optreden wordt de geheele cutis, soms de
subcutis incluis, plotseling doortrokken met veel ontstekings-
oedeem, dat later als het ware één uitgebreide blaas gaat
vormen, onder de zware epidermis van de runderhuid.

Blijven de bloedvaten intact, dan kan ook hier nog geheele
genezing optreden. Worden de vaten echter zoodanig gedrukt,
dat de circulatie ophoudt, dan treedt versterf op, soms tot
in de subcutis. Het oedeem wordt geresorbeerd of verdampt,
en het afgestorven weefsel droogt in en mummificeert. Is
er door een ander reeds aanwezig ziekteproces (lever of hart)
aanleiding tot hydrops, dan blijft de huid oedemateus
(casus IV).

-ocr page 215-

In de laatstbedoelde gevallen kan slechts genezing op-
treden door afstooting van het necrotische weefsel, waarna
litteekenweefsel ontstaat, dat later met epidermis wordt over-
trokken (kale, glanzende plekken).

Aetiologie. Volgens Friedberger en Fröhner zijn de oor-
zaken uitsluitend in ,,
Einwirkung äusserer Heizë\' te zoeken,
terwijl dan het
gemis van pigment het praedisponeerend
moment zou zijn. Hoewel die praedispositie door pigment-
geruis niet nader met zekerheid is verklaard, kan het bestaan
er van niet worden ontkend. Ook de aanleiding te zoeken
in
uitwendige prikkels is zeker wel de goede weg. Door Fried-
berger
en Fröhner worden speciaal genoemd zonnewarmte
en droge wind.

Ik heb mijn best gedaan die uitwendige prikkels te consta-
teeren en nader te definiëeren. In verband daarmede noteerde
ik telkens de atmosferische omstandigheden. In geen enkel
door mij genoteerd geval was een dergelijke aanleiding met
zekerheid te constateeren, laat staan dat het bestaan er van
zich aan den waarnemer opdrong. Toch pleit daarvoor de
omstandigheid dat de
bedekte huidplaatsen meer of minder
vrij blijven; ook heb ik nooit de ziekte op stal waargenomen.
Kunnen er nog andere momenten in het spel zijn? Is wel-
licht de aanwezigheid van een orgaanlijden ook een praedis-
poneerend moment?

Frappant is soms de overeenkomst in een enkel opzicht
van het ziektebeeld met dat van
maligne catarrhale koorts.
De ontsteking van het neusslijmvlies, de puntvormige ver-
hevenheden op het derde ooglid, en soms ook zwelling van
de vulva, zijn symptomen van de laatstbedoelde ziekte. Ook
mummificeering van de fijnste huidplaatsen (uier en tepels)
zijn door mij bij catarrhale koorts meermalen waargenomen;
zelfs zag ik eens necrose van een paar strepen van de ge-
pigmenteerde huid bij deze ziekte optreden.

Zou er ook aetiologisch verband bestaan? Dit valt om

-ocr page 216-

velerlei redenen zeker wel te betwijfelen, vooral ook omdat
met betrekking tot de genese van de huidnecrose in quaestie
aan
lagere organismen wel niet kan worden gedacht.

Alkmaar, 1 December 1900.

Korte mededeelingefl en referaten.

Eenige nieuwere onderzoekingen over rabies, door D. B.
Wagenaar. (Voordracht, gehouden in den geneeskundigen kring
voor Goes en omstreken.)

Eenige jaren geleden (1896) verscheen een boekje getiteld:
,,Pasteur en zijne inentingen", waarin de inentingsmethode van
Pasteur aan een critiek wordt onderworpen.

Dit is een vijandig betoog, geleid door anti-vivisectionnistische
gevoelens, de feiten voornamelijk uit dat oogpunt beziende.
Prof.
Eijkman heeft in verband hiermede te Parijs een onderzoek
ingesteld (vide
Tijdschrift van Geneeskunde, 1900), waarbij hij
tot de conclusie is gekomen, dat de sterftestatistiek van het
Instituut
Pasteur voorzeker niet zonder fouten is, doch dat deze
meer aan nonchalance zijn toe te schrijven, dan wel om een
fraai uitkorastcijfer te verkrijgen.

De tegenstanders beweren o. a. dat de patiënten, schijnbaar
genezen, in hun woonplaats aan rabies overlijden, maar in Parijs
toch als hersteld geboekt zijn. Zij verzamelden aldus 285 sterf-
gevallen na inenting. In vele gevallen, welke men heeft kunnen
nagaan, blijkt echter dat de patiënten alsdan zijn overleden aan
ziekten, geheel buiten rabies staande, zooals pneumonie, enz.
Soms gaan deze tegenstanders nog wat verder. Zoo verbaalt
Pasteur zelf in de Allgemeine Wiener medizinische Zeitung van 3
November 1886, dat in Duitsche bladen werd gemeld dat 16
personen uit Belöi, door hem ingeënt en hersteld verklaard, aan
dolheid waren overleden. Hij informeerde toen bij den burge-
meester dier stad, waarop deze hem telegrafeerde dat allen
gezond waren.

-ocr page 217-

Nocard herhaalde tegenover de ongeloovigen onlangs nog eens
de voordeelen van de methode
Pasteur (Séance de /\'Académie de
médecine,
9 Juni 1900), door er op te wijzen, dat het mortali-
teitscijfer door de inenting van 15 % op 0,45 % is gedaald.
(Volgens prof.
Eijkman is de mortaliteit aan het instituut Pasteur
4 %)• Zooals bekend is, geschiedt de inenting met verzwakt
virus, vervolgens met sterker, tot eindelijk een injectie met een
ruggemergs-emulsie van een pas aan rabies overleden proefdier
wordt aangewend. Men neemt hiertoe een deel van het ruggemerg
van een konijn, waarbij dolheid is opgewekt door virus fixe
(een smetstof waarbij een konijn zoo snel mogelijk gedood wordt).
Dit ruggemerg wordt in een flesch gehangen, waar zich op den
bodem kali causticum bevindt. Het verdroogt nu spoedig en
aldus verzwakt het.
Pasteur dacht dat de smetstof, welke zich
in het ruggemerg bevindt, minder krachtig werd; thans meent
men dat slechts de hoeveelheid vermindert. Het is een feit, dat
men het virus ook verzwakken kan door het te verdunnen. Zoo
bleek sterk virus, verdund in een verhouding van 1 : 10000 aqua,
subduraal geïnjiciëerd, bij konijnen onschadelijk te zijn.
Pasteur
dacht, dat naast de toxische stoffen ook anti-toxinen in de her-
senen voorkwamen. Bij de herhaalde infecties met verzwakt virus
zou dan de hoeveelheid anti-toxinen toenemen. Roux beweert
dat een emulsie-injectie leidt tot krachtiger phagocytose. De
mononucleaire leucocyten zouden meer gewennen aan het ver-
orberen der mergklompjes en aldus ook aan het vernietigen van
het virus dat deze bevatten.

Dat de inentiugsmethode ongevaarlijk is, in tegenspraak van
hetgeen de anti-vivisectionnisten beweren, bewijzen de entingen
bij een honderdtal personen, aan de verschillende antirabische
instituten werkzaam, die zich preventief hebben laten inenten.
Nooit hoorde men hierbij van ongevallen.
Pasteur verwekt dus
geen dolheid, zooals de tegenstanders beweren.

De prognose bij de therapeutische inenting is des te gunstiger,
naarmate de besmettende beet verder van het cerebrum verwijderd
is. Bij experimenteele enting blijkt de dolheid spoediger uit te
breken, naarmate men dichter bij het cerebrum ent. Vandaar
de entingen in de voorste oogkamer, nog beter echter de intra-
cranieële en de intra-cerebrale (volgens
Leclaiïtche en Morel
llevue vétérinaire, October 1899).

-ocr page 218-

Nocakd wijst er nog op dat bij gedegenereerden, syphilitici,
epileptici en alcoholisten de prognose ongunstiger is. Hier- schijnt
een uitmuntende gelegenheid voor het virus te zijn, om zich
te ontwikkelen. Een andere categorie van slachtoffers vormen
zij, die kort na de behandeling aan koude zijn blootgesteld. Zoo
breekt, bij het komen van den winter, bij een zeker aantal cavia\'s
en konijnen, welke reeds onderscheidene maanden de intraoculaire
entingen overleefden, de dolheid uit (
Académie de médecine,
19 Juni 1900). De tegenstanders der inenting zouden therapeu-
tisch liever de methode Buissox gebruiken. Deze, een arts te
Montpellier, beval in 1859 heetwaterbaden aan. Door het over-
vloedig zweeten, zouden de toxinen laugs de huid verwijderd
worden.

In hetzelfde boekje (zie boven) wordt ook gewezen op het
onnauwkeurige van de diagnose. Lang niet altijd is de hond,
welke gebeten heeft, dol. Het sectiebeeld is zoo onduidelijk, dat
men de diagnose zelfs niet met waarschijnlijkheid kau stellen.
In
The Lancet van dit jaar wordt er dan ook op gewezen, dat
men moet trachten den verdachten hond levend in handen te
krijgen. De symptomen welke men dan ziet, doen in den tijd
dat het dier nog leeft, de dolheid, zoo deze aanwezig is, bepaald
vaststellen. En langer dan 8 dagen leeft geen hond waarbij de
dolheid is uitgebroken, beweerde
IIertwig reeds. (Verscheidene
menschen zouden echter nog gebeten kunnen worden, als men
het dier levend wilde vangen en daarom is het beter de oude
methode te volgen en, dol of verdacht, zoo spoedig mogelijk af
te maken.) Desniettegenstaande is een snelle diagnose post mortem
van veel belang. Indien toch moet worden gewacht met het op-
zenden van den gebetene naar een antirabisch instituut, totdat
bij de proefdieren na experimenteele enting dolheid is uitgebro-
ken, dan kan de gebetene dood zijn vóór de proefdieren zijn
aangetast.

De sectie kan dus de opzending bespoedigen en is vooral van
belang als de veearts het dier niet levend heeft gezien.

Van de onderzoekers die er zich op toegelegd hebben aldus
de diagnose te bespoedigen, vond
Babès, dat in den bulbus en
in het ruggemerg bij den dollen hond een eigenaardige centrale
of periphere verplaatsing van de chromatine-substantie plaats
heeft. Men vindt hierbij vaatdegeneratie, totale verdwijning van

-ocr page 219-

de chromatine-elementen, verlies der celuitsteekseltjes, verwij-
ding van de tusschencelruimten en een iuvasie aldaar, maar ook
in de zenuwelementen zelve van embryonale celletjes en ook van
kleine byaline, bruinachtige lichaampjes, door een bleeke zóne
omringd. Sommige der zenuwcellen zijn omringd door een breede
zone der embryonale cellen. Aldus worden knobbeltjes gevormd,
welke
Babks dolheidsknobbeltjes (nodules rabiques) noemt.

In den bulbus bij den dollen hond vindt men een verwijding
der vaten, welke op sommige plaatsen geoblitereerd zijn door
thrombi. Deze thrombi zijn gevormd door leucocyten en andere
elementen derzelfde grootte, welke bruinachtige, hyaline lichaam-
pjes in zich sluiten. Deze gethromboseerde vaten leiden tot haemor-
rhagieën. Zij zijn omringd door breede kringen van embryonale
celletjes, welke op een overvloedige wijze eveneens in de grijze
substantie aanwezig zijn.

Soms is de grijze substantie hierdoor zoo geïnfiltreerd, dat
men aan een hevige ontsteking zou denken. Hiernevens komen
dan bleeke plaatsen voor, waar de chromatine-substautie is ver-
dwenen (
Académie de médecine, 10 April 1900).

In de Semaine Médicale van 16 Mei 1900, behandelen Van
Gehuchten
(medisch professor te Leuven) en zijn leerling Nélis
dit onderwerp. Zij hebben reeds vroeger doen uitkomen, dat
sommige modificaties van vaten en cellen in de nerveuse centra,
bij hondsdolheid voorkomende, niet constant zijn; eveneens dat
de localisatie in onderscheidene gevallen verschilt en dus voor
de diagnose geen nut heeft.

Wel hebben zij daarentegen laesies ontdekt van vaste localisatie
en natuur in de periphere ganglions van het cerebrospiuaalstelsel
en van den nervus sympathicus. Het duidelijkst echter in het
ganglion supremum nervi vagi. Dit ganglion is ongeveer een
centimeter lang bij groote honden. Het ligt op den nervus vagus,
dicht bij het gescheurde gat. Het onderscheidt zich van het
ganglion cervicalis superior door zijn grijze kleur, verlengden
vorm en kleinen diameter.

De aandoening omvat het geheele ganglion. Nocard bevestigt
dat deze laesies in het ganglion van den nervus vagus bij alle
aan dolheid gestorven honden voorkomen, terwijl ze bij gezonde
of aan andere ziekten gesuccombeerde niet aanwezig zijn.

Honden, ingeënt onder de dura mater, vertoonden na 9 dagen

-ocr page 220-

neoplasie in het weefsel van het ganglion, doch geen spoor
van woekering der endotheliale kapsel.

Bij gestorven konijnen (na dag) vond men slechts een begin
van woekering.

In de lumbaire ganglions bestond echter chromolyse en achro-
matose; ook waren eenige dolheidsknobbeltjes aanwezig. Echter
geen laesies waardoor men met zekerheid de diagnose kon maken.
Men moet er evenwel rekening mede houden dat de laesies,
verwekt door
virus fixe, in het geheel niet te vergelijken zijn
met die verwekt door
virus de la rue.

BabÈs denkt dat virus fixe doodt vóórdat de laesies den tijd
hebben zich te ontwikkelen.

Het blijkt echter dat bij honden, subduraal geënt met virus de
la rue,
de dolheidsknobbeltjes ook niet groot zijn.

De oorzaak schijnt in de manier van enten te liggen. In natura
toch is de entplaats (beet) verder van de eerebrospinaal-as ver-
wijderd.

In twee gevallen bij den mensch kwam deze specifieke aan-
doening van het ganglion ook voor.

Hébhanï (Annales de médecine vétérinaire) heeft de onderzoe-
kingen van
Nélis gecontroleerd en bevestigt ze op alle punten.

Cuillk en V allee, van de veeartsenijschool te Toulouse, spoten
6 honden in de kuitspier £ cM3. hersen-emulsie van een dollen
hond (
rage de la rue). Drie diereu waren na drie en zestig dagen
nog normaal. (Hieruit blijkt dat een negatieve uitslag der enting
nog niet altijd dolheid van het onderzochte individu uitsluit.)
De andere honden werden na 17, 23 en 32 dagen dol.

Bij n°. 1 waren alle cellen intact. Op de coupe kleine peri-
capsulaire infiltraties.

N°. 2: geen veranderingen.

N°. 3: prachtige laesies.

De injectie was hier niet met speeksel geschied ; misschien had
de infectie dus te spoedig plaats.

Bij een natuurlijk dollen hond, welke reeds verscheidene dieren
had gebeten, vonden
Cuillé en Vallée onbeteekenende ganglion-
naire laesies, waaruit geen diagnose mogelijk was. Toch verwekten
entingen van dezen hond dolheid.

Aan de veeartsenijschool te Brussel werd bij 37 van de 44
opgezonden honden, als verdacht van dolheid, het kenmerk van

-ocr page 221-

van Gehuchten gevonden. Inenting bij konijnen gaf een positief
resultaat.

Bij de 7 overige kon men het kenmerk niet ontdekken en
was de uitwerking der inenting bij konijnen negatief.

Nocarü concludeert: is het resultaat positief, dan is de hond
dol geweest, is het negatief (wat vaak gebeurt als de hond direct
wordt gedood na te hebben gebeten), dau blijft de diagnose
onzeker en is het het best den gebeten persoon naar het insti-
tuut
Pasteur te zenden.

Iets over luxatio en torsie der varkensmilt. [Gi.ace, Ham-
burg, Zeilsclirift filr Fleisch-und Milchhygiene 1900, Ileft 2
(November), Seite 45.] — Door een met zorg ingesteld anato-
misch onderzoek naar de ligging van de milt bij het varkeu en
haar verbindingen met de omliggende organen, heeft de schrijver
uitgemaakt, dat die milt vrij los bevestigd is en, vooral bij oudere
dieren waar de ligamenta gerekt zijn, zich gemakkelijk kan ver-
plaatsen, speciaal geheel of gedeeltelijk om haar lengteas kan draaien.

De gevolgen van een dergelijke liggingsverandering bestaan
in drukkingeu, door de ligamenta op de milt uitgeoefend, waar-
door één of meer groeven op dat orgaan kunnen ontstaan, en
in circulatiestoornissen. De toe- en afvoerende vaten zullen namelijk
door draaiing geheel of gedeeltelijk worden afgesloten. Deze
circulatiestooruissen kunnen, zooals zich van zelf laat begrijpen,
compleet of onvolkomen, acuut of van meer chronischen aard
zijn. Als gevolgen zien we dan ook: totale necrose, induratie,
atrophie met alle varianten hierop.

Als begineffect van een pas tot stand gekomen gedeeltelijke
of gehecle vaatafsluiting, speciaal van de venae, vinden we bij
slachting nog al eens de zoogenaamde „bloedmilt", een sterk
vergroote, zeer bloedrijke, donkerblauwe milt, welke aan een
miltvuur-milt herinnert en ook dikwijls daarvoor isaaugezien. \')

Nog zij opgemerkt, dat een eventueele necrose van de milt
geheel aseptiscli verloopt, zoodat het dier geen ziekteverschijn-
selen vertoont en men bij de slachting de milt als een weelce
massa dood weefsel in een vetkapsel, uit het omentum gevormd,
vindt liggen. v. H.

-ocr page 222-

IJerlynsche lichtstaaf, een nieuwe lamp voor onderzoek van
vleescli. (
Zeitsc/iri/t für Fleisch- und Milchhygiene, November 1900,
Heft 2, Seite 53.) — In dit artikeltje beschrijft
Schubarth te
Spandau een soort lantaarn, welke bij op zijn abattoir met succes
gebruikt.

Dit verlichtingsapparaat bestaat uit een stalen huls van 0.7 mM.
staal zonder lasch, 32 cM. lang en cM. in doorsnede; bet
gewicht bedraagt 950 gram.

In den cylinder bevindt zich een droge batterij en aan het eene
uiteinde er van een gloeilamp van 2 normaalkaarsen sterkte, waar-
vóór een convexe lens staat, welke hermetisch in den cylinder sluit.

De batterij bestaat uit 4 droge elementen, levert een stroom
van 5i Volt en is voldoende voor 10000 verlichtingen, elk van
5—10 minuten.

Het contact tusschen batterij en lamp ligt in het midden van
den cylinder en wordt met den duim van de hand, waarin men
de lamp houdt, bewerkstelligd. l)e duim moet daartoe op een
knopje drukken; houdt die drukking op, dan wordt (le stroom
geopend en het licht is uit.

Het apparaat is ongevoelig voor vochtigheid en kan dus met
natte en vuile handen woi\'den gebruikt, wat voor eeu keurmees-
ter van belang is. De prijs is 28 Mark per stuk; de droge ele-
menten zijn gemakkelijk te vervangen en kosten 4 Mark per
stel (voor één lantaarn). De lampen zijn verkrijgbaar bij
Leopold
Oppen
te Spandau.

[Intusschen zijn ook in ons land reeds dergelijke apparaten
verkrijgbaar, deels van Amerikaanscb fabrikaat, voor den prijs
van f 8 en f 0.60 voor een element. Voor keurmeesters zijn
deze lantaarns onbruikbaar, omdat:

1°. Ze niet met natte handen kunnen worden gebruikt,

2°. De lichtsterkte te gering is,

3°. Elke verlichting slechts hoogstens 4 minuten mag duren,

4°. Het licht te diffuus is en niet genoeg op één punt ge-
concentreerd.

Een voordeel boven de Duitsche lampen is echter, dat men het con-
tactknopje niet behoeft te blijven vasthouden, doch dat het contact
wordt verkregen met een schroefje achter aan de huls. Intusschen
weegt dit voordeel in het geheel niet op tegen de genoemde
nadeelen (Ref.).] v. H.

-ocr page 223-

Bekroningen op de wereldtentoonstelling te Parys. (Zeit-
sclirift für Fleisch- und Milchliygiene
, November 1900, Heft 2,
Seite 63.) — Een ,,grand-prix\'\' kregen de Veeartsenijkundige
hoogescholen te Hannover en Buda-Pestli; een gouden medaille
de rectoren
Bayer en Hutyra, de professoren von NaoASKY, von
Ratz, Pueisz, Liebermann
; een zilveren dito de professoren von
Kossa, Tangl, Monostow
en Schwenszky. v. H.

Bloed-culturen by septicaemie, pneumonie, meningitis en
„chronic ilisease,"
(W. F. Wiiiïe, Journal of the Boston Society
of the Medical Sciences,
Vol. III, 1899, pag. 197—204. Central-
blatt für Bacteriologie,
Band XXVIII, n°. 18, S. 609.) — Schrijver
deed bacteriologische onderzoekingen van bloed (gedurende het
leven) in 18 gevallen van septicaemie, 19 van lobaire en lobulaire
pneumonie (pneumococcen), 8 van epidemische (? Ref.) cerebro-
spinaal-meningitis, 37 van zware chronische ziekten en 10 van
verschillende, doodelijk verloopende ziekten.

Het bloed werd in het laatste stadium der ziekte, in enkele
gevallen \\ uur na den dood, door middel van een glazen spuit
aseptiscli uit een armvena of (na den dood) uit liet hart genomen
en vermengd met bouillon of agar.. Alle gevallen van septicaemie
verliepen doodelijk (purulente appendicitis, peritonitis, osteomye-
litis, phlegmonen, erysipelas, empyeem, enz). Niettegenstaande
in de meeste gevallen meer clan één onderzoek werd ingesteld,
konden slechts in 4 gevallen bacteriën worden gevonden en wel in
drie streptococcen en in één: staphylococcus pyogenes aureus;
deze organismen waren telkens in reine cultuur aanwezig. In
deze gevallen werden de algemeeue infecties door dezelfde bacte-
riën veroorzaakt als de plaatselijke primaire affectie. Men vond
niet meer dan 50—60 streptococcen per cM3. bloed. In 2 geval-
len was bij de sectie een groote vermeerdering der gevonden
microben te constateeren. De bloedinfeetie geschiedt laat; zoo
waren bijv. in 3 gevallen van den 5\'"" tot den 10de" dag geen
lagere organismen te vinden, daarna wel.

Van 10 gevallen van pneumonie met doodelijken afloop kou
slechts in 3 eén bloedinfeetie met pneumococcen worden vast-
gesteld en dan nog slechts 1 a 2 dagen vóór den dood.

Bij cerebrospinaal-meningitis werd niets in het bloed gevonden.

De meeste septicaemische toestanden berusten derhalve op

-ocr page 224-

intoxicatie. Het vinden van organismen in het bloed is voor de
prognose ongunstig. Clinisch is het intreden van microben in de
bloedbaan niet te diagnosticeeren.

In 37 gevallen van chronische ziekten als: kanker, sarcoom,
hartziekten, nephritis, tuberculose, enz. konden 3-maal Streptococcen
en staphylococcen in het bloed worden gevonden en wel één of
meer dagen vóór den dood.

Uit deze onderzoekingen concludeert White, dat slechts zelden
een agonale infectie plaats vindt.

(Het gelieele onderzoek ziet er a priori vrij „Engelsch" on-
wetenschappelijk uit. Hef.) v. II.

Diphtherie by het paard. (Louis Cobbett, Aus dem pathologischen
Laboratorium der Universität Cambridge. Cenlralblatt für Bacte-
riologie,
Band XXVIII, N°. 19, Seite 631.) — Dr. Fräser zond
aan bovengenoemd laboratorium een cultuur van bacillen, ver-
kregen uit het neussecreet van een zieken pony. De omstandig-
heden waren als volgt:

Dr. Fräser behandelde een klein meisje, dat aan diphtherie leed;
naar de oorzaak der infectie zoekende, vond hij den pony, welke
een etterig-bloedig neussecreet produceerde, gezwollen klieren had
en ademhalingsbezwaren vertoonde.
Cobbett nu maakte uit, dat
de van het paard geïsoleerde bacil geen andere was dan de
diphtheriebaeil.

Paarden kunnen dus aan diphtherie lijden en menschen besmetten.

Het is een feit dat het serum van niet met diphtheriebacillen
geënte paarden meermalen een antitoxine bevat (welke paarden
dus van nature immuun zijn). Het zou nu zeer goed kunnen
zijn, dat deze dieren een diphtherie-infectie hebben doorstaan.

v. H.

Over het oplosbaar zilver en zyn therapeutische waarde.

(G. Brunner, Fortschritte der Median, Band XVIII, 1900, N°. 20.
Ceiitralblatt für Bacteriologie, Baud XXVIII, N°. 19, Seite
667.) — Een proef ter bepaling der werking van argentum
colloïdale op staphylococcus pyogenes aureus deed zien, dat dit
praeparaat wel de bacterie-ontwikkeling tegengaat, echter zeer
geringe bactericide eigenschappen heeft. Door interessante proeven
bij dieren is aangetoond, dat de werking van argentum colloïdale

-ocr page 225-

op algemeene iufectieuse en pyaernische processen geenerlei
experimenteele basis beeft; daarentegen gaat liet praeparaat de
bacterie-ontwikkeling duidelijk tegen bij locale, circumscripte
processen.
Brunner meent daarom dat argentum colloïdale bij
beginnende abscessen, furunkels en erysipelas wel in aanmerking
kan komen; eerst moet de werking echter nog aan veel materiaal
worden geprobeerd. v. H.

Maatregelen ter bestrijding der tuberculose in Noorwegen.

(0. Mjoën, Berliner thierarztliche Wochenschrift \'1900, N°. 49,
Beiblatt, Seite 5.) — De nieuwe wetgeving op dit gebied legt
den artsen de verplichting op, alle gevallen van tuberculose welke
zij diagnosticeeren aan te geven en de patiënten in bepaalde
inrichtingen te doen verplegen. Deze bepaling wordt zeer streng
gehandhaafd en een consequentie er van is de nieuwste verorde-
ning van den „Veterinardirektor", welke als rondschrijven aan alle
grondeigenaars en boeren is gericht. Deze verordening bevat:

De melk moet, alvorens tot stedelijke consuintie te worden
toegelaten, 10 minuten bij 85° 0. in een pasteuriseerapparaat
worden verhit.

De vaten, waarin de melk wordt verzonden, moeten telkens
met kokend water, beter met stoom worden gereinigd; vooral
de centrifugen moeten met de grootste nauwgezetheid worden
behandeld. Afval en slib dezer machines moeten er worden uitge-
krabd en vernietigd. Zeer streng zal worden gelet op de zinde-
lijkheid van het personeel. v. H.

Rectificatie.

Mededeelingeii uit het pathologisch laboratorium aan
het abattoir te ltotterdain,
door H. G. van Harrevelt.
Afl. 3, 1 December 1900.

Op bladzijde 120, 4do regel van onderen staat:....., welke

met ii°. 3 of 4 waren behandeld; dit moet zijn: ...., welker
met n°. 2 of 4 waren behandeld.

Verder is recept n°. 4 verkeerd opgegeven; dit moet zijn:
water 1000.
formaline 100.

sulfas natricus et sulfas maguesicus ana 20.
chloretum natricum 10.

-ocr page 226-

Dank zij een onzer lezers ben ik te weten gekomen, dat dit
recept afkomstig is van
Jores, en beschreven is in het Central-
blatt für Allgemeine Pathologie und Pathologische Anatomie,
Band
VII, 1896, n°. 4 en Centralblatt für Bacteriologie 1896,
Band 19, n°. 16/17, Seite 629. v. II.

Promotie te Bern. — De stadsveearts en inspecteur van het
slachthuis te Metz, Korr, werd door de veterinair-medische facul-
teit der universiteit te Bern tot doctor in de veeartsenijkunde
bevorderd. (
Deutsche tl der ärztliche Wochenschrift van 22 Decem-
ber 1900.) W. C. S.

Bacteriologische cursus voor veeartsen. — In de maanden
December 1900 en Januari-Februari 1901 worden in het hygië-
nisch instituut der universiteit Freiburg i. Br. (Baden) bacterio-
logische cursussen gehouden voor veeartsen. Zij zijn berekend
voor 8 deelnemers telkens, duren 14 dagen en kunnen kosteloos
worden bijgewoond. De ,,Bezirks-Thieriirzte" van het Groot-
Hertogdom, die de cursussen bezoeken, krijgen, behalve vergoe-
ding van reiskosten, een subsidie van 70 Mark uit de staatskas-

Ook aan de veeartsenijkundige hoogeschool te Weenen zal
weldra een bacteriologische cursus worden gehouden voor vee-
artsen uit Karinthië; de assistent Dr.
Kudolf Hartl zal dezen
leiden. (
Thierärztliches Centralblatt van 20 December 1900.)

w. c. s.

Primaire actinomycose der huid van den uier, door E. II.
Bercu Gravenhorst. — In de dagbladen het bericht lezende
dat de heer J.
G. Idenburg, arts te Delft, te Utrecht gepromo-
veerd was op een proefschrift over darm-actinomycose, vond ik,
naar aanleiding van een geval in mijn praktijk, vrijheid, ge-
noemden heer te verzoeken mij zijn proefschrift voor eenigen tijd
te willen afstaan (waaraan deze bereidwillig voldeed), onulat ik
hoopte daarin aangegeven te zien de wijze waarop zich de mensch
alzoo met actinomyces kan infecteeren. Schrijver zegt op blz.
29 van zijn dissertatie, dat <de vraag hoe of de zieke (in het
door hem geobserveerde geval) geïnfecteerd is geworden, nog
dikwijls onbeantwoord moet blijven,» en verder dat er geen
enkele reden is om aan te nemen, dat ooit een directe overdracht

-ocr page 227-

van dier op mensch heeft plaats gehad. Dr. Idenburg meent,
dat de darminfectie van zijn patiënt is uitgegaan van de mond-
holte, daar de man nooit met runderen, lijdende aan actinomycose,
in aanraking is geweest en patiënt veel aan abscessen in de
kaak heeft geleden en door inslikking van pus zich den darm
op een geërodeerde plek heeft geïnfecteerd.

In alle andere gevallen van darmactinomycose door den auteur
medegedeeld, en behandeld door Hollandsche medici, is slechts van
1 geval de aetiologie der ziekte bekend. De patiënt, werkman,
had gedurende langen tijd kaf gedragen in een mand vóór zijn
buik en de scherpe haartjes van het kaf drongen door zijn kleeren,
zoodat zijn navel begon te etteren; deze haartjes kwamen later
ook met het pus mede.

In het geval van Dr. Idenburg zelf zou ik dezen met alle
bescheidenheid willen vragen, waar het actinomycotisch proces
van de mondholte dan gebleven is ? want bij runderen ten minste
weten wij, dat ook na ontlasting van het pus, de actinomycose
niet geneest, doch progresseert; misschien is dit echter bij den
mensch anders en wordt het absces ingekapseld.

Een aetiologisch moment voor de ziekte bij den mensch zou
mijns inziens kunnen zijn het volgend geval: op 22 Augustus
1898 werd rniju hulp ingeroepen voor een melkkoe van nu wijlen
den heer B. te Doodewaard, welke een uitslag aan den uier had.
Deze was bezet met kratervormige zweren, waaruit men pus kon
drukken; het dier was bij het melken door de pijn zeer onrustig;
temperatuur, etc. waren normaal. Denkende te doen te hebben
met eeu infectie, zooals men die na pokken vau den uier of na
mond- en klauwzeer wel ziet optreden, schreef ik een antiseptische,
euiolliëerende therapie voor, namelijk wasschingen met lauw boor-
water en boorzalf, ook om het melken te vergemakkelijken en
de melk door stinkende antiseptica niet onbruikbaar te maken;
toch beval ik (linke koking der melk aan. Op 2 September was de
toestand verergerd, de zweren waren meer in aantal en dieper, met
grooter pus-afscheiding. Ik verbeeldde mij, dat het pus tusschen
de vingers voelde of er zand in zat, en toen dacht ik pas aan
actinomycose. Den volgenden dag nam ik een paar glaasjes mede
en vond thuis onder den microscoop de „actinomyceshoopen."
Ik liet nu natuurlijk met de behandeling van den uier doorgaan,
gaf jodetum kalicum 5 gram pro die en verbood ten strengste

-ocr page 228-

liet gebruik door ineuschen vau de melk, welke de biggeu goed
gekookt kregen. Na verloop vau ongeveer 16 dagen was het dier
genezen. Deze melk had, daar er natuurlijk korsten en etter van
de spenen in den emmer vielen, ongekookt bij menschen niet
bijv. carieuse kiezen of met darmcatarrk, zeer goed actinomycose
kunnen veroorzaken en misschien zyn vele gevallen van darm-
actiuomycose van den nienscli daaraan toe te schrijven, te meer
als men weet hoeveel veehouders eerst in wanhopige gevallen de
hulp vau bevoegde deskundigen inroepen en deze ziekte toch
voor een empiricus onherkenbaar is.

Kitt (Lehrbuch der Pathologisch-Anaiomieschen Diagnostik) zegt
(blz. 114), dat huidactinomycose vau den uier bij runderen niet
zeldzaam is.

Druten, October 1900.

Boosaardige kopziekte, door E. H, Bercii Gravknhoest. — Den
gstcn ju]j 1899 werd door v. R. te Puiflijk mijn hulp ingeroepen
voor een melkkoe, welke zooals hij mij mededeelde, ineens een
verbazend dik hoofd had gekregen. Bij mijn komst lag het dier,
ver van de andere koeien af\', met het verschrikkelijk gezwollen
hoofd op den linker borstwaud. Nadere beschouwing deed mij
zien dat de oogen erg traanden, de oogleden gezwollen waren
en de neusspiegel, de neusgaten en de bovenrand vau de kaak
met een croupeus (of diphtheritiseh?) beslag waren bezet. De
ademhaling was wel frequent, doch niet moeielijk; temperatuur
41°. Bij het opnemen der lichaamswarmte viel mij, behalve een
croupeus exsudaat aan den buitenwand der vulva, de oranjekleur
daar binnen op; ook de uier, en bij nader onderzoek de anus
en het perineum, vertoonden deze kleur. De koe was zeer soporeus,
at of dronk niets en de melksecretie was opgehouden.

In het begin, ik moet het eerlijk bekennen, kwam de diagnose
„boosaardige kopziekte" niet bij mij op, omdat het beeld dezer
ziekte mij anders voor den geest stond.
Friedberger en Fröhner
toch uoemeu bij de verschijnselen niet op, dat het hoofd zoo
ontzaglijk kan zwellen en maken ook geen gewag van de
oranjekleur der genoemde deelen. Bij eenig nadenken echter kon
ik deze verschijnselen, als zeer goed samengaande met de symp-
tomen van „mal de tête de contagion" of „coryza gangraenosa (febris
catarrhalis maligna)", zooals deze beschreven zijn, verklaren. De

-ocr page 229-

ontsteking vim het hoofd toch heeft een grooten bloedsaandrang
ten gevolge en kan oorzaak zijn van stuwing, waardoor oedeem
optreedt. Daar verder het digestie-apparaat dikwijls mede lijdt,
kan de galafvloeiing worden verhinderd en daardoor de icterus
ontstaan.

De prognose stelde ik zeer ongunstig; de behandeling bestond
alleen in het toedienen van creolinum anglicum, 3 eetlepels
daags met veel water. Tot mijn verwondering genas het dier
spoedig; alleen bleef een korstig eczeem van deu uier over, dat
na eenige zalven ook herstelde.

Druten, October 1900.

Prijsvraag Nederlandsch-Indiö. — Den 19dcn Februari IS97
werden door den directeur van het binnenlandsch bestuur, namens
de Indische regeering, twee prijsvragen uitgeschreven, voor de
beste beantwoording waarvan voor elk een prijs van ƒ1000
werd uitgeloofd: de eerste voor een beredeneerde, populaire hand-
leiding voor inlandsche paardenfokkers en paardenbezitters, de
tweede voor een dergelijke handleiding voor inlandsche veefok-
kers en veebezitters. De manuscripten moesten voor ultimo 1897
in het bezit zijn van den voormelden directeur. Het heeft lang
geduurd, zegt de J.-13., eer deze voor den inlandschen veestapel
zoo belangrijke aangelegenheid was afgedaan, maar bij gouver-
nementsbesluit van den 24ston September 1900 werd eindelijk de
jury benoemd, die over de ingekomen manuscripten zou hebben
te oordeelen.

IIet resultaat is, dat voor de premie voor de eerste handleiding
in aanmerking zijn gebracht de heeren P.
Pu. van der Poel
en B. Vrijburg, gouvernementsveeartsen, resp. te Padang en te
Pajacombo, en voor de tweede: de heeren W. F.
Denninghoit
Stelling
, administrateur der onderneming Daoelat te Ngagrek,
de oud-controleur
G. de Waal van Anckeveen te Kajoetanan,
en de heer C. A.
Pennino, gouvernementsveearts te Semarang
(Het Paard van 4 Jauuari 1901). v. E.

-ocr page 230-

Bepalingen tot bestrijding van tuberculose onder
het rundvee.

Resumé van de wettelijke maatregelen in het buitenland.

Denemarken, Noorwegen, Zweden en België zyn alzoo tot hiertoe do oenige
staten, waar meer of minder krachtige maatregelen tot bestrijding van de
tuberculose onder het rundvee stelselmatig voorgeschreven en in werking
zijn, ongerekend de grensmaatregelen, die buiton do genoemde staten, b. v.
in Frankrijk, genomen worden om den invoer van tuberculeus rundvee tegen
to gaan.

In Zwitserland bepaalt de Staat zich alleen: 1°. tot het merken van Zwit-
sersch rundvee, waarvan de invoer in een naburig land (vooralsnog alleen
Frankrijk), ingevolge den uitslag van de aldaar ondergane tuberculine-proef
geweigerd wordt; 2°. tot het verleenen van finantieelon steun, onder zekere
voorwaarden, aan voohoudors die uit eigen beweging door toepassing der
tuberculine-proef de tuberculeuse dieren in hunne rundveekoppels willen
opsporen, om deze daarvan to kunnen zuiveren. Deze steun wordt verleend
voor zoover veehouders daarvan gebruik willen maken en tevens de botrokken
kantons een aandeel daarin willen dragen. De hoofdvoorwaardo is: merking
der verdacht bevonden dieren.

In Frankrijk en het koninkrijk Saksen is het er too gekomen, dat door
do regeering maatregelen zijn ontworpen en aan de wetgevende macht voor-
gesteld.

In Frankrijk is hot betrekkelijk wetsontwerp nog niet door de Kamer
onderzocht, daarovor althans nog geen rapport uitgebracht.

In Saksen heeft hot ontworp tot uitvoerige gedachtenwisseling tusschen
de regeering en den Landdag geloid, maar is hot na behandeling door dezen
voorloopig teruggewezen, ten bohoove van nader onderzoek en proefneming
wat do uitvoorliaarhcid en doeltroffendhoid van de voorgestolde wijze van
bestrijding der ziekte betreft.

In Engeland beeft een parlementaire commissie de noodzakelijkheid en
uitvoerbaarheid van zulke maatregelen in breoden omvang onderzocht en
daaromtrent rapport uitgebracht.

"Wat in Denemarken, op voorstel van prof. B. Bang te Kopenhagen gedaan
is, sedert het voorjaar van 1893, toen do voeziekten-wet en de tuberculine-
wet, beide van 14 April 1893, in werking traden, en verder gedaan word
ingevolge de tuberculoso-wot van 26 Maart 1898, is medegedeeld en voor
zooveel noodig toegelicht in bijlage
B1 x).

Bijlagen B2 en B3 bevatten aanteokoningen over maatregelen, die in Noor-
wegen
sedert het voorjaar van 1893, in Zweden sedert het najaar van 1897
genomen worden, hoofdzakelijk in navolging van Denemarken.

In bjjlage B\' is de stand van zaken uiteengezet ten opzichte van Frank-

\') Deze en andere aanhalingen van bijlagen hebben betrekking op bijlagen
van de Memorie van Toelichting, behoorende bij het Nederl. Ontwerp van "Wet.

-ocr page 231-

rijk, vooreerst wat betreft de geldende maatregelen sedert do tuborculose
van hot rundvee bij decreet van 28 Juli 1888 opgenomen word onder do
besmettelijke veeziokten, waarop van toepassing is de veterinaire politie-wet
van 28 Juli 1881; vervolgens wat do wettelijke regeling aangaat, die, in-
zonderheid op voorstel van prof.
Hocabd to Alfort, don 9den Juli 1895 door do
rogeering by de wetgevende macht aanhangig werd gemaakt. Het bedoeld
wetsontwerp (z.g. ontwerp
-gadaud) wacht echter nog steeds op behandeling.

In België is in 1895 hot Franscli ontwerp-gadaud met groote voortva-
rendheid tot uitgangspunt en tevens tot richtsnoer genomen voor eono zeer
uitgobreido rogeling van den strijd tegen de tuberculoso onder hot rundvee.
Reeds op 30 Octobor 1895 werd bij Koninklijk besluit, krachtens do veteri-
naire politie-wet van 30 December 1882, een reglement vastgostold, waanneo
op 1 Januari 1896 do strijd is aangevangen.

Toon het goblokon was dat, mede om flnantieele redenen, op den inge-
slagen weg hot dool niet bereikt zou kunnen worden, werd dat reglement
vervangen door het nieuwe reglement van 19 Augustus 1897, dat op 15
September 1897 in werking is getroden.

Omtrent oen en ander geeft bijlage B5 de noodigo inlichtingen, waarbij
wegens de bolangrijkhcid van deze veolgoprezen, kostbare proefneming aan
eene meer uitvoorigo uiteenzetting cn toolichting van don gang van zaken
in België eene ruime plaats is toegekend.

In bijlage B6 is to vindon wat in Zwitserland in 189C ingevoerd werd om
de vrijwillige bestrijding dor tuberculoso oudor het rundvee door do vee-
houders te bovorderen en om do verspreiding der ziekte tegen te gaan, voor
zoover die to wachten is van rundvee, dat bij de tuberculiuo-procf in het
biunenland tuberculous of verdacht gobleken is of wel als zoodanig door het
buitenland teruggowozen wordt, nadat het dio proef aldaar aan do grens
heeft ondergaan.

In Bijlage B7 zijn opgenomen do door do rogeering van Saksen, inzonder"
heid op voorstol van Prof. O.
Siedamgrotzky to Dresdeu ontworpen maat-
regelen, voorkomondo in hot wetsontworp, dat den 9 Novembor 1897 bij den
Landdag word ingodiond. Dit wetsvoorstel word in do vergadering van don
Landdag van 29 Maart 1898 met 3/s der stemmen verworpen.

Tovens zjjn er besproken de met het voronbedoeld ontwerp eoner tuber-
culose-wet togelijk aangeboden en daarmee nauw verband houdende tweo
wetsontwerpon, betreffende algomeeno vorplichto slachtvoo- en vleeschkeuring
cn vorzekering van rundvee en varkens togen schade door afkouring bij het
slachten, een en andor van staatswege.

Dozo beide ontwerpen werden door do wetgevende macht aangenoinon en
op 1 en 2 Juni 1898 door don koning bekrachtigd. Hunne invoering zal nog
eenigen tijd vorderen ten behoeve van administratieve regelingen en do zorg
voor geschikt personoel voor den keuringsdienst. De regeling dor vleesch-
keuring is in ruimeren zin besproken, ook met eon blik achterwaarts op
ons eigen land.

Het commissie-werk in Engeland vorderde wegens zijn omvang eene
oenigszins ruime beschouwing, die in bijlage B" wordt aangetroffen.
De onderlinge vergelijking van de in vijf der vooruoemdo staten bestaande

-ocr page 232-

regelingon loidt cr toe, in hoofdzaak drio methoden van bestrijding daarin
to onderscheiden.

A. In Zwitserland treedt de regeering in het geheel niot zelfstandig op,
behoudens do merking van inlandscli vee, waarvan do invoer door oen na-
burig land, na tuherculino-onderzoek aan do grons, wegens tubcrculoso ge-
weigerd wordt.

Zij bepaalt zich uitsluitend tot het vorleenen van steun aan veehouders
die op al hun rundvee do tuberculine-proef willen laten toepassen, mits dit
geschiede door veeartsen, volgons voorschrifton der regeering on onder de
uitdrukkelijke voorwaarde, dat do door dio proef als sterk verdacht aange-
wezen runderen van een voorgeschreven blijvend morkteeken worden voorzien.

Overigons is or ton aanzien van tuberculeus voe on tuberculino alles vrij-
gelaten.

Omtront aangifte, onderzoek, afzondoring, beperking van hot vrij vervoer,
afmaking, enz. van tuberculeuso of verdachte rundoren zijn goenorlei maat-
regelen voorgeschievon.

Het gobruik van tuberculino als herkenningsmiddel kan voor eigen rekening
en naar eigen inzicht onbelemmerd plaats hebben.

B. Anders is do toestand in Denemarken, Noortoegen on Zweden.

Wat hot rundvee betreft, waarbij de tuborculoso zich door ziekteverschijn-
selen to kennen geeft, luiden do voorschriften:

in Denemarken:

dat aan tuberculose lijdende runderen alleen vervoerd mogen worden naar
de slachtbank on dat koeien mot uiortuborculoso onverwijld, tegon oono ver-
goeding van \'/4 of 3/
j dor slachtwaarde, geslacht moeten worden;

in Noorwegen:

dat van tuberculcuse rundoren aangifte moet gedaan worden, dat zij alleen
vervoerd mogen worden naar do slaclitveomarkt of do slachtbank, en dat
kooien mot uiortuborculoso, alsmede tuberculeuso runderen dio vermagerd
zijn 011 aan longtering lijden, onvorwijld, zonder eenige vergooding, geslacht
moeten worden;

in Zweden:

dat koeion met uiertuberculose, tegon vorgooding van der geschatte
lovende waarde, ondor aftrek der waarde van hot vleesch, geslacht moeten
worden.

Wat do toepassing dor tuherculine-proof aangaat, bostaat er ochtor in dio
drio lauden onderling grooter verschil.

In Denemarken:

is dio proef volkomen vrijgelaten, maar kan mon haar van rijkswege on
voor rijksrekening godaan krijgen, als men zich onderwerpt aan eenige
voorwaarden, o. a. dat do by de proef gereageerd hebbende dieren afge-
zonderd moeten blijven van de gezond bevondene en de laatste in volgende
jaren bij horhaling getuberculineerd moeten worden.

Merking van zieke of verdachte dieren heeft er niot plaats. Vergoeding
bij afkeuring van geslacht, te voren van rijkswoge getuberculineerd voe,
wordt niet gegeven. Daarentegen zijn do veehouders, na do tuberculinatio
van hun voo van rijkswege, ook volkomon vrij naar goedvinden te handelen

-ocr page 233-

mot de dieren die gereageerd hebben, wat betreft vervoer, verkoop, enz.
mits zij afgezonderd blijven van de gezond bovondono, zoolang zij bij ben
aanwezig zijn.

in Noorwegen:

is die proef ook vrijgelaten, en kan men haar van rijkswego en voor
rijksrekening gedaan krijgen op dergelijke voorwaarden als in Denemarken.

Hier geldt echter tevens de bepaling, dat elk rund, dat bij de proef
tuberculeus of verdacht bevonden wordt, gemerkt moet worden en alleen
voor de slachtbank mag worden verkocht. "Vergoeding van schade bij het
slachten van getuberculineerde rundoren wordt er in den laatsten tijd, onder
bepaalde omstandigheden, op kleine schaal verleend.

in Zweden:

is het met de vrijlating der proef en met hare uitvoering van rijkswege
in hot algemoen gesteld als in Denemarken, maar den veehouders, dio van
do hulp dor regeoring gebruik willen maken, worden er goono of in elk
geval veel minder beperkende voorwaarden gesteld.

C. Veel verder ging gedurende ongeveer l3/4 jaar (1 Jan. 1896 tot 15 Sopt.
1897) de regeoring in
België. Ook nadien gaat zij vorder dan in eenigen
anderen staat geschiedt.

Verplicht zijn er gesteld: de aangifte van de ziektegevalion door do
veeartsen; die van de bij hot slachten aangotroffen gevallen door do eigenaars;
onderzoek der stallen waaruit de laatstbodoeldo runderen afkomstig zijn;
afzondering en verbod van vervoer van de uiterlijk zioko en van ziekto
verdaclito runderen, afmaking van de zieke runderen, alsmede van do van
ziekte verdachte runderen als deze tevons bij de tuberculineproef gereagoord
hebben.

Voor schade, geledon door hot afmaken (slachten) van do vorenbedoelde
rundoren wordt vorgoeding verleend.

Do tuberculinatio is er niot vrijgelaton. Zij geschiedt uitsluitend vanwoge
den Staat, maar alleen op verlangen vnn don eigenaar, zoowol wat wegens
zioktovorschijnselon vordachte runderen bctroft als do gowone tuborculinatie
van goheele veekoppels.

Aan de toepassing van do laatste zijn bepaalde voorwaarden vorbondon,
dio do eigenaar heoft na te leven, inzonderheid afzondering en uitsluitend
vervoor naar de slachtbank van de getuberculinoordo on van besmetting
verdaclito rundoren, terwijl vorgoeding alleen vorleend kan worden alH deze
rundoren binnen 3 jaren worden geslacht.

Zooals blijkt uit do opgaven omtrent Frankrijk (B4), was do Belgische
methode bepaaldelijk de aanvankelijk gevolgde — met verplichte tuborculi-
natie van al het rundveo in vordachte stallen — voortgekomen uit het
wetsontwerp ter bestrijding der ziekte in Frankrijk, dat echter overigens het
gebruik der tuberculino wilde vrijlaten.

Op de wijze als België in den eersten tijd den strijd gevoerd heeft, dien
hot reeds wegens de groote kosten niet heeft kunnen volhouden, op dezelfde
wijze — en in onkelo opzichten nog scherper — had ook de regeering van
het koninkrijk
Saksen de maatregelen gekozen on in haar wetsontwerp
voorgesteld. Uit de mededeelingen in bijlage B7 treodt dit duidelijk in het licht.

-ocr page 234-

Saksen verkeert eekter dienaangaande in eene andere verhouding dan
België. Behalve over de algemeono vleesckkeuring van rijkswege, zou het
namelijk bij de uitvoering dor beraamde maatregelen tegen tuberculose van
het rundvee tevens hebben kunnen beschikken over de ook reeds wettelijk
vastgestelde verplichte rijksvorzekering tegen schade door afkeuring bij het
slachten.

Ten slotte nog eenige opmerkingen ovor in Diiitschland (behalve het konink-
rijk Sakson) gedane stappen, om tot eene bestrijding dor tuberculose onder hot
rundvee te komen, over oenige pogingon in enkele staten der
Noord-Ameri-
kaansche Unie
in het werk gesteld om de tuberculose onder het ruudvoe uit
te roeien, alsmodo over de voorbereiding van maatregelen der regeering in
Hongarije.

Duitschland. Do „Landwirtlisehaftsrath" besloot in 1895, na beraadslaging
over maatregelen togen de tuberculose der huisdieren, don rijkskanselier te
verzoeken, [dat mot hulp der regecring, op bepaalde hiervoor geschikte
hoeven, do uitroeiing der tuberculose beproefd zou worden volgens de door
prof.
Bang op het internationaal hygienisch congres te Budapest in 1894
aangegeven methode.

De „Technische Deputation für das Yeteriniirwosen" in Pruisen heeft
in eena op 27 Maart 1896, met voorname landhuishoudkundigen gehouden
vergadering de vorenbedoolde maatregelen aanbevolen, en tovens den wonsch
uitgedrukt, dat in ruime mate verspreid zou worden oone „Anweisung" om
den veehouders aangaando do tuborculoso en hare bestrijding inlichting to
verschaffen.

Aan dien wensch word woldra voldaan door de uitgaaf van eon geschrift
in beknopten, zeor bevattelijken vorm („Bedeutung und Bekämpfung der
Tuberkulose — Perlsucht, Franzosenkrankheit —in Kindvieh- und Schweine-
beständen. Veröffentlicht im Auftrage des K. Preussischen Ministeriums für
Landwirtbschaft, Domänon und Forston". Berlin 1896. 1\'rijs M. 0.20.

In dato 29 Juli 1896 werd door don Minister van landbouw eono circulaire
gericht tot de gozamenlijko Pruisische „Landwirthschaftskammorn", waarin
gozogd word dat, aangezien eene wettelijke regeling van do bestrijding dor
tuborculoso, wegens do moeilijkheid der daarbij op to lossen vraagstukken,
naar te voorzien is nog lang zou uitblijven, do Minister intusschen voor-
nemens was aan het verzoek van den Duitschcn „Landwirtbschaftsrath" en
aan dat van do Pruisische „Technische Deputation für das Voterinärweson"
gevolg to geven.

De proef zou dan genomen behooron to wordon in verschillondc doelen
van het rijk. Do kosten van de tuberculine-inspuitingon en van geheel het
veoartsenijkundig werk zouden uit de staatskas betaald worden; den eigenaren
zou schadevergoeding vorleend worden, indien tegen verwachting door de
inspuiting verlies vnn voo mocht plaats hebben; ook zou het niot uitgesloten
zijn, dat uit de staatskas steun word verleend voor de kosten der tot uit-
voering der maatregelen noodige inrichtingen.

De „Landwirthschaftskammern" werden voorts uitgonoodigd opgaaf te doen

-ocr page 235-

Tan hoeven, waar de proef onder staatsleiding zou kunnen plaats hebben
volgens bereidverklaring der veehouders, en daarbij tevens te adviseeren om-
trent omstandigheden, die aldaar de proef zouden vergemakkelijken of bo-
moeilijken.

Het is niet gebleken, dat deze in Pruisen voorgenomen proefnemingon
op ruime schaal hebben plaats gehad. In elk geval zijn noch in Pruisen,
noch in eenigen andoren Duitschen staat, waar hier en daar de tuberculine-
proef toepassing gevonden heeft, van regeeringswege maatregelen genomen
of voorgesteld om do bestrijding der ziekte direct of indirect ter hand to
nemon, hot koninkrijk Saksen uitgezonderd.

Vereenigde Staten van Noord-Amerika. In den staat Massachusetts werd
in de jaren 1894 — 1897 meer dan 750.000 dollar verbruikt om, zooals mon
zich voorgenomen had, de tuberculose onder het rundvee uit to roeien.

In 1894 word er als maatregel ingevoerd do algemeene afmaking van de
zieke dieren, terwijl tevens alle vleesch van tuberculeuse dieren voor do
consumtie afgekeurd zou worden. Onder die vlag toog men aan hot werk.

Om de zieke dieren op to sporen, word ingevoerd oen onderzoek van het
rundvee om de twee jaren, waarbij de van tuberculose verdachte dieren
afgezonderd, getuberculineerd en, na reactie, afgemaakt zouden worden. De
vergoeding werd bepaald op de helft der waarde van het dier in gezonden staat.

Toon hot bleek dat bij do bedoeldo inspectiën vele gevallen van tuberculoso
onopgemerkt bleven, zooals wel van zelf spreekt, kwam hot tot eono proef
met algemeene tuberculinatio van hot rundvee in drie districten van Massa-
chusetts, bonevons controle van do van buiten ingovoorde en de op de grooto
veemarkten aangevoerde dieren. Do bij do proef gezond bevondene werden
van een brandmerk voorzien. Dezo werkwijze bleek echter spoedig toduur,
daargelaten hare doelmatigheid. Vervolgons ging mon zich bepalen tot hot
ingevoerde vee, do wegens ziekteverschijnselen verdachte dieren en de tu-
berculinatie op aanvraag van veehouders.

In 1897 werd de tuberculinatie, mot vergoeding, beperkt tot de eigenaren
die hun vee door staatsveoartsen lieten tubereulinceren, de stallen lieten
ontsmotton en op nieuw aangekocht eerst do tuherculine-proef dedon toe-
passen. Het schijnt wel alsof to voren hot zonderling in dion strjjd was
toegogaan. IIoo dat echter ook zijn moge, het resultaat van dat alles is in
elk goval van geen beteekenis geweest.

In den staat Nete-IIampshire is oeno commissie van onderzook aan het
werk geweest. Na eeno in Januari 1897 begonnen proef, kwam men aldaar
tot eene andoro opvatting. Dio proof had, zoo heet het, het onzinnige aan-
getoond van het afmaken van dieron, die in lichten graad ljjdende of wel-
licht herstellende waren. Mon kwam tot het besluit, dat alleen afgemaakt
dienden te worden de wegens ziekteverschijnselen voor tuberculeus of voor
verdacht te houden dieren, maar niet de enkel door de tuberculine-proof
gosignaloorde dieren.

In den staat Connecticut heeft men gaan doen wat in Now-IIampshiro
geschiedde en zich verder tot sanitaire maatregelen ter voorkoming der
ziekte bepaald.

-ocr page 236-

Een en ander uit do Vereenigde Staten, inzonderheid uit Massachusetts
zal wel meor dan voldoende zijn om tot hare juisto waarde terug te brengen
do even onjuiste als hoog opgeschroefde berichten, die men herhaaldelijk
hoeft kunnen lezen omtrent do onvolprezen voortvarendheid in hot uitroeien
van do tuberculose onder hot rundvee in
Massachusetts en andere TJnie-
Staten.

Hongarije. Op 15 Juli 1898 had oene conforentio plaats, dio door den
Minister van landbouw belegd was om het vraagstuk van do bestrijding der
tuberculoso te onderzoeken. Mot den minister als voorzitter, maakten daar-
van deel uit verscheidene afgevaardigden, leden van het magnatenbuis,
grondbezitters, ambtenaren van het ministerie en de inspecteur der vee-
fokkerij, bonevens de directeur dor veeartsenijschool
(F. IIutyra), wiens
ontwerp tot grondslag voor de beraadslaging gediend heeft.

Do uitslag van hot overleg dezer conferentie kan in hoofdtrekken samen-
gevat worden in de volgende besluiten.

Eenparig was men van oordeel, dat tegen de tuberculose van het rundvee
van staatswego maatregelen gonomon bchooren te worden.

Do tuberculouse dieren afmaken of hun vervoer verbieden, zou de Hon-
gaarscho veefokkerij zeer groot nadoel kunnen toebrengen, bet zou onuit-
voerbaar on onnoodig zijn.

Koeien, die aan tuborculose van den uier lijdon, bobooren afgomaakt to
worden onder toekenning van schadevergoeding door den Staat. (Het be-
spreken van maatregelen aangaande het sterilisooren van melk werd door
do conferontio tot een lateron tyd uitgesteld.)

Als bet werkzaamsto middel tegen do ziekte word aangenomen do afzon-
dering der gezonde en der zieke dieren, ingevolge den uitslag der tuberculine-
proef, en het voor de fokkery gebruik maken onkel van gezonde dieren.

Do tuborculinatio behoort geheel facultatief to zijn, maar do tuberculine
en bare aanwending moeten bekostigd worden door don Staat.

Om het misbruik maken van tuberculine togen te gaan, werd do wensch
uitgesproken, dat het middel uitsluitend in eone rijksinrichting bereid en
slochts ter beschikking van do bevoegdo personen gesteld zou mogen worden.

Do op tuberculine roageerendo dieren behooron te worden gemerkt.

Het werd wenschelijk geacht, dat in to voeren rundvee alloon zou toogo-
laten worden als het bij do tuberculino-proef gezond was bovonden, maar
noodzakelijk geacht, dat van staatswego in te voeron fokdieren in olk geval
do controle-proef zouden moeten ondergaan alvorons voor de fokkerij be-
schikbaar te worden gesteld. (Overgonomon uit het Tijdschrift voor Sociale
liygieno on openbaro gezondheids-regeling, 3lle Jaargang, no. 1.)

Mededeelingen van het Hoofdbestuur.

Als secretaris der afdeeling Utrecht is opgetreden C. J. Rab

-ocr page 237-

te IJselsteiii en in de afdeeling Noord-Holland J. Rempt Dzn.
te Ouderkerk a/d Amstel.

Als lid der afdeeling Noord-Holland heeft bedankt D. J. Fischer,
gouvernementsveearts te Makassar.

VERSLAG VAN DE AFDEELING UTRECHT.

*

Ter voldoening aan artikel 14 van het reglement heb ik de
eer U mede te deelen:

Het aantal leden bleef stationnair. In het bestuur werd de
penningmeester, de heer
II. J. H. Stempel herkozen, terwijl als
afgevaardigde, volgens artikel 27 der statuten, werd gekozen de
heer II.
J. C. van Lent, en tot diens plaatsvervanger de heer
K. Hoefnagel.

De vergaderingen werden geregeld gehouden en redelijk bezocht.

De meest belangrijke onderwerpen, welke werden behandeld, zijn:

Dr. D. A. de Jong: tuberculose bij de kat; diagnose van tuber-
culose door sputum-onderzoek; tuberculose bij het paard; kwee-
king van den rundertuberkelbacil.

M. G. de Bruin: hydrallantoïs bij een rund; resultaten van
het gebruik van „poudre uterine" de Roux.

E. H. Bercïi Graveniiorst: behandeling van scrotaalbreuk.

H. J. C. van Lent: kalfziekte en acute puerperaal-septicaemie.

II. J. H. Stempel: kwade-droes.

Gebruik van tannalbine.

De secretaris,
H. J. C. VAN LENT.

Naamlijst der leden.

H. Anker, Oudewater; R. A. Barmen \'t Loo, Barneveld; W.
de Beyl
, Nunspeet; E. H. Berch Gravenhorst, Druten;M. G.
de Bruin
, Utrecht; S. A. Cramer, Leusden; J. Crans, Dieren;
G. Daams, Baarn; L. A. J. Deijer, Hoek; D. F. van Esveld,
Utrecht; E. Faber, Deventer; G. Goosens, Houten; Dr. H. J.
Hamburger
, Utrecht; J. Harp, Veenendaal; J. J. F. Hartmann,

15

-ocr page 238-

Loeuen; W. F. van Haselen, Amersfoort; L. Hekmkes, Kuilen-
burg; K.
Hoefnagel, Utrecht; G. J. Hoogt,and, Utrecht; Dr. D.

A. de Jong Jzn., Leiden; I. van Klaveren, Utrecht; S. Knöps,
Sommelsdijk; A. Kuiper, Oudshoorn; H. J. C. van Lent, Tiel; J.

B. H. Moubis, Utrecht; A. Overbosch, Amersfoort; L. G. H. G.
van de Pas, Utrecht; Dr. J. D. van der Plaats, Utrecht; C. J.
Rab
, IJselstein; A. de Ruiter, Mijdrecht; W. C. Schimmel,
Utrecht; H. J. H. Stempel, Utrecht; J. van Tright, Zalt-Bommel;
G.
C. Yerkaik, Woerden; H. A. Vermeulen, Wijk-bij-Duur-
stede; J.
de Vries, Zalt-Bommel; J. J. Westbroek, Haarlem;
G. G. J. Westholz, Driebergen; Dr. P. M. J. M. E. Woltering,
Utrecht.

Het bestuur bestaat uit de heeren: M. G. de Bruin, voorzitter;
Dr. D.
A. de Jong Jzn., onder-voorzitter ; H. J. C. van Lent, secre-
taris; H. J.
II. Stempel, penningmeester.

VERSLAG DER AFDEELING NOORD-IIOLLAND.

Gedurende het jaar 1899 kwam in het ledental dezer afdeeling
geen verandering, zoodat dit 25 bleef.

De vergaderingen werden matig bezocht en kenmerkten zich
door een vriendschappelijken geest. Zij werden gehouden den
298ten April, den 25aton Augustus en den 248ten November j.1.,
in welke laatste vergadering de heer
M. J. Hengeveld GJzn.
werd gekozen, ter vervanging van den volgens rooster aftreden-
den, niet herkiesbaren voorzitter, den heer D.
van der Sluijs.

Als gedelegeerde ter gecombineerde vergadering trad op de
heer
M. J. Hengevei.d GJzn. en als plaatsvervanger de heer B.
M. Busing, terwijl als afgevaardigde der afdeeling naar de 39sle
Algemeene vergadering werd benoemd de heer
J. Wester, en
als plaatsvervanger de heer
B. M. Busing.

Gedurende dit vereenigingsjaar werd het afdeelings-reglement
herzien en door het hoofdbestuur goedgekeurd.

Het treedt 1 Januari 1900 in werking en behalve vele kleine
veranderingen en redactie-wijzigingen, werd er nog aan toegevoegd,
dat de zorg voor de bibliotheek niet langer aan den secretaris,
maar aan een uit de leden gekozen bibliothecaris wordt opgedragen.

De financiëele toestand was gunstig, hoewel door het aankoopen
van tijdschriften het batig saldo steeds minder wordt.

-ocr page 239-

Mededeelingen werden gedaan over:

1°. Vermoedelijke tongbeens-fractuur bij een paard, door den
beer
J. Mazure Czn.

2°. De phonendoscoop, door den heer B. M. Busing.

3°. Het voorkomen van miltvuur in Noord-Holland, dooi-
den heer M.
J. Hengeveld GJzn.

4°. Het in 1899 gehouden veeartsenijkundig congres te
Baden-Baden, door idem.

5°. Tuberculosis generalis bij een paard, door den heer W.
S. Stüven.

6°. Longhaard-necrosis bij het paard, veroorzaakt door den
bacillus necrophorus, door den heer D.
van der Sluijs (met
patbologisch-anatomisch praeparaat).

7°. Cholesteatomen in de ader vlechten der hersenen bij een
paard, door idem (met idem).

8°. Tuberculosis oculi bij een rund en een varken, door
idem (met idem).

9°. Pseudo-neuromen aan de ischiadicus-vlecht en de arm-
vlecht bij een rund, door idem (met idem).

10°. Nierbekken-steenen bij een rund, door idem (met idem).

De secretaris,
P. M. DE LEUR.

Naamlijst der leden.

J. A. R. Avis, Haarlem; J. D. van den Bergh, Besoeki; J.
M. Billroth
, Hoorn; B. M. Busing, Naarden; 1). J. Fischer,
Makassar; J. Folmer, Hoofddorp; J. W. H. Geerlings, Pur-
merend; A.
L. J. Goethals, Amsterdam; G. IIannema, Zaandam;
M.
J. Hengeveld GJzn., Haarlem; P. Koorevaar, Amsterdam;
F. M. de Leur, Weesp; H. van der Linden, Amsterdam; H.
Markus, Amsterdam; J. Mazure Czn., Amsterdam; G. Muus,
Schagen;
F. J. Nieuwenhuizen, Hilversum; J. H. van Oijen,
Haarlem; J. Rempt Dzn., Ouderkerk a/d Amstel; J. W. Roeloffs,
Texel; Y. van der Sluis, Amsterdam; D. van der Sluijs, Am-
sterdam; A. P.
Smits, Amsterdam; W. S. Stüven, Amsterdam;
J. Wester, Alkmaar.

-ocr page 240-

Het- bestuur bestaat uit de heeren: M. J. Hengeveld GJzn.,
voorzitter; F. M. de Leur, secretaris; B. M. Busing, penning-
meester; A. P.
Smits, bibliothecaris.

VERSLAG DER AFDEELING ZUID-HOLLAND.

In het jaar 1899 werden drie vergaderingen gehouden, welke
over het algemeen goed werden bezocht.

In de lste vergadering werd het bestaande bestuur herkozen,
zoodat dit voor dat jaar bestond uit de heeren
B. J. Aat.bers,
J. J. Hendrïkse
en den ondergeteekende, resp. als voorzitter,
penningmeester en secretaris.

Ten einde niet ieder jaar in de lsto vergadering een verkie-
zing van het gcheele bestuur te moeten doen, ging er uit de
vergadering een stem op om hierin verandering te brengen en
werd aan het bestuur opgedragen daaromtrent de noodige voor-
stellen te doen.

Ingevolge een vroeger door de afdeeling genomen besluit werd
door den secretaris aan jubileum-vierende collega\'s, voor zoover
dit bekend was, een schrijven gericht waarin zij werden gecom-
plimenteerd.

In de vergadering werden eenige wijzigingen van het
huishoudelijk reglement der afdeeling besproken, doch niet ten
einde gebracht, daar enkele samenhingen met beslissingen van
de Algemeene vergadering.

Een door den ondergeteekende gehouden voordracht over de
keuring van vleesch bij noodslaehtingen, werd in het Tijdschrift
opgenomen. Door den heer H.
van Aken werd een waarschuwing
medegedeeld bij het constateeren van hondsdolheid te \'s-Graven-
liage. De betreffende hond was vóór 12 maanden in Holland
gekomen, nimmer alleen uitgeweest dan 3 dagen vóór het onder-
zoek, toen het dier voor één nacht verlof had genomen. In den
Haag was geen hondsdolheid bekend; op Batavia, van waar het
dier gekomen was, wèl, zoodat de vraag gewettigd was of het in
laatstgenoemde plaats geïnfecteerd is geworden.

In de 3do vergadering maakten de punten van beschrijving
voor de Algemeene vergadering de hoofdschotel uit.

Behalve de genoemde, werden op de vergaderingen vele prac-

-ocr page 241-

tisclie mededeeliugeii gedaan, welke blijk garen dat de samen-
komsten worden gewaardeerd.

Tocb moet het worden betreurd, dat enkele collega\'s steeds
schitteren door afwezigheid; een woord van opwekking tot hen
om meer aan den gemeenschappelijken arbeid deel te nemen, zij
ons veroorloofd.

Wanneer toch in aanmerking wordt genomen dat het onze
afdeeling was, welke den stoot tot de oprichting der Maatschappij
ter bevordering der Veeartsenijkunde heeft gegeven, welke moei-
lijkheden onze leden ruim 52 jaar geleden zich hebben moeten
getroosten, laten wij dan als volgelingen van die wakkere mannen,
waarvan we onzen voorzitter als vertegenwoordiger nog geregeld
in ons midden zien, niet achterwege blijven den door ben aan-
gelegden weg te bewandelen en door samenwerking die vruchten
te plukken, welke alleen door gemeenschappelijke besprekingen
ons deel kunnen worden.

De secretaris,
H. L. ELLERMAN Lz.

N a a m 1 ij s t der leden.

B. J. Aalbers, Rijsoord; H. van Aken, \'s-Gravenhage; W.
F. Altevogt
, Klaaswaal; ü. de Bruin, Strijen; M. C. van
Buuren
, Zuidland; H. L. Ellerman Lz., Dordrecht; 0. Fauel,
Rotterdam; M. Frankenhuis Jr., Sliedrecht; P. A. Goedhart,
Meerkerk; A. ,T. van Hemurt, Sommelsdijk; J. J. Hendrikse,
Groot-Aiumers; E. A. Kok, Rotterdam; J. Laaij, Dordrecht;
E. Overbosch, Gouda; II. Poot, Naaldwijk; C. Roodzant, Oude-
Touge; 0. A.
Rotscheid, Rotterdam; Th. G. van Rijssel, Dor-
drecht; P.
Teuer, Peursum.

Het bestuur bestaat uit de heeren: B. J. Aalbers, voorzitter;
H.
L. Ellerman Lzn., secretaris; J. J. Hendrikse, penning-
meester.

VERSLAG DER NIEUWE AFDEELING ZUID-HOLLAND.
Het verslag is niet ingezonden.

-ocr page 242-

Naamlijst der lede 11.

A. A. Barendregt, Barendrecht; M. E. Baron Bentinck, Amers-
foort; P.
Brouwer, \'s-Gravenhage; J. Burggraaf, Bodegraven;
J. J.
F. Diiont, Rotterdam; J. M. Fillekes, Berkel; M. Flohii,,
\'s-Gravenhage; A. Frederikse, Amersfoort; D. H. Goossen,
\'s-Gravenhage; D. van Gruting, Leiden ; H. G. van Harrevelt,
Rotterdam; C. van Heelsbergen, Roermond; J. J. Hinze,\'s-Gra-
venhage;
H. G. Ittmann, Leiden; J. M. Knipscheer, Amsterdam;
J.
Kleijburg, Nieuw-Lekkerland; D. Kruijt, Delft; F. Laméris,
Zutfen ; J. Laméris, \'s-Gravenhage; J. F. Laméris, \'s-Gravenhage;
L. F. D. E. Lourens, Rotterdam; J. Maas, Leiden; E. M. Ma-
zure
, Rotterdam; P. C. Muyzert, Breda; A. Overboscii, Breda;
Dr. J.
Poels, Rotterdam; H. Remmelts, Vlaardingen; L. J.
van Rhijn, Bergen-op-Zoom; K. T. Smits, Roon; J. C. van der
Slooten
, \'s-Gravenhage; D. C. Valewink, \'s-Gravenhage; A. J.
van Vklzen, Schiedam; M. H. de la Vieter, \'s-Gravenhage.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren: J. J. Hinze,
voorzitter; Dr. J. Poels, lste secretaris; H. G. van Harrevelt,
2do secretaris; J. F. Laméris, penningmeester.

VERSLAG DER AFDEELING ZEELAND.

Voldoende aan artikel 14 van het Algemeen reglement der
Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde in Nederland,
kan u vanwege de afdeeling Zeeland niets worden aangeboden
dan de ledenlijst; het behandelde toch in de vergaderingen is
van niet genoeg belang om er afzonderlijk melding van te maken.

Van de leden ging J. C. Numans, bij zijn vertrek van Elle-
meet, over bij de Algemeene afdeeling, terwijl
G. C. Verweij
Kortgene verliet en zich metterwoon naar Amsterdam begaf.

De secretaris,
M. LUCIEER.

Naamlijst der leden.

L. Boogaert, Aksel; J. P. L. Goemans, Zieriksee; J. A. de
Graaff
, Scherpenisse; J. Kooijman, Hontenisse; J. Kraamer,

-ocr page 243-

Koudekerke; L. Louter, IJzendijke; M. Lucieer, Oostburg; E.
L. van Mervennée
, Middelburg; H. J. van Nederveen, Seroos-
kerke
(W.); J. C. Numans, Utrecht; J. Z. Risch, Goes; A.
Risseeuw, Heinkenszand; B. J. Vermande, Heiukenszaud; G.
C.
Verweet, Amsterdam; M. van der Vliet, Kruiniugen; D. G.
de Vries, Klinge (Zeeland).

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren: E. L. van
Mervennée
, voorzitter; M. Lucieer, secretaris; M. van dfr Vliet,
penningmeester.

VERSLAG DER AFDEELING NOORD-BRABANT-LIMBURG.

De afdeeling hield in 1899 de twee door het afdeelingsregle-
ment voorgeschreven vergaderingen op 2 September te Eindhoven
en op 28 November te \'s-Hertogenbosch.

Op de zomervergadering werden door den toenmaligen voor-
zitter, den heer
Vlamings, de twee leden, waarvan de afdeeling
liet overlijden te betreuren had, de heeren
Michels te Heusdeu
en
Boots te Tilburg, in treffende bewoordingen herdacht. Overi-
gens werd deze vergadering in hoofdzaak besteed aan de behan-
deling van het programma der 39ste Algemeene vergadering, waar-
voor de ondergeteekende als afgevaardigde werd aangewezen.

Op de wintervergadering traden zes nieuwe leden tot de afdee-
ling toe, namelijk de heeren
Klauwers te Tilburg, de Jong te
Ginuekeu,
van Nikuweniiuyzen te Steenbergen, Sai.a te Venraai,
Hilwig te Ileusden en van Mansfeld te Bergen-op-Zoom.

Op deze vergadering werd besloten namens de afdeeling een
voorstel in te dienen op de 40sto Algemeene vergadering, ten einde
de tijdschriften in het vervolg rechtstreeks aan de leden te zenden
en de afgevaardigden op de Algemeene vergaderingen uit de
algemeene kas te betalen.

De ondergeteekende hield een lezing over keuringen naar het
puutenstelsel. Hierop volgde een heel interessante discussie, niet
alleen over het onderwerp zelf, maar ook over paardenfokkerij
en veeteelt in het algemeen. Het gevolg daarvan was, dat beslo-
ten werd in Mei 1900 nog een vergadering te houden. Daarop
kon dan worden besloten of namens de afdeeling een voorstel
voor de 40st6 Algemeene vergadering zou worden ingediend, om
aan het Hoofdbestuur te verzoeken een adres aan de Regeering

-ocr page 244-

te zenden, waarin op de bestaande toestanden kon worden gewezen
en verzocht aan de veehouders meer gelegenheid te geven tot
onderricht in veeteelt en paarden- en runderkennis. Tevens werd
met algemeene stemmen de volgende motie aangenomen: „De
„afdeeling Noord-Brabant-Limburg acht het wenschelijk, dat de
„keuringen van paarden en runderen geschieden volgens het
„puntenstelsel, mits de puntenschaal met de grootste zorg door
„deskundigen wordt vastgesteld."

De vergaderingen, waarop verschillende zaken uit de praktijk
werden besproken, kenmerkten zich door een aangenamen gezel-
ligen toon en waren voldoende bezocht, ten minste door de Noord-
Brabantsche leden; van de Limburgsche was beide malen slechts
één persoon aanwezig.

De 1®" secretaris,
W. J. PAIMANS.

Naamlijst der leden.

T. A. L. Beel, Roermond; A. Bierman, Helmond; J. Bille-
kens
, Horst; H. Billekens, Weert; L. J. H. Bloemen, Ooster-
hout;
J. C. Boots, Knik; A. G. A. Clerx, Echt; M. J. H.
Duijsens, Heerlen; H. A. den Engelse, Dinteloord; G. B. Goos-
sens
, Roermond; J. H. Hillen, Heer; W. F. A. Hilwig, Heus-
den; P. K. M.
Houba, Maastricht; L. F. Janné, Roermond;
A.
de Jong, Kapelle; II. de Jong, Ginneken; L. van Kempen,
Sittard; J. A. Klauwers, Tilburg; J. Köhler, Almkerk; C. A.
van der Leeden, Eindhoven; H. J. Lemmens, Schimmert; J. de
Man
, Bergen-op-Zoom; A. A. van Mansfeld, Bergen-op-Zoom;
A. Marcus, Groningen; A. J. Montens, Teteriugen; J. M. van
Nieuweniiuijzen
, Steenbergen; P. den Ouden, Zevenbergen ; W.
J. Paimans, Os; H. J. H. Sala, Venraai; M. H. J. P. Tho-
massen
, Utrecht; Dr. P. F. Vermast, Etten; A. J. Vlamings,
\'s-Hertogenbosch.

Het bestuur bestaat uit de heeren: A. J. Vlamings, voorzitter;
G. B. Goossens, onder-voorzitter; J. Köhler, penningmeester;
W. J.
Paimans, l8tc secretaris ; II. J. H. Sala, 2de secretaris.

-ocr page 245-

NAAMLIJST DER LEDEN VAN DE ALGEMEENE
AFDEELING.

D. L. Bakker, Deventer; J. N. Ballangée, Amersfoort; L.
de Blieck, Utrecht; J. G. Boland, Markelo; K. Bosma, Bondo-
wosso;
R. Bosscher, Veendam; I. Breedveld, Biudjei; G, W.
Brink
, Nijbroek; A. E. ten Broeke, Banjoe-Biroe; W. van der
Burg
, Makassar; F. A. Deijermans, Dirksland; J. K. F. de
Does
, Weltevreden; J. van Dorssen, Miliigen; H. F. Eggink,
Beetsterzwaag; W. J. Esser, Soerabaja; J. Flohil, Breukelen;
P. H. J. Gasille, Noordwelle; Geldersch-Overijselsche Maat-
schappij van Landbouw;
H. J. Tromp de Haas, \'s-Gravenliage;
J. Hellemans Jr., Serang; H. \'t Hoen, Fort de Cock; L. J.
Hoogkamer
, Batavia; D. Hubertus, Vianen; C. S. Jeronimus,
Bindjei; J. de Jongh, Nijmegen; F. W. Kempen, Amsterdam;
R.
L. Klinkenberg, Klundert; E. F. L. Kortman, Rozendaal;
D. C, Kruymel, Haarlem; S. de Lange, Paramaribo; G. A.
van Lier
, Utrecht; J. C. E. van Looveren, Zundert; G.
Lubberink
, Zwolle; A. F. Muller, Oude-Wetering; D. Muller,
Loppersum; R. A. Plemper van Balen, Salatiga; J. H. Picard,
Bunnik; J. Plet, Heereuveen; K. J. Poll, de Bilt; E. A. L.
Quadekker, Nijmegen; M. de Ridder, Leerdam; C. M. van
Rooijen
, Oosterwolde; J. H. Rutgers, Zetten; A. van de Sande,
Groede; P. Schat, Probolingo ; J. N. A. 0. Scheepens, Batavia;
Dr.
J. Schouten, LJzendijke; H. J. van der Sciiroeff, Utrecht;
W. F.
Schröder, Utrecht; B. Sikkema, Kediri; J. 0. F. Sohns,
Amsterdam; G. J. 0. van der Starp, Gorinchem; A. H. Steen-
bergen
, Emmen; W. C. van de Stolpe, Gouda; W. Stuurman,
Utrecht; D. G. Ubbels, Utrecht; K. van der Veen, Laboean;
K. de Vink, Zoetermeer; J. Vlaskamp, Eibergen; A. de Vletter,
Poerworedjo; J. Vollema, Padang; A. Vrijburg, Medan; B.
Vrijburg, Tegal; D. B. Wagenaar, Kortgene; C. F. G. H. de
Wilde
, Buitenzorg; J. van Zijverden, Breda.

-ocr page 246-

Boekbeoordeeling.

Prof. Dr. W. PFEIFFER, Operations-cursus für
Thierärzte und Studirende. Zweite, vermehrte
Auflage. Mit 50 Abbildungen. Berlin, RICHARD SCHOETZ
1900. Preis Mark 3,50.

In het najaar van 1897 kondigde ik te dezer plaatse de eerste
uitgave van
Pfeiffer\'s „Operations-Cursus" aan en thans reeds
is een tweede, vermeerderde editie verschenen. Dit pleit voor de
waardeering, welke daaraan ten deel is gevallen. Hierop maakt
de nieuwe uitgaaf nog meer aanspraak, niet enkel omdat deze
van 66 tot 88 bladzijden is aangegroeid, doch vooral wegens de
18 afbeeldingen waarmede zij is verrijkt. Deze betreffen de
operatie der borstbuil (8 figuren), die van de zaadstrengfistel (2
idem), het castreeren met den emasculator (2 idem), de castratie
van de koe en de merrie (2 idem), het perforeerend branden bij
spat (1 idem), de dubbele neurectomie bij laatstgenoemd lijden
(3 idem), de amputatie der klauwen bij het rund (3 idem), en
de Deensche werpmethode, door
Pfeiffer gewijzigd (2 idem).
Onder die nieuwe afbeeldingen zijn 15 oorspronkelijke, welke
goed zijn geslaagd.

Overigens geldt van dit boek wat ik daarvan in deel 25, blz.
82 van dit tijdschrift heb vermeld; de uitgaaf is even keurig en
handig.
Pfeiffer\'s arbeid verdient aanbeveling, niet alleen voor
hen die nog moeten leereu opereeren, doch vooral ook voor de
oudere veeartsen, die plotseling voor een operatie worden geplaatst,
welke zij in langen tijd niet meer hebben verricht.
W. C. Schimmel.

Dr. R. SCHMALTZ. Atlas der Anatomie des Pferdes. Erster
Theil: Das Skelett des Rumpfes und der Gliedmassen mit
Zeichnungen von VINCENT UWIRA. Berlin, RICHARD
SCHOETZ 1901. Preis 12 M.

In deel 25, blz. 113, werd door mij aangekondigd: Schmaltz,
Ossa extremitatum equi et insertiones musculorum. Ik dacht niet
dat uit dit werk zoo spoedig een volledige anatomische atlas
zou groeien. Het eerste gedeelte, thans verschenen, zal door nog

-ocr page 247-

drie andere worden gevolgd, waarin achtereenvolgens zullen wor-
den behandeld: de spieren, de ingewanden en het hoofd, met al
wat daarbij behoort, terwijl bloedvaten en zenuwen bij ieder
orgaan worden aangegeven.

Een beschrijving is bij dezen atlas niet aanwezig en ook on-
noodig, omdat de namen in duidelijke letters op de platen zijn
aangegeven, wat zeker groote gemakken aanbiedt, maar het geheel
in een enkel geval wel eens wat druk maakt, bijv. op plaat 16.
Aan de laatste aflevering zal een register worden toegevoegd.

Bij een vergelijking vau de eerste platen, reeds in 1898 ge-
bruikt, blijkt toch dat enkele veranderingen zijn aangebracht.
Op plaat 1 is het ondereinde van het schouderblad afzonderlijk
afgebeeld; plaat 3 heeft, ter vervanging van oen gedeelte der car-
paalbeenderen, een teekening van het ellebooggewricht van achter-
buiten gezien; plaat 4 is nieuw; zij omvat de carpaalbeenderen
en het kogelgewricht; op plaat 5 is de 3de phalanx afzonderlijk
afgebeeld; op plaat 6 zijn de bloedvaten en zenuwen op het
bekken gekleurd; op plaat 9 is nog aangebracht de onderste
gewrichtsvlakte van de tibia, terwijl plaat \'10a naast de bekende
figuren ons nog de onderste gewrichtsvlakte van den metatarsus
en de bovenste van de lsto phalanx met de ossa sesamoïdea
doet zien.

Al de overige platen zijn nieuw.

Op plaat 11 treft men de beenderen van het voorbeen en van
het achterbeen aan, in verband met den romp, terwijl op het
zoogenaamde «Pauspapier» de pezen schematisch zijn aangegeven,
alsmede de hoofdrichting der spieren, welke de gewrichten bij
het staan ondersteunen. Op de platen 12, 13, 14, 16, 17 en 19
zijn de wervels afgebeeld, op 15 de ribben met aangevoegde
kraakbeenderen en de verbinding met de wervels, op 18 het
borstbeen met de musculus sternalis, de banden en de bloedvaten.

Op plaat 20 ziet men vóór in het bekken en onder tegen de
lendenwervels; een gedeelte der psoas-groep en verder de bloed-
vaten en zenuwen zijn nauwkeurig afgebeeld, terwijl op plaat
21 de romp van boven gezien is geteekend; de ligging van enkele
spieren en fasciën, maar bijv. ook die der nieren is aangegeven.
Plaat 22/23 is dubbel; zij vertoont ons den romp zijdelings
gezien, met nekband, diaphragma en ligging van het hart.

Wat de bewerking betreft, verwijs ik naar mijn beoordeeling,

-ocr page 248-

hierboven aangehaald. De atlas, in groot quarto-formaat, doet ons
de afzonderlijke beenderen op de helft der ware grootte zien en
daar de moderne werken over anatomie alle de nieuwe nomen-
clatuur hebben aangenomen, is het gebruik er van buitengewoon
gemakkelijk. Zoowel voor den veearts als voor den leerling mag
dit werk een groote aanwinst worden genoemd; wij wenschen
het in veler banden.

Van Esveld.

Personalia.

Verplaatst: 0. S. Jeronimus van Bindjei (Sumatra) naar
Nederland.

Ontslagen: op eervol verzoek de gouvernementsveearts I.
Bkeedveld, welke zich gevestigd heeft te Bindjei.

\'s Rijks veeartsenijschool.

%

Bij beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken,
dato 28 December 1900, afdl. L., n°. 70091, is, voor het tijdvak
van 1 Januari tot en met 31 December 1901, benoemd tot
amanuensis bij natuurkunde en scheikunde aan \'s Rijks veeartsenij-
school te Utrecht L.
Ehades te Leiden.

Bij Koninklijk besluit van 22 Januari 1901, n°. 2, is op
verzoek, eervol ontslag verleend als lid der commissie, welke
gedurende de jaren 1899—1900 en 1901 belast is met het af-
nemen van het veeartsenijkundig examen aan clr. D.
A. deJong
Jzn., te Leiden.

Veeartsenijkundig Staatstoezicht.

Bij Koninklijk besluit van 22 December 1900, n°. 20, is, met
ingang van 1 Januari 1901, benoemd tot districtsveearts F.
S. J.
Vekze te Enschede, onder toekenning van eervol ontslag als
plaatsver vanger van den districtsveearts wien Arnhem als stand-
plaats is aangewezen.

Bij beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken,
dato 28 December 1900, n°. 70641, afdl. Landbouw, is den bij

-ocr page 249-

het Koninklijk besluit van 22 December 1900, 11°. 20, met
ingang van 1 Januari 1901 benoemden districtsveearts, F.
S. J.
Veeze aangewezen als standplaats, gedurende de maand
Januari de gemeente Enschede, en daarna de gemeente Zutfen,
en als werkkring de provincie Overijsel en de navolgende
gemeenten van de provincie Gelderland: Aalten, Angerlo,
Arnhem, Balgooi, Batenburg, Bemmel, Berg, Bergharen, Beu-
ningen, Borkelo, Brummen, Didam, Dinxperlo, Doodewaard, Does-
burg, Stad- en Ambt-Doetichem, Dorenwerd, Duiven, Ede, Eiber-
gen, Eist, Ewijk, Gendringen, Gent, Gorsel, Groenlo, Groesbeek,
Hemmen, Hengelo, Herwen en Aart, Heteren, Heumen, Hui-
sen, Hummelo, Laren, Lichtenvoorde, Lochern, Millingen, Nede,
Nijmegen, Over-Assclt, Pannerden, Renkum, Reden, Rozendaal,
Ruurlo, Steenderen, Ubbergen, Valburg, Voorst, Vörden, Wage-
ningen, Warnsveld, Weel, Westervoort, Wichen, Winterswijk,
Wisch, Zelhem, Zevenaar, Zutfen.

Bij beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken
van 28 December 1900, n°. 70101, afdl. L., is, met ingang van
1 Januari 1901, tijdelijk benoemd tot veeopzichter voor de ge-
nieenten Melik en Herkenbosch, Vlodrop, St. Odiliënberg, Mont-
fort en Posterholt, ter standplaats Vlodrop, J.
Potting, te Vlodrop.

Bljjkens bericht van Hr. Ms. gezant te Brussel zijn de tol-
kantoren Achel en Maeseyck weder opengesteld voor den invoer
van Nederlandscli melkvee en is het tolkantoor de Glinge (sta-
tion) tot nader order voor den iuvoer gesloten
(Staatscourant van
29 December 1900, n°. 304).

Blijkens bericht van Hr. Ms. gezant te Brussel is sedert 24
December jl. het tolkantoor Selzaete (station) tot nader order voor
den invoer van Nederlandscli melkvee gesloten
(Staatscourant van
30/31 December 1900, n°. 305).

Nieuw uitgekomen boeken.

Prof. Dr. E. von Lommel, Lehrbuch der Experimentalphysik, 6" Auflage,
herausgegeben von Prof. Dr.
~W. König. Leipzig, Arthur Meiner 1900.
Prof. Dr. P. Martin, Lehrbuch der Anatomie der Haustiere mit besonderer
Berücksichtigung des Pferdes.
Lieferung 1. Stuttgart, Schickhardt &
Ebner 1901. Vollständig in circa 10 Lieferungen a Mark 4.

-ocr page 250-

Dr. 0. Hagemann, Lehrbuch der Anatpmie und Physiologie der Haus-
Säugetliiere.
I Theil, Anatomie nebst Gowebelehre. Gross-Octav, 336
Seiten. Stuttgart,
E. Ulmer 1900. Preis 8 Mark.

Prof. Dr. R. Schmaltz, Atlas der Anatomie des Pferdes, Erster Theil: Das
Skelett des Rumpfes und der Gliedmassen. (Der Atlas erscheint in 4
Theilen). Berlin,
Richard Schoetz 1901. Preis Theil I Mark 12.

Prof. Dr. F. Rinne, Das Mikroskop im chemischen Laboratorium. Elemen-
tare Anleitung zu einfachen krystallographisch-optischen Untersuchungen.
Hannover, Gebr.
JäNECKE 1900. Preis geb. 4 Mark.

Prof. Dr. J. Bernstbin, Lehrbuch der Physiologie des thierischen Organis-
mus, im speziellen des Menschen.
Zweite, umgearbeitete Auflage. Gr 8o.,
mit 276 Textabbildungen. Stuttgart, F.
Enke 1901. Preis geh. M. 14.

Brand, Selbstunterricht in der Pferdekenntniss. 4,c Auflage. Neudamm,
J.
Neumann 1900.

J. Grossbauer, Der Hufbeschlag mit besonderer Berücksichtigung dor prak-
tischen Durchführung. 230 Seiten mit 205 Abbildungen. "Wien, W.
Brau-
mülleb
1900. Prois 6 Mark.

Dr. Dade, Zum Schutz der deutschen Pferdezucht. Heft I. Die Materialien
für die deutsche Handelspolitik, herausgegeben vom deutschen Land-
wirthschaftsrath. Berlin,
P. Parey 1900.

Prof. Dr. Tii. Kitt, Lehrbuch der pathologischen Anatomie der Hausthiere.
Für Thierärzte und Studirende der Thiermedicin. I Band. Mit 215
Abbildungen, gr. 8J. Stuttgart, F. Enke 1900. Preis geb. M. 16; in
Leinwand gob. M.
17,40. (Der II. Band wird im Frühjahr 1901 er-
scheinen.)

Prof. Dr. E. Fröhner, Lehrbuch der Toxikologie für Thierärzte. Zweite,
umgearbeitete Auflage. Gr.-8vo,
356 Seiten. Stuttgart, F. Enke 1901.
l\'reis geh. M. 8.80, in Leinwand gob. M. 10.

Prof. O. Regenbogen, Compendium der Arzneimittellehre für Thierärzte.
Gr.
8. Berlin, A. Hibschwald 1901. Prois 8 Mark.

Dr. Paul Jess, Kompendium der Bacteriologie und Blutserumtherapie für
Thierärzte und Studirende. Berlin, R.
Schoetz 1901. Preis gebunden
Mark 3.

Prof. Dr. W. Pfeiffer, Operations-Cursus für Thierärzte und Studirende.
Zweite, vermohrtc Auflage. Mit 50 Abbildungen. Berlin, Richabd Schoetz
1900. Preis gebunden M. 3,50.

Prof. Dr. F. Friedbekger und Prof. Dr. E. Frühner, Lehrbuch der speciellen
Pathologie und Therapie der Ilausthiere.
5IC Auflage. Zweitor Band.
Stuttgart,
F. Enke 1900. Preis geb. M. 18; in Leinwand gebunden
M. 19.40. (Der I. Band erschion im Mai 1900 und kostet geb. M. 20;
in Leinwand gob. M. 21.40.)

Prof. L. Hoffmann, Das Buch vom gesunden und kranken Hunde. Lohr-
und Handbuch übor das Ganze dor wissenschaftlichen und praktischen
Kynologie. Br., gr.-8vo,
550 Seiten, mit zahlreichen Holzschnitten.
Wien,
Moritz Perliss 1901. Preis 14 M.; in Leinwand gob. 16 Mark.

Prof. F. Gutenacker, Die Hufkrankheiten des Pferdes, ihre Erkennung,
Verhütung und Heilung. Für Thierärzte und Studirende der Thierme-
dicin. Gr.-8vo, 482 Seiton, mit 106 in den Text gedruckten Abbildungen.
Stuttgart, F.
Enke 1901. Preis geb. 11 M. 40 Pf., in Leinwand geb.
M. 12,60.

Dr. A. Bundlk, Fleischkunde und Fleischbeschau. Ein Leitfadon für Laien-
fleischbeschauer und Militär-Yerwaltungsboamte. Nebst einem Anhang
enthaltend: Das Reichs-Fleischbeschau-Gesetz vom 3 Juni 1900. 204
Seiten mit 27 Abbildungen. Berlin, R.
Scurödeb 1900. Preis gebunden
4 Mark.

Prof. Dr. M. Kirchner, Ueber die Bissverletzungen von Menschen durch
tolle oder der Tollwut verdächtige Tiere in Preussen während des
Jahres 1899.
(Abdruck aus dem Klinischen Jahrbuch.) Gr.-8vo, 10 Seiten,
mit 1 Karte. Jona, G.
Fischeb 1900.

-ocr page 251-

Dr. Marx, Bericht über die Thätigkeit der Abteilung zur Heilung und
Erforschung der Tollwut am Institut für Infektionskrankheiten zu
Berlin im Jahre 1899.
(Abdruck aus dem Klinischen Jahrbuch.) Gr.-8vo.
11 Seiten. Jena, G. Fischer 1900.

Prof. M. Kaufmann, Traité de thérapeutique et de matière médicale vété-
rinaires.
Troisième édition, entièrement revue. Un vol. in-8vo de 760
pages, cartonné. Paris, Asselin et Houzeau 1900. Prix 12 francs.

Prof. P. Cagny, Formulaires des vétérinaires praticiens, comprenant environ
1,500 formules et rédigé d\'après les nouvelles méthodes thérapeutiques.
3\' édition. Un vol. in-18 de 348 pages, cartonné. Paris, J. B.
Baillière
et fils
1900. Prix 3 francs.

E. Nocard, La prophylaxie des maladies infectieuses des animaux domestiques.
Conférence donnée à Bruxelles le 6 mai 1900. In-8vo, 22 p., avec por-
trait de l\'auteur. Bruxelles, librairie
Lamertin 1900.

X. Lesbre, Sommaire développé du cours de tératologie professé à VEeole
nationale vétérinaire de Lyon.
In-8vo, 90 p. (autographie). Lyon,
Vve Colard et fils 1900.

Aureggio, Viandes de boucherie (animaux sur pied et catégories dos mor -
ceaux débités);
Maladies rendant les viandes insalubres. Trois tableaux
in-folio. Lyon, Société lyonnaise de photo-chromogravuro 1900. Prix
5 francs.

L. Pautet, Préois de l\'inspection des viandes. 2" édition. Un volume in-18
de
447 pages, avoc 89 figures. Paris, Asselin et Hodzeau 1900. Prix
8 francs.

Prof. E. A. ScHäFER, Text-Book of Physiologie. Volume second. Edinburgh
and London,
Young J. Pentland 1900. (Hot lste deol verscheen in
1898 à 31 s. 6 d.)

M. Horace Hayes, Stable Management and Exercise. London, Hurst and
Blackett 1900.

Frederick T. G. Hobday, Canine and Feline Surgery. Edinburgh and
London, "W. and A. K.
Johnston 1900.

Dr. J. Th. Oudemans, De Nederlandsche Insecten. Met 38 stoendrukplaten
en 427 figuren in den tekst. \'s-Gravenhago,
Martinus Nijhoff 1900.
In half marokijnen band. Prijs
f 15,50.

A. A. ter Haar, Ons vee. Ovor fokkon, vcrbeteren, voredelen, verplogon
en voederen. Met 10 goklourde platen en 130 af\'boeldingen in don
tekst. Goos, Wod. S.
J. de Jongk-Verwest 1900. Prys f 2,50.

Mededeelingen van liet Hoofdbestuur.

Door den penningmeester zal medio Februari worden beschikt
over de contributie van de leden der Algemeene afdeeling voor
het jaar 1901. Ingevolge het besluit der laatst gehouden Alge-
meene vergadering is die contributie bepaald op f G.—.

-ocr page 252-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende November 1900.

(De cijfers tusschen ( ) duiden het getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers. I

Longziekte (rond). j

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

p

oj
ü
M
o
pi
ia
pi
cc

c8
-=

O
UI

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

s

5

£

1

Ho
d
h(

ts
M

a

<v
\'O
p
o

-a
PQ

nds-
ol-

3id.

ci

<v
>

u

<u

fl

oS
«

Rotkreupel.

Groningen . .

49

n

D

941 (2")

7)

(2)

•n

2 (2)

»

2 (2;

77

V

2(2)

Friesland. . .

33

17079 (4sr)

n

33

n

1

))

V

77

»

1

Drente. . . .

13

26 (15)

n

42

(15)

n

3 (3)

77

2 (2)

n

77

V

Overijsel . . .

9

n

n

169 (is)

ii

4

(\')

77

n

1

77

77

77

Gelderland . .

45

1115 (\'65)

»

77

77

2 (i)

»

1

•n

77

Utrecht . . •

13

239 (")

D

»>

V

77

1

17

77

Xoord-IIolland .

16

326 («)

2(i)

29

(5)

V

V

n

3 l3)

n

77

23 (5)

Zuid-Holland

53

1188 ("»)

2 (2)

1

V

1

V

2 (2)

77

77

n

Zoeland . . .

51

1721 ("»)

»

4

l1)

V

1

V

V

77

Noord-Brabaut .

31

1249 (">)

77

u

77

2 (2)

n

5 (»)

77

77

V

Limburg . . .

5

n

D

41 (»)

77

w

rt

7)

n

1

77

7)

77

Totaal . .

318

n

24094(1234)

4 (S)

113

l»)

n

12 (")

»

18 (18)

7)

V)

26 (8)

(,Staatscourant van 22 December 1900, n°. 300.)

-ocr page 253-

OPSTIJGENDE RUGGEMERG-DEGENERATIE ALS
GEVOLG VAN NEURITIS PERIPIIERICA,

door

M. H. J. P. THOMASSEN.

C Vervol(j.)

Het bestaan van een secundaire myelitis, welke door
overplanting der ontsteking per continuitatem of sprongs-
gewijze van de zenuw op het ruggemerg zou zijn ontstaan,
moet in ons geval van periphere neuritis totaal worden
uitgesloten. In de weinige gevallen waar het mocht ge-
lukken experimenteel, door beleediging bijv. van den nervus
ischiadicus, een ontsteking in de medulla spinalis op te
wekken, gold het een
infectieus proces. Waar men dit
spontaan ziet gebeuren, vindt de neuritis meestal haar
oorsprong in een lijden van andere organen, als urogeuitaal-
stelsel, digestie-organen, enz. In vele gevallen ligt aan de
z.g. reflexverlanmiing een neuritis en myelitis met genoemd
karakter ten grondslag.

De secundaire veranderingen, welke men in casu in het
ruggemerg mag verwachten, kunnen uitsluitend van dege-
neratieven aard zijn en eenvoudig uit een voedingsstoornis
voortvloeien.

Vooraf een woord over secundaire ruggemerg-degeneratie
in het algemeen.

Niet alleen hebben wij aan Türck (1851) de ontdekking,
maar tevens een nauwkeurige beschrijving der secundaire
degeneratie-processen van het ruggemerg te danken, ofschoon

16

-ocr page 254-

vóór hem reeds enkele vluchtige waarnemingen dienaangaande
werden medegedeeld.

Leyden (1863) gaf de eerste nauwkeurige beschrijving
der anatomische veranderingen.
Bouchard (1866) behan-
delde niet alleen het anatomisch gedeelte, maar stelde tevens
de pathogenese en de symptomatologie in een helderder
daglicht.
Westphal (1869) toonde bij honden aan, dat
een secundaire degeneratie zich experimenteel laat verwekken.
Tal van andere onderzoekers hebben zich daarna op dit
gebied verdienstelijk gemaakt.

Men onderscheidt een nederdalende degeneratie, welke
zich vooral in de pyramiedenbanen vertoont, en vooreerst
bij alle destructieve veranderingen der hersenen en verder
bij ziekten van het ruggemerg zelf voorkomt.

In de tweede plaats de opstijgende degeneratie, welke
voor ons onderwerp alleen van belang is. Zij strekt zich
bij laesies in de dwarse doorsnede over de achterste strengen
uit. Ligt de laesie in het lendenmerg, dan breidt de
opstijgende degeneratie onmiddellijk boven de beleedigde
plaats zich over de geheele achterste streng uit, en beperkt
zich craniaalwaarts meer en meer tot de Goiïj\'sche streng.

Zij kan vooreerst het gevolg zijn ecner solutio continui
van het ruggemerg. Ligt de plaats van destructie boven
de lendenzwelling, dan degenerecren ook de zijstrengbanen
der kleine hersenen, welke van de
Clarke sche zuilen
naar den worm der kleine hersenen loopen, en verder ook
de
ventraal van deze gelegen GoWERs\'sche bundels, en beide
des te completer, hoe verder craniaalwaarts de solutio con-
tinui in dwarse doorsnede plaats heeft gehad.

Ook ontstaat een opstijgende degeneratie na destructie
der achterste wortels, zoodat een primaire wortellaesie een
dergelijke verandering van het ruggemerg na zich kan
sleepen.

De vezelen der achterste of sensibele wortels vinden haar

-ocr page 255-

oorsprong grootendeels in de gangliëncellen der interverte-
braalgangliën. De voortzetting van iedere gangliëncel deelt
zich in twee takken, waarvan een naar de peripherie van
het lichaam gaat, terwijl de andere zich met de achterste
zenuwwortels naar het rnggemerg begeeft. Aangezien nu
de gangliëncel het
trop/rische centrum voor beide uitloopers
vormt, zoo volgt hieruit, dat de doorsnijding of destructie
der achterste wortels tusschen de intervertebraalgangliën en
het rnggemerg, tot degeneratie der achterste strengen zal
leiden, terwijl de peripheer verloopende en met gangliën
nog in verbinding staande zenuwdraden, intact blijven.
Daarentegen zal de doorsnijding peripheer van het inter-
vertebrale ganglion de degeneratie der periphere zenuwdraden
veroorzaken en de achterste wortels en strengen van het
rnggemerg onveranderd laten.

Destructie enkel der motorische wortels, alsook doorsnij-
ding, kwetsing van periphere zenuwstammen, veroorzaken
geen secundaire degeneratie in het rnggemerg. Hiervoor is
noodig dat de sensible, centripetaal geleidende banen van
haar trophisch centrum, de spin aal gangliën, gescheiden zijn.

Bij dergelijke laesies der wortels verhoudt zich de dege-
neratie eenigszins anders dan bij ruggemergsbeleediging.
Geldt bet laesies der sacraalwortels, dan bepalen zich dc
veranderingen boven de plaats van intrede der zieke wortels
eerst tot de
BüRDACH\'sehe streng, om zich naar voren
langzamerhand meer en meer naar de mediaanlijn te ver-
plaatsen, zoodat zij zich in het bovenste halsmerg tot een
gedeelte van de
GoLi/sche streng beperkt. Bij een eenzijdige
laesie blijft dc degeneratie der achterste strengen ook een-
zijdig, zooals reeds in 18G9 door
Westhial experimenteel
werd aangetoond.

In de menschelijke geneeskunde is het een sedert lang
uitgemaakte zaak, dat bij aandoeningen van de
cauda equina,
welke ook een peripheer karakter dragen, een opstijgende

-ocr page 256-

degeneratie in het ruggemerg niet achterwege blijft. In tal
van waarnemingen (
Corn.il, Simon, Leyden, enz.) waar
tumoren de zenuwwortels der cauda equina comprimeerden
zonder het ruggemerg zelf te schaden, zag men tot in het
lendenmerg een degeneratie der achterste strengen in haar
geheel, en verder bepaalde het proces zich tot de mid-
denste of GoLi/sche strengen.

Bij het paard komt een zelfstandig lijden voor, dat zich
door verlamming van
staart, blaas en rectum met onge-
voeligheid der huid in den omtrek van gemelde deelen te
kennen geeft. I)e functiestoornis bepaalt zicli dus tot het
gebied der drie laatste sacraalzenuwen. De uitstralende pijnen
(paraplegia dolorosa) worden natuurlijk bij het paard niet
waargenomen, maar zullen ongetwijfeld niet ontbreken. De
veeartsenij kundige schrijvers maken geen gewag van secun-
daire veranderingen in het ruggemerg. Wanneer men de
verhandelingen van den laatsten tijd als die van
Cadéac,
Raijmond, IIutyra, Muller, Meijerstrasse
naslaat, maakt
het den indruk, dat zij verzuimden een onderzoek in die
richting te doen *).

Alleen Dexler, die zich door zijn vele nauwkeurige onder-
zoekingen op het gebied van zenuwziekten der huisdieren
onderscheidde, stelde in drie gevallen van chronische ont-
steking der cauda equina bij het paard, een onderzoek van
het ruggemerg, met het oog op een opstijgende degeneratie
in het werk en verkreeg telkens een negatief resultaat,
d. w. z. dat geen spoor van degeneratie der achterste strengen
door hem werd waargenomen. Wij lezen aan het slot zijner
uitvoerige verhandeling dienaangaande het volgende:

«Es ist ein physiologischer Grundsatz, dass Continuifätstren-
//liungen oder diesen gleichwertige, anderweitige Schädigungen

1) In de govallen van een eanda equina-ljjdon, waarvan hot laatst in 1899
door mij waargenomen, was ik niet in do gelegenheid een onderzoek na
don dood in to stellen.

