-ocr page 1-

y/i £ $ £\\

TIJDSCHRIFT

VOOIt

VEEARTSENIJKUNDE

UITGEGEVEN DOOR DE

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde
in Nederland

ONDliR REDACTIE VAN

D. F. VAN ES VELD, W. C. SCHIMMEL

EN

M. G. DE BRUIN,

Leeraren aan \'s Rijks Veeartsenijschool.

NEGEN-EN-TWINTIGSTE DEEL.

BIBLIOTHEEK CbR _
RIJKSUNIVERSITEIT

UTRECHT

Utrecht
J. L. BEIJERS

1902.

-ocr page 2-

k

-ocr page 3-

INHOUD VAN HET NEGEN EN TWINTIGSTE DEEL.

Veeartsenijkunde.

Blz.

Argentum colloidale (Credé), door R. A. Plemper. van Balen . . 1
De gemeente-slachtplaats te Utrecht (met 3 afbeeldingen), door

K. Hoefnagel..................10

Hoe onderzoekt men of melk niet verwarmd, gepasteuriseerd of gekookt

is, door II. M. Kroon..................49

Primair sarcoom van het jejumun bij het paard, door II. Markus . 97
Bijdrage tot de casuïstiek van het voorkomen van lagere organismen
in het vleesch van gestorven of uit nood geslachte dieren, door

H. G. van Harrevelt . . .............105

Verwijding en vernauwing van den oesopliagus hij het rund, door

A. A. Overkeek.................108

Cystocarcinoom van de lever, door K. 11. Kuipers......113

Pneumo-enteritis bij het varken (varkenspest), door J. J. We ster . 147

Luxatio lentis bij het paard, door W. C. Schimmel......195

Is tuberculose niet erl\'elijk ? door A. van Lbeuwf.n......197

Primair niercarcinoom bij het paard, metastasen in lever en longen,

door K. Hoefnagel................\'201

Een geval van necrose ten gevolge van bacillus necrophorus bij het

paard, door ür. H. J. van der Schroeff........208

De tuberculose-wet, door A. van Leeuwen.........211

Embryotomie, door J. W. Pajmans...........214

Puralysis van den nervus obtnratorius bij een paard en een hond,

door W. C. Schimmel...............243

Bestrijding van besmettelijke varkensziekten, door A. van Leeuwen. 249

Nog iets over embryotomie met de kettingzaag, door W. J. Paimans 255

De chronische endometritis onzer huisdieren, door M. G. de Bruin 291, 455

Katoenmeelvergiftiging, door H. YmkBr, llz.........298

Aanwending van argentum colloidale CrbdÉ bij goedaardige-droes, door

Dr. D. G. Uöbels........*.........302

Bestrjjding van vlekziekte, door J. J. Wester........339

Yerbessernng in der Behandlung des Kalbefiebers, von J ScllMIDT

(Kolding) (met afbeelding)..............354

Septicaemie veroorzaakt door larven van gastrophilus equi in den

oesophagus, door J. Flohil.............356

Cysticercus inermis bij het rund, door W. Stuurman (met een plaat) 387

Hvdrometra bij de merrie, door J. A. de Graaff.......389

Corectopia, dyscoria, albinismus en nystagmus bij een hond (met een

afbeelding), door W. C. Schimmel...........435

Een enzoötische bulbairparalyse "bij het paard (met een plaat en een
kaartje), door
M H. J. P. Thomassen..........438

-ocr page 4-

Bestrijding van vlekziekte, door A. van Leeuwen......483

Kalfziekte, door E. F. L. Kortman...........492

Het openbaar slachthuis te Maastricht (met plattegrond), door E. C.

H. A. M. Bemelmans . . . ,...........495

Pivoplasmosis (Texaskoorts) bij runderen in Nederland (met een plaat),

door Dr. D. A. de Jong Jzn..............531

Infusie of injectie bij kalfziekte? door J. Vlaskamp......539

Hysterectomie bij een hond, lijdende aan hernia uteri inguinalis, door
H. W. Overboscii . ... ■............546

Korte mededeelingen.

Een gelukte hanetred-operatie, door B. de Jong.......22

Ter opwekking, door A. Marcus............23

Een genezen hanetred, door J. M. Knipsciif.er........66

Bijdrage tot de kennis van de aetiologie van longcmphyseeui, door

H. G. van Harrevei.t...............120

Apoplexia medullae bij het rund, door idem.........121

Bederfwerende werking van aluminiumsulfaat op bloed, door idem . 122
Een nieuwe methode ter bereiding van steriel serum (met afbeelding),

door A. Marcus.................123

Kompendium der Bacteriologie von Dr. P. Jess, door H. G. van

Harrevelt...................257

Uiertuberculose, door idem..............257

Over het onderkennen van paardenvleesch, door idem . . , 258

Formaline in de wondbehandeling, door D. B. Wag en aar .... 361

Cyste in den nier, door idem . .............363

Keuring van vee en vleesch te Utrecht over het eerste gedeelte van

1901, door D. F. van Esvklü............398

De aard en het wezen van cornage (hemiplegia laryngis), auto-referaat

van M. H. J. P. Thomassen.............462

Behandeling van kalfziekte, door B. de Jong........474

Referaten.

Metritis tuberculosa van liet rund en congenitale tuberculose van bet

kali (Ref. W. C. Schimmel)..........................25

Verslag omtrent de exploitatie van het slachthuis te Nijmegen over 1900

(Ref. D. F. van Esveld)........\'......27

Het abattoir te Roermond over 1900 ......................29

Clinieken te Berlijn, Dresden, Weenen en Leipzig (lief. M. G. de Bruin) 30

Hypho-uiycosis destruens (Ref. W. C. Schimmel).......67

Over agglutinatie van tuberkelbacillen ter herkenning van tubercu-
lose (lief.
D. van der Sluijs) . . ..........68

Studie van het haar, uit een medisch gerechtelijk oogpunt (Ref. D.

F. van Esveld)..............• . . 72

Abattoir te Rotterdam (Ref. idem)............74

Keuring van vee en vleesch te Leiden over 1900 (Ref. idem). . . 75

Keuring van vee en vleesch te Dordrecht in 1900 (Ref. idem). . . 77

Abattoir te Groningen (Ref. idem)............79

Het „Abiturientenexamen" in Hongarije (Ref. W. C. Schimmel) . 80

-ocr page 5-

BIz-

Behandeling van taeniasis l)ij den hond (lief. idem)......124

Abattoir te Amsterdam (Ref. D. F. van Esveld).......125

Bacf.lli\'s geneesmiddel van mond- en klauwzeer (Ref. W. C. Schimmel). 126

Een nieuw derivans (Ref. idem).............127

Hervorming van het Russisch veterinair wezen (Ref. idem) .... 127

Ondersteuning van wetenschappelijk onderzoek (Ref. idem) . . . . 127

Veterinaire dienst bjj het leger (Ref. 1). F. van Esvelu) . • . . 133

Gemeentelijke gezondheidsdienst tc Amsterdam (Ref. idem).... 136
Onderzoekingen over den bouw en de levensgeschiedenis van scle-

rostomum armatum (Ref. H. G. van Harrevelt)......174

Behandeling van tetanus bij het paard (Ref. idem)......175

Gewijzigde neurotomie (Ref. W. C. Schimmel)........176

Behandeling van periodische oogontsteking door inwendige toediening

van joodkalium (Ref. idem)..............176

Subcutane keukenzout-injecties bij rheumatische schouderkreupelheden

van het paard (Ref. idem)..............170

Cacodylas sodae tegen Chorea minor (Ref. idem).......177

De overgang van tuberculose van het rund op den mensch (Ref. idem) 178
Bouw eener nieuwe inrichting tot onderzoek van veeziekten aan de

veeartsenijkundige hoogesehool te München (Ref. idem) .... 178

Een nieuw hygienisch instituut te Freiburg i. B. (ltef. idem) . . . 179
Dc NoiiEL-prijs aan een oud-assistent der Rijks veeartsenijschool.

Bf.hiung\'s immuniseering van rundvee tegen tuberculose (Ref. idem). 179

Genezing van dikke hakken (Ref. idem)..........216

Gewijzigde operatie tegen cornagc (Ref. idem)........217

Experimenteele dysenterie bij honden (Ref. H. Markus).....218

Een uit luteïneweefsel bestaande nieuwvorming in het ovarium van

een kalf (Kef. idem)................219

Behandeling van otorrhoe (Ref. W. G. Schimmel).......259

Tegen kloven in de handen (Ref. idem)..........259

Middel tegen pediculi (Ref. idem)............259

Een geval van foetale tuberculose (Ref. H. G. van Hark.kvklt) . . 260

Een nieuwigheid op het gebied van microscopie (Ref. idem) . . . 260
De histologische afwijkingen bij rabies van menschen en dieren

(Ref. idem)......\'.............260

Boosaardige dekziekte in het Soemedangsche (Ref. Dr. 11. J. van

der Schrof.ff)..................260

Septicliaemia haemorrhagica in Tjibaroesa (ltef. idem).....263

Sarcosporidiën Een geval van melanoom. Over wormfibromen (Kef. idem) 264

De stier en het epizoötisch verwerpen (ltef. Th. G. van Rijsskl) . 300
Malleïne-injecties in de afdeeling Bandjar-Negara (Biinjoemas)

(Ref. Dr. H. J. van df.k Sciiroepf).............307

Bevorderingswet voor de landmacht (ltef. D. F. van Esvf.ld). . . 315

Over de oorzaken, welke het gcslacht bepalen (Ref. D. B. Wagfaaar) 364
Militair-veterinaire dienst in Nederlandsch-lndië gedurende 1900

(lief. D. F. van Esvelu)..............364

De ziekten van het paard welke tot influenza worden gerekend

(Ref. W. C. Schimmel)...............366

Behandeling van peesscheede-ontsteking door het inblazen van lucht

(Ref. idem)........•..........367

Cricotomie tegen snuiven (Ref. idem)...........368

Invloed van zeer lage temperatuur op bacteriën (Ref. H. G. van

Harrevelt)................. . 368

Overdraging van tuberculose van dier op mensch (Ref. idem) . . . 369

-ocr page 6-

Congenitale tuberculose bij tweelingkalveren (Ref. idem) .... 369

De Engelsche tuberculose-commissie (Ref. idem).......370

Het tuberculose-vraagstuk (Ref. H. Markus)........370

Het bestaan van pathogene bacteriën reeds in de achttiende eeuw

vermoed (Ref. idem)................372

Friesche Maatschappij van Landbouw (Ref. D. F. van Esveld) . . 373

Keuring van vee en vleesch te Arnhem in 1901 (Ref. idem) . . . 375

Diagnose van miltvuur (Ref. W. C. Schimmel).......400

Piroplaamose bij den hond (Ref. idem)..........403

Antistreptococcen-serum bij de behandeling van goedaardige-droes en

morbus maculosns (Rel\', idem).............404

Placentophagie en placentotherapie (Ref. idem)........404

Pyrogallol (Ref. idem)................405

Behandeling van chronische hoefhevangenheid door onderbinding van

een koot-arterie (Ref. idem) . . . ,.............405

Het wezen, de oorzaak en de economische beteekervis der kazige lymph-

adenitis bij de schapen (Ref. H. G. van Harrevelt) .... 406

De keuring van voor export bestemd vleesch (Ref. D. F. van Esveld). 407
De veterinair-medische faculteit der universiteit te Zurich (Ref. W.

C. Schimmel)..................412

Het anatomisch instituut der veeartsenijkundige hoogeschool te Berlijn

(Ref. idem)........., . . .......413

Reorganisatie van het korps paardenartsen in Frankrijk (Ref. idem). 414

Vogelbescherming (Ref. I). F. van Esveld).........415

Sterilisatie van vleescli afkomstig van tuherculeuse dieren aan het

abattoir te Roubaix (Ref. K. Hoefnagel).........416

Overzicht van het verslag aan de Koningin over 1900 (ltef. D. F. van

Esveld)....................419

De nieuwe gebouwen der veeartsenijkundige hoogeschool te Munchen

(Ref. W. C. Schimmel).........•.....475

Diagnostische cocaïne-injecties (Ref. idem).........505

Invloed der antipyretica op het beloop van infectie-ziekten (Ref\'. idem). 506

Gewijzigde arytaenoïdectomie (Ref. idem)..........507

Een nieuw menschelijk orgaan (Ref. idem).........507

Inwendige behandeling van bloedvlekziekte met 10 percent joodvasogcen

(Ref. idem) ........................507

Ichthyol (Ref. idem).................508

Keuring van vee en vleesch te Leiden 1901 (Ref. D. F. van Esveld). 508

Universiteit en veeartsenijschool (Ref. W. C. Schimmel) .... 510

Het „Abiturienteriexamen" in Duitschland (ltef. idèm).....511

De paardenartsen in Servië (Ref. idem)..........512

Nieuwe leerstoel aan de veeartsenijkundige hoogeschool te Dresden

(Ref. idem)...................512

Aantal studenten aan de Duitsche veeartsenijkundige hoogescholen

(Ref. idem)...................512

Privaatdocent bij de veterinair-medische faculteit te Bern (Rei. idem). 513
Voorbereiding voor het internationaal veeartseiiijkundig congres te

Budapest in 1905 (Ref. idem).....\'.......513

Adrenaline, een belangrijk geneesmiddel der toekomst (Ref idem) . 552

Verslag van den toestand en de exploitatie der gemeente-slachtplaats
en van het toezicht op vee en vleesch te Utrecht, gedurende het tijd-
vak van 1 Augustus 1901 tot 1 Januari 1902 (Ref. D.F.
van Esveld). 553

-ocr page 7-

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde.

Blz.

Verslag van clen toestand der Maatschappij over 1900/1901 . . • 128
,, omtrent de geldmiddelen der Maatschappij over 1900 . . 80

Overzicht van het geldelijk beheer over 1900 ........ 81

„ ,, „ „ ,, „ ,*, in verband met de be-

grooting....................83

Concept-begrooting voor 1903.............. 561

Verslag omtrent den toestand van de bibliotheek over 1900/1901 . 84

Notulen der 40sto Algemeene vergadering.........221

„ „ 41sto (buitengewone) Algemeene vergadering . 267 en 376

Kort verslag der 42ste Algemeene vergadering...... . . 180

Verslag der afdecling Utrecht.............31

Zuid-Holland............32

„ ,, Noord-Brabant-Limburg........34

,, „ Zeeland.............36

Naamlijst der leden van de Algemeene afdeeling ....... 36

Programma der 43sto Algemeene vergadering........555

Overzicht van het aantal leden, de inkomsten en uitgaven der Maat-
schappij ter bevordering der veeartsenijkunde in Nederland, van

haar oprichting tot heden, door D. F. van Esveld.....236

Bibliotheek van Hollandsche veeartsen jj kundige werken (20ste vervolg),

door D. F. van Esveld...............87

Mededeelingen van het Hoofdbestuur . 31,94,142,191,286,308,384,429

Necrologie............. 95, 143, 335, 430, 525

Personalia . 37,48,95, 142,193,242, \'287, 337, 384, 429, 480, 525, 580
Rijks veeartsenijschool . ... 38, 144, 193, 235, 384, 481, 526, 581

Staatsexamens............... 430, 527, 581

Staatsbegrootlug voor 1902: 95, 137, 191, 278, 313, 382, 426, 528, 564

Wet op de paardenfokkerij 1901 ..... 40, 193, 290, 481, 528

Vacante plaatsen.............. 337, 386, 528, 582

Veeartsen ij kundig staatstoezicht...... 46, 144, 194, 235, 529

Staat der gevallen van besmettelijke veeziekten . 48, 96, 145, 194, 242.

290, 338, 386, 434, 482, 530, 582
Nieuw uitgekomen boeken, door W. C. Schimmel . 141, 192, 289, 384

433, 529

Lijst der Nederlandsche veeartsen, door D. F. van Esvf.ld . . . 316
Naam en ranglijst der leerlingen van \'s Rijks veeartsenijschool, door idem 334
Erratum.....................530

Boekaankondiging.

Deutscher Veterinär-Kalender für das Jahr 1902 (W. C. Schimmel). 38
Dr.
E. Joest, Grundzüge der bacteriologischen Diagnostik der thie-
rischen Infektionskrankheiten (M. G.
de Bkuin)......39

Bericht über das Veterinärwesen im Königreich Sachsen für das Jahr

1900 (D. F. van Esveld)..............39

D. G. Uhbels, Vergleichende Untersuchungen von mütterlichem Blute,

fötalem Blute und Fruchtwasser. Dissertatie (M. G. de Bkuin) . 139
G. A.
van Lif.r, Die Durchlässigkeit der rothen Blutkörperchen für
die Anionen von Natriumsalzen. Dissertatie (M. C.
Dekiiuijzen). 188

-ocr page 8-

II. J. van der Schroeff, Ueber die Permeabilität von Leukocyten
und Lymphdrüsenzellen für die Anionen der Natriumsalze. Dissertatie

(M. C. Dekhujjzen)................188

Dr. Paul Märtin, Lehrbuch der Anatomie der Haustiere mit beson-
derer Berücksichtigung des Pferdes
(D. F. van Esveld) . . 238, 430
Dr. A. G. Yordf.rman, Kaarten van de geneeskundige hulp en vaccine-

kaart voor Java en Madoera (D. F. van Esveld)......238

Veterinaire Almanak voor het jaar 1902 (\\V. C. Schimmel) . . . 239
Prof. Dr. E. Fröhner, Chirurgische Diagnostik der Krankheiten des

Pferdes (W. C. Schimmel)..............287

M. G. df, Bruin, Die Geburtshilfe beim Rind (M. H. J. P. Thomassen). 309
H. Hauptner, Neuheiten-Katalog 1902 (W. C. Schimmel) ... 312
H. van Heumen H/.n., Een en ander over de koelhuizen bij slacht-
huizen (K.
Hoefnagel)...............431

A. Houwink Lz., Wetten en besluiten tot regeling van het veeartsenij-
kundig staatstoezicht en de veeartsenijkundige politie, voor zoover

die nog van kracht zijn (A, van Leeuwf.n)........477

Proceedings of the American Veterinary Medical Association. Session

of 1901 (Dr. H. J. van der Schroeff) . . .......514

H. *t Hoen, Die Pseudotuberculose bei der Katze. Dissertatie (D. van

der Sluijs)...................523

A. van Leeuwen, Het veeartsenijkundig Staatstoezicht (M. G. de Bruin) 562

-ocr page 9-
-ocr page 10-
-ocr page 11-

ARGENTUM C0LL01DALE (CREDÉ),

DOOR

R. A. PLEMPER VAN BALEN,

Paardenarts l»te klasse Oost-Indisch leger.

Ongeveer 2 jaar geleden zag ik voor liet eerst in Duitsche
tijdschriften door prof.
Dieckeriioff bovengenoemde zilver-
verbinding als specificum vermeld tegen morbus maculosus. In
de verdere literatuur heb ik tot heden nog weinig positiefs over
de behandeling van andere ziekten met dit middel gelezen.

In de „Beulscher Veterinär-Kalender van 1901 vindt
men van dit geneesmiddel vermeld:

„Wirkt ausserordentlich bactericid. Inn. Specificum gegen
„Morbus Maculosus und bösartiges Katarrhalfieber; bei
„Milzbrand, Druse mit protahirtem Verlauf und purulenter
„Phlegmone oder scptischem Fieber zu versuchen. Bei rotz-
„verdächtigen Pferden befördert Argentum colloidale den
„Ausbruch heftiger Erscheinungen und erleichtert so die
,,Diagnose."

Hieruit meen ik te mogen opmaken, dat deze zilver-
verbinding nog weinig anders wordt gebruikt bij paarden
dan in gevallen van morbus maculosus en bij wijze van
diagnosticum voor paarden, verdacht van te lijden aan malleus.

Gedurende de laatste IS maanden heb ik dit genees-
middel bij een 50-tal paarden gebruikt, en hoewel dus mijn
ervaring op dit punt nog niet bijster groot is, wil ik toch
in het kort de resultaten mededeelen, welke ik hiermede
heb verkregen.

-ocr page 12-

Eerst echter een enkel woord over de aanwending en de
reactie, welke de paarden vertoonen.

Voor Europeesche paarden wordt de dosis aangegeven als
0,4—0,8 gram in 1 % oplossing intraveneus in te spuiten.

Hierop afgaande, heb ik voor de gewone Indische troepen-
paarden de dosis gesteld op 0,25 gram, opgelost in 30 gram
aqna destillata, per injectie.

Deze dosis wordt door de paarden goed verdragen.

De eerste malen dat ik paarden een injectie gaf in de
vena jngularis gebeurde het een paar keer dat, niettegen-
staande de paarden waren opgetrensd en een praam op
hun neus kregen, zij vooruit of achteruit drongen, zoodat
een paar droppels van de oplossing in het subcntane
bindweefsel terecht kwam, met
het resultaat, dat men den
volgenden morgen een tamelijk groote phlegmone op de
plaats van injectie kon constateeren.

De vena jngularis had echter met dat proces niets te maken,
want door compressie onder de plaats van injectie liep zij
weder goed op.

Door een Pribssnitz\'scIi verband om den hals te leggen,
waren met zes tot acht dagen de phlegmonen weder verdwenen.

Ten einde nu voortaan dergelijke surprises te voorkomen,
plaatste ik later de paarden in den noodstal en liet de broek
aanleggen, waardoor zij niet meer voor- of achteruit konden
dringen.

Wat de reactie op de intraveneuse injectie betreft, het
ecnige wat ik hieromtrent heb kunnen vinden, luidt: „Nach
der lnjection stets Temperatursteigerung (bedeutungslos) \'.
Dat is dus al heel gering. Het is mogelijk dat de Euro-
peesche paarden zeer weinig op een dergelijke injectie
reageeren en dat de verschijnselen daardoor niet worden
opgemerkt; dit is echter anders bij de Indische en Austra-
lische paarden.

Alle vijftig paarden, welke ik heb behandeld, reageerden

-ocr page 13-

in meer of mindere mate, sommige vertoonden zelfs onrust-
barende verschijnselen.

Als zij op de inwerking licht reageeren, ziet men niets
anders dan dat de paarden er na verloop van
f—1 uur
loom bijstaan, met het hoofd omlaag en de oogleden half geslo-
ten ; de eetlust, als die vóór de injectie bestond, is voorloopig
verdwenen, ademhaling en hartslag zijn iets versneld, en nu
en dan zien de paarden naar den buik om, alsof zij een
begin van koliek hebben; de temperatuur is na 5 uur
meestal nog 0,5°—0,7° gestegen. Na verloop van 4 a 5
uur zijn die abnormale verschijnselen wederom verdwenen.

Reageeren de paarden sterk op de injectie, dan worden
al deze verschijnselen heviger; de ademhaling wordt zeer
versneld, eveneens de hartslag, de pols is dikwijls nauwe-
lijks voelbaar; de paarden staan op hun beenen te trillen
als een dames-schoothondje dat ruw is aangesproken; op
het laatst kunnen zij zich moeielijk meer staande houden en
liggen dan vlak uit in den stal.

Neemt men de temperatuur op, dan blijkt die dikwijls
na 5 a G uur nog IJ0—2° verhoogd. Gewoonlijk gaan er dan
10 a 12 uur overheen, voor het paard weder even normaal
is als vóór de injectie.

Hoe men deze reactie moet verklaren, is mij onbekend.

Aan onzuiverheid van het zilver-praeparaat kan het niet
liggen, want aangezien het hier in lndië destijds niet te
verkrijgen was, heb ik het rechtstreeks uit de fabriek in
Duitschland laten komen.

Sinds een paar weken heb ik toevallig een goed tegengif,
als ik het zoo noemen mag, voor deze minder aangename
reactie gevonden.

Een paard dat wegens goedaardige-droes onder behandeling
was, kreeg een injectie van 0,25 gram. Toen ik een uur
later naar het dier ging zien, vertoonde het zulke sterke
reactie-verschijn selen, dat ik dacht dat het dood zou gaan.

-ocr page 14-

Het kreeg toen dadelijk een onderhnidsche injectie van
15 gram aeth\'er; kort hierna werden de verschijnselen al
minder hevig, om na verloop van 5 uur nog maar zeer licht te zijn.
Na nog een subcutane aether-injectie van 15 gram was het
paard een uur later weder even normaal als vóór de injectie.

Sinds dien tijd geef ik aan alle paarden, een kwartier na de
intraveneuse injectie van argentum colloidale, een subcutane
injectie van 15 gram aether, welke injectie dan na 5 uur
wordt herhaald.

Bij tien paarden, welke ik aldus behandelde, heb ik
geen of nog maar een zeer lichte reactie waargenomen; de
temperatuur stijgt echter evon goed, maar niettegenstaande
men dan bij zulk een ziek paard 5 uur na de injectie een
lichaamstemperatuur van 40—41,7° kan constateeren, staat
het toch lustig zijn gaba te eten.

Wat de clinische aanwending betreft:

1°. Als diagnosticum in twijfelachtige gevallen van malleus.

Verleden jaar kreeg ik bij een Chineeschen wagenver-
huurder een 4-tal Javaansche paarden in behandeling, welke
bij nader onderzoek bleken lijdende te zijn aan malleus.

Daar dc eigenaar niet dadelijk wilde overgaan tot afmaken,
maar die paarden eerst geneeskundig behandeld wenschte,
werden zij op een door de politie daarvoor aangewezen plaats
in quarantaine gesteld, ter nadere observatie.

Het ziekteproces (chronische vorm van malleus) bleef een
dag of wat tamelijk stationnair en hoewel ik den eigenaar
trachtte te overtuigen dat het veel voordeeliger was die
paarden te laten afmaken, daar de dieren toch niet meer te
genezen waren en bovendien nog geld kostten voor onder-
houd en oppassing, wilde hij hiervan eerst niets hooren.
Hij meende dat de dieren lijdende waren aan pseudo-
malleus (saccharomycosis farciminosus), welke nog wel te
genezen was.

Toen ik hem ten slotte mededeelde, dat er een methode

-ocr page 15-

bestond om door injecties, als het pseudo-malleus mocht zijn,
deze paarden te genezen, stemde hij er in toe ze te laten
behandelen met argentum colloidale.

De vier paarden kregen toen in een week elk 2-maal een
intraveneuse injectie van 0,20 gram argentum colloidale,
opgelost in 25 gram acpia destillata. Ik had de dosis
kleiner genomen omdat het Javaansche wagenpaardjes waren
van 1,19—1,20 M. hoogte.

Bij mijn volgende visite (een dag of vier na de 2de injectie)
vertoonden alle vier de paarden verschijnselen van acuten
malleus, waaraan zij dan ook gestorven of waarvoor zij afge-
maakt zijn.

Dus als diagnosticum in twijfelachtige gevallen van malleus
kan argentum colloidale bij gebrek aan malleine of gelegen-
heid tot bacteriologisch onderzoek zeer goede diensten bewijzen.

2°. Bij sc al ma. Verleden jaar kreeg ik onder behandeling
een vijftal paarden van het depot-eskadron cavalerie, welke
bij onderzoek bleken lijdende te zijn aan scal ma.

De paarden werden uit den troepenstal verwijderd en in
een ruimen, luchtigen, gemakkelijk ventileerbaren stal onder
dak gebracht.

Een goede afdoende therapie, waardoor men deze ziekte
in bet begin-stadium kan coupeeren, is mij onbekend. Bij
wijze van proef heb ik daarom aan die paarden een injectie
van 0,25 gram argentum colloidale intraveneus gegeven,
welke bij een drietal paarden nog eens werd herhaald.

Het resultaat dat ik hiermede verkreeg, was nihil.

De temperatuur bleek 24 uur later wel eenige decigraden
verlaagd, en de eetlust was wel wat beter, maar dat was
dan ook alles.

Het ziekteproces had overigens bij deze paarden een
licht beloop, zoodat zij, na 3 a 4 weken onder behandeling
te zijn geweest, hersteld waren.

Bij scalma geeft deze behandeling dus niets.

-ocr page 16-

3*. Bij pseudo-ma 11 eu s (saccharomycosis farciminosus).
Verleden jaar kreeg ik een groot Australisch paard van een
Chinees onder behandeling met bovengenoemde ziekte.

Toen ik het paard zag, vertoonde het aan de onderborst
knobbelvormige verdikkingen in de huid, door strengen
onderling verbonden. Na eenigen tijd werden die knobbels
week en kon fluctuatie worden vastgesteld.

Bij microscopisch onderzoek van pus uit een van die
verweekte knobbels werden saccharomyces-cellen gevonden,
waarmede dus was uitgemaakt dat het paard aan pseudo-
malleus leed.

De behandeling bestond een tijdlang in vernietiging van
het aangetaste weefsel, nadat de verschillende knobbels en
strengen waren geopend met de thermocautère, gevolgd
door een gewone antiseptische wondbehandeling.

Maar niettegenstaande alle zorgen en moeite, breidde het
ziekteproces zich tusschen de voorbeenen door op de voorborst
uit. Tusschen de voorbeenen ontstond een vrij sterke oede-
mateuse zwelling van het onderhuidsche bindweefsel, welke
eerst warm was en later vast werd, terwijl de voorborst
ten laatste een reeks van knobbels en abscessen vertoonde.

Ten einde raad met de behandeling, ging ik ten slotte
over tot intraveneuse injecties van argentum colloidale (0,40
gram per injectie in 50 gram aqua destillata), welke om de
drie dagen werden herhaald, met dat uitstekend resultaat,
dat het paard 3 weken later, na zes intraveneuse injecties,
dus in het geheel van 2,40 gram argentum colloidale,
genezen was.

4°. Bij coryza contagiosa equorum. Tot dusverre
zijn een veertigtal paarden, welke aan deze ziekte lijdende
waren, hiermede behandeld.

Alvorens echter het beloop te beschrijven, een enkel
woord over den vorm waarin goedaardige-droes hier meestal
onder behandeling komt.

-ocr page 17-

De remonte-paarden van de cavalerie, welke den leeftijd
van 4 jaar hebben bereikt en op verschillende plaatsen in
den Archipel meestal op zoogenaamde prauwvenduties wor-
den aangekocht, komen alle hier bij het depot-eskadron.

Hoe de paarden op Soemba er uitzien als zij aldaar door
Arabische paardenhandelaars worden aangekocht, is mij onbe-
kend, aangezien ik nog nooit de eer heb gehad in commissie
naar Soemba te zijn gestuurd. Maar het is een feit dat, als
de paarden op Semarang of Soerabaia op publieke vendutie
worden verkocht, de voedingstoestand meestal niet erg
schitterend is, wat waarschijnlijk voor een groot deel aan de
zeereis is te wijten. Nu worden de paarden daar aangekocht
en komen, na een of meer dagen in den trein te hebben
gestaan, te Salatiga. Het klimaat is hier koel en
meestal vochtig, soms afgewisseld door sterke winden. Die
jonge paarden, welke nog nooit gaba hebben geproefd,
moeten eerst aan dat krachtvoedsel gewennen; gedurende
dien overgang wordt, als het te verkrijgen is, in plaats van
een gedeelte gaba, djagoong (maïs) verstrekt.

Meestal zijn die paarden hier pas kort in garnizoen en
dus nog lang niet weder op kracht, als zij goedaardige-droes
krijgen. Bij Europeesche goed doorvoede paarden mag deze
ziekte in den regel een vrij onschuldig beloop hebben,
waarom misschien de naam „goedaardig", hier te Salatiga
heeft zij dikwijls een kwaadaardig beloop, vanwege alle com-
plicaties, welke er bij optreden.

Vóór ik de paarden met argentum colloidale behandelde,
zag men als complicatie nog al eens morbus maculosus
ontstaan, waaraan de dieren, niettegenstaande behandeling
met intratracheale injecties van jood-joodkalisolutie, dikwijls
stierven.

Als de paarden onder behandeling komen, kan men niet
zelden een acute bronchitis constatecren, welke enkele malen
overgaat in een broncho-pneumonie en dan, gepaard met een

-ocr page 18-

myocarditis parenchymatosa, een doodelijk beloop neemt.
Verleden jaar is dit op 16 paarden 3-maal voorgeko-
men, dit jaar op 29 paarden 2-maal.

Maar blijft liet ziekteproces bepaald tot een gewone
bronchitis en rhinitis met laryngitis, dan ziet men toch
dikwijls zeer sterk gezwollen keelgangsklieren, welke in
abscesvorming overgaan, gepaard met een lymphangitis over
de acliterkaak, de wangen en de lippen, en dan krijgt de ziekte
een echt chronisch beloop, zoodat er vroeger dikwijls 3 a 4
maanden mede heengingen vóór zulk een paard weder
geheel genezen en op kracht was.

Afgaande op de goede resultaten, welke Djkckerhoff
bij morbus maculosus had gekregen, heb ik de laatste 20
maanden de paarden, lijdende aan goedaardige-droes, behan-
deld met intraveneuse injecties van argentum colloidale
(0,25 gram per injectie) en ik kan niet anders zeggen dan
met zeer goede resultaten. Was het mijns inziens eerst
dikwijls een gewaagd stuk om paarden, welke verbazend
zwak waren en al dagen lang temperaturen van 39° a 40°
hadden, hiermede te behandelen vanwege de hevige reactie
welke men soms waarneemt, sinds ik de subcutane aetherinjecties
te gelijker tijd er bij aanwend, is er mijns inziens geen
gevaar meer aan verbonden.

Als ik zulk een paard onder behandeling krijg en de
verschijnselen zijn niet onrustbarend, dan kijk ik het eerst
meestal een paar dagen aan, om te zien welk beloop de ziekte
neemt, en ga dan pas, zoo noodig, over tot de intraveneuse
injecties. De ondervinding bij die 40 paarden heeft mij
geleerd, dat het volgende valt t,e constateeren:

1°. De temperatuur, welke na de inspuiting 0,5°—2° stijgt,
is 20 uur na de injectie belangrijk gedaald. Ik zal hier een
patiënt als voorbeeld aanhalen. Deze week had ik een paard dat
vóór de inspuiting, om 7 uur\'s morgens, 40° C. temperatuur
had. Te 10 uur kreeg het de intraveneuse injectie en verder

-ocr page 19-

nog dien dag 2 aether-injecties subcutaan; om 4 uur was
de temperatuur gestegen tot 41,7°, om den volgenden morgen
te 7 uur 37° C. te zijn.

Is het ziekteproces met een enkele inspuiting niet gecou-
peerd, dan ziet men de volgende dagen heel langzaam, bij
tiende graden te gelijk, de temperatuur stijgen, om na
verloop van een 4-tal dagen weder op 39°—40° te komen;
in zulk een geval is een tweede injectie noodig en een
enkele maal zelfs nog een derde. Meer dan 3 injecties heb
ik tot dusverre nog geen enkel paard behoeven te geven.

2°. De eetlust welke dikwijls slecht is of geheel verdwenen,
keert in 90 °/o van de gevallen 3 a 4 uur na de inspuiting
terug, niettegenstaande de temperatuur dan nog dikwijls
door de injectie verhoogd is.

Het paard dat ik hierboven aanhaalde, at \'s middags te
4^ uur, terwijl de lichaamstemperatuur 41,7° was, met
smaak zijn gaba op. In enkele gevallen gaan er 3 a 4 dagen
overheen, vóór de eetlust weder geheel normaal is.

3°. Het ziekteproces zelf wordt door de behandeling met
argentum colloidale gecoupeerd, en zoo dit niet het geval is,
dan krijgt het toch een gunstiger beloop. Ik heb hier nu
al herhaalde malen opgemerkt dat paarden, welke vóór de
injectie een sterke muco-purulente neusuitvloeiing vertoonden,
den volgenden dag reeds een gewone slijniige uitvloeiing
hadden, welke in een paar dagen overging in een waterige
dito, om na 7 dagen geheel te zijn verdwenen.

Lymphklieren en lymphvaten, welke in purulente ont-
steking waren, zijn 24 uur na de eerste inspuiting reeds
merkbaar kleiner; enkele malen is het echter noodig nog
een tweede injectie te geven vóór zij geheel genezen zijn.

Men kan dus, door de paarden, lijdende aan goedaardige-
droes, met intraveneuse injecties (meestal 1, enkele malen
echter 2 of 3) van argentum colloidale te behandelen, voor-

-ocr page 20-

komen dat het ziekteproces een chronisch sleepend beloop
neemt. Maar onfeilbaar is het middel niet, zooals daaruit
blijkt dat, niettegenstaande genoemde behandeling, van de
40 behandelde paarden 5 gestorven zijn aan broncho-
pneumonie, gepaard met een myocarditis parenchymatosa.
Misschien was het beloop bij deze paarden gunstiger geweest,
als ik toen reeds op de gedachte was gekomen, de reactie
op de inspuiting te coupeeren door aether-injccties.

Salatiga, 12 Juni 1901.

DE GEMEENTE-SLACHTPLAATS TE UTRECHT

dooe

K. HOEFNAGEL.

(Met 3 afbeeldingen.)

Ofschoon ik het voor de lezers van dit tijdschrift, grootcn-
deels uit praktizeerendc veeartsen bestaande, niet gewenscht
vind dikwijls onderwerpen, de vleeschkeuring rakende, te
behandelen en de kolommen liever gevuld zie met mede-
deelingen van meer practisch belang voor den collega in de
praktijk, wil ik toch ditmaal gaarne aan het verzoek der
redactie voldoen om een korte beschrijving te geven van
bovengemelde inrichting, welke 1 Augustus 1.1. werd geopend.

De slachtplaats ligt ongeveer 25 minuten verwijderd van
het Vreeburg en de zonnige Amsterdamsche straatweg voert
den bezoeker even voorbij den overweg van het Centraalspoor
naar het terrein, ongeveer 4 hectaren groot, waarop de gebou-
wen der slachtplaats staan. Dit terrein ligt op den hoek van den
Amsterdamschen straatweg en het Ondiep en is 900 meter
verwijderd van de Vecht, waarin het afvalwater wordt geloosd.

Aan de voorzijde langs den straatweg staan de woningen
van den directeur (zie plaat, rechts), de woning van den op-

-ocr page 21-
-ocr page 22-

zichterwaagmeester en den machinist (zie plaat, links) en,
in het midden hiervan, het administratiegebouw.

Dit laatste is zeer sierlijk ingericht. Een ruime vestibule
geeft beneden toegang tot de dienstvertrekken van den direc-
teur, den onder-directeur, den sub-ontvanger, den portier,
de rijksambtenaren en den klerk. Op de bovenverdieping
bevindt zich, behalve de woning van den portier, het
laboratorium, uit twee ruime lokalen bestaande, waarvan één
uitsluitend voor microscopisch onderzoek en het andere voor
het kweeken van bacteriën wordt gebezigd.

YVenschelijker ware het geweest het geheele laboratorium
gelijkvloers te hebben, zooals thans aan de abattoirs te
Amsterdam en Rotterdam het geval is, maar om bijzondere
reden was dit niet mogelijk.

Achter de drie genoemde gebouwen ligt een ruim plein,
waarop de levende keuring van al het aangevoerde slacht-
vee plaats vindt, vóórdat het naar de slachthallen of naar
de stallen wordt vervoerd.

Als bewijs dat de levende keuring van runderen, schapen
en geiten heeft plaats gehad, wordt een loodje aan den staart
gehecht. Bij paarden wordt dit loodje aan de manen vast-
gebonden en de varkens ontvangen na de levende keuring
met het brandijzer een goedkeuringsmerk, bestaande uit de
letter G, welke op den rug wordt gebrand.

Zuidelijk van dit plein en even achter de woning van
den directeur ligt het lokaal voor de keuring van ingevoerd
vleesch, met een ruime warande. De invoer van vleesch,
bestemd voor vleeschverkoopers of vleeschhandelaren, mag
slechts geschieden in halve of heele dieren, waaraan longen,
lever, hart, milt, uiers, nieren en baarmoeder zijn bevestigd.
Invoer van kleinere stukken is evenwel geoorloofd, wan-
neer dit vleesch afkomstig is uit een der abattoirs in ons
land, dus op dit oogenblik uit Amsterdam, Rotterdam,
Roermond, Groningen en Nijmegen.

-ocr page 23-

Noordelijk van het plein en achter de woning van den
opzichter-vvaagmeester en den machinist, liggen de paarden-
en hondenstal.

Hier kunnen de paarden en honden van slagers tijdelijk
worden opgeborgen, terwijl de rijtuigen, hondenkarren,
lietsen, etc. onder de remise een plaats vinden.

Achter het plein liggen de drie hoofdgebouwen en wel:

1°. het slachthuis voor runderen en klein vee (afb. 2);

2°. het slachthuis voor varkens met varkensstal (afb. 3);

3°. het voorkoelhuis met koelhuis en machinegebouw.

Het voorkoelhuis maakt met de beide eerste gebouwen,
welke in één lijn liggen, een rechten hoek.

Het slachthuis voor runderen en klein vee is 45 meter
lang en 15 meter breed. De middengang is 3,6 meter breed
en aan beide kanten hiervan bevinden zich aan de muurzijden
te zamen twintig winden, zoodat gelijktijdig twintig runderen
kunnen worden geslacht. Het grootst aantal runderen, da.t
tot heden per dag werd geslacht, bedroeg 44 stuks, waaruit
dus blijkt dat. er in deze slachthal ruimte in overvloed is.

Wanneer het rund afgeslacht is, wordt het langs het
luchtspoor vooruitgeschoven, om plaats te maken voor het
dooden en slachten van een volgend dier.

Vleeschhouwers, welke een koelcel in het koelhuis hebben
gehuurd, mogen het geslachte vee ook terstond naar het voor-
koelhuis transporteeren, waarover straks.

Het dooden van - runderen geschiedt met het schiet-
masker van
Stahel, dat uitsluitend door een beambte
van het abattoir mag worden gebezigd. Dit schietmas-
ker en de patronen zijn afkomstig van
Arthur Stoff uit
Erfurt.

Deze wijze van dooden heeft ontegenzeggelijk veel voor
en de slagers hier ter stede zijn er dan ook geheel mede
verzoend.

Hoewel Stoff in zijn circulaire vertelt dat zijn schiet-

-ocr page 24-

masker ,,fast ohne Knall" werkt, kan ieder bezoeker
zich hier ter plaatse overtuigen, dat dit absoluut onwaar is.
Het dooden van slachtvee bestemd voor de Israëlieten
geschiedt volgens den ritus door het neerwerpen van het
dier en het afsnijden van den hals.

In liet achterste gedeelte van de slachthal worden de
kalveren, schapen en geiten gedood. Hiervoor zijn ter plaatse
hakenrijen aangebracht, waaraan de dieren worden opgehangen
als zij van borst- en buiksingewanden moeten worden ontdaan.
Gelijktijdig kunnen 110 stuks klein vee worden opge-
hangen en daar het grootst aantal slachtingen van klein vee
ongeveer 30 stuks per dag bedraagt, is dus ook hier
ruimte in overvloed.

Omdat te Utrecht dikwijls zware vette kalveren worden
geslacht, zijn in de slachthal voor klein vee loopkranen
aanwezig, zoodat het kalf van de slachtbanken gemakkelijk
naar de hakenrij wordt overgebracht.

Ook het doodschieten van klein vee geschiedde eerst met
het schietniasker, maar op herhaald verzoek van de vléesch-
houwers is hiermede geëindigd, omdat zij beweerden dat het
kalfsvleesch niet zoo blank zag bij deze methode van
dooden als bij die, waarbij het dier eerst bewusteloos wordt
gemaakt door een slag met den hamer op het voorhoofd en
waarna de hals wordt afgesneden.

De bodem in de geheele slachthal is voorzien van harde
geribde tegels. Het spoelwater wordt in steenen goten
opgevangen en door steenen uilloopen in vervalgaten geleid
met ijzeren stortemmers, waardoor het grove vuil niet in de
rioleering kan komen. Aan den ingang van de hal is nog
een automatische weegschaal aangebracht, waardoor gelegen-
heid bestaat het geslachte dier schoon aan den haak te wegen.
Hierna verlaat het vleesch de hal en wordt het langs het
luchtspoor onder een overdekte ruimte naar het koelhuis
gereden.

-ocr page 25-

De ruimte in de slachthal wordt \'s avonds door 22 gas-
gloeilampen verlicht. Electriscli licht geniet m. i. verre de
voorkeur; de kousjes hebben veel te lijden door tocht en
vocht en moeten telkens worden vernieuwd.

Aan de andere zijde van het voorkoelhuis, eveneens door
een overdekte ruimte er van gescheiden, ligt de slachthal
voor varkens, bestaande uit twee afdeelingen en wel de
broeiruimte, groot 10 bij 15 M. en de eigenlijke slachterij,
groot 20 bij 15 M.

De varkens komen of terstond van buiten of uit den
aangrenzenden varkensstal eerst ineen afgesloten ruimte, waar
het dooden plaats vindt. Ook het dooden der varkens is
sedert de opening van het abattoir uitsluitend geschied door het
schietmasker en wel tot volle tevredenheid van de slagers.

Evenals elders worden de gedoode dieren door draaikranen
gebracht naar de broeikuipcn, waarin het water door stoom
wordt verwarmd.

Er zijn twee broeikuipcn aanwezig. De varkens ver-
laten de broeikuip weer door middel van de draaikranen,
welke ze naar de onthai\'ingstafels brengen. Van hier wor-
den zij aan den takel van een der loopkranen geslagen
en aldus naar de hakenrij gebracht, waaraan zij worden
gehangen voor de verdere afslachting. In het geheel zijn vier
loopkranen aanwezig en kunnen 110 varkens gelijktijdig
aan de hakenrijen worden opgehangen. liet grootste aantal
slachtingen per dag bedroeg tot heden 112 stuks, maar daar
vele varkens terstond na de slachting of naar het voorkoelhuis
gaan of naar huis worden gebracht, was er plaats genoeg
aan de hakenrijen. Bovendien kunnen nog zonder veel
moeite en veel kosten langs de muurzijden hakenrijen wor-
den aangebracht, waardoor in het geheel 156 varkens kun-
nen worden opgehangen.

De afstand van de hakenrijen tot den bodem is 204 cM.
Hoewel de meeste varkens dit lang niet meten, moet de

-ocr page 26-

afsland toch iets hooger worden genomen, omdat somtijds
zeer zware varkens worden gedood, welke nu met den kop
op den vloer liggen, wat vooral met het klieven van den kop
zeer lastig is.

De vloer in deze slachthal bestaat ook uit harde
geribde tegels en de wand is, evenals in de runder-
slachthal, tot een hoogte van 2,30 M. met gladde tegels
bekleed, welke gemakkelijk kunnen worden gereinigd. Ook
hier is geen electrisch licht en moeten een twintigtal gas-
gloeilichten \'s avonds licht verschaften.

De geslachte varkens moeten naar het voorkoelhuis worden
gedragen, daar hiervoor geen transportinrichting bestaat. Een
groot bezwaar schijnt dit niet te zijn, als men ziet hoe
handig de slagers met een half varken op den schouder
naar het voorkoelhuis marcheeren. Eveneens moeten de
geslachte kalveren naar het koelhuis worden gedragen.

Het voorkoelhuis en hetkoelhuis, welke op afb. 1
met watertoren en schoorsteen achter het administratiegebouw
duidelijk te voorschijn komen, zijn onmisbare gebouwen in
een gemeente-slachthuis. Gemeentebesturen, welke thans
nog een abattoir willen bouwen zonder hieraan een koel-
huis te verbinden, geven blijk zich niet volledig in de
belangen van den vleeschhouwer te hebben ingedacht.

Het koelhuis, zooals reeds werd medegedeeld, gelegen
in de hoofdas tusschen runder- en varkensslachthal, be-
staat uit een voorkoelhuis van 14,2 M. lengte en 10,8 M.
breedte en uit een koelhuis van 28,7 M. lengte en 1G,8 M.
breedte.

Portalen met dubbele deuren geven toegang tot het voor-
koelhuis. Er wordt natuurlijk zooveel mogelijk gezorgd dat
geen warmte toetreedt. Daartoe hebben de muren een dikte
van 0,9 M. met drie dubbele spouwen, en kleine dubbele
vensters van matglas geven een matig licht. De zolde-
ringen zijn gekluisd en met een 70 cM. zware turfmolmlaag

-ocr page 27-

als slechte warmtegeleider onder het dak afgedekt. Evenzoo
zijn in de vloeren twee betonlagen aangebracht, waartusschen
een cokesaschlaag, alles dienende om de warmte uit den
bodem te weren.

Zooals reeds werd medegedeeld, komt het geslachte vee
dat voor het koelhuis bestemd is eerst in het voorkoel-
huis. De temperatuur is hier steeds ongeveer 7" C. en
daarin blijft het vleesch eenige uren om te besterven. Na
het einde van een drukken slachtdag — het grootste aantal
slachtingen geschiedt in de eerste vier dagen der week —
hangt clan ook \'s avonds het geheele voorkoelhuis vol versch
geslacht vleesch, zoowel van runderen als van kalveren,
schapen, geiten, varkens en paarden. Den volgenden morgen
wordt dit vleesch gedeeltelijk naar huis gebracht, maar
grootendeels verdwijnt het in de koelcellen van het koelhuis,
waar het blijft totdat het voor de klanten noodig is.

Men zorge steeds bij het bouwen van een abattoir het
voorkoelhuis zoo ruim mogelijk te nemen, waardoor tevens
gelegenheid bestaat hierin ruimschoots hakenrijen aan te
brengen, waaraan varkens en kalveren kunnen worden gehan-
gen. Waar een koelhuis aanwezig is, concentreeren zich
de slachtdagen op enkele dagen in de week, waardoor de
toevoer van vleesch naar het voorkoclhuis somtijds op enkele
oogenblikken zeer groot kan zijn.

In het voorkoelhuis bestaat weer gelegenheid door middel
van loopkranen het geslachte rund voor- of achterwaarts te
bewegen of omlaag te brengen, waardoor het kan worden
afgestoken om naar het koelhuis te worden gebracht.