-ocr page 257-

„der sensiblen Nervenwurzeln central von den spinalen
i/Ganglien immer von Degeneration des intramedullairen
„A.ntheiles des ersten centralen Neurons gefolgt sind. Wir
„wissen ferner, dass dieses Neuron bis zu den Kernen der
,/GoLL\'sclien Stränge reicht; dem entspricht es ja, dass es
//bei Cauda-Läsionen des Menschen immer zur Entwicklung
z/ascendirender Degeneration in den Hintersträngen kommt.
//Bei unseren Pferden waren stets structurelle Störungen in
//den Spinalganglien zugegen; sie waren leicht darzustellen
//und mit Hülfe der
NissL\'schen Methode genau und klar
//zu analysiren; sie waren qualitativ und quantitativ sehr
//ausgebildet, und äusserten sich klinisch durch hochgradige
//sensible Störungen; die in den Conus ziehenden sensiblen
//(wie auch motorischen) Wurzeln waren, wie
Weigert-und
iimarchi-Präparate ziir Genüge bewiesen, in hohem Maasse
z/erkrankt, ja in manchen hinteren Wurzeln zählte man
//kaum 2—3 noch intacte Fasern; und trotz alledem fehlten
//ascendirende Strangdegenerationen gänzlich."

De degeneratie der GoLi,\'sche strengen geeft bij onze
huisdieren geen aanleiding tot eenige waarneembare functie-
stoornis.

De diepingrijpende veranderingen, welke de achterste
strengen ondergaan, kan men beschouwen als de gevolgen
eener degeneratievc atrophic van banen, die van haar
voedingscentrum zijn gescheiden. Hiermede is do bindweef-
selwoekering, welke later optreedt, evenwel niet verklaard.

Uit de vele proeven, waarbij experimenteel degeneratie
der achterste strengen werd opgewekt, kwam men door
onderzoekingen op verschillende tijdstippen ingesteld, tot
de volgende voorstelling omtrent den gang van zaken van
het destructieproces.

Eerst treedt verval van de mergscheede en daarna van
de ascylinders op. Is dit verval tot op zekere hoogte
voortgeschreden, dan begint de resorptie van het gedestru-

-ocr page 258-

eerde gedeelte, waarbij gekorrelde cellen voor den dag
komen. De vrij gekomen ruimte wordt deels door vloeistof
en voor een ander deel door woekerend gliaweefsel met
kernen vervangen. Er verloopen intusschen maanden, zelfs
jaren, alvorens zich een compact gliaweefsel gevormd heeft.
Na 2 a 3 maanden zijn in de gedegenereerde strengen de
zenuwdraden geheel of minstens grootendeels te gronde
gegaan en wij vinden alleen een netvormig weefsel, waarvan
de mazen ledig zijn of gevuld met vloeistof en hier en daar
met destructicproducten der zenuwdraden en vetkorrelcellen,
waartusschen nog enkele gave zenuwdraden kunnen worden
aangetroffen. Het gewoekerde gliaweefsel kleurt zich intenser
met karmijn dan het normale weefsel. Na 6—12 maanden
zijn de ruimten kleiner geworden, doordat de woekering
van het gliaweefsel toegenomen is.

Zoolang de gedegenereerde strengen nog veel destructic-
producten bevatten (2—3 maanden), zien zij wit, zijn
ondoorschijnend en wecker dan normaal. Later worden zij
grauw en verliezen tevens aan volume. Het beeld heeft
eenige overeenkomst met hetgeen bij multiple sclerose,
tabes, chronische myelitis valt waar te nemen.

Anatomische veranderingen bij het paard in
quaestie.

Vooreerst zij vermeld, dat de sacraaltakken, vooral de
drie laatste, en hun wortels dezelfde veranderingen als de
plexus sacralis, d. i. die eener chronische proliferecrende
ontsteking, vertoonden. Zij waren grootendeels tot in het rug—
gemergkanaal in een vaste bindweefselmassa veranderd, waarin
de sporen van zenuwelementen grootendeels ontbraken. Wat
de spinaalgangliën betreft, deze waren volgens
Nissl niet
te onderzoeken, aangezien het praeparaat onmiddellijk in
zijn geheel in
MuLLEit sche vloeistof was gehard. Onge-
twijfeld waren zij ook in het destructieproces betrokken.

-ocr page 259-

Van het rnggemerg bezaten wij slechts het achterste
gedeelte met een klein gedeelte van het lendenmerg.
Macroscopisch waren hieraan geen veranderingen in kleur,
noch eenige asymmetrie, ten gevolge van eenzijdige atrophie,
te bespeuren.

In coupes volgens Marchi, Weigert en Pal behandeld,
bleek reeds bij een macroscopische beschouwing onmiddel-
lijk, dat links in de omgeving en vooral om den top van
den achtersten hoorn, een belangrijk degeneratieproces was
opgetreden, en wel hieruit, dat het zieke weefsel na behan-
deling volgens de beide laatste methoden zich door een lichtere
kleur van de omgeving onderscheidde. Bij zwakke en sterke
vergrooting van de betreffende plaats zijn aan coupes, welke
ongeveer twee segmenten boven het punt van intrede der
zieke wortels liggen, de volgende veranderingen geconstateerd.

Mediaal van den linker achtersten wortel zijn tot aan het
septum paramedianum posterior de zenuwdraden grooten-
deels verdwenen, zoodat zelfs van do ascylindcrs niets meer
valt te bespeuren. Rechts van dit septum zijn alle zenuw-
buisjes nog normaal, de mergsubstantie noch de ascylinders
hebben geleden. Verder bevat het zieke gedeelte restes van
gedestrueerde elementen en gekorrelde cellen. Het gliaweefsel
was vrij belangrijk vermeerderd, maar de woekering was niet
van dien aard dat men daaruit kon afleiden, dat het degene-
ratieproces meer dan twee maanden oud wasAan do
grens van het normale vindt men enkele naakte ascylinders.

Over liet geheel komt het gedegenereerde gebied vrij wel
overeen met het beeld der degeneratie, zooals dit bij den
aap, den hond en den mensch is waargenomen. Ook be-
vinden zich in de LissA
.UER.\'sche randzone enkele gedegene-
reerde draden. Het vezelnet der beide hoornen mag gelijk

1) Prof. Dr. Ziehen was zoo welwillend 1115 hierin voor te lichten, een
voorrecht waarvoor het mg aangenaam is z\\jn hooggeleerde op deze plaats
mjjn oprechten dank te kunnen betuigen.

-ocr page 260-

genoemd worden. De zijstrengbaan der kleine hersenen is ge-
lijk het overige gedeelte van het ruggemerg volkomen intact.

Uit een en ander volgt dat ook bij het paard, na des-
tructie der achterste wortels tot achter de spinaalgangliën
waardoor deze van het ruggemerg zijn gescheiden, een
opstijgende degeneratie intreedt, welke zich voor het sacraal-
gedeelte tot de
BuRüAcu\'sche streng bepaalt en hoogerop
zich zoover naar de mediaanlijn verplaatst, dat in het cer-
vicaalgedeelte de GoLi/sche streng uitsluitend is aangedaan.
Tot ons leedwezen waren wij bij dit paard niet in de
gelegenheid om het voorste gedeelte van het ruggemerg te
onderzoeken.

Bovenstaande verhandeling was reeds klaar, toen ons een
hoogst interessante studie over „boosaardige d ek ziekte"
bij het paard van
Dr. Marek uit Buda-Pesth in handen
kwam

Als resultaat zijner bevindingen houdt de schrijver deze
ziekte uitsluitend voor een polyneuritis infectiosa,
waarbij de zenuwen der achterste ledematen vooral zijn
aangedaan. Soms lijdon ook de zenuwen der voorste extre-
miteiten en enkele hersenzenuwen mede. Dikwijls vond
hij ook de intraspinale zenuw wortels gedegenereerd, waar-
naast tevens de intramedullaire draden der achterste wor-
tels. In de spinaalgangliën, vooral van het sacraalgedeelte,
constateerde hij in de ganglioncellen atrophie, chromatolyse,
sclerose en verplaatsing der kernen naar den rand; deze waren
zelfs hier en daar verdwenen. In het centrale zenuwstelsel vond
Marek, in tegenstelling met de bewering van von Thanhoffer,
uitsluitend secundaire degeneratie der achterste strengen en
geen sporen van ontsteking. In den conus medullaris bepaalde
zich de degeneratie tot enkele zenuwdraden; in het lumbaal-
gedeelte strekte zij zich over vele draden uit, terwijl hun

1) Zeitschrift für Thiermedicin, B. IV, Heft 6, 1900.

-ocr page 261-

aantal weer sterk afgenomen was naar den kant der medulla
oblongata.

De degeneratie der achterste wortels verwekte dus ook
hier bij het paard een opstijgende degeneratie in het gebied
der achterste strengen.

II. VERLAMMING DER KNIESCHIJFSTREKKERS.
(NERVUS CRURALIS-PARALYSE.)

Ieder practicus op zijn beurt komt wel eens in de ge-
legenheid bij het paard aan een der achterbeenen, meestal
links, een eigenaardige kreupelheid, met sterke atrophie
der knieschijfstrekkers (quadriceps femoris) waar te nemen.

In verreweg de meeste gevallen heeft men met een na-
ziekte van haemoglobinurie te doen.

Omtrent den aard van dit lijden loopen de meeningen
nog al uiteen. Zoo wordt de kwaal gehouden 1°. voor een
gevolg van een per ip li eer zenuwlijden, d. i. een ver-
lamming van den nervus cruralis anterior, 2°. voor een
rug\'gem ergslij den.
Dexlkr heeft in de gangliëncellen
der voorste hoornen vooral van het lendenmerg een cen-
traal destructieproces waargenomen, van waar uit een degene-
ratie van het pcriphere neuron begint, 3°. voor een lijden
van myopathischen aard, waarbij de quadriceps ten-
gevolge van een degeneratieve ontsteking zooveel heeft geleden,
dat zij gedurende geruimen tijd niet in staat is behoorlijk
te functionneeren.

Het is mijn plan niet omtrent het pathogenetisch ge-
deelte der quaestie uit te wijden, d. w. z. een oordeel dien-
aangaande uit te spreken en dit op degelijke gronden te
verdedigen, en wel omdat door gemis aan een nauwgezet
onderzoek post morteni de gegevens tot staving mijner be-
weringen zouden ontbreken. Toch kan ik niet nalaten in

-ocr page 262-

het voorbijgaan te bekennen dat ik mij getrokken voel tot
de eerste meening. Wellicht is rekking en kneuzing van den
voortloopenden stam der zenuw op den schaambeensrand bij
bepaalde standen mogelijk, waardoor zich de lang aanhou-
dende verlamming met atrophie der betreffende spieren laat
verklaren.

Het is meer uit een prognostisch oogpunt, dat ik de
quaestie wensch te behandelen.

Afgezien van de zeldzame gevallen, zooals ik er verleden
zomer nog een zag, waarbij onder gewone omstandigheden,
na uitglijden bijv., deze verlamming ontstaat en dan in
weinige dagen geneest, is het lijden na haemoglobinurie
meestal van zeer langen duur. Vroeger jaren toen ik in de
private praktijk deze patiënten nog al eens zag, werd de
tijd, noodig voor een totaal herstel, door mij gemiddeld op
drie maanden gesteld en dit kwam meestal vrij goed uit.

De vraag is nu of, wanneer na drie maanden nog in
geen enkel opzicht beterschap te bespeuren is, men gerech-
tigd is den eigenaar het geval als absoluut ongeneeslijk voor
te stellen. En het antwoord hierop luidt, dat een dergelijke
prognose veelal voor onze reputatie als practicus schadelijk
en tevens in het nadeel van den eigenaar zou zijn. Deze
bewering is gebaseerd op hetgeen ons de ervaring heeft
geleerd, ter verduidelijking waarvan de volgende voorbeelden.

1°. Tn de maand Februari 1900 werd een zwaar Bel-
gisch paard, merrie, 8 jaar oud, in mijn afdceling opgenomen.
Op 27 December kreeg het dier onder de bekende omstandig-
heden een aanval van haemoglobinurie, waarvan het na drie
dagen zoover herstelde dat het weer overeind kwam, maar
in het linker achterbeen toch nog een zekere zwakte ver-
toonde. Binnen enkele dagen kwam atrophie der knieschijf-
strekkers voor den dag, welke snel progresseerde.

Bij de aankomst van het paard in de inrichting was de
streek boven de knie langs den voorrand van het dijbeen

-ocr page 263-

sterk ingevallen, zoodat van den quadriceps femoris weinig
scheen over te blijven. Het betreffende been werd met
moeite vooruitgebracht en bij overneming van den lichaams-
last zakte de schenkel belangrijk door, waarbij tevens sterke
buiging van alle gewrichten en dorsaalflexie van het kootge-
wricht. Het kniegewricht week naar buiten. Sensibele stoor-
nissen zijn niet waargenomen. Het paard was overigens
gezond en verkeerde in goeden voedingstoestand.

Den eigenaar werd er op gewezen, dat het lijden wellicht
nog een paar maanden kon duren. Om de genezing te be-
spoedigen, werd gebruik gemaakt van electrotherapie, massage,
koudwaterdouches en injecties van strychnine en veratrine.
De kwaal verbeterde evenwel niet, ja verergerde zelfs in
die mate dat het dier zich met moeite staande hield, voor
een deel het gevolg van zijn buitengewonen lichaamslast,
veel ging liggen, zoodat wij genoodzaakt waren het over
dag in een suspensie-apparaat te plaatsen. Dit geschiedde
ook ten deele om complicaties, als hoefbeenverzakking, aan
het gezonde been te voorkomen.

In de maand Mei werd het paard in de weide gebracht,
waar het dag en nacht bleef. Maar ook deze geregelde be-
weging had voorloopig weinig invloed ten goede, zoodat in
de eerste dagen van Juli nog geen verbetering te bespeuren
was. De eigenaar was zeer gehecht aan het dier en berustte
er in nog eenigen tijd de kans op genezing te beproeven,
ten minste zoolang de patiënt in de weide kon blijven.

In de laatste helft van Juli bespeurde ik plotseling dat
de lichaamslast door het zieke been beter werd gedragen,
de knieschijf minder verder naar buiten week en de ge-
wrichten niet meer zoo sterk doorbogen. Dit waren de eerste
teekenen eener gunstige wending, welke van toen af met
rasse schreden ter genezing leidde.

Begin September hadden de spieren belangrijk in volume
gewonnen en het been droeg den lichaamslast met behoor-

-ocr page 264-

lijk gestrekte gewrichten, zoodat in stap de beweging reeds
vrij regelmatig was. Een maand later draafde onze patiënt
vierkant en was hij in staat zijn dienst te hervatten, ofschoon
de spieren nog in lichten graad atrophisch waren.

Omstreeks 7 maanden na het optreden der kwaal ver-
toonden zich dus pas de eerste sporen van beterschap, welke
binnen twee maanden tot volkomen herstel leidden.

2°. Het volgende geval komt zeer veel met het voor-
gaande overeen. In de maand Mei 1893 kwam een paard,
Geldersch ras, merrie, oud circa 10 jaar, aan de veeartse-
nijschool ter verpleging, met sterke atrophie der knieschijf-
strekkers links en haar gevolgen. De verlamming was onge-
veer twee maanden te voren na haemoglobinurie ontstaan.

Na eenigen tijd zonder succes aan de inrichting behan-
deld te zijn, werd het paard in de weide gebracht, waar
het nacht en dag bleef. Pas in het najaar was de kreupel-
heid zoover hersteld, dat het dier weer in gebruik kon
worden genomen.

3°. Slechts eenmaal zag ik een tweezijdige verlamming
na haemoglobinurie, bij een vierjarige merrie. Het paard
bleef liggen van het laatst van December 1897 tot half
April 1898, toen de eigenaar besloot het te laten afmaken.
Dank zij een uitstekende verzorging, was in al dien tijd,
ofschoon het dier nooit met het achterstel overeind was
geweest, geen spoor van decubitaal-gangraen te bespeuren.
Alleen was de merrie in staat zich zonder hulp op de
andere zijde te leggen, wanneer haar de ingenomen positie
lastig werd.

Ik was niet in de gelegenheid een onderzoek na den
dood in te stellen, maar houd toch veranderingen in de
gangliënbellen der voorste hoornen bij dit dier voor de
oorzaak der verlamming; te meer daar zich geen spieratro-
phie aan de achterbeenen heeft vertoond.

Ik eindig deze korte beschouwing met de volgende con-

-ocr page 265-

clusie: in do overgroote meerderheid der gevallen geneest
de eenzijdige atropliie der knieschijfspieren, overblijvende na
haemoglobinurie; zelfs dan wanneer ruim zes maanden na
het optreden nog geeu symptomen van beterschap zijn waar-
genomen, behoeft men de hoop op herstel niet op te geven,
wanneer ten minste geen complicaties aan het gezonde been,
als hoefbeenverplaatsing dit onmogelijk hebben gemaakt.

Matige beweging, liefst in de weide loopen, is de meest
aanbevelenswaardige therapie, waarbij bovengenoemde exci-
tantia de genezing zullen bevorderen.

MEDEDEELINGEN OVER INENTINGEN TEGEN MILT-
VUUR IN NOORD-HOLLAND,

gedaan ter 40ste algemeene vergadering dei! maatschappij
ter bevordering der veeartsenijkunde in nederland, 2).

boor

M. J. HEN GEVELD GJzn.

M. II./

De mededcelingen, waarvoor ik eenigc oogenblikken uw
aandacht meen te mogen verzoeken, betreffen de inentingen
tegen miltvuur in de provincie Noord-Holland, verricht van
1 Januari 1893 tot 1 Januari 1900, bij 1580 runderen, 29
paarden, 48 schapen en 1 bok. Hoofdzakelijk wensch ik mij
daarbij te bepalen tot beoordeeling der beschuttende waarde
dier entingen, alsmede tot vermelding der ongewenschte
aandoeningen, welke zich na die entingen voordeden.

Wat nu vooreerst de verkregen immuniteit bij de ingeente
dieren aangaat, is het hoogst moeielijk dienaangaande met
zekerheid eenig besluit te vormen, daar het miltvuur, zoo-

1) In 1883 zag ik een dergelijk geval, waarvan do beschrijving in do
„Echo Vétérinaire" te vinden is. Bjj dit paard vond ik do rostes van een
genezen psoas-verscheuring aan den betreffenden kant.

2) Voor dit tijdschrift aangevuld mot een tabellarisch ovorzicht.

-ocr page 266-

als aan u wel bekend zal zijn, soms plotseling ophoudt,
na
één of meer dieren in een bepaalde kudde te hebben
aangetast, of wel, zich gedurende jaren niet meer vertoont
op hoeven, waar jaarlijks of nagenoeg jaarlijks, enkele of
meerdere gevallen voorkwamen, een en ander ook zonder
dat tot inenting van deze wegens besmetting verdachte dieren
werd overgegaan.

Wanneer evenwel in aanmerking wordt genomen, dat
bovenbedoelde inentingen meerendeels plaats vonden, öf als
zoogenaamde voorzorgsentingen op hoeven, waar meer
of minder regelmatig jaarlijks slachtoffers door de ziekte
werden gecischt, öf als noodenting bij kudden, waaronder
binnen korten termijn twee of meer gevallen waren opge-
treden, dan meen ik van een hoogst bevredigende uitkomst
te mogen gewagen, daar toch slechts vier der ingeente
dieren geen voldoende onvatbaarheid bleken te hebben ver-
worven, aangezien zij binnen een jaar na de enting aan
anthrax bezweken.

Twee runderen stierven namelijk 2^ maand, één rund
4 maanden en één rund 8 maanden na de injectie van
,/second vaccin".

Buiten rekening wordt hierbij gelaten een rund, dat zes
dagen na de aanwending van premier vaccin" aan milt-
vuur te gronde ging, aangezien dat dier klaarblijkelijk reeds vóór
de inspuiting langs natuurlijken weg was besmet geworden

Opgemerkt zij voorts, dat twee der vier sterfgevallen
voorkwamen op eenzelfde weide, welke zeer besmet was
gebleken en waar in 1897, 1898 en 1899 achtereenvolgens
7, 7 en 8 runderen werden ingeënt, met het gevolg, dat in
eerstgenoemd jaar de kudde van de ziekte verschoond bleef,
terwijl cn in 1898 èn in 1899 een rund doodelijk door
miltvuur werd aangetast. Dit zeer zeker ongunstig resultaat

1) Zie 21sle deel van dit tijdschrift, pagina 220, lSd" regel enz.

-ocr page 267-

gaf mij aanleiding om, ingevolge een welwillend door prof.
Nocard verstrekt advies, de voor bedoelde weide bestemde
runderen in 1900, na de gewone injectie met „premier
vaccin" tweemaal met „second-vaccin\'\' te doen inspuiten ;
deze inspuitingen geschiedden respectievelijk op 24 Maart,
5 en 17 April en voldeden tot heden aan de verwachting.

Alvorens nu over te gaan tot bespreking der reactie-
verschijnselen, welke bij cenige der ingeente dieren ontston-
den, kan het wellicht van belang zijn er op te wijzen, dat
bij noodenting slechts die runderen en paarden werden
geënt, wier rectale lichaamswarmte op het oogenblik der
injectie van „premier-vaccin" normaal bleek; minstens een
zestal runderen, waarbij die temperatuur 40° of daarboven
bedroeg, werden daardoor uitgesloten, en drie dezer stierven
aan miltvuur binnen 24 uur na het tijdstip der voorge-
nomen inenting.

Aandoeningen, welke ik meen te mogen aanmerken
als „reactie\'\', ontstonden bij 173 runderen, 5 paarden en
4 schapen en den bok; bij 1 rund, L paard en 4 schapen
met doodelijken afloop.

Het zij mij nu veroorloofd, ten opzichte der laatstbedoelde
gestorven dieren in eenige nadere beschouwing te treden,
daar de meest bekende handboeken aangaande dergelijke
gevallen weinig bijzonderheden vermelden.

Van de 4 schapen bezweken er 3 binnen 48 uur na
de injectie van (/premier vaccin" en 1 binnen die tijd-
ruimte na de aanwending van „second-vaccin". De cadavers
der drie eerstgenoemde dieren waren ballonvormig opge-
zet ; uitgaande van de plaats der inspuiting vertoonde zich
een uitgebreide zwelling aan dij en schenkel; de klem-
der huid was blauwzwart in de onmiddellijke omgeving der
entplaats en ging van daar peripherisch diffuus in donkerrood
en lichtrood over; bij het betasten der gezwollen gedeelten
werd duidelijk knisteren waargenomen, hetwelk na incisie

-ocr page 268-

bleek veroorzaakt door een uitgebreid subcutaan emphyseem,
dat zich uitstrekte langs de geheele buikzijde tot zelfs aan
den kroonrand van het voorbeen der aangedane zijde ; bij
het insnijden der zwelling ontlastte zich met veel bloederig
vocht een stinkend gas; het spierweefsel ter plaatse was
in zijn microscopische veranderingen zooals die bij houtvuur
worden aangetroffen; in de buikholte bevond zich overvloe-
dig sanguinolente vloeistof; het miltvlies was doorschijnend
en de milt donkerrood en gezwollen, haar inhoud brijachtig.
Miltvuurbacillen werden zoowel in het bloed als in de milt-
pulpe slechts in gering aantal aangetroffen.

Met het oog op het subcutaan emphyseem meende ik
met een gemengde infectie te doen te hebben, maar deze
veronderstelling zou, volgens het in het laboratorium van
prof.
Forster te Amsterdam met de meeste voorkomenheid
ingestelde onderzoek van steriel opgevangen bloed en bloe-
derig vocht uit de buikholte, onjuist zijn geweest, daar er
na inspuiting van een proefdier (muis of cavia), bij dat dier
postmortaal uitsluitend miltvuur-bacillen werden gevonden.
Van de desbetreffende nader toegezegde inlichtingen bleef
ik tot mijn leedwezen verstoken door het vertrek van prof.
Forster naar Straatsburg.

Overeenkomende lijk verschijnselen bestonden bij het 4,le
schaap, echter ontbrak daarbij het subcutaan emphyseem.
Tot toelichting diene nog, dat de inenting bij de schapen
plaats greep bij een onverwacht hooge luchttemperatuur in
Juni en dat de aanwezigheid van talrijke zuigende en stekende
insecten bij de openluchtsectie een onderzoek der overige
organen ondoenlijk maakte.

Met betrekking tot het gestorven rund, hetwelk bezweek
op den llden dag na de injectie van ,,second-vaccin" kan
alleen een waarschijnlijkheids-diagnose worden gesteld, daar
het onderzoek van het cadaver door bijkomende omstandig-
heden te onvolledig uitviel, om zekerheid aangaande den

-ocr page 269-

aard der ziekte te erlangen. Genoeg zij, dat het ontbreken van
eenig zichtbaar ziekteverschijnsel tot minstens drie uur vóór
den dood, de uitwendige lijkverschijnselen en de veranderin-
gen der milt den betrokken veearts zonder aarzeling deden
aannemen, dat apoplectisch miltvuur moest hebben bestaan.

Bij het microscopisch onderzoek der miltpulpa konden echter
geen miltvuur-bacillen worden aangetoond en werden evenmin
andere micro-organismen aangetroffen, voor zooverre deze ten
minste bij een gewoon onderzoek op genoemde bacillen
kunnen worden ontdekt. Na inzage van de op dit geval
slaande rapporten en in verband met een onderzoek in loco,
meende ik, ook op grond van practische overwegingen, geen
bezwaar te mogen maken tegen de af te geven verklaring,
dat het dier aan ent-miltvuur lijdende was geweest. Ver-
sterkt werd ik later in deze opvatting door de bevinding
bij het paard, dat op den 12den dag na de inenting met
„premier-vaccin" stierf. Bij dit dier ontstond al spoedig
een zich langzaam uitbreidende, op het gevoel deegachtige
zwelling der plaats van inspuiting aan de linker halsvlakte,
en trad de dood in na verschijnselen van verloren eetlust,
toenemende lusteloosheid en matige verhooging der rectaal-
temperatuur. De uitwendige lijkverschijnselen kwamen volko-
men overeen met die, welke in den regel bij miltvuur aanwezig
zijn. Ook in dit geval ontbraken miltvuur-bacillen in het bloed
van de halsader en in het bloederig vocht der hals-zwelling.

Een muis, welke door collega D. van der Sluijs werd
geïnjiciëerd met bloed, dat gemengd was met genoemd bloe-
derig vocht, vertoonde wel eenige symptomen van onwelzijn,
maar herstelde.

Hoewel ik nu op grond der bij de twee laatstbedoelde
dieren gedane waarnemingen niet gaarne eenige bacteriolo-
gische gevolgtrekking zou willen maken, zoo kan toch het
feit worden geconstateerd, dat na de inenting vol-
kom en op miltvuur ge 1 ij kencle stoornissen met

17

-ocr page 270-

doodelijken afloop kunnen optreden, zonder dat
miltvuur-bacillen aanwezig z ij n in organen of
vochten, waar zij na infectie langs natuurlijken
weg steeds in overgroot aantal worden aange-
troffen.

I)e ziekteverschijnselen, waargenomen bij de overige
reageerende dieren, stemmen geheel overeen met die, welke
in de desbetreffende literatuur, o. m. in het bekende werk
van
Nocahd, ,,Les maladies microbienn es", worden
aangegeven. In den regel waren het zwellingen welke, uit-
gaande van de plaats der injectie, een meer of mindere,
soms zeer aanmerkelijke uitbreiding verkregen en daarbij
in enkele gevallen gepaard gingen met een rectaal-tempera-
tuur van 41° tot 41.8° en overige koortsverschijnselen. In
andere gevallen beperkte de reactie zich tot een vermin-
derde melkafscheiding. Gelukkig evenwel verdwenen zelfs
zeer verontrustende zwellingen, enz. binnen 8 of 14 dagen,
zonder eenig spoor achter te laten.

Tot besluit mijner mededeelingen zij nog vermeld, dat
de reactie-verschijnselen, zoowel na de inenting van „pre-
mier vaccin" als na die van,, second-vaccin" optraden en dat
ik als oorzaak een individueele praedispositie bij de reageerende
dieren meen te mogen aannemen, daar het mij niet is
mogen gelukken eenige andere aanwijzing te vinden.

Gaarne gebruik makende van de mij welwillend verleende
toestemming tot publicatie, wensch ik aan bet bovenstaande
nog toe te voegen, dat Dr.
II. J. Hamburger in eenige
gevallen te vergeefs zocht naar miltvuur-bacillen in cadavers
van muizen, welke onder de bekende miltvuur-symptomen
waren gestorven, na inspuiting met een cultuur dier
bacillen.

Haarlem, 29 December 1900.

-ocr page 271-

Inentingen tegen miltvuur in de provincie Noord-Holland.

De

Aantal ingeente

.Morkbare onmiddellijke
reactie met

Aan miltv

uur

bezweken na:

inentingen
werden

dieren:

doodelijken
afloop by:

herstel bij:

inspuiting niet
„premier vac-
cin":

volledige
enting :

il-

Aanteekeningen.

verricht in
de jaren:

o
l*

o)

-a
a

3

14

2

0
-3

1

o

cT

o
ao

S
•1

p

©

o
3

a"

o

t.
C3
d

à
o

S?

o

gc

e\'

o

\'o
fcc

p

o
t—

o
"p

p
u.

©

£
s

es

S

o

2

o
x

a

o

\'o
tc !

a

o
h

ü
•o

e

3
m

p

o

s

s3
o.

£
I

o
00

a
©

\'3

c

o
©

•a

p\'

o

"2
03

03

sa
©

o.

c3

ja

o
00

ea

©

•s

tc

1893

1894

1895

1896

j 131

139
105
249

1

3

19

58

1 !

1

43)

11

9
6
61

1

0

-

1

1\')

-

l2)

1) stierf G dagen na de inspuiting.

2) stierf 4 maanden na de inspuiting met „second-
vaccin".

3) 3 schapen stierven ongeveer 24 uur na inenting
met „premier vaccin\'\'; 1 schaap binnen 48 uur na
inenting met „second vaccin".

4) stierf 2\'/2 maand na aanwending van het „second
vaccin".

5) 1 rund 2 maand, het 2de rund in 1000,8 maan-
den na de inenting met „second vaccin1\'.

1897

1898

1899

105
247
604

1
7
7

-

-

1

1

_

_

6

77

1

-

_

_

_

-

14)

25)

-

_

_

Algemeene toelichting :

De inentingen vonden plaats met pasteur\'sche
entstof, afkomstig uit Parijs, en geschiedden alleen
met betrekking tot één kudde voor rekening van het
Kijk, overigens ten koste der eigenaren. In verband
met het bepaalde bij art. 3, sub b, van het Koninklijk
besluit dd. 10 Juli 1896, Staatsbl. n . 104, gewijzigd bij
het Koninklijk besluit dd. 22 April 1898, Stbl, n". 109,
werd, dank zij de gunstige beschikking van den Minis-
ter van Binnenlandsche Zaken, schadeloosstelling van
devolle waarde gegeven voor die dieren,welkcbinnen
365 dagen na aanwending van „premier vaccin" aan
miltvuur (inclusief latent miltvuur) bezweken.

1580

29

58

1

1

1

4

-

172

4

11

1

-

-

-

4

-

-ocr page 272-

ENTINGEN TEGEN VLEKZIEKTE,

door

J. WE STER.

Door mij werden gedurende het afgeloopen jaar 1447
entingen verricht, volgens de gewijzigde methode van
Lorenz,
met serum en cultuur, geleverd door de ,/Rothlaufserum-
gesellschaft mit. beschränkter Haftung te Landsberg a/W."
Ik meen een nuttig werk te doen door het resultaat daarvan
reeds nu en op deze plaats mede te deelen, omdat de ofli-
cieële weg, waarlangs dergelijke gegevens gewoonlijk ter
kennis van anderen komen, namelijk door middel van het
i/Verslag aan de Koningin" voor de praktijk wel wat
lang is. Ik hoop hierdoor iets bij te dragen, om een der
beste veeartsenijkundige vindingen zoo spoedig mogelijk
algemeen te doen toepassen.

Verreweg het grootste contingent van dit aantal entingen
werd geleverd door de zuivere p r e v en t i efe n tin ge n ;
een klein getal vormen de curati efenti n gen, terwijl de
overige kunnen worden gebracht tot de n o oden t i n gen.

Breventiefenting werd verricht bij 1383 varkens;
185 daarvan werden ééns met culfuur geïnjiciëerd; de
overige werden twee keer met cultuur geënt. De late cul-
tuurenting geschiedde in bijna alle gevallen (enkele keeren
niet, door gebrek aan cultuur momentanecl) simultaan met
de seruminjectie. De 2de cultuurenting had plaats 10—22
dagen na de eerste (de termijn van 14 dagen is nog al
rekbaar op te vatten).

Na de eerste enting stierven binnen korten tijd drie
der varkens, respectievelijk aan slagaderbreuk in de buik-
holte, darmruptuur en opvolgende peritonitis en enteritis,

-ocr page 273-

gecombineerd met peritonitis. Alle drie ongevallen konden
worden verklaard door ruwe, hardhandige manipulatiën van
de helpers. Later heb ik daartegen gewaarschuwd en voor
zooveel mogelijk den te enten dieren voedsel laten onthouden,
waarna iets van dien aard niet meer is voorgevallen.

Aan ,/Backsteinblattern" is (misschien) een der geënte
varkens lijdende geweest na de lste cultuurenting; sectie
heb ik niet kunnen verrichten. Na de 2do cultuurinjectie
is één der varkens in geringen graad aan een maag- en
darmaandoening gaan lijden; het dier genas echter weer
binnen een paar dagen. Een ander varken is een etmaal
na de 2do enting in hevigen graad aangetast door vlek-
ziekte en stierf later ten gevolge van zeer uitgebreide huid-
necrose. Al de overige varkens hebben niets door de enting
geleden.

Ziedaar de ongevaarlijkheid van de enting al heel frap-
pant gebleken.

Dat het rasverschil geen meerdere of mindere vatbaar-
heid geeft, heb ik, in verband met het bovenstaande, niet
nader te releveeren. Dat geldt natuurlijk alleen voor zoover
het betreft de hier voorkomende rassen, te weten inlandsch,
Yorkshire, Berkshire, Tammworth, meer of minder zuiver,
maar vooral onderling gekruist.

Ook de leeftijd en de voedingstoestand der dieren, of
welke andere omstandigheden ook, hebben voor zoover
mijn ervaring daarover kan doen oordeelen, geenerlei invloed
op de uitwerking der enting.

Over het algemeen verloopt de immunisatie zonder eenigen
nadeeligcn invloed op den groei van het varken.

De verkregen immuniteit, zoo al niet in alle gevallen
volkomen, mag toch schitterend heeten.

In verband met de uitspraak van de ,/Serumgesellschaft",
dat één cultuurenting immuniteit verleent van zes maanden,
heb ik dit af en toe, en alleen in de maanden Juni, Juli

-ocr page 274-

en Augustus, gewaagd bij te zamen 185 varkens. Bijna alleen
bij die varkens was op de immuniteit welke werd verkregen
iets aan te merken. Daarvan hebben namelijk in zeer lichten
graad aan vlekziekte geleden vier dieren, welke met of
zonder seruminspuiting genazen. Eén echter is blijkbaar
onder typische verschijnselen van vlekziekte ± 2 maanden
na de injectie gestorven. Laatstbedoeld varken liep bij zeven
andere, waarvan zes twee cultuurinjecties, en het zevende
ook slechts één cultuurinjectie had ontvangen. Bij een anderen
veehouder waren ± 150 varkens geënt, waaronder 5 slechts
éénmaal; 2 van die 5 dieren zijn in geringen graad lijdende
geweest, alle overige bleven volmaakt gezond.

Van de 1200 twee keer geënte varkens is één in
ernstige» graad en twee andere in geringe mate aan vlek-
ziekte lijdende geweest. De laatstbedoelde dieren zijn met
serum geïnjiciëerd en genazen; het eerstbedoelde werd ook
curatief behandeld, is echter blijven lijden aan chronische
arthritis, vooral van de tarsaal- en carpaalgewrichten, en
werd later half vet verkocht.

Alle overige door mij geënte varkens, hoewel ze uit den
aard der zaak behoorden aan eigenaars, die reeds veel ver-
liezen aan vlekziekte hebben geleden, en enkele zelfs dikwijls
in aanraking zijn geweest met zieke varkens, hebben geen
last van vlekziekte gehad.

Ziedaar ook het verkrijgen van voldoende immuniteit weer
gebleken.

Met noodentingen bedoel ik de entingen, verricht bij
dieren welke, hoewel nog gezond zijnde (voor een gewoon
cliniscb onderzoek), in aanraking zijn of kort geleden zijn
geweest met aan vlekziekte lijdende dieren. Bij deze enting
werd niet simultaan serum en cultuur geïnjiciëerd,
overeenkomstig de voorschriften van liet Landsbergsche insti-
tuut ; de lst0 cultuurinjectie had 3—5 dagen na de serum-
enting plaats.

-ocr page 275-

Op deze wijze werden in 12 besmette stallen 64 varkens
geënt. Twee vette varkens, waarbij ik niet, zooals mijn
gewoonte te dezen opzichte is, iets meer serum inspoot
dan het voorschrift aangeeft, zijn in geringen graad aan
vlekziekte gaan lijden, vóórdat de lsto cultuurinjectie had
plaats gehad. Blijkbaar waren deze dieren reeds geïnfecteerd
vóórdat enting werd verricht. Het blijkt hieruit tevens,
dat de door mij geregeld genomen voorzichtigheidsmaatregel
alleszins gemotiveerd is. Na de lste cultuurinjectie is nog
één der geënte varkens korten tijd ziek geweest; het dier
is echter zonder seruminjectie volledig hersteld. De overige
dieren bleven gezond.

De cura tief enti ng heb ik bij 7 in verschillenden graad
aan vlekziekte lijdende varkens verricht. Al naar den graad
waarin de ziekte voorkwam, werd van 3 tot 8 keer de
voorbehoedende dosis serum geïnjiciëerd. Eén der varkens
stierf aan vlekziekte zonder dat de genezende kracht van het
serum was gebleken. Bij 2 varkens was verbetering waar te
nemen; door het chronisch worden van de ziekte werden de
dieren echter later geslacht. De overige 4, waaronder een
paai\' ernstig zieke dieren, zijn volledig hersteld.

In het algemeen echter, ook in verband met curatief-
entingen van vorige jaren, heb ik dc ervaring opgedaan,
dat zware varkens, welke aan vlekziekte gaan lijden, beter
kunnen worden geslacht dan met serum behandeld. Het
succes is te onzeker en de kosten zijn te groot. Deze
bezwaren maken de curatiefenting ook bij jongere dieren
tot een niet zeer dankbaar werk.

Infectie door de enting werd ook dit jaar door mij in
geen enkel geval waargenomen.

Als supplement voeg ik hierbij een klein verslag van door
mij in 1899 verrichte entingen met Landsbergsch serum,
zooals dat voorkomt in de brochure welke door de r/Serum-
gesellschaft" in het begin van dit jaar werd uitgegeven.

-ocr page 276-

Daarin komen ook gunstige getuigenissen voor van de collega\'s
Verwey, Hilwig en de Graaff.

Door mij werd het volgende geschreven:

vim Ganzen habe ich 252 Schweine geimpft und wohl
grössentheils preventiv, einzelne Nothimpfungen und auch
einige Curativimpfungen. Unangenehme Erfolge sind nicht
oder sehr wenig vorgekommen. Ein geimpftes Schwein ist
etwas stramm geworden. In Ställen wo Rothlauf aufgetreten
war und Thiere daran gestorben waren, ist die Simultan-
impfung verrichtet ohne schädliche Erfolge.

Bei zwei an Rothlauf leidenden Thieren wurde die acht-
fache Quantität geimpft und genasen die Thiere.

Die immunisirende Kraft war ausgezeichnet; wiewohl die
Krankheit in der Gegend enzootisch war, sind alle geimpften
Schweine gesund geblieben, Ein nicht geimpftes Schwein in
Mitte von den Impflingen ist an Rothlauf gestorben.

Ansteckung durch die Impfung ist nicht bemerkt."

Overigens heb ik een zeer gedetailleerd verslag aan den
districtsveearts doen toekomen.

Volledigheidshalve deel ik hierbij mede, dat dit jaar bij een
klein getal varkens door mij //Süsserin" werd beproefd. Bij
momentaneel gebrek aan Landsbergsch serum, heb ik door
nood gedwongen het //Höchster Serum" gebruikt als
nood en fing bij 8 varkens. Alle geënte varkens bleven
gezond, ook na de injectie met culturen, te Landsberg
besteld. Bij 2 varkens uit denzelfden koppel werd//Susserin"
als curativum aangewend. Een der laatstbedoelde dieren was
in geringen graad aangetast en genas met een weinig vergroote
voorbehoedende dosis. Het andere varken was vrij hevig aan-
getast, en genas niet met de voorgeschreven dosis. Dit dier heb
ik later 30 cM3. Landsbergsch serum ingespoten, waarna het
nog langen tijd stijf bleef, maar toch eindelijk prompt is
genezen.

Het varken woog 20 KG.

-ocr page 277-

Bij nog een derde ziek varken heb ik ook vSusserin"
beproefd, evenwel zonder eenig resultaat.

Deze kleine mededeeling omtrent resultaten met „Susserin"
zou ik gaarne willen doen gelden als opwekking aan de col-
lega\'s, die daarmee meer ervaring hebben opgedaan, ook hun
licht daarover te ontsteken. Op die wijze zou men door ver-
gelijking reeds vóór het aanstaande seizoen zijn keuze van
entstof kunnen doen.

Bovendien komt het mij voor, dat zelfs de gedachte aan
voorbehoedende serumentingen bij alle collega\'s nog niet al
te vast heeft post gevat. Behandeling van dit onderwerp in
ons tijdschrift kan zeker niet dan in het belang van deze zoo
uitnemende zaak zijn.

Alkmaar, December 1900.

Terwijl deze mededeeling in druk was, verscheen het „Verslag
aan de Koningin" over 1899 (extra vroeg). Het cijfer dat aan-
geeft het aantal door mij verrichte entingen klopt niet met het
hier medegedeelde, doordat de in December geënte varkens niet
mede werden gerekend. Aangaande de ,,S u sse r i n"-entingen
blijkt dat ze, uitgevoerd volgens de oorspronkelijke bedoeling van
Schütz en Voües, niet aan de eischen van de praktijk voldoen,
wat trouwens van elders reeds bekend was.

Van des te grooter belang zou het kunnen zijn te weten, hoe
dit jaar (bijv. in Friesland) deze methode heeft voldaan, gecom-
bineerd met gelijktijdige cultuurinjectie.

W.

Korte mededeelingen en referaten.

Een geval van foetale tuberculose. (C. Schroeder, Zeitschrift
für Fleisch-und Milchhygiene,
Heft 3, 1900, bladz. 79.)

Dit geval werd door schrijver op het abattoir te Leipzig

-ocr page 278-

waargenomen. De sectie van het moederdier gaf te zien: tuber-
culose van longen, lever, milt, nieren, pleura, peritoneum en
buitenwand van den uterus. Ook uier met uierklieren waren
zichtbaar aangedaan.

De uterus dezer koe bevatte een foetus van 6 a 7 maanden,
dat bij sectie vertoonde: tuberculose van lever, portaalklieren,
mediastinaal- en bronchiaalklieren, milt, mesenteriaalklieren en
rechter boegklier.

De cotyledonen waren tuberculeus. Tusschen de chorionvlokken
en het epithelium der crypten was een gele vloeistof aanwezig,
welke tal van tuberkelbacillen bevatte.

Volgens opgave van den eigenaar had de koe eenmaal geabor-
teerd en viermaal gekalfd. Een der kalveren stierf kort na de
geboorte, en twee andere waren reeds vroeger op het abattoir
te Leipzig wegens algemeene tuberculose in beslag genomen. Het
vierde kalf was verkocht geworden. v. H.

liet aantoonen vaii paardenvleesch in worst. (Bastien, Jour-
nal de Pharmacie et Annales d\'hygiène public
1899. Zeitsclirift für
Fleisch-und Milchhygiene,
Heft 3, 1900, bladz. 82.)

Na de methode Brüutigam-Edelmann met velschillende modifi-
caties te hebben aangewend, is
Bastien tot de slotsom gekomen,
dat het volgend procédé het best is:

20 gram fijn gehakte worst worden met 100 cc. water \\—1
uur gekookt tot het volume 30 cc. bedraagt. Na afkoeling wordt
gefiltreerd en bij 10 cc. filtraat 2—3 droppels
LuooL\'scbe solutie
(1: 2: 10) gedaan. Wanneer dan een violette verkleuring intreedt,
is er paardenvleesch in de onderzochte worst voorhanden. De
aanwezigheid van 5°/0 paardenvleesch kan aldus nog worden
aangetoond.

De reactieve kleuring is vluchtig en het reagens moet voor-
zichtig worden bijgedruppeld, daar een weinig te veel de vloeistof
roodbruin maakt. Bevat de worst amiden, dan decanteere men
het vleeschdecoct en voege er 1—2 volumedeelen azijnzuur bij;
na 5 miuuten filtreere men en late dan op 10 cc. filtraat de
jodiumoplossing inwerken. v. H.

De oorzaak van de paardenziekte. (Rickman, Berliner Thier-

-ocr page 279-

ärztliche Wochenschrift 1900, N°. 27. Zeitschrift für Fleisch-und
Milchhygiene
, Heft 3, 1900, bladz. 82.)

Rickman en Küsewurm hebben een onderzoek ingesteld naai-
de aetiologie der Zuid-Afrikaanscbe ,,p aardeziekte".

Zij konden door bloedentingen de ziekte overbrengen en vonden
door middel van een kleuringsmethode, welke ook voor malaria-
parasieten wordt gebruikt, in de roode bloedlichaampjes derge-
lijke lagere dieren als bij malaria worden gevonden. Het aantal
witte bloedcellen neemt gedurende de ziekte belangrijk af.

Een verdere publicatie wordt beloofd. v. H.

Do aetiologie der dekziekte. (Schneider und Buffard,
Recueil de médecine vétérinaire 1900. Zeitschrift fnr Fleisch-und
Milchhygiene
, Heft 3, 1900, bladz. 83.)

Nadat reeds Ciiauvrat bij de boosaardige dekziekte (dourine)
de aanwezigheid van trypanosomen had aangetoond, leverden
schrijvers in 1899 het bewijs, dat dit lagere dier werkelijk de
oorzaak der dekziekte is. Het bovenbedoeld trypanosomum ver-
toont zich in het bloed als een aalachtige, zich levendig kron-
kelende parasiet, welks eene uiteinde snavelvormig is, terwijl het
andere in een geeseldraad uitloopt. Het dier is 20—30 micra
lang en 1,5—2 micra breed en leeft uitsluitend in het bloed,
waarin het periodiek in grootere en kleinere hoeveelheden wordt
aangetroffen en — misschien door verstopping van kleine vaten
— de oedemen teweegbrengt, welke bij deze ziekte voorkomen.
De parasiet, en daarmede de ziekte, laat zich gemakkelijk over-
brengen op paarden, honden, konijnen, ratten, muizen en ezels;
dit overbrengen kan geschieden door subcutane injectie, door den
coïtus, door subdurale injectie en langs den conjunctivaal-zak.
Het gemakkelijkst is de parasiet in de oedemateuse zwellingen
aan te toonen. Subcutane enting van een hond met eenige drop-
pels bloed uit de zieke deelen dient tot vaststelling der diagnose.

v. H.

Experimenteele tuberculose by den ezel. (Stockmann, Journal
of comparative Pathologij
1899. Zeitschrijt für Fleisch-und Milch-
Hygiene
, Heft 3, 1900, bladz. 88.)

Stockmann entte drie ezels en een muilezel intraveneus met
een vijf weken oude cultuur van tuberkelbacillen. Twee dieren

-ocr page 280-

vertoonden behalve voorbijgaande koorts niets bijzonders; één
daarvan gaf bij sectie in de longen en op de pleura knobbeltjes
ter grootte van een erwt te zien, waarvan echter de overenting
op caviae zonder resultaat bleef. De derde ezel stierf onder ver-
schijnselen van acute longtuberculose. Bij sectie bleek miliair-
tuberculose van de longen aanwezig; virulente tuberkelbacillen
waren hierin, zoowel als in den kazigen inhoud van het op de
entplaats ontstane gezwel, aanwezig. De ezel is derhalve niet
immuun voor tuberculose. v. H.

Enting tegen influenza (eontagieuse pleuro-pneumonie) der
paarden.
Vroeger spoot men tegen deze ziekte 50 gr. bloed-
vocht in, afkomstig van paarden, welke van dit lijden waren
hersteld, doch de hierdoor verkregen beschutting was van te
korten duur en bovendien niet zeker genoeg. Men beproefde
grootere doses en
Troester, een Pruisisch paardenarts, steeg
langzamerhand tot 500 gram; hij zag dat de duur der beschut-
tende werking toenam met de hoeveelheid der entstof, en dat
die bij 500 gram ongeveer 40 dagen bedraagt
(Zeit schrift für
Veterindr kunde, XII Jahrgang,
N°. 7).

Zulk een groote hoeveelheid entstof is echter in het begin
der ziekte bij een regiment niet te krijgen, althans niet voor
de enting van alle voor besmetting vatbare paarden; men zou
dan moeten wachten tot de ziekte eenigen tijd heeft geheerscht,
en in dat geval kan van praeventieve enting geen sprake
meer zijn.

Het transporteeren der entstof\' van elders, waar de inlluenza
pas heeft geheerscht, levert practische bezwaren op, evenals het
conserveeren van het serum van vroegere ziekte-invasies.

De ontdekking van Wassermann, dat een serum kan worden
versterkt door daaraan een zekere hoeveelheid van een volkomen
onwerkzaam serum toe te voegen, gaf
Troester aanleiding om
dit bij de influenza (pleuro- pneumonia contagiosa) der paarden
te beproeven. Hij vermengde zijn serum, dat hij tot 200 gram
verminderde, met 0,8 percent inactief plasma en injiciëerde dit
vóór de borst met één insteekopening. Het plasma was een uur
vóór de enting bereid ; het inactieve gedeelte werd er onmiddellijk
vóór de injectie bijgevoegd.

Het resultaat was, zooals nu reeds bij eeuige honderden paar-

-ocr page 281-

den is waargenomen, volkomen bevredigend. Daarmede zou dus
weer bewezen zijn dat de theorie van
Ehrlich en Bordet-
Morgexroth
omtrent de werking der bactericide sera juist is.
Deze toonden namelijk aan dat twee stoffen noodig zijn voor het
dooden en oplossen der bacteriën: een immuun- of tusschen-
lichaam en een eindlichaam of complement, waarvan
het laatste in beperkte hoeveelheid in het normale bloed aanwezig
is, terwijl het tusschenlichaam eerst ontstaat bij de immuniseering
of bij het natuurlijk doorstaan der infectieziekte. Het is dus niet
voldoende dat met het bactericide serum een groote hoeveelheid
tusscbenlichamen wordt ingevoerd ; deze komen slechts tot werking
zoover het dier eindlichamen in zijn bloed bezit. En daarvan is
het aantal steeds beperkt.

Aldus is het te verklaren dat het invoeren van groote hoeveel-
heden bactericide sera onwerkzaam bleef; de tusscbenlichamen
vonden dan namelijk geen passende complementen. Ol de laatste
kunnen worden geleverd door dezelfde diersoort dan wel door
andere, is nog niet voor alle gevallen beslist. Bij cavia\'s moest
(bij enting met typhusculturen) runderserum worden genomen,
daar het bleek dat ingevoerde eindlichamen van dezelfde dierspecies
spoedig te gronde gingen; uit de experimenten van
Troester
volgt, dat niet, altijd inactief plasma van een andere diersoort
noodig is, om de gewenschte hoeveelheid eindlichamen te bekomen.

W. C. S.

Tuberculose by het paard, door prof. P. IIendrickx. (Annales
de médecine vétérinaire,
Novembre 1900. — IIendrickx was in de
gelegenheid het geheele ziektebeloop te kunnen volgen bij twee
paarden, welke aan tuberculose leden. Het eerste geval betrof een
ruin van zeven jaar, een uitstekend koetspaard, maar dat van
Mei 1S99 af\' slechter begon te eten en vermagerde. Het clinisch
onderzoek bracht niets aan het licht en het dier werd \'s zomers
in de weide gedaan tot 20 October, waarna de voedingstoestand
zóó verbeterd was, dat men besloot het paard weer te laten werken.
Na verloop van veertien dagen werd de eetlust opnieuw capri-
cieus en een ingesteld onderzoek bracht
Hendrickx niets verder.

De ademhaling was niet versneld, regelmatig, hoesten werd
nooit gehoord, ontlasting en urine waren normaal.

Twee maanden achtereen diende men arsenik toe, met een

-ocr page 282-

pauze vau vijftien dageu. Het resultaat was negatief en iu Jauuari
1900 bleek het dier van October 1899 af 114 Kg. aan gewicht

o o

te hebben verloren. Met het oog op dit sterk gewichtsverlies
dubiëerde men nu tusscheu de volgende vier ziekten: malleus,
diabetes, albuminurie en tuberculose.

Een injectie met malleine gaf noch locale noeh algemeene
reactie, zoodat kwade-droes kon worden uitgesloten.

De urine, herhaaldelijk onderzocht, bevatte geen suiker of
eiwit en per exclusionem moest men aan tuberculose gaan gelooven.
Percussie en auscultatie leverden niets op, de tastbare lymph-
klieren waren niet gezwollen en er bestond geen neusuitvloeiing.

De tuberculine bracht Hendrickx echter een schrede verder.
Na de injectie steeg de temperatuur 1,6° C. en hierop verkreeg
men van den eigenaar vergunning het paard ter observatie aan
de veeartsenijschool te houden.

Vijfmaal, telkens met een pauze van vier dagen, werd het
dier tuberculine geïnjiciëerd. Den eersten keer steeg de tempera-
tuur 1,4° 0., den tweeden keer 1,3° C.; de ademhaling bleef
hierna wat versneld. Na de derde injectie bedroeg de hyperthermie
1,5° C. en van dit oogenblik af dronk het dier veel meer en
urineerde het dikwijls. De urine bevatte geen suiker of eiwit, het
soortelijk gewicht was slechts 1008.

De polyurie duurde tot aan den dood en na de vierde
tuberculine-injectie, waarbij de thermometer een verhooging van
1,2° 0. aangaf, vermagerde het paard tot een skelet. Een vijfde
tuberculine-injectie gaf geen reactie, wat
Hendrickx niets ver-
wonderde en overeenstemt met het niet reageeren van runderen
met tuberculeuse cachexie.

Drie dagen na de laatste inspuiting stierf het paard. Het long-
weefsel bleek doorzaaid met kleine grijsroode knobbeltjes van zeer
jongen datum; de bronchiaalklieren bevatten eveneens tuberkels.
In de buikholte waren de ingewanden, de lever, de nieren, de
blaas, het buikvlies en de subrenale lymphklieren normaal, maar
de milt was doorspekt met tuberculeuse haarden, waaronder zelfs
ter grootte van een kinderhoofd, met verkaasden of verkalkten
inhoud.

Naar aanleiding van dit sectiebeeld wijst Hendrickx er op,
dat de milt primair was aangetast en van hieruit later de longen
geïnfecteerd zijn. Hij gelooft dat de herhaalde tuberculine-injecties

-ocr page 283-

aan de bacillen, welke zich in de milt bevonden, een nieuwe
activiteit hebben gegeven, waardoor als het ware een „phtisie
galopante" onstond, wat ook bij den menseh is waargenomen,
toen men trachtte de ziekte met tuberculine te genezen.

Het tweede geval was niet minder interessant dan het eerste.
Het betrof een merrie, Ardenner, van negen jaar. De eerste
verschijnselen openbaarden zich in Januari 1900, toen de eetlust
minder werd; daarvoor worden tonica gegeven. Het uitstekende
dienstpaard bleef tot April werken, maar werd steeds magerder,
zoodat besloten werd het in de weide te doen. Op dat oogenblik
was de ademhaling nog normaal, hoesten werd niet gehoord en
er bestond geen uitvloeiing.

Na drie weken in de weide te hebben geloopen, was de voedings-
toestand nog veel minder geworden, zoodat men de merrie weder
op stal bracht. Bij rectale exploratie met het doel de subrenale
lymphklieren te onderzoeken, vond
IIendrickx deze niet vergroot,
maar hij palpeerde in de linker flankstreek een grooten tumor,
waarvan hij, ofschoon in het bezit van lange armen, de grenzen
niet kon vaststellen. Hij vermeldt dat deze tumor uitging van de
milt en dat het paard aan tuberculose leed.

Een tuberculine-injectie gaf een temperatuurstijging van 2,8° C.
Hierna wei\'d bet paard naar de veeartsenijschool gebracht, waar
alle leerlingen exploreerden om het gezwel te onderkennen.

Drie nieuwe tuberculine-injecties brachten, in een tijdsverloop
van drie weken, nog een verhooging van 1,9° C., 1,6" C. en
0,8° C. tot stand. Vier dagen na de laatste inspuiting ontstond
polyurie en van dit oogenblik af vermagerde bet dier zóó sterk,
dat het na 20 dagen bezweek.

De sectie vertoonde in de longen dezelfde veranderingen als
bij het lst0 paard. De lever en de rechter nier bevatten tuberkels
met kaasachtigen inhoud. De milt woog 7,25 Kg. en ook hier
was het tuberculeuse proces van ouden datum.

Referent vond het van belang deze mededeeling van professor
Hendrickx in ons tijdschrift over te nemen, in verband met de
zoo volledig beschreven gevallen van tuberculose bij het paard
door de collega\'s
Knipscheer en Markus.

Te verwonderen is het dat Hkndrickx niets bericht over het
bacteriologisch onderzoek der tumoren, wat toch zeker volledig-
heidshalve mag worden gevergd. Niettegenstaande dit is de

-ocr page 284-

rnededeeling leerzaam en bewijst ze al weer, dat polyurie bij
tuberculose eerst in bet laatste stadium optreedt. Immers in beide
gevallen constateerde men polyurie, toen het lichaam als het ware
kunstmatig gesatureerd was met tuberculine.

Dat tuberculose bij paarden veel meer voorkomt dan men vóór
2 a 3 jaar algemeen geloofde, is zeker aan te nemen. Collega\'s
die een paard in behandeling krijgen, dat steeds vermagert en
waarbij geen enkel organisch gebrek te constateeren valt, zullen
ui. i. goed doen tuberculine aan te wenden als diagnosticum.

K. Hoefnagel.

Militair-veterinaire dienst in Nederlandsch-Indië over 1899.

— Uit de Veeartsenijkundige Bladen, afl. 2, deel
XIII, is het volgende geresumeerd.

De garnizoenen zijn bezet met het daarachter geplaatst aan-
tal paarden : Weltevreden en Rijswijk 398, Babakan 82, Willem
I en Banjoebiroe 270, Salatiga 446, Soerabaia 157, Koeta-Radja
500, Padang 33, Fort de Koek
43 en Makassar 64. De geheele
sterkte bedroeg dus 1993 paarden, als volgt over de verschillende
wapens verdeeld : cavalerie 714, artillerie 770, militaire transport-
trein 189 en officierspaarden 320.

Hiervan kwamen in behandeling 4124 (C. 1083, A. 2477,
M. T, 214, O. 350), !) herstelden 3776 (C. 961, A. 2310,
M. D. 183, O. 322), werden er afgemaakt 31 (C. 44, A. 14,
M. T.
1, O. 2), wegens gebreken verkocht 111 (C. 49, A. 39,
M.T. 13, O. 10) en zijn overleden 38 (C. 12, A. 12, M. T. 9,
O. 5).

Als redenen voor overlijden en afmaken worden de volgende
ziekten aangegeven: goedaardige-droes (5 C.), kwade-droes en
worm (6 C„ 12 A., 3 O.), stijfkramp (l O., 1 M. T.), lenden-
verlamming (1 C., I A.), acute catarrh van strottenhoofd en lucht-
pijp (2 A.), longcongestie (1 A.), koliek (2 C., 1 A., 1 M. T.,
1 O.), acute maagdarmcatarrh (1 C., 2 A., 3 M. T., 1 O.),
maag-darmontsteking (6 A.), gewrichtsontsteking (1 A.), hoefont-
steking (1 M. T.), schietwoud (1 C., 2 M. T.) overige ziekte-
vormen (10 C., 2 M. T., 1 O.) v. E.

1) C. = cavalerie, A. — artillerie, M. T. militaire transporttrein,
O. officierspaarden.

-ocr page 285-

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde.

Mededeelingen van het Hoofdbestuur.

Bij de afdeeling Gelderland-Overijsel is, met ingang van 1
Januari 1901, overgegaan het lid der Algemeene afdeeling D.
L. Bakker te Enschede.

KORT VERSLAG van het verhandelde op de
40*t° Algemeene vergadering, gehouden te
Utrecht den 21ston en 22sten September 1900.

In dit verslag van de eerste tweedaagsche Algemeene ver-
gadering mag zeker al dadelijk met voldoening worden gecon-
stateerd, dat de nieuwe instelling volkomen aan haar doel heeft
beantwoord en naar wensch is geslaagd, ja zelfs de verwachting
heeft overtroffen.

De avond-vergadering was zeer goed bezocht. Aanwezig waren,
behalve het Hoofdbestuur, de afgevaardigden van alle afdeelingen,
zelfs waren deze, wat vroeger nog al eens faalde, allen bij de
opening tegenwoordig, en nog 22 leden, waarvan 10 in Utrecht
woonachtig.

De afdeeliugen werden vertegenwoordigd: Groningen-Drente
door
A. van Leeuwen met 14; Friesland door R. Boer Hzn. met 10;
Gelderland-Overijsel door A. ten Sande met 12; Utrecht door
K.
IIoefnaoei. (plaatsvervangend afgevaardigde) met 10; Noord-
Holland door F. M.
de Leur met 9; Zuid-Holland door W. F.
Altevogt met 11; Nieuwe afdeeling Zuid-Holland door J. J. F.
Diiont met 14; Zeeland door J. A. de Graaff met 4; Noord-
Brabant-Limburg door W. J.
Paimans met 7 stemmen.

De voorzitter, de heer Thomassen, opende te ruim 7 ure de
vergadering, na, inzonderheid den afgevaardigden, maar ook den
overigen leden een welkomstgroet te hebben toegebracht.

-ocr page 286-

Een geruime tijd der vergadering werd in beslag genomen
door het lezen der notulen, welke, behoudens een kleine wijzi-
ging, werden goedgekeurd.

Daarna werd door den lste secretaris verslag gedaan omtrent
den toestand der Maatschappij (zie bladz. 50), en door den
penningmeester-bibliothecaris van den financiëelen toestand en
van de bibliotheek (zie bladz. 54 en 58).

Als penningmeester-bibliothecaris wordt met algemeene (97)
stemmen de aftredende titularis, de heer D.
F. van Esveld, her-
kozen. Met applaus wordt diens toestemming om deze functie
weer op zich te nemen, begroet.

De rekening en verantwoording der geldmiddelen wordt dooi-
de daartoe benoemde commissie, bestaande uit de afgevaardigden
der afdeelingen Groningen-Drente, Utrecht en Nieuw-Zuid-
Holland accoord bevonden en door de vergadering goedgekeurd
(zie bladz. 50).

Uitvoerig werd alsnu beraadslaagd omtrent het voorstel van
het Hoofdbestuur in zake het tijdschrift en aangaande een op te
richten courant.

Het meerendeel der afdeelingen verklaarde zich voor het prae-
advies van het Hoofdbestuur, om uitbreiding te geven aan het
tijdschrift en daarvoor de contributie te verhoogen met
f 1. De
Nieuwe afdeeling Zuid-Holland maakte hierop een uitzondering;
deze wenschte dat naast het tijdschrift een courant zou worden
uitgegeven. Door enkele andere afdeelingen was daarvoor ook
wel de wensch te kennen gegeven, doch, gehoord de bezwaren
aan de uitvoering hiervan verbonden, meenden zij dat het voor
het oogenblik beter was het advies van het Hoofdbestuur te volgen
en het tijdschrift uit te breiden, om later te zien of daarnaast
nog een courant kon worden uitgegeven. Enkele leden wenschteu
een beslissing uit te stellen en de zaak nog te laten zooals
zjj is.

Het voorstel van het Hoofdbestuur in stemming gebracht,
wordt aangenomen met 74 stemmen vóór, 22 tegen en 1 blanco.
Het tijdschrift zal derhalve voortaan in maandelijksche afleveringen
verschijnen en de contributie met een gulden worden verhoogd.

Daarna werden nog eenige besprekingen gehouden over den titel
van het tijdschrift; er werd voorgesteld hiervan af te nemen de
woorden «en veeteelt.« Algemeen was men van gevoelen dat deze

-ocr page 287-

woorden gevoegelijk konden vervallen en het beter was den
titel van bet tijdschrift in overeenstemming te brengen met den
naam der Maatschappij, waarvan het tijdschrift het officiëele orgaan
is. Aan de redactie werd overgelaten om, gehoord de discussiën,
den titel te wijzigen.

Achtereenvolgens worden de drie voorstellen van de afdeeling
Noord-Brabant-Limburg in behandeling genomen. Van het lste
voorstel, dat in drie onderafdeelingen is gesplitst, is
a na eenige
(liscusssiën, overeenkomstig het praeadvies van het Hoofdbestuur,
aangenomen met 71 stemmen vóór en 33 tegen;
b en c worden
afgestemd met 80 stemmen tegen en 24 vóór. Het tijdschrift
zal dus voortaan den leden door tusschenkomst van het Hoofd-
bestuur rechtstreeks worden toegezonden; de onkosten worden
aan bet eind van het jaar met de afdeelingen verrekend.

Het 2de voorstel der afdeeling Noord-Brabant-Limburg heeft
geen bijval gevonden in de afdeelingen, en daar alle afgevaar-
digden zich hiertegen verklaren, trekt de heer
Paimans het
voorstel in. Hoewel omtrent het 3de voorstel de gevoelens eenigs-
zins uiteenloopend waren, bleek er toch bij de afdeelingen nei-
ging te bestaan om aan den wensch van Noord-Brabant-Limburg
te voldoen. Dit had dan ook ten gevolge dat na eenige discussie
een door den heer Dr.
de Jong voorgesteld en door den heer
Paimans overgenomen amendement, luidende: «de afdeeling
Noord-Brabant-Limburg stelt voor: het Hoofdbestuur heeft het
recht de Maatschappij lid te doen worden van het Nederlandsch
Landhuishoudkundig Congres en van andere congressen en haar
daar officieel te doen vertegenwoordigen, indien de belangen dei-
Maatschappij dit eischen», werd aangenomen met 81 stemmen
vóór, 10 tegen en 12 stemmen blanco.

Naar aanleiding van een voorstel van den beer van Leeuwen,
gedaan uit naam van een lid dat niet ter vergadering kon zijn,
namelijk om op het eerstvolgend landhuishoudkundig congres, te
Steen wijk te houden, een afgevaardigde te zenden ter bespreking
van de tuberculine-injectie, alsmede ingevolge de besprekingen
over de wijze waarop de tuberculine-injecties in Friesland worden
verricht, stelt de heer
de Jong de volgende motie voor, welke
bij acclamatie wordt aangenomen:

<t.I)e Algemeene vergadering der Maatschappij tot bevordering der
Veeartsenijkunde in Nederland, gehouden te Utrecht op
21 en 22

-ocr page 288-

September 1900, verklaart de tuberculine-injecties bij dieren, gedaan
door niet-veeartsenijkundigen, wetenschappelijk en practisch van nul
en geener waarde.»

De begrooting, nader toegelicht door den penningmeester, den
heer
van Esveld, wordt in verband met bet besluit om liet tijd-
schrift uit te breiden en de contributie met f 1.— teverhoogen,
vastgesteld tot een bedrag van f1623 in ontvangst en uitgaven.
Behalve de posten van ontvangst aan contributie en uitgaaf aan
het tijdschrift, welke elk f 320 hooger zijn geraamd, zijn de overige
onveranderd aangenomen.

De commissie in zake de reorganisatie voor het veeartsenij-
kundig onderwijs heeft dit jaar geen vergadering gehouden, maar
blijft diligent.

Ingevolge een voorstel der afdeeling Utrecht wordt het Hoofd-
bestuur opgedragen, namens de Maatschappij, een waardeerend
dankschrijven te richten aan de firma
Hauftner te Berlijn voor
de toezending van haar fraai geïllustreerden catalogus van vee-
artsenijkundige instrumenten aan alle leden.

Daar het ruim elf uur is geworden en de agenda van het
lste gedeelte der vergadering is afgehandeld, schorst de voorzitter
de vergadering tot den volgenden morgen tien uur.

Had de opkomst naar de avondvergadering reeds alle reden
tot tevredenheid gegeven, in hooge mate overtrof het aantal leden
dat tegenwoordig was op het tweede meer zuiver wetenschappelijk
gedeelte der vergadering, des Zaterdags gehouden. Niet minder
dan 97 leden zijn aanwezig, een getal dat nog nimmer te voren
op een vergadering bereikt was.

De voorzitter, de heer Thomassen, na eerst met een kort woord
de aanwezigen welkom te hebben geheeten, wijdt in zijn openings-
rede uit over de noodzakelijkheid eener spoedige reorganisatie
der veeartsenijschool en van het veeartsenijkundig onderwijs.
Verheffing der school tot een inrichting van hooger onderwijs
met het jus promovendi; het einddiploma van lioogere
burgerschool of gymnasium als eisch voor de toelating; vijfjarige
studietijd; vermeerdering van het onderwijzend personeel en uit-
breiding van sommige leervakken, zjjn de voornaamste der door
hem genoemde verbeteringen. Hij voegt hieraan toe, dat de be-
langen der veeartsenijkunde bij onze Regeering in goede han-
den zjjn. Daarna opent hij de vergadering en geeft hij het woord

-ocr page 289-

aan den heer ten Sande, afgevaardigde der afdeeling Gelderland-
Overijsel. *

De heer ten Sande trachtte in een goed gestyleerde en gear-
gumenteerde rede de noodzakelijkheid aan te toonen voor het
oprichten van een chemisch-pathologisch laboratorium. Hij deed
daarbij uitkomen dat er thans geen gelegenheid is voor de Neder-
landsche veeartsen, om zaken van wetenschappelijk en practisch
belang, welke zich toch zoo dikwijls en van velerlei aard in de
veeartsenijkundige praktijk voordoen, te laten onderzoeken en dat
aanvulling dezer leemte dringend noodig mag worden genoemd.
Dat thans aan de veeartsenijschool de gelegenheid voor dergelijke
onderzoekingen niet bestaat, meende spreker te kunnen bewijzen
door het voorlezen van een brief van Dr.
Woltering, gedateerd
Juli 1899, waarin deze, op een tot hem gericht verzoek om een
onderzoek te willen doen van chemisch-pathologischen aard moest
antwoorden, dat hem de voor een dergelijk onderzoek noodige
hulpmiddelen en ook de tijd ontbraken en dat liij zich hiermede
derhalve niet kon bezighouden. In een tweeden brief van
Dr.
Woltering van lateren datum, welke ook een antwoord be-
vat op een vraag voor het doen van een onderzoek, wordt wel
van verbetering van den toestand aan de veeartsenijschool gewag
gemaakt, maar deze is toch nog van dien aard dat aan het ver-
richten van dergelijke onderzoekingen niet kan worden gedacht.

De heer Dr. Hamburger geeft als zijn meening te kennen dat
de onderzoekingen, als de afdeeling Gelderlaud-Overijsel wenscht,
zoo talrijk zullen zijn en zooveel personeel zouden vorderen, dat
als hiervoor een inrichting moest worden opengesteld er een
tweede veeartsenijschool zou verrijzen.

Dr. de Jong vreest, dat er gevaar bestaat dat de Regeering
zal gaan meeneu dat een laboratorium als door den heer
ten
Sande
is geschetst, boven de veeartsenijschool moet staan. Hij
meent dat door een verbeterden toestand aan de veeartsenijschool,
aan de wenschen der afdeeling Gelderland-Overijsel zal kunnen
worden tegemoet gekomen. Wordt de school beter ingericht, dan
zullen ook de toestanden verbeteren. Spreker wijst daarbij op de
veeartsenijscholen te Berlijn en Hannover, waar nu goed inge-
richte laboratoria zijn voor verschillende onderzoekingen, met
een geoefend personeel; deze laboratoria komen ten goede aan
de wetenschap en de praktijk.

-ocr page 290-

De voorzitter meent ook dat het gewenscht is voorloopig geen
pogingen bij de Regeering te doen om een laboratorium als de
afdeeling wenscht, te verkrijgen, eu af te wachten de aan de
school in uitzicht gestelde verbeteringen.

Dr. van der Plaats acht het noodig er, naar aanleiding van
de voorgelezen brieven, ten einde een verkeerden indruk weg te
nemen, op te wijzen dat voor verbetering van het laboratorium
van Dr.
Woltering en het aanschaffen van hulpmiddelen reeds
gelden beschikbaar zijn gesteld en dat op de begrooting van
1900 ook geld is uitgetrokken voor het aanstellen vau een
assistent voor dezen leeraar.

De hoofdschotel dezer vergadering waren de wetenschappelijke
voordrachten, welke nu volgden. Yan Dr.
Poels, wiens voor-
dracht het eerst aan de beurt komt, is telegrafisch bericht ont-
vangen dat hij wegens ziekte verhinderd is aan zijn voornemen
gevolg te geven. De voorzitter zegt dit zeer te betreuren en ook
de vergadering is hierdoor teleurgesteld. Het woord is nu aan
Dr.
de Jong voor het houden zijner aangekondigde voordracht:
over endocarditis verrucosa chronica in ver-
band met haemorrhagische septicaemie.

Met onverdeelde aandacht wordt deze wetenschappelijke voor-
dracht, waarin spreker zeer uitvoerig in details een geval van
endocarditis verrucosa bij een varken na rhusopathia demon-
streert, aangehoord. Belangwekkend zal het zijn deze voordracht
a tête reposée te kunnen lezen, waarvoor de gelegenheid door
spreker in uitzicht is gesteld.

De heer D. van dèr Sluijs vertoont daarna een gedeelte long
van een rund, dat hem door den heer
Billroth te Hoorn ter
onderzoek is gezonden. Deze long is hoogstwaarschijnlijk afkom-
stig van een rund, dat gestorven is aan septicaemia hae-
morrhagica. Het pathologisch-anatoinisch beeld, dat macro-
scopisch aan dat van besmettelijke longziekte herinnert, gelijkt
volkomen op de beschrijving van de
Rinderseuche. Bij het micro-
scopisch onderzoek bleken vele bacteriën aanwezig te zijn, welke
volkomen gelijken of althans groote overeenkomst hebben met de
bacilli van septicaemia haemorrhagica. Bacteriologisch en expe-
rimenteel is de identiteit der bacteriën niet vastgesteld, daar het
ontvangen materiaal door toevallige omstandigheden direct in
formaline is gefixeerd en dientengevolge hieruit geen culturen

-ocr page 291-

meer konden worden aangelegd. Op de boerderij waar de ziekte
zich voordeed, waren een drietal runderen aangetast; twee
biervan stierven. Pogingen om ander verscli materiaal te ver-
krijgen, mislukten, daar er geen zieke of gestorven runderen meer
kwamen. Volgens de mededeelingen van den heer
Billrotu
kwamen de verschijnselen, bij de aangetaste dieren waargenomen,
geheel overeen met de symptomen in liet handboek van
Frjeo-
bbrger
eu Fröhner onder «Wild- und Riuderseuche» aan-
gegeven.

Spreker meent dat de veronderstelling niet gewaagd is, dat
ook in ons land nu en dan gevallen van septicaemia liaemorrlia-
gica onder de runderen voorkomen. Hij betreurt de afwezigheid
van
Dr. Poels, te meer omdat wij uit diens mond waarschijnlijk
meer waarnemingen van eenige goed geconstateerde gevallen had-
den kunnen vernemen.

De heer Dhont deelde later mede dat door Dr. Poels twee-
maal bij aan het abattoir geslachte runderen de ziekte is ge-
constateerd.

In verband met de voordracht van Dr. de Jong wees de heer
van der Sluijs er nog op, dat endocarditis verrucosa chronica,
soms ook wel acuta, niet zoo heel zelden bij al of niet indirect
of direct uit nood geslachte runderen valt waar te nemen.

In den regel gaat dit ziekte-proces gepaard met metastasen
in andere organen, meestal de nieren, nu en dan ook de longen
eu de lever. We krijgen dan het beeld van pyo-septicaemie.
Bij het microscopisch onderzoek zijn in de thrombi een groot
aantal bacteriën aan te toonen. Deze bacteriën zijn in morpho-
logische en biologische eigenschappen nog al verschillend. Meestal
heeft één soort de overhand. Die bacteriën bevinden zich dan
ook in de metastatische haarden in de nieren en andere organen.
In do nieren worden meestal groote infarcten, nu en dan ook
slechts miliaire ronde, in de corticaal-substantie gezeten haardjes
aangetroffen, waarin geen eigenlijke pus aanwezig is.

Dergelijke gevallen zijn van groot belang voor de beoordeeliug
van het vleesch. Het is nog geen uitgemaakte zaak of deze bac-
teriën pathogeeu zijn voor den mensch, maar er zijn alle redenen
om het vleesch van dieren, waarbij de genoemde pathologische
veranderingen aanwezig zijn, te behandelen als schadelijk.

Spreker meent dat hem gelukt is de bacteriën in thrombi der

-ocr page 292-

valvulae mitrales ook uit bet vleescli te cultiveeren. Hij ver-
toont enkele culturen en beschrijft de methode welke hij volgt
bij het bacteriologisch onderzoek van vleesch.

Hij hoopt later in de gelegenheid te zijn omtrent de resul-
taten van dit onderzoek uitvoeriger mededeelingen te doen.

Na de pauze komt de voorzitter, de heer Thomassen, aan
het woord tot het houden van zijn voordracht
over hemiplegia
laryngis, als oorzaak van cornage bij hel paard, met demonstratie
van praeparaten.

Hoogst belangrijk en geheel nieuw waren de mededeelingen
van den redenaar over dit zoowel uit een practisch als weten-
schappelijk oogpunt belaugwekkend onderwerp. Spreker zeide dat
hij zich heëft voorgesteld een geheel nieuw gebouw te stichten
en hij hiervan thans slechts de fundeering en de lste etage ge-
reed heeft. De beschrijving van dit gedeelte van het gebouw
gegeven, rechtvaardigt ten volle de verwachting dat het, als het
ons in zijn geheel wordt vertoond, er zeer keurig van vorm en
ingericht volgens een nieuwe en oorspronkelijke architectuur, zal
uitzien. Met onverdeelde en klimmende belangstelling werden de
mededeelingen vau spreker aangehoord en gevolgd. De duidelijk-
heid werd in hooge mate bevorderd door de demonstratie van
een normaal strottenhoofd met de aanduiding der spieren, en
door een groot aantal exemplaren waaraan verschillende afwijkingen
in de spieren en de zenuwen waren te zien. De collectie laryngi
met pathologisch-anatomische afwijkingen, door spreker met zorg
verzameld, gaf een duidelijk inzicht van de verschillende afwij-
kingen waardoor cornage kan worden veroorzaakt. Tevens werd
er door aangetoond, dat de operatieve therapie gemakkelijk kan
falen. Met hooge belangstelling mogen mededeelingen der ver-
dere onderzoekingen over dit gewichtig onderwerp worden tege-
moet gezien. 1)

De heer IIengevuld gaf daarna een overzicht van depraeven-
tieve inentingen tegen anthrax, welke onder zijn toezicht in het
tijdperk van 1893 tot 1900 bij 1580 runderen, 29 paarden, 48
schapen en 1 bok zijn verricht.

\') Uitvoerige mededeeling dezer voordracht is te vinden in de n°s. 1 en 2,
deel 28, van dit tijdschrift.

-ocr page 293-

Deze mededeelingen, welke de aanwezigen mede zeer interes-
seerden, zullen in het tijdschrift worden opgenomen (zie bladz. 253).

Naar aanleiding van deze mededeelingen ontspon zich een
discussie over de vraag, opgeworpen door den heer
Beel, «wat
is de oorzaak van het ontstaan van de plaatselijke reactie, ge-
kenmerkt door meer of minder uitgebreide zwelling in den
omtrek van de injectie-plaats? Is die reactie het gevolg van
het vaccin of van toevallige infectie door onzuiverheid van de
naald ?»

Beel schrijft de reactie toe aan toevallige infectie, als de naald
telkens niet goed gedesinfecteerd wordt.
Hengeveld meent dat
in het vaccin het euvel moet worden gezocht. Zoowel de eene
als de andere partij vindt aanhangers. Uitgemaakt is de zaak
niet.

Ten slotte bekwam de heer van Haurevelt het woord en
demonstreerde ennige fraaie en merkwaardige pathologische prae-
paraten, afkomstig van aan het abattoir te Rotterdam geslachte
dieren, onder anderen de longen van een varken met
septicaemia
haemorrhagica,
«Schweineseuche» ; congenitale cystennieren van
een pas geboren kalf; runderlever met haardnecrose, veroorzaakt
door den bacillus necrophorus; een oesophagus van een paard
met hypertrophie der overlangsche spierlaag; enkele praeparaten
van beentuberculose; longen van een paard met malleus-baarden
en meer andere. Ook vertoonde spreker nog culturen van bacillen,
uit vleesch gekweekt in agarplaten.

Van deze praeparaten en de mededeelingen er bij gevoegd,
werd door vele aanwezigen met belangstelling kennis genomen.
In aansluiting met deze demonstratiën vertoonde de heer
van
der Sluijs
nog gedeelten der longen, lever en milt van een
paard, dat aan algemeene tuberculose had geleden. De longen en
de lever waren geheel doorzaaid met tuberkels, in de lever zeer
miliair. In de milt waren de tuberculeuse haarden ter grootte
van een mansvuist aanwezig.

Door den heer Heidema werd de quaestie van het onderzoek
van paarden, in het bijzonder dekhengsten, op cornage, ter
sprake gebracht, in verband met de te verwachten wettelijke
regeling der keuring van paarden. Zooals de keuring nu is voor-
gesteld, zal een uit veeartsen bestaande commissie hengsten welke
ter keuring worden aangeboden, moeten onderzoeken. Vindt de

-ocr page 294-

commissie dat een paard wegens cornage niet voor de fokkerij
geschikt is, dan zal zij dat moeten afkeuren. Nu heeft echter de
eigenaar het recht zich op een hoogere commissie, bestaande
uit de clinische leeraren van de veeartsenijschool, te beroepen.
Deze commissie kan van een ander gevoelen zijn en het afge-
keurde paard goedkeuren. Gebeurt dit, dan komt de eerste com-
missie in een onaangename positie, welke niet bevorderlijk is aan
haar prestige. Ook voor den eigenaar van het in eerste instantie
afgekeurde paard is een dergelijke gang van zaken niet aange-
naam, daar ondanks de goedkeuring van zijn paard in hoogere
instantie op dat paard toch reeds een blaam is geworpen, welke
niet bevorderlijk is aan de appreciatie als fokdier.
Heidema zou
daarom de zaak anders geregeld willen zien en wel in dezen zin
dat de keuringscommissie alleen had te onderzoeken, en ingeval
die een cornard onder de ter keuring aangeboden dieren vindt,
dit paard direct heeft te verwijzen naar de veeartsenijschool voor
een definitief onderzoek, zonder dat de eigenlijke commissie ver-
plicht zal zijn een afkeurend oordeel te vellen. Op deze wijze
zou, zijn inziens, de positie èn van de keuringscommissie èn van
den eigenaar aangenamer en voordeeliger zijn.

Verschillende leden voerden nog het woord over deze quaestie,
ouder anderen de heeren
Hengeveld, Dr. de Jong, Stempel en
Wjssteb, en bestreden de meening van den heer Heidema. Zij
meenden dat de eerste commissie wel in staat zal zijn een gron-
dig onderzoek te doen en dat die niet op lossen grond een af-
keuring zal uitspreken. Aanvraag om herkeuring zal dan toch
wel tot de zeldzaamheden behooren. De heer
Heidema persisteert
evenwel bij zijn meening en stelt voor een commissie uit de
vergadering te benoemen aan welke zal worden opgedragen zijn
bezwaren te overwegen, en ingeval die commissie aan de door
hem voorgestelde regeling adhaesie mocht schenken, zij hiervan
met den meest mogelijken spoed kennis zal geven aan het Hoofd-
bestuur, en dan aan het Hoofdbestuur op te dragen zoo spoedig
mogelijk aan de Regeering een adres te richten en te verzoeken
haar voorstel alsnog in den zin
Heidema te wijzigen. Dit voorstel
wordt aangenomen en tot leden der commissie worden benoemd
de heeren
Thomassen, Schimmel en Heidema, die deze opdracht
aanvaarden.

Als plaats waar de volgende Algemeene vergadering zal worden

-ocr page 295-

gehouden, xvordt met algemeene stemmen Utrecht aangewezen.

Nadat de voorzitter den afgevaardigden en den leden had dank
gezegd voor huil belangstelling in deze vergaderingen nadat door den
heer
van der Sluijs hulde was gebracht aan den voorzitter voor
diens uitnemende leiding eu de groote beteekenis door zijn
voordracht aan deze vergadering verleend, werd de vergadering
gesloten.

De lste Secretaris,
D. van der Slüijs.

VERSLA.G van de 38ste en 39ste vergadering der
Nieuwe afdeeling Zuid-Holland l).

(Wetenschappelijk gedeelte.)

Dr. Poels doet de volgende mededeeling. In den winter van
1899 heerschte de influenza (Pt\'erdestaupe) zeer uitgebreid te
Rotterdam en werkte in hooge mate belemmerend op den dienst
der zware werkpaarden. De ziekte had een kwaadaardig karakter
en verscheidene paarden bezweken. Dr.
Poels trachtte daarom
door middel van een voorbehoedende enting tijdelijke immuniteit
op te wekken bij de gezonde dieren, door ze in te spuiten met
een serum, bereid uit het bloed van volkomen herstelde paarden.
In aanmerking nemende, dat de smetstof der influenza soms zeer
lang bij de herstelde dieren kan aanwezig blijven, werd het ge-
maakte serum gefiltreerd door een
ciiamberlann\'scke filter onder
verhoogde drukking. Hadden wij te doen met een analoge smet-
stof als bij mond- en klauwzeer, welke het filter passeert, dan
zou deze voorzorgsmaatregel onvoldoende zijn.

Helaas konden met het bereide serum weinig proeven worden
genomen, maar op een stal, waar de ziekte reeds uitgebroken
was, werden 12 paarden ingespoten, waarvan er 5 den volgenden
dag ziek waren, vermoedelijk omdat ze reeds waren besmet. De
overige 7 bleven gezond, waarschijnlijk door verkregen immuniteit.
Bij elk paard werd 50 cM3. subcutaan ingespoten; inspuiting

In afl. 5, deel 27, werd abusicvolijk 38ste vorgadering genoemd, wat
37ste moeat wezen.

-ocr page 296-

van grootere hoeveelheden verdient zeker aanbeveling. Voortzet-
ting dezer proeven is in elk geval wenschelijk.

De heer Hinzg deelt mede, dat in liet remontedepot soortge-
lijke proefnemingen zijn gedaan met betrekking tot de besmette-
lijke borstziekte (Brustseuche) der paarden.

Dr. Poels wijst er nog op, dat vooral goed onderscheid moet
worden gemaakt tusschen influenza (Pferdestaupe) en besmettelijke
borstziekte (Brustseuche), zijnde twee infectieziekten, welke in
oorzaak en wezen hoegenaamd niets met elkander te maken hebben.

Na deze hoogst interessante mededeeling wordt door eenige
leden gewezen op de scherpe, irriteerende werking van vele
vaseline-soorten; vooral de vaseline in het leger verstrekt, schijnt
erg slecht te zijn.

Daarna beveelt Dr. Poels als middel tegen schoftdrukkingen
airol aan en de heer
J. Laméris tannoform tegen otitis bij
honden.

Dr. Poels geeft nog een goed recept tegen „Brustseuche" der
paarden, bestaande uit salicylas natricus, cortex chinae en digitalis.
Het aantal sterfgevallen wordt bij gebruik van dit middel tot
een minimum gereduceerd, vooral als de dieren luchtig worden
gehouden en men ze geen dampbaden toedient.

Tot zoover de 38ste vergadering.

In de 398te vergadering doet de districtsveearts Lamékis de
volgende mededeeling.

Spreker kreeg aangifte van een ziektegeval, dat men ver-
moedde kwade-droes te zijn. Het dier bleek de volgende ver-
schijnselen te vertoonen: gezwollen neusslijmvlies, catarrhale
uitvloeiing, uitslag om mond en lippen, knobbels over het ge-
lieele lichaam, \'zeer uitgebreid huidversterf. Aan den binnenkant
van het linker voorbeen was een stuk huid losgelaten en hing er
bij. Onder borst en buik een necrotische plek van 1 M. lang en
1 dM. breed. Ook uitgebreid versterf aan de linker dij. Later
vielen huidlappen af, zoodat de spieren hier en daar bloot lagen.
De lymphklieren waren gezwollen, geen lymphstrengen te zien.
Later bleek dat er nieuwvormingen in den neus aanwezig waren,
benevens twee ulceraties (erosies, geen kwade-droeszweren).

Het dier zou goedaardige-droes hebben gehad. Hoewel er geen
petechiën waren, meent spreker dit geval voor petechiaal-typhus
te moeten houden. Het hoofd was niet gezwollen geweest.

-ocr page 297-

Bij petechiaaltyphus komt gewoonlijk niet zulk een algemeen
huidversterf voor, evenwel in de laatste editie van
Friedberger
en Fröhner\'s Specielle Pathologie wordt het spontaan versterf
gereleveerd.

Het paard in quaestie is beter geworden. Ook in de Haar-
lemmermeer schijnt iets dergelijks voor te zijn gekomen bij
paarden, welke hadden gedroesd.

Na deze voordracht nam de heer Brouwer het woord, om
mededeeling te doen van een eigenaardige aandoening van het
subcutane weefsel bij een geslacht rund. Geheel dit weefsel was
doorzaaid met kleine knobbeltjes, welke men voor tuberkels had
kunnen houden. De huid zelve was volmaakt gaaf; andere organen
of lymphklieren waren niet aangedaan. De knobbeltjes zyn niet
microscopisch onderzocht.

De 2d\' Secretaris,
H. G. van Harrevelt.

Boekbeoordeeling.

Dr. OSKAR SCHWARZ, Maschinenkunde für den
Schlachthof-Betrieb. Berlin, JULIUS SPRINGER,
1901.

Als directeur van een slachthuis worden aan den veearts velerlei
eischen gesteld. Hij moet zijn hygiënist, administrateur, ook
technicus. Het machine-bedrijf vormt een voornaam onderdeel
van den gang van zaken in een slachthuis, en al is dit meer in
het bijzonder aan de zorgen van machinist en stoker toever-
trouwd, de directeur is ten slotte ook hier het verantwoordelijk
hoofd. Wil hij dat kunnen zijn, dan moet hij ook met dat deel
van het bedrijf vertrouwd wezen; bij moet ook technisch onder-
legd zijn.

Deze gedachtengang beeft Schwarz, den bekenden schrijver
van «Bau, Einrichtung und Betrieb öffentlicher Schlacht- und
Viehhöfe» aanleiding gegeven het bovengenoemde boekje te be-
werken, waarin hij in zes hoofdstukken aangeeft, wat de slacht-
huis-directeur weten moet «um sich in technischen Fragen eine
eigene Meinung bilden zu können und nicht gar von der Ansicht

-ocr page 298-

ihm untergestellter Fachleute vollständig abhängig zu sein.»
Stoomketel; stoommachine; smeer-, poets- en dichtmateriaal;
overbrengen der kracht eu de inrichtingen voor waterverschaffing
worden zeer uitvoerig en duidelijk behandeld, en niet het minst
wordt de waarde van het werkje bepaald door de 169 in den
tekst aanwezige werkelijk zeer keurige afbeeldingen. De koel-
machines worden niet beschreven, omdat de schrijver daarvoor
naar het boek van
Lorenz: «Neuere Kühlmackinen» meent te
kunnen verwijzen; evenmin de sterilisatoren en extractoren, welke
Schwarz in zijn vroegere werk bespreekt.

Mede worden verschillende bepalingen en voorschriften, al of
niet wettelijk, op het stoomwezen en op ongevallen betrekking
hebbend, aangegeven, welke uit den aard der zaak voor ons land
naar de hier bestaande dienen te worden gewijzigd.

Collega Schwarz heeft een handig boekje geschreven, dat on-
getwijfeld zijn weg ook bij ons zal vinden. De prijs, 5 Mark
gebonden, is met het oog op de vele afbeeldingen, matig.

D. A. de Jong Jzn.

Dr. PAUL MARTIN, Lehrbuch der Anatomie der Haustiere
mit besonderer Berücksichtigung des Pferdes. Vollständig in
ca. 10 Lieferungen ä Mk. 4. Lieferung 2. Stuttgart, SCHICK-
HARDT und EBNER 1901.

Aflevering 2 van deel I is versehenen. Zij bevat, zooals trou-
wens het geheele eerste deel, algemeene ontleedkunde en embry-
ologie, histologie en microscopische anatomie. In deze aflevering
zijn, door ruim 100 teekeningen toegelicht, behandeld: beenver-
binding door naden en gewrichten; de ontwikkeling van het
skelet en de bouw er van, met het oog op de verdeeling van
compacte en spongieuse beenmassa in de beenderen, dus op
statica en mechanica; ontwikkeling, bouw en werking der spieren ;
bouw en ontwikkeling van het eerste gedeelte van het digestie-
apparaat (voordarm).

Dat het grootste gedeelte der afbeeldingen nieuw is, spreekt
wel van zelf, daar embryologie op den voorgrond treedt en de
schrijver op dat gebied zeer veel heeft gewerkt.

-ocr page 299-

Deel I van het werk, waarschijnlijk 4 alleveringen omvattende
en afzonderlijk verkrijgbaar, zal dus naast de algemeene anatomie
en histologie een uitvoerig werk over de embryologie van huis-
dieren en vogels geven, waaraan werkelijk behoefte bestaat.

Van Esvei.d.

Necrologie.

Te Haps is op 11 Januari 1901 overleden de empirist
G. Thoonen.

Personalia.

Verplaatst: D. L. Bakker van Deventer naar Enschede. De
empirist J.
de Vries van Helmond naar Nunen c. a.

Benoemd: tot directeur van het abattoir te Maastricht H. J.
Lemmens
te Schimmert; tot gemeente-veearts J. H. Picard te
Bunnik.

Aan den veearts S. J. Jekonimus is, op zijn verzoek, eervol
ontslag verleend als lid van den landraad te Bindjei.

De paardenarts 2de kl. van bet Indisch leger II. J. Tromp de
Haas
is in Februari 1901 weer naar Indië vertrokken.

De uiet verlof in Europa aanwezige paardenarts lst0 klasse
van het leger in Nederlandsch Indie
J. de Joxgh, is bij Koninklijk
besluit van 19 Februari 1901, n°. 62 op zijn verzoek, met in-
gang van 1 Maart 1901, eervol uit den militairen dienst ont-
slagen, met toekenning van pensioen.

De Algemeene Synodale Commissie beeft, met ingang van den
21sten Januari 1901, aan den heer dr. C. E. vox Reeken te Haarlem,
eervol ontslag verleend uit zijn betrekking van quaestor-generaal
van de Algemeene Synode der Nederlandsch hervormde kerk en
hem volledig ontheven van alle verantwoordelijkheid ten aanzien
van zijn beheer, met dankbetuiging voor de vele en gewichtige
diensten, door hem in zijn betrekking aan de Algemeene Synode
en aan de Nederlandsch hervormde kerk bewezen. («Utrechtsche
Courant» van 28 Januari 1901).

-ocr page 300-

Vee artsenijkundig Staatstoezicht.

Blijkens bericht van H. M. Gezant te Brussel zal, met ingang
van 1 Februari 1901, de invoer van Nederlandscb melkvee langs
de tolkantoren Selzaete (station) en de Clinge (station) weder
geoorloofd zijn.
(Staatscourant van 25 Januari 1901, n° 21.)

Da invoer van Nederlandsch melkvee in België is, met ingang
van 15 Februari 1901, weder geoorloofd langs de Clinge (dorp).
(Staatscourant van 13 Februari 1901, n°. 36.)

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende December 1900.

(De cijfers tusscheu ( ) duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers. I

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm. j

Schurft bij paard en schaap.

B

<v
•a

O
ft

■fl

9

a

rd

O

m

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Ho
d

h(

"5

fl

O

"O
p

O

rfl

M

nds-
ol-

3id.

ai

<v
>

u

O

fl
OS

m

Rotkreupel.

Groningen . .

24

n

n

206 («)

TT

V

1

V

2 (2)

V

n

71

Friesland. . .

28

n

TT

5565C")

TT

44

(5)

n

1

7)

V

n

»

7(i)

Drente. . . .

9

TT

18 ("1)

TT

58

(15)

n

12 («)

V

V

V

V

»

Overijsel . . .

4

n

tt

15 (»)

36

(6)

V

2 K*)

n

ii

»

T)

v

Gelderland . .

34

tt

1064(\'"2)

tt

tt

n

2 (i)

1

V

n

Utreclit . . •

3

2 (i)

1

V

r>

2 (»)

r>

n

V

Noord-Holland .

14

136 (")

1

23

(3)

V

V

4 (•)

T)

V

G5(13)

Zuid-Holland •

24

529 (30)

1

16

(\')

V

2 (2)

V

n

n

n

>1

Zooiand . . .

23

584 («)

tt

n

V

4 (i)

n

11

n

n

Noord-Brabant.

19

tt

453 (")

tt

n

V

3 (»)

n

6 («)

w

n

n

Limburg . . .

6

tt

tt

54 (ii)

»

V

V

»

n

11

V

n

D

Totaal

188

tt

tt

8626 («i)

3 (3)

177

(30)

n

27 (is)

if

15 (M)

V

»

72 (")

(Staatscourant van 20/21 Januari 1901, n°. 17.) v. E.

-ocr page 301-

MEDEDEELINCt omtrent den histologischen
bouw
DER „plaques hépatiques",

door

G. A. VAN LIER.

In de Bruin\'s „Geburtshilfe bei ra Rind" leest
men omtrent de „plaques hépatiques" liet volgende.

f/Aan de binnenvlakte van het amnion der herkauwers
bevinden zich talrijke kleine, geel gekleurde, promineerende
plaatsen, welke door
Claude Bernard „plaques glycogé-
niques" werden genoemd, omdat zij uit kliercellen bestaan,
welke in staat zijn glycogeen te vormen en daardoor de functie
van de lever, tot deze geheel gevormd is, kunnen over-
nemen. (
Joulin, St. Cyr et Violet, Traité d\'obsté-
t r i q u e.)

Volgens Lecoq zijn liet veranderde gedeelten van de huid
van den foetus; de microscopische bouw zou dan ook een
groote gelijkenis hebben met dien van de huid. Het talrijkst
zijn de „plaques\'\' in de nabijheid van dc navelstrengscheedc."

Daar hier de histologische bouw niet in bijzonderheden
is aangegeven, zij het mij vergund tc dezer plaatse daar-
omtrent het een en ander mede te deelcn van hetgeen een
onderzoek, uitgevoerd in het physiologisch laboratorium
van \'s Rijks veeartsenijschool, mij heeft geleerd.

Na een stukje amnion, voorzien van „plaques hépatiques",
op een stukje kurk te hebben gespeld, werd dat gefixeerd
en gehard in de formaline-oplossing volgens
Melnikow en
Raswedenkow, daarna op de gewone wijze gekleurd met aluin-
cochenille en vervolgens in paralüne gesloten. Coupes werden
gesneden, loodrecht op amnion en „plaque hépatique". Bij-
gaande teekening doet het amnion en de „plaque hépatique"

19

-ocr page 302-

zien; het gekronkeld beloop van het amnion is daaraan te
wijten, dat het amnion zich in de gesmolten paraffine niet
vlak legde.

De ,,plaque hépatique" is opgebouwd uit epithelium, en
wel epithelium dat naar het amnion toe mooi cylinder-
vormig is. Dit cilindervormig epithelium, bestaande uit
tamelijk kleine cellen, gaat geleidelijk over in groote vlakke
epitheliumcellen, voorzien van groote kernen. De celgrenzen
zijn uiterst scherp waar te nemen. Hebben de epithelium-
cellen eindelijk haar grootste vlakte-uitgebreidheid bereikt,
dan ziet men plotseling de volgende cellen als het ware

ineengedrongen, hier en daar voorzien van kernen; de
grenzen der cellen blijven nog altijd duidelijk zichtbaar.

Waar de ,,plaque" grenst aan het amnion, ziet men dat
het cylindervormig epithelium zich voortzet op de binnen-
vlakte van het amnion en wel in één laag; hoe verder van de
,.plaque \' verwijderd, des te kleiner wordt de hoogteafmeting
van het epithelium aan de binnenzijde van het amnion.

Men ziet dus in de „plaque", van het amnion afrekenende,
het epithelium de volgende gedaanteverwisselingen onder-
gaan: van cylindervormig wordt het kubiek, dan plaat-
vormig en voorts ineengedrongen plaatvormig. Moet men den
laatsten vorm aannemen als te zijn een verhoorning van

-ocr page 303-

het epithelium of moet men het platdrukken stellen op
rekening van het amnionvocht, dat van binnen uit een
drukking op de cellen uitoefent? Hierover wensch ik niet
verder in beschouwingen te treden. Alleen nog dit: bij
alle coupes der onderscheidene „plaques", welke ik onder-
zocht, vond ik steeds een duidelijk verschil in het epithe-
lium; bij de meeste was reeds dadelijk een overgang van
cylindervormig in plaatvormig te zien. Vaak constateerde
ik het platgedrukt zijn van al het epithelium, maar immer
aan de peripherie het sterkst.

De meening van Lkcoq, dat de „plaques" veranderde
huiddeelen van den foetus zouden zijn, lijkt mij, embryo-
logisch beschouwd, te prefereeren boven de andere mee-
ningen. De elementen toch, waaruit de „plaque" is opge-
bouwd, zijn precies dezelfde als die waardoor de gewone
huid wordt gevormd; deze ontstaat immers ook uit het
ectoblast. Is het niet aan te nemen dat, door welken
invloed ook, het epithelium aan de binnenvlakte van het
amnion de „plaque" heeft gevormd, zooals de teekening
die aangeeft? Misschien is in deze of gene „plaque" den
papillairvorm, zooals in de huid voorkomt, waar te nemen.

Ik hoop spoedig in de gelegenheid te zijn, omtrent dit
laatste punt nadere onderzoekingen tc doen.

Wat het amnion zelf betreft, dit bestaat uit zeer los
bindweefsel, waarin hier en daar groote celkernen en ook
groote en kleine bloedvaten waren. Aan den buitenwand
van het amnion, juist op de grens, waren hier en daar
celkernen verspreid, hoogstwaarschijnlijk afkomstig van de
epitheliumcellen, waarmede ook de buitenvlakte van het
amnion is bekleed.

Het amnion is, zooals men weet, van buiten naar binnen opge-
bouwd uit het pariëtaalblad van het mesoblast en het ectoblast.
Dit vindt zijn oorzaak in het eigenaardig ontstaan van den
amnionzak uit de amnionplooien, welke zich, zooals bekend,

-ocr page 304-

kapvormig om den embryonaalaanleg leggen en dan met
elkander versmelten.

Utrecht, 1 December 1900.

MUMÏFICATIE VAN DE ONGEPIGMENTEERDE
HUID BIJ RUNDEREN,

door

A. H. GELUK.

Onder bovengenoemden titel gaf collega Wester in bet
Februari-nummer een beschrijving der symptomatologie van
enkele gevallen in het bijzonder, en van de aetiologie in
het algemeen der zoogenaamde „brandige Hautentziindung".
Onmiddellijk hierachter volgt een résumé van een drietal
gevallen, welke niet in extenso zijn besproken. „Twee dier
patiënten waren ook chronisch of subacuut ziek
vóór de huidontsteking optrad,\'\' etc. Jammer dat de afloop
van deze gevallen niet vermeld wordt; ik had de beschrij-
ving ook wel zoo interessant gevonden, als met een paar
woorden van de therapie gerept was geworden, vooral
omtrent die gevallen, waarbij chronisch of subacuut ziek
zijn aan de dermatitis voorafging.

Ik heb dikwijls dezelfde ziektegevallen waargenomen en
vertrouw, dat andere collega\'s ook wel van zooveel ervaring
zullen kunnen spreken. Ik zag de ziekte in Zeeland vóór
en in de jaren 1890—1897, in 1898 in den zuid-westhoek
van Friesland, alwaar die ziekte bij de veehouders zeer
goed bekend is en bestempeld wordt met den naam van
„venijn", ook wel „wild venijn", en in 1900 in Gel-
derland (omstreken van Zevenaar). Geen enkele der door
mij behandelde dieren bezweek, ofschoon ik dikwijls
a priori geen diagnose durfde stellen en den eigenaars, op

-ocr page 305-

hun vraag welke ziekte het toch was, dan mededeelde, dat
het t y p h u s was; de daarop volgende dermatitis met het
afschilferen en loslaten der huid en het afvallen der haren
sterkte hen in die meening, als zij het vergeleken met het
uitvallen der hoofdharen bij den mensch na een typheus
lijden. Wat het optreden der ziekte betreft, ik zag ze op
den stal en in de weide, bij jonge runderen en bij melk-
koeien, maar wat meer zegt, ook diezelfde huidalteraties op
gepigmenteerde huidplekken. Gedeeltelijk overeenstemmende
met de gecursiveerde woorden door
Wester aangegeven,
zijn de verschijnselen van lievige pijn in het beginstadium
bijna steeds
(althans dikwijls) praedomineerend, terwijl ik
nooit een voorafgaand eryiheem of eczeem heb tjeconsla-
teerd.

De geachte inzender zal mij echter moeten toegeven, clat
in het sub III vermelde geval geheel niet van koliekver-
schijnselen wordt gewaagd; de symptomatologie daarvan
komt vrijwel overeen met het symptomenbeeld, door
Fried-
berger
en FröhnëR aangegeven. Ik vermoed daarom, dat
zijn diagnose
dermatitis in dit speciale geval juist was, doch
dat in al de andere genoemde gevallen een of ander orgaan-
lijden, een stoornis in het bloed- of lymphvatenstelscl of
wel maligne catarrhale koorts niet alleen een praedisponee-
rend moment, doch werkelijk het primair-lijden is geweest,
waarbij de dermatitis secundair optrad, als complicatie.
Immers
Uöll zegt: //Als Folcjeleiden stellen sich Verände-
rungen der Haut ein im Verlaufe mancher fieberhaften
Krankheiten, beim Anthrax, etc., bei Krankheiten der Venen
und Lymphgefässe etc., bei chronischen Krankheiten der
Verdauungsorgane, insbesondere bei katarrhalischen Zustän-
den derselben, welche nicht selten von langwierigen Haut-
ausschlägen begleitet werden, endlich bei Entartungen der
Leber, der Nieren, welche zu Hautwassersucht und ihre
Folgen führen." Als
u Folgeleiden" dus, en niet als primaire

-ocr page 306-

dermatitis of mumificatie, dat is het juist, waar het op
aankomt.

De heer Wester wijst op het verschil in symptomen,
en op de negatieve overeenkomst der aetiologie; dat was
ook steeds mijn ervaring.

De oorzaak uitsluitend zoeken in „Einwirkung äusserer
Heize \'
en die uitwendige prikkels niet kunnen constateeren
of nader definiëeren, kan kwalijk samengaan; dan luidde het
beter: oorzaak onbekend. Ik kan daarom niet instemmen met
de conclusie:
„ook de aanleiding te zoeken in uitwendige
prikkels is zeker wel de goede weg."
Nog minder adhaesie
hecht ik aan de momenten
zonnewarmte en droge wind-, dat
zouden ook twee gevaarlijke vijanden zijn, waartegen inoeie-
lijk te kampen ware.