Het eigenlijke koelhuis is door ijzeren staaf- en draad-
vlechtwerk zoodanig ingedeeld, dat, gescheiden door een
overlangsche en door dwarse gangen, een 100-tal koelcellen
zijn ontstaan, welke ieder afzonderlijk kunnen worden ver-
huurd; S0 van deze cellen zijn 3 MX groot en de 20 overige
meten 4 M2. De jaarlijksche huurprijs voor iedere cel is

-ocr page 28-

ƒ20 per M2. Sedert de opening tot heden zijn reeds 61
cellen aan slagers verhuurd. In de cellen zijn haken aan-
wezig. waaraan het vleesch kan worden opgehangen. Er
bestaat 3-maal daags gelegenheid vleesch uit het koel-
huis te halen of er in te brengen en wel \'s morgens van
5—7 uur en van I l—1 uur; voorts \'s avonds van 5—7
uur.

De benoodigde koude lucht voor het koelhuis wordt in
houten luchtkokers, welke aan de onderzijde van den zolder
liggen, aangevoerd en eveneens langs houten kokers wegge-
zogen.

De verlichting in het koelhuis en voorkoelhuis geschiedt
door electrische gloeilichten, welke door een dynamo, staande
in de machinekamer, worden gevoed. Natuurlijk kon hierin
geen gaslicht worden gebezigd, daar dit warmte zon af-
geven.

De slagers hier ter stede zijn zonder uitzondering zeer
met het koelhuis ingenomen en het, is te verwachten dat
in het,
Tolgend jaar alle cellen zullen worden verhuurd.
Daar er nn reeds trappen en galerijen zijn aangebracht,
ten einde gemakkelijk een bovenverdieping op het koel-
huis te kunnen plaatsen, bestaat er geen gevaar voor te
weinig ruimte. Het vleesch houdt zich in het koelhuis uit-
stekend en blijft ook na liet verlaten van de koelcel nog
gernimen tijd frisch van kleur en vast. Men zorge evenwel
steeds dat de temperatuur in het koelhuis tusschcn 2 en
4o C. schommelt.

Hiervoor is het noodig dat de machine in het warme jaar-
getijde nacht en dag doordraait. Laat men echter \'s avonds
de lucht in het koelhuis tot 0° (J. afkoelen en laat men de
machine tot den volgenden morgen rusten, clan is de
temperatuur \'s morgens in het koelhuis ongeveer 5° C. Het
vleesch, uit, het koelhuis gebracht, schijnt alsdan, wanneer
de temperatuur schommelde tusschen 0° en 5° C., spoedig

-ocr page 29-

vochtig te worden en minder frisch van kleur te zijn. De
machinist moet dus \'s nachts steeds door iemand worden
vervangen, die voldoende capaciteiten bezit om de machine
te drijven.

Over het machinegebouw, gelegen achter het koelhuis, zal
ik kort zijn. Allereerst komen wij in het ketelhuis, een
14,65 M. lang en 13 M. breede ruimte, waarin 2 keiels
aanwezig zijn, ieder met een verwarmingsoppervlakte van
80 M2., terwijl een plaats voor een derden ketel is gereser-
veerd. De ketels zijn berekend op een overdruk van 7]/2
atmosfeer.

Aan den ingang van het ketelhuis staan twee voedings-
pompen,welke het water uit den bodem naar de ketels brengen.

De machinekamer zelf is 13,30 M. lang en 13 M. breed.
Hierin bevinden zich de stoommachine, de ammoniak-compres-
sor en condensator, het drijfwerk en een dynamo voor de elec-
t.rische verlichting van het koelhuis. Van de machinekamer
voert een wenteltrap naar den watertoren boven de lucht-
koelruimte, waar een 12 M3. groot warm- en een 50 M3.
groot koudwater-reservoir zijn opgesteld.

Aan de machinekamer grenst nog de ruimte voor de
fabricage van ijs, waar gemakkelijk 7000 Kg. ijs per dag
kan worden gemaakt.

De eigenlijke luchtkoelruiinte is gelegen tusschen de machine-
kamer en het koelhuis; hierin bevinden zich de verdamper en
de groote bakken, gevuld met afgekoelde zoutoplossing,
waarin eenige schijven draaien. Het systeem
Linde, waarbij
voor de afkoeling gebruik wordt gemaakt van ammoniak,
voldoet tot heden zeer goed.

Hiermede zijn de drie hoofdgebouwen in korte trekken
beschreven. Aan de varkensslaehtHal grenst, onder één kap
gelegen, de varkensstal, waar een aantal hokken gelegenheid
biedt tot het stallen van 175 varkens.

Ter zijde van het koelhuis en achter de varkensslachthal

-ocr page 30-

ligt de darm w assch e r ij, 24 M. lang en 10 M. breed,
door een muur in twee afdeelingen gescheiden, waarvan de
kleinste uitsluitend dient voor het reinigen van maag en

O O

darmen der varkens, en de grootste voor die van het overige vee.

Langs de muren bevinden zich de spoelbakken en tafel-
bladen, en wel van ieder 20 stuks in de-kleinste en 32
stuks in de grootste afdeeling. Mengkranen voor koud en
warm water zijn boven de spoelbakken aangebracht.

In het midden van de dannwasscherij voor runderen zijn
nog twee broeikuipen aanwezig, terwijl beide ruimten van
stoomverwarming zijn voorzien. Vloeren en wanden zijn met
tegels bekleed; het gebouw is hoog opgetrokken en van
boven met open jaloezieën voorzien, alles met het oog op
een krachtige ventilatie.

Onmiddellijk achter de darmwasscherij is het mestlokaal
gelegen. Hier wordt de inhoud der vier magen van de her-
kauwers in de mesttrcchters geworpen, waarvoor de magen
boven de openingen van deze trechters worden opengesneden.
De mest valt door de trechters in de daaronder staande
ijzeren mestwagens. Ook de inhoud uit de darmen van alle
vee, welke in de darmwasscherij reeds in ijzeren bakken is
verzameld, wordt boven deze trechters geledigd.

Ter zijde van den varkensstal en evenwijdig aan het
koelhuis liggen aan het Ondiep eénige kleine gebouwen,
bestemd voor de volgende doeleinden.

Allereerst komen wij aan het steriliseerlokaal,
een gebouw van ongeveer 12 M. lengte en 0 M. breedte,
uit 2 afdeelingen bestaande. In de eerste afdeeling staat een
vetsineltketel, van een dubbelen wand voorzien, met een inhoud
van 500 liter en berekend op een overdruk van 5 atmosferen,
dienende om afgekeurd vet te smelten, benevens de sterilisator
van
IIartmann met een inhoud van 1350 liter. Gedurende de
eerste maand werd in dezen sterilisator reeds het vleesch
gesteriliseerd van 0 runderen, welke, benevens aan tnbercu-

-ocr page 31-

lose van verschillende organen, aan tuberculose van som-
mige vleeschlymphklieren hadden geleden.

Dit vleesch gaat grif van de hand en de toevloed van
kooplustigen was tot heden zoo groot, dat de prijs dooi-
de verkoopers listig van ƒ 0,25 tot ƒ0,30 per pond is
verhoogd.

Dc smaak van het vleesch is dan ook werkelijk zeer goed
en de bouillon overheerlijk.

Jammer genoeg wil het bestuur van een alhier opgericht
fonds, dat de slachtdieren tegen een bepaalde premie
verzekert, den verkoop van dit vleesch tegengaan, omdat
dit bestuur, uit hier gevestigde slagers bestaande, beweert,
dat vele slagers hier ter plaatse door den verkoop van dit
vleesch groote schade lijden in hun winkelnering. Een
afgekeurd varken, aan tuberculose lijdende en aan dit fonds
bchoorende, werd dan ook niet gesteriliseerd, maar begraven.

De tweede afdeeling van het steriliseerlokaal dient uitslui-
tend als verkoopruimte. Met publiek komt langs het Ondiep
binnen, na eerst bij den portier een bon te hebben gehaald,
welke nummersgéwijze wordt afgegeven. De verkoop ge-
schiedt alleen op Woensdag en Zaterdag; de omroeper zorgt
voor een groote publiciteit.

Achter het steriliseerlokaal ligt de stal voor slachtpaarden,
waarin 20 paarden kunnen overnachten. Hierop volgt de
paardenslachterij en de slachtplaats voor ziek of verdacht vee,
onder één dak door een muur gescheiden. Beide slacht-
plaatsen hebben ieder een oppervlakte van 7,2 X 7,8 M. en
in elke afdeeling kunnen gelijktijdig 3 dieren worden
geslacht. In de slachtplaats voor ziek vee bevindt zich nog
een broeikuip. om varkens te broeien.

Ten slotte volgen nog de quarantaine-stallen, eveneens aan
het Ondiep gelegen, waar desnoods 15 stuks groot vee, 24
stuks klein vee en 20 varkens in observatie kunnen worden
gehouden.

-ocr page 32-

De nuuler- en kalverstallen liggen aan de tegenoverge-
stelde zijde van liet terrein en wel rechts van de runder-
slachthal.

Hierin bestaat gelegenheid tot het stallen van 80 stuks

o o

rundvee en 128 stuks klein vee. Aan deze stallen is het zooge-
naamde nevengebouw verbonden, waarin zich de cantine
bevindt, benevens een garderobe-kamer voor de slagers-
knechts en voor de patroons, ieder afzonderlijk. Een flink
waschlokaal en
2 badkamertjes bieden ruimschoots ge-
legenheid aan tot voldoende reiniging. Ook voor den
Israëlietischen beestensnijder is in dit nevengebouw een
kamertje gereserveerd.

Retiraden en privaten zijn in overvloed aanwezig.

Het water, dat. voor het geheele bedrijf benoodigd is,
wordt opgepompt uit een 6-tal putten op het terrein gelegen,
welke 15—20 M. diep zijn geslagen.

Daar dit water te veel ijzer bevatte, is achter het machine-
gebouw een ontiizeringsinrichting geplaatst, waar het water
door van een hoogte gietersgewijze door de lucht te vallen,
zuurstof opneemt, zoodat het opgeloste ijzeroxydule wordt
omgezet in ijzeroxyde, wat gedeeltelijk door bezinking en
gedeeltelijk door filters wordt tegen gehoudeu.

De inrichting, welke nu van I Augustus 1.1. geopend is,
voldoet in veel opzichten uitstekend en de slagers gevoelden
zich blijkbaar spoedig thuis, getuige de opgewekte geest,
welke steeds op het terrein heerscht. Er is terrein in over-
vloed, wanneer uitbreiding noodzakelijk mocht blijken.

Het achterste gedeelte van het terrein bevat reeds ver-
schillende inrichtingen van particulieren. Vooreerst de huiden-
zouterijen en darmslijmerijen, bij verordening naar deze plaats
verwezen. Spoedig zal ook een gebouw worden geplaatst,
waar het varkenshaar wordt verwerkt, terwijl waarschijnlijk
ook een lokaal voor de verwerking van bloed zal worden
aangevraagd.

O O

-ocr page 33-

Op dit oogenblik is nog een kolenloods in aanbouw en
zal aan den varkensstal een waaghuis worden gebouwd,
waar de levende varkens kunnen worden gewogen.

Het afgekeurde vleesch wordt tot heden begraven. Waar-
schijnlijk-is het evenwel, dat binnen niet al te langen tijd
een destructor zal worden aangeschaft.

Utrecht, September 1901.

Korte mededeelingeD en referaten.

Een gelukte lianetred-operatie, door B. de Jong. — Een
dertienjarige ruiu van een mijner cliënten, leed van liet jaar
af aan hanetred, welk lijden in den loop der laatste twee jaar-
zoo erg was geworden, dat het dier onbruikbaar werd. Bij het
verlaten van den stal werd het rechter achterbeen zoo hoog
opgetild, dat het paard dreigde te vallen en meermalen ook viel,
hetgeen zich herhaalde, zoodra het eenige minuten had gestaan.
Na een honderd meter gesprongen te hebben, waarbij het zieke
been sterke buigbewegingen maakte, maar veelal niet met den
bodem iu aanraking kwam, verbeterde het iets, zoodat ten minste
alle vier beenen den bodem raakten; echter ook clan nog werd
het zieke been ongeveer \'1 M. hoog opgeheven. Alléén ingespannen,
werd het been geregeld over de streng getild.

Ik meende te doen te hebben met een zenuwlijden van
ruggemerg of bekkenvlecht en ofschoon ik mij, in verband
hiermede, van een operatie weinig succes voorstelde, ben ik er
toch, bij wijze van proef, toe overgegaan.

In een hoefstal sneed ik aan de uitweudige vlakte van den
nietatarsus de pees van den musculus exteusor digitalis lateralis
door; een verband heb ik niet aangelegd en ofschoon de wond
dagelijks eenige malen slechts met water werd afgewasschen, is
de genezing tamelijk wel per primam geschied, zonder ter plaatse
eenige verdikking te veroorzaken.

-ocr page 34-

Direct na, de operatie was liet succes nihil, echter na verloop
van een week was de hanetred aanmerkelijk verbeterd en na
14 dagen in zooverre hersteld, dat iemand die er niet bepaald op
let, er niets meer van bespeurt.

Olst, 27 Juli 190-1.

Ter opwekking, door A. Marcus. — Het domein der prophy-
laxis breidt zich meer en meer uit en opent nieuwe banen, ook
voor de beoefenaren der veeartsenijkunde. Vooral nu bij de
regeering een wetsontwerp op de vleeschkeuring in voorbereiding
is en ook de gemeenten meer en meer deze aangelegenheid
ernstig onder de oogen zien; nu bovendien de tuberculose, zij
het dan ook bij een bijzondere wet, vroeger of later ouder de
bemoeiingen van het veeartseuijkundig staatstoezicht zal worden
gebracht, nu zal, onder deze gegevens, het aantal veeartsen
toenemen die de Duitschers als ,,Sanitatstierarzte" bestempelen
en die ook inderdaad een stuk toegepaste hygiëne tot hun spe-
ciale taak hebben.

In concreto zijn dit hier te lande de districtsveeartsen, de
ambtenaren voor de tuberculose-wet in spe en de veeartsen-
keurmeesters van vleesch. Deze allen zullen zich, behalve nauw-
gezet ambtenaar, hygiënist moeten gevoelen ; daarvoor is een
zekere bedrevenheid in de practische bacteriologie onmisbaar.

Hoe zich die eigen te maken? De practische bacteriologie is
dezer dagen onder de leervakken aan de veeartsenijschool opge-
nomen, zoodat de tegenwoordige leerlingen ook daardoor in
gunstiger conditie zijn gebracht. Tal van vakgenooten waren in
hun studietijd van dit voorrecht verstoken. Toch staan ook hun
voor het zoogenaamd „practisch werken" eenige wegen open, zij
het dan ook met eenige opofferingen. Eén dier wegen, welke tot
het doel leiden en die ik met overtuiging en bij eigen ervaring
kan aanbevelen, is het volgen van een cursus in de practische
bacteriologie aan een onzer vier universiteiten.

In casu liep de door mij gevolgde cursus aan de Groninger
universiteit (nog niet ten volle) over één semester, ik had dus
slechts f 1,5 te voldoen en, daarin bijgestaan door den pedel,
eenige formaliteiten te verrichten, waarna ik van den rector
magnificus het bewijs van toelating ontving.

-ocr page 35-

Wat nu ileu cursus zelf betreft, acht lieeren, waarvan zes
studenten in de geneeskunde, namen er aan deel. Professor dr.
Fokker had de leiding en werd bijgestaan door zijn assistent,
den beer
Schoneboom. Beide heeren bewogen zich tijdeus de
oefeningen voortdurend ïuet de meeste belangstelling en hulp-
vaardigheid ouder ons, zoodat gezegd mag worden dat bijna geen
handgreep aan hun oplettendheid ontging. En waar is dat meer
gewenscht dan bij zulk subtiel werk als de omgang met microben,
waarbij een klein vergrijp tegen de grondwet der asepsis zulke
groote gevolgen heeft?

Op zulk een practischen cursus blijkt eerst recht het groote
verschil tusschen kennen en kunnen, tusscheu zien doen en zelf
doen, tusschen weten door studie en het zelf zien. Om
slechts één voorbeeld te noemen, ieder weet dat er bacteriën zijn
welke zich waarneembaar bewegen, zooals de colibacil. Beziet
men nu een spoortje van een versche cultuur van coli commune,
verdund met een weinig water, ouder den microscoop, dan staat
men verbaasd over die typische eigen beweging, en ééns gezien,
blijft dat beeld ons levendig voor oogen en zullen velen moeten
erkennen: het was toch nog iets anders dan de voorstelliug
welke destijds het college en later de literatuur ons daarvan
hadden gegeven.

Wij maakten kennis met de voornaamste pathogene micro-
organismen en hun i-espectieve kleurmethoden, welke wij zelf
moesten uitvoeren; evenzoo goten wij onze platen waarop
bacteriën werden uitgezaaid. Ook steekcultures werden gemaakt,
leder onzer schreef dan zijn merk op de door hem gebezigde
glazen doozen of buisjes, waarin de te verwachten cultuur of
cultures en dan werden op een der volgende lessen onze diverse
proefvelden aan de noodige critiek onderworpen; uit het macro-
scopisch aanzien, door bezichtiging der eventueel opgekomen co-
louies met zwakke, resp. sterke vergrooting, bleek dan of er
goed gewerkt was dan wel of de voedingsbodems door ongenoode
gasten verontreinigd waren. Wie niet goed gewerkt had, moest
het in den regel overdoen.

Wie nu denken mocht dat een cursus als deze voor aanstaande
medici en niemand anders nut heeft, vergist zich beslist. De
bacteriologische techniek toch is voor genees- en veeartsenijkunde
éénzelfde en hieraan werd, terecht, als zijnde hoofdzaak, de

-ocr page 36-

meeste tijd besteed. Dat meii met enkele organismen kennis
maakte welke niet van direct veterinair-pathologisch belang zijn,
die verbreeding van gezichtsveld kan niet dan welkom wezen.

Natuurlijk is men ua eeu dergelijken cursus geen bacterioloog
in optima forma, maar toch, goede beginselen zijn ingeprent en
eeu grondslag is gelegd, waarop men voort kan en moet bouwen,
want ook in dit practisch werken geldt: rust roest. Een boek,
uiterst geschikt om als leidraad te dienen voor hen, die willen
beginnen en voor ben die blijven doorwerken is :
Kitt, Bacterien-
kunde und pathologische Microscopie.
Wien, Moritz Peki.es. Het
spreekt in de eerste plaats tot zulke vakgenooten, die nog maar
in deze studievakken debuteeren, tot de velen die zich dus in
bacteriologie als op glad ijs gevoelen. Ook houdt het rekening
niet hen. die zich uit eigen bescheiden middelen voor het practisch
werken willen installeeren. Dit een en ander maakt het werk
zoo practisch!

Waar op een betrekkelijk klein grondgebied als liet Neder-
landsche wel vier hoogescholen zijn en waar de communicatie-
middelen voortdurend verbeterd worden, daar zouden ook heel
wat plattelands-collega\'s van een dergelijken cursus kunnen pro-
titeeren, indien ze zich daarvoor eenige inconvenienten wilden
getroosten. Nogmaals, het is zeer aan te bevelen en dan . . .
men ademt ook eens weer stadslucht.

Terloops deel ik nog mede dat prof. Fokker mij een bepaald
onderwerp ter onderzoek heeft opgedragen en mij daarvoor ver-
gund heeft op het hygiënisch laboratorium te blijven doorwerken.
Wanneer positieve resultaten daarvan het gevolg zijn, hoop ik
die te gelegener tijd te berichten.

Metritis tuberculosa van het rund 011 congenitale tubercu-
lose van het kalf. — In de
Berliner tlderartzliche Wochenschrift
vau 20 Juni 1901 deelt de Bruin hieromtrent het een en ander
mede, waaraan het volgende is ontleend.

De metritis tuberculosa komt bij het rund menigvuldig voor
en ontstaat op de volgende wijzen,

1°. Door tuberculeuse peritonitis. De infectie geschiedt dan
per contiguitatem en de metritis begint als perimetritis, of wel
de tubamucosa wordt aan den morsus diaboli geïnfecteerd langs

-ocr page 37-

liet peritoneuni. De schrijver wijst er op dat, hoewel Ostertag
lieeffc waargenomen dat liet peritoneum gelegen in de nabijheid
vau het ostium tubae abdominale zelden door tuberculose is
aangetast, een infectie van het tubaslijmvlies langs dezen weg
toch zeer goed mogelijk is. Hij beroept zich daartoe op de ex-
perimenten van
Pinn\'er en Lode, die aantoonden dat van het
stadium der puberteit af een sereuse stroom bestaat welke uit
de buikholte (van de spleten tusschen de intestiiia) naar het
ostium tubae abdominale voert. Tuberkelbacillen worden daardoor
van de buikholte naar den uterus gebracht en kunnen een tu-
berculeuse salpingitis en endometritis teweegbrengen.

Een infectie langs omgekeerden weg, d. w. z. het ontstaan van
tuberculeuse peritonitis als gevolg van tuberculeuse salpingitis acht
hij bij het rund niet aannemelijk.
Kieck en Kitt zagen uitgebreide
tuberculose der tuba zonder dat de serosa ergens was aangetast.

2°. De embolische uterustuberculose komt minder dikwijls voor.
Zij begint met multiple haardvorming in de muscularis en het
endometrium.

3°. De uterus/uberadose per coitum schijnt zelden voor te
komen. De aanwezigheid van ulcéra op de mucosa is geen
specifiek verschijnsel voor deze wijze van infectie. Zij ontstaan
ook in de twee vorige gevallen.

In het artikel worden verder beschreven de tuberculeuse en-
dometritis in tra graviditatem en de dikwijls daardoor teweegge-
brachte partus praeuiaturus in de 7do maand.

Als gevolg der bij de herkauwers voorkomende eigenaardige
verbinding van het chorion villosum in de crypten der cotyledo-
nen, wordt bij tuberculeuse endometritis het foetale en liet
moederlijke epithelium verwoest. Het exsudaat dat zich tusschen
de chorionvlokken en de crypten bevindt, bevat veel tuberkel-
bacillen, welke nu in de capillaria van de navelader geraken en
den foetus infecteeren.

Post partum is de uterustuberculose te constateeren aan de
tuberculeuse processen op de placentae loetales der secundinae.
hl het uterussecreet (dergelijke koeien lijden dikwijls aan leu-
conhoe) kunnen met de methode
Fkünkei.-Gabuet tuberkel-
bacillen worden aangetoond.

Een geval van uterustuberculose, waarop partus praematurus
in de
325te week volgde, is door de Jong beschreven.

-ocr page 38-

De meeste gevallen van foetale tuberculose komen voor bij
koeien, lijdende aan uterustnbereulose. De literatuur daarover is
vrij belangrijk en wordt in het origiueel uitvoerig vermeld. In-
teressante gevallen zijn o. a. medegedeeld door
van der Slujjs te
Amsterdam.

De gevallen van foetale tuberculose waarbij de uterus volkomen
normaal wordt gevonden, verklaart de schrijver uit het passeeren
der tuberkelbacillen door defecten van het placentafilter, zonder
dat deze van tuberculeusen aard zijn. Door een volkomen nor-
maal filter (hieronder wordt verstaan de dubbele epitheliumlaag
tusscheu vlok en crypt) gaan geen lagere organismen. Bij run-
dereu komen epitheliumdefecten ter plaatse veel voor, zooals
blijkt uit de pigmentresten welke men dikwijls op de placentae
foetales van het chorion waarneemt.

De foetale tuberculose bij kalveren is als gevolg der foetale
circulatie veelal een gegeneraliseerde. Vermelding verdient dat
in de meeste gevallen de portale lymphklieren (lympho-glaudulae
liepaticae) zijn aangetast, daarna de bronchiaal- en mediastinaal-
klieren, de boegklieren, de milt en de nieren. Dat de lever in
de eerste plaats wordt aangetast, behoeft geen betoog. Zij ont-
vangt namelijk veel bloed uit de navelader (een deel van bet
gerestaureerde bloed gaat door den ductus
Arantü) en is tevens
het belangrijkste filtreerapparaat van den foetus.

Wat de tuberculeuse veranderingen betreft, wordt onder anderen
medegedeeld dat bij foetus van 4 en 5 maanden oud reeds
verkalkte tuberculeuse haarden zijn aangetroffen. Deze bevinding
is vooral belangrijk met het oog op de bepaling van den duur
der tuberculeuse veranderingen. W. C. S.

Verslag omtrent de exploitatie van het slachthuis te Ny-
megcH over het dienstjaar 1900
(directeur: E. A. L. Qua-
dukker
). — Dit verslag loopt slechts over 9 maanden, daar
het abattoir 1 April werd geopend; het slachten was aldaar
echter eerst op 1 Juli verplichtend. In de drie eerste maanden
werden slechts geslacht: 35 runderen, 1 kalf, 1 varken en 1
paard.

In het geheel werden geslacht: 1829 runderen, 1021 kal-
veren, 9 nuchtere kalveren, 42 schapen, 57 geiten, 5148 varkens
en 176 paarden.

-ocr page 39-

Hiervan werden naar Israëlietischen ritus geslacht: 531 run-
deren, 105 kalveren, 27 schapen en 39 geiten.

Omtrent invoer van vleesch is alleen aangegeven dat de keur-
gelden f 93.\'20 bedroegen.

Afgekeurd werden: 3 runderen, 2 kalveren en 5 varkens,
terwijl 3 runderen en 5 varkens werden gesteriliseerd; van run-
deren: 1 kop, 50 longen, 95 levers, 1 milt, 26 nieren, 3 harten,
2 uiers en 18 stel darmen; van kalveren: 8 longen, 3 levers, 124
nieren, 1 stel darmen; van varkens: 1 tong, 60 longen, 67 levers,
8 harten, 8 milten, 102 nieren, 206 stel darmen en van 66
varkens een gedeelte van den kop wegens tuberculose der kaak-
klieren; van paarden: 5 longen en 10 levers.

Bij 74 runderen (4 pet.) werd tuberculose geconstateerd, verder
bij 3 kalveren (0.3 pet.) en bij 28S varkens (5.5 pet.).

Omtrent het abattoir noteer ik uit het verslag; het volgende.

O O

De stallen werden weinig gebruikt (opbrengst f 145.25), omdat
het stallen van vee in de gemeente niet verboden is, wat uit
een hygiënisch oogpunt toch dringend gewenscht is.

Van het koelhuis werden slechts 26 van de 58 koelcellen
verhuurd (opbrengst f1624), daar de slagers de voordeelen er
van uog niet kenden en het seizoen bij de opening op 1 Juli
reeds gedeeltelijk was verstreken. Het voorkoelhuis bleek wel wat
klein; de vloer bij beide was ondoelmatig en moest vernieuwd
worden.

De mest werd in den beginne geheel aan de gemeente-reini-
ging afgestaan, maar later publiek verkocht.

l)e dariuwasscherij blijkt te klein te zijn en bovendien niet
doelmatig ingericht; wenschelijk is het een afzonderlijke dariu-
wasscherij te maken voor de varkensslagers in de onmiddellijke
nabijheid der varkenshal.

De slachthal voor runderen voldoet zeer goed. Zij is ook in
gebruik genomen voor kalveren, welke oorspronkelijk in de var-
kenshal zouden worden geslacht; liier bleek echter de ventilatie
niet voldoende te zijn, waardoor de geslachte kalveren te veel
van waterdamp hadden te lijden.

De ijsfabriek beantwoordt geheel aan haar bestemming; zij
bracht f 1474.873 op, maar het productie-vermogen is veel
grooter.

De slachthal voor paarden blijkt veel te klein te zijn en ook

-ocr page 40-

de inricliting er van laat te weuschen over; spoedig zal hierin
voorziening moeten plaats hebben.

Het aantal lampen voor de electrische verlichting der verschil-
lende hallen zal moeten worden vergroot, daar het keuren bij
slechte verlichting moeielijk is. Hier en daar wordt nog op
enkele punten gewezen waar een andere inrichting wenschelijk
ware geweest, en liet is reeds nu gebleken dat de keurmeester-
veearts, plaatsvervangend-directeur, uitsluitend voor het abattoir
beschikbaar moet zijn, zoodat een betere regeling spoedig zal
moeten plaats hebben.

Aan het abattoir is een asphyxiatie-inrichting aangebracht,
waarin 2 katten en 21 honden werden afgemaakt.

Wat de uitkomst der exploitatie betreft, mag niet over het
hoofd worden gezien dat feitelijk slechts 6 maanden is gewerkt
en dat op onderhoud verschillende posten zijn gebracht, welke
feitelijk nog op den aanleg" behoorden.

De ontvangsten bedroegen f 19059.43, de uitgaven f 11532.17,
zoodat meer werd ontvangen dan uitgegeven 1\'4527.26. Voor
rente en amortisatie is echter op deze rekening nog niets uitge-
trokken.

De oprichtingskosten hebben I\'2CO,OOG bedragen en jaarlijks
zal f 5000 worden afgelost.

Berst hij de volgende jaarrekening kan omtrent den financieëlen
toestand een oordeel worden geveld.

v. E.

Het abattoir te Uocrinond over 11)00. — Aan het verslag
over bovenstaande inrichting (zie bl. 510, deel XXVIII) kan alsnog
liet volgende worden toegevoegd, ontleend aan ,,IIet verslag van
den toestand der gemeente Roermond over het jaar 1900. In
Hoofdstuk VI", medische politie, leest men het volgende:

„Het op het laatst van 1899 geopend Openbaar Slachthuis
voorziet in een dringende behoefte. De verwachtingen, die van
deze inrichting zijn gekoesterd, zijn niet beschaamd geworden.

De opbrengst der slacht- en kenrloonen en andere ontvangsten
was f 10780.045 (het abattoir verslag geeft in IJijlage Ia. slechts
f 16629.00), de kosten van exploitatie bedroegen f12498.905,
terwijl aan rente van het stichtingskapitaal werd betaald een
som van f4375.00.

-ocr page 41-

De kosten vau exploitatie zijn over het afgeloopen jaar zeer
hoog geweest; deze zullen vermoedelijk in de volgende jaren
aanmerkelijk lager zijn; hiertegenover staat, dat, te beginnen
met 1901, jaarlijks f 2500 noodig is voor aflossing van het
stichtingskapitaal." v. E.

In het „Jahresbericht iibcr die Leistungcn auf dein Gebiete
derVeterinilr-Mediciii, Jalir 11)00",
vindt men de volgende opgaven
betreffende de veeartsenijscholen te
Berlijn, Dresden, Weenen en
de veterinaire cliniek te
Leipzig.

In de interne cliniek voor groote huisdieren te Berlijn werden
1312 paarden behandeld en 371 paarden en 2 koeien op koop-
vernietigende gebreken onderzocht. In de externe (chirurgische)
cliniek voor groote huisdieren kwamen 751 paarden in behandeling
en werden 369 paarden geopereerd. In de policliniek werden
42394 paarden, 1 muildier, 1 ezel, 1 koe, 15 geiten, 33 varkens
en 2 schapen behandeld. Er hadden 1730 operatiën plaats.

Stationriair werden behandeld 915 honden, policlinisch 10442
honden, 279 katten, \'282 hoenders, 262 papegaaien en 208 andere
vogels.

Ter sectie kwamen 270 paarden, 95 honden, 2 katten, 1 var-
ken, 1 schaap, 1 aap en 2 papegaaien.

In de ambulatoire cliniek werden 486 bezoeken afgelegd en
behandeld 69 paarden, 527 runderen, 5 schapen, 49 varkens en
19 geiten.

In Dresden werden in de stationnaire clinieken behandeld 978
paarden, 1 koe, 2 ezels en 1 kameel.

Aan de policliniek werden behandeld 4421 paarden en 16 ezels.
In de cliniek voor kleine huisdieren werden ter onderzoek en
behandeling aangeboden 5383 dieren, namelijk in de stationnaire
cliniek 459, in de policliniek 4924, waaronder 3849 honden.

In de ambulatoire cliniek te Dresden werden gezamenlijk 1212
bezoeken afgelegd.

Ter sectie kwamen, behalve vele kleinere dieren, 53 paarden,
2 koeien en 100 honden.

In Weenen werden van 1 October 1898 tot 30 September
4899 behandeld 6464 dieren, waaronder 4664 paarden, 12 run-
deren en 1641 honden. Van 1 October 1899 tot 30 September

-ocr page 42-

1900 bedroeg bet aantal 6632 dieren, waaronder 4687 paarden,
34 runderen en 1 779 honden.

In het pathologisch-anatomisch instituut werden 1314 onder-
zoekingen verricht en wel bevonden zich hieronder 411 secties
op paarden, 32 op runderen en 649 op honden.

In de veterinaire cliniek te Leipzig werden van 1 April 1899
tot 31 Maart 1900 behandeld 3977 dieren, waaronder 847 paar-
den, 14 runderen en 2161 honden. Hiervan wei-den 248 paarden
en 411 honden in de stationnaire cliniek verpleegd, de overige
3ol8 werden aan de policliniek ter onderzoek en behandeling
aangeboden. Ba.

Mededeelingen van liet Hoofdbestuur.

Met ingang van 1 Januari 1902 gaan over bij de afdeeling
Groningen: C. A.
van Dorssen te Winschoten van de afdeeling
Gelderland-Overijsel en A.
H. Steenbergen te Emmen van de
Algemeene afdeeling.

VERSLAG VAN DE AFDEELING UTRECHT.

Het ledental onzer afdeeling onderging dit jaar geen veran-
dering.

Gedurende het afgeloopen jaar was bet bestuur samengesteld
uit de heeren M. G.
de Bruin, voorzitter, Dr. D. A. de Jong Jz.
onder-voorzitter, II. J. II. Stempet., penningmeester, H. .1. 0.
van Lent, secretaris. In de November-vergadering werd in de
plaats van den heer
H. J. O. van Lent, die aan de beurt van
aftreden was en zich niet meer herkiesbaar stelde, tot secretaris
gekozen de heer G. J.
Ras.

In het geheel werden 3 vergaderingen gehouden ; de opkomst
der leden was redelijk. Tot afgevaardigde naar de Algemeene
vergadering werd benoemd de heer
II. J. C. van Li nt en tot
diens plaatsvervanger de heer Iv.
Hoefnagel. Respectievelijk
werden beide heeren gekozen tot gedelegeerd lid en plaatsver-
vanger ter gecombineerde vergadering.

Gedurende dit vereenigingsjaar werden onder meer de volgende
mededeelingen gedaan of besprekingen gehouden.

Over het succes van tanalbiue bij chronische diarrhee, door

-ocr page 43-

I. van Klaveren; over morbus Basedowi bij bet paard, door
E. H. Berch Graveniiorst ; de prophylactische behandeling der
kalverziekte van Dr.
Poels, door M. G. de Bruin; kalfziekte
en septicaemia puerperalis, door K.
Hoefnagel; over bet wets-
ontwerp ter bestrijding der tuberculose, door II.
Anker; demon-
stratie van nieuwe instrumenten, door W. 0.
Schimmel.

De secretaris,

C. J. KAB.

N a a m 1 ij s t der leden.

II. Anker, Oudewater; Iï. A. Barmen \'t Loo, Barneveld; W.
de Beul, Nunspeet; M. G. de Bruin, Utrecht; E. II. Berch
Gravenmiorst, Druten ; S. A. Cramer, Leusden ; J. (\'rans, Dieren ;
G. Daams, Baarn ; L. A. J. Deijer, Hoek; D. F. van Esveld,
Utreclit; E. Faber, Deventer; J. Flohil, Breukelen; G. Goosens.
Houten; Dr. 11. J. Hamburger, Utrecht; J. Harp, Vnenendaal:
J. J. D. Hartmann, Loenen; W. F. van IIasklen, Amersfoort;
L. Hermkes, Kuilenburg; K. Hoefnagel, Utrecht; G. J. Hoog-
land
, Utrecht; D. Hubertus, Yianen; Dr. D. A. de Jong Jzn.,
Leiden; I. van Klaveren, Utrecht; S. Knöps, Sommelsdijk; A.
Kuiper, Oudshoorn; H. J. C. van Lint, Tiel; J. B. H. Moubis,
Utrecht; A. Överbosch, Amersfoort; L. G. II. G. van de I\'as,
Utrecht; I)r. ,T. D. van der Plaats, Utrecht; J. H. PiOARi),
Bunnik; A. de Ruijter, Mijdrecht; C. .1. Rab, 1 Jselstein; W.
0.
Schimmel, Utrecht; H. J. H. Stempel, Utrecht; J. van Trigiit,
Zalt-Bomiuel; G. G. Verkaik, Woerden ; II. A. Vermeulen, Wijk-
bij-Duurstede; J.
de Vries,/alt-Bommel; J. J. Westbroek, Haar-
lem;
G. G. J. Westiiolz, Driebergen; Dr. P. M. J. M. E. Wol-
tering
, Utrecht.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren: M. G. de
Bruin, voorzitter; Dr. I). A. de Jong Jzn., onder-voorzit,ter;

II. J. II. Stempel, penningmeester; C. J Rab, secretaris.

VERSLAG VAN DE AFDEELING ZUID-HOLLAND.

In bet bestuur kwam, door herbenoeming van de zitting
hebbende leden, geen verandering.

Er werden 3 vergaderingen gehouden; de opkomst van de
leden was redelijk, hoewel niet ontveinsd mag worden dat een

-ocr page 44-

betere opkomst gewenscht is. Dit is niet alleen in het belang
van de afdeeling, doch ook in dat van de leden individueel. De
groote daaraan verbonden voordeelen worden nog als te weinig
belangrijk beschouwd, iets wat zeker niet bemoedigend werkt
op het bestuur, dat alles in het werk stelt om het den leden
aangenaam te maken. Wjj zijn echter van meening dat het
afwezig blijven minder als een geringe appreciatie van de bestuurs-
werkzaamheden dan wet als een gebrek aan behoefte tot samenzijn
en samenwerken moet worden beschouwd. Moge daarin, bij het
toenemend aantal leden, een gunstige verandering komen en een
voorbeeld worden genomen aan onzen voorzitter, die, hoewel
buiten de praktijk staande en reeds 55 jaar in het bezit van
zijn diploma zijnde, steeds getrouw op zijn post was en is.

Wegens verschillende aan- en opmerkingen en de plaats gehad
hebbende wijzigingen in het reglement der Maatschappij werd
een wijziging van het huishoudelijk reglement der afdeeling ter
band genomen.

Vooral de vaststelling van de contributie, voor de leden gaf,
met bet oog op de contributie voor de leden der Algemeene
afdeeling, stof tot uitvoerige besprekingen. In het nu loopend
jaar werd de wijziging tot stand gebracht en het concept inge-
volge art. 15 van het reglement der Maatschappij aau het Hoofd-
bestuur ter goedkeuring gezonden.

Door de ter vergadering aanwezige leden werd steeds een
ruim gebruik gemaakt van de gelegenheid tot het doen van prac-
tische mededeelingen.

Ten slotte mag niet onvermeld worden gelaten, dat op de
vergaderingen, trots de dikwijls zeer uiteenloopende meeningen,
steeds een echt vriendschappelijke en collegiale geest heerschte.

T)e secretaris,
H. L, Et.lerman Lzn.

Naamlijst der leden.

B. J. Aalbêrs, Rijsoord; H. van Aken, \'s-Gravenhage; W. F.
Altkvogt, Klaaswaal; D. de Bruin, Strijen; M. C. van Buuren,
Zuidland; H. L. Ellerman Lzn., Dordrecht; C. Fauel, Rotter-
dam;
M. Frankenhuis Jr., Sliedrecht; P. A. Goedhart, Meer-
kerk;
A. J. van Hemert, Somruelsdijk; .T. J. Hendrikse, Groot-

-ocr page 45-

Ammers; E. A. Kok, Rotterdam; J. Laay, Dordrecht; E. Over-
Boscif, Gouda; M. C. van der Poel, Nieuwenhoorn; H. Poot,
\'s-Gravenhage; M. de Ridder, Leerdam; C. Roodzant, Oude-
Tonge; C. A.
Rotscheid, Rotterdam; Th. G. van Rijssel, Dor-
drecht;
W. 0. van de Stolpe, Gouda; P. Teljer, Peursum;
K. de Vink, Zoetermeer.

Het bestuur der at\'deeling bestaat uit de heeren B. J. Aalbers,
voorzitter; H. L. Ellerman Lzn., secretaris eu J. J. Hendrikse,
penningmeester.

VERSLAG VAN DE AFDEELING NOORD-BRABANT —

LIMBURG.

De afdeeling hield in 1900 drie vergaderingen, welke slechts
middelmatig bezocht waren, voornamelijk door de slechte opkomst
der Limburgsche leden. Op de lste, gehouden te \'s-Hertogenbosch,
den 29sten Mei, was zelfs geen enkele Limburger aanwezig. Dit
gaf dan ook aanleiding tot een voorstel om de afdeeling te splitsen.

Bij de behandeling van dit voorstel in de 2ie en 3de verga-
dering te Roermond op 30 Augustus en te Venloo op 10 November,
bleek echter dat de Limburgsche leden van een afdeeling Limburg
niet veel heil verwachtten, zóó zelfs dat enkelen zeiden lid der
afdeeling Noord-Brabant te zullen blijven. Daarom werd besloten
niet te splitsen, maar de vergaderingen, althans voorloopig, voor het
meerendeel, namelijk drie van de vier, in Noord-Brabant te houden.

Op de eerste vergadering weid tevens besloten twee voorstellen
op het programma der Algemeene vergadering te plaatsen. Het
eene kon de goedkeuring der Algemeene vergadering niet weg-
dragen, het andere werd, eenigszins gewijzigd, aangenomen.

Van een der leden der afdeeling werden op de vergadering
handelingen medegedeeld, welke den toets der collegialiteit niet
konden doorstaan. Daarom werd besloten den betrokken persoon
met deze beschuldiging in kennis te stellen en hem te verzoeken
op de eerstvolgende vergadering te komen, om het hoor en weder-
hoor te kunnen toepassen. Aan dit verzoek werd voldaan, maar
hetgeen ter verontschuldiging eu ter verdediging werd aangevoerd,
was van dien aard, dat met algemeene stemmen, behalve die van
den betrokken persoon natuurlijk, de motie werd aangenomen,
luidende: «De afdeeling Noord-Brabant—Limburg acht de handel-
«wijze van den heer N. N. hoogst afkeuringswaardig en spreekt

-ocr page 46-

«de hoop uit dat hij zich in het vervolg van dergelijke praktijken
«zal onthouden.»

Xa afloop der tweede vergadering werd het nieuwe abattoir te
Roermond bezichtigd, onder leiding van den directeur, den heer
T. A. L.
Beel, die met de meeste bereidwilligheid alle mogelijke
inlichtingen en verklaringen gaf.

Op de ode vergadering demonstreerde de heer Bkel een zeer
eigenaardig en zeldzaam praeparaat van een stuk uier, afgestorven
door thrombose van de arterie. Tevens hield de heer
Bkel een
voordracht over de
pictet-koelmacliine en het koelhuis in een
abattoir. De beschrijving en de verklaring van de werking der
machine, nog opgehelderd door fraaie teekeningen, liet aan
duidelijkheid niets te wenschen over. Na op het groote nut van
een koelhuis te hebben gewezen, vestigde spreker de aandacht
op verschillende zaken, waaraan moet worden gedacht.

Bovendien werden op elke vergadering verschillende, soms zeer
belangrijke zaken uit de praktijk besproken.

Uit een en ander blijkt voldoende, dat les absents ont tort. Het
is werkelijk te betreuren, dat men eenige leden nooit op de
afdeelingsvergadering ziet; wanneer zij zich een paar malen de
moeite wilden getroosten er heen te gaan, dan twijfel ik niet
of zij zouden spoedig trouwe bezoekers worden en er als het
ware behoefte aan krijgen.

In 1900 werd benoemd tot voorzitter de heer T. A. L. Beel
te Roermond en herbenoemd als onder-voorzitter de heer G. B.
\'Goossens, eveneens te Roermond.

In de laatste vergadering werden, niet ingang van 1 Januari
1901, als nieuwe leden aangenomen de heeren: E. F. L.
Kortman
te Rozendaal en J. C. E. van Looveuen te Prinsenhage. Daar-
door steeg het aantal leden tot 34.

De lste secretaris,

W, J. Pa 1 mans.

N a a m 1 ij s t der leden.

T. A. L. Beel, Roermond; A. Bierman, Helmond; J. Bille-
kens
, Horst; H. Billekens, Weert; L. J. H. Bloemen, Ooster-
hout;
J. C. Boots, Knik; A. G. A. Clerx, Echt; M. J. H. D-
sens, Heerlen; H. A. den Enget.se, Dinteloord; G. B. Goossens,
Roermond; J. H. Hillen, Heer; W. F. A. Hilwig, Heusdeii;

-ocr page 47-

P. K. M. Houba, Maastricht; L. T. JannÉ, Roermond; A. de
Jong, Kapelle; H. de Jong, Ginneken; L. van Kempen, Sittard;
J. A. Klauwers, Tilburg; J. Kühler, Almkerk; E. F. L. Kort-
man
, Rozendaal; C. A. van der Leeden, Woensel; II. J. Lem-
mens
, Maastricht; J. C. E. van Looveren, Prinsenhage; J. de
Man, Bergen-op-Zoom; A. A. van Mansfeld, Bergen-op-Zoom;
A.
Marcus, Groningen; A. J. Montens, Teteringen; J. M. van
Nieuwenhuyzen, Steenbergen; P. den Ouden, Zevenbergen; W.
J. Paimans, Os; IJ. J. H. Sala, Venraai; M. H. J. P. Tho-
massen
, Utrecht; Dr. P. F. Vermast, Etten; A. J. Vlamings,
\' s-Hertogenbosch.

Het bestuur bestaat uit de heeren: T. A. L. Beel, voorzitter;
G. B. Goossens, onder-voorzitter; J. Köhler, penningmeester;
W. J. Paimans, lste secretaris; H. J. H. Sala, 2de secretaris.

VERSLAG DER AFDEELING ZEELAND.

IIet verhandelde op de vergaderingen der afdeelingen is niet
belangrijk genoeg om afzonderlijk te worden vermeld, zoodat
alleen is toegezonden de

Naamlijst der leden.

L. Boogaert, Aksel; P. H. J. Gasille, Ellemeet; .T. P. L.
Goemans, Zieriksee; J. A. de Gkaaff, Scherpenisse; J. Koou-
man, Hontenisse; J. Kraamer, Koudekerke; L. Louter, IJzen-
dijke; M.
Lucieer, Oostburg; E. L. van Mervennée, Middel-
burg; II. J.
van Nederveen, Serooskerke (W.); Jac. Z. Risch,
Goes; A. Risseeuw, Heinkenszand; B. J. Vermande, Heinkens-
zand; G.
C. Duval Ver wei.i, Amsterdam ; M. van der Vliet
Kruiningen; D. G. de Vries, Klinge; D. B. Wagenaar, Kortgene.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren: E. L. van
Mervennée, voorzitter; M. Lucieer, secretaris; M. van der
Vliet, penningmeester.

NAAMLIJST DER LEDEN VAN DE ALGEMEENE
AFDEELING.

J. N. Ballangée, Amersfoort; E. G. H. A. M. Bemelmans,
Maastricht; L. de Blieck, Amsterdam; li. Bossciier, Veendam;
I. Breedvëld, Bindjei; G. W. Brink, Wijë; A. E. ten Broeke,
Kota-Radja; W. van der Burg, Makassar; F. A. Deijermans,

-ocr page 48-

Dirksland; J. K. F. de Does, Weltevreden; J. van Dorssen, Am-
sterdam ;
H. F. Eggink, Beetsterzwaag; W. J. Esskr, Soerabaja;
Geldersch-Overijselsche Maatschappij van Landbouw ;
H. J. Tromp
de Haas
, Banjoe-Biroe; J. Hellemans, Kediri; H. \'t Hoen, Am-
sterdam; L
J. Hoogkamer, Batavia; W. ten Hoopen, Lochern;
0. S. Jeronimus, Ilardegarijp; J. de Jongii, Nijmegen; F. W.
Kempen, Serang; R. L. Klinkenberg, Klundert; C. A. Leenheer,
Hilversum; Dr. G. A. van Lier, Ned.-Indiè\'; G. Lubberink, Zwolle;
A. F. Muller, Oude-Wetering; J. C. Numans, Utrecht; R. A.
Plemper van Balen, Salatiga; J. Plet, Heerenveen; K. J. Poll,
de Bilt; E. A. L. Quaüekkër, Nijmegen; 0. M. van Rooijen,
Oosterwolde; J. H. Rutgers, Zetten; A. van de Sande, Oud-
Vossemeer;
P. Schat, Probolingo; J, N. A. C. Scheepens, Ba-
tavia; W.
G. Schepisns, Maarheeze; Dr.,f. Schouten, IJzendijke;
Dr.
H. J. van der Schroeek, Utrecht; B. Sikkema, Amsterdam;
J.
van Slooten, Utrecht; J. G. F. Sohns, Ned.-Indië; G. J. C.
van der Starp, Gorincheiu; A. H. Steenbergen, Emmen; W.
Stuurman, Utrecht; Dr. D. G. Ubbels, Utrecht; K. van der
Veen
, Laboean; J. Vlaskamp, Eibergen; A. de Vletter, Poer-
woredjo; J.
Vollema, Padang; A. Vrijburg, Beetsterzwaag; B.
Vrijburg, Buitenzorg; H. A. Welman, \'s-Gravenhage; C. F.
G. H. de Wilde, Pajakombo; A. J. Winkel, Putten; A. Wolf,
Musselkanaal; J. van Zijverden, Medan.

Personalia.

Bij Koninklijk besluit van 29 Augustus 1901 is benoemd tot
ridder in de orde van Oranje-Nassau A. M.
Vermast, paarden-
arts lstu klasse bij het Oost-Indisch leger, thans met verlof in
Europa.

Gevestigd: E. C. H. A. M. Bemelmans te Maastricht.