Ilevir/e zonnewarmte zou eenigszins raison d\'être hebben,
doch ook deze konden wij nooit met zekerheid constateeren.
Het
gemis van pigment als praedisponeerend moment heeft
zoo al niet zijn geheele, dan toch gedeeltelijk zijn waarde
verloren, omdat ik de verschijnselen en gevolgen ook waar-
nam op gepigmenteerde huidvlekken. Collega
Wester geeft
toe, dat die praedispositie door pigmentgemis niet nader
met zekerheid is verklaard.

Het zijn dus alle momenten en prikkels, welke niet nader
konden worden aangewezen, die dus hoogstwaarschijnlijk
alleen in de verbeelding bestaan. Hoe zou het ook te ver-
klaren zijn, dat eenzelfde oorzaak nu eens hevige koliek-
verschijnselen teweegbracht, zooals ook
Dogterom en Steijger-
walt
ze beschreven, ja soms zoo hevig, tot razend wordens
toe, dat men het losloopende dier niet dan met eigen
levensgevaar in de handen kan krijgen, terwijl men
in andere gevallen daarvan niet het minste te observeeren
krijgt.

Summa summarum, omdat geen enkel praedisponeerend
moment of uitwendige prikkel met zekerheid kon worden

-ocr page 307-

geconstateerd, omdat het ziektebeeld zeer verschillend was,
ook in het beloop der dermatitische verschijnselen, luidde
mijn diagnose slechts zeer zelden
dermatitis of mumificatie
van de ongepigmenteerde huid, doch meestal was die een
andere. (?)

Didam 1901.

ENKELE OPMERKINGEN UIT DE PRAKTIJK,

door

J. VLASKAMP.

1. Verlossingen bij het varken.

In een groot gedeelte van ons land is de varkensfokkcrij
niet van zooveel belang, dat voor een zieke dikhuid gauw
een veearts wordt geraadpleegd; maar in het oosten bijv.
is het varken het dier, dat \'s winters iets in de magen en
het geheele jaar door iets in de beurzen brengt. Daar is
de varkens-praktijk clan ook lang niet onbelangrijk, en zijn
de gevallen dat we geroepen worden om bij een varken
een kunst-verlossing te verrichten, vaak talrijk.

Toch vermoed ik, dat vele jonge veeartsen in hun instru-
mentarium geen verloskundige instrumenten voor het varken
bezitten, ook al trekken zij naar varkens-streken.

Een uitzondering maakt de enkele, die zich in zijn studie-
tijd een, door een arts afgedankte, forceps kocht. Heeft
men hiervan de lepels recht gebogen, dan is dat intusschen
een zeer goed bruikbaar instrument, wanneer men er (arme
eerste patiënte!) mede heeft loeren omgaan.

Het volstrekt noodige instrumentarium is trouwens niet
groot.

In het vorig jaar zijn hier in de omgeving door mij niet

-ocr page 308-

minder dan 31 kunstverlossingen bij het varken verricht
en wel voor het grootste deel enkel met behulp van .... een
kachelhaakje.

Toen ik namelijk voor de eerste maal gehaald werd met
de boodschap: //wi kunt de keuk\'n niet van ons\' motte
kriegen", was mijn eerste vraag natuurlijk of er al iets aan
gedaan was. „Ja", Grade G. (een vrouwelijke collega) was
„d\'rmee te gange \'west." En op verdere navraag, juist om
te weten te komen wat voor instrumenten zij daarbij ge-
bruikte, bleek mij, dat ze oogkassen en onderkaak reeds
had doorgetrokken met ,,d\'r zuiveren heuksken."

Ik ging, medenemende een gebroken ruinen-catheter met
een eind koperdraad, om er een soort van ,,Geburtsschlinge"
mede te improviseeren, en verder het eenige kleine haakje
dat ik zoo gauw uit kon vinden: het bedoelde kachelhaakje.
Mijn „geboorte-lis" was tamelijk wel onbruikbaar; maar
succes had ik met mijn scherp haakje, dat, met zijn dik,
zwaar peervormig handvat, zich uitnemend liet hanteeren.
Het gelukte mij den haak in liet oor van de big en de
big uit de moeder te krijgen.

Ik zou een „model-haak\'\' voor dit doel maar heel weinig
anders laten maken. Aan het peervormig handvat, dat wer-
kelijk veel beter voldoet dan een licht knopje of een lang-
gerekt o-vormig omgebogen uiteinde, moet aangegeven zijn
naar welke richting zich de steel tot haak overbuigt, opdat
men van buiten steeds zeker is naar welken kant de punt
wijst. En die punt juist zou ik bij voorkeur anders laten
slijpen dan ik in catalogi afgebeeld heb gezien en tot nu toe
practisch heb zien aanwenden. Het is hierbij namelijk aan te
raden, die punt niet in het midden te slijpen, maar geheel
aan den binnenbocht.

. ,, A ,, binnenbocht. „

Dus met zoo: {\\, maar zoo: I De punt vat

I..... buitenbocht.

nu iets minder goed, maar als liet omgebogen gedeelte van

-ocr page 309-

den haak niet te groot is, is hij toch licht overal achter
te slaan. En groot is het voordeel voor den operateur, die
zich nu lang niet zoo gemakkelijk in den top van den
beschuttenden vinger steekt, wat een hoogst hinderlijk
wondje geeft.

Een ander goedkoop en overal te vervaardigen instrument
is een soort van gewapcnden duim : een platte ring met een
riem om den pols bevestigd en van puntjes of ribben voorzien.

Ieder, die wel eens een varken heeft verlost, weet, dat
alles even glad is en pootjes of staartje of onderkaak heel
lastig zijn vast te houden. Dit nu wordt door dien ring
veel vergemakkelijkt. (Ook de forceps moet aan de binnen-
zijde der lepels iets gekarteld zijn.)

Voor hen, die het werk kennen, is het een bekend feit,
dat bij de verlossing van een varken geduld al een zéér
schoone zaak is, en men zich niet moet vleien, dat het
laatste kind ter wereld is, al werd er nog zulk een massa
nageboorte uitgestooten. Het gebeurt namelijk, dat de
nageboorte wordt voorgeboorte; dat is, dat ze soms langs
meerdere vruchten heen wordt uitgeperst.

Om nu den gang van zaken iets te bespoedigen, kan
men, buiten de toediening van medicamenten, als spiritus
of ergotine, ook gemakkelijk manueel weeën opwekken.

Men drukt daartoe namelijk voorzichtig den wand van
den geboorteweg tegen het bekken. Vooral lichte drukking
op de symphysis is hier van veel nut en kan, indien ze
niet ruw wordt aangewend, zonder nadeel geschieden.

Lastig, hoogst lastig is bij de verlossing van het varken
de zoo spoedig optredende vulvazwelling. Ze ontstaat zeer
snel en wordt soms zóó hevig, dat men van verdere mani-
pulatiën moet afzien en, als er nog vruchten in de baar-
moeder aanwezig zijn (vaak heeft men snoetje of pootjes
gevoeld), met een gerust geweten kan verklaren dat ze er
zoo niet meer af kunnen.

-ocr page 310-

Dus slachten?

Zulk een moedervarken heeft niet heel veel waarde en de
reeds geboren biggen wil men ook graag houden, terwijl de
meeste boerinnen tegen de, tijd en zorg eischende, kunst-
matige opvoeding er van veel bezwaren opperen.

Zeer veel succes had ik in die gevallen met de volgende,
eenvoudige behandeling. Ik liet de vruchten, in de hoop dat
er niet te veel meer waren (een enkel geval 4), aseptisch
verweeken.

Natuurlijk is, meen ik, hiertoe de antiseptische zeep-
oplossing: „creoline" het aangewezen middel.

Om het half uur, den volgenden dag met langere tus-
schenpoozen, deed ik 3—4 spuiten a 60 gram van een
circa 1,5 %-sche oplossing in den uterus spuiten.

(Men wordt gewaarschuwd daarbij de spuit niet onder in de
vulva te brengen, daar mij een geval is voorgekomen waarbij
het varken ziek werd en bleef, en afgemaakt een blaaslijden
vertoonde, wellicht ten gevolge van het harde spuiten in de
urethra.)

Twee a drie dagen verloopen; het varken verliest in het
laatst wel den eetlust, maar nu komen er ook brokstukken
der vruchten te voorschijn. Verrassend vlug is, als er eens
een begin is, de partus geheel volbracht en herstelt zich
het moederdier.

2. Amputatio uteri bij het varken.

Ik ben nog niet genoodzaakt geweest deze operatie bij
een ander dier te verrichten en bespreek dus hier die bij
het varken, ofschoon ik meen, dat ook voor andere dieren
het volgende van toepassing mag zijn. Op zich zelf genomen
is de prognose dezer operatie bij sus scrofa domestica gunstig
te stellen.

Maar het gebeurt, dat onmiddellijk na het volbrengen er
van patiënte plotseling sterft.

-ocr page 311-

Of dit nu enkel aan „shock" is toe te schrijven of ook
aan het in eens uit de circulatie wegnemen van een zoo
groote hoeveelheid bloed als de geprolabeerde uterus bevat,
wil ik hier verder in het midden laten.

Zeker is het, dat het gevaar voor dien plotselingen letalen
uitgang tot een minimum gereduceerd wordt, wanneer men
als volgt te werk gaat. Men laat het varken vastgebonden
op een laken liggen en, na reiniging der partes posteriores,
spoelt men den uterus met een sterke koude aluin-oplossing
af en laat dief door lappen er mede gedrenkt, ongeveer een
kwartier lang haar adstringeerende werking uitoefenen.

Hierna wikkelt men, aan de punt (beide hoornen in één)
beginnende, den uterus zoo stijf mogelijk in verband (men
kan daarvoor zakken nemen), alles met het doel met het te
amputeeren lichaamsdeel zoo weinig mogelijk bloed weg
te nemen. Verder legt men een paar slagen week ver-
band, in een sterk antisepticum gedrenkt, om de plaats
waar men de ligatuur wil aanbrengen en bindt om dat ver-
band den uterus langzaam maar stijf dicht. Natuurlijk heeft
men zich, vóór men geheel toehaalt, overtuigd, dat geen
darmen of net in de ligatuur gekneld zitten, door met den
vinger langs een insnede er naar te voelen.

Nu kan de amputatie, langzaam, volgen en hierna de
repositie van den stomp, waarbij een gedeelte van den
band, welke de ligatuur vormt, uit de vulva kan blijven
hangen, daar er van aseptisch afsterven niet veel sprake is.

Het varken wordt nu opgejaagd en de hartzijde van den
borstwand en het achterhoofd met koud water bevochtigd.

Bij genoegzame locale nabehandeling is het, geloof ik,
niet noodzakelijk inwendig medicamenten te verstrekken,
tenzij om den eigenaar te believen.

3. liet bevestigen van groote huisdieren voor kleine operaties.

Bij lichter operatie-werk wordt er, of althans werd er

-ocr page 312-

vóór 2 en 3 jaar, in Utrecht direct naar de hulp van
de noodstallen gegrepen.

Toch heeft de veearts ten plattelande, in de kom van zijn
standplaats zelfs, lang niet altijd over een noodstal te be-
schikken. En dan nog, breng een paard met nageltred maai\'
naar het dorp toe telkens.

„Neerleggen, of uit de hand", is de boodschap; en tot
neerleggen, vooral van paarden, gaan de meeste boeren niet
graag over.

Nu is er hier en daar al wel gesproken over het on-
derwijs in hoefbeslag aan de inrichting te Utrecht. Som-
migen wenschten dat geheel of ten deele afgeschaft te
zien. Ik wil hier niet de voordeden beoordeelen, welke et-
voor den praktizeerenden veearts in steken, dat hij in zijn
studietijd in kiel en schootsvel heeft getracht hoefijzers te
maken en onder Tancred te spijkeren. Maar het is wel
heel zeker, dat hij vaak moet oordeelen over beslag en ook,
dat hij soms midden in de heide een paard een ijzer moet
afnemen; en dat hij zonder de — bijna veterinair spreek-
woordelijk geworden ■— vaardige hand van den heer
van
Horsen
en zonder noodstal een hoef bekappen moet
en zijn eigen vaardigheid in het hanteeren der hoefmessen
toonen.

En vooral ook het gebruik van den runder-noodstal is
een luxe, welke men zich alleen tijdens zijn opleiding aan
de school kan veroorloven.

Buiten, wat het rund betreft, vast laten loopen om een
boom (een raad welke ik me herinner dat de heer
de Bruin
ons eens op buiten-praktijk heeft gegeven) of, voor een
achterbeen, het vastbinden aan een ladderwagen, zooals in
Hering\'s operatieleer is afgebeeld (tusschen twee haakjes
het eenige wat mij ooit nuttig in dat, mooi gebonden, werk
is gebleken), zijn hekken en stalpalen zeer practisch
als noodstallen voor het rund te gebruiken.

-ocr page 313-

Een hek is bij uitnemendheid geschikt bij operaties aan
een voorbeen. Het dier wordt vóór en achter aan de beide
palen stevig vastgebonden. Het staat nu langs het hek en
kan aan de planken daarvan goed worden bevestigd, terwijl
het voorbeen over een der planken heen aan de andere
zijde niet te vast wordt aangebonden en behandeld.

Zeer eenvoudig is in heidestreken ook een noodstal te
improviseeren van een stortkar. De patiënt wordt gezet
tusschen de boomen der kar (de zware stortkar van den
heiboer is sterk genoeg) en het vooreinde dier boomen
bevestigd aan twee stalpalen met een dwarspaal er over.
liet dier staat nu in een vierkant, dat verhoogd en verlaagd
kan worden en het is van drie zijden te bereiken en aan
alle zijden gemakkelijk te binden.

Sprekend over opereeren kom ik tot een vierde opmer-
king, namelijk:

4. Het voordeel van droge antisepiica.

Reeds in het voorjaar 1900 had ik plan eens een op-
merking te maken over het verbazend ruim gebruik, in de
veterinaire wereld gemaakt van antiseptische oplossingen.

Ik vond er namelijk aanleiding toe na het verrichten van
een aantal castraties, alle gedaan met den emasculateur
(tusschen twee haakjes: zonder een enkele nabloeding).

Tot dien tijd werd hier door een Duitscher gecastreerd,
en dat zou weer algemeen het geval zijn geweest, had niet
een vriend van mij met een paar boeren mij al heel vroeg
gevraagd.

Juist het veulen van dien eersten was van hooge waarde,
en daar ik mij herinnerde, wat de heer
Thomassen gezegd
had over den echten emasculateur, hem door een Ameri-
kaansch collega vertoond, en den nagemaakten, was ik bij
het eerste gebruik van mijn, door
Hauptnek geleverd,
instrument, zeer voorzichtig.

-ocr page 314-

Ik liet daarom na de operatie de dieren tamelijk lang
liggen en spoelde met veel koud water, waarin natuurlijk
een antisepticum, na. Toen er evenwel bij de eerste proeven
geen sprake van nabloeding was, ben ik in de verdere
gevallen minder zorgzaam geweest. (Want er kwamen er
meer. Dat castreeren zonder branden of klemmen beviel
den boeren liier.) En als men nu wat zorgvuldig te werk
gaat en vooral oppast, dat bet ligstroo iets vochtig is of
een natte handdoek onder het paard schuift, om aanraking
met stroo of stof daaruit te voorkomen, dan kan men tamelijk
aseptisch opereeren.

En dat men nu de lucht niet kan keeren en dus de wond
toch niet aseptisch kan houden, dat is, dunkt mij, geen
reden om zoo duchtig te spoelen en te plassen. Is het dan
niet beter als volgt te werk te gaan ?

,,De uitgekookte emasculateur wordt op de klemzijde,
waar de ecraseerendc ribbels zitten, met jodoform bepoederd
en klaar gelegd. (Er kleeft aan die vochtige ribbels vrij
veel vast.)

Wordt het instrument nu op de bekende wijze aangewend,
dan brengt men bij het maken der wond te gelijker tijd een
antisepticum op het doodgedrukte gedeelte van de zaadstreng.
Na het wegnemen van de schaar poedert men nog een weinig
jodoform en tannine tegen de wond, licht het scrotum om-
hoog en laat het dier opstaan.

Zoo althans deed ik later en, was het succes in eerst-
bedoelde gevallen reeds groot en de zwelling veel minder
dan bij branden of bij het gebruik van klemhoutjes, bij de
volgende gevallen was de zwelling bepaald minimaal en
etterinoj onbeteekenend.

Nu kunnen wij, veterinairen, onmogelijk altijd aseptisch
handelen en houden.

Maar, door de ervaring boven vermeld geleid, besloot ik
in het vervolg bij operaties en wondbehandeling zooveel

-ocr page 315-

mogelijk droge antiseptiea aan te wenden. Ik wenschte
mij namelijk verder te overtuigen of wellicht vocht-emboli,
welke, zooals bekend is, bij continueele irrigaties de zoo
hinderlijke zwelling in de omgeving bevorderen en onnoo-
d i g meer substantie-versterf en -verlies veroorzaken, ook bij
eenmaal of herhaald gebruik van antiseptische vloeistoffen,
mede oorzaak dier wondzwelling waren.

Ongelukkig was het eerste geval een tandcyste, zeker
wel een der lastigste operaties met het oog op aseptisch
opereeren, en wat betreft het wegvloeien der wondsecreta.
Zooveel mogelijk droog behandeld, ontstond toch zwelling,
ofschoon, de verbazend groote kies (liever twee kiezen) en
de groote moeite om ze los te maken in aanmerking nemend,
niet veel. Toen kort op elkaar een veulen, dat zich een stuk
hout in de borst had geloopen en een paard dito in de lies.

Ik maakte flink ruimte met tegenopening, om de secreta
gelegenheid te geven tot afvloeiing en paste daarna de vol-
gende behandeling toe.

In het eerste geval werd door het gemaakte kanaal een
band gebracht en de uithangende einden aanéén geknoopt.
Tweemaal per dag werd die band stuk geknipt en aan het
boveneinde een schoon stuk genaaid (niet geknoopt, omdat
een knoop te veel schuurt en de granulatie bederft).

Dat nieuwe stuk werd in jodoform met acidum boricum
gewreven en nu in de wond gehaald en weer vastgeknoopt.

Vóór men het bandje doorhaalt, moeten de wondranden,
waar, vooral boven, het secreet indroogt, met een pincet
worden schoongemaakt.

Dén tweeden dag werd over het geheel een dubbel ver-
band, opgevuld met jute, gehangen, en dit liet ik met water
bevochtigen om het jeuken te doen verminderen, daar het
dier zich schuurde.

Toen het bandje (zelfkant van flanel een- of meermalen
dubbel genomen, is daarvoor het geschiktst) enkel met pus

-ocr page 316-

borium te voorschijn kwam en nadat het van de wond-
randen was losgemaakt, gemakkelijk zich liet uittrekken,
werd het voor goed verwijderd, en enkel de uiteinden van
het wondkanaal tweemaal daags droog gereinigd en be-
poederd.

In het tweede geval, waar het aanbrengen van een band
door de plaats der bovenste wond te lastig was, werd het
antisepticum door middel van een vlok jute op een stokje
ingebracht.

De zwelling, welke bij het eerste dier, toen ik geroepen
werd, reeds hevig was, nam hand over hand af en ontstond
in het tweede slechts zeer gering, terwijl bij beide heel
weinig dood weefsel werd afgestooten en dit zeer vlug

ging-

De behandeling met het bandje duurde resp. 4 en 7 dagen.

In een derde geval, waarbij ik een tumor uit de onderste
halsstreek van een koe, grootendeels van onder den muscuhis
sterno-cleido-mastoideus, gehaald heb, was het succes al even
groot. Hier trof mij vooral het snelle afstooten van dood
weefsel, en dat er zoo weinig werd afgestooten, waar
zoolang in de diepte was gepraepareerd en geknipt.

En een veulen met een diepe steekwond in de bil heeft
al evenveel succes opgeleverd als een koe met een tumor
in de keelgang. Nu durf ik, met deze nog te weinige ge-
gevens geenszins komen tot de conclusie: dat het rijkelijk
gebruik van antiseptische oplossingen nadeelig is. Maar
wel, dat er in onze praktijk te roekeloos mede gespoten
en gegoten wordt, omdat ze vaak tamelijk wel overbodig
zijn en misschien zelfs nadeelig. Het is nu ook aan den
lezer, om, door het aanbrengen van resultaten van meerdere
vergelijkende proeven, dat te bewijzen.

Een andere vraag zou ik wel aan de collega\'s willen

O O

richten, die pulvis rhizoma veratri albi gebruiken, en aldus
tot mijn vijfde opmerking komen.

-ocr page 317-

5. De dosis van rhizoma veratri albi bij het rund.

Ik krijg mijn medicamenten van de Pharmaceutische
handels-vereeniging te Amsterdam en gebruikte van twee
zendingen herhaalde malen niet te veel en toch te veel
van bovengenoemd praeparaat. Bij de toediening van eerst
0-7, later 2-4 gram in eens (aan volwassen koeien) was
de werking steeds zoo sterk, dat het herkauwen tot vol-
maakt en hevig braken werd.

Toch kan men bij vier verschillende gevallen (waarvan
twee met opzet) niet aan idiosyncrasie denken, terwijl de
officiëele dosis meer dan het dubbele van de gegeven
hoeveelheid bedraagt?

Is hier het praeparaat of de aangegeven dosis de schuld,
of ligt het aan een bijzondere wijze van voedering?

Eibergen, Januari 1901.

Korte mededeelingen en referaten.

Over een nieuwe vermeerilerings-methode b\\j het onderzoek
op tuberkel-bacillen. (
Jochmann, Münchener medizinisehe Wochen-
schrift
1900, n°. 22. Centralblatt für Bacteriologie, Band XXVIII,
n°. 20, bladz. 712.) — Schrijver stelde zich ten doel de proeven
van
ITksse (Zeilschrift für Hygiene, Band XXXI, 1899, Heft 3)
te controleeren en kwam tot de volgende resultaten.

De door IIesse aangegeven, met Heyden-voedingsstof bereide
agar was
Jochmann te week, waarom hij het dubbele gehalte
aan agar nam.

Parallel-proeven met het enten van een reine cultuur van
tuberkelbacillen op
IlrcssE-agar en op gewone glyccrine-agar
toonden aan dat de bacillen op eerstgenoemden bodem veel beter
groeiden; in 3 dagen was de geheele oppervlakte begroeid. Het
reeds in eenige uren vermeerderen der bacillen in sputuinvlokken

20

-ocr page 318-

op HESSE-agar kou Jochmann in 20 gevallen constateeren
(100 °/0 van de onderzochte gevallen).

Daar men bij het enten met sputum vlokjes gemakkelijk een
vlokje nemen kan dat geen tuberkelbacillen bevat, besloot
Joch-
mann
met veel materiaal te werken en gebruikte daarbij bouillon
van de volgende samenstelling: voedingsstof
-heyden 5 gram,
glycerine
30 gram, normaaloplossing van kristal-soda (28.6 : 100)
5 cc., gedestilleerd water 1000 cc. Hij gebruikte dus feitelijk
IIesse\'s recept zonder de agar.

Ongeveer 20 cc. bouillon werden nu vermengd met 10 cc.
sputummassa (weinig speeksel en veel vlokjes). Na 24 uur bij
37° C. gestaan te hebben, konden in de vlokjes veel meer
bacillen worden gezien dan in te voren gemaakte uitstrijk-
praeparaten.

Om het onderzoek te vergemakkelijken, sedimenteerde Jochmann
het aldus behandelde mengsel, na toevoeging van 3 cc. carbol-
zuur. In 50 gevallen bleek deze methode zeer goed te zyn.

Ook urine werd onderzocht door het bezinksel (door centrifu-
geeren verkregen) met den beschreven bouillon te vermengen en
verder als boven te behandelen. Het resultaat was ook hier een
enorme vermeerdering van tuberkelbacillen, welke op hoopjes
bij elkaar lagen, in tegenstelling met de van te voren gemaakte
dekglaspraeparaten, waarin er slechts enkele werden aangetroffen.

v. H.

Jlet weerstandsvermogen van bacteriën tegen koude. (Ba-

vbnel, New- York Medical News, Volume LXL1V, June 10, 1809.
Reprint 5 p.
Centralblatt für Bacteriologie, Band XXVIII, n». 21.) —
Schrijver stelde miltvuursporen aan draden, versclie culturen
van diphtherie-bacillen, typhus-bacillen en bacillus prodigiosus
(eveneens aan draden) bloot aan vloeibare lucht. De miltvuur-
sporen leefden nog na 3 uur, de diphtherie-bacillen nog na 30
minuten, de typhusbacillen en bacillus prodigiosus nog na 1 uur.
Alle gaven even welige culturen als vroeger. v. II.

Bactericidie en miltvuurinfectie. (II. Conradi, Zeitschrift fiir
Ilygiene und Lifectionskrankheiten,
Band XXXIV, 1900, Heft 2.

Centralblatt fiir Bacteriologie, Band XX VIII, n°. 21.) —
Eenige schrijvers meenen, dat het bacteriëndoodend vermogen

-ocr page 319-

van het bloed niet, anderen dat het wèl constant is, terwijl nog
anderen beweren, dat het inspuiten van groote hoeveelheden
bacteriën in het bloed reeds voldoende is, om de bactericide
werking ervan op te heffen.

Dit verschil van opinie was voor Conradi de aanleiding tot
het doen zijner onderzoekingen. Hij gebruikte geen gedefibrineerd
bloed, doch bloedserum, zooals
Büchner dat verlangt. Bij deze
wijze van experimenteeren is het mogelijk bij hetzelfde dier de
bactericide werking van het bloed vóór en na een infectie na te
gaan. Het serum werd steeds met een kleine hoeveelheid
miltvuurbacillen geënt, welke bacillen uit het bloed van aan milt-
vuur gestorven caviae afkomstig waren. Het aantal der geënte
bacillen werd steeds bepaald door overenting in de gelijke hoe-
veelheid, door gefractionneerde sterilisatie inactief gemaakt
konijnenserum. Het resultaat van
Conradi\'s experimenten laat
zich als volgt samenvatten:

1°. Injectie van geconcentreerde miltvuurbacillen-emulsies in
het vaatsysteem bij konijnen heft de bactericide kracht van het
extravasculaire serum tegenover miltvuurbacillen niet op.

2°. In het eerste stadium van miltvuurinfectie bij konijnen,
in hetwelk de ziekte zich bij voorkeur op de entplaats localiseert,
blijft de bactericide kracht van het extravasculaire serum tegen-
over miltvuurbacillen behouden.

3o. Iu het tweede stadium van miltvuurinfectie bij konijnen,
wanneer de bacillen in de bloedbaan treden, blijft de bactericide
kracht van het extra-vasculaire serum tegenover een enting met
een kleine hoeveelheid bacillen behouden.

4°. Het extravasculaire serum van den hond vertoont na
subcutane, intraveneuse en intramusculaire infectie met milt-
vuurbacillen geen toeneming van zijn bactericide kracht.

Volgens de onderzoekingen van Conradi zijn ook de alexinen
gedurende het geheele verloop van een miltvuurinfectie bij konijnen
in het extravasculaire serum van het geïnfecteerde dier te vinden.
Onder de gegeven omstandigheden waren quautitatieve verande-
ringen der alexinewerking niet aan te toonen. v. H.

Bacteriuin coli als oorzaak van oen enzoütische paarden-
sterfte in West-Pruisen,
door Dr. Piorkowski en Dr. Jkss.
{Berliner thierärztliche Wochenschrift 1901, n°. 4.) — Het eerste

-ocr page 320-

gedeelte van dit stuk is gewijd aan een algemeene bespreking
der bacteriën van de coli-groep en de ziekten, welke deze orga-
nismen kunnen veroorzaken. Dit overzicht is vrij goed, maar
onvolledig, daar de arbeid op dit gebied van Dr.
Poels niet
is genoemd.

Het door de schrijvers medegedeelde geval heeft zich ongeveer
als volgt toegedragen. Op twee aan elkander grenzende land-
goederen in West-Pruisen stierven respectievelijk 26 en 50
paarden aan dezelfde ziekte. Clinisch bestond het ziektebeeld
in koorts (38.5°—42°), koliek-aanvallen en diarrhee. De ziekte
duurde 2 uur tot 8 weken.

In het laatste geval bestonden er intermissies; steeds was de
afloop doodelijk. Klimatologische noch voedingsveranderingen
brachten herstel, ja er was daarvan zelfs geen invloed te bespeuren.
Bij sectie vond men perforeerende ulcera in de darmen, gastro-
enteritis, leverabscessen, purnlente pyelonephritis, parenchymateuse
nephritis, soms stinkend exsudaat in het abdomen. (Dit laatste
waarschijnlijk eerst bij darmperforatie, lief.) De milt was volgens
schrijvers normaal.

Bij meer chronisch beloop had men ook pleuritis en peritonitis,
zelden waren de longen aangedaan.

De aangewende therapie was een symptomatische, bestaande in
calomel per os,
PiiTESZNJTz\'sche omslagen en vluchtige prikkelende
linimenten op den buikwand. Natuurlijke immuniteit werd niet
verkregen, daar paarden bij herhaling ziek werden tot ze ten
slotte bezweken.

Schrijvers stelden een bacteriologisch onderzoek in en vonden
een zeer virulenten bacil van de coli-typhusgroep 1), welk or-
ganisme ook in het voedsel en het drinkwater werd gevonden.

Het drinkwater werd ook chemisch onderzocht en daarbij
47.5 mO. salpeterzuur en 38.5 uiG. chloor per liter gevonden;
hieruit bleek de sterke verontreiniging met organische verbin-
dingen. Bij daarnaar ingesteld onderzoek bleek er verband te
bestaan tusschen een mestput en het drinkwaterbassin. Door het

1  Deze bacterie moet in do organen wel haast in roino cultuur voor-
handen zijn geweest, anders hadden schrijvers hem stellig niet gevonden. Het
onderzoek is namelijk met oen aan het belachelijke gronzende onbacteriolo-
gische ruwheid uitgevoerd. Men deed nota bene ! stukjes darmwand in bouillon,
broedde die 24 uur bij 37° C\'. en goot er daarna platen van! v.
Harrevelt.

-ocr page 321-

water werden de dieren bijv. geïnfecteerd; de besmette mest der
dieren infecteerde den stal, den mesthoop, het water en de
gronden, waarop die mest tot bemesting werd gebruikt; langs
dezen laatsten weg werd bet op die gronden verbouwde voedsel,
in hoofdzaak de wortelen, geïnfecteerd. De infectie schreed dus
steeds in dubbelen cirkelgang voort.

Om het slotbewijs t-e leveren, dat de gevonden bacil, welke
zeer virulent bleek te zijn voor de gewone proefdieren, de ware
schuldige was, werd een cultuur endoveneus bij een paard
geappliceerd. (Jammer dat er geen voedingsproeven genomen
zijn met paarden, dan was bet bewijs eerst onaantastbaar ge-
weest. Kef.)

Het dier werd onder koliekverschijuselen ziek en had ver-
hoogde temperatuur, doch herstelde; een tweede injectie doodde
het paard in twee dagen. Blijkens de sectie was de 2d0 dosis
niet noodig geweest om het dier te doen sterven, daar het ver-
moedelijk aan de aanwezige darm- en purulente nier-, nierbekken-
ontsteking wel spoedig zou zijn gestorven. (Kunnen die verschijn-
selen dan niet door de 2do injectie zijn veroorzaakt? In 2 dagen
kan toch veel gebeuren! lief.)

Bij sectie zag men hevige septicaemieverscbijnselen, gastro-
enteritis en pyelonephritis suppurativa. Waarschijnlijk hebben in
dit geval de ingespoten bacteriën de colibacteriën, welke per os
werden opgenomen, een handje geholpen. (Dit komt inderdaad
voor, maar waarom is het hier het geval? Uit bet beschreven
sectiebeeld blijkt het in geenen deele. Kef.)

Het kunstmatig opgewekte ziekte-beeld nu kwam volgens
schrijvers overeen met dat, wat de natuurlijk gestorven paarden
te zien gaven; het verschilde slechts in zooverre daarvan, als
het volgens het snellere beloop der ziekte moest doen.

Daar de infectie van de meest verschillende zijden tot de diereu
kon komen, is het te begrijpen, dat een eenvoudige wisseling
van voedsel of drinkwater niet hielp, evenmin als het intreden
van den winter.

De radicaal-prophylaxis ligt nu voor de hand: gezonde dieren
afzonderen, zieke in den vuilen stal laten, nieuwen waterput aan-
loggen, voedsel geven afkomstig van landen, waarop geen ge-
ïnfecteerde mest gebruikt is. (Verder als alle zieken dood of
hersteld zijn: stallen desinfecteeren, ook die waar de gezonden geïso -

-ocr page 322-

leerd zijn geweest, welke dien stal hebben kunnen besmetten. Ref.)

Schrijvers geven nog aan: immuniseeren der dieren door een
deel met langzaam verhoogde doses culturen te enten en de rest
der paarden met het serum van dit gedeelte passief onvatbaar
te maken. v. H.

Het voorkomen van bacteriën in do melk na genezen
mastitis by liet rund.
— J. F. Laméris en H. G. van Haruk-
vki.t
deelen in de Zeitschrift für Fleisch- utid Milchhygiene van
Januari 1901 mede dat zij, naar aanleiding van het uitgebreid
voorkomen van diarrhee in een ziekenhuis na het gebruik van
gekookte melk, een onderzoek instelden en tot het volgend
resultaat kwamen.

Het bleek dat de koeien, welke de melk hadden geleverd,
kort te voren lijdende waren geweest aan mastitis catarrhalis;
één rund leed daaraan nog. De melk en het secreet van een
nog zieken uier werden gekookt en ongekookt aangewend voor
plaatculturen; de platen (gelatine en agar met 4,5 pet. drui-
vensuiker) werden onder aërobe en anaërobe voorwaarden in broed-
stoven geplaatst. Die met gekookte melk en gekookt secreet
bleven steriel, de andere echter leverden alle koloniën van één
soort, namelijk een fijnen streptococcus, welke vrij lange ketens
vormde, uit G—12 coccen bestaande. Het micro-organisme liet
zich met alle gewone kleurmiddelen kleuren, ook volgens
Gram.
De koloniën hadden niets karakteristieks; zij deden de gelatine
niet vervloeien. Op eeu streepcultuur van gelatine vormde zich
een beslag alsof ze bewasemd was. Gistingseigenschappen konden
niet worden aangetoond.

Voor konijnen en cavia\'s was de streptococcus niet pathogeen.
Deze is blijkbaar de oorzaak der mastitis geweest. Opmerkelijk
is, dat hij onderscheidene dagen na genezing hiervan nog in
zoo groote hoeveelheid in de schijnbaar normale melk voorkwam.
Daar de streptococcus door koken werd gedood, is de diarrhee
der consumenten hoogstwaarschijnlijk veroorzaakt door toxiuen,
welke het koken weerstonden.

Uit het bovenstaande mag worden besloten, dat melk van
koeien, welke aan mastitis hebben geleden, nog minstens acht
dagen na genezing van de uierontsteking voor menschen patho-
geen kan zijn. W. C. S.

-ocr page 323-

Hot PoDEWiLS-systeeiu te Dresdeii. — Het eerste jaarver-
slag is verschenen van de Dresdener vilderij, waar 3
Podewils-
apparaten werden gebruikt (Deutsche thierdrztliche Wochenschrift
1901, n°. 9). In het geheel zijn verwerkt 464707 KG., waarvan
56 pet. afval uit het abattoir en de veeartsenijkundige hoogeschool.
De lijkeu van dieren, welke aan besmettelijke ziekten hadden
geleden, werden in hun geheel in de trommel gebracht. Iedere
vulling bedroeg gemiddeld 1121.8 KG. en voor de bewerking van
den inhoud waren 13 uur en 16 minuten noodig; tijdsbespa-
ring is wel mogelijk, maar niet gewenscht.

Er werd verkregen 9.6 pet., d. i. 44519 KG. vet, wat met
het oog op het geringe vetgehalte van het afval van abattoir en
veeartsenijschool hoog mag worden genoemd; het werd door een
zeepfabrikant gekocht. Het cadavermeel had gemiddeld de volgende
samenstelling: 56.89 pet. proteïne, 16.14 pet. vet, 6.95 pet. plios-
phorzuur, 18.52 pet. asch en 7.15 pet. water; er werd 20.87 pet.,
d. i. 97000 KG. meel verkregen. Het mag zeer goed worden
genoemd, vooral nadat men het door malen en zifteu tot een
fijn poeder had verwerkt, liet werd tegen betrekkelijk hoogen
prijs \'gepacht en gebruikt als voedsel voor varkens, vogels en
visschen. Het hooge vetgehalte maakt het voor voedsel zeer
geschikt, maar de waarde als meststof wordt daardoor wel iets
verminderd.

De geheele inkomsten der vilderij bedroegen 41174 en de
uitgaven 27089 Mark, zoodat er een winst werd behaald van
\'14085 Mark. v. E.

Het „abituriëntenoxamen" in den Ryksdag. — In de Ber-

Liner thierdrztliche Wochenschrift van 7 Februari 1901 deelt prof.
SciiMALTZ als zijn gevoelen mede, dat de invoering van dit
examen voor de Duitsche veeartsenijkundige hoogescholen nog
slechts een quaestie van tijd is; omtrent het beginsel schijnt
ook bij de autoriteiten geen verschil van meening meer te
bestaan.

Schmaltz merkt op dat in de zitting van 1 Februari jl., bij
de beraadslaging over de begrooting van het Keizerlijk Gezond-
heidsambt, reeds twee afgevaardigden gelegenheid vonden om over
dit examen het woord te voeren, en wel twee artsen, namelijk
de saniteitsraad Dr.
Endemann, vice-burgemeester van Cassel

-ocr page 324-

eii de «Stadtverordnetenvorsteher" van Berlijn, Dr. Langeuiians.
De eerste betoonde zijn ingenomenheid met de instelling van
een nieuwe plaats in bet Keizerlijk Gezondheidsambt, daar deze
ten goede zou komen aan de bevordering der veeartsenijkunde
(vleescbkeuring), en knoopte hieraan het volgende vast:

Mijne Heeren! Er bestaat toch een gewichtig verband tusscheu
de veeartsenijkunde en de geneeskunde. Men denke slechts aan
de epizoötieën en hetgeen op dit gebied is gedaan, juist dooi-
de onderzoekingen der veeartsen! Herinnert u voorts, dat de
vooruitgang, welke op het gebied der menschelijke geneeskunde
wordt gemaakt, voor een belangrijk deel grijpt in het terrein
der veeartsenijkunde! Men denke slechts aau de serumtherapie,
welke thans in wording is! Ja, mijue Heeren, het is volstrekt
noodig dat de veterinair-artsen een wetenschappelijk hooger stand-
punt innemen; daartoe moeten zij worden gebracht door een
betere voorbereiding. Gij weet ook zeer goed, dat juist nu de
uitvoering van de wet op de vleeschkeuring aan het Rijk, resp.
de afzonderlijke Staten, vanwege de veeartsen hooge eischen moet
stellen, en dat hoe hooger deze zijn, des te meer moet worden
verlangd dat de voorbereiding der veterinair-artsen uitstekend is.

Afgevaardigde Dr. Langerhans. Dan zou ik ook te kennen
willen geven dat, nadat hier het wetenschappelijk streven naar
verheffing der biologie zoo goed te berde is gebracht, de vee-
artsen anders moeten worden gevormd. Daarvan is reeds dikwijls
sprake geweest, en de veeartsen die naar betere waardeering
streven, zeggen het zelf: er moet een degelijker voorbereiding
worden bevolen. Men verlauge van de veeartsen dezelfde studie
als van de medici, evenzoo bet toelatingsexamen («Maturitat» )
dat men eischt van de studenten, die de hoogescholen bezoeken.
Dan zal zich ook de stand verheffen, dan wordt de wetenschap-
pelijke zijde der zoölogie beter vertegenwoordigd dan thans het
geval is, al moet worden erkend dat een groot aantal veeartsen
zeer vlijtig waarneemt en buiten twijfel veel heeft gepraesteerd.

W. 0. S.

Do vetcrinair-modisclie faculteit te Bern. — Gedurende het
eerste jaar van het bestaan dezer faculteit hadden zes promoties
plaats. Het aantal ingekomen aanvragen resp. dissertaties was,
volgens de
Berliner thierdrztliche Wochenschrift van 28 Februari

-ocr page 325-

1901, zeer groot. Dat de faculteit maar niet rijp en groen
toelaat, is een gelukkig verschijnsel; haar reputatie wordt daar-
door ongetwijfeld verhoogd.

Niettegenstaande het Pruisische Ministerie van Landbouw op
een desbetreffende vraag had geantwoord dat de titel van doctor
in de veeartsenijkunde, te Bern behaald, in Pruisen niet zou
worden erkend, is aan
Dr. Kallmann, Pruisisch veearts te Berlijn,
toegestaan den titel te voeren van Zwitsersch Dr. med. vet.

F. Paszotta, gouvernements-veearts in Nederlandsch-Indië,
thans met verlof in Europa, is door de veterinair-medische
faculteit te Bern tot Dr. med. vet. bevorderd. W, C. S.

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde.

Door bet Hoofdbestuur is onderstaand rapport ontvangen; het
vindt thans geen reden om bij de regeering aan te dringen op
wijziging van het ontwerp-wet op de paardenfokkerij.

Utrecht, 10 October 1900.

De ondergeteekenden, benoemd in de Algemeene vergadering
der Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde op 22 Sep-
tember j.h, ten einde verslag uit te brengen omtrent de wensche-
lijkkeid eener wijziging in het aanhangig ontwerp-wet op de
paardenfokkerij, voorgesteld door den heer A.
W. Heidema te
Groningen, hebben de eer U liet volgende te berichten.

Het voorstel van den Heer Heidema luidde: «De keurings-
commissie A doet uitspraak welke gekeurde hengsten tijdens
het onderzoek het cornard-geluid hebben doen hooren en derhalve
vermoedelijk lijdende zijn aan erfelijke cornage. Deze hengsten
worden naar \'s Rijks veeartsenijschool gezonden ter definitieve
beslissing omtrent den aard van het lijden, tenzij de eigenaar een
dergelijk onderzoek niet wenschelijk en dus overbodig acht.»

Alzoo zouden de van regeeringswege aangestelde drie vee-
artsen, niettegenstaande zij het cornage-geluid hebben gehoord,

-ocr page 326-

geen bepaalde uitspraak doen, doch de beslissing of de hengsten
welke dit geluid voortbrengen, aan erfelijke cornage lijden,
overlaten aan de cliuische leeraren der veeartsenijschool.

In het ontwerp-wet is voorgesteld dat de laatsten enkel in
hooger beroep zouden beslissen, namelijk wanneer een hengst
door de commissie A wegens cornage was afgekeurd, dat de
eigenaar dan, onder zekere voorwaarden, in hooger beroep kon
komen bij de cliuische leeraren der school.

Door de heeren Schimmel en Thomassen werden tegen het
voorstel van den heer
Heidema de volgende redenen aangevoerd:

1°. Het prestige der commissie A zou er onder lijden, indien
haar verboden werd uit te spreken dat cornage aanwezig was
en daarom afkeuring moest plaats hebben.

De heer Heidema was van meening:

a. dat de tijd en de hulpmiddelen voor het onderzoek aan
\'s Rijks veeartsenijschool ruimer en uitgebreider kunnen worden
gekozen dan aan de keuringscommissie A practisch mogelijk
zal zijn en daardoor die gevallen, waarbij aan het cornard-geluid
een voorbijgaande of een waarschijnlijk niet erfelijke oorzaak
ten grondslag ligt, minder moeielijk zullen zijn te onderkennen
en de betreffende hengsten voor hun eigenaren en de fokkerij
kunnen worden behouden;

b. dat de grootst mogelijke zekerheid voor het verkregen
eener juiste beslissing moet worden gewenscht, zelfs al zou zulks
aan de commissie A eenig gezag of eenige macht ontnemen;

c. dat het prestige dier commissie meer zou worden geschaad,
indien een door haar afgekeurde hengst aan \'s Rijks veeartsenij-
school werd goedgekeurd, dan door het voorschrift dat zij slechts
een voorwaardelijke uitspraak zou mogen doen.

2°. Alle van cornage verdachte hengsten zouden, op last
der regeering, naar Utrecht moeten worden vervoerd. De
regeering zou dus niet alleen alle kosten, aan het vervoer en
het verblijf te Utrecht verbonden, op zich moeten nemen, maar
ook moeten instaan voor ongevallen, ziekte en overlijden der
hengsten. Dit is niet het geval wanneer de eigenaar in hooger
beroep gaat, zooals het ontwerp-wet toelaat; in dit geval komen
alle kosten en risico voor zijn rekening.

Mitsdien heeft de meerderheid der commissie voornoemd de
eer U voor te stellen niet aan te dringen bij de regeering tot

-ocr page 327-

het aanbrengen van eenige wijziging in bedoeld ontwerp-wet
betreffende de paardenfokkerij, welke wijziging door den lieer
Heidema wel wenschelijk werd en wordt geoordeeld.

De Commissie:
W. C. SCHIMMEL.
M. H. J. P. THOMASSEN.
A. W. HEIDEMA.

De Hooge Raad contra de openbare slachthuizen.

Ik wil eindelijk aan mijn vadorland liet voorrecht
vorzekeron van het bezit van abattoirs en de zaak
niot bloot stellen aan allerlei exceptiën en chicanoB.

(De hoor Messchert van Yolleniioven in de vor-
gadering der Tweede Kamor van 5 Mei 1875.)

llet zal nu ongeveer een halve eeuw geleden zijn dat in de
gemeente \'s-IIertogenbosch - baanbreekster op dit gebied -
een openbaar slachthuis gesticht en tegelijk eene plaatselijke ver-
ordening uitgevaardigd werd, waarbij aan de slagers de verplichting
werd opgelegd om van het slachthuis gebruik te maken. Er
waren - want er is niets nieuws onder de zon - in die dagen
slagers in \'s-IIertogenbosch, die daardoor schade leden en van den
hun aangedanen dwang niet gediend waren. En er waren advo-
katen, die beweerden dat de wetgeving, waaronder wij toen leef-
den, een gemeenteraad niet de macht gaf te doen wat de gemeen-
teraad van den Bosch, uit warme liefde voor de volksgezondheid,
had gemeend niet te mogen nalaten. Zóó geschiedde het, dat een
slager werd opgezocht, die de kat den bel aanbond en opzettelijk
deed alsof er in \'s-Hertogenbosch geen slachthuis en geen ver-
ordening was. Hij werd vervolgd, maar was onwrikbaar in zijn
vertrouwen op den Hoogen Raad. En dit vertrouwen werd niet
beschaamd. De Hooge Raad ontsloeg den baloorigen slager van
rechtsvervolging, omdat, nu eenmaal de
rijksoverheid - wij leefden
destijds onder het Koninklijk besluit van 81 Januari 18*24
(Stbl-
n°. 19) - de oprichting van slachterijen had af haukelijk gemaakt

-ocr page 328-

van eene vergunning, de gemeenteraad het uitoefenen van bet
slagersbedrijf niet op een anderen voet regelen mocht.

Toen, in Mei 1855, deze uitspraak bekend werd, was den
Bosch in last. En den Bosch niet alleen, maar tal van andere
gemeenten evenzeer, waar plannen hingen om, op het voorbeeld
van het buitenland, den ingezetenen de zegen van een openbaar
slachthuis te doen deelachtig worden. Zoo kwam het, dat eindelijk
in
1865 Thorbecke, toen voor de tweede maal Minister van
Binnenlandsche Zaken, de koe bij de horens vatte. Bij Konink-
lijke boodschap van
6 April 1865 bereikte de Tweede Kamer
het ontwerp van eene wet, die de bestaande regeling van de
„fabrieken en trafieken" zoude vervangen. Krachtens deze wets-
voordracht zoude voortaan,
als regel, het gemeentebestuur de
macht worden die vergunning zoude geven voor het oprichten
van inrichtingen welke gevaar, schade of hinder kunnen veroor-
zaken, terwijl de Kroon de inrichtingen zoude aanwijzen, die als
zoodanig moesten worden aangemerkt. Maar het wetsontwerp
bepaalde zich hiertoe niet. In een artikel 3 luidde het: „in het
belang der openbare orde of gezondheid kan voor de uitoefening
van eenig bedrijf, bij besluit van den gemeenteraad, onder goed-
keuring van Gedeputeerde Staten, een bepaalde plaats in de ge-
meente worden aangewezen. Tegen het besluit van Gedeputeerde
Staten kunnen zoowel de gemeenteraad als andere belanghebben-
den bij Ons voorziening vragen". De toelichting liet geen zweem
van twijfel ten aanzien van hetgeen waarom het was te doen.
Thorbecke bracht de geschiedenis van den Bosch in herinnering,
wees er op dat de llooge Raad had verklaard dat de gemeenteu
geene slachthuizen mochten oprichten onder verplichting alleen
in die „algemeene inrichtingen" te slachten en dat het dienten-
gevolge voor den wetgever zaak van nood was geworden
„de ge-
meentebesturen tot het nemen van zoodanigen maatregel bevoegd te
verklaren." \')

Intusschen: aan de Kamer kwam deze bevoegdheid toch wel
wat exorbitant voor. Dat men het slagersbedrijt concentreerde in
ééne algemeene inrichting: het kon er desnoods door. Maar de
bepaling sprak van „eenig bedrijf" en dus zou een gemeenteraad,

-ocr page 329-

wanneer de uitoefening niet alleen van het slagers- maar van
welk bedrijf ook „om de een of andere reden niet op zoodanige
plaats kan geschieden" 1), de uitoefening er van feitelijk in de
gemeente kunnen beletten. Ging dit niet te ver?

Neen: dit gaat niet te ver! was Thorbecke\'s antwoord, toen
hij in Februari 4866 de tweede editie van zijne wetsvoordracht -
sluiting was destijds nog stuiting - aanhangig maakte, waarin
de boven afgedrukte bepaling onveranderd 2) was behouden.
Men moet - was zijne, op geruststelling van de huiverige
leden bedachte, redeneering - men moet aan dit art. geene
wijdere strekking geven dan in de bedoeling ligt. Ik heb reeds
gezegd en ik herhaal, dat het arrest van den Hcogen Raad
omtrent de verordening op het algemeene slachthuis te \'s-Her-
togenbosch tot het voordragen van de bepaling de aanleiding is.
«Zoowel voor den behoorlijken afvoer van bloed en andere on-
reinheden als voor bet houden van toezicht op het ter slachting
bestemd vee, is het wenschelijk dat algemeene slachthuizen op-
gericht en de slagers uitsluitend verplicht worden daar te
slachten. Zonder uitdrukkelijke machtiging der wet zijn echter
de gemeenteraden tot het vaststellen van zoodanige verordeningen
niet bevoegd.
liet spreekt van zelf^ dat wanneer een gemeenteraad
van die bevoegdheid gebruik maakt, hij voor het maken van
zoodanige algemeene inrichting zorge.
De mogelijkheid bestaat,
dat in bet belang der openbare orde en gezondheid ook de uit-
oefening van andere bedrijven aan eene bepaalde plaats gebonden
ware en
daarom is het artikel niet uitsluitend tot slachthuizen
beperkt, maar in algemeene bewoordingen gesteld.» 3)

De kalmeerende drank miste hare werking niet. Uit bet nieuwe
afdeelingsverslag,
16 Maart 1866 verschenen - Thorbecke had
inmiddels voor
Geertsema plaats gemaakt - bleek dat de vrees,
dat. de gemeenteraad alle bedrijven de duimschroeven zoude aan-
leggen, was weggevaagd. Maar er was nu een andere reden
van bezorgdheid opgedoken. Hoe, als eene gemeente eens het
slagersbedrijf anders dan in een algemeen slachthuis ging ver-
bieden, zonder dat zij tevens voor bet maken van zulk eene in-

1  T. a. p. blz. 1345.

2 \'2) Behoudens oono aanvulling op een zeer ondergeschikt punt.

3  Bijlagen tot de Handelingen der Tweede Kamer 1865/G6, blz. 1009,

-ocr page 330-

richting zorgde? Dan zaten de slagers aan den grond. Was het
daarom niet beter de verplichting tot
zelve oprichten van het
slachthuis in de wet uitdrukkelijk aan de gemeente op te leggen ?
En ware het ook niet verstandiger - hier kwam de vroegere
vrees nog eens weer om den hoek gluren - daar men eigenlijk
toch alleen de slagers wilde treffen - de redactie van het artikel
meer in overeenstemming te brengen met het denkbeeld dat aan
de memorie van toelichting ten grondslag lag? *)

De Minister, aan wien deze vragen werden gericht, was van
het staatstooneel verdwenen vóór hij nog recht gelegenheid had
gevonden in de zaak zich in te denken. En zijn opvolger,
Heems-
kerk
, had met de hooge politiek - het was in de dagen van
de motie-KEUCHENiüs - hoofd en handen zóó vol, dat hij tot de
slachthuizen niet kwam, niettegenstaande, in 1867, de burge-
meester van Rotterdam hem op het dringende van deze voorzie-
ning wees en daarbij sprak van zijnen (\'s burgemeesters) «heiligen
plicht om te doen wat in zijn vermogen is» de zaak der oprich-
ting van de gemeentelijke slachthuizen te bespoedigen; niette-
genstaande ook het gemeentebestuur van de residentie naar het
torentje was opgegaan om op hetzelfde aanbeeld te slaan.

Maar daar werd in 1868 de burgemeester vau Amsterdam
Minister van Binnenlandsche Zaken. Burgemeester
Fock wist hoe
in zijne, in alle groote gemeenten de overtuiging hecht was, dat
het tot openbare slachthuizen
moest komen. Hij vatte, Minister
geworden,
Thorbecke\'s arbeid weer op. Op de grondslagen dooi-
den grooten staatsman gelegd, maar met verwijdering uit diens
wetsvoordracht van wat daarin de steen des aanstoots, vooral
buiten de Kamer, was geweest - te weten dat de vraag welke
inrichtingen aan eene vergunning zouden zijn onderworpen, niet
door de wet zelve uitgemaakt, maar door de Kroon beslist zoude
worden, eene delegatie van wetgevende macht onder den mom
van uitvoering binnengesmokkeld - diende hij in het parlemen-
tair zittingjaar 1869
/70 eene herziene uitgaaf van Thorbecke\'s
wetsontwerp in. In de, nu daarin opgenomen lijst van inrich-
tingen waarop de wet van toepassing worden zoude, kwamen
ook voor «de slachterijen, vilderijen, penserijen, de drogerijen, en
zouterijen van huiden, darmen, lebben en van visch» 1
). Thor-

1  Bijlagen tot do Handelingen der Tweedo Kamer 1869/70, bl. 29 v.

-ocr page 331-

becke\'s bepaling die aan de openbare slachthuizen den doortocht
moest banen, was in artikel 8 van
Fock\'s ontwerp overgeplant-
Maar aan de oorspronkelijke gedachte was nu eenige uitbreiding
gegeven. Art. 8 luidde: Bij plaatselijke verordening kunnen straten
of wijken worden aangewezen, waar één of meer bedrijven in
artikel 2 of 3 bedoeld zonder voorafgaande vergunning kunnen
worden uitgeoefend. In het belang der openbare orde of gezondheid
kan voor de uitoefening van eenig bedrijf bij besluit van den
gemeenteraad, onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten, eene
bepaalde gelegenheid worden aangewezen. De twee laatste zin-
sneden van artikel 7 zijn hierbij van toepassing. 1) In de toe-
lichting tot de bepaling werd haar dubbel doel geteekend.
Tweeërlei moest voortaan mogelijk wezen: de raad moest eene
bepaalde straat of wijk kunnen aanwijzen voor bepaalde bedrijven
en hij moest de uitoefening van een bepaald bedrijf aan eene
bepaalde plaats kunnen binden. In zijne memorie van antwoord 2)
op de bedenkingen van trouwens niet wel te onderkennen aard
waartoe het artikel aanleiding had gegeven in de afdeelingeu,
zette de Minister de puntjes op de i\'s. «Yele gemeentebesturen» -
schreef hij - «hebben het verlangen te kennen gegeven dat
hun de bevoegdheid worde verleend tot het maken van eene
verordening» als die te \'s-IIertogenbosch, maar die door den
Hoogen liaad onverbindend is verklaard, «waarbij het slachten
op andere plaatsen dan in het door het gemeentebestuur opgericht,
algemeen slachthuis, wordt verboden, daar liet voor den behoorlijken
afvoer van bloed en andere onreinheden en voor het houden van
toezicht op het ter slachting bestemd vee wenschelijk is, dat
algemeene slachthuizen opgericht en de slagers verplicht worden
uitsluitend daar te slachten.
Die bevoegdheid wordt hier gegeven,
doch niet alleen tot het slagersbedrijf, maar ook tot andere
bedrijven uitgestrekt, terwijl de gevorderde goedkeuring van
Gedeputeerde Staten en het toestaan van beroep op den Koning
voldoende waarborgen tegen misbruik geven. Dit voorschrift is
geheel iets anders dan het aanwijzen eener bepaalde buurt of
straat voor de uitoefening van zekere bedrijven. Die bevoegdheid

1  Daarin werd liet beroep op de Kroon geregeld.

2  T. a. p. bid. 1766.

-ocr page 332-

gaf het besluit van 1824 in artikel 5 en wordt thans opnieuw
in bet eerste lid van dit artikel verleend.»

Het eindverslag over dat ontwerp was uitgebracht en de openbare
behandeling stond voor de deur, toen de levensdraad van den
Minister afgesneden werd en een tweede tijdperk van gedwongen
rust voor het onderwerp intrad. De man, die nu het wakker
schuddend betoog zoude leveren, was de oud-Minister
Godefroi.
Bij de behandeling der staatsbegrooting voor 1874 1) slaakte
deze kundige jurist een noodkreet. In verscheidene gemeenten,
zeide hij, inzonderheid in de groote, wordt de oprichting van
openbare slachthuizen door de leer van den Hoogen Raad omtrent
het Koninklijk besluit van 1824 onmogelijk gemaakt.
liet spreekt
immers van zelf
, dat die oprichting doelloos blijft, zoolang het
iederen slachter vrij staat er geen gebruik van te maken.» Welnu,
de oprichting van deze wenschelijke en nuttige inrichtingen, die
het buitenland reeds zoo lang kent,
mag in de groote gemeenten
niet langer achterwege blijven. Ik kom daarom den Minister met
aandrang vragen daartoe het zijne te doen.
«.Hel middel van voor-
ziening ligt voor de hand. De Minister besluite tot spoedige weder-
indiening van het wetsontwerp zijner voorgangers
.» De Minister
beloofde het. «De noodzakelijkheid van de oprichting van abattoirs,
vooral in de groote gemeenten, is,
ook in verband met dequacstic
van het verplicht gebruik daarvan,
in den laatsten tijd zeer bespro-
ken. De meeste deskundigen en gezondheidscommissiën dringen
op de oprichting sterk aan. Daarin ligt voor den Minister niet
alleen een aansporing maar een plicht zoo spoedig dit doenlijk
zal zijn aan de Kamer in te dienen de vierde editie van de wet
op het toezicht op fabrieken en trafieken.»

De Minister wikt, het parlement beschikt. De bewindsman, die
deze toezegging deed, viel, als offer van partijverdeeldheid vóór
hij gelegenheid had gevonden zijne belofte in te lossen. Maar
zóó intens was zijne toezegging geweest, dat zijn onmiddellijke
opvolger gelijkelijk door haar zich gebonden rekende. Bij Konink-
lijke boodschap van 7 Januari 1875 kwam bij de Tweede Kamer
opnieuw een ontwerp van wet in «tot regeling van het toezicht
bij het oprichten van inrichtingen, welke gevaar, schade of hinder
kunnen veroorzaken.» De memorie van toelichting 2), gecontra-

1  Vergadering der Tweede Kamer van 10 December 1873.

2  Bijlagen tot do Handelingen der Tweede Kamer 1874/75, n". 97.

-ocr page 333-

•m

signeerd door den Minister Heemskrrk, viel met de deur in het
huis. «Herhaaldelijk en van verschillende zijden openbaarde zich
bet verlangen naar opheffing van de belemmeringen die het Ko-
ninklijk besluit van 1824 aan de oprichting van openbare slacht-
huizen (abattoirs) in den weg legt. De oudergeteekende is van
oordeel dat voorziening ten deze behoort te geschieden bij eene
wet ter vervanging van het aangehaalde Koninklijk besluit.»
Derhalve: onomwonden werd hier verklaard dat de hoofdzaak,
waardoor het nu weder ingediend ontwerp, dat in 1875 tot wet
zich zag verheffen, werd voortbewogen, was: eindelijk de openbare
slachthuizen door te laten voor goed. De Minister achtte daartoe,
gelijk
Thorbecke, gelijk Fouk, gelijk gonefrot, de bepaling poodig
die artikel 4 van de bestaande wet is geworden. Op het voetspoor
van
Fock nam ook hij daarin een tweeledige onderscheiding aan en
merkte met betrekking tot u°. 2 van artikel 4 op : «er zijn bedrijven,
waarvan de uitoefening op onderscheidene plaatsen in de ge-
meente schadelijk is voor de veiligheid, de orde, de gezondheid,
in zekeren zin zelfs voor de zeden; ten opzichte waarvan alleen
dan doeltreffende maatregelen, ter wegneming van de daaraan
verbonden bezwaren, zijn voor te schrijven, indien zij alle op één
en dezelfde plaats worden uitgeoefend. Een der meest in het oog
vallende voorbeelden hiervan leveren de slachterijen. Terwijl de
voornaamste en zelfs vee! kleinere steden in het buitenland reeds
sedert lang in het bezit zijn vaiT openbare slachthuizen, wordt
hunne oprichting hier te lande nog steeds tegengehouden door
het Koninklijk besluit van 1824. De ^besturen der voornaamste
gemeenten des rijks, Amsterdam, Rotterdam, \'s-Gravenhage,
Utrecht, Groningen, enz., onderscheiden] Kamers van Koophandel
en Fabrieken, het Geneeskundig Staatstoezicht, enz. zijn steeds
blijven aandringen op een regeling, waardoor die belemmeringen
zouden worden weggenomen. Aangezien de vergunningen, krach-
tens het besluit van 1824 verleend, verbonden zijn aan de plaats
en niet aan den persoon en dientengevolge een bijna onbe-
perkten duur kunnen ^hebben, zoo zou de geschonken bevoegdheid
weinig of niets uitwerken, indien het plaatselijk bestuur niet te-
vens de macht bezat om de uitoefening van het bedrijf in de
gemeente, elders dan op de aangewezen plaats, te beletten.»

Aanmerkingen op de redactie, in de afdeelingeu gemaakt, gaven
den Minister aanleiding het artikel bij zijn antwoord te verdui-

-ocr page 334-

delijken. Tegelijkertijd zag bij de vraag onder de oogen, die hem
was voorgelegd, of in art. 4, n°. 2 van de wet een nieuw be-
ginsel werd aangenomen en, indien ja, hoe dan een verbod om
anders dan op een bepaalde plaats een inrichting te hebben zoude
werken ten aanzien van reeds bestaande inrichtingen. «Zeer ze-
ker,» - was \'s Ministers bescheid - wordt in artikel 4 sub 2
een nieuw beginsel ingevoerd, namelijk
de bevoegdheid van het
plaatselijk bestuur om de uitoefening van eenigen tak van nijverheid
op eene bepaalde plaats te concentreeren en elders te verbieden.
Hoe
dat verbod zal werken ten opzichte van inrichtingen die bestaan,
blijkt uit de memorie van toelichting. Indien de gemeenteraad,
met goedkeuring van Gedeputeerde Staten, tot zoodanig verbod
besluit, is het toepasselijk op alle inrichtingen van de voormelde
soort, in de gemeente aanwezig. In liet tegengestelde geval ware
het raadsbesluit eene doode letter en zou, om slechts een voor-
beeld te noemen,
de zoolang gekoesterde wensch om tot de op-
richting van abattoirs te kunnen geraken, waarvan liet gebruik voor
alle vleeschhouwers verplicht is, nog geen bevrediging kunnen vinden.
En van de verduidelijking door hem in de redactie gebracht
gewagende, schreef hij: gesteld de raad van eene gemeente besluit
tot het oprichten van een openbaar slachthuis en bepaalt,
over-
eenkomstig artikel
4 van het wetsontwerp, dat alleen daar geslacht
mag worden, clan kan toch niet gezegd worden dat eene bepaalde
plaats is aangewezen voor het oprichten van slachterijen maar ook
voor het uitoefenen van het bedrijf, waarvoor elders het oprichten
van slachterijen, vereischt zou worden. Echter is het bedrijf
alleen ten aanzien der bedoelde plaats beperkt: om dit boven
allen twijfel te stellen, is de redactie van deze zinsnede gewij-
zigd.»

Zoo toegelicht, verduidelijkt en geschaafd, alles ten einde nu
eindelijk tot openbare slachthuizen te geraken, is de Hinderwet,
in hare oorspronkelijke gedaante, in openbare beraadslaging ge-
komen op den 4den van Meimaand 1875. Is er bij deze beraad-
slaging iemand in de Tweede of Eerste Kamer opgestaan, die
onwetend bleek van wat zoude worden uitgedrukt en vastgesteld
door de woorden van n°. 2 van artikel 4 der wet? Die van
meening was dat de woorden de bedoeling niet volledig of dui-
delijk genoeg teruggaven ? Die bezwaar had tegen het geven van
deze ruime bevoegdheid aan den gemeenteraad? Niemand. En

-ocr page 335-

men moet niet meenen dat men licht over de bepaling is heen-
geloopen, haar niet van alle kanten bekeken, niet ieder woord
gewikt en gewogen heeft. Integendeel: zóó bevreesd was men
voor nieuwe moeilijkheden,
vooral van de zijde van den Iloogen
Raad
, dat men den eisch dat Gedeputeerde Staten de raads-
verordening tot oprichting van een openbaar slachthuis zouden
moeten goedkeuren, nadat was beweerd dat het twijfelachtig was
of de grondwet zoodanige goedkeuring wel veroorloofde, zonder
verwijl uit het artikel schrapte. Laat ons - bezwoer de heer
Messchert van Vollenhoven zijne medeleden — laat ons nu
toch een bepaling maken, die tegen alle kritiek is bestand. «Stel
dat tengevolge van dit artikel 4,
dat eigenlijk de aanleiding tot
en het voorname punt in deze ivet is,
eene gemeente bepaalt
dat van gemeentewege publieke slachtplaatsen zullen worden op-
gericht en dat op andere plaatsen niet meer zal mogen worden
geslacht, dan is het niet onmogelijk dat slachters, die nu in die
gemeente kostbare slachterijen hebben opgericht, tot in het on-
eindige naar middelen zullen zoeken om het gevaar dat hen
bedreigt te ontgaan. Wanneer er nu eenige twijfel bestaat om-
trent de geldigheid der verordening, dan is het te verwachten
dat allerlei excepties tegen het gemeentebestuur zullen worden
aangevoerd.» En als men dan zegt dat verordeningen als deze
niet door Gedeputeerde Staten
mogen worden goedgekeurd, «is
het dan niet mogelijk dat de Hooge Raad vroeg of laat weder
een arrest wijst op andere gronden, maar toch met hetzelfde
effect als twintig jaren geleden in de zaak van \'s-Hertogenbosch,
zoodat men met zijne abattoirs, hoe goed ook verordend, geen
stap verder zal zijn gekomen ?
Bat ivensch ik te voorkomen. En
de spreker had succes. De Minister, toegevende dat een veilig-
heidsklep tegen misbruik van de zijde der gemeentebesturen in
de uitoefening van het Koninklijk vernietigingsrecht wegens strijd
met het algemeen belang was gelegen, liet de goedkeuring van
Gedeputeerde Staten vallen tot vreugde van de geheele Kamer,
die nu vast zich overtuigd hield dat de Hooge Raad nog niet
een speldeprik aan de wetsbepaling zoude kunnen toedienen.
Eene overtuigiug die jammerlijk heeft gefaald.
Bruggkman, wiens
naam is vereeuwigd,
Bruggeman heeft buiten het Groningsche
slachthuis geslacht; heeft zich naar het voorbeeld van zijn Bos-
scher collega uit de vorige eeuw gedragen en is door den Hoogen

-ocr page 336-

Raad even vriendelijk en tegemoetkomend gerecipieerd als weleer
zijn voorganger.

In het bovenstaande is de geschiedenis van het tot stand komen
van de bepaling in de Hinderwet, die den gemeenteraad de be-
voegdheid schenkt <cin het belang der openbare orde, veiligheid
of gezondheid eene bepaalde plaats of gedeelte der gemeente aan
te wijzen voor het oprichten, hebben of gebruiken van eene der
in art. 2 genoemde inrichtingen, met verbod om elders in de
gemeente het bedrijf of de bedrijven uit te oefenen, waartoe de
oprichting of het gebruik van die inrichting vereischt wordt,»
verhaald. Nuchter, eentonig, maar volledig, met geen woord er
bij en geen woord er af. Wat leert die geschiedenis? Dat de
Hinderwet
in de allereerste plaats is gemaakt om te kunnen komen
tot openbare slachthuizen met verplicht gebruik; dat de Minister,
die de bepaling, welke moest dienen om daartoe te geraken,
ontwierp, haar met den microscoop heeft bekeken en meende
dat in de woorden die hij koos, de bedoeling juist was uitgedrukt;
dat dit ook het gevoelen was van de leden van de Tweede en de
Eerste Kamer, onder wie, om van anderen niet te spreken, een
Godefroi was en dat uit overmaat van voorzichtigheid het artikel
zeer speciaal is beschouwd uit het oogpunt van hetgeen daartegen
wellicht door een recalcitranten slager, geholpen door een uit-
geslapen advokaat, vroeg of\' laat zoude kunnen worden ingebracht
met meer of minder succes. Is het onder zulke omstandigheden
verwonderlijk dat allerwege de besturen der groote gemeenten,
waarin bekwame juristen zitting hebben, na het tot stand komen
der wet van 1875, gemaakt om hen uit den brand te helpen
en de slagers tot ingaan te dwingen, zich veilig waanden en met
volle gerustheid de tonnen gingen vastleggen, vereischt voor het
bouwen van slachthuizen? Verwonderlijk dat juristen, wier advies
werd ingewonnen, tot aanpakken stellig rieden, waar hier of daar
nog aarzeling was bij een enkel gemeentebestuur, er aan gedachtig
dat niemand zoo vindingrijk is als een slager en niets zoo onzeker
als de rechtspraak? Verwonderlijk dat kantonrechter en rechtbank
niet konden bevroeden, wat ter wereld onwettigs de Groningsche
gemeenteraad had gedaan? Verwonderlijk dat de advokaat-gene-
raal bij den Hoogeu Raad, Mr.
Noyon — magistraat van onbe-

-ocr page 337-

twiste wetenschappelijke reputatie _ het uitsprak: de toege-
paste, door
Bruggeman gewraakte, Grouingsche verordening is
«volkomen» in overeenstemming met de Hinderwet, «zij bevat
niets meer dan wat de wet veroorlooft?» En toch en desalniet-
temin heeft de Hooge Raad ten tweeden male een spaak gestoken
in het wiel en nu, gelijk in 1855, de gemeenteraden het: houdt
op! toegeroepen. Met dit reusachtig onderscheid evenwel, dat een
halve eeuw geleden schier geen enkele groote gemeente een slacht-
huis had, terwijl op dit oogenblik bijna geen dier gemeenten
een dergelijke inrichting ontbeert of niet in aanbouw heeft.

Het betaamt eerbied te hebben voor het gewijsde van den
hoogsten rechter. Er is daarvan hier op aarde geen appèl. En,
in afwachting van hetgeen naar aanleiding van het arrest zal
worden beraamd eu volbracht, blijft niet anders over dan gelaten
het hoofd te buigen voor de in hoogste ressort gevallen beslissing.
Maar een bescheiden woord vau kritiek is met deze gedragslijn
niet onbestaanbaar. De Hooge Raad wil wel toestemmen, dat er
bij de toelichting van de wet van 1875 «op werd gewezen, dat
daardoor de weg zoude worden geopend tot de openbare slacht-
huizen en dat deze meening geen tegenspraak vond in het schrif-
telijk en mondeling debat tusschen de regeering en de beide
Kamers gevoerd»; concessie, die zekér niet te breed is uitgeme-
ten, gegeven de hierboven geschetste uiteenzetting. Maar die ge-
schiedenis laat den Hoogen Raad koud. Wat de wetgever heeft
gewild, nioge duidelijk zijn, hij had dien wil dan maar in de wet
moeten neerschrijven. En
dit heeft hij niet gedaan, zegt de Hooge
Raad.
De tekst der wet is met de opvatting van regeering en
Staten-Generaal van destijds niet overeen te brengen en de rech-
ter heeft alleen daarmede te maken.

De rechter heeft alleen met den tekst te maken. Zeer zeker: de
wet is de in haren tekst uitgedrukte wil des wetgevers; naar
Tüorbecke\'s woord, is «de wet, onafhankelijk van de individueele
meening van den wetgever, aan de regels der uitlegging onder-
worpen.» Maar nu zal het toch wel altyd eisch zijn, dat men,
bij de verklaring vau den tekst doordriuge tot
het stelsel der wet,
tot den geest der bepaling die het geldt; dat men zich afvrage,
hoe de bepaling het effect kan sorteeren dat zij, gegeven het
verband waarin zij is geplaatst en het licht der geschiedenis dat
op haar valt, bestemd is voort te brengen; met één woord, dat

-ocr page 338-

de uitlegger zich er rekenschap van geve, aan welke maatschap-
pelijke behoefte een wetsbepaling bevrediging schenken wil. Waai-
de tekst één opvatting onverbiddelijk eischt en niemand in de
gebezigde woorden eene andere kan lezen, daar wordt het zweren
bij de letter onaangename, bittere plicht, ook zoo zij tegen de
bedoeling indruischt. Zoolang echter de tekst gedoogt de bedoe-
ling waarmede hij werd neergeschreven tot haar recht te doen
komen, is bet rekenen met deze bedoeling \'s rechters onafwijsbare
plicht, of het werk der wetgeving wordt een onmogelijke arbeid.

Maar afgezien van dezen leerstelligen strijd: ligt in ons geval
de tekst der wet zoo aan, dat voor rechtvaardigen twijfel nopens
de wettigheid van de Groningsche verordening grond is? De
gemeenteraad mag eene bepaalde plaats of gedeelte der gemeente
aanwijzen «voor het oprichten, hebben of gebruiken van eene
slachterij met verbod om elders in de gemeente het bedrijf uit
te oefenen waartoe de oprichting of het gebruik van die inrich-
ting wordt vereischt.» Eilieve: wees de raad misschien geen plaats
aan, toen hij het terrein van het slachthuis voor «het hebben en
gebruiken» van eene slachterij bestemde ? Wat deed hij dan wèl ?
«De aanwijzing van het slachthuis is de aanwijzing van een be-
paalde plaats,» concludeerde de adrokaat-generaal en wij zeggen
het hem van harte na. De ondubbelzinnige woorden laten —
voert hiertegen de Hooge Raad aan — geene andere uitlegging
toe, dan dat de gemeenteraad bevoegd is eene bepaalde plaats
aan te wijzen, waar «wie dan ook» mag oprichten, hebben of
gebruiken eene slachterij. En het hoogste rechtscollege wijst er
dan op, dat de tegenstelling tusschen deze bepaling en de andere,
ook in artikel 4 vervat, dat de gemeenteraad wijken, buurten of
straten kan aanwijzen, waar een of meer inrichtingen der wet
zonder voorafgaande vergunning kunnen worden opgericht, juist
hierin gelegen is, dat voor bij voorbeeld slachterijen, die vallen
onder art. 4, n°. 2 der wet, dus die worden opgericht op eene
bepaalde, van te voren aangewezen plaats, ook voorafgaande ver-
gunning noodig is, «wat niet wel denkbaar is, althans alle be-
teekenis mist, bij de verplichte uitoefening van het slachtersbedrijf
in een door of vanwege de gemeente opgericht openbaar slacht-
huis.»

Tweeërlei bedenking rijst tegen dit standpunt. In de eerste plaats
dat de woorden der bepaling geenszins dwingen
bij uitsluiting te

-ocr page 339-

denken aan eene oprichting «door wie dan ook» en dat, in deze
omstandigheden de uitlegging, door de bedoeling ingegeven, de
logische, aangewezene, is. Vervolgens en vooral: dat, zoo het
ontzag voor het hoogste rechtscollege het ons niet verbood, wij
geneigd zouden wezen de onderstelling voor ongerijmd te houden,
dat de wetgever bij de toepassing van artikel 4, n°. 2, nog eene
vooralgaande vergunning zou hebben uoodig geoordeeld. Wat doet
in het ondersteld geval de gemeenteraad? Hij verklaart dat eene
bepaalde plaats, een bepaald gedeelte der gemeente, het voor het
oprichten, hebben en gebruiken van eene slachterij meest ge-
schikte is. Zóó geschikt, dat hij overal elders zelfs het bedrijf
waarvoor de inrichting dient verbiedt. Maar dan heeft het immers
geen zin meer en
kan het niet in \'s wetgevers brein zijn opge-
komen ook voor het uitoefenen van het bedrijf op
die plaats, in
dal gedeelte nog eene vergunning te eischen, eene vergunning
welker verleenen nu aan geen enkel wettelijk criterium meer te
toetsen valt en welker weigering, daar de uitoefening van het be-
drijf overal elders verboden is, tot het gevolg zoude moeten voe-
ren, dat voor hem, dien de weigering trof, de uitoefening van het
bedrijf volstrekt onmogelijk werd gemaakt! Neen: de beide doelen
van artikel 4 vormen niet een tegenstelling, slaan niet het eene
op inrichtingen waarvoor geeue — het andere op inrichtingen
waarvoor wél vergunning noodig is, maar beoogen het dubbel
doel dat glashelder werd omschreven in het ontwerp-FocK dat
het eerst de splitsing volbracht, te weten het eene deel om den
gemeenteraad bevoegd te maken wijken, buurten of straten aan
te wijzen waar eene inrichting, zonder voorafgaande vergunning,
door wie ook, kan worden opgericht; het tweede, voor ons be-
langrijk, deel, om, naar de, met de bedoeling overeenstemmende
woorden, voor den gemeenteraad de gelegenheid te openen eene
bepaalde plaats aan te wijzen, waar zeker bedrijf zal worden ge-
concentreerd, zóó dat de uitoefening overal elders wordt verboden
en natuurlijk zonder dat dan nog van eene vergunning sprake kan
zijn, speciaal een algemeen slachthuis, waarin de slachterijen in
de gemeente zullen worden «opgericht, gehouden en gebruikt.»
Het woord «oprichten» moge in dit verband vreemd of overbodig
voorkomen, het gebruik er van naast «hebben en gebruiken»
laat zich zeer goed verdedigen, als men denkt aan de oprichting
van een slachthuis, niet door de gemeente maar door een conces-

-ocr page 340-

sionaris, waarnaast dan liet «hebben en gebruiken» heenwijzen
naar het gebruik maken door partikulieren van eene gemeente-
inrichting. Trouwens: al wilde men toegeven dat de woorden
duidelijker hadden kunnen zijn, zij zijn, onder het licht der ge-
schiedenis bezien, helder als kristal.

Een laatste argument van den Hoogen Raad dient nog onder
het oog gezien. Het is dat \'t welk den Hoogen Raad vooral hui-
verig heelt gemaakt ver in de. geschiedenis der wet zich te be-
geven. Kende men, zoo luidt de slotoverweging van het arrest,
aan de opvatting van artikel 4, n°. 2 der Hinderwet, die de
geschiedenis aangeeft, een overwegenden invloed toe op de uit-
legging van het daar bepaalde, dan zoude zich die invloed moeten
doen gelden «niet alleen bij de slachterijen, slechts als voorbeeld
in de memorie van toelichting genoemd, maar evenzeer bij al de
inrichtingen van zeer onderscheiden aard, genoemd in artikel 2,
onder nos. II—XVIII, terwijl het toch zeer twijfelachtig is of liet
wel ooit in de bedoeling des wetgevers kan hebben gelegen, dat
voor de uitoefening van al die bedrijven één openbare inrichting
van gemeentewege zoude mogen aangewezen worden, met verbod
om ze elders in de gemeente uit te oefenen.

Met alle respect gezegd: van dit slotargument hebben wij staan
kijken. Daar komt nu de Hooge Raad, die de bedoeling van den
wetgever tot nu toe met groote innigheid heeft versmaad, bij het
scheiden van de markt zelf haar te hulp roepen. Niet dat wij
daarover rouwig zijn. Want het kost niet de minste moeite er
van te overtuigen dat de wetgever degelijk en bewust wilde wat
de Hooge Raad voor alleronwaarschijnlijkst houdt dat hij kan
hebben gewild. Men roepe zich daartoe in het geheugen terug
wat
Tiiokbeckk neerschreef, toen hij de ruime omschrijving van
de bepaling verdedigde. Hoofdzaak is, zeide hij, de openbare
slachthuizen en de verplichting tot het slachten daarin te de-
creteeren. «Maar de
mogelijkheid bestaat, dat ook de uitoefening
van andere bedrijven aan eene bepaalde plaats moet worden ge-
bonden en
daarom is het artikel niet tot slachthuizen beperkt,
maar algemeen gesteld. De Minister
Fock, wiens artikel haast
geheel gelijkluidend was aan het tegenwoordige, schreef: «de be-
voegdheid om verordeningen te maken waarbij het slachten op
andere plaatsen dan in het, door het gemeentebestuur opgericht,
algemeen slachthuis, wordt verboden, wordt hier aan den ge-

-ocr page 341-

meenteraad gegeven, doch niet alleen tot het slagersbedrijf., maar
ook tot andere bedrijven uitgestrekt».
Hierom was immers ook aan-
vankelijk de goedkeuring van Gedeputeerde Staten op deze ver-
ordening voorbehouden, geschrapt toen men begon te vreezen
voor een Hoogeu Raad die soms weder een onwettigheid mocht
ontdekken, en toen men begreep dat het Koninklijk vernietigings-
recht een voldoend zwaard van
Damocles aanbood, omdat men
waarborgen wilde dat een gemeenteraad niet zonder afdoende
redenen voor andere inrichtingen dan slagerijen een «openbare»
inrichting van gemeentewege aanwijzen en ze elders verbieden
zoude. En wat — om hiermede de refutatie van dit argument
te voltooien - wat antwoordde de heer
Viiiuly in de Eerste
Kamer, toen hij, in de vergadering van 31 Mei 1875 zijne be-
zwaren tegen het voorschrift van artikel 4, n°. 2 had ontwikkeld
en van den Minister had moeten vernemen dat artikel 4, n°. 2
de «pointe» was van de wet, dat, als men tot den oorsprong van
de wetsvoordracht, tot het ontwerp ingediend tijdens het tweede
miuisterie
-ïuoEBECKi;, terugging, men zoude ontwaren, dat het
bekende arrest van den Hoogen Raad van 1855 het groote mo-
tief was voor de geheele regeling? «De Minister heeft terecht
gezegd» - sprak de spreker voor Zuid-Holland - «dat het doel
van dit wetsontwerp is om het mogelijk te maken plaatsen voor
slachthuizen aan te wijzen. Ik geloof ook dat dit wenschelijk is,
maar zou liever gezien hebben dat het daarbij gebleven ware.»

Wat komt, met deze feiten, van het slotargument van den
Hoogen Raad terecht? worde het bescheiden toegestaan te vragen.

Waartoe — deze vraag komt wellicht bij dezen of genen op —
in ons blad de geschiedenis der Hinderwet zoo breedvoerig her-
innerd, \'s Hoogen Raads arrest aan zorgvuldige kritiek onder-
worpen, waar men toch staat voor een fait accompli? Waartoe?
Om te overtuigen dat niet kan worden berust in den toestand
die door het arrest is geschapen en dat snel handelen plicht is.
En ook : om de belanghebbenden, de slagers in de eerste plaats,
te waarschuwen niet al te spoedig victorie te kraaien, niet in den
eersten roes tot onvoorzichtigheden zich te laten verleiden, die,
wie weet? zich binnen kort zullen wreken. Vast staat, veel vaster
dan het arrest van den Hoogen Raad zoude doen vermoeden, zoo vast

-ocr page 342-

als een muur, dat de wetgever van 1875 de stellige, ondubbelzinnige
bedoeling had openbare slachthuizen mogelijk te maken, met dwang
daarin en nergens elders in de gemeente te slachten. Die bedoeling
was de drijfkracht van de wet, hare naaste oorzaak. Nu de Hooge
Raad haar, tot veler teleurstelling, in de wet niet kan lezen,
moet de wetgever liever heden dan morgen, in elk geval zoo
spoedig mogelijk, de onmiskenbare bedoeling in ronder woorden
neerleggen in de wet en haar afdoende waarborgen tegen, voor
de derde maal intredend, misverstand. Men zal zeggen: een
enkel arrest van den Hoogen Raad vestigt nog geene juris-
prudentie ; het is mogelijk dat het hoogste rechtscollege, wanneer
de vraag andermaal aan zijne beslissing wordt onderworpen, op
zijn gevoelen terugkomt. Maar wie zoo redeneert, ziet voorbij
hoe groot de moeilijkheden zijn waarin door deze uitspraak de
gemeentebesturen zijn gebracht. En ook, hoe onzeker voor de
slagers zelveu de toestand geworden is. Bovendien: het is niet
zoo waarschijnlijk dat de Hooge Raad spoedig weer in de quaestie
zal worden gemengd en nog minder waarschijnlijk dat, bij dezelfde
samenstelling, eene uitspraak wijziging zal ondergaan, van welke
men, bij de ernstige gevolgen die van haar konden worden voorzien,
gerust mag aannemen dat zij niet dan na angstvallig wikken en
wegen is genomen. Daarom: onverwijld handelen is hier voor
de Ministers van Handel en Nijverheid en van Binnenlandsche
Zaken ernstige plicht. De gemeentebesturen, die openbare slacht-
huizen in exploitatie of aanbouw hebben, zouden goed doen zich
aaneen te sluiten en onverwijld hunne vertoogen te richten tot
regeeriug en vertegenwoordiging; vertoogen waarin zij met den
noodigeu klem er op wijzen dat zij, in het vast, gewettigd,
geloof dat de wetgever van 1875 hen had bevoegd gemaakt,
hun slachthuis hebben gebouwd of doen bouwen en dat het des
wetgevers zaak is hen te redden uit de impasse, waarin de
letterknechterij van den Hoogen Raad hen heeft gebracht. En
in de Tweede Kamer moet een andere
Godefhoi opstaan, die de
betrokken Ministers wakker schudt, hen maant en dwingt tot
het doen eindigen met den allermeesteu spoed van den abnor-
malen toestand, geboren door het arrest of des noods zelf het
initiatief neemt.

Het zoude, wordt aldus gehandeld, niet de eerste maal zijn
dat de wetgever zich er toe zette, door het maken van eene

-ocr page 343-

zoogenaamde interpretatieve wet, den verwarden, moeilijken toestand
in evenwicht te brengen, dien een arrest van den Hoogen Raad
had te voorschijn geroepen. Er is een sprekend voorbeeld in
de wet van 1 Juni 18(31 (
Staatsblad no. 54), tot verduidelijking
van artikel 68 der onteigeningswet. Bij arrest van 19 Februari
1858 besliste de Hooge Raad, dat dit artikel was beperkt tot
het geval dat de verplichting tot aardhaling bij
overeenkomst op
landerijen mocht zijn gevestigd. Hij vernietigde daarmede kortweg
het recht «tot aardhaling ter naaste lage en minste schade,»
dat de waterschapsbesturen van de oudste tijden af hadden bezeten
en van de afschaffing waarvan de wetgever, toen hij de onteige-
ningswet maakte, zelfs niet had gedroomd. Overtuigd dat door
deze uitspraak aan geest en bedoeling van den wetgever geweld
was aangedaan, heeft destijds de Begeering geene nieuwe beslissing
afgewacht, maar aanstonds eene verduidelijking uitgelokt. In
dezelfde richting moet thans gestuurd worden. Alleen: het ware
zonde en schande als daarmede, gelijk toen drie jaren moesten
beengaan. In drie weken kan de moeilijkheid, die voor de openbare
slachthuizen is gerezen, opgelost zjjn. Geen sterveling die de
geschiedenis, gelijk zij bier onopgesmukt is beschreven, recon-
strueert, kan aan \'s wetgevers bedoeling twijfelen. En het behoeft
geen uur arbeids te kosten om haar zóó te formuleeren, dat geen
rechter ter wereld haar opnieuw mis verstaat.

Zal de wetgever nu eens toonen dat «where there is a wilt,
tliere is a way?»
J) En zullen de gemeenteraden, wien het

1) Don 28sten Februari 1901 bad in de zitting der Tweedo Kamer de
intorpellatio plaats van don heer
Drucker, naar aanleiding van het arrest
van den Hoogen Raad in de abattoir
-quaeBtie te Groningen. De interpellant
gaf in korte trekken de geschiedenis aan der abattoirs in Nederland en
wees er op dat zoowel de Regeering als gemeenteraden en de uitnemendste
juristen overtuigd waren van de bovoegdhoid der gemeentebesturen het
bedoelde verbod uit te vaardigen. Een wetje, dat ondubbelzinnig uitdrukt
hetgeen de wetgever in 1875 heeft willen zeggon en wat hij ook zeer stellig
gemeend heeft gezegd te hobben, is dus thans noodig.

De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid antwoordde dat wij
thans niet hebben rechtsonzekerheid, maar rechtszekerheid in stryd met de
bedoelingen van den wetgever. Yan hot voornemen om een noodwet als de
gevraagde voor te bereiden, kon by de Regeering geen sprake meer zyn,
wijl het ontwerp daarvan reeds b\\j den Raad van State in onderzoek is.

Den 18de»> Maart is het voorstel tot aanvulling van artikel 4 der Hinderwet
bij de Tweede Kamér ingediend.

-ocr page 344-

aangaat, nu eens niet bij de pakken gaan neerzitten, maar
opkomen voor wat bet belang hunner ingezetenen is bij Kroon
en Staten-Generaal ? Wij twijfelen er niet aan. En het is daarom
dat wij ten slotte aau
Bruggf.man en zijne standgenooten wel-
meenend toeroepen: weest tevreden met uw succes, maar bouwt
daarop geen verdere verwachtingen, die vast en zeker in rook
moeten vervliegen. Want wat de wetgever in 1875 had
moeten
doen ; of\' hij de vrijheid niet zoo geducht had moeten kortwieken;
ot\' hij, waaraan toen gedacht is, eene schadeloosstelling van de
slagers, die op het oogenblik der oprichting van een abattoir
slagerijen hadden, had behooren te gelasten - daarover kan
men twijfelen. Maar niet hierover dat, nu geest en bedoeling
van zijne bepaling aan eiken zweem van twijfel ontsnappen en
de gemeentebesturen daarnaar hebben geleefd, de wetgever van
thans hen handhaven moet en zal in de stelling die zij zich
gerechtigd
moesten rekenen in te nemen.

Leiden, Febr. 1901. J. Oppenheim.

Met toestemming van den schrijver overgenomen uit de
Provinciaal Groninger Courant.

NOTULEN van de 398te Algemeene vergadering
der Maatschappij ter bevordering der Veeart-
senijkunde in Nederland, gehouden den 238tM1
September 1899 in het Gebouw voor Kunsten
en Wetenschappen te Utrecht.

Van het Hoofdbestuur zijn aanwezig de heeren: M. II. J. P.
Thomassen, voorzitter, D. F. van Esveld, penningmeester-biblio-
thecaris, D.
van der Sluijs, late secretaris, K. Hoefnagbl, 2do
secretaris.

De afdeelingeu zijn alle door haar afgevaardigden vertegen-
woordigd.

-ocr page 345-

Groningen—Drente

door

den

hr.

11.

Kroes met

13

st.

Friesland

»

>

J>

II.

YMKER RZN. Ï

12

»

Gelderland—Overijsel

»

>

A.

D. OosTERBA AN »

15

»

Utrecht

»

»

»

II.

J. C. VAN LeNT »

11

>

Noord-Holland

»

»

»

J.

W ester »

8

»

Zuid-Holland

»

»

T>

H.

L. El,I.ERMAN LZN. »

7

»

Nieuw Zuid-Holland

>

Tl

s

H.

G. v. Harrevelt »

»

Zeeland

»

T>

1>

M.

v. d. Vliet »

9

$

Noord-Brabant—

Limburg

>

»

»

W.

J. Paimans >

7

»

Te zameii 98 st.

Voorts zijn nog aanwezig 13 leden der Algemeene afdeeling,
44 leden van de afdeelingen waarvan 19 stemgerechtigd zijn.
Ook wordt de vergadering nog bijgewoond door 6 geïntrodu-
ceerde candidaat-veeartsen.

Het aantal uit te brengen stemmen bedroeg 120.

Eereleden en correspondeerende leden zijn niet aanwezig. De
pers is vertegenwoordigd door een drietal reporters van verschil-
lende dagbladen.

De voorzitter heet de afgevaardigden en de aanwezige leden
welkom en voegt daaraan den wensch toe, dat deze vergadering
waarvoor het programma belangrijke onderwerpen bevat, een
vruchtbare zal zijn en verzoekt de eventueele deelnemers aan de
beraadslagingen zooveel mogelijk kort te zijn in hun betoo-
giugen, daar dit ten goede kan komen aan den tijd voor de
voordrachten en wetenschappelijke mededeelingen.

Na nog de toegevendheid en medewerking voor de goede orde
aan de leden te hebben verzocht, hierbij wijzende op de uitste-
kende leiding der vergadering door zijn voorganger waardoor de
leden verwend zijn, gaat de voorzitter over tot het geven van
een overzicht van de voornaamste gebeurtenissen van bet afge-
loopen jaar, wat, zooals hij zegt, gebruikelijk is. Spreker zegt
hierbij het volgende :

«Ware meer tijd beschikbaar, ik zou mijn taak heden ruimer
kunnen opvatten en een blik in het verre verleden werpen. Ik
zou met U kunnen nagaan welke groote vorderingen ons vak op
wetenschappelijk en maatschappelijk gebied in de eeuw, die weldra
ten einde spoedt, heeft gemaakt.

Deze beschouwing zou evenwel te veel van onzen kostbaren

-ocr page 346-

tijd in beslag nemen en ik zal mij daarom bepalen tot het op-
slaan eener enkele bladzijde uit de geschiedenis van ons vak,
handelende over
het veeartsenijkundig ondenuijs.

Hoe was de toestand toen men schreef 1800 en later, en hoe
is hij nu wij weldra
1900 schrijven? Europa telde in het begin
dezer eeuw nog maar enkele veeartsenijscholen en wel twee in
Frankrijk, een paar in Duitschland, een in Oostenrijk, een paar
in Italië en een in Denemarken. Ons land bleef tot
1821 van
dit voorrecht verstoken. Al deze scholen waren geschoeid op den
leest, ja zelfs een trouwe slaafsche navolging, der eerste veeart-
senijschool, door
Boüegei.at in 1762 te Lyon gesticht, d. i. een
inrichting met internaat en 4-jarigen cursus, waar het
prac-
tisch hoefbeslag
meer tijd in beslag nam dan het meerendeel der
andere practische vakken.

Aan onze school is nog op vandaag het aantal lesuren, aan dit
vak gewijd, grooter dan dat bestemd voor twee gewichtige vakken
als
practische operalieleer en microscopie samen. Als de nuttige
zijde van dit handwerk wordt alleen nog erkend, dat de jongeling
handigheid verkrijgt, zijn spieren staalt en zijn longen oefent.
De gewenschte dexteriteit zag ik onze leerlingen zich liever eigen
maken bij minder zwaren, maar nuttiger arbeid in de laboratoria
der veeartsenijschool.

Gedurende de 79 jaar dat veeartsen in Nederland worden ge-
vormd, heeft onze school tweemaal en wel in 1852 en in 1875
een hervorming beleefd. De laatste vooral, onder Prof.
Mac Gil-
lavry, was van ingrijpenden aard. Zij bracht voor enkele jaren
de IJtrechtsche school in de rij der beste van Europa. Dit was
anders in de laatste jaren, zoodat de behoefte aan een derde
reorganisatie en aan verbeteringen zich dringend deed gevoelen.

Gelukkige voorteekenen wijzen er op, dat wij staan aan den
vooravond der gewenschte reorganisatie. Een eerste stap is reeds
gedaan in de goede richting door de opheffing van het internaat,
waardoor vooreerst aan de bekende
misstanden een einde is gemaakt
en waardoor verder
onderwijslokalen ter beschikking komen voor
de tot hiertoe zoo slecht bedeelde veterinaire leeraren.

Waaraan hebben wij deze verbeteringen te danken ? Men zal
zeggen: de tijd was gekomen, de behoefte deed zich algemeen
gevoelen en de regeering heeft aan een algemeenen aandrang
toegegeven.

-ocr page 347-

Toch meen ik te moeten constateeren dat de eerste stappen in
de goede richting van onze
Maatschappij zijn uitgegaan.

(Wordt vervolgd.)

Boekbeoordeeling.

Dr. S. A, KNOPF te New-York, De tuberculose als volks-
ziekte en hoe zij kan worden bestreden.

Populaire brochure, bekroond met den prijs, die door het Con-
gres ter bestrijding der tuberculose als volksziekte, van 24—27
Mei
1899 te Berlijn gehouden, is uitgeloofd. Vertaald en voor
Nederland bewerkt door J. W.
F. Donath, Arts, Geneesheer-
Directeur van het Sanatorium voor longlijders «Oranje-Nassau\'s
Oord». Amsterdam,
F. van Rossen 1901. Prijs 30 cent.

Gaarne vestig ik met een enkel woord de aandacht op deze
populaire brochure. Van de 81 inzendingen werd na beoordeeling
door een uitgelezen schaar van geleerden de prijs van 4000 Mark
aan
Knopf toegekend. De inhoud zal dus zeker wel aan het doel
beantwoorden, namelijk zoo zijn, dat het groote publiek ingelicht
wordt omtrent den aard der tuberculose en de middelen welke kun-
nen worden aangewend om ze te voorkomen en te genezen.

De brochure, door den vertaler in goed verstaanbaar Hollandsch
overgebracht, wordt door 16 teekeningen toegelicht.

Vertaler en uitgever doen een goed werk door den prijs der
brochure zoo laag te stellen en de opbrengst na aftrek der nood-
zakelijke onkosten, geheel ter beschikking te stellen van de stich-
ting «Oranje-Nassau\'s Oord», voor welke men een fonds wil
stichten waaruit de verpleegkosten voor onvermogende lijders zullen
kunnen worden gevonden.

Wanneer men de brochure aanschaft, doet men dus een goed
werk, en de waarde daarvan wordt nog zeer verhoogd zoo men po-
gingen aanwendt om het boekje bij het groote publiek, waarvoor
het geschreven is en zoo hoogst nuttig kan werken, ingang te
doen vinden.

Dit is ook het doel dezer aankondiging. Van Esveed.

Personalia.

Belast: met het veterinair toezicht in de residentiën Madoera
en Bali en Lombok, met Pamekasan als standplaats, de veearts
D. J. Fischer.

-ocr page 348-

Verplaatst,: van Banjoe Biroe naar Kota Radja de paardenarts
3de klasse A. E. ten Broeke; van Amsterdam naar Batavia de
veearts F. W.
Kempen.

Rijks Veeartsenijschool.

Benoemd tot eerelid van het Natuurkundig Genootschap te
Groningen (dat op
1 Maart 1901 zijn 100-jarig bestaan vierde)
Dr. J. O. van der Plaats.

De leerling van het lst0 studiejaar G. C. Klerk de Heus heeft
zijn studiën aan de school gestaakt.

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende Januari 1901.

(De cijfers tiisschen ( ) duiden het getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers.

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-drocs en huidworm. ||

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken. ;

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Bij hond en kat. ! ~ K

J "X, 1

nds-
ol-
)id.

6

1 o>
>

u

O

i \'O
fl

! *
: «

P.
P


b
O

a

Groningen . .

0

n

77

10

(4)

77

n

77

1

77

77

1

Friesland. . .

14

n

r>

288

O"!

n

34

(3)

77

»

3

77

;7

3(i)

Drente. . . .

3

n

77

4

O

77

5

O

77

1

77

77

77

77

77

Overyael . . .

7

77

77

59

n

42

V3)

V

1

77

1

77

77

77

Gelderland . .

13

n

77

216

(21)

V

n

n

1

2 (2)

77

77

Utrecht . . •

2

n

77

77

77

77

3 (2)

>7

1)

77

Noord-Holland .

10

n

77

19

(•)

i

26

(3)

n

77

77

3 (3)

77

77

77 («)

Zuid-Holland

17

n

77

181

(8)

3(2)

1

77

8

6)

77

1

77

77

Zoeland . . .

G

7)

77

256

(6)

77

r>

77

»

77

77

77

Noord-Brabant .

13

V

r>

65

(8)

77

77

n

1

77

6 (6)

77

77

77

Limburg . . .

3

n

"

9

0)

77

71

77

n

77

2 (2)

77

77

77

Totaal

94

77

77

1113

t76)

4 (3)

108

t")

77

12

(5)

22 (20)

77

-

81 (io)

(Staatscourant van 17/18 Februari 1901, n°. 40.) v. E.

-ocr page 349-

III. PARALYSIS VAN DEN NERVUS OBTURATORIUS,

door

M. H. J. P. THOMASSEN.

Onder de periphere verlammingen der achterste extre-
miteiten behoort die van den nervus obtnratorius tot de
e;roote zeldzaamheden De oorzaak hiervoor is te vinden in
de diepe en beschutte ligging dezer zenuw. Toch komt het
voor dat juist het pantser, dat voor een deel te harer beschut-
ting dient, en wel de beenige lijst welke het foramen ovale
omgeeft, bij pathologische toestanden haar zoodanig omknelt,
dat zij totaal buiten functie geraakt-

De nervus obturatorius komt uit de lendenvlecht en
wordt gevormd door de 4de, 5do en 6do lumbaalzenuw.
Zij verlaat de bekkenruimte langs het eironde gat, in welks
voorsten hoek zij gelegen is, en voorziet vooreerst den
musculus obturatorius externus van zenuwen en daarna
de rn.m. gracilis, adductor longus, brevis et magnus. Dit zijn
alle adductoren van het been, d. w. z. zij dienen om den
schenkel naar binnen te brengen.

Collega Schimmel gaf in 1894 (Tijdschrift voor veeartsenij-
hinde en veeteelt, deel
21) een beschrijving van een geval,
door hem aan de cliniek onzer school waargenomen. Hij
wees er reeds op, dat-, in tegenstelling met hetgeen
Möller
en anderen beweren, de symptomen van paralysis van den
nervus obturatorius zoo duidelijk en karakteristiek zijn, dat
een verwisseling met eenige andere ziekte niet wel mogelijk is.
Een uitvoerig en zeer nauwkeurig relaas vinden wij in het

22

-ocr page 350-

verslag van de vergadering der .,Soci é té c en t r al e de
médecine vétérinaire", van November 1870. Het geldt
een mededeeling van
Nocard, waaraan zelfs de beschrijving
der microscopisch waar te nemen degeneratieve veranderingen
der zenuw niet ontbreken.

Nocard zag deze verlamming tweemaal optreden als gevolg
eener bekkenfractuur in den omtrek van het ovale gat. In
het eerste geval bestond de kwaal reeds eenigen tijd, in het
tweede was de fractuur nog recent. Bij den eersten patiënt
leverde de onderkenning van het grondlijden nog al bezwaar
op en geschiedde pas bij de lijkopening. In het tweede geval
viel zij niet moeielijk. Evenwel had, volgens
Nocard, het
lijden in beide gevallen een meer gecompliceerd karakter.
Bij het eerste paard ten minste was ook de nervus cruralis
onder den invloed van den callus zoodanig gedegenereerd, dat
de terugslag zich deed gevoelen in de spieren welke zij
innerveert.

Bij den mensch is de obturatorius-verlamraing ook zeld-
zaam. Zij werd na moeielijke en vooral na kunstmatige ver-
lossingen en bij hernia obturatoria waargenomen. Ook hier
schijnen obturatorius- en cruralis-paralyse soms samen te
gaan, een feit dat zich laat verklaren, doordat de zenuwen
in de buurt van elkander liggen. Van bekkcnfracturen
vinden wij als oorzaak geen melding gemaakt. Anders is
het, zoo als wij reeds vermeldden, bij het paard.

Onder de bekende bekkenfracturen bij deze diersoort is
er namelijk één welke gemakkelijk aan de waarneming
ontsnapt, en wel van de gedeelten vóór en achter het foramen
ovale gelegen. Op beide plaatsen is het weerstandsvermogen
van het bekken niet zeer groot, zoodat de voorrand, door
het schaambeen, en de achterrand, door den uitwendigen
tak van het zitbeen gevormd, beide zelfs gelijktijdig kunnen
breken. Wellicht geschiedt dit bij het opstaan, uitglijden
of ook onder gewone sterke krachtsinspanning, wanneer,

-ocr page 351-

terwijl alle spieren in hoogen graad van contractie verkeeren,
liet lidmaat zwaar en met kracht wordt neergezet. De hevige
schok, welke hierbij ontstaat, kan zich van de heupkora,
zonder deze te schaden, tot de betreffende gedeelten voort-
planten en daar een fractuur verwekken.

De breuk zelf geneest wel is waar gemakkelijk, wijl de
uiteinden door banden en spieren in hun normale positie
worden gehouden, maar secundair kunnen zenuwen, waar-
onder in de eerste plaats de nervus obturatorius, vooreerst
in het ontstekingsproces betrokken worden of, nog erger, dooi-
den nieuwgevormden callus zoodanig ingepakt en gedrukt
of gerekt worden, dat een totale destructie der zenuwelemen-

O \'

ten met haar gevolgen onvermijdelijk is.

De hieruit voortvloeiende karakteristieke stoornis in de
functie der adductoren verraadt reeds spoedig het bestaan
van een neuropathisch lijden.

Het volgend geval kan ter opheldering en ter bevestiging-
van het bovenstaande dienen.

In den loop van 1900 kwam onder mijn behandeling een
2-jarig veulen, ruin, vau inlandsch ras, dat sedert eenige
dagen aan het rechter achterbeen hevig kreupel liep. De
eigenaar wist te verhalen dat, van de markt naar huis terug-
keerende, het dier op een brug schrok en met het rechter
achterbeen uitgleed zonder evenwel te vallen. Hierbij had hij
en zelfs de voorbijgangers duidelijk een krakend geluid ge-
hoord. Eerst liep het dier maar weinig kreupel, doch spoedig
werd het zoo pijnlijk dat de eigenaar het slechts met moeite
verder kreeg. Enkele dagen daarna op een wagen aan de inrich-
ting gebracht, viel bij den patiënt het volgende waar te nemen.

Het zieke been werd moeielijk vooruitgebracht en het
dier aarzelde om het te belasten, zoodat het veulen bijna
op drie beenen voortsprong. Met de rechter hand op den
uitwendigen darmbeenshoek en de linker tegen den zit-
beensknobbel geplaatst, voelde men bij heen en weer bewe-

-ocr page 352-

gen van het geheele achterstel, zoo ook bij passieve bewe-
gingen uitsluitend met, het zieke lidmaat, telkens een korten
knappenden stoot.

Bij het aanleggen van het oor in de buurt van het heup-
gewricht werd een dof crepitatie-geluid vernomen. Ik ver-
moedde het bestaan eener bekkenfractuur en vervolgde
daarom mijn onderzoek met een rectaal-exploratie. Rechts
bevond zich in de buurt van het foramen obturatorium een
vrij belangrijke, eenigszins weeke zwelling, waardoor het
vermoeden van het bestaan eener bekkenbreuk bevestigd en
tevens de juiste plaats van de laesio continui aangewezen was.

De prognose luidde in zoover ongunstig, dat ik vreesde
voor secundaire complicaties van den kant der zenuw,
waaruit een blijvende verlamming der meeste binnenwaarts-
brengers van het been kon voortvloeien; dit vermoeden
werd in allen deele bevestigd.

Aangezien het dier, zelfs geholpen, moeite had om op te
staan, werd het dag en nacht in een suspensie-apparaat
staande gehouden. Na een paar maanden was de fractuur
geconsolideerd en do patiënt rustte behoorlijk op het. zieke
been, dat ook in beweging den lichaamlast zonder door-
buigen droeg, maar (och bleef zich steeds een sterk in het
oog springende onregelmatigheid vertoonen, welke vooral in
draf duidelijk voor den dag kwam.

Ongeveer vier maanden na het ontstaan der fractuur vond
ik den toestand als volgt.

Het paard rustte op beide achterbeenen, maar veelal was
het rechter meer naar buiten geplaatst, en daarbij soms naar
voren. In liet oog vallend was het onderscheid in vorm van
de inwendige clijvlakten en in het volume der spieren. Links
waren deze flink gevuld en vormden een belangrijke welving,
alvorens in den schenkel over te gaan. Rechts daarentegen
verliep de heele inwendige vlakte van dij en schenkel in een
rechte lijn van boven naar beneden.

-ocr page 353-

Bij palpatie bleken de spieren ter plaatse slapper dan links.
Een en ander wees op sterke atrophie, vooral van den m.
gracilis. Op geen andere plaats waren sporen van atrophie
aan het lidmaat te bespeuren. Reeds in stap, maar nog
sterker in draf, werd de rechter extremiteit naar buiten
gebracht. Zij had een maaiende beweging en beschreef als
het ware telkens een halven cirkel. Vooral maakte deze
beweging een vreemden indruk wanneer het paard naar ons
toe draafde.

De beweging bepaalde zich in hoofdzaak tot het dijbeen,
waarbij het bovenbeen dan min of meer gestrekt bleef. Het
waren dus de buigers van den femur, welke het been een
boog deden beschrijven, aan het einde waarvan de onder-
voet en de kogel, die zich iet of wat in dorsaalflexie be-
vonden, bij het overnemen van den lichaanislast geheel
werden gestrekt. Het rechter been greep, niettegenstaande
deze belangrijke excursie, even ver, zoo niet nog verder
vooruit dan het linker.

Het steunen geschiedde vrij goed en het kruis zakte niet
door, aangezien alle extensoren over de noodige contractili-
teit beschikten. Het bekken deviëerde bij beweging eenigs-
zins naar rechts, het werd als het ware met het rechter been
telkens vooruitgebracht. Behalve de sterke abductie van het
lidmaat was onder het terug zetten niets abnormaals te con-
stateeren.

Bij exploratie vond ik rechts naast de mediaanlijn van den
schaambeensrand af een harde calleuse verdikking, welke
zich uitstrekte tot achter het foramen ovale. De omvang van
dezen callus had ik grooter verwacht.

Bij prikkeling aan de inwendige dij- en schenkelvlakte
verried patiënt geen sensible stoornis. Het zij evenwel ge-
zegd, dat liet dier zeer schrikachtig en prikkelbaar was, zoo-
dat het op de minste aanraking reageerde en zelfs moeielijk
te genaken was. En de belangrijke spieratrophie welke zich

-ocr page 354-

uitsluitend tot de inwendige dijvlaktc bepaalde, èn di
abductie bij beweging wezen op gestoorde functie der adduo
toren, waaraan een verlamming van den nervus obturatorins
ten grondslag moest liggen.

Pathologisch-an at om isch e veranderingen. Toevallig was ik
in de gelegenheid de veranderingen op het cadaver na t®
gaan. In de eerste plaats was de m. gracilis sterk verkleurd
tot bleekgeel. Deze spier had op doorsnede nog slechts di
dikte van 11 centimeter, terwijl die derzelfde spier aan het
andere been ruim 3 centimeter bedroeg. Reeds macrosco-
pisch kwam op de ontkleurde sneevlakte een sterke bind-
weefsel-proliferatie voor den dag.

Even intense verkleuring en atrophie vielen aan de m.m.
obturatorins externus, pectineus en adductor brevis et magnus
op te merken, terwijl de m.m. semitendinosus, semi membrano\'
sus en de obturatorius internus absoluut normaal waren. Aan
het bekken neemt men rechts op twee plaatsen de sporen eener
genezen fractuur waar en wel van het schaambecn recht
tegenover den voorsten hoek van het foramen ovale en verder
aan den tak van het os ischium, welke den achterrand van
gemelde opening vormt. De zenuw ligt in den voorsten hoek
geheel door het been van den nieuwgevormden callus inge-
pakt, zoodat, zelfs na verwijdering van alle bindweefsel, zij
niet losgemaakt kan worden en zelfs niet, te bewegen is.
Het gedeelte zenuw, peripheer van het foramen gelegen, was
zoodanig gedegenereerd, dat het nauwelijks van het omgevende
weefsel te onderscheiden was. Het centrale gedeelte zag er
op een afstand van de plaats van inklemming macroscopisch
vrij normaal uit, maar bleek vlak in de nabijheid belangrijk
verdikt. Ofschoon het ovale gat tot een vierde van zijn
normaal lumen was gereduceerd, lagen vena en arterie nog
geheel vrij, zoodat de circulatie in geenen deele belemmerd
was. Trouwens gedurende het leven is geen verschijnsel
waargenomen, dat op eenige circulatiestoornis kon wijzen.

-ocr page 355-

Uit de m.m. gracilis en adductor magnus werd een stukje
microscopisch onderzocht, waarbij, zooals de macroscopische
beschouwing reeds deed vermoeden, belangrijke degeneratieve
veranderingen voor den dag kwamen. Deze zijn vooreerst
het gevolg van inactiviteit, maar voor een ander deel zijn
dit trophische stoornissen, ontstaan door de scheiding dezer
spieren van het centrale zenuwstelsel, waardoor belangrijke
verzwakking der stofwisseling.

Op verticale zoowel als op dwarse doorsneden springt
de sterke atrophie der spicrvezelen in het oog. Zij zijn
homogeen of soms korrelig ontaard, zelfs hier en daar ver-
brokkeld en hebben haar dwars gestreept aanzien grooten-
deels verloren. Vooral zijn de spierkernen belangrijk ver-
meerderd, welke meerendeels in een rij en op andere plaatsen
groepsgewijze bij elkander naast de spiervezelen liggen. Het
interstitiëele bindweefsel is sterk verbreed. Hier en daar
liggen in dit fibrillaire, golvende celweefsel ronde of lang
gerekte kernen. Het vetweefsel is in het interstitiëele weefsel
sterk vertegenwoordigd. Men vindt talrijke kleine en groote
ruimten, welke bij osmiumzuur behandeling uit vetweefsel blij-
ken te bestaan. Van de zenuw werd alleen een stukje op 3 ctm.
afstand centraal van de plaats der compressie gelegen, micro-
scopisch onderzocht. Aan coupes in overlangsche en in
dwarse doorsnede gemaakt, bleken alle zenuwvczelen nor-
maal te zijn. Zelfs in de myclinc viel, na behandeling volgens
Weigert, geen spoor van degeneratie waar te nemen.
Alleen kwam mij het epineurium sterk ontwikkeld voor.

Ten slotte nog de opmerking, dat de diagnose dezer eigen-
aardige kreupelheid, mijns inziens, niet rneer bezwaar oplevert
dan die eener nervus suprascapularis-verlamming. In beide
gevallen zijn de spieratrophie en de karakteristieke beweging
met abductie onfeilbare kenteekenen voor de onderkenning.

O

-ocr page 356-

Korte mededeelingen en leferaten.

Keuring van vee en vleesch te Utrecht gedurende 1900,

door 0. F. van Esvjslo. — Levend zijn gekeurd; 6760 runderen,
3860 kalveren, 1064 nuchtere kalveren, 424 schapen, 387 geiten
en 345 paarden, terwijl 16062 varkens alleen geslacht werden
gekeurd.

Ingevoerd werden: 412 voet eu 76243 Kg. rundvleesch, 52
voet en 6652 Kg. kalfsvleesch, 16 voet en 56 Kg. scliapenvleesch,
24 voet geiten vleesch, 12 voet en 37316 Kg. varkens vleesch, 80
voet paardenvleesch, 439 zijden buitenlandsch en 18 inlaudsch
spek, 1590 buitenlandsche en 611 iulandsche hammen, 620 Kg.
gerookt eu 8 Kg. gezouten rundvleesch, 8696 Kg. gerookt en
2848 Kg. gezouten paardenvleesch eu 14954 Kg. worst.

De geheele som der keurlooneu bedroeg f 6874.09.

Afgekeurd werden 32 runderen, 3 kalveren, 4 nuchtere kalveren,
2 schapen, l geit, 9 varkens, 7 paarden, 122 longen, 55 levers,
4 hart, 9 nieren, 4 uiers, 59 borst- en buiksingewanden, 1 stel
darmen, 29 ongeboren vruchten, 6 voet en 1444 Kg. rundvleesch,
21 Kg. nuchter kalfsvleesch, 14 Kg. geitenvleesch, 4 voet en
81 Kg. varkensvleesch en 5 Kg. inlaudsch spek.

Hieronder waren, als afgekeurd wegens tuberculose: van run-
deren: 9 geheele dieren, 47 borst- en buiksingewanden, 1 stel
darmen, 90 longen, 6 levers, 2 nieren, 1 uier; vau varkens:
6 borst- en buiksingewanden, 5 longen en 4 levers.

Bij runderen werden waargenomen 148 gevallen, dat is 2.19
pet. vau alle geslachte runderen. Daarvan werden als lst0 soort
gestempeld 100, als „vleesch 2de soort" met het stempel „parel-
ziekte" onder de gebruikelijke voorzorgen in de gemeente ver-
kocht 32 en naar andere gemeenten uitgevoerd 7.

Bij varkens werd slechts 11-maal tuberculose geconstateerd,
zijnde 0.068 pet. van het aantal geslachte varkens. Als lste soort
werden gestempeld 6, als ,,2de soort" met het stempel „parelziekte"
1, terwijl er 4 werden uitgevoerd.

In de militaire slachterij werden 830 runderen geslacht, waarbij
59 gevallen vau tuberculose voorkwamen, zijnde 7.1 pet.

Als ,,vleesch 2de soort" werden gestempeld59 runderen, 364

-ocr page 357-

kalveren, 1064 nuchtere kalveren, 5 varkeus, 345 paarden en
120 voeten rundvleesch.

Er werd 9-maal proees-verbaal opgemaakt; 1 werd niet behan-
deld, bij 1 volgde vrijspraak.

Van besmettelijke ziekten werden in de gemeente geconstateerd:
inond- en klauwzeer bij 70 runderen en op de markt bij 3 run-
deren en 9 kalveren; miltvuur bij 1 rund.

Besmettelijke pleuro-pneumonie tastte 40 van de 50 paarden
der gemeentereiniging aan, 3 er van bezweken.

De serumtheriipie bij gangraeneuse septicaemio (maligne
oedeem) door
Leclaixche en Morel (Annales cle VInstitut Pasteur,
n°. 1, Januari 1901). — Nu ook in de veeartsenijkunde cle
serum-therapie bij de bestrijding der vlekziekte goede resultaten
heeft opgeleverd en wij in de toekomst nog veel van haar bij
andere infectie-ziekten mogen verwachten, is het wellicht niet
van belang ontbloot om den lezers van dit tijdschrift mede te
deelen, op welke wijze
Lkclainche en Morel hebben getracht
een serum te bereiden, dat preventieve en curatieve eigen-
schappen bezit tegen het virus vau den ,,vibrion septique," zooals
uien weet cle anaërobe bacil, welke het maligne oedeem veroorzaakt.

Allereerst werd door hen nagegaan of het serum van gezonde
paarden reeds van nature immuniseerende eigenschappen tegen
den „vibrion septique" bezit. Het onderzoek leerde dat men
somstijds paarden ontmoet, waarvan het serum preventieve eigen-
schappen heeft. Zoo leverde o. a. een oud paard een serum dat,
bij vermenging met een virulente cultuur van den bacil, in staat
was de virulentie te neutraliseeren. Een cavia, welke onder cle
huid werd ingespoten met een mengsel van 1 druppel cultuur-
vloeistof en 1 gram van dit serum, bleef leven, terwijl een andere
cavia, die alleen een druppel cultuurvloeistof ontving, na 12 uur
bezweek. Spoot men evenwel eerst een hoeveelheid van 5 tot 10
gram serum subcutaan bij een cavia iu, eu 24 uur daarna een
druppel van een virulente cultuur, dan stierven alle proefdieren
even spoedig als zij, welke slechts cultuur en geen serum had-
den ontvangen.

Bjj exceptie kan dus het serum van paarden zwakke immuni-
seerende eigenschappen bezitten,
in den regel is dit evenwel niet
het geval.

-ocr page 358-

Het serum van runderen, welke volgens Leclainche en Morel
refractair zijn aan den „vibrion septique" (ref. gelooft niet dat
alle schrijvers dit met hem eens zijn), toont zich steeds actief
in een mengsel met cultuur, waar het de smetstof onschadelijk
maakt. Evenwel preventief ingespoten, gaf het niet de minste
beschutting bij de proefdieren.

Het serum van geiten, dus van dieren welke zeer gevoelig
zijn voor een infectie van den „vibrion septique", miste alle
beschuttende werking. Zelfs een mengsel van serum en virus
doodde alle proefdieren. Evenzoo is het gesteld met het serum
van schapen.

Voor de bereiding van een immuniseerend serum namen de
onderzoekers, bij gebrek aan een paard, een ezel.

Het dier werd eerst met zwak virus intraveneus behandeld,
waarop het niet de minste reactie toonde. Toen binnen twaalf
dagen op deze wijze totaal 140 gram virus, afkomstig uit het
spiersap van een geit welke aan maligne oedeem was gestorven,
ingespoten was, deed men een aderlating om te zien of het serum
reeds immuniseerend werkte.

Het bleek dat dit serum, in een hoeveelheid van 2 gram en
1 gram vermengd met 6 druppels virulente cultuur bij caviae
ingespoten, deze dieren gezond deed blijven. Maar preventief bij
proefdieren geïnjiciëerd, beschutte het hen niet tegen een infectie,
welke 24 of 28 uur daarna werd toegepast.

Werden serum en cultuur op verschillende plaatsen simultaan
aangewend, dan stierven de proefdieren ook.

Er moest dus worden getracht het immuniseerend vermogen
van het serum hooger op te voeren en daarom spoot men den
ezel in: 1°.
subcuiaan met een virus, afkomstig uit het spiersap
van aan maligne oedeem gestorven dieren, 2°.
intraveneus met
culturen van den bacil, in het
bloed gekweekt en 3°. intraveneus
met culturen van den bacil, gekweekt in
bouillon (methode Martin).

Met de subcutane inspuitingen ving men 10 Februari 1898
aan en eindigde hiermede 1 Maart 1898. De ezel ontving toen
totaal 53 gram virulente vloeistof, van 1 tot 15 gram per dosis,
in 6 inspuitingen en gevoelde zich na de twee eerste injecties
dikwijls zeer ziek, ouder verschijnselen van emphysemateuse zwel-
ling om de entplaats, temperatuursverhooging, depressie, enz.

Toen men het serum onderzocht, bleek dit niet alleen in een

-ocr page 359-

mengsel bij een boeveelheid van één gram met de doodelijke
dosis virus voor een cavia geheel te neutraliseeren, maar als 10
tot 5 gram serum preventief werd ingespoten, was de cavia totaal
beschermd tegen een injectie met een virulente cultuur, 24 uur
later geappliceerd.

Evenwel verloor dit serum toch zeer spoedig zijn immunisee-
rende eigenschappen, zoodat het reeds 10 dagen na de laatste in-
jectie niet meer preventief werkte.

Men gaf nu den ezel een mstpooze tot 9 Juni 1899, dus
ongeveer 14 maanden, waarna hij achtereenvolgens werd inge-
spoten met 325 gram zeer virulente cultuur, gekweekt in
bloed, waaruit zuurstof was verwijderd. Men spoot op den lateu
dag \'20 gram, den 5do" dag 15 gram, den 40den dag 50 gram,
den 15dun dag 50 gram, den 22ston dag 30 gram, den 3östc" dag
50 gram, den 43ste" dag 50 gram, den GSsten dag 50 gram,
aldus totaal 315 gr. intraveneus in.

Het dier vertoonde niet de minste reactie. De immuniseerende
eigenschappen van het serum, welke bij den aanvang van de
injecties gelijk nul waren, kwamen na de eerste inspuitingen
weer te voorschijn, stegen langzaam, maar kwamen niet hooger
dan bij de vorige methode, waar subcntaan was ingespoten. Zoo
redde een dosis van 5 gram serum, bij een cavia ingespoten, deze
ook weer van een infectie, welke 12—24 uur later werd toegepast.

Ten slotte, nadat de ezel van\'10 Augustus 1899 tot 19 Februari
1900 met rust was gelaten, waarop het serum weer zijn preven-
tieve immuniseerende eigenschappen had verloren en alleen nog
in mengsel het virus verzwakte, ontving hij opnieuw intraveneus,
in een tijdsverloop van 101 dagen, totaal 5G0 gram van een
bouillon-cultuur. De minimale dosis, welke werd ingespoten, be-
droeg 20, de maximale dosis 80 gram.

Op deze inspuitingen volgde dikwijls een hevige algemeene
reactie, bestaande in koliek-verschijnselen, gepaard gaande met
diarrhee eu in overvloedige zweetafscheiding met groote zwakte. Soms
moest men 10 dagen wachten vóór men opnieuw kon inspuiten.

De immuniseerende eigenschappen van bet serum stegen van
de eerste injecties af en toonden zich ten slotte veel actiever dan
die, verkregen bij de voorafgaande methoden.

Het serum werd aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen,
waarbij bleek :

-ocr page 360-

<i. Dat het preventief werkte bij cavia, geit en duif, wanneer
liet subcutaan werd ingespoten. Evenwel, na 5 of 6 dagen was
liet proefdier niet meer refractair tegen een nieuwe infectie.

b. Dat een simultane inspuiting van serum en virus op ver-
schillende plaatsen niet in staat is een
gevoelig proefdier, zooals
de cavia, in het leven te houden, evenmin als wanneer serum
en virus op één plaats worden ingespoten.

c. Dat alle proefdieren in het leven blijven, wanneer men
een mengsel van serum en virus inspuit, zelfs wanneer de
hoeveelheid serum tot een vierde verminderd en de hoeveelheid
virus viermaal verdubbeld wordt. Opmerkelijk is het, dat een
kleine hoeveelheid serum een zekere hoeveelheid virus neutrali-
seert, terwijl de dubbele quantiteit serum dit dikwijls niet doet.
Er bestaat dus voor een zekere hoeveelheid virus een optimum
van een neutraliseerende hoeveelheid serum. Ook bij het serum tegen
de vlekziekte der varkens en tegen miltvuur is dit reeds opgemerkt.

De caviae, welke eeu mengsel serum-virus ontvangen, ver-
krijgen geen duurzame immuniteit. Tien, twintig of dertig dagen
hierna geënt met de minimale doodelijke dosis virus, bezwijken
zij even spoedig als de andere, welke nooit waren behandeld.
Geheel anders is dit bij de vlekziekte der varkens, waar eeu
duurzame immunisatie gemakkelijk te verkrijgen is.

d. Dat het serum geen curatieve eigenschappen bezit bij de
cavia. De ziekte verloopt hier te snel om eenig succes te hebben.

Dij het konijn, waar de injectie zich minder snel verspreidt,
redt een simultane injectie van serum en virus op verschillende
plaatsen meestal reeds het dier. Wordt evenwel het serum twee
uur of later na het inbrengen van een sterk virus in het lichaam
van een konijn geappliceerd, dan bezwijkt het dier, maar bij een
zwak virus niet.

Leclainchio en Morel concludeeren aan het slot van huu
interessant artikel, dat het verkregen serum curatief zal kunnen
werken bij den mensck en het paard, waar de ziekte bij maligne
oedeem meestal langzaam verloopt, in vergelijking met cavia.
Vooral zijn zij eenigszins optimistisch gestemd, omdat hun serum
zich gelijk actief toonde tegen virus van verschillende afkomst,
wat zij op hun laboratorium hadden en waar nu het virus
afkomstig was van een konijn, een andermaal van een paard, en
ten slotte van een mensch, lijdende aan maligne oedeem.

-ocr page 361-

Het is te hopen dat de onderzoekers er in mogen slagen het
aantal immuniseereenheden van dit serum zoo hoog mogelijk op
te voeren. Voor ons veeartseu, die wellicht meermalen maligne
oedeem-patiënten onder handen krijgen zonder de ziekte te on-
derkennen, zou dit van groot belang zijn.

Hoefnagel.

Behandeling van eclampsia puerperalis door intramaminaire
of subcutane injecties met jodetum kalicum. —
La Semaine
médicale
van Januari 1.1. deelt mede dat bij koeien een ziekte
voorkomt, analoog aan de eclampsia puerperalis van de vrouw,
welke in den regel verschillende benamingen draagt (fièvre de
lait, adynamie nerveuse générale, éclampsie, etc.). Zij biedt weer-
stand aan alle middelen welke bij eclampsie van de vrouw worden
aangewend en had jaren lang een zeer groot sterftecijfer, totdat
een Deensch veearts jodetum kalicum in den uier spoot, daar hij
vermoedde dat de ziekte door een toxine werd veroorzaakt welke
in den uier werd geproduceerd.

Naar aanleiding hiervan voerde Dr. Bolle in de cliniek van
Dr.
Olshausen te Berlijn deze therapie in en spoot, hetzij sub-
cutaau of in de mamrnae, dagelijks 5 tot 6 gr. jodetum kalicum
in bij 15 vrouwen met eclampsie, met het verrassende resul-
taat dat 14 volkomen herstelden en slechts één stierf, die pas na
den vijfden krampaanval en met geprononceerden icterus en ernstige
verlammingsverschijnselen was binnengebracht.

Ofschoon Dr. Bolle nog geen definitief oordeel wil vellen over
deze behandelingswijze, raadt hij toch zijn collega\'s zeer aan haar
bij eclampsie toe te passen, daar zij bovendien onschadelijk is.
Ilij vindt het noodzakelijk de inspuiting zoo spoedig mogelijk te
verrichten, zeker binnen zes uur na den eersten aanval. Wacht
men lauger, dan zijn reeds ernstige complicaties ingetreden.
Bolle adviseert zelfs jodetum kalicum prophylactiscb in te spui-
ten, wanneer men eclampsie vreest.

(Referent gelooft dat de schrijver zich heeft laten verleiden
beide ziekten te identificeeren, omdat de melkziekte van het
rund in sommige leerboeken eclampsia puerperalis wordt genoemd.
Ofschoon nu de aetiologie van beide ziekten nog in het duister
ligt, zijn toch de verschijnselen van verschillenden aard. Bij
melkziekte ziet men slechts bij uitzondering de uitgebreide

-ocr page 362-

epileptifonue krampen, welke aan een acute epilepsie doen
denken en bij eclampsie van de vrouw werden waargenomen,
waar deze aanvallen 1 tot 2 minuten duren en zich zelfs tot
70-maal kunnen herhalen. Bovendien, melkziekte ontstaat bijna
altijd eenigen tijd na den partus en nooit bij eerstbarenden ;
eclampsie komt meestal tijdens den partus voor en gewoonlijk bij
primiparae. Hoe het ook zij, het is toch een gelukkig teeken dat
van medische zijde aandacht wordt geschonken aan ontdekkingen
op veeartsenijkundig gebied.)
 Hoefnagel.

Distomatose van den buikwand eener koe. (Repiquet, Journal
de Lyon
1899. Zeitschrift für Fleisch-und Milclihygiene, Januari
1901.) — Een vijfjarige koe had aan de binnenzijde van den
buikwand bij de linea alba 60 kleine knobbels, gedeeltelijk
gesteeld, deels met breede basis. Zij hadden een doorsnede van
2—4 cM. en een fibreus, soms verkalkt omhulsel, terwijl zich
in het inwendige, te midden van een bruine of groenachtige
vloeistof, een parasiet bevond, welke volkomen op distonnun
hepaticum geleek, doch iets kleiner was. v. H.

Een kreupelheid door cysticercen veroorzaakt. (Ciga, Revista
Veterinaria
1899. Zeitschrift für Fleisch-und Milclihygiene, Januari
1901.) — In Mei 1898 diagnosticeerde
Ciga bij een driejarigen
stier schouderkreupelheid links, met verdenking op rheumatismus.
Een ingestelde behandeling scheen te helpen, doch in December
trad de kreupelheid heviger op en nu rechts vóór met belangrijke
zwelling van den onderarm.

Bij slachting bleken de ingewanden volkomen normaal. Insnij-
dingen in de spieren van de zieke ledematen brachten finnen te
voorschijn zoo groot als een speldeknop en roodachtig van kleur.
Buitengewoon veel parasieten bevonden zich in de schouder-,
intercostaal- en buikspieren. v. II.

Kleuring van tuberkelbacillen. (Ha user, Comptes rendus de
la socicté de biologie
1898, 4 November. Zeitschrift für Fleisch-und
Milclihygiene,
Januari 1901.)

IIauser beveelt na carbolfuchsine-kleuring ontkleuring aan
met melkzuur of citroenzuur in 5—10% alcoholische oplossing,
in plaats van liet gebruik van minerale zuren. Verder hebben

-ocr page 363-

picrinezuur en picrinezure alcohol het voordeel snel te ontkleuren
en te gelijk een gele contrastkleur van de cellen enz. te bewerk-
stelligen. v. H.

Aangeboren tuberculose by twee kalveren. (Ranbiro, Nuovo
Ercolani, 1899. Zeit schrift, für Fleisch-und Milchhygiene, Februari
1901.) — Raneiro onderzocht twee kalveren, geboren uit twee
duidelijk clinisch-tuberculeuse runderen. Ze waren klein, mager
en rachitisch en werden onmiddellijk na de geboorte gedood.
Heide hadden miliairtnberkels op de pleura, in de milt en in de
nieren. Het eeue moederdier stierf 20 dagen na de geboorte. Het

o o

onderzoek van baar uterus bracht aan het licht dat de meeste
cotyledonen gedeeltelijk verkaasd waren. Tuberkelbacillen werden
in die kazige massa\'s in groote hoeveelheid gevonden.

v. H.

Stomatitis et glossitis tuberculosa by een koe. (Moussu,
Receuil de médecine vétérinaire, Juillet 1898. Zeitschrift für Fleisch-
und Milchhygiene
, Februari 1901.)

Een negenjarige koe van Ilollandsch slag leed aan een ulcereuse
stomatitis. Tong, lippen, wangen, frenulum en het zachte gehemelte
vertoonden zweren. De tong was niet hard op het gevoel. De
longen waren intact, de retropharyngeale lymphklieren vergroot.
De zweren waren met een vuilbruin secretum bedekt, dat
door bloeding werd verwijderd. Na eenige vergeefsche pogingen
gelukte het tuberkelbacillen in het secretum te vinden.

De reactie op de tuberculine-injectie, welke nu werd toegepast,
deed zien, dat de koe tuberculeus was. Moussu vindt dit een
bewijs, dat de stomatitis van tuberculeusen aard was.

Bij een tweede koe, welke slechts kauwbezwaren en vermage-
ring vertoonde, beperkte de ulcereuse aandoening zich tot de
tong. Bacteriologisch onderzoek en tuberculineering wezen ook
hier op tuberculose. Bij sectie van deze koe vond men, behalve
de ulcera op de tong, een paar versche tuberkels in de
lever.

(Ondergeteekende kan volstrekt niet inzien dat deze ulcera
tuberculeus moesten zijn. Blijkens de tuberculineering waren de
runderen tuberculeus. Omtrent de longen wordt alleen van de eerste
koe gezegd dat ze (clinisch) normaal waren. Er kunnen dus

-ocr page 364-

sputumbacillen uit de mondholte te voorschijn zijn gekomen,
welke niets met de ulcera hadden uit te staan. Ref.) v. II.

Do vleeschvergiftiging te Sirault. (Hermann, Archives de
médecine expérimentelle et d\'anatomie pathologique
1899, n°. 4.
Zeitschrift filr Fleisch- und Milchhygiene, Februari 1901.) — Te
Sirault zijn 400 personen ziek geworden na het gebruik van
varkensvleesch. Ziekteverschijnselen waren : braken, maagkrampen,
koliek, diarrhee (groen, foetide), pruritis, hevig dorstgevoel, koorts
in den aanvang. Bij sommige patiënten urticaria, herpes labialis.
Beterschap trad na ongeveer 8 dagen in; de reconvalescentie-
periode duurde bij sommigen weken lang. In drie gevallen was
de dood het gevolg. Uit het verdachte vleesch en uit de organen
der gestorven personen werd een bacil gekweekt van de coli-
typhus-groep, welke geen melk stolde en geen indol vormde,
echter in glucosebouillon gas produceerde. De bacillus, welke
Hermann voor identisch houdt met dieu van Gaitky en Paak
en van Van Ermengem, is pathogeen voor konijnen en caviae,
niet voor witte muizen. Het serum van menschen en dieren,
welke de infectie hadden doorstaan, agglutineerde den bacil in
verdunningen van 1:6 — 1 : 400. v. H.

Bijdrage tot de studio ovor don oorsprong der alexine in
normale sera.
(Dr. O. Gengou, Annales de Vinstitut Pasteur,
n°. 2, 1901.) — De conclusie, welke de schrijver uit zijn expe-
rimenten trekt, luidt als volgt:

Bij honden en konijnen bevindt de alexine zich in grooter
quantum in de polynucleaire leucocyten dan in het serum, terwijl
de éénkernige witte bloedlichaampjes er slechts sporen van schijnen
te bevatten. Men kan hieruit logisch afleiden, dat de meerkernige
witte bloedcellen de bron der alexine vormen, welke in het nor-
male serum voorkomt. v.
H.

Werking van formaline-dampen op het centraal zenuw-
stelsel van konijnen, welke aan experimenteel© dolheid zyn
gestorv<?n.
(G. Catherina, Atti soc. Veneto-Trent. di Sc. natur.,
Ser. II, Vol. IV. Padova 1900, Centralblatt fiïr Bacteriologie,
Band XXIX, N°. 4.)

Schrijver vulde eenige Erlenmaijer\'schekolven met 4 cc. formaline

-ocr page 365-

elk en sloot ze met een watten prop, waaraan een wollen draad
in de kolf hing. Deze draad was geïmpregneerd met liersen-
emulsie van aan dolheid gestorven konijnen. Na 5 minuten werd
de draad uit een der kolven genomen, in een mortier met water
uitgetrokken en deze vloeistof intracraniëel bij een konijn geënt.
Vijf minuten later werd een tweede draad uitgenomen en zoo
vervolgens.

Konijnen, geënt met hersenemulsie, welke 5 en 10 minuten
in formalinedamp hadden vertoefd, stierven aan rabies. Alle
overige (waarbij de entstof 15—45 minuten aan formalinedamp
was blootgesteld geweest) bleven gezond.

v. H.

Over de bactericide werking van liet leverglycogeen. (Teissier,
Deutsche Medizinaleeitung 1900, n°. 94. Zeitsclirift fiir Fleisch-
und Milchhygiene
1901, Heft G.) — Teissier bestudeerde de
werking van het leverglycogeen op verschillende soorten van
lagere organismen als: staphylococcen, streptococcen en typhus-
bacillen en vond daarbij, dat deze alle door 10 % glycogeen
worden gedood. De lever schijnt dus, zegt
Teissier, haar bacte-
ricide werking aan het glycogeen te danken te hebben en deze
stof zou de oorzaak zijn, dat de etter uit leverabscessen dikwijls
steriel is. v. H.

Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde.

Mededeelingen van liet Hoofdbestuur.

Te rekenen van 1 Januari 1901 is bij de afdeeling Zuid-
Holland overgegaan het lid der Algemeene afdeeling
K. de Vink
te Zoetermeer.

-ocr page 366-

NOTULEN van de 393te Algemeene vergadering
der Maatschappij ter bevordering der Veeart-
senijkunde in Nederland, gehouden den 23»ten
September 1899 in het Gebouw voor Kunsten
en Wetenschappen te Utrecht.

(Vervolg.)

In de vergadering van 22 September 1894, gehouden te Am-
sterdam, werd een commissie benoemd om te onderzoeken in
hoever een reorganisatie van het veeartsenijkundig onderwijs in
Nederland gewenscht was en verder om de middelen aan te geven,
waardoor een hervorming zou kunnen worden bevorderd. Het
resultaat van den arbeid dezer commissie werd ons in een lijvig
rapport medegedeeld.

In December 1897 werd door het hoofdbestuur een adres aan
den Minister van Binnenlandsche Zaken gezonden met voorstellen
betreffende de reorganisatie van het veeartsenijkundig onderwijs,
waarin: 1°. afschaffing van het toelatingsexamen, 2°. verlenging
van den duur der studie met een jaar, 3<>. opneming der bacterio-
logie onder de leervakkeu, 4°. uitbreiding van het onderwijs in
de clinische onderzoekingsmethoden en oprichting van een labora-
torium voor beide leervakken, 5°. vermeerdering van bet aantal
leeraren en 6°. afschaffing van het internaat, als noodzakelijk
werden aangegeven.

Een commissie is in 1898 benoemd, welke zich permanent
met de reorganisatie-quaestie bezighoudt. Straks verneemt gij de
resultaten van haar arbeid.

Wie had durven vermoeden dat de meeste dezer wenscben,
zoo niet alle, zoo spoedig zullen worden verwezenlijkt.

Van onze Maatschappij ging het initiatief uit, en het zaad
door haar gestrooid, viel bij de Ilegeering in goede aarde. De
vruchten zullen aan den veeartsenijkundigen stand en wetenschap
ten goede komen.

Veel hebben wij in dit opzicht te danken aan den heer
Directeur-Generaal, Chef van de afdeeling Landbouw, aan wien
de belangen onzer school thans zijn toevertrouwd, en die met
de beste voornemens voor het tot stand brengen eener afdoende
reorganisatie van ons onderwijs is bezield. Van hem kunnen wij
nog veel goeds verwachten.

-ocr page 367-

Voor dit alles breng ik hem hulde endank en
vertrouw de tolk te zijn der Maatschappij wanneer
ik ook uit baar naam spreek.

Laat dit succes een spoorslag voor ons zijn tot eendrachtige
samenwerking van alle leden der groote veeartsenijkundige familie.
Het blijkt dagelijks meer en meer dat in alle rangen en standen
van het
vereenigingsleven veel heil te verwachten is. Ons vereeni-
gingspunt is de „Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde".
Voor haar bloei moeten wij zoo noodig een offer weten te brengen.
Straks wordt onze vrijgevigheid andermaal op de proef gesteld.
Geld is de
nervus rerum, zonder geld is niets te bereiken. Het
wordt U gevraagd tot steun van den machtigsten hefboom „de
pers", ons tijdschrift, wees dus vrijgevig. Uw kleine offer zal ons
vak en stand ten goede komen.

De voorzitter meent te mogen veronderstellen dat alle aan-
wezigen kennis zullen hebben genomen van de notulen dei-
vorige vergadering, zooals die door de gecombineerde vergadering
zijn goedgekeurd en opgenomen in aflevering 6 van het 26ste deel
van het Tijdschrift, pagina 456—474, en vraagt of er nog leden
zijn die hierin rectificatie verlangen. Niemand verzoekt daartoe
het woord.

De lsta secretaris, de heer D. van der Sluys, brengt namens
het hoofdbestuur verslag uit van den toestand der Maatschappij
in het afgeloopen jaar, dat is van 24 September 4898 tot heden.

Door den penningmeester-bibliothecaris worden daarna de ver-
slagen uitgebracht over den toestand der geldmiddelen en van de
bibliotheek.

De voorzitter zegt, met instemming der aanwezigen, den ver-
slaggevers dank voor hun moeite en werkzaamheid, en deelt mede
dat de verslagen in de eerstvolgende aflevering van bet Tijdschrift
zullen worden gedrukt (zie aflevering 1, deel 27).

Alsnu is aan de orde de benoeming van een ondervoorzitter
en een 2de secretaris.

De afgevaardigden der afdeelingen Gelderland-Overijsel, Utrecht
en Zeeland, voldoende aan de uitnoodiging van den voorzitter,
vormen het bureau van stemopneming.

Ter besparing van tijd wordt goedgevonden de namen van de
voor beide functiën gewenschte candidaten op één stembiljet te
plaatsen.

-ocr page 368-

Bij de eerste stemming zijn uitgebracht 112 stemmen; hiervan
verkregen als ondervoorzitter de heeren
H. M. Kroon 41, M. J.
Hengeveld 31, J. F. Laméris 13, M. G. de Bruin 13, Dr. D.
A. de Jong
8, Dr. J. Poels 4, J. J. F. Diiont 1 stemmen, 1
stem blanco; als 2de secretaris, de heeren W. C. Schimmel 29.
A. Frederikse 28, II. J. C. van Lent 25, H. M. Kroon 13,
H. L. Ellerman
8, M. G. de Bruin 1 stemmen.

Daar niemand de volstrekte meerderheid heeft bekomen, is
een tweede vrije stemming noodzakelijk.

Hierbij verkregen de heeren H. M. Kroon 60, M. J.
Hengeveld
54 stemmen als ondervoorzitter. De volstrekte
meerderheid was 58 stemmen, zoodat is gekozen de heer II. M.
Kroon. Deze, ter vergadering aanwezig, verklaart zich bereid de
benoeming aan te nemen. De voorzitter wenscht den nieuwen
titularis geluk met zijn benoeming en spreekt de verwachting
uit dat de Maatschappij in hem een ijverig medebestuurder zal
hebben verworven.

Voor 2de secretaris zijn uitgebracht op de heeren : A. Frederikse
41, W. C. Schimmel 35, H. J. G. van Lent 28, II. L. Eller-
man
1 stemmen. Daar bij deze stemming geen meerderheid is
verkregen, moet een herstemming plaats hebben tusscheu de
heeren
A. Frederikse en W. C. Schimmel.

Bij deze herstemming blijkt, dat zijn uitgebracht 61 stemmen
op den heer
A. Frederikse en 47 stemmen op den heer W. 0.
Schimmel
, zoodat als 2de secretaris is gekozen de heer A.
Frederikse
. Daar deze niet aanwezig is, zal hem van zijn be-
noeming mededeeling worden gedaan.

De voorzitter zegt het bureau voor stemopneming dank voor
de genomen moeite en stelt aau de orde de beraadslagingen over
de herziening van het reglement, overeenkomstig het voorstel
der commissie, zooals dit op het programma is vermeld.

De voorzitter geeft, na een korte toelichting omtrent het ont-
staan vau de voorgestelde wijziging, het woord aan de afge-
vaardigden.

De heer Paimans (Noord-Brabant-Limburg) geeft als zijn
meening te kennen, dat de voorgestelde wijzigingen in eens
kunnen wordeu behandeld, daar zij in nauw verbaud staan met elkaar
en het principe hieromtrent het vorig jaar reeds is uitgemaakt.

De voorzitter vraagt of iemand hiertegen bezwaar heeft of

-ocr page 369-

daaromtrent stemming verlaagt? Daar er zich geen stemmen
tegen verheffen, worden de discussiën dienovereenkomstig ge-
voerd.

De heer van der Vliet (Zeeland) is voor de voorgestelde
wijziging, maar geeft te kennen dat, als de vergadering op twee
dagen zal worden gehouden, dit bezwarend zal zijn voor de af-
deel ingskassen indien daaruit de afgevaardigden moeten worden
betaald. Hij stelt daarom voor de vergoeding van de reis- en
verblijfkosten der afgevaardigden te bestrijden uit de kas der
Maatschappij.

De afdeeling Groningen-Drente geeft bij monde van den keer
Kroes, afgevaardigde, haar verwondering te kennen dat is voor-
gesteld om artikel 27, gewijzigd in 29, te behouden. Zij meent
dat, als er twee dagen wordt vergaderd, de gecombineerde ver-
gadering gevoegelijk kan vervallen en doet het voorstel om de
artikelen 27 en 29 te combineeren. Het hoofdbestuur kon dan
toch, als dit noodzakelijk mocht zijn, een vergadering bijeenroepen.

De heer van Esveld bestrijdt dit voorstel. Volgens zijn meening
is er volstrekt geen bezwaar om de voorgestelde redactie-wijziging
aan te nemen, en verdient het aanbeveling de mogelijkheid tot
het bijeenroepen van een gecombineerde vergadering te behouden.
Een buitengewone Algemeene vergadering beleggen, wordt niet
zoo licht gedaan, maar er kunnen zich gevallen voordoen,
waarin het hoofdbestuur het wenschelijk acht overleg te plegen
met de afdeelingen en dit is mogelyk als de gecombineerde ver-
gadering behouden blijft.

De heer Paimans is van meening dat het voorstel Groningen-
Drente niet in behandeling kan worden genomen. De commissie
van herziening heeft gehandeld in den geest der 38ste Algemeene
vergadering, door de aanhangige wijziging voor te stellen.

De voorzitter zegt dat de afdeeling Groningen-Drente beter
had gedaan als zij vroeger met haar voorstel ware gekomen en
meent dat dit nu niet in behandeling kan komen.

De heer van Esveld wijst er nogmaals op, dat het van groot
belang kan zijn voor de verantwoordelijkheid van het hoofdbe-
stuur om over gewichtige aangelegenheden met de afdeelingen
te raadplegen, en dat de mogelijkheid van eeu gecombineerde
vergadering te kunnen beleggen, het daartoe in de gelegenheid
stelt. Dit is de bedoeling van het artikel. De gecombineerde ver-

-ocr page 370-

gaderingen zulleu nu wel niet dikwijls worden gehouden, maar
als het bepaald noodzakelijk is, kunnen zij worden bijeengeroepen.

Aan den beer tan der Vliet stelt hij nog de vraag of de
afdeeling Zeeland het inderdaad zoo bezwarend vindt voor de
afdeelingen, om haar afgevaardigden zelf te betalen. Hij is niet
van dit gevoelen en meent het aannemen van het voorstel Zee-
land te moeten ontraden.

Het voorstel Groningen-Urente wordt, omdat het een nieuw
voorstel is, niet in stemming gebracht. De afdeeling trekt na de
gehoorde toelichtingen haar voorstel in.

De heer Dr. de Jong maakt een opmerking omtrent de redactie
van artikel 32. Hij vindt de benaming van
-plaats waar de Alge-
meene vergadering zal worden gehouden niet erg gelukkig ge-
kozen en stelt voor het woord
plaats te veranderen in localiteit;
dit woord geeft zijns inziens beter de bedoeling aan. Plaats kan
ook beteekenen de stad of gemeente waar men vergaderen zal.

De heer Roeloffs zegt de bedoeling van den heer de Jong
niet te begrijpen en vraagt wat er onduidelijks is in het woord
plaats? Het zou kunnen zijn dat wij in de open lucht op een
bepaalde plaats vergaderden en dan zou lokaal of localiteit niet
van toepassing zijn. Localiteit is ook geen mooi Hollandsch woord.

De heer de Jong geeft te kennen dat hij niet het gevoelen
van den heer
Roeloffs deelt en wil met aanhaling van een tirade
uit „Kippeuveer" bewijzen dat localiteit een goed Hollandsch
woord is. Hij persisteert bij zijn voorstel om
plaats te vervangen
door
localiteit.

Dit voorstel in stemming gebracht, wordt met groote meer-
derheid verworpen; 3 stemmen zijn vóór deze verandering.

De heer de Jong, eerst later ter vergadering gekomen, wordt
op zijn verzoek nog door den voorzitter in de gelegenheid gesteld
te protesteeren tegen de redactie van de notulen, voor zooveel
betreft hetgeen doo? hem in de vorige vergadering is gezegd,
en maakt hieromtrent de volgende bemerkingen:

1°. Zegt hij dat niet juist is weergegeven de hem in den
mond gelegde uitdrukking, te lezen op pagina 463, 4de regel van
boven, en hij niet heeft gesproken van een ongepaste uitoefening
van pressie op de keuze van de leden van redactie.

2°. Zegt hij niet te hebben gesprokeu van z ij n ontevreden-
heid over de samenstelling van de tuberculose-commissie, zooals

-ocr page 371-

op pagina 467, laatste regel, is vermeld, maar dat hij heeft ge-
zegd dat, voor zooveel hem was gebleken, men in veeartsenij-
kundige kringen algemeen ontevreden is over de samenstelling
der tuberculose-commissie.

3°. Heeft hij niet de woorden, «de opmerking die uit mijn
koker komt», te lezen op pagina 4<71, 4<de regel van boven, gebe-
zigd, maar gezegd, dat hij het woord heeft gevraagd, niet om
een opmerking te maken, maar om te constateeren dat het hoofd-
bestuur meermalen de gewoonte beeft praeadviezen achterwege te
laten, terwijl het reglement die gebiedend voorschrijft en dat het
hoofdbestuur zich daardoor aan plichtverzuim schuldig maakt.

De heer van ueii Si.uijs, lsto secretaris, zegt naar aanleiding
van deze opmerkingen des heeren
de Jong, dat het voor den
heer
de Jong mogelijk niet aangenaam is geweest de gewraakte
uitdrukkingen gedrukt te zien, maar dat hij als samensteller der
notulen overtuigd is dat zij door den heer
de Jong zijn gebezigd
en hij ze woordelijk direct heeft genoteerd. liet ware misschien
beter geweest dat ik er een anderen vorm aan had gegeven,
maar het is uiterst moeielijk voor een secretaris die niet de kunst
der stenographie verstaat, bij het vele dat er gesproken wordt het
zóó in te richten, dat ieder woord tot zijn recht komt. De
secretaris stelt zich bloot aan critiek als hij niet juist noteert wat
gezegd wordt, maar ook als hij dit wel doet. De bemerkingen
van den heer
de .Jong leveren hiervoor zijns inziens bet bewijs.

De eindstemming over de reglementswijziging wordt uitgesteld
tot na de pauze, welke nu door den voorzitter aan de orde
wordt gesteld.

Na de pauze worden de voorstellen der redactie van het Tijd-
schrift en van de afdeelingen Gelderland-Overijsel, betreffende
het Tijdschrift en het uitgeven van een veeartsenijkundig week-
blad, in behandeling genomen. Deze voorstellen worden met
goedvinden der vergadering gelijktijdig behandeld.

De heer Kroon, lid der afdeeling Gelderland-Overijsel, daartoe
gemachtigd door den afgevaardigde dier afdeeling, den heer
Oosterbaan, verkrijgt het eerst het woord om het voorstel nog
nader toe te lichteu en zegt het volgende,

Het is ruim een jaar geleden, dat ik op de zomervergadering
onzer afdeeling de wenschelijkheid der oprichting van een vee-
artsenijkundig weekblad ter sprake bracht. Ik wees er daar op,

-ocr page 372-

dat ik op ons tijdschrift geenerlei aanmerking wilde maken, dat
ik dit beschouw als uitstekend geredigeerd, zoodat het zich met
menig buitenlandsch tijdschrift kan meten. Naast dat tijdschrift
nu weusch ik een weekblad, dat geenszins daaraan afbreuk doet,
doch dat, wat dit tijdschrift betreft, het enkel ontlast van de
stof, welke speciaal in een courant thuis behoort. Daardoor zou
dan tevens meer ruimte vrijkomen voor wetenschappelijke bij-
dragen, zonder eenige verhooging van kosten.

In het weekblad wensch ik eenigszins andere stof. Ik gaf
daarvoor eenige rubrieken aan, welke er in zouden moeten
voorkomen:

1°. Officieële mededeelingen van de Regeering en de districts-
veeartsen ;

2°. Mededeelingen van het hoofdbestuur der Maatschappij;

3°. Schoolnieuws en uitslag der examina;

4°. Benoemingen, bevordering en vestiging van veeartsen en
vacante plaatsen;

5°. Besluiten en voorstellen der Regeering, Kamernieuws,
voor zoover dit voor ons van belang is;

6°. Hoofdartikelen en ingezonden stukken, de maatschappelijke
positie der veeartsen betreffende;

7°. Verslagen en mededeelingen van de vereeniging van keur-
meesters van dierlyke voedingsmiddelen ;

8°. Artikelen betreffende de bestrijding der kwakzalverij en
onderzochte kwakzalversmiddelen;

9°. Rubriek militaire veterinaire dienst;

10°. Rubriek Oost- en West-Indië;

\\ 1°. Rubriek vleeschkeuring ;

12°. Mededeelingen en berichten uit andere Nederlandsche
nieuwsbladen, voor zoover ze voor ons van belang zijn;

13°. Verslagen van algemeene-, afdeelings- en andere ver-
gaderingen ;

14». Korte en practische referaten uit buitenlandsche bladen;

15°. Inhoudsopgaven van voor ons van belang zijnde bladen;

■16°. Vraagbaak voor adressen;

17°. Boekenmarkt (aangeboden en gevraagde boekeu);

18°. Boekbeoordeeling;

19°. Advertentiën van allerlei aard.

Ik heb toen deze verschillende rubrieken toegelicht en door

-ocr page 373-

voorbeelden uit onze omgeving aangetoond, hoe zij alle gewensclit
zijn. Natuurlijk zijn aan deze rubrieken nog meerdere toe te voegen.

Tot mijn genoegen vond mijn voorstel in een talrijke vergadering
onzer afdeeliug algemeen bijval, ieder voelde het gemis van zulk
een blad. Daarom werd besloten mijn inleiding te doen drukken
en deze te zenden aan eenige veeartsen buiten onze afdeeling,
om ook anderer oordeel te vernemen. Wij zonden de bekende
circulaire aan de leden van het hoofdbestuur en de redactie,
aan de voorzitters van alle afdeelingen, aan den directeur en de
leeraren der veeartsenijschool, aan de districtsveeartsen, verschil-
lende paardenartsen en enkele veeartsen wier namen in den laatsten
tijd nog al eens in tijdschrift of andere bladen voorkwamen.

Dit laatste vooral ter opheldering aan hen, die geen circulaire
ontvingen. De verspreiding was zeker eenigszins willekeurig, men
houde dat de afdeeling ten goede.

Het resultaat dezer kleine enquête was, dat meer dan 30 ant-
woorden inkwamen. Het doet mij genoegen te kunnen mededeelen,
dat bijna allen de wenschelijkheid van een veeartsenijkundig
weekblad beaamden, sommigen wilden een afzonderlijk weekblad,
enkelen het tijdschrift in een weekblad veranderd. Daar deze
laatste wensch niet in een voorstel is uitgedrukt, zal ik daarop
nu niet verder ingaan.

Ik zeide: allen stemmen in, ook de redactie van het tijdschrift,
dat een weekblad wenschelijk is; velen noemen het een dringende
behoefte, enkelen deelen zelfs mede, dat zij wel meermalen wat
zouden publiceeren, als zij dat maar konden in een wekelijksch
verschijnend blad.

Over de al of niet mogelijkheid van zulk een blad verschillen
de meeningen.

Laat ik eerst maar de bezwaren noemen, welke geopperd zijn.

Enkele collega\'s, zeer enkelen, wanhopen aan de mogelijkheid
om de financiëele bezwaren te overwinnen. Het hoofdbestuur
vreest blijkens haar toelichting op haar voorstel hetzelfde. Ik zal
nog wel gelegenheid hebben om op te merken, dat het hoofd-
bestuur slechts de vrees uitdrukt, niet met bewijzen voor den
dag komt. Andere collega\'s weer vreezen voor gebrek aan mede-
werking der veeartsen. Menschen, die lichamelijk vermoeienden
arbeid verrichten, zoo meenen zij, hebben geen lust tot schrijven.

Hun, die meenen, dat de kosten nooit door de inkomsten

-ocr page 374-

kunnen worden gedekt, wil ik opmerken dat wij onderscheidene
uitgevers raadpleegden, die deze meening niet waren toegedaan.
Nog deze week ontving ik van een drukker-uitgever te Deventer
opgaven omtrent de kosten van een weekblad, ter grootte van
bijv. de Wereldkroniek, llad het blad 300 abonnés, dan zouden
de kosten bedragen, mits de opbrengst der advertentiën voor den
drukker zijn, f960. Bij een abonnement a fl.- per kwartaal
zou de opbrengst zijn f1200, en alzoo f240 voor redactie en
medewerking overblijven. Bij 250 abonnés zouden de kosten
f730 zijn, en nog f270 voor redactie en medewerking dispo-
nibel wezen. Een veertiendaagsck verschijnend blad met 250 abonnés
zou f390 kosten, en bij f2.- per jaar abonnementsprijs zou nog
f 110 voor redactie en medewerking over zijn.

Mij dunkt deze cijfers luiden vrij gunstig en zijn gegeven door
een deskundige, die voor dezen prijs de uitgave wel op zicli wil
nemen. Nu, wat in Deventer kan, is ook elders mogelijk. En
250 abonnés zijn met aller medewerking zeker wel bereikbaar.
Desgewenscht wil ik straks nog wel tot in nadere bijzonderheden
prijsopgave doen.

De meening dat de medewerking onvoldoende zou zijn omdat
de veeartsen te hard moeten werken in de praktijk, wil er bij
mij niet in. De ondervinding leert toch, dat de veeartsen, die
nog al eens de pen lianteeren, zeker niet altijd de veeartsen zijn
juist met weinig of geen praktijk.

Ik sta dan ook geenszins met mijn meening alleen, dat liet
blad zou kunnen bestaan. Blijkens de antwoorden, verkregen bij
de enquête, zijn verschillende collega\'s dit met mij eens. Eén
stelt zelfs al voor, om uit het eventueel batig saldo een fonds
te creëeren, waaruit nagelaten betrekkingen van overleden collega\'s
zoo noodig konden worden gesteund.

Al mogen wij nu niet zoo optimistisch zijn als deze collega,
toch lijkt mij de risico voor onze Maatschappij niet zoo bijzon-
der groot en mijn voorstel werkelijk geen onbereikbare illusie.
Daarom dan ook wil ik nogmaals uit den laatsten tijd enkele
voorbeelden noemen, welke de ^behoefte aan een veeartsenijkundig
weekblad duidelijk doen gevoelen.

Collega Hoefnagel plaatste in ons tijdschrift een artikel over
de positie dor paardenartsen. Hadden wij een weekblad gehad,
dan zou hierop zeker repliek zijn gevolgd, en zou het ook alge-

-ocr page 375-

ineen bekend wezen, dat nu eukele veeartsen in Noord-Brabant zich
bepaalden tot het zenden van een adres aan den Minister van
Oorlog, om nooit aan paardenartsen het uitoefenen van burger-
praktijk toe te staan. Een dergelijke quaestie moet in een week-
blad worden behandeld.

Wij hoorden van een quaestie in Friesland omtrent de kosten
van tuberculine-injecties tusschen veeartsen en de landbouw-
maatschappij en zelfs veeartsen onderling. Zulk een quaestie mocht
zeker wel onder de oogeu van alle veeartsen komen; er was soms
leering uit te trekken.

Ik heb veeartsen gesproken, die niet wisten, dat de vereniging
van keurmeesters een ontwerp voor een rijkswet op de vleescli-
keuring behandelde, dat zulk een ontwerp op het Hygiënisch
congres te Maastricht werd besproken, en die nog minder de
interessante discussie volgden op de 50sto vergadering der Maat-
schappij voor Geneeskunde te Arnhem, tusschen prof.
Treub en
dr.
Pijnappel over de noodzakelijkheid van abattoirs. Zulke zaken
mogen toch niet geschieden, zonder dat alle veeartsen hiervan
kennis dragen. Hadden wij een weekblad, clan zou dit allen op
de hoogte houden.

Weinige veeartsen wisten dat op de Historisch Geneeskundige
tentoonstelling dezen zomer zooveel belangrijks te zien was voor
den veearts; vooreerst de inzendingen der abattoirs te Amsterdam
en Rotterdam, maar meer nog voor de jongere veeartsen het
typische beeld van den vóór-autiseptischen tijd, den tijd van
pluksel en spons, voor den oudere, de anti- en asepsis tot in het
uiterste doorgevoerd.

Het weekblad was er niet, om de veeartsen hierop te wijzen.
Ieder heeft belangstellend uitgezien naar de resultaten vaii het
congres te Baden-Baden, doch jammer genoeg moest men zich,
wat de Hollandsche bladen betreft, behelpen met korte en
natuurlijk niet-deskundige verslagen in enkele dagbladen. Teder
zou in het weekblad gaarne terstond na het congres een goed
en uitvoerig verslag hebben gevonden.

Gaarne bad ik een goed verslag gelezen van bet feest van den
lieer
Wirtz. Doch tot mijn spijt heb ik er niets over kunnen
vinden dan een vierregelig bericht in een landbouwblad. Tiet

O O

weekblad alweer zou mij hier op de hoogte hebben gebracht.

Kort geleden lazen wij in ons tijdschrift het artikel van den

-ocr page 376-

lieer de Bruin omtrent de zoogenaamde koehelpers, speciale ver-
loskundigen, zooals die in de Geldersch-Overijselsclie Maatschappij
van Landbouw ter sprake kwamen.

Reeds een vorig jaar brachten de heeren Reimers en va.n Lent
daaromtrent belangrijke, zeer verschillende rapporten uit, welke
echter door gebrek aan een weekblad, weer niet onder de oogen
der veeartsen zijn gekomen, die er toch zeker wel belang in
zouden stellen.

Mij dunkt, dergelijke voorbeelden, welke met vele andere zijn
te vermeerderen, toonen de wenschelijkheid van het blad aan en
doen zien, dat het voorstel der afdeeling Gelderland-Overijsel
wel ernstige overweging verdient. De afdeeling had dan ook
gaarne gezien dat het hoofdbestuur dit voorstel bestreden had
met grondige motieven. Het geeft als hoofdmotief op de vrees
voor de bezwaren, vooral uit een financieel oogpunt. De vrees
had moeten leiden tot een onderzoek naar deze bezwaren en tot
een bestrijding met cijfers, welke de onmogelijkheid aantoonen;
hierop had onze afdeeling zich juist gepraepareerd.

Had het hoofdbestuur voorgesteld een commissie te belasten
met een onderzoek naar eventueele bezwaren en kosten, dit zou
onze afdeeling gaarne hebben gezien, liever dan een van de baan
schuiven door een voorstel om het tijdschrift elke maand te doen
verschijnen. Dit toch kan niet geven, wat wij veeartsen, speciaal
de praktizeerende veeartsen, noodig hebben en wenscheu. Juist
zij, die niet in de groote centra of wel speciaal in Utrecht wonen,
waar men door allerlei connecties op de hoogte blijft met wat
er voorvalt, voelen de behoefte het meest. Van daar dan ook,
dat een voorstel als dit eerder van een afdeeling dan van het
hoofdbestuur is te wachten. Van waar de behoefte het grootst
is, moet de pressie uitgaau.

Daarom, mijnheer de voorzitter, dringt de afdeeling Gelderland-
Overijsel bij allen aan op ondersteuning van haar voorstel. Elke
wijziging in haar voorstel wat de wijze van exploitatie door de
Maatschappij betreft, wil zij ondersteunen, als maar de totstand-
koming van het weekblad er door wordt bevorderd. Geenszins
wil zij overhaasting, doch wel een degelijke overweging van het
voorstel. Ten slotte nog dit.

Slechts op vasten grondslag kan het weekblad bestaan en zijn
doel bereiken, en die grondslag moet zijn de vereeniging vaii

-ocr page 377-

bijna alle veeartsen onzer Maatschappij ter bevordering der Vee-
artsenijkunde. Dan alleen kan ons weekblad worden een onafhanke-
lijk, onpartijdig blad, behartigend ieders belangen. In aller samen-
werking ligt hier de kracht!

o O

De heer Kroes merkt op dat de heer Kroon eenigszins onjuist
de meening der afdeeling Groningen-Drente heeft weergegeven.
Deze afdeeling is wel vóór het uitgeven van een weekblad, als
dit maar eenigermate mogelijk zou blijken. Daar de financiëele
bezwaren zeer groot zijn, is zij meer genegen het voorstel van
het hoofdbestuur te steunen. Hij zou echter wenschen dat de
zaak nog nader door een commissie werd onderzocht en
overwogen op welke wijze een weekblad kan worden ge-
exploiteerd.

De heer de Jong wenscht niet veel over deze quaestie te
zeggen, doch alleen te kennen te geven dat hij veel sympathie
voor het voorstel der redactie gevoelt, doch ook wel neigingen
heeft voor het voorstel Gelderland-Overijsel, zoo warm door den
heer
Kroon verdedigd. Voor eenige dagen met den heer Knip-
scheer
over deze zaak sprekende, gaf deze als zijn wensch te
kennen dat aan beide voorstellen zou worden tegemoet gekomen

D O

en bij dien wensch sluit spreker zich aan. Geld is daarvoor zeker
noodig en nu spijt het hem met
Knipschebr dat er niet is ge-
vraagd de contributie op f 10.- te brengen. Dan zou er wat
goeds te bereiken zijn ; met f 5 a f G kunnen we niet veel tot
stand brengen, en ieder van ons kan toch wel flO voor dit doel
missen. Hij zou dus de contributie op flO willen bepalen.

De voorzitter op het door den heer de Jong gesprokene repli-
ceerende, zegt: het geld is de nervus rerum; ook hij zou beide
zaken wenschen eu sluit zich aan bij de meening van den heer
de Jong, dat ieder lid hiervoor wel flO kan missen en steunt
diens voorstel tot verhooging der contributie.

De heer van Esveld zegt er zich over te verheugen, dat hij
reeds door verschillende sprekers zijn eigen meening heeft hooren
verdedigen. Als lid van de redactie is hij op de hoogte van wat
er aan de uitgaaf van het Tijdschrift is verbonden. De redactie
heeft zich alle mogelijke moeite gegeven om meer leden te
winnen. Er zijn nog 50 veeartsen die het Tijdschrift niet
nemen. Ook heeft de redactie getracht advertentiën te ver-
krijgen van burgemeesters, instrumentmakers en apothekers,

-ocr page 378-

om zoodoende de inkomsten te vermeerderen, wat mogelijk zon
zijn als gebruik werd gemaakt van de ruimte op den omslag van
bet Tijdschrift. Nagaande zijn ervaring, zegt spreker tot de con-
clusie te zijn gekomen, dat de Maatschappij het weekblad niet
moet uitgeven. Het geld, daarvoor noodig, is inderdaad een groot
bezwaar. Hij denkt niet zoo licht over contributie-verhooging als
de heer
de Jong en de voorzitter. Werd de contributie tot flO
verhoogd, ja, dan zou men veel meer kunnen doen, zegt spreker,
maar voegt daaraan toe, dat de ervaring heeft geleerd, dat bij
iedere contributie-verhooging er altijd leden hebben bedankt en
hiermede moet zijns inziens wel degelijk rekening worden gehouden.

Het Tijdschrift en een weekblad samen door de Maatschappij
uit te geven, acht hij niet wenschelijk. Hij meent het nemen van
een beslissing op deze vergadering te moeten ontraden. Er is
hier gelegenheid geweest om de verschillende opinies te leeren
kennen en in verband hiermede kan de zaak nog eens rustig
worden overdacht en onderzocht.

De heer Kroon zegt, niet het pessimisme van den heer van
Esveld te deelen.

De heer Ymker (Friesland) acht het voorstel van Esveld om
de zaak nog nader te onderzoeken niet noodig. Hij zou wenschen
dat besloten werd het uitgeven van een weekblad aan particulieren
over te laten.

De voorzitter merkt den heer Ymker op, dat deze een andere
wending aan de zaak geeft; als particulieren het weekblad zouden
willen uitgeven, zou dit zeer te waardeeren zijn, maar dit is nu
niet aan de orde.

De heer Ymker zegt nog dat hij geen bezwaar heeft tegen
verhooging van contributie.

De heer Paimans stelt de vraag of het niet beproefd zou
kunnen worden hoeveel abonnés er te vinden zijn voor het week-
blad. Dit zou een beslissing vergemakkelijken.

De heer van Esveld wijst er nogmaals op dat er veel onver-
schilligen zijn en men met een onderzoek in den zin van
Paimans
niet veel verder zal komen.

De heer Kroon is van meening dat vele leden optimistisch
voor het weekblad zijn gestemd.

De heer Wester, sprekende niet als afgevaardigde maar als
gewoon lid, zegt dat hij het wenschelijk zou vinden als het Tijd-

-ocr page 379-

schrift en een weekblad samen door de Maatschappij werden uit-
gegeven. De afgevaardigden zijn echter aan hun mandaat ge-
bonden en kunnen in dezen geest geen beslissing nemen.

De heer Heidemv sympathiseert ten zeerste met het door den
lieer
Kroon gesprokene, maar gevoelt ook zeer de bezwaren daar-
aan verbonden. Hij meent dat we langzaam aan moeten doen
en sluit zich aan bij het denkbeeld, door deu beer
van Esvblü
aangegeven. Echter zon hij wenschen dat door deze vergadering
kon worden besloten tot een uitbreiding van het Tijdschrift en
wel zoo, dat dit in rnaandelijkscke afleveringen zal verschijnen
en maakt hiervan een voorstel.

De heer van Lent zegt hieromtrent wel geen mandaat te heb-
ben, doch geeft als zijn persoonlijke meening te kennen dat een
nader onderzoek wenschelijk is.

De heer Paimans zegt nog, in aansluiting met hetgeen straks

o o\' o o

door hem is gesproken, dat zij die bij verhooging van contributie
zich niet op het weekblad willen abonneeren daarin vrij kuunen
worden gelaten, maar dan toch lid der Maatschappij kunnen
blijven. Voor de verhoogde contributie krijgt ieder abonné clan
het weekblad en ieder blijft vrij of hij die verhooging al dan
niet wil betalen.

De heer Wester steunt het voorstel Heidk.ma, namelijk om het
Tijdschrift maandelijks te doen verschijnen en dan nog nader te
onderzoeken of het uitgeven van een weekblad mogelijk zal zijn.

De heer Kroes stelt de vraag of het aannemen van het voor-
stel
IIeidema niet in den weg zal staan voor het uitgeven van
een weekblad. Mocht dit, zooals hij vreest, het geval zijn, dan
zou hij er sterk tegen zijn. Ook maakt deze spreker nog de
opmerking, dat vele zaken welke nu in het Tijdschrift worden
medegedeeld, zouden kunnen vervallen, onder anderen de lijst van
de besmettelijke veeziekten en andere officiëele berichten.

De voorzitter sluit zich aan bij het voorstel Heidema en stelt
voor dit in stemming te brengen.

De heer van Esvelü verdedigt tegenover den heer Kroes het
opnemen der ofüeiëele berichten, daar dit indertyd op verzoek
is geschied.

De heer Kroon zegt dat hij, gehoord de discussiën, er sterk
voor is, een beslissing te verdagen tot het volgend jaar en de
zaak nog eens nader te onderzoeken en doet daartoe het voorstel.

-ocr page 380-

De voorzitter merkt op, dat er dus nu twee voorstellen zijn,
namelijk liet voorstel
Hkide.ua om het Tijdschrift maandelijks te
doen verschijnen en het voorstel
Kroon om de geheele zaak te
verdagen.

De heer Stempel meent dat het voorstel Kroon, als hebbende
de verste strekking, het eerst in behandeling zal moeten komen.
Wordt dit aangenomen, dan zou hij de verdere bemoeiingen aan
het hoofdbestuur wenschen opgedragen te zien.

De heer de Jong zegt, dat het thans van veel waarde zou zijn,
de opinie van de redactie te vernemen.

De heer Schimmel, redactielid, raadt aan het voorstel van de
redactie, overgenomen door het hoofdbestuur, aan te nemen. Er
kon dan eerst een proef worden genomen met een maandschrift.
De redactie heeft tegenwoordig al veel werk om het Tijdschrift
telkens gereed te hebben; vroeger ging dit nog slechter maar nu
is er meer medewerking en de redactie zal wel voor een maan-
delijksche verschijning van het Tijdschrift kunnen zorgen. De
zorg voor een weekblad zou zij echter niet op zich kunnen
nemen en hij betwijfelt het zeer of hiervoor een redactie te
vinden zou zijn.

De heer Heidema voert nog aan dat het onmogelijk is beide
zaken naast elkander tot stand te brengen, het een zal door het
andere lijden. Wat betreft het opnemen van officiëele mededee-
lingen, wijst hij op de Maatschappij van Geneeskunde, welke ook
alle officiëele mededeelingen in het Tijdschrift voor geneeskunde
plaatst.

De heer Schimmel geeft nog te kennen dat hij slechte ge-
volgen vreest van het uitgeven van een weekblad, niet alleen voor
het Tijdschrift dat er onder zal lijden, maar ook voor het blad zelf.

De heer de Jong heeft zich de vraag gesteld, aan welk der
beide aanhangige voorstellen de prioriteit dient te worden gege-
ven. Als hij goed leest, meent hij dat het voorstel der redactie
is ontstaan op aandrang van het voorstel Gelderland-Overijsel.
Was dit voorstel niet ingekomen, dan had de redactie misschien
ook gezwegen. Hij vreest dat aanneming van het voorstel der
redactie de oorzaak van den dood voor het weekblad zal zijn.

De heer Oosterbaan, afgevaardigde, dringt er nogmaals op
aan dat aan het voorstel van zijn afdeeling de prioriteit zal
worden gegeven.

-ocr page 381-

De heer van Esveld wenscht eeu nieuw voorstel in overwe-
ging te geven waarmede, naar hij meent, ieder tevreden kan zijn.
Er zijn nu verschillende bezwaren, zoowel tegen het eene als
tegen het andere voorstel ontwikkeld en dit maakt het nemen
van een beslissing op deze vergadering zeer moeielijk. Op grond
hiervan stelt hij voor de beslissing aan te houden tot een vol-
gende vergadering en de zaak opnieuw te onderzoeken, voorts dat
deze vergadering machtiging zal verleenen om dit jaar eenige
uitbreiding aan het Tijdschrift te geven en wel zoodanig als het
comité van redactie iu overleg met het Hoofdbestuur zal noodig
vinden.

Dit voorstel wordt onder applaus unaniem aangenomen.

De heer van der Plaats maakt nog de opmerking dat het
wenschelijk zal zijn bij het onderzoek niet alleen de opinie te
vragen van de afdeelingsvergaderingen, maar van ieder lid der
Maatschappij in het bijzonder. De voorzitter zegt, dat met
den door den heer
van der Pl4Ats gegeven wenk rekening zal
worden gehouden.

De voorzitter brengt nu de reglementswijziging in stemming.
De voorgestelde wijziging wordt en bloc met algemeene stemmen
goedgekeurd.

Alsnu komt aan de orde de begrooting voor het jaar 1900,
zooals die op het programma is vermeld. Na eenige toelichting
door den penningmeester, den heer
van Esveld, wordt zij met
algemeene stemmen goedgekeurd.

Het hoofdbestuur stelt bij monde van den voorzitter aan de
vergadering voor tot eerelid der Maatschappij te benoemen Mr.
C. J. Sickesz, Directeur-Generaal, Clief der afdeeling Landbouw
aan het Ministerie van Binnenlandsche Zaken,

Het hoofdbestuur meent dat de heer Sickesz in den korten
tijd dat hij als Chef der afdeeling Landbouw, waaronder ook de
veeartsenijschool en het veterinair staatstoezicht is gebracht,
blijken heeft gegeven welgezinde gevoelens voor deze takken van
dienst te hebben en dat de belangen der veeartsenijkunde in
Nederland hem zeer ter harte gaan. De Maatschappij zal het zich
een eer mogen rekenen als de heer
Sickesz tot haar eereleden
behoort.

Dit voorstel wordt zonder eenige discussie met algemeene
stemmen onder applaus aangenomen.

-ocr page 382-

Aan Mr. Sickesz wordt van deze benoeming onmiddellijk langs
telegrafischen weg kennis gegeven.

De voorzitter geeft nu verslag van de werkzaamheden dei-
commissie in zake de reorganisatie van het veeartsenijkundig
onderwijs, opgemaakt door den secretaris dier commissie, den
heer
Frederikse. Dit verslag luidt als volgt:

Ingevolge het genomen besluit in de 38ste Algemeene ver-
gadering heeft het hoofdbestuur de heeren
M. H. J. P. Thomassen\',
M. J. Hengeveld GJzn., A. Frederikse, Dr. J. Poels en Dr.
D.
A. de Jong Jzn., uitgenoodigd zitting te nemen in de com-
missie in zake reorganisatie veeartsenijkundig onderwys, die allen
aan deze uitnoodiging gehoor hebben gegeven.

De commissie is door het hoofdbestuur den 16den Januari 1.1.
geïnstalleerd en hield onmiddellijk daarna haar eerste vergadering.

Daarin deelde de heer de Jong. mede, dat iemand, die belang
stelt in de werkzaamheden dezer commissie, f25 ter beschikking
van het hoofdbestuur stelt, ter bestrijding van eventueele kosten
dezer commissie. De commissie besloot een circulaire aan de
heeren veeartsen, leden der Maatschappij, te richten, welke u
allen bekend is.

Den 6den Mei vergaderde de commissie weer; toen werd de
volgende motie aangenomen: „Aan de veeartsenijschool worde
„practisch onderwijs gegeven in het keuren van melk ; daarvoor
„is noodig de oprichting van een laboratorium, evenals voor het
„keuren van vleesch."

Ook werd in deze vergadering besloten, dat de commissie aan
de leerlingen mededeeling zal doen van besluiten, overwegingen,
enz,, welke naar het oordeel der commissie daartoe geschikt
worden geacht; hierbij gold het motief, den lust bij de leer-
lingen op te wekken om zich met onderwijszaken te bemoeien
welke toch in de eerste plaats hun belangen zijn.

Den 16den September 1.1. vergaderde de commissie voor de
derde maal.

Op de circulaires bovengenoemd kwamen 80 antwoorden in.

Geen rijke oogst!

Heel wat meeningen werden uitgesproken, welke hier natuur-
lijk niet alle zullen worden medegedeeld.

De meerderheid heeft de eerste vraag beantwoord in den zin
van het behoud van een zelfstandige veeartsenijschool, velen van

-ocr page 383-

hen echter zouden ze gaarne tot (zelfstandige) hoogeschool zien
verheven. Dus zij stellen een verandering voor zooals in Duitsch-
land heeft plaats gehad.

Een flinke minderheid meende echter, dat aansluiting by de
hoogeschool te verkiezen is.

De tweede vraag gaf aanleiding tot vele en goede opmerkingen.

Zoo was men nagenoeg algemeen voor de oprichting van een
laboratorium voor bacteriologie, pathologie en microscopie; daarbij
werd door velen op den voorgrond geplaatst de noodzakelijkheid,
dat aan het hoofd daarvan een
docent-veearts moet staan.

Verder meenen verscheidene veeartsen, dat de practische vleesch-
keuring
veel uitgebreider moet worden behandeld, waar zeker niets
tegen te zeggen valt, wanneer men bedenkt, dat het in den geest
des tijds ligt overal abattoirs op te richteu.

Evenzoo werd betoogd, dat de practische verloskunde (bij het
onderwijs) aan onze veeartsenijschool niet tot haar recht komt.
Hierover is ook reeds in onze vergaderingen gesproken. Als
er iets
urgent is, dan toch zeker wel een verlossing, daarom is
het niet in het reine met dit onderwijs, als er niet steeds
zoowel
\'s nachts als overdag gelegenheid bestaat aan de school
verloskundige hulp te verkrijgen.

Verder verklaarden velen zich voor afschaffing van het admissie-
exatuen, zij willen daarvoor het eindexamen van de hoogere
burgerschool of het gymnasium in de plaats stellen ; voorts voor
langer studietijd en grooter aantal leeraren.

Dan werd nog betoogd door eenigen, dat de tijd aan het practisch
hoefbeslag
besteed aanmerkelijk moet worden ingekort. De com-
missie gaat daarin gaarne mede, de tijd kan beter worden besteed.

Verder werd opgemerkt, dat de ziekten van het rund stief-
moederlijk worden behandeld; zeker zal niemand tegenspreken, dat
er te weinig runderpraktijk aan de veeartsenijschool te Utrecht is.

Ook werd eenige malen de wensch uitgesproken dat de clinische
onderzoekingsmethoden
uitvoeriger zouden worden behandeld.

Aan het einde van dit verslag harer werkzaamheden beveelt
de commissie zich verder aan voor alle mededeelingen en opmer-
kingen, welke tot het geweuschte doel „uitstekend veeartsenijkundig
„onderwijs en dientengevolge verhooging van het wetenschappelijk
„peil der veeartsenijkunde en grootere practische ontwikkeling
„der aanstaande veeartsen in Nederland, kunnen leiden".

-ocr page 384-

Thans wordt in behandeling genomen een voorstel der afdee-
ling Utrecht, dat eerst is ingekomen nadat bet programma reeds
was opgemaakt en hierop derhalve niet is vermeld. Dit voorstel
luidt:
«De Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde in
Nederland dringe er bij de Regeering op aan, dal een onderzoek
ivorde ingesteld naar de aetiologie der kalf ziekte, in verband met de
differenticel-diagnostiek van acute puerperaal-septicaemie.-»

De afgevaardigde, de heer van Lbnt, licht dit voorstel toe, er
daarbij op wijzende dat het in de praktijk dikwijls moeielijk is
een goede onderscheiding te maken tusschen de kalfziekte (febris
puerperalis paralytica) en puerperaal-septicaemie. Dit is niet alleen
een bezwaar voor het toepassen van de gewenschte therapie, maar
het is ook van groot belang voor de beoordeeling van het vleescli
van aan den eenen of den anderen ziektevorm geleden hebbende
dieren. De aard en het wezen der ziekten zijn nog eenigszins
raadselachtig, en vooral omtrent de aetiologie verkeeren we nog
in het duister. Wel zijn reeds vele theorieën opgebouwd hier-
omtrent, doch een bevredigende klaarheid in deze mysterie is nog
niet bereikt, en dit ware zoowel uit een zuiver wetenschappelijk
als ook uit een practiscli oogpunt zeer gewenscht. Het is daarom dat
de afdeeling Utrecht, welke deze quaestie in baar vergadering
heeft besproken, besloot ze bij wijze van voorstel hier aan-
hangig te maken.

De heer de Bruin, zich hierbij aansluitende, acht een onder-
zoek en wel een uitgebreid onderzoek in deze belangrijke quaestie
vanwege de Regeering hoogst gewenscht. Langs dezen weg zal
bet misschien mogelijk zijn meer licht te ontsteken over betgeen
ons thans omtrent die ziekten nog duister is. Uit den aard dei-
zaak interesseert hem deze quaestie ten zeerste en hij zou gaarne
voor zich een onderzoek als het voorstel beoogt willen uitvoeren,
maar het ontbreekt hem daartoe aan het noodige materiaal en
aan tijd.

Door den heer de Jong wordt in herinnering gebracht dat het
misschien niet bekend is dat, naar hij wel meent te weten,
de heeren Dr.
Poels en J. F. Laméris door de Regeering
zijn belast met een onderzoek betreffende de kalfziekte. Aan de
plaatsvervangende districtsveeartsen en de praktizeerende vee-
artsen in Zuid-Holland is door deze heeren bij circulaire het
verzoek gericht hun mededeeling te doen van gevallen van

-ocr page 385-

kalfziekte, welke zij in behandeling mochten krijgen, en tevens
ook om uteri, uiers en ander materiaal aan hen te zenden, dat
voor het onderzoek dienstig kan zijn.

Na nog eenige hierover gevoerde discussiën wordt besloten
aan het hoofdbestuur op te dragen te onderzoeken of en op
welke wijze aan het voorstel Utrecht gevolg kan worden gegeven.
Het hoofdbestuur geeft de toezegging zoo spoedig mogelijk uit-
voering aan deze opdracht te zullen geven.

Voor de aangekondigde voordrachten komt de heer M. G. de
Bruin het eerst aan het woord, om te spreken over de placenta
der herkauwers.

Deze hoogst interessante voordracht, welke wordt toegelicht
met op doek geprojecteerde praeparaten van normale en abnor-
male uteri en placentae van verschillende dieren, werd met
onverdeelde aandacht gevolgd, terwijl de vergaderden zich daar-
voor naar een ander lokaal in het gebouw moesten verplaatsen.
De publicatie dezer voordracht in het Tijdschrift wordt door
spreker in uitzicht gesteld.

De voorzitter zegt den heer de Bruin, namens de vergadering
welke door applaus van haar instemming hiermede blijk geeft,
dank voor zijn voordracht en voor de moeite welke hij zich heeft
getroost om deze op zoo fraaie wijze te illustreeren.

Dr. de Jong, uitgenoodigd door den voorzitter tot het houden
zijner aangekondigde voordracht, deelt mede dat hij die voor-
dracht niet zal houden en verzoekt de vergadering hem hiervoor
te excuseeren. Hij vraagt toch evenwel eenige oogenblikken het
woord te mogen voeren over een onderwerp, dat zijns inziens in
hooge mate ons aller belangstelling moet wekken en dat ook van
actueel belang is. Dit onderwerp is
het wetsontwerp lot regeling
van het staatstoezicht op de volksgezondheid.
Dit moet speciaal den
veearts belang inboezemen, zegt spreker, omdat het zich ook zal
uitstrekken over het toezicht op de levensmiddelen. In de memorie
van toelichting wordt gezegd, dat het geneeskundig staatstoezicht
zal hebben te waken voor de handhaving van nieuwe wettelijke
regelingen, als die betreffende de
volkshuisvesting, de maatregelen
te nemen tegen
de verontreiniging der openbare wateren, de maat-
regelen
tegen den verkoop van schadelijke levensmiddelen en dergelijke,
en dat in verband hiermede een nieuwe regeling noodig is.

Onder de levensmiddelen, vervolgt spreker, neemt vleesch een

-ocr page 386-

eerste plaats in. Het toezicht op dat voedingsmiddel is een bij
uitstek veeartsenijkundige quaestie.

Het schijnt nu werkelijk dat het bij het ingediende wetsontwerp
bedoelde staatstoezicht op de volksgezondheid ook (iets wat in
afwachting van een afdoende wettelijke regeling der vee- en
vleeschkeuring zeer nuttig kon zijn) zijn aandacht zal hebben te
wijden aan deze quaestie, want afgezien van het feit, dat in het
wetsontwerp in het algemeen van levensmiddelen wordt gesproken,
kan men daarin ook lezen dat de gemeenteraden verplicht zullen zijn
het advies der gezondheidscommissiën in te winnen bij het vast-
stellen van ,,alle overige verordeningen in het belang der volksge-
zondheid". Onder de laatste vallen toch zeker die, welke het instellen
van een gemeentelijke vee- en vleeschkeuring ten doel hebben.

Moet het nieuwe staatstoezicht zich op dit gebied bewegen,
dan is veeartsenijkundige voorlichting niet te ontberen. En daar
niets de zaak der vleeschkeuring, voor zoolang geen wettelijke
regeling bestaat, meer zal bevorderen dan
uniformiteit zoowel in
de gemeenteiyko verordeningen zelf, als in de toepassing en
uitvoering daarvan,
verdient het aanbeveling dat de veeartsenij-
kundige voorlichting daarmede in overeenstemming zij.

Om daaraan te voldoen, met vrucht te voldoen, zou het bijv.
gewenscht kunnen zijn, dat ook de veeartsenijkunde vertegen-
woordigd werd in den centralen gezondheidsraad. Deze raad zal,
gelijk in de memorie van toelichting wordt aangegeven, bestaan
uit drie, hoogstens vijf leden, en reeds van den aanvang af niet
enkel uit geneeskundigen. Die zullen, bij het groot aantal onder-
werpen welke tot het domein van het staatstoezicht op de
volksgezondheid zullen behooren, wel allen niet-veeartsenijkundigen
zijn; en evenzoo de inspecteurs.

Aan den gestelden eisch kon echter gemakkelijk worden voldaan,
door bijv. tot buitengewoon lid van den centralen raad een
veterinair te benoemen ; het aanstellen van buitengewone leden
ligt in de bedoeling van den Minister.

Spreker zegt, dat het op den weg ligt der Maatschappij, in
het bijzonder de aandacht op deze zaak te vestigen, daar het
veeartsenijkundig belang er in hooge mate bij betrokken is; hij
meent het hoofdbestuur wel in overweging te mogen geven, dit
belang niet uit het oog te verliezen en hiervoor op te treden,
zooals het dit noodig zal voorkomen.

-ocr page 387-

De voorzitter dankt den heer de Jong voor de bespreking van
dit ook naar zijn meening voor de veeartsenijkunde zeer belangrijk
onderwerp en geeft de verzekering dat het hoofdbestuur gaarne
aan den wensch van spreker zal voldoen.

De voorzitter vraagt nu eenige oogenblikken de aandacht dei-
vergadering voor het aanhooren der door hem aangekondigde
voordracht
„over de identiteit der tuberculose bij mensch en rund".
Deze zeer interessante mededeelingen van den heer Thomassen,
toegelicht door de demonstratie van experimenteel verkregen
tuberculeuse veranderingen bij kalveren, wordt met onverdeelde
aandacht aangehoord en toegejuicht. Ook de publicatie in het
Tijdschrift dezer voordracht wordt door spreker toegezegd.

Naar aanleiding van deze voordracht merkt Dr. de Jong op,
dat de identiteitsquaestie der tuberculose bij mensch en rund, in
het bijzonder ook voor ons land, van zeer veel belang is. Er
bestaat hieromtrent nog al verschil van gevoelen.

Professor Fokker neemt onder anderen in dit opzicht een
eigenaardig standpunt in en beweert dat het nog lang geen uit-
gemaakte zaak is dat de tuberculose vau den mensch identisch
is met die van het rund. Ook beweert prof.
Fokker dat het rund
geen sputum produceert. Dit is onjuist en een schromelijke ver-
gissing. Ook wijst spreker er nog op, dat er een aanmerkelijk
verschil is tusschen bacillen uit het sputum en die uit een
tuberculeusen haard.

Vrije mededeelingen worden niet meer gedaan.

Met algemeene stemmen wordt besloten de 408te Algemeene
vergadering te
Utrecht te houden. Niemand meer het woord
verlangende, zegt de voorzitter den leden in het algemeen en in
het bijzonder die welke aan de debatten deelnamen, dank voor
de groote belangstelling op deze vergadering aan den dag gelegd
en voor de welwillende wijze waarop de debatten zijn gevoerd,
waardoor vooral ook zijn taak als voorzitter zeer is verlicht. Ook
de pers dankt hij voor haar belangstelling.

Alvorens de vergadering wordt gesloten, vraagt de heer Stempel
als oudste lid nog even het woord, om den voorzitter namens
de vergadering hulde te brengen voor de keurige en takt-
volle wijze waarop hij de vergadering heeft weten te leiden.
Het moet ons allen, aldus eindigt spreker, verheugen dat de heer
Thomassen wel bereid is geweest het voorzitterschap te aanvaarden.

-ocr page 388-

De voorzitter sluit hierop de vergadering.

Goedgekeurd en vastgesteld in de Algemeene vergadering te
Utrecht, op 21 September 1900.

De voorzitter,
M. H. J. P. THOMASSEN.
De lBte secretaris,
D. VAN DEK SLUIJS.

Openbare slachthuizen. Wijziging der Hinderwet.

Door de Regeering is thans naar aanleiding van de bekende
Groningsche abattoirquaestie de door baar toegezegde wijziging
der Hinderwet aan de Tweede Kamer ingediend.

Voorgesteld wordt een aanvulling van art. 4 dezer wet, n.1. de
bepaling, dat door den gemeenteraad in het belang der openbare
orde, veiligheid of gezondheid bij plaatselijke verordening kan
worden verboden een der in art. 2 genoemde inrichtingen op te
richten, te hebben of te gebruiken, indien in de gemeente een
inrichting aanwezig is, waarin belanghebbenden, onder bij de
verordening vast te stellen voorwaarden, het bedrijf kunnen uit-
oefenen, waartoe een inrichting als bij de verordening werd ver-
boden, werd vereischt.

In verband hiermede wordt tevens wijziging van eenige andere
artikelen voorgesteld.

In de Memorie van Toelichting gaat de Regeering de bedoelde
quaestie en het daarmede in verbaud staande bekende arrest van
den Hoogen Raad van 11 Februari j.1, in het kort na, en zij her-
innert er aan, dat naar de meening van den Hoogen Raad de
benoemde verordening der gemeente Groningen niet in het kader
van art. 4, sub 2 der Hinderwet viel.

De Regeering voegt hieraan toe:

«Intusschen blijkt uit de naar aanleiding van de verschillende
ontwerpen van wet, waarvan de laatste leidde tot de wet van
2 Juni 1875 (Hinderwet) tusschen Staten-generaal en Regeering
gewisselde stukken en evenzeer uit de in de Staten-generaal
gevoerde discussiën, dat naar de meening van den wetgever art. 4
der Hinderwet de mogelijkheid opende om te kunnen geraken tot

-ocr page 389-

de oprichting van openbare slachthuizen, waarvan het gebruik
voor alle vleeschhouwers verplicht is. Dit wordt ook door den
Hoogen Raad geenszins ontkend, doch wel dat, nu de tekst dei-
wet met die bedoeling niet wel is overeen te brengen, die bedoe-
ling kan gelden boven den tekst.

Nu naar het oordeel van den Hoogen Raad derhalve niet bij
plaatselijke verordening kan worden geregeld hetgeen volgens den
wetgever van 1875 bij zoodanige verordening moest kunnen
worden geregeld, en het hoogst weuschelijk is dat vooral in
grootere gemeenten openbare slachthuizen worden opgericht, is
het noodzakelijk om den tekst der wet te wijzigen, waartoe dit
ontwerp strekt (Utrechtsch prov. en stedel. Dagblad van 19
Maart 1901),

VERSLAG der Algemeene vergadering der veeartse-
nij kundige vereeniging tot bevordering der kennis
omtrent de keuring van voedingsmiddelen van
dierlijken oorsprong, gehouden te Utrecht den
laten Maart 1901.

Aanwezig de Heeren: Quadekker, van Oijen, Ellerman,
Beunders, Arntz, van Harrevelt, Lemmens, Remmelts, Hermkes,
van
Esveld, Dhont, D. van der Sluijs, J. F. LamÉris, D. A.
de Jong Jzn., H. Markus en Hoefnagel.

De voorzitter, de heer D. van der Sluijs, verwelkomde de
leden, en wees allereerst op het belangrijk arrest van den Hoogen
Raad in zake de slachthuisquaestie en op het gunstig antwoord
van den Minister op de interpellatie van den heer
Drucker,
waaruit duidelijk blijkt dat er reeds een ontwerp bij den Raad
van State is ingediend, waardoor aan de gemeentebesturen vol-
ledige bevoegdheid zal worden gegeven om het slachten buiten
het gemeentelijk abattoir te verbieden.

Tevens deelde de voorzitter mede, dat een Rijkswet op de
keuring van vee en vleesch wellicht niet lang meer op zich
zal laten wachten en onze vereeniging, welke toch zeker voor
dit doel ook een steentje heeft bijgedragen, kan met recht

-ocr page 390-

tevreden zijn en met nieuwen moed heden aanvangen met het
stellen van conclusies in zake de keuring van melk.

Nadat de secretaris de notulen der vorige vergadering had
voorgelezen en het verslag over 1900 had medegedeeld, werden
als nieuwe leden aangenomen de heeren:
Sohns te Amsterdam,
de ViiiES te Hoogezand, Louter te IJzendijke en Lemmens
te Schimmert.

De door het bestuur gestelde conclusies in zake een ontwerp-
verordening op de keuring van melk kwamen nu ter sprake en
gaven tot een langdurige discussie aanleiding. Zonder hierover
verder in détails te treden, werden de volgeude stellingen
aangenomen.

1°. Al het vee, gebruikt voor melkproductie, staat onder
(ambtelijke) veeartseuijkundige contrôle. Onder melk wordt verstaan
volle melk, afgeroomde en karnemelk, welke als zoodanig te
koop wordt aangeboden.

2°. Verplichte aangifte van alle uiergebreken, welke bij het
melkvee worden waargenomen.

3°. Verbod van melklevering onder bepaalde omstandigheden,
bijv. bij het voorkomen van besmettelijke ziekten of van ziekten,
welke schadelijke eigenschappen aan de melk kunnen mededeelen,
onder het gezin en het personeel van den boer of melkverkooper,
of bij het bestaan van voor den mensch gevaarlijke ziekten onder
het vee.

4°. Toezicht op winkels en bewaarplaatsen van melk. De
bewaarplaatsen voor melk dienen aan voortdurende contrôle onder-
worpen te zijn. De melk moet na het melken terstond naar een
afzonderlijke localiteit worden gebracht, waaromtrent nadere eischen
moeten worden vastgesteld.

Deze eischen betreffen: ruimte, ventilatie en gebruik en - wat
de winkels betreft - omgeving, ligging, indeeling, ruimte,
ventilatie en gebruik.

5°. Voor elke gemeente moet worden vastgesteld aan welke
eischen op soortelijk gewicht, chemische samenstelling en zuiver-
heid de ten verkoop bestemde melk moet voldoen. Verder moeten
gesteriliseerde, gepasteuriseerde en kindermelk onder controle
staan.

Bij veroordeeling volgt publicatie van het vonnis, wanneer
afwijkingen van deze eischen worden geconstateerd.

-ocr page 391-

6°. Het is noodzakelijk dat de vaten, waarin de melk wordt
bewaard, van grondstoffen zijn vervaardigd, welke geen schadelijke
bestanddeelen aan de melk kunnen afgeven.

Door den heer Remmelts wordt er nog op gewezen hoe nuttig
het zou zijn, wanneer van overheidswege werd aangeraden de
melk vóór het gebruik steeds vijf minuten te koken.

De vergadering droeg het bestuur op bij de Regeeriug aan te
dringen om den handel in melk te reglenienteeren en gaf het bestuur
plein pouvoir om hierin naar goedkeuring te handelen.

Dr. D. A. de Jong Jzn. zou gaarne zien, dat in een vergadering
door een goed deskundige eens duidelijk werd gedemonstreerd,
hoe melk onderzocht diende te worden. Dit idee vond algemeene
instemming en het bestuur werd opgedragen een bekwaam des-
kundige te verzoeken in een volgende vergadering het melkonderzoek
te demonstreeren.

Algemeen werd het ook wenschelijk geacht, dat aan \'s Rijks
veeartsenijschool aan het onderwijs in melkonderzoek meer aandacht
werd geschonken.

De heer de Jong, die wegens de periodieke aftreding van den
beer
van der Sluijs, als lid van het bestuur was gekozen en
dit ook had aangenomen, zag zich in den loop der vergadering door
bijzondere omstandigheden genoopt voor dit lidmaatschap te bedan-
ken. In ziju plaats werd de heer
van Oijen uit Haarlem gekozen.

Met hartelijke woorden bedankte de heer Dhont den aftredenden
voorzitter voor den ijver en de toewijding, waarmede deze steeds
de belangen van onze Vereeniging had behartigd.

De heer Ellerman beklaagde er zich over, dat in de gemeente
Dordrecht voor de herkeuring van saucisse de Boulogne, welke
door hem was afgekeurd, als deskundige een scheikundige was
benoemd. Volgens zijn meening was een scheikundige niet de aan-
gewezen man om een qualitatief onderzoek van worst te verrichten.

Voordat de vergadering uiteenging, werden eenige jaargangen
van tijdschriften onder de leden verkocht en vertoonde de heer
van der Sluijs nog organen van een rund, lijdende aan endo-
carditis valvularis, en van een paard, lijdende aan carcinomatose.

Een gezellige maaltijd besloot deze vergadering.

De secretaris,
K. HOEFNAGEL.

-ocr page 392-

PROGRAMMA van de 41st® (buitengewone) Al-
gemeene vergadering, te houden op Zaterdag
20 April 1901, in het Gebouw voor Kunsten
en Wetenschappen te Utrecht.

Aanvang der vergadering des middags 12 uur.

1. Opening der vergadering.

2. Indienen der volmachten van de afgevaardigden der bijzon-
dere afdeelingen.

3. Voorstel der Nieuwe afdeeling Zuid-Holland:

a. Bespreking van bet rapport over bet tuberculose-wetsont-
werp, uitgebracht door de commissie van het Landbouw-comité en,
waar noodig, bestrijding van in dit rapport genoemde zaken. 1)

b. De Nieuwe afdeeling Zuid-Holland acht het noodzakelijk,
in aanmerking genomen dat het onder punt
a genoemde rapport
door niet-deskundigen is samengesteld, dat ook een rapport van
veeartsenijkundige zijde worde uitgebracht, ten einde de Regee-
ring de meening van deskundigen te doen kennen.

c. De motie omtrent tuberculinaiie door niet-veeartsen, aan-
genomen in de 40sto Algemeene vergadering der Maatschappij,
worde nader in behandeling genomen en, van toelichting voor-
zien, ter kennis van de Regeering gebracht.

Praeadvies van bet hoofdbestuur:

Het hoofdbestuur heeft gaarne voldaan aan den wensch van de
Nieuwe afdeeling Zuid-Holland om een buitengewone Algemeene
vergadering te beleggen ter behandeling van bovenstaande onder-
werpen, omdat het van meening is dat het hoogst nuttig kan
zijn dat de veeartsen in Nederland hun oordeel uitspreken om-
trent een quaestie, waarvan de beoordeeling in de eerste plaats
op hun weg ligt.

Opgemaakt in de vergadering van het hoofdbestuur den 283t6U
Maart 1901.

Namens het hoofdbestuur,

M. H. J. P. Thomassen, voorzitter,
D. van dek Sluijs, l8t6 secretaris.

1  Zie dit rapport in liet Landbouwweekblad van 2 Maart 1901 en in
het
Weekblad voor Zuivelbereiding van 12 Maart j.1.

-ocr page 393-

Necrologie.

Den 228ten Maart 1901 overleed te Winschoten, na een kort-
stondige ziekte, de oudste veearts uit de provincie Groningen,
de heer H.
Buiskool.

Geboren in 1828, werd hij voor het onderwijs opgeleid en oefende
ook waarschijnlijk gedurende korten tijd de betrekking uit van
secondant aan de Fransche school te Warfum. De studie der
veeartsenijkunde had blijkbaar voor hem groote aantrekkelijkheid,
want reeds in September 1847 vertrok hij naar Utrecht, waar
hem den 29sten Augustus 1851 het diploma als veearts der lste
klasse werd uitgereikt.

Hij vestigde zich te Nieuwolda, waar hij al spoedig in groot
aanzien kwam en naast de veeartsenijkundige belangen ook die
der gemeente behartigde, eerst als raadslid en daarna gedurende
jaren als wethouder.

Bij het in werking treden der wet op bet veeartsenijkundig
staatstoezicht werd hij als plaatsvervangend districtaveearts aan-
gesteld.

Bijzondere omstandigheden gaven aanleiding das hij in Augustus
1899 zijn standplaats verliet en zich te Winschoten vestigde,
waarbij hij zich tevens meer aan de veeartsenijkundige wereld
onttrok.

Buiskool was een veelzijdig ontwikkeld man, die ook onder
de collega\'s hoog werd geschat om zijn hulpvaardigheid en
voorkomendheid; de veeartsenijkundige wetenschap en de vee-
artsenijkundige stand werden door hem hoog gehouden. Alle
collega\'s, maar in het bijzonder de ouderen, die hem meer van
nabij in zijn kracht hebben gekend, zullen zeker met innig
leedwezen het overlijden hebben vernomen.

Na een korte ongesteldheid overleed den 1 lden April 1901 te
\'s-IIertogenbosch de oud-paardenarts bij het Nederlandsche leger
A.
F. Stickel Schoemaker.

Hij studeerde van wege het Departement van Oorlog en
werd op 7 Juli 1864 bevorderd tot veearts (met lof); reeds
den 14den October daarna volgde zijn benoeming tot paardenarts
der 3do klasse.

Herhaalde ongesteldheid was oorzaak dat hij op 13 December
1867 op nonactiviteit werd gesteld en bij besluit van 12 October

-ocr page 394-

1869 eervol werd ontslagen, onder toekenning van een pensioen
van t 250 voor den tijd van 5 jaar.

Hij bleef in \'s-Hertogenbosch wonen, maar oefende de prak-
tijk niet uit.

Den 19den Maart 1901 is te Vier-Polders overleden de empirist
J. Klem, die sedert een paar jaar de praktijk niet meer uitoefende,
en den 5den April 1901 te St. Annaland de empirist M.
Lanooij.

Personalia.

Gevestigd: G. W. Biunk te Wijë; R. Takens, als tandarts te
Amsterdam.

Verplaatst: de paardenarts 3de klasse W. Folmer, van Deventer
naar Breda.

Verlof verleend: gedurende één jaar aan den paardenarts 3de
klasse
J. van Zijverden, die tijdelijk naar Indië is vertrokken;
aan den paardenarts lsto klasse van het leger in Nederlandscli-
Indië A. M.
Vermast.

Rijks Veeartsenijschool.

Bij Ministerieel besluit van 2 April 1901, n®. 22321 afd. L., is,
met ingang van 6 April, voor den tijd van één jaar, benoemd
tot beambte bij het pathologisch laboratorium, in het bijzonder
voor de bacteriologie, W.
van Piggelen.

Nieuw uitgekomen boeken.

C. von Drathen, Die europäischen Pferdeschläge auf der Pariser Weltaus-
stellung 1900.
Hannover, M. und H. Schaper 1900. Preis Mark 4.
Dr.
I\'aul Goldbeck, Zucht und Bcmontirung der Militär pierde aller Staa-
ten.
Berlin, Mittler & Sohn 1901. 410 Seiten. Preis geh. M. 7,50; gob. M. 9.
C. J. Eisbein, Anleitung zur Ernährung, Pflege und Behandlung des Bind-
viehes.
Gekrönte Preisschrift. Dritte Auflage. Mit 14 Textabbildungen,
oiner Tafel der wichtigsten Kraftfuttermittol in Farbendruck und einer
Auswahl von Futterrationen. Hannover, M. und II.
Sciiaper 1901. Preis
geh. M. 2; geb. M. 2,50.
Ernst S. Zürn, Die Hausziege das Milchthier des kleinen Mannes, ihre Na-
turgeschichte, Geschichte, Bassen, Schläge, Nutzverxverthung, Haltung,
Pflege, Fütterung und Zucht.
Hannover, M. und H. Schaper 1901. Preis
brochirt M. 1.

Ernst S. Zürn, Das ostfriesische Milchschaf, seine Naturgeschichte, Nutz-
verwerthung, Haltung, Zucht und Pflege.
Hannover, M. und II. Schaper
1901. Preis brocli. M. 1.
Dr. W.
Kaiser, Die Technik des modernen Mikroskopes. Ein Leitfaden zur
Benützung moderner Mikroskopie, mit besonderer Berücksichtigung der
Untersuchungen aus dem Gebiete der Bacterioskopie. Zweite, vollständig
umgearbeitete und vermehrte Auflage. Erscheint in Lieferungen. Wien,
M.
Perles 1901. Prois Lief. I Mark 2.

-ocr page 395-

A. Lungwitz, 1Vas ist Reitern, Fahrern und Pferdebesitzern vom Huf.
beschlag zu wissen nöthig?
24 Seiten. Würzburg, M. Bossert 1901.

L. Franck, Handbuch der thierärztlichen Geburtshilfe. Vierte vollständig
neubearbeitete Auflage, herausgegeben von M.
Albrecht und Ph. Gö-
ring
. Mit 206 Textabbildungen. Berlin, P. Parey 1901. Preis geb.
Mark 12.

Prof. Dr. E. Fröhner, Compendium der Speciellen Chirurgie für Thierärzte.
Zweite verbesserte Auflage. Stuttgart, F. Enke 1901. Preis geh. M. 6.40 ;
in Leinwand gebunden M. 7,40.

Jahresbericht über die Verbreitung non Thierseuchen im Deutschen Reiche.
Bearbeitet im Kaiserlichen Gesundheitsamte zu Berlin. Yiorzehntor Jahr-
gang. Das Jahr
1899 Mit fünf Uobersichtskarten. Berlin, Julius Springer
1900. Preis 10 Mark.

Die Vorschriften des Bürgerlichen Gesetzbuches über die Viehgewährschaft
nebst der hierzu ergangenen Kaiserlichen Verordnung vom 27 Marz
1899. Erläutert von
Chr. Meissner, Rechtsanwalt in Würzburg. Mün-
chen, J.
Schweitzer 1900. Preis geb. 3,40 Mark.

Dr. R. Klee, Bibliothelca Veterinaria oder Verzeichniss sämmtlicher bis zur
Gegenwart im deutschen Buchhandol erschienenen Biichor und Zeitschriften
auf dem Gebiete der Veterinärwissenschaften. Nebst einem Verzeichniss
dor Stichworte. Leipzig, IL
Suemann Nachf. 1901. Preis geb. 5 Mark.

Prof. R. Dubois et Prof. E. Couvreur, Leçons de physiologie expérimentale.
Un vol. in-8". raisin de 388 pages avec 303 figures. Paris, Carré et
Naud 1901. Prix cart. 14 fr.

Prof. V. Cornil et Prof. L. Ranvier, avec la collaboration de M.M. A.
Brault et M. Letulle, Manuel d\'histologie pathologique. 38 édition.
Tome I, Un vol. de 909 pagos, avec
369 gravures en noir ot en couleurs
dans le texto. Paris,
Felix Alcan 1901. l\'rix 25 francs.

Prof. A. Sanson, L\'Espèce et la race en biologie générale. Un vol. in-8°. de
320 pages. Paris, C. II
einwald 1900.

E. TniERRY, Le Mouton: anatomie, physiologie, races, production, hygiène
et maladies.
Un vol. cartonné do 83 pages, avec 37 figures et 5 plan-
ches coloriées superposables. Paris, Librairie agricole de la Maison
Rustique s. d. (1901). Prix 3 fr. 50.

Prof. M. Kaufmann, Traité de thérapeutique et de matière medicale
vétérinaires.
3" édition. Un vol. in-8°. de 719 pagos. Paris, Asselin et
IIouzeau 1901. Prix 12 fr.

R. Brocheriou, Sérothérapie et Thoracentèse. Traitement de la pleurésie
aiguë chez le cheval.
Brochuro in-8". de 78 pages avoc 18 planches de
graphiques. Thouars 1900.

Dr. E. Nicolas, Les maladies inflammatoires du tractus uréal chez le cheval.
Un volume in-8". de 132 pagos avec 18 figures dans lo texto. Paris,
Asselin ot Houzeau 1901. Prix 4 francs.

George A. Banham, Anatomical and Fhysiological Moclel of the Horse. New-
York,
William R. Jenkins 1900. Price of Model, including explanatory
text, $ 10,00 net.

M. H. Haïes, Among Horses in Russia. With fifty-throo illustrations from
photographs taken chiefly by the author. 214 pagos. London, R. A.
Everett & Co. 1900. Prijs gèb. f 7,35.

Prof. Kenelm Winslow, Veterinär)/ Materia Medica and Therapeutics. Now-
York,
William R. Jenkins 1901.

W. Pfeiffer and W. L. Williams, A Course of Surgical opérations for
Veterinary Students und Practitioners.
With 42 illustrations. New-York,
William R. Jenkins 1900. Price clotli $ 1,25.

Prof. P. J. Cadiot and Prof. J. Almï, A Treatise on Surgical Therapeutics
of Domestic Animais.
Translated bij Prof. A. Liautard. New-York,
William R. Jenkins 1900. (Hiervan verscheen tot hcden Part 1 eu 2
van Volume I à 1 $.)

-ocr page 396-

M. G. de Bruin, Bovine Obstetrics. Translated bij Prof. "W. E. A. "Wijman.
(Authorized Edition). New-York, "William R. Jenkins 1901. (Moet nog
verschijnen.)

C. Sleeswijk (apotheker te Utrecht), Unvereenigbaarheid vail Geneesmid-
delen.
49 bladzijden. Amsterdam, Sleeswijk 1901. Prijs f 0,60.

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende Februari 1901.

(De cijfers tusschen ( ) duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

provincie.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers. I

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Bij hond en kat. er K

3

Bij ander vee. \' &

Rotkreupel.

Groningen . .

8

n

V

35 (5)

71

M

17

1

77

1

V

»

25 (3)

Friesland. . .

11

n

V

421 (li)

1

77

»j

»

5 "(3

77

77

9 11)

Drente. . . .

8

»

V

5 («)

77

V

77

77

77

1

71

77

77

Overysel . . .

5

77

71

13 (4)

77

1

77

1

7)

77

71

Gelderland . .

15

71

Y)

234 o2)

V

77

V

1

4 (4)

77

77

Utrecht . . •

1

n

77

2 (i)

17

»

17

V

17

71

Noord-Holland .

6

V

71

3 (i)

71

77

V

4 («)

71

71

28 (3)

Zuid-Holland •

13

77

V

56 (3)

22(7)

15 (>)

V

V

4 (3)

71

77

J>

Zoeland . . .

2

77

n

21 (i)

71

77

77

ï

77

»»

71

77

Noord-Brabant .

15

n

n

190 (i»)

77

71

77

3 (3)

77

7 (7>

71

71

77

Limburg . . .