Ontslagen: wegens physieke ongeschiktheid, op verzoek, eervol
uit \'s lands dienst, met toekenning van pensioen, de Oost-Indisch
ambtenaar Dr. F.
Paszotta, gewezen gouvernements-veearts in
Ned.-Indië, laatstelijk met verlof in Europa.

Verplaatst: met 1 October 1901 van Milligen naar Amsterdam
de paardenarts 2do kl.
J. van Dorssen en van Amsterdam naar
Milligen de paardenarts
i.de kl. J. M. Knipscheer.

-ocr page 49-

Rijks Veeartsenijschool.

Krachtens diploma van een hoogere burgerschool met 5-jarigen
cursus zijn als leerlingen van het lste studiejaar nog toegelaten:
J. L. van Eck uit Breda, G. L. J. Gooren uit Tilburg, H. W.
Klerk de Keus uit Pekalongan, J. Nauta uit Gorredijk, H. H-
Nijssen uit Maasniel, H. Postma uit Leeuwarden, C. J. van
Temmen uit Teteringen, J. Velde uit Opsterland, J. van
Zij verden uit Aalsmeer en J. Swierstra uit Sneek.

De leerling A. P. W. Noordink van het lsfce studiejaar heeft
zijn studie gestaakt, terwijl de candidaat-leerling
O. A. Verwey
van Nijmegen de school niet zal bezoeken.

Aan den cursus 1901/1902 nemen 83 leerlingen deel en wel:
l8te studiejaar 38, 2do studiejaar 10, 3ae studiejaar 10 en ^"stu-
diejaar 19.

Boekbeoordeeling.

Doutselier Voterinar-Kalendcr 1\'iir das Jalir 1902, heraus-
gegeben in zwei Teilen von Prof. Dr.
11. Schimaltz. Mit Bei-
triigeu von Departementstierarzt Dr.
Arndt, Bezirkstierarzt
Dr.
Eli.incer, Dr. Eschbaum, Bezirkstierarzt Hartenstein,Schlacht-
hof-Direktor Koen, Prof\'. Dr.
Schlegel, Departementstierarzt Dr.
Steinbach, Marstall-Oberrossarzt Dr. Topper. Berliu, R. Schoetz
1902. Preis 4 Mark.

Deze almanak, welke reeds halt\' Augustus bet licht zag, is in
hoofdzaak een herdruk van den laatsteu jaargang, evenwel her-
zien en aangevuld, waar dit noodig is gebleken. Toch is het
aautal bladzijden van deel I, voor ons het voornaamste, gelukkig
niet uitgebreid; dit bedraagt weder 316. Dit deel bevat nagenoeg
alles wat den veearts in zijn dagelijksche praktijk te pas kan
komen; het vult het geheugen aan, waar dit dreigt te kort te
schieten in zake diagnostiek, therapie, materies medica, toxico-
logie, receptuur, bacteriologie, vleeschkeuring, deontologie, enz.

Het 2de deel bevat naamlijsten van Duitscbe burger- en mili-
taire veeartsen, opgaven omtrent veeartsenijscholen, slachthuizen,
enz. en daarbij een korte verhandeling over urine-onderzoek. Het
is jammer, dat het laatstbedoelde hoofdstuk niet in deel I, den
eigenlijken (in leder gebonden) almanak is geplaatst, dan had men
daarin bijeen wat voor den Hollandschen veearts het belangrijkst is.

-ocr page 50-

Schmaltz\'s almanak heeft in ons land reeds vrij wel burger-
recht verkregen; het mag dus onuoodig schijnen hem aan te
bevelen. Mocht iemand dezen nog niet kennen, hij bestelle een
exemplaar; de kennismaking zal hem niet berouwen.

W. C. Schimmel.

Dr. Ë. Joest, Grundziige der bakteriologischen Diagnostik
der tliierischen Infectionskrankheiteii.
Berlin, Richard Schoetz
1901. Preis 2 Mark. — Dit werkje bevat voor den clinicus veel
wetenswaardigs en het deed mij genoegen bij de lezing er van
te zien dat het vooral geschreven is met
het oog op de diagno-
stiek. De bacteriologie is door den schrijver uitsluitend behan-
deld uit het oogpunt van onderzoekingsmethode, een
opvatting welke naar mijn meening de juiste is en waarmede
de clinicus even goed vertrouwd moet zijn als de patholoog-anatoom.

Het werkje is gesplitst in 5 hoofdstukken, namelijk 1. het bac-
terioscopisch onderzoek, 2. voedingsbodems en cultuur, 3. het
experiment op proefdieren, 4. de diagnostische enting met ex-
tracten van bacteriën (tuberculine en malleïne), 5. de serodia-
gnostiek (proef van
Peeiffeh en öauber-WiDAL\'sche reactie).

De beschrijving is beknopt en zaakrijk; de schrijver heeft, naar
het mij voorkomt, de meeste zaken uit ervaring neergeschreven.

Ik beveel iederen veearts, maar voöral den cliuicus dit boekje
met warmte aan. Hij zal aan de hand daarvan, met bescheiden
middelen, ook van deze onderzoekingsmethode gebruik kunnen
maken en er mede vertrouwd worden. M.
G. de Bruin.

Bericht über das Veter iniirweson iin Königreiche Sachsen

für das .lalir 15)00. — Herausgegeben von der Königlichen
Commission für das Veterinärwesen zu Dresden. Fünfundvierzig-
ster Jahrgang. Dresden,
G. Sohönfeld\'s Verlagsbuchhandlung 1901.

In het 45ste jaarbericht zijn weder tal van bijzonderheden me-
degedeeld. De ruimte laat niet toe hierover uitvoerig te spreken.
Met 1 Juni 1900 werd de verplichte keuring van vee en vleesch
en de staatsverzekering ingevoerd. Er zijn thans 29 openbare
slachthuizen. Uit het verslag der vleeschkeuring, dat dit jaar uit
den aard der zaak meer gecompliceerd moet zijn dan anders,
neem ik slechts een paar cijfers over. IJit de statistische gege-
vens blijkt dat, percentsgewijze berekend, noodslachtingen als

-ocr page 51-

volgt voorkomen: bij ossen 0.58, stieren 0.74, koeien 4.90, kal-
veren 0,40, schapen 0.17, geiten 1.49, varkens 0.88 en paarden
•i.94. De cijfers voor tuberculose zijn voor de laatste 7
maanden hooger dan voor het eerste gedeelte en over het geheele
jaar berekend, bedragen zij in percenten: voor runderen 30.74,
voor kalveren 0.29, voor schapen 0.22, voor geiten 2.45, voor
varkens 3.50, voor paarden 0.22 eu voor houden 0.1(3. Hij voor-
gaande jaren vergeleken, is het cijfer voor geiten zeer groot.

Trichinen werden geconstateerd bij 0.01 pet. der geslachte
varkens en hij 0.40 pet. der geslachte honden (het aantal ge-
slachte houden bedroeg 1260).

Uit de bijzondere mededeelingeu van de pathologiscli-anato-
mische afdeeling vestig ik de aandacht onder meer op het voorkomen
van een gemacereerden foetus iu de scheede van een varken en op
twee gevallen van neuritis iuterstitialis clironica met fibro-neur-
oomvorming bij het rund.

In de mededeelingeu over de cliniek komen ook enkele in-
teressante bijzonderheden voor, terwijl als aanhangsel door
SiEDAMGROTZKY is bewerkt: de hondsdolheid in Saksen.

VAN ESVELD.

Wet op de Paardenfokkerij 1901.

(Staatsblad n». 204) BESLUIT van den 14den Augustus 1901, tor
uitvoering van de artikolen 8, 11, 13, 1!) en 21 van do Wet op de
paardenfokkerij 1901.

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin dor Nederlanden, Prin-
ses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Gezien de artikelen 8, 11, 13, 19 en
21 van de wet op de paardenfokkerij 1901;

Op de voordracht van Onzon Minister van Binnonlandsche Zaken van 26
Juni 1901, n°. 4544\', afdeeling Landbouw;

Den Raad van State gehoord (advies van 23 Juli 1901, n°. 117);

Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 10 Au-
gustus 1901, n°. 5442, afdeeling Landbouw;

Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen:

Artikel 1. Van de algemeene keuringscommissie, bedoeld in de Wet op
de paardenfokkerij 1901, treedt jaarlijks, te beginnen met 1 Juli 1902, een
derde gedeelte der leden af.

De aftreding heeft plaats volgens een rooster, die by loting op de wijze
door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken te bepalen, door de voor-

-ocr page 52-

zitters der beide sub-commissiën wordt opgemaakt. Deze rooster wordt door
genoemde voorzitters medegedeeld aan voornoemden Minister en aan de
verschillende provinciale regelingscommissiën voor de paardenfokkerij, be-
doeld in artikel 15 van genoemde wet.

Die, ter vervulling eener buiten den gewonen tijd van aftreding openge-
vallen plaats, benoemd is tot lid of plaatsvervangend lid, treedt af op het
tgdstip, waarop degene, in wiens plaats hij benoemd is, moest aftreden.

De samenstelling dor commissie voor de verschillende provinciën met den
tijd van aftreding wordt door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken
ter kennis gebracht van do Gedeputeerde Staten der onderscheidene ge-
westen.

Artikel 2. De leden en de plaatsvervangende leden dor algemoene keu-
ringscommissie mogen niet deelnemen aan de keuring van een hengst, waar-
van zij eigenaar of mede-eigenaar zijn of die door hen aangekocht is, lietzjj
als lid der commissie van aankoop, bedoeld in artikel 15, hetzij in eenige
andere hoedanigheid.

Voor zooveel zij veeartsen zijn, mogen zij niet deelnemen aan de keuring
van een hengst binnon don kring hunner praktijk.

Artikel 3. De leden der algemeene keuringscommissie, die vorhinderd
zjjn do vorgadoring der commissie of de kouringen bij te wonen, geven
daarvan zoo spoedig mogoljjk kennis aan don voorzitter der commissie.
Deze roept in hun plaats zooveel plaatsvervangende loden op als noodig
blijkt, volgons eone rangordo, door do voorzitters der beide sub-commissiën
voor iedoro provincie op te maken.

In bjjzondere gevallen kan van do in het vorige lid bedooldo rangordo
worden afgeweken.

Artikel 4. Tot do najaarskeuringen wordon toegelaten alle hengsten, dio
ten minsto jaar oud zyn.

Tot do voorjaarskouringen worden alleon toogolaten :

a. hongsten, die daartoe aangowozon zjjn bjj do najaarskeuringen van
hot voorafgaande jaar;

b. hengsten, die volgons eone schriftolgko vorklaring van een geöxami-
neerden veearts wegens ziokte niet op do najaarskeuringen van het vooraf-
gaande jaar hebben kunnen komen;

o. hengsten, die uit hot buitonland ingevoerd zijn na de najaarskeuringen
van hot voorafgaande jaar;

cl. hengsten, die bij do najaarskeuringen van het voorafgaande jaar in
eene andere provincie zijn goedgekeurd;

e. hengsten, die sedert de najaarskeuringen van het voorafgaande jaar
2\'/2 jaar oud zijn geworden.

Artikel 5. Do eigenaar of houder, dio een hengst ter keuring wenscht
aan te bieden, is verplicht daarvan ten minste 3 weken vóór do keuring
vrachtvrjj eene schriftelijke en ondorteekende aangifte te zenden aan den
secretaris der betrokken provinciale regelingscommissie met opgave van:

a. naam en woonplaats van den eigenaar en houder;

b. naam, ouderdom, ras, kleur en bijzondere kenteekenen van den hengst
benevens, indien deze in een stamboek is ingeschreven, stamboek en stam-
boeknummer;

-ocr page 53-

c. zoo mogelijk afstamming van den hengst, zoowel van vaders- als van
moederszijde en naam en woonplaats van den fokker.

Een liengst, na bovenvermelden termijn aangegeven, wordt vnn de keuring
uitgesloten tenzij de commissie geen bezwaar tegen toelating heeft en de
eigenaar of houder vóór den dag der keuring eene som van f 10,— bij voor-
noemden secretaris stort.

Artikel 6. Op een daartoe door den eigenaar of houder van den hengst
vrachtvrij aan den secretaris der betrokken provinciale regelingscommissie
te zenden, schriftelijk, onderteekend en met redenen omkleed verzoek kan
door den voorzitjter dier commissie, in overleg met den voorzitter der alge-
meene keuringscommissie, eene buiiengewone keuring worden toegestaan.

Bij het verzoek is eene opgave te voegen als bedoeld in art. 5. Indien
do buitengewone keuring wordt toegestaan is de eigenaar of houder ver-
plicht ten minste 5 dagen vóór do keuring eene som van f 50,— te storten
bij voornoemden secretaris.

Do buitengewone keuring geldt tot de eerstvolgende najaarskeuringen.

Artikel 7. De regelingscommissie zorgt, dat bij do gewone keuringen
gedrukte catalogussen verkrijgbaar zijn, bevattende:

a. Volgnummer, naam, ouderdom, ras, kleur en bijzondere kentoekenon
van ioderen hengst benevens, indien deze in een stamboek is ingeschreven,
stamboek en stamboeknummer;

b. Naam en woonplaats van den eigenaar on houder;

c. Zoo mogelijk afstamming van don hengst zoowel van vaders- als van
mooderszijde on naam en woonplaats van den fokker.

Met het volgnummer, bedoeld sub a, behooren overeen to stemmen de
nummers, welke gedurende de keuring aan weerszijden van hot hoofd van
den hongst zijn te bevestigen.

Artikel 8. De herkeuring, in geval van afkeuring wegens cornage, moot
door don eigenaar of houder, binnen
3 dagen nadat de afkeuring te zijner
konnis is gobracht, worden aangevraagd. Dio aanvrage moet door hom
vrachtvrij, schriftelijk en ondertoekend gezonden worden aan don voor-
zitter der algomeeno keuringscommissie, die hiervan ten spoedigste aan den
directeur van \'s Rijks veeartsenijschool medodeeling doot met bijvoeging
van eon door de sub-commissie A opgemaakt rapport, waarin is omschreven,
welke overwegingen geleid hebben tot het aannemen van cornage. Het
nader onderzoek geschiedt door de 3 clinischo leeraren aan \'s Rijks veeart-
senijschool; bij afwezigheid of ontstentenis van een of meer hunner, wijst
de directeur, in overleg met de aanwezige clinische leeraren, uit de plaats-
vervangende leden-veeartsen der algemeene keuringscommissie, voor zooveel
zy niet aan het eerste onderzoek hebben doolgenomen, de noodige plaats-
vervangers aan. Wanneer bg bet nader onderzoek de voorloopige bevin-
ding der meerderheid afwijkt van die der sub-commissie A, wordt daarvan
door tusBchenkomst van don directeur, kennis gegeven aan die commissie,
welke alsdan ten minste één harer leden afvaardigt naar \'s Rijks veeartsenij-
school, ten einde het oordeel der commissie mondeling bij de clinische
leeraren toe te lichten.

Do clinische leeraren beslissen bij meerderheid van stemmen; hunne uit-
spraak behoort met redenen omkleed te zijn en worJt door tusschenkomst

-ocr page 54-

van den directeur, medegedeeld aan de algemeene keuringscommissie, die
zulks ter kennis brengt van den eigenaar ot\' houder alsmede van de be-
trokken Gedeputeerde Staten en provinciale regolingscommissie.

Wordt de hengst bij de herkeuring goedgekeurd, dan komen de kosten
van diens vervoer naar Utrecht en terug, alsmede van het verblijf aldaar
ten laste van het Rijk, een en ander naar den, door onzen Minister van
Binnenlandsche Zaken vast te stellen, maatstaf.

Artikel 9. Het merk bedoeld in artikel 9 van de Wet op de paardenfokkerij
1901, kan kosteloos worden vernieuwd, wanneer daartoe door den eigenaar
of houder van den hengst vrachtvrij een schriftelijk en onderteekend ver-
zoek wordt ingezonden aan den secretaris der betrokken provinciale rego-
lingscommissie.

Artikel 10. De inhoud van het, in artikel 10 van de Wet op de paar-
denfokkerij 1901 bedoelde, rapport wordt door Gedeputeerde Staten der
provincie, waarop het rapport betrekking heeft, ter openbare kennis ge-
bracht door plaatsing van eene bekendmaking in een of meer nieuwsbladen
en door aanplakking van biljetten, verschillend van kleur voor goedgokcurde
en afgekeurde hengsten, in alle gemeenten der provincie.

Artikel 11. De algemeene keuringscommissie verstrekt aan den oigonaar
of houder van eiken goedgekourden hengst een keuringsbewijs en twee dek-
lijsten met dekbowijzen, oen on ander ingericht overeenkomstig het, door Onzen
Minister van Binnenlandscho Zaken vast te stellen, model.

Artikel 12. De eigenaar of houder van een goedgekourden hengst is ver-
plicht één der hom verstrekte deklijsten nauwkeurig in te vullen.

Tusschon 1 en 15 December, volgende op het tijdvak, waarvoor de hengst
was goedgekeurd, is de eigenaar of houder verplicht de ingevulde deklijst
vrachtvrij terug te zenden aan den secretaris der betrokken provinciale
regolingscommissie.

De secretaris onderzoekt de deklijsten, draagt zorg, dat verkoord of on-
volledig ingevulde exemplaren worden gewijzigd of aangevuld en maakt uit
de verschillende gegevons een vorzamolstaat op, waarvan vóór 1 Februari
oen exemplaar te zenden is aan Onzen Minister van Binnenlandscho Zaken
en de betrokken Gedeputeerde Staten.

Artikel 13. De eigenaar of houder van een goedgekourden hengst, die
deze tot dekking van eene merrie bezigt of laat bezigen, is verplicht aan
den eigenaar of houder van de merrie, nadat dezo heeft afgeslagen, een
nauwkeurig ingevuld dekbewijs af te geven.

Artikel 14. De eigenaar of houder van een goedgekeurden hengst is ver-
plicht het hein verstrekte keuringsbewijs op aanvrage te vertoonen aan do,
in artikel 27 van de Wet op de paardenfokkerij 1901 bedoelde personen en
aan den eigenaar of houder van eene merrie, die deze wenscht to laten dokkon.

Artikel 15. Hot Rijkssubsidie, dat ingevolge artikel 12 van de Wet op
de paardenfokkerij 1901 voor iedere provincie beschikbaar wordt gesteld,
wordt gebruikt tot toekenning van:

1°. Premiën voor dekhengsten van ten minste 3 en ten hoogste 6 jaar;

2". Kleine premiën voor dekhengsten van 7 jaar en ouder;

3°. Onderhoudsbijdragen voor dekhengsten van ten minste 3 jaar;

4". Aanhoudingsbijdragen voor hengsten beneden 2\'/a jaar;

-ocr page 55-

5". Premiën voor merriën beneden 8 jaar met veulen;

6". Kleine premiën voor merriën van 8 jaar en ouder met veulen;

7°. Aanhoudingsbijdragen voor veulens, bedoeld sub 5". en 6". ;

8°. Aankoudingsbijdragen voor merriën van ten minste 1 enten hoogBte 7 jaar;

9\\ Bijdragen in verliezen bij verkoop van in liet binnen- ol\' buitenland
aangekoekte hengsten, inerriën en merrie-veulens.

Voor aankoop van de, sub 9" genoemde, paarden mot bodoeling van
wederverkoop is vergunning van onzen Minister van Binnenlandsohe Zaken
uoodig.

De aankoop geschiedt door eene commissie van 3, door voornoemden
Minister te benoemen, leden, waarvan 2 uit eene voordracht van 4 personen,
op te makon door de betrokken provinciale rogelings-commissie. De leden
van de commissie van aankoop mogen niet te gelijk zijn leden of plaats-
vervangende loden van do algemeene keuringscommissie of van de provinciale
keuringscommissiën voor de toekenning van premiën en bijdragen van Rijks-
en provinciewege.

De gelden, voor do toekenning van de sub 1°.—9". bedoelde premiën en
bijdragen mogen voor één of moer van die premiën en bijdragen of voor
alle te zaïnen worden bcsteod.

Uit die gelden mogen ook worden gekweten de noodzakelijke kosten,
vallende op de toekenning dior premiën on bijdragen.

Artikel 16. De in artikel 15, sub 1°. bodoolde premiën mogen niet meer
dan tweemaal voor denzelfden hengst worden toegekend. Hengsten van 7\'/2
jaar en ouder, die overeenkomstig do bepalingen van do Wet op do paarden-
fokkerij 1901 goedgekeurd zijn ondanks het bestaan van cornage, komen
voor toekenning van de, in artikel 15, sub 2°. en 3°. bedoelde, premiën en
bijdragen niet in aanmerking.

Artikel 17. In het huishoudelijk reglement, bedoeld in artikel 19 van de
Wet op do paardonfokkorij 1901, wordt onder meer geregeld;

a. do aangifte voor de keuring;

b. het aantal plaatsen van keuring;

c. de mededeeling van den uitslag van de keuring;

d. het maximum van hot dekgeld.

Artikel 18. De, in artikel 15, sub 1, 2 en 8 bedoelde promiën en onder-
houdsbijdragen worden uitbetaald in het jaar volgend op dat der toekenning,
mits de hengsten gedurende den eersten dektijd na de toekonning binnen
de provincie ter beschikking gesteld z\\jn tegen betaling van een dekgeld,
waarvan het maximum vastgestold is in het huishoudelijk reglement, bedoeld
in artikel 17.

Artikel 19. De, in art. 15 sub 4. bedoelde, aanhoudingsbijdragen worden
uitbetaald in het jaar, volgend op dat der toekenning, mits de hengsten in
dat jaar op eene der keuringen voor 2- of 3-jarigo hengsten zijn voorge-
bracht, nog in do provincie thuis behooren en, naar hot oordeel der pro-
vinciale keuringscommissie, voldoende zyn opgovood.

Artikel 20. De, in artikel 15, sub 5°. en 6°. bedoelde premiën worden
uitbetaald in het jaar, volgend op dat der toekenning, mits de merriën op
1 Juni van dat jaar nog in de provincie thuis behooren en andermaal ge-
dekt blijken. Aan deze laatste voorwaarde wordt geacht niet te zijn voldaan

-ocr page 56-

wanneer de merrie gedekt is door een hengst, die niet overeenkomstig de
bepalingen van de Wet op de paardenfokkerij 1901 is goedgekeurd.

Artikel 21. De, in artikel 15, sub 7". bedoelde, aanhoudingsbijdragen
worden uitbetaald in het jaar, volgend op dat der toekenning, mits de paar-
den in dat jaar op eene der keuringen voor 1-jarige hengsten of merriën
zijn voorgebracht en nog in de provincie thuis behooren.

Artikel 22. De, in artikel 15, sub 8°. bedoelde, aanhoudingsbijdragen
worden uitbetaald in het jaar, volgend op dat der toekenning, mits de
merriën in dat jaar op een der keuringen voor 2-jarige of oudere merriën
zijn voorgebracht en nog in de provincie thuis behooren ; van de als 2-jarige
bekroonde (dan 3-jarig) nioet alsdan oen bewijs worden overgelegd, dat zjj
gedekt zijn, terwijl de als 3 —7-jarig bekroonde (dan 4—8-jarig) moeten
vertoond worden met hare veulens en met overlegging van een bewijs, dat
zy andermaal gedekt zjjn. Ten aanzien van de voorwaarden van het gedekt
zjjn geldt de bepaling van artikel 20, tweede lid.

Artikel 23. Eigenaren van paarden, waarvoor premiën of bjjdragen zjjn
toegekend, ontvangen, met afwijking van het in de artikelen 18, 19, 20, 21
en 22 bepaalde, deze ook wanneer, naar het oordeel der provinciale keurings-
commissie, door eenige oorzaak buiten toedoen van den eigenaar niet aan
de voorwaarden van toekenning kan worden voldaan.

Artikel 24. De provinciale regelingscommissie zendt jaarljjks aan Onzen
Minister van Binnenlandsche Zaken, door tusschenkomst van Gedeputeerde
Staten, die daarbij do opmerkingen voegen, waartoe hun college aanleiding vindt:

a. vóór 1 Februari een beknopt verslag, dat een duidelijk overzicht
geeft van den toestand der paardenfokkerij in de provincie gedurende het
afgeloopen kalenderjaar;

b. vóór 1 Maart eeno rekening en verantwoording over het afgeloopen
kalenderjaar van do aan haar toevertrouwde gelden, met bijvoeging van de
(juitantiën voor alle betalingen, de som van f3,— te boven gaande.

De rokening en verantwoording behoort ingericht te zjjn overeenkomstig
het, door Onzen Minister van Binnonlandscho Zaken vast te stellen, model.

Onze Minister van Binnonlandscho Zaken is belast met de uitvooring van
dit besluit, hetwelk in hot Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan
afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State.

Het Loo, den 14don Augustus 1901.

In de regelingscommissie in zake paardenfokkerij, door Gede-
puteerde Staten benoemd, hebben zitting:

H. van Staa voor Friesland, F. W. van Dulm voor Gelderland
en P.
den Ouden voor Noord-Brabant.

In de overige provinciën zijn geen veeartsenijkundigen benoemd.

De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid heeft goed-
gevonden te bepalen, dat de hengsten, die bij de in art. 7 dei-
wet op de paardenfokkerij 1901 bedoelde keuring door de sub-
commissie A of bij de herkeuring, genoemd in art. 8 van ge-

-ocr page 57-

melde wet, zijn goedgekeurd, voorzien zullen worden van een
brandmerk, aan te brengen op den linker voorboef, 1 i centimeter
onder den kroonrand, en bestaande voor: Noord-Brabant uit de
letter N; Gelderland uit de letter G; Zuid-Holland uit de letters
Z H ; Noord-Holland uit de letters N H; Zeeland uit de letter
Z; Utrecht uit de letter U; Friesland uit de letter F; Overijsel
uit de letter O; Groningen uit de letter Gr; Drente uit de
letter D; Limburg uit de letter L (Staatscourant van 8/9 Sep-
tember 1901, n°. 210).

Veeartsenij kundig Staatstoezicht.

Bij Koninklijk besluit van 17 Augustus 1901, n0. 28 zijn, met
ingang van 2 September 1901, benoemd tot plaatsvervangers van
den di.strictsveearts, wien Groningen als standplaats is aangewe-
zen, de veeartsen
H. van deii Wal te Grijpskerk, K. Büchli te
Uithuizermeeden,
H. J. de Vries te Hoogezand en J. M. A. van
Nes te Zuidlaren.

Dij Koninklijk besluit van 30 Augustus 1901, n°. 27, is, met
ingang van 1 September 1901, voor den tijd van drie jaar, be-
noemd tot plaatsvervanger van den districtsveearts, wien Gro-
ningen als standplaats is aangewezen, de veearts C. A.
van
Dohssen te Winschoten.

Besluit van 2d Augustus 1901 (Staatsblad n°. 206), tot over-
brenging van de zorg voor de uitvoering van wetten en Koninklijke
besluiten, betreffende Landbouw, voor zooveel het Departement
van Binnenlandsche Zaken thans daarmede belast is, naar dat
van Waterstaat, Handel en Nijverheid en betreffende Arbeid en
Fabriekswezen, voor zooveel het Departement van WTaterstaat,
Handel en Nijverheid thans daarmede belast is, naar dat van
Binnenlandsche Zaken.

Wij WILHELMINA enz. Hebben goedgovonden en verstaan: Voorbe-
houdens wettelijke vergunning is met ingang van 1 September 1901:

a. o. m. de zorg voor de wetten tot regeling van het veeartsenykundig
staatstoezicht en de veeartsenijkundige politie ; van de uitoefening dor vee-
urtsenijkunst; van het onderwijs in de veeartsenijkunst en van de voorwaarden
tot het verkrijgen van het diploma van veearts; van de veeartsenijkundige
politie ten opzichte van paarden van het leger; der wet tot beteugeling der
longziekte onder het rundvee in bepaalde deelen des lands; der wet op de
paardenfokkci\'ij; der wet tot goedkeuring dor tusschen Nederland on België
gesloten o voreenkomst botreffonde de wederzijdsche toolating van veeartsen
in grensgemeenten tot uitoefening der veeartsenijkunst; der wet tot goed-

-ocr page 58-

keuring der tusschen Nederland en Duitschland\' gesloten overeenkomst tot
regeling van de uitoefening der voeartsenijkunst in de grensgemeenten;
der wet houdende vaststelling van bepalingen bjj liet voorkomen van honds-
dolheid, alsmede van do uit dio wetten voortgovloeido Koninklijke besluiten,
voor zoovool hot Departement van Binnenlandsclio Zaken bij die uitvoering
betrokken is, enz. ovor te brengen van het Departement van Binnenlandsche
Zaken, naar dat van Waterstaat, Handel en Ngverheid;

b. een en ander met dien verstande, dat de zorg voor de uitvoering van
de begrootingswetton voor do dienstjaren 1900 en 1901 voor zoover deze
op bovengenoemde wetten en besluiten betrekking hebben, voorloopig blijft
berusten bjj het thans daarmede belaste Departement (Staatscourant van 3
September 1901, n°. 205).

Vervoer van rundvee. De Minister van Waterstaat, Handel
en Nijverheid heeft met ingang van 1 October 1901 :

I. ingetrokken de beschikking van 11 Maart 1899, lit. N,
afdeeling Handel en Nijverheid, 2de onderafdeeling, en

II. bepaald, dat op alle spoorwegstations in Nederland rund-
vee slechts ten vervoer mag worden aangenomen, onder voor-
waarde, dat het niet bestemd is naar spoorwegstations in België
of naar de navolgende Nederlandsche stations: Sas van Gent,
Hulst, Vlake, Bergen-op-Zoom, Rozendaal, Baarle-Nassau, Val-
kenswaard, Budel, Roermond, Maasbracht, Echt, Susteren, Sittard,
Geleen, Beek-Elsloo, Bunde, Maastricht, Gronsveld en Eisden,
tenzij voldaan is en wordt aan de navolgende voorschrilten:

Het vee mag eerst ten vervoer worden aangenomen, nadat voor
elk stuk aan den betrokken beambte of bediende van den spoor-
wegdienst zijn ter hand gesteld twee door een geëxaiuineerden
veearts ingevulde en ouderteekende gelijkluidende certificaten
van het bij deze beschikking gevoegde model, welke, blijkens
bet daarop vermelde tijdstip van afgifte, niet langer dan 12 uren
vóór het tijdstip der aanbieding ten vervoer zijn afgegeven.

Van deze certificaten zal het eene exemplaar op het station
van verzending bewaard moeten blijven, terwijl het andere met
de overige papieren, welke de zending rundvee begeleiden, tot
het laatste Nederlandscbe spoorwegstation zal moeten worden
medegezonden, ten einde aldaar bewaard te blijven en desverlangd
aan den districtsveearts ter inzage te worden gegeven.

N.B. Voor elk te vervoeren stuk rundvee is een afzonderlijke
verklaring in duplo noodig.

Het onderzoek is ten laste van den belanghebbende.

De verklaring geldt slechts gedurende 12 uren na het tijdstip

-ocr page 59-

van het onderzoek en is ongeldig wanneer daarin één of meer

O O

wijzigingen of doorhalingen voorkomen welke niet door den be-
trokken veearts zijn gewaarmerkt (Staatscourant van 5 Sept.
1901, n°. 207).

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende Juli 1901.

(De cijfers tussclien ( ) duiden het getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

I Veepest der herkauwers.

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-drocs en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Hoi
dc
hei

c3

C

O
\'S
p
O
A
:=?
PQ

Bij ander vee.

Rotkreupel.

Groningen . .

3

ri

3 (2)

V

77

2(»|

Friesland. . .

17

n

1083 (•«)

37 (>)

276 (!6i)

V

77

9 (■)

Drente. . . .

10

»»

339 («)

10 (4)

i

n

V

17

Overijsel . . .

2

»»

»»

199 (?)

n

i

n

77

V

Gelderland . •

4

J1

3 (3)

V

n

V

5 0)

Utrecht . . .

1

n

n

9 (\')

V

17

V

n

17

V

Noord-Holland .

10

20 (8)

4(3)

G (6)

5 (3)

77

77

107(16)

Zuid-Holland .

16

491 («)

4(4)

1

19 (")

3 (2)

77

V

Zeeland . . .

9

71

761 («)

27 (")

n

77

V

Noord-Brahant .

9

15 0)

18 (U)

4 (3Ï

n

•n

Limburg . . .

6

7)

V

V

"

V

77

6 (6)

17

D

17

Totaal

87

7)

•n

2364 (37)

8(\')

591 (63)

r

362 (235)

r

20 (16)

V

123 (*n)

(Staatscourant van 15 Aug. 1901, n°. 189.) v. E.

Personalia.

Bij Koninklijk besluit van 25 September 1901, n°. 54, is de
dirigeerend-paardenarts, met den rang van luitenant-kolonel,
J. J. Hinze, met ingang van 1 October 1901, op pensioen gesteld
en het bedrag daarvan bepaald op f1800 \'sjaars.

Bij Koninklijk besluit van 24 September 1901, n°. 28, is, met
ingang van
1 November 1901, benoemd tot directeur-generaal bij het
Departement van Waterstaat, Handel en Nijverheid, H.
J. Lovink,
thans inspecteur der staatsbosschen en ontginningen te Utrecht.

-ocr page 60-

IIOE ONDERZOEKT MEN OF MELK NIET
VERWARMD, GEPASTEURISEERD OF GEKOOKT IS?

door

H. M. KROON.

(Voordracht, met prooven toegolicht, gehouden op 3 September 1901 te
Ngmegon in de vergadering dor afdeeling Geldorland —Overijsel van
de Maatschappij tor bevordoring der veeartsonykundo.)

Mijne Heeren! Het is nog niet zoo lang geleden, dat
van verwarming der melk voor het gebruik van mensch of
dier of voor de bereiding der zuivelproducten zeer weinig
notitie werd genomen. Hierin is veel verandering gekomen;
tegenwoordig wijden hygiënisten en zuivelbereiders daaraan
de volle aandacht, welke het verdient.

Vooral heeft men het pasteuriseeren met opvolgende snelle
afkoeling in toepassing gebracht op de boterfabrieken, ter
verkrijging van een beter product. Door het pasteuriseeren
doodt men alle melkzuurbacillen, welke in de melk aan-
wezig zijn. Men kan 1111 een reine cultuur van goede soorten
melkzuurbacillen bij de melk voegen, ten einde een goede
melkzuurgisting te krijgen waardoor de boter een gewenscht
aroma aanneemt. Op de kaasfabrieken vindt tot nu toe het
pasteuriseeren der melk geen toepassing, omdat de gepasteu-
riseerde melk voor de kaasbereiding niet gebezigd kan
worden, daar men nog geen reine cultures bezit van de
bacteriënsoorten, welke de rijping der kaas teweegbrengen
en dus de door de verwarming gedoode micro-organismen
niet door andere kan vervangen. Door verschillende onder-

4

-ocr page 61-

zoekingen in den laatsten tijd gedaan, komt men echter ook
in deze richting een grootcn stap verder.

Den laatsten tijd geschiedt het verwarmen tevens, ik mag
wel zeggen in de eerste plaats, om pathogene micro-orga-
nismen, welke in de melk mochten voorkomen, als de smet-
stoften van tuberculose, mond- en klauwzeer, typhus, cholera,
roodvonk en andere ziekten, te dooden en zoo de verspreiding
dezer smetstoffen door de melk te doen ophouden. Ten
einde de micro-organismen in melk te dooden, wordt de
melk gepasteuriseerd, gekookt of gesteriliseerd.
Het gcfractionneerd steriliseeren vindt in de practijk zoo
goed als geen toepassing.

Onder pasteuriseercn verstaat men in de practijk
het verhitten der melk gedurende enkele minuten op 80° a
85° C., waarna steeds spoedig wordt afgekoeld; dit laatste
om geen kooksmaak te krijgen. Hierdoor worden alle
pathogene micro-organismen gedood, doch kunnen alleen
de sporen van enkele niet-pathogene bacteriën intact
blijven.

Koken doet de melk bij 100° C., waardoor bijna alle
micro-organismen of hun sporen worden vernietigd.

Steriliseeren, een verhitten boven de 100° C., gewoon-
lijk van 102°—105° C., maakt de melk geheel steriel, doch
doet tevens verandering van kleur en smaak ontstaan.

Het is nu van belang, dat men van een bepaald monster
melk met zekerheid kan zeggen dat het of niet, óf weinig
verwarmd, gepasteuriseerd óf gekookt is, om te weten of
werkelijk die melk vrij is van pathogene bacteriën. Wanneer
wettelijke maatregelen een pasteuriseeren of koken der melk
zullen verplichten, of een toezicht op dc in den handel ge-
brachte gepasteuriseerde melk zullen voorschrijven, zijn der-
gelijke onderzoekingsmethoden onmisbaar. Indien zulke
voorschriften worden gegeven, moet goede controle mogelijk
zijn; zonder deze geven zij niets. Ook voor de controle van

-ocr page 62-

de producten en afvalproducten der zuivelfabrieken is een
dergelijk onderzoek noodzakelijk.

Daar in Denemarken de zuivelfabrieken reeds onder zulk
een controle staan en in ons land van verschillende zijden
door de veeartsen en door de medici op een keuring
van melk wordt aangedrongen — wat de medici betreft, wijs
ik slechts op het verhandelde in de vergaderingen van de
geneeskundige raden in Drente—Overijsel en Gelderland—
Utrecht, en op de Algemeene vergadering van de Maat-
schappij ter Bevordering der Geneeskunst te Leiden 1) —
meen ik goed te doen door hier de verschillende onderzoe-
kingsmethoden uiteen te zetten en toe te lichten.

Alvorens hiertoe over te gaan, wensch ik in het kort de
verschillende bestanddeelen der melk, en de veranderingen
welke in deze bestanddeelen bij pasteuriseeren en koken op-
treden, na te gaan, omdat op deze veranderingen natuurlijk
de verschillende methoden berusten.

De bestanddeelen van normale, niet verwarm-
de melk zijn de volgende:

Vooreerst moet het botervet worden genoemd, dat
in den vorm van kleine bolletjes (0,0001—0,0000 inM.
doorsnede), als emulsie in de melk voorkomt; de grootte
en het aantal der vetbolletjes hangen af van ras, lactatie-
duur, voedering en andere oorzaken. Gemiddeld bevat melk
3% vet, dat voor 92 a 93% uit de triglyceriden van stea-
rine-, palmitine- cn oliezuur en voor de rest uit butyrine,
capronine, capryline en vooral uit verzadigde vetzuren be-
staat. liet vet wordt in emulsie gehouden door de caseïne.

In de tweede plaats dienen de eiwitstoffen te worden
genoemd. De voornaamste van deze groep is de caseïne,
waarvan ook gemiddeld 3 % aanwezig is. De caseïne komt
eigenlijk voor als caseïnecalciumoxydverbinding, niet opgelost,
doch in sterk gezwollen toestand, waarin het door de phos-
phorzure zouten wordt gehouden. Caseïne stolt niet bij koken

-ocr page 63-

(slechts voor een zeer klein gedeelte dat zich bij koken op
de melk tot een vlies vormt), doch wel door de inwerking
van leb, zuren, alcohol of metaalzouten.

Een tweede eiwitstof is de lactalbum ine, waarvan
V2 % in de melk voorkomt. De lactalbumine komt overeen
met de serumalbumine van het bloed. Door de werking van
leb stolt zij niet, wel bij verwarming tot 67—72° C.

Onder de verdere eiwitstoffen moeten nog worden genoemd
lactoglobuline, galactine, nucleo album ine
en andere, welke sorns wel, soms niet kunnen worden aan-
getoond.

Melksuiker is de eenige tot de koolhydraten be-
hoorende stof, welke in de melk wordt aangetroffen en wel
ruim 4,5 %• Deze melksuiker wordt door den invloed van
melkzuurbacillen onder opneming van een molecule water
in melkzuur omgezet.

De anorganische bestanddcelen der melk (0.7 %)
bestaan uit verbindingen van kalium, natrium, calcium, mag-
nesium, ijzer, phosphorus, zwavel, chloor en sporen van
jodium en fluor.

Ten slotte moeten nog de geringe hoeveelheden gassen:
koolzuur, zuurstof en stikstof worden genoemd.

Verschillende dezer bestan ddeelen en
ook de eigenschappen der melk ondergaan
verandering bij verwarming. Wij zullen eerst
nagaan welke deze zijn bij pasteuriseeren en daarna welke bij
koken. Door het pasteuriseeren verandert de melk
niet van kleur en reuk, en zeer weinig van smaak. Ook
het specifiek gewicht blijft hetzelfde, enkele malen wordt het
wat lager.

De viscositeit is bij gepasteuriseerde melk duidelijk ver-
minderd, zij kleeft niet aan het glas. Dit begint reeds
bij 30° C„ doch treedt het duidelijkst op bij 65°—80° C.
De albumine slaat voor een deel neer, bij 80° a
85° C. voor

-ocr page 64-

55 %• Caseïne stremt zeer weinig, doch is in een toestand
gebracht, waarin zij door een zuur gemakkelijk neerslaat.
Ook is zij zoodanig veranderd, dat zij door den invloed van
het lebferment langzamer stremt dan in niet verwarmde
melk. De grootere of kleinere verlenging van dezen duur
hangt af van de hoeveelheid zuur en minerale zouten, in
de melk aanwezig.

De melksuiker carameliseert in zeer geringe mate, terwijl
ook een klein gedeelte in melkzuur wordt omgezet.

Aldus zijn de resultaten van de verschillende onderzoe-
kingen van
Spath, Meiszl, Babcock, Woll, Wroblewsky
en Steiner, die in menig opzicht weer kleine verschillen
aangeven.

Wat de veranderingen door koken betreft, is na-
tuurlijk ten deele te verwijzen naar die, zooeven bij pasteu-
riseeren besproken.

Vooreerst zijn smaak en reuk veranderd, terwijl de kleur
onveranderd is gebleven. Een verschijnsel, dat steeds bij
koken der melk wordt waargenomen, is het vormen van
een melkvlies. Neemt men dit melk vlies er af, dan vormt
zich een nieuw en aldus voortgaande, kan men van eenzelfde
melkhoeveelheid wel 50-maal een vliesje scheppen, tot zoo-
lang nog de stoffen, welke dit vlies vormen, in de melk aan-
wezig zijn. Dit vlies, dat niet, zooals men verkeerdelijk
dikwijls meent, uit vet (room) bestaat, wordt gevormd door
de albumine, de caseïne en de verschillende zouten.
Sem-
blitzki
toonde dit aan en wees er op, hoe dit vlies ontstaat,
doordat aan de oppervlakte der melk het water sneller ver-
dampt dan dit door diffusie uit de diepere lagen der viscose
vloeistof wordt aangevoerd. liet proces berust dus op uit-
droging. Wordt steeds het vlies afgeschept, dan kan men
dit voortzetten tot alle albumine en bijna alle caseïne is
gecoaguleerd.

De lactalbumine, welke bij 80° a 85° C. voor 55 % was

-ocr page 65-

gecoaguleerd, is bij koking voor 82 % neergeslagen. De duur
der verhitting is hierbij ook van invloed. De caseïne is op
dezelfde wijze veranderd als bij de verandering door pasteu-
riseeren is weergegeven. De verteerbaarheid is daarbij ver-
minderd.

De melksuiker is voor een zeer klein deel gecarameli-
seerd, in zoo geringe mate echter, dat nog geen verkleuring
is waar te nemen; deze ontstaat eerst als de melk gedurende
eenige dagen wordt gekookt. Ten slotte verliest de melk
door koken de verschillende gassen, en worden enkele
fermenten onwerkzaam gemaakt.

Na in deze inleiding de bestanddeelen der melk en de door
verwarming optredende veranderingen te hebben nagegaan,
kom ik tot de verschillende methoden van onder-
zoek, die op enkele dezer veranderingen berusten, en
welke dienen om te bepalen of melk niet tot 80° of 85° (ge-
durende 5 minuten) of tot het kookpunt is verhit. Ge-
steriliseerde melk is verder buiten beschouwing ge-
bleven, omdat zij weinig meer in den handel voorkomt, door
kleur en smaak gemakkelijk is te herkennen, en de ver-
schillende negatieve reacties vertoont, welke wij van gekookte
melk nader zullen leeren kennen.

De eerste groep van onderzoekingsmethoden
berust op het feit, dat lactalbumine bij verwarming voor
een groot deel neerslaat en de caseïne niet 2). Wanneer
wij in melk, welke niet verwarmd is, de caseïne op een of
andere wijze neerslaan en ze daarna filtreeren, dan houden wij
een meer of minder heldere vloeistof over, welke nog alle
lactalbumine bevat. Filtreeren wij echter gepasteuriseerde
of gekookte melk, waarin de caseïne is neergeslagen, dan
krijgen wij een vloeistof welke slechts weinig lactalbumine
bevat; deze was toch door de
verwarming grootendeels reeds
gecoaguleerd, zoodat zij met de caseïne op het filter blijft.
Wanneer wij nu het melkserum van de niet verwarmde

-ocr page 66-

melk verhitten, krijgen wij door de stolling van de vele
lactalbumine sterke troebeling, terwijl bij verhitting van het
serum der gepasteuriseerde melk geringe en bij die van ge-
kookte melk bijna geen troebeling optreedt.

In de verschillende aangegeven onderzoekingsmethoden
heeft het neerslaan der caseïne op verschillende wijze
plaats.

Vieth 3) deelt mede, dat hij de caseïne neerslaat met
verdunde zuren; hij krijgt bij niet verwarmde melk in het
serum sterke neerslagen van gecoaguleerde lactalbumine en
in serum van gekookte melk geen of slechts weinig troebeling.

Soxhlet 4) voegt bij de melk zooveel verdund azijnzuur
als juist voor het neerslaan der caseïne en tot verkrijging
van een helder fdtraat noodzakelijk is. Het filtraat van on-
gekookte melk geeft na koken een vlokkig neerslag van
lactalbumine, terwijl dat van gekookte melk slechts opali-
seerend wordt.

M. Rubner 5) maakte een volgens hem eenvoudige en
zekere methode bekend. Om de caseïne neer te slaan, wordt
het uitzouten der melk met keukenzout toegepast.

Men voegt onder voortdurend schudden bij de te onder-
zoeken melk zoo lang keukenzout, tot een gedeelte onop-
gelost blijft, verwarmt dan tot 30° a 40° C. en filtreert. Het
filtraat bevat behalve de zouten en de extractiefstoflfen ook
de meerdere of mindere hoeveelheid albumine, welke weer
door verhitting is te coaguleeren.

o O

Alexander Bernstein 6) past sedert jaren de volgende
methode toe: bij 50 c.M3. der te onderzoeken melk wordt
in een bekerglas 45 c.M3. eener normale oplossing van
azijnzuur (6%) gevoegd. Men laat de caseïne coaguleeren
door het glas een weinig te bewegen, waardoor zich dikke
vlokken vormen. Dan wordt in een reageerbuis gefiltreerd
tot het filtraat helder is, waarop verhitting van het filtraat
in de
BüNSEN\'sche vlam volgt.

-ocr page 67-

Van de verkregen resultaten zegt Bernstein verder: was
de melk niet verhit of was de verwarming slechts korten
tijd beneden 70° C., dan ziet men een rijkelijk neerslag van
alburaine. Hoe hooger de melk vroeger verhit was, des te
geringer is het neerslag; dit verdwijnt geheel als een ver-
warming tot op omstreeks 90° C. heeft plaats gevonden.

Voor het resultaat is niet alleen de temperatuur, maar
ook de duur der verhitting van belang.

In het in 1900 verschenen Pharmaceutisch handboek van
Hager-Fjscher-Hartwich 7) wordt aangeraden om vóór het
onderzoek de melk vrijwillig zuur te laten worden. Wordt
het gefiltreerde melkserum gekookt, dan blijft dit van melk,
welke gekookt of bij een temperatuur van minstens 80° C.
gepasteuriseerd was, nagenoeg helder, terwijl het van niet
of weinig verwarmde melk een rijkelijk neerslag geeft.

Volgens Dr. Klimmer 8) heeft het aantoonen der lact-
albumine behalve door koken, ook op andere wijze plaats
en is de methode van
i>e Jager daarvoor geschikt. Deze
verzadigt het melkserum met magnesiumsulfaat en krijgt dan
bij serum van ongekookte melk een in water oplosbaar neer-
slag, terwijl in serum van gekookte melk geen neerslag
ontstaat.

Mij bleek dat mierenzuur wel geschikt is om de caseïne
in melk neer te slaan en wel door bijvoeging van 1 drup-
pel per c
.M3. melk, waarna terstond de coagulatie der
caseïne optreedt. De enkele malen dat ik nu in deze ver-
houding mierenzuur bij niet verwarmde, gepasteuriseerde en
gekookte melk voegde, bleek reeds terstond bij het filtreeren,
dat niet verwarmde melk langzaam, gepasteuriseerde wat
sneller en gekookte melk het snelst filtreerde. liet serum
van niet verwarmde melk verkregen, was sterk troebel,
dat van gepasteuriseerde melk matig troebel, dat van gekookte
melk zoo goed als helder. Zelfs door herhaaldelijk filtreeren
werd het serum van niet verwarmde melk of gepasteuri-

-ocr page 68-

seerde melk niet helder. Zonder verhitting van het serum
was het verschil in troebelingsgraad duidelijk en kon men
niet verwarmde, gepasteuriseerde en gekookte melk onder-
kennen.

Dat dit in alle gevallen opgaat, kan ik niet zeggen, dit
zouden tal van proefnemingen moeten uitmaken.

Het uitzouten der melk volgens Rubner gaf zoowel bij
niet verwarmde als bij gepasteuriseerde en gekookte melk
een helder filtraat, waarin door verhitting in de
BuNSKN\'sche
vlam sterke troebeling optreedt als het van niet verwarmde,
minder sterke als het van gepasteuriseerde en bijna geen
troebeling als het van gekookte melk afkomstig is.