2

n

71

11 («)

71

71

71

77

77

1

V

77

71

Totaal

s,!

i

„ ^ 989 (5i)

(Staatscourant

22«
ran ll

1

18 l») „

1

Maart 1901

7 (\')
, no. 63.

28 (25)

n

v.

57(\')

E.

Rectificatie.

In het kort verslag van het verhandelde in de 40ste Alge-
meeue vergadering (zie pag. \'278) is door mij abusievelijk ver-
meld dat de heer
de Jong een geval van endocarditis verrucosa
bij een varken
na rhusiopathia heeft gedemonstreerd.

Dit bad geen betrekking tot rhusiopathia maar betrof een ge-
val
van septicaemia haemorrhagica, zooals ook uit den titel van
het onderwerp blijkt.

De lste secretaris,

D. van der Sluus.

-ocr page 397-

PARALYSIS VAN DEN NERVUS CRURALÏS BIJ
DEN HOND,

door

W. C. SCHIMMEL.

Den 9don Maart 1901 kwam aan \'s Rijks Veeartsenijschool
een hond in behandeling, zijnde Duitsche dog, reu, oud
2 jaar, toebehoorende aan den heer V. te I)., welke, volgens
de anamnese, kort te voren had geleden aan een digestie-
stoornis en sedert 14 dagen rechts achter kreupel liep. De
oorzaak der kreupelheid was onbekend.

Bij onderzoek van patiënt bleek liet volgende. Fraaie,
groote, opgewekte hond, in goeden voedingstoestand, zonder
een spoor van maag- of darmlijden. Ook overigens was geen
afwijking van den gezonden toestand te constateeren, behalve
de kreupelheid rechts achter. Deze kenmerkte zich daardoor,
dat knie- en spronggcwricht sterk werden gebogen, zoodra
de lichaamslast op het zieke been rustte. Het- been werd
nagenoeg even ver naar voren gebracht als het, linker, doch
zakte gedurende de 2do periode van het steunen in het
kniegewricht ongeveer 6 c.M. door en week daarbij sterk
buitenwaarts uit. De phalangen werden normaal gebogen,
zoodat van overkooten, gelijk bij \'net paard onder deze omstan-
digheden voorkomt, geen sprake was.

De knieschijfspieren waren rechts sterk geatrophiëerd en
verslapt. Aan het kniegewricht was niets abnormaals te
bespeuren, de patella zat op haar plaats. De streek boven
het kniegewricht was nergens pijnlijk of gezwollen ; passieve

25

-ocr page 398-

bewegingen met liet rechter achterbeen geschiedden onge-
stoord in elke richting. Een fractuur of andere laesie aan
het bekken was niet aanwezig.

Er bestond dus geenerlei stoornis dan een paralysis van
den musculus quadriceps. Deze moest, bij afwezigheid van
eenige anatomische verandering in of nabij den m. quadriceps,
van neurogenen aard zijn.

Het beeld kwam geheel overeen met dat van een cruralis-
paralyse bij het paard, met uitzondering alleen dat geen
overkooten plaats had.

Omtrent de oorzaak van het lijden was, gelijk boven reeds
vermeld is, niets bekend. Vermoedelijk was het — de hond
had een levendig temperament — door springen ontstaan.

De behandeling bestond in rust, éénmaal daags aanwen-
ding van een inductiestroom en frictie van het zieke lichaams-
deel met linimentum volatile. Dit werd tot 21 Maart voort-
gezet, zonder dat eenige beterschap viel waar te nemen.
Van dit oogenblik af werd den hond dagelijks beweging
gegeven, zooveel de omstandigheden het toelieten. Helaas,
geschiedde die oefening der zieke extremiteit aanvankelijk
niet zóó, als wel gewenscht was; toch bleek weldra beter-
schap te ontstaan. Den 14den April werd het rechter knie-
gewricht, bij het belasten van het been, nog maar een
weinig te veel gebogen, terwijl van de vroeger daarbij waar-
neembare krachtige abductie bijna niets meer te bespeuren
viel. Den 2?sten April werd de hond ontslagen; van de
locomotiestoornis was slechts bij nauwkeurige waarneming
nog iets te ontdekken. Het was te voorzien dat, bij voort-
gezette oefening, weldra volkomen herstel zou worden ver-
kregen.

Tot heden was de cruralis-paralyse enkel bekend bij het
paard, althans zoover de literatuur hiervan gewaagt,

Utrecht, 28 April 1901.

-ocr page 399-

DE KEURING VAN VOOR EXPORT BESTEMD
VLEESCH,

DOOR

H. M. KROON.

(Voordracht, gehouden in de vergadering der afdeeling Gelderland-
Overijsol, op 13 April 1901 te Zutfen.)

Mijne Iieeren! Het is u wellicht bekend dat, op aandringen
der Kamer van Koophandel te Londen, het vorig jaar dooi-
de Geldersch-Overijselsche Maatschappij van Landbouw een
commissie werd benoemd, om een onderzoek in te stellen
naar den export-vleeschliandel in Gelderland en Overijsel,
naar de belemmeringen, die een meerdere ontwikkeling
van dien handel in den weg staan en naar de middelen,
welke dien handel tot grooteren bloei zouden kunnen brengen.
Deze commissie, van welke ik de eer heb secretaris te zijn,
stelde haar onderzoek naar verschillende richtingen in en
bracht dezer dagen een uitvoerig rapport uit. Het spreekt
van zelf, dat ook het sanitair toezicht een punt van onder-
zoek en overweging uitmaakte.

Tot op dit oogenblik is van keuring der geslachte dieren
of vleeschwaren, voor export bestemd, zoo goed als geen
sprake. Van de 92 exportslachterijen, welke in genoemde
twee provinciën bestaan, zijn er slechts enkele in steden,
waar een eenigszins geregelde vleeschkeuring plaats heeft en
waar dus ook het voor export geslachte vee aan dit toezicht
is onderworpen. Het groote meerendeel echter slacht en voert
uit, zonder dat eenige keuring plaats heeft.

Zelfs op de nieuwe exportslachterij van de heeren Mul-
ler & Co. te Hoek van Holland, en die van de firma
Thompson
6z Co. te Vlissingen, waar vele varkens uit

-ocr page 400-

de genoemde provinciën geslacht worden, is van keuring
geen sprake, terwijl zelfs op de groote eerste coöperatieve
exportslachterij, welke dezen zomer te Winterswijk zal wor-
den geopend, voorloopig van geen deskundige keuring schijnt
te komen.

Toch is veeartsenijkundig toezicht wel noodig. Zij, die
met de toestanden van nabij bekend zijn, weten, dat ver-
schillende exportslachters zeer gaarne uit nood geslachte en
zelfs voor de consumtie ongeschikte runderen koopen. zoodat
de verzonden waar niet altijd van voldoende, soms van
slechte qualiteit is. Het gebruikelijk uitbeenen maakt elke
controle aan de grenzen of door den koopei onmogelijk en
werkt daarom het geknoei in de hand. Met de varkens voor
export is de toestand niet zoo slecht, doch ook hier is een
deskundige keuring geenszins overbodig.

In Engeland en Duitschiand, het voornaamste afzetgebied,
het eerste land in hoofdzaak van varkensvleesch, versch, of
gezouten (als ,/bacon\' ), het andere vooral van rundvleesch,
begint de meening meer en meer veld te winnen, dat onze
exportslachterijen niet steeds onberispelijke waar leveren,
omdat zij onder hoegenaamd geen controle staan.

Wat Engeland betreft, kan ik wijzen op het verslag over
1899 van de Kamer van Koophandel in Londen, waarin
het volgende voorkomt:

//De weinige organisatie van den vleeschhandel is oorzaak,
dat toezicht op het vee dat geslacht wordt, op het slachten,
het geslacht en het vervoer er van naar de grenzen, geheel
ontbreekt.

Het is waar, dat het belang der afzenders meebrengt
vleesch van zoo goed mogelijke hoedanigheid naar Engeland
te zenden. Hoe beter dc qualiteit, des te hooger de prijs.

Het eigenbelang vermag echter niet alles. De zorg voor
de openbare gezondheid wordt in Engeland meer en meer
een regeeringszaak en de uitbreiding, welke na 1875 de

-ocr page 401-

„Public Ilealtli Acts" hebben gekregen, is een duidelijk
teeken, dat onder dezen tak van staatszorg voortdurend meer
onderwerpen worden gebracht en de staat het noodzakelijk
acht de zorg voor het weren van al wat de menschelijke
gezondheid kan schaden, meer en meer aan zich te trekken,
waar particulieren niet voldoende optreden.

Met die neiging dient men in Nederland rekening te
houden.

De regeering in Engeland wordt telkenmale aangespoord
tot strenge toepassing van de maatregelen tegen het invoeren
en verkoopen van vleesch, //Unfit for hu man food". Het staat
te voorzien, dat de regeering dienovereenkomstig eerder tot
strenge maatregelen zal overgaan dan in haar ijver ver-
zwakken. Nog niet lang geleden, in Maart 1899, werden
door haar nieuwe orders uitgezonden naar de besturen van
steden en dorpen, o. a. voor strenge naleving van het toezicht
in zake het verkoopen van vleesch dat ziektekiemen bevat,
overeenkomstig de resultaten waartoe de commissie voor
tuberculose kwam.

Toezicht op het weren van tuberculose bestaat in Nederland
niet. Op het slachten van vee wordt van gemeentewege
slechts op weinig plaatsen toezicht uitgeoefend. Hoofdzakelijk
blijft alle verantwoordelijkheid rusten op den afzender.

Met diens verantwoordelijkheid zal de Engelsche wetgever,
wanneer hij te eeniger tijd den invoer van buitenlandsch
vleesch ter hand neemt, zich niet tevreden stellen.

Verbetering in dezen stand van zaken achten wij hoogst
gewenscht, opdat niet later de handelaren voor het feit
worden gesteld, dat Engeland, om de eene of andere reden
van sanitairen aard, ook „dead meat" weigert toe te laten,
indien dat uit Nederland afkomstig is.

Wat Engeland betreft, is het tot nu toe nog bij een
waarschuwing gebleven. Duitschland ging in de vleesch-
keuringswet van 3 Juni 1900 reeds een stap verder en

-ocr page 402-

verbood den invoer van worst; verder staat bet alleen den
invoer toe van geheele of halve geslachte dieren met onge-
schonden borst- en buikvlies en waaraan iongen, hart, nieren,
en bij koeien ook de uier, in natuurlijken samenhang ver-
bonden zijn. Hoewel de laatste bepaling op dit oogenblik
nog niet van kracht is en het uitgebeende vleesch nog
ongestoord wordt ingevoerd, zal het in werking treden waar-
schijnlijk niet lang meer duren. En het is te voorzien, dat
tegen 31 December 1903, tot wanneer de wet van 1900
slechts van kracht is, vooral niet minder strenge maatregelen
zullen worden vastgesteld.

Uit alles blijkt dus hoe het zaak is, dat in Nederland
de hand aan den ploeg wordt geslagen en voor een goed
geregelde en in het buitenland vertrouwbare keuring van al
het voor uitvoer geslachte vee wordt zorg gedragen.

In Denemarken, bet land, dat zoowel in Engeland als in
Duitschland op het gebied van den vleeschhandel de ernstigste
concurrent is, heeft men beter begrepen, dat in dit opzicht
gehandeld dient te worden.

De commissie, die een bezoek bracht aan vele export-
slachterijen in Denemarken, deelt in haar rapport omtrent
de keuring van het voor export bestemde vleesch o. a. bet
volgende mede:

«Het komt der commissie voor, na verschillende besprekingen
en waarnemingen, dat de Denen tot vasten stelregel hebben
aangenomen, dat alleen wat goed is moet worden uitgevoerd
en dat elke uitvoer van minderwaardig of slecht vleesch,
het moge oogenblikkelijk voordeel brengen, op den duur
den exporthandel ten zeerste benadeelt.

De Denen voelen veel voor het behartigen van de belangen
der gemeenschap en willen deze niet in gevaar brengen door
hun bijzondere belangen tebevoordeelen. Ten einde de afnemers
in het buitenland te waarborgen dat het uitgevoerde vleesch
en spek afkomstig is van gezonde dieren, zijn dan ook van

-ocr page 403-

regeeringswege maatregelen genomen en nog strengere in
bewerking, en hebben de coöperatieve en particuliere slach-
terijen, waar de wettelijke bepalingen niet verplichten, zich
uit eigen beweging een meer of minder voldoend deskundig
toezicht verschaft. In 1S93 is de eerste wet ingevoerd,
waarbij de keuring van versch uitgevoerd vleesch werd
geregeld. De wet van 22 Maart 1S77 verplicht de keuring
van alle rund-, varkens- en schapenvleesch, dat in verschen
staat wordt uitgevoerd.

De Minister van Landbouw kan voor een exportslachterij
een veearts aanstellen, die dan bezoldigd wordt* uit de
staatskas. Zoo heeft de keuringsveearts aan de coöperatieve
exportslachterij te Esjberg 500 kronen salaris en daarenboven
30 Ore voor ieder rund dat hij keurt.

De keuring geschiedt levend en geslacht en na keuring
wordt een goedkeuringsbriefje op iedere helft geplakt en
een attest afgegeven. De Deensche veeartsen waren met de
commissie van meening, dat stempeling verre cle voorkeur
zou verdienen.

Op verschillende plaatsen, o. a. te Odense en te Nyborg,
waren exportslachterij en stedelijk abattoir verbonden, waar-
door de keuringsveeartsen gelijktijdig aan beide inrichtingen
werkzaam waren. Te Odense, waar een goed ingericht labora-
torium ten dienste staat, zijn die keurmeesters werkzaam.
Te Kolding zijn stedelijk slachthuis en abat toir niet vereenigd.

De door den Minister erkende keuringsveeartsen hebben
enkel die geslachte dieren, vooral runderen, te keuren, welke
versch worden uitgevoerd. Gezouten vleesch behoeft geen
goedkeuringsmerk te bezitten, ook niet de „light cured bacon".
De hiervoor geslachte dieren behoeven dus niet gekeurd te
worden. In de nieuwe vleeschkeuringswet, welke bij de wet-
gevende macht is ingediend, is de keuring van alle voor
export bestemde dieren verplichtend gesteld.

Nu echter hebben de exportslachterijen, welke de com-

-ocr page 404-

..... "" ---I W \' ~~ V:

392

missie bezocht, zelf voor een meer of minder voldoende
keuring zorg gedragen.

Te Roskilde worden door den daartoe aangestelden vee-
arts \'s middags de varkens gekeurd, welke in den voormid-
dag worden geslacht. Er wordt hier echter gekeurd zonder
de ingewanden te zien!

Te Slagelse wordt eiken dag door den plaatselijken vee-
arts gekeurd. Bij de slachting worden ieder varken en de
uitgenomen ingewanden gelijk genummerd, zoodat hier ook
onderzoek der ingewanden kan plaats hebben.

Te Kolding heeft de keuring plaats door een speciaal
daarvoor aangestelden veearts, onder toezicht van den direc-
teur van het stedelijk slachthuis.

Stempeling of op andere wijze merken van goedgekeurde
varkens, welke worden gezouten, heeft nergens plaats.

Verder wordt, wat het veeartsenijkundig toezicht betreft,
nog genoemd de veterinair-consulent der Deensche rcgecring,
de veearts
Arup te Hamburg. Deze consulent is speciaal
voor den exportvleeschhandel aangesteld en werkzaam zoowel
in Duitschland en Engeland als in Zweden en Noorwegen.

Uit het hier aangehaalde moge blijken, dat de keuring
van het uit te voeren vleesch in Denemarken nog geenszins
aan billijke eischen voldoet, zooveel is zeker, dat zij op de
buitenlandsche markten vertrouwen inboezemt en de uitge-
voerde vleeschwaren een strenge critiek kunnen doorstaan.

Ook in België, waarde Maatschappij Mcrcurius te Brugge
zich de laatste jaren speciaal met export van geslachte
varkens naar Engeland bezighoudt, wordt voor een geregelde
keuring zorg gedragen.

Nederland mag op dit gebied niet achterblijven. Daarom
meende de meergenoemde commissie in haar rapport dan
ook enkele nader toegelichte conclusicn tc moeten stellen
betreffende de keuring van vleesch, voor export bestemd.
En wel de volgende:

-ocr page 405-

Terwijl tot nu toe het sanitair toezicht geheel werd verwaar-
loosd, is het dringend noodig dat al liet voor uitvoer bestemde
vleesch door gediplomeerde veeartsen streng wordt gekeurd.

Toelichting. Terecht wijst de Kamer van Koophandel
te Londen er op, dat het uit Nederland ingevoerde vleesch
aan hoegenaamd geen deskundig toezicht is onderworpen.
Het spreekt van zelf, dat hierdoor bij de buitenlandsche
afnemers wantrouwen kan ontstaan, dat niet kan worden
weggenomen en dat onzen exportvleesehhandel sterk afbreuk
doet. Alleen dan kan onze waar vertrouwen winnen, als wij
den kooper afdoende kunnen bewijzen, dat al bet uitge-
voerde, aan een nauwkeurig en streng deskundig toezicht
is onderworpen. Het behoeft geen nader betoog, dat zulk
een toezicht den handel in afkeurenswaardig goed onmoge-
lijk maakt en de exportslachterijen, wier streven het is
steeds onberispelijke waar te leveren, ten goede komt.

a. Een rijkswet op de keuring van vee en vleesch, waardoor
ook verplichtend wordt gesteld de keuring van alle voor
export bestemde geslachte dieren, is een dringende eisch.

Toelichting. De commissie is van meening, dat alleen
een rijkswet voldoende waarborg kan geven voor een goed
ingerichte vleeschkeuring in alle gemeenten van ons land en
dat zulk een algemeene vleeschkeuring het meeste vertrouwen
zou inboezemen op de buitenlandsche markten. Een zoo
spoedig mogelijk in werking tredende rijkswet zou den
exportvleeschhandel zeer ten goede komen. Het land, waar-
mede wij op de buitenlandsche markten hebben te concur-
reeren, zal waarschijnlijk spoedig een dergelijke wettelijke
regeling rijk zijn. Een ontwerp is ten minste door de regeering
bij de wetgevende macht ingediend.

b. In afwachting van de invoering eener rijkswet op de
keuring van vee en vleesch is het viensclielijk, dat de export-
slachterijen van staatsioege verplicht worden een doeltreffende
keuring onder rijkstoezicht in te stellen.

-ocr page 406-

Toelichting. Met het oog op de concurrentie is het
wenschelijk, dat zoo spoedig mogelijk maatregelen worden
genomen, opdat een geregelde keuring van al het uitgevoerde
vleesch plaats hebbe.

Bij de wet of, in afwachting eener wet, bij wettelijken
maatregel dienen alle exportslachterijen cr toe gebracht te
worden, dat zij een geëxamineerd veearts aanstellen, die
geregeld al de geslachte dieren onderzoekt en van een
goedkeuringsstempel voorziet.

Op de benoeming van den veearts zij de bekrachtiging
noodig van den Minister van Binnenlandsche Zaken, die de
benoemde beëedigt, de bezoldiging vaststelt door de export-
slachterij aan den veearts te betalen, en hem dan den titel,
bij voorbeeld van gouvernementskeurmeester ofgouvernements-
kcuringsveearts verleent.

De inmenging van den Minister garandeert een goede
keuring en geeft aan het toezicht meerdere waarde in het
buitenland.

Nu het aantal veeartsen in ons land vrij groot is, kan
het geen bezwaar opleveren voor de exportslachterijen. Het
is toch in het algemeen niet wenschelijk, dat de export-
slachterijen juist in kleine, afgezonderd gelegen plaatsen bestaan.

Tegen de financiëele opofferingen zullen wel spoedig de
verhoogde prijzen der uitgevoerde waren opwegen en het
wantrouwen, dat dikwijls ten opzichte van de uit Nederland
komende vleesch waren bestaat, zal worden opgeheven.

Wel zal aan een keuring op deze wijze niet die waarde
worden gehecht, welke aan een algemeene bij een wet
geregelde keuring van vee en vleesch wordt toegekend, doch
als tijdelijke maatregel zal de exportvleeschhandel er zeer
zeker de voordeelen van ondervinden.

Wanneer duidelijk blijkt, dat het goedkeuringsstempel,
wat voor alle exportslachterijen gelijk moet zijn en door den
Minister kan worden aangegeven, werkelijk de herkomst

-ocr page 407-

van gezonde dieren waarborgt, zal er op de buitenlandsche
markten waarde aan worden gehecht.

Zoowel voor de uitgevoerde versche als de gezouten en
gerookte vleeschwaren is een dergelijk toezicht noodzakelijk.

Sedert de uitvoer van levend vee door de omliggende
landen verboden of bemoeielijkt wordt, is de export van
geslachte dieren van groote beteekenis geworden. Bijtijds
maatregelen te nemen, waardoor de consumeerende landen
geen wantrouwen kunnen bezitten tegen het uit ons land
ingevoerde komt mij voor een wijze politiek te zijn. Dat een
doelmatig ingerichte vleeschkeuring daartoe in de eerste
plaats moet bijdragen, is een vaststaand feit.

Deventer, April 1901.

ONDERZOEK OP LONGTUBERCULOSE BIJ
HET RUND,

door

A. VAN LEEUWEN.

Over de auscultatie .van de longen bij het rund kwamen
in de
Berliner Thierärzlliche Wochenschrift, n°. 14, van
4 April II. eenige practische opmerkingen voor, welke mij
van belang genoeg schenen om in het Tijdschrift te releveeren,
aangezien men in de runderpraktijk, vooral in streken waar
veel tuberculose voorkomt, zoo menigmaal auscultatie in
toepassing moet brengen, om longtuberculosc vast te stellen.

,,Omdat", zegt Dr. Ellinger te Dermbach, „de sterkte en
de frequentie der ademhaling van grooten invloed zijn op
het scherper te voorschijn komen van ademhalings-geruischen,
laat men in de geneeskunde van den mensch den patiënt
gedurende de auscultatie diep ademhalen. Een dergelijke
willekeurige wijziging in de ademhaling is bij dieren evenwel

-ocr page 408-

slechts in beperkte mate mogelijk. Zoo kan men door
snelle beweging een dier tot versnelde ademhaling
noodzaken, en niet alleen wordt bierdoor het aantal adem-
tochten vermeerderd, maar het kan ook aanleiding geven tot
hoesten en expectoreeren zoodat men in de gelegenheid is
materiaal te verzamelen voor een bacteriologisch onderzoek.
Hoofddoel is evenwel om de respiratie-geruischen te ver-
sterken en beter hoorbaar te maken. Sommige veeartsen laten
een koe daartoe met succes eenige malen op en neer
draven. Hierna kan men nog door middel van een hand-
doek de neusgaten van het rund matig vast dichthouden
opdat het dier genoodzaakt is tot krachtige inspiraties en
exspiraties. Dit zou niet alleen voor de auscultatie voordeelig
zijn, doch zelf voor de percussie.

Nog kan men door een helper met de duimen de neus-
gaten beurtelings doen toedrukken en weder openlaten, zoodat
men het in de hand heeft afwisselend de ademhaling te onder-
drukken of deze versterkt te voorschijn te roepen. Op die
wijze kan men allerlei afwijkingen in de longen, alsmede
vergroeiing van de pleura pulmonalis met de pleura costalis
onderkennen, terwijl abnorme geruischen als piepen, snorren,
enz. duidelijker hoorbaar worden."

Deze mededeelingen lijken mij zeer practisch, en kunnen
o. a. van nut zijn voor de collega\'s, die geroepen zullen zijn
de te verwachten tuberculose-wet te helpen uitvoeren. Het
zij mij vergund daaraan nog toe te voegen wat mij bij de
auscultatie bij het rund altijd goed bevallen is, en wel
het dier te laten hoesten, terwijl men het oor op den
borstwand heeft. Zooals men weet, gaat dit bij het rund niet
door op het strottenhoofd te drukken, daar dit zeer hard en
lang niet zoo indrukbaar is als bij het paard. Daarentegen
kan men een rund licht aan het hoesten krijgen door de
luchtpijp samen te drukken, hetgeen bij een paard bijna
nooit gelukt. Men wijst dus een helper de plaats waar hij

-ocr page 409-

de luchtpijp moet indrukken, bijv. ruim een handbreed onder
het strottenhoofd, legt bet oor op de verdachte plaats van
de borst, en geeft den helper een teeken. Gelukt bet eenige
flinke hoeststooten te voorschijn te roepen, dan heeft men
een uitmuntend hulpmiddel om abnormale geruischen duide-
lijker te voorschijn te roepen. Door de plotselinge, kramp-
achtige, diepe in- en uitademing, gevolgd door nog een
paar langzame, diepe inspiraties krijgt men ook diep in de
longen ontstaande abnormale geruischen het best te hooren.

Ik wil nu niet zeggen dat de eene methode beter is dan
de andere, nu eens zal dit beter bevallen en dan eens dat.
Men kan ook het eene doen en het andere niet nalaten.
En het is altijd goed als men meerdere middelen kent. om
tot het doel te geraken.

Groningen, 25 April 1901.

RAPPORT over het ontwerp van wet, houdende
bepalingen tot bestrijding van de tuberculose
onder het rundvee.

De commissie, door de buitengewone 41sto Algemeene verga-
dering van de Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde
in Nederland aangewezen tot het samenstellen van een rapport
over het ontwerp „Rundvee-tuberculosewet", kan reeds in den
aanhef van dit rapport vermelden, dat het wetsontwerp door de
Nederlandsehe veeartsen met belangstelling is ontvangen.

In de vergadering, welke den 20sten April 1901 te Utrecht
gehouden en speciaal voor de bespreking van het wetsontwerp
bijeen geroepen is, waren alle afdeelingen door haar afgevaardig-
den vertegenwoordigd, terwijl bovendien vele andere leden aan-
wezig waren.

De vergadering gaf van haar ingenomenheid met het wetsont-
werp een sprekend bewijs door het met algemeene stemmen
aannemen van de volgende motie:

-ocr page 410-

„De buitengewone Algemeene vergadering van de Maatschappij
ter bevordering der Veeartsenijkunde in Nederland, gehouden te
Utrecht op 20 April 1901,

Schenkt baar geheele adhaesie aan de wijze waarop de Eegee-
ring overeenkomstig de in het desbetreffende, door haar ingediende
wetsontwerp aangegeven bepalingen, de tuberculose onder het
rundvee wenscht te bestrijden ;

Vereenigt zich namelijk met de in bedoeld wetsontwerp omschre-
ven hoofd-maatregelen (aangifte, afzondering en afmaking van
clinisch zieke dieren, enz.), alsmede met de voorgestelde regeling
betreffende de uitvoering en handhaving dier maatregelen".

Bij de artikelsgewijze besprekingen van het wetsontwerp zijn
evenwel verschillende opmerkingen gemaakt en is door de ver-
gadering de wensch uitgesproken, dat in enkele artikelen wijzi-
gingen worden gebracht in den hieronder aangegeven zin.

Artikel 1. Een enkele stem verhief zich met nadruk tegen de
in dat artikel voorgeschreven verplichte aangifte. De bestrijder
dezer bepaling meent, dat het in vele gevallen hoogst moeielijk
zal zijn het juridisch bewijs te leveren, dat de eigenaar, houder
of hoeder heeft moeten vermoeden, dat een dier aan tuberculose
lijdende is, en er derhalve slechts in zeer weinige gevallen een
gerechtelijke vervolging met kans op veroordeeling zal kunnen
worden ingesteld. Hij achtte dit een gevaar voor de richtige
uitvoering en handhaving der wet.

Tegenover deze meening stond echter die van de meerderheid,
welke van gevoelen was, dat het in vele en hieronder dikwijls
juist de meest gevaarlijke gevallen, wel degelijk mogelijk zal zijn
te bewijzen, dat de eigenaar heeft moeten kunnen vermoeden,
dat een of meer zijner runderen aan de ziekte lijdende waren.
Bijv. als de veehouder door een geëxamineerd veearts op het
bestaan der ziekte onder zijn vee is gewezen, of als bet hem
bekend is, dat zich hieronder reeds meer ziektegevallen hebben
voorgedaan.

Door eenige leden werd de wensclielijkheid betoogd, het woord
„redelijkerwijze" in dit artikel te laten wegvallen, daar dit weinig
zegt en bovendien overbodig is.

Anderen waren van meening, dat dit woord waarschijnlijk met
opzet is gebezigd, om hiermede reeds bij voorbaat te kennen te

-ocr page 411-

geven, dat het niet de bedoeling der wet is een groot aantal
vervolgingen uit te lokken en het op de uitvoering der wet weinig
van invloed zal zijn.

Artikel 5. Zooals uit het voorloopig verslag van het onderzoek
in de secties der Tweede Kamer blijkt, werd de vraag gedaan,
of\' het niet wenschelijk is de clinische verschijnselen te om-
schrijven.

Naar aanleiding dezer vraag sprak de vergadering als haar
meening uit, dat het niet wel mogelijk zou zijn de clinische
verschijnselen kort samen te vatten, en deze omschrijving boven-
dien voor uiet-deskundigen weinig of geen nut zou opleveren.

Artikel 6. Er bestond eenig verschil van gevoelen omtrent
de uitdrukking „zijne runderen" in alinea 1 van dit artikel.
Enkelen meenden dat hiermede niet duidelijk is aangegeven dat
bet onderzoek op alle runderen van een eigenaar moet worden
toegepast. De meerderheid achtte evenwel de bedoeling, dat alle
runderen aan het onderzoek zijn onderworpen, voldoende om-
schreven.

Eenstemmig was de vergadering van gevoelen dat de tuber-
culinatie, bedoeld bij dit artikel, niet mag worden toegepast dan
in die stallen waar een voldoende afzondering mogelijk is, ten
einde te voorkomen dat de waarde der tuberculinatie bij het
groote publiek in discrediet geraakt.

Dat hiervoor gevaar bestaat, blijkt duidelijk uit het rapport,
uitgebracht door de commissie van het landbouwcomité, waarin
wordt vermeld dat het vertrouwen in de tuberculinatie is geschokt
op grond van de resultaten in Friesland verkregen, waar de
hertuberculinatie op groote schaal is verricht.

Een groot deel der ongunstige resultaten uit deze provincie
moet worden toegeschreven aan de onvoldoende afzondering van
dieren die bij de eerste proef reageerden. Ten onrechte worden
deze uitkomsten zelfs door mannen van naam op landbouwge-
bied, als waaruit bovengenoemde commissie bestond, geweten aan
de onbetrouwbaarheid der tuberculineproef.

Eenig afdoend bewijs voor de feilbaarheid der tuberculinatie
is door die commissie evenwel niet aangevoerd.

Wel heeft zij in haar rapport getracht de meening ingang te
doen vinden, dat afzondering in bijna alle streken van Nederland
onmogelijk zal zijn, maar ook biervoor geen redenen opgegeven.

-ocr page 412-

Voorts beroept die commissie zich op een rapport van professor
Bang, om te betoogen dat diens overtuiging zich zeer heeft
gewijzigd. Niet alleen is dit in het rapport van
Bang niet te
lezen, maar diens onveranderd vertrouwen in de tuberculinatie
blijkt ook duidelijk uit een particulier schrijven van 11 April 1901,
waarin hij zich als volgt uitdrukt: „Meine Meinung über den
„diagnostischen Werth der Tubereuline ist unverändert dieselbe,
„die ich ausgesprochen habe im Pariser Ivongress in 1898."

Dat Bang veel waarde hecht aan een goede afzondering
blijkt zeer duidelijk uit tal van door hem geciteerde gevallen van
éérste reactie bij hertuberculinatie, welke hij toeschrijft aan infectie
na de eerste proef.

In verband met de maatregelen in Denemarken werd er de
aandacht op gevestigd dat, als de wet tot stand zal zijn gekomen,
wij hier te lande, wat de bestrijding der ziekte betreft, in gun-
stiger conditie zullen verkeeren dan in Denemarken. Daar toch
worden alleen de runderen met uiertuberculose afgemaakt, terwijl
hier alle clinisch zieke dieren zoo spoedig mogelijk zullen worden
geslacht. Het gevaar voor de verspreiding van de smetstof en
de uitbreiding der ziekte zal hierdoor belangrijk worden ver-
minderd.

In tegenstelling met de commissie van het landbouwcomité
was de vergadering van gevoelen, dat het zeer juist van de Regeering
is gezien dat zij de aanwending der tuberculine en de controle
hierop uitsluitend wenscht toe te vertrouwen aan veeai-tsenij-
kundige ambtenaren.

Redelijkerwijze kan toch alleen van veeartsenijkundige staats-
ambtenaren worden gevorderd en verwacht, dat zij de tuberculi-
natiën, in het wetsontwerp bedoeld, met de vereischte zorg zullen
uitvoeren, registreeren en controleeren.

De manipulatie, d. w. z. het operatieve gedeelte der tuberculi-
natie, moge eenvoudig schijnen, het onderzoek der dieren welke
aan de bewerking worden onderworpen, is dit echter niet. Hierbij
dient rekening te worden gehouden met verschillende omstandig-
heden, en daarvoor is een ruimere kennis van den toestand van
gezonde dieren, maar vooral van ziekten noodig dan van niet-
deskundigen kan worden verwacht en geëischt, hoe bekwaam en
betrouwbaar deze ook in andere opzichten mogen zijn.

Art. 12. Na uitvoerige bespreking van de waarde der her-

-ocr page 413-

tnberculi natie bij dieven welke bij de eerste proef hebben ge-
reageerd, kwam de vergadering tot de conclusie, dat bet zeer
gewenscht is de hertuberculinatie te doen vervallen in die gevallen
waarin bij de eerste proef een duidelijke reactie is waargenomen,
en deze uitkomst als basis aan te nemen voor de toepassing van
verdere maatregelen.

Niettemin werd de wetenschappelijke en als regel ook de
practische waarde der hertuberculinatie erkend. Hierbij dient
echter te worden opgemerkt, dat de ervaring heeft geleerd dat
dieren, welke na de tweede inspuiting niet meer reageerden, bij de
lijkopening soms toch tuberculeus bleken te zijn, hetzij in lichten of
wel in zeer hevigen graad. Het zijn juist deze gevallen welke
aanleiding geven tot verkeerde gevolgtrekkingen omtrent de waarde
der tuberculinatie.

De uitvoering der wet zal bovendien veel gemakkelijker worden
als de hertuberculinatie niet imperatief wordt voorgeschreven.

Naar aanleiding van de mededeeling door een der aanwezigeu
gedaan, dat bij de tuberculinatie in Friesland zou zijn gebleken
dat 60 percent der bij de eerste proef reageerende dieren bij de
hertuberculinatie zonder reactie bleef, werd algemeen de meening

7 O O

gedeeld dat bij een dergelijke uitkomst mag worden aangenomen
dat of de eerste of de tweede tuberculinatie foutief is geweest.
Onder de vele statistieken, welke ons omtrent de tuberculinatie
ten dienste staan, kan die uit Friesland afkomstig als een unicum
worden aangemerkt.

Artikel 13. Met het oog op de groote nadeeleu welke voor
vele veehouders kunnen voortvloeien uit den bij dit artikel be-
paalden termijn (18 maanden), achtte de vergadering het zeer
gewenscht de bepaling op te nemen dat deze termijn met toe-
stemming van den Minister kan worden verlengd.

Een voortdurende en nauwgezette controle der dieren welke
op de tuberculine hebben gereageerd, werd algemeen als zeer
noodzakelijk beschouwd.

Artikel 14. De vergadering was van meeuing dat het zeer
gewenscht is dieren, welke bij de eerste proef niet reageeren, na
zes maanden opnieuw aan de tuberculinatie te onderwerpen.

Van verschillende zijden werd mede de wenschelijkheid betoogd,
de kalveren op besmette hoeven steeds direct na de geboorte over
te brengen in een niet besmetten stal; voorts de kalveren uitslui-

-ocr page 414-

tend met gekookte melk of melk van gezonde runderen te
voeden.

Dergelijke maatregelen zijn in Denemarken bij de wet voor-
geschreven en worden met succes toegepast.

Met betrekking tot de zuivelfabrieken was de meerderheid dei-
vergadering van meening, dat voorshands verplichte pasteurisatie
van de melk, niettegenstaande het groote nut hiervan werd aan-
genomen, met te veel bezwaren zou gepaard gaan en de toepassing
van een zoodanigen wettelijk voorgeschreven maatregel moeie-
lijk zou zijn te controleeren. Hierbij werd nog de veronderstel-
ling in aanmerking genomen, dat zij, die de toepassing van
artikel 6 zullen aanvragen, in hun eigen belang, op advies van
den deskundige, ook zonder uitoefening van wettelijken dwang
tot dezen maatregel zullen overgaan.

Dringend noodig werd het evenwel geacht, het onschadelijk
maken van centrifuge-slib verplichtend te stellen. Deze maat-
regel zal overal zonder groote bezwaren uitvoerbaar zijn.

Wenschelijk werd het nog geacht dat het beginsel in alinea 8
van dit artikel\' uitgedrukt, t. w. dat een latere tnberculinatie
kan worden opgevat als te zijn geschied overeenkomstig artikel G
of artikel 15 naar keuze, worde gewijzigd in dien zin dat de
toepassing van deze bepaling niet zal kunnen geschieden dan
met toestemming van den Minister.

Artikel 15. Enkele leden waren van meeniug dat het wen-
schelijk is, dat in sommige gevallen, ter beoordeeling van den
Minister, aan de veehouders kan worden toegestaan de tuberculinatie
van alle runderen te doen geschieden overeenkomstig artikel 15,
terwijl toch in verband met de uitkomsten van deze proef daarna
zal kunnen worden gehandeld als ware direct artikel G in toe-
passing gebracht.

Van andere zijde werd hiertegen als bezwaar aangevoerd, dat de
uitvoering der wet door een dergelijke bepaling niet gemakkelijk
zou worden.

Algemeen werd nog de wensch uitgesproken, dat er een clausule
in dit artikel wordt opgenomen, waardoor het mogelijk zal
zijn in speciale gevallen, met goedkeuring van den Minister, de
tuberculinatie te doen verrichten door andere geëxamineerde vee-
artsen dan de veeartseuijkundige ambtenaren.

Voor de onderkenning der tuberculose als koopvernietigend

-ocr page 415-

gebrek zou dit ten behoeve van den handel en van de justitie
noodig kunnen zijn.

Artikel 22. Tegen de uitvoering van dit artikel werden geen
bezwaren geopperd.

Het heeft echter de verbazing van alle aanwezigen gewekt, dat
de commissie van het landbouwcomité in haar rapport als haar
meening heeft durven uitspreken, dat het duidelijk door proeven
is bewezen, dat noch in de boter, noch in de kaas, bereid uit
tuberkelbacillen bevattende melk, deze bacteriën aanwezig zijn,
en men derhalve van die zuivelproducten geen nadeelen heeft te
duchten.

Deze commissie heeft door dit beweren duidelijk aangetoond, dat
zij geen kennis heeft genomen van de vele onderzoekingen,
waardoor het tegendeel is bewezen.

Artikel 25. Tegenover de meening van vele leden, dat de
bepaling omtrent den maatstaf van schadeloosstelling in dit artikel
opgenomen, in den regel geen aanleiding tot moeielijkheden zal
opleveren, stond die van enkele andere, die vreesden dat, als de
waardeering der runderen naar dezen maatstaf geschiedt, dit
aanleiding zal kunnen geven tot overschatting der waarde, of
wel bij een eerlijke taxatie in sommige gevallen zal leiden tot
een te geringe vergoeding.

De leden welke deze meening waren toegedaan, achtten het
meer gewenscht het gewicht in vleesch als maatstaf bij de taxatie
te gebruiken, en hierbij in aanmerking te nemen het onderscheid
in waarde van guste koeien en van die, welke in volle lactatie zijn.

lil ieder geval wenschten deze leden een meer nauwkeurige
omschrijving der waardebepaling, omdat hierdoor een spoedige
aangifte kan worden bevorderd.

Artikel 31. Algemeen werd bet noodzakelijk geacht, dat de berei-
ding van tuberculiiie voor de behandeling van dieren zal geschieden
in een van Rijkswege daarvoor aangewezen laboratorium, door of
onder toezicht en controle van een vèeartsen ij kundig ambtenaar.

De betrouwbaarheid der tuberculine voor de tuberculinatie
van dieren is geheel afhankelijk van de wijze waarop zij bereid
en in haar werking gecontroleerd, is. Deze controle zal dienen
te geschieden op ruuderen.

Om deze reden werd het rationeel geacht de bereiding van en
de controle op de tuberculine toe te vertrouwen aan veeartsen.

-ocr page 416-

De vraag werd nog gesteld of het niet nuttig en wenschelijk
zou zijn opsporingsmaatregelen in de wet op te nemen.

Met het oog op den geest van het ontwerp, welke een zeer
geleidelijke bestrijding der ziekte beoogt, werd het wenschelijk
geacht voorloopig dergelijke maatregelen achterwege te laten.

In verband hiermede en met de gebreken welke door de toe-
passing der wet aan het licht zullen komen, meent de commissie
ten slotte dat het overweging verdient een artikel toe te voegen
waarbij wordt bepaald, dat deze wet na een bepaald tijdsverloop,
bijv. vijf jaar, zal worden herzien.

De commissie voornoemd,

M. H. J. P. THOMASSEN, Voorzitter.

D. VAN DER SLUIJS, Secretaris.

J. F. LAMÉRIS.

H. VEENSTRA.

J. WESTER,

Korte mededeelingen en referaten.

Keuring van vee en vleesch in het abattoir te Paramaribo
gedurende 11)00.
— Gedurende het afgeloopen jaar werden in
het abattoir geslacht: 1949 runderen, 1238 varkens en 22 schapen.
Hiervan moesten worden afgekeurd: 7 runderen wegens tuber-
culose, 1 rund wegens septicaemie, 8 runderen wegens verge-
vorderden decubitus en cachexia en verder 1 achterbout, CO
runderlongen en 2 runderlevers wegens abscessen, enz., benevens
10 varkenslongen en 1 varkenslever.

Over het geheel kon de toestand van het slachtvee en van den
veestapel in de kolonie gunstig worden genoemd. Besmettelijke
veeziekten werden niet waargenomen, niettegenstaande uit Dema-
rara herhaaldelijk verontrustende berichten kwamen betreffende milt-
vuur, dat aan de oostkust in die kolonie bijna voortdurend heer-
schende was. Bij het einde van elke maand ontvingen wij van den

-ocr page 417-

Engelschen consul een rapport over den gezondheidstoestand van
liet vee in Demarara, dat door ons met een gelijk verslag werd
beantwoord.

Gelukkig bleef Berbice, vanwaar heel wat vee tot ons komt,
vrij van besmettelijke ziekten.

De maatregelen, welke werden genomen tegen insleeping eener
veeziekte, bestonden uit een nauwkeurig toezicht bij aankomst
van booten welke vee aan boord hadden en herhaalde inspecties in
de veestallen der slachters, voor wie het ingevoerde vee bjjna
uitsluitend bestemd was. Ook de plaatsen waar openbare ver-
koopingen van vee werden gehouden, zijn trouw bezocht.

In dit 2do slachtjaar bleek de inrichting van het abattoir weder
zeer voldoende; vooral was dit het geval in zake het vermogen
oin het rein te kunnen houden.

Meubilair, werktuigen, enz., als behoorende tot de inrichting,
bleven in zeer goeden staat.

Wat het geldelijk beheer betreft, er werd ontvangen aan
slachtgelden.............f 4993.29J

Uitgegeven:

aan personeel.........f 1316.—

» onderhoud.........» 546.04

bureaubehoeften........» 59.73£

- » 1921.77J

~f 3071.52"

Dus was voor rente en aflossing van het kapitaal (a f 15000.—)
een bedrag van f 3071.52 beschikbaar.

In het verslag wordt aangedrongen op het bouwen van een
kleiuen stal en een slachtplaats voor van ziekte verdacht vee.

De Gouvernernents-véearts, directeur van liet abattoir,

S. de Lange.

Paramaribo, 28 Februari 1901.

Kortstondige verlamming van den nervus peroneus by het

paard. — Een paard van het 3do regiment huzaren te Amsterdam,
dat in den morgen van den 30ston October 11. op stal naar het
naaststaand paard sloeg en daarbij op den latierboom geraakte,
bleek plotseling een volkomen verlamming te hebben gekregen
van de buigers van het spronggewricht en de strekkers van het
onderbeen aan de linker zijde. Het paard kon zich slechts op

-ocr page 418-

drie beenen springende voorwaarts bewegen en trok bet verlamde
been achter zich na met gestrekt spronggewricht, terwijl de voor-
vlakte van den kogel den bodem raakte. Werd het been door
ons vooruitgebracht en de hoef vlak op den bodem geplaatst,
dan rustte het paard daarop normaal, terwijl het langzaam terug-
zetten van het paard eveneens kon geschieden, \'s Middags was
de toestand reeds aanmerkelijk verbeterd; het spronggewricht
werd weer een weinig gebogen en de toon van den hoef gestrekt,
alleen in den kogel knikte het paard nog herhaaldelijk naar voren
over. Den volgenden morgen liep het in stap en draf weder
geheel normaal, zoodat het zijn marsch naar den Haag kon
ondernemen, waarheen het escadron den 31stcn October werd
overgeplaatst. J. M.
Knipscheer.

Breuk van liet lioefbeen en ontschoening na zenuwsncde. —

Een officierspaard, dat den vorigen dag in de manege had geloopen,
vertoonde den 27ston Februari jl. een oedemateuse zwelling aan
het rechter voorbeen van de kroon tot boven de voorknie. De
volgende dagen nam deze zwelling nog toe, met name werden
de kroon en de cellige ballen zoo dik, dat deze als een sterke
wrong over den hoornwand uitstaken.

De plaatselijke behandeling bestond in het baden in warm
water, waarin creoline, en in het aanleggen van omslagen
volgens
Priessnitz.

Gaandeweg veranderde ook de algemeene toestand. Het dier
zweette veel en legde zich dikwijls uitgestrekt neer. De slijm-
vliezen waren vuilrood gekleurd, er bestond sterke depressie; de
lichaamstemperatuur bedroeg 40° C. De eetlust bepaalde zich op
het laatst hoofdzakelijk tot wortelen. Dit duurde zoo eenige dagen,
toen de algemeene verschijnselen in hevigheid afnamen, zoodat
het paard opgewekter uit zijn oogen ging zien. Plaatselijk was
de toestand echter verergerd. In de vleezige ballen en de kroon,
welke nog sterker waren gezwollen, hadden zich op verschillende
plaatsen diepe necrotische haarden gevormd, waaruit men met
den vinger weefselresten met een vuil saffraankleurig uiterlijk te
voorschijn kon halen. De hoornzoom en de hooruige ballen waren
van de onderliggende deelen losgeraakt en door zacht wringen
met de hand kon men bespeuren, dat de ontschoening spoedig
zou volgen.

-ocr page 419-

Daarom werd het paard gedood. Dit had plaats den 14den Maart,
dus ruim twee weken na het optreden der eerste verschijnselen.

Bij de onmiddellijk verrichte sectie bleek het hoefbeeu in eenige
kleine stukken gebroken te zijn. Alleen het bovenstuk, waaraan
zich de gewrichtsvlakteu voor kroon- en straalbeeu bevinden,
was intact en had oogenschijnlijk zijn gewone vastheid en kleur.
De afgebroken stukken hadden een abnormaal caverneus voor-
komen, schenen geatrophiëerd en ingevreten. Tusschen de been-
fragmenten bevonden zich roode bloedstolsels. De vleezige deelen
verkeerden in gangraeneuse ontsteking, vooral de vleeschwand
was groen verkleurd. De hoefbeenbuiger was sterk verdikt en
verbreed.

Bij dit paard waren voor ruim jaar aan het betrokken been
de pijpzenuwen doorgesneden wegens chronische hoefkreupelheid
(verouderden klemhoef).

J. M. Knipscheer.

Een dracht met kneveltjes, door A. van Leeuwen. — Met
het grootste genoegen las ik in
no. 7 van 1 April j.1. van dit
Tijdschrift de bij \'uitstek practische ,,Opmerkingen uit de praktijk"
van de hand des heeren J.
Vlaskamp. Ik geloof niet te veel te
doen, wanneer ik alle praktizeerende collega\'s opwek om deze
opmerkingen te lezen, zoo zij dit tot heden nog verzuimden, en
anders ze te herlezen, want
deze mededeelingen zijn het juist,
waaraan men in de praktijk wat heeft, en waarmede men in staat
is zich in de praktijk naam te maken. Een enkele opmerking
boude de heer
Vlaskamp mij ten goede.

Op blz. 303 zegt hij, sprekende over wondbehandeling: „In
„het eerste geval werd door het gemaakte kanaal een band ge-
,,bracht, en de uithangende eindeu aaneengeknoopt."

Dat is dus wat wij vroeger een „dracht\'\' noemden. Uitstekend,
maar ik gaf en geef er nog altijd de voorkeur aan, de uithan-
gende einden van de dracht elk van een eenvoudig kneveltje te
voorzien, zoodat de band even goed in het wondkanaal moet
blijven. Het aaneenknoopeu der einden komt mij altijd gevaarlijk
voor, daar het dier met de zoo gemaakte lus hier of daar achter
kan haken en zich zoodoende schromelijke huid- of vleeschwon-
den kan veroorzaken, want het trekt natuurlijk net zoo lang tot
de band gebroken of de wond doorgescheurd is. De bedoelde

-ocr page 420-

kneveltjes kunnen bestaan uit eenvoudige stokjes van een c.M.
of 6—8 lang, in liet midden iets ingesneden, of zelfs uit een
klein bosje vast ineengerold stroo. I)e werking van den baud
blijft natuurlijk dezelfde, doch liet gevaar van blijven baken en
doorscheuren voorkomt men zoodoende.

Groningen, 9 April 1901.

Behandeling van kalfziekte l)\\j het rund. — Nadat de Deen-
sche veearts
Schmidt in 1897 had aangegeven dat door infusie
eener joodkalium-solutie in de cysternen van den uier bovenge-
noemde ziekte kon worden hersteld, heeft men eerst nagegaan
of inderdaad op de aanbevolen wijze het doel kon worden bereikt,
en toen de resultaten gunstig uitvielen, is men gaau beproeven
of niet ook op andere wijze hetzelfde kon worden verkregen. Men
veranderde de doseering op tal van manieren;
Künnemann infun-
deerde, in plaats van de zuivere joodkalium-oplossing, een solutie
vau 1 gram jodium, 5 gram joodkalium en 100 gram gesterili-
seerd water, en spoot daarvan 20 gram in eiken tepel. Hij bad
nog meer, of minstens evenveel succes als Schmidt.

Hauptmann (Thierarztliches Centralblatt 1901, n°. 1) bevestigt
dit niet; na 10 experimenten welke slecht afliepen, zag hij zich
genoodzaakt die methode in den steek te laten.

In 1898 recommandeerde Pedomi (CUnica Veterinaria) een
10°/o joodkaliumzalf op de huid van den uier aan te wenden
en het inwrijven zoo noodig te herhalen. Hij zag op deze wijze
bij kalfziekte genezing ontstaan; van andere zijde werd omtrent
die metbode niets gepubliceerd.

Dr. Peter (Berliner thierdrztliche Wochenschrift 1900, n°. 31)
appliceerde het joodkalium intraveneus: 10 gram joodkalium iu
2000 gram gesteriliseerd water, op een temperatuur van 38° C.
gebracht. Het gevolg was gunstig.

Hauptmann beproefde, of niet op gemakkelijker wijze dan door
intramammaire of intraveneuse aanwending genezing kon worden
verkregen, en gaf tot dit doel de joodkalium-solutie per os in.
Het resultaat was even goed als bij de vroegere applicatie-methode.
Hauptmann acht dit een groot voordeel, niet alleen omdat het
ingeven gemakkelijker is dan het infundeeren in den uier (volgens
Hauptmann schaadt het niets, indien van de zuivere joodkalium-
oplossing wat in de trachea mocht geraken), maar vooral ook,

-ocr page 421-

wijl te gelijk cardiaca kannen worden verstrekt, ten einde de
hartszwakte te bestrijden. Als gemiddelde dosis werd 10 gram
joodkalium gegeven.

Ook de aanwending van dit geneesmiddel in den uterus gaf
aan
Hauptmanu bet gewenschte gevolg. Uit een en ander blijkt,
dal joodkalium zijn specifieken invloed op de kalfziekte uitoefent,
zoodra hef in de bloedbaan der patiënte geraakt, onverschillig
op welke wijze het wordt ingevoerd. Dat de uier hiervoor alléén
geschikt zou zijn, kan niet worden toegegeven, daar het opnemen
van joodkalium door den digestietractus, de geboortewegen, bet
bloedvat- en lymphstelsel (inunctie) dezelfde uitwerking heeft,
ook wat betreft de snelheid, waarmede het gevolg zich openbaart.

Daarmede is de stelling van Schmidt, namelijk dat zich in
den uier een kiemhaard bevindt welke in oorzakelijken samen-
hang staat met het ziektebeeld, aan het wankelen gebracht.

W. C. S.

Maatregelen tegon tuberculose. — De Progrès vétérinaire van
13 December 1900, n°. 24, bevat een rapport van professor
Nocard,
aangeboden aan de commissie ter bestrijding der tuberculose,
handelend over het gevaar dat de tuberculeuse dieren voor den
mensch hebben. Dit rapport, dat belangrijke mededeelingen bevat,
is ook voor de lezers van dit tijdschrift van groot belang.

Nocard vermeldt allereerst dat men thans niet meer twijfelt
aan de identiteit van tuberculose bij mensch en zoogdier. Indien
men cavia\'s ent met tuberculeus materiaal, onverschillig of dit
afkomstig is van mensch of rund, ziet men bij deze proefdieren
post mortem dezelfde laesies. Evenzoo worden runderen tubercu-
leus, als men ze ent met virus van een teringlijder en verloopt
het ziekteproces op dezelfde wijze, alsof de dieren deze ziekte
spontaan hadden gekregen. En ofschoon men niet kan experi-
menteeren, toonen toch goed geobserveerde feiten aan, dat de
tuberculose van het rund over kan gaan op den mensch. Deze
ziekte der dieren draagt dus voor een gedeelte — wel is waar
zegt
Nocard voor een klein gedeelte — bij tot verspreiding
van het kwaad onder de menschen.

Vooreerst, zegt de rapporteur, geschiedt dit door cohabitatie.
De aangetaste koeien hoesten, de bacillen komen los in den stal,
drogen op en onderhouden zoo niet alleen de infectie onder het

-ocr page 422-

vee, maar kunnen ook de in den stal verblijf houdende personen
besmetten. Een oud-leerling van
Nocard, thans te Beauce geves-
tigd, heeft hieromtrent merkwaardige observaties gedaan. Bij 31
cliënten was sedert jaren tuberculose heerschende onder het rundvee
en bij 19 van deze gezinnen kwam tering voor. Daar het nu in
de omstreken van Beauce de gewoonte is om veel in den stal te
wonen ter besparing van onkosten, zoo kan men de vraag stellen :
hebben deze gezinnen de ziekte niet in den stal opgedaan?

Ten tweede kan de overbrenging van dier op rnensch volgens
Nocard geschieden door het eten van het vleesch der zieke dieren,
hoewel men geen besliste bewijzen kan overleggen van transmissie
der ziekte, op deze wijze verkregen. Integendeel, er bestaat een
zeker aantal documenten, waaruit men zou kunnen aantoonen
dat een langdurig gebruik van dergelijk vleesch onschuldig is.

Zoo rapporteert o. a. Schotelius, dat in 1867 aan twaalf gezinnen
te Würtzburg werd bevolen langen tijd vleesch te eten, afkomstig
van tuberculeuse dieren. Na verloop van jaren konden de doctoren,
belast met het toezicht op deze gezinnen, geen enkel geval van
tuberculose onder de leden constateeren. Een ingesteld onderzoek,
15 jaar na dit vreemde experiment, leerde dat van de 100 personen
er 15 waren gestorven, maar geen enkele aan tering.

Meer recent stelde Bolmnger een onderzoek in naar de vilders-
gezinnen in Beieren, waar het gebruik van tuberculeus vleesch
aan de orde van den dag is. Dit onderzoek strekte zich uit tot
over meer dan 3000 menschen en leerde dat het sterftecijfer aan
tuberculose onder hen geringer was dan elders op het land.

Zonder twijfel, zegt Nocard, hebben deze lieden het vleesch
voldoende gekookt gegeten, zoodat men de toxinen, welke volgens
sommigen rijkelijk in dit vleesch voorhanden moesten zijn, ook
niet al te veel behoeft te wantrouwen. Gelukkig vindt
Nocard
het dan ook, dat de congresbesluiten van Brussel (1883), Parijs
(1888) en Parijs (1891), niet zijn opgevolgd. Op deze congressen
werd namelijk bijna eenstemmig aangenomen, dat het vleesch
van tuberculeuse dieren geheel moet worden afgekeurd, al waren
de dieren ook in den besten voedingstoestand en het ziekteproces
nog zoo gelocaliseerd.

Vooral Toussaint ijverde zeer voor deze totale afkeuring en
het is niet twijfelachtig volgens
Nocard, dat hij het slachtoffer
geworden is van een experimenteele dwaling. Men dient in het

-ocr page 423-

oog te houdeu lioe de latere experimenten hebben geleerd, dat de
virulentie hoofdzakelijk zetelt in de tuberculeuse haarden of in het
materiaal dat hiermede besmet is, bijv. door het mes, terwijl het
bloed en de spieren slechts zelden bacillen bevatten. Men kan
dus, zegt
Nocaro, zonder gevaar het vleesch nuttigen van diereu
met locale tuberculose, wat ook de hygiënische congressen, gehouden
te Londen in 1891 en te Budapest in 1894 en de internationaal
veeartsenijkundige congressen van Bern (1895) en Baden-Baden
(1899) hebben besloten.

In Frankrijk bestaat een besluit van het Ministerie van land-
bouw van 26 September 1893, dat de vernietiging voorschrijft:
1°. wanneer het ziekteproces, in welke mate ook de uitbreiding

zij, gepaard gaat met sterke vermagering;
2°. wanneer er tuberkels bestaan in de spieren of in de intra-

musculaire lymphklieren ;
3o. wanneer de generalisatie der ziekte zich vertoont als een
miliaire eruptie in alle parenchymen en vooral in de milt;
4°. wanneer er belangrijke aandoeningen bestaan in de organen
van borst- en buikholte.

In de overige gevallen kan het vleesch worden verkocht na
vernietiging van de aangetaste deelen,

Nocard zou zich over dit besluit verheugen, als men overal
in den lande een verplichte vleeschkeuring had. Maar thans heeft
men dit slechts iu de groote steden, en in de onmiddellijke
omgeving hiervan worden de tuberculeuse koeien in grooten
getale geslacht.

Reeds in 1878 drongen Nooard en Bouley op het hygiënisch
congres sterk aan op eeu keuring van alle slachtdieren; op latere
congressen heeft men steeds op hetzelfde aanbeeld geklopt, maar
slechts België en het groothertogdom Baden hebben hieraan
gevolg gegeven.

Nocard toonde in 1878 aan, dat een algemeene vleeschkeuring
zeer goed kon plaats vinden en stelde als eischen:
1°. dat al het vleesch, hetwelk verkocht wordt, voorzien moet
zijn van een stempel, als bewijs dat het door een bevoegd
deskundige is onderzocht, die het gezond heeft verklaard;
2o. dat in kleine gemeenten, waar geen veearts is, de keurmeester
zal worden gekozen uit die achtenswaardige lieden, welke
door hun beroep verstand van vleesch hebben.

-ocr page 424-

Bij belangrijke ziekteverschijnselen moet evenwel steeds de
veearts-keurmeester komen.

Dit ontwerp, zegt Nocard bitter, zoo eenvoudig in organisatie,
heeft men een utopie genoemd. Maar toch is deze utopie sedert
jaren in België verwezenlijkt, zoodat in dit gelukkige land niemand
een stuk vleesch eet, dat niet behoorlijk is gekeurd (sic!).

Thans is in Frankrijk bij de Kamer van afgevaardigden een
wet ingekomen, betrekking hebbende op de vleeschkeuring, welke
evenwel onvolledig is omdat het de keuring der slachtingen voor
eigen gebruik facultatief laat.
Nocard vindt dit zeer jammer en
eischt dezelfde maatregelen als in België.

Wat nu het gevaar van tuberculeus vleesch, afkomstig van var-
kens betreft, hierover denkt
Nocard minder sceptisch. Het spiersap
schijnt bij de varkens evenals bij den mensch veel virulenter te
zijn dan bij het rund. Dit komt omdat het proces veel spoediger
verloopt en de generalisatie langs de bloedbaan veel sneller geschiedt.

Daar nu varkensvleesch meer het voedsel is van den minder
gegoede, dikwijls slecht gekookt gegeten of als ham, worst, enz.
gebruikt wordt, zou
Nocard gaarne een zeer scherpe beoordeeling
van dit vleesch zien.

En nu de melk. Nocard zegt: de melk is evenals het vleesch
zelden gevaarlijk, maar als zij het is, dan is zij het ook erg,
natuurlijk vooral voor kinderen en zieken.

De bekende waarnemingen van Dr. Stang uit Atnorbach, van
Bang uit Kopenhagen en Demme uit Bern, betreffende personen
en vooral kinderen van goede constitutie, zonder erfelijkeu aanleg,
die aan abdomiuaal-tuberculose stierven, na langen tijd rauwe
melk te hebben gedronken van koeien, lijdende aan tuberculeuse
mastitis, toonen dit duidelijk aan.

Evenzoo de observatie vau Dr. Gosse uit Genève, wiens dochter
aan buiktuberculose stierf, en de vier leerlingen uit het pensionaat
der „dames blanches a Chartres", die, hoewel tot verschillende
familiën behoorende, eveneens aan tuberculose gingen lijden na
het gebruik van rauwe melk, afkomstig van een koe met uier-
tuberculose.

Vooral de bekende Engelsche hygiënist Thorne-Thorne wijst
op de groote schadelijkheid van melk in sommige gevallen.
Statistisch toont hij aan dat het sterftecijfer aan tuberculose bij
de kinderen in Engeland jaarlijks toeneemt en hij aarzelt niet

-ocr page 425-

dit toe te schrijven aan een totaal gemis aan controle op de
melkinrichtingen.

Nocard is dit geheel met hem eens. Wel is waar is volgens
hem de melk van een tuberculeus rund, waarvan de uier niet is
aangetast, zelden gevaarlijk, terwijl bovendien tuberculeuse mastitis
niet zoo veelvuldig voorkomt. Zoo vond hij bij een minutieus
onderzoek aan een abattoir slechts 3-maal uiertuberculose bij 54
aan parelziekte lijdende koeien. Nu bestaan er wel eenige waar-
nemingen, dat de melk van tuberculeuse koeien met clinisch
gezonde uiers bij enting aan de proefdieren tuberculose heeft
bezorgd, maar bij nader onderzoek bleken deze koeien geavan-
ceerd tuberculeus te zijn en als deze melk, in plaats van geënt,
gedronken was, zou men geen nadeelige gevolgen hebben bespeurd.
Het aantal aanwezige bacillen schijnt in deze gevallen te gering
te zijn om veel kwaad te stichten.

Nocard vreest dan ook de koeien met uier-tuberculose het
ergst. Hiertegen zou men nu in Frankrijk voldoende zijn gewa-
pend, als de voorgeschreven maatregelen goed worden opgevolgd.
Artikel 36 van de ,,Code rural" zegt dat een rund, waarbij
clinisch tuberculose kan worden geconstateerd, moet worden afge-
maakt op bevel van den burgemeester.

Dit alles helpt echter niets, omdat de melkinrichtingen niet
geïnspecteerd worden en de eigenaars van zieke tuberculeuse dieren
hiervan geen keunis geven. Daarom stelt
Nocard als eisch, dat
de inelkerijen geregeld worden bezocht. Minstens eenmaal per
maand moet de veearts-inspecteur de koeien onderzoeken.

Hetzelfde geldt voor de geiten. Ook deze dieren kunnen aan
tuberculose lijden, al komt het niet zoo veelvuldig voor. Indien
de melk gevaarlijk is, kunnen boter en kaas het ook zijn, maar
Nocard wijst er op, dat de bacillen bij de fabricage grootendeels
naar beneden zakken en men bovendien boter en kaas nooit in
zulke groote hoeveelheden eet.

Ten slotte stelt Nocard als rapporteur voor :
1°. Algemeene vleeschkeuring van rijkswege.
2°. Alle melkinrichtingen waar melk wordt verkocht, moeten
aan een periodieke inspectie worden onderworpen. Indien
een geval van uier-tuberculose in de tijden tusschen deze
inspectie mocht worden waargenomen, dan moet de melk
vóór den verkoop worden gesteriliseerd. Blijkt later dat men

-ocr page 426-

werkelijk met een geval van uier-tuberculose te doen gehad
heeft, dan moet het dier worden geslacht, ingevolge artikel
36 der „Code rural".
3°. De bijproducten der boter- en kaasfabrieken mogen niet voor
mensck of dier worden gebruikt, dan na volledig gepasteuri-
seerd te ziju.

4°. Tuberculose van varken en geit moet op de lijst der conta-
gieuse ziekten worden geplaatst en de beoordeeling van het
vleesch van tuberculeus© varkens moet veel strenger zijn dan
dat van runderen.
5°. Men moet algemeen wijzen op het gevaar van in de koestallen
te slapen.

6°. Het publiek dient er op te worden gewezen, dat de melk

vooral goed moet worden gekookt.
7°. Op de scholen moet worden aangeplakt: ,,Spnw niet op den
vloer, en drink geen ongekookte melk, hierdoor zult ge veel
ziekten voorkomen".
 K. Hoefnagel.

W. Dönitz, Onderzoekingen omtrent de waarde van tuber-
culine (
Klinische Jnhresberichten, Band 7, Heft 2). j— Dönitz be-
paalde bij caviae, welke intraperitoneaal geïnfecteerd werden, de
minimaal doodelijke dosis der hoeveelheid tuberculine welke het
proefdier binnen 14 dagen doodt, voor 14 tuberculinesoorten.

Voor de Duitsche tuberculine bedroeg dit 0,1 tot 0,3 gr.,
gemiddeld 0,25 gr. De Fransclie tuberculine is veel zwakker,
wat te begrijpen is, daar Roux zijn praeparaat uit de bacillen
der vogel-tuberculose maakt. De vaste tuberculine, welke volgens
Koen 50-maal sterker zou zijn dan de vloeibare, bleek maar
7-maal sterker te zijn. Tegenover de berichten van Kasparek,
volgens wien 0,0005 gr. tuberculine voldoende zou zijn om bij
een gezonde cavia van 450 gr. gewicht, na subcutane injectie,
een stijging der temperatuur van 1,2° C. of meer te verkrijgen,
vond
Dönitz dat men meer dan het 200-voudige van deze dosis
noodig heeft.

Het verschil in minimaal doodelijke dosis, dat dus schommelt
tusschen
0,1 en 0,3 gr., bewijst dat de eene tuberculine-soort
driemaal sterker is clan de andere. Dit verschil is zoo groot, dat
men zich moet afvragen of dit geen bedenking geeft bij de prac-
tische toepassing. K.
Hoefnagel.

-ocr page 427-

Mond- en klauwzeer van dieren op monsclien overgebracht

(Mededeelingen van J. Walkowski, Centraïblatt für Allgemeine
Pathologie und Pathologische Anatomie
, XII Band, n°. 4). —
Walkowski zag, terwijl mond- en klauwzeer hevig onder het
vee heerschte, in 20 gevallen bij volwassenen en kinderen een
vesiculeuse, ulcereuse stomatitis optreden, gepaard gaande met
koorts. In verband met het clinische beeld en het beloop dei-
ziekte, bovendien met het gelijktijdig heerschen van mond- en
klauwzeer, gelooft hij dat de infectie te wijten is aan de melk
der zieke koeien. K.
Hoefnagel.

Een geval van primairen malleus der conjunctiva. — J.

Strzeminski vermeldt in hetzelfde nummer van het Centraïblatt für
Allgemeine Pathologie
enz. een geval van primairen malleus der
conjunctiva bij een 36-jarigen veearts, bij wien een acute con-
junctivitis bestond en waar tevens een knobbeltje, ter grootte
van een erwt, in het linker onderooglid zat. Na exstirpatie
werden in het knobbeltje malleusbacillen gevonden. De wijze van
infectie kon niet worden opgespoord.

Hoewel malleus bij den mensch bijna zeker doodelijk schijnt
te verloopen, genas de patiënt volkomen.

(Referent gelooft dat veeartsen, die met malleus-bacillen experi-
menteeren of veelvuldig kwade-droes gevallen onder handen krijgen,
aan een groot gevaar blootstaan, getuige het sterven binnen
korten tijd aan acuten kwade-droes van drie collega\'s in het
buitenland.)
 K. Hoefnagel.

Keuring van voo en vleescli to Arnhem in 1900. — Aan het

verslag dier keuring, opgemaakt door den lste keurmeester,
F. W. van Dulm, is het volgende ontleend:

Gekeurd werden: 270 stieren, 965 ossen, 1400 koeien,
1695 vaarzen, 1533 pinken, 3068 kalveren, 96 nuchtere kalveren,
229 schapen, 504 geiten, 8595 varkens en 135 paarden.

Ingevoerd werden : v e r s c h, in kilogrammen : rund-
vleesch 17132, kalfsvleesch 2835, schapenvleesch 661, varkens-
vleesch 68024, paardenvleesch 450, rundervet 105, reuzel 8690;
toebereid, in kilogrammen: gezouten varkensvleesch 32933,
gerookt rundvleesch 5045, gerookt paardenvleesch 1387, gerookt
spek 23388, gerookte ham 12636, gerookte worst 33323, gerookte

-ocr page 428-

varkenskoppen 533, gerookte rundertongen 1568, Amerikaansch
spek 11811, Amerikaansche liara 3738, Amerikaansche worst
1214, andere worstsoorten 19882, gesmolten rundvet 385, ge-
smolten reuzel 480; uit nood geslacht: 2550 Kg. rund-
vleescli en 1800 Ivg. paardenvleesch.

Afgekeurd werden: 11 koeien, 1 vaars, 1 pink, 7 kalve-
ren, 1 schaap, 6 varkens, 2 paarden, 2 ongeboren vruchten,
10 borstingewanden van runderen, 1 idem van schapen, 1
buiksingewanden van varkens, 80 longen, 72 levers, 1 kop,
5^ tong, 2 nieren, alle van runderen; 8 longen, 2 levers en
6 nieren van kalveren; 6 longen en 1 lever van schapen;
1 long en 3 levers van geiten; 2 levers, 18 koppen en 55
darmscheilsklieren van varkens; 67 Kg. rundvleescli, 13 Kg.
kalfsvleesch, 200 Ivg. varkensvleesch, 5 Kg. paardenvleesch, 14
Kg. reevleesch, 13^ Ivg. gerookt rundvleescli, 30 Kg. gezouten
spek, 40^ Kg. gerookt spek, 66^ Kg. gerookte ham, 29^ Kg.
gerookte worst, 6 Kg. gerookt paardenvleescli, 40^ Kg. Ameri-
kaansche ham, 121 Kg. worst.

Wegens tuberculose werden afgekeurd : 1 rund, 1 kalf,
8 borstingewanden van runderen, 51 runderlongen, 4 kal ver-
longen, 5 runderlevers, 1 runderkop en 55 stel darmscheilsklieren
van varkens. De ziekte werd in het geheel 122-maal waarge-
nomen, n.1. bij 62 volwassen runderen, bij 5 kalveren en bij
55 varkens.

In de gemeente werden uit nood geslacht: 23 koeien, 1 vaars,
1 pink, 7 kalveren, 44 paarden en 1 veulen, terwijl werden
ingevoerd, als buiten de gemeente in nood geslacht, 12 koeien
en 9 paarden. Als reden tot noodslachting staat kalfziekte
bovenaan, n.1. in 20 gevallen.

In 3 gevallen volgde veroordeeling wegens overtreding dei-
verordening. v. E.

Aansluiting der veeartsenijschool te Ziirich 1»\\| do univer-
siteit aldaar.
— Het Thier ärztliches Centralblatt van 20 Maart
1901 deelt mede, dat de regeeringsraad van het kanton Zürich
aan den kantonsraad een wetsontwerp beeft aangeboden, waarbij
de veeartsenijschool te Zürich, evenals reeds met de veeartsenij-
school te Bern is geschied, bij de universiteit aldaar zou worden
ingelijfd, en wel als afzonderlijke, veterinair-medische faculteit.

-ocr page 429-

De bedoeling is het te nemen besluit in het voorjaar van 1902
in werking te doen treden. W.
C. S.

Practisclie vorming der veeartsen in Hongarije, — De

Minister van landbouw in Hongarije is voornemens aan vee-
artsen, die aan de Koninklijke Hongaarsche veterinair-academie
te Budapest met goed gevolg eindexamen hebben gedaan, tot
vermeerdering van hun practisclie kennis, gelegenheid te geven
om gedurende twee jaar aan de Koninklijke Hongaarsche staats-
stoeterijeu te worden geplaatst. Het traktement zal f 1200 per
jaar bedragen, benevens vrije woning.
(Thierarztliches Cenlralblatt,
1901, n°. 9.) W. C. S.

Veterinaire almanak voor het jaar 1901. Utrecht, G. J. C.

SCRINERIUS 1900. Prijs f2.50.

„La eritique est aisêe, mais 1\'art est difficile".

In het laatst van Februari verscheen de almanak voor het
jaar 1901.

Op de eerste bladzijde prijkt het portret van Mr. 0. J. Sickksz,
Directeur-Generaal van Landbouw, wiens publieke loopbaan dooi-
de redactie op uitnemende wijze wordt beschreven.

De verjaardagen van het Koninklijk huis, kalender, algemeene
Christelijke en Roomsch-katholieke feestdagen, feestdagen op
vasten datum, Israëlietische feestdagen, zons- eii maansverduis-
teringen, posterijen, Rijks-telegraaf, Utrechtsche Maatschappij van
dienstverrichtingen, stedelijke vereenigingen, redactie, reglement
van den „Veterinaire Almanak," personeel en inrichtingen van
\'s Rijks veeartsenijschool, gang van het onderwijs, examina, enz.,
algemeene bepalingen omtrent examens, lessen enz., uitslag
van de examina in 1900, kunnen menigeen tot vraagbaak
dienen, maar zijn verder voor ons van ondergeschikt belang.
Iets anders is het met het studieverslag over den cursus 1899/1900.
I)e redactie is van de gewoonte afgeweken om meer speci-
aal het onderwijs van iederen leeraar aan een critisch onder-
zoek te onderwerpen, maar heeft thans, zeer verstandig, iu overleg
met vertegenwoordigers der vier studiejaren, in een algemeen

-ocr page 430-

verslag aangegeven, welke verbeteringen in sommige toestanden
dienen te worden aangebracht.

De gevraagde verbeteringen, betreffende o. a. het aanbrengen
van operatietafels in de cliniekzalen, een betere verlichting, liefst
een electrische, over het geheele terrein, een overdekte manege
voor onderzoek op cornage, kreupelheid, enz., een wachtkamer
voor cliniekbezoekers, een garderobekamer en waschinrichting in
de smederij, zijn voorzeker te billijken. Waarom niet gelijktijdig
gewezen op het gemis van een telephoon op het terrein ?

In het verslag wordt door de redactie dankbaar erkend, dat
ook veel goeds is tot stand gekomen ; vooral het opengesteld
zijn van de bibliotheek en het aanwezig zijn van een goed inge-
richte leeszaal voor de leerlingen, bovendien het geven van een
bacteriologischen cursus, stemt tot dankbaarheid. Ten slotte wijst
de redactie nog op den langen duur van het veeartsenijkundig
examen en hoopt zij dat de reorganisatie van het onderwijs niet al
te lang meer op zich zal laten wachten.

De verslagen der veterinaire vereenigingen ,,Sociëteit Absyrtus",
„Demosthenes", „Hercules", „Dolores Praeparantes", „Libertas",
„Houdt Moed" en „Nos Jungit Ars", bevatten geen noemens-
waardige bijzonderheden.

Zeer te betreuren is het dat het sociëteitsbezoek, naar ik
verneem, sterk verminderd is en er zelfs groot gevaar dreigt, dat
weldra de sociëteit Absyrtus tot het verleden zal behooren. Menig
oud-lid, dat voorheen boven het,,Metalen Kruis" zoo recht genoeg-
lijk vele uurtjes heeft doorgebracht, zal hierover verbaasd staan.

Het spreekt van zelf dat na de ophefling van het internaat de
sociëteit voor de leden van Absyrtus niet
uitsluitend meer een
sweet home was, maar toch moet zij een plaats blijven, waarde
leerlingen elkander veel ontmoeten. Naar ik hoor is er „something
rotten in the state" en zijn er onder de leden twee partijen, de
liberalen en de conservatieven, welke scherp tegenover elkander
staan. Vandaar ook het wisselend bestuur — 3 voorzitters in
één jaar is niets nieuws — waarvan in de varia zeer typisch
wordt gezegd: „Hier springt men in en uit".

Dat beide partijen elkander spoedig de hand der verzoening
mogen reiken en de goede oude sociëteit nog tijdig van een
wissen ondergang moge worden gered.

Uit de naamlijst, standplaatsen, enz. van alle gediplomeerde

-ocr page 431-

veeartsen in Nederland en zijn koloniën blijkt mij dat van de
313 veeartsen sleclits een 114-tal geabonneerd is op den
„Veterinaire Almanak".

Ik doe hierbij een beroep op de veeartsen om de redactie in
haar moeielijke taak ook financiëel te steunen.

Door de voorwaarden van promotie aan de veeartsenijkundige
faculteit te Bern (8 Juni 1900) mede te deelen, heeft X een goed
werk verricht. Nu collega Dr. D.
Driessen het voorbeeld heeft
gegeven, zullen er wellicht onder de jongeren velen zijn die
willen trachten in het buitenland te promoveeren, en daarom is het
altijd gemakkelijk de voorwaarden van promotie te kunnen vinden.

Duodecimus gaf een uitnemende biograjjhie van Ai.exis Casimir
Dupuij, 1775—1849, een der Fransche baanbrekers uit het begin
der 19dc eeuw, aan wien de veeartsenijkunde veel te danken heeft.

Voor mij is het alijd een waar genoegen in de jaargangen van
den „Veterinaire Almanak" de levensbeschrijving te lezen van
groote voorgangers, blijkbaar gegeven door denzelfden auteur
onder verschillende pseudoniemen. Zij zijn niet alleen interessant,
maar ook leerzaam, daar de schrijver den tact heeft niet alleen
de groote gaven der beroemde voorgangers te beschrijven, maar
van ben tevens een karakterstudie te maken. Hieruit kan men
zien, dat in één beroemd persoon niet alle goede eigenschappen
vereenigd kunnen zijn en leert men zachter oordeelen.

„Iets over de studie en de positie der veeartsen in Japan\'\' door
J. K. geeft een kort overzicht van den bloei der veeartsenijkunde
in het verre Oosten, waar zij de zesde faculteit van de Keizerlijke
Universiteit vormt. Voor de paardenartsen schijnt Japan mij een
eldorado, waaraan men in Nederland een voorbeeld zou mogen
nemen.

,,Een bezoek aan de veeartsenijschool te Al fort" door C. is zeer
goed geschreven; C. blijkt een goed waarnemer te zijn die,
zonder nu met alles te dwepen wat uit den vreemde komt, toch
ook het goede aldaar weet te waardeeren.

En hierna volgt, na een „In memoriam" op een te vroeg
gestorven leerling, het mengelwerk.

Allereerst een ode op de liefde door John, getiteld „Ethel",
daarna een droom van H., wiens droom, zooals men beweert,
wel eens verwezenlijkt kon worden, en een monoloog getiteld
„Fais-toi vétérinaire", waarin een vader zijn zoon aanraadt geen

-ocr page 432-

arts, maar veearts te worden, Immers, de mensch betaalt drie
francs voor de visite als zijn vrouw ziek is, maar vijf francs voor
een visite bij zijn zieke koe!

Jac. Z. Risch geeft een stuk proza „Sinterklaasavond", uitnemend
geschreven, tot het einde toe boeiend. Collega
Risch, begaafd met
een levendige phantasie en fraaien stijl, heeft volgens mijn besliste
meeniug als novellist toekomst, indien hem hiervoor tijd en ge-
legenheid konden worden gegeven. Reeds nu zouden zijn novellen
in Gids, Tijdspiegel of Nederland geen slecht figuur maken, naast
die van
Streuvels, Buyse en meer anderen.

Een „Droom" en „Leven", poësie van Said, gaat mijn verstand te
boven. Ik lioop evenwel dat het aan mij ligt.

Een lied van Riscii „Aan mijn oude vrienden" is goed gerijmd
en fijn gevoeld. Ik wed dat menigeen bij het lezen hiervan, ook
al is reeds menige teleurstelling door hem ondervonden, nog eens
terug denkt aan zijn vroolijke studiemakkers, die voorheen zoo
prettig en ook zoo eerlijk met elkander verkeerden.

,, Geluksdag" van Mayflower heeft mij niet kunnen bekoren. Er
zit geen handeling in het verhaal, reeds bij het lezen van de
lste bladzijde kan men uitmaken dat „zij elkander krijgen".

Ten slotte wijdt Risch zeer toepasselijk met het oog op de
tijdsomstandigheden een lied
„Aan Transvaal." Geestige varia
besluiten den almanak.

K. Hoefnagel.

Boekbeoordeeling.

Dr. D. A. DE JONG Jzn., Vétérinaire pathologie en hygiëne.
Mededeelingen en onderzoekingen uit praktijk en labora-
torium, 2de reeks. Leiden, G. L. VAN DEN BERG, 1901.
Prijs f 1-.

Ik heb deze reeks met veel genoegen gelezen en ik zou mij
aan een recensie van dezen wetenschappelijken arbeid niet hebben
gewaagd, ware het niet dat deze bijdragen voor den clinicus
veel zakelijks en, het moet worden gezegd, nieuws bevatten,
waarmede hij uit een oogpunt van clinische diagnostiek zijn
voordeel kan doen. Een uitvoerige aankondiging met inhouds-
opgaaf zou te kort doen aan de waarde van bet werk en ik

-ocr page 433-

wensch er bij de bespreking der verschillende onderdeelen dan
ook op te wijzen dat, naast de beteekenis welke deze onderzoe-
kingen hebben voor de cliniek en de hygiëne, de pathologische
anatomie een groot terrein aanbiedt, waarop met veel succes
kan worden gewerkt.

In de eerste plaats de diagnose van tuberculose
bij het rund door het onderzoek van se- ene x-
c r e t a op t u b e r k e 1 b a ci 11 e n. Dit hoofdstuk is voor den
clinicus zeer belangrijk. De schrijver merkt terecht op, dat in
vele gevallen de diagnose «tuberculose» kan worden gesteld door
het maken van dekglaspraeparaten van sputum en van uterus-
secreet. Ik ben dit volkomen met hem eens. Ook volgens mijn
ervaring komt tuberculeuse endometritis veel bij runderen voor
en kan zij aanleiding geven tot steriliteit, partus praematurus
en post partum tot leucorrhoea. Ik heb mij overtuigd dat in
het uterussecreet van dergelijke koeien intra vitam met de gewone
methode (kleuring van een dekglaspraeparaat naar
Frünkkl-
Gadbet) tuberkelbacillen kunnen worden gevonden. Het verdient
de aandacht dat met de methode door
de Jong aangegeven de
diagnose kan worden gesteld en te meer, omdat door bekende
bujatriker als
Hess e. a. in de vaginaalsecreta zelden tuberkel-
bacillen konden worden aangetoond, ofschoon de intraperitoneale
enting van dit secreet bij caviae tuberculeuse peritonitis deed
ontstaan. Het maken van een enkel dekglaspraeparaat is dan
ook niet voldoende; zooals op blz. 103 wordt aangegeven, vond
de Jong in twee dekglaspraeparaten de bacillen in zeer geringen
getale, in één vrij talrijk en in het vierde in ontzettend groote
hoeveelheden.

Dat de door den auteur medegedeelde gevallen clemonstreeren,
dat door de se- en excreta van tuberculeuse dieren verbazend
veel smetstof kan worden verspreid, is dan ook juist.

De verdienstelijke bacterioloog de Haan, aan wiens onderricht
tal van veeartsen veel te danken hebben en die in de beoordeeling
van hetgeen zich in het dekglaspraeparaat vertoonde, steeds
voorzichtigheid aanraadde, pleegde te zeggen dat er, wat den
vorm der bacillen aangaat, «meer gelijk dan eigen is». Hij,
die voor de clinische diagnose vele dekglaspraeparaten heeft ge-
maakt, zal de juistheid dezer uitdrukking erkennen en het ver-
heugde mij in
de Jong\'s werk ook die nauwgezetheid betracht

-ocr page 434-

te zien, welke kern er toe bracht te schrijven: «In elk geval
is het zaak met die zuurvaste bacillen voorzichtig te zijn.» In
melk van een koe, lijdende aan mastitis, vond hij zuurvaste
bacillen, welke zich door hun meerdere plompheid van echte
tuberkelbacillen onderscheidden; de enting bij een cavia gaf kier
dan ook een negatief resultaat.

In hoofdstuk XI, pathologische histologie der
tuberculose in de lever van de kip, deelt de schrij-
ver als resultaat zyner onderzoekingen mede, dat de histologische
beelden van tuberculose van de lever bij de kip en den fazant
veel kunnen overeenkomen, in tegenstelling met de meening van
Cadiot, die in het groote verschil van het histologisch beeld
aanleiding vond te denken dat de specifieke oorzaak niet
dezelfde was.

Hoofdstuk XII handelt over een geval van tuberculose
bij het schaap met aanzienlijke anatomische veranderingen.
Na er op te hebben gewezen dat men met de diagnose «tuber-
culose bij het schaap voorzichtig moet zijn, daar worminvasiën
van verschillenden aard de grof-anatomische veranderingen van
tuberculose te voorschijn kunnen roepen, wijst de schrijver er
op dat zelfs de microscopische diagnose van tuberkel-bacillen niet
altijd kan worden gemaakt en de enting bij een cavia te baat
moet worden genomen. Deze gaf in het beschreven geval een
positief resultaat.

Terecht wordt opgemerkt dat dit geval de moeielijkheid be-
wijst der diagnose van tuberculose bij het schaap, zelfs post
mortem, maar tevens dat het tuberculeuse proces eeu sterke
uitbreiding kan hebben, zich met een staphylococcen-infectie kan
combineeren, zonder dat op den uiterlijken gezondheidstoestand
een storende invloed wordt uitgeoefend.

Hoofdstuk XIV, tuberculose der kalveren. Het aantal
gevallen van congenitale tuberculose bij kalveren, in de litera-
tuur beschreven, is zeer belangrijk en de schrijver wijdt dan ook
een gedeelte van dit hoofdstuk aan de zoogenaamde placogene
infectie, waarbij de smetstof door de naveladeren wordt aange-
voerd en de eerste en oudste veranderingen worden gevonden in de
lever en de portale lymphklieren.

Op blz. 425 wordt een geval vermeld van een kalt, tijdens
den partus gestorven. Hier werden tuberculeuse haarden gevon-

-ocr page 435-

den in de lever, de portale en mediastinale lymphklieren. De
veranderingen in deze laatste klieren maakten den indruk ouder
te zijn dan die in de portale klieren, jonger dan die in de lever.
Schrijver zegt dat een lymphogene infectie der mediastinale klieren
van de lever af, met deze bevinding moeielijk is te rijmen; hij
meent dat de mediastiuaalklieren (en ook de bronchiaalklieren)
door middel van den bloedstroom worden geïnfecteerd.

Het zij den recensent veroorloofd hierbij op te merken, dat bij
den aanvoer van tuberkelbacillen door de navelader, de tuber-
culose van het kalf meestal een gegeneraliseerde zal zijn. (Voor
het veulen gaat dit natuurlijk niet op.) Immers de grootste hoe-
veelheid bloed gaat bij den runderfoetus door den ductus Ar anti i
naar de vena cava posterior en daarna in den rechter boezem,
vervolgens via het foramen ovale in het linker hart en den
grooten omloop. Daarbij komt nog dat de lever als belangrijk
filtreerapparaat van den foetus ook uit de bloedbaan een groot
aantal bacillen zal krijgen. Ik acht derhalve schrijver\'s ver-
klaring ook in verband met de foetale circulatie ver houdingen voor
de juiste, in tegenstelling met de meening van
Bang, die\' aan-
neemt dat een uitsluitende tuberculose der mediastinale klieren,
wanneer zich daarin bij kalveren oude kalkhaarden bevinden,
eveneens van congenitalen oorsprong moet zijn. Volgens mijn
meening mogen in dit laatste geval de aandoening van lever
en portale klieren niet ontbreken.

Aan het slot van dit hoofdstuk wordt opgemerkt dat men
bij vette kalveren met de interpretatie der tuberculeuse veran-
deringen voorzichtig moet zjju. Niet alleen voedings- en congeni-
tale tuberculose komt bij die dieren voor, maar ook wel degelijk
de inhalatie-tuberculose. Hij beroept zich daarbij op
Nocard, die
aantoonde dat deze vorm zich na 19 — 32 dagen kan ontwikkelen.

Het is den schrijver niet gelukt uit tuberculeuse haarden van
runderen en varkens culturen op II eyden-agar te verkrijgen. De
groei op glycerine-agar en vooral op glycerine-serum was steeds
rijkelijker. Volgens zijn meening blijven voor het aanleggen van
primaire culturen vooral glycerine-serum of met glycerine ge-
praepareerde aardappelen aanbevelenswaardig.

In de hoofdstukken XVI en XVH worden papil lom en aan
de grens van oesophagus en ruinen en de actino-
mycose bij het schaap beschreven. In hoofdstuk XVIII

-ocr page 436-

wordt mededeeling gedaan van zeer interessante onderzoekingen
omtrent de endocarditis verrucosa chronica bij bet
varken en haemorrhagiscke septicaemie. Hieruit blijkt
dat de endocarditis verrucosa ckronica bij het varken, speciaal
die van het mitralis-klapvlies, niet altijd het gevolg is van
vlekziekte.

De twee laatstgenoemde hoofdstukken, alsook n°. XIX, waarin
de lobulaire croupeuse pneumonie van bet
paard met ophoopingen van o v o ï d e bacteriën
behandeld wordt, en n°. XX zijn in de Duitsche taal ge-
schreven.

Wellicht naar aanleiding der over dit onderwerp gehouden
discussie in de Algemeene vergadering onzer Maatschappij in
1900, beschrijft de Jong in hoofdstuk XX miltvuurcul-
turen uit de Pisusuï\'sclie vaccins en atypische
a n t b r a x c u 11 u r e n. Hij onderzocht dekglaspraeparaten dei-
vaccins en vond in beide vaccins duidelijk bacillen, welke boven-
dien iu het 2do vaccin sporen hadden gevormd. De vorm dei-
staafjes was niet karakteristiek genoeg om daaruit met zekerheid
den bacillus antbracis te diaguostiseeren. Subcutane enting met
het 2do vaccin bij 1 witte muis en 2 jonge caviae deed deze
3 dieren aan typisch miltvuur sterven, met morphologisch
typische bacillen in het bloed en in alle organen. Hiervan
werden culturen aangelegd, van de muis als gelatiue-cultuur in
steek. Ook aan de enting met 2 ccM. lste vaccin gingen witte
muizen binnen 48 uur aan miltvuur te gronde. Gelatine-culturen
van deze laatste aangelegd, waren niet typisch. Verder blijkt dat
men atypische niiltvuur-gelatiiie-culturen, welke ook na o verenting
atypisch blijven, zeer gemakkelijk uit de
pasteuit\'sche vaccins
kan verkrijgen.

In het XXIste hoofdstuk wordt de tuberculose bij het
vee en het ingediende t u b e r c u 1 o s e - w e t s o n t-
w e r p behandeld. De schrijver vat onder dit hoofdstuk samen
de tuberculose van het vee, de bestrijding der tuberculose, de te
volgen bestrijdiugsmethode, het wetsontwerp, eenige nadere op-
merkingen in verbaud met enkele artikelen en het rapport van
de commissie uit het Nederlaudsch landbouw-comité. In zijn
beschouwing van het wetsontwerp toont hij aan dat het ontwerp
in overeenstemming is met de eischen, welke men aan een

-ocr page 437-

uitvoerbare tuberculose-bestrijding moet stellen en dat met
de belangen der hygiëne en der veehouders rekening is gehouden.

De recensie is lang geworden; voor de lezers van dit tijdschrift
achtte ik dit wenschelijk, te meer omdat de reeks mij in
vele opzichten heeft voldaan. Of ik als recensent geen opmer-
kingen heb te maken ? In de medische en veterinaire literatuur
neemt men het niet altijd zoo nauw met de taal; de terminologie
onzer wetenschap is internationaal en ieder weet, wanneer men
van het «spaarzaam» voorkomen van bacillen, «schollige» massa\'s,
«rondeellen» en «straf» bindweefsel spreekt, wat daarmede wordt
bedoeld. Ieder schrijver, ook de recensent, bezondigt zich hieraan.
In de reeks, welke naar wij hopen spoedig zal volgen, vindt
de schrijver wel gelegenheid in dit opzicht correcties aan te
brengen.

Moge deze belangrijke bijdrage, waarmede den auteur van harte
wordt gelukgewenscht, spoedig in handen zijn van vele veeartsen
en moge de wetenschappelijke werkzaamheid van den schrijver
onze literatuur met nog vele mededeelingen verrijken.

Utrecht, 6 Mei 1901. M. G. de Bruin.

Geneeskundig Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië, uitgegeven
door de Vereeniging tot Bevordering der Geneeskundige
Wetenschappen in Nederlandscli-Indië. Batavia, Jav. Boekh.
& Drukker« 1901.

De redactie ontving uit Weltevreden een boekdeel, dat op den
omslag den titel voert welke boven is vermeld, terwijl de lste
bladzijde luidt: ,,M ededeelingen uit het Laborato-
rium voor Pathologische Anatomie en Bac-
teriologie te Weltevreden over hetjaar 1900."

Deze mededeelingen zijn zeer belangrijk en leggen een bewijs
af van de groote werkkracht van den directeur van bedoeld
laboratorium, den aan vele Nederlandsclxe veeartsen bekenden
vroegeren leider van den baoteriologischen cursus aan het
Militair Hospitaal te Utrecht,
J. de Haan, en tevens van de
wijze waarop hij zijn medewerkers aan het laboratorium weet te
inspireeren. Voorts toonen zij, onder meer, aan, dat op veeart-

-ocr page 438-

senijkundig gebied in Indië nog veel te ontginnen valt. Wat
zou een dergelijk laboratorium ook in Nederland voordeel kunnen
aanbrengen voor onzen veestapel!

Het boek bevat de volgende hoofdstukken :

Over polyneuritis gallinarum, door Dr. G. Grijns.

Pseudo-malleus of goedaardige-huidworm, door J. K. F. de
Does en J. de Haan.

Een geval van primair sarcoom van het jejunum, door Dr.
G. D. Ouwehand.

Bijdrage tot de kennis der trypanosomen-ziekten, in het bij-
zonder die, welke op Java voorkomen, door
J. K. F. de Does.
Eerste gedeelte.

Acariden als endoparasieten, door Dr. G. Grijns en J. de Haan.

Hypho-mycosis destruens, door J. de Haan en L. J. Hoogkamer.

Het van pest verdachte geval te Ïandjoeng-Prioek, door
J. de Haan en G. W. Kieviet de Jonge.

Bekuopt verslag van de werkzaamheden in het Laboratorium
voor onderzoekingen op het gebied der pathologische anatomie
en bacteriologie te Weltevreden gedurende het jaar 1900, door
J. de Haan.

Scheikundig onderzoek van in Ned.-Indië inheemsche voedings-
middelen, door Dr.
P. A. Boorsma,

Men ziet, de inhoud van het 243 bladzijden groote boek biedt
veel verscheidenheid aan. Er zijn drie platen niet figuren aan
toegevoegd, welke betrekking hebben op pseudo-malleus, hypho-
mycosis destruens en acariden.

In een volgende aflevering van dit tijdschrift zal omtrent den
inhoud van enkele der bovenvermelde onderwerpen het een en
ander worden medegedeeld.

W. C. Schimmel.

ELLENBERGER und GÜNTHER, Grundriss der vergleichenden
Histiologie der Haussäugethiere. Zweite, umgearbeitete
und vermehrte Auflage. Mit 414 Textabbildungen. Berlin,
PAUL PAREY 1901.

Onder het vele voortreffelijke, dat in de laatste jaren van
veterinaire zijde verschynt, mag stellig worden gerekend de
tweede druk van den welbekenden „Grundriss der vergleichenden
Histiologie der Haussäugethiere".
Ellenbeuger heelt het dit-

-ocr page 439-

maal gewensclit geoordeeld de medewerking van Günther in te
roepen. Die vermeerdering van arbeidskracht is zeker aan de
waarde van het boek ten goede gekomen. Het bevat thans veel
fraaie nieuwe afbeeldingen, van verschillende weefsels en organen
de beschrijving der ontwikkeling, terwijl aan het einde een zaak-
rijk overzicht der liistiologische techniek is gegeven, geïllustreerd
met tal van voorbeelden.

Wie een duidelijk geschreven, degelijk, van vele zeer goede en
mooie afbeeldingen voorzien boek over histiologie en micro-
scopische anatomie van onze huisdieren wenscht, geheel op de
hoogte van den tijd, schaffe zich bedoeld werk aan, dat bij een
rijkdom van inhoud, toch slechts 345 bladzijden telt.

H. J. Hamburger.

H. M. KROON, Voederkennis. De voedermiddelen en hun
gebruik. Doetinchem, C. MISSET 1901.

Een werk over voederkennis mag werkelijk iets nieuws worden
genoemd, want onze literatuur is op dit gebied zeer arm. Wel
vindt men hier en daar verspreid enkele opgaven, maar een be-
hoorlijk geheel bestaat, voor zoover mij bekend is, niet. De
„handleiding tot de practische kennis der voedsels en weiden
voor het paard", van A. J.
de Bröyn, in 1864 met een daarbij
behoorend herbarium uitgekomen, is, hoewel ook nu nog zeer
veel goeds bevattende, niet meer op de hoogte van den tijd, te
meer daar tal van nieuwe voedsels in gebruik zijn gekomen.

In het voorbericht zegt de schrijver, dat het boek bestemd is
voor ieder die zich met de voeding der huisdieren bezighoudt óf
van dit onderwerp een nadere studie wil maken. Het aantal
lezers kan dus zeer groot zijn, maar onder de eersten zullen er
velen worden gevonden, waarvoor de algemeene voedingsleer be-
knopter had kunnen of uitgebreider had moeten behandeld worden.
Voor hen die een landbouwcursus hebben gevolgd, is de behan-
deling van dit gedeelte echter voldoende.

Is het een drukfout op blz. 6, waar de naam albumine voor
de eiwitgroep wordt gebruikt, in plaats van deze te beschouwen
als een der onderdeelen van die groep? Bij het bespreken der

-ocr page 440-

samenstelling wordt albuniinè evenals legumine, enz. een onder-
deel genoemd.

Behalve de samenstelling wordt in het eerste gedeelte (36
bladzijden) de verteerbaarheid, de toebereiding en het bederf der
voedsels besproken. De beschrijving van de bijzondere voedsels
neemt het grootste gedeelte van liet boek in, nl. 156 bladzijden.

Wanneer ik over dit voornaamste gedeelte van het werk een
algemeen oordeel uitspreek, dan moet dit zeer gunstig luiden.

Toch moet mij een opmerking van het hart. Aan iedere groep,
bijv. granen, peulvruchten, koeken, enz. gaan slechts enkele
regels vooraf, waarin algemeenheden worden medegedeeld. Gaarne
had ik hier meerdere uitvoerigheid gezien, waardoor bij de be-
spreking der afzonderlijke voedsels enkele herhalingen konden
worden vermeden; naar mijn meening krijgt men daardoor een
beter inzicht en is het gemakkelijker de onderdeelen met elkander
te vergelijken.

Als slot van het werk zijn 75 blz. gewijd aan: berekening
van voederrations, voedernormen en geldwaardeberekening, verder
tabellen van
Wolff en van Hasselhoff, bepalingen eu regle-
menten omtrent openbare controle en het onderzoek van voe-
dingsmiddelen aan de Ltijkslandbouw-proefstations.

De ruimte van dit Tijdschrift laat een uitvoerige bespreking
niet toe, maar enkele opmerkingen houde de schrijver mij ten
goede. Waarom is een onzer beste weidegrassen, hordeum
praten se, niet genoemd? Aan poa annua en bromus
arvensis is wel wat veel eer bewezen door ze onder de matig
goede grassen onzer weiden te rangschikken. De avena praecox
had ik gaarne naast de festuca ovina als heidegras genoemd
gezien. Dat groene maïs (blz. 58) van 5 a 6 dM. hoog al wordt
gesneden, zal wel niet veel voorkomen. Niet sterk genoeg is ge-
wezen op de noodzakelijkheid om lijnzaad steeds vooraf te kneuzen,
en het branden van eikels, op blz. 125, zal wel roosten moeten
zijn. Waarom is er niets medegedeeld over het z. g. n. zwart•
graan, de bekende anker- eu bibby-koeken en over het cadavermeel?

Wanneer ik echter al het goede, in het werk voorkomende,
even beknopt wilde aangeven als de enkele vlekjes welke daarin
worden opgemerkt, dan zou ik nog heel wat plaatsruimte noodig
hebben.

Het boek moet in handen van ieder veearts komen; dit wensch

-ocr page 441-

ik schrijver en uitgever toe, terwijl ik den corrector verzoek bij
eeu tweede editie een beetje scherper op te letten, vooral wat
betreft de verschillende plantennamen.

Van Esveld.

Dr. REINOLD SCHMALTZ, Präparirübungen am Pferd. Theil
I, Muskelpräparate. Berlin, RICHARD SCHOETZ 1900
Preis 7.5 Mark.

In deel 26 van dit Tijdschrift is door mij op blz. 252 aan-
gekondigd het IIdo deel van bovenstaand werk, nl. de „topo-
graphische Präparate". Eerst nu verschijnt deel I, dat waar-
schijnlijk spoedig zal worden gevolgd door deel III, waarin
„Sectionstechnik mit Darstellung des situs viscerum und Einge-
weide-Priiparate" zullen worden behandeld.

Het werk is geschreven voor de leerlingen der Berlijnscho school,
maar de methode aldaar aangewend en gedeeltelijk ook bier toe-
gepast, kon overal met succes worden gevolgd. Wanneer ik in
1898 de voorrede van het thans verschenen deel had kunnen
lezen, dan zou ik mijn meening dat de beschrijving wel wat
korter kon zijn, niet zoo op den voorgrond hebben gesteld.

Toen meende ik dat neiging tot een oppervlakkige bewerking
van het praeparaat meer speciaal een Nederlandsche neiging was
en dat de Duitsche studenten de zaken steeds grondig aanpak-
ten, maar thans blijkt mij dat ook aan andere scholen die kwaal
bestaat en dat
Schmaltz juist om een grondig doorwerken van
het praeparaat te bevorderen zoo nauwkeurig alles opgeeft en
telkens herhaalt. Dit geschiedt ook hier. Na omtrent de indeeling
der oefeningen, de instrumenten en de bijzonderheden van spier-
praeparaten een en ander te hebben medegedeeld, worden vijf
reuzen-praeparateu beschreven, waarin alle spieren van het lichaam
zijn opgenomen. Die praeparateu worden minstens door 2, veelal
door 4 personen bewerkt en vorderen een week tijds.

Alles wat gedaan moet worden, is nauwkeurig voorgeschreven:
de bewerker leest een zin en verricht het aangegevene alvorens
tot een volgenden zin over te gaan. Vluchtig werken is daarbij
onmogelijk, te meer omdat ieder praeparaat of een onderdeel er
van dat voltooid is, door den bewerker moet worden gedemonstreerd.

-ocr page 442-

Dat dit laatste hoogst nuttig is, heeft de ondervinding voldoende
geleerd.

Het valt moeielijk een juist oordeel te vellen over dit keurig
gedrukte, net gebonden werk (donkerrood, zoodat het iu de
anatoruiezaal kan worden gebruikt), dat juist 300 bladzijden
groot is, maar ik stel mij voor er in het volgend schooljaar eens
een proef mede te nemen. Zooveel heb ik echter bij een vluchtig
doorkijken van enkele gedeelten reeds gezien, dat het werk heel
wat wetenswaardigs bevat en dat de proef mij zal moeten leeren
of een stelselmatig toepassen dezer methode ook voor ons onder-
wijs gewensclit is.

Van Esvei.d.

Practische gids voor het samenstellen en de bediening dei-
ijsmachines systeem RAOUL PICTET, vrij vertaald door
T. A. L. BEEL, Directeur van het openbaar slacht- en
koelhuis te Roermond. Roermond, J. J. ROMEN en Zonen
1901. Prijs f 2.50.

I)it op fraai papier, keurig gedrukt werkje, met sierlijken
omslag en met een elf tal duidelijke teekeniugen voorzien, wordt
hier met een enkel woord aangekondigd, omdat het systeem
Pictet
(koelmachine met zwaveligzuur werkende) ook in ons land reeds
is toegepast, n.1. in liet abattoir te Roermond, op advies van den
districtsveearts, den heer
L. T. Janné. Collega Beei, heeft het
werkje — oorspronkelijk Frausch — iu vloeiend Hollandscli over-
gebracht en wanneer ik uit de inleiding een enkelen zin over-
neem, begrijpt men wel dat van beoordeeliug, dus critiek mij-
nerzijds hier geen sprake kan zijn. Die zin luidt als volgt:
„Deze handleiding geven wy vooral uit met het doel, het den
industrieëlen, die ver verwijderd wonen van groote plaatsen,
gemakkelijk te maken de regelmatige werking der machines te
contrcdeeren wanneer onze monteurs vertrokken zijn."

Na een korte bespreking der ijsmachine in het algemeen, volgt
een beschrijving der hoofddoelen van de machine, verder het op-
stellen en de vulling met zwaveligzuur, het regelmatig in werking
stellen en de opbrengst der machine. De verschillende werk-
zaamheden, waarop de aandacht moet worden gevestigd bij het
gebruik der machine en de bijzondere zorgen bij de behandeling
er van, vormen het slot van het werkje, dat 69 bladzijden groot is.

-ocr page 443-

Voor hen die met het systeem Pictkt moeten werken, zal het
boekje waarschijnlijk een uitmuntende handleiding zijn.

Wanneer in Nederland een groot aantal abattoirs wordt op-
gericht, wat wij van harte wenschen, en waarop kans bestaat
zoo de wet op de vleeschkeuring welke in bewerking is spoedig
zal worden ingediend, dan zullen er zeker vele autoriteiten zijn,
welke het voorbeeld, door Roermond gegeven, volgen en dau kau
de arbeid van Collega
Beel veel nut stichten, eventueel ook voor
hen die in Indië dit systeem willen toepassen.
Van Esveld.

Personalia.

Benoemd: tot onderdirecteur aan het abattoir te Utrecht H.
Markus van Amsterdam.

Gevestigd: te Oud-Vossemeer A. van de Sande.

Vertrokken: van Utrecht naar \'s-Gravenhage W. F. Sciirüueiï.;
van Roon naar Poortugaal K. T. Smits.

\'s Rijks Veeartsenijschool.

Dr. II. J. IIamüurger, wordt genoemd als opvolger van den
Groningsclien hoogleeraar in physiologie, Dr. D.
Huizinga, die,
wegens ziekte, besloten heeft met het einde van den tegenwoordigeu
cursus zijn ambt neer te leggen. (
Nieuwe Rotterdamsclie Courant
van 12 Mei 1901.)

Staatsexamens.

Bij Koninklijk besluit van 13 Mei 1901, n°. 18, is benoemd tot
lid der commissie, belast met het afnemen van liet veeartsenij-
knndig examen gedurende de jaren 1899—
1901, de heer II. G.
van Harrevelt te Rotterdam.

Veeartsenij kundig Staatstoezicht.

Blijkens bericht van Hr. Ms. gezant te Brussel zal, met in-
gang van 1 April e. k., de invoer van Nederlandsch melkvee
langs het kantoor La Plank geoorloofd zijn den lsten en 15don van
elke maand, van 1—4 uur des namiddags. (
Staatscourant van
30 Maart 1901, n°. 75.)

Tusschen Nederland en België bestaat een overeenkomst tot
wederzijdsche toelating bij het uitoefenen van de verschillende
takken van geneeskunst en van de vee-artsenijkunst in de grens-
gemeenten door bevoegde deskundigen, langs de grenzen gevestigd.

-ocr page 444-

Het Belgische Staatsblad van 20 Maart 1901 maakt de naam-
lijst bekend van de titularissen in beide landen, die in de voor-
waarden vallen om van deze overeenkomst te genieten. Het
blijkt, dat 99 Belgische geneeskundigen van dit recht kunnen
gebruik maken en omgekeerd slechts 22 geneeskundigen in Ne-
derland, in plaatsen langs de grenzen woonachtig; bovendien
68 vroedvrouwen in België, tegenover 15 in Nederland, en verder
in het eerste Rijk 18 veeartsen tegenover 7 in Nederland.

Alles te zamen komt deze overeenkomst dus aan ruim vier-
maal meer Belgische dan Nederlandsche deskundigen ten goede
en blijkt het dat de grenzen aan de Belgische zijde veel beter
voorzien zijn van genees- en veeartsenijkundige hulp dan op
Nederlandsch grondgebied. (
Utr. prov. en stedel. Dagblad van 5
April 1901.)

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende Maart 1901.

(De cijfers tusschen ( ) duiden het getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers. 1

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm. j

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Ho
(1
he

Ä
a

<v

53
O

pq

nds-
ol-
id.

ci

<o
>

u

O

T5
g

M

Rotkreupel.

Groningen

tl

tl

7)

n

n

7)

7)

7)

Friesland. .

0

»

tl

532

Ci

ï

n

»

f)

2 \'02j

7,)

9(i)

Drente. . .

3

tt

tt

»

n

ij

7)

4

tt

2 O

7)

»

1

Ovorijsel .

5

tt

n

C

(2)

»

41

V

tt

7)

1

tt

7)

71

Gelderland . .

5

n

tt

10

(\')

1

ti

7)

3 (3)

7)

7)

»

Utrecht . . •

1

n

tl

Y)

7)

n

V

»j

71

1

»

D

7)

Noord-Holland .

5

tt

it

43

(2)

2(3)

1

7)

tt

71

v

7,)

7)

3 (i)

Zuid-Holland

4

it

ti

24

(M

7(3)

4

(2)

n

7)

1

7)

7)

Zeeland . . .

2

tt

it

D

7)

tt

7)

ï

h

1

»

71

tt

Noord-Brabant .

7

tt

tt

9

O

n

it

V

tt

6 (g)

tt

n

7)

Limburg .

2

it

it

tt

7)

ti

71

7)

tt

2 (2)

r>

7}

71

Totaal

43

tt

tt

624

(u)

10(0)

47

(u)

7)

5

I

T

19 (18)

7)

n

13(3)

(,Staatscourant van 14/15 April 1901, 11°. 86.) v. E.

-ocr page 445-

BIJDRAGE TOT DE CASUÏSTIEK DER ABNORMALE
VERLOSSING VAN DE MERRIE, INSCHEURING
VAN DE CERVIX UTERI EN PARAMETRITIS,

door

M. G. DE BRUIN.

Den 15den Mei 1901 werd aan de cliniek der Rijks
veeartsenijschool ter onderzoek aangeboden een 15-jarige
donkerbruine merrie, behoorende aan den heer H. te L.
Patiënte, in partu zijnde, was gezonden door een veearts, die
een beiderzijdsche hielligging van het veulen had gecon-
stateerd. Volgens het voorbericht waren de eerste weeën
\'s morgens 3.30 waargenomen en was door patiënte de
afstand van L. tot IJ., ongeveer 3^ uur gaans, stapvoets
afgelegd.

Status praesens. Zooals a priori te vermoeden viel,
was het vruchtwater op het tijdstip van het onderzoek, 11
uur des voormiddags, geheel afgevloeid. De uterus omsloot
het veulen, zoodat de uteruswand op tal van plaatsen tegen
de vrucht lag. De geboorteweg was droog.

Tengevolge van den hangbuik was de uterus in anteversio
en het veulen met de hand juist te bereiken. De positie
was een zij-stuitligging, waarbij de achterbeenen zoodanig
onder het lichaam waren gebogen, dat de beide hielen
tegen den voorsten schaambeensrand waren geplaatst. De
kogels der achterbeenen konden niet worden bereikt. De
cervix uteri was niet volkomen verwijd, de overgang van
de vagina in den uterus nog duidelijk te voelen. Het veulen
was reeds gestorven.

Nadat het paard in een suspensie-apparaat was geplaatst,

28

-ocr page 446-

waarbij de buikwand door de broek werd opgeheven, ver-
dween de anteversio eenigermate en was het .veulen beter
te bereiken. Alsnu bleek dat het onderste uterussegment
sterk was gecontraheerd en daardoor de onderbeenen van
het veiden feitelijk waren ingeklemd.

Deze bevinding deed de prognose zeer ongunstig stellen,
vooral met het oog op de sterke ontwikkeling van het
veulen. Immers de repositie der lange achterbeenen kon
hier groote gevaren na zich sleepen. De kans voor afscheu-
ring van het onderste uterussegment was zeer groot.

Behandeling. De repositie der achterbeenen bleek al zeer
spoedig onmogelijk te zijn ; bovendien achtte ik vele pogingen
daartoe niet raadzaam. De patiënte raakte, na hetgeen was voor-
afgegaan, uitgeput en een spoedige verlossing was aangewezen.

Het kwam mij voor dat de exarticulatie der beide achter-
beenen in het spronggewricht liet spoedigst tot het doel zou
voeren. Voordat hiertoe echter werd overgegaan, moesten
om de beide tibiae, vlak boven de hielen, lissen worden ge-
legd. Aan deze lissen kon dan, na verwijdering der onder-
beenen, de extractie van het veulen plaats hebben.

De exarticulatie geschiedde met de kettingzaag, een in-
strument dat zoowel bij ingetreden tarsaal- als carpaalliggin-
gen onschatbare diensten bewijst. De kettingzaag, van twee
striktouwtjes voorzien, werd in de spronggewrichtsbuiging
geplaatst door eerst een touw om het spronggewricht te
brengen en daarna de aan het touw verbonden kettingzaag
te laten volgen. Dit geschiedde voorzichtig; de zaag werd
met de hand bedekt en toegezien dat de zaagvlakte naar
het been was gekeerd. Daarna werden de touwjcs gelijk-
matig aangetrokken en gefixeerd.

De operateur oriënteerde zich nu nogmaals of de zaag
goed was geplaatst en geen knik had. Dit nazien is noodig,
daar de zaag bij het knikken breekt.

Toen alles in orde was, werden de touwtjes en daar-

-ocr page 447-

mede de zaag heen en weer getrokken en werd het ge-
wricht doorgezaagd.

In het hier beschreven geval was in één minuut het
bovenliggende spronggewricht doorgezaagd en kon het on-
derbeen met de hand worden uitgetrokken. In denzelfden
korten tijd geschiedde ook het doorzagen van het onderlig-
gende spronggewricht. Nadat ook het onderbeen aan deze
zijde was weggenomen, werden met de hand de beide stom-
pen der tibiae bedekt en, door zacht trekken aan de vooraf
aangelegde lissen, de partus getermineerd.

Onmiddellijk nadat het veulen was geboren, werden de
secundinae uitgedreven, hetgeen bij den sterk gecontraheer-
den uterus wel te verwachten was.

Onderzoek van de vagina en den uterus post
partum. De merrie was, ofschoon zij dadelijk opstond,
na deze verlossing zeer uitgeput en het behoeft geen betoog
dat, ofschoon een ruim gebruik was gemaakt van lubricantia
en de exploratie onder antiseptische cautelen was geschied,
een cervixinscheuring zeer goed kon hebben plaats gehad.

Behalve een drietal kleine erosies in den onderwand
van den introitus vaginalis, vertoonde de vagina geen ver-
wondingen. De bovenwand van de cervix was echter op
twee plaatsen, 10 uur en 2 uur 1) ingescheurd; de scheuren

1  Do aanduiding van de plaats waar zicli de inscheuring bevond, is door
mij ontleend aan een mededoeling van Dr.
Stoyanov in de Presse mêdicale
(zie do Geneeskundige courant van 1900, no. 33). Hij doelt daarin mede
wat hij gezien heeft in het St. Marks hospitaal te Londen, dat voorname-
lijk is ingericht voor ziekten van het rectum on den anus. Hij zag daar velo
fistels opereeren en was in don aanvang verwonderd als hij hoorde sprekon
over een 8 uurs- of 12 uursfistel. De verklariiig daarvan is oenvoudig. Mon
duidt de zitplaats daardoor aan en verdeelt den cirkel, om don anus als
centrum, in uren, evonals wij dat mot een wijzerplaat doen.

Stoyanov wil aan deze manier van aanduiding nog verder uitbreiding
geven, door ze too te passen in de oogheelkunde, om bijv. do zitplaats van
eon ulcus corneae aan te geven.

Voor cervixscheuren en vaginaalwondon, resp. inscheuringen van het ves-
tibulum is deze aanduiding bruikbaar.

-ocr page 448-

gingen niet dieper dan tot in de circulaire spiervezellaag,
de randen der scheur waren ongelijkmatig.

De uterus was zeer onregelmatig gecontraheerd, het
onderste segment was maximaal gespannen, de zijwanden
waren minder samengetrokken, zoodat het bij de exploratie
den indruk maakte dat de uterus uit twee in elkaar over-
gaande zakken bestond, een rechter en een linker.

Vruchtwater of uterusmelk waren in den uterus niet meer
aanwezig, de laatste hoeveelheden waren tijdens de verlos-
singswerkzaamheid uitgedreven.

Beloop der u ter u s i n vol u t ie en complicatie.

Ten einde een volledige uteruscontractie te bewerken en
daardoor ook de cervix eenigermate te doen sluiten, werd
subcutaan ergotine ingespoten (ergotini, glycerini et aquae
communis ana 5 gram). Inwendig werd pulvis coffeae met
extractum hyoscyami toegediend.

Ofschoon paarden veel gevoeliger zijn voor de subcutane
injectie van ergotine dan runderen, behoeft men de zwelling
welke bij de merrie eenige uren na de inspuiting optreedt,
niet te vreezen. Bij voldoende antiseptische voorzorgen, n.1.
geschoren en gewasschen huid, steriele spuit en oplossing,
is de zwelling den volgenden dag verdwenen. Dit was ook
hier het geval.

De vagina, het vestibulum en de cervix werden uit-
gespoten met een oplossing van permanganas kalicus 1
op 300.

Den avond van den 15den Mei en den daarop volgenden
dag was de toestand der patiënte zeer goed, de eetlust was
uitstekend, de defaecatie en urineloozing waren normaal, de
temperatuur schommelde tusschen 37.7° en 38.4 C., het aantal
polsslagen bedroeg 48. Evenwel werd mijn vrees voor een
minder goeden afloop daardoor niet weggenomen. Cervix-
wonden zijn bij de merrie dikwijls de porte d\'entrce van
een infectie, welke zich langs de lymphbanen voortzet tot

-ocr page 449-

in het parametriura en aldaar eenigen tijd blijft gelocali-
seerd, vóór zij aanleiding geeft tot een meestal letaal ver-
loopende peritonitis.

De verschijnselen der parametritis lieten zich
dan ook niet lang wachten. In den avond van den 17don
Mei begon de temperatuur te stijgen tot 39.3°, bereikte
den lbden Mei 39.5° en daalde tegen den avond van dien
dag tot 39°. Deze stijging, in verband met een onvoldoende
in vol ut ie van den uterus, waarbij de cervix zich niet sloot,
wees er op dat zich in het parametrium een proces begon
te ontwikkelen. Immers de vrij normale toestand der uterus-
mucosa kon tot deze temperatuursverhooging geen aanlei-
ding geven.

Op den I9d0n en den 20ston Mei bleef de temperatuur
schommelen tusschen 39° en 39.6". Bij de rectale exploratie
bleek dat zich in het parametrium (bekkenbindweefsel, meso-
metrium en excavatio recto-ut erin a) een belangrijk infiltraat
had gevormd. Het onderzoek was voor het dier zeer pijnlijk,
terwijl bij de defaecatie bleek dat zoowel de rectale peri-
staltiek, alsook het consensueel persen hevige pijn veroor-
zaakte. De eetlust was wel verminderd, echter gebruikte
patiënte, ofschoon langzaam, het gewone rantsoen. De
polsslag nam steeds in frequentie toe, hij steeg tot 64.

De behandeling bestond in irrigatiën van den uterus
met sublimaat 1 deel op 3000 deelen water, later 1 op
5000. Inwendig werd campher met oleum terebinthinae
gegeven, terwijl met het oog op de localisatie van het proces
veel opium werd toegediend.

Mijn hoop, de parametritis tot het cavum Douglasii
te beperken, bleek ijdel. l)en 21stcu Mei, des morgens 9
uur, begon de temperatuur te stijgen tot 40.9°, en ofschoon
tegen den avond een daling plaats vond tot 39.1°, was zij
echter van korten duur. De buikwand werd pijnlijk,
het aantal polsslagen steeg tot 80 in de minuut, den vol-

-ocr page 450-

geilden morgen tot L00; de pols werd draadvormig. De
slijmvliezen waren sterk geïnjiciëerd en vuilrood gekleurd.
Er had zich een generale peritonitis ontwikkeld, waaraan
patiënte den 238ten Mei, den 8sten dag na den partus, be-
zweek.

De graphisclie voorstelling geeft de temperatuur tijdens
het beloop der ziekte aan.

L/C

39

«

4

Sectie. De sectie, welke 3 uur na den dood plaats
had, bevestigde de bij het leven gemaakte diagnose. In
de buikholte bevond zich sero-haemorrhagisch exsudaat. Het
peritoneum was vooral in de nabijheid der beide excavaties
ontstoken en vertoonde sterke vaatinjectie. Ook het omentum
majus was ontstoken en bloederig geïnfiltreerd. De serosa
van liet jejunum was diffuus rood gekleurd en had sterke
vaatinjectie. Verder bestond een paraproctitis. In het pa-
rametrium was een belangrijk haemorrhagisch exsudaat en
bloederig infiltraat aanwezig. Het exsudaat werd begrensd
door de serosa van het rectum, het mesometrium en de
excavatio recto-vaginalis. Er was reeds gedeeltelijke resorptie
ingetreden, zoodat de massa, welke in het parametrium
werd aangetroffen, veel geleek op turfmelasse.

-ocr page 451-

De vaginaalwanden waren gezwollen, de cervix wijd ge-
opend, in den uterus bevond zich een weinig gecoaguleerd
bloed. Verder bestond een geringe endometritis. Het cadaver
vertoonde de verschijnselen van septicaemie.

TORSIO UTERI BIJ EEN MERRIE,

door

H. M. KROON.

In deel 26, pagina 450, van dit tijdschrift deelde ik een
geval mede van torsio uteri bij een merrie met goeden
afloop; nu ben ik in de gelegenheid ecu geval met doodelijkcn
afloop te beschrijven, waarbij, door de laatste omstandigheid,
een onderzoek naar de liggingsverandering beter mogelijk was.

De zevenjarige merrie was op 21 Mei 1900 gedekt en
had reeds drie veulens op normale wijze ter wereld ge-
bracht. Op 18 April j.1. vertoonde zij baringsverschijnselen,
ontsluiting, hevige weeën en zelfs het afvloeien van vrucht-
water. Langzamerhand verzwakten en verminderden de
dolores; gedurende een paar dagen was het dier een weinig
soporeus en de eetlust verminderd, doch op 21 April was
het weer volkomen gezond, zoodat het in de weide liep en
zelfs eenig licht landbouwwerk verrichtte, terwijl zich boe-
genaamd geen weeën vertoonden, noch slijm, deelen der se-
cundinae of vruchtwater afvloeiden.

Op den middag van 24 April werd mijn hulp ingeroepen,
omdat de eigenaar eindelijk begreep, dat de toestand zoo
niet blijven kon en wellicht een of andere stoornis de ge-
boorte van het veulen verhinderde. Bij onderzoek bleek mij,
dat het dier vroolijk was, eetlust bezat en wat pols, tem-
peratuur en ademhalingsfrequentie betreft, geen afwijkingen
vertoonde. De bovenhoek van de vulva was sterk ingetrok-

-ocr page 452-

ken, de onderhoek niet. Bij vaginaal onderzoek kon ik tot
op circa 20 cM. gewoon indringen, waar ik de vagina ge-
sloten vond en duidelijk de spiraalvormige windingen en
den verder evenzoo verloopenden geboorteweg kon waarnemen.
De loop der windingen wees reeds een torsie naar links aan.
Het was mij mogelijk om met de hand den spiraalvormig
gewonden geboorteweg te volgen tot in den uterus. Hier
voelde ik, dat het veulen op de rechter zijde lag en de kop
was teruggeslagen. Van het linker voorbeen kon ik het
handwortelgewricht en de pijp betasten, van het rechter
voorbeen was niets te voelen. De vruchtvliezen waren reeds
geopend, en bij het tijdens de exploratie afvloeiende vrucht-
water was een vuilgrijze stof gemengd, welke tevens aan
hand en arm kleefde.

Het was mij wel mogelijk kop en linker voorbeen tijdelijk
te reponeeren, doch van een draaiing van den geheelen
foetus was geen sprake. Ik besloot, gedachtig aan de bij
het vorig geval gebleken wenschelijkheid van collegiale
adsistentie, eerst de\' hulp van collega
De Jong te Olst in
te roepen, te meer daar de merrie in het geheel geen weeën
vertoonde en na het onderzoek weer aan het voeder begon.

Den volgenden morgen met collega De Jong ter plaatse
komend, deelde de eigenaar mede, dat het paard den ge-
heelen avond en nacht rustig was geweest, voldoende voedsel
had opgenomen en hij het zelfs eenig licht werk had laten
doen. Ook had het dier des morgens vroeg nog geweid.
Een uur vóór onze komst waren hevige krampen opgetreden,
daarna was de merrie weer rustig geworden en had hij haar
op stal geplaatst, waar wij patiënte aantroffen. Ons bleek
terstond dal, de toestand geheel veranderd was. l)e buik
was vooral aan de linker zijde sterk opgezet, de ademhaling
zeer frequent (costaalademen en uitzetten der neusvleugels),
het dier bleek onrustig, transpireerde en stond te trillen
cp de beenen.
Dc pols was nauwelijks voelbaar, de tempe-

-ocr page 453-

ratuur 38.2<> C. Met moeite konden wij patiënte uit den
engen stal naar de schuur doen loopen. Bij herhaald
onderzoek bleek de torsie nog, evenals den vorigen dag te
bestaan. Drong men echter met de hand door het ingesnoerde
gedeelte der vagina, dan voelde men duidelijke zwelling,
terwijl aan de hand versch bloed kleefde. Het geheel wees
er op, dat door de plaats gehad hebbende weeën een ver-
scheuring van den uterus tot stand moest zijn gekomen.

Enkele minuten na het onderzoek zakte het dier ineen
en bezweek. Terstond kon ik nu door sectie de liggings-
veranderingen en de oorzaak van den dood nagaan.

Ik wil hier geen volledig sectieverslag neerschrijven, doch
mij enkel bepalen tot de afwijkingen, in verband met de
torsie van belang.

Bij opening van de buikholte viel terstond het alleen dooi-
de vuil-grijs gekleurde vruclitvliezen omsloten veulen in het
oog. Het hengstveulen was sterk oedemateus en lag bijna
geheel buiten den uterus op de rechter zijde. In den
uteruswand was een winkelhaakvormige scheur van ± 30 c.M.
lengte, en de uterus zelf had zich sterk samengetrokken.
Alleen het hoofd en de voorknieën, welke grootendeels
buiten de vruchtvliezen uitstaken, bevonden zich nog in dc
baarmoeder. Tevens kwam daarin een chocoladekleurige,
reukelooze, dikke vloeistof voor, terwijl van ontsteking van
liet uterusslijmvlies weinig was waar te nemen.

Duidelijk was nog de torsie van den uterus aanwezig en
het bleek dat de draaiing naar links omstreeks 120° a 130°
bedroeg. Zeer gemakkelijk was de uterus terug te draaien
en aldus de vagina in de normale positie te brengen, waardoor
de geboorteweg weer geheel werd geopend.

Omtrent den tijd van het ontstaan der torsie geeft wellicht
aanwijzing dc mededeeling van den eigenaar, dat de merrie
in den aanvang van Maart gedurende enkele dagen geringe
koliekverschijnselen vertoonde, waarvan men bij den arbeid

-ocr page 454-

weinig bemerkte, doch die op stal duidelijker optraden.
Na enkele dagen hielden deze geheel op. Mogelijk is in
dezen tijd de afwijking ontstaan.
Deventer, 26 Mei 1901.

PARALYSE VAN DEN NERVUS RADIALIS EN VAN
DEN PLEXUS BRACHIALIS BIJ HET RUND,

dook

J. J. WESTER.

Verlammingen van de voorste extremiteit zijn bij het rund
niet dikwijls geconstateerd; vandaar dat ik het der moeite
waard achtte van een paar waarnemingen mijnerzijds een
beschrijving te geven.

Paralyse van den nervus radialis. Mijn hulp werd inge-
roepen bij een koe, welke volgens de anamnese een achttal
weken geleden tochtig was geweest, en in die periode op
een morgen was gevonden met een hevige locomotiestoornis
van het rechter voorbeen.

Bij mijn onderzoek staat het dier met het been ver vooruit,
even er op steunende. Het bocggewricht is iets gestrekt, en
in verband daarmede de elleboog eenigszins gezakt; het
carpaal- en het kogelgcwricht zijn lichtgebogen. I)e spieren
van de anconaei-groep en de strekkers aan den onderarm
zijn slap en geatrophieerd, wat in mindere mate het geval
is met de overige spieren van de schouderstreek en den
onderarm. De sensibiliteit is blijkens reactie op spelde-
prikken, aan de laterale zijde van den voorarm niet veel
verminderd; aan de dorsale zijde meer, hoewel ze ook daar
niet volstrekt is opgeheven. Bij het gaan wordt het been
met kracht als het ware vooruit geslingerd; het kan echter
slechts zeer onvoldoende tot steun dienen. Ook met hulp

-ocr page 455-

is het niet doenlijk de extremiteit als een pilaar te doen
gebruiken. De katrol, waarover de pees van de achterste
kamspier loopt, is door de atropine der omgevende spieren
sterk promineerend. In het oog vallend was echter, dat de
bedoelde pees gemakkelijk over haar onderlaag verschuif baai-
was, en bij locomotie zelfs zoo slap werd, dat er een klap-
pend geluid ontstond. Ik meende aanvankelijk dit verschijnsel
te moeten beschouwen als symptoom van een complicatie,
wellicht door hetzelfde trauma veroorzaakt als de paralyse;
later heb ik het anders leeren inzien.

Bij een tweede onderzoek, na veertien dagen, is het been
weer in rust vooruit geplaatst. De elleboog hangt nu 20
cM. te laag af; de carpus is licht gebogen, het kogclge-
wricht verkeert in sterke dorsaalflexie, zoodat ook in rust
de voorvlakte bijna den grond raakte. De dorsale zijde van
het been is ongevoelig, de buigzijde niet. De atrophio van
de spieren der geheele extremiteit is sterk toegenomen. Het
verschuifbaar zijn van de pees van de achterste kamspier
komt nog meer uit.

Bij de locomotie wordt het been, hoewel met minder
kracht, toch nog zwaaiend vooruit gebracht; tot steun kan
het echter absoluut geen dienst meer doen: het zakt in
alle gewrichten (behalve het boeggewricht) door.

Het gezonde been is sterk in het schoudergewricht ge-
bogen. Het aangevoegde kraakbeen steekt een paar cM.
boven de schoftlijn uit, waardoor het dier zeer overbouwd
schijnt. De kamspieren zijn hypertrophisch en sterk ge-
spannen. Blijkbaar bestaat er in de spieren een groote ver-
moeidheid. Het dier ligt veel; na een weinig beweging
zakt ook dit been hoe langer hoe meer door en legt de
patiënte zich weer neer.

Bij de sectie bleek mij, dat de nervus radialis gehyper-
trophiëerd was, zoodat hij, en niet de nervus medianus, den
grootsten omvang had van de zenuwen uit den plexus brachialis.

-ocr page 456-

Even beneden haar scheiding van den nervus axillaris was
de zenuw over een lengte van ± 3 cM. oedemateus en slap
op het gevoel. De kleur was daar duidelijk geel en kleine
bloedingen waren hier en daar verspreid. Macroscopisch was
waar te nemen, dat aldaar het aantal zenuwvezelen was
verminderd. (Tot mijn leedwezen is er geen microscopisch
onderzoek ingesteld.)

Een onderzoek naar de gesteldheid van de pees van de
kamspier, haar beurs en de katrol, leverde tot resultaat,
dat dit alles normaal was. Ik deed dit onderzoek omdat het
verschijnsel van het verschuifbaar zijn in het oogvallend was
en niet voldoende door mij was verklaard.

Een eenvoudige proef op het been van een kalf, deed
mij later duidelijk worden, dat bij
sterk strekken van liet
schoudergewricht
de bedoelde pees altijd verslapt. Na door-
snijden van de spieren van de anconaeigroep is dit strekken
slechts mogelijk. Intra vitam wordt feitelijk dezelfde toe-
stand verkregen door verlamming van bedoelde spieren in
het verloop van radialis-paralyse. Hierdoor kunnen de an-
tagonisten dit strekken bewerkstelligen; het gewicht van het
onderbeen helpt daartoe mede.

De pees zou evenwel nog op haar plaats moeten blijven,
indien de zijbanden in de beurs sterk genoeg ontwikkeld
waren. Dit is evenwel bij het rund niet liet geval. Dij de
patiënte in quaestie bestonden zo in het geheel niet, en na
dien tijd heb ik mij overtuigd dat ze in het algemeen slechts
zeer weinig ontwikkeld zijn.

liet komt mij derhalve voor, dat het gemakkelijk verschuif-
baar zijn {respectievelijk klappen) van de pees van de achterste
kamspier is een sgmptoom van de radialisparalgse bij het rund.

Paralgse van den plexus brachialis.

Deze waarneming werd eerder gedaan dan de vorige,
en is in hoofdzaak daardoor minder volledig.

-ocr page 457-

Volgens de anamnese had de patiënte al langen tijd een
locomotiestoornis vertoond welke, na weer genezen te zijn
geweest, terugkeerde en nu langzamerhand verergerde.

Het zieke been is achterwaarts geplaatst. Alle gewrichten,
ook het schoudergewricht, verkeeren in buiging.

Het been kan niet vooruit worden gebracht; bij geforceerde
pogingen daartoe ontstaan niets dan kleine hulpelooze
schouderschokkingen. Ook het schoudergewricht wordt niet
gestrekt. Bij de voorwaartsbeweging hangt het been er
slap bij en sleept geheel inactief over den grond.
De
extremiteit
is van den elleboog af ongevoelig; daarboven
werd de sensibiliteit niet gecontroleerd. Alle spieren zijn
geatrophiëerd, vooral echter de strekkers aan den onderarm
en de anconaeigroep. Omtrent den toestand van de pees
van de achterste kamspier is mij niets bekend.

Ook het gezonde been is slechts zeer onvoldoende meer
in staat den lichaamslast te dragen. Bij het gebruik zakt
het hoe langer hoe dieper door, zoodat het dier zich zeer
spoedig weer neerlegt. Hier zou men haast kunnen spreken
van een myopathische paralyse door overinspanning, wat in
sommige gevallen als oorzaak van de dan z.g.n. radialispa-
ralyse wordt aangezien. (
Möller.)

Het dier genas, later is het lijden gerecidiveerd, waarop
het rund voor de slachtbank werd verkocht. Ik heb helaas
geen sectie kunnen verrichten.

Op grond echter van de verschijnselen intra vitam meen
ik voldoende reden te hebben om de diagnose
paralyse van
den geheelen plexus brachialis
te motiveeren.

Het totaal inactief zijn van het gehecle been, inclusief
den schouder, en het geheel ongevoelig zijn van de huid
beneden den elleboog maken dit zeker wel waarschijnlijk.

Alkmaar, 1901.

-ocr page 458-

Korte mededeelingen en referaten.

Pseudo-inalleus of goedaardige-liuidw orm, door J. K. 1. de

Does en J. de Haan. In de ,,Mededeelingen uit het laboratorium
voor pathologische anatomie en bacteriologie te Weltevreden over
1900" geven de schrijvers, na een geschiedkundig overzicht dei-
ziekte, een nauwkeurige beschrijving er van.

Naast kwade-droes komt onder de paarden en muilezels op
Java, Sumatra en Bali een ziekte voor, welke veel overeenkomst
daarmede heeft, maar veel minder besmettelijk is en bij vroeg-
tijdige onderkenning tot genezing kan worden gebracht.

De ziekte werd reeds in het begin der 19de eeuw geconstateerd
iii Frankrijk, verder in Algiers, Italië, Zweden, Rusland, Samar-
kand en in Japan. Zij is bekend onder de volgende namen:
farcin de rivière, farciu eii cul de poule, farcin curable, farcin
de 1\'Algérie, farcin de Naples, mal del verme, farcin du nord,
farcineuse lymphangitis, lympliangite épizootique e.a. In Cen-
traal-Europa schijnt zij nog onbekend.

De ziekte is veroorzaakt door splijtzwammen en in haar clinisch
voorkomen gelijkt zij op worm (saccliaromycosis farciminosus);
schrijvers vinden den naam pseudo-malleus of goedaardige-liuid-
worni het best.

In de huid treden knobbels en strengvormige verdikkingen
op; de knobbels gaan in abscesseu over met etterigen inhoud. In
den etter vindt men saccharomyces-cellen, gedeeltelijk vrij, ge-
deeltelijk besloten binnen witte bloedlichaampjes. Na het door-
breken veranderen de knobbels in karakteristieke zweren, welke
door nauwe fistelgaugen (de strengvormige verdikkingen) worden
vereeuigd.

De ziekte komt sporadisch en enzoötisch voor; het eerste meestal
iu de Europeesche buurten, het laatste vooral in de kampongs,
langs drukke transportwegen. Een lichte verwonding of ontvel-
ling, bijv. door drukking van het tuig, of oude litteekens vormen
de plaatsen waar het lijden optreedt, maar het schijnt ook mogelijk
dat besmetting ontstaat door de smetstof in de huid te wrijven.

Schrijvers zagen de ziekte het meest ontstaan aan de voor-
borst of achter den elleboog. De knobbel, eerst weinig hard en
pijnlijk, krijgt de grootte eener kers, maar aan het hoofd en de

-ocr page 459-

fijnere huidplaatsen slechts die eener erwt. Na eenigen tijd
wordt hij week, fluctueert en breekt met een kleine opening
door, waarbij een propje dikke, witte, reukelooze etter wordt
ontlast; soms is de etter dunner, iets geel of met bloed diffuus
of streperig gekleurd. De opening wordt snel grooter en na
eenige dagen is zij een komvormige holte ; de bodem daarvan,
bevrijd van etter, is frisch rood en bij betasten vast, eenigszins
korrelig; de randen zijn scherp begrensd en gaan geleidelijk,
zacht glooiend in den bodem over. In dien bodem is soms
een kleine opening, welke in een nauwe fistelgang uitmondt, die
naar een verder gelegen absces voert. Is er geen fistelopening,
dan verandert de komvormige holte in eeu meer ondiepe; er
wordt slechts weinig etter afgescheiden, de zweer blijft lang be-
staan en geneest ten slotte spontaan. Soms groeit een bleek-
roode, gemakkelijk bloedende granulatie-massa uit den bodem
omhoog, vult de holte geheel op en, zoo er een fistelgaDg aan-
wezig is, ziet men een woekerend vleeschbergje met in het mid-
den een kleine opening (farcin en cnl de poule) zich boven bet
oppervlak der huid verheffen. De lymphklieren in de omgeving
zijn vast en gezwollen, doch veretteren zelden. In deze gevallen
is de genezing zeer moeielijk. w

Uitbreiding van het ziekteproces aan de voorborst geschiedt
langs de lymphwégen
in de huid. In vergevorderde gevallen ziet
men aan een of aan beide zijden van de mediaanlijn een reeks
van knobbels, abscessen en zweren, als de kralen van een rozen-
krans naast elkander gelegen, welke eerst naar beneden, dan
achterwaarts tusschen de voorbeenen door over de onderborst tot
aan het schubkraakbeen loopt, of daar v.oorbij over den buik.
Somtijds ontstaat hierbij sterk oedeem tusschen de voorbeenen.

Begint het proces zijdelings van de borstkas, dan is dit meestal
in de singelstreek, nabij den elleboog. Men ziet hierbij niet die
karakteristieke rijen en ofschoon de verbreiding naar alle rich-
tingen kan plaats hebben, geschiedt zij meestal naar de onder-
borst toe en verder op de wijze hierboven omschreven. Op andere
plaatsen van het lichaam worden minder duidelijke rozenkransen
gevormd. Deelt het scrotum in het proces, dan kan ook het paren-
chym van bal, bijbal of zaadstreng in verettering overgaan.

Aan de voorbeenen komt de saccharomycose veel voor en
verbreidt zich langs de lymphbanen; als snoeren slingeren de

-ocr page 460-

rijen van knobbels, abseessen en zweren zich om het been en
breiden zich zoowel naar beneden als naar boven uit.

Ook aan het hoofd treedt de ziekte op; de knobbels en zweren
liggen zeer verbreid en kunnen geleidelijk op het neusslijmvlies
overgaan, maar soms ziet men het proces in den neus zonder
dat de huid van het hoofd is aangetast. In plaats van groote
knobbels bemerkt men op het neusslijmvlies kleine korrels, welke niet
in abseessen overgaan, maar van de oppervlakte af veretteren;
de verbreiding heeft niet door strengen plaats, maar door het
uitzaaien van kleine korreltjes in de omgeving. Die korreltjes-
veretteren in hun geheel, loopen ineen en vormen zweren, welke
kunnen conflueeren tot een groote wondvlakte met grillig ver-
loopenden rand en zeer ongelijken bodem, die rood, rose of geel-
wit is gekleurd, al naarmate hij met een min of meer dikke
laag pus is bedekt.

Het proces verbreidt zich van de mucosa op de kraakbeen-
platen der conchae of de beenplaat welke de kaakboezems af-
scheidt, zoodat ook het slijmvlies daarvan kan worden aangetast,
ja het septum narium wordt soms geperforeerd. De infectie kan
zich voortzetten op larynx en trachea. Door de schrijvers werd
een paard in den neus geïnfecteerd om de verbreiding te bestudeeren ;
ruim een jaar daarna bleek bij sectie dat in een der longen
een rijstkorrelgroot knobbeltje aanwezig was, dat bijna geheel
uit saccharomyces-cellen bestond.

Zoolang het proces plaatselijk kan worden behandeld, behoeft
de prognose niet ongunstig te zijn: 60 (
Termi . en Aruch) tot
90 pet. (
Nocard en Leclainche) der zieken genezen; alle ge-
vallen door schrijvers behandeld, kwamen tot genezing.

Het is zaak de diagnose met den microscoop te controleeren,
waarvoor men verschen etter neemt of het uitkrabsel van den
bodem eeuer zweer; ook het secreet uit dep neus is bruikbaar.
Klcurmiddelen zijn overbodig en een vergrooting van 300—000
is voldoende. De parasieten doen zich voor als kleine, ovale,
naar de polen eenigszins toegespitste, langwerpige lichaampjes,
met dubbelen contour en een inhoud, waarin dikwerf een helder
glinsterende korrel kan worden waargenomen. In de etter-
lichaampjes vindt men ze tot groepen vereenigd, daarbuiten
komen ze meestal afzonderlijk voor of 2 in de lengte-as met
elkaar samenhangend, zeldzaam reeksen van 3 of 4. Van de

-ocr page 461-

twee parasieten is de eene dan meestal veel kleiner dan de
andere: een jeugdige parasiet, welke door knopvorming is ontstaan.
Met een weinig methyleenblauw wordt de dubbele contour beter
zichtbaar.

Het is zeer moeielijk den parasiet in cultuur te brengen bij
het gebruik van den gewonen zwak alcalischen bouillon of
agar-agar. Gelukt dit op de laatste, dan blijkt dat de saccharo-
rnyceten tot een fraai mycelium zijn uitgegroeid. In 3 dagen
kan men echter reeds een krachtige cultuur verkrijgen op den
door
Martin ingevoerden agar-bouillon de panse, welke vooraf
met .azijnzuur of melkzuur flink zuur is gemaakt. Ook op aard-
appelen groeit de parasiet, doch langzaam. Na 3 a 4 weken
ontstaan kleine, licht bruine kolonies, welke naarmate zij uit-
groeien donkerder worden, conflueeren en een zeer onregelmatige,
op een miniatuur-gebergte met hooge toppen gelijkende massa
vormen.

Ent men pus uit gesloten haarden, dan bemerkt men nimmer
de ontwikkeling van eenig ander micro-organisme. De ettering
is dus een gevolg van de ontwikkeling der saccharomyceten. Van
de entingsproeven met parasieten-houdenden etter, door schrijvers
verricht, gelukte alleen die bij het paard. Met de kunstmatig
verkregen culturen slaagden tot nog toe geen entingen.

De ziekte kan verward worden met echten huidworm. Bij
saccharomycose vindt men, zoo onderscheidene zweren aanwezig
zijn, deze meestal bij elkander gelegen, hetzij in een rij, een snoer
vormende, of zonder eenige regelmaat. Malleus-zweren liggen
veelal meer verspreid en zijn onregelmatig van vorm ; haar rand is
ondermijnd, haar bodem ligt meestal diep, zonder tot een fistel
toegang te geveu en hij is ongelijk, gaat gewoonlijk niet geleidelijk
in den wand over en is zelden hard-korrslig. De consistentie
van den etter is bij saccharomycose dik, bij malleus dunner en
dikwerf is hij sterk met bloed gemengd. Zoodra de algemeene ge-
zondheidstoestand lijdt, moet men door het aanleggen van cul-
turen (aardappel-cultuur) of door middel van malleïne zich zeker-
heid verschaffen of beide ziekten gelijktijdig voorkomen.

De behandeling eischt geduld en nauwlettend toezicht. Men
kan genezing verkrijgen: 1°. door verwijdering van het aange-
taste weefsel langs operatie ven weg, 2°. door dit met causticate
vernietigen, 3°. door het opwekken van eeii verhoogd etterings-

29

-ocr page 462-

45 f)

proces met vesicantia of caustische middelen, met het doel het
aangetaste weefsel en de parasieten uit te stooten.

Schrijvers komen tot het volgend schema ter bestrijding der
ziekte.

1°. Verplichte aangifte; onmiddellijk isoleeren.
2°. Verplicht onderzoek door een deskundige, om door mi-
croscoop en cultuur malleus al dan niet uit te sluiten.
3°. Indien geen malleus aanwezig is:

A. Bij zeer ver gevorderde gevallen, met weinig hoop op ge-
nezing, afmaken en toekennen van schadeloosstelling aan
den eigenaar.

B. Bij de overige gevallen:

a. Geen verdere afzondering eischen, hoogstens gescheiden
houden van de gezonde diereu.

b. Reiniging van de door het dier gebruikte standen en
tuigen.

c. Vernietiging van moeielijk te ontsmetten voorwerpen.

d. Verstrekken van verband tot gebruik en van de noodige
geneesmiddelen.

Schrijvers meenen dat op deze wijze de verspreiding der ziekte
kan worden tegengegaan en dat zij ten slotte geheel kan worden
uitgeroeid.
 van Esvelü.

La Tristeza, door J. Lignières (chef des travaux a 1\'Ecole
•vétérinaire d\'Alfort, chargé de mission par 1\'Institut
Pasteur).
(Annales de VImtitut Pasteur, n». 2, van 25 Februari 1901.)

Onder den naam „Tristeza" komt in de Argentijnsche repu-
bliek en in Uraguay bij de runderen een ziekte voor, welke ge-
heel identisch is aan de Texaskoorts, die in de Vereenigde Staten
zoo nauwkeurig waargenomen is door
Smith en Ivilborne.

Lignières bestudeerde de ziekte in Argentinië en constateerde:
1°. Dat de immuniteit, verkregen na een eersten aanval, zeer
constant is.

2°. Dat het onderzoek van het bloed, voor de diagnose ante
mortem van het grootste belang, dikwgls niets aan het licht
brengt.

3°. Dat er een atypische vorm van de ziekte bestaat, waarbij het
verlies aan roode bloedlichaampjes zeer gering is of in het
geheel niet bestaat en waarbij de bloedlichaampjes uit de groote

-ocr page 463-

vaten niet door het piroplasma zijn binnengedrongen, tenzij
onmiddellijk vóór het intreden van den dood.
4d, Dat deze atypische vorm niet overeenkomt met den goed-
aardigen vorm, waarbij van het optreden der ziekte af de
globulaire iDfectie bestaat, evenals de destructie der bloed-
lichaampjes, maar dit alles zeer gering is.
5°. Dat de goedaardige vorm niet wordt veroorzaakt, zooals
Smith en Kilborne dachten, door de ,,haematozoaires punc-
tiformes",
maar altijd door het piroplasma.
Aan deze conclusies voegt hij nieuwe gegevens toe over de evolutie
van het piroplasma bigeminum en wel:

a. omtrent de cultuur in de broedstoof van het piroplasma bige-
minum onder den ronden vorm;

b. omtrent de wijze, waarop de „Tristeza" in de Argentijnsche
republiek voorkomt;

c. omtrent de absolute waardeloosheid van kinine en arsenik-
praeparaten als curatief of preventief middel;

d. omtrent een waarschijnlijke verklaring over de immuniteit en
over de wijze waarop de teken de ziekte verspreiden.
Eindelijk nog deelt hij mede hoe hij er in geslaagd is om

een verzwakking van bet piroplasma bigeminum te verkrijgen
en hoe hij een practische vaccinatie tegen de „Tristeza" vond.

Bij het onderzoek van het bloed, hetzij in verschen staat op
een verwarmde plaat, hetzij in gekleurde praeparaten en vooral
bjj de methode van
Laveran, zag Liqnières dat het piroplasma
spoedig een ronden vorm aanneemt door samentrekking van het
protoplasma en hierop uit het bloedlichaampje treedt. Is het te
onderzoeken bloed nu rijk aan parasieten, zoo kan men deze vrij
in peervorm in het serum vinden of voorzien van een geeseldraad
aan het slanke uiteinde. Bewaart men het bloed in de broedstoof,
dan zijn na 24 uur alle parasieten afgerond, schijnen zij kleiner
en laten zij zich beter door methyleenblauw kleuren. Van dit
oogenblik af moet men steeds gekleurde praeparaten onderzoeken.

Met behulp van de uitmuntende methode van Laveran slaagde
hij gemakkelijk om in den peervorm (l8te stadium) van het
piroplasma bigeminum een chromatische massa te ontdekken,
welke hij
karyosome noemde. Men slaagt er niet altijd in de
karyosome te kleuren, als de parasiet den ronden vorm heeft
aangenomen (2de stadium). Ilij schijnt dan uit het piroplasma

-ocr page 464-

ontsnapt te zijn. Evenwel na verloop van 36—48 uur wordt
opnieuw de karyosorae zichtbaar in den ronden parasiet en verdeelt
zich nu door splijting in 2 tot 5 partikeltjes.

Vergeefs trachtte Lignières na te gaan op welke wijze uit
deze kleine chromatische elementen opnieuw parasieten ontstonden.
Hij meent te mogen aannemen dat juist deze kleine partikels
zeer resistent ziju en noemt ze sporen, waaruit de nieuwe para-
sieten ontstaan.

Om nu het piroplasma bigeminum te cultiveeren, bediende
Lignièues zich van een hoeveelheid gedefibrineerd bloed, rijk aan
haematozoairen, overigens steriel, verdeelde dit in 20 tot 40
buisjes en plaatste deze in een broedstoof, terwijl zij ook bij
kamertemperatuur in het laboratorium konden worden bewaard.
Daags daarop onderzocht hij na kleuring het bloed uit den bodem
van de buisjes. Merkwaardig genoeg zag hij in het meerendeel
der buisjes de parasieten langzaam verdwijnen, maar in sommige
constateerde hij een rijkelijke vorming der chromatische elementen,
welke vrij worden en de sporen zijn.

Entte hij nu uit een dergelijk buisje wat bloed over in
een ander buisje, dat veel haemoglobinehoudend serum bevat,
en van hier opnieuw in serum dat rijk is aan haemoglobine, dan zag
hij daarin de sporen, welke zeer talrijk waren, grooter worden,
bovendien een ronden vorm aannemen, waarin zich wederom een
chromatische massa vormde. Meestal zag hij in iederen para-
siet zich twee sporen vormen. Nooit gelukte het
Lignières in de
cultuur den peervorm te onderkennen; deze schijnt dan ook
uitsluitend te bestaan bij de endoglobulaire parasieten.

Overbodig is het wellicht mede te deelen, dat zij zich in de
gewone voedingsmedia, zooals bouillon, gelatine, agar-agar, enz.
niet laten cultiveeren.

Lignières gelooft dat hij het succes van zijn proeven te danken
heeft:

1°. aan het gebruik van bloed, zeer rijk aan parasieten, dat
hij verkregen heeft door een serie passages in het bloed van
runderen, en

2°. aan het feit, dat het piroplasma bigeminum niet plotseling
afsterft, maar onder sommige omstandigheden minder virulent
wordt en men met een dergelijk verzwakt virus immuniteit kan
bezorgen.

-ocr page 465-

Hij vaccineerde met een cultuur der parasieten uit het ge-
defibriueerde bloed van zieke dieren, welk bloed dus levende
piroplasma\'s bevatte die de „Tristeza" kunnen verwekken, en
dus niet — zooals men in Australië en Texas deed — door
5 gram gedefibrineerd bloed van genezen dieren subc utaan in
te spuiten.

Ziehier het resumé vau twee experimenten om de werkzaam-
heid van het vaccin te bewijzen.

Het eerste experiment werd verricht in Buenos-Ayres door een
commissie, onder presidium vau den Minister van Landbouw
der Argentijnsche Republiek.

Er werden twee sub-commissies aangesteld, één belast met het
microscopisch, de ander met het clinisch onderzoek der dieren.
Op 15 April koos de commissie 11 dieren uit een getal van \'25
runderen, komende uit een streek waar de „Tristeza" niet in-
heemsch was. Acht der elf runderen kregen in de jugularis
een injectie van een kleine hoeveelheid
verdund vaccin, waarop
geen reactie volgde. Twee andere runderen, ingeënt met zeer
virulent bloed, om de gevoeligheid der dieren voor de ziekte
aan te toonen, werden érnstig ziek en één stierf. De laatste dei-
elf koeien kreeg één gram vaccin in de jugularis, om te be-
wijzen dat het vaccin een levend piroplasma bevatte. Dit rund
kreeg dan ook „Tristeza" en genas.

Op 30 April nu werden zeven der op 15 April gevaccineerde
runderen, bovendien twee stieren, welke vóór 4 maanden waren
gevaccineerd, en vier controle-runderen met zeer virulent bloed
subcutaan ingespoten.

Het laatste rund vau de acht op 15 April gevaccineerde dieren
werd, tegelijk met een contróle-koe, bedekt met jonge teken uit
het laboratorium en afkomstig uit besmette streken.

Acht dagen hierna waren de vier contróle-dieren dood, onder
verschijnselen van hooge temperatuur, haemoglobinurie en een
groote hoeveelheid parasieten in het bloed, gepaard gaande met
een sterke vermindering van het aantal roode bloedlichaampjes,
dus het volkomen ziektebeeld vau „Tristeza".

Geen der andere gevaccineerde dieren werd ziek. Het gevac-
cineerde rund, bedekt met teken, bleef gezond, het niet geënte
werd na 10 dagen ziek en stierf na 18 dagen.

Het andere experiment had te Alfort plaats en werd gevolgd

-ocr page 466-

door een commissie uit de „Société centrale de médecine vété-
rinaire" en door verschillende leden van het Institut
Pasteur.

Op 5 Juli werden een os en een koe gelijktijdig gevaccineerd
door een intraveneuse injectie. Geen ziekteverschijnselen volgden.

Op 15 Juli werden deze beide geënte runderen en twee andere
koeien, welke 1 a 2 maanden te voren den goedaardigen vorm
der ziekte hadden gehad, door
Nocard geënt met 5 gram
virulent bloed onder de huid. Een controle-os kreeg dezelfde
injectie.

Van 21 Juli af steeg de temperatuur van het contróle-dier
tot 40.4° C.; het aantal roode bloedlichaampjes was nog nor-
maal, ongeveer 8000000. Op 22 Juli is de temperatuur 40.7° C.,
de urine rood, in het bloed waren weinig parasieten aanwezig
en het aantal roode bloedlichaampjes bedroeg 1000000. De
overige dieren bleven volkomen gezond.

Op 28 Juli bestond een hevige haemoglobiuurie, men telde
slechts 370000 bloedlichaampjes en het rund scheen te zullen
sterven. Evenwel was na 24 uur de toestand beter, de tempe-
ratuur daalde, het aantal parasieten werd minder en op 25 Juli
was de urine weder normaal.

Het dier herstelde volkomen, de overige runderen bleven
gezond.

Een vijftal niet zeer duidelijke afbeeldingen completeeren
de interessante mededeeling.
 Hoefnagel.

Beschuttende enting tegen liomlcnziekte.— Ciiauveau deelde
6 Mei j.1. in de „Académie des Sciences" mede dat in zijn insti-
tuut een methode van enten tegen hondenziekte was gevonden.
Zijn assistent,
Dr. Piiisalix, heeft door intraveneuse injectie van
een microbe, afkomstig uit het bloed en de organen van caviae,
welke gestorven waren aan acute septicaemie, bij den houd een
ziekte verwekt, die met hondenziekte overeenkwam.

In de meening dat hij, zoo niet den specifieken, dan toch een
zeer na verwanten microbe voor zich had, heeft Dr.
Phisaltx
een serie honden tegen deze microben geënt; ook heeft hij bij de
aan hondenziekte lijdende honden denzelfden microbe terug gevon-
den met al zijn morphologische en biologische eigenschappen.
Het gelukte hem door subcutane injectie van culturen bij den
hond immuniteit te verkrijgen; de entliugen weerstonden zoowel

-ocr page 467-

de natuurlijke als de experimenteele infectie. (Bulletin de 1\'Aca-
démie des Sciences,
8 Mai 1901.) VV. O. S.

Listek over examens. — Aan een feestmaal van de Ediu-
burghsche Universiteitsclub heeft lord
Listek gesproken over
geneeskundige examens. Hij is een warm voorstander van het
examineeren der studenten door hun eigen leeraren, die het best
de werkelijke verdiensten en de werkelijke kennis van hun leer-
lingen kunnen beoordeelen. De tegenwoordigheid van den leeraar,
met de hulp van een assessor, is het voorbehoedmiddel tegen
overdreven toegevendheid, maar ook tegen overdreven gestreng-
heid. Geen leeraar kan alle onderwerpen van zijn vak in een
behoorlijken leertijd behandelen, maar wat hij wel kan doen, is
het inprenten van degelijke grondbeginselen betreffende het ma-
teriaal, waarover hij te beschikken heeft. Moet de student zich
voorbereiden voor alle vragen, welke een vreemde hem kan doen,
dan geschiedt hem een groot onrecht, en wordt hij er toe ge-
bracht de leerstof machinaal in te pompen. (
Lancet; Weekblad
voor Geneeskunde
, 25 Mei 1901.) W. G. S.

Bepalingen betreffende de Staatszorg voor de
paardenfokkerij in Nederland.

Het gewijzigd ontwerp van wet is met groote meerder-
heid in de Tweede Kamer aangenomen, waarmede een
belangrijke stap tot bevordering der paardenfokkerij is gedaan
en terecht vertrouwen betoond in bet beleid van den Directeur-
Generaal van Landbouw. In korte jaren is op landbouwgebied
in Nederland veel gedaan, doch het werd ook hoog tijd, en er
is gelukkig nog veel in voorbereiding.

Thans moet het ontwerp-wet nog worden aangenomen dooi-
de Eerste Kamer. Enkele leden zullen er wel een extra woord
aan wijden, doch er zal wel geen meerderheid zijn te duchten
voor verwerpen.

De wet zal vermoedelijk ongeveer als volgt worden vastgesteld:

Wij Wilhelmina, bij de gratie Gods, Koningin
der Nederlanden, Prinses van O r anj e- N as sa u, enz.,
enz., enz.

-ocr page 468-

Allen, die deze zulleii zien of liooreu lezen, saluut! doen te
weten :

Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het weuschelijk
is bepalingen vast te stellen betreffende de Staatszorg voor de
paardeufokkerij ;

Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met
gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§ I.

Van de verplichte keuring en het gebruik van dekhengsten.

Art. 1. 1. Tot dekking van merriën mogen slechts hengsten
gebezigd worden, die voor de provincie, waarin de dekking plaats
heeft, goedgekeurd zijn door eene daartoe ingestelde algemeene
keuringscommissie.

2. Deze bepaling is niet toepasselijk, wanneer de hengst en
de merrie tydens de dekking en de 1.0 daaraan voorafgaande
dagen in vollen en onvoorwaardelijken eigendom aan deuzelfden
persoon of dezelfde personen toebehoorden.

3. Aandeelhouders of leden eener vereeniging tot exploitatie
van één of meer dekhengsten worden voor de toepassing der,
in het tweede lid vervatte, uitzonderingsbepaling niet als eige-
naar beschouwd.

4. Op het erf, waar een goedgekeurde hengst tegen betaling
beschikbaar is voor dekking, mag noch een afgekeurde hengst
noch een ongekeurde hengst, die tot de laatst gehouden provinciale
keuring toegelaten had kunnen worden, gehouden worden.

5. In bijzondere gevallen kan door Ouzen Minister vau
BiDnenlandsche Zaken ontheffing worden verleend van het, in
het vierde lid omschreven, verbod.

Art. 2. 1. De algemeene keuringscommissie bestaat uit vier
vaste en twee voor iedere provincie wisselende leden.

2. De commissie wordt bijgestaan door een secretaris.

3. De vier vaste leden en de secretaris worden door Ons
benoemd.

4. Van de vier vaste leden moeten drie geëxamineerde vee-
artsen ziju. Gelijktijdig met de benoeming dezer 4 vaste leden
wordeu ten minste evenveel plaatsvervangende leden door Ons

-ocr page 469-

benoemd. Van deze moeten ten minste drie geëxamineerde
veeartsen zijn,

5. De twee voor iedere provincie wisselende leden worden
benoemd door de betrokken provinciale regelingscommissie, be-
doeld in artikel 15. Deze benoemt gelijktijdig ten minste evenveel
plaatsvervangende leden.

6. De leden, de plaatsvervangende leden en de secretaris
kunnen worden geschorst en ontslagen; zulks geschiedt wat
de vaste leden en hunne plaatsvervangers alsmede den secretaris
betreft door Ons en wat de wisselende leden en hunne plaats-
vervangers betreft door de betrokken provinciale regelings-
commissie.

Art. 3. De leden, de plaatsvervangende leden en de secretaris
der algemeene keuringscommissie worden benoemd voor den tijd
van 3 jaar, maar ziju terstond weder benoembaar.

Art. 4. 1. De algemeene keuringscommissie wordt verdeeld
in twee subcommissiën, tusschen welke het werk der keuring

\' O

wordt verdeeld en waarvan de ééne uitsluitend bestaat uit de
drie geëxamineerde veeartsen, welke subcommissie A, de andere uit
de drie overige leden, welke sub-commissie B genoemd wordt. l)

2. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken wijst de voor-
zitters der sub-commissiën aan. De voorzitter der sub-commissie
B is tevens voorzitter der geheele commissie.

3. Bij afwezigheid of ontstentenis van een voorzitter wordt
deze tijdelijk vervangen door het oudste lid in jaren, dat aan-
wezig is.

4. Bij afwezigheid of ontstentenis van den secretaris wordt
deze vervangen door een der, door den voorzitter aan te wijzen,
leden of plaatsvervangende leden.

Art. 5. 1. De leden, de plaatsvervangende leden en de se-
cretaris der algemeene keuringscommissie genieten vergoeding
voor reis- en verblijfkosten naar de tweede klasse van het tarief,

lj Door het besluit der Tweede Kamor dat ook de subcommiasio B uit
drie personen zal bestaan — één aan te wijzen door het Rjjk en twoe door
de provinciale regelingscommissio — moet in artikel 4, eerste lid, worden
gesproken van
drie in plaats van vier „overige leden".

Ten opzichte van artikel 6, derde lid, zij opgemerkt dat vóór de vaststelling
van de dagen en plaatsen der keuringen ook het College van Gedeputeerde
Staten moet worden gehoord.

-ocr page 470-

vastgesteld bij Koninklijk besluit van 5 Januari 1884 (Staats-
blad n°. 4).

2. De leden en de plaatsvervangende leden ontvangen een
vacatiegeld voor eiken dag, waarop zij tot het verrichten van
keuringen werkzaam zijn.

3. De secretaris ontvangt eene jaarlijksche toelage.

Art. 6. 1. In iedere provincie geschieden jaarlijks in het voor-
en najaar de gewone keuringen van de hengsten, die men tot
de eerstvolgende najaarskeuringen tot dekking wenscht te be-
zigen.

2. De gewone keuringen geschieden in iedere provincie op
één of meer plaatsen met geschikte gelegenheid voor onderzoek.

3. De dagen en de plaatsen der keuringen worden jaarlijks
door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken vastgesteld, de
algemeene keuringscommissie en de provinciale regel ingscoiu-
missie in het gewest, waarin de keuringen plaats hebben, ge-
hoord, en ter kennis gebracht van de betrokken Gedeputeerde
Staten en beide voornoemde cominissiën.

4. De voorjaarskeuringen hebben plaats in Februari of Maart,
de najaarskeuringen in September, October of November.

5. In iedere provincie worden de keuringen en de daarmede
verband houdende werkzaamheden geregeld en geleid door de
provinciale regelingscommissie in overleg met de algemeene
keuringscommissie.

Art. 7. 1. De hengsten worden achtereenvolgens gekeurd,
eerst door de, in artikel 4 bedoelde, sub-commissie B, zooals zij
voor de provincie, waarin de keuring plaats heeft, is samenge-
steld, en daarna door de, in voornoemd artikel bedoelde, sub-
commissie A.

2. Iedere sub-commissie beslist bij meerderheid van stemmen;
bij staking van stemmen wordt de hengst geacht te zijn goed-
gekeurd.

3. Bij de keuring door de sub-commissie B is te onderzoeken,
of de hengsten wat bouw, stand en gang betreft, bet ras in
aanmerking genomen, als fokdieren geschikt zijn; de commissie
blijft buiten beoordeeling van de fokrichting.

4. De keuring door de sub-commissie A, tot welke slechts
hengsten toegelaten worden, die bij de keuring door de sub-
commissie B zijn goedgekeurd, bestaat in een onderzoek op stille-

-ocr page 471-

kolder en gebreken van oogen, ademhalingswerktuigen en ge-
slaclitsdeelen. Het constateeren van een of meer dezer gebreken
moet
in den regel tot afkeuring leiden; voor hengsten van 7J
jaar en ouder evenwel, die bij de keuringen van het voorafgaande
jaar hier te lande waren goedgekeurd, levert het bestaan van
cornage geen reden op voor afkeuring.

5. De algemeene keuringscommissie stelt den betrokken
eigenaar of houder ten spoedigste in kennis met den uitslag van
de keuring door de sub-commissie B, indien deze tot afkeuring
heeft geleid, en met dien van de keuring door de sub-commissie
A; van iedere afkeuring moet de reden worden opgegeven en
met redenen zijn omkleed; bovendien is te vermelden, wanneer
goedkeuring plaats vindt ondanks het bestaan van cornage.

Art. 8. 1. De uitspraken der algemeene keuringscommissie
zijn onherroepelijk.

2. In geval evenwel van afkeuring wegens cornage kan dooi-
den eigenaar of houder van den hengst eene herkeuring worden
aangevraagd. Deze herkeuring beeft plaats aan \'s Rijks veeartsenij-
school door de, aan die school verbonden clinische leeraren.

Art. 9. De hengsten, die bij de, in artikel 7 bedoelde, keu-
ring door de sub-commissie A of bij de herkeuring, genoemd in
artikel 8, zijn goedgekeurd, worden voorzien van een merk,
waarvan het model en de wijze, waarop het zal worden aange-
bracht, door Onzen Minister van Biunenlandsche Zaken zullen
worden vastgesteld.

Art. 10. 1. De algemeene keuringscommissie maakt voor iedere
provincie, na afloop der keuringen, een rapport op, waarin voor-
komt eene volledige beschrijving van alle ter keuring aangeboden
hengsten alsmede eene opgave van de hengsten, die goedgekeurd
zijn (waarbij die, welke goedgekeurd
zijD ondanks het bestaan
van cornage, afzonderlijk ziju te vermelden), en van de redenen,
die tot afkeuring hebben geleid; dat rapport wordt ten spoedigste
door haar aan Gedeputeerde Staten en aan de provinciale rege-
lingscommissie ingezonden.

2. Zij zendt jaarlijks vóór l Februari aan Onzen Minister
van Biunenlandsche Zaken een beknopt verslag van hare werk-
zaamheden gedurende het afgeloopen kalenderjaar, van welk ver-
slag tegelijkertijd door haar een afschrift of afdruk wordt gezon-
den aan de onderscheidene Gedeputeerde Staten.

-ocr page 472-

Art. 11. Bij algemeenen maatregel van bestuur wordt vastgesteld :

a. de wijze, waarop en de regelen, waarnaar de algemeene
keuringscommissie aftreedt;

b. aan wie van de samenstelling der commissie en van den
tijd van aftreding van de leden en de plaatsvervangende leden
moet worden kennis gegeven;

c. aan welke keuringen de leden en de plaatsvervangende
leden niet mogen deelnemen;

d. door wien, wanneer en in welke rangorde de plaatsver-
vangende leden zullen worden opgeroepen;

e. welke hengsten tot de najaars- en welke tot de voorjaars-
keuringen zullen worden toegelaten;

f. aan welke voorwaarden een eigenaar of houder, die een
hengst ter keuring wil aanbieden, zal moeten voldoen;

g. op welke wijze door deu eigenaar of houder van een
hengst eene buitengewone keuring zal kunnen worden aangevraagd ;

h. welke werkzaamheden de provinciale regelingscommissiëu
bij de aan haar opgedragen zorg voor de keuringen zullen hebben
te verrichten;

i. op welke wijze herkeuring, in geval van afkeuring wegens
cornage, zal moeten aangevraagd en op welke wijze die her-
keuring zal geregeld worden;

j. wat zal moeten worden gedaan om het merk, bedoeld in
artikel 9, kosteloos vernieuwd te krijgen;

k. op welke wijze voor de openbaarmaking van den uitslag
der keuring zal worden gezorgd;

l. welke stukken door de algemeene keuringscommissie na
afloop der keuring aan den eigenaar of houder van een goed-
gekeurden hengst zullen moeten worden verstrekt;

m. aan welke verplichtingen de eigenaar of houder van een
goedgekeurden hengst zal moeten voldoen;

n. biuueu welken tijd een hengst, die in eenige provincie
is afgekeurd, in dezelfde of in eene andere provincie niet ter
keuring mag worden aangeboden.

§ 2.

Van de verdeeling, het beheer en de besteding der, van Rijkswege ter

bevordering van de paardenfokkerij beschikbaar gestelde, gelden.

Art. 12. 1. Ten behoeve van subsidiën voor de paarden-

-ocr page 473-

fokkerij wordt jaarlijks een bedrag van ten minste f 75000 op
de Staatsbegrooting uitgetrokken, terwijl bovendien de kosten
der keuriugen, zoowel voor het gebruik van dekhengsten als
voor de toekenning van premiën en bijdragen uit de Rijkssubsi-
diën, komen ten laste van het Rijk.

2. De verdeeling van de voor de subsidiën beschikbare gelden
geschiedt naar den maatstaf van het aantal merriën, die gedu-
rende het afgeloopen jaar in iedere provincie gedekt zijn door
een, overeenkomstig de bepalingen van deze wet goedgekeurden,
hengst, met dien verstande, dat eene merrie, wier dekking plaats
heeft buiten de provincie, waar zij thuis behoort, gerekend moet
worden te zijn gedekt iu de provincie van herkomst.

Art. 13. 1. De Rijkssubsidiën, in het vorige artikel bedoeld,
worden gebruikt tot het toekennen van premiën, onderhouds-
bijdragen, aanhoudingsbijdragen en bijdragen in verliezen bij
verkoop van in het binnen- of buitenland aangekochte hengsten,
merriën en merrieveulens.

2. De regelen voor die toekenning worden bij algemeenen
maatregel van bestuur vastgesteld.

Art. 14. 1. Voor de, in het vorige artikel bedoelde premiën
en bijdragen komen alleen in aanmerking paarden, die in de
provincie, waar de keuring plaats heeft, thuis behooren of, voor
zoover het dekhengsten betreft, daar gestationneerd zijn of worden.

2. De toekenning van premiën of bijdragen geschiedt ver-
gelijkenderwijze, doch alleen voor paarden, welke, op zichzelf
beschouwd, waardig zijn om te worden bekroond, en wat die van
3 jaar of ouder betreft, ingeschreven zijn in één der hier te
lande bestaande openbare paardenstamboeken.

3. Om voor toekenning van premiën en bijdragen in aan-
merking te komen, behooren de hengsten van 3 jaar of ouder
te zijn goedgekeurd overeenkomstig de bepalingen van deze wet,
behooren de overige paarden te zijn vrij bevonden van erfelijke
gebreken en moeten de veulens blijken af te stammen van een
hengst, die overeenkomstig de bepalingen van deze wet is goed-
gekeurd.

Art. 15. Ter bevordering der paardenfokkerij zal in iedere
provincie door Gedeputeerde Staten, de in die provincie ge-
vestigde landbouwmaatschappijen. die meer dan G00 leden tellen,
en de, in die provincie gevestigde, openbare paardenstamboeken

-ocr page 474-

gehoord, eene provinciale regelingscommissie voor de paarden-
fokkerij worden benoemd.

Art. 16. Aan de provinciale regelingscommissie is opge-
dragen :

a. het beheer over en de uitbetaling van de gelden, voor
premiën en bijdragen bestemd;

b. het benoemen van één of meer provinciale keuringscom-
missiën voor de toekenning van premiën en bijdragen.

Art. 17. 1. In iedere provinciale keuringscommissie heeft ten
minste één geëxamineerd veearts zitting.

2. Zoowel aan de provinciale regelingscommissie als aan de
provinciale keuringscommissiën wordt door onzen Minister van
Oorlog een militair lid toegevoegd.

Art. 18. 1. Op voordracht van Gedeputeerde Staten kan
door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken vergunning
worden verleend tot het samensmelten van de provinciale rege-
lingscommissie en één der provinciale keuringscommissiën.

2. De leden der provinciale regelings- en keuringscommissiën
genieten vergoeding voor reis- en verblijfkosten naar de tweede
klasse van het tarief, vastgesteld bij Koninklijk besluit van
5 Januari 1884 (Staatsblad n°. 4).

Art. 19. De provinciale regelingscommissie stelt voor hare
werkzaamheden een huishoudelijk reglement vast, hetwelk door
tusschenkomst van Gedeputeerde Staten, die daarbij hun advies
voegen, aan de goedkeuring van Onzen Minister van Binnen-
landsche Zaken wordt onderworpen. Bij algemeenen maatregel
van bestuur wordt bepaald, wat in dat reglement zal worden
geregeld.

Art. 20. Door tusschenkomst van Gedeputeerde Staten, die
daarbij hun advies voegen, wordt jaarlijks in Februari door de
provinciale regelingscommissie aan de goedkeuring van Onzen
Minister van Binnenlandsche Zaken een plan onderworpen, be-
treffende :

a. de besteding van de gelden voor de premiën en bijdragen;

b. de bekendmaking en regeling der keuringen, zoowel voor
het gebruik van dekhengsten als voor de toekenning van pre-
miën en bijdragen.

Art. 21. Bij algemeenen maatregel van bestuur wordt be-
paald :

-ocr page 475-

a. hoe dikwijls premiè\'n voor denzelfden hengst zullen mogen
worden toegekend;

b. aan welke voorwaarden de eigenaars van paarden, waar-
voor premiën of bijdragen zijn toegekend, onderworpen zullen zijn;

c. wanneer de premiën en bijdragen zullen worden uitbetaald.

§ 3.

Strafbepalingen.

Art. 22. Voor de toepassing van deze wet en van de, inge-
volge de bepalingen van deze wet uitgevaardigde, algemeene
maatregelen van bestuur wordt hij, bij wien de hengst of de
merrie blijvend is opgestald, als de houder daarvan aangemerkt.

Art. 23. Wordt gestraft met geldboete van ten hoogste:

a. f 100 de eigenaar of houder van een hengst, die dezen
tot dekking van eene merrie bezigt of laat bezigen in strijd met
het bepaalde bij artikel 1;

b. f 50 de eigenaar of houder van eene merrie, die deze
laat dekken door een hengst in strijd met het bepaalde bij
artikel 1;

c. f 50 hij, die in het openbaar tot dekking van eene
merrie een hengst aanbeveelt of aanbiedt, die volgens artikel 1
daarvoor niet mag worden gebezigd;

d. f 50 overtreding van artikel 1, vierde lid.

Art. 24. Wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
een jaar hij, die opzettelijk een, in artikel 9 bedoeld, merk ver-
valscht of valschelijk plaatst.

Art. 25. Wordt gestraft met geldboete van ten hoogste:

a. flO de eigenaar of houder van een goedgekeurden hengst,
die niet voldoet aan eene der verplichtingen, bedoeld in artikel 11,
sub m;

b. f 50 de eigenaar of houder, die een in eenige provincie
afgekeurden hengst in dezelfde of in eene andere provincie binnen
den gestelden tijd ter keuring aanbiedt of laat aanbieden.

Art. 26. Indien tijdens het plegen van eene overtreding,
strafbaar gesteld bij artikel 23 of artikel 25, nog geen jaar is ver-
loopen sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige
wegens gelijk feit of een ander feit, strafbaar gesteld bij deze
wet, behalve dat bedoeld in artikel 24, onherroepelijk is ge-

-ocr page 476-

worden, wordt het maximum der, in de artikelen 23 en 25
bedreigde, straffen verdubbeld.

Art. 27. 1. Met de opsporing van overtredingen van deze
wet en van de, ingevolge de bepalingen van deze wet uitgevaar-
digde, algemeene maatregelen van bestuur zijn, behalve de, bij
artikel 8 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen, per-
sonen, belast de marechaussee en alle ambtenaren van de Rijks-
en gemeentepolitie.

2. Met de opsporing van overtredingen, strafbaar gesteld bij
artikel 25a, zijn bovendien belast de secretarissen der provinciale
regelingscommissiën.

Art. 28. 1. De, in artikel 27, eerste lid, bedoelde personen
zijn bevoegd ter opsporing van feiten, strafbaar gesteld bij deze wet:

a. besloten lokalen, welke niet aan eene woning verbonden
zijn, alsmede besloten erven tusschen zonsop- en ondergang
binnen te treden zelfs tegen den wil van den rechthebbende,
mits in dit laatste geval voorzien van een, door den burgemeester
of kantonrechter afgegeven, schriftelijken bijzonderen last, welke
op aanvrage aan den rechthebbende moet worden vertoond ;

b. woningen en besloten lokalen, welke aan eene woning
verbonden zijn, alsmede de onder
a. vermelde plaatsen op een
anderen dan den daarbij aangeduiden tijd binnen te treden zelfs
tegen den wil van den rechthebbende, mits in dit laatste geval
op last en in tegenwoordigheid van den burgemeester of kan-
tonrechter.

2. Wanneer het binnentreden tegen den wil van den recht-
hebbende plaats heeft, wordt door hem, die deze handeling verricht,
daarvan een proces-verbaal opgemaakt en aan den betrokken
rechthebbende binnen tweemaal 24 uur in schrift medegedeeld.

Art. 29. De, bij deze wet strafbaar gestelde feiten worden
als overtredingen, behalve het feit, strafbaar gesteld bij artikel
24, dat als misdrijf wordt beschouwd.

§ 4.

O ver gangs- en slotbepalingen.

Art. 30. 1. Gedurende zes maanden na de inwerkingtreding
van deze wet is het geoorloofd tot dekking van merriën heng-
sten te bezigen, die voor de provincie, waarin de dekking plaats

-ocr page 477-

heeft, goedgekeurd zijn overeenkomstig de provinciale voorschriften.

2. De, in het eerste lid bedoelde, termijn kan door Ons
worden verkort.

3. De verdeeling, bedoeld in artikel 12, tweede lid, geschiedt
de eerste maal na de inwerkingtreding van deze wet naar den
maatstaf van het gemiddeld aantal der, in de laatste 3 jaar in
iedere provincie aanwezige, veulens.

Art. 31. De stukken, krachtens deze wet opgemaakt, zijn vrij
van zegel en van de formaliteit van registratie.

Art. 32. 1. Deze wet treedt in werking op een, nader door
Ons te bepalen, tijdstip.

2. Zij kan worden aangehaald onder den titel van „Wet op
de paardenfokkerij 1901". J)

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden ge-
plaatst, en dat alle Ministeriëele Departementen, Autoriteiten,
Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige
uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

De Minister van Binnenlandsche Zaken:

(Overgenomen uit liet Paard nos. van 17 en
24 Mei 1901.)

Wijziging in do Hinderwet. Discussie in de Tweede
Kamer der Staten-G-eneraal.

Aan de orde is de beraadslaging over het wetsontwerp tot
wijziging van de Hinderwet.

De heer van Kempen bepleit de vrijheid en de vrije ontwik-
keling van bedrijf en nering; die vrijheid wordt hier aangerand
door de uitlegging, die aan de Hinderwet door de Regeering
wordt gegeven, en waardoor aan de gemeentebesturen vrijheid
wordt gegeven, zekere bedrijven te dwingen op een bepaalde
plaats uitgeoefend te worden. Tegen die neiging in socialistischen
geest komt spreker in verzet.

De heer Sm eenre erkent, dat de belangen der hygiëne behoo-

-ocr page 478-

ren te worden in acht genomen bij de regeling van het bedrijf.
Maar hij betwist, dat gemeentelijke slachthuizen die eischen der
gezondheid bevredigen, omdat men van elders vleesch kan in-
voeren, dat niet aan de controle van de algemeeue slachthuizen
is onderworpen. Beter ware het een rijks-keuring in te voeren;
dan zal men meer waarborgen voor de volksgezondheid krijgen.
Indien vleeschkeuring noodig is voor de algemeene gezondheid,
dan moet die. keuring ook algemeen zijn en niet beperkt worden
tot enkele groote plaatsen. Aan de slachthuizen zijn toch ook,
nevens de voordeelen, nadeelen verbonden. Een noodzakelijk
complement van slachthuizen is verbod van vleeschinvoer, en
zelfs van stukken vleesch van zekere kleur en grootte. Zoodoende
wordt bet vroeger bloeiende vleeschbedrijf eenvoudig vernietigd,
ook door het verbod van het ongekeurd gebruik van zekere
onderdeelen van koeien of varkens. Daarom is het beter een al-
gemeene rijks-keuring in te voeren die voor allen gelijk werkt,
en waarnaar de gemeentebesturen zich zullen hebben te gedra-
gen. Is de regeering niet met hem van meening, dat rijks-keu-
ring ook naar de bedoeling van den wetgever van 1875, een
besliste noodzakelijkheid is en ligt het dan niet op den weg van
den Minister, die meer speciaal de belangen van handel en nij-
verheid heeft te behartigen?

De Minister van Waterstaat (de heer Lely) zegt, dat de vraag
omtrent een rijks-keuring hier niet aan de orde is; hier is niet
de quaestie van keuring van het vleesch aan de orde, maar een
wijziging van de Hinderwet, het toezicht bedoelend op in-
richtingen, die gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken.
De wetgever heeft bepaald, dat zulke inrichtingen niet mogen
bestaan zonder vergunning van B. en W., terwijl bij art. 4 der
wet aan den gemeenteraad een meer uitgebreide bevoegdheid
is gegeven, om sommige inrichtingen aan bepaalde plaatsen van
bedrijfsuitoefeuingen te binden. De bevoegdheid blijft bestaan,
ook al wordt het ontwerp afgestemd. Nog meer; wat hier wordt
voorgesteld, gaat zelfs zoo ver niet als de wetgever van 1875
heeft bepaald. Niet alleen bepaalde wijken, maar ook bepaalde
plaatsen, zijn voor het bedrijf daarbij aangewezen en daartoe
behoorden de slachthuizen. In 1875 heeft de wetgever aldus
bepaald, en na dien tijd zijn in verschillende gemeenten slacht-
huizen opgericht. De Hooge Raad heeft intusschen uitgemaakt,

-ocr page 479-

dat de redactie der wet niet precies omschrijft de bedoeling van
den wetgever, en nu stelt de regeering voor de redactie in over-
eenstemming te brengen met de bedoeling der wet. De bevoegd-
heid der gemeentebesturen is echter niet onbeperkt, maar aan
zekere voorwaarden onderworpen. Nu wijst men op het groote
bezwaar speciaal voor de slachterijen; maar zou het niet veel
erger zijn als bepaalde wijken voor het slagersbedrijf aangewezen
werden, iets waartoe den raad de bevoegdheid niet is ontzegd
door den Hoogen Raad? Op grond van een en ander acht de
Minister het wenschelijk dit ontwerp aan te nemen.

De heer van Dedem ontkent, dat de wetgever van 1875 de
verplichting heeft opgelegd, alleen in slachthuizen te doen
slachten; dat de gemeente een bepaald bedrijf in de uitoefening
kan begrenzen binnen door de gemeente opgerichte inrichtingen.
Doch al ware het ook anders, dan nog is z. i. de wetgever be-
voegd om op de beperkende voorschriften terug te komen. En
dan meent ook hij, dat slechts een algemeene rijks-keuring het
hygiënisch doel kan treffen, omdat men nu toch clandestien vee
kan invoeren in de gemeente.

De heer Kuijpeh zal tegen het ontwerp en ook tegen het
amendement stemmen, omdat, als het hier om de volksgezondheid
gaat, de algemeene verplichting tot het oprichten van slachthui-
zen behoort te bestaan. En clan moet deze materie afzonderlijk
geregeld worden met de noodige waarborgen daarnevens. Bijv.
zou hij het beter achten, dat den gemeenteraad de bevoegdheid
werd gegeven een ledig terrein voor slachtplaats aan te wijzen.
Voorts wil bij belanghebbenden gehoord zien voor het verhaal
van de kosten en omtrent de noodzakelijkheid der gemaakte kosten.
Hij verlangt bepalingen tegen bet invoeren van elders van
vleesch, dat aan de controle ontsnapt, en over de quaestie dei-
schadeloosstelling aan hen, die eigen slachthuizen hebben en ze
moeten verlaten.

De heer Drucker zegt, dat dit ontwerp slechts bedoelt de
verzekering der rechtsgelijkheid van gemeentelijke verordeningen
op het slachten , en wijst er op, dat de heer
van Kempen zich
herhaaldelijk in den Leidschen raad heeft verklaard voor ge-
meentelijke slachthuizen, en die toelaatbaar heeft verklaard ook
op antirevolutionair standpunt, gelijk ook de heer
van Asch van
Wijck die slachthuizen voor Utrecht heeft verlangd. Nu geeft

-ocr page 480-

spreker den heer Smeenge toe, dat een algemeene rijks-keuring in
het belang der volksgezondheid zou wezen, en dat ook de be-
langhebbenden daarbij moeten worden gehoord. Maar dit gaai
buiten deze wet om, want de keuring kan bestaan naast openbare
slachthuizen, zoodat bijvoorbeeld Leiden, dat een abattoir wil
maken, reeds een verordening heeft op het keuren enz. van
vleesch. Dus dit heeft met de noodzakelijkheid van dit ontwerp
niets te maken. En wanneer nu de heer
van Dedem het nut van
openbare slachthuizen ontkent, dan komt hij in tegenspraak met
hetgeen in de meeste buitenlandsehe staten algemeen bestaat.
En waar die openbare slachthuizen bestaan, is men in het bui-
tenland (spreker wijst meer bepaald op Zweden) daarmede zeer te-
vreden ; en in geen gemeente is de vleeschprijs gestegen, ondanks
de slachthuizen. Ook te Rotterdam zijn de kleine slagers, behalve
enkele knoeiers, zeer er mede ingenomen. Over het nut van de
slachthuizen bestaat derhalve bij de deskundigen geen twijfel.
Overigens eischt de goede trouw, dat gemeenten, die zich ge-
grond hebben op de werkelijke bedoeling der wet in hun recht
gehandhaafd worden. Wij maken hier geen nieuwe wet, maar
geven alleen een duidelijker omschrijving van de bedoeling der
wet. En daarmede vervallen de algemeene bezwaren.

Na replieken wordt de algemeene beraadslaging gesloten.
Art. 1 van het ontwerp luidt:

,.De punt, voorkomende aan het slot van het eerste lid van
art. 4 der Hinderwet, wordt vervangen door een kommapunt en
aan dat lid wordt toegevoegd:

„3°. in het belang der openbare orde, veiligheid of gezond-
heid verbieden eene der in art. 2 genoemde inrichtingen op te
richten, te hebben of te gebruiken indien in de gemeente eene
inrichting aanwezig is, waarin belanghebbenden onder eveneens
bij verordening vastgestelde voorwaarden het bedrijf kunnen uit-
oefenen, waartoe eene inrichting wordt vereischt als bij de ver-
ordening is verboden. De laatste zin van dit lid sub 2 is daarbij
van toepassing."

De heeren Veegens en Smeenge hebben voorgesteld in artikel
1, in plaats van „der in"artikel\'2 genoemde inrichtingen" te lezen:
„slachterij, vilderij, penserij, drogerij, rookerij of zouterij van
dierlijke stoffen, of eene inrichting bestemd tot bewaring of
verwerking van bloed of dierlijken afval",

-ocr page 481-

en te doen vervallen de woorden: „De laatste zin van dit lid
sub 2 is daarbij van toepassing".

De lieer Veegens, dit amendement toelichtend, zegt dat het
strekt om wél te doen uitkomen dat dit ontwerp uitsluitend
betrekking heeft tot de bevoegdheid aan gemeentebesturen ge-
geven met betrekking tot de slachterijen of wat daarmede
in verband staat. Die bevoegdheid bestaat niet omtrent andere
inrichtingen; deze kunnen door de gemeente niet op een be-
paalde plaats worden gemonopoliseerd. En dit duidelijk te doen
uitkomen, daartoe strekt dit amendement. De redactie ervan sluit
zich aan bij art. 7 en art. 2 van de Hinderwet. Het advies van
den heer
Kuijpek om niet door de aanneming vau het amen-
dement de wet aannemelijker te maken, kan spreker niet over-
eenbrengen met het streven naar een ideaal, maar acht
hij een ongeoorloofde taktiek.

De heer Schaper verwondert er zich over, dat vau anti-revo-
lutionaire zijde en ook van liberale zijde een poging wordt ge-
daan om te reageeren tegen hetgeen de wetgever 25 jaar geleden
reeds heeft verordend. Ten onrechte sprak de heer
van Kempen
hier van een socialistische monopoliseering door den Staat. Dit
is geen socialisme en de wet bedoelt zoo iets niet. De wetgever
van 1875 heeft in het belang der openbare orde sommige bedrijven
aan bepaalde plaatsen gebonden en uu kan men ook niet, gelijk
bij het amendement geschiedt, de wet inkrimpen. Waarom zou
men iu dat opzicht het zelfbestuur der gemeenten beperken? Er
kunnen ook bijv. voor brouwerijen, voor broodbakkerijen enz. re-
denen bestaan om, wanneer het openbaar belang dit medebrengt,
tot beperking van bedrijfsplaatsen de bevoegdheid te geven. Het
amendement schept dan ook feitelijk een nieuw recht, dat de
wet van 1875 niet heeft gewild.

De Minister van Waterstaat (de heer Lely) zegt dat de heer
Veegens ten onrechte zich beroepen heeft op de Memorie van
Antwoord; de regeering heeft volstrekt niet dit ontwerp willen
beperkt zien tot de slachthuizen, omdat de regeering eenvoudig
de regeling van de Hinderwet wil handhaven; en deze geeft
geen aanleiding om voor slachthuizen een uitzondering te
maken. Daartoe is ook geen enkele reden wanneer men het
motief van het algemeen gezondheidsbelang op den voorgrond
blijft plaatsen. Het amendement is niet in overeenstemming met

-ocr page 482-

den geest der Hinderwet en ook in practiseheu zin bestaat het
bezwaar niet dat de heer
Veegens heeft aangevoerd. De uitwer-
king van het amendement zou ook een andere zijn dan de be-
doeling, waarmede het voorgesteld wordt, omdat het juist nadeelig
zou kunnen worden voor de belanghebbenden, die in de positie
zouden kunnen gebracht worden ten hunnent het bedrijf niet te
mogen uitoefenen en er elders geen gelegenheid voor zouden
vinden.

De heer Drucker zegt dat één lid der commissie van rappor-
teurs de aanneming van het amendement ontraadt, omdat het de
algemeene bevoegdheid die de wet aan de gemeentebesturen geeft,
wil gehandhaafd zien. De overige vier leden willen het amen-
dement aannemen, hetzij omdat zij bij deze gelegenheid de be-
voegdheid willen inkrimpen, hetzij omdat zij de totstandkoming
van dat wetje willen bevorderen en de ervaring van 25 jaar heeft
geleerd, dat buiten de slachterijen beperking niet dringend nood-
zakelijk is.

De heer Veegens verdedigt nader het amendement, waarop de
heer
van Dedem in overweging geeft: „rookerijen, drogerijen en
zouterijen" uit het amendement weg te nemen.

De Minister bestrijdt nader het amendement.

De heer Veegens verklaart zich tegen het denkbeeld van den
lieer
van Dedem, omdat liet amendement zich zooveel mogelijk moet
aansluiten aan de bestaande wet en omdat vele gemeenteveror-
deningen op de abattoirs van „rookerijen, zouterijen en droge-
rijen" reeds spreken.

Het amendement wordt aangenomen met 56 tegen 18
stemmen.

De artt. 2 en 3 worden goedgekeurd.

Art. 4 geeft aan deze wet terugwerkende kracht tot 30 Juni 1875.

De heer Pijnappel stelt voor, om de terugwerkende kracht in
dien zin te beperken, dat geen strafvervolging wordt ingesteld
voor overtredingen, die zonder de terugwerkende kracht niet
zouden zijn vervolgd, dus de overtredingen begaan vóór de in
werkingtreding van dit wijzigingswetje.

Na eenige discussie, waarbij de Minister betoogt dat door
deze bepaling het doel der wet feitelijk zou worden voorbijge-
streefd, wijzigt de heer
Pijnappel het amendement nog in
den vorm,

-ocr page 483-

De heer Drucker en de Minister zien nu verder geen bezwaar
tegen de overneming van het amendement.

Art. 4 wordt goedgekeurd.

Het wetsontwerp wordt aangenomen met 62 tegen 9 stemmen.

Tegen stemden de beeren: van Kempen, van Heemstra, Brum-
melkamp, van de
Velde, van Asch van Wijck (Ede), van De-
dem, de
Waal Malefijt, Donner en Lucasse. *)

(Nieuwe Rotterdamscbe Courant van 1 Mei 1901.).

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde.

Bibliotheek van Hollandsche Veeartsenij kundige

werken. 1)

(19do Vervolg.)

Van den heer Th. G. van Rijssel te Dordrecht:

J. van IIertum, De runderpest. Middelburgsche courant van
4 Januari 1845.

Om schapen tegen aanvallen van honden te beschermen, met
3 afbeeldingeu. Landbouwcourant van 10 April 1879.

Circulaire, dato 6 December 1842, van den directeur der
Nederlandsche Maatschappij van veeverzekering.

Brief, dato 19 October 1843, van den Staatsraad, Gouverneur
der provincie Zeeland, omtrent een onderscheidingsteeken voor
Rijks veeartsen.

De runderpest, bijlage tot de Landbouwcourant, nos- 2—78
(except n°. 57).

1  Ondergeteekendo verzoekt dringond aan de collega\'s in Indië kom
overdrukken to willen toezenden van allo stukkon, door hen geplaatst in de
„Veeartsenijkundige bladen", in andero tijdschriften of in kranten. Waar een
stuk in een krant aan beide zijden van een bladzijde is gedrukt, ontvangt
hij gaarne 2 exemplaren, daar dan het stuk kan worden uitgeknipt en
opgeplakt.

Verder -worden thans ook gaarne overdrukken ontvangen uit ons eigen
tijdschrift, vooral ook uit de oudere jaargangen. v. E.

-ocr page 484-

F. Clater, De paardenarts of de kuust, om zijne paarden zelf
te geuezen. Naar den \'21sten Engelschen druk. Uit het Hoog-
duitsch van
S. von Tennecker. \'s-Gravenhage, S. ue Visser 1826.

Eerste, tweede en derde verslag der proefnemingen met de in-
enting als voorbehoedmiddel tegen de longziekte onder het rund-
vee, door directeur en leeraren van \'s Rijks veeartsenijschool.

Repertorium, Tijdschrift van de geneeskunde in al haren omvang.
2de en 3dc Jaargang.

Over het onderzoeken en bepalen van den ouderdom der paar-
den. De Bóeren-Raadgever 1843, n°. 2.

Van den heer H. Anker te Oudewater:

Dr. A. Numan, Handboek der genees- en verloskunde van
het vee, enz. Vierde druk met vele bijvoegselen. Groningen,
R. J.
schierbeek 1844.

Van den heer W. F. A. Hilwig te Heusden:
Dr.
A. Numan, Handboek der genees- en verloskunde van het
vee, enz. Vijfde druk, met alle bijvoegselen der voorgaande
drukken. Groningen, R. J.
Schierbeek 1856.

Van den heer E. C. Koens te Utrecht:

G. C. Duval Verwey, Een 25-jarig jubileum (H. van Sluys),
met portret (De Nederlandsche Hondensport van 8 December

1900).

Van den heer J. Th. Loiiuizen te Winterswijk:
Uittreksel uit de Algemeene politie-verordening van de ge-
meente Winterswijk «Gezondsheidspolitie».

Van den heer K. Hoefnagel te Utrecht:
K.
Hoefnagel, Vernietiging van afgekeurd vleesch (Tijdschrift
voor Sociale hygiene en openbare gezondheidsregeling
1901, bl. 13).
Het abattoir te Utrecht (Nieuwe Rotterd. Courant van 5 Mei

1901).

Vau den heer F. van Rossen te Amsterdam:
J. W.
F. Donath, De tuberculose als volksziekte en hoe zij
kan worden bestreden, door Dr.
S. A. Knopf te New-York.
Amsterdam,
F. van Rossen 1901,

-ocr page 485-

Van den heer D. van deii Sluys te Amsterdam :

E. W. de Jong, Gemeente-instellingen te Amsterdam. Abat-
toir en veemarkt, met afbeeldingen.

Van het Nederlandseh Landbouw-Comité te \'s-Gravenhage:

Rapport (Februari 1901) over het ontwerp van wet: Bepalin-
gen tot bestrijding van de tuberculose onder het rundvee.

Van het Hoofdbestuur der Maatschappij ter bevordering der
Veeartsenijkunde in Nederland te Utrecht:

Circulaire dato 28 April 1901, inzake het wetsontwerp «tuber-
culosewet 1901».

Rapport over het ontwerp van wet, houdende bepalingen tot
bestrijding van de tuberculose onder het rundvee (Tijdschrift
voor Veeartsenijkunde, deel XXVIII, bl. 397).

Van den heer F. W. van Dulm te Arnhem :

Verslag der vee- en vleeschkeuring te Arnhem over het jaar
1900.

F. W. van Dulm, De belangen van onze paardenfokkerij (Het
Paard van 30 November 1900).

Van de redactie:

Veterinaire Almanak voor het jaar 1901. Utrecht, G. J. C.
SCRINERIUS 1901.

Van den heer M. G. de Bruin te Utrecht:

II. M. K(roon), Het verplichte pasteuriseeren (Weekblad voor
Zuivelbereiding en Veeteelt van 8 Januari 1901).

J. Wester, Castratie van koeien (Ned. Landb. weekblad van
12 Januari en van 9 Maart 1901).

Dr. J. J. L. van Rijn, Castratie van koeien (Idem van 26
Januari 1901).

A. J. Vlauings, Het wetsontwerp op de paardenfokkerij on-
aannemelijk verklaard (Idem van 26 Januari 1901).

Idem, Antwoord aan den heer H. F. Bultman Hzn. in zake
«wetsontwerp op de paardenfokkerij» (Idem v. 23 Februari 1901).

P. Teloer, Over het al of niet bestaan van gebrek aan vee-
artsen in ons land (Idem van 23 Februari 1901). .

A. te 13., Gebrek aan veeartsen (Idem van 2 Maart 1901).

-ocr page 486-

Van den lieer H. van Staa te Leeuwarden:

Inenting met tuberculine. Motie, aangenomen in de afdeeling
Utrecht der Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde
in Nederland (Leeuwarder courant van 28 Januari 1901).

Van den heer P. Baerends te Arnhem:

A. van de Poel, docter te Valburg. Toevlugt ofte heylsame
Remedien voor alderhande ziektens en Accidenten die de paarden
en koebeesten zouden kunnen overkomen: bijeenvergadert binnen
den tijd van 15 jaaren. 1800 (Manuscript).

Vau den heer J. J. IIinze te \'s-Gravenliage:

J. J. Hïnzk, Statistisch overzicht der bij het Nederlandsche
leger hier te lande, in het jaar 1899 behandelde zieke paarden.

Van de Regeering:

Verslag over den Landbouw in Nederland over 1898. lsto>
2do en 3de stuk. \'s-Gravenliage, Gebr. Belineante 1900.

Van het Bestuur:

Friesch rundvee-stamboek, Hulp-stamboek 1901, afl. 15.
Leeuwarden, N.
Miedema en C°. 1901.

Idem: Kalverenboek 1900, Leeuwarden, Coöp. Handelsdruk-
kerij 1901.

Paarden-stamboek voor de provincie Friesland 1901. Afl.
XXIII. Leeuwarden, N. Miedema en O. 1901.

Vau den heer A. van Leeuwen te Groningen:

A. van Leeuwen, Is tuberculose niet erfelijk? Nederl. Laudb.
weekblad van 23 Februari 1901.

Sincerus, De abattoirkwestie. Nieuwe Gron. courant van
25 Februari 1901.

A. van Leeuwen, Inspectie der heideschapeu in 1900. Prov.
Drentsche en Asser courant van 5 Januari 1901.

Idem: Varkensziekten (Idem van 7 Januari 1901).

Van den heer H. A. Kroes te Dieverbrug:

H. A. Kroes, Gevolgen van goedaardige droes en tuberculine-
injecties (Idem van 18 September 1900).

H. A. Kroes, Wat leert ons de paarden-tentoonstelling gehou-

-ocr page 487-

den te Parijs, met betrekking tot onze paardenfokkerij (Idem,
2 October 1900).

Van den heer H. J. Ellerman Lzn. te Dordrecht:

C. D. Donath, Gemeentelijke abattoirs. Verslag eener voor-
dracht (Dordr. courant van 20 Maart 1899).

F. van Hkchten, Gezondheidstoestand van slagers (Dordrechts
Nieuwsblad van 25 Maart 1899).

A. W. IIeidema, Wetsontwerp op de paardenfokkerij. Verslag
eener voordracht (Dordr. courant van 11 December 1900).

Dr. D. A. de Jong Jzn., De tuberculose onder het vee en de
ingediende tuberculose-wet. Verslag eener voordracht gehouden
te Dordrecht (Idem van 6 Februari 1901).

Van den heer H. J. C. van Lent te Tiel:

11. J. C. van Lent, Beschrijving van de Geldersche melkin-
richting te Tiel.
Boon\'s geïllustreerd maandschrift 1890.

Van den heer A. M.uicus te Groningen:

Het arrest van den Hoogen Raad en bet openbaar slachthuis
(Prov. Gron. courant van 12 Februari 1901).

I. Oppenheim, De Hooge Raad contra de openbare slacht-
huizen (Idem van 18, 19 en 20 Februari 1901; Tijdschrift voor
Veeartsenijkunde, deel XXVIII, bi. 315).

Adres der Slagersvereeniging te Groningen aan de Koningin,
dato 1 Maart 1901, in zake de abattoir-kwestie (Nieuwe Gron.
courant van 2 Maart 1901).

Mr. J. M. A. Roelants, De Hooge Raad en bet openbaar
slachthuis te Groningen (Prov. Gron. courant vau 28 Febr. 1901).

Van den heer T. A. L. Beel te Roermond:

Officiëele opening van het openbaar slacht- en koelhuis (Verslag
vau den toestand der gemeente Roermond over 1899).

Verslag van de Gezondheids-commissie te Roermond over 1899.
Roermond, J. J.
Romen en Zonen 1900.

De Roermondsche slachthuiskwestie. Verslag eener vergadering
(Maas- en Roerbode van 28 Februari 1901).

De slachthuiskwestie opgelost (Idem van 4 Mei 1901).

T. A. L. Beel, Practische gids voor het samenstellen en de
bediening der ijsmachines, systeem
Raoul Pictet. Uit het Fransch.
Roermond, J.
J. Romen en Zonen 1901.

-ocr page 488-

Van den heer H. M. Kroon te Deventer:

II. M. K(roon), Verbetering van de varkens (Weekbl. voor Zuivel-
ber. en Veeteelt van 2 April lOOl).

J. Wester, Het ontwerp van wet, houdende bepalingen tot
bestrijdiug der tuberculose onder het rundvee (Ideui van 16 April
1901).

H. 6. van Harrevelt, Naar aanleiding van het wetsontwerp
tot bestrijding der tuberculose onder het rundvee (Idem van
16 April 1901).

D. S(churink, id. id.

II. M. K(roon), Buitengewone vergadering van de Maatschappij
ter bevordering der Veeartsenijkunde in Nederland (Idem van
23 April 1901).

Idem, Boekbeoordeeling (idem).

Idem, De rationeele verkoop van vet rundvee (idem van
7 Mei 1901).

Idem, Over de erfelijkheid van het vetgehalte der melk bij
rundvee (idem 14 Mei 1901).

Idem, De guajakproef in de praktyk (idem).

Idem, Het nut der contróle-vereenigingen (idem 21 Mei 1901).

S(churink), Levensduur vau den tuberkelbacil in kaas (idem
van 28 Mei 1901).

H. M. Kroon, Voederkennis. De voedermiddelen en haar ge-
bruik. Doetinchem,
C. Misset 1901.

Van de firma S. J. de Jonge—Verwest te Goes:

A. A. ter Haar, Ons vee. Over fokken, verbeteren, veredelen,
verplegen en voederen. Goes, firma wed.
S. J. de Jonge—Ver-
west
en de Nederlaudsche Boekhandel te Antwerpen, z,j.(1900).

Vau den heer A. VV. Heidema !) te Groningen:

Het Paard, geïllustreerd weekblad voor fokkers, houders en
liefhebbers van paarden. Zesde jaargang. 1900.

De Hoefsmid. Jaargang 1 tot V (Van den 4den jaargang ont-
breekt afl. 1 ; kan een der lezers mij ook helpen om dit deel
te completeeren ?

-ocr page 489-

D. Sciiurink, Besnijden van veulenhoeven bij Franschen stand
(Het Paard van 11 Mei 1900).

A. v. L(eeuwen), Lekzucht bij veulens (idem).

Idem, Duitsche paardentransporten voor China (Idem van
29 Maart 1901).

B. de Jong, Wat is „Schwindel" type en „Schwindel" paard?
met antwoord van
A. W. Heidema (Idem).

L. L. te IJ, Eene aansporing (idem, 5 April 1901).

H. Welt en H. A. Vermeulen, Over scheede-injecties. Ver-
schillende stukken in „Het Paard" 1901.

Moubis, Vernieuwing van het beslag (idem 19 April 1901).

J. BallangÉe, Een korte opmerking over art. 7 van het ge.
wijzigde ontwerp van wet betreffende de paardenfokkerij (idem
van 26 April 1901).

Idem, Stoornissen in het zien als oorzaak van schrikachtigheid
(idem van 3 Mei 1901).

A. W. IIeidema, Cornage overerfelijk? (idem).

A. van Leeuwen, Het nienw ontworpen algemeen reglement
betreffende de paardenfokkerij in België (idem vau 10 Mei 1901).

A. W. IIeidema, De Belgische en de Nederlandsche ontwerp-
regeling betreffende de bevordering der paardenfokkerij (idem).

L. L. te IJ., Een koopdag in Zeeuwsch-Vlaanderen (W. D.)
(idem van 24 Mei 1901).

Bovendien verschillende kleinere mededeelingen en referaten,
welke later worden gecombineerd.

Van den heer G. L. van den Berg te Leiden:

Dr. D. A. de Jong Jzn., Vétérinaire pathologie en hygiëne.
Mededeelingen en onderzoekingen uit praktijk en laboratorium.
2d0 reeks. Leiden, G. L.
van den Berg 1901. Prijs f 1.—.

Van den heer G. C. Duval Verwey te Amsterdam :

W. G. van der Wal, Stoeterij Borculo (Ned. Sport van 26
Januari 1901).

G. C. Duval Verwèy, De hondenziekte. Verslag eener voor-
dracht. lsto gedeelte (Voor toezending van het vervolg houdt
ondergeteekende zich aanbevolen.) (Idem).

V. IIendrik\'s Jubileum (H. van Sluijs) (idem van 8 Decem-
ber 1900).

-ocr page 490-

Van den heer W. C. Schimmel te Utrecht :

E. van Welderen Rengers, Bepalingen tot bestrijding van
de tuberculose onder het rundvee (Nieuwe Rotterd. Courant van
7 April 1901).

H. de Jong, Over keuring van den hengst Nelson, uit Haar-
lemmermeer (idem van 18 November 1900).

Van den heer H. J. Hamburger te Utrecht:

Uittreksel uit het voorloopig verslag. Bepalingen tot bestrij-
ding van de tuberculose onder het rundvee (Nieuwe Rotterd.
Courant van 31 Maart 1901).

Bespreking van het wetsontwerp „paardenfokkerij" in het
Nederlandsch-Landbouwcomité (Idem van 2 Mei 1901).

Van den heer D. F. van Esveld te Utrecht:

Hrndrik\'s jubileum (Utr. courant van 17 December 1900).

Paardenfokkerij. Voorloopig verslag (Nieuw Landbouw week-
blad van 1 Maart 1901).

Een veeartsenijschool, met afbeeldingen uit de school te Stutt-
gart (De Illustratie. Bijblad Utr. courant van 18 Maart 1901).

H. C. Reimers, Welke fokrickting is voor paarden in de pro-
vincie Utrecht de meest gewenschte. Verslag eener voordracht.
(Utr. prov. en stedl. Dagblad van 28 April 1901).

D. F. van Esveld, Het slachten en afmaken van dieren. Ver-
slag eener voordracht (Idem van 15 Maart 1901).

Verslag van het eerste nationaal congres der Vereeuiging tegen
het mishandelen van dieren, gehouden 14 Mei 1898 te Haarlem.
Haarlem, J. H.
Warnier 1898.

v. E., Naamlijst, standplaatsen enz. van alle gediplomeerde vee-
artsen in Nederland en zijne koloniën (Veterinaire Almanak 1901).

Utrecht, 4 Juni 1901.

De Bibliothecaris,

VAN ESVELD.

Necrologie.

Den 9den Juni 1901 is te Hoorn overleden de rijksveearts
J.
M. Billroth.

Geboren den 12den Februari 1855 te Noordhorn, werd hij op

-ocr page 491-

25 Juli 1884 tot veearts benoemd. Hij vestigde zich eerst te
Bellingwolde, maar al spoedig (1886) vertrok bij naar Hoorn.

De overledene werd bij besluit van 28 October 1887 n°. 24,
voor den tijd van drie jaar tot plaatsvervangend districtsveearts
benoemd, waarop, bij besluit van 30 October 1890 n°. 104, de
definitieve benoeming volgde.

Van 1889—1894 was hij lid van het Hoofdbestuur onzer
Maatschappij.

Personalia.

Benoemd: tot veearts bij den burgerlijken veeartsenijkundigen-
dienst in Ned.-Indië
P. W. Kempen, J. C. F. Sohns en G. A.
van Lier.

Belast: met het veeartsenij kundig toezicht: in de residenties
Madioen en Kediri, met Kediri tot standplaats, de veearts
J.
Hellemans, thans belast met dat toezicht in de residentie
Bantam; in de res. Bantam, met Serang tot standplaats, de
veearts F. W.
Kempen, thans werkzaam bij den chef van den
burgerl. veeartsenijk. dienst in de residenties Cheribon en Peka-
longan; met Tegal tot standplaats, de veearts K.
Bosma, thans
belast met dat toezicht in de res. Besoeki; in de res. Batavia,
met uitzondering der afd. Stad en Voorsteden van Batavia, met
Buitenzorg tot standplaats, de veearts B.
Vrijburg, thans belast
met dat toezicht in de residenties Cheribon en Pekalongan.

Verplaatst: Van Ede naar Winschoten C. A. van Dorssen;
tijdelijk in Europa A. Vrijburg uit Medan (adres Beetsterzwaag).

Verleend: wegens ziekte een tweejarig verlof aan den gouver-
nements-veearts in Ned.-Indië
B. Sikkema; een éénjarig verlof
aan den gouvernements-veearts in Ned.-Indië
H. \'t Hoen (tijde-
lijk adres Tuil).

Van 22—27 Juli zal te Londen een conferentie tot bestrij-
ding der tuberculose worden gehouden, waarop de buiten-
landsche regeeringen en universiteiten en andere autoriteiten uit
Europa, Azië, Afrika, Amerika en Australië uitgenoodigd zijn
zich te laten vertegenwoordigen.

Het congres staat onder bescherming van den Koning en
heeft tot voorzitter van het organisatiecomité den graaf van

-ocr page 492-

Derby. Het is in vier afdeelingen gesplitst, één betreffende de
staats- en gemeentelijke hygiëne, waartoe behooren de statistiek,
de aangifte der controle op melk en zuivelbereiding; de tweede
of medische, die ook de climatologie en de badplaatsen omvat;
de derde, de bacteriologische, waar ook de serumbereiding ter
sprake komt, en de vierde, de veterinaire, gewijd aan de bestrij-
ding der tuberculose bij de dieren en de overdracht der ziekte
op den mensch door het vleesch en ander dierlijk voedsel.

De ofSciëele talen van het congres zijn de Engelsche, Fran-
sche en Duitsche talen.

Aan de conferentie zal een tentoonstelling gepaard gaan.

Het algemeen secretariaat is aan dr. Malcolm Morris opge-
dragen.
(N. Rolt. Ct. van 19 Mei 1901.)

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland

gedurende April 1901.

(De cijfers tusschen ( ) duiden het getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers. I

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Ho
d

h(
«

M

a

<v

TS
p
o
XI

m

£2.3

Bij ander vee. • \' «

Rotkreupel.

Groningen . .

4

•n

»

m

71

n

71

m

n

1

71

71

9(6)

Frioslnnd. . .

2

»

V

116

(2)

»

11

7)

»

»

7)

H

71

Drento. . . .

4

rt

71

«

71

8

S\')

7)

2

(\')

V

«

7)

71

1

Overjjsel . . .

3

n

H

20

(3)

n

V

n

7)

4 (*)

Y)

71

V

Gelderland . .

4

7)

n

1

7)

7)

3 (3)

V

71

}J

Utrecht . . •

3

77

71

7

O

2(>)

11

71

n

7)

1

)1

11

V

Noord-ITolland .

3

»

V

1

V

•n

7)

1

7)

n

21 (3)

Zuid-Holland

2

7)

77

5

O

1

V

4

(\')

7)

ij

7)

71

Zoeland . . .

1

n

71

71

71

71

7)

1

n

V

71

71

Noord-Brabant.

12

77

v

77

(3)

7)

71

7)

2

(2)

7)

9 (8)

71

71

71

Limburg . . .