Deze groep van onderzoekingsmethoden berust, zooals ik
reeds aantoonde, op goeden wetenschappelijken grondslag.
Het onderzoeken of melk al dan niet gekookt is, kan uit-
stekend geschieden, het onderzoek of melk niet verwarmd
of gepasteuriseerd is, moet worden opgemaakt uit een ver-
schillenden troebelingsgraad, welke voor een dergelijk resul-
taat niet steeds met voldoende zekerheid kan worden waar-
genomen. In verband met de volgende kleurreacties zijn
toch ook deze onderzoekingsmethoden wel voor de practijk
van belang.

De tweede groep van onderzoekingsmethoden
berust volgens
Arnold en Ostertag waarschijnlijk op de
aanwezigheid van vrije zuurstof in niet verwarmde melk;
in gepasteuriseerde en gekookte melk is de zuurstof niet
meer aanwezig.

Arnold 9) toonde de zuurstof aan met guajactinctuur.
Volgens deze methode voegt men bij de melk
10°/o of iets
meer guajactinctuur, waarna men omscluidt. Dan ontstaat
bij niet verwarmde of niet tot 80° C verhitte melk spoedig
een blauwe kleur, welke langzamerhand sterker wordt en
daarna weer geleidelijk verbleekt. Bij melk, welke boven
80° C. verhit is, dus bij gepasteuriseerde en gekookte melk,

-ocr page 69-

treedt geen verkleuring of liever de vuilgele kleur van de
verdunde tinctuur op. Reeds verbleekte of verdwenen blauw-
kleuringen kunnen door nogmaals tinctuur bijvoegen weer
versterkt of opnieuw te voorschijn geroepen worden.

Deze guajac-proef werd van verschillende zijden, o.a. door
Rubner 10), Pierre Breteau 11) en Utz 12) als zeer on-
betrouwbaar verklaard.

Cayaux 13) te Padang kreeg alleen dan blauwkleuring,
als de guajactinctuur niet meer geheel versch, maar ook nog
niet zeer oud was. Hierdoor wordt volgens hem het her-
haaldelijk mislukken der guajacproef verklaard.

Ostertag 14) heeft vele controleproeven gedaan en ver-
klaart, dat het resultaat bij goede uitvoering, dat is als bij
niet verwarmde melk 10 % guajactinctuur wordt gevoegd,
zeker is. Zulke melk vertoont de blauwkleuring na verloop
van 20—30 seconden, terwijl gekookte melk, ook na uren
geen spoor van blauwkleuring doet zien. Bij een mengsel
van 50% niet verwarmde melk treedt de blauwkleuring na
l—2, van 33V3 % "iet verwarmde melk na 11 —15 en
van 15 o/o niet verwarmde melk 11a 32—50 minuten op.

De veearts Gi.age te Hamburg heeft dit jaar 1S) nader
aangetoond, waarin het dikwijls mislukken der guajacproef
gelegen is en wat wij in acht hebben te nemen om ons
voor slechte uitkomsten te vrijwaren. De guajactinctuur wordt
vervaardigd uit guajachout of pokhout (lignum sanctum). Dit
hout bevat resina guajaci, guajacine, acidum guajaci en aeidum
benzoïcum. Uit het hout en de hars worden vier verschillende
tincturen gemaakt, waarvan vooral de tinctura guajaci ligni
(guajachouttinctuur) en de tinctura guajaci resinae (guajachars-
tinctuur) in den handel voorkomen. De twee andere: tinc-
tura guajaci volatilis en tinctura guajaci foeniculata, kunnen
bruten beschouwing blijven.
Glagk beproefde 31 hout- en
27 harstincturen, uit verschillende apotheken afkomstig. Van
de 31 kleurden 14 de niet verwarmde melk sterk, 1 zeer

-ocr page 70-

weinig en 16 in het geheel niet blauw, terwijl geen dezer
gekookte melk kleurde. Van de 27 harstincturen gaven
slechts 4 voldoende, 2 onvoldoende en 21 geen blauwkleu-
ring in niet verwarmde melk. Hieruit blijkt, dat wij steeds
guajachouttinctuur moeten gebruiken en dat de tegenstanders,
die slechte resultaten kregen en altijd slechts van guajac-
tinctuur spreken, zonder te vermelden of zij hout- dan wel
harstinctuur bezigden, daarvan deels zelf de schuld waren.
De harstincturen schijnen dikwijls uit reeds geoxydeerde,
onbruikbare hars bereid te zijn; zij geven dan ook meestal,
in tegenstelling met de houttinctuur, neerslagen, welke het
onderzoek onmogelijk maken.

De houttinctuur is lichter van kleur dan de harstinctuur
en bezit een minder groot alcoholgehalte. Ook van de hout-
tincturen is maar de helft werkzaam, waarom
Glage dan
ook aanraadt om deze voor het gebruik in de practijk eerst
met een monster niet verwarmde melk te beproeven. Blijkt
een tinctuur eenmaal goed te zijn, dan kan men ze langen
tijd bewaren in goed gekurkte iiesschen.
Ostertag bewaarde
guajachouttinctuur vijf jaar, zonder dat zij minder werkzaam
was geworden.

Wanneer wij het bovenstaande in acht nemen, is de
guajacproef van
Arnold een onderzoekingsmethode welke
voor de practijk veel waarde heeft.

Met de guajacharstinctuur, welke ik beproefde, trad geen
blauwkleuring van niet verwarmde melk op. De door mij
gebezigde guajachouttinctuur (afkomstig van de „Onderlinge
pharrnaceutische groothandel te Utrecht/\') bleek wel blauw-
kleuring te geven met verwarmde, niet met gepasteuriseerde
of gekookte melk.

Het gemakkelijkst neemt men de proef door een kleine
hoeveelheid der te onderzoeken melk in een reageerbuisje
te netnen en daarop voorzichtig een weinig tinctuur te
gieten, zoodat deze een dunne laag op de melk vormt. Is

-ocr page 71-

de melk niet verwarmd, dan treedt terstond een blauwe
ring op, terwijl men bij gepasteuriseerde of gekookte melk
enkel de bruine kleur van de tinctuur waarneemt.

In aansluiting met het nu medegedeelde omtrent de
AooLD\'sche guajacproef dient hier nog een andere methode
te worden vermeld, namelijk die van J. C
arcano i6). Ilij
vermengt in een porceleinen schaaltje eenige cM3. melk met
eeiiige droppels niet te oude terpentijnolie en verwarmt dit
mengsel zacht. Bij het mengsel wordt dan een alcoholische
guajacharsoplossing gevoegd. Volgens
Carcano vertoont
niet verwarmde melk een blauwe verkleuring, terwijl het
uitblijven der kleur aantoont dat de\'melk reeds gekookt was.

Wij zullen terstond nader zien, dat deze proef van Carcano
eigenlijk reeds bij de volgende groep van onderzoekings-
methoden behoort, omdat zij feitelijk niet meer op het aan-
toonen van vrije zuurstof berust.

De derde groep van onderzoekingsmethoden
berust op het in de melk aanwezig zijn van een wactieve stof,\'
een zuurstof-overdrager, welke in staat is waterstofdioxyde
te ontleden, zoodat zuurstof vrij komt. Deze ,/actieve stof\'
wordt onwerkzaam als de melk tot 790 a 80° verwarmd is,
en is dit dus in gepasteuriseerde en gekookte melk.

Babcock17) nam in 1889 aan, dat fibrine de ,/actieve stof"
was. Later noemden
Babcock, Russel en Vivian deze stof
/,galacto8e" en beschouwden ze als een enzym, dat veel
overeenkomt met de trypsine, aanwezig in het pancreasvocht.

DüroNG 21) noemt de ^actieve stof" ,/Oxydaze" een ferment,
zooals dat bijvoorbeeld ook in schimmels voorkomt.

Barthel 18) komt tot de conclusie, dat de genoemde
ontbindende kracht toekomt aan het groote aantal in de
melk aanwezige leucocyten. Witte bloedlichaampjes bevinden
zich altijd in de melk; vandaar ook, dat in melk steeds
langs chemischen weg uucleïiie kan worden aangetoond. Bij
microscopisch onderzoek ontsnappen de leucocyten gemak-

-ocr page 72-

k el ij k aan do aandacht, tiaar zij uit de overige massa niet
duidelijk zijn te onderscheiden. Als men een praeparaat met
haematoxylin kleurt, dan blijken in het gezichtsveld de
kernen der leucocyten veelvuldig voor te komen. De witte
bloedlichaampjes hebben dezelfde eigenschap om waterstof-
dioxyde te ontbinden en dus zuurstof vrij te maken. De
leucocyten bezitten die eigenschap niet alleen, want als men
bloedserum door een
Chamberl and-filter filtreert, zoodat in
het (iltraat. geen leucocyten meer aanwezig zijn, en dit fdtraat
bij melk voegt, waaraan door verhitting de ontledende kracht
ontnomen is, dan verkrijgt de melk weer de genoemde
eigenschap. Waarschijnlijk wordt dus de ontleding van H202
teweeggebracht door de witte bloedlichaampjes en een daar
door afgescheiden enzym. Het laatste woord is in deze
materie nog niet gesproken; in de vakliteratuur vindt men
nog herhaaldelijk bepaalde inzichten verdedigd 19).

Een vaststaand feit is het, dat, welke ook de ^actieve
stof" moge zijn, deze bij 79o of 80°
C. onwerkzaam wordt.
Melk boven de 79° of 80° C. verhit, bezit daarom niet de
ontledende kracht, welk niet of minder verwarmde melk wel
heeft. Voegen wij bij melk een weinig H202, dan zal als de
melk niet of tot minder dan 79° a 80° C. verwarmd is, zuur-
stof vrijkomen, terwijl als de melk boven 79° a 80° C. ver-
hit is geweest, de H202 onontleed blijft. Kunnen wij dus
in melk, waarbij een weinig H.,02 gevoegd is, zuurstof aan-
toonen, dan is de melk niet gepasteuriseerd (niet t,ot 79° a
80° C. verhit); is dit niet mogelijk, clan hebben wij met
gepasteuriseerde of gekookte melk te doen.

Dit aantoonen der vrijkomende zuurstof geschiedt op ver-
schillende wijze, zooals wij nu nader zullen mededeclen.

Baucock 20) bezigde voor het aantoonen der vrijkomende
zuurstof chroomzuur en aether, welke een blauwe verkleuring
moeten geven.

Dupong beproefde eerst de bijvoeging van guajactinctuur,

-ocr page 73-

welke, zooals wij reeds zagen, door blauwe verkleuring vrije
zuurstof aantoont. Bij het mengsel van melk en tinctuur voegde
hij waterstofdioxyde en verwarmde dan tot
40° C. Daarna
heeft hij verschillende stoffen beproefd door deze bij een
mengsel van niet verwarmde melk en H202 te voegen, ten
einde de kleurreacties te bepalen.

De verkregen resultaten waren de volgende:

Reactie der niet
verwarmde melk.

Methode.

Reagens.

Guajacol
(gekristalliseerd)

Hydrochinon
Pyrocatechin
« Naphtol

Parapbenyleen-
diamiue

1 c. c.M. melk 1 c- cM.
waterige 1% oplossing 4-
1 droppel 10% H2 02
oplossing.

3 c. c.M. melk 1 c. c.M.
versch bereide waterige
10% oplossing 15 drop-
pels 10% H202 oplossing.

1 c. c.M. melk 4 c- C-M-
waterige 10% oplossing
1 droppel 10%H202
oplossing.

Ken weinig in water opgelost
gelijk volume melk -(- 1
droppel 10%fi202 oplos-
sing.

Eenige centigrammen in wa-
ter opgelost -j- gelijk vo-
lume melk -)- 1 droppel
10% Hj 02 oplossing.

Oranjegele kleur.

rosekleurig, dan
groene kristallen
van cbinhydron.

geelbruine kleur.

blauwviolette
kleur.

donker violette
kleur.

De mooiste reactie gaf paraphenyleen-diamine.

Prof. V. Storch heeft op verzoek der Deensche regeering,
toen de tuberculose wet in bewerking was
(189S), een onder-
zoek ingesteld naar de waarde van paraphenyleen-diamine
als reagens, vooral ook om te weten of daarmede kon worden
vastgesteld ot melk voldoende was gepasteuriseerd. De

-ocr page 74-

resultaten dezer proeven heeft Storch in een brochure mede-
gedeeld. 22)

Paraphenyleen-diamine bleek zeer geschikt te zijn voor
het doel. Zij geeft met melk, maar ook met room, afgeroomde
melk, karnemelk en wei, zelfs met boter duidelijke kleur-
verschillen, al naar zij niet verwarmd of gepasteuriseerd zijn.

Voor het onderzoek gebruiken wij een oplossing van
paraphenyleen-diamine, welke in bruin glas moet worden
bewaard, langzamerhand een donkerder tint aanneemt en in
dezelfde mate minder bruikbaar wordt, tot zij na twee
maanden geheel onbruikbaar is. De watcrstofdioxyde, zooals
ze in den handel voorkomt, wordt, als zij 1 % II.,02 bevat,
met een vijfvoudig volume water verdund, waarbij dan een
geringe hoeveelheid zwavelzuur wordt gevoegd (1 c.cM. bij
1 liter water). Ook deze oplossing wordt in een bruine
flesch bewaard, doch blijft goed.

Nu neemt men de proef aldus. Van de melk (room of
wei) wordt een theelepel vol in een reageerbuis gegoten, hierbij
l droppel van de waterstofdioxyde-oplossing en 2 droppels
van de paraphenyleen-diamine-oplossing gevoegd en daarna
geschud. Wanneer de melk er dadelijk sterk gekleurd uitziet
(melk indigoblauw, room indigoblauw, wei violetroodbruin),
dan is zij niet tot 78° C. verwarmd. Neemt de melk (room)
direct of na een halve minuut duidelijk een blauwgrijze
kleur aan, dan is zij op 79° ;i 80° C. verwarmd. Wanneer de
melk (room) haar witte kleur blijft behouden of slechts een
uiterst zwakke violetroode tint aanneemt, dan is zij tot meer dan
80° C. verwarmd, dus gepasteuriseerd, gekookt of gesteriliseerd.
Zure melk moet voor de proef met een halve theelepel
zuivere kalkmelk worden geneutraliseerd.

Volgens Storch is deze methode volkomen vertrouwbaar
en daarom ook in Denemarken bij de uitvoering der tuber-
culosewet algemeen in practijk gebracht.

Volgens Utz kan men in plaats van paraphenyleen-diamine

-ocr page 75-

ook metaphenyleen-diamine-chloorhydraat in 2 % oplossing
nemen met hetzelfde succes.

Toch blijken er gevallen voor te komen, waar ook de
storcn\'sche reactie (soms verkeerdelijk aan Schaffers toe-
geschreven 23) in den steek laat. Zoo vind ik medegedeeld -4),
dat op een groote Duitsche zuivelfabriek de proeven soms
door niet op te sporen oorzaken geheel mislukten. Door
het zonlicht wordt de «actieve stof" in de melk onwerkzaam
gemaakt, zoodat dan de
storcn\'sche reactie niet optreedt.
Daarentegen schijnt gekookte melk, welke geruimen tijd in
een broedstoof heeft gestaan, weer de eigenschap te bezitten om
202 te ontleden en daarom met paraphenyleen-diamine blauw
van kleur te worden. Aldus ten minste deelt Dr.
Ejchlof 2 5)
mede. Door bijvoeging van formaldehyd (formaline) verliest
de melk de kracht om II202 te ontleden, en wordt dus de
storcü\'sche proef onmogelijk gemaakt. Dit is van te meer
belang, omdat formaline wel gebruikt wordt om melk t,c
conserveeren.

Utz 12) heeft daarom een onderzoek ingesteld. Als grootere
hoeveelheden formaldehyd in de melk aanwezig zijn, ont-
staat de blauwe verkleuring niet. Dit vermindert echter de
bruikbaarheid der methode niet, omdat, afgezien van een
nader chemisch onderzoek, in zulk een geval de formaline
reeds door den reuk is waar te nemen. Bij toevoeging van
uiterst geringe hoeveelheden, zooals dat soms voor het con-
serveeren der melk plaats heeft, treedt de reactie, zij het
dan ook langzamer, toch voldoende duidelijk op.

Bij deze groep van reacties zij er nog op gewezen hoe
men, ter aantooning van de vrije zuurstof, ook nog beproefd
heeft eikonogen, a m i d o 1, m e t o 1 en een joodkaliu m-
stij fseloplossing, welke echter niet zoo goed voldeden
als diphenyleen-diamine en dus verder onbesproken kunnen
blijven.

In de door Carcano aangegeven en bij de vorige groep

-ocr page 76-

onderzoekingsmethoden behandelde proef wordt, in plaats van
H2 0„, terpentijnolie gebezigd, welke ook door de „actieve
stof" zuurstof afgeeft.

Schreiner beweert, dat niet verwarmde melk bij verwar-
men zwavelwaterstof afgeeft, terwijl gekookte melk dat niet
doet. Op het aantoonen dezer zwavelwaterstof baseert hij
een methode, welke echter zeer onzeker en van geen prac-
tische waarde is.

Ten slotte zij hier volledigheidshalve nog vermeld, dat
volgens
Utz het aantal micro-organismen, dat in melk voor-
komt, eenigszins een aanwijzing geeft of wij met gekookte
of met niet verwarmde melk te doen hebben. Het kiemen-
aantal in gekookte melk is, als deze niet over grooten af-
stand vervoerd is, zeer klein, in tegenstelling van het aantal
micro-organismen in de gewoonlijk ter markt aangevoerde
niet verwarmde melk. Het is duidelijk, dat zulk een methode
voor de practijk uiterst weinig waarde heeft.

Wanneer wij ons, na al het gehoorde, nu afvragen of het
onderzoek in quaestie mogelijk is, dan komen wij tot de
volgende conclusiën:

Men kan vaststellen of een monster melk niet of weinig
verwarmd, gepasteuriseerd of gekookt is. Volgens de methode
Storcji of ook door de Arnold\'scIic guajacproef kan worden
aangetoond of melk al dan niet boven de 80° C. verwarmd
is. De methode
Rurner (en andere van de eerste groep)
geeft aan of melk al dan niet gekookt is. Door beide proe-
ven te nemen, kan met voor de practijk voldoende zeker-
heid worden vastgesteld of melk weinig of niet hooger dan
79° C. verwarmd, gepasteuriseerd of gekookt is. En dat is
juist wat wij noodig hebben.

Ik heb gemeend dit melkonderzoek hier te mogen behan-
delen, omdat wellicht binnen niet te langen tijd een keuring
van melk en toezicht op de melkproductie in verschillende
plaatsen van ons land kan worden ingevoerd, en de veearts

5

-ocr page 77-

in de eerste plaats aangewezen is om daarmede te worden
belast. Dat bij dit toezicht de genoemde onderzoekings-
methoden van zeer veel dienst kunnen zijn, is, dunkt mij,
door het medegedeelde voldoende gemotiveerd.

Deventer, 1 September 1901.

LITERATUUR.

1) Handelingen van de Vergadering der Maatsch. t.b.d. Geneeskunst in
1901 to Loidon. 2) Lkeds, Pharm. Centraihalle, 1892. 3) Jahresbericht
1895 d. Milchwirtsch. Institut Hameln. 4) Stoiiman, Milch und Molkerei-
prod.,
1898. 5) Ilygien. Rundschau, 1895. 6) Zeit sehr. f. Fleisch- und Milch-
hygiene,
1900. 7) IIagek\'s Handbuch d. Pharmac. Praxis, neu bearbeitet von
Fischer und IIartwicii, 1901. 8) Archiv f. Wissensch, und Prakt. Thierheil-
kunde,
1901. 9) Zeitschr. f. analyt. Chemie, Th. 21. 10) Ilygien. Rund-
schau,
, 1895. 11) Jourjial de Pharmac. et de Chim., 1898. 12) Pharm.
Centralh.,
1901. 13) Pharm. Centralh., 1898. 14) Zeitschr. f. Fleisch- u.
Milchhygiene,
1896. 15) Zeitschr. f. Fleisch- u. Milchhygiene, 1901. 16) Giorn.
di Farm, de Trieste,
1896. 17) Petersen, Forschungen auf d. Gebiete d.
Viehhaltung,
1889. 18) Nord. Mej. Tidn., 1899. 19) Milchzeitung, 1899 (31).
20) Bulletin 18 Agr. exp. station Wisconsin, 1889. 21) Rcp. de Pharmaf.,
1897. 22) Kn Kemisk prove Utg.afd.Kgl. Veterin.-og. Landb.skole Laborat.
f. landokonom. Forsog.
23) Schweiz., Wochenschr. f. ehem. und pharmac., 1900.
24) Berliner Molkerei-Zeitung 1900. 25) Jahresbericht d. Milchw. Instit.
Greifswald
1899.

Korte mededeelingen en referaten.

Een genezen hanetred. — Een paard van het 3de regiment
huzaren te Amsterdam, n°. 623, 7 jaar oud, maakte met het
linker achterbeen een sterke hanetredachtige beweging. De bui-
ging in het linker spronggewricht was steeds sterker dan rechts
en in stap werd van tijd tot tijd de hoef stampend neergezet, liet
gebrek was chronisch; kreupelheid bestond er niet. Locale abnor-
miteiten waren aan het been niet te ontdekken. Mok, klemlioef
of hoefkraakbeen-aandoeningen waren niet aanwezig.

Den lst6n Mei 1901 werd bij het staande paard de pees van
den zijdelingschen teenstrekker doorgesneden. De beweging was
onmiddellijk daarna veel verbeterd. Het stampend neerzetten van
den hoef had geen enkelen keer meer plaats; alleen de buiging

-ocr page 78-

in het spronggewricht geschiedde, hoewel veel minder sterk dan
vóór de operatie, toch nog in meerdere mate dan rechts. De
operatiewond genas per primam. Het paard werd wegens slechten
voedingstoestand den 243ten Mei naar de weide gezonden. Half
September verliet het de weide en toen bleek de hanetredachtige
beweging volkomen verdwenen te zijn. Het paard doet thans
weer dienst, de spronggewrichtsbniging geschiedt normaal en is
niet sterker dan rechts.

Knipscheer.

Hypho-mycosis destruens, door J. de IIaan en L. J. Hooo-
kamek. (Veearlsenijkundige Bladen, deel 13, afl. 3 en 4.) — Deze
naam is gegeven aan een ziekte, welke in het voorgaand jaar
te Batavia voor het eerst bij het paard is opgemerkt.

Bij vier stuks bestond een aandoening van de mucosa, de snb-
mucosa, het periost en het been van den mond, en wel aan den
processus alveolaris, het palatum durum, de alveoli der prae-
molares en de foramina incisivi; aldaar zag men ulceratie, vor-
ming van fistelgangen en sterke infiltratie der omringende doelen.
In die fistels bevonden zich typische grauwgele proppen, tamelijk
vast, van speldeknop- tot boongrootte, microscopisch structuur-
loos, welke deden deuken aan kalkachtig geïnfiltreerde massa\'s.

In drie andere gevallen kwam het lijden aan de huid voor,
hetzij van de uitwendige lipvlakte, den lateralen neusvleugel of
wel van de voorknie. Ook hier laesies, waaromheen de huid hard
en leerachtig was, welke voerden in fistels, opgevuld met grijs-
gele propjes van hetzelfde voorkomen. De randen der ulcera be-
stonden uit sterk woekerend granulatieweefsel.

Eerst werd gedacht aan een alveolair-periostitis; later echter
gelukte het hypho-myceten aan te toonen en daarnaar een dia-
gnosis vast te stellen.

Het specifiek karakter van dit lijden, voorkomende aan huid
en slijmvliezen, alles op zijn weg verterend, onverschillig welk
weefsel het ontmoet, met de typische grijsgele kalkachtige massa\'s,
maken de diagnose steeds gemakkelijk. IJit deze propjes laat zich
met 10% K O II microscopisch een fraai mycelium herkennen,
in een grondsubstantie van homogene bundels, waartusschen zich
leucocyten bevinden. Na 24 uur aan K O II blootgesteld te zijn,

-ocr page 79-

treden de hyphen alleen op den voorgrond. Een teekening geeft
dit fraai te zien. De grondsubstantie van homogene bundels laat
zich volgens
Weigert niet kleuren; zij bestaat dus niet uit fibrine.
Het kleuren volgens
van Gieson gaf fraaie roode balken, zoodat
tot het bestaan eener hyaline degeneratie werd besloten.

Een goede kleuring der hyphen behoort nog tot de vrome
wenschen; een enkele maal gaf de metbode van
Unna tot het
kleuren van huidparasieten eenig resultaat. Behandeling met de
cochenille-aluin-pikrinezuur-oplossing van
Unna en insluiting in
Canadabalsem geeft een scherp gekleurd weefsel met duidelijke
differentiatie der ongekleurde hyphen.

De infectie geschiedt door het voedsel; bij kleine huidwonden
kan het mycelium ook daar ter plaatse woekeren. Het gelukte
te kweeken op zuren agar-bouillon de panse, eveneens op zuren
bouillon de panse. Entingen hadden geen succes.

In enkele der vroeger beschreven ziektegevallen vonden de
schrijvers gelijkenis met de hunne, onder anderen met de „nouvelle
mycose dn cheval" van
Drouin, niet echter met de in Engelsch-
Indië en Amerika bij paarden voorkomende schimmelziekte „bur-
sattee" of „leeches". Zij kwamen echter tot de overtuiging met
een, zij het niet nieuwe, dan toch in elk geval onbekende mycose
te doen te hebben.

De therapie bestond hoofdzakelijk in een ruim exstirpeeren dei-
aangetaste deelen, zelfs gaande tot in het gezonde weefsel, en
bet aanwenden van antiseptica, speciaal joodtinctuur. In enkele
gevallen werd 10 gram joodkalium daags per os gegeven. Is het
proces niet ver voortgeschreden, dan is de prognose niet infausta.

W. C. S.

Over agglutinatie van tuberkelbacillen ter herkenning van
tuberculose
is de titel van het academisch proefschrift, waarmede
P.
Ruitinga, arts te Amsterdam, cum laude den graad van doctor
in de geneeskunde aan de universiteit aldaar verwierf.

Dit proefschrift is in vier hoofdstukken verdeeld. Hoofdstuk I
handelt over agglutinatie van microben - ook der tuberkelbacillen -
als diagnostisch hulpmiddel; hoofdstuk
II geeft een overzicht van
de agglutinatie der tuberkelbacillen; in hoofdstuk III deelt de
schrijver zijn eigen onderzoekingen mede, terwijl in hoofdstuk IV
zijn conclusiën zijn samengevat.

-ocr page 80-

Een referaat, eigenlijk meer een aankondiging van dit ook
uit een veeartsenijkundig oogpunt belangrijk en lezenswaardig
proefschrift, mag in dit tijdschrift niet misplaatst worden geacht.

Met een kort geschiedkundig overzicht van de ontdekking der
agglutinatie van den bacillus typhi
(widal\'sche reactie), waardoor
het mogelijk is reeds in het aanvangsstadium de febris typhoidea
te onderkennen, zet de schrijver het agglutiuatie-proces uiteen.

Hij wijst er op, dat in het vijfjarig tijdperk sedert deze ge-
wichtige ontdekking (1895) de literatuur over de sero-diagnostiek
reeds tot een statige reeks verhandelingen is aangegroeid. I)e
onderzoekers die met en na
Widal dit proces hebben bestudeerd,
als
Bordet, die de eerste was welke opmerkte dat serum van een
tegen een cholera vibrio gevaccineerde geit de vibrionen in cul-
tuur immobiliseerde en tot groepjes vereenigde,
Gruber, Durham,
Cuarrin en Roger, Metchnikoff, Ivanoff hebben voor verschil-
lende pathogene microben het agglutineerend vermogen van het
bloedsernm van lijders aan daardoor veroorzaakte ziekten vast-
gesteld. Aan
Arloing, die later met Courmont onderzoekingen in
die richting deed, komt de eer toe, de methode te hebben ge-
vonden om agglutinatie van tuberkelbacillen aan te toonen.
Voor de bestudeering van de agglutinatie is het noodig, dat de
bacteriën in absoluut homogene suspensie in de vloeistof aanwezig
zijn. Tuberkelbacillen onder gewone omstandigheden in vloeibaren
voedingsbodem gekweekt, vormen aan de oppervlakte een dik
geplooid vlies en enkele korrels op den bodem; de vloeistof
(bouillon) blijft echter helder. De op vaste voedingsbodems
gekweekte bacillen vormen losse brokkelige schubjes, welke zich
zelfs uiet door mechanische middelen laten verdeelen en in vloei-
stof niet tot een homogene suspensie zijn te brengen, maar als
kleine conglomeraten blijven samenhangen.
Arloing heeft dit
bezwaar overwonnen en met
Courmont is het hem gelukt de
tuberkelbacillen in homogene suspensie in bouillon te kweeken
en de agglutinatie te bestudeeren.

De onderzoekingen van Arloing en Courmont loopen over
meer dau 400 gevallen, als volgt verdeeld: I. 191 tuberculeuse
individuen, waarvan 168 — 87.9 °/0 een positieve en 23 — 12,1 °/o
een negatieve reactie gaven;
II. 130 patiënten, welke geen cli-
nische verschijnselen van tuberculose vertoonden (lijders aan
pneumonie, hartziekten, zenuwziekten) en waarvan 45 = 34.6 °/0

-ocr page 81-

een positieve, 85 = G5,4 °/0 een negatieve reactie vertoonden;
lil. 47 patiënten niet z.g.n. chirurgische tuberculose, waarvan bij
6 ernstige gevallen een negatieve reactie, 24 goedaardige of genezen
gevallen, alle meer of min positieve, 17 min of meer ernstige
gevallen, sommige positieve andere negatieve reactie; IV. 41 ge-
zonde personen, waarvan 11 = 26.8 °/0 een positieve, en 30 =
73.2 °/o een negatieve reactie gaven.

Ruitinga heeft evenals anderen, behalve Buard, te vergeefs
getracht tuberkelbacillen volgens de methode
Arloing in homo-
gene suspensie te kweeken, zoodat hij bij zijn onderzoekingen
gebruik heeft gemaakt van hem door
Auloing welwillend toege-
zonden culturen. Het doel dier onderzoekingen was na te gaan,
of er werkelijk constante waarde aan de waarnemingen van
Arloing en Oourmont kan worden gehecht en de agglutinatie
van de tuberkelbacillen als diagnostisch hulpmiddel kan
dienen.

Reeds in 1900 deelden Beck en Rabinowitsch, die ook met
direct van
Arloing verkregen culturen hebben gewerkt, op grond
van de uitkomsten van 73 gevallen mede, dat agglutinatie
der
arloing\'sche bacillen volstrekt niet specifiek is voor tu-
berculose. Deze gevolgtrekking is in 1901 nog door hen
bevestigd, op grond van bun onderzoek met liet serum van 78
runderen. Het referaat zou te uitvoerig worden als hier verdere
bijzonderheden werden vermeld omtrent de uitkomsten van ver-
schillende onderzoekers over dit thema.

De resultaten van het onderzoek van Ruitinca zijn als volgt:

I. 24 gevallen waarin tuberculose niet kon worden aange-
toond; hiervan gaven 11 een negatieve en 13 eeu positieve reactie;

II. 14 gevallen waarin de aanwezigheid van tuberkelbacillen
in de sputa de diagnose vaii longtuberculose bevestigde; 5 gaven
een negatieve, 9 een positieve reactie;

III. 4 gevallen, waarin het bestaan van longtuberculose op
grond van de clinische verschijnselen hoogst waarschijnlijk was,
maar geen tuberkelbacillen zijn aangetoond, waarvan 2 een nega-
tieve en 2 een positieve reactie gaven;

IV. 7 gevallen van lupus, met 3 negatieve en 4 positieve
reactie;

V. 14 gevallen van z. g. n. chirurgische tuberculose met 9
negatieve en 5 positieve reactie;

-ocr page 82-

VI. 2 gevallen van meningitis tuberculosa, waarvan de liquor
cerebrospinalis werd onderzocht met negatieve reactie;

VII. en VIII. 3 gevallen, waarin het serum van gezonde
en 6 waarin dat van tuberculeuse runderen werd onderzocht,
gaven alle een positieve reactie;

IX. 2 gevallen, waarin het serum van wilde konijnen werd
beproefd, met beide positieve reactie.

l)e conclusiën in het vierde hoofdstuk beschreven, komen kort
samengevat hierop neer: de agglutinatie is van verschillende om-
standigheden afhankelijk, o.a. van den leeftijd der individuen waar-
van het serum is genomen, van de verhouding waarin de cultuur
en het serum worden gemengd, van den ouderdom der culturen,
van den voedingsbodem waarop de cultuur is gekweekt. Ondanks
het stipt opvolgen van de door
Arloing en Courmont aangegeven
methode, hebben verschillende onderzoekers uiteenloopende uit-
komsten verkregen. Dit feit, zegt
Ruitinga, zou op zich zelf\'
reeds voldoende zijn, om althans voor het oogenblik de reactie
voor de cliniek onbruikbaar te verklaren. Tot zijn spijt ziet hij
zich genoodzaakt een ontkennend antwoord te geven op de vraag
of de agglutinatie der
ARLoiNG\'sche bacillen waarde heeft voor
de herkenning van tuberculeuse infectie.

Hij zou bet van groot gewicht hebben geacht en voor den
clinicus van groot belang, als de voorspelling van
Arloing en
Courmont ware bewaarheid, dat n.1. de methode vooral in de
eerste stadia der tuberculose betrouwbare resultaten voor de her-
kenning der ziekte opleverde. Op grond zijner onderzoekingen
kan hij zich Diet aansluiten bij de door
Arloing en Courmont
uit hun waarnemingen getrokken conclusies, en acht hij voor het
tegenwoordige de methode onbetrouwbaar, omdat hij positieve
reactie kreeg in gevallen waarin het bestaan van tuberculose
bijna absoluut was uit te sluiten en negatieve, in gevallen waarin
de ziekte met zekerheid was geconstateerd.

Een voldoende verklaring voor dit verschijnsel is door hem
niet gevonden.

D. van der Sluijs.

1) Het serum dezer runderen werd door mij gowonnen.

-ocr page 83-

Studie van het haar, uit een medisch gerechtelijk oogpunt,

door E. S. London. — Op de 218te Algemeene vergadering onzer
Maatschappij, gehouden in 1882, werd namens de afdeeling Gel-
derland de vraag gesteld: „welk is het verschil tusschen koe-
en paardenhaar, wanneer het haar eerst geloogd en later weder
kunstmatig is gedroogd"? De quaestie gold de vraag of paarden-
haar dan wel koehaar in Duitschland was geïmporteerd. Noch
op deze, noch op de twee volgende vergaderingen werd de vraag
behoorlijk beantwoord; zij werd toen van de agenda afgevoerd.

In bovenbedoelde studie wordt thans het antwoord yesreven.

O O

Het onderzoek, door prachtige platen (97 figuren) toegelicht,
omvat 39 haarsoorten; op de volgende punten wordt de aandacht
gevestigd.

1°. Het verschil tusschen haar en andere er op gelijkende
stoffen, wat alleen microscopisch mogelijk is.

Het haar vau een foetus (lanugo) is mergloos, vertoont dwarse
strepen en is hier en daar bezet met dikwijfls kristallijne
hoopjes.

2°. Ter onderscheiding van haar van mensch of\' dier worden
verschillende hulpmiddelen aangegeven, o. a.:
a. haar vau den
mensch is in den regel niet zoo dik; b. het haar van enkele
dieren is met karakteristiek gevormde schubbetjes bedekt; c. de
mergsubstantie in het haar van den mensch is minder dik, terwijl
ook de structuur er van uiteenloopt;
d. het haar van dieren is
veelal op alle punten niet gelijk van kleur;
e. het haar van
den mensch neemt naar den top meer regelmatig in dunheid af
dan dit bij dieren haar het geval is.

Van de verschillende haarsoorten wijs ik slechts op de volgende.

Jlij de vleescheters is de top van het haar stomp en kleine
epidermisschubjes bedekken elkaar dakpansgewijze; de mergsub-
stantie maakt den indruk te bestaan uit schijfjes, welke op elkaar
zijn gestapeld. Bij de lmiskat is de verhouding tusschen de dikte
vau de mergsubstantie en die van het geheele haar als 0.520 :
0.630, in millimeters uitgedrukt; de grenzen tusschen de schijfjes
zijn niet overal even duidelijk en het best nabij den top waar te
nemen. Bij den hond is de verhouding 0.400 : 0.950 en de opper-
vlakte der schijfjes is iets gekromd.

Bij het volwassen varken is de verhouding 0.110:0.213, bij
het jonge dier 0.058:0.115; de medullair-substantie is donker

-ocr page 84-

gekleurd en aan de oppervlakte iets gegroefd, zoodat zich boch-
tige holten vertoonen.

Het merg bestaat bij onze herkauwers schijnbaar gedeeltelijk
uit losse cellen van verschillenden vorm, met donkeren contour
en ordeloos verspreid. Het schaap heelt onregelmatige vierhoekige
cellen met afgeronde hoeken en een verhouding van 0.072 : 0.109;
de geit heeft zeer onregelmatige cellen, welke als het ware in
de mergsubstantie zijn gestrooid en de verhouding is 0.038 : 0.114.

Bij het rund, met een verhouding van 0.140: 0.350, is de
mergsubstantie meer donker, hier en daar gegroefd en uitgebocbt
als bij het varken en de meer eivormige cellen zijn in lichter
gekleurde plekken duidelijker aan te toonen.

Het haar van de equiden heeft een cuticula uit zeer kleine
schubjes bestaande, waardoor de uittanding aan de zijranden
weinig in het oog springt; de mergsubstantie is een donker
gekleurde massa, waarop zich nog donkerder dwarse en overlang-
sche streepjes voordoen. Bij het paard is de verhouding 0.032 :
0.048, bij den ezel 0.020:0.027; het lanugo van den laatsten
heeft geen merg, terwijl de uittanding duidelijk zichtbaar is.

3°. Lonuon is het gelukt, lettende op het microscopisch beeld
in bet algemeen, op den vorm van de dwarse doorsneden, op eigen-
aardigheden van top, wortel en schacht, op dikte van mergsub-
stantie, enz., tamelijk juist aan te geven van welk gedeelte van
het menschelijk lichaam het baar afkomstig is; hier en daar treft
men in de door hem medegedeelde lijst zelfs gegevens aan om-
trent den leeftijd.

4°. Ter beantwoording van de vraag of haar spontaan is uit-
gevallen, bij het kammen is verwijderd of wel is uitgerukt, wordt
vooral op den wortel gelet en moeten heel wat exemplaren wor-
den onderzocht. Schrijver onderscheidt drie vormen van wortels
en wel:
a. onregelmatige, met gegolfde, ongelijke oppervlakte
en uitgroeisels van verschillenden vorm en dikte; de versche wor-
tel is sappig; haren met zulke wortels zijn meestal uitgerukt;
b. kleiner wortels, welke eeu gladde oppervlakte hebben en een
afgerond uiteinde; deze haren zijn meestal uitgevallen ;
c. over-
gangsvormen tusschen beide, in den regel bij het kammen ver-
kregen.

5°. Het verschil tusschen licht blond en grijs haar blijkt
duidelijk bij het gebruik van een polarisatie-toestel. Als de nicols

-ocr page 85-

gekruist zijn, vertoont zich het blonde haar op zwarten grond
goudgeel, het grijze haar echter veelkleurig, maar purperrood
treedt het meest op den voorgrond.

6°. Zwart haar kan licht worden gekleurd, bijv. met eau de
Javelle reeds na 20 a 25 minuten, ook met azijnzuur of een
oplossing van bijtende potasch, maar het haar wordt steeds ver-
nield en is soms na korte inwerking reeds onherkenbaar; verdund
salpeterzuur geeft het een roode kleur zonder de microscopische
structuur te wijzigen.

7°. Bij acute arsenik-vergiftiging kan arsenicum in de haren
worden aangetoond. Daar volgens
Gautier bij normale dieren
arsenik in geringe hoeveelheid in enkele organen voorkomt en
vooral langs huid eu haar wordt uitgescheiden, moet hiermede
rekening worden gehouden (
Arc/nves des sciences biologiques
publiées par i\'lnstitut Impérial a St. Pétersbourg,
tome VIII, n°. 2).

v. E.

Abattoir te Rotterdam over 1900. — Uit het jaarverslag,
opgemaakt door den directeur
J. J. F. Diiont, blijkt dat de be-
hoefte aan uitbreiding der slachthallen zich steeds doet gevoelen,
wat niet alleen een gevolg is van de uitbreiding der gemeente,
maar ook van de toepassing der Verordening op de keuring van
het vleesch, dato 1 April 1898, waardoor de invoer — vooral
van geslachte varkens — sterk is verminderd.

Als steeds nemen wij enkele cijfers uit dit belangrijk verslag
over. Voor consumtie in de gemeente werden
geslacht: 27104
runderen, 9310 kalveren, 2178 nuchtere kalveren, 2782 schapen,
1486 geiten, 38280 varkens, 17 speenvarkens, 5448 paarden en
5 ezels, terwijl
voor export werden geslacht: 2321 runderen,
18580 kalveren, 17758 nuchtere kalveren, 210489 schapen eu
48261 varkens.

Ingevoerd werden: 485 runderen, 320 kalveren, 1395 nuchtere
kalveren, 69 schapen, 53 geiten, 1019 varkens, 2 speenvarkens,
22 paarden, 1 ezel, 111948 Kg. vleesch, 28990 Kg. vet en
9840-J Ivg. afval.

Afgekeurd werden van in de gemeente geslachte dieren: van
runderen :
270^ dier, 1601 Ivg. vleesch, 2381 longen, 840 levers,
34 harten, 187 nieren, 92 uiers, 111 koppen, 85 tongen en

-ocr page 86-

1379 partijen ingewanden; van kalveren: 35.\\ dier, 47 longen,

14 levers en 31 partijen ingewanden; van nuchtere kalveren:
64 dieren, 17 Kg. vleesch, 2 longen, 2 nieren en 34 partijen
ingewanden;
van schapen: 42 dieren, 4 longen, 466 levers en
8 partijen ingewanden;
van geiten: 13 dieren, 82 levers, 2 koppen
en 2 partijen ingewanden;
van paarden: 128 dieren, \'20 Kg.
vleesch, 4 longen, 29 levers, 2 nieren en 18 partijen ingewanden.

Door sterilisatie konden worden bruikbaar gemaakt 182| rund
en 109^ varken.

Van het van elders aangevoerde werd voor de consumtie afge-
keurd:
van runderen: 41 dieren, 3 voet en 393 Kg. vleesch,
190 longen, 194 levers, 78 harten, 125 milten, 265 nieren, 102
uiers, 8 koppen, 10 tongen, 11 darmsckeilen en 107 Kg. vet;
van kalveren: 22 dieren, 6 voet en 10 Kg. vleesch, 51 longen,
50 levers, 33 harten, 31 milten, 32 nieren, 8 koppen en 32 Kg.
vet;
van nuchtere kalveren: 15 dieren, 9 Kg. vleesch, 5 longen,
4 levers, 4 harten, 4 milten en \'10 nieren; van schapen: 1 dier,

15 longen, 17 levers, 12 milten en 22 nieren; van geiten: 3
dieren, 13 longen, 15 levers, 3 harten, 8 milten en 8 nieren;
van varkens: II5 dier, 2 voet en 185 Kg. vleesch, 70 longen,
130 levers, 21 harten, 28 milten, 84 nieren, 6 koppen, 5 dariu-
scheilen, 6 partyen darmen, 49 Kg. vet en 10 Kg. zwoerd;
van
paarden:
2 dieren, 10 longen, 8 levers, 6 harten, 6 milten en
12 nieren;
van ezels: 1 long, 1 lever, 1 hart, 1 milt en 2
nieren.

Als niet voldoende aan de voorschriften der verordening wer-
den naar de plaats van herkomst
teruggezonden-. 2 runderen, 2
varkens, 1 geit, 1 partij ongestempelde versche spieren.

Van de bij rijkswet besmettelijk verklaarde ziekten kwamen
voor: 21-maal vlekziekte bij varkens, 20-maal kwade-droes en
1-maal miltvuur bij paarden.

De ontvangsten bedroegen 1131515,95, tegen f 123889,40£
in 1899. \' v. E.

Keuring van vee en vleesch te Leidon over 1900. — Aan

het verslag dier keuring, opgemaakt door den inspecteur dei-
vee- en vleeschkeuring Dr. D. A.
de Jong Jzn. aldaar, is het
volgende ontleend.

Geslacht werden: 38 stieren, 39 ossen, 3605 koeien, 2227

-ocr page 87-

kalveren, 98 graskalveren, 721 nuchtere kalveren, 176 schapen,
284 geiten, 6019 varkens en 172 paarden.

Ingevoerd werden: 69 halve dieren en 54452,5 Kg. rund-
vleesch, 8 halve dieren en 11220 Kg. kalfsvleesch, 604,5 Kg.
nuchter kalfsvleesch, 58 halve dieren en 362 Kg. schapenvleesch,
28 halve geiten, 15 halve dieren en 3556 Kg. varkensvleesch,
1258 halve paarden, 1195 zijden buitenlandsch en 1300 zijden
inlandsch spek, 2773 buitenlandsche en 5490 inlandsche hammen,
13864,8 Kg. gerookt rundvleesch, 218 Kg. gerookt paardenvleesch
en 44356 Kg. worst.

Afgekeurd werden: 1 os, 18 koeien, 2 vette kalveren, 1 gras-
kalf, 10 nuchtere kalveren, 10 schapen, 1 geit, 12 varkens en
5 paarden. Van volwassen runderen: 58 borst- en 26 buiksin-
gewauden, 813 longen, 119 levers, 3 milten, 1 hart, 20 nieren,

11 tongen, 6 koppen, 76 uierhelften, 7 baarmoeders, 126 onge-
boren vruchten, 1170,2 Kg. vleesch; van kalveren: 82 borst- en 60
buiksingewanden, 91 longen, 11 levers, 1 milt, 1 nier, 2 koppen,
56,8 Kg. vet kalfsvleesch, 12 Kg. nuchter kalfsvleesch; van
schapen : 9 borst- en 4 buiksingewanden, 50 longeu, 28 levers,
1 milt, 2 nieren, 5 Kg. vleesch; van geiten: 2 longen, 8 levers,
1 uier; van varkens: 30 borst- en 31 buiksingewanden, 620
longen, 174 levers, 68 milten, 17 nieren en 418,75 Kg. vleesch;
van paarden: 2 borst en 2 buiksingewanden, 2 levers, 4 voet
en 25 Kg. vleesch; 2 zijden en 145,9 Kg. inlandsch spek, 8
buitenlandsche en 2 inlandsche hammen, 1,8 Kg. gerookt paar-
denvleesch, 81.6 Kg. gerookte worst en \'12,9 Kg. versche
worst.

Hieronder werden wegens tuberculose afgekeurd : van runderen :

12 geheele dieren, 57 borst- eu 24 buiksingewanden, 750 longen,
53 levers, 3 milten, 14 nieren, 2 tongen, 3 koppen, 2 uierhelften
en 1011.5 Kg. vleesch; van
kalveren: 1 vet kalf en 4 longen;
van
varkens: 6 geheele dieren, 21 borst- en 22 buiksingewanden,
544 longen, 170 levers, 68 milten, 11 nieren en 228.55 Kg.
vleesch.

In het geheel werd de ziekte waargenomen bij: 1 stier (2.63
pet.),
i os (2.56 pet ), 399 koeien (11.07 pet.), 3 vette kalveren
(0.13 pet.) en 298 varkens (4.95 pet.). Bij het ingevoerde vleesch
werd bij 1035 keuringen van ruudvleesch 62-maal (6 pet.) tuber-
culose geconstateerd, bij 61 keuringen van kalfsvleesch geen

-ocr page 88-

enkele maal, bij 12 keuringen van ingevoerd varkensvleeseh
1-maal (8.33 pet.).

Van besmettelijke ziekten (wet van 20 Juli 1870) werden
waargenomen: miltvuur bij 1 koe en bij 1 graskalf (uit Leider-
dorp ingevoerd), vlekziekte bij 5 varkens en urticaria, dus chro-
nische vlekziekte, bij 1 varken.

Er hadden 7 herkeuringen plaats, en wel van 5 geslachte
koeien, 1 geslacht vet kalf en 2 zijden spek.

Er werden 21 processen-verbaal opgemaakt, waarvan 15 door
keurmeesters en 6 door de politie. In 1 geval volgde vrijspraak,
in 3 ontslag van rechtsvervolging, in 3 werd geen vervolging
ingesteld, terwijl in de 14 overige veroordeeling plaats had, met
vermelding in een der plaatselijke bladen.

Uit het verslag van den gemeente-veearts Dr. D. A. de Jong Jzn.
blijkt dat (behalve besmettelijke ziekten volgens de wet van
20 Juli 1870, waarbij het Veeartsenijkumlig Staatstoezicht de
noodige maatregelen trof) wegens ziekten van de markt werden
verwijderd of aldaar niet werden toegelaten: 1 stier, 49 koeien,
2 vaarzen, 1 pink, 7 graskalveren, 2 schapen, 1 geit en 1 varken
en wel om de volgende redenen: abscessen: 4 graskalf; actino-
mycose: 2 koeien; acute koortstoestand 1 koe; arthritis chro-
nica: 1 koe; cachexie: 3 koeien, 2 graskalveren; diarrhee: 1
koe; kreupelheid: 2 koeien, l vaars; paralytische verschijnselen:
1 schaap; paretische verschijnselen: 1 schaap; prolapsus recti:

1 varken; retentio secundinarum: 2 koeien; tuberculose: 33
koeien (waaronder 4 met uiertuberculose), 1 vaars, 1 pink,

2 graskalveren; tumoren: 1 graskalf; tympanitis: 3 koeien,
1 stier; verwonding: 1 koe, 1 geit.

Op verzoek der politie werden 33 van dolheid verdachte hon-
den, welke menschen hadden gebeten, onderzocht en éénmaal
werd obductie verricht van een bond, welke onder verdachte
verschijnselen was gestorven. Het resultaat van het onderzoek
was steeds negatief. v. E.

Keuring van vee en vleesch te Dordrecht in 1900 (Keur-
meester
H. L. Ellerman Lzn.). — In 1900 werden levend ge-
keurd:
2471 runderen, 1257 kalveren, 51 schapen, 82 geiten,
4861 varkens, 1 speenvarken, 142 paarden, 1 ezel en 1 muil-

-ocr page 89-

ezel. Ingevoerd werden: rundvleesch 11607.\', Kg., kalfsvleesch
6167 Kg., schapenvleesch 297 Kg., varkensvleesch 5643^ Kg.,
paardenvleesch 310 Kg., gemengd vleesch 231561 Kg., gezouten
spek 56503|. Kg., gerookt spek 5427^ Kg., gezouten ham 23010
Kg., gerookte ham 15260\\ Kg., gerookt rundvleesch 6690^ Kg.,
gerookt paardenvleesch 21670^ Kg., vet 6071 Kg., diversen 17 7 0
Kg. (Ook de invoer-cijfers van het jaar 1899 zijn thans aan-
gegeven).

Het levend gekeurde vee, op slacktgewickt berekend (rund 325
Kg., kalf 85 Kg., schaap 15 Kg., geit 15 Kg., varken 150 Kg.
en paard 325 Kg.) vertegenwoordigt 1687215 Kg. en de invoer
bedraagt 178128 Kg. Berekend per dag, voor bet geheel aantal
inwoners (38804), is het bedrag aan vleesch per dag en per
inwoner 131.7 gram.

Afgekeurd werden: 22 runderen en 474^ Kg. rundvleesch,
13 kalveren en 123 Kg. kalfsvleesch, 2 schapen, 1 geit, 5 var-
kens en 109J Kg. varkensvleesch, benevens 40 Kg. varkenshuid,
18 paarden en 73 Kg. paardenvleesch.

Van runderen: 2 tongen, 189 longen, 81 levers, 9 harten,
5 nieren, 39 uiers, 1 uterus en 31 ongeboren vruchten; van
kalveren: 1 kop, 22 longen, 9 levers, 2 harten en 4 nieren;
vati schapen: 10 longen, 8 levers, 1
hart en 1 ongeboren vrucht;
van geiten: 3 longen en 9 levers; van varkens: 2 koppen, 1 tong,
153 longen, 13 levers, 3 harten, 3 nieren en 2 stel darmen;
van paarden: 2 koppen, 1 tong, 6 longen, 3 levers, 1 hart en
2 nieren; van het toebereide vleesch: gezouten Amerikaansch
spek 3 Kg., gezouten Amerikaansche ham 6 Kg., gerookte
Amerikaansche ham 3.\\ Kg., gerookte inlandsche ham 49 Kg.,
gerookt inlaudsch spek 19.7 Kg., gerookt rundvleesch 26\' Kg.,
gerookt paardenvleesch 166^ Kg., gerookte rundertongen 2, ge-
mengd vleesch 363.8 Kg. en gesmolten reuzel 25 Kg.

Onder de redenen voor afkeuring zijn o.in. aangegeven: bout-
vuur 1 rund en 77 Kg. kalfsvleesch; septische intoxicatie 15
runderen, 11 kalveren, 2 schapen, 1 geit, 4 varkens, 17 paarden,
Ö5 Kg. rundvleesch, 15 Kg. kalfsvleesch; tuberculose: 5 run-
deren, 328A Kg. rundvleesch, 2 tongen, 137 longen, 12 levers,
5 harten en 13 uiers, alle van runderen; 2 longen en 1 lever
van kalveren; 15 longen, 10 levers en 1 hart van varkens.

Bij het in de gemeente geslachte vee kwam tuberculose voor

-ocr page 90-

bij 5,63 pet. der runderen en bij 0,5122 pet. der varkens ; bij
kalveren werd de ziekte niet geconstateerd. Bij het ingevoerde
vee werd de ziekte waargenomen bij 19,93 pet. der runderen en
bij 0.769 pet. der kalveren.

Herkeuring had 5-uiaal plaats; in 3 gevallen werd de des-
kundige door den kantonrechter benoemd; viermaal stemde de
deskundige onvoorwaardelijk met de afkeuring in, terwijl hij
eenmaal aangaf dat onvoorwaardelijke afkeuring niet voldoende
was gemotiveerd, doch dat het somwijlen uit een oogpunt van
voorzichtigheid wenschelijk kan zijn dergelijk vleesch af te keuren.

Er werden 7 processen-verbaal opgemaakt, waarop in 6 ge-
vallen veroordeeling en in 1 ontslag van rechtsvervolging volgde.

v. E.

Abattoir te Groningen. — Het eerste verslag omtrent dit
abattoir (directeur
P. Bkündkrs) loopt van 1 Mei tot 31 Decem-
ber 1900. Op 1 Juli was het slachten in het abattoir verplichtend.
Gedurende Mei en Juni werden slechts geslacht: 22 runderen,
29 kalveren, 1 nuchter kalf, 6 schapen en 21 varkens.

In het geheel werden geslacht : 2896 runderen, 2407 kalveren,
485 nuchtere kalveren, 2088 schapen, 84 geiten, 8853 varkens
en 116 paarden ; bovendien voor export 61 runderen, 613 kal-
veren, 1777 schapen en 169 varkens. De invoer bepaalde zich
tot 1 rund, l schaap, 2 geheele en 2 halve varkens, 28054 Kg.
afval en 108803 Kg. vet (dit laatste in hoofdzaak uit België
afkomstig).

Afgekeurd werden van de in het abattoir geslachte dieren:
van runderen: 20 dieren, 49 borst- en buiksingewanden, 240
longen, 78 levers, 2 harten, 2 uiers, 22 uierhelften, 2 koppen,
3 tongen, 4 baarmoeders en 314 idem met ongeboren kalveren;
van kalveren: 5 longen, 2 levers; van nuchtere kalveren : 9 die-
ren; van schapen: 2 dieren, 16 longen, 91 levers; van geiten:
1 kop en 3 levers; van varkens: 4 dieren, 1 borst- en buiks-
ingewauden, 45 longen, 27 levers en 4 uiers; van paarden:
7 dieren, 2 borst- en buiksingewanden, 2 uierhelt\'ten en 1 kop.
Hiervan werden gesteriliseerd 13 runderen en 4 varkens. Van
het ingevoerde werden afgekeurd: van runderen; 29 levers; 56
nieren, 3 tongen en 624 Kg. vet; van kalveren: 2 levers; van
nuchtere kalveren : 2 levers ; van schapen : 5 levers ; van varkens :

-ocr page 91-

100 levers, 200 harten, 40 nieren, 6 tongen en 3 reuzels. De
redenen der afkeuring zijn niet in bijzonderheden vermeld.

Omtrent het abattoir zij slechts het volgende medegedeeld.

Van de stallen wordt weinig gebruik gemaakt, daar particulieren
in de nabijheid van het slachthuis daarvoor zeer goedkoope ge-
legenheid aanbieden; ook het wegen van geslachte varkens en
van levend vee vindt weinig plaats; van de honderd koelcellen
zijn er 73 in gebruik genomen.

De ontvangsten bedroegen f24611,295en de uitgaven f 16474,96 s.

De oprichtingskosten bedroegen in het geheel f448038,525,
waarbij moet worden gevoegd aan rente f13000. In 1900 zijn
te dezer zake uitgegeven aan rente en aflossing f\'17077,65.

v. E.

Het „Abiturientenexameii" in Hongarije. — Aan de vee-
artsenijkundige hoogeschool te Budapest is, met ingang van dit
wintersemester, het „Abiturientenexamen" ingevoerd. Men
was
nieuwsgierig welke invloed dit zou hebben op het aantal nieuw
in te schrijven studenten. De resultaten waren verrassend. Vol-
gens mededeeling van den rector prof. Dr.
Hutyra zijn tot 1
October niet minder dan 49 ,, Abituriënten" ingeschreven, namelijk
37 ,,Gymnasial-" en 12 „Real- Gymnasial-Abiturienten." In plaats
van minder, zijn dus meer studenten toegelaten dan onder de
vroegere verhoudingen gewoonlijk het geval was.
(Berliner
thierdrztliche Woclienschrift,
10 October 1901.) W. C. S.

Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde.

Verslag omtrent de geldmiddelen der Maatschappij
over het jaar 1900.

De financiëele toestand der Maatschappij mag voor het jaar
1900 gunstig worden genoemd.

Aan contributie werd, dank zij het aantal nieuwe leden, f 61,—
meer ontvangen dan de raming bedroeg. De buitengewone in-
komsten waren gering; aan intrest werd f 11,20 ontvangen, terwijl
het bedrag voor oude afleveringen van het tijdschrift slechts f 1,50
was.

-ocr page 92-

De uitgaven komen met de begrootingsposten zoo goed als
overeen; geen uitgaven werden gedaan voor het onderzoek naar
geheimmiddelen, noch voor de commissie in zake reorganisatie
van het veeartsenijkundig onderwijs. De eenige buitengewone
uitgaaf — een bedrag van f\'29.30 — was bestemd voor de
vertegenwoordiging, enz. bij het 50-jarig jubileum van Dr.
Wil-
lems
te Hasselt.

Op 31 December 1900 was er een saldo van f392,07 in kas.

Ook nu weder moet de aandacht er op worden gevestigd dat
de penningmeesters van enkele afdeelingen verzuimen de contri-
butie op tijd te innen, waardoor de bedragen te laat bij het
Hoofdbestuur inkomen. Dit geeft tot allerlei bezwaren en soms
tot veel correspondentie aanleiding, terwijl bovendien het rente-
cijfer klein blijft. In het voorgaand verslag werd dezelfde klacht
geuit; zij had, blijkens ondervinding gedurende den loop van dit
jaar opgedaan, weinig resultaat; het Hoofdbestuur spreekt de
verwachting uit dat de penningmeesters er voortaan meer rekening
mede zullen houden.

Van het lid der Algemeene afdeeling, bedoeld in het voor-
gaand verslag, is 15 Juli 1901 de contributie over de jaren 1899
en 4900 ontvangen; voor 1901 is hij geen lid meer.

Utrecht, 10 September 1901.

Namens het Hoofdbestuur,

de penningmeester-bibliothecaris,
van Esveld.

f 183.80®
» 11.20
» 4.00

Overzicht van liet geldelijk beheer over het jaar 1900.

Ontvangsten:

Saldo over het jaar 1899 .........

Rente óver 1899............

Contributie één lid der afdl. Noord-Holland over 1899

leden)

Transporteere

» Algemeene afdeeling (49 volle, 16 halve

285.00

. f 484.005
6

-ocr page 93-

Transport .

Contributie afdeeling Groningen (29 leden) .

» » Friesland (17 leden) . . .

» » Gelderland-Overijsel (47 leden)

» » Utrecht (39 leden) ....

» » Noord-Holland (25 leden)

» Zuid-Holland (19 ledeu) . .
» Nieuwe afdeeling Zuid-Holland (34 leden)
» afdeeling Zeeland (16 leden).
» » Noord-Brabant-Limburg (32

leden)..........

Opbrengst van oude afleveringen van het Tijdschrift,

f

25.23
1.80

» 28.53
» 2.65

63.76
4.535

6.50

O 7r.

1\'

» 22.95
» 13.40

72.60
» 100.00
1.50
5.00

» 29.30
» 392.07

f 1517.505

na restitutie aan den uitgever

Uitgaven

Tijdschrift (deel XXVII) ....

Drukwerk.........

Lokaalhuur........

Redactie van het Tijdschrift . . .

Verschotten redactie,.....

» van den voorzitter

i> » » \'lste secretaris

» » » 2(le »
» » » penningmeester

Kosten van incasseeren.....

Reiskosten van het Hoofdbestuur:

aan den voorzitter......

» » onder-voorzitter.
» » l3tc secretaris ....
» » 2de » ....
Onderhoud en assurantie der bibliotheek
Onkosten der Algemeene vergadering .
Aan het congres voor openbare gezondheidsregeling
Voor het 50-jarig jubileum van
Dr. Wit.lems te

Hasselt..............

Kassaldo op 31 December 1900.......

f 484.005
» 116.00
68.00
» 188.00
» 156.00
» 100.00
76.00
» 136.00
64.00

» 128.00

» 1.50
f 1517.505

601.49
49.50
17.00
180.75

-ocr page 94-

Overzicht van liet geldelijk beheer over 1900,
in verband met de begrooting.

Ontvangsten

Werkelijk. Begrooting.

Saldo 1899 .........f 183.805 f —

Rente belegde gelden......» 11.20 » —

Contributie.........> 1321.— » 1260.-

Onvoorziene inkomsten.....» 1.50 *> —

f 1517.505 f 1260.

Uitgaven.

Workolijk. Begrooting.

Aan Tijdschrift.......

f

601.49

f

600.—

,, drukwerk .......

49.50

11

50.—

„ lokaalhuur.......

5>

17.—

11

12.50

„ redactie........

1!

180.75

11

180.—

„ verschotten, briefport, zegels, enz.

63.76

1*

60.—

,, kosten van incasseeren

1)

4.535

11

5.—

„ reiskosten voor het Hoofdbestuur.

Ï1

72.60

1 *

75.—

,, onderhoud en assurantie der bi-

bliothe\'ek.......

1)

100.—

1t

100.—

„ onderzoek geheitnmiddelen

»>

11

50.—

„ de reorganisatie-commissie . .

tl

11

50.—

,, onkosten Algemeene vergadering

1.50

11

„ het congres voor openbare gezond-

heidsregeling ......

»1

5.00

„ onvoorziene uitgaven ....

V

29.30

1>

77.50

Kassaldo op 31 December 1900 . .

11

392.07!)

11

f 1517.505 f1260.—

1) Van dit saldo to resorveeren vjjftig gulden voor liot „onderzoek van
geheimmiddelen."

-ocr page 95-

Verslag omtrent den toestand van de bibliotheek der
Maatschappij over 1900/1901.

Ook dit jaar loopt het verslag van September tot September.

Van alle kanten werd onze bibliotheek goed bedacht.

Behalve voor ruil- en recensie-exemplaren werden 206 stukken
ontvangen, waarvan de titels deels zijn aangegeven in afi.. 10 van
deel XXVIII en deels hier achter zijn geplaatst. Bij het naslaan
er van zal men veel stukken van oudere veeartsen aantreffen,
welke voor ons van groot belang zijn.

Onder hartelijke dankbetuiging aan de gevers vermeld ik de
naamlijst (de bijgevoegde getallen duiden het aantal geschonken
stukken aan):

H. Anker te Oudewater 2, P. Baerends te Arnhem 1,T. A. L.
Be el te Roermond 8, M. G. de Bruin te Utrecht 7, F. W. van
Dulm
te Arnhem 5, H. L. Ellerman Lzn- te Dordrecht 12,
L. van Es te Alabama 1, D. F. van Esveld te Utrecht 9,
A.
van Eijsden te Utrecht 1, Dr. H. J. Hamburger te Utrecht 3,
A.
W. Heidema te Groningen 31, W. F. A. Hilwig te Heusden 1,
J. J. Hinze te \'s-Gravenhage 1, K. Hoefnagel te Utrecht 2,
I)r. D. A.
de Jong Jzn. te Leiden 2, J. ue Jongh te Nijmegen 12,
E. C. Koens te Utrecht 1, H. A. Kroes te Dwingeloo 2, H. M.
Kroon te Deventer 63, A. van Leeuwen te Groningen 4, H. J. 0.
van Lent te Tie.1 1, Dr. G. A. van Lier te Utrecht 1, J. Th. van
Lohuijzen
te Winterswijk 1, A. Marcus te Groningen 4, E. A. L.
Quadekker te Nijmegen 1, Th. G. van Rijssel te Dordrecht 9,
W. C. Schimmel te Utrecht 6, Dr. H. J. van der Sciiroeff te
Utrecht 1, D.
van der Sluijs te Amsterdam 1, II. van Staa
te Leeuwarden 1, Dr. D. G. Ubbels te Utrecht 1, F. S. J. Veezg
te Zutfen 5, G. C. Duval Verweij te Amsterdam 3, Laboratorium
te Weltevreden 3.

Veelvuldiger dan andere jaren werd van de bibliotheek gebruik
gemaakt, n.1. door 34 personen, waarvan 23 van buiten de stad.
Hieronder behoorden 4 leerlingen en 4 niet-veeartsen. In het
geheel werden 174 nummers uitgeleend. Een enkele maal wordt
restitutie van port wel eens vergeten, wat ten nadeele komt
van de subsidie voor de bibliotheek bestemd, welke voor dit jaar
f 100 bedraagt.

-ocr page 96-

Terwijl uit die jaarlijksche bijdrage alles moet worden voldaan,
b.v. assurantie, briefport (niet onaanzienlijk), vracht, transport-
loon, boekenkasten en onderhoud van kasten en boeken, gelukte
het toch steeds om met het geld rond te komen. Dit jaar (de
bijdrage loopt van Januari—-Januari) is echter een zoo groote
aanslag op de kas gepleegd, dat ik op het oogenblik zelfs reeds
in voorschot ben. De toestand is evenwel buitengewoon.

Aan de veeartsenijschool lieb ik een zitkamer gekregen, en
• wel het lokaal vroeger gebruikt als bureau van den directeur.
Daarin, en dus steeds bij de hand, is tlians de bibliotheek der
Maatschappij gevestigd. Beter kon het niet; een ruim en droog
lokaal, met uitstekende verlichting en heerlijke gelegenheid om
te werken.

De overhuizing bracht natuurlijk onkosten mede, en de kasten,
geplaatst in bet lokaal waar vroeger het natuurhistorisch museum
was, hadden door vochtigheid zeer veel geleden. Twee moesten
worden geschilderd en de derde in de was gezet, waardoor de kas
zoodanig is uitgeput dat voor het opknappen van boeken en
vooral voor het innaaien van stukken zeer weinig geld disponibel
bleef. Ik koester dan ook de stille hoop, dat de Algemeene ver-
gaderiug mij zal verrassen, door uit het batig saldo over 1900
een som van f 50 te bestemmen tot verhooging der subsidie over
het loopeude jaar.

Als voorgaande jaren wordt in de bijlage opgave gedaan van
boekeu en tijdschriften, meerendeels als ruil-exemplaren voor ons
tijdschrift ontvangen.

Utrecht, 5 September 1900.

Namens het Hoofdbestuur,
de penningmeester-bibliothecaris,
Van Esveld.

Bijlagen.

1. Verslag van de handelingen verricht door het Nederlandsch
Landbouw-comité over 1900. Amsterdam, J. H.
de Bussy
1901.

2. Friesch rundveestamboek 1901, afl. 27. Leeuwarden, N.
Miedema & Co. 1901.

#

-ocr page 97-

3. Tijdschrift voor Veeartsenijkunde, deel XXVIII.

4. \'s Rijks Veeartsenijschool te Utrecht. Programma der
lessen voor het schooljaar 1901/1902.

5. \'s Rijks Landbouwschool te Wageningen. Programma voor
het leerjaar 1901/1902.

6. Veeartsenijkundige bladen voor Nederlandscii-Indië, deel
XIII compleet.

7. Weekblad voor zuivelbereiding en veeteelt, Gdo jaargang
compleet; 7de jaargang, nos. 1—22.

8. Landbouw weekblad, 9de jaargang compleet; 10do jaar-
gaug, n08. 1—35.

9. Hippos, weekblad gewijd aan de belangen van paarden-
fokkerij en van paardensport, 10do jaargang compleet;
lldo jaargang, n. 1 —14.

10. Het paard, geïllustreerd weekblad voor fokkers, houders
en liefhebbers van paarden, 7do jaargang, nos. 1—35.

11. De hoefsmid, 6do jaargang, nos. 1—8.

12. Friesch weekblad, gewijd aan de belangen van Volkswel-
vaart, Landbouw en Veeteelt, n08. 36—87.

13. Landbouwkundig tijdschrift, deel 1900 compleet; deel 1901
n08. 1—5.

14. Orgaan van de vereeniging van oud-leerlingen der Rijks Land-
bouwschool, 12do jaargang compleet; 13do jaargang, n08. 1—8.

15. Tijdschrift voor Nijverheid en Landbouw in Nederlandsch-
Indië, deel 61 en 62 compleet; deel 63, afl. 1.

16. Hygiënische bladen, deel III compleet; deel IV, n08. 1—8.

17. Tijdschrift voor sociale hygiëne en openbare gezondheids-
regeling, 2dc jaargang compleet; 3do jaargang, n08. 1—7.

18. Weekblad van het Nederlandsch Tijdschrift voor Genees-
kunde, deel II, 1900 en I, 1901 compleet; deel II, 1901,
nos. 1—9.

19. Geneeskundige Courant, jaargang 54 compleet; jaargang 55,
nos. 1 - 35.

20. Militair geneeskundig Tijdschrift, deel IV compleet; deel

V, nos. 1—2.

21. Deutsche thierärztliche Wochenschrift, Jahrgang VIII
vollständig; Jahrgang IX, n08. 1—35.

22. Zeitschrift für Fleisch- und Milchhygiene, Jahrgang XI.

23. Oesterreichische Monatsschrift für Thierheilkunde, Jahr-

-ocr page 98-

garig XXV vollständig; Jahrgang XXVI, n03. 1—9.

24. Thierärztliches Centraiblatt, Jahrgang XXIII vollständig
Jahrgang XXIV, n°3. 1—25.

25. Schweizer Archiv für Thierheilkunde, Band 42 vollständig;
Band 43, nos. 1—4.

26. Recueil de médecine vétérinaire, série 8, tome VII com-
plète; tome VIII, n03. 1 — 15.

27. Revue vétérinaire, année XXV complète; année XXVI,

nos 1—9_

28. Le progrès vétérinaire, année XII complète; année XIII,
premier semestre complète, deuxième semestre, nos. 1—8.

29. Le bulletin vétérinaire, n03. 68—79.

30. Annales de médecine vétérinaire, année XLIX complète ;
année L, n03. 1—8.

31. L\'Echo vétérinaire, année XXX complète; année XXXI,
n03. 1 — 5.

32. Archives des sciences biologiques à St. Pétersbourg, tome
VIII complète.

33. The Journal of comparative pathology and therapeutics, vol.
XIII complete; vol. XIV, n»3. 1—2.

34. The Journal of comparative medecine and veterinary archives,
vol. XXI complete; vol. XXII, n03. 1—8.

35. Maanedsskrift for Dyrlaeger (Kopenhagen), Band XII, n03.
5—12; Band XIII, n03. 1—4.

Bibliotheek van Hollandsche veeartsenijkundige

werken.

(20"" vervolg.)

Van II. M. Kroon te Deventer:

II. M. Kroon, Een veulenziekte. Veldpost 21 Oct. 1891.

Idem: Zure melk, stollen, vroeg verkazen, schiften, omgaan
van de melk. Id.
14 Oct. 1891.

Idem: Over winterbeslag. Id. 7 Nov. 1891.

Idem: Verslag van een voordracht over: Bestrijding van be-
smettelijke veeziekten. Nieuws en Adv.blad voor Elburg, Hattem,
enz., van 30 Januari
1892.

-ocr page 99-

Idem: Vloer en strooisel in den paardenstal. Veldp. 19 Mrt. 1892.

Idem: Boekbeoordeeling. D. Schurink, De uier. Id. \'23
Maart 1892.

Idem: De aardpeer of topinambour (Heliantlius tuberosus).
Id. 11 Mei 1892.

Idem: Het nut van aromatische, zure en bittere planten in
de weide. Id. 20 Juli 1892.

Idem: Een eu ander uit voordrachten over: besmettelijke ziek-
ten en uierziekten en melkgebreken. Pr. Overijs. eu Zwolsche
Crt. van 7 April 1893.

Idem: Van weer en wind. Ned. Landb. Wbl. 1893, nos. 15
16, 17 en 19.

D. Schurink, Levering van melk aan zuivelfabrieken en opvoe-
den vau jonge kalvers. Id. 1893, n°. 16.

II. M. Kroon, Doornappel, bilzenkruid en tabak. Veldpost
18 Oct. 1893.

Idem: Waarom moeten wij melken tot den laatsten drop ? De
Noordholl. van 30 Dec. 1893.

Idem: Verslag van een voordracht over: paardenvoedsel. Devent.
Crt. van 26 Januari 1894.

Idem: Verslag van een voordracht: Besmettelijke ziekten van
ons vee. Pr. Overijs. en Zwolsche Crt. 18 Mei 1894.

Idem: De teken. Veldp. 35 Aug. 1894.

Idem: Maïs en paardenboonen. Id. 8 Sept. 1894.

Idem: Het hoofd van een paard. Id. 6 Oct. 1894.

Idem: Ooren en oogen van het paard. Id. 24 Oct. 1894.

Idem: De bals van een paard. Id. 7 Nov. 1894.

Idem: Verslag van een voordracht: Het mesten van varkeus.
Pr. Overijs. en Zwolsche Crt. 5 April 1895.

Idem: Hondenfokkerij. Over infectie. Ned. Jager 5 Oct. 1895.

Idem: Rashonden-galerij. Kortharige St. Bernardshond. Id.
12 eu 19 Oct. 1895.

Idem: Het coupeeren van ooren. Is deze diermarteling nood-
zakelijk? Id. 19 Oct. 1895.

Idem: Rashonden-galerij. Black and Tan terrier. ld. 9 Nov.
1895.

Idem : De hondenziekte en hare voorbehoeding. Naar bet Duitsch
van M.
Reuter. Ned. Hondensport. Bijvoegsel Ned. Jager 1896?
n°. 16, 17, 18, (?) 19, 20, 23, (?) 30.

-ocr page 100-

Idem: Ziekten der hazen. Ned. Jager 1895, noa. 10, 11, 13
en 1896, nos. 16 en 19.

Idem: Het doorslikken van vreemde voorwerpen bij honden.
Id. 1895, n°. 11.

Idem: Lintwormen bij hazen. Id. 1896, n°. 23.

Idem: Gestorven reeën. ld. 1896, n°. 28.

Idem: Hondsdolheid. Ned. Hondensport 1896, n°. 42.

Idem: Familieteelt. Id. 1896, n». 4,9.

Idem: De invloed der castratie bij verschillende dieren. Ned-
Jager 1897, n». 75.

Idem: Mond- en klauwzeer bij het wild. Id. 1896, n°. 61 en
1897, n°. 71.

Idem: Huidziekten bij den hond. Ned. Hondensport 1887, nos.
70, 73, 90.

Een vyfvoudige hond. Boekaankondiging van: W. S. Stüvkn,
De houd, zijn lichaamsbouw en zijne inwendige organen 1897.
Id. 1897, n°. 90.

II. M. Kroon, Verslag van een voordracht: Over melk. Bak-
kers-bonds Crt. 3 Maart 1898.

Idem: Het pasteuriseeren van melk. Denemarken wijst ons
weer den weg. l)e twee provinciën 1899, n°. 1.

Idem: Een nieuwe wijze van pekelen. Id. 1899, n°. 2.

Idem: Turfstrooisel in den paardenstal. Id. 1899, n°. 7.

Idem: De regen. Id. 1899, n°. 9.

Idem: Hoefbeslag. De Landbouwgids 1900, nos. I, 4, 5, 7, 8,
9, 10 en 11.

Idem: Gallen bij paarden. Id. 1900, nus. 19, 20 en 21.

Idem: De nageboorte bij het melkvee. Id. 1900, n°. 23.

Idem: De Engelsche varkensrassen. Id. 1900, n°. 43.

Idem: Gallen bij koeien. Id. 1900, n°. 44.

Idem: Lood vergiftiging bij faisanten. Ned. Jager 1901, n0.-285.

Idem: Landbouwkroniek: Verbetering van het varkensras.
Een rundveestamboek. Onze paarden worden te klein. De 10 °/0,
leerplicht en wedstrijd met maaimachines. Onze veehouders moeten
den kalfroom eens probeeren. Een twee-jarigecursus in hoefbeslag
te Voorst. Lijnnieelvervalsching. Rijstmeel. Hoe ziet men gemak-
kelijk of eieren bedorven zijn? Tuberculose en de tuberculose-
wet. Deventer Crt. 1901, n03 5, 7, 8, 10, 12 en 16.

Idem: De tuberculose bij het vee. Id. 1901, n<>. 19.

-ocr page 101-

Idem: Rundvee-tuberculose-wet 1901. Devt. Crt. 1901, n». 22.
De exportvleeschhandel. Rapport der Commissie, benoemd door
de Geldersch-Overijs. Maatsch. van Landbouw. Secretaris: H. M.
Kroon.

Van den heer II. J. Hamburger te Utrecht:
De opzetteugel, door „Een paardenarts". N. Rott. Crt.
9 Aug. 1901.

Van den heer L. van Es, M. D., V. S., te Alabama:
Hemiplegia laryngis in the horse (roaring), bij Prof. M. H. J.
P.
Thomassen. The Journ. of Comp. med. a. vet. Archives 1901.

Van den lieer Dr. D. A. de Jong Jzn. te Leiden:
Verslag der vee- en vleeschkeuring te Leiden over 1900.
Verslag over 1900 van den gemeente-veearts te Leiden.

Van den heer F. S. J. Veeze te Zutfen :

Rapport in zake de oprichting van een stedelijk slachthuis te
Enschede, dato 10 Oct. 1900.

Lee, Het mond- en klauwzeer en zijne bestrijding in Nederland.
Ned. Landb. Wbl. 17 Dec. 1898 en 14 Jan. 1899.

A. A. van Pelt Lechner en C. A. Vogel, Aanmerkingen op
bovenstaand artikel, ld. 31 Dec. 1898.

F. S. J. Veeze, Tuberculine-injecties bij de keuringen van
fokstieren van wege de provinciale commissie voor de veefokkerij
in Noord-IIolland. Id. 10 Maart 1900.

Van den heer T. A. L. Beel te Roermond:
Verslag van het openbaar slacht- en koelhuis te Roermond over
1900. Overdruk uit het gemeente-verslag,

T. A. L. Beel, Practische gids voor het samenstellen en de
bediening der ijsmachines systeem
Raoul Pictet. Uit het Fransch.
Roermond,
J. J. Romen en Zn. 1901.

Dr. W. H. Nolens, De slachthuiskwestie. Venl. Crt. 19
Maart 1901.

Van den heer F. W. van Dulm te Arnhem:

Verslag der Commissie tot bevordering der paardenfokkerij in

-ocr page 102-

Gelderland, omtrent haar handelingen en lotgevallen in het
jaar 1900.

Verweerschrift door de Commissie tot bevordering der paarden-
fokkerij tegen de onwelwillende en onjuiste beoordeeling van
haar arbeid in de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Arnhem,
16 Juli 1901.

Het bévorderen der paardenfokkerij door stationneering van
dekhengsten van wege de (provinciale) regeering. (1901.)

Van den heer A. W. Heidema te Groningen:

G. Eijng Tichelaar, Kunstmatige bevruchting. Het Paard
1901, n°. 22,

A. van Leeuwen, Parasitaire oogontsteking bij een paard,
ld. 1901, n°. 23.

A. W. Heidema, De wet op de paardenfokkerij is tot stand.
Id. 1901, n°. 25.

,1. Vlaskamp, Paarde-horzels en hunne maden. Id. 1901,
n°. 26.

A. v. L(eeuwen), Kwade-droes in België en in Engeland.
Id. 1901, n0. 27.

L. L., De kern-tentoonstelling en de afdeelingstentoonstelling
te Middelburg. Id. 1901, n». 28.

A. v. L(eeuwen), De hippische feesten te Winschoten. Id.
1901, n°. 30.

A. W. Heidema, Concours hippique te Zutplien op 21 Juli
1901. Id. 1901, n°. 30.

Idem: betreffende de wet op de paardenfokkerij. Id. 1901,
n°. 31.

Idem: Mr. C. .1. Sickesz. Id. 1901, n». 31.

A. v. L(eeuwen), Paarden- en veeverzekering. Id. 1901,
n°. 32.

A. W. H(eidema), Invoer van Amerikaansche paarden naar
Duitschland. Id. 1901, n». 32.

A. van Leeuwen, Weddenschappen tusschen fokvereeiiigingen
en De Paardenhandel in de Vereenigde Staten van Amerika.
Id. 1901, n°. 33.

F. W. van Dulm, Over zijbeen. Id. 1901, n°. 35.

A. W. Heidema, Wijzigingen in de militaire leden der pro-

-ocr page 103-

vinciale regelings- en keuringscommissie voor de verschillende
provinciën. Id. 1901, n°. 35.

Idem: De aankoop van hengsten in Oost-Friesland en Oldenburg,
van wege de Pruisische Regeering in 1901. Id. 1901, n°. 34.

Van den heer W. C. Schimmel te Utrecht:

W. C. Schimmel, Iets omtrent de bepaling van den leeftijd
bij het paard boven 10 jaar.

Idem: Die Spatoperation nach Bosi. Oest. Monatsschr. 1899, n°. 2•

Idem: Zur Ursache des erworbenen Stelzfusses bei Fohlen.
Id. 1899, n°. 4.

Idem: Das subcutane Operiren ist nicht mehr zeitgemiiss.
Id. 1899, n°. 7.

Van de Regeering:

Bepalingen tot bestrijding van de tuberculose onder het rund-
vee. Ontwerp van wet met memorie van toelichting.

Idem: Voorloopig verslag, dato 29 Maart 1901.

Idem: Memorie van antwoord met het «Voorstel door de meer-
derheid der Staatscommissie, benoemd bij Koninklijk besluit van
18 Mei 1898, n°. 16, aan de Koningin aangeboden dato 6 Juni
1899, no. 334». Nota door Dr. A. W. II. Wirtz, lid tevens
secretaris der Staatscommissie, aangeboden dato
26 Januari 1 900
en «Gewijzigd ontwerp van wet».

Van den beer E. A. L. Quauekker te Nijmegen :

Verslag omtrent de exploitatie van het slachthuis te Nijmegen
over het dienstjaar 1900.

Van den heer H. Anker te Oudewater:

H. Anker, Het ontwerp: rundvee-tuberculosewet. Circulaire,
dato 12 Juli 1901 aan de plaatsvervangende districtsveeartsen.

Van den heer H. L. Ellerman Lzn. te Dordrecht:

Verslag omtrent de keuring van vee en vleesch te Dordrecht
over 1900.

Het Repertorium (Hekmeijer—Rienuerhof en Hekmeijer—van
Hasselt
), deel I—VI.

G. ten Haaff, Kort vertoog nopens den aart der tegenwoordig
woedende ziekte en sterfte der runderbeesten, mitsgaders een op
reden steunend, en door de bevinding beproefd, middel ter ge-
nezinge voorgesteld. Rotterdam,
Ruinier Arrenberg 1769.

-ocr page 104-

Jhr. B. van Merlen, Het op adem brengen (entraineren) van
kavallerie-, officiers- en jagtpaarden. Uit het Hoogduitseh. Haar-
lem,
J. B. van Lochem Jr. 1850.

Dr. H. van Capelle, Iets over de longziekte onder het rund-
vee en hare bestrijding in Nederland. Volks-Almanak van de
Maatsch. «tot nut van \'t algemeen», 1875.

H. Grone.berg, Voorbehoedmiddelen tegen, en geneeswijze van
de besmettelijke longziekte onder de runderen. Tweede druk.
Doesborgh, A. F. H.
van Tr. de Bruyn 1847.

Jb. van Dam, Mededeelingen van het tentoongestelde door de
Holl. Maatsch. v. Landbouw te Leiden op 22—26 Sept. 1864.
Dr.
A. Numan, Veeartsenij kundig magazijn. Compleet.

Van den Directeur van het laboratorium te Weltevreden:
Mededeelingen uit bet laboratorium voor pathologische anatomie
en bacteriologie te Weltevreden over het jaar 1900. Geneesk.
Tijdschr. v. Ned.-Indië 1901. Verschillende overdrukken uit bo-
venstaand verslag.

J. de Haan, De oorzaak van het kankergezwel. Geneesk.
Tijdschr. Ned.-Indië 1900.

J. K. F. de Does, Boosaardige dekziekte in het Soemadangsche.
Veearts. BI. Ned.-Indië 1900.

Van den heer G. A. van Lier te Utrecht: Die Durchlässigkeit
der rothen Blutkörperchen für die Anionen von Natriumsalzen.
Inaugural-Dissertation. Utrecht,
L. E. Bosen en Zn. 1901.

Van den heer J. de Jongh te Nijmegen:
Een stamboek voorä Sandelhout-paarden. Bat. Nieuwsblad
1893, n». 45.

Militaire causerie. Achteruitgang van de Indische paardenrassen.
Id. 1893, n0. 42.

Indische paarden. De Locomotief 1895, n°. 13.
E. R. Over den achteruitgang van het Australische paard.
Id. 1895, n°. 94.

Creusesal, Paardrijden op Java. Samarang, G. C. T.van Dorp & Co <
1895.

Officiëele stukken, handelende over proeven met in Meester-Cor-
nelis vervaardigd hooi, Australisch haverstroo en kaf, met enkele aan-

-ocr page 105-

teekeningen. Tijdschrift voor Nijverheid en Landbouw in Ned-Indië-

M. Logeman, Paardenbeschuit.

Hondsdolheid, Rabies canina. Hydrophobia. Lyssa (W. J. Esser?).

Absyrtus. Militaire veterinaire dienst in het Indisch leger.
December 1882.

0. Schieferli, Een woord tegen het Preangerpaard. Soerabaia,
Mei 1887.

O. J., Aankoop van Remonten voor de Bengaalsche cavalerie.
Java-Bode.

0. W. F. Happé, Verslag der zending naar Australië. Salatiga,
23 April 1892.

Dr. A. Numan, Magazijn, deel 1 en II.

Van den heer II. J. van der Schroeff te Utrecht:

H. J. van der Schroeff, Ueber die Permeabilität von Leuko-
cyten und Lymphdrüsenzellen für die Anionen der Natriumsalze.
Inaugural Dissertation. Nijkerk,
C. C. Cali.enbacii 1901.

Vau den Heer D. G. Ubbels te Utrecht:

ü. G. Ubbels, Vergleichende Untersuchungen von mütter-
lichen Blute, fötalem Blute und Fruchtwasser. Inaugural-Disser-
tation. Utrecht, J. L. B
eijers 1901.

Van den Heer A. van Eijsden te Utrecht:

Teekeningen, bestek en voorwaarden voor het bouwen van een
stalgebouw voor
46 paarden met remise voor tramwagens, zieken-
stal voor 8 paarden, smederij en verdere bijkomende werken, 1901.

Van den heer ü. F. van Esveld te Utrecht:

De tuberculose wet 1901 in het «Nederlandsch congres voor
openbare gezondheidsregeling». Utr. pr. en sted. Dagbl. 9 Juni
1901.

De gemeente-slachtplaats. Id. v. 14 Juli 1901.

Utrecht, 5 September 1901.

De bibliothecaris,
Van Esveld.

Mededeelingen van het Hoofdbestuur.

Als lste secretaris in de afdeeling Noord-Brabant—Limburg
is opgetreden
J. A. Klauwers te Tilburg.

-ocr page 106-

Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1902.

Departement van Oorlog. Meer. Drie paardenartsen lste klasse
(kapiteins) meer en drie idem 2de klasse (eerste-luitenants) min-
der .................f2400.—

Minder. Een dirigeerend paardenarts (lnitenant-kolonel) minder

en een idem (majoor) meer.........f 400.—

Er is gerekend op drie paardenartsen der l3te klasse meer en
drie paardenartsen der 2de klasse minder, en zulks met het oog
op de zoo gewenschte verbetering der positie van deze officieren,
van wie de oudste thans achttien jaar als zoodanig heeft gediend,
alsook in verband met de motieven, welke geleid hebben tot de
voorstellen, betreffende deze categorie van officieren, voorkomende
in het aanhangig wetsontwerp op de bevordering enz. bij de land-
macht.

Necrologie.

Den 26sten Januari 1900 overleed te Lith de veearts J. J. Noest,
die op 29 Juli 1842 zijn diploma behaalde als veearts der ILde
klasse. Na zijn eerste standplaats te Amerongen, vestigde hij
zich achtereenvolgens te Wageningen, Houten, Breukelen, Utrecht,
Houten, Velddriel en te Lith, waar hij zijn laatste levensjaren
doorbracht zonder echter praktijk uit te oefenen.

Personalia.

Gevestigd: te Hilversum C. A. Leenheer, te Oldehove A. Wolf.

Benoemd: bij Koninklijk besluit van 10 October 1901, n°. 29,
bij het personeel van den geneeskundigen dienst der landmacht:
tot dirigeerend paardenarts, met den rang van majoor, de paar-
denarts lste klasse A.
Overboscii te Breda, die gelijktijdig is
overgeplaatst naar het bureau van den geneeskundigen dienst te
\'s-Gravenhage; tot paardenarts l3tc klasse de paardenarts 2do
klasse A.
Frederikse te Amersfoort; tot paardenarts 2de klasse
de paardenartsen der 3de klasse bij het leger in Nederlandscli-
Indië J. N. A.
C. Scheepens en A. E. ten Broeke; door het
Nederlandsch Landbouwcomité tot lid der commissie welke den
vleesch-uitvoer in geheel Nederland zal bestudeeren en middelen
ter verbetering van den handel aangeven II.
M. Kroon te

-ocr page 107-

Deventer; tot lid van liet Friescli Genootschap voor Geschiedenis,
Oudheid- en Taalkunde H.
van Staa te Leeuwarden; tot keur-
meester van vee en vleesch te IJzendijke
L. Louter.

Gemachtigd: hij Ministerieel besluit van 27 September 1901,
n°. 8786, afd. A. Zl., tot het bijwonen van den cursus in bac-
teriologie, welke gedurende October—-November aan bet militair
hospitaal te Utrecht wordt gehouden A.
ten Sanüe Jr., plaats-
vervangend districtsveearts te Renkum en
H. A. Kroes, plaatsver-
vangend districtsveearts te Groningen 1). Ter tegemoetkoming in
de reis- en verblijfkosten is aan elk een toelage verstrekt van f 150.

Verplaatst: W. de Beijl van Nunspeet naar Akkrum, F. M.
de Leur van Weesp naar Hoorn, C. A. Leenheer van Hilversum
naar Nunspeet.

Ontslagen: Op verzoek eervol, met ingang van 1 Februari 1902,
de keurmeester aan bet abattoir te Nijmegen A.
van Heusden.

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende Augustus 1901.

(I)e cijfers tussclien ( > duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers.

j Longziekte (rund). [

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Tri chinen-ziekte.

Miltvuur.

Hor
dc
he

ö
M

a

T3
P
O

JS
pa

Bij ander vee. j

Rotkreupel.

Groningen . .

7

n

n

1

71

M

n

i (*)

n

2 (2)

n

71

71

Friesland. . .

30

V

V

3517 (65)

P

n

538 (368)

V

8 (2)

Tl

n

71

Drente. . . .

7

Tl

71

V

73 (")

n

1

M

1

v

7)

71

Overijsel . . .

7

n

n

n

547 (4°)

n

3 (2)

7)

T)

7)

71

Gelderland . •

3

•n

V

11

n

n

2 H

7)

2 (*)

n

71

71

Utrecht . . .

■n

V

V

7)

n

71

n

n

71

Noord-Holland .

7

tl

n

n

r>

7)

34 (2i)

71

13 (8)

n

V

81 (10)

Zuid-Holland

11

V

V

241 (io)

1)

7)

29 (is)

7)

2 (I)

»

71

71

Zeeland . . .

11

V

r>

43 (3)

71

n

71

93 (ss)

7)

..

»

V

71

Noord-Brabant .

14

V

V

12 (i)

n

7)

66 (<»)

7)

5 (5)

71

71

Limburg . . .

1

71

71

71

r>

7)

n

n

1

71

71

Totaal

98

71

71

3814 (\'O)

-

620 (57)

Tl

770 (548)

• \' 1

34 (23)

71

w

1

81 (i»)

(Staatscourant van 19 Sept. 1901, n°. 219.) V. E.

1). De heer H. A. Kroes verzocht en verkreeg uitstel.

-ocr page 108-

PRIMAIR SARCOOM VAN HET JEJUNUM BIJ HET

PAARD, \')

DOOR

H. M ARK ÜS.

Evenals bij den raenseh wordt bij onze huisdieren pri-
mair sarcoom van het darmkanaal zelden waarge-
nomen ; de in de veeartsenijkundige literatuur vermelde
gevallen zijn dan ook weinig talrijk. Enkele dezer waarne-
mingen ontleenen haar belangrijkheid vooral aan het feit,
dat de betreffende gezwellen gedurende het leven tot in-
grijpende stoornissen aanleiding gaven en ten slotte den
dood veroorzaakten.

Door Baranski 1) is een ossificeerend f i b r o s a r-
(C o o m (spoelcellig) van de linker bovenste colonlaag be-
schreven , dat gevonden werd bij een aan koliek gestorven
paard; het sectiebeeld liet geen twijfel over omtrent de
oorzaak van den dood. De tumor had namelijk faecaalstase
en ten gevolge daarvan een dwarse ruptuur van de linker
(onderste colonlaag teweeggebracht.

Rabf, 2) vond bij de autopsie van een vermagerd rund,
dat aan anorexie en diarrhee had geleden, een uitgebreide
inieuwvorming in het rectum en zeer vele kleinere en grootere
gezwellen in het colon en de dunne darmen. In het darm-

1  Baranski, Fibrosarcom der Darmicand als Ursache tödtlicher Kolik.
{(Archiv fier Thierheilkunde
1887, S. 337.)

2  Rabe, Ilannoverscher Jahresbericht 1875, S. 96.

-ocr page 109-

slijmvlies waren vele ulcera aanwezig. In de netmaag, de
pens en den slokdarm werden ook enkele gezwellen gevon-
den. Uit de beschrijving blijkt, dat
Rare met een klein-
rondcellig sarcoom (fibrosarcoom) heeft te doen
gehad.

Sticker *) vond een dubbel vuistgroot spoe 1 ce 11 ig sar-
coom aan den overgang van het colon in den endeldarm
bij het paard; ook in het mesenterium waren tumoren
aanwezig. Het darmgezwel had metastatisch nieuwvormingen
veroorzaakt onder het peritoneum en de pleura van de
linker longkwab en in het mediastinum.

Kitt 1) beschreef een sarcoma diffusum r e c t i
bij een rund; het gold een geval van geïnfiltreerd
darmsarcoom, waarbij de darm wand over grooter of
kleiner uitgestrektheid diffuus sarcomateus is geïnfiltreerd,
in tegenstelling met het solitair sarcoom, dat zich als
een omschreven, vrijwel ronde tumor in den darmwand
voordoet. Het hierboven vermelde geval van
Rabe moet ook
tot de geïnliltreerde vormen worden gebracht.

Uit een door Csokor 2) gegeven beschrijving blijkt, hoe
een darmgezwel door verbloeding den dood van het dier
kan veroorzaken. Bij een paard met sarcoma meiano-
des van lever, milt en coecum was de tumor in den darm-
wand door de peristaltiek losgescheurd; hierdoor trad een
doodelijke intra-intestinale bloeding op.

Een ander geval van d a r m m elan o o m is door Harrison 3)

1  Kitt, Sarcoma diffusum recti. Münchener Jahresbericht 1891 -\'92, S. 85.

2  Csokor, Innere Verblutung von der Blinddarmschleimhaut aus, in
Folge einer abgerissenen Melanose, bei einem Pferde. Oesterr. Vierteljahres-
schrift für wissenschaftliche Veterinärkunde, Band LIX, lieft II,
1883. S. 103.

3  Hakrison, Melanotischer Tumor im Coecum. Referaat: Oesterr. Vier-
tetjahresschrift für wissenschaftliche Veterinärkunde,
Band LX, lieft II.
Origineol: 77«\'
Veterinäry Journal, Octobcr 1883(f).

-ocr page 110-

vermeld geworden; ook hier was het coecum de zitplaats van
len tumor. Bij een 18-jarigen ruin, welke volgens den
eigenaar gedurende de laatste zes jaar steeds zwarte faeces
iad ontlast en aan koliek was gestorven, werd aan de punt
van den blinden darm een onregelmatig ronde, gedegenereerde
umor gevonden; dit gezwel woog 2 K.G. en was een in
degeneratie verkeerend m elan oom. De darminhoud was
zwart gekleurd.

Door mij werd in het voorjaar 1901 een primaire darm-
\'uraor waargenomen bij een 12-jarige bruine merrie, welke
uit een andere gemeente aan het abattoir te Amsterdam
ter slachting was aangevoerd. Bij de keuring van dit paard
werd aan het jejunum een kinderhoofdgroote nieuwvorming
gevonden, wegende 1075 gram, lang 16 cM., breed 15 cM.,
dik 13 cM. Het normale jejunum ging over in een vaste,
onregelmatige massa, welke aan haar gladde oppervlakte vele
verhevenheden droeg van uiteenloopende grootte; deze peri-
phere subsereuse woekeringen moeten worden beschouwd
als producten van den atypischen groei, welke over het alge-
meen den gezwellen eigen is.

De serosa van den darmwand zette zich, eenigszins ver-
dikt, op de gezwelmassa voort en bekleedde deze geheel;
het mesenterium jejuni hechtte zich ook ter plaatse van de
neoplasie aan den darmwand vast.

Ongeveer tegenover deze aanhechtingsplaats bevond zich
in de lengteas van het darmkanaal een vingerbreede strook,
waar het gezwel eenigszins weeker op het gevoel was en
men den indruk kreeg met vrijwel normalen darmwand te
doen te hebben; te dezer plaatse werd de neoplasie in de
lengterichting geïncideerd en over haar geheele dikte ge-
kliefd. Hierna bleek, dat genoemde strook werkelijk over-
eenkwam met een gedeelte darmwand, dat behalve eenige
hypertrophie der verschillende lagen, niets bijzonders aan-
bood; overigens was het jejunum over zijn geheelen omtrek

-ocr page 111-

innig met de nieuwvorming verbonden, welke zich met een
stompen vrijen rand duidelijk boven het niveau van het
hypertrophische wandgedeelte verhief. Op dezen rand ging
de mucosa van den darmwand op het gezwel over, zoodat
het aanmerkelijk gereduceerde darmlumen, gelegen tusschen
het hypertrophische darmwandgedeelte en den vrijen rand
van den tumor, geheel door slijmvlies was omsloten.