2

n

71

n

71

7)

71

n

7)

2 (")

77

71

71

Totaal

40

71

V

225

(.0)

5(<)

8

(4)

T)

9

(5)

rt

21 ("8)

71

»

31 (»)

(Staatscourant van 15 Juni 1901, n». 112.) v. E.

-ocr page 493-

RUNDVEE-TUBERCULOSEWET,

door

P. BAERENDS.

Hoewel in hooge mate waardeerende den arbeid van de
commissie op de laatste Algemeene vergadering van onze
Maatschappij benoemd, om een rapport uit te brengen in
zake de ingediende rundvee-tuberculosewet, zoo kan ik toch
niet nalaten eenige opmerkingen naar aanleiding van dit
rapport in liet midden te brengen.

Waar de commissie begint met te zeggen, dat het ont-
werp—wet door de Nederlandsche veeartsen met belangstelling
is ontvangen, zou men er toch bij kunnen voegen, dat
deze belangstelling zich in zeer verschillende graden open-
baart en daarbij zeker niet algemeen met volle ingenomen-
heid mag worden gelijk gesteld. \')

Doch over den zakelijken inhoud van het rapport
het volgende. Reeds over artikel 1 heerscht verdeeldheid
onder de commissie; er is n.1. opgemerkt, dat slechts
zelden een veehouder vervolgd en veroordeeld zal kunnen
worden, wegens niet-toepassing van dit artikel. Dit zal in
de praktijk ongetwijfeld ook werkelijk blijken bet geval
te zijn. Wat moet dit tot gevolg hebben? Niet meer of
minder dan dat slechts zelden een aangifte van clinische
tuberculose zal plaats hebben en wel bijna uitsluitend in
die gevallen, waarbij de dieren zoo vermagerd zijn en in

1) Het applaus, waarmede de bekende motie werd aangenomen, gaf toch
wel den schün dat ieder aanwezende mot het ontworp-wet was ingenomen.

(Redactie.)

31

-ocr page 494-

zulk een gevaarlijken toestand verkeeren, dat de eigenaar
liever de uit te keeren halve waarde van het in gezonden
staat zijnde dier heeft, dan de kans te loopen zijn koe dood
te zien gaan. Dit kan toch geenszins de bedoeling der wet zijn.

Doch in geval van uiertuberculose, wat zal de eigenaar
dan doen? Natuurlijk hier nog veel minder aangifte; de
kans om gestraft te worden, bestaat toch zoo goed als niet,
dus het er maar op gewaagd; de koe wordt zoo lang mo-
gelijk gemolken en wanneer het melken niet meer wil, dan
maar gemest of op een of andere wijze zich van het dier
ontdaan. In elk geval zal de aangifte zooveel mogelijk ver-
zuimd worden om in dat geval de te beloopcn schade niet
te hebben. Natuurlijk zal het niet altijd zoo gaan, doch
ik kan op dit oogenblik niet anders aannemen dan dat de aan-
giften meer tot de uitzonderingen dan tot den regel zullen
behooren, vooral bij de uiertuberculose, waarin ik juist het
groote gevaar zie voor de verspreiding der ziekte, zoowel
bij mensch als dier.

Om dit te voorkomen, zijn er twee middelen mogelijk,
namelijk : 1°. betere vergoeding van de waarde der zieke
dieren, 2°. strengere toepassing van het aangifte-stelsel.

Punt 1 behoeft, dunkt me, geen nadere toelichting; wan-
neer de eigenaar een billijke vergoeding krijgt, d. w. z.
de volle waarde van het dier, getaxeerd naar den toe-
stand waarin het verkeert bij de aangifte, dan zal dit er
zeer toe bijdragen het kennisgeven te bevorderen. Over
punt 2 het volgende: waarom kan het niet verplichtend
worden gesteld aangifte te doen bij ieder gebrek of ziekte,
welke zich voordoet aan den uier van een melkgevende koe,
of bij iedere duidelijk waarneembare verandering in de
samenstelling van de melk? Dit is, dunkt me, een niet
al te ingrijpende zaak. Het is in het algemeen toch wel
gewenscht, dat bij alle uiergebreken de melk niet in den
handel komt, dus waarom hier geen verplichte aangifte?

-ocr page 495-

Een strafvervolging met kans op veroordeeling zal dan zeer
zeker veel gemakkelijker worden ingesteld, waardoor dus
de aangifte ook wel vrij geregeld zal plaats hebben. En
na een aangifte: aan de adjunct-inspecteurs de taak te on-
derzoeken van welken aard de uierontsteking is.

Een ander groot voordeel van het zoo spoedig mogelijk
opsporen van deze uiergebreken zal zijn, dat de melk over
het algemeen veel minder gevaar voor besmetting zal opleveren,
waardoor weder enkele zaken, zooals de commissie wensche-
lijk acht, zouden kunnen vervallen, bijv. de kalveren uit-
sluitend met gekookte melk te voeden, wat, dunkt mij, in
de praktijk nog wel eenige bezwaren zal opleveren en
moeielijk algemeen van toepassing zal zijn te brengen. Ook
het gevaar, waaraan de mensch door bet gebruik van melk
is blootgesteld, vervalt grootendeels, daar toch in den regel
de melk van koeien met gezonde uiers geen ziektekiemen bevat.

Bij artikel 14 wordt door de commissie aanbevolen, om
de dieren, welke bij de eerste proef niet reageeren, na zes
maanden opnieuw aan de tuberculinatie te onderwerpen.
Dit zal in de praktijk nog al bezwaarlijk gaan, dunkt me,
met het oog op den weidetijd; het komt mij voor, dat het
wenschelijk is, den termijn van G maanden te veranderen
in dien van een jaar.

In de laatste vergadering van de afdeeling Gelderland-Over-
ijsel is nog de opmerking gemaakt bij artikel 13, dat het vrij
dikwijls voor kan komen, vooral bij heel kleine veehouders
met één of in elk geval een gering aantal stuks vee, dat deze
in het geheel niet in de gelegenheid zijn, zulk een dier te
mesten, zoodat zij door de wet in zeer slechte conditie kun-
nen komen. Voor zulke gevallen zal het mede gewenscht
zijn, de vergoeding der waarde bij onteigening op een meer
billijke wijze te regelen.

Arnhem, Juni 1901.

-ocr page 496-

TUBERCULOSE BIJ HET PAARD,

door

H. M ARK LTS.

II.

(Uit bet laboratorium van bet abattoir te Amsterdam.)

Aan het slot van mijn eerste artikel over tuberculose bij
het paard 1) deelde ik in het kort het sectieverslag mede
van een patiënt, welke wegens progressieve vermagering ter
slachtbank werd gevoerd en bij het onderzoek ten behoeve
der keuring aan tuberculose bleek te lijden; ik gaf toen
tevens mijn voornemen te kennen, later op dit geval uit-
voerig terug te komen. Deze waarneming vond plaats in
September 1900.

ïn den loop van het daaropvolgend halfjaar had ik ge-
legenheid onderscheidene gevallen van tuberculose bij alhier
geslachte paarden te zien en microscopisch te onderzoeken ;
hieronder waren processen van zeer algemeen en van zuiver
locaal karakter. Dit materiaal, benevens het genoemde geval
van September 1900, vormt het onderwerp dezer verhandeling.

Geval III. Den 3den September 1900 werd de hulp van
dc heeren
Mazüke en Goethals ingeroepen voor een 12-
jarigen schimmelruin van de gemeentetram te Amsterdam,
waarbij patiënt sinds 1893 geregeld, zonder ziekte, zijn dienst
had verricht. Het paard vertoonde algemeenc verschijn-
selen van hevig ziek-zijn en had een temperatuur van 40°
C.,
met frequenten pols en ademhaling. Het physisch onderzoek
der respiratieorganen leverde niets bijzonders op; wel werd bij
de auscultatie van het hart een systolisch blazen gehoord,
dat het vermoeden deed rijzen op een endocarditis. Een

1  Tijdschrift voor Veeartsenijkunde, doel 28, bldz. 97.

-ocr page 497-

ingestelde behandeling had geen resultaat; de algetneene
toestand van patiënt ging in den loop der maand steeds
achteruit, de eetlust ontbrak totaal; de temperatuur daalde
langzamerhand, zoodat zij den 9don September 38.6" C. en
van den
15den September af vrijwel constant 38° C. was.
Het viel in het oog, dat patiënt verbazend veel dronk en
zeer veel urineerde; er bestond dus polydipsie en poly-
urie. Een onderzoek door middel van tuberculine heeft
niet plaats gevonden. Daar patiënt voortdurend sterk in voe-
dingstoestand achteruitging, werd hij den 29ston September
1900, dus bijna 4 weken nadat veeartsenijkundige hulp was
ingeroepen, naar het abattoir vervoerd en aldaar afgemaakt.

Bij het onderzoek na de slachting werd het volgende
waargenomen. De longen vertoonden hot karakteristieke
beeld van acute miliairtuberculose; beide kwabben
waren over haar geheele uitgebreidheid doorzaaid met hoog-
stens speldeknopgroote grijze tuberkels, welke aan de opper-
vlakte door de dofblauwe pleura heenschenierden, soms ietwat
promineerden en op de sneevlakte zich duidelijk tegen het
roode longparenchym afteekenden. Op enkele plaatsen waren
door confluentie ongeveer erwtgrootc haarden ontstaan. De
pleura-oppervlakte was vlokkig. De bronchiaalklieren
waren vergroot, spekkig en vrij van macroscopisch zichtbare
tuberkels. Noch in de longen, noch in deze klieren was van
regressieve veranderingen iets te bespeuren. In de milt
waren onderscheidene tot vuistgroote knobbels aanwezig,
bestaande uit een gele vaste massa zonder verkazing; de
miltkapsel had hetzelfde vlokkig aspect als de pleura pul-
monalis en was op verschillende plaatsen sterk verdikt; de
bil uskli eren van de milt waren op dezelfde wijze als
de bronchiaalklieren veranderd. De lever was doorzaaid
met jonge, miliaire haarden, terwijl in de nieren eveneens
jonge tuberkels, doch slechts in gering aantal, subcapsulair
waren gelegen. Dc portaalklieren kwamen overeen met

-ocr page 498-

de lymphklieren der milt; het darmkanaal, de mesen-
teriaal-, inwendige darmbeens- en v 1 e e sc h 1 y m ph-
k lier en waren normaal. Bij het onderzoek van het hart\')
werd atheroma van het endocardium met verkal-
king geconstateerd; het kwam uitsluitend voor aan de
basis en in het weefsel der valvula mitralis (in tegenstelling
met geval I, waar het geheele endocardium en de intima
aortae tot voorbij den arcus in het proces deelden).

Dekglaspraeparaten uit longen en milt, gekleurd volgens
Ziehl-Gaubet, gaven een matig aantal vrij lange bacillen
te zien ; zij stelden de diagnose „tuberculose" vast. welke
door het weefsel-onderzoek ook histologisch werd bevestigd.

Microscopisch onderzoek. Longen. De pleura\' pnlmonalis
is aanzienlijk verdikt en bestaat uit een vrij breede bind-
weefselstrook met grootere en kleinere aanhangselen, welke
zich macroscopisch als vlokken voordeden.

De bloedvaten in dit bindweefsel zijn zonder uitzondering
sterk gevuld. De longalveolen, welke direct onder de pleura
zijn gelegen, zijn alle min of meer gecomprimeerd; de
bloedvaten in de septa bevatten veel bloed. In deze alveolen
bevinden zich ophoopingen van ronde cellen, gemengd met
gedesquameerde longepithelia. Het interstitium is hier en
daar sterk cellig geïnfiltreerd, in hoofdzaak subpleuraal, doch
ook, in mindere mate, in de dieper gelegen gedeelten, waar
de alveolen eveneens vele ronde cellen bevatten. De tuber-
culeuse haarden, welke in bet interstitium zijn gelegen,
bestaan in hoofdzaak uit epitbeloïde cellen met groote
opgeblazen kernen en een zeer doorschijnend protoplasma;
ronde cellen ontbreken dikwerf bijna geheel, meestal komen
zij in de peripherie van den tuberkel voor. Eenige zeer

1 ) Dit hart werd door mij gedemonstreerd op de Algemeene vergadering
der „Veeartsenijkundigo vereeniging tot bevordering der kennis van de keu-
ring van voedingsmiddelen van dierlijken oorsprong," gehouden te Utrecht
den lsten Maart 1901.\'

-ocr page 499-

jonge, bijna uitsluitend uit epitheloïde cellen bestaande
tuberkels, met een enkele reuzencel, zag ik omgeven door
een fraaie zone van fibrillair bindweefsel met spoelvormige
kernen; deze zone werd op haar beurt door een aanzienlijk
infiltraat van ronde cellen ingesloten. Naarmate de tuberkels
grooter zijn, neemt het aantal ronde cellen toe; ook de
bindweefsellaag om den haard wordt dan aanzienlijker. Over
het geheel is het aantal reuzencellen niet groot; in vele
tuberkels ontbreken ze geheel, in andere komen er één of
twee voor. Haar afmetingen zijn niet bijzonder groot;
zonder uitzondering zijn ze centraal verkaasd en vertoonen
ze aan de peripherie een laag van ronde of ovale kernen.
De alveolen, welker wanden meestal cellig geïnfiltreerd zijn
en aanzienlijke epitheel-desquamatie te zien geven, zijn niet
zoo sterk verwijd als in geval I; van een typisch alveolair-
emphyseem kan clan ook niet worden gesproken. Dit is
hieraan toe te schrijven, dat, niettegenstaande de miliaire
haarden kolossaal talrijk zijn, zij gezamenlijk de longcapaciteit
slechts zoo weinig verminderen, dat er geen aetiologisch
moment voor een vicariëerend emphyseem ontstaat. Het
is niet te verwonderen, dat de infiltratie van het interstitium
zich somtijds ook partiëel om een bronchus bevindt; toch
mag men niet van een peribronchitis en bronchitis spreken;
het bronchiaalepithelium is goed behouden. Regressieve
veranderingen van het weefsel komen slechts zeer beperkt
voor; in enkele haarden heeft in het centrum een weinig
uitgebreid kernverval plaats gehad; in hoofdzaak bepalen
deze veranderingen zich tot de reuzencellen, welke centraal
verkaasd zijn.

In weefselpraeparaten, welke volgens Zikhl-Gabbet en
Koorevaar-Czaplewski op bacillen waren gekleurd, kon
men deze in matig aantal in de tuberculeuse haarden waar-
nemen. Zij lagen vooral in de reuzencellen, doch ook in
en tusschen de epitheloïde cellen.

-ocr page 500-

Milt. In de milt, waar de tuberculose reeds macro-
scopisch als van hoogen ouderdom te onderkennen viel, was
het microscopisch beeld het volgende. Men ziet geheele
velden van tuberculeus weefsel, hier en daar onderbroken
door vrij breede trabeculae en resten der eigenlijke miltsub-
stantie (vervallen cellen en pigment).

Veelal zijn de pigmenthoopjes gemengd met vitale ronde
cellen, welke van de omgevende tuberkels uit in dit gebied
binnendringen.

De tuberkels bestaan uit epitheloïde cellen en ronde cellen,
welke laatste hier in veel grooter aantal voorkomen dan in de
longen, lleuzencellen zijn in matige hoeveelheid aanwezig;
in den regel zijn ze centraal verkaasd en staan de kernen
aan de peripheric der cel. Op sommige plaatsen bevindt
zich tusschen de verschillende tuberculeuse haarden een vrij
oud, fibrillair bindweefsel met fraaie spoelvormige kernen,
dat dikwijls gemengd is met gladde spiervezelcn, welke
waarschijnlijk van de trabekels afkomstig zijn en door haar
staafvormige nuclei gemakkelijk in het oog vallen. Afgezien
van de centrale verkazing der reuzencellen, ontbreekt regres-
sieve metamorphose totaal; men mag dus aannemen, dat zij
slechts in aanvang aanwezig is.

In bacillenpraeparaten kwam een matig aantal tuberkel-
bacillen voor in de reuzencellen, in enkele epitheloïde cellen
of wel intercellulair.

Met gentiaanvioletoplossing behandelde miltcoupes toon-
den, door een frappant kleurverschil, gedeelten aan, welke
amyloïd gedegenereerd waren ; het weefsel was daar
duidelijk rood gekleurd, terwijl de omgeving blauw was.
Het was mij echter niet mogelijk, uit te maken in welk
weefsel de amyloïde degeneratie voorkwam, of in liet tuber-
culeuse weefsel of in de resteerende miltsubslantie.

Lever. liet periportale bindweefsel is sterk vermeerderd
en vormt breede fibrillaire strooken met betrekkelijk weinig

-ocr page 501-

kernen; de galbuizen verkeeren in proliferatie en doen zich
voor als dwars- of lengtedoorsneden met woekering van het
epithelium of wel als onregelmatige epitheelstrengen, welke
zich van een galbuis in het bindweefsel voortzetten.

De galbuiswoekering is soms zóó sterk, dat zich op een
klein gebied tal van doorsneden vlak naast elkander bevinden.
Somtijds is het bindweefsel geïnfiltreerd met kleine cellen,
waartusschen galbuisepithelia onregelmatig verspreid liggen.
De levercellen zijn normaal; van intra-acineuse bindweefsel-
vorming is geen sprake; wel zet de cellige infiltratie van
het periportale weefsel zich hier en daar een eind voort
tusschen de levercelbalken. De tuberkels bevinden zich in
het periportale weefsel en zijn zeer jong; zij bestaan uit
epitheloïde cellen en ronde cellen; reuzencellen treft men
weinig aan. Het aantal tuberkelbacillen is uiterst gering;
hier en daar kan men een enkel exemplaar intracellulair
waarnemen.

De bronchiaal-, li en aal- en p o r t aalk 1 i er en
bleken bij microscopisch onderzoek alle de zitplaats te zijn
van een diffuse tuberculeuse lymphadenitis.

Epicrisis. Waar de gegevens voor een epicritische
beschouwing (n.1. het clinisch en het pathologisch-anatomisch
beeld) aanwezig zijn, kunnen wij ons dikwijls een heldere
voorstelling maken van de wijze, waarop het pathogeen agens,
in casu de bacillus tuberculosis, het organisme heeft aangetast.

Het lijdt geen twijfel, dat de oude processen in de milt,
in tegenstelling met de acute miliairtuberculose der longen,
dit geval onder de abdominale vormen moeten doen
rangschikken; de volgende feiten sterken mij nog in deze
opvatting. De polyurie, waaraan volgens
Nocard \') wune
importance diagnostique de premier ordre\'\' moet worden
toegekend voor abdominale tuberculose, kwam bij dit paard

1) Nocard, L/es tuberculoses animales, pag-. 178,

-ocr page 502-

in lievige mate voor. De hooge temperatuur op den 3den
September en volgende dagen was zeer waarschijnlijk een
gevolg van een embolische verspreiding van virus, waarbij
lever en nieren, maar vooral de longen geïnfecteerd werden,
liet ligt dan voor de hand de milt als focus te beschouwen, van
waar de bloedinfectie totstandkwam; de milttuberculose had
dus reeds geruimen tijd bestaan zonder clinische verschijn-
selen te veroorzaken, iets, wat bij abdominale tuberculose
zeer veel voorkomt. Toen de embolie plaats vond, werd
patiënt kennelijk ziek; hij leefde nog bijna 4 weken na
dato. Mijns inziens is de aard der embolische processen
zeer goed te rijmen met een ouderdom, welke dit tijdperk
niet overschrijdt. Op het ontstaan der primaire milttuberculose
zal ik hieronder nader ingaan.

De onderkenning van het systolisch blazen intra vitam
komt zeer wel overeen met de bovenvermelde bevindingen
aan bet mitralis-klapvlies.

Geval IV. Den 29sUu November 1900 verrichtte ik de
keuring van een oud paard; de organen vertoonden de
volgende afwijkingen.

De longen waren weinig samengevallen, zeer zwaar en
verrieden op bet eerste gezicbt de aanwezigheid van vele
grootere en kleinere haarden, welke als lichte plekjes door de
pleura zichtbaar waren. Hij betasting der kwabben kon
men een hevige aandoening, over het geheele orgaan ver-
breid, constateeren. Op de sneevlakte zag men tal van
omschreven haarden tot erwtgrootte, bestaande uit een vrij
vaste, lichtgrijsgele weefselmassa, welke soms in verkazing
was overgegaan. Door samenvloeiing van kleine waren hier
en daar grootere haarden ontstaan. Zeer acute, jonge
tuberkels kwamen niet voor, zoodat het karakter van de
aandoening in ouderdom sterk verschilde van dat in geval
UI. liet stadium van eruptie van jonge tuberkels was in
het onderhavige geval reeds gepasseerd en daarmede de

-ocr page 503-

acuiteit van het proces; uit de eens miliaire haarden waren
grootere granulatieknobbeltjes ontstaan. De gelijkmatige ver-
breiding van het proces over beide longen en de, behoudens
verkazing op plaatsen van confluentie, groote overeenstem-
ming in den aard der verschillende haardjes, doen mij dit
proces als een embolische tuberculose der longen
beschouwen van subacuut karakter. De bro 11 chiaal-
klieren waren, evenals in het vorige geval, deegachtig
gezwollen, zonder macroscopisch waar te nemen tuberkels.

De milt was voorzien van tal van erwt-, knikker- tot
walnootgroote gele knobbels, welke gelijkmatig in het orgaan
verdeeld waren. Hoewel de knobbels in den regel vrij vast op
het gevoel waren (boven de grootere was de miltkapsel verdikt),
bleken de meeste toch reeds in aanzienlijke mate verkaasd t,e
zijn. De hilusklieren van de milt waren vast en gezwollen
en vrij van voor het ongewapende oog zichtbare tuberkels.

Het darmkanaal gaf het volgende te zien. In het
col on kwamen verscheidene ulcera voor met walvormige
randen; rondom een vrij groot ulcus lagen tal van kleinere.

In co ecu 111 en ilium werd slechts een enkel exemplaar
waargenomen. Bij het ilium was nog deze bijzonderheid,
dat, waar inwendig het ulcus voorkwam, uitwendig op den
darmwand een erwtgroote tuberkelmassa zat, met enkele
kleine rondornstaande parels.

De mesenteriaalklieren waren in een meer dan
dubbel-vuistgroot pakket veranderden sterk puri-
form verweekt. Ook de lumbaalklieren waren
vergroot en in verkazing overgegaan.

De vleeschlymphklieren, de nieren, de lever,
de p 1 eura en het peritoneum (behalve de bovenvermelde
parels op de serosa van het ilium) waren normaal.

In dekglaspraeparaten uit longen, milt en mesenteriaal-
klieren, gekleurd volgens
Ziehl-Gabbet, werden zeer veel
tuberkelbacillen gevonden. In de praeparaten uit de longen

-ocr page 504-

kon men in histologisch opzicht het volgende waarnemen;
wanneer men n.1. met een mes over de longsneevlakte
streek om het weefsel eenigszins uit te krabben en vervolgens
uit de aldus verkregen massa de dekglaspraeparaten maakte,
zag men na de kleuring vele reuzencellen en epitheloïde
cellen, waarin groote hoeveelheden slanke bacillen van fraai
roode kleur voorkwamen; soms vormden de bacillen een
onregelmatig netwerk, doordat zij in verschillende richtingen
over elkander lagen. Ook buiten de cellen kwamen veel
bacillen voor. In strijkpraeparaten uit den fundus der
ulcera werden ook tal van bacillen gevonden.

Het leed dus geen twijfel, dat de processen van tuber-
culeusen aard waren.

Microscopisch onderzoek. Longen. De tuberculeuse
haarden liggen eensdeels langs het grovere interstitium,
anderdeels te midden van uit verwijde longalveolen bestaand
weefsel. In de strooken interstitiëel weefsel komen vele
verwijde lymphbanen voor. De tuberkels, welke den indruk
maken in de verschillende gedeelten vrijwel even oud te
zijn, bestaan uit epitheloïde en ronde cellen; reuzencellen
zijn zeer weinig aanwezig, betrekkelijk klein en grootendeels
vervallen. Alleen aan den rand komen nog enkele kernen
voor; op regressie wijst ook de uitgebreide karyoschisis,
welke in vele tuberkels valt waar te nemen. Vele, zeer
sterk verwijde alveolcn worden begrensd door een
zone van tuberculeus weefsel, bestaande uit epithe-
loïde cellen en ronde cellen; in den regel is op eenigen
afstand van het alvcolair-lumen kernverval te constateeren.
Bij uitzondering kan men ook een reuzencel in dit pcri-
alveolaire weefsel waarnemen. In longpraeparaten, volgens
Ziehl-G.vbbet behandeld, zijn zeer veel tuberkelbacillen
zichtbaar, welke in hoofdzaak intracellulair voorkomen. Ook
in het tuberculeuse weefsel rondom de sterk verwijde alveolen
zijn ze in groot aantal voorhanden; op vele plaatsen liggen

-ocr page 505-

zij zelfs, vrij of in cellen, juist aan den rand van liet alveolair-
lumen, zoodat hier de mogelijkheid bestaat dat gedurende
het leven virus vrijkwam en langs de luchtwegen geëva-
cueerd werd.

Milt. Uit de milt werd een der jongste tuberculeuse
haarden onderzocht, welke macroscopisch nog geen verval
vertoonde. Microscopisch bleek van een eenigszins regel-
matige rangschikking der cellen in de tuberkels geen sprake
te zijn; de epitheloïde en ronde cellen liggen regelloos dooreen;
reuzencellen zijn zeer schaars. In bacillenpraepa\'raten werden
zeer veel tuberkelbacillen intra- en intercellulair aange-
troffen. Op sommige plaatsen was karyoscbisis aanwezig.

Colon. Hiervan werd onderzocht een gedeelte, waarin
de mucosa een duidelijk ulcus voorkwam. De coupes geven
het volgende te zien. Zeer oppervlakkig, in bet gebied der
LiEBERKÜHN\'sche klieren ziet men hier en daar een
leucocytheninfiltraat, dat in de diepte op sommige plaatsen
samenhangt met de direct s ubepitheliaal gelegen tuber-
culeuse haarden, welke ook in de muscularis voorkomen.
In daarop gekleurde praeparaten komen zeer veel bacillen
voor. Bij het verval, dat op den bodem van het ulcus steeds
plaats vond, bestond dus de mogelijkheid dat tuberkelbacillen
vrij in het darmlumen kwamen en met de faeces uit het
lichaam werden verwijderd.

Het paard in quaestie kon dus intra vitam èn
langs den respiratie- èn langs den digestietr ac-
tus smetstof uitwerpen en daardoor een bron
van infectie voor zijn omgeving worden.

Door den heer D. van der Sluijs werd een cavia met mate-
riaal uit de milt van dit paard intraperitoneaal geënt; dit
proefdier stierf 14 dagen na dato; bij de sectie vond men sub-
miliaire tuberkels in de gezwollen milt en tuberculose van
portaal-, i 1 i a a 1-, meseateri aal-, inguinaal- en
1 u m b a a 1 k 1 i e r e n.

-ocr page 506-

De cavia was na de enting niet noemenswaard in gewicht
afgenomen. Ia de weefselpraeparaten der verschillende tuberculense
processen, in het bijzonder in die van milt, mesenteriaal- en
lumbaalklieren werden zeer veel bacillen aangetoond; ook was
in genoemde organen microscopisch reeds regressieve metamor-
phose waar te nemen. De bacillen lagen in hoofdzaak in de
epitheloïde cellen, ook wel er tusschen. Het aantal reuzencellen
was niet groot.

Het proefdier reageerde dus op de inoculatie met het
gewone beeld van entingstuberculose door zoogdierbacillen.

O O O

Het is opmerkelijk, dat het reeds 14 dagen na de enting
succombeerde; men zou daaruit een hoogen graad van
virulentie dezer bacillen (van het paard) voor de cavia
kunnen afleiden.

Ook dit geval van tuberculose bij het paard meen ik op
grond van het sectiebeeld onder de abdominale vormen
te moeten rangschikken. De veranderingen in de milt zijn
ongetwijfeld van ouderen datum dan het proces in de longen
en vooral de kolossaal vergroote mesenteriaalklieren, welke
in sterke regressie verkeeren, wijzen op een primaire buik-
tuberculose; evenzoo de sterk aangetaste lumbaalklieren.
De darmulcera wil ik niet als bewijs voor deze uitspraak
aanvoeren, daar het in elk geval mogelijk is dat tuberkel-
bacillen, welke, zooals liet microscopisch onderzoek der
longen aantoonde, met het sputum naar buiten konden
komen, door inslikken van dit excretum in het darmkanaal
geraakten en daar hun patliogene werking openbaarden.
Indien dit werkelijk had plaats gevonden, zouden de darm-
zweren tot de jongere processen moeten worden gerekend.

Het bacillen-quantum, dat volgens Nocard 1) bij abdo-

1  Nocard, Le type abdominal de la tuberculose du cheval est d\'origine
aviaire. (Ree. de mid. vét.
189b. Bulletin de la Soc. centr. de mid. vit.)

-ocr page 507-

minale tuberculose van bet paard zeer groot is, was ook in
dit geval aanzienlijk; bovendien zouden de bacillen bij dezen
vorm een groote lengte bebben. Omtrent de lengte dei-
bacillen in het onderhavige geval heb ik geen onderzoek
ingesteld; zij is mijns inziens een hoogst onbetrouwbaar
criterium, op grond van hetgeen wij omtrent de morpho-
logische variabiliteit van microben in het algemeen weten.
Bovendien wijs ik op hetgeen door
de Jong x) ten aanzien
der lengte van tuberkelbacillen van verschillende afkomst
is medegedeeld en waaruit bet inconstante der lengte zeer
duidelijk blijkt.

Geval V. Den 21steu Maart 1901 verrichtte ik de keuring
van een geslacht, uit Engeland afkomstig paard. De volgende
afwijkingen werden daarbij gevonden. In de milt zaten tal
van knobbels, van hazelnoot- tot vuistgrootte en van vaste
consistentie; op doorsnede bleken zij te bestaan uit patho-
logisch weefsel van lichtgele kleur, waartusschen het bruine
miltweefsel overal nog in smalle strookjes zichtbaar was;
beide bestanddeelen waren in de knobbels innig gemengd.
Het miltweefsel tusschen de verschillende knobbels was
normaal.

De lienaalklieren waren zeer sterk gezwollen en
dicht bezet met speldeknopgroote haardjes.

De mes en teriaa 1 klieren waren vergroot en hard. Op
doorsnede zag men bindweefselschotten, waartusschen holten
met een deels verkaasde, deels op weg van verkalking zijnde
massa, gelegen waren. Gelijksoortig aspect vertoonden de
lumbaalklieren, de linker inwendige darm-
beensklier en de middelste en onderste hals-
klieren.

De lever was, behoudens enkele chalicotische plekjes,
normaal; de p o r t aa 1 k 1 ie r e n waren gezwollen en door-

-ocr page 508-

zaaicl met submiliaire baarden. Het darmkanaal was
normaal. Op het mesenterium zaten enkele kleine
tuberkelconglomeraten.

In het voorste gedeelte van de rechter longkwab
bevond zich een aanzienlijke, gelijkmatig geïndnreerde plek,
bestaande uit een vast, lichtgeel weefsel zonder regressieve
veranderingen.

De bronchiaalklieren waren vergroot, verkaasd en
ten deele verkalkt.

In onderscheidene dekglaspraeparaten uit de milt, de
mesenteriaalklieren en de rechter longkwab wer-
den, na kleuring volgens
Zieiie-Gabbet, geen tuberkelbacillen
gevonden.

Toch bestond er een sterk vermoeden op tuberculose, het-
welk eensdeels berustte op het karakteristieke beeld der
lympbklieren, anderdeels op het aspect der miltknobbels,
dat groote overeenkomst had met de beelden, welke reeds
vroeger (geval VIII) in dit orgaan waren geconstateerd.
In dit opzicht dient te worden opgemerkt, dat de processen in
bedoeld geval van hoogeren ouderdom waren en het is niet
mociclijk zich voor t,e stellen, hoe door progressie de milt-
knobbels van geval V nagenoeg hetzelfde voorkomen zouden
erlangen.

Door Koorevaar werd een stukje uit de milt volgens een
zoogenaamde snel methode behandeld (zie geval IX), zoodat
reeds na enkele uren op bacillen gekleurde coupes ter beschik-
king waren. Deze praeparaten stelden, zoowel door de patholo-
gische histologie als door de aanwezigheid van tuberkelbacillen
(in gering aantal), de diagnose „tuberculose\'\' met absolute
zekerheid en bevestigden het vermoeden, dat hierboven is
gemotiveerd.

Het microscopisch onderzoek heeft zich uitgestrekt over de
milt, de lien aal klieren, de mesenteriaalklieren,
de tuberkels van het mesenterium en de longen.

-ocr page 509-

Milt. De miltknobbels bestaan uit een vrij celrijk bind-
weefselstroma, in welks holten de tuberkels zijn gelegen.
Deze bestaan in hoofdzaak uit dicht aaneenliggende epithe-
loïde cellen, waartusschen meer of minder ronde cellen voor-
komen; over het geheel blijven de laatste op den achtergrond.
Het aantal reuzencellen is niet groot, evenmin het aantal
bacillen, waarvan er enkele (I of 2) in verkaasde reuzen-
cellen voorkomen. Het nog resteerend miltweefsel tusschen
de tuberkels bestaat uit ophoopingen van pigment, waar-
tusschen bindweefselcellen en ronde cellen uit de omgeving
binnendringen. De lienaalklieren bevatten vrij veel
bindweefsel; de tuberkels bestaan uit een reticulum, waarin
de cellige bestanddeelen zijn gelegen, 11.1. epitheloïde cellen,
reuzencellen en ronde cellen. De reuzencellen zijn betrek-
kelijk klein en komen slechts in matig aantal voor; de
ronde cellen vormen soms groote ophoopingen. Over het
geheel is de klier zeer bloedrijk.

De mesenteriaalkl ieren, waarvan de minst gere-
gresseerde gedeelten werden onderzocht, geven kleine tu-
berkels te zien, uitsluitend bestaande uit epitheloïde cellen
en onderling gescheiden door vele ronde cellen; de laatste
vormen dikwerf uitgestrekte velden van zeer intensief ge-
kleurde cellen, zoodat gezegd kan worden, dat over het
geheel de ronde cellen, gemengd met meer of minder bind-
weefsel, in deze klieren domineeren. De reuzencellen komen
slechts hier en daar voor; zij zijn centraal verbaasd en
hebben een periphere zone van kernen. Op sommige plaatsen
is sterke regressie aanwezig; het weefsel kleurt zich daar
met haemaluin diffuus paars en bevat veel chromatine-
korrels, welke nog intensief gefingeerd zijn. Op zulke
plaatsen is dus reeds verkazing aanwezig,

De tuberkels van het mesenterium zijn omgeven
door een bindweefselkapsel, welke 11a kleuring volgens
van Gieson prachtig te voorschijn treedt en van waar fijne

32

-ocr page 510-

fibrillen zich in de diepte tusschen de bestanddeelen der
tuberkels verbreiden. In dit fijne stroma liggen de tuberkels
als ophoopingen van epitheloïde cellen, of deze cellen liggen
meer verspreid en zijn gemengd met een groot aantal ronde
cellen. liet aantal reuzencellen is klein; centraal is verkazing
waar te nemen. Overigens is geen verval in de tuberkels
te constateeren.

In deze tuberkels en in de verschillende lymphklieren
werden in weefselpraeparaten slechts weinig bacillen gevonden.

De verandering in de rechter longkwab bleek niet
van tuberculeusen aard te zijn, doch was veroorzaakt door
een induratiev e pneumonie met proliferatie en des-
quamatie van het alveolair-epithelium; alhoewel histologisch
het beeld geenszins dat van tuberculose was, zijn nog
onderscheidene praeparaten op tuberkelbacillen gekleurd
geworden, steeds echter met negatief resultaat.

üebronchiaalklieren waren evenwel sterk tuberculeus
en gaven in coupes een gelijksoortig beeld als de mesenteri-
aalklieren.

Het is boven allen twijfel verheven, dat ook in dit geval
de buikorganen primair waren aangetast. De zeer uitge-
breide milttuberculose en de oude processen in de mesen-
teriaal- en de lumbaalklieren, alsmede in de linker inwendige
darmbeensklier, zijn even zoovele aanwijzingen in deze richting.
Op welke wijze zijn evenwel de bronchiaal-, de onderste en
middelste halsklieren geïnfecteerd geworden? Indien men
een directe opneming van virus door de bloedbaan aanneemt
met consecutieve algetneene verspreiding, zouden bij deze
embolie alleen genoemde lymphkliergroepen zijn besmet
geworden. Ik wil hierbij doen opmerken, dat het bacillen-
quantum der primaire processen zeer gering was en de voor-
waarden voor liet ontstaan van embolie dus vrij ongunstig waren.

Houdt men rekening met het lymphatisch verband, dan

-ocr page 511-

zou men de infectie op de volgende wijze kunnen verklaren.
De afstroomende bacillenhoudende lymphe der abdominale
klieren brengt het virus in den ductus thoracicus en door
dezen in de vena cava anterior.

Het zeer gering aantal bacillen gaat echter in de bloed-
baan spoedig te gronde en van het ontstaan van embolische
processen is geen sprake. Daâr de ductus thoracicus lymph-
vaten ontvangt, komende van de bronchiaal- en onderste
halsklieren, zou het mogelijk kunnen zijn, dat deze klieren
langs de melkborstbuis werden geïnfecteerd, wanneer men
hiertoe een retrograde transport van virus aanneemt. Indien
de infectie werkelijk langs dezen weg geschiedde, zou
daaruit tevens de vrijwel gelijke ouderdom der lymphklier-
processen in de buikholte en der bronchiaal- en halsklieren
kunnen worden verklaard, daar verspreiding van virus met
den lymphstroom dikwerf reeds terstond bij recente tuber-
culose plaats vindt.

Als bijzonderheid dient nog te worden vermeld, dat bij
dit geval van tuberculose in het linker hartoor een
verkalkte plek aanwezig was van 2 à 3 cM. middellijn
en ± £ cM. dikte.
Caoiot \') nam een dergelijk proces een-
maal waar in het rechter hartoor bij een paard met tubercu-
lose en onderscheidene malen bij oude paarden, meestal r e c h t, s-
zijdig. Omtrent eerstbedoelde waarneming zegt hij : „L\'ossifi-
,,cation de l\'oreillette droite du coeur est notée une fois, à titre
„de lésion contingente à côté de lésions pulmonaires avec
„cavernes.\' In verband met de mededeelingen van
Cadiot, die
deze afwijking meermalen bij oude dieren zag, meen ik ook
in het onderhavige geval deze verkalking als een toeval-
lige omstandigheid te mogen beschouwen, d. w. z. als
staande buiten eenig verband met het tuberculeuse proces.

-ocr page 512-

Geval VI. Den 2lstea Mei 1901 werd alhier een inlandsch
paard geslacht, dat bij de keuring de volgende afwijkingen
aanbood. De beide longkwabben waren zeer sterk
diffuus aangetast; zij bestonden uit groote velden van geel,
vast weefsel, dat vooral aan de bovenranden sterk ontwikkeld
was, waartusschen tal van miliaire haarden voorkwamen.
Verkazing was niet te constateeren. De bronchiaalkliereri
waren sterk gezwollen.

De mesenteriaalklieren bestonden uit een con-
glomeraat van negen noot- tot vuistgroote
knobbels, welke bij insnijding sterk verkaasd bleken
te zijn; het darmkanaal vertoonde in ilium en coecum
een tiental kleinere en grootere ulcera. De milt, de lever
en de nieren waren normaal.

In dekglaspraeparaten uit de longen, de mesenteriaalklieren
en de ulcera werden veel tuberkelbacillen gevonden, na
kleuring volgens
Zjeiil-Gabbet. Zij lieten geen twijfel
omtrent den aard van het proces over. Dit geval is
niet nader microscopisch onderzocht.

Mijns inziens moet men in dit geval, op grond van het
sectiebeeld, de tuberculose der mesenteriaalklieren als primair
beschouwen, zoodat men ook hier met een abdominalen
vorm te doen heeft. De kolossaal sterke affectie dezer
klieren met de uitgebreide regressie van het tuberculeuse
weefsel doen mij dit proces als van ouderen datum beschou-
wen dan de longtuberculose, waarbij eensdeels continentie
had plaats gevonden, anderdeels nog afzonderlijke miliaire
haardjes voorkwamen. Regressieve veranderingen ontbraken
hier geheel. Zeer waarschijnlijk zijn dc miliaire processen
in de longen het gevolg van een tweede, nog kort te voren
plaats gehad hebbende embolie (,,Nachschub„).

Met zekerheid kan worden gezegd, dat bij dit paard intra
vitam virus met de faeces naar buiten kon komen.

(Wordt vervolgdJ

-ocr page 513-

I)E NIEUWE ONDER WIJSLOKALEN AAN
\'s RIJKS VEEARTSENIJSCHOOL,

door

W. C. SCHIMMEL.

Door de opheffing van het internaat aan \'s Rijks vee-
artsenijschool zijn lokalen vrijgekomen, welke voortaan voor
het onderwijs zullen worden bestemd. Daardoor kan eeni-
germate worden voorzien in de behoefte welke algemeen,
doch in het bijzonder voor de clinische leeraren, bestond.
Deze toch hadden tot nu toe slechts één kamer te hunner
beschikking, gelegen in het houten hulpgebouw, dat meer
dan een kwart eeuw geleden werd neergezet, met de bedoeling
tijdelijk (dat is tot het in 1870 gestichte z. g. woongebouw
gereed zou zijn) te voorzien in een slaapgelegenheid voor
de interne leerlingen.

Het was wenschelijk de clinische leeraren zoo dicht
mogelijk bij hun clinieken te huisvesten, niet alleen ten
behoeve van het ziekteonderzoek, waarbij de beschikking
over een laboratorium niet zelden wordt gevorderd, maar
ook opdat instrumenten, verbandapparaten, enz., kortom al
datgene wat voor operaties en behandeling noodig kan zijn,
spoedig te bereiken is. In overeenstemming hiermede werd
besloten den leeraar in policliniek onder te brengen boven
dc voorste cliniekzaal, in de lokalen tot nog toe in gebruik
bij den leeraar in physiologie, en de beide leeraren in
stationnaire cliniek boven de achterste cliniekzaal te huis-
vesten,\'in dc lokalen tot heden bestemd voor het onderwijs
in besmettelijke en parasitaire ziekten en voor het patho-
logisch museum. Tot dit doel moesten de leeraren in be-
smettelijke en parasitaire ziekten en in physiologie, be-

-ocr page 514-

nevens het pathologisch museum, verhuizen naar de eerste
verdieping van het woongebouw.

De onderscheidene leeraren zullen bij den nieuwen leer-
cursus in September ta beschikken hebben over de volgende
on derwij slokalen.

De leeraar in besmettelijke en parasitaire ziekten en in
veeartsenijkundige politie
zal betrekken de drie kamers aan
de zuidoostzijde, l8to verdieping, van het woongebouw, vroeger
bestemd voor ziekenzaal, kamer voor onderzoek van leer-
lingen-patiënten en westelijk daarvan gelegen slaapzaal. De
eerste wordt laboratorium, de tweede leeraarskamer en de
derde leerzaal.

Aan die leerzaal grenst het eerste der vertrekken, bestemd
voor het
pathologisch museum. De tweede hiervoor aange-
wezen kamer is gelegen aan de zuidwestzijde, terwijl nog
een deel van het museum zal worden geplaatst in kasten
op den corridor. Ten einde deze gang beter te verlichten,
zijn de paneelen der deuren, welke daarop uitkomen, van
geribd glas gemaakt. Een belangrijk deel der praeparaten
kouit nu dagelijks onder de oogen der leerlingen, zoodat
het doel van het museum, bevordering van het onderwijs,
naar verwacht mag worden, eo ipso wordt bereikt.

Het overig gedeelte van deze verdieping wordt ingenomen
door de afdeeling voor
phgsiologie, hisiiologie, pathologische
anatomie cn algemeene pathologie.
In die afdeeling zal ook
de
cursus in bacteriologie worden gegeven.

Beginnen wij onzen rondgang met de leeraarskamer. Voor-
heen waschkamer voor de interne leerlingen is zij thans
herschapen in een zitkamer, voorzien van tapijt, meubel-
gordijnen, schrijfbureau, enz. Een nieuw aangebrachte deur
leidt in een kamer (noordwestzijde), bestemd voor histiologische
en bacteriologische onderzoekingen; een linoleum vloerkleed
bedekt den grond. Van hier gaat men naar de praepareer-
kamer voor college-proeven, waar tevens de plaats is voor

-ocr page 515-

het schoonmaken van glaswerk en voor de sterilisatietoe-
stellen ten behoeve van de bacteriologie.

Uit deze, voorheen als poetskamer gebruikte ruimte, treedt
men in de leerzaal welke, evenals de vroegere collegekamer
voor physiologie, ook thans weder zal worden gebezigd voor
den cursus in practische microscopie. De leerzaal leidt naar
het laboratorium voor physiologie en pathologie. Van daar
komt men door een nieuw aangebrachte deur in een ruimte
welke vroeger werd gebruikt voor badkamertjes. Deze zijn
met eenige veranderingen blijven bestaan, doch hebben de
volgende bestemming gekregen: één daarvan zal dienen
voor observatie van proefdieren, het tweede is ingericht voor
spectroscopie en photographie, het derde tot bergplaats, en
het vierde waarin een geiser en badkuip zijn blijven staan,
voor experimenten in vloeistof baden.

De gang voert van deze vroegere badkamertjes naar de
noordoostelijke en aan de Biltsche Grift gelegen kamer;
deze is ingericht tot werkplaats van den amanuensis en den
beambte die, met het oog op den cursus in bacteriologie,
aan de afdeeling is toegevoegd.

Alle kamers der afdeeling hebben, ten deele door nieuw
aangebrachte deuren, met elkander gemeenschap. Zij zijn
ruim voorzien van kasten; op onbekrompen wijze is gelegen-
heid gegeven overal gas- en waterleiding aan te brengen
en een fraaie verfbedekking draagt er toe bij om het geheel
een aangenamen indruk te geven.

Intusschen is hiermede de beschrijving dezer afdeeling
nog niet voltooid. Aan het uiteinde van den corridor, tegen-
over de zitkamer van den leeraar, dus aan de Griftzijde, is
een ongeveer even groot nieuw vertrek afgeschoten als zit-
kamer van den assistent. Ook deze kamer is voorzien van
vloerkleed, schrijftafel met bureaulamp, enz.

Voorts behoort nog bij deze afdeeling een vroeger tot
poetskamer dienend vertrek, rez-de-chaussée, waar thans de

-ocr page 516-

gasmotor met centrifuge, een kleine dynamo, een smidse en
andere benoodigdheden een plaats vinden. Van deze kamer
gaat een electrische draadgeleiding door de geheele daar-
boven gelegen afdeeling. r

Eindelijk wordt op het achterterrein der school een be-
staand steenen gebouwtje dienstbaar gemaakt aan de bacterio-
logie, door er hokken in aan te brengen tot het kweeken
van proefdieren.

Voor den leeraar in dierkunde, plantkunde, pharmacie, pr&c-
tische scheikunde
, enz. en het onder gijn toezicht staand
museum voor natuurlijke historie is de geheele tweede ver-
dieping van het woongebouw ingericht. Aldaar zijn: drie
ineenloopende zalen voor genoemd museum, een collegezaal,
een laboratorium voor practische scheikunde, een leeraars-
kamer, een assistentenkamer, een museum voor botanie en
een werkkamer voor den bediende.

De leeraar in natuur- en scheikunde had ook reeds langen
tijd behoefte aan ruimer localiteit; tot nog toe trachtte hij
daarin te voorzien door allengs meer in beslag te nemen
van den corridor, rez-de-chaussée van het woongebouw.
Thans is aan zijn lokalen toegevoegd de zaal aan de noord-
zijde, vroeger gebruikt als laboratorium voor practische
scheikunde. Dit vertrek wordt door een deur in verbinding
gebracht met de leerzaal voor theoretische scheikunde en
vormt dan één geheel met de laboratoria van den leeraar
en diens amanuensis en met de collegezaal voor natuurkunde.

De leeraar in heelkunde en aanverwante vakken mei cliniek
krijgt de ruimte boven de achterste cliniekzaal (stalgebouw),
vroeger in gebruik als pathologisch museum. Genoemde
ruimte is door een scheidsmuur in twee kamers, een
leeraarskamer en een leerzaal, veranderd. De kasten van
het pathologisch museum zijn hierin grootendeels behouden
gebleven en voortaan bestemd voor de verzameling instru-
menten en verbanden en voor de verzameling hoefbeslag.

-ocr page 517-

In beide zalen is gas- en waterleiding aangebracht, zijn voor
microscopie en andere doeleinden tafels gekomen, zoodat
daarin, wanneer de noodige utensiliën zijn toegestaan, kan
worden gewerkt. Zuidelijk van deze kamers en daarmede
door een deur verbonden, is een derde kamer ter beschikking
gekomen, welke vroeger knechtskamer was ; dit oorspronkelijk
lage vertrek is tot dezelfde hoogte opgetrokken als de andere
kamers. In hoofdzaak is het bestemd voor den bediende, tot
het vervaardigen, herstellen en slijpen van instrumenten,
voorts tot het steriliseeren, het bewaren van verbandstoffen
en toestellen, enz.

Voor den leeraar in inwendige geneeskunde en cliniek
zijn bestemd de vroegere collegekamer en leeraarskamer van
den Directeur, gelegen aan de noord- en oostzijde van het
stalgebouw, boven de achterste cliniekzaal. Bovendien heeft
hij als laboratorium een flink lokaal, zuidelijk van de eerst-
bedoelde vertrekken gelegen, dat vroeger laag, onaanzienlijk
en zonder eigenlijke bestemming, thans tot dezelfde hoogte
als de andere kamers opgetrokken en van water- en gasleiding
voorzien is. Behalve door een groot raam aan de oostzijde
(den kant der Grift), wordt door een bovenraam gezorgd
dat het daglicht in voldoende mate toegang heeft.

De leeraar in verloskunde, vleeschkeuring, veeteelt, enz.,
pohcliniek en ambulatoire cliniek
betrekt de localiteiten boven
de voorste cliniekzaal (zuidzijde stalgebouw), vroeger bestemd
voor den leeraar in physiologie, enz. Hij krijgt dus een goede
collegezaal, een laboratorium voor hem en zijn assistent, een
kleine leeraarskamer, een donkere kamer en een werkplaats
voor zijn bediende.

De leeraar in ontleedkunde, hggiëne, exterieur der huisdieren,
enz. moet zich nog steeds in zijn bekrompen leerzaal, de
z.g. „rotonde", blijven behelpen; het oude voorgebouw biedt
in zijn tegenwoordigen staat geen gelegenheid, voor dezen
leeraar de zoo gewenschte uitbreiding te verkrijgen. Toch is voor

-ocr page 518-

hem verbetering gekomen, daar hij ten minste een eigen
kamer, grenzende aan zijn leerzaal heeft gekregen. Hij behoeft
dus, buiten zijn colleges, niet meer te vertoeven in de,,rotonde",
waar de atmosfeer steeds bezwangerd is met de geuren, welke
uit de aangrenzende ontleed- en sectiezaal opstijgen. Bedoelde
leeraarskamer was vroeger het bureau van den Directeur; de
communicatie met het bureel der school is opgeheven, daar-
entegen is een verbindingsdeur gemaakt met de gang, welke
naar de leerzaal voor ontleedkunde leidt.

In de ontleed■ en sectiezaal is, bij wijze van proef, een
inrichting aangebracht voor het steriliseeren van het spoel-
water ; de cadaverdeelen worden in gesloten bakken bewaard
en aldus vervoerd naar het kerkhof (weide nabij den Ezelsdijk),
waar zij ongeveer 1.20 M. diep worden begraven.

De spreekkamer in het voorgebouw, vóór het directoraat
van prof. dr.
Mac Gili.avry, de collegekamer voor bijna
alle niet-propaedeutische vakken, is thans ingericht voor
zitkamer der assistenten. Sedert een "jaar is namelijk de
bepaling ingevoerd dat steeds één assistent, om beurten,
aanwezig moet zijn, ook des nachts. Deze maatregel, immer
gevvenscht, was noodzakelijk geworden bij de opheffing van
het internaat. Er is dus ook een slaapkamer voor de assistenten
beschikbaar; tot heden voorzien daarin de vertrekken, vroeger
bewoond door den laborant in de apotheek.

De apotheek is verplaatst uit de beperkte ruimte, waar
zij sedert de stichting der veeartsenijschool bestond, naai-
de tot één zaal vereenigde vertrekken, welke vroeger waren
ingenomen door den oeconoom en de huishoudster. Drie
ramen aan de Biltstraat, Griftzijde, en twee op de binnen-
plaats uitziende, geven het daglicht in ruime mate toegang.
Een tweede toonbank, voorzien van de noodige utensiliën,
biedt, beter dan voorheen, gelegenheid tot practisch werken.

De verlaten apotheek, thans tot spreekkamer ingericht,
zal, indien de wensch van den leeraar in teratologie

-ocr page 519-

wordt vervuld, binnen niet te lang tijdsverloop door een
trap worden vereenigd met het daarboven gelegen
terato-
logisch museum
(het vroegere verblijf van wijlen den
prosector
Verhaar). Deze kamer is veel te klein voor de
belangrijke verzameling welke de school bezit; de praeparaten
staan, niettegenstaande een deel reeds plaats heeft gevonden
op den corridor, zoodanig op en tegen elkander, dat zij
niet meer tot hun recht komen.

De beide vroegere eetzalen vormen thans het bureel
van den Directeur
met. aangrenzende wachtkamer. Een-
voudig, doch knap gestoffeerd, maakt de ontvangkamer van
den Directeur een waardiger indruk dan voorheen het
geval was.

De kamer in het voorgebouw, waarin van oudsher de
bibliotheek, later het archief was gevestigd, is ingericht als
leeskamer voor de leerlingen; deze hebben thans vrijen toegang
gekregen tot de bibliotheek.

Wanneer ten slotte nog vermeld wordt, dat in den hon-
denstal gasverlichting en in de z.g. droesstallen gas- en
waterleiding is aangebracht, dat sedert een jaar voor elke
afdeeling der stationnaire cliniek een ziekenoppasser is
aangesteld en dat het veel te kleine stalpersoneel is ver-
meerderd met een knecht voor de z.g. droesstallen, dan
blijkt genoegzaam dat er leven in de brouwerij komt, dat
de groote reorganisaties op veeartsenijkundig gebied aan
alle scholen van Europa eindelijk ook de Utrechtsche school
uit haar rust hebben wakker geschud. Nederland heeft in
dit opzicht groote verplichting aan den Directeur-Generaal,
Chef van de Afdeeling Landbouw, Mr. C. J.
Sickesz ; het
is toch buiten twijfel dat de vooruitgang op veeartsenijkundig
gebied bij slot van rekening ten goede komt aan Neerland\'s
veestapel, aan Neerland\'s welvaart.

Of we nu al tevreden zijn ? Wij zijn dankbaar, maar niet
voldaan. De leeraren zijn overladen met vakken; nieuwe

-ocr page 520-

leervakken zijn er bijgekomen (embryologie, teratologie,
vleescbkeuring, oogheelkunde, bacteriologie, enz.) en de
bestaande uitgebreid, zonder dat het leeraarspersoneel naar
evenredigheid is vermeerderd. Een hygiënisch-pathologisch
laboratorium, dat als een dringende eisch des tijcis mag
worden beschouwd, ontbreekt. Er is geen afzonderlijke
sectiezaal. In één paardenstal (4 ineenloopende stallen) en
één hondenstal worden bijna alle zieke paarden en honden
ondergebracht, onverschillig of zij aan in- of uitwendige
ziekten lijden, versch geopereerd zijn of met pneumonie,
enz. behept; het is als een ziekenhuis met één zaal. Voor
het onderzoek op cornage, voor physisch onderzoek der
patiënten en voor velerlei andere doeleinden is een manege
zeer noodig; nu de wet op de paardenfokkerij weldra in
werking treedt, zal daarin wel moeten worden voorzien.

Doch er zijn gewichtiger wenschen nog, mede uitgesproken
door de Maatschappij voor Veeartsenijkunde, veranderingen
welke den veeartsenijkundigen stand in zijn hart treffen en
waarin het kleine Zwitserland met zijn twee veeartsenij-
scholen, thans beide veterinair-medische faculteiten vereenigd
met de universiteiten te Bern en Zurich, ons is voorgegaan.
Moge dit slechts korten tijd zijn !

Utrecht, 19 Juni 1901.

Korte mededeelingen en referaten.

Onderzoekingen omtrent de werking van morphinuin hydro-
chloricum
by herkauwers, door prof. Dr. Hkss te Bern.
(Arcliiv für wissenschaftlic/ie und practische Thierheilkunde, 27 Band,
3 und 4 Heft.) — De onderzoekingen strekten zich uit over

-ocr page 521-

runderen, schapen, geiten en varkens, en hadden ten doel na te
gaan ot\' morphine bij deze diersoorten practisch bruikbaar is als
narcoticum en sedativum.

Geiten schijnen tegen morphine bijna volkomen immuun te
zijn. Een dosis van \'1 gram per kilogram lichaamsgewicht, dat
wil zeggen vau 5 tot 26 gram per dier, vermindert de gevoelig-
heid nauwelijks merkbaar; zij verwekt slechts voor geruimen tijd
onrust en excitatie.

Runderen hebben voor narcose zeer groote hoeveelheden mor-
phine noodig. Een 90 kg. zwaar kalf, dat 90 gram morphme
per os ontving, vertoonde tot aan den dood, welke na 23J uur
intrad, slechts excitatie. Geringe doses (0,0043 tot
0,877 gram
per kilo lichaamsgewicht) veroorzaakten öf den dood of irri-
tatietoestanden öf verlammingsverschijnselen. Slechts in één geval
was een 3 weken oud kalf door subcutane injectie van 0,024
gram per kilo lichaamsgewicht in volkomen narcose te brengen.

Bij schapen bleek hetzelfde. In één geval werd narcose verkre-
gen door 0,366 gram per kilo lichaamsgewicht.

Varkens stierven na closes van 0,3 tot 0,6 gram per kilo
lichaamsgewicht in diepe narcose.

Het gaat derhalve bij dieren niet door, dat de narcotiseer-
baarheid toeneemt met hun intelligentie, waut de geit staat wat
de laatste betreft ver boven het rund, het schaap en vooral het
varken. Het stupide konijn is gemakkelijk te narcotiseeren door
doses, welke, zelfs verdubbeld, apen niet altijd bedwelmen.

ITess resumeert dat bij herkauwers (en varkens) na toediening
van normale closes morphine excitatieverschijnselen domineeren,
en dat na groote closes letale paralysen ontstaan, terwijl narcosen
slechts zijn te verkrijgen door levensgevaarlijke closes.

W. C. S.

Patliogenie en prophylaxis van maanblindheid, door Dr. L.
Dor. — De schrijver beweert de microbe vau maanblindheid te
hebben gevonden. Bij de paarden van het garnizoen te Auxonne,
waar de ziekte in de jaren 1898—1899 epizoötisch heerschte,
trof hij een staphyloeoccus aan, overeenkomend met staphylococcus
aureus, welke kan worden gekweekt in zwak zuren of alcalischen
bouillon, op gelatine en op agar. De intraveneuse applicatie der

-ocr page 522-

reine culturen blijft zonder uitwerking, omdat de vloeistof te
sterk alcalisch is; geënt in het oog van een konijn veroorzaken
zij maanbliudheid, maar in het oog van een paard gebracht,
brengen zij panophthalmitis teweeg. Om de ziekte bij dit dier te
verwekken, moet men de cultuur verdunnen of haar in een
alcalische vloeistof doen ontwikkelen; in dit geval doen eenige
druppels, welke in het glasachtig lichaam zijn geïnjiciëerd, alle
verschijnselen ontstaan van een aanval, met vorming van hypopion
in de voorste oogkamer, terwijl de aanval zich na 3 a 4 weken
kan herhalen.

De intermittentie van de maanblindheid zou zijn toe te schrijven
aan de verandering in reactie van het glasachtig lichaam juist
door de aanvallen. Het glasachtig lichaam, van nature zuur, zou
alcalisch worden door de ontsteking en dan een ongunstige
middenstof vormen voor de ontwikkeling der microbe; de symp-
tomen zouden afnemen om haar acuiteit te hervatten zoodra de
middenstof weder zuur is geworden en daarmede de microben
haar vroegere werkzaamheid hebben teruggekregen.

Dor heeft een behandeling beproefd bij paarden, welke expe-
rimenteel maanblind waren gemaakt. Hij verkreeg door het
instilleeren van atropine en het doen van iridectomie eenige
verbetering. De hyperalcalinisatie van het bloed door middel van
natrium causticum schijnt de ontwikkeling der ziekte bij het
konijn te beletten. Bij het paard kon de genezing van een lichten
aanval worden verkregen door intraveneuse injectie van 120 gram
bicarhonas sodae, opgelost in 3 liter water; een hevige aanval
scheen hierdoor echter slechts langzamer tot ontwikkeling
te komen.
(Journal de médecine vétérinaire et de zootechnie,
octobre
1900.)

w. c. s.

Het abattoir te Roermond over 1900. —Aan het jaarverslag,
opgemaakt door den directeur, den heer
T. A. L. Beej., is het
volgende ontleend.

In het abattoir werden geslacht: 2292 runderen, 2221 kalveren,
882 nuchtere kalveren, 338 schapen, 5 geiten, 5871 varkens en
36 paarden, terwijl voor export werden geslacht: 158 runderen,
53 kalveren en 965 varkens. Noodslachting had plaats bij 10

-ocr page 523-

runderen, 1 kalf, 1 nuchter kalf, 2 varkens, 2 speenvarkens en
1 paard.

De opbrengst der slacht- en keurloonen bedroeg f 14758.80.

Bovendien werd ontvangen: voor buur van 13 koelcellen
f920.00, voor sterilisatie van 2 runderen en G varkens f7.50,
voor weegloon f445.30, voor ijs (1098 blokken a 30 cent per blok)
f329.40, voor herkeurloon f6 en opbrengst van de mestvaalt.
f222.00, zoodat de gebeele inkomsten f 16689.00 bedroegen. De
uitgaven zijn in het verslag niet aangegeven.

Afgekeurd werden : \\1\\ rund, 9 kalveren, 2 varkens, 2 paarden,
18 longen, 66 levers, 15 harten, 2 milten, 4 nieren, 16J uiers,
1 tong en 3 koppen ; met het stempel
Z (ziek) werden vrij gegeven :
10 runderen, \'1 varken, 8 koppen, 8 tongen, 8 longen en 8 harten.

Tuberculose werd geconstateerd bij 91 runderen, 2 kalveren
en 19 varkens.

Er werden 6 processen-verbaal opgemaakt, waarvan bij 3
veroordeeling volgde.

De sterilisator werd weinig gebruikt, toch voldoet het vleesch
aan alle eischen, daar het een aangenamen smaak heeft, een goed
uiterlijk en een uitstekend aroma.

De qualiteit van het vleesch in het algemeen is verbeterd,
maar dat van nuchtere kalveren, welke een waarde hadden van
3 a 5 gulden, was zeer slecht.

De exploitatie van het koelhuis leverde in het begin nog al
bezwaren op, maar deze zijn met goed gevolg overwonnen; het
gelukte steeds een temperatuur van 3—5° O. te bewaren. De
slagers zijn vol lof over de werking van het koelhuis, Waar het
vleesch een enkele maal zich niet goed hield, was dit aan een
verkeerde behandeling toe te schrijven en wel: 1°. het te warm
(onvoldoend afgekoeld) in het koelhuis brengen; 2°. het te dicht
op elkander hangen; 3°. gebrekkig vervoer naar de winkejs, n.1.
op elkander liggende in plaats van hangende, niet beschut tegen
zon eu stof; 4°. het heen en weer brengen van koelhuis naar
winkel en omgekeerd.

Ter bevordering der export-slachterij wordt verbinding van
het abattoir met den Staatsspoor aanbevolen, terwijl het de wensch
van vele slagers is dat spoedig de veemarkt op het terrein van
het abattoir zal worden overgebracht.

De afgekeurde dieren werden in den beginne onder den stoom-

-ocr page 524-

ketel verbrand, maar de rooster had daarvan te veel te lijden,
waarom nu de groote dieren onder politietoezicht worden verbrand
en begraven. (Waarom geen destructor? Ref.) v. E.

De exportvleeschhandel. — Op blz. 387 van dit deel werd
door H. M.
Kroon de keuring van voor export bestemd vleescli
behandeld, naar aanleiding van een onderzoek, ingesteld door de
Geldersch-Overijselsche Maatschappij van Landbouw.

Deze Maatschappij benoemde in 1899 een commissie, ,,ten
einde een onderzoek in te stellen omtrent den exportvleesch-
handel in Gelderland en Overijsel, naar de belemmeringen, die
aan een meerdere ontwikkeling van dien handel in den weg staan
en naar de middelen, die dezen handel tot meerderen bloei zouden
kunnen brengen." Zij bestond uit de heeren: Mr. M.
Oldenhuis
Gratama te Zutfen, voorzitter, Mr. A. Moll, en H. J. van
Zadeliioi\'f te Doetichem, J. Wessels te Gendringen, J. Stien-
stka
te Winterswijk en H. M. Kroon te Deventer, secretaris,
en zij bracht, dato 19 April 1901, haar rapport onder boven-
staan den titel uit.

Dit rapport is uit een landbouwkundig oogpunt van groot
belang, maar het bestudeeren er van is zeker van niet minder
gewicht voor de veeartsen.

De beperkte ruimte veroorlooft mij niet het rapport in extenso
te behandelen, maar toch wil ik op enkele voorname punten,
vooral op de conclusies wijzen.

In de eerste afdeeling wordt de exportvleeschhandel besproken,
zooals hij in Nederland, speciaal in Overijsel en Gelderland wordt
gedreven en het blijkt dat die handel hoofdzakelijk op varkens
betrekking beeft, voor zoover het Engeland betreft. Meerendeels
wordt bet vleesch versch uitgevoerd en de Engelschen verkie-
zen dan dieren van 40 tot 65 K<x. levend gewicht en — vooral uit de

O O

groote slachterijen van de firma Thompson en Go. te Assen en te
Vlissingen — het vleesch als b a c o n, d. i. licht gezouten, waarvoor
de varkens een gewicht mogen hebben van 75 tot 200 Kg. Men
verlangt voor bacon-productie vleezige, niet vette varkens met
lange zijden, dik in den buik (dik buikspek goed doorregen) en
goede vleezige hammen; de bastaarden van midden- en groot
Yorksliire varkëns met Deensclie en Hollaudsche varkens voldoen
zeer goed aan dien eisch.

-ocr page 525-

Onder de bijlagen van bet rapport verdienen G. en H. van
de firma
Thompson, betrekking hebbende op het fokken, ver-
plegen en het mesten vau varkens zeer de aandacht.

De commissie wijst op de oprichting der coöperatieve export-
slachterij te Winterswijk, die van den Boerenbond te Didam, op de
inrichting van de firma
Thompson te Assen en te Vlissiugen en
het abattoir voor export „Hoek van Holland" van de firma Wm.
H. Müllkr en Co., waar f0.20 per varken toe wordt betaald,
terwijl de firma het afval behoudt; het tarief voor schapen is
f 0.35 per stuk, dat voor vette kalveren f 0.65, waarbij het afval
eigendom van den afzender blijft.

De tweede afdeeling is geheel aan het buitenland gewijd;
zeer uitvoerig wordt Denemarken besproken, waar de commissie
op verschillende plaatsen een onderzoek instelde.

Meer of minder uitvoerig wordt gehandeld over: de export-
slachterijen te Boskilde (een coöperatieve vereeniging met 1371
leden); die te Slagelse, in 1888 opgericht, met 2400 leden; die
te Nyborg, vroeger coöperatief maar thans nan een vennootschap
behoorend, welke circa 3000 varkens per jaar slacht; die te
Odense, verbonden met het openbaar slachthuis, waar in 1899
geslacht werden 35885 varkens voor leden, 17556 voor niet-leden
en 2784 stuks vee ; die te Esbjerg, waar gemiddeld 25000 varkens
per jaar worden verwerkt; die te Kolding, met 5600 leden en
voor 1899 een aantal slachtingen van 61000 varkens.

Verder wordt de bacon-fabricage toegelicht, de export-slachterij
van runderen en schapen, de subsidiëering en het toezicht van
den staat, keuring en toezicht, verpakking en vervoer naar Enge-
land besproken en uitvoerig stilgestaan bij de wijze waarop de
varkensfokkerij in Denemarken plaats heeft.

De statuten eener Deensche export-varkensslachterij (Odense),
de Deensche wet van 22 Maart 1897 betreffende de vleesch-
keuring van voor export geslachte dieren en de ontwerp vleesch-
keurwet uit Denemarken zijn in de bijlagen opgenomen.

De eischen voor Engeland, Duitschlaud en België worden
afzonderlijk behandeld, terwijl als bijlage is opgenomen „de
Maatschappij Mercurius en de melkerij-nijverheid te Brugge".

Uit de derde afdeeling wijs ik alleen op de conclusies.

I. De export van vleesch uit het gebied der Geldersch-Over-
ijselsche Maatschappij van Landbouw is reeds zeer belangrijk;

-ocr page 526-

tocli is het gewenseht, dat verschillende middelen worden aan-
gewend om den exporthandel uit te breiden en meer winstgevend
te doen zijn.

II. Er dient gezorgd te worden, dat de geëxporteerde waren
zooveel mogelijk voldoen aan de eischen der buitenlandsche
markten.

Varkens.

a. Wie varkens fokt of vetmest, doe dit steeds met een bepaald doel
voor oogen en wete waarvoor zijn product bestemd is.

b. Fokvereenigingon worden opgericht ter verbotoring van liet varkensras.

c. FokatatioDS worden opgericht tot liet voortdurend in voorraad hebben
van goed en raszuiver fokmateriaal.

d. Ben veeteelteonsulent worde aangesteld, die ook de leiding der pogin-
gen tot verbetering van het varkensras op zich kan nemen.

e. Voederproeven worden genomen om beter dan tot nu toe den invloed
van het voedsel op vleesch en spek na te gaan.

f. Het is wensehelijk, dat de slachterijen voor de varkens een verschil-
lenden prijs per kilogram betalen naar qualiteit en gewensclit gewicht.

y. De staat steune de verschillendo pogingen tor bevordering der var-
kensteelt financieel, daar het hier een nationaal belang geldt.

Rundvee.

De export van geslachte runderen geschiedt in hoofdzaak naar Duitschland.
De qualiteit van ons vee kan zich uitstekend meten met die van het vee
der concurreerrende landen.

Schapen.

Hot komt der commissie wensehelijk voor, dat in liet gebied der Geldersch-
Overjjselsclie Maatschappij van Landbouw proeven worden genomen met het
vetweiden van schapen, oin zoodoende een product te krijgen, dat uitstekend
voor export geschikt is.

III. Wat de behandeling der geslachte dieren in de slachterij
betreft, dient verbetering te worden aangebracht.

a. Het is ten sterkste aan te bevelen, dat het voor oxport bestemde vee
niet ten huize van de veehouders, doch aan de exportslachterij geslacht wordt.

b. Het is wenscheljjk, dat groote exportslachterijen in verschillende deelen
van ons land worden opgericht.

c. Men zorge er voor, dat het nantal exportslachterijen niot te groot
wordt, opdat iedere slachterij steeds een voldoend aantal varkens kan
vorworken.

d. Zoowel door particulier initiatief als door coöperatie zijn grooto
exportslachterijen tot stand te brengen.

e. De pogingen, hetzij door particulieren, hetzij door coüperatiën tot
oprichting van groote exportslachterijen, verdienen den steun van de vee-
houders en van de regeering.

-ocr page 527-

f. De exportvleeschhandel is wel geschikt om door een coöperatie te
worden gedreven.

g. De exportslachterijen, welke versch vloesch wenschen uit te voeren,
dienen zooveel mogelijk in de havenplaatsen of bij de uitvoerstations te
worden opgericht.

h. De exportslachterijen, waar het bereiden van meer duurzame waren
op den voorgrond treedt, bijv. bacon voor Engeland, kunnen worden opge-
richt in een spoorwegcentruni in de streek der leveranciers.

i. De inrichting der slachtplaatsen zij zoodanig, dat de zindelijkheid en
de luchtverversching uitstekend kunnen worden doorgevoerd en dat koel-
inrichtingen mogelijk bederf tegengaan.

IV. Terwijl tot nu toe liet sanitair toezicht werd verwaar-
loosd, is het dringend noodig, dat al het uitgevoerde vleesch
door gediplomeerde veeartsen streng worde gekeurd.

<i. Een rijkswet op de keuring van vee en vleesch, waardoor ook ver-
plichtend wordt gesteld de keuriug van alle voor export geslachte dieren,
is een dringende eisch.

b. In afwachting van de invoering eener rijkswet op de keuring van vee
en vleesch, is het wenschelijk, dat de exportslachterijen van staatswege
verplicht worden een doelmatige keuring onder rijkstoezicht in te stellen.

V. Aan verpakking en vervoer worde meer zorg besteed dan
tot nu toe dikwijls geschiedt.

«. Er worde Bteeds gezorgd voor goede vorpakking.

b. Het vervoor geschiede zoo snol mogelijk, terwijl de waggons zoodanig
moeten zijn, dat zij do qualiteit van het verzonden vleesch zoo goed mogelijk
houden.

c. Een goedkooper vervoor is van zeer groot belang voor den export-
handel. Ren rijkssubsidie aan de spoorwegmaatschappijen zou hier wellicht
gunstig werken.

d. Het gebruik van goed goventiloerdo koelwagens worde algemeen.

VI. Van rijkswege worde de exportvleeschhandel ook in het
buitenland bevorderd. De regeering streve er naar bij het sluiten
of vernieuwen van handelscontracten, zooveel mogelijk op het
belang van den exportvleeschhandel te letten, bijv. door steeds
op het openblijven van grenzen aan te dringen en de tarieven
niet uit het oog te verliezen.

a. Van rijkswege worde een consulont voor vleeschexport aangesteld.

b. Van rijkswege worden subsidiën verleend tot het ondernemen van
reizen in het belang van den vleeschexport.

Uit het voorgaande kan men opmaken dat het rapport ook
uit een veeartsenijkundig oogpunt van groot belang moet worden
geacht. De lezing er van zij dan ook allen veeartsen aanbevolen.

Van Esveld.

-ocr page 528-

Verheffing der veeartsenijschool te Zurich tot veterinair-
inedischo faculteit.
— Het volk van het canton Zurich heeft op
2 Juni 1901 met 21G46 tegen 9875 stemmen een wet aange-
nomen, waarbij de veeartsenijschool te Zurich bij de universiteit
aldaar wordt ingelijfd als veterinair-medische faculteit. Deze wet
treedt in het voorjaar van 1902 in werking. (
Deulsc/ie thier-
drztliche Wochenschrift
van 8 Juni 1901.) W. C. S.

VERSLAG DER AFDEELING GRONINGEN-DRENTE.

1°. Van de leden.

Het ledental werd in dit jaar met 2 vermeerderd, n.1. de heeren
P. D. Beunders te Groningen en D. Muller te Loppersum, en
met
1 verminderd, n.1. den heer M. C. van dir Pokl te Nieuwen-
hoorn, zoodat het kwam op 29.

2°. Van de werkzaamheden.

Er werden in den loop des jaars drie vergaderingen gehouden,
terwijl als afgevaardigde ter Algemeene vergadering fungeerde
de heer
van Leeuwen.

Velerlei onderwerpen werden op de afdeelingsvergaderingen
behandeld, waarvan als de meest uitgewerkte kuunen worden
genoemd:

«De belooning als gerechtelijk veearts», ingeleid door den heer
Heidema.

«Vleeschkeuring», ingeleid door den heer Lamkris.

«Tuberculine-injecties, temperatuursverhooging en tijden van
opneming, naar aanleiding eener aan de afdeeling gestelde vraag
vau de afdeeling Groningen van het Nederlandsch Rundveestam-
boek», ingeleid door den heer
van Leeuwen.

«Complicaties van goedaardige-droes>, ingeleid door denzelfden.

«Moeten alle op tuberculine reageerende stieren van de voort-
teling worden uitgesloten?» Ingeleid door den heer
Kroes.

Overigens werd door de afdeeling besloten haar bij het Hoofd-
bestuur ingediend voorstel om den heer Dr.
Wirtz het Eere-
lidmaatschap te ontnemen, wegens utiliteits-redenen in te trekken,
waarbij zij echter van meening bleef dat het handhaven van een
Eerelid, waarvan de Maatschappij aanneemt, dat hervormingen
en verbeteringen door haar voorgestaan, door dit Eerelid zouden

-ocr page 529-

5L7

worden «begraven» (zie bet verslag omtrent de 37ate Algemeene
vergadering), der Maatschappij een incorrecte en afkeurens-
waardige houding doet aannemen, en werd tevens besloten hierop
in het jaarverslag nadrukkelijk te wijzen.
3°. Van den toestand.
De financiëele toestand is gunstig.

Het bezoek der vergaderingen was als vorige jaren. Ruim 40
procent der leden, steeds ongeveer dezelfden, kwamen op, terwijl
hieronder een prettige en aangename verstandhouding heerschte.

De secretaris,
A. VAN LEEUWEN.

Naamlijst der leden.

P. D. Beunders, Groningen; F. Boeriiave, Staphorst; G. T.
B
ronsdijk, Boden; N. Büchli, Roodeschool; J. Doornbos,
Noordbroek; D. de Fluiter, Schildwolde; W. Folmer, Breda;
M. B.
ten Have, Midwolde; A. W. Heidema, Groningen; L.
H
ubenet, Hoogeveen; H. H. Huizenga, Appingedam; J. B. Hui-
zinga, Uithuizen; J. Knol, Dalen; A. J. Koster, Beerta; H.
A.
Kroes, Dieverbrug; K. J. F. Laméris, Warfum; A. van
Leeuwen, Groningen; G. J. Mos, Assen; D. Muller, Lojipersum;
J. M. A.
van Nes, Zuidlaren; G. A. Reimers, Buinerwolde; H.
R. Rentèma, Nieuwolde; M. Smit, Veendam; F. B. Venema,
Bedum; H. J. de Vries, Hoogezand; U. van der Wal, Grijps-
kerk; H. G.
Werkman, Leens; K. F. Wiersum, Groningen; 11.
W
olters, Nieuw-Buinen.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren: K. J. F.
Laméris, voorzitter; J. M. A. van Nes, ondervoorzitter; A. van
Leeuwen, secretaris-penningmeester.

VERSLAG DER AFDEELING FRIESLAND.

Behalve de vier gewone vergaderingen werden nog twee buiten-
gewone vergaderingen gehouden tengevolge van de tuberculose-
quaestie. De laatste werden druk, de overige tamelijk goed
bezocht.

Op deze vergaderingen werden meestal zaken van practischen

-ocr page 530-

aard behandeld en werd door den heer H. van Staa een voor-
dracht gehouden over de inenting tegen vlekziekte.

De secretaris,
G. VAN DER MEULEN.

Naamlijst der leden.

J. Attema Czn., Kollum ; K. Bergsma, Weidum ; R. Boer Hzn.,
St. Anna-Parochie; J. H. de Boer, Wolvega: Tii. Bosma, Wom-
mels; P.
C. Buyterse, Harlingen; R. Feddema, Ferwerd; M. A.
Hibma Jr,, Franeker; B. J. C. Hubenet, Dokkum ; J. Jansma, Joure;
G.
van der Meulen, Menaldum; H. G. Poli,, Witmarsum; H,
van Staa, Leeuwarden; W. van Staa, Sneek; H. Veenstra,
Huizum; H. IJmker Rzn., Koudum; J. M. A. Zwart, Leeuwarden.
Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren: H.
Veenstra,
voorzitter; Th. Bosma, ondervoorzitter; G. van der Meulen,
secretaris; J. Attema Czn., penningmeester.

VERSLAG DER AFDEELING NOORD-HOLLAND.

Het ledental bleef gedurende 1900 vijf en twintig. De heer
P. D. Beunders ging met den aanvang van het vereenigingsjaar
over naar de afdeeling Groningen, wegens zijn benoeming tot
directeur van het abattoir aldaar. De heer H.
Markus trad als
lid toe. De gewone vergaderingen werden in April, Augustus
en November gehouden en goed bezocht. Het afdeeliugs-regle-
ment werd in overeenstemming gebracht met het nieuwe regle-
ment der Maatschappij. Voor de nieuw te vervullen functie
van bibliothecaris werd de heer A.
P. Smits gekozen.

De contributie bleef onveranderd, hoewel het batig saldo steeds
kleiner wordt, zoodat volgens mededeeling van den penning-
meester voor het volgend vereenigingsjaar de contributie zal
moeten worden verhoogd. Als afgevaardigde ter gecombineerde
vergadering en tot diens plaatsvervanger werden respectievelijk
benoemd de heeren
M. J. Hengeveld GJzn. en J. J. Wester.
In de plaats van den op 1 Januari 1901 aftredenden niet her-
kiesbaren secretaris der afdeeling werd de heer J.
Rempt Dzn.

-ocr page 531-

gekozen. Uitbreiding der bibliotheek had plaats met de laatste
jaargangen van :

1°. Het tijdschrift ter bevordering van veeartsenijkunde in
Nederland.

2°. Monatshefte für praktische Thierheilkunde (Fröhner
und Kitt).

3°. Jahresberichte (Ellenberger und Schütz).

Onder meer werden in dit jaar op de afdeelingsvergaderingeu
door de leden de volgende mededeelingen gedaan:

1°. Over twee gevallen van spontane heeling van uterus-rup-
tuur na voorafgaanden partus, door den heer
F. M. de Leur.

2°. Over intraveneuse, intratracheale en hypodermatische in-
jecties van argentum colloidale
Credé bij petechiaal-typhus na
goedaardige-droes bij het paard en bij febris catarrhalis bij het
rund, door de heeren
J. IL van Oijen en J. J. Wester.

3°. Over paralyöis der achterbeenen zonder andere symp-
tomen bij een paard, veroorzaakt door fractuur van den 3don
rugwervel, wat bij obductie bleek, door den heer
B. M. Busing.

4°. Over tuberculosis generalis bij een stier, thans wegende
1100 halve K.G., geslacht aan het abattoir te Amsterdam en
ongeveer een jaar vroeger getuberculineerd door den heer J. J.
Wester, zonder dat het dier daarbij eenige reactie vertoonde,
door den heer D.
van der Sluijs.

5°. Over tuberculosis generalis bij een hond, door den heer
A. L. J. Goetiials.

De secretaris,
J. REMPT Dzn.

N a a m 1 ij s t der leden.

J. A. R. Avis, Haarlem; J. D. van den Bergh, Rembang
(Ned.-Indië);
J. M. Billroth 1), Hoorn; B. M. Busing, Naar-
den;
J. Folmhr, Hoofddorp (Haarlemmermeer); J. W. H. Geer-
lings
, Purmerend; A. L. J. Goethals, Amsterdam; G. Hannema,
Zaandam; M. ,T. IIengeveld GJzn., Haarlem; P. Koorevaar,
Amsterdam; D. c. Kruijmel, Haarlem; F. M. de Leur, Weesp;
H.
van der Linden, Amsterdam ; 11. Markus, Amsterdam (thans
Utrecht);
J. Mazure Czn., Amsterdam; G. Muus, Schagen; F.

1  Overleden den 9dcn Juni 1901.

-ocr page 532-

J. Nieuwenhuijzen, Hilversum; J. H. van Oijen, Haarlem; J.
R
empt Dzn., Ouderkerk a/d Amstel; J. W. Roeloffs, Texel; Y.
van der Sluis, Amsterdam; D. van der Sluijs, Amsterdam; A.
P. Smits, Amsterdam; W. S. Stüvenj Amsterdam; J. J. Wes-
ter
, Alkmaar.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren: M. J. Hen-
geveld
GJzn., voorzitter; B. M. Busing, penningmeester; J.
R
kmpt Dzn., secretaris.

VERSLAG VAN DE NIEUWE AFD. ZUID-HOLLAND.

a. Het bestuur.

Het bestuur onderging in 1900 voor het eerst in de 10 jaar
van het af\'deelingsbestaan een verandering. Het werd n.1. uitge-
breid met een 2de secretaris.

b. De leden.

Van de ledenlijst werden afgevoerd de heeren W. van der
Burg (wegens vertrek naar Indië), P. G. Eland (overleden), W.
F.
Hilwig, A. van Leeuwen en H. de Jong (allen wegens vertrek).
Als nieuwe leden werden aangenomen de heeren
J. Kleijburg
te Nieuw-Lekkerland en A. A. Baren dregt te Barendrecht.

c. Benoemingen.

Tot lid der commissie ingevolge art. 29 van het reglement der
Maatschappij: de heer
J. M. Knipscheer.

Tot 2do secretaris: de heer II. G. van IIarrevelt.

Tot afgevaardigde ter Algemeene vergadering der Maatschappij:
de heer
J. J. F. Duont en tot diens plaatsvervanger de heer J. M.
Fillekes.

Tot leden van de regelingscommissie voor de viering van het
10-jarig bestaan der afdeeling: de heeren Duont, Mazure en
van IIarrevelt.

d. Vergaderingen.

Over het algemeen was de opkomst der leden vrij slecht, n.1.
respectievelijk op de 4 vergaderingen:
16, 16, 13 en 12 van
de 34. De verhouding wordt iets beter, als men in aanmerking
neemt dat de meeste paardenartsen van deze afdeeling lid zijn
en zij voor het meerendeel niet in de nabijheid van de vergader-
plaatsen (\'s winters Rotterdam, \'s zomers \'s-Gravenhage) wonen.

Geanimeerd waren de vergaderingen echter altijd min of meer.

-ocr page 533-

Vele goede wetenschappelijke voordrachten werden gehouden en
uit de talrijke korte mededeelingen en discussiën bleek steeds de
belangstelling der aanwezigen.

De belangrijkste vergadering was zeker wel de laatste van het
jaar, gehouden op den 15den December 1900, den dag, waarop
de afdeeling haar 10-jarig bestaan vierde.

e. Het 10-jarig bestaan der Nieuwe afdeeling Zuid-Holland.

In een gezellig zaaltje in café „Vereeniging", Schiekade, Rot-
terdam, werd de vergadering, bestaande uit de 12 leden die zich
voor het feestdiner hadden opgegeven, door den voorzitter met
een toepasselijke rede geopend. Na in het kort de huishoudelijke
werkzaamheden te hebben afgedaan, ging de vergadering voor-
loopig uiteen om in een elegant vertrek in bet gebouw ,,de Doelen"
weder bijeen te komen met het doel door een passend gebruik
van morgendrank in de vereischte stemming te komen voor bet
diner dat te half zes in de aangrenzende, keurig gedecoreerde
zaal zou plaats hebben. Het gelukte bijzonder die stemming op
te wekken eu te behouden, zoodat het diner zeer aangenaam,
vroolijk en coulant verliep.

Gedurende den dag werden telegrammen met gelukwenschen
ontvangen van de heeren:
Valewink (die helaas wegens ziekte
verhinderd was te komen),
van dek Slüijs (namens het Hoofd-
bestuur) en A.
van Leeuwen (namens de afd. Groningen-Drente).

De 2de secretaris,
H. G. VAN HARREVELT.

Naamlijst der leden.

A. A. Barkndregt, Barendrecht; M. E. Baron Bentinck,
Amersfoort; P. Brouwer,, \'s-Gravenliage; J. Burggraaf, Bode-
graven;
J. J. F. Dhont, Rotterdam; J. M. Fillekes, Berkel;
M.
Flohil, \'s-Gravenbage; A. Frëderikse, Amersfoort; D. H.
G
oossen, \'s-Gravenhage; D. van Gruting, Leiden; H. G. van
Harrevei.t, Rotterdam; C. van Heei.sbergen, Roermond; J. J.
H
inze, \'s-Gravenhage; H. C. Ittmann, Leiden; J. D. Keuken-
meester
, Naaldwijk; J. Klëijburg, Nieuw-Lekkerland; J. M.
Knipscheer, Amsterdam; D. Kruyt, Delft; F. Laméris, Zutfen;
J.
F. Laméris, \'s-Gravenhage; J. Laméris, \'s-Gravenbage; L. F.
D, E. Louréns, Rotterdam; J. Maas, Leiden; 0. M. Mazure,

-ocr page 534-

Rotterdam; P. C. Muyzert, Breda; A. Overbosch, Breda; Dr.
J. Poels, Rotterdam; W. Remmelts, Vlaardingen; L. J. van
Rhijn, Bergen-op-Zoom; K. T. Smits, Poortugaal; J.. C. van
der
Slooten, \'s-Gravenhage; D. C. Valewink, \'s-Gravenhage ;
A.
J. van Velzen, Schiedam; M. H. de la Vieter, \'s-Gravenhage.

Het bestuur bestaat uit de heeren: J. J. Hinze, voorzitter;
Dr. J.
Poels, l3to secretaris; H. G. van Harrevelt, Rotterdam,
2de secretaris; J. F.
Laméris, penningmeester.

Mededeelingen van het Hoofdbestuur.

Het lid der Algemeene afdeeling A. F. Muller te Oude-
Wetering gaat met 1 Januari 1902 over bij de Nieuwe afdeeling
Zuid-Holland, terwijl door C. S.
Jeronimus aanvrage is gedaan
om over te gaan bij de afdeeling Friesland.

Te rekenen van 1 Januari 1901 beeft bedankt als lid der
Algemeene afdeeling K.
Bosma, gouvernements-veearts te Bon-
dowosso.

De Maatschappij zal op het tuberculose-congres, dat van 22—26
Juli 1901 te Londen wordt gehouden, worden vertegenwoordigd
door den heer M. H. J. P.
Thomassen.

Personalia.

Benoemd: tot lid der Provinciale Staten in de provincie Lim-
burg de provinciaal-veearts II.
Pinckers te Gulpen; tot keur-
meester
lste klasse van het abattoir te Amsterdam L. de Blieck
te Utrecht.

Bij Koninklijk besluit van 1 Juli 1901, Staatsblad n°. 192, is
bepaald dat de „Wet op de paardenfokkerij 1901" op 1 September
1901 . in werking zal treden. (Staatscourant van 7/8 Juli 1901,
n°. 156.)

Bij Koninklijk besluit van 3 Juli 1901, n°. 30, zijn met ingang
van 1 September 1901 benoemd tot vaste leden der algemeene
keuringscommissie, bedoeld bij artikel 2 der wet op de paardenfok-
kerij van 1901, o. ra.: A. W.
Heidkma, plaatsvervangend-districts-
veearts te Groningen, C.
Fauël, plaatsvervangend-districtsveearts
te Rotterdam, en P.
Brouwer, paardenarts der 2de klasse bij het 3de

-ocr page 535-

regiment huzaren te \'s-Graveuhage; tot plaatsvervangende
leden: H.
de Jong, veearts te Ginueken en Bavel, leeraar aan
\'s Rijks landbouwwinterschool te Dordrecht;
A. J. Vlamings,
plaatsvervangend-districtsveearts te \'s-Hertogenbosch; G. L. Hin-
richs
, plaatsvervangend-districtsveearts te Eist; J. Hoogland
Gz., plaatsvervangend-districtsveearts te Bergh; H. J. C. van
Lent, plaatsvervangend-districtsveearts te Tiel; H. C. Reimers,
plaatsvervangend-districtsveearts en leeraar aan de Rijks land-
bouwschool te Wageningen;
M. van der Vliet, plaatsvervangend-
districtsveearts te Kruiningen en leeraar aan de Rijks landbouw-
winterschool te Goes,
J. Plet, veearts te Schoterland en L. van
Kempen, veearts en leeraar aan de Rijks landbouwwinterschool
te Sittard.

Bij beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken,
dd. 6 Juli 1901, 48631, afdeeliug Landbouw, zijn aangewezen
als voorzitters der sub-commissiën, bedoeld bij art. 4 der wet op
de paardenfokker^
1901, van de sub-commissie A: A. W. Hei-
dema
, plaatsvervangend-districtsveearts en leeraar aan de Rijks
landbouwwinterschool te Groningen, en van de sub-commissie B :
K. D. Punt, kapitein der veld-artillerie te \'s-Gravenhage.

Gevestigd: C. S. Jeronimus te Hardegarijp.

Verplaatst: K. Bergsma van Akkrum naar Wierdum.

Geplaatst: te Banjoe-Biroe de paardenarts 2do klasse A. J.
Tromp de Haas.

Belast: met het veeartsenijkundig toezicht in de Padangsche
bovenlanden en de afdeeling Mandeling en Angkala, standplaats
Pajakotubo, de gouvernements-veearts
Cu. T. G. H. de Wii.de.

Verleend: verlof wegens ziekte voor een jaar aan den gouver-
nements-veearts S.
de Lange te Paramaribo (tijdelijk adres Har-
derwijk).

\'s Rijks Veeartsenijschool.

Bij de overgangs-examens zijn toegelaten :

tot het 2do studiejaar de leerlingen: J. G. A. Reeser en H! E.
Reeser van Amsterdam, S. Kingma van Deersum, F. van Hootigem
van Kruiningen, J. 0. Colder van Amsterdam, G. A. de Raadt
van Gouda, P. Boonstra van Haarlem, J. W. Brouwer van

-ocr page 536-

Dordrecht, J. B. F. Solkes van Amsterdam, J. StapensÉa van
Leeuwarden, H, H.
Rörik van Holten, D. Nieburg van Steenwijk
en A. E. P. R.
Stuur van Batavia;

tot het 4de studiejaar de candidaat-veeartsen: A. J. S. van
Alphen van Teteringen, P. J. \'t Hooft van Hendrik-Ido-Ambacht,
P. Vermaat van Dubbeldam, S. Ferwerda van Dokkum, K. Over
van Oude-Niedorp, H. G. 0. Boon van Meppel, G. C. Post van
Arnhem,
P. H. van Kempen van Echt, A. J. Abspoel van
Amsterdam, M. H.
J. C. Thomassen van Maastricht, K. Kuipers
van Gorinchem, G. H. J. Tervoert van Zeddam, J. A. van der
Linde van Utrecht, H. W. Overbosch van Gouda en H. C. L.
E. Berger van Utrecht.

Op 4 Juli 1901 promoveerden aan de universiteit te Bern
tot doctor in de veterinaire geneeskunde: G. A.
van Lier, assistent
aan het physiologisch laboratorium, op een dissertatie getiteld:
«Ueber die Permeabilität der rothen Blutkörperchen für die
Anionen von Natriumsalzen», en H. J.
van der Sciiroeff,
assistent bij de chirurgie, op een dissertatie getiteld: «Ueber
die Permeabilität der weissen Blutkörperchen und Lymphdrüsen-
zellen für die Anionen von Natriumsalzeu».

Den 18deu Juli 1901 promoveerde aan de universiteit te Giessen
tot doctor in de veterinaire geneeskunde,
cum laude: D. G.
Ubbels, assistent bij de verloskunde, op een dissertatie getiteld:
«Vergleichende Untersuchungen über fötales Blut, mütterliches
Blut und Fruchtwasser.»

Bij het admissie-examen zijn geslaagd: ij. Wester van
Scheemda,
L. E. Hinriciis van Nijmegen, H. van Straaten vau
Meppel, J.
Goedhart van Meerkerk, J. P. van der Slooten van
\'s-Gravenhage, J.
Bruijel van Zeddam, C. H. Molendijk van
\'s-Gravendeel, J. H. C.
Vermeer van Ginneken, O. A. Verweij
vau Nijmegen, C. A. Bon van Amsterdam, H. J. C. Horbach
van Wittern, W. A. A. Roukens van \'s-Gravenhage, A. C. A.
Hesiiusius vau Breda, T. van Heelsbergen van Dordrecht, F. J.
H. J.
Quaedvlieg van Gronsveld, H. J. Smit van Arnhem, J. M.
J. E.
Duïsens van Heerlen, J. M. R. F. Beckers van Ubach en
D. A. 11. Vreman van Groenloo.

Bij Koninklijk besluit vau 12 Juli 1901, n°. 41, is Dr. H. J.
Hamburger, leeraar aan \'s Rijks veeartsenijschool, benoemd tot
hoogleeraar in de faculteit der geneeskunde aan de rijks univer-

-ocr page 537-

siteit te Groningen, ten einde onderwijs te geven in physiologie
en weefselleer.

Bij Koninklijk besluit van 1G Juli 1901, n°. 25, zijn benoemd
tot vertegenwoordigers der regeering op bet tuberculose-congres
te Londen Dr.
W. Nolen, lioogleeraar te Leiden en M. H. J. P.
T
homassen, leeraar aan \'s Rijks veeartsenijschool te Utrecht.

Met toestemming van den Minister van Binnenlandsche Zaken
is door Curatoren van de Universiteit te Utrecht, gedurende de
afwezigheid van professor Dr. F. A. F. C.
Went, bet onderwijs
in plantkunde aan genoemde universiteit opgedragen aan Dr. P. M.
J. M. E.
Woltering, leeraar aan \'s Rijks veeartsenijschool.

Staatsexamens.

Het diploma voor het natuurkundig-examen, volgens de artt.
8, 9 en 13 der wet van den 8sten Juli 1874 (Staatsblad n°. 99),
is den 5de" Juli 1901 uitgereikt aan de lieeren: L. J. Colsen
van llontenisse, D. J. Coppbr van Rotterdam, E. J. Dommeriioi.d
van Deventer, J. van Dui.m van Arnhem, J. M. Kerkhoven
van Ruurlo, J. A. Lenshoek van Zalt-Bommel, R. Nijhopf van
Edam,
K. J. Vroemen van Broek-Sittard en II. C. de Waal
van Utrecht.

Veeartsenijkundig Staatstoezicht.

Bij koninklijk besluit van 28 Juni 1901, n°. 25, is benoemd,
met ingang van 16 Juli 1901, tot plaatsvervanger van den
districtsveearts wien Zutfen als standplaats is aangewezen, de
veearts G. L.
Hinrichs te Kist.

Met 1 Juni 1901 wordt de in- en doorvoer uit België van
eenhoevige diereu verboden.

Dit verbod is niet toepasselijk :

I. Wat de i n v o e r betreft:

a. op eenhoevige dieren, van rijkswege aangekocht ten
behoeve van het leger ; —
b. op eenhoevige dieren bij gebruik
in grensverkeer, ten aanzien waarvan kan worden vertoond een
verklariug van de overheid vau de plaats van herkomst ten
bewijze dat zij voor bedoeld verkeer gebezigd worden; — c. op
eenhoevige dieren, ten aanzien van welke aan het eerste kantoor
wordt overgelegd een ambtelijke verklaring van de overheid van

-ocr page 538-

de plaats van herkomst, binnen de laatste 8 dagen afgegeven:
1°. ten bewijze, dat de dieren, waarvan de leeftijd en het sig-
nalement te vermelden zijn, gedurende de laatste 3 maanden in
België verblijf hebben gebonden; 2°. vermeldende den weg en
de wijze van vervoer, alsmede de plaats van bestemming; —
d. op
eenhoevige dieren, welke korter dan de laatste drie maanden
in België verblijf gehouden blijken te hebben en ten aanzien
waarvan aan het eerste kantoor overgelegd wordt een bijzondere
vergunning van eerstgenoemden Minister.

II. Wat de doorvoer betreft:

op eenhoevige dieren, welke afgescheiden van andere eenhoe-
vige dieren vervoerd worden per spoor zonder overlading, in af-
zonderlijke gesloten en verzegelde wagens; wat den rechtstreek-
schen doorvoer en het vervoer in verzegelde wagens betreft, kan
door den districtsveearts, of overeenkomstig zijn aanwijzing, door
een zijner plaatsvervangers afwijking worden toegestaan voor
paarden van zoodanige waarde en hoedanigheid, dat zij uit den
aard der zaak geen gevaar voor besmetting opleveren (Staats-
courant van 26/27 Mei 1901, n°. 121).

De Minister van Buitenlandsche Zaken maakt aan belang-
hebbenden bekend, dat, blijkens mededeeling van Hr. Ms. gezant
te Brussel, de beperkende bepalingen omtrent den invoer van
schapen uit Nederland in België, met ingang van 5 Juni 1901
vervallen (Staatscourant van 4 Juni 1901, n°. 127).

Blijkens bericht van Hr. Ms. gezant te Brussel zal van 15 Juni
1901 af Baarle-Hertog voor den invoer van melkkoeien, schapen,
geiten, paarden, geslacht vleesch, vet en afval geopend zijn den
lsten en 15den van iedere maand van 8 tot 10 uur; in plaats
van 9 tot 11 uur en is de invoer van paarden toegelaten alle
werkdagen, mits 24 uur van te voren bericht gezonden worde
aan den heer
Bijynen, veearts voor de controle te Turnhout.
(Staatscourant van 14 Juni 1901, n°. 136).

Nieuw uitgekomen boeken.

Prof. A. Lang, Lehrbuch der vergleichenden Anatomie der wirbellosen Thier e.
II Auflage. Zweite Lieferung: Protozoa. Mit 259 Abbildungen. Jena,
GK F
ischer 1901. Preis 10 Mark.

-ocr page 539-

Dr. W. Ellenbebgeb und Dr. G. Günther, Grundriss der vergleichenden
Iiistiologie der Haussäugetiere.
Zweite umgearbeitete und vermehrte
AuHago. Mit 414 Textabbildungen, 345 Seiten. Berlin,
P. Pabey 1901.
PreiB 10 Mark.

H. Schindlee, Hippologische Fragen und Antworten zum Gebrauche für
Equitationen und Einjahrig-Freiwilligen-Schulen. Kl. 8"., 48 Seiten.
Wien, L. \\V.
Seidel & Sohn 1901.

C. von Drahten, Die europäischen Pferdeschläge auf der Pariser Weltaus-
stellung 1900.
Gr.-8°. 54 Seiten, mit 40 Pferdeporträts auf 20 Tafeln.
Berlin,
P. Parey 1901. Preis 4 Mark.

Prof. Dr. Hamm und Dr. Buer, Nachrichten aus den hervorragendsten Pfer-
dezuchtgebieten des In-und Auslandes.
Statistik der Pferdezucht und
Haltung, Gestütswesen, Organisation der Züchtervereinigungen, Einrich-
tung der Stutbücher und sonstige Forderungsmittel der Pferdezucht.
312 Seiten mit 112 Bildern. Leipzig, C. Schmidt 1901. Preis 10 Mark

J. Rudofsky, Die oesterreichischen Rinderrassen. Herausgegeben vom k. k.
Ackerbauministerium. III Band, 2 lieft, Mahren. Br., gr.-8°, 500 Seiten,
mit sechs Karten. Wien, W.
Frick 1901.

Prof. Dr. G. Puscir, Wandtafeln sur Beui\'theilung des Rindes. 18 Litho-
graphien in Format von 130 cm. Höhe und 170 cm. Breite, darstellend
mustergültige und fehlerhafte Formen des Rindes. Erste Abtheilung.
Tafel I--VI. Berlin,
P. Pabeij 1901. Preis 30 Mark.

Melnikow—Raswedenkow, Studien über den Echinococcus alveolaris sive
multilocularis.
Mit 6 Tafeln und 94 Textabbildungen. Jena, G. Fischer
1901.

Prof. Dr. Th. Kitt, Lehrbuch der pathologischen Anatomie der Hansthiere.
Zweiter Band, mit 162 Abbildungen, gr.-8". Zweite, verbesserte Auflage
mit Beiträgen von Prof.
F. Gutknücker und Prof. Dr. W. Schlampp.
Stuttgart, F. Enke, 1901. Preis geh. M. 17; in Leinwand geb. M. 18,40.
(Der I Band erschien im September 1900 und kostet geh. M. IG; in
Leinwand geb. M.
17,40.)

l)r. A. G. Braun, Handlexikon der Hundekrankheiten. 273 Seiten. München,
J.
Schön 1901. Preis 4 Mark.

R. L. Garner, Die Sprache der Affen. Aus dem Englischon übersetzt und
herausgegeben von Prof. Hr. W.
Marshall. Leipzig, II. Seemann\'s
Nachfolger 1900. Preis brosch. 3 Mark, geb. 4 Mark.

Prof. Oh. Porcher, Cours de chimie organique. l!n vol. grand in-8° do 360
pages autographiées. Paris, Asselin et Houzeau 1901. Prix cartonné
9 francs.

Prof. F. X. Lesbre, Recherches anatomiques sur les Camélidés. Un vol.
in-4° de
195 pages, avec 116 figures intercalées dans lo texte. Lyon,
Henri Georg 1900.

Dr. Julius Kuhn, Traité de VAlimentation rationnelle des bêtes bovines.
Traduit de l\'allemand sur la onzième édition. Avec de nombreuses anno-
tations par
II. Raquet et A. Scholl. 1 vol. in-8" de 450 pages, avec
64 ligures dans le texte. Paris, Asselin et IIouzf.au 1901. Prix 8 francs.

J. F. Audibert, L\'art de nourrir et engraisser chevaux et bestiaux par la
caroube
, lo plus économique, lo plus ancien, le plus riche en sucre
(45 o/°) des meilleurs aliments naturels. 5" édition. In-8°, 288 pages.
(Bibliothèque des grandes innovations agricoles.; Paris,
Gotty 1900.

R. Brociiébiou, Sérothérapie et thoracentèse. Traitement do la pleurésie
aiguë chez le cheval. In
-8° d,o 80 pages ot planches. Paris, Asselin ot
Houzeau 1901. Prix 2 fr. 50.

P. J. Cadiot et F. Breton, Médecine canine. Un vol. in-8° de 250 pages
avec 26 figures. Cartonnage souple. Paris,
Asselin et Hoijzeau 1901.
Prix 5 francs.

P. leblanc, Les maladies des mamelles chez les animaux domestiques. Un
vol. in
-18 de 252 pages avec 39 figures dans le toxte. Paris, Asselin
et Houzeau 1901. Prix 3 francs.

-ocr page 540-

Dr. L. Bouchacourt, La Grossesse. Etudes sur sa durée et sur ses varia-
tions. Puériculture intra-utérine. Un vol. in-8° de 516 pages, avec 7
planches. Paris,
Carré et Naud 1901.
H. J.
Curtis, The Essentials of Practical Bacteriology. London, Longmans,

Green & Co. 1900.
K
enelm Winslow, Veterinary Materia Medica and Therapeutics. 8", cloth,

750 pages. New-York, William R. Jenkins 1901. Price $ 6,00.
M. O. de Bruin, Bovine Obstetrics. Translated by "YV. E. A. Wyman. 8°,
cloth, 382 pages, 77 illustrations. New-York,
William R.Jenkins 1901.
Price S 5,00-

Dr. D. A. de Jong Jzn., Vétérinaire Pathologie en Ht/giëne. Tweede Reeks.
Leiden, O. L.
van den Berg 1901. Prijs f I.—.

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland

gedurende Mei 1901.

(De cijfers tussclien ( ) duiden hel getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwerB. I

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Hor
dc
hei

cS
M

a

o>
t3
p
o
rq

m

ds-
1-
d

aj
<v
t>

o
t3

a

ös

m

Rotkreupel.

Groningen .

5

»

»

18 (3)

7)

7)

7)

1

77

7)

2(2)

Friesland. . .

12

»

»

328 (8)

52 (4)

77

2

(2)

n

1

71

77

6 (0)

Drente. . . .

5

n

»

n

110 (32)

77

5

n

li

77

V

13 (s)

Overijsel . . .

4

»

n

4 (•)

n

3 (2)

77

1

7)

1

77

7)

7)

Gelderland . •

6

»

ff

2 (>)

1

2 (\')

77

8

O

7)

2 («)

77

77

n

Utrocht . . .

1

n

ff

n

4(\')

n

n

7)

V

77

77

Noord-Holland .

6

n

ff

4 (»)

3(2)

r>

V

6

(2)

7)

1

77

77

26 O

Zuid-Holland .

8

n

ff

5 (2)

4(3)

13 (i)

7)

5

(3)

7)

1

7)

77

ff

Zoeland . . .

2

n

«

7)

7)

V

7)

2

(2)

7)

77

»

77

» !

Noord-Brabant .

4

n

ff

r>

77

n

7)

1

7)

3 (3)

77

77

n 1

Limburg . . .

3

»

ff

n

V

5?

V

n

7.t

8 (3)

7)

V

»

Totaal

56

ff

n

361 (17) jl2(7)

180 (40)

77

25 (\'6)

n

13 (13)

n

47 (23)

(Staatscourant van 1G/17 Juni 1901, n°. 138.) v. E.

-ocr page 541-

TUBERCULOSE BIJ HET PAARD,

door

H. MARK IJS.

II.

(Uit liet laboratorium van bot abattoir te Amsterdam.)

(Vervolg).

Geval VII. Den 30sten October 1900 werden bij de
keuring van een dood aan liet abattoir ingevoerd en aldaar
afgeslacht inlandsch veulen vele weeke, meestal hazelnoot-
groote knobbels in de milt gevonden. Op enkele plaatsen
was de miltserosa verdikt en voorzien van ongeveer envt-
groote knobbeltjes. In dekglaspraeparaten volgens
Zif.hl-
Gabbet behandeld, werden geen tuberkelbacillen gevonden.
Het histologisch onderzoek der miltknobbels en der lienaal-
klier, welke diffuus gezwollen was, liet echter geen twijfel
over omtrent den aard van liet proces. In de milttuberkels
bevindt zich vrij veel bindweefsel; de epitheloïde cellen zijn
soms zeer groot en vormen dan fraaie overgangen tot de
reuzencellen, welke in aanzienlijk aantal voorkomen en
centraal verkaasd zijn; tusschen deze elementen verspreid,
liggen veel ronde cellen. Hier en daar wijst karyoschisis op
beginnende regressie; vooral komt zij voor in de tuberkels
der miltserosa.

De tuberculeuse li en aal klier bevat veel bindweefsel
en vele ronde cellen; ook hier zijn de reuzencellen talrijk en
soms van zeer groote afmeting. In op tuberkelbacillen
gekleurde weefselpraeparaten van milt en klier werden
slechts enkele exemplaren gevonden. Bijna uitsluitend

34

-ocr page 542-

lagen deze in de reuzencellen, hetzij peripheer tusschen de
kernen of centraal in de necrotisclie massa; hoogstens ziet
men twee bacillen in één cel. Waar de reuzencellen totaal
vervallen waren en uit diffuus paars gekleurde schollen
bestonden, werden geen bacillen gevonden.

Geval VIII. Den 16dBn November 1900 werd bij een
geslacht paard de volgende aandoening van de milt *)
geconstateerd.

Dit orgaan, dat sterk vergroot en vervormd was en 9
K.G. woog, was de zitplaats van vele, verschillend groote,
vaste knobbels, opgebouwd uit een geel, zeer consistent
weefsel. Rondom de grootere lagen meestal eenige kleinere
haarden en men kreeg over het geheel den indruk, dat de
meest aanzienlijke massa\'s uit samenvoeging van kleinere
waren ontstaan. Op één plaats was, blijkbaar op die wijze,
een vuistgroote knobbel ontstaan, waarin hier en daar nog
een smal strookje miltweefsel viel te onderkennen. Tiet
pathologische weefsel had een eenigszins gekwabd voor-
komen; overal was het aspect hetzelfde; nergens was verval
te constateeren. De massa\'s waren of subcapsulair of midden
in het miltweefsel gelegen; in het eerste geval was de
miltkapsel ter plaatse meestal aanzienlijk verdikt, soms zelfs
tot 1 c.m.; ook waren er enkele parels op aanwezig. De kleinere
haarden wisselden van erwt- tot hazelnootgrootte en lagen
verspreid of op hoopen bijeen, gescheiden door miltweefsel.
De meest uitgebreide processen kwamen naar het breede
gedeelte der milt voor. De lienaalklier was sterk ge-
zwollen, deegachtig van consistentie; ze
was ± 10 c.M. lang;
haar weefsel had op de sneevlakte een gemengde roodgrijze
kleur en was vrij van macroscopisch zichtbare tuberkels.

-ocr page 543-

In dekglaspraeparaten, volgens Ziehl-Gabbet gekleurd,
werden geen tuberkelbacillen gevonden; evenals in het
vorige geval gaf ook hier het onderzoek van coupes vol-
komen zekerheid.

De weefselpraeparaten van de milt geven het volgende te
zien: het tuberculeuse weefsel wordt door talrijke bindweef-
selsepta in onderscheidene velden verdeeld. Dit bindweefsel
is duidelijk fibrillair met vele spoelvormige kernen ; soms
is het kleincellig geïnfiltreerd. Van de breedere bindweef-
selstrooken dringen geïsoleerde fibrillen tusschen de cellige
deelen der tuberkels en spelen te hunnen opzichte de rol
van een reticülair stroma. Onder deze cellige elementen
vallen reeds bij zwakke vergrooting de reuzencellen door
haar groot aantal in het oog. Bovendien zijn zij over het
geheel van aanzienlijke afmeting; bijna zonder uitzondering
zijn zij centraal verkaasd en hebben ze aan den omtrek een
min of meer volledigen krans van goed gefingeerde ronde
of ovale kernen. Het.aantal epitheloïde cellen is eveneens
zeer aanzienlijk; deze cellen vormen het hoofdbestanddeel
van de tuberkels en hebben groote blazige kernen met onder-
scheidene kernlichaampjes; vaak komen er onder haar groote
polygonale cellen voor met 3 of 4 kernen, welke overgangen
vormen tot de typische reuzencellen en gevoeglijk reeds
als reuzencellen mogen worden beschouwd. Behalve de ver-
kazing der reuzencellen, is van regressie van het tubercu-
leuse weefsel geen sprake. Het aantal bacillen is zeer
gering; in enkele reuzencellen komen één of twee exem-
plaren voor. De lienaalklier gaf in weefsel praeparaten
het volgende te. zien. De kapsel is aanzienlijk verdikt, zeer
bloedrijk en geïnfiltreerd; van die kapsel ziet men bind-
weefselschotten in de diepte gaan, waartusschen de follikels
nog te onderkennen zijn. In de follikels vindt men op vele
plaatsen jonge tuberkels, uitsluitend bestaande uit epitheloïde
cellen en geheel omgeven door de lymphocythen van de

-ocr page 544-

klier. Evenals de kapsel is ook het eigenlijke klierweefsel
zeer bloedrijk; de vaten zijn overal sterk met bloed gevuld.

De intrafolliculaire tuberkels hebben verschillende
afmetingen; zij zijn meestal klein en liggen volkomen ge-
ïsoleerd te midden der lymphocythen; op sommige plaatsen
echter zijn ze grooter en hangen ze vaak samen met na-
burige tuberkels, zoodat daar het folliculaire en het tuber-
culeuse weefsel regelloos dooreen liggen. Het aantal reuzen-
cellen is gering; ook tuberkelbacillen komen slechts in
zeer beperkte hoeveelheid voor.

Het is jammer, dat in deze gevallen van milttuberculose
de mesenteriaalklieren en het darmkanaal aan het onderzoek
zijn ontsnapt, doordat men a priori geen vermoeden op
tuberculose had. Toen men later tot het onderzoek dier
organen wilde overgaan, bestond daartoe niet meer de ge-
legenheid.

Indien de darmen en de mesenteriaalklieren, of alieen de
laatste, tuberculeus waren, konden zij ons een te waar-
deeren aanwijzing geven ten opzichte van de porte d\'entrée
van het virus en den daardoor gevolgden weg. Mocht
evenwel het onderzoek niet tot deze positiva hebben geleid,
dan nog zou de door ons voorgestane wijze van miltinfectie
uit het intestinum (waarop ik later terugkom) niet bedreigd
worden, gedachtig aan dewoorden van
NocARoen Leoi.ainche: \')
f/L\'absence d\'altération des voies lymphatiques est insuf-
«fisante pour conclure a un transport du virus par la voie
w sanguine."

Aan het slot van dit artikel zal ik gelegenheid hebben,
in verband met een mededeeling van
Kitt, op deze twee
gevallen van milttuberculose bij het paard te wijzen.

-ocr page 545-

Geval IX. Den 22sten November 1900 werd bij een
geslacht paard een uitgebreide tuberculose der longen en
bronchiaalklieren geconstateerd. In beide longkwabben
waren tal van gele, vaste, meestal walnoot- tot vuistgroote
knobbels onregelmatig verspreid; in hoofdzaak kwamen zij langs
den bovenrand der kwabben voor, waar o. m. in de rechter
kwab een dubbel vuistgroote haard aanwezig was. De kleinere
haarden kon men overal in het longweefsel waarnemen; de
longtoppen waren er vrij wel van verschoond gebleven. Op
doorsnede was het pathologisch weefsel vast van consistentie;
hier en daar was verkazing als kleine, gele plekjes aanwezig;
soms zag men de doorsnede van een bronchus te midden
der tuberculeuse massa. De bronchiaalklieren waren
sterk gelijkmatig gezwollen, vast op het gevoel en op door-
snede spekachtig.

In dekglaspraeparaten, uit longen en klieren vervaardigd,
werden geen tuberkelbacillen gevonden. Ten einde toch
zoo spoedig mogelijk zekerheid te verkrijgen, werd door
Koorevaar een stukje uit een longknobbel volgens een z. g.
,,snelmethode" gefixeerd, gehard en ingesloten. (
Koorevaar
paste tot dit doel niet de bekende bewerking met aniline-
olie toe, doch volgde het gewone procrdc; hij nam echter de
weefselstukjes zeer dun, ± 1—2 m.m ).

In de weefselpracparaten, welke reeds 3 uur na de waar-
neming van het geval ter beschikking waren, kon men na
kleuring volgens
Ziehl-Gabbet duidelijk bacillen aantoonen ;
zij waren echter in gering aantal aanwezig. Ook histologisch
was het beeld dat van tuberculose. De diagnose was dus
met zekerheid gesteld.

Ten behoeve van een nauwkeuriger histologisch onderzoek
heb ik stukjes uit longen en bronchiaalklieren gefixeerd,
ingesloten en per coupe op verschillende wijzen gekleurd.
Daar het longproces reeds zeer ver was gevorderd, was het
niet mogelijk de jongste stadia dezer longtuberculose te

-ocr page 546-

onderzoeken; met het oog op de pathogenese ware dit zeer
wenschelijk geweest.

Longen. De tuberculeuse haard is grootendeels omgeven
door een breede bindweefselstrook, waarin tal van bronchiën
voorkomen. Van dit periphere bindweefsel zetten zich tal
van bindweefselsepta voort in het tuberculeuse weefsel, dat
hierdoor in onderscheidene onregelmatige kwabjes wordt
verdeeld. In praeparaten, volgens
van Gieson behandeld,
is de loop der bindweefselbundels zöer goed te vervolgen.
Het bindweefsel is duidelijk fibrillair en heeft op sommige
plaatsen een matig aantal spoelvormige kernen; in andere
gedeelten is het zeer sterk cellig geïnfiltreerd. Enkele ge-
separeerde fibrillen bevinden zich tusschen de tuberculeuse
weefselelementen en hangen met het bovenvermelde grovere
stroma samen. De tuberkels bestaan uit epitheloïde cellen,
veel reuzencellen en ronde cellen, welke onderling regelloos
door elkander liggen. De reuzencellen zijn zonder uitzonde-
ring centraal verkaasd en hebben slechts aan de peripherie
een min of meer complete laag van kernen. Soms zijn enkele
naast elkander liggende reuzencellen geconflueerd tot een
verbaasde massa, waarin
onregelmatige ophoopingen van
kernen voorkomen. Met
van Gieson nemen de in verkazing
verkeerende reuzencellen een geelgroene kleur aan, welke
weinig afwijkt van die van het normale celprotoplasma; de
kernen der reuzencellen echter tingeeren zich veel zwakker
bruin dan de vitale celkernen; deze laatste nemen met
van
Gieson een intensief donkerbruine kleur aan.

In bacillenpraeparaten liggen de tuberkelbacillen in zeer
matig aantal in het verkaasde centrum of aan den rand der
reuzencellen; ook komen zij in sommige epitheloïde cellen voor.

De bronohiaalklieren waren diffuus tuberculeus ver-
anderd en vertoonden in den bouw der tuberkels, in het
aantal der reuzencellen en der bacillen geen belangrijke ver-
schillen met de processen in de longen.

-ocr page 547-

Geval X. Den 28sten December 1900 werd bi j de keuring
van een oud, inlandsch, geslacht paard de volgende long-
aandoening waargenomen. Beide longkwabben waren over
haar geheele uitgebreidheid bezet met oude, meerendeels
verkaasde, geconflueerde haarden van verschillende grootte,
waartusschen tal van jonge, miliaire processen waren
gelegen. De b r onchiaal k lie r e n waren vergroot, spek-
achtig en vertoonden geen regressieve veranderingen. In
dekglaspraeparateu uit de oude longhaarden, volgens
Zieiil-
Gabbet gekleurd, werden kolossaal veel bacillen ge-
vonden; eveneens in die uit het slijm, dat vlak onder
de larynx uit de trachea werd genomen.

Weefselpraeparaten van longen en bronchiaalklieren geven
het volgende te zien.

Longen. De jonge, miliaire haarden bestaan in hoofd-
zaak uit epitheloïde cellen, waartusschen betrekkelijk weinig
reuzencellen en ronde cellen voorkomen. liet aantal bacillen
is verbazend groot; zij liggen meerendeels intracellulair. Ver-
scheidene dezer haarden zijn in het centrum reeds verkaasd;
het weefsel nadert daar min of meer tot een homogene
massa, welke door de carbolfuchsine diffuus lichtrood ge-
kleurd wordt; kernen zijn in zulk een gebied niet meer te
differentiëeren.

De ietwat oudere haarden zijn samengesteld uit epitheloïde
cellen, waartusschen zeer veel reuzencellen zijn gelegen;
het aantal ronde cellen is hier tevens aanzienlijker. De
reuzencellen zijn zonder uitzondering centraal verkaasd en
bevatten kolossaal groote hoeveelheden bacillen, welke dooi-
de helderroode kleur zich zeer duidelijk afteekenen en reeds
bij zwakke vergrooting als roode klompjes te herkennen zijn.
Zij liggen zoowel in het verkaasde centrum der reuzencellen
als meer peripheer tusschen de kernen; ook in en tusschen
de epitheloïde-cellen komen er voor.

De oudste, macroscopisch sterk verkaasde gedeelten waren

-ocr page 548-

niet in de onderzochte stukjes bevat, daar het microscopisch
beeld omtrent den bouw der tuberkels geen bijzonderheden
aan het licht zou brengen; de reeds vervaardigde dekglas-
praeparaten hadden hun grooten bacillenrijkdom op eclatante
wijze gedemonstreerd.

De bronchiaalklieren waren diffuus aangetast; het
aantal reuzencellen en de hoeveelheid bacillen waren ge-
ringer dan in de longen; de reuzencellen verkeerden ook
hier in verkazing en bevatten 2 of 3 tuberkelbacillen. Ronde
cellen waren overal tusschen de epitheloïde elementen
verspreid.

De heer D. van der Sluijs heeft met materiaal van dit paard
een voedingsproef bij een konijn verricht. Het dier werd\'n.1.
gedurende 4 achtereenvolgende dagen gevoerd met sneden brood,
welke flink werden besmeerd met de massa, verkregen bij afschrapen
eener versche longsneevlakte. Het is buiten twijfel, dat de hoeveel-
heid toegediend virus enorm groot was. Het experiment ving aan
den 29sten December 1900 ; den 22sten Februari 1901, dus 55 dagen
na de enting werd het konijn gedood ; gewichtsverlies had gedurende
dien tijd niet plaats gevonden. Bij de obductie werd eeu diffuse
tuberculeuse ontsteking van het coecum aangetroffen, welke
zeer rijk aan bacillen was; in de 1 o n g e n zaten enkele van
milium- tot erwtgroote verkaasde tuberkels, welke in dekglas-
praeparateu ook tuberkelbacillen bleken te bevatten. Weefsel-
praeparaten van het coecum deden zien, dat bet tuberculeuse
proces zich zuiver submuceus afspeelde; het klierepitheel was
tamelijk wel behouden en vrij van tuberculeuse haarden. De
uitgebreide tuberculeuse haarden waren zeer sterk verkaasd en
vormden een doorloopeude laag van niet-gedifferentïeerd rood
gekleurd weefsel, waarin veel bacillen voorkwamen. In de lon-
gen was de verkazing ook zeer hevig; aan den rand der tuberkels
was het weefsel cellig geïnfiltreerd; het aantal bacillen te midden
der regressieve massa was aanzienlijk.

Bij dit geval, met zijn formidablen rijkdom aan bacillen,
ook van het tracheaals]ijm, is het m. i. intra vitam zeer wel
mogelijk geweest, dat nu en dan virus met een weinig

-ocr page 549-

uitgeworpen sputum naar buiten kwam, zoodat dit geval en
geval V wellicht gedurende het leven door het maken van
een dekglaspraeparaat uit het sputum waren te onderkennen
geweest. *} Ook dit paard kon dus een zeer gevaarlijk focus
voor zijn omgeving vormen.

De miliaire haarden tusschen de oude verkaasde kunnen
worden verklaard door een van de longen uit veroorzaakte
embolie, waarbij deze organen alleen werden aan-
getast. Tegen een plaatselijke verspreiding van virus
met de bloedbaan, d. w. z. door medevoeren van bacillen
uit de oude haarden direct naar andere longgedeelten, pleit
de regelmatige verspreiding der miliaire haarden tusschen de
andere, door beide longkwabben.

Geval XI. Den 29sten December 1900 werden bij een
oud inlandsch paard in de longen tal van vuistgroote
knobbels gevonden, welke zich op de sneevlakte voordeden
als uitgebreide velden van een geel, vrij vast, hier en daar
sterk verkaasd weefsel. Vooral de bovenranden der kwabben
waren hevig in het proces betrokken. Dekglaspraeparaten
uit de kazige massa vervaardigd, waren rijk aan tuberkel-
bacillen; evenzoo die uit het tracheaalslijm; bet bacillenquantum
was echter niet zoo overweldigend als in geval X. De b ro n-
chia al klieren waren sterk vergroot, en deegachtig van
consistentie; blijkbaar deelden zij ook in het tuberculeuse
proces. In dekglaspraeparaten uit deze klieren, volgens
Zieiil-Gtabbet behandeld, kwamen ook tal van tuberkel-
bacillen voor. Deze vorm van longtuberculose vertoonde in
zijn wezen groote overeenkomst met dien, welke als geval
IX is beschreven • de meerdere uitgebreidheid der haarden

\' O

en de sterkere regressie wijzen echter op een hoogeren ouder-
dom ; het bacillenquantum was bovendien veel grooter dan

-ocr page 550-

in geval IX. Dit geval is niet nader microscopisch
onderzocht.

Geval XII. Den 15den Februari 1901 werd bij de
keuring van een oud paard één vuistgroote knobbel in
het bovenste gedeelte van de rechter longkwab waar-
genomen. Deze knobbel bestond uit een geel, vast weefsel
van een eenigszins gelobden bouw en vertoonde geen spoor
van regressieve metamorphose. De begrenzing tegenover het
omgevende longweefsel was zeer scherp. De bronchiaal-
klier e n waren veranderd in een kinderhoofdgroot e,
eveneens zeer vaste massa zonder verval. In strijkprae-
paraten uit den longknobbel en de klieren werden geen
tuberkelbacillen waargenomen.

Van het longproces en de bronchiaalklieren zijn stukjes
nader microscopisch onderzocht.

Longen. De tuberculeuse massa wordt van het omrin-
gende longweefsel gescheiden door een vrij sterke bind-
weefsellaag, welke onderscheidene septa in het tuberculeup
weefsel doet dringen. Deze septa zijn zeer wisselend van
volume; de grootere kleuren zich evenals de periphere
kapsel, met
van Gieson helderrood en zijn bij zwakke
vergrooting duidelijk te onderkennen. Bij sterke ver-
grooting ziet men tal van lijne, rood gekleurde fibrillen
tusschen de tuberculeuse weefselelementen verloopen. Het
tuberculeuse weefsel is daardoor opgebouwd uit een fijn
bindweefsclreticulum, in welks mazen de verschillende cellen
liggen. Men vindt daar tal van epitheloïde cellen met groote,
gegonfleerde kernen met onderscheidene kernlichaampjes;
haar kernen kleuren zich, zoowel met haemaluin als met
van Gieson zeer intensief. Reuzencellen van soms aanzien-
lijke afmetingen zijn in groot aantal in de tuberkels te
vinden; bijna zonder uitzondering staan de kernen peripheer
om een verkaasd centrum. Tusschen deze elementen komen

-ocr page 551-

ronde cellen gelijkmatig verspreid voor ; op een enkele plaats
is een zeer sterke ophooping van ronde cellen aanwezig.
Alhoewel macroscopisch in den longknobbel geen verval was
waar te nemen, bleken tocli bij het microscopisch onderzoek
hier en daar totaal necrotische gedeelten voor te komen.
Met
van Gitcson kleurden deze gedeelten zich diffuus geel-
bruin, evenals de centraal verkaasde reuzencellen. De peri-
phere kernen der laatste werden met
van Gieson intensief
bruin en waren dus nog zeer vitaal. Van longweefsel is in
het tuberculeuse focus geen spoor te ontdekken ; bronchiën
komen er niet in voor; evenmin vindt men er resten dei-
alveolaire structuur.

De bronchiaalklieren gaven microscopisch een beeld,
dat zeer veel overeenkomst heeft met dat van den long-
knobbel. Het tuberculeuse weefsel wordt ook hier door
breede bindweefselstrooken verdeeld; de cellen der tuberkels
liggen eveneens in een fijn reticulair stroma en tellen tevens
vele reuzencellen onder zich.

Bij het onderzoek van weefselpraeparaten van longen en
bronchiaalklieren, welke volgens
Ziehl-Gabbet waren be-
handeld, werden slechts weinig tuberkelbacillen gevonden.
Deze lagen in hoofdzaak in de reuzencellen, meestal in
gering aantal; in één reuzencel waren er zes aanwezig. Ook
in enkele epitheloïde cellen lagen bieren daar bacillen; over
het geheel was het bacillen-quantum in de bronchiaalklieren
geringer dan in de longen.

Geval XIII. Den 8st™ Juni 1901 werd bij de keuring
van een geslacht paard (inlandschen, aftandschen ruin) het
volgende waargenomen.

In de oogenschijnlijk normale longen werden zeer
verspreid witte, vaste miliaire haardjes gevonden, welke
ook op doorsnede gelijkmatig van kleur en consistentie
waren. De bronchiaalklieren waren weinig of niet

-ocr page 552-

gezwollen en bevatten grauwwitte, vaste haardjes, welke
duidelijk tegen het gepigmenteerde klierweefsel afstaken.
Op de pleura costalis kwamen hier en daar erwt- tot
boongroote tuberkels voor, waarvan sommige gesteeld waren ;
op de pleura diaphragmatica werden twee hand-
groote, 1 c.M. dikke conglomeraten van kleine
tuberkels gevonden, welke alle door bindweefselstrengen met
elkander waren verbonden. De pleura pulmonalis was
vlokkig.

Op het peritoneum diaphragmaticum zat een
dun beslag van verspreid liggende, over het geheel kleine
platte tuberkels; het peritoneum parietale droeg, even-
als de pleura costalis, enkele gesteelde tuberkels, terwijl op
het peritoneum viscerale tal van vlokjes, als op de
longen, gezeten waren; vooral op het mesenterium en de
dikke darmen.

Op tuberkelbacillen gekleurde dekglaspraeparaten zijn niet
gemaakt geworden, daar men vrijwel zeker kon zeggen, dat
het bacillen-quantum der verschillende processen zeer miniem
zou zijn.

Met microscopisch weefselonderzoek leerde het volgende.

In de longen bleken wij t,e doen t,e hebben met een
typische miliairtuberculose; de in hoofdzaak uit epitheloïde
cellen bestaande tuberkels bevatten, naast een matig aantal
ronde cellen, slechts zeer weinig reuzencellen, welke centraal
in sterk verval verkeerden. De bronch iaalklieren waren
de zitplaats van een duidelijke tuberculeuse affectie; evenzoo
vertoonden de processen van pleura costalis en dia-
phragmatica het histologisch beeld van tuberculose. Ook
in het microscopisch beeld zag men de verschillende tuberkels
der conglomeraten onderling door bindweefsel verbonden.
In geen dezer weefselpraeparaten konden tuberkelbacillen
worden aangetoond, niettegenstaande tal van praeparaten
met het oog hierop werden gekleurd; toch mocht het ten

-ocr page 553-

slotte gelukken in praeparaten van het peritoneura diaphrag-
maticura in eenige reuzencellen enkele exémplaren waar te
nemen. De diagnose „tuberculose\'\' werd hierdoor met vol-
strekte zekerheid gesteld.

Dat wij in dit geval met een primaire thoracale
infectie te doen hebben, staat mijns inziens vast door het
feit, dat in de borstholte, en wel op de pleura diaphragma-
tica, de oudste processen voorkomen; de aanzienlijke con-
glomeraten op genoemd gedeelte van het borstvlies staan in
ouderdom boven de miliaire longhaarden en de veranderingen
op het peritoneum. Van de pleura af kan door lymphatisch
verband het peritoneum geïnfecteerd zijn geworden, terwijl
de miliairtuberculose der longen kan worden verklaard door
embolische verspreiding van virus met de kleine circulatie,
nadat de smetstof via den ductus thoracicus en de vena cava
anterior in het rechter hart was gebracht. De groote ar-
moede aan bacillen der verschillende processen maakt begrij-
pelijk, waarom bij dergelijke embolie slechts betrekkelijk
weinige, zeer verspreide miliaire haardjes in de longen ont-
stonden.

Onder de dertien door mij beschreven gevallen van
tuberculose bij het paard komen er dus acht voor, welke
ik met zekerheid als ontstaan na primaire abdominale
infectie meen te mogen beschouwen; de vijf andere
waarnemingen hebben betrekking op primaire thoracale
tuberculos e.

Wat den eersten vorm van tuberculose bij het paard be-
treft, zal men zich moeten voorstellen dat het virus, langs
den digestie-tractus aangevoerd, door den darmwand (villi)
wordt opgenomen, vaak zonder daarin laesies achter te laten
en zijn pathogene eigenschappen het eerst openbaart, hetzij

-ocr page 554-

cn in de mesenteriaalklieren èn in de milt of in één\'van
beide. Deze wijze van miltinfectie, waartoe ik reeds in mijn
eerste artikel toonde over te hellen, is ook door
Kitt \') in
1891 op ondubbelzinnige wijze als zeer waarschijnlijk voor-
gesteld; het is echter daarom onbegrijpelijk, hoe deze onder-
zoeker in zijn bekend leerboek 1) de milttuberculose der
verschillende dieren (rund, varken, paard, vogels, etc.)
uitsluitend als van haematogenen aard beschouwt, zonder
zelfs van mogelijke directe infectie van het intestinum uit
gewag te maken.

In genoemd jaarverslag vermeldt Kitt, dat hem de milt
van een 7-jarigen ruin ter onderzoek werd gezonden ; het
dier was onder verschijnselen van anaemie gestorven en ver-
toonde bovendien bij de sectie een pneumonie in het stadium
van grijze hepatisatie. De milt woog
K.G. en was, even-
als de adnexe lymphklieren, tuberculeus. Bij incisie van de
miltknobbels zag men een weeke, gele, ietwat brokkelige
massa, welke bij microscopisch onderzoek zeer veel tuberkel-
bacillen bleek te bevatten.

Omtrent den modus infectionis zegt Kitt: ,,Die Milz ist
,,vermuthlich vom Magen oder Darme her inficirt
„worden, vorausgesetzt, dass der Process in der Lunge, welche
„ich nicht zu Gesicht bekam, mit Tuberculose nichts zu
„thun hatte; es ist dies wahrscheinlich, weil sonst wohl
„auch in anderen Organen embolische Tuberculosis sich
„etablirt hätte. Der Umstand, dass überhaupt häufig die
„Milz allein oder neben dem Magen und Darme an Tuber-
kulose erkrankt ist, während andere Organe frei davon
„sind, die Milz also nicht embolisch von dem linken
„Herzen (Lungenvenen) her inficirt worden sein kann,

1  Lehrbuch der pathologisch-anatomischen Diagnostik, 1895,11 Bd., S. 436.

-ocr page 555-

„spricht dafür, dass die Milz in ähnlich naher Be-
zieh un g zum Magen oder Dünndarm stehen
,,muss, wie die Gekröslymphdrüsen zum Darme.
„Nach den Lehrbüchern der Anatomie sollen zuführende
„Lymphbahnen der Milz fehlen; eine erneute Untersuchung,
„ob sich dies wirklich so verhält, dürfte sich als nothwendig
„erweisen."

Kitt vond het dus in elk geval zeer waarschijnlijk, dat
wanneer alleen de milt tuberculeus is, deze van het darm-
kanaal of de maag uit besmet is geworden ; mijns inziens
mag men dan ook deze wijze van infectie toelaten, wanneer
bij sterk gegeneraliseerde processen verschillende feiten
zonder twijfel op een primaire abdominale tuberculose wijzen.
I)at de ingestie bij de tuberculose van het paard een groote
rol speelt, blijkt uit hetgeen
Nocard en Leclainche 1)
mededeelen over waarnemingen uit Engeland en Denemarken.
Zij schrijven daaromtrent: „
Mac Eadyean signale l\'infection
„du cheval par le lait de vache, souvent employé en An-
gleterre dans la thérapeutique; il attribue à cette parti-
cularité la fréquence relative de la tuberculose du cheval
„dans la Grande-Bretagne.
Banu rapporte le même fait en
„Danemark, où les jeunes chevaux reçoivent du lait de
„vache pendant la période de préparation à la vente."

En dat bij ingestie-tuberculose ook vooral de milt is
aangedaan, zien wij o. a. vooral bij de vogels, waar de
voedingstuberculose bijna exclusief voorkomt en naast de
lever haast even frequent de milt sterk tuberculeus is.

De gevallen VII en VIII, waarbij alleen milttuberculose
voorkwam, passen dus volkomen in het kader van de hier-
boven door
Kitt bedoelde waarnemingen ; de andere ver-
melde gevallen van primaire abdominale tuberculose gaven

1  Nocard et Leclainche, Les maladies microbiennes des animaux, 2e
édition, 1898, p. 622.

-ocr page 556-

door embolie aanleiding tot meer of minder uitgebreide
algemeene processen.

Nu een enkel woord over de gevallen van primaire tho-
racale tuberculose en de beelden van longtuberculose bij
het paard in het algemeen.

Wat betreft de gevallen IX—XIII, mogen wij met vrij
groote zekerheid aannemen, te doen te hebben met pri-
maire thoracale tuberculose, ontstaan na aspiratie
van tuberkelbacillen. Zooals uit de beschreven beelden valt
op te maken, kunnen de longen hierbij op zeer verschillende
wijze zijn aangedaan en varieert het aantal bacillen eveneens
binnen wijde grenzen. Wat dit laatste betreft, meen ik
te mogen opmerken, dat de zeer vaste longknobbels,
zonder macroscopisch verval, verbazend arm aan bacillen
werden bevonden; ik memoreer de waarnemingen IX en XII.
In geval XI was het aantal bacillen veel grooter; het proces
was hier en daar reeds sterk verkaasd; overigens had dit
beeld, wat betreft aantal en verspreiding der haarden, gelijk
ik reeds opmerkte, groote overeenkomst met geval IX. Deze
gevallen (IX, XI en XII), doch vooral het laatste, herin-
nerden mij sterk aan de afbeelding, door
Cadiot \') gegeven
bij zijn bespreking der „lésions pulmonaires qui, macrosco-
piquement, offrent les caractères du s are ome." Van IK
en XII is bovendien bekend, dat zij naast zeer weinig
bacillen, vele reuzencellen bevatten, evenals door
Cadiot
werd waargenomen. In geval X, met zijn oude, meeren-
deels verkaasde, geconflueerde haarden, waartusschen
jonge, miliaire processen, was het beeld zeer gemengd en
reeds dat van een vergevorderd stadium. De kolossale rijk-
dom aan bacillen deed bet proces zeer snel om zich heen
grijpen en voortdurend nieuwe gedeelten long aantasten,
terwijl de sterke regressie van het tuberculeuse weefsel ook

-ocr page 557-

als gevolg der groote hoeveelheid virus is te beschouwen.
In geval XIII, waarbij ik meen de pleuratuberculose als
primair te mogen beschouwen, vertoonden de longen zeer
verspreide miliaire tuberkels als vaste, witte, homogene knob-
beltjes. Waarom de pathogene werking der bacillen zich
hier het eerst openbaarde op het borstvlies, blijft nog een
open vraag. Bij het rund kan men dikwerf ook oudere
pleuratuberculose naast jongere longtubercuiose waarnemen.

Bij de behandeling der longtubercuiose van het paard,
meer speciaal bij de vermelding der verschillende beelden,
welke de longen van het paard bij deze ziekte kunnen aan-
bieden, maken noch
Nocard en Leclainche, noch Caihot
onderscheid tusschen primaire en secundaire vormen
of wel tusschen aspiratie-tuberculose en embolische
tuberculose. Het komt mij noodzakelijk voor, deze
twee hoofdtypen streng van elkaar te scheiden, daar zij ge-
baseerd zijn op pathogenetischen grondslag en het
vraagstuk der pathogenese zich bij elk ziektegeval sterk op
den voorgrond dringt en om oplossing vraagt. Indien men
echter elk nieuw geval van longtubercuiose bij het paard
tevens als een nieuwen vorm gaat beschouwen, wanneer
liet pathologisch-anatomisch en bacteriologisch eenigszins van
vroegere waarnemingen afwijkt, zal men nimmer tot een
helder inzicht in deze materie komen, daar gelijksoortige
weefsels op eenzelfden prikkel zeer verschillend reageeren en
wij volslagen onmachtig zijn tot het doorgronden der factoren,
welke deze uiteenloopende reacties veroorzaken. Het aantal
z.g. vormen zal op deze wijze tot in het oneindige stijgen,
omdat confluentie, verkazing, cavernevorming, doorbraak in
bronchiën, armoede of rijkdom aan bacillen, etc. elk op
zich zelf het eene beeld eenigermate van het andere doen
afwijken.
I)e onderscheidingen van Nocard en Leclainche 1)

-ocr page 558-

54(5

en Cadiot maken op mij dan ook volkomen den indruk
van te zijn gebaseerd op verschillen, welke in de door hen
waargenomen gevallen aanwezig waren en geheel zonder
eenig verband met de pathogenese werden geïnterpreteerd;
in lmn beschrijvingen althans, wordt, zooals ik reeds opmerkte,
omtrent de wijze van ziek-worden geen woord gerept.

De modus infectionis is mijns inziens de eenige
factor, waarop met vrucht een indeeling der longtuber-
culose kan worden gebaseerd; in geen ander orgaan zijn
de voorwaarden voor primaire en secundaire infectie (in
casu aspiratie en embolie) in zoo groote mate aanwezig.

Ten einde te beslissen of men in een gegeven geval met
primaire abdominale of primaire thoracale tuberculose te
doen heeft, meen ik het sectiebeeld als van het hoogste
gewicht te mogen beschouwen; de feiten, welke ons bij die
beslissing moeten leiden, zijn bij de beschrijving der gevallen
voldoende in het licht gesteld.

Tot slot een woord van opwekking aan de Nederlandsche
practici.

In de tweede editie van hun bekend werk (p. 571)
schrijven
Nocahi) en Leclainciie: ,,L\'étude des symp-
tômes de la tuberculose du cheval est très
„incomplete; les no m breuses observations
„publiées sont consacrées à peu près exclusi-
vement à la description des lésions."

Het is de taak van den praktizeerenden veearts de kennis
omtrent het clinisch beeld der tuberculose bij het paard te
helpen verrijken; dit is mogelijk door een nauwgezet onderzoek.
Het zij mij vergund in dit opzicht te wijzen op de vol-
gende woorden van
Cadiot (l.c., p. 286) : „Quand on sait

-ocr page 559-

„les différents modes d\'expression de la tuberculose chez
„les équidés, il est rare que quelque manifestation du
„complexus symptomatique ne mette pas sur la voie du
„diagnostic, et très généralement celui ci, éclairé par 1\' a u s-
„cultation, la percussion, l\'exploration rectale,
„la palpation des zones ganglionnaires, est établi
„avec certitude par l\'examen bactériologique,
,,1\'injection de tuberculine ou l\'inoculation."

Amsterdam, Juni 1901.

OVER DE IDENTITEIT DER TUBERCULOSE BIJ
MENSCH EN RUND,

door

M. H. J. P. THOMASSEN,

Afgovaardigde der Nederlandscho Regeering en van de Maatschappij ter
bevordoring dor Veeartsenijkunde.

(Voordracht gehoudon 26 Juli 1901 op het tuberculose-congres te Londen.)

Toen het onderwerp „over de identiteit der tuber-
culose bij mensch en rund," door mij voor dit congres
werd opgegeven, lag het vermoeden ver, dat deze quaestie op
het oogenblik der behandeling van zoo groot actueel belang
zou zijn. Die beteekenis heeft zij te danken aan de opzien-
barende en verrassende mededeeling van prof.
Koch, door alle
deelnemers aan het congres in de algemeene vergadering van
23 Juli gehoord. De groote baanbreker op het gebied der
tuberculose betwist genoemde identiteit op grond van resul-
taten, inzonderheid bij enting van runderen met reine cultures
of sputum van teringlijders verkregen. liet mocht hem en prof.
Schütz niet gelukken langs dezen weg t uberculose bij het rund te

-ocr page 560-

54 8

verwekken. Hoogstens zag men op de ptaats der enting
abscessen ontstaan, waarvan de inhoud tuberkelbacillen
bevatte.

Tegen de gevolgtrekking voor de praktijk door Koen
hieraan vastgeknoopt, als zou het gebruik van melk en
vleesch van tuberculeuse dieren voor den mensch geen ge-
vaar opleveren, is staande de algemeene vergadering reeds
door
Nocard, Bang en Woodhead krachtig geprotesteerd.

Door Nocard is er op gewezen, dat nog op dit congres
resultaten van proeven, in tegenspraak met die van
Koch,
zouden worden medegedeeld. Van bedoelde proeven zal ik
trachten een beknopt overzicht te geven. Vooraf echter
een korte historische beschouwing over het vraagstuk der
receptiviteit van het rund voor de tuberculose van den mensch.

Ofschoon Laennec de tuberculose van den mensch en de
parelziekte van het rund reeds voor een en dezelfde ziekte
hield, werd, zelfs nog na de roemrijke ontdekking van
ViLLEMiN in 1865, dit feit vooral door de patholoog-anatomen,
met
Virchow aan het hoofd, tegengesproken. In 1882 ver-
klaarden deze zich pas overtuigd, na de ontdekking van den
specifieken bacillus door prof.
Kooh, die tevens aantoonde,
dat hetzelfde lager organismus constant bij alle diersoorten
in de specifieke laesies wordt gevonden.

Toch beproefden, in de periode gelegen tusschen 1865 en
1882, tal van onderzoekers de identiteit der beide tuber-
culosen te bewijzen. Dit kon experimenteel alleen geschieden
door infectie van mensch op rund met tuberculeuse produc-
ten. Slaagde men hierin, dan mocht het omgekeerde ook voor
mogelijk, zoo niet voor waarschijnlijker worden gehouden.

Chauveau nam. in 1868 de eerste bekende proeven in
deze richting aan de veeartsenijschool te Lyon. Hij trachtte
runderen op drie manieren met virus van den mensch te
infecteeren en wel door toediening langs het digestiekanaal,
door intraveneuse injectie en door subcutane aanwending.

-ocr page 561-

Drie dieren welke per os met gedeelten van tuberculeuse
laesies van den mensch werden geïnfecteerd, vertoonden na
eenigen tijd dezelfde tuberculeuse veranderingen als andere
runderen, die parelzieke producten hadden opgenomen.

Slechts in één geval werd smetstof van den mensch bij
een os intraveneus ingespoten. Na 29 dagen vond men
belangrijke veranderingen in de borstorganen.

De hypodermatische aanwending eener tuberculeuse emulsie
van den mensch verwekte slechts een locale tuberculose,
welke zich hoogstens tot de naastbij gelegen lymphklieren
uitstrekte.

Uit deze proeven maakte Chauveau de gevolgtrekking, dat
het virus van den mensch hetzelfde effect bij het rund teweeg-
brengt, als dat van deze species zelf afkomstig.

Klebs entte een kalf van 4 weken intraperitoneaal met
tuberculeuse materie van den mensch. Het dier, na drie
maanden geslacht, had over het geheele net en een gedeelte
van de maag een groote menigte gesteelde, centraal verkalkte
knobbeltjes, welke histologisch het karakter van parels droegen.
Verder vond hij grauwe miliairtuberkels in de lymphklieren
van het mesenterium en enkele in de lever en de milt.
Van veranderingen op de plaats der injectie maakt
Kleiss
geen gewag.

Kitt zag in 46 dagen een acute tuberculose bij een kalf
ontstaan, na inspuiting van 20 gram sap, afkomstig uit
scrophuleuse klieren van den mensch.

Bollinuer schijnt in 1879, door enting van secretum uit
de long van een mensch in de buikholte van een kalf, na
7 maanden een typische parelziekte te hebben geconstateerd.
Longen en andere borstorganen waren normaal.

Cuookshank entte een kalf met sputum, vermengd met
een gesteriliseerde keukenzoutsolutie, in de buikholte. Na
42 dagen stierf het dier aan de gevolgen van pyaemie.
Behalve abscessen, waarvan de inhoud tuberkelbacillen be-

-ocr page 562-

vatte, vond hij een miliairtuberculose van long en lever.

Siedamgrotzky voerde aan twee schapen gedeelten van
een tuberculeuse long en van het darmkanaal, en aan twee
andere stukjes van een long met miliairtuberculose en ver-
kreeg in al deze gevallen negatieve resultaten. Andere dieren
met parelzieke producten gevoerd, werden daarentegen tuber-
culeus.

Deze proeven bewezen reeds, dat de tuberculose van den
mensch op het rund langs experimenteelen weg kan worden
overgebracht, en hiermede was tevens aangetoond dat beide
tuberculosen identisch zijn.

Eenigszins andere uitkomsten gaven infectie\'proeven bij
het rund met reine cultures van bacillen van den mensch
en deze hebben ons inziens tot verkeerde en hoogst nadee-
lige gevolgtrekkingen aanleiding gegeven.

De eerste proeven zijn in 1898 door Theobald Smith te
Washington genomen. Hij wees vooreerst op het morpho-
logisch verschil tusschen den bacil van den mensch en dien
van het rund, maar vond nog grooter verschil ten opzichte
der pathogeniteit. De parel-bacil bleek bij de meeste proef-
dieren virulenter; de dood volgde sneller, waarbij tevens
grooter uitbreiding van het proces en de aanwezigheid van
meer bacillen werd geconstateerd. Dit was ook het geval
bij runderen.

Smith heeft elf runderein ingeënt, waarvan 5 met parel-
zieke en 6 met sputum-bacillen. Het resultaat was, dat van
de eerste vijf, twee aan miliair-tuberculose stierven en van
de drie andere, welke na een paar maanden werden gedood,
bij één typische parel ziekte werd gevonden en bij de twee
andere verschijnselen, die uit de beschrijving slechts voor
tuberculeuse aandoeningen kunnen worden gehouden. De
koeien waren vermagerd en hadden in de eerste weken
alle koorts gehad.

Dit was het geval niet bij de met sputum-bacillen van

-ocr page 563-

f

den mensch ingeente runderen. Bij deze zij n,\'toen ze
na een paar maanden werden gedood, slechts
locale en zeer onbeduidende veranderingen
aangetroffen.

Smith meent, dat de parelbacil bij de koe meer parasi-
tisch, de sputum-bacil meer saprophytisch groeit.

Frothingham nam dergelijke proeven op vier kalveren,
met bacillen gekweekt uit de lever van een 1-jarig kind.

lBto kalf, 3 maanden oud, werd intraperitoneaal geënt. Na
vijf weken met tuberculine behandeld, trad een reactie op
van 1,9° C. Zes weken na de enting is het dier gedood.

2do kalf, 3 weken oud, is op dezelfde manier geënt. Na
vijf weken tuberculinatie, waarbij thermische reactie van
1,6° C.

3do kalf, 3 weken oud, werd intratracheaal geënt. Na vijf
weken trad bij tuberculinatie een reactie op van 2,9° C.
Het dier is G weken na de infectie gedood.

4de kalf, 2 maanden oud, ook intratracheaal geënt. Na
vijf weken reactie op tuberculine van 1,4° C.

Slechts bij drie kalveren zijn verschijnselen van locale
tuberculose in de omgeving der entplaats gevonden, d. i.
na injectie in de abdominaalholte, in net en peritoneum en
bij intratracheale injectie in de spieren van den hals en de
lymphklieren van den hals aan de betreffende zijde. In geen
geval was een algemeenc infectie opgetreden.

Bij drie kalveren met tuberculeus sputum van den mensch
geënt, vond
Frothingham circa 5 maanden na de infectie
bij twee slechts zeer geringe, in hoofdzaak uitsluitend locale
laesies en bij het derde niets.

De schrijver eindigt met de conclusie, dat kalveren oogen-
schijnlijk niet zeer gevoelig zijn voor bacillen van den
mensch. Of deze mindere receptiviteit het gevolg is van
een geringer virulentie van den bacil of van een grooter

-ocr page 564-

resistentievermogen van het dier, hiervoor meent hij
dat verdere proeven de bewijzen zullen moeten leveren.

Richard Gaiser maakte in 1899 eveneens melding van
een proef in deze richting. Hij entte een kalf intrao-
ctilair en subcutaan met voor cavia\'s en konijnen zeer
virulente tuberkelbacillen van den mensch. De eerste
dagen traden in het oog irritatieverschijnselen op, welke
spoedig verdwenen, zoodat na
14 dagen geen ontstekings-
verschijnselen meer te bespeuren waren. Reeds na 8
dagen was de cornea weer zoo volkomen helder en door-
schijnend, dat men de iris duidelijk kon onderscheiden.
Hierop vertoonde zich slechts een klein geel haardje, dat
langzamerhand geheel verdween. Ook werd in de flank eerst
een kleine verdikking gezien, welke spoorloos verdween. Onge-
veer 3 maanden na de enting is het kalf gedood en bij
de sectie is geen spoor van tuberculose gevonden.

Konijnen en cavia\'s stierven aan de gevolgen eener
algemeene tuberculose.

Een ander kalf, op dezelfde manier geënt met bacillen
van parelziekte, waarvan de virulentie door overenting op
het konijn nog was verhoogd, werd door een algemeene
tuberculose aangetast.

eigen waarnemingen.

Het waren vooral de verrassende resultaten door
Th. Smith in 1898 gepubliceerd, welke mij aanspoorden ook
in deze richting te experimenteeren, ten einde zoo mogelijk
iets bij te dragen tot de oplossing van een vraagstuk, dat
in den beginne de aandacht der meeste bacteriologen
slechts weinig trok, ofschoon voor de praktijk op hygiënisch
gebied, zooals thans maar al te duidelijk blijkt, hierin hoogst
gewichtige gevolgtrekkingen opgesloten liggen.

-ocr page 565-

In de maand Maart 1899 zijn twee kalveren, waarvan
een 8 en het andere 4 weken oud was, voor een eerste
proef gebruikt. Vooraf zijn zij aan de tuberculine-proef
onderworpen. Na injectie van 0.10 gr. tuberculine trad geen
reactie op, zoodat men beide dieren als vrij van tuberculose
mocht beschouwen. De melk, waarvan deze kalveren gebruik
maakten, was afkomstig van een koe, welke ook vooraf
op tuberculose was onderzocht.

I. Vaarskalf, oud 8 weken, is intraperitoneaal geënt met
een cultuur op glycerine-aardappel, gekweekt uit het
exsudaat van een kind, lijdende aan meningitis tuber-
en lo sa en afkomstig uit het laboratorium van prof.
Simionck
te Utrecht. Vooraf was de noodige virulentie der bacillen
op konijnen en cavia\'s gecontroleerd.

Het dier bleef normaal en vertoonde de eerste weken na
de enting geen enkel ziekteverschijnsel.

Op 14 Mei werd het nogmaals aan de tuberculine-proef
onderworpen, nadat gedurende drie voorafgaande dagen de
gemiddelde temperatuur was bepaald, welke 38,6° C. be-
droeg.

Na de injectie van 0.15 gr. tuberculine, trad de volgende
thermische reactie op.

15 Mei 8 uur v.m. 39,7° C.
n 10 „ „ 89,9. „
„ 12 „ m. 40,2° „
i, 2 „ n.m. 40,5° „
„ 4 „ „ 40,6° „
// 6 u „ 40° „

16 Mei 10 v.m. „ 38,8° „

De hoogste reactie bedroeg dus 2° C. en is 17 uur na
de tuberculinatie waargenomen. Deze reactie liet veronder-
stellen, dat het kalf ten minste aan een locale tuberculose
kon lijden, te meer daar het haar doffer was geworden dan

-ocr page 566-

vóór het experiment en de eetlust nu en dan ook te wen-
schen overliet. In de eerste dagen van Juni is het kalf
afgemaakt en niettegenstaande het meest nauwkeurig onder-
zoek van alle organen, werd geen spoor van tuber-
culose ontdekt.

II. Een stierkalf, oud 4 weken, werd aanvang April na
bovenvermelde controle geënt in de voorste oogkamer met
een aardappelcultuur van bacillen, gekweekt van een mensch,
lijdende aan arthritis tuberculosa. Hun virulentie
voor kleine proefdieren was vooraf gecontroleerd. Aan het
oog werden onmiddellijk ontstekingsverschijnselen waarge-
nomen, zoodat tengevolge van de keratitis door troebeling
der cornea het proces op de iris niet kon worden gevolgd.

Toevallig werd het dier aangetast door een vrij ernstige
enteritis met hevige diarrhee (dysenteria alba), zoodat een
behandeling hiertegen in het werk moest worden gesteld.
Hiervan hersteld, vertoonde het kalf verschijnselen van
paresis, zoodat het bijna aanhoudend in decubitaal-positie
bleef. De eetlust was evenwel van dien aard, dat patiënt in
het leven kon worden gehouden.

Op 14 Mei werd de tuberculine-proef toegepast. De ge-
middelde temperatuur der drie voorafgaande dagen bedroeg
39° C. Na injectie van 0,15 tuberculine, circa 10 uur \'s avonds,
werden de volgende cijfers geconstateerd.

15 Mei 8 uur v.m. 39,5° C.
„ 10
h ii 39,6o ii
„ 12 ,/ m. 39,1° „
„ 2 „ n.m. 39,1° „
ii 4 ii ii 39o ii
i 6 „ „ 38,9° „

Deze reactie van hoogstens 0,6° liet het bestaan van
tuberculose uitsluiten.

Op 27 Mei, ruim zes weken na de infectie, is het kalf
afgemaakt en in vrij ernstigen graad aangetast bevonden.

-ocr page 567-

De oogbol was sterk atrophiseh en na harding zijn op door-
snede, vooral op de iris, tuberculeuse nieuwvormingen aange-
troffen, waarvan de coupes bij microscopisch onderzoek zeer
rijk aan tuberkelbacillen bleken te zijn. De linker subparo-
tideaal-, cervicaal-, mediastinaal- en bronchiaalklieren waren
gezwollen en hypertrophisch, en op doorsnede waren tuber-
kels waar te nemen. Uit de bronchiaalklieren zijn zelfs cultures
gemaakt en de vele coupes der verschillende klieren bleken
rijk aan bacillen te zijn. De longen waren beiderzijds,
inzonderheid in de toppen, aangedaan. Vooreerst sprongen
aan de oppervlakte enkele grauwgele verhevenheden in
het oog, welke bij nader onderzoek haarden bleken te zijn
ter grootte van een hazelnoot, met kruimelig ka a s a c h t i g e n
inhoud. In dekglaspraeparaten vonden wij bacillen welke, of-
schoon in grootte en vorm met den
KocH\'schen overeen-
komende, niet zuur vast waren.

Verder waren de longen gedeeltelijk doorzaaid met miliair-
tuberkels en enkele grootere, grauwe, min of meer fibreuse
tuberkels, waarvan bij een microscopisch onderzoek de
structuur en de aanwezigheid der specifieke bacillen het
tuberculeus karakter bevestigden, (leen der tuberkels droeg
nog sporen van verkalking.

Uit de veranderingen op het cadaver waargenomen, bleek
dat wij met een vrij algemeene tuberculose te doen hadden,
waarbij de weg, dien de bacillen van het oog naar de lon-
gen hadden gevolgd, zich gemakkelijk liet aantoonen.

III. In de maand December 1899 werd een zwartbonte
pinkvaars van bijna twee jaar voor een entingsproef gebruikt.
Vooraf was het dier in de maand November getuberculineerd,
waarbij na injectie van 0,25 gr. tuberculine de hoogste
reactie nauwelijks 0.5" C. bedroeg.

Op 1 December werd een rijke aardappelcultuur in haar
geheel intratracheaal ingespoten. Zij was afkomstig uit de nier
van een man. Het rund vertoonde hierop niet de minste reactie.

-ocr page 568-

Den I3den Februari 1900 werd het dier andermaal getu-
berculineerd, waarvoor 0,30 gr. tuberculine zijn gebruikt.
De thermische reactie bedroeg slechts 1° C.

Den 16deu Februari werd een geheele cultuur 3de gene-
ratie intrathoracaal en een andere in trap er ito ne-
aal ingespoten. Een klein gedeelte kwam op de plaats der
injectie in de linker bovenflank tusschen de spieren terecht.
Den volgenden dag was de temperatuur gestegen tot 40,3°
en het dier was daarbij lusteloos. Na twee dagen was
de toestand weer normaal. Na verloop van 14 dagen had zich
op de plaats der enting in de flank een harde, verschuif-
bare verdikking ter grootte van een vuist gevormd. Deze
werd na eenigen tijd blootgelegd en na incisie van een vrij
dikken fibreusen wand, kwam een gele, slijmige, eenigs-
zins purulente inhoud te voorschijn, welke rijk was aan tuber-
kelbacillen. Deze zijn verder gekweekt, waarbij de cultures
in het oog vallend licht waren gekleurd. De wond is verder
aan haar lot overgelaten en met geen antiseptica behandeld.
Zij is langzamerhand gecicatriseerd, alleen een kleine bind-
weefselverdikking achterlatende.

In de maand Juli 1900 is de tuberculinatie herhaald,
waarbij geen reactie werd waargenomen. Deze pink is tot
in de maand April 1901 blijven leven en werd flink vet
voor de slachtbank verkocht.

Bij de lijkopening is geen spoor van tuberculose ontdekt.

IV. Voor een laatste proef is een vaalbonte drachtige
pinkvaars, bijna 2 jaar oud, gebruikt. Na de tuberculinatie
met een negatief resultaat te hebben doorstaan, is op 1
December 1899 niet de proefneming een aanvang gemaakt.
In de voorste oogkamer werden tuberkelbacillen, gecultiveerd
uit de nier van een mensch, gebracht. Reeds den volgenden
dag was de cornea diffuus troebel en na een paar dagen zag
men exsudaat op den bodem der oogkamer. Het dier scheen
hieronder te lijden, zóó zelfs dat de eetlust veel te wenschen

-ocr page 569-

overliet. De temperatuur bleef evenwel normaal. Den 19den
December verergerde de toestand en de thermometer wees
in den morgen van dien dag een temperatuur van 40,0°,
welke \'s avonds daalde tot 40,4° en de twee volgende dagen
steeds febriel bleef. Waarschijnlijk stond een en ander in
verband met het lijden van het oog, dat ongeveer het dub-
bele van den normalen omvang had gekregen. De oogleden
konden de voorvlakte der cornea niet meer bedekken, zoodat.
deze indroogde en een gerimpeld voorkomen kreeg. Den
13den Februari 1900 zijn 0,30 gr. tuberculine ingespoten. De
gemiddelde temperatuur bedroeg vóór de injectie 39° C.

Den volgenden dag nam men onderstaande reactie waar.

O O

14 Febr. 7 uur v. m. 39,5° C.

II

8

ir

ii

40,3o

II

9

ii

ii

40,1 o

II

11

ii

ii

40,0°

II

12 Va

ii

n. m.

89,7°

II

2

u

ii

40°

II

3

ii

ii

39,7«

II

6

ii

ii

39.70

De thermische reactie bedroeg dus 1,3°. Het dier was suf,
stond met den kop omlaag en had minder eetlust dan vóór
de injectie. De zwelling van het oog en van de periorbi taai-
streek was toegenomen. Het dier hoestte zeer veel. Uit
een en ander besloot ik, dat het lijdende was aan tuber-
culose, welke zich misschien lot een aandoening van het
oog bepaalde.

Ongeveer half Mei 1900 werd de pink geslacht. In het
oog hadden zich tuberculeuse laesies ontwikkeld. Verder
vond ik in één bronchiaalklier tuberculeuse veranderingen,
welke evenwel door toevallige omstandigheden noch micro-
scopisch, noch bacteriologisch zijn onderzocht.

Conclusies. Uit een en ander mag men besluiten,
dat het moei el ijk, maar niet onmogelijk is een experimen-

-ocr page 570-

teele tuberculose bij het rund met reine cultures van den
mensch te verwekken, hetgeen duidelijk is door de resultaten
in het tweede geval verkregen, om niet van het 4de te willen
spreken. I)e identiteit der tuberculose van mensch en rund
blijft dus nog steeds waar, waaruit volgt, dat met het be-
smettingsgevaar van rund op mensch (dat gemakkelijker
slagen zal dan omgekeerd) nog steeds rekening moet worden
gehouden. De grootere virulentie van den runderbacillus,
door talrijke proeven bewezen, spoort, in tegenstelling met
de bewering van Koen, tot meerdere waakzaamheid aan
tegenover melk en vleesch van tuberculeuse runderen.

De kans van slagen bij een experimenteele infectie van
het rund wordt verhoogd door een geringer resistentiever-
mogen van het proefdier, zooals uit de tweede proef duide-
lijk blijkt. De andere dieren waren buitengewoon krachtig
en goed gevoed. Het komt ons gewenscht voor, dat zoo
spoedig mogelijk in alle landen proeven op groote schaal
worden genomen; de uitkomst daarvan zal leeren, dat de
stelling, gebaseerd op de
ScHÜTZ-Kocn\'sche proeven, als
een dwaling moet worden beschouwd, voortvloeiende uit
een voorbarige conclusie.

Prof. Dr. H. J. IIAMBüllGER.

»Men is bijzondere achting verschuldigd aan de mannen, die
in den tegenwoordigen stand der wetenschap den grondslag
leggen voor een nieuwen tak van wetenschap, door hun onder-
zoekingen en proefnemingen algemeene beginselen invoeren en
er de vruchtbaarste resultaten uit weten te trekken, rijk aan
ontdekkingen en nuttige toepassingen. Zulk een man is prof.
Hamburger uit Utrecht (Holland), dien men met recht beschouwt
als den eersten, die de physische of zoogenaamde moleculaire
chemie in de geneeskundige wetenschappen heeft ingevoerd."

-ocr page 571-

Aldus de aanvang van een artikel, dat de 14de jaargang vau
de
Encyclopédie contemporaine wijdt aan Hamburger, als deelnemer
aan het 13de internationaal medisch congres, dat het vorig jaar
in Parijs werd gehouden. Uit ieder land werden enkele bekende
persoonlijkheden besproken. Onder de vele Nederlandsche congres-
bezoekers viel de eer van zulk een artikel alleen te beurt aan
Dr.
Hamburger.

2> De opleiding welke hij had ontvangen," zoo gaat het artikel
voort, »had hem als het ware voorbestemd om in die richting
uit te blinken."

Zijn neiging trok bem aanvankelijk tot de scheikunde, maar
zijn opleiding aan een hoogere burgerschool zou hem hier moeie-
lijkheden in den weg gaan leggen. Hij liet zich echter daardoor
niet afschrikken. Na in 1877 eindexamen aan de Rijks hoogere
burgerschool te Alkmaar, zijn geboortestad, te hebben gedaan,
besteedde bij twee jaar aan Latijn en Grieksch, ondertusschen
zich in het laboratorium van den directeur der hoogere burger-
school, Dr.
Boeke, ijverig aan chemie wijdende, om in 1879
met goed gevolg het toelatingsexamen voor de Utreclitsche
Universiteit af te leggen. Uit zijn Alkmaarschen tijd reeds dateert
een onderzoek over de quantitatieve bepaling van arsenik in
lijkendeelen, gedaan in gemeenschap met Dr.
Boeke.

Aan de Utreclitsche Universiteit, waar hij bij zijn studie in
de wis- en natuurkundige faculteit uit liefhebberij het college
in physiologie van prof.
Donders volgde, trok hij weldra diens
aandacht; in 1881 werd de 22-jarige candidaat in de scheikunde
assistent aan liet physiologisch laboratorium, waar hij een cursus
leidde in physiologische chemie. In 1883 tot doctor in de schei-
kunde gepromoveerd, bleef hij assistent ondanks de aanbieding
van eeD zeer goede positie bij het middelbaar onderwijs. Maar
onder den bezielenden invloed van
Donders en Engelmann had
de physiologie hem gepakt om hem niet meer los te laten.

Het plan rijpte om in de geneeskunde te gaan studeeren. In
Januari 1886 deed hij het vereischte aanvullingsexamen in plant-
en dierkunde, en reeds in Juni 1886 volgde het candidaatsexamen
in de geneeskunde. In September 1887 deed hij zijn doctoraal
en met ingang vau 1 Februari 1888 werd hij benoemd tot
leeraar aau \'s Rijks veeartsenijschool om onderwijs te geven in
physiologie, histiologie, pathologische anatomie en algenieene

-ocr page 572-

pathologie. Nog in hetzelfde jaar promoveerde hij tot doctor in
de geneeskunde, terwijl hg in 1889 het artsexamen deed.

»Goed voorbereid door zijn chemische, physische en mathema-
tische studiën, gevoelde doctor
Hamburger zich aangetrokken
door de ontdekking en de methode van
Hugo de Vries, hoog-
leeraar in botanie te Amsterdam. Hij doorzag daarvan de betee-
kenis, paste op de bloedcellen de theorie toe welke
de Vries voor
de plantencellen had gevonden, en kwam tot het beginsel dat bij de
bloedlichaampjes de wateraantrekkende kracht juist evenredig is
aan het moleculair gewicht. Dit was het punt van uitgang voor de
toepassing der physische chemie in de geneeskunde. Doctor
Hamsurger zet zijn haematologische onderzoekingen voort en
brengt achtereenvolgens aan het licht een geheele reeks van zeer
belangrijke nieuwe feiten, welke voor ieder het groote gewicht
vau zuiver physische factoren bij de resorptie aantoonen. Een
der meest karakteristieke feiten van algemeenen aard welke deze
onderzoekingen aan het licht brachten, is de neiging van het
organisme om de osmotische drukking der vochten gelijk te
maken. Deze osmotische drukking, welke onophoudelijk wordt
gewijzigd èn door de levensprocessen èn door de opneming van
vloeibaar en vast voedsel, vormt een der belangrijkste beweeg-
krachten bij het mechanisme der resorptie. Door de toepassing
der osmotische drukking op het gebied der dierlijke physiologie
werd duidelijk aangetoond dat de roode bloedlichaampjes aan de
wet der isotonische coëfficiënten van
de Vries gehoorzamen."

,,De ruimte laat niet toe hier de lijst en de voornaamste re-
sultaten van zijn verschillende werken te vermelden. Deze be-
dragen op dit oogenblik ongeveer een GO-tal en omvatten meer
dan 1100 bladzijden druks. Wij kunnen hier slechts een denk-
beeld geven vau de richting welke zijn onderzoekingen hebben
genomen. Hij heeft getracht over de groote physiologische en
pathologische vraagstukken het eerste licht der physische chemie
te doen schijnen, daarbij aan anderen overlatende om nauw-
keurige onderzoekingen in te stellen over vraagpunten welke
daarmede verband hielden. Zijn studiën hadden voornamelijk
betrekking op het bloed; er zijn inderdaad in het dierlijk lichaam
geen cellen welke zich in het algemeen beter leenen voor mor-
phologische, volumetrische, chemische, osmotische en physische
studie, en waarvan de verhouding tot de omgevende middenstof,

-ocr page 573-

wat de onderscheidene vormen van uitwisseling betreft, zulke
nauwkeurige onderzoekingen toelaat, als de bloedlichaampjes."

„Men kan zeggen dat Hamburger tot 1890 geheel alleen op
den door hem aangegeven weg voortschreed. Sedert dien tijd
begon men allengs het gewicht daarvan in te zien, en thans zijn
diens doordachte, vruchtbare studiën het middelpunt geworden
waarom de nasporingen van een groot aantal andere onderzoekers
zich hebben gegroepeerd."

„Er is op dit oogenblik bijna geen onderdeel der geneeskundige
wetenschap, met inbegrip der embryologie, waarin de physische
chemie haar invloed niet heeft doen gevoelen, nieuwe gezichts-
punten heeft geopend of duistere vraagstukken heeft opgehelderd."

„Intusschen is alles wat men tot dusver heeft verkregen nog
slechts de vrucht van de toepassing der osmotische drukking en
van de theorie der ionen. Maar de toevoeging van andere hoofd-
stukken zal weldra volgen: doctor
Hamburger denkt aan de ste-
reochemie van
Lebel en van \'ï Hoff, welke reeds is ingewijd
door
Fischer en Duclaux, aan de leerstelling van het chemisch
evenwicht van een of meer systemen, aan de theorie der phasen van
Gibbs, etc."

„Behalve deze physisch-chemische onderzoekingen op medisch
terrein, publiceerde professor
Hamburger andere werken, welke
daarmede niet in betrekking staan, op het gebied van physiologie,
pathologie, bacteriologie en pathologische anatomie. Omtrent het
laatste onderwerp zijn diens studiën te danken aan zijn belang-
stelling in de vergelijkende pathologie, een gevolg van zijn be-
noeming in 1888 tot leeraar aan \'s Itijks veeartsenijschool."

»De meeste werken van Dr. Hamburger zijn gepubliceerd in
de
Werken der Koninklijke Academie van Wetenschappen, welke
hij in 1900 te Parijs vertegenwoordigde op het 13de
Congrès
international de médecine."

»Overigens verschenen zij in een groot aantal Fransche en Duit-
sche periodieken, als:
Archiv für Physiologie und Anatomie, Central-
blatt für Physiologie
, Virchow\'s Archiv, Revue de médecine etc."

»Zijn wetenschappelijke arbeid is intusschen bekend en wordt
over de geheele medische wereld gewaardeerd. Wij herinneren er
i n dit opzicht slechts aan, dat hij eerepresident was van de sectie
voor pathologische anatomie van bovengenoemd congres, waarbij
hij, op uitnoodiging van het bestuur, een voordracht hield over

-ocr page 574-

de resistentie der roode bloedlichaampjes in physiologischen en
patbologiscben toestand. Evenzoo nam bij bij de physiologische
sectie van dit congres den voorzittersstoel in."

Tot zoover Dr. Ray.vardt in de Encyclopédie contemporaine.

Voegen wij, die hem meer van nabij kennen, nog het een en
ander daaraan toe.

Wanneer zijn arbeid wordt geprezen door vreemden, die de
omstandigheden niet kunnen beoordeelen waaronder hij heeft
moeten werken, hoeveel te meer moeten wij dit doen die getuige
zijn geweest van de moeielijkheden welke hij had te overwinnen.
Niet alleen was hij overladen met leervakken van zeer onder-
scheiden aard en had hij vele en velerlei colleges te geven, maar
vooral had hij te kampen met gebrekkige hulpmiddelen eü on-
voldoenden bijstand. Niet zelden moest hij proefdieren, zelfs voor
het onderwijs, uit eigen middelen bekostigen en maanden lang
zijn arbeid verrichten zonder assistent, alleen met een bediende
die als het ware van de straat was opgenomen.

Dank zij voor een groot deel aan zijn initiatief, aan . zijn vol-
harding was dit de laatste jaren, ook voor de andere leeraren,
beter geworden. Het naar zijn plannen ingerichte nieuwe labora-
torium heeft hij niet meer gebruikt; zijn opvolger vindt de baan
meer geëtfend.

Hamburger heeft met zijn tijd gewoekerd; rust gunde hij zich
nooit. Zelfs in de vacanties hield hij voordrachten op buiten-
laudsche congressen, als te Luik, Bazel, Londen, Carabridge,
Parijs, meestal daartoe door de besturen uitgenoodigd. Toch had
bij steeds tijd beschikbaar wanneer men zijn hulp verzocht of
wanneer bij kon bijdragen om de onderwijstoestanden aan de
veeartsenijschool te verbeteren.

Hij was een uitnemend ambtgenoot; steeds wist hij uiteen-
loopende uieeningen tot elkander te brengen, verschillende ge-
zichtspunten te doen samenvloeien. Wij verliezen veel aan hem,
maar meer nog de veeartsenijkunde. Immer was hij er op bedacht
haar tot hooger peil te brengen. Het was vooral met dit doel
voor oogen dat hij het laatste jaar een groot deel van zijn kost-
baren tijd schonk voor de drie assistenten, die onder zijn leiding
arbeidden en dissertaties hebben geschreven, welke door de facul-
teiten te Bern en te Giessen hoogelijk zijn geroemd.

Terwijl hij den promovendi den weg wees hoe zij tot het

-ocr page 575-

einddoel konden geraken, schreef hij een boek: Osmotischer Druck
und electrolytische Dissociation in den medicinischen Wissenschaften,
waarvan het eerste deel weldra bij Bergmann te Wiesbaden het
licht zal zien.

Uit den aard der zaak publiceerde hij niet veel in veeartsenij -
kundige periodieken. Toch vindt men in ons tijdschrift eenige
artikelen van zijn hand ; evenzoo in de
Zeitschrift fier Thiermedicin,
waarvan hij mede » Herausgeber" is. Dat men zijn arbeid echter van
veterinaire zijde op prijs stelde, bewijst onder anderen het feit dat
zijn medewerking werd verzocht voor de
Ergebnisse der allgemeinen
Pathologie und patholoaischen Anatomie von
Lubarscii und Ostertag
en van de Vergleichende Histiologie der Haussdugethiere von Ellen-
berger.

Meer nog intusselien dan in den beperkten veterinairen kring
zag de groote wetenschappelijke wereld de beteekenis in van
Hamburger\'s werken. Dit wordt onder anderen bewezen door
diens lidmaatschap van het
Utrechtsch Genootschap voor Kunsten
en Wetenschappen
, van het Bataafsch Genootschap voor proef-
ondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam,
van het Genootschap
voor Natuur-, Genees- en Heelkunde te Amsterdam,
en — last not
least — van de
Koninklijke Academie van Wetenschappen. De
laatste onderscheiding is te opmerkelijker, aangezien het een
groote zeldzaamheid is dat een niet-koogleeraar in het hoogste
wetenschappelijk lichaam van ons land (en ook van andere landen)
een zetel erlangt. In het geheel telt de Koninklijke Academie
van Wetenschappen ad maximum 50 leden en daarvan zijn slechts
8 medicus.

Toen hij in 1896 tot lid dezer Academie was benoemd, werden
hem van alle zijden hulde-betuigingen gebracht. Zijn leerlingen
grepen die gelegenheid aan om hem een blijk van hun sympathie
t,e geven; zij boden hem — iets heel ongewoons in de annalen
der veeartsenijschool — een serenade aan. Alle leeraren waren
daarbij tegenwoordig; zij deelden geheel in de eer welke hun
ambtgenoot was te beurt gevallen en gaven daaraan bovendien
uiting door de uitnoodiging tot een diner, dat recht gezellig in
Amsterdam plaats had.

Hamburger bezit groote werkkracht; wanneer hij, zooals men
mag aannemen, te Groningen over meer tijd en beter hulpmiddelen
zal hebben te beschikken, dan kunnen van hem groote dingen

-ocr page 576-

worden verwacht. Moge hij daarbij aan de veeartsenijkunde
blijven denken en ook in de toekomst zijn steun verleenen om
deze afdeeling der geneeskundige wetenschap de plaats te doen
innemen, van waar zij het algemeen belang het meest zal kunnen
dienen.
 Redactie.

Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde.

PROGRAMMA voor de 42ste Algemeene vergadering
te houden op Vrijdag 20 en Zaterdag 21 Sep-
tember 1901, in het Gebouw voor Kunsten en
Wetenschappen te Utrecht.

Aanvang der vergadering Vrijdag, 7 uur \'s avonds.

Huishoudelijke werkzaamheden.

1. Opening der vergadering.

2. Indienen der volmachten van de afgevaardigden der af-
deelingen.

3. Notulen der 40ste en 41ste Algemeene vergadering,

4. Verslag van den toestand der Maatschappij.

5. Verslag over den toestand der geldmiddelen en van de
bibliotheek (4 en 5 volgens art. 22 van het reglement).

G. Denoeining van een 1ste secretaris (art. 19 van het re-
glement).

Als candidaat voor deze benoeming is door alle afdeelingen,
met uitzondering der afdeelingen Groningen—Drente en
Friesland, opgegeven de heer D.
van der Sluys.
7. Voorstel der afdeeling Gelderland-Overijsel.

De afdeeling Gelderland-Overijsel stelt voor aan den heer
Schmidt te Kolding, den uitvinder van dejoodkalium-iujecties
tegen kalfziekte, een bewijs te geven van de erkentelijkheid
der Nederlandsche veeartsen, aan het Hoofdbestuur over-
latende wat in deze zal worden gedaan.

Praeadvies. Het Hoofdbestuur kan zich met dit voorstel
vereenigen en geeft aan de vergadering in overweging den
heer
Schmidt tot correspondeerend lid der Maatschappij te
benoemen.

-ocr page 577-

8. Voorstel der reorganisatie-commissie, om bij de Regeering
stappen te doen ter verkrijging eener spoedige en grondige
hervorming van het veeartsenijkundig onderwijs.

9. Begrooting voor het jaar 1902 (zie hieronder).

2de gedeelte, Zaterdag 21 September.

Aanvang der vergadering \'s v.m. 10 uur.

1. Opening der vergadering door den voorzitter.

2. Voordracht, te houden door den heer J. Wester over :
„De gevolgen van neurectomie."

3. Voordracht, te houden door de\'n heer H. Markus over:
,,Primair sarcoom van het jejunum bij het paard."

4. Voordracht, te houden door den heer Dr. D. A. de Jong Jzn.
over: „Leukaemie" en óver: „Tuberculose."

5. Voordracht, te houden door den heer M. H. J. P. Tho-
massen
over: „Het wezen en de pathogenesis van liemiplegia laryngis
bij het paard, met demonstratie van praeparaten."

6. ,,Demonstratie van pathologisch-anatomische praeparaten,"
door den heer H. G. van IIarrevelt.

7. Vrije mededeelingen.

8. Opgave van ouder werpen voor de 43sto Algemeene vergadering.

9. Bepaling van de plaats waar de 43ato Algemeene vergadering
zal worden gehouden.

Opgemaakt in de vergadering van het Hoofdbestuur den
pten Juli 1901.

Namens het Hoofdbestuur.-

M. H. J. P. THOMASSEN, Voorzitter.
D. VAN DER SLUIJS, lste Secretaris.

Begrooting voor het jaar 1902.

Inkomsten.

pro memorie,
idem.
idem.

Kassaldo op 1 Januari 1902. . .
Interest van belegde gelden . .
Onvoorziene inkomsten.....

Vermoedelijke ontvangst aan contributiën . . f 1635.—

f 1635.—

-ocr page 578-

Uitgaven.

Aan

Tijdschrift...........

f

1100.—

i)

drukwerk...........

50.—

)i

lokaalhuur...........

1?

20.—

>>

reiskosten voor het Hoofdbestuur. . . .

»

75.—

>i

verschotten, briefport, zegels, enz. . . .

40.—

onderhoud en assurantie der bibliotheek .

100.—

»

onderzoek geheimmiddelen......

11

100.—1)

commissie in zake reorganisatie veeartsenij-

kundig onderwijs........

M

50.—

»)

onkosten Algemeehe vergadering . . . .

n

25.—

)>

contributiën en vertegenwoordiging . . .

??

25.—

i)

kosten van incasseeren.......

5.—

11

onvoorziene uitgaven........

i>

45.—

f

1635.—

Het Hoofdbestuur stelt voor uit het batig saldo over 1901, dat
waarschijnlijk ruim f 200.— zal bedragen, een crediet te ver-
leenen van f 200.—, om een begin te maken met den catalogus
der bibliotheek.

Opgemaakt in de vergadering van het Hoofdbestuur den
1*« Juli 1901.

M. H. J. P. THOMASSEN, Voorzitter.

D. VAN DER SLUIJS, Secretaris.

Mededeelingen van het Hoofdbestuur.

Met 1 Januari 1902 gaat over: van de Algemeene afdeeling
naar Gelderland-Overijsel J. G.
Boland te Markelo, naar Fries-
land C. S.
Jkronimus te Hardegarijp. Van Gelderland-Overijsel
naar de Nieuwe afdeeling Zuid-Holland ging met 1 Januari .1901
over J. D.
Keukenmeester te Naaldwijk.

\'MPéHetfWfe leden zijn-bij de Algemeene afdeeling aangenomen:
E. Ö.,,,!H. A. M. •Bemeema\'NS \'te -MStaScht, W. ten Hoopen te
LocHèni;1 C.
A. -Leenheer te Rijsoord, W;%!"ÖÖAepens te Maar-

—- .cU\'.iM \'t . . ri\'iitijdnjfioD iirb ta^tievJuo n/ljiloboooi\'iü .

l-^Hietliij isif 50.— als reserve van hot jaar 1900.

-ocr page 579-

heeze, J. van Slooten te \'s-Graveuhage, H. A. Wei-man te
\'s-Gravenhage,
A. J. Winkel te Utrecht en A. Wolf te Mus-
selkanaal.

Als secretaris der afdeeling Friesland is opgetreden R. Boer
Hzn
. te St. Anna-Parochie.

VERSLAG DER AFDEELING GELDERLAND—OVERIJSEL.

Door het overlijden van den heer J. M. D. Westholz, een
der oprichters onzer afdeeling, die herhaaldelijk als secretaris en
voorzitter in het bestuur zitting had, en door het vertrek van
den heer J. D.
Keukenmeester van Wijë naar Naaldwijk, ver-
loor de afdeeling twee leden. Als nieuwe leden traden toe de
heeren D.
L. Bakker te Enschede en J. G. Boland te Markelo.

In het afgeloopen jaar werden drie vergaderingen gehouden,
welke goed werden bezocht.

In de eerste dier vergaderingen, gehouden te Zutfen den
2gsten Augustus 1900, werden het vijftigjarig jubileum als veearts
van den heer J. W. B.
Egberts te Kampen, alsmede de vijf en
twintig-jarige jubilea van de heeren
Th. H. L. Arntz te Nij-
megen, J.
L. G. Cayaux te Deventer, en C. Schilperoort te
Apeldoorn herdacht.

Tot afgevaardigde ter 40ste Algemeene vergadering werd benoemd
de heer A.
ten Sande Jr. en tot zijn plaatsvervanger de heer
A. A.
Overbeek.

In plaats van den aftredenden secretaris D. Schurink, die niet
herkiesbaar was, werd de heer
F. S. J. Veeze gekozen. Bij af-
wezigheid van den heer D.
Kok bleef de rekening en verant-
woording van den penningmeester achterwege.

Door den heer A. A. Overbeek werd een voordracht gehouden
over
neurectomie tegen spronggewrichtskreupel/ieid, welke voordracht
in dit tijdschrift is opgenomen. ]) Voorts werden mededeelingen
gedaan over de resultaten van het inspuiten van verschillende
geneesmiddelen in den uier bij kalfziekte, over intraveneuse
injecties van argentum colloidale
Credé bij petechiaal-typhus
en over het voorkomen van kalfziekte vóór den partus; ook werd

-ocr page 580-

ter bezichtiging gesteld de tandtang, welke voor rekening der
afdeeling aangeschaft en ten huize van den voorzitter voor de
leden beschikbaar gesteld is.

De tweede vergadering had plaats te Deventer den 5den Fe-
bruari 1901. Hier werd, in verband met het besluit der Alge-
meene vergadering, betreffende de maandelijksche uitgave van
het tijdschrift, besloten de contributie met 1 gulden te verhoogen.
Ook nu kon door afwezigheid van den penningmeester de rekening
en verantwoording niet worden nagezien.

De heer A. A. Overbeek demonstreerde de verloskundige zaag,
een instrument uit gevlochten metaaldraad, aanbevolen door
collega W.
van Staa te Sneek.

Naar aanleiding van de bespreking over het ontwerp van wet,
houdende bepalingen tot bestrijding van de tuberculose onder het
rundvee, werd een commissie van 3 personen benoemd, n.1. de
heeren A. A.
Overbeek, P. Baerends en H. M. Kroon, om een
rapport over dit wetsontwerp uit te brengen.

Met algemeene stemmen werd besloten om op de in September
1901 te houden Algemeene vergadering een voorstel in te dienen
ten einde aan den heer
Schmidt te Kolding, den uitvinder van
de jodetum kalicum-injecties tegen kalfziekte, een bewijs te geven
van de erkentelijkheid der Nederlandsche veeartsen, aan het Hoofd-
bestuur overlatende, wat in dit opzicht zal worden gedaan.

Op voorstel van verschillende leden werd besloten om namens
de afdeeling den heer
M. H. ,1. P. Thomassen te verzoeken zijn
methode van cryptorchied-operatie in ons tijdschrift te willen
publiceeren.

Door den secretaris der afdeeling werd de wensch van de ver-
gadering aan den heer
Thomassen overgebracht.

O O O

De heer F. Laméris deelt mede, dat hij een lezing zal houden
in „den Geneeskundigen kring" te Zutfen, en bij die gelegenheid
bij wijze van motie zal voorstellen het wensclielijke, dat alsnog
het vervoer en de handel in melk- en zuivelproducten wettelijk
worden geregeld. Deze lezing heeft plaats gehad en de pogingen
van den heer
Laméris zijn met succes bekroond.

In de 3de vergadering, welke gehouden werd te Zutfen, den
13den April 1901, werd de heer D. van der Sluys te Amsterdam,
die als Isfco secretaris van het Hoofdbestuur aan de beurt is om
af te treden, bij acclamatie tot candidaat gesteld. De rekening

-ocr page 581-

en verantwoording van den penningmeester werden goedgekeurd.

Vervolgens kwam in behandeling het programma der buiten-
gewone
41ste Algemeene vergadering. Tot afgevaardigde Daar
die vergadering werd benoemd de heer A. A. Overbeek en tot
diens plaatsvervanger de heer
A..ten Sande.

Na de bespreking van het rapport over het ontwerp van wet:
Bepalingen tot bestrijding van de tuberculose onder het rundvee,
uitgebracht door de Commissie van het Landbouw-comité en na de
behandeling van het rapport in zake voormeld wetsontwerp, uit-
gebracht door de hierboven genoemde afdeelings-commissie, ver-
klaart men algemeen zich te kunnen vereenigen met het voor-
stel der Nieuwe afdeeling Zuid-Holland, n.1. dat van veeartsenij-
kundige zijde een rapport zal worden uitgebracht, ten einde de
Ilegeering de meening der deskundigen te doen kennen. Daarna
werd door den heer H.
M. Kroon een voordracht gehouden over
de keuring van vleescli, dat voor export bestemd is, welke voor-
dracht in dit tijdschrift \') is opgenomen.

De secretaris,

F. S. J. Veeze.

Naamlijst der leden.

D. Akkerman, Brummen; N. H. M. van Ai.tena, Hengelo
(O);
Til. II. L. Arntz, Nijmegen; S. W. Arntz, Millingen; D.
L. Bakker, Enschede; P. Baerends, Arnhem; J. G. Bot,and,
Markelo ; A. A. Bosch, Rijsen; G. C. Brinkhorst, Gendringen;
G. Bulk, Ommen; J. L. G. Cayaux, Deventer; J. H. Cramer,
Almelo; C. A. van Dorssen, "Winschoten; F. W. van Dulm,
Arnhem; J. W. B. Egberts, Kampen; G. J. Eggink, Twelloo;
W. F.
Elsen, Geldermalsen; W. F. A. Gantvoort, Borkeloo;

A. H. Geluk, Didam; W. L. Gitsels, Bemmel; B van Goor,
Epe; S. Heymans, Zutfen; A. van Heusden, Nijmegen; G. L.
Hinrichs, Eist; J. Hoogland JGz., Zeddam; B. de Jong, Olst;

B. Kattenwinkel, Kampen; D. Kok, Velp; H. M. Kroon,
Deventer; J. Th. van Lohuizen, Winterswijk; W. J. G. Meer-
stadt
, Gorsel; S. J. M. Mogendorf, Schoonhoven; F. Mos,
Elburg; H. J.
Odé, Lichtenvoorde; A. D. Oosterbaan, Lochem ;

-ocr page 582-

A. A. Overbeek, Steeuwijk; A. F. Reioiiman, Steenderen; F.
F. Reiciiman, Hengelo (G.); H. C. Reimers, Wageningen; D.
J. B.
Rutgers, Doesburg; A. ten Sande, Oosterbeek; C. Schil-
tekoort
, Apeldoorn; D. Schurink, Laag-Keppel; Th. M. Tuien,
Vörden; F. S. J. Veeze, Zutfen; W. G. van der Wal, Arnhem.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren: H. M. Kroon,
voorzitter; G. L. Hinrichs, onder-voorzitter; F. S. J. Veeze,
secretaris ; D. Kok, penningmeester.

DE UITVOERING DER TUBERCULOSE-WET.

In zijn tweede rondschrijven maakt de heer Anker te Oudewater
het er niet beter op.

Allereerst tracht hij mijn ijdelheid te streelen, door mijn tegen-
schrift een „brochure" te noemen. Met het oog op mijn bekende
bescheidenheid moet ik daartegen opkomen; ik vind, dat mijn collega
het woord „kattebelletje" of iets dergelijks had moeten gebruiken.

Vervolgens gaat hij op de door mij gegeven weerlegging van
zijn financieel bezwaar niet verder in, maar — hij is toch niet
overtuigd. Zoo laat ik mij evenwel, hoe bescheiden ik ook ben,
ditmaal niet afschepen. Of ja, toch! Wie zwijgt, stemt toe,
ergo — het eerste bezwaar van den heer
Anker is van de baan.

Maar nu krijg ik een zedenpreek aan mijn zondig adres. Ik
had het ambt van plaatsvervangend districtsveearts niet mogen
aanvaarden, want zoo iemand behoort altijd het eerst en dadelijk
het Rijk te dienen, hoe urgent zijn private bezigheden ook mogen
zijn. Eilieve, waar staat dat te lezen? En zoo die opvatting,
evenmin als de mijne, ergens officieel staat voorgeschreven, heeft
die van mij veel voor, omdat zij gesteund wordt door de logica.
Logisch gedacht kan niet worden verlangd, dat een plaatsver-
vangend districtsveearts, welke met praktijk zijn bestaan verdient,
steeds, zelfs dringende praktijksbezigheden, ten behoeve van het
Rijk zou laten wachten. Waarom zoudeu voor de plaatsver-
vangende districtsveeartsen niet de termen ontstentenis en ver-
hindering bestaan, en waarom zouden de gewone beroepsbezigheden
niet de reden tot verhindering kunnen vormen ?

Maar ik wil de opvatting van mijn collega wel een oogenblikje
vasthouden, echter om een andere reden. Volgens hem had een

-ocr page 583-

plaatsvervangend districtsyeearts, die niet onder alle omstandigheden
dadelijk voor het Rijk gereed kan staan, zijn ambt niet moeten
aanvaarden. Maar hoe denkt
Anker nu over veeartsen, welke,
bij de invoering der tuberculose-wet, de aangifte van cliniscli
tuberculeus vee achterwege laten, omdat zij aan de tuberculinaties
niets verdienen? Wel, zegt
Anker, omdat artikel 11 der uit-
oefeningswet een dergelijke aangifte gebiedend voorschrijft, zullen
zij, die de aangifte niet willen doen, hun diploma hebben te
verscheuren en hun bevoegdheid hebben prijs te geven. Braaf
zoo, collega, die aangifte wordt in het bedoelde artikel werkelijk
bevolen, en volgens uw opvatting verbeuren zij, indien zij in
gebreke blijven, feitelijk het recht op hun diploma. Wees zoo
goed dit uw medestanders eens onder het oog te brengen.

Collega Anker weet verder uit zijn enquête (?), dat er genoeg
plaatsvervangende districtsveeartsen zullen zijn, die met de onmis-
bare accuratesse de tuberculinaties kunnen en willen uitvoeren-
Op welke wijze hij dat te weten is gekomen, wordt niet nader
aangeduid, maar hij zegt in elk geval niet, dat hij weet, dat
allen bet altijd zullen kunnen en willen doen. Maar zij, die het
dan wel zullen kunnen en willen, zullen op den duur met meer
nauwgezetheid werken dan adjunct-inspecteurs, want een tuber-
culinatie is een geestdoodend werk, en bovendien vervelend. Eu
nu ligt het dus voor de hand, dat een adjunct-inspecteur op den
duur minder accuraat zal gaan werken.

Daaraan had ik waarachtig niet gedacht! Die adjunct-inspec-
teurs zullen na eenigen tijd rondloopen met gedooden geest en
door verveling uitgedroogd als mummies. En de inspecteur dan ?
Die heeft toch toe te zien op zijn adjuncten? Ja, maar dat zal
weinig helpen. Die zal wel door hen aangestoken worden, en al
moge zijn geest niet worden gedood, hij zal toch wel spoedig
stevig in den dut zijn.

Dat ik dat niet gesnapt heb, ik die waarachtig dacht, dat een
adjunct-inspecteur, uitsluitend aangesteld ter uitvoering van deze
wet, gedrukt door zijn verantwoordelijkheid, zijn geest wakker
zou houden, wijl anders zijn bestaan gevaar loopt, \'t Mocht wat,
dat heele personeel van de tuberculose-wet wordt noodwendig
een troep nona-lijders. Het is treurig, maar gelukkig — nietwaar!

Op den wensch van collega Anker, om de maanden Maart en
April voor de tuberculinaties te schrappen, zal ik slechts even

-ocr page 584-

ingaan. Welk motief wordt daarvoor o, m. aangevoerd? Dat de
plaatsvervangend districtsveeartsen met runderpraktijk dan geen
tijd zullen hebben om te tuberculineeren. Begrijpt mijn collega
nu niet, dat hij geheel in mijn kaart speelt en dat hij, zoo
redeneerende, zelf erkent, dat de plaatsvervangende districtsvee-
artsen niet altijd in staat zullen zijn de tubercnlinaties te ver-
richten ?

Nu wil hij waarachtig de wet inrichten naar de private bezig-
heden van de plaatsvervangers.

Al te bont eigenlijk maakt mijn collega het, wanneer hij mij
dingen laat zeggen, welke ik niet gezegd heb. Ook daardoor
verzwakt hij zijn streven. Ik heb in mijn tegenschrift gezegd,
dat naar mijn meening ,,met de betrekking tot de Wet van
20 Juli 1870 (Stbl. 431) de plaatsvervangende districtsveeartsen
een onpractisch corps ambtenaren vormen". Wat maakt
Anker
er van? Hij laat mij zeggen, dat ik artikel 2 der Wet van
20 Juli 1870 onpractisch vind. Dat artikel 2 bestaat uit drie
leden. En nu vind ik noch het eerste noch het tweede lid on-
practisch, ja eigenlijk ook niet het derde lid. Ik heb het niet tegen
den naam, collega, maar ik heb het tegen de functie! Eigenlijk
heb ik het tegen artikel 7, alinea 3. En ook heb ik het tegen
de wijze, waarop men plaatsvervangend districtsveearts wordt. Ik
verlang plaatsvervangende districtsveeartsen met meer verantwoor-
delijkheid, of liever met een verantwoordelijkheid, welke meer
drukt, dan thans het geval is.
En dit wenschende, ding ik vol-
strekt niets af op de verdiensten, welke plaatsvervangende districts-
veeartsen ten opzichte der bestrijding van besmettelijke ziekten
mogen hebben. Alhoewel wij ons bescheidenlijk op den achtergrond
houden, hebben wij beiden, collega
Anker en ik, een eerzaam
verleden achter ons. Maar ik vind toch, dat men in dit opzicht
in de allereerste plaats de
districtsveearlsen moet noemen, en mijn
weerlegging van den heer
Anker op dit punt heeft hoofdzakelijk
ten doel er den nadruk op te leggen, dat ik de districtsveeartsen
geen onpractisch corps ambtenaren heb genoemd. Maar dat zijn
ook
ambtenaren en geen /ia/!/-ambtenaren, zooals wij, plaatsver-
vangende districtsveeartsen zijn. ✓

Terloops wil ik er de aandacht op vestigen, dat collega Anker
in zijn tweede circulaire de veeartsen, die het nog niet tot
plaatsvervanger gebracht hebben, thans geheel loslaat.

-ocr page 585-

Steeds den inhoud dier circulaire op den voet volgend, krijg
ik thans den genadeslag. Ik zou n.1. de tuberculinaties, zooals
Anker ze verricht heeft, geroemd hebben als zeer nauwkeurig.
Leest men echter na, wat ik in de door Anker geciteerde mede-
deeling schreef, dan vindt men: ,,De mededeelingen van den heer
Anker hebben, naar het mij voorkomt, zeer veel waarde, omdat
zij berusten op zeer nauwkeurige onderzoekingen".

En dat hadden zij inderdaad. Er zijn door praktizeerende
veeartsen een aantal tuberculinaties verricht, welke minder waarde
hadden. Maar de waarde van de onderzoekingen van
Anker
was voor een niet gering gedeelte ontleend aan de merkwaardige
mededeelingen, welke hij omtrent de onderzochte veekoppels deed,
dus niet uitsluitend aan de wijze van tuberculineeren.

We weten van 1891 af, dat een tuberculinatie, zooals Anker
die wil, en waarbij slechts de temperatuur 10, 12, 15, 18 en 36
uur na de injectie der tuberculine wordt opgenomen, niet het
maximum van zekerheid geeft, zooals dat voor de uitvoering van
een wet noodig is. Ik verzoek den heer
Anker, mijn artikel
„Teojperatuursopneming en reactie na tuberculine-injectie" \') na
te lezen, waaruit hij kan zien, dat, al mocht ik dan in 1898
zijn tuberculinaties nauwkeurig hebben gevonden, iets wat ik
ontken, ik dit in 1900 niet meer deed.

En nu komt een gedeelte, waarvan de weerlegging mij heusch
tegen de borst stuit. Ik vind het te baat nemen van de geld-
quaestie om het wetsontwerp te bestrijden, het aangrijpen van
dat argument om medestanders in dien strijd te krijgen, beneden
onze maatschappelijke en wetenschappelijke eer, en ik sta in dit
opzicht niet alleen. Het standpunt: Zoo ik geen geld aan de
wet verdien, zoo help ik niet, is unfair, nog afgezien van het
feit, dat artikel 11 der uitoeleningswet dat standpunt verbiedt.
Het kan en mag dus ook niet ingenomen worden door „hen,
die met moeite kunnen rondkomen van hun verdiensten en nu
bedreigd worden financieel getroffen te worden."

Dat zij getroffen zullen worden, is een meening, welke ik
gaarne voor rekening van den schrijver laat, maar waarvoor hij
tot nog toe geen spoor van bewijs heeft aangevoerd. Overdenkt

-ocr page 586-

men het wetsontwerp ii tête reposée, dan dringt zich een andere
overtuiging op. Maar het is in elk geval ongeoorloofd het als
eerlijk voor te stellen, dat men een wet mag tegenwerken,
omdat men gehoopt had er iets aan te verdienen, terwijl latei-
blijkt, dat men zich misrekend heeft. Is dat nu strijden voor
zijn belangen op eerlijke wijze, zooals collega
Ankeii meent?

En zoo is het zeker ook geen strijden op eerlijke en open-
hartige wijze, gelijk de heer
Anker thans doet. Ik weet, dat hij
de zaak op de afdeeling Utrecht ter sprake heeft gebracht, alhoe-
wel ik niet daarbij tegenwoordig was. Dat hij weinig aanhang
kon verwerven, pleit niet voor zijn standpunt. Maar iemand, die
zegt, dat hij op een Algemeene vergadering zich niet wil laten
overbluffen, laat zich feitelijk onbehoorlijk uit. Men wordt niet
„overbluft", tenzij men zelf „bluft". Collega
Anker heeft zijn
overtuiging niet kenbaar gemaakt op de plaats, die daartoe aan-
gewezen was. Hij is bevreesd geweest dat zyn meening daar geen
ingang zou vinden en nu bewandelt hij dezen weg, niet den weg
zonder, maar langs omwegen. Mijn collega is mij in dit opzicht
tegengevallen. Ik had hem er juist voor aangezien, liever met
roem overladen op het slagveld (in casu de Algemeene vergade-
ring) te sterven, dan den slag te ontwijken.

En nu zou ik ondoordacht den raad gegeven hebben aan mijn
collega\'s om hun adhaesie te herroepen ? Volstrekt niet, dat is
zeer doordacht geschied. Het was te vermoeden en het is werkelijk
ook gebleken, dat enkelen de zaak te oppervlakkig zouden be-
oordeelen, niet voldoende zouden overwegen, dat de beweging
van den heer
Anker niet alleen een malerieele, maar ook een
moreele zijde had. Dat is toch zeer begrijpelijk. Juist de moreele
kant van het zaakje is door collega
Anker niet voorop gezet,
maar zoo\'n beetje weggemoffeld. Dat had niet mogen geschieden.
Daarop had hij in zijn eerste circulaire uitvoerig en nadrukkelijk
de aandacht moeten vestigen; hij had er op moeten wijzen, welke
ignobele zijde de zaak had. En nu kan het den collega\'s, die
de verantwoordelijkheid van de door den heer
Anker achterbaks
op touw gezette bewegiug, nadat hun de oogen zijn opengegaan,
niet verder willen meedragen, slechts tot eere strekken, wanneer
zij hun adhaesie herroepen. Dat is geen naïveteit, maar getuigt
van den moed om een dwaling te erkennen!

-ocr page 587-

5?5

Wanneer nu mijn collega denkt, dat ik over zijn tweede
circulaire al even ontevreden ben als over zijn eerste, beeft
hij het mis. Eén zaak heb ik met genoegen gelezen; hij zal
zijn twee circulaires en mijn eerste tegenschrift aan de Regeering
en aan de Kamerleden zenden. Door het mede-opzenden van
mijn kattebelletje doet hij mij werkelijk een groot genoegen; ik
hoop echter, dat hij zijn goedheid nog verder zal willen uitstrek-
ken en ook dit epistel, waarvan ik hem een afdruk zal zenden,
aan de genoemde adressen wil sturen. Hij zal mij daarmede zeer
verplichten, want heusch, hoeveel respect ik ook voor mijn collega
Anker heb, ik stel er prijs op met hem in deze aangelegenheid
van opinie te verschillen en ik stel er ook prijs op, dat men
wete waarom.

Leiden, 13 Augustus 1901. D. A. de Jong Jzn.

Necrologie.

Te Harderwijk overleed op 22 Juli 1901 de gouvernements-
veearts S.
de Lange uit Paramaribo.

Als jongste van zeven kinderen op 13 Maart 1868 te Harderwijk
geboren, volgde hij aldaar het gewoon en meer uitgebreid lager
onderwijs en werkte verder, vooral onder toezicht van zijn vader,
oud-rector aan het gymnasium, voor het aduiissie-examen aan
\'s Rijks veeartsenijschool.

Op 9 Augustus 1892 ontving hij zijn diploma als veearts en
reeds in Januari daaraanvolgend vertrok hij met gunstige voor-
uitzichten naar Paramaribo, waar hij ook voor de regeering werk-
zaam was, maar eerst op 1 Juli 1896 den titel van gouvernements-
veearts verkreeg.

Met veel succes werd door hem in West-Indië gewerkt en aan
hem is het te danken dat Paramaribo aan onze koloniale bezit-
tingen het voorbeeld gaf, wat betreft de oprichting van een
abattoir. Tweemaal werden de gelden daarvoor door de Kolo-
niale Staten op de begrooting gebracht en tweemaal werden zij
door den Minister van Koloniën geschrapt. Eerst in 1897 werd
de post overgenomen en op 1 Mei 1899 werd het abattoir geopend.
Een beschrijving er van met afbeelding is in deel XXVII, bldz.
300 te vinden, terwijl uit het door
de Lange ingezonden jaar-

-ocr page 588-

verslag in deel XXVIII, bldz. 404 blijkt hoe gunstig, ook uit
een financieel oogpunt het abattoir werkt. De bezoekers van de
koloniale tentoonstelling uit West-Indië te Haarlem weten hoe-
veel
de Lange tot het succes er van heeft bijgedragen en enkele
weken vóór zijn ziekte werkte hij nog het plan uit voor een
maandelijksche of veertiendaagsche veemarkt te Paramaribo.

In Mei kreeg hij een hersenaandoening en reeds 21 Juni was
hij met een jaar verlof te Amsterdam, waar hij aan de linker-
zijde gedeeltelijk verlamd aankwam. Een hersen-operatie door prof.
Winkler verricht, mocht niet baten. Daar patiënt naar zijn oude
woonplaats terug verlangde, werd hy op 21 Juli met de grootste
voorzichtigheid naar het ouderlijk huis vervoerd; reeds den
volgenden dag echter verloor hij het bewustzijn en ontsliep in
den namiddag kalm. Wat zijn weduwe en zijn hoogbejaarde
ouders in hem verliezen, durf ik niet beschrijven, wel weet ik
dat de veeartsenijkunde in hem iemand verloor, die met hart en
ziel aan zijn vak hechtte en die zich zeer gelukkig gevoelde in
zijn werkkring.

Van zijn hand zijn mij, behalve de beide bovenstaande mede-
deelingen, alleen bekend de volgende bijdragen in ons Tijdschrift:
de keuring van vee en vleesch in Suriname en de veehouding
in Suriname (deel XXIV); voorts enkele referaten in deel XXVII.

van Esveld.

Te Kruiningen overleed op 10 Juli 1901, in den ouderdom
van 87 jaar, de empirist H.
de Smidt.

Personalia.

Gevestigd: te Goes E. C. Koens; te Putten (G.) A. J. Winkel.

Verplaatst: van Dieverbrug naar Groningen (15 September a.s.)
H. A.
Kroes.

De gouvernements-veeartsen J. C. F. Soiins en Dr. G. A. van
Lier
zullen in September naar Indië vertrekken.

Bij Koninklijk besluit van 29 Juli 1901, n°. 38, is aan mr.
0. J.
Sickesz, met ingang van l(j Augustus, op zijn verzoek, eervol
ontslag verleend als directeur-generaal bij het departement van
Binnenlandsche Zaken, onder dankbetuiging voor de gewichtige
diensten door hem in die betrekking bewezen.

-ocr page 589-

\'s Rijks Veeartsenij school.

Bij beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken
van \'17 Augustus 1901, n°. 5574, afd. Lb., zijn benoemd, met ingang
van 1 September 1901 tot en met 31 Augustus 1902, tot assistent:
bij de natuurlijke historie C. Pb.
Moerlands; bij bet physiologisch
en pathologisch laboratorium J.
van Slooten ; bij de cliniek en
de geneeskundige leervakken W.
Stuurman; bij de cliniek en de
heelkundige leervakken Dr. H. J.
van der Schroeff ; bij de cliniek
en de verloskunde Dr. D. G. U
bbels.

Bij Koninklijk besluit vau 14 Augustus 1901, n°. 23, is, met
ingang van 1 October 1901 aan Dr.
H. J. Hamburger op zijn
verzoek eervol ontslag verleend als leeraar, terwijl met ingang
van den loden October benoemd is tot leeraar Dr. M. C.
Dek-
huyzen
, privaat-docent aan de Rijks-universiteit te Leiden.

Staatsexamens.

liet diploma vau veearts is deu 23sten Juli 1901 uitgereikt
aan de candidaat-veeartsen;
E. C. H. A. M. Bemelmans van
Maastricht,
W. ten Hoopen van Lochem, E. C. Koens van Goes,
0. A.
Leenheer van Rijsoord, VV. G. Schepens van Maarheeze,
J.
van Slooten van \'s-Gravenhage, G. J. Waldeck van \'s-Gra-
venhage, H. A.
Welman van \'s-Gravenhage, A. J. Winkel van
Utrecht en A.
Wolf van Musselkanaal.

Boekbeoordeeling.

Dr. PAUL MARTIN, Lehrbuch der Anatomie der Haustiere
mit besonderer Berücksichtigung des Pferdes. Vollständig in
ca. 10 Lieferungen ä Mk. 4. Lieferung 3. Stuttgart, SCHICK-
HARDT und EBNER 1901.

De 3do aflevering van bovenstaand werk maakt een even gun-
stigen indruk als dit met de beide voorgaande het geval is. Ook
nu treft men een zeer groot aantal nieuwe teekeningen aan,
zoowel op embryologisch als op histologisch gebied. De ontwik-
keling van het digestie-apparaat, met lever en buikspeekselklier,
wordt voortgezet en vooral de nauwkeurige omschrijving van de
ontwikkeling en ligging van het scheil (dit woord in den meest
uitgestrekten ziu genomen) trekt de aandacht.

De beschrijving van de volkomen gevormde digestiebuis met

-ocr page 590-

de aanhangselen, alsmede de histologie daarvan neemt een groot
gedeelte der aflevering in beslag, terwijl verder de respiratie-
organen en de urine-afscheidingsorganeu worden besproken en
er een begin gemaakt is met de ontogenie der geslachtsorganen.

Men ziet dat de afleveringen elkaar geregeld opvolgen.

Van Esveld.

Veeartsenijkundig Staatstoezicht.

Bij Koninklijk besluit van 6 Augustus 1901, n°. 20, zijn met
ingang van 1 Augustus 1901, voor den tijd van drie jaar benoemd
tot plaatsver vangersvan den districtsveearts, wien Zutfen als stand-
plaats is aangewezen, de veeartsen:
J. Th. van Loiiuizen te Win-
terswijk, A.
ten Sande Jii. te Renkum, D. Schürink te Hummelo,
N. H. M.
van Altena te Hengelo (O.) en H. M. Kroon te Deventer.

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende Juni 1901.

(De cijfers tusschen ( ) duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

Q

<D

a

co
fc.

Oi
*


M

T5
Ö
d

<U
O
N
£

a

0
5=

\'3

0.

ai
«

M

0

03

a

s

ca
0

O

(H

<S

6
£

Honds-
dol-
heid.

PROVINCIE.

O

a

O
tt>

\'S

B

3

u

u

O

00
O

O.

ÜJ

O
>

©

£

o

\'S>

O

O
^

JA
2
a

O

\'Ö
c

O

a

a

4)
02

0
0

•S

0
•3
cS

fe
W

•3

L

01
ft

c

E
3

J3

0
CO

^

0
0.

co
ft
ci
cS
J3

O

CC

0
H3

.2
N
rW
O

P

N

i

0

.5

H

ÊS

I
1

Bij hond en kat.

Bij ander vee.

ft
3
9
b
0
ai

Groningen . .
Friesland. . .
Drente. . . .
Overrjsel . . .
Gelderland . •
Utrecht . . .
Noord-Holland .
Zuid-Holland .
Zeeland . . .
Noord-Brabant.
Limburg . . .

4

13
10
4
4
3
10
11
1
10
2

V
17

V
77

V
77

n

n
77

n
1)

77
rt
n
n
rt

71

n
77

n

77

n

743" (21)
"

3 (l)
30 (»)
2 (\')
134 (9)

17
77

n

»

»

2(\')
2(i)

2(2)

2(\')
»

1

31 (\')

439 (62)
3 (\'1

n

n
.

77

n
*

n
n
n

D

7)
1)
r>

17
77

3 (2)
18 (\'»)

1
1

4 (2)

6 (<)
8 (5)

5 (•)

4 («)

1

n

n

77
77

77

77

V j
77 1

n

1

2 (•)
4
(2)
1

18 (8)
77

V

7 (■>)

3 (3)

77
77
77
17
V
)>
77
77

77
77

17

»

77

V
77
T7
77

V
77

77
*

6 (r>;
82 (■»,
3(3)

77

40 (»)

77
77

77

Totaal

72

rt

77

912 (34)

8(6)

473 (M)

50 (so)

n

36 (24 )

77

n

81 (is)

(Staatscourant van 16/17 Juli 1901, n°. 138.) v. E.