De sneevlakte van het gezwel bood het volgende beeld. De
uitwendige laag bestond uit de verdikte serosa, welke op onder-
scheidene plaatsen direct tegen het eigenlijk neoplastisch weef-
sel was gelegen; slechts hier en daar kon men nog gedeelten
van de darmmusculatuur onderkennen; van een ononder-
broken spierrok was echter geen sprake meer; bij de be-
schrijving der microscopische praeparaten zal ik gelegenheid
vinden op dit feit nader in te gaan. De tumor bestond uit
een geelbruin, vrij consistent weefsel, dat als een eenige
centimeters breede periphere randzone een vrijwel centraal
gelegen detritusmassa omgaf; deze detritus had een grijs-
groene kleur en wees op een sterk verval in het midden
der nieuwvorming.

De mesenteriaalklieren waren van knikker- tot
nootgrootte en hadden een deegachtige consistentie; bij in-
snijding zag men een gele, dik-vloeibare massa aan de
oppervlakte te voorschijn komen, welke bij microscopisch
onderzoek naast lymphcellen vele ronde, ovale en polygonale
vormelementen bleek te bevatten. Van de eenigszins verdikte
kapsel af gingen meerdere septa in het klierweefsel, dat in
kleur varieerde van grijsrood tot grijsbruin. In sommige
klieren was duidelijk verval waar te riemen; het weefsel
had ter plaatse een gele kleur en bestond uit kaasachtigen
detritus.

Het microscopisch onderzoek heeft zich uitgestrekt over
verschillende gedeelten van den darmtumor en de darni-
scheilsklieren. Wat de eerste betreft, werden onderzocht :

-ocr page 112-

a. de plaats van overgang van den normalen darmwand in
de nieuwvorming;
b. een gedeelte waar de neoplasie een
integreerend bestanddeel van den darmwand uitmaakte;
c.
een stukje uit den vrij in het darmlumen uitstekenden rand
van het gezwel;
d. een der jongere subsereuse processen.

De praeparaten geven het volgende te zien : daar, waai-
de gezwelvorming aanvangt, ziet men het darmepitheel, de
muscularis mucosae en het submuceuse weefsel ten deele,
op de neoplasie overgaan. Langzamerhand neemt de bind-
weefsellaag in omvang af, de muscularis mucosae lost zich
op in enkele bundels, welke onregelmatig verspreid te
midden der tumorcellen liggen; het epitheel wordt lager,
zoodat ten slotte het gczwelweefsel onbedekt in bet darm-
lumen promineert. Een zoodanige verhouding komt voor
aan den meer genoemden vrijen rand van den tumor. De
meest uitgebreide processen liggen in de submucosa,
want ook peripheer van den tumor bevindt zich nog een
aanzienlijke bindweefsellaag, welke haar van de darmmuscu-
latuur scheidt. In sommige praeparaten treedt deze situatie
op eclatante wijze te voorschijn; namelijk in die, waar men
tusschen twee gebieden van neoplastisch weefsel een vrij
sterke bindweefsclstrook aantreft, welke de verbinding vormt
tusschen het bindweefsel, peripheer van den tumor en dat
wat met muscularis mucosae en epitheel dc nieuwvorming
aan de zijde van het darmlumen bekleedt. Men ziet deze
velden van gezwel weefsel dan bijna geheel omgeven door
submucosa, zoodat omtrent de plaats van ontwikkeling
geen twijfel kan blijven bestaan.

In de diepste lagen van de submucosa, tegen de muscu-
laris aan, liggen zeer verspreid enkele kleine haarden, welke
men ook hier en daar
in de musculatuur, vooral in de
circulaire laag, aantreft.

Op sommige plaatsen is samenhang te bespeuren tusschen
de meer uitgebreide processen in de submucosa en de

-ocr page 113-

kleinere in de spierlaag. Tusschen de muscularis en de
serosa ligt een vrij aanzienlijke strook van neoplastisch
weefsel, welke ook liier en daar met de intramusculaire
processen samenliangt. De praeparatcn schenken ons de over-
tuiging, dat de tumor primitief is ontstaan in de sul)-
mucosa en zich van daar door de muscularis heen
heeft voortgezet onder de serosa; geheel hiermede in
overeenstemming zijn de volgende feiten: 1°. het voorkomen
van een onderbroken spierrok op de doorsnede van de
neoplasie (zie boven); 2°. het beslaan van sterke regressie
in dat gezwelgcdeelte, dat tusschen epitheel en muscularis
is gelegen en de hiermede verband houdende hoogere ouder-
dom van deze, in de submucosa gelegen processen; 3°. het
voorkomen van jongere erupties, direct onder de eenigszins
verdikte serosa.

De coupes uit de verschillende gedeelten van den tumor
geven, wat betreft den fijneren microscopischen bouw van het
gezwelweefsel, alle vrijwel hetzelfde beeld. Men ziet het veld
van den microscoop bedekt met ronde, ovale of polygonale
cellen, welke een duidelijk getingeerde vrij groote kern en
een relatief klein protoplasma-lichaain bezitten; in den regel
is het celprotoplasma slechts als een smal zoompje om
de kern zichtbaar. In de kernen komen kernlichaampjes
en enkele korrels voor. In sommige cellen kan men twee
kernen waarnemen of één groote kern; welke in het midden
is ingesnoerd; bij de laatste beelden is men geneigd aan
een directe kerndeeling met daaropvolgende celdeeling te
denken. Tusschen de tumorcellen kotnt een zeer weinig ont-
wikkeld bindweefselstroma voor, dat op sommige plaatsen bijna
geheel ontbreekt, op andere ietwat beter is waar te nemen. In
van GinsoN-praeparaten komen zoowel de kernen als de fijne
bindweefsel-fibrillen goed uit. In de intramusculaire haarden
komen tumorcellen en gladde spiercellen gemengd voor; ook
hier is het bindweefselstroma tot een minimum beperkt. Ietwat

-ocr page 114-

meer bindweefsel treft men in de subsereuse neoplasieën aan,
eensdeels tusschen verschillende kwabjes van neoplastisch
weefsel, anderdeels tusschen de gezwelcellen onderling;
steeds echter blijft het gezwelweefsel de overhand behouden.

De vaatrijkdom is gering; hier en daar treft men een
vaatdoorsnede aan met normalen vaatwand en een uit roode
bloedcellen bestaanden inhoud.

In coupes van de mesenteriaalklieren ziet men
van de periphere bindweefselkapsel af septa in het neoplas-
tische weefsel dringen; deze septa vormen ten slotte een
tamelijk sterk bindvveefselstroma, waarin de verschillende
cellen zijn gelegen, namelijk lymphocyten en cellen, welke
identisch zijn met die van den darmtumor. Deze elementen
komen innig gemengd voor; soms vormt het bindweefsel
een soort alveolus, waarin vele gezwelcellen liggen; voor
een deel zijn deze laatste op zulke plaatsen uitgevallen en
leverden zij waarschijnlijk een belangrijk contingent in den
cc ijkdoni van de dik-vloeibare massa, waarop hierboven
reeds is gewezen. Over het algemeen overtreft de grootte
der tumorcellen die der lymphocyten, en waar in het darm-
gezwel somtijds cellen met twee kernen vallen waar te
nemen, kan men in het neoplastisch weefsel der lympli-
klieren hier en daar cellen met drie of meer kernen aan-
treffen, ware reuzencellen.

Op grond van het microscopisch onderzoek aarzel ik niet
het darmgezwel als sarcoo m te beschouwen en meen ik
het ingevolge de grootte der gezwelcellen, meer speciaal als
k 1 e i n c e 11 i g sarcoom te moeten aanduiden. Een
nadere omschrijving als klein rondcellig sarcoom komt mij
minder gewenscht voor, daar er naast ronde sarcoomcellen
vele ovale en polygonale voorkwamen. Ook in andere z.g.
rondcellige sarcomen zag ik meermalen celvormen, welke
min of meer van het ronde of ovale afweken.

liet proces in de niesenteriaalklieren moet als een diffuse

-ocr page 115-

sarco maten se infiltratie worden bestempeld; deze
infdtratie had de klieren doen overgaan in een weefsel van
mergachtige consistentie, aan welks sneevlakte een dikvloei-
bare massa te voorschijn trad.

De omvang van de nieuwvorming in den darmwand en
de sterke centrale regressie wijzen zonder twijfel op een oud
proces; ik aarzel dan ook niet den darmtumor als primair
en de sarcomateuse infiltratie der mesenteriaalklieren als
secundair te beschouwen. Alhoewel sarcomen in het alge-
meen meer bloed- dan lymphinetastasen maken, is het
echter een bekend feit dat zeer celrijke sarcomen lichtelijk
langs de lymphbanen op de lymphklieren kunnen overgaan
en de processen in deze klieren veelal een mergachtig weefsel
doen ontstaan.

Wat den oorsprong der sarcoomcellen betreft, mag men
voor den darmtumor met zekerheid aannemen, dat deze
cellen zijn ontstaan uit de bindweefselcellen van de sub-
mucosa; voor de lymphklierinfiltratie komen twee matrices
in aanmerking, namelijk het bindweefselinterstitium en de
lymphocyten; met zekerheid kan bier echter omtrent de
genese der sarcoomcellen niets worden gezegd.

Wij staan dus voor een geval van primair klein-
cellig sarcoom van het jejunum bij het paard,
(primitief ontstaan in de submucosa en langs den weg
van continuïteit voortgezet door de niu scu lar i s tot on der
de serosa) met metastatische aandoening der mesen-
teriaalklieren in den vorm eener diffuse sarcoma-
teuse infiltratie en regressieve metamorphose
van het neoplastisch weefsel in beide organen.

Omtrent den gezondheidstoestand van het paard in quaestie
is helaas niets te vermelden.

Utrecht, October 1901.

-ocr page 116-

BIJDRAGE TOT DE CASUÏSTIEK
VAN HET VOORKOMEN VAN LAGERE ORGANISMEN
IN HET VLEESCH VAN GESTORVEN OF UIT NOOD
GESLACHTE DIEREN,

(Vervolg op „Vloeschvergiftiging en bacteriologisch vleeschonderzoek".)

door

H. G. VAN HARREVELT.

In de hier te beschrijven gevallen van bacteriologisch
vleeschonderzoek is de door mij vroeger beschreven techniek
geheel gevolgd en werden steeds platen aangelegd uit: 1°. de
spieren aan de binnenvlakte van de dij, 2°. uit de psoasspieren,
3°. uit de milt, 4°. van bloed uit een groote ader. In enkele
gevallen werden nog van andere organen platen gegoten,
zooals dat nader zal worden aangeduid.

1°. Rund, noodslachting. Pathologisch-anatomische dia-
gnose: gangrenense mastitis na joodkali-injectie in den uier
tegen de kalfziekte. Geen
verschijnselen van septicaemie.
Alle platen steriel gebleven. Koe goedgekeurd.

2°. Rund, noodslachting na den partus. Vage septicaemie-
verschijnselen. Alle platen steriel; vleesch na 24 uur zeer
goed. Goedgekeurd.

3°. Rund. Gestorven aan kalfziekte. Afgekeurd. Alle
platen steriel. Na 48 uur is bloed uit de vena femoralis
nog volmaakt kiemvrij.

4o. Rund, noodslachting. Enteritis. In het vleesch geen
bacteriën. In de milt en in sommige bloedvaten een bacil
van de coligroep. Afgekeurd.

5°. Vet kalf, noodslachting. Septicaemie zonder aantoon-
bare oomak. lil alle platen een niet-melkstollende colibacil.
Afgekeurd.

-ocr page 117-

6°. Rund, noodslachting. Kalfziekte. Het vleesch van dit
dier is bijzonder mooi; lever en milt zijn parenehymateus
gedegenereerd, terwijl parenchymateuse nephritis aanwezig is.

In alle platen een bacil van de coligroep, welke de melk
stremt en bovendien een anaërobe bacil, die in gewone agar
een zeer stinkend gas produceert. De koe werd op grond
van dit onderzoek afgekeurd ; 12 uur daarna verkeerde het
vleesch in staat van bederf.

7°. Rund, noodslachting. Septische metritis. In alle platen
een colibacil. Na 24 uur zijn deze bacillen ook in uitstrijk—
praeparaten van de spieren te zien. Afgekeurd.

8°. Rund, noodslachting. Septische metritis. Uit het vleesch
groeit niets; uit de milt, de nieren en het bloed daaren-
tegen een melkstollende colibacil.

9°. Rund, noodslachting. Entero-peritonitis acuta. Alle
platen steriel. Ivoe afgekeurd.

10°. Varken, noodslachting. Hevige enteritis (bloedige
darminhoud). Ingewanden verder normaal; het vleesch ziet
er uitstekend uit, alleen enkele sugillaties van sero-haemorrha-
gischen aard om groote vaatstammen tusschen de spieren
in. Behalve de gewone platen ook enkele aangelegd uit
den darminhoud en uit de perivasculaire sugillaties.

Na 24 uur bij 37° C. gestaan te hebben, is in de vleesch-
platen nog niets gegroeid, wel na 36 uur. In de andere
platen wèl na 24 uur koloniën.

Alle koloniën blijken vegetaties van een melkstollenden
colibacil te zijn. De indolvorming in onderscheidene culturen
blijkt nog al te verschillen; toch wordt in alle indol gevormd.
Het varken was vóór het onderzoek reeds afgekeurd.

11°. Rund, noodslachting. Hevige metritis; veel vocht
(lymphachtig) in holten in den gezwollen uteruswand; op
het uterusslijmvlies geen diphteritisch belegsel of ulcera;
lever matig gedegenereerd; bloedingen op de pleura\', lymph-
klieren haemorrhagisch ontstoken (septicaemie). Koe afgekeurd.

-ocr page 118-

Behalve de gewone platen ook nog eenige gemaakt uit de
lever, de nieren, de lymphklieren en den uteruswand.

In strijkpraeparaten van het vocht uit,den uteruswand
zijn staafjesvorrnige organismen te zien, welke veel op coli-
bacillen gelijken, alsmede strep tococcen.

In alle platen zijn den volgenden dag colibacillen ge-
groeid. In de plaat, aangelegd met vocht uit den uterus-
wand, zijn de streptococcen, langzaam als ze groeien, over
woekerd door de colibacillen.

In de nier-plaat is niets gegroeid en merkwaardiger wijze
ook niet in de lymphklicr-plaat. Waarschijnlijk worden de
bacteriën in de klieren in grooten getale gedood, evenals dit
voor tuberkelbacillen reeds bekend is.

12°. Ruud, noodslachting. Subacute peritonitis en acute
pleuritis.

In alle platen groeit een colibacil, welke niet nader onder-
zocht is. Afgekeurd.

13°. Rund, noodslachting. Enteritis, parenchymateuse or-
ganen gedegenereerd, klieren alle gezwollen. Afgekeurd.

In alle platen groeit een niet-melkstollende colibacil.

14°. Rund, noodslachting wegens kalfziekte. In alle platen
groeien bacillus proteus vulgaris en staphylococcus albus et
aureus. Dit is een mooi voorbeeld van passieve infectie van
den niet-gecontraheerden uterus uit; zie deel 27, bldz. 336
van dit tijdschrift. Koe afgekeurd.

15°. Rund, noodslachting. Metritis, enteritis, peritonitis ;
vage verschijnselen van sepsis. In alle platen een melkstol-
lende colibacil. Afgekeurd.

16°. Rund, noodslachting wegens prolapsus uteri; blijkt
ook enteritis te hebben. Het vleesch is week en licht van
kleur. Afgekeurd.

In alle platen staphylococcen (passieve infectie, van den
geprolabeerden uterus uit).
 (Wordt vervol/]d.)

-ocr page 119-

VERWIJDING EN VERNAUWING VAN DEN
OESOPIIAGUS BIJ HET RUND,

door

A. A. O VERBEEK.

(Mededoeling gedaan te Nijmegen op 4 September 1901 in de vergade-
ring van de afdeeling GelderlandOverijsel der Maatschappij ter
bevordering der Veeartsenijkunde.)

Mijne Heeren! Een paar gevallen van ziekten van den
oesophagus bij het rund door mij waargenomen, schijnen
mij voldoende interessant om eenige oogenblikken uw aan-
dacht te vragen. Het zijn de volgende.

1°. In den zomer van 1900 werd ik door een keuter-
boertje bij Steenwijk uitgenoodigd een door hem enkele
dagen te voren op de markt aangekochte koe te onderzoeken.
De voor gezond gekochte koe wilde niet voldoende eten en
had eenige keeren gebraakt.

Het dier in quaestie bleek een ongeveer zesjarig, pover
melkbeestje t.e zijn. Pols, ademhaling en temperatuur
waren normaal, terwijl aangeboden voedsel gaarne werd
genomen.

Bij nader onderzoek vond ik aan het ondergedeelte van
den hals, daar waar de oesophagus het meest links is ge-
legen, een vrij groote, weeke, fluctueerende pijnlooze zwel-
ling. Toen ik de dikte met beide handen zijwaarts samen-
drukte, braakte het dier een hoeveelheid (naar schatting een
paar liter) vies-zuurriekende vloeistof, vermengd met voed-
seldeelen. Na het braken was de zwelling voor een groot
deel verdwenen.

Een verwijding dus aan het halsgedeelte van den slok-

-ocr page 120-

darm, welke volgens sommigen (o. a. Stockfleth) bij bet
rund niet voorkomt; waarom niet, zou men geneigd zijn te
vragen?

Met een attest van mij gewapend, gelukte het mijn cliënt
den verkooper te bewegen het dier terug te nemen, waar-
door het aan mijn verdere waarneming werd onttrokken.

2°. Op 30 November 1900 kwam een veehouder uit
Nijeveen te mijnent met de mededeeling dat een zijner
koeien, tot dien dag goed gezond, \'s middags na het hooi-
eten plotseling onder verschijnselen van benauwdheid was
beginnen te braken, wel een paar emmers vol, en daarna
niets meer wilde gebruiken. Ik was dien dag niet in de
gelegenheid patiënte te bezoeken en gaf den eigenaar na-
trium bicarbonicum mede om in te geven. Toen ik den
volgenden dag kwam, trad de man mij met een blij ge-
laat tegemoet, zeggende: ,/meneer heeft het voort getroffen,
na de poeiers directe beterschap." Ik kon werkelijk niets
abnormaals aan het dier waarnemen, en stelde geen verdere
behandeling in. Ik veronderstelde inderdaad, dat mijn me-
dicijnen de koe goed hadden gedaan.

Een week later kwam de man weer met dezelfde bood-
schap. Bij mijn komst bleek patiënte in lichten graad
tympanitisch. Duidelijk merkbaar werden telkens gassen dooi-
den oesophagus geëvacueerd; daarbij werd een zeer eigen-
aardige, scherpe hooge toon gehoord, geheel anders dan
het geluid bij normale oprispingen waargenomen.

Een stuk aangeboden lijnkoek werd genomen, doch spoe-
dig na het doorslikken uitgebraakt.

Ik liet het dier beweging geven, de pensstreek hard wrijven,
enz.; desniettegenstaande was den volgenden dag de tympa-
nitis verergerd. Sedert mijn vorig bezoek had het clier niet
geherkauwd noch ontlasting gehad. Bij auscultatie van den
buik werd uitsluitend af en toe het straks genoemde geluid
gehoord.

-ocr page 121-

Ik spoot nu 0,15 gram sulfas eserini, in water opgelost,
subcutaan in, waarna hevige speekselvloed ontstond en
eenige dunne mest werd ontlast.

Ongeveer 15 minuten na de injectie begon de tympanitis
snel toe te nemen ; spoedig was het dier zoo benauwd, dat
het dreigde te vallen.

Had ik geen penssteek gedaan, het dier was toen zeker
gesuccombeerd; na genoemde operatie echter werd patiënte
spoedig kalm.

Den volgenden dag werd de canule verwijderd, waarna
weer langzaam gasophooping plaats vond, zoodat ik mij ge-
noodzaakt zag na drie dagen nog eens penssteek te doen.

Al dien tijd had het dier weinig of niets gegeten. Inden
regel volgde spoedig na doorslikken van voedsel, waarbij
het dier pijn scheen te hebben, braken.

De telkens gehoorde scherpe hooge toon en het niet be-
staan van speekselvloed bewezen natuurlijk, dat de toegang
tot de pensmaag langs den slokdarm niet was afgesloten.

Een slokdarmsonde welke thans werd ingebracht, gleed
volgens berekening gemakkelijk tot dicht bij het middelrif;
daar echter ondervond ik tegenstand, welke na eenig druk-
ken, wat de koe merkbaar pijn veroorzaakte, week, in zoo-
verre dat de sonde in het vestibulum ventriculi terecht kwam.
Bij het op en neer schuiven echter voelde ik steeds nog
eenigen tegenstand als het dikke einde van de maagsonde
de straks aangeduide plaats passeerde.

Na het verwijderen van het instrument at het dier een
stuk koek en een hand vol hooi en slikte beide goed door,
rustiger dan de vorige dagen, volgens den eigenaar.

Patiënte was van dezen dag af veel beter, at vrij goed
en begon zelfs weer aan te komen; voldoende echter was
de eetlust niet. \'s Avonds nadat de tweede penssteek was
verricht, begon het beest te herkauwen. De canule werd,
zooals afspraak was, door den eigenaar verwijderd en een

-ocr page 122-

herhaling van de tympanitis trad thans niet in voorloopig.

Drie weken later ontstonden wederom dezelfde ziektever-
schijnselen. Thans passeerde de ingebrachte slokdarmsonde
eerst na veel moeite de bekende plaats en ook na herhaald
op en neer schuiven werd dit niet anders.

Patiënte werd toen verkocht aan den vilder en verdween
daardoor, zonder voor mij een spoor na te laten.

Blijkbaar had ik hier te doen, althans in een later stadium
der ziekte, met een vernauwing van den oesophagus in het
borstgedeelte, misschien gepaard gaande met een ver-
wijding, waarop het braken wijst.

Na de eerste sondeering en door de operatie was de ver-
nauwing tijdelijk verminderd.

Vanwaar echter het plotseling optreden der ziekte? Zou
misschien de eerste maal dat de man te mijnent was,
een verwonding hebben bestaan in den oesophagus door
een bijtende stof of een scherp voorwerp, waardoor later
bij litteekenvorming de vernauwing intrad? Indien een
chemisch agens is werkzaam geweest, laat zich wellicht
ook het eerste braken in groote boeveelheid verklaren dooi-
de irriteerende werking derzelfde stof op het slijmvlies der
pensmaag.

3°. Dit betreft een pink welke dikwijls in lichten graad
tympanitisch was, vaak braakte en niet groeien wilde, welke
ziekteverschijnselen reeds geruimen tijd aanwezig waren.
Ik werd namelijk in Februari geroepen en volgens den
eigenaar was de pink bij het opstallen in het najaar al
achterlijk in den groei.

Het beest had een slecht uiterlijk, was ruw in het haar
en zag er veel minder florissant uit dan zijn kameraden.
Langs de geheele onderste helft van den hals was de
oesophagus merkbaar verdikt voelbaar. In verband met de
anamnese stelde ik hier dadelijk de diagnose: slokdarmstenose
in het borstgedeelte en adviseerde tot afmaken.

-ocr page 123-

Hier kon ik een onderzoek na den dood instellen en
vond een vernauwing dicht bij de pens, zóó sterk dat slechts
één vinger kon passeeren; de muscularis was aldaar bijna
geheel verdwenen. Van een verwijding niets; wel een
verbazend sterke hypertrophie van de muscularis, over drie
vierde der geheele lengte, boven de stenose.

De omtrek had de dikte van een Hinken] arm.

4°. Een oude koe, welke verminderden eetlust en trage
ontlasting had en waarbij ik twijfelachtig verhoogde gevoe-
ligheid in de rechter onderbuikstreek constateerde.

Patiënte kreeg een ruminans, doch de toestand bleef
dezelfde, een week lang. Daarna plotseling verergering, het
dier zag er veel zieker uit en werd tympanitisch; in de
pensmaag trad gasophooping in, terwijl at en toe hetzelfde
geluid werd gehoord als in geval 2; weer die scherpe hooge toon.

De ingebrachte slokdarmsonde ondervond hier tegenstand
vlak bij het middelrif. Na dezen overwonnen te hebben, wat
veel moeite kostte, ontweken direct gassen langs de sonde.
De vernauwing bleef ook na herhaald op en neer schuiven
der sonde, waarbij de koe pijn toonde, onveranderd.

Na afmaking vond ik op de grens van pens en slokdarm
in het slijmvlies een vuistgrooten tumor, waarin veel bind-
weefsel. Omtrent den aard van het gezwel kan ik tot mijn
spijt geen nadere inlichtingen geven.

Opmerkelijk is vooral het snelle ontstaan der ernstige
ziekteverschijnselen bij de gevallen
2 en 4, en het bij beide
gevallen waargenomen eigenaardige geluid door ontwijking
van gassen uit de pens langs den zieken oesophagus ver-
oorzaakt. van welk geluid bij de twee andere gevallen niets
werd gehoord.

Dat bij een vernauwing, al hepft die langen tijd bestaan,
niet altijd een verwijding tevens optreedt, bewijst het derde
waargenomen geval; blijkbaar bestond de vernauwing hier
reeds maanden.

-ocr page 124-

N.B. De lieer Thien deed in bovenvermelde vergadering
nog mededeeling van een geval van slokdarmverwijding aan
bet halsgedeelte bij een koe, gedurende het leven met zeker-
heid door hem geconstateerd. Het dier vermagerde door de
kwaal in den winter, doch kwam in de weide weder bij
en had schijnbaar geen hinder van de stoornis. Den vol-
genden winter echter traden wederom ziekteverschijnselen,
vooral braken in en werd patiënte geslacht, waarbij de
gestelde diagnose juist bleek.

CYSTOCARCINOOM VAN DE LEVER,

door

k. r. kuipers.

(Mededeeling uit de cliniek van \'s Rijks Veeartsenijschool.)

Den 2den October DJOI kwam aan \'s Rijks veeartsenij-
school een hond in behandeling, zijnde foxterriër, teef, oud
ruim één jaar, toebehoorende aan den heer v. M. te Br.

A n a m 11 e s e. De eigenaar deelde in den begeleidenden
brief het volgende over zijn hondje mede. Zij was in de maand
Juni loopsch geweest, en hij meende destijds te mogen
gelooven aan drachtigheid, daar in het laatst van de maand
Juli de buik sterk in omvang was toegenomen. Bij zijn
terugkeer in het begin van Augustus, na een afwezigheid
van eenige dagen, was van een uitgezetten buik geen sprake
meer, ofschoon het dier niet had geworpen.

In September merkte de eigenaar op, dat zijn hondje
weer een grooteren buiksomvang begon te vertoonen. Van
zwangerschap kon nu echter geen sprake zijn, daar in Juni
de loopschheid was opgetreden en bij een eventueele paring
in die maand de geboorte van de jongen reeds had plaats
gehad. De eigenaar dacht daarom aan de aanwezigheid van
een gezwel in de buikholte, te meer wijl zich ook in

8

-ocr page 125-

de navelstreek onder de huid een klein gezwel bevond.

Onderzoek. Bij onderzoek van patiënte bleek het
volgende. Vlugge kleine foxterriër, wegende bijna 7 K.G.,
in goeden voedingsstaat verkeerende; eetlust zeer goed;
nu en dan hoestte patiënte. In één der raammae ter hoogte
van den navel bevond zich een gezwelletje, waarschijnlijk
van carcinomateusen aard. De slijmvliezen waren anaemisch.
De buik was vooral in de rechter onderflankstreek sterk
uitgezet; de bovenflanken waren ingevallen, zoodat de romp
een tonvormige gedaante verkreeg.

Bij palpatie voelde men, dat de buikwand sterk gespannen
was, en dat in de rechter onderbuikstreek iets lag dat
hard op het gevoel was en weerstand bood bij drukking.
Voor het geval zich een tumor in de buikholte be-
vond, mocht bij de palpatie worden besloten, dat deze
alsdan zeer beweeglijk was. Van een vrucht was even-
wel niets te voelen. l)e punctie der buikholte gaf geen
resultaat; ascites, zoo veelvuldig bij den hond voorkomende,
was in dit geval niet aanwezig. Evenmin met vruchtwater
of exsudaat gevulde ampullen. Met groote waarschijnlijkheid
mocht dus worden aangenomen, dat een vrij vast gezwel
de buikholte opvulde. Van een zwelling der mammae of
van zwelling der vul va was niets te zien. I)e eetlust bleef
goed, de defaecatie en urineloozing waren normaal.

Eenige dagen later werd onder aseptische voorzorgsmaat-
regelen een tweede punctie verricht in de rechter onder-
flankstreek, en wel ter plaatse van en in den tumor. Slechts
eenige druppels haemorrhagisch gekleurd vocht kwamen te
voorschijn. Hierdoor begon men met grond te twijfelen of
het lijden wel in eenig verband stond, hetzij dan met een
graviden, hetzij met een puerperalen uterus, en wercl het
waarschijnlijker dat men te doen had met een tumor.

Om de diagnose ,/tumor in de buikholte" met zekerheid te
kunnen stellen, en om, zoo deze aanwezig mocht zijn, de

-ocr page 126-

ligging er van te leeren kennen\', werd den 15den October een
radiograpbie genomen van patiënte, liggende op de linker
zijde. Deze toonde duidelijk dat we niet te maken hadden met
graviditeit, doch met een tumor, welke de buikholte opviilde.
De radiograpbie gaf tevens te zien dat het diaphragma een
sterke welving had bekomen, zoodat de capaciteit der borst-
holte was verminderd. De verplaatsing naar voren was dus
wellicht door den tumor veroorzaakt. Het hart had de nor-
male grootte. Als gevolg hiervan werd patiënte dan ook ge-
opereerd, en wel onder chloroform narcose.

Door den behandelenden leeraar (den heer de Bruin) werd
derhalve besloten den tumor per laparotomiam te verwijderen.

Operatie. De patiënte werd gelegd op de linker zijde
en genarcotiseerd. I)e huid werd in de flankstreek kaal
geschoren en nauwkeurig gedesinfecteerd. Reeds binnen
eenige minuten verkeerde het hondje onder den invloed van
de geïnhaleerde chloroform, en toen de narcose volkomen
was, werd overgegaan tot de laparotomie. Een huidsnede
werd gemaakt in het midden van de rechter flankstreek van
achter boven naar voor onder. Zij had een lengte van 10 cM.
Daarna werden de vezelen van den musculusobliquusexternus
gekliefd onder een hoek van 90°, vervolgens de musc. obliquus
internus in de richting van diens vezelen. Hier ontstond een zeer
hinderlijke bloeding, waarschijnlijk veroorzaakt door aansnij-
ding van takken der arteria circumflexa ilei. Deze bloeding
werd door torsie en compressie opgeheven. In het operatie-
veld lag een sterk opgeloopen vena langs den rand der
wond. Deze werd aangesneden bij het klieven van den
musculus abdotninis transversus en van de fascia transversa,
echter dadelijk met klempincetten gepakt. Op dat oogenblik
was de buikholte nog slechts afgesloten door het peritoneum.
Voordat overgegaan werd tot klieving hiervan, werd er voor
gezorgd dat geen bloeding meer plaats vond en dat de inge-
wanden, welke straks zouden te voorschijn komen, te liggen

-ocr page 127-

kwamen op een aseptisch stuk gaas. Toen dit alles was geschied,
werd het peritoneum met een pincet gepakt en ingesneden;
de opening werd daarna met den vinger vergroot tot de lengte
van de wond. De ingewanden drongen door de wond naar
buiten, maar werden met de hand, bedekt door gedesinfecteerd
gaas, teruggedrongen.

Met twee vingers werd in de buikholte gegaan, de tumor
bij de wond gebracht en deze vervolgens naar buiten ge-
trokken. Hij was geheel door het omentum majus bedekt,
en ging uit van de rechter leverkwab, welke voor een gedeelte
ook door de wond naar buiten kwam. Hef losmaken van
de lever met den vinger was niet goed mogelijk, zoodat een
ligatuur werd gelegd om de punt van de leverkwab. Om
het doorsnijden der ligatuur te voorkomen, werd tusschen
leverkwab en ligatuur een stuk van het omentum majus
gelegd, en daarop onderbonden. Daarna werd het periphere
gedeelte doorgesneden, zoodat de tumor was verwijderd. De
lever werd gereponeerd, en na desinfectie van de wond werd
deze gehecht. Door de buikspieren werd met antiseptische
zijde een doorloopende hechting gedaan. Jlet begin en
het einde van den draad werden geknoopt en de knoop werd
in den ondersten hoek der wond getrokken. De huid werd
gehecht door een knoophechting. De wond werd nogmaals
gedesinfecteerd en bedekt met jodoform collodium; ter onder-
steuning van de hechting werd een buikverband aangelegd.

Opmerking verdient, dat bij het in de wond brengen van den
tumor daarin een cyste sprong, waardoor een geel gekleurde
slijmige massa uitvloeide. Het gezwel had een bijna ronden
vorm en was bedekt door het omentum majus. Het woog
ruim 1 K.G. In den tumor bevonden zich vele cysten. De
oppervlakte was voorzien van wrongen, waarin zich het
omentum vasthechtte. Aan de zijde, waar de tumor met de
lever was vergroeid, was weefsel van het gezwel gegroeid in
het leverweefsel, zoodat de geelachtig witte kleur van het

-ocr page 128-

gezwel daar afwisselde niet de leverkleur. Het gezwel was
op het gevoel hard, en vertoonde enkele cysten, gevuld met
een barnsteengele slijmachtige vloeistof. Het microscopisch
onderzoek van dezen tumor leerde, dat we te doen hadden
met een carcinoom, en wel met een cystocarcinooiu.

De epitheliumcellen van een carcinoom kunnen, zooals
bekend is, mucine produceeren, en bij dit carcinoom was
de secretie van slijm zoo groot, dat vele cysten werden
gevormd. De wanden der cysten waren glad, zonder woeke-
ringen; van een papillair carcinoom was dus geen sprake.

Nabehandeling. Patiënte werd zorgvuldig behandeld
en verkeerde den eersten dag in een min of meer coma-
tcusen toestand. Zij weigerde te eten en bleef aanhoudend
liggen. Den volgenden dag was de toestand aanmerkelijk
verbeterd, het dier at en dronk weer; de temperatuur was
39.7°. Het verband werd vernieuwd. Dit geschiedde iederen
dag. Alles ging goed, zoodat algemeen gedacht werd dat
patiënte de operatie zou doorstaan. Van peritonitis was geen
sprake. Nauwkeurig werd de temperatuur opgenomen, welke
schommelde tusschen 38,7° en 39,3°. Doch op den derden
dag na de operatie steeg deze eensklaps tot 40,1°, wat
deed vermoeden dat wondsecretum aanwezig was. De onderste
knoophechtingen werden losgeknipt, en aan het secretum werd
gelegenheid gegeven om af te vloeien. De wond was reeds
gesloten, doch patiënte was op die plaats zeer pijnlijk.

Na deze handeling daalde de temperatuur weer en het
dier toonde zich heel wat verlicht.

Den 20ston October verminderde de eetlust en traden ver-
schijnselen van sopor op, welke zeer verontrustend waren.
Telkens en telkens hoestte de hond; de ademhaling was zeer
frequent, terwijl de temperatuur even boven normaal bleef.
Van een stagneeren van wondsecretum was geen sprake;
dien dag werd de gewone wondbehandeling voortgezet.

-ocr page 129-

Patiënte bleet den geheelen dag in dien toestand en stierf
den volgenden morgen plotseling.

Sectie. Bij het onderzoek der buikholte bleek alras, dat de
doodsoorzaak niet in de buiksorganen moest worden gezocht.
Peritonitis was niet aanwezig. De wondranden ter plaatse
waar de laparotomie was verricht, waren reeds innig ver-
groeid. Ook bestond een vergroeiing tusschen het peritoneum
op deze plaats en het mesenterium. De lever was sterk ont-
wikkeld, de rechter kwab echter veel kleiner dan normaal.
Zij verkeerde in vettige degeneratie. De wond, aan de lever
gemaakt bij het leggen van de ligatuur, was genezen. Van
de ligatuur was niets meer te zien. De randen van de lever
waren scherp, uitgezonderd die van de rechter kwab, waar-
schijnlijk wel ten gevolge van de ligatuur. De galblaas was
uitgezet en geheel gevuld. De nieren waren vergroot en de
kapsel liet zich gemakkelijk lospellen.

De darmen waren normaal en weinig gevuld; van een
ontsteking der serosa was geen sprake. Het omentum en
het mesenterium waren sterk geinjiciëerd; de arteriën dui-
delijk zichtbaar. Zij verliepen als rood gekleurde strengetjes,
welke zich tot in de serosa van de darmen lieten vervolgen.
In de vena cava posterior had een belangrijke stuwing plaats
gevonden. De aorta abdominalis was ledig, het lumen echter
de helft grooter dan normaal.

Het onderzoek der borstholte gaf het volgende:

De pleura was normaal, evenzoo het pericardium. Het
hart was gedilateerd; de wand der linker kamer was ver-
dikt, de rechter kamer sterk gedilateerd, terwijl de wand
zoodanig was verdund, dat hij de dikte had van papier.
Hier bestond een passieve dilatatie. De kleur van de hart-
spier was bleek. De aorta thoracica was sterk verwijd en leeg.
De rechter long was hypostatisch, daar de hond op de rechter
zijde was gestorven, doch van een bronchitis of van een
pneumonie was in dat longgedeelte geen sprake. Wel waren

-ocr page 130-

de groote bronchiën aanmerkelijk verwijd. Aan den longtoj)
was emphyseem aanwezig, waarschijnlijk ontstaan door den
doodstrijd (agonaal emphyseem). De linker long was opper-
vlakkig beschouwd normaal; evenwel een stukje er van afge-
sneden en in water gedaan, zonk terstond. De longopper-
vlakte had de normale kleur, maar op de sneevlakte wisselden
lichtgele en min of meer bruin getinte kleuren elkaar af.
Zij was hard op het gevoel en een meer nauwkeurig
onderzoek leerde, dat die long bijna volkomen vervangen
was door een tumor, welke, oppervlakkig bezien, op dezelfde
wijze was gebouwd als die in de buikholte. Ook het histo-
logisch onderzoek van coupes toonde aan, dat deze tumor
een carcinoom was. Naast het tumorweefsel zag men in de
coupes ook het beeld eener pneumonie met belangrijke
epitheliumdesquamatie in de alveoli.

Slechts het achterste gedeelte van deze long was nog
luchthoudend, daar alléén waren nog bronchiën aanwezig,
waarvan het slijmvlies echter zeer ontstoken was. Een hevige
bronchitis en peribronchitis heerschten in dat gedeelte. Ook
de longtop was voor een klein gedeelte onaangetast dooi-
den tumor, maar hier was evenzoo emphyseem aanwezig.

Epicrise. Wij mochten na de sectie besluiten, dat
patiënte niet gesuccombcerd was ten gevolge van de operatie.
Men had een ernstige peritonitis kunnen verwachten na déze
zoo moeielijke en ingrijpende behandeling. Slechts een zeer
circumscripte peritonitis had bestaan naast de wond, doch
patiënte heeft daar weinig op gereageerd. Dit mogen we
ten minste wel besluiten uit de geringe temperatuursver-
hooging gedurende de eerste dagen na de operatie. Den-
kelijk is de dood dan ook zoo plotseling ingetreden ten gevolge
van ernstige cii\'culatiestoornissen. Twee groote tumoren waren
aanwezig geweest, welke beide zeer bloedrijk waren. En dat
die circulatiestoornis aanwezig was, daarop wezen duidelijk
de dilatatie van het rechter hart, het geïnjiciëerd zijn van

-ocr page 131-

het omentum en van het mesenterium en de stuwing in de
groote venae. Door die dilatatie ontstond een insufficiëntie
van de valvulae tricnspidales en dus een terugslag in liet
geheele veneuse vaatstelsel; hierdoor dus stuwing in de groote
venae. Bij de sectie was dit dan ook, zooals reeds gezegd
is, duidelijk waarneembaar. Evenwel heeft dit slechts heel
kort geduurd; wc mogen dit concludeeren uit de afwezigheid
van transsudaat in de lichaamsholten.

I)e wand der linker kamer was belangrijk verdikt. De
destructie in de linker long, en de daar heerschende bron-
chitis en peribronchitis verklaren voldoende, waarom patiënte
gedurig een drogen hoest liet hooren.

Het microscopisch onderzoek had aangetoond, dat de tu-
moren in lever en long van carcinomateusen aard waren.
Hoogst waarschijnlijk is het gezwelletje, aan één der mamtnae
voorkomende, dat niet nader microscopisch is onderzocht,
ook wel een carcinoom geweest, te meer daar bij den houd
op die plaats het carcinoom geen zeldzaamheid is.

Op twee verschillende plaatsen kwam alzoo bij deze patiënte
carcinoom voor; denkelijk is dit wel geschied langs den
weg der metastase. Misschien is het cystocarcinoom van de
lever het primaire geweest, en is die epitheliale woekering
doorgebroken in een lymph- of bloedvat, waaraan dan het
optreden van de beide andere boosaardige gezwellen te
wijten is.

Korte mededeelingen en referaten.

Bijdrage tot de kennis van de aetiologie van Iongempliyseeni,

door H. G. van Hakrevelt. — In den loop van bet vorig jaar
werd hier een rund geslacht, dut bij het leven zware udeinha-
lingsstoornissen had vertoond; daar de eigenaar de koe pas had ge-
kocht, was door hem een actie ingesteld, ten gevolge waarvan
de slachting plaats had.

-ocr page 132-

Het eeuige wat bij nauwkeurig verrichte sectie werd gevonden,
was longempbyseeru in zeer hoogen graad.

Longemphyseem is echter geen esseutiëele ziekte, doch een
symptoom ; er diende dus naar een oorzaak te worden gezocht.
Deze werd gevonden in den vorm van een ulcus, ter grootte
van een halven gulden, op de achtervlakte (naar de larynx toe-
gekeerde vlakte) van de strotklep en van twee kleinere ulcera
aan weerszijden van de epiglottis.

Door hun irritatie veroorzaakten deze ulcera reflectorisch glottis-
kramp; de larynx werd derhalve dikwijls afgesloten, waarop dan
lievige pogingen van het dier moesten volgen om adem te halen.

De verwoesting van het longweefsel dientengevolge laat zich
gemakkelijk denken.

Apoploxiu medullae b\\j hot rund, door ff. G. van Harrevelt. —
Terwijl over zijn verkoop onderhandeld werd, viel een oogen-
schijnlijk volmaakt gezonde vette os, na eenigen tijd rustig op
de markt te hebben gestaan, plotseling dood neder.

Ontniddelljjk werd liet dier naar het abattoir vervoerd en was
ik in de gelegenheid sectie te doen. Geen enkele afwijking, hoe
gering ook, was te constateeren, uitgezonderd in het verlengde
merg. Daaromheen bevond zich namelijk een bloedstolsel (tus-
schen pia en düra mater); de arachnoidea was overal verscheurd.

De bloeding was klaarblijkelijk uitgegaan van het linker adernet
van de kleine hersenen en strekte zich over de bovenvlakte van
het verlengde merg (dus tusschen dit en de kleine hersenen) uit
tot in de 4de hersenkamer. Langs de ondervhikte van de medulla
strekte het stolsel zich uit tot aan het rechter adernet, bedek-
kende juist het geheele verlengde merg, van den pons Varoli af
tot den oorsprong van den nervus hypoglossus. Overal vertoonde
het coagulum afdrukken van de omringende deelen, zoodat de
drukking op het iuerg vrij groot moet zijn geweest. Met bijna
het geheele verlengde merg, daarin begrepen de zoo belangrijke
bodem van den 4don ventrikel, werden ook de centra van het 5de
tot 10de paar hersenzenuwen gedrukt.

Toch geloof\' ik niet, dat in deze drukking het hoofdmoment
van de doodsoorzaak is gelegen. Eerder zou ik dit zoeken in de
collaterale anaemie van de gewichtige zenuwcentra in de medulla,
vooral van het ademhalings- en vasomotorisch centrum.

-ocr page 133-

Bederfwerende werking van aluminiumsulfaat op bloed,

door H. G. van Harrevelt. — Aan inrichtingen waar uit bloed
mestpoeder of iets anders wordt bereid, kan het bij grooten aan-
voer voorkomen, dat niet alles versch kan worden verwerkt en
men gedwongen is het bloed enkele dagen te bewaren. Moet dit
des zomers gebeuren, dan verspreidt het bloed reeds na 24 uur
een ondraaglijfeen stank. Om dit tegen te gaan en het bloed
althans eenige dagen te kunnen bewaren, heeft men van ver-
schillende zijden aluminiumsulfaat aanbevolen, zelfs voorgeschreven.

In hoeverre het bedoelde praeparaat werkelijk rottingwerende
eigenschappen bezit, heb ik getracht na te gaan.

Ik heb daarbij gebruik gemaakt, van 3 soorten aluminium-
sulfaat, welke in den handel in het groot verkrijgbaar zijn, na-
melijk
a. dubbel geraffineerd aluminiumsulfaat, b. sulfate of
aluminium 14°/ü en
c. sulfate of aluminium 17n/0.

Van deze 3 soorten werden 3 oplossingen gemaakt van 5
gram op 50 water onder verwarming;
b. lost het gemakkelijkst
op,
c. het moeielijkst. De oplossing van b is het helderst, die
van
c en vooral van a zijn nog al opalesceerend, echter zonder
neerslag.

Omdat het bloed, dat ik moest, gebruiken, op weg van de
slachtplaats naar het laboratorium kon stollen en dit niet be-
vorderlijk is voor de goede vermenging met het praeparaat, liet
ik het door kloppen met stokjes defibrineeren.

De 3 oplossingen, elk 50 cc., werden nu telkens bij 500 cc.
bloed gedaau, dus in verhouding van ± 1 : 10 en degelijk om-
geroerd.

Daarnaast werd 500 cc. bloed zonder eenige toevoeging be-
waard ter controle.

Een en ander was gedaan in schoone, doch niet gesteriliseerde
glazen cylinders, met een glazen plaat los bedekt en geplaatst bij
de gewone kamertemperatuur, welke toch schommelde tusschen
18° en 21o 0.

Na 24 uur stinkt het controle-bloed hevig, al het andere heeft
een licht prikkelenden zuurachtigen reuk als van sommige che-
mische stoffen.

Na 48 uur is de toestand nog dezelfde. Na 72 uur begint het
bloed met de oplossing
b onaangenaam te rieken. Na 96 uur
rieken
a en b onaangenaam, c is nog frisch.

-ocr page 134-

Na 120 uur rieken alle mengsels onaangenaam. Stank, zooals
men uie bij rotting waarneemt, is echter nog niet aanwezig.
Na dien tijd, dus na 5 dagen, begint in de verschillende mengsels
rotting op te treden. We zien hieruit, dat men bloed door ver-
menging met
1 °/o aluminiumsulfaat 35 dagen kan bewaren,
naar gelang de soort sulfaat welke men gebruikt, zonder dat
men in de omgeving last van stank heett.

Eeuige moeielijkheid schuilt in de vermenging. In de eerste
plaats moet het bloed nog vloeibaar worden vermengd met op-
gelost aluminium-sulfaat, wil de vermenging innig genoeg ge-
schieden. In de tweede plaats ontstaat, wanneer de oplossing bij
het bloed wordt gedaan, onmiddellijk een gedeeltelijke stolling,
op de plaats waar de vloeistof met het bloed in aanraking komt.
Door sterk roeren voorkomt men dit bezwaar echter, dat anders
een beletsel zou vormen voor de goede vermenging. Met eenige
handigheid zijn die bezwaren evenwel te boven te komen.

Een nieuwe methode ter bereiding
van steriel serum,
door A. Marcis. —
Onder bovenstaanden titel levert Dr. Jkss
in de Berliner thierdrztliche Wochenschrift
een 3-regelig referaat, ontleend aan het
Centralblatt für Bakteriologie, Parasiten-
kun de und Infectionskranklieiten
XXIX,
Band u°. 5, 1901. Het is zelfs voor een
referaat te kort, omdat het wel spreekt
van de «sinnreiche Weise» waarop de
methode wordt uitgevoerd, maar ons ove-
rigens van dat «sinnreiche» niets mededeelt.

In het hygiënisch laboratorium alhier
(Groningen) hadden wij gelegenheid ons
te overtuigen van den eenvoud eu de dege-
lijkheid dezer methode. Zij is een vinding
van den heer
C. G. Schoneuoom, arts,
assistent aan genoemde inrichting, en wordt
hier nu ongeveer twee jaar lang met goeden
uitslag gevolgd.

Door filtratie heeft de bereiding plaats
in een toestelletje, dat uit de volgende
alledaagsche voorwerpen bestaat: een cy-

,i§
pif

/

;

/

a. kurk. c. bougie,

bekerglas, d. lampeglas.
e. Üeschje met serum.

-ocr page 135-

liudrisch lampeglas, een filtreerkaars, een kurk, twee beker- of
drinkglazen, een vat ter opvauging van het gefiltreerde serum,
dus een reageerbuis of wijdhalzig fleschje.

In bet lampeglas bevestigt men aan één eind de kurk; hierin
maakt men een rond gat, waarin de bougie wordt opgenomen.
Het fleschje rust in een gewoon bekerglas en eenzelfde glas
dekt van boven bet lampeglas. De bekerglazen moeten een vlak-
ken bodem hebben.

Opdat geen ongefiltreerd serum tusschen kurk en bougie cloor-
sijpele, dient men, bij het schenken iu de bougie, te zorgen dat
deze niet tot over den bovenrand wordt gevuld.

Men schenkt nu twee- of driemaal daags het te filtreeren
serum bij, tot alle serum doorgeloopen is. Vervolgens laat men de
bougies eenige dagen in water liggen, dat van tijd tot tijd moet
worden ververscbt, daarna laat men ze drogen en uitgloeien in
den moffeloven en de bougies zijn weer geschikt voor het gebruik.
Zoo behandeld, zouden ze jaren lang in goeden toestand blijven-
Nadere bijzonderheden vindt men in het
Centralblatt bovengenoemd
door ScHONEBooai aangegeven. Hij zegt (1. c.). verder: «Man kann
sich am besten von der absoluten Zuverläszigkeit dieses einfachen
Apparates ueberzeugen, wenn man zur Probe verdorbenes oder
absichtlich infiziertes Blutserum gebraucht und den Apparat in
einem Zimmer aufstellt, wo fortwährend gelaufen und gearbeitet
wird. Selbst unter diesen ungünstigen Bedingungen gewinnt man
sicher steriles Serum.»

Ik ben, ook bij ervaring, geneigd dit te gelooven. Immers,
meermalen vingen wij hier ter bereiding van serum bloed op
bij runderen, welke men bezig was te slachten op de gewone
wijze, dus zonder de minste anti- of aseptische cautelen; ook
het daaropvolgend z. g. n. «afpipeteeren» van het, ingevolge
stolling van het bloed, uitgezweete serum had dan den volgenden
dag plaats in een lokaaltje waar eenig dierlijk afval in ontbinding
verkeerde, terwijl bij al die manipulatiën bloed en serum geruimen
tijd in open vaatwerk stonden. Ondanks al die gegevens voor
infectie van het serum bleek dit
na filtratie steeds steriel te zijn.

Behandeling van taeniasis by den hond. — Schiel beveelt
daartegen het volgend recept aan: lic. Seminis arecae 20, Kamala
10, Butyr. cacao q. s. t. pilulae u». 25, Obduce ceratino. — Hier-

-ocr page 136-

van krijgt een kleine hond ongeveer 10, een middelmatige 15 a,
20 en een groote hond 25 pillen. Het dier behoeft niet eerst
te vasten en het later verstrekken van een laxans is onnoodig.
De hond braakt niet na het gebruik der pillen.

Twee a drie uur na het innemen is, volgens Sc hiel, de hond
zijn lintworm met kop en leden kwijt. (
Berliner thierdrztliche
Wochensckrift,
24 October 1901.) VV. C. S.

Abattoir te Amsterdam. — Aan het verslag over 1900 om-
trent abattoir en veemarkt is het volgende ontleend.

Ter veemarkt werden aangevoerd: 24010 runderen, 8321 kal-
veren, 10449 nuchtere kalvereu, 1413 schapen, 6025 lammeren,
52087 varkens en 27 paarden.

Aan het abattoir zijn geslacht: 34226 runderen, 18082 kalve-
ren, 12078 nuchtere kalveren, 4831 schapen en geiten, 5-4940
varkens, 3628 paarden en 2 ezels. Hierbij waren voor
export
bestemd: 353 kalveren, 881 nuchtere kalveren en 78 varkens.

Ingevoerd werden : van runderen : 1451 dieren, 144 voet en 56306
Kg. vleesch, 2924 Kg. vet en 188433 Kg. afval; van vette eu
graskalveren: 281.\\ dieren, 12 voeten en 92 Kg. vleesch; van
nuchtere kalveren: 438 dieren; van schapen en geiten: 375.\'
dieren en 2055 Kg. vleesch; van varkens: 73| dieren en 4465
Kg. vleesch en reuzel; van paarden: 70 dieren; van ezels: 2
dieren.

Afgekeurd werden: van runderen: 628 dieren, 78 borst- en
buiksingewanden, 4921 longen, 1594 levers, 55 milten, 42 harten,
185 nieren, 540 uiers, 747 baarmoeders, 12 A koppen, 12 tongen,
2887 Kg. vleesch en 362Kg. beenderen; van kalveren: 72\'
dieren, 5 borst- en buiksingewanden, 152 longen, 43 levers, 15
nieren, 2 koppen en 56 Kg. vleesch ; van varkens: 854 dieren,
29 borst- en buiksingewanden, 899 longen, 534 levers, 33 mil-
ten, 5 harten, 69 nieren, 15 uiers, 25 baarmoeders, 2 tongen
en 4 Kg. vleesch; van schapen: 17i dieren, 1 borst- en buiks-
ingewanden, 490 longen, 474 levers, 4 milten, 2 harten, 8 nieren,
5 uiers, 42 baarmoeders en 2 koppen; van geiten: 4 dieren, 14
longen, 19 levers en 7 baarmoeders; van paarden: 144 dieren,
1 borst- en buiksingewanden, 104 longen, 44 levers, 6 milten,
4 harten, 8 nieren, 1 baarmoeder en 25 Kg. vleesch.

Aan tuberculose werden lijdende bevonden: van de runderen

-ocr page 137-

13,03 pet., van de geslachte ingevoerde runderen 13.88 pet., van
de kalveren 0.22 pet., en van de varkens 2.93 pet.; verder wer-
den tuberculeus; bevonden l schaap, 7 geiten en 6 paarden.

Het vleesch van de wegens tuberculose afgekeurde dieren is:
gezouten van 413^ runderen, 13 kalveren, \'1 geit, 757 varkens
en 1 paard;
gesteriliseerd van 111 runderen, 8 kalveren, 1 schaap,
2 geiten, 1 varken en 2 paarden;
vernietigd van 5] runderen,

2 kalveren en 31 varkens. Van om andere reden dan tuberculose
afgekeurde dieren is het vleesch:
gezouten van 13\' runderen,

3 kalveren, 1 schaap, 23 varkens en 24 paarden; gesteriliseerd
van 67^ runderen, 8 kalveren, 2 schapen, 2 varkens en 38
paarden;
vernietigd van 17 runderen, 36^ kalveren, 13£ schapen,
1 geit, 40 varkens en 79 paarden.

Eenmaal werden trichinen gevonden bij een varkeu, aange-
voerd uit een stal tegenover de vuilnisbelt.

De ontvangsten bedroegen f 191157,09, de uitgaven f 90230,54,
zoodat er een saldo voor rente en aflossing overbleef van f 100926,55.

v. E.

ltACEiu\'s geneesmiddel van mond- en klauwzeer. —

Bij de viering van ViitCHow\'s 80sten verjaardag hield de Itali-
aansche Minister van Landbouw
Bacelli een rede in het Latijn,
waarbij hij een beschrijving gaf van zijn geneesmiddel tegen
mond- en klauwzeer. Het laatste nummer van de «Agricoltura
moderna» deelt daaromtrent het een en ander mede, waaraan
het volgende is ontleend.

Toen Bacelli dit jaar te Civita Vecchia de baden gebruikte,
werd hij geraadpleegd omtrent het aldaar heerschend mond- en
klauwzeer, llij raadde intraveneuse injecties van sublimaat aan
en vond in den veearts aldaar Dr.
Choce een man, die het mid-
del op gepaste wijze kon aanwenden. Deze legde de vena jugularis
bloot en spoot 5 centigram sublimaat in; onmiddellijk na de
injectie werd het te voren geappliceerde aderlaatkoord verwijderd,
zoodat het heroïsche middel dadelijk in circulatie kwam.

Een enkele inspuiting was voldoende om de koorts te doen
afnemen; na de 2de injectie (een 3de had zelden plaats) was het
dier genezen. 52 zieken werden behandeld en genazen alle. Daar
het gunstige resultaat wellicht aan het goedaardig beloop der

-ocr page 138-

ziekte is toe te schrijven, zullen de proeven op Sardinië worden
herhaald, waar de ziekte boosaardig heerscht.
(Berliner thierärztliche
Wochenschrift,
17 October 1901.)

w. c. s.

Een nieuw derivans, door Decrojse. — Decroise beproefde
een zalf, welke hij naar den uitvinder
itissat-zalf noemt. Zij
bestaat uit 5 gram thapsia en 100 gram unguentum basilicum.
Thapsia is een alcoholisch extract uit de utnbellifeer Thapsia
villosa of Thapsia garganica. Het middel veroorzaakt blaren,
doch tast den haarwortel niet aan. De prijs zou voorloopig nog
een beletsel zijn voor uitgebreide toepassing, daar 10 gram
extractuin thapsiae f 0,70 kosten.
(Bulletin cle la Socidté centrale
de médecine vétérinaire, tome
8, p. 177.) W. C. S.

Hervorming van liet Russisch veteriiiairwezen. — Deze is
volgens courantenberichten aanstaande; daarbij zou een veterinair-
departement en een veterinairraad tot stand komen in het
Ministerie van Binnenlandsche Zaken.
(Thierärztliches Centralblatt,
10 October 1901.)

W. C. S.

Ondersteuning van wetenschappelijk onderzoek. — Tot dit

doel wordt in Frankrijk van Staatswege een kas gesticht, welke
zal ressorteeren ouder het ministerie van onderwijs, beheerd zal
worden door een bestuur en een technische commissie en in
twee afdeelingen zal worden gesplitst. De eene zal zijn gewijd
aan de biologische wetenschappen, de andere aan de ontdekking
van nieuwe behandelingsmethoden der ziekten van menschen,
dieren en cultuurplanten. De kosten worden gekweten uit: Staats-
en andere openbare subsidies, geschenken, legaten, enz., een
minimum-bijdrage van 125000 francs per jaar uit de inkomst
van\' den totalisator en de opbrengst der rente. (
Thierärztliches
Centralblatt
, 10 October 1901.) W. C. S.

-ocr page 139-

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde.

Verslag van den toestand der Maatschappij
over 1900/1901.

Gaarne voldoende aan de mij opgedragen taak, lieb ik de eer
U hierbij namens het Hoofdbestuur verslag te doen van den toe-
stand en de werkzaamheden der Maatschappij van 21 September
1900 tot heden.

Ook in dit verslag kan de aangename mededeeling worden
gedaan, dat de Maatschappij in gunstigen toestand verkeert en
van haar steeds meer kracht uitgaat tot bereiking van haar doel.

Een woord van dank voor de medewerking der afdeelingen en van
vele leden mag hieraan zeker worden toegevoegd; evenwel blij ven
er in dit opzicht nog verscheidene wenscheii ter vervulling over.

Het ledental onderging een vermeerdering, doordien 8 dit
jaar tot veearts bevorderde candidaten als lid der Algemeene
afdeeliug werden aangenomen.

Helaas kan de vermelding van geleden verliezen niet achterwege
blijven.

Door den dood ontvielen aan de Maatschappij drie harer leden.
Den 12den October 1900 stierf na een sleepend lijden te Arnhem
de heer J. M. L).
Wkstholz in den ouderdom van ruim 56 jaar.
De heer
WüsTiior.z vestigde zich na zijn bevordering tot veearts
in 1865 te Nijmegen, waar hij tot Februari 1882 met succes
Je praktijk uitoefende. Van 1882 tot aan zijn dood was hij dis-
trictsveearts, respectievelijk voor de provinciën Friesland, Overijsel
en het oostelijk gedeelte van Gelderland. Korten tijd bekleedde
hij de betrekking van tweede-secretaris in het Hoofdbestuur.
Gedurende de jaren 4887—1889 was hij lid der commissie, be-
last met het afnemen van het veeartsenijkundig examen.

Den 9don Juni 11. overleed, in den leeftijd van 46 jaar, na een
kortstondige ziekte te Hoorn de heer
J. M. Bilroth, die na in
1884 tot veearts te zijn bevorderd zich als zoodanig te Belling-
wolde vestigde en in 1886 als gemeente-veearts te Hoorn werd
aangesteld. Gedurende de jaren 1889—-1894 vervulde hij de functie
van tweede-secretaris in het Hoofdbestuur.

-ocr page 140-

Een derde lid ontviel nog kort geleden der Maatschappij door
het overlijden van den heer
S. de Lange, gouverneuientsveearts
te Paramaribo. De uitvoerige necrologie van dezen op zoo jeug-
digen leeftijd, in den bloei zijner werkzaamheden, ontslapen
collega, in het laatst verschenen nummer van het Tijdschrift,
maakt een uitweiding over diens leven en werken overbodig. De
Maatschappij heeft ook in hem een harer waardigste leden verloren.

Door het bedanken als lid der Algemeene afdeeling van K. Bosma
en van D. Fisciier, lid der afdeeling Noord-Holland, beiden
gouvernements-veearts in N. O. Indië, verloor de Maatschappij
nog twee leden.

Tegenover het verlies van deze leden stond een aanwinst van 8
leden, zoodat het totaal aantal leden thans 324 bedraagt. De
verdeeling over de algemeene en de 9 bijzondere afdeelingen is

■\'s

als volgt:

Algemeene afdeeling 58 leden

Groningen-Drente 29 „

Friesland 17 „

Gelderland-Overijsel 45 „

Utrecht 42 „

Noord-Holland 25 ,.

Zuid-Holland 23 „

Nieuwe afdeeling Zuid-Holland 34 „

Zeeland 17 „

Noord-Brabant-Limburg 34 „

te zamen 324 leden.

Behalve de gewone leden, heeft de Maatschappij 4 eereleden
en 2 correspondeerende leden.

Naast de droevige mededeelingen kau ook van verblijdende
feiten melding worden gemaakt.

In de eerste plaats is het een verheugend feit dat drie jeug-
dige leden der Maatschappij den titel verwierven van doctor in
de veeartsenijkunde.

De beeren G. A. van Lier en H. J. van der Schroefe,
assistenten respectievelijk van de beeren Dr. Hamburger, leeraar
in de physiologie en pathologische anatomie, en
W. C. Schimmel,
leeraar in de cliniek, chirurgie, operatieleer en hoefziekten, mochteu
de voldoening smaken den 4den Juli na afgelegd examen «von der
Hohen Veterinär-medicinischen Facultät der Universität Bern" den

-ocr page 141-

titel vau doctor te verkrijgen, de eerste op een proefschrift ge-
titeld ,,
Die Durchlässigkeit der rothen Blutkörperchen für die
Anionen von Natriumsalzen-»;
de tweede op een proefschrift getiteld:
«lieber die Permeabilität von Leukocyten mul Lymphdrüsensellen für
die Anionen der Natriumsahe."

Den lSden Juli 11. zag ook de heer D. G. Ubbels, assistent
bij den heer M. G.
de Bruin, leeraar in de cliuiek, verloskunde
en veeteelt, zijn streven bekroond door het verkrijgen van den
doctorstitel, hem
cum laude verleend door de «Veterinär medicini-
scheii Facultlit der Universität Giessen», op een proefschrift geti-
teld «
Vergleichende Untersuchungen von mütterlichem Blute, fötalem
Blute und Fruchtwasser» .

Een ander verblijdend feit is, dat den heer A. M. Vermast,
paardenarts Lstc klasse in N.O.-Indië, den 31sten Augustus 11.,
bij gelegenheid van den verjaardag van li.
M. de Koningin, de
onderscheiding ten deel viel vau te worden benoemd tot ridder
in de orde van Oranje-Nassau.

Het was het Hoofdbestuur een aangename taak al deze heeren
namens de Maatschappij geluk te wenschen met het behaalde
succes en de verkregen onderscheiding.

Een niet minder aangename plicht vervulde liet Hoofdbestuur
door het aanbieden vau zijn gelukwensch aan l)r. H. J.
Hambur-
ger
bij gelegenheid van zijn benoeming tot hoogleeraar in de
physiologie aan de Rijksuniversiteit te Groningen. Voor het
onderwijs aan de veeartsenijschool moge deze verandering van
werkkring des heeren
Hamburger een verlies zijn, voor de
Maatschappij en de wetenschap zullen ziju werkkracht, arbeid
en belangstelling evenwel nog vele en goede vruchten kun-
nen voortbrengen. Het zal de Maatschappij een eer zijn den
heer
Hamburger nog vele jaren onder haar leden te mogen
noemen.

De van de respectieve heeren ontvangen antwoorden deden
blijken, dat de hun gezonden felicitatiëu op prijs zijn gesteld.

De afdeelingen verkeerden in bloeienden toestand. De opkomst
der leden op de vergaderingen kon echter in verschillende afdee-
lingen ruimer zijn geweest.

De Nieuwe afdeeling Zuid-Holland vierde in een feestelijke
bijeenkomst op den 15den December haar 10-jarig bestaan.

In de inzendingen der afdeelingsverslagen blijven nog altijd

-ocr page 142-

leemten bestaan, waardoor het niet mogelijk is deze op den ge-
wenschten tijd in bet Tijdschrift te plaatsen.

Wenschelijk ware het dat die verslagen met de ledenlijsten
in het eerste trimester werden ingezonden en liepen over het
maatschappelijk jaar van Januari tot ultimo December.

Het Hoofdbestuur hield dit jaar 3 vergaderingen te Utrecht.

Den heer Kiioes te Dieverbrug werd door het Hoofdbestuur
opgedragen de Maatschappij te vertegenwoordigen op het in Mei
te Steenwijk gehouden 53ste Landhuishoudkundig Congres, om
daar het onderwerp ,,
Tuberculinatiën bij runderen ter onderkenning
van de tuberculose behooren door veeartsen te worden verricht\'\'\'
in
te leiden en te verdedigen.

Op het in Juni te Baarn gehouden Congres voor openbare
gezondheidsregeling werd de Maatschappij vertegenwoordigd door
den heer
D. F. van Esvei.ü. Op dit congres werd het wetsont-
werp ter bestrijding der tuberculose onder bet rundvee ingeleid
en verdedigd door onzen voorzitter, den heer
Thomassen.

Aan den voorzitter werd de opdracht verleend de Maat-
schappij op het in Juli 11. te Londen gehouden
internationaal
congres ter bestrijding van de tuberculose
te vertegenwoordigen.
De heer
Thomassen, die als afgevaardigde van de Nederlandsche
regeering dit congres bijwoonde, nam die opdracht welwil-
lend op zich, zonder bezwaar voor de kas der Maatschappij.
Een woord van dank hem hiervoor toegebracht, zal zeker uw
aller instemming vinden. Een uitvoerig verslag van de werk-
zaamheden van dit zoo bij uitstek voor ons allen belangrijk
congres zal ter beschikking komen van de Maatschappij, welke als
lid bij dat congres was aangesloten.

Redenen tot het houden van een bij artikel 29 van het
reglement bedoelde gecombineerde vergadering deden zich niet
voor.

Gaarne heeft het Hoofdbestuur evenwel gevolg gegeven aan
het verzcek van de Nieuwe afdeeling Zuid-Holland om een bui-
tengewone Algemeene vergadering te beleggen, ter bespreking
van het wetsontwerp tot bestrijding van de tuberculose onder
het rundvee, in verband met het door deze afdeeling ingediende
voorstel.

Deze buitengewone 41ste Algemeene vergadering werd te Utrecht
gehouden op 20 April d. j. met het u allen bekende resultaat.

-ocr page 143-

Het rapport, opgemaakt door de op die vergadering daartoe
aangewezen commissie, werd aan alle leden toegezonden.

Het Hoofdbestuur was nog in de gelegenheid den leden van
het Landbouwcomité, één dag vóórdat de algemeene vergadering
van dit college is gehouden, hij circulaire ter kennisneming toe
te zenden de motie betreffende het tuberculose-wetsontwerp, door
de buitengewone Algemeene vergadering aangenomen, met de
mededeeling dat hun later een exemplaar van het rapport zou
worden aangeboden.

Dit rapport is behalve aan de leden van het Landbouwcomité,
overeenkomstig het besluit der Algemeene vergadering, gezonden
aan de Ministers, de leden van de beide Kamers der Staten-
Generaal, den Directeur-Generaal, chef der afdeeling Landbouw,
de H.H. Inspecteurs van het Geneeskundig Staatstoezicht, besturen
van Landbouw-maatschappijen en eenige andere corporatiën en
personen, welke hierbij belang konden hebben.

De commissie, door de 40stü Algemeene vergadering aangewezen,
om te onderzoeken of aan het voorstel
Heidema betreffende het
onderzoek op cornage gevolg dient te worden gegeven, zond dd.
10 October haar rapport in bij het Hoofdbestuur. (Zie deel XXVIII,
blz. 313 van dit tijdschrift.)

Dientengevolge richtte het Hoofdbestuur geen adres aan de
Regeering.

c5 o

Ingevolge het besluit der 40ste Algemeene vergadering werd
het tijdschrift dit jaar elke maand uitgegeven. De afleve-
ringen verscheuen regelmatig in het begin van iedere maand,
met uitzondering van de nos. 1 en 2, welke gecombineerd in
November verschenen.

IIet comité van redactie komt een woord van lof en erkentelijk-
heid toe voor den ijver en de toewijding waarmede het heeft
zorg gedragen dat, ondanks de vermeerdering van werkzaamheden
aan de nieuwe wijze van uitgeven verbonden, de afleveringen
steeds regelmatig zijn verschenen.

Ook de medewerkers die belangrijke bijdragen leverden, mogen
hier met dankbaarheid in herinnering worden gebracht.

De nieuwe wyze van verzending, rechtstreeks van en door tus-
schenkomst van den uitgever aan de leden, gaf geen aanleiding
tot klachten en schijnt dus goed te zijn uitgevoerd.

Het Hoofdbestuur durft vertrouwen dat dit verslag u voldoende

-ocr page 144-

zal hebben ingelicht omtrent de voornaamste gebeurtenissen de
Maatschappij betreffende.

De l*\'e secretaris,
1). VAN DER SLUIJS.

Veterinaire dienst bij bet leger.

Uit het ,,Statistisch overzicht der bij het Nederlandsche leger
hier te lande in het jaar
1900 behandelde zieke paarden," bewerkt
door den luitenant-kolonel, dirigeerend paardenarts
J. J. Hinze,
is het volgende overgenomen.

In atwijking van voorgaande jaren is het aantal troepenpaarden
niet aangegeven, maar dit zal waarschijnlijk niet veel afwijken
van dat van het voorgaand jaar, toen het 5106 bedroeg. Op 1
Januari 1900 waren nog in behandeling 238 patiënten; in den
loop van het jaar kwamen er bij : lste kwartaal 1010, 2de kwar-
taal 1427, 3do kwartaal 1899 en 4do kwartaal 1089, zoodat het
geheele aantal behandelde dieren 5663 bedroeg. Hiervan zijn her-
steld 5368, gestorven 37, afgemaakt 28, als «niet hersteld» ver-
kocht 24, terwijl er op 1 Januari 1901 nog 206 in behandeling
bleven. Het totale verlies is dus 89, zynde 1.57 pet. der behan-
delde zieken.

Bij de 5663 zieken kwamen 1202 (21 pet.) inwendige en
4461 (79 pet.) uitwendige ziekten voor en wel bij de cavalerie
316 inwendige en 2280 uitwendige, met een verlies van 37;
bij de artillerie 530 inwendige en 1561 uitwendige, met een
verlies van 36; bij het remonte-depot 346 inwendige en 578 uit-
wendige, met een verlies van 16 en bij de Kon. Mil. Academie
10 inwendige en 42 uitwendige, zonder verlies.

Van de 1202 inwendig zieken stierven er 35, werden er 5
afgemaakt en 2 als «niet hersteld» verkocht, alzoo een totaal
verlies van 42, zijnde 3.5 pet. der behandelde gevallen; hierbij
kwamen 10 recidieven voor. Van de 4461 uitwendig zieken
stierven er 2, werden er 23 afgemaakt en 22 als «niet hersteld»
verkocht, dus een totaal verlies van 47, alzoo 1.05 pet. der
behandelde dieren; hierbij kwamen 132 recidieven voor.

Bovendien werden nog \'116 dienstpaarden behandeld van offi-

-ocr page 145-

eieren niet tot een der bereden korpsen behoorende, waarvan er
2 zijn gestorven en 3 in behandeling bleven, terwijl eindelijk nog
51 paarden zijn behandeld der Koninklijke Marechaussee, waarvan
1 werd verkocht en 5 in behandeling zijn gebleven.

Omtrent de verschillende ziektevormen zij het volgende aan-
geteekend. *)
Goedaardige-droes (150) vertoonde zich in hoofdzaak
in de stallen van het remonte-depot; slechts 40 gevallen kwamen
in de weide bij remonte-paarden voor. De
in fluenza in het remonte-
depot (zie deel XXVIII, blz. 67) hield tot Mei aan; 101 paarden
werden door de ziekte aangetast, waarvan er 6 zijn gestorven.

Op 16 Juli werden in de legerplaats te Oldebroek gevallen
van «Pferdestaupe» opgemerkt en spoedig moest de ziekte heer-
schend worden verklaard, wat den 303ton Juli eveneens in het
garnizoen te Utrecht het geval was. In Oldebroek werden 140
gevallen, in Utrecht 93 geconstateerd ; enkele sporadische gevallen
werden in December te Arnhem waargenomen. De ziekte had een
gunstig beloop, want na 6 a 8 dagen volgde herstel; de dieren
bleven echter nog lang zwak eu hoestende.

Alle remonte-paarden werden vóór het vertrek naar de korpsen
op
cornage onderzocht; 4 pet. der dieren bleek meer of minder
hevig aan de ziekte te lijden. Van de 183 paarden welke aan
influenza hadden geleden, werden er 6 pet. lijdende bevonden aan
cornage en van de 149 welke voor goedaardige-droes waren
behandeld, leed slechts 1 dier aan deze ziekte, terwijl van de
paarden welke in het remonte-depot aan geenerlei ziekten hadden
geleden ongeveer 2 pet. cornard werden bevonden.

Bij de ziekten van het zenuwstelsel (9) wordt het volgende
medegedeeld. Een paard sloeg en geraakte over den boom. Het
been was plotseling geheel verlamd; het dier sprong op drie
beenen eu sleepte het verlamde been met gestrekt\'spronggewricht
achter zich aan, terwijl de voorvlakte van den kogel den bodem
raakte. Des namiddags was de toestand al veel beter; het sprong-
gewricht werd al wat gebogen en de toon van den hoef gestrekt
en den volgenden morgen liep patiënt in stap en draf weer
normaal.

Bij de ziekten der ademhalingsorganen (200) waren 138 gevallen

1) Het cper achter den naam der ziekte geeft het aantal gevallen aan,
dut waargenomen werd.

-ocr page 146-

van neus- en neuskeelcatarrh; van de 10 patiënten met long-
ontsteking stierven er 5; ook verliep 1 der 6 gevallen van pleu-
ritis doodelijk.

Een in dressuur zijnd remontepaard werd slap en krachteloos;
het stortte soms plotseling neer om na eenige oogenblikken van
rust weer op te staan. Er bestond
insujficiëntie der klapvliezen.
Nadat oedeem was opgetreden, stierf patiënt plotseling.

Onder de ziekten van de spijsverteringsorganen (404) kwamen
179 gevallen van koliek voor, waaraan 10 paarden bezweken.
Waar sectie werd gedaan, bleek te bestaan: maagbersting, darm-
in vaginatie, incarceratie, darmontsteking (3), peritonitis en op-
hooping van zand. Een der patiënten (34) met maagdarmcatarrh
stierf, eveneens de beide met maagdarmontsteking.

Bij de uitwendige ziekten blijkt dat het aantal ontstekingen van
pezen en peesscheeden
(433) zeer groot is; 2 patiënten werden
afgemaakt, 3 als «niet hersteld» verkocht.
Gewrichtsontsteking
werd 42-maal waargenomen (1 afgemaakt, 2 verkocht).

Onder exostosen (109) waren 44 gevallen van scliuifelbeentjes,
35 van spat en 16 overhoeven. In het geheel werd 12-maal het
cauterium aangewend en bij een paard ïuet overhoef werd met
gunstig gevolg neurectomie verricht. In 2 gevallen van spat werd
eveneens met goed resultaat tenotomie gedaan van den binnensten
tak van den m. tibialis anterior. Bij een paard met spat werd
neurectomie verricht van den nervus tibialis en van den nervus
peroneus.

Onder kneuzingen (809) zijn opgenomen borstbuil (3), leggers
(6), periostitis (44) en abscessen (22); 2 patiënten, aan chronische
periostitis lijdende, moesten als ongeneeslijk worden verkocht.

Van de 317 drukkingen en schavingen door het harnachement
(6.94 pet. van het gemiddeld aantal paarden, tegen 1 i .86 pet.
in 1899) kwamen voor bij cavalerie 146, bij artillerie 170 en
aan de Kon. Mil. Academie 1; de aangedane plaatsen waren de
volgende: schoft 127, rug en lendenen 50, ribben en borst 109,
schouder 13, elleboog 18.

Onder de 1163 verwondingen zijn er 32 van de lagen, 14 ge-
wrichfswouden, 2 peesscheedewonden en 2 peeswonden. De fistel-
opening bij het paard met slokdarmverwonding (zie deel XXVIII,
bl. 69) is gesloten en het paard is 7 Maart geheel hersteld
ontslagen.

-ocr page 147-

Van fractuur (24) kwamen de volgende voor: halswervels, bek-
ken, doornvormige uitsteeksels van het kruisbeen (hersteld), darm-
beenshoek (hersteld), dijbeen, schenkel (5), schouderblad, opperarm,
opper- en onderarm, onderarm (5), kootbeen (1 hersteld), hoef-
been, voorhoofdsbeenderen (1 hersteld, 1 bleef onder behandeling),
neusbeenderen (hersteld).

Voor kreupelheid werden aangegeven: schouderkreupelheid 68,
waarvoor 2 paarden werden verkocht, distorsie van het kootge-
wricht 363, waarvoor er eveneens 2 werden verkocht, overige
distorsies 41.

Een subcutane injectie van 60 milligram arecolinum hydrobro-
micum bij een paard met chronisch rheumatisme had gunstig
gevolg.

Voor gewrichts- en scheedegallen (45) werden 3 paarden als
«niet hersteld» verkocht; het lijden was zeer verouderd.

Bij oogziekten (94) kwamen 4 gevallen van irido-cyclitis voor,
waarvoor 1 patiënt werd afgemaakt.

Onder ziekte van de huid en het onderhuidsche bindweefsel (204)
wordt 1 geval vermeld van sarcoptes- en 16 van dermatophagus-
schurft.

Bij hoef ziekten (682 met 28 recidieven), waarvan 365 van
traumatischen aard, worden enkele bijzonderheden aangegeven
omtrent gevallen van nageltred, waargenomen te Venloo en te
Amsterdam.

Gaarne herhaal ik den wensch, reeds vroeger geuit, dat de
militaire collega\'s (evenals
Knipscheek deed) de bijzondere gevallen,
welke soms zoo interessant zijn, pu\'oliceeren, want het aantal bijzon-
derheden is dit jaar in het verslag, dat als steeds met de meeste
zorg is bewerkt, zeer gering.
 Van Esveld.

Gemeontolyke gezondheidsdienst te Amsterdam over 1900. —

Aan het verslag over den dienst (directeur Dr. H. G. Ringeling)
is het volgende ontleend.

Er werden 74395 bezoeken gebracht aan winkels van slagers
en verkoopers van versch vleesch, en 520 aan verkoopers van
gerookt, gezouten of op andere wijze toebereid vleesch. Afge-
keurd en voor consumtie ongeschikt gemaakt werd versch
vleesph of vet 4-maal in winkels en 1-maal aan den weg, gerookt,

-ocr page 148-

gezouten en op andere wijze geconserveerd vleesch 43-inaal in
winkels, 1-maal aan den weg, worst 42-maal in winkels.

Op trichinen werden onderzocht 219 inlandsche en 2078 Ameri-
kaansche hammen; bij de laatste werden 5-maal trichinen ge-
vonden, welke bij onderzoek niet meer levensvatbaar bleken te
zijn. In geen dier monsters werden finnen aangetroffen. v. E.

Staatsbegrooting voor bet dienstjaar 1902.

Hoofdstuk IX. Afdeel in g V.

Art. 215. Jaarwedden en verdere belooningen van de vaste

districtsveeartsen............f 23500.—

Art. 216. Reis-, verblijf- en bureelkosten van de districts-
veeartsen, reis- en verblijfkosten en vacatiegelden van hunne
plaatsvervangers en reis- en verblijfkosten en belooning van de
geëxamineerde veeartsen, bedoeld in de artikelen enz enz.:

a. reis- en verblijfkosten........f 45000.—

b. bureelkosten...........» 3100.—

Art. 217. Jaarwedden en verdere belooningen van den direc-
teur, de leeraren, ambtenaren, bedienden en arbeiders aan \'s Rijks
veeartsenijschool, mitsgaders schrijfloonen:

a. Jaarwedden van den directeur en de leeraren:

1 directeur.............f 4000.—

4 leeraren a f 3500 % . ■.......» 14000.—

3 leeraren k i 3000 ..........» 9000.—

Dit onderdeel kan f 500 lager geraamd worden dan voor liet loopende
jaar in verband met de omstandigheid dat de opvolgor van Dr.
Hambukgeh

aangesteld is op de aanvangswedde van f 3000.
b. Jaarwedden der verdere ambtenaren:

1 prosector.............f 1500.—

1 hoofdopziener...................1200.—

1 smid..............» 1200.—

5 assistenten a f 1000 .........» 5000.—

1 laborant in de apotheek........» 1200.—

1 opziener.............« 1200.—

2 amanuenses a f700 en flOOO......» 1700.—

1 beambte bij de bacteriologie......» 600.—

c. schrijfloonen, loonen der bedienden en arbeiders » 13400.—

-ocr page 149-

Art. 218. Subsidiën voor de verzamelingen en andere inrich-
tingen van onderwijs aan \'s Rijks veeartsenijschool, kosten wegens
liet uitoefenen van de buitenkliniek; aanbouw, onderhoud en
lasten der gebouwen, onderhoud en aankoop van meubelen en
gereedschappen, vuur, water en licht; aankoop en voeding van
dieren, administratieve en verdere uitgaven:

a. subsidiën voor het onderwijs en kosten wegens het uit-
oefenen der buitenkliniek..........f 8000.—

Dit ondordeel kan f 500 lager geraamd worden dan voor het loopende jaar.

b. onderhoud en lasten der gebouwen, onderhoud en aankoop
van meubelen en gereedschappen, mitsgaders, vuur, water en
licht................f 11000.—

c. schrijfbehoeften, drukloonen en kleine huishoudelijke uit-
gaven................ f 700.—

d. voeding en verpleging van dieren in de stallen der
school...............f 13000.—

e. aankoop van dieren.........» 3500.—

Art. 219. Toelagen voor huisvesting en verpleging van leer-
lingen van \'s Rijks veeartsenijschool, die bij de opheffing van het
internaat inwonend waren.........f 600.—

In verband met de omstandigheid, dat er ten hoogste 4 leorlingen zullen
zijn, die voor toekenning der toelage van f 150 in aanmerking komen, kan
dit artikel f 1050 lager geraamd worden dan voor het loopende jaar.

Art. 220. Kosten van de examens van hen, die een diploma
als veearts verlangen volgens de wet van 8 Juli 1874 (Staats-
blad u». 99)..............f 3000.-

Art. 221. Subsidiiin en andere uitgaven ten behoeve van de
verbetering van de Nederlandsclie paardenrassen . f 131230.—

Yan dit bedrag zijn bestemd :

1°. f100680 ter uitvoering van do wet op de paardenfokkerij 1901, te
verdeelen als volgt:

a. f 75.000 ten behoeve van subsidiën voor de paardonfokkorij (artikel
12, le lid der aangehaalde wot);

b. f 25.080 ter bestrijding van de kosten zoowel van de hengsten- als van
de premiekouringen in do verschillonde gewesten. Voor de specificatie van
dezen post zij verwezen naar de raming, voorkomende op blz. 12 en 13
van de Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag, door de Commissie
van Rapporteurs uit de Tweede Kamer der Staten-Generaal vastgesteld.
(Gedrukte
Btukken 1900—1901 n°. 44.) Het daar genoemde bodrag van
f 27060 kan door de omstandighoid, dat het aantal leden dor keurings-
commissie bij amendement in de Tweede Kamer teruggebracht is van 7 tot
6 personen, verminderd worden met f 1380.

-ocr page 150-

2o. f 30550 voor \'s Rijks hengstveulendepot te Bergen-op-Zoom.

Art. 222. Subsidiën en andere uitgaven ter bevordering van
de veefokkerij.............f30.000.—

Art. 223. Kosten, subsidiën en schadeloosstellingen tot afwen-
ding van het gevaar, waarmede besmettelijke veeziekten den
veestapel bedreigen, en daartoe betrekkelijke uitgaven, waar-
onder de belooniug van tijdelijke, buitengewone districtsveeartsen
en vee-opzichters............f 75000.—

Art. 224. Kosten, voortvloeiende uit de wet van 5 Juni 1875,
Staatsblad n°. 110.

Uit het afdeelingsverslag der begrooting voor Waterstaat,
Handel en Nijverheid hebben de volgende zinnen op het boven-
staande betrekking.

De overbrenging van de zaken betreffende den landbouw naar
het departement, werd door eenige leden toegejuicht als voorbe-
reiding tot oprichting van een of meer afzonderlijke departe-
menten voor Landbouw, Handel en Nijverheid. De aandrang tot
vorming van nieuwe departementen vond bij anderen tegenkanting.

Aangedrongen werd op weder-indiening van ingetrokken wets-
ontwerpen tot bestrijding van de tuberculose onder het rundvee.

Op reorganisatie van de Rijks veeartsenijschool werd aange-
drongen.

Aan het afdeelings-verslag van Oorlog is het volgende ontleend.

Ook werd uitstel bepleit voor de voorgestelde reorganisatie van
het korps paardenartsen. Anderen zouden dit laatste betreuren.

Boekbeoordeeling.

Dr. D. G. UBBELS, Vergleichende Untersuchungen von müt-
terlichem Blute, fötalem Blute und Fruchtwasser. Ein
Beitrag zur Kenntniss des Stoffaustausches zwischen
Mutter und Frucht. Inaugural-Dissertation. Giessen 1901.

Vele physiologen hebben zich bezig gehouden met het vraag-
stuk der voeding en der oxygenatie van den foetus. De vroegere
onderzoekingen, welke zich hoofdzakelijk bepaalden tot chemische
analyse van het vruchtwater en tot het haemoglobinegehalte
van moederlijk en foetaal bloed (
Krüger) hebben over deze zaken
weinig licht doen opgaan. Wij mogen gerust zeggen dat onze

-ocr page 151-

kennis dienaangaande tot voor eenige jaren luttel was vermeer-
derd. Het zijn vooral de nieuwere methoden van onderzoek, door
Hamburger toegepast, welke ons in dit opzicht meer beloven en
de schrijver heeft dan ook naar aanleiding daarvan zijn experi-
menten verricht.
Cbbels heeft in het laboratorium van Ham-
burger
en onder diens voortreffelijke leiding gewerkt. Zijn
onderzoekingen zijn vergelijkende geweest van bloed en vrucht-
water van één en hetzelfde dier en wel van het rund.

Het onderwerp verdiende te meer de aandacht, omdat Kröxig
en Fueth aan de eene zijde en Veit aan de andere zijde bij
hun vergelijkende onderzoekingen over de osmotische drukking
(van beide bloedsoorten en van vruchtwater) verschillende resul-
taten hadden verkregen. De eerste onderzoekers vonden namelijk de
vriespuntsverlaging van het serum van foetaal en moederlijk bloed
dezelfde, terwijl
Veit gevonden had dat de vriespuntsverlaging
van bloedserum uit de navelader grooter was dan van het serum
van moederlijk bloed.

Übbels heeft van foetaal en moederlijkjugularisbloed, genomen op
het tijdstip van den partus of onmiddellijk daarna, van allantoïs- en
amnionvloeistof bepaald : a. de osmotische drukking,
b. het alkali-
gehalte,
c. de vaste bestauddeelen, d. de percentsgewijze sehrompe-
ling der bloedlichaampjes en
e. het electrisch geleidingsvermogen.

Uit deze onderzoekingen is gebleken:

1". dat de resistentiebreedte (resistentie der roode bloed-
lichaampjes tegenover zoutoplossingen) bij het bloed van een
pasgeboren kalf grooter is dan bij dat van de moeder.

2°. De vriespuntsverlaging van het arteriëele bloed van den
uterus en van het veneuse bloed van het chorion is dezelfde,
voor zoover dit met de tegenwoordige hulpmiddelen is aan te
toonen.

3°. De bloedlichaampjes van het pasgeboren dier hebben een
grooter volume aan stroma en eiwitachtige stoffen dan de bloed-

o o

lichaampjes der moeder.

4°. ïusschen foetaal en moederlijk serum was geen constant
verschil in chloor- en alkaligehalte aan te toonen. Wel is
de hoeveelheid vaste bestauddeelen in het serum bij de moeder
steeds grooter dan bij het pasgeboren dier.

5°. liet electrisch geleidingsvermogeu is bij het serum van
het pasgeboren dier in het algemeen iets grooter dan dat van

-ocr page 152-

het moederdier (minder eiwitgehalte van het foetale serum?)

60, Het volume aan bloedlichaampjes en ook het aantal
daarvan is in het bloed van het pasgeboren dier grooter dan in
dat van het moederdier.

Zijn onderzoekingen hebben verder aangetoond dat de vries-
puntsverlaging van allantoïs- en amnionvioeistof dezelfde is.
Voorts dat in eerstgenoemde vloeistof zaken voorkomen
waarvoor de bloedlichaampjes zeer permeabel zijn, wellicht
ureum. De allantoïsvloeistof zou dus als foetale urine zijn te be-
schouwen. In de amnionvioeistof bevindt zich meer alkali dan in
de allantoïsvloeistof.

De waarde der experimenten ligt in de verkregen gegevens,
waarmede het probleem later zijn oplossing kan naderen. Wij
wenschen den schrijver van harte geluk, dat door hem hiertoe
een belangrijke bijdrage is geleverd.

M. G. de Bruin.

Nieuw uitgekomen boeken.

Carl Brüuer, Die Gestüte des In- und Auslandes. Eine Beschreibung dor
bekanntesten Pferdezuchtanstalten nebst Angabe ibrer Ziele und Erfolge.
Mit vielen Abbildungen von GestiitB-Brandzeichon. Dresden, G.
Schönfeld
1901. Preis geb. 10 Mark.

Dr. C. Nükner, Das ungarische Staatsgestüt Mezöhegyes. Brosch., 8°., 24
Seiten. Leipzig,
Kaut. Schmidt & Co. 1902. Preis 80 Pf.

C. A. Bködermann, Zuchtungsgrundsätze. Brosch., 8°., 161 Seiten. Leipzig,
Kari, Suhmidt & Co. 1902. Preis 60 Pf.

Prof Dr. L. Plate, Die Abstammungslehre. Mit 8 Abbildungen, einem Brief
Ernst httckei.\'s als Vorwort und einem Glossarium von Heinr. Schmidt.
Odenkirchen, Dr. W. Bbeitenbach 1901. Preis 1 Mark.

Prof. Dr. W. Ellenberger, Prof. Dr. 11. Baum und Maler IIerm. Dittrich,
Handbuch der Anatomie der Tiere für Künstler. Band I: Rind und
Pferd. 40 Tafeln in oleg. Leinwandmappe 40 Mark. Toxtband fiir das
vollständige Werk, elegant gebunden 12 Mark. Leipzig,
Theodor
Weicher
1901.

Dr. E. Joest, Grundzüge der bacteriologischcn Diagnostik der thierischen
Infectionskrankheiten.
Berlin, R. Schoetz 1901. Preis 2 Mark.

Prof. A. Sanson, Traité de Zootechnie. 4e édition, revue et corrigée. 5 vol.
in-12. Paris, Librairio agricole do la Maison rustique 1901. Prix du
volume 3 fr. 50.

Prof. A. Deqive, Manuel de Maréchalerie. 5« édition, revue avec la col-
laboration de Prof.
Hendrickx et Prof. Liénaux. Bruxelles, M. Giot
1901. Prix 3 francs.

E. Thierry, Le Cheval anatomie, physiologie, races, productions, hygiène
et maladies.
Un vol. in-8" de 215 pages, avec 5 planches coloriées et 85
figures. Paris, Librairie agricole de la Maison rustique 1901. Prix 4 francs.

A. LécUYER, La Fièvre aphteuse, sa prophylaxio et les moyens rationnels de
l\'éviter. Brochure in
-8" de 35 pages. Paris, Asselin et Houzeau 1901.
Prix 1 franc.

-ocr page 153-

A. More au, L\'agencement des abattoirs au point de vue sanitaire. Broch,
gr. in-8° do 93 p. Extrait du Compte rendu des travaux du Congrès
national vétérinaire de 1900.

James Law, A Text-book of Veterinary Medicine. Ithaca, published by the
Autor 1901.

J. Woodroffe Hill, The Diseases of the Cat. 12^ cloth, illustrated. New-
York,
William R. Jenkins 1901. Price $ 1.25.

Thomas Walley, A Practical Guide to Meat Inspection. Rewritten and
enlarged by Prof.
Stewart Stockman. New York, William R. Jenkins
1901.

Mededeelingen van het Hoofdbestuur.

Voor de navolgende leden der Algemeene afdeeling is overschrij-
ving verzocht bij de bijzondere afdeelingen: C. M.
van Rooijen
te Oosterwolde voor Friesland, G. W. Bbink te Wijë en J. H.
Rutgers te Zetten voor Gelderland-Overijsel, A. van de Sande
te Oud-Vosmeer voor Zeeland, C. A. Leknheer te Weesp voor
Noord-Holland.

Het lid der afdeeling Utrecht W. de Beijl 1) te Akkrum, ver-
zocht overschrijving naar de afdeeling Friesland en J.
Flohil te
Fijnaart naar de afdeeling Zuid-Holland.

Als lid der afdeeling Utrecht werden aangenomen: Dr. M. O.
Dekhuijzen te Utrecht, II. Markus te Utrecht van de afdeeling
Noord-Holland en A.
J. Winkel te Patten van de Algemeene
afdeeling.

Door het Hoofdbestuur is als lid der Algemeene afdeeling
aangenomen G.
J. Waldeck te \'s-Gravenhage.

Personalia.

Gevestigd: te Beek (Limburg) W. G. Schkpens; te \'s-Graven-
hage G.
J. Waldeck.

Benoemd: met ingang van 4 December 1901 tot adjunct-in-
specteur voor de keuring van vee en vleesch te Leiden, W.
Stuurman; tot paardenarts lst<= klasse de paardenarts der 2de klasse
bij het Indisch leger
H. J. Tromp de Haas.

Verplaatst: van Staphorst naar Dieverbrug (Dwingeloo) F.
Boeriiave; van Hilversum naar Weesp G. A. Leenheer (heeft
bedankt voor Nunspeet); van Breukelen naar Fijnaart
J. Flohil.

Door den Minister van Oorlog is de paardenarts lst0 klasse J.
B. H. Moubis, van het lsto regt. veld-artillerie, aangewezen als lid

1  Is overgegaan.

-ocr page 154-

van de vaste commissie voor den aankoop van paarden in het
binnenland, en zulks in vervanging van den tot clirigeerend paar-
denarts bevorderden paardenarts
lsto kl. A. Overbosch.

Necrologie.

Te Velp overleed den 12den October 1901 de oud-rijksveearts
W. F. Steijgkrwa.lt.

Geboren den 10dca Juli 1831 te Velp, legde hij op 13 Augustus
1853 ziju examen als veearts der lsto klasse af. Hij vestigde zich
eerst te Oegstgeest, maar vertrok al spoedig naar Leiden.

Den 4don Februari 1871, bij het in werking treden der wet
op het veeartsenijkundig staatstoezicht, werd hij tot plaatsvervan-
gend- districtsveearts benoemd en den 27stcn Juni 1882 volgde
zijn benoeming tot gouvernementskeurmeester, standplaats Rot-
terdam. Deze laatste betrekking, gepaard gaande met verplaat-
sing, was hem blijkbaar niet aangenaam, want reeds den 18den
Augustus van datzelfde jaar werd hem op zijn verzoek eervol
ontslag verleend.

Steijgerwalt mocht zich te Leiden in een zeer uitgebreide prak-
tijk verheugen, maar vond toch nog tijd voor andere zaken. Wij
vinden namelijk o. m. vau zjjn hand een vertaling van : Dr. L.
Wageneeld, De bekwame veearts. 2C druk. Leiden, D. Noothoven
van Goor. z
. j.).

In het Repertorum 1853: Ziektegeschiedenis van eene droezige
keelontsteking met een typheus karakter; Vergiftiging van rund-
vee door het mesten met afval van loodwitfabrieken.

In de verzameling van Veeartsenijkundige bijdragen 1860:
Behandeling van kwaden droes en worm met joduretum eupri;
Loodwitvergiftiging by koeijen; Genezing van twee navelbreuken
bij veulens door aanwending van acidum sulphuricum concentratum.

In het tijdschrift voor veeartsenijkunde en veeteelt 1863: In-
enting tegen de longziekte; Spoedige en gemakkelijke genezing
eener doordringende buikwond bij eene melkkoe.

Bij Koninklijk besluit van 30 Maart 1899 werd hij op verzoek
eervol ontslagen als plaatsvervangend districtsveearts en vertrok
hij naar Velp, waar hij zijn laatste levensdagen in rust doorbracht.

v. E.

-ocr page 155-

\'s Rijks Veeartsenijschool.

Bij Ministerieel besluit, dato 5 November 1901, n°. 10165, is
met ino-ang van 1 December 1901, op zijn verzoek, eervol ont-
slag verleend aan den assistent bij de cliniek en de geneeskun-
dige leervakken
W. Stuurman.

O

Veeartsenij kundig Staatstoezicht.

Bij Koninklijk besluit van 8 October 1901, n°. 52, zijn, met
ingang van 15 October, benoemd tot plaatsvervanger van den
districtsveearts, wien Zutfen als standplaats is aangewezen, de
veeartsen G.
Bui.k te Ommen en J. II. Cramer te Almeloo.

Bij Koninklijk besluit van 22 October 1901, n°. 35, is Dr.
W. P.
Ruysch te \'s-Gravenhage, met ingang van 16 November
1901, onder toekenning van eervol ontslag als inspecteur van
liet staatstoezicht op krankzinnigen en
krankzinnigen-gestichten
en onder eervolle ontheffing van de betrekking van adviseur
voor de veterinaire politie bij het departement van binnen-
landsche zaken en van de tijdelijke waarneming van bet genees-
kundig inspectoraat in Zuid-Holland, benoemd tot inspecteur
van het geneeskundig staatstoezicht in de provincie Zuid-Holland,
met bepaling dat hij die betrekking gelijktijdig zal bekleeden met
die van adviseur voor de medische politie bij het departement van
binnenlandsche zaken.

Bij Koninklijk besluit van 5 November 1901, n°. 91, is aan den
plaatsvervangend-districtsveearts FI. L.
Ellnrman te Dordrecht, met
ingang van 1 November 1901, toegekend de titel van gouverne-
mentskeurmeester van vee; als zoodanig is hij belast met de
visitatie van het vee te Dordrecht en te Dubbeldam vóór de
inlading in een schip naar het buitenland bestemd.

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft goedgevonden:
met ingang van 1 November 1901 in te trekken het bij A be-
paalde in de beschikking van zijn ambtsvoorganger van 11 Maart
1901 (Stbl. van \'12 Maart d. a. v. n°. 59), waarbij het vervoeren
of doen vervoeren van levende en doode varkens verboden is
uit, naar of binnen kringen in de gemeenten Amsterdam en Sloten
(Noord-Holland). (Staatscourant van 31 October 1901, n°. 255.)

-ocr page 156-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende September 1901.

(De cijfers tusschen ( ) duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

provincie.

Aantal gemeenten.

Yeepest der herkauwers.

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en luiidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Tri chin en-zi ekte.

Miltvuur.

Hor
do
hei

a
.
m

a

«

t3
0
o

s

d8-
i:

CJ

o)
>

u

O

ns
a

cs

M

Rotkreupel.

Groningen . .

8

n

n

li (*)

n

29 t2)

n

7 (6)

»

2 (■)

n

»

V

Friesland. . .

29

V

D

6793 ("a)

»

102 (\')

n

143 (")

n

1

n

n

Drente. . . .

6

7)

n

»

n

36 (»)

V

1

w

»

V

n

3(2)

Overijsel . . .

9

n

r>

rt

642 («)

n

1

7)

3 (3)

n

•n

7)

Gelderland . •

3

»

7)

»

n

n

6 (4)

n

n

»

y)

n

Utrecht . . .

1

7)

V

15 (2)

n

V

n

n

n

»

*

n

Noord-Holland .

4

n

V

4 (\')

Y)

»

n

4 (4)

7)

3 (3)

■■ tfvj

»

24 (5)

Zuid-Holland .

15

7)

7)

86 (15j

11

37 (i)

n

15 (i»)

n

2 (2)

n

n

r>

Zeeland . . .

8

n

V

7)

1)

D

n

16 (is)

7)

)}

n

n

n

Noord-Brabant .

10

r)

V

n

n

»

23 (")

n

4 (*)

»

T)

»

Limburg . . .

1

"

»

n

»

»

v ,

r>

»

n

1

n

n

Totaal

94

??

6909 (158). 1

846 («*)

n

216 (»»)

»

16 (18)

27 (\')

(Staatscourant van 19 October 1901, n°. 245.) v. E.

INGEZONDEN.

Ik constateer met levendige belangstelling en ingenomenheid het
feit, dat sedert 19 October 11 in het „Nederïandsch Landbouwweek-
blad\'\' geen kwakzalvers-advertenties meer voorkomen.

Noch de advertentie „Geen kreupele paarden meer", noch de „Be-
langrijke uitvinding voor den veestapel" vonden daarin sedort boven-
genoemden datum een plaats meer

Bravo! Het gezond verstand moet eenmaal overal zegevieren. Ik
wensch den Nederlandschen landbouw en allen die er bij betrokken
zijn, met dit verschijnsel van harte geluk, en breng door dezen openlijk
mijn eeresaluut aan het officieel orgaan van het Nederïandsch Land-
bouw-Comité.

A. van Leeuwen.

Groningen, 29 November 1901.

-ocr page 157-
-ocr page 158-

PNEUMO-ENTERITIS BIJ IIET VARKEN
(VARKENSPEST),

door J. J. WESTER.

In afwachting van de resultaten van het onderzoek van
Dr.
Poels over bovenbedoelde ziekte, heb ik gemeend, dat
het nuttig kon zijn iets omtrent de ervaringen, welke we
dit jaar in Noord-Holland op groote schaal hebben kunnen
opdoen, te publiceeren.

Deze ziekte heeft hier zooveel offers geëischt, vooral onder
de biggen, dat de varkenshouderij er ernstig door wordt
bedreigd. Ik heb mij daarom gehaast proeven te nemen met
een paar voorbehoedende entingsmethoden, ten einde het
mijne te doen om de verbreiding zooveel mogelijk tegen te
houden.

Het resultaat van die entingen te vermelden, is het hoofd-
doel van dit artikel. Ter oriënteering acht ik het echter
wenschelijk de (korte) symptomatologie, en nog een en
ander, te doen voorafgaan.

Symptomatologie. Men kan bij deze ziekte onder-
scheiden vier verschillende vormen, welke zich meer of
minder op den voorgrond dringen, echter dikwijls gelijk-
tijdig bij een en hetzelfde individu worden waargenomen,
namelijk: 1°. de thoracale vorm, 2°. de abdominale
vorm, 3°. de exanthematische vorm en 4°. de
diphtheritische vorm.

De thoracale vorm kan optreden per acuut, acuut
of chronisch.

-ocr page 159-

Per acuut optredend, geeft deze ziekte het typische beeld
van een septicaemie. liet beloop is in enkele gevallen
zoo snel, dat het niet komt tot localisaties.

Obstipatie, zeer versnelde ademhaling, hooge temperatuur,
kleine bloeduitstortingen onder de huid, welke bij het naderen
van den dood zich intensief blauw kleuren, zijn de gewone
verschijnselen. Soms zijn de extravasaten uitgebreid, en dan
kunnen ze bij fijne varkens de kleurschakeering gaan ver-
toonen van haematonien. Een enkelen keer zijn de plotseling
gestorven varkens zeer bleek, welk verschijnsel vergeleken
kan worden niet het ^rouget blanc". Excitatie verschijnselen
(krampen) en in een later stadium parese, komen nog al
eens voor.

Pathologische anatomie. Bij de sectie blijkt meestal
het aanwezig zijn van een beginnende pneumonie met ont-
steking van de serosae. I)e lymphklieren, door het geheele
lichaam, zijn gezwollen, vochtig en donkerrood gekleurd,
soms bij zwart af. Verder ziet men (soms uitgebreide) bloe-
dingen : subcutaaii, subsereus en ook intermusculair.

Bij de eerste invasie der ziekte sterven vele varkens
peracuut of acuut; later treedt meer de chronische vorm op.
Soms ziet uien oudere varkens peracuut aan de ziekte ster-
ven, maar blijkt het later toch, dat een oude haard aan-
wezig was, waarvan tijdens het leven weinig of niets werd
gemerkt.

Olinisch is deze vorm van pneumo-enteritis dikwijls niet
of zeer moeielijk te onderscheiden van vlekziekte.

Wanneer de thoracale vorm acuut optreedt, vertoo-
nen de dieren in het begin koortskoude en constipatie. Ileel
gauw ontstaan echter de eerste verschijnselen van pneu-
monie, te weten: frequente ademhaling, pijnlijke hoest. Op-
merkenswaardig is ook dikwijls de groote zwakte in het
achterstel, welke spoedig na het ontstaan van de ziekte aan-
wezig is en soms reeds tot de eerste verschijnselen behoort.

-ocr page 160-

(Dit verschijnsel treedt trouwens bij alle vormen der ziekte
op. De spraakmakende gemeente heeft dan ook reeds den
naam ,/slingerziekte" uitgevonden.) De dood volgt in enkele
dagen.

Bij de sectie ziet men in hoofdzaak atelectase en hepati-
satie van de longen, hetzij lobulair of lobair; soms echter
een schijnbaar gewone croupeuse pneumonie. De pleura is
gewoonlijk ontstoken; meestal bestaat er een pleuritis adhae-
siva en ook pericarditis. De klieren (niet alleen van de borst-
organen) zijn gemarmerd.

Treedt de thoracale vorm chronisch op, dan ziet men
de dieren langzamerhand vermageren, bleek en glansloos
worden. De ademhaling is frequent en geschiedt als bij een
dampig paard. Af en toe ontstaan hevige hoestbuien, vooral
als men de dieren opjaagt. Ook varkens waaraan oogen-
schijnlijk nog niet veel ziekteverschijnselen te zien zijn,
toonen dan dikwijls reeds te zijn aangetast. De dieren gaan
eindelijk cachectisch óf aan een acute longaandoening óf
soms ook nog aan septicaemie te gronde. Niet alle sterven
echter; sommige kunnen later zelfs vrij goed gaan groeien,
wanneer de haard niet te groot is. Ze zijn in gezonde koppels
evenwel altijd kenbaar, namelijk aan hoesten bij eenige inspan-
ning, eenigszins frequente ademhaling, bleeke kleur en ach-
terblijven in groei. Volledig herstel ziet men bijna nooit.

Pathologische anatomie. De longen zijn over groo-
ter of kleiner oppervlak geheel gehepatiseerd en dikwijls
doorzaaid met necrotische haarden De pleuraplaten zijn op
de plaatsen, waar de longen zijn ontstoken, door een sterke
bindweefsellaag verbonden. Het pericardium is veelal zoo
sterk met het epicardium vergroeid, dat ze moeielijk van
elkaar kunnen worden gescheurd

De thoracale vorm komt voor, zonder dat men darm-
laesies, ten minste macroscopisch, kan onderkennen. Echter
niet dikwijls, vooral niet als de ziekte chronisch wordt.

-ocr page 161-

Exantheem en diphtheritische zweren op de slijmvliezen
begeleiden dikwijls de longverschijnselen.

Abdominale vorm. Acuut optredende, doet deze
vorm zich voor als een heftige enteritis. De dieren hebben
bloeddiarrhee of profuse diarrhee van stinkende, geelgroene
faeces; ze loopen met opgetrokken buik en vermageren
zeer snel.

Sterven zij in dit stadium, dan blijkt bij de sec tic,
dat de darmen intensief zijn ontstoken. Daarnaast bestaat
meestal ook in meerdere of mindere mate een gastritis.
Door veneuse hyperaemie is het darmscheil als gemarmerd.
De mesenteriaalklieren zijn vergroot en donker gekleurd.
I)e beide platen van het peritoneum zijn dikwijls door lange
fibrinedraden verbonden.

Wanneer de darmontsteking c hro n isch wordt, dan kun-
nen de patiënten nog weken lang heensukkelen. Zij hebben
voortdurend diarrhee, loopen zwak en vermagerd met opge-
trokken buik en gekroraden rug rond, als echte ridders
van de droevige figuur. Ze vallen eindelijk uitgeput neer
en sterven na een langen doodstrijd.

Het sectie beeld is dan zeer eigenaardig. Bij het openen
van den buik springt reeds dadelijk in het oog, dat de dikke
darm samengetrokken, rigide en soms door bindweefsel
tot één klomp vereenigd is. Onder de serosa van den
dikken darm promineeren kleiner of grootere knobbeltjes,
soms sporadisch, soms in zeer groot aantal. De kleinste
dezer wboutons» zijn alleen bij nauwkeurig toezien waar te
nemen; ze zijn dan als zandkorrels op het gevoel. Deze
afgeronde, harde knobbeltjes zijn meestal gelegen in de
muscularis en doen serosa en mucosa aan weerszijden pro-
mineeren. Soms zijn ze door een kleine opening naar het
lumen van den darm uit te drukken, of ze staan in verband
met meer of minder groote zweren op het slijmvlies vari
den darm. Deze zweien met opstaande, verharde randen en

-ocr page 162-

kurkachtig oppervlak bedekken soms vrij wel het geheele
slijmvlies der dikke darmen.

De thoracale en de abdominale zijn de hoofdvormen van
de pneumo-enteritis. Ze komen bijna altijd gelijktijdig voor,
hoewel meestal één der twee in uitgebreidheid praedomineert,
en dan aan het clinische beeld zijn cachet geeft. Het praedo-
mineeren van telkens denzelfden vorm der ziekte boven de
andere vindt men meestal bij ieder individu van één en
denzelfden koppel terug. Soms echter ziet men bij een enkel
dier uit zulk een koppel de verhouding precies omgekeerd.

De exanthematische vorm kan eigenlijk geen vorm
heeten, omdat hij nooit alleen optreedt, maar altijd een
begeleidend symptoom vormt bij long- of darmverschijnselen.
Men kan het symptoom echter een vorm van ziekte noemen,
omdat het, vooral bij zeer jonge dieren, zich opdringt als
hoofdverschijnsel, waartegenover clinisch de andere ziekte-
verschijnselen op den achtergrond geraken. De biggen zijn
bedekt met ronde korsten, vooral aan den kop en aan den
binnenkant der dijen of op andere fijne huidplaatsen. Onder
de korst is de huid soms genezend, soms intensief ontstoken,
in andere gevallen vertoont zich zelfs een diepgaand sub-
stantieverlies, als een kratervormige verdieping, aan den
grond waarvan een propje etter is waar te nemen. Een
enkelen keer vertoont zich bij oudere dieren een uitgebreide
huidnecrose aan de buikvlakte of vooral ook aan de ooren.
Een voorafgaand verschijnsel is dan het optreden van dikke
blauwe ooren, wat de veehouders veelal signaleeren als een
teeken van de //blauwe ziekte" (vlekziekte).

(ScHiNDELKA onderscheidt drie typen van huidaandoeningen
bij varkenspest: exantheem, erytheem en urticaria. Erytheem
heb ik ook wel zien optreden; urticaria, zooals
Schindelka
dat bedoelt, niet.)

Opmerkenswaardig is, dat dit exantheem bijna uitsluitend
voorkomt bij jonge, vooral zeer jonge biggen, welke soms

-ocr page 163-

geheel met korsten kunnen zijn bedekt. Hoe ouder de
varkens zijn, hoe minder duidelijk dit symptoom op-
treedt.

Opmerkenswaardig is ook, dat dit verschijnsel zich in den
herfst veel minder voordoet dan in den zomer (omtrent de
andere jaargetijden heb ik nog geen ervaring). Dezen herfst
wilde ik het stadium eruptionis wat nader bestudeeren, maar
heb geen varken met korsten meer kunnen vinden.

Het verdient de aandacht dat een gelijksoortig exantheem
ook in de jaren waarin nog geen sprake was van varkens-
pest, een heel gewoon verschijnsel bleek bij overigens
gezonde jonge varkens. De veehouders noemen de korsten
//mamplekken", en brengen het optreden in verband met
slechte moedermelk. Zij maakten zich dan ook bij de invasie
van de varkenspest voorloopig hoegenaamd niet ongerust
over dit verschijnsel. Dit jaar bleek echter het hebben van
,/mamplekken" een teeken te zijn van de eerste verschijnselen
van pneumo-enteritis.

I)e opmerkingen welke ik maakte, doen mij evenwel vragen :
is dit symptoom wei alleen aan varkenspest te danken? Is
dit exantheem misschien (voor een deel) te wijten aan een
andere bijkomende infectie, welke dan een porte d entree zou
hebben gevonden in de erythemateus ontstoken huid en
bevorderd wordt door meerdere vulnerabiliteit ten gevolge
van de reeds aanwezige varkenspest?

Op deze wijze zou verklaard kunnen worden, waarom dit
huidlijden optreedt vrij wel alleen bij jonge varkens (fijne
huid) en in den zomer.

Of vormt misschien dit exantheem een porte d\' entree
voor de infectie met virus van varkenspest?

Ik heb mij zelfs afgevraagd : is dit exantheem, alléén voor-
komende, misschien een gemitigeerde vorm van varkenspest,
welke hier dan inheemsch is, en slechts enkele keeren op-
treedt als een ernstige epizoötie?

-ocr page 164-

Hoe liet zij, ik durf dit exantheem niet te accepteeren als
een symptoom van varkenspest, zonder meer.

De diphtheritische vorm is eigenlijk nog minder een
vorm dan de vorige. Aangezien echter de spraakmakende
gemeente op deze verschijnselen den eigennaam //kopziekte
heeft, toegepast, acht ik het verschijnsel een korte afzonder-
lijke bespreking waard.

De aangetaste dieren vertoonen soms op het mond- en
neusslijmvlies diphtheritische zweren, meer of minder diep-
gaande. De neusholte is dan opgevuld met een taai, stinkend
secretum, dat aan de opening tot een kleverige korst is
ingedroogd. De toch al frequente ademhaling wordt hierdoor
snuivend. Ook de conjunctiva is in die gevallen ontstoken;
de oogleden zijn aaneengekleefd. De verschijnselen vertoonen
dan clinisch veel overeenkomst niet die van hondenziekte
(ook een pasteurellose volgens
Lignières).

De naam //kopziekte" is een term, welke niet dit jaar voor
het eerst, werd uitgevonden. Het is een ook reeds vroeger
gebruikelijke term, welke er misschien op wijst, dat de
varkenspest hier nu juist niet op geheel vreemd terrein is.

Vatbaarheid en sterftecijfer. De vatbaarheid voor
de ziekte neemt, af met den leeftijd. Intusscben varkens van
eiken leeftijd kunnen worden aangetast; het sterftecijfer is
later echter niet groot. In groote varkenshouderijen ziet men
soms al de biggen uitsterven, terwijl oudere landvarkens
slechts voor een deel aan de ziekte ten gronde gaan en
wellicht in de meststallen slechts enkele dieren gaan lijden.
Oude zeugen krijgen de ziekte of in het geheel niet, of
meestal in lichten graad, terwijl haar biggen misschien binnen
een paar weken alle sterven. De vatbaarheid is niet afhan-
kelijk van het ras. Het eenige ras, dat meer resistent schijnt
te zijn, is het oude inlandsche. Het is echter moeielijk
uit te maken of eventueel lichter beloop der ziekte is te
wijten aan een raseigenschap van het varken of van het virus.

-ocr page 165-

De vatbaarheid wordt verhoogd door onoordeelkundig
voederen; een daardoor opgetreden maagcatarrh vormt blijk-
baar een geschikte porte d\' entree voor de smetstof. Een
frappante waarneming is wellicht een meer uitvoerige be-
spreking waard.

Een varkenshouder was tot in Juli van de ziekte ver-
schoond gebleven. Hij begon op een gegeven oogenblik zijn
land varkens zwaarder te voederen en wel hun, naast harde
maïs waaraan ze gewend waren, Amerikaansch krachtvoeder
te geven. Na enkele dagen stierven plotseling 15 varkens,
enkele aan duidelijke varkenspest, andere onder verschijnse-
len, die mij niet recht duidelijk waren, doch welke ik van
achteren beschouwd, ook aan pneuino-enteritis moet toe-
schrijven. Het krachtvoeder werd aan het Rijkslandbouw-
proefstation te Hoorn onderzocht; men vond daar niets
kwaads dan scherpe vezels in het raelassevoeder. Er bestond
bij de gestorven dieren zonder uitzondering een subchronische
maagontsteking, waarschijnlijk wel veroorzaakt door boven-
bedoelde naaldjes ; het binnendringen van het virus was daar-
door blijkbaar bespoedigd.

Een enkelen keer heb ik opgemerkt, dat in besmette
koppels het eerst stierven de varkens, welke groote hoeveel-
heden wormen herbergden.

Er bestaat natuurlijke immuniteit. Twee gevallen
zijn mij bekend, dat in groote varkenshouderijen, waar vrij
wel alle varkens stierven of moesten worden afgemaakt, een
koppel van 10 a 12 stuks werd aangevoerd, waarvan slechts
enkele aan de ziekte gingen lijden. De overige bleven vol-
maakt gezond. In beide gevallen waren de dieren van ge-
kruist Tamworth-ras. Waaraan deze immuniteit zou kun-
nen te danken zijn, is mij volledig onbekend. In het
algemeen is het Tamworth-ras niets minder vatbaar dan
andere rassen.

Het sterftecijfer is zeer verschillend, naar het mij

-ocr page 166-

voorkomt door verschillende virulentie van de smetstof. In het
algemeen echter sterft in besmette koppels een hoog percentage
(80 a 90°/o)> terwijl van de aangetaste dieren zeer weinige vol-
ledig herstellen. Het kwaadaardigst treedt de ziekte meestal op
in groote varkenshouderijen. Het schijnt wel of het telkens
passeeren van een varkenslichaam, het virus zeer versterkt.

Geschiedenis. Men zegt dat 18 a 20 jaar geleden
deze zelfde ziekte gedurende enkele jaren in Noord-Holland
hevig heeft huisgehouden. Onafhankelijk van elkaar, uit elk
deel van het. Noorderkwartier heb ik dergelijke informaties
kunnen inwinnen. Het absolute bewijs daarvoor valt natuur-
lijk niet meer te leveren.

Enkele groote varkenshouders beweren dat ze 5, 6 a 7 jaar
geleden iets dergelijks onder hun varkens hadden, wat echter
na korten tijd weer verdween. I)e z.g.n. f/kopziek te" is blij-
kens geruchten wel meer opgetreden. Door de entingen tegen
vlekziekte gedurende de laatste vier jaar geheel op de
hoogte gekomen van den gezondheidstoestand der varkens,
kan ik getuigen dat in die periode, behalve dit jaar, de
varkenspest niet, of slechts in enkele sporadische gevallen
is voorgekomen. Ik heb in 1899 het eerste geval gezien,
hoewel, tot mijn schande moet ik het bekennen, niet als
zoodanig geconstateerd. Rij dienzelfden varkensfokker stierven
na 1899 geen biggen aan pneumo-enteritis dan in dezen
zomer weer voor het eerst. Toch ben ik achterop be-
keken overtuigd, dat ook in 1899 onder zijn varkens pest
heerschte. Ook in 1900 kwamen hier en daar sporadische
gevallen voor.

In 1901 had ik niet lang gelegenheid in twijfel te blijven
omtrent den aard der ziekte. Ze tradal heel spoedig zoo hevig
op, en breidde zich zoo sterk uit, dat ze aller aandacht trok.
Het eerst werd de ziekte door mij geconstateerd in Maart,
onder op de markt te Alkmaar gekochte varkens. De dieren
hadden bij den verkoop korstige huidplekken vertoond. De

-ocr page 167-

herkomst werd door den houder opgegeven; ik twijfel echter
niet of de dieren waren reeds door verschillende handen
gegaan, vóór hij ze kreeg. Wellicht werden ze door hande-
laars uit een andere provincie ingevoerd. Het komt mij voor
dat de groote uitbreiding der ziekte in hoofdzaak te danken
is aan aanvoer uit andere provinciën (speciaal Zuid-Holland
en Utrecht) op onze markten. Farmerend, als de grootste
weekmarkt voor Hollandsch Noorderkwartier, heeft daarbij
zeker een groote rol gespeeld. In de buurt van Purmerend
was dan ook de verbreiding der ziekte het vroegst en het
grootst. De veehouders konden zich voor besmetting door
aankoop moeielijk vrijwaren. De zieke dieren uit de te ver-
koopen koppels werden thuis gehouden en de schijnbaar nog
gezonde, boewei reeds besmette, op de markten verkocht.
De veehouder, die na enkele dagen tot de ontdekking kwam
van het bedrog, deed eveneens wellicht. Zoo rolde het
sneeuwballetje voort en werd binnen korten tijd een lawine.
En niet alleen zijn er op de markten besmette, oogensehijnlijk
nog gezonde dieren .verhandeld. In den laatsten tijd (de
maanden Augustus, September en October) waren bijna de
helft der te Alkmaar aangevoerde dieren meer of minder
ziek; de overige helft bestond uit kleine koppeltjes, waaruit
waarschijnlijk broertjes en zusjes waren thuisgelaten. Zoo
was het eindelijk hoogst gevaarlijk, en is het dit nog trou-
wens, om jonge varkens op de markt te koopen. Niemand
bijna, die niet stelselmatig van aankoop afzag, is ten slotte
vrij gebleven.

De weersgesteldheid heeft blijkbaar de snelle verbreiding
in de hand gewerkt. Reeds
Saussol schijnt in 1840 te hebben
opgemerkt, dat langdurige zomerwarmte zeer gunstig is
voor de ontwikkeling der ziekte.

Door een en ander is de varkenspest voor Noord-Holland
een plaag geworden.

Ik meen het aantal gestorven dieren te mogen taxeeren

-ocr page 168-

op 15 à 20000 en de geleden schade op minstens drie ton.

En de schade is zeer zeker nog lang niet geleden. Wel
is het te constateeren, dat de ziekte eenigszins afneemt en
de aanvoer van betrouwbare dieren op de markten toeneemt;
intusschen ze heerscht nog overal in niet geringe mate.

Ik ben overtuigd, dat de schade niet zoo groot zou zijn
geworden, als reeds dadelijk maatregelen hadden kunnen
worden genomen om den handel in zieke varkens te onder-
drukken. Het is dikwijls te betreuren, dat de maatschap-
pelijke machine zoo langzaam werkt.

Mogen we Nocaru en Leclainche gelooven, dan heeft
de ziekte in Nederland reeds vaker gespookt.

In de 2do editie van uLes maladies microbiennes des ani-
maux domestiques"
staat woordelijk het volgende: //En
Hollande au contraire, la pneumo-enterite, menaçante pen-
dant quelques annces, est sur le point de disparaître.
On constate 300 cas en 1880; 564 en 1884; 1631 en
1888. Le nombre des maladies \'s élève de 1880 à 1892
à un total de 9771 porcs dont 6922 morts et 2819 abattus ;
brusquement le chiffre des malades tombe à 15 en 1893,
n 4 en 1S94 et à 3 en 1895."

Dit geheele verhaal berust naar het mij voorkomt op een
vergissing. In ieder geval is dit alles niet voor ons land
van toepassing. Het zou wel nuttig zijn de schrijvers op
deze onjuistheid te wijzen, tegen de uitgave van een vol-
gende editie.

I)e officiëele cijfers omtrent //borstziekte" zijn de vol-
gende: 1880, 15; 18S9, 55; 1890, 38 ; 1891, 20 ; 1892. 29.
De betrouwbaarheid ook hiervan valt natuurlijk om vele
redenen te betwijfelen.

Dualiteit of unit ei t. In verband met de literatuur
welke over deze ziekte bestaat, dringt zich de vraag op :
hebben we hier te doen met één, dan wel met twee
ziekten? Voor den clinicus kan naar het mij voorkomt, het

-ocr page 169-

antwoord alleen een ontkenning zijn van de dualiteit. De
thoracale en abdominale vorm van de ziekte, welke dan
door de meeste bacteriologen worden gescheiden in resp.
f/Schweineseuche" (Swine plague) en ,/Schweine-
pest" (Hogcholera) komen op een wijze naast elkaar
en bij elkaar voor, dat er voor den practicus van scheiding
in twee geheel afzonderlijke ziekten moeielijk sprake kan zijn.

De uniteit of dualiteit schijnt echter bacteriologisch alles
behalve vastgesteld te zijn. De strijd bestaat vrij wel sedert
het optreden der ziekte, en is in al die jaren met afwisselend
geluk gestreden. De einduitspraak helde langzamerhand over
tot de uniteit, toen
Preisz zijn onderzoekingen publiceerde 1)
en voor vele deskundigen de zaak eindelijk uitmaakte ten
gunste der dualiteit.

De thoracale vorm van de pneumo-enteritis is volgens
Preisz de ware ,/Sch w ei n e s euch e" (Swine plague)
en wordt veroorzaakt door den bacillus suisepticus
(onbeweeglijke ovoïde bacterie, uit de groep der septicaemie-
bacteriën); de abdominale vorm zou zijn veroorzaakt
door den bacillus suipestifer (bacil met eigen bewe-
ging, meer overeenkomende met colibacteriën) en de z. g. 11.
varkenspest vormen. Het voegt mij niet, bij gemis aan vol-
doende bacteriologische kennis, mij in dezen strijd te mengen.
Toch meen ik op algemeene gronden twijfel te mogen
uitspreken of aan de einduitspraak van
Preisz wel zulk
een groote waarde toekomt.

Preisz bewijst de dualiteit uit het feit, dat hij in die
gevallen, waar de bacillus suipestifer werd gevonden,
meestal
in hoofdzaak darmlaesies zag, en omgekeerd bij longaandoe-
ningen
meestal den bacillus suisepticus vond (ik cursiveer
het woord
umeestal"). Bovendien vermeldt Preisz gevallen
waarbij alleen de bacillus suipestifer kon worden aangetoond,

1 ) Zeitschrift für Thiermedicin 1898, zweiter Band, erstes lieft.

-ocr page 170-

terwijl toch een voor de ,/Seuche" typische longaandoening
voorkwam. Omgekeerd werden ook typische darmaandoenin-
gen aangetoond in gevallen, waarbij alleen de bacillus sui-
septicus aanwezig was.

Een konijn, geënt met stukjes darm van een typisch pest-
geval, stierf aan infectie met bacillus suisepticus.

Deze feiten, door Preisz zelf gereleveerd, worden m. i.
door hem wel wat nonchalant behandeld en voor zooveel
mogelijk weggeredeneerd. Den twijfelaar bevredigt de ver-
klaring echter niet.

Preisz verwijst verder, om allen twijfel uit te wisschen,
naar de entproeven. Maar ook deze proef op de som viel
m. i. niet bevredigend uit.

Een varken, geënt met den pestbacillus, vertoonde naast
locale infiltratie en necrose, de darmverschijnselen, maar toch
ook een longaandoening (waarover
Preisz weer losjes heen
loopt). Een konijn, in het lumen van den darm ingespoten
met bacillus suipestifer, vertoonde de typische darmaandoe-
ning, maar toch ook weer longlaesies.

Dan hecht Preisz groote waarde aan een toevallige ,/Misch-
infection" (?)

Een varken werd subcutaan geënt met cultuur van bacillus
suisepticus. Toch kon uit de zwelling alleen de bacillus
suipestifer worden gekweekt.
Preisz verklaart deze misreke-
ning hierdoor, dat in dezelfde spuit te voren pestbacillen
waren geweest. Wel was de spuit inet alcohol gereinigd,
maar toch acht
Preisz het bewezen, dat er levensvatbare
(/Seuche«-bacillen waren achtergebleven, welke de pestbacil-
len na de injectie hebben overvleugeld. Deze verklaring lijkt
mij al heel gezocht, te meer omdat
Preisz vroeger bewezen
had, dat de bacillus suisepticus veel virulenter was dan de
bacillus suipestifer.

Bij dit alles kon nog worden gevoegd, dat volgens ver-
klaring van dezen onderzoeker niet alle entingsproeven zulke

-ocr page 171-

mooie resultaten gaven. Met komt mij nu voor, met alle
bescheidenheid gezegd, dat
Prkisz de groote hiaten welke
zijn experimenten overlaten, te veel met bespiegelingen en
redeneeringen tracht aan te vullen.

De meeste Duitsche deskundigen hebben evenwel de
onderzoekingen en conclusies van
Preisz als (/endgültig"
opgevat
(Kitt is afvallig geworden).

Lijnrecht daartegenover staat echter de uitspraak van
Nocard en Leclainche: //A notre avis, ces intéressantes
constatations (van
Preisz) ne sauraient ouvrir à nouveau la
question de la multiplicité des formes de la pneumo-entérite.
L\' étude générale des septicémies hémorragiques montre
suffisamment 1\' extrême variabilité de la bactérie ovoide et
de ses propriétés; elle montre aussi qu\'entre les types les
mieux différenciés de nombreux intermédiaires viennent s in-
teicaler toujours; elle démontre surtout à l\'évidence la com-
plète insuffisance des critériums de difféientiation invoqués."

Gerugsteund door zulk een uitspraak, meen ik mij op
grond van clinische ervaringen gerust te mogen plaatsen
aan de zijde dergenen, die de uniteit verdedigen, en noemde
daarom stoutweg, op het voetspoor van
Klein, Chantemesse
en Nocard, de hier waargenomen ziekte pneumo-enteritis.

(Een eigenaardig beeld der verwarring, welke er te dezen
opzichte heerscht, geeft de vergelijking van de hoofdstukken
over die ziekte (resp. ziekten) in dé toonaangevende werken
van
Nocard en Leclainche aan de eene zijde, en Fried-
berger
en Fröhner aan den anderen kant.)

Immuniteit, De practicus zou dezen strijd eenvoudig
kunnen verwijzen naar het rijk der theorie, indien de on-
zekerheid zich niet afspiegelde op de praktijk van de
bestrijding dezer ziekte.

Met is waarschijnlijk wel door die onzekerheid, dat de
practische oplossing van het vraagstuk //kunstmatige
immuniteit" nog niet geheel is verkregen. Reeds een

-ocr page 172-

tiental jaren is beproefd deze quaestie op te lossen. Men
beeft daartoe gemitigeerde cultures \') gebruikt, de
chemische enting beproefd 1) (door de stofwisselings-
producten der bacteriën of wel den bacteriën-inhoud te
enten) en vooral op het voetspoor der LoRENz\'sche enting
tegen vlekziekte, seruminjecties verricht. Den gewonen
cyclus heeft het immunisatie-vraagstuk ook hierbij dus
doorloopen.

In bet laboratorium beeft men blijkbaar met al deze
methodes resultaat kunnen verkrijgen, maar gewogen in de
praktijk, zijn ze tot dusver alle nog te licht bevonden.

Vrij wel tegelijkertijd werden resultaten gepubliceerd door
SCHWEINITZ
2), BeCK 2), SciIRKlBER PETERS3) en OsTERTAG4),
verkregen met seruminjecties.

Dit jaar heb ik geëxperimenteerd met twee dier fabrikaten.

Het eerst heb ik een proef genomen met serum en cul-
tuur uit de ,/Farb werk e" te Hüchst (
Beck).

Voor een groote varkenshouderij, waar de pest kwaadaar-
dig heerschte, werden op de markt van een vertrouwd per-
soon 7 oogenschijnlijk volmaakt gezonde biggen aangekocht.
Vijf hiervan werden geënt vóór ze in den besmetten stal
waren geweest, overeenkomstig de hierachter afgedrukte ge-
bruiksaanwijzing. Twee dieren werden niet geënt, ten einde
ze als contiöledieren te laten dienen. Ongeveer 6 weken na
de enting waren zoowel geënte als contiöledieren aan
pneumo-enteritis gestorven.

Aangezien er geen literatuur over deze entingsmethode

1  Referaat in lierl. Thierürztl. Wochenschr. 1899, n». 39.

2  Deutsche Thierarztl. Wochenschr. 1899, n°. 9.

3  Referaat in do Berl. Thierarztliche Wochenschrift 1898, n°. 7.

4  Berl. Thierarztl Wochenschr. 1899, n°. 12.

-ocr page 173-

bestaat, is liefe wellicht nuttig de gebruiksaanwijzing hierbij
af te drukken.

Gebrauchs-anweisüng für das Höchster Sciiweineseuche-
serum
. Das in unserer bakteriologischen Abtheilung hergestellte
Schweineseuche-Serum ist ein Heil- und Schutzmittel gegen
Schweineseuche und Schweinepest. Dasselbe ist durch einen
Zusatz von 0,5 °/o Carbolsäure gegen das Verderben geschützt
und bleibt, an einem kühlen, aber frostfreien Orte aufbe-
wahrt, mindestens ein Jahr wirksam.

Schutzdosis. Die Menge des Serums, welchc zum
Schutze gesunder Schweine anzuwenden ist (Schutz-
dosis) beträgt:

für Schweine bis 25 Kg. 5 ccm.

,, ,, von 25 —50 KG. 10 ccm.
„ „ „ 50—100 „ 15 ccm.
,, ,, über 100 ,, 20 ccm.

Heildosis. Die Menge des Serums, welche bei kran-
ken Schweinen anzuwenden ist (Heildosis) beträgt:
für Schweine bis 25 KG. 10 ccm.

,, ,, von 25 —50 KG. 20 ccm.
„ „ ,, 50—100 ,, 30 ccm.
„ „ über 100 Kg. 40 ccm.

Das Serum ist in die Unterhaut entweder hinter dem Ohre
oder an der inneren Fläche des Hinterschenkels einzusprit-
zen. Bei Dosen, welche über 10 ccm. betragen, empfiehlt es
sich, die Einspritzung des Serums auf mehrere der genannten
Stellen zu vertheilen.

Schutzimpfung. Dauer des Impfschutzes. Wenn
das Schweineseuche-Serum allein eingespritzt wird, so dauert
der Impfschutz nur einige Wochen. Um einen Schutz von
längerer Dauer hervorzurufen, ist es erforderlich, dass man
gleich nach der Einspritzung der oben angegebenen Scliutz-
dosis 0,5 ccm. Schweineseuchekultur einspritzt. Hier-
durch wird soweit sich bisher beurtheilen lässt, eine Inimu-

-ocr page 174-

nität von mindestens 6 Monaten erzielt. Die Schutzimpfung
ist bei Schweinen jeden Alters, auch bei erst einige Tage
alten Ferkeln, anwendbar. In der Praxis wird sich die
Schutzimpfung besonders bei ganz jungen etwa 8 Tage alten
Ferkeln empfehlen.

Nothim pf un g. Wenn in einem Bestände die Schweine-
seuche oder Schweinepest ausgebrochen ist oder der Verdacht
vorliegt, dass schon einzelne Thiere inficirt sind, so warnen
wir dringend davor, Kultur nachzuspritzen. In diesem
Falle ist sowohl den bereits erkrankten als auch den an-
scheinend noch gesunden Thieren die vorgeschriebene Heil-
dos s zu verabfolgen. Den anscheinend gesunden Thieren
eines solchen Bestandes darf die Kultur erst nach 10 bis
14 Tagen eingespritzt werden.

Heilwirkung. Den bereits erkrankten Schweinen wird
nur die oben angegebene Heildosis injicirt, welche um so
sicherer wirkt, je früher sie zur Anwendung kommt.

Schweine, die bereits längere Zeit mit der Krankheit
behaftet sind und bei denen schon schwere organische Ver-
änderungen vorliegen (Verkäsung), genesen nach der Ein-
spritzung des Serums nicht mehr.

Anwendung der Kulturen. Es dürfen nach unserem
Serum nur solche Schweineseuchekulturen eingespritzt werden,
welche von uns bezogen sind. Sie sind an einem kühlen und
dunklen Orte aufzubewahren und möglichst bald nach dem
Empfange zu verwenden. Kulturen, die älter als 4 Wochen
sind, dürfen nicht mehr eingespritzt werden. Die die Kulturen
enthaltenden Glasröhrchen sind unmittelbar vor dem Gebrauche
durch anfeilen und abbrechen der Spitze zu öffnen. Vorder
Injection ist der Inhalt der Röhrchen gut umzuschüttein.
Zur Einspritzung der Kultur ist eine zweite Spritze zu ver-
wenden, welche nicht mit Desinfectionsmitteln, sondern mit
gekochtem und wieder kalt gewordenem Wasser vor und nach
dem Gebrauche zu reinigen ist. Ist der Inhalt eines Kultur-

11

-ocr page 175-

röhrchens nicht vollkommen verbraucht, so darf der Rest
nur noch an demselben Tage zur Impfung verwendet werden.
Kulturen, die in Gläsern mit abgebrochener Spitze eintreffen,
dürfen nicht zur Verwendung kommen, sondern sind wie
etwaige Reste von Kulturen durch Feuer zu vernichten.

Für die Einspritzung des Schweineseucheserums können
die für Rothlaufserum benutzten Spritzen verwendet werden.
Dagegen ist für die Einspritzung der Kultur eine besondere
Spritze zu verwenden, mit welcher keine Rothlauf kuituren
injicirt sind.

Bemerk u n ge n. Da von einigen Seiten behauptet wird,
dass es sich sowohl bei der Schweineseuche wie bei der
Schweinepest um eine Anzahl unter sich verschiedene]1 Arten
von Krankheitserregern handelt, so betonen wir, dass unser
Serum gegen diejenigen Racterienarten schützt, mit denen
unsere Serum liefernden Thiere immunisirt sind.

Farbwerke vorm. Meister, Luciüs & Brüning.

Deze proef liep dus al zeer ongelukkig af. Het achter-
deurtje, dat de laatste alinea der gebruiksaanwijzing bevat,
heeft mij later doen denken dat er wellicht niet veel
beters van te verwachten kon zijn: het deurtje is mij tc
groot. Ik heb daarom ook geen verdere proeven genomen
met dit fabrikaat.

In September van dit jaar werd mij ten behoeve van te
nemen proeven door Dr.
Schreiber, directeur van liet serum-
instituut te Landsberg, welwillend een hoeveelheid serum
(septicidine) en cultuur afgestaan.

In een begeleidend schrijven werd mij medegedeeld, dat,
hoewel de enting moeielijker uit te voeren was dan de
vlekziekte-enting, ze toch, rationeel uitgevoerd, in Duitsch-
land tfgroszartige Erfolge" had opgeleverd.

C uratief-e n tin gen. 1. Zes varkens, gedurende een
paar weken lijdende aan pneumo-enteritis, werden geënt met
septicidine. (Jewicht 25 kilo; 10 cM3. septicidine. De dieren

-ocr page 176-

zijn door blijven sukkelen, zonder dat van resultaat der
enting iets viel te bespeuren.

2. Negen biggen (6 weken) verkeerden in het eerste
stadium van pneumo-enteritis. Vijf der dieren werden geënt
met 10 cM3. septicidine. Twee hiervan waren ernstig ziek,
de overige drie waren van dien geheelen koppel het lichtst
aangetast. Van uitwerking der enting was niets te be-
speuren.

3. Van een koppel biggen (3 weken) welke alle gedu-
rende enkele dagen waren aangetast, werden de drie beste
geïnjiciëerd met 10 cM3. serum. In het begin scheen de
enting een gunstigen invloed te hebben. Na een drietal we-
ken echter stierven twee aan pneumo-enteritis. Eén dei-
geënte varkens is nog op heden blijkbaar volmaakt gezond.
Van den koppel is er één overgebleven, dat echter
chronisch ziek is en aan de ziekte zal succombeeren. Ik
ben niet overtuigd, dat de septicidine het eerstbedoelde
varken heeft doen behouden.

4. Van (J biggen (14 dagen oud) welke reeds alle waren
aangetast, werden de drie beste geënt met 10 cM3. septici-
dine. Ook deze dieren stierven, hoewel later dan de niet
geënte. Dit zou waarschijnlijk ook wel het geval zijn geweest
zonder de enting.

Voorbehoedende entingen. 1. Ik kocht van een
vertrouwd persoon 4 gezonde biggen van 8 weken oud. Ze
werden dadelijk geënt, twee met 10 cM3., de andere twee
met 5 cM3. septicidine, en vervolgens gebracht in een be-
smet hok. Na 10 dagen werd geïnjiciëerd 0,5 cM3. j/Sch we i n e-
seuchekultur", eveneens uit Landsberg betrokken; de
varkens waren toen nog alle gezond. Vijf dagen na de cul-
tuur-injectie stierf een varken aan acute pneumo-enteritis.
Het dier was geënt met
5 cM3. septicidine. Het andere
varken, dat eveneens met 5 cM3. serum was geïnjiciëerd,
werd enkele dagen na de cultuur-injectie ook ziek, her-

-ocr page 177-

stelde echter na een paar dagen en is later het beste ge-
worden. Ongeveer een maand na de cultuur-injectie is een
der twee andere varkens (met 10 cM3. serum geënt) gestor-
ven aan chronische pneumo-enteritis. De twee overgeblevene
zijn op dit oogenblik, twee maanden na de eerste enting,
nog volmaakt gezond.

Ik meen te mogen veronderstellen, dat de enting in casu
niet geheel zonder resultaat is geweest. Ik had wegens de
vrij hooge kosten afgezien van het aankoopen van een paar
contröle-dieren, dus het bewijs is eigenlijk niet best te leveren.
In aanmerking genomen echter, dat de ziekte nog steeds
voortvvoedt (hoewel een weinig minder hevig), en dat de
varkens geplaatst werden in een stal waar alles vrij wel was
uitgestorven of afgemaakt, meen ik te mogen besluiten dat
de enting in dit geval niet geheel zonder resultaat is
geweest.

Voor een der gestorven varkens is ze echter, naar het
mij voorkomt, de directe oorzaak van den dood geweest.
Hoewel 5 cM . septicidine de voorgeschreven dosis is, voor
de preventief-entingen bleek de bierdoor verkregen passieve
immuniteit bij de beide, hiermede geënte dieren niet vol-
doende te zijn
geweest, om de cultuur-injectie te kunnen
doorstaan.

2. Enkele dagen na deze proef kocht ik weer 4 gezonde
biggen aan, welke alle met 10 cM*. septicidine geënt en
daarna in een zeer besmetten stal gebracht werden. Elf dagen
daarna verrichtte ik de cultuur-injectie (0.5 cM3. „Schweine-
seuchekultur" van Landsberg); de varkens waren toen
nog gezond. Een zestal dagen na de cultuur-injectie werden
twee der dieren ziek en stierven vrij spoedig.

De overige twee zijn langen tijd gezond gebleven. In de
laatste paar weken echter blijft er één achterlijk in groei, ver-
toont nu en dan koortsrillingen, en is dus waarschijnlijk aan-
getast. Het andere varken is oogenschijnlijk volmaakt gezond.

-ocr page 178-

In dit geval waren er controle-varkens in overvloed. In
de veronderstelling, dat het seizoen het zijne zou doen om
de ziekte te verzwakken, en tevens in de hoop dat de enting
voldoende resultaat zou opleveren, kocht de veehouder in
quaestie successievelijk 54 biggen aan, even na de enting.
Van dit aantal ongeënte dieren, welke onder dezelfde om-
standigheden verkeeren als de geënte, zijn op het moment
(± 6 weken na aankoop) nog een veertiental gezonde over.
Het sterftecijfer zal op het eind wel weer ± 80°/o bedragen.

Het is niet te ontkennen, dat de geënte varkens tot dusver
meer weerstand hebben getoond tegenover de ziekte dan de
ongeënte. Het zal echter nog moeten worden bewezen of
het sterftecijfer van de geënte dieren beneden S0°/o zal
blijven. In ieder geval is de uitwerking niet groot ge-
weest. Ook bij deze proef bleek de cultuur-injectie niet
ongevaarlijk.

3. In den bij de vorige proef bedoelden varkensstal
waren in een der besmette hokken geplaatst tien varkens,
welke ± 3 weken na hun aankomst oogenschijiilijk nog
gezond waren. In een naastgelegen hok waren varkens
geplaatst, welke 14 dagen na den aankoop reeds de ver-
schijnselen van pneumo-enteritis vertoonden. (Deze varkens
waren bedekt met schrammen en wonden ten gevolge van
vechten ; wellicht waren de huidwonden een geschikte porte
d\'entrée.) Van de eerstbedoelde varkens werden vijf geënt
met 10 cM:!. septicidine. Toen ik na 10 dagen terugkwam
om de cultuur-injectie te verrichten, waren enkele geënte
varkens reeds ziek, enkele der niet geënte eveneens. Ik heb
toen van de cultuur-injectie afgezien. Geen der geënte
varkens bleef in leven.

Waren de varkens wellicht vóór de enting reeds geïnfec-
teerd, dan moest toch de gebruikte dosis als curativum haar
werking hebben getoond.

O O

4. Bij den veehouder, eigenaar van de biggen, bedoeld

-ocr page 179-

bij 3. onder de curatiefentingen, was de ziekte voor het
eerst onder deze biggen uitgebroken. In een afgelegen
hok lag een zeug met 12 biggen van 4 dagen oud.
Enkele hiervan hadden in geringen graad diarrhee. We
meenden dat ook deze diertjes reeds besmet konden zijn,
en ik injiciëerde bij 8 ieder 10 cM3. septicidine. Na 10
dagen bleken alle biggen in blakende gezondheid te ver-
keeren, ook de niet geënte. Ik veronderstelde dus dat
hier de smetstof nog niet aanwezig was en zag met het oog
op de verspreiding van smetstof en ook in verband met de
entingsdooden welke ik reeds had gehad, van de cultuur-injectie
af. Ik gaf evenwel mijn instructies om zooveel mogelijk te
waken voor het versieepen van smetstof naar dezen stal.

Op het moment, na 6 weken, is ook deze stal uitge-
storven.

Ziedaar het resultaat van mijn proefentingen. Van genezende
kracht is niets gebleken, wat te verklaren zou zijn uit de
neiging tot localisatie, welke de ziekte reeds dadelijk vertoont.
Dat zal de reden zijn, waarom m. i. met curaticfenting, ook
van het krachtigste serum, nooitzulkegoede resultaten zullen
zijn te verwachten bij pneumo-enteritis, als bij vlekziekte.

Ook het resultaat van de preventiefenting is allesbehalve
bevredigend, laat staan //groszartig".

Ik acht het ook hier nuttig de publicaties omtrent de
entingen met septicidine, welke het Landsberger serum-
instituut aan de afnemers toezendt, te doen afdrukken.

GEBRAUCHSANWEISUNG für das Septicidin (gesetzl.
geschützt) zur Impfung gegen
Schwcineseuche, Schweine-
pest
und Gellügelcholera.

Das Septicidin ist reines Serum, welches aus dem
Blute hochgradig immunisirter Thiere gewonnen wird. Das-
selbe bleibt, kühl aber frostfrei und dunkel aufbewahrt,
mindestens ein halbes Jahr wirksam.

-ocr page 180-

Der Wirkungswerth des zur Versendung gelangenden
Septicidin ist 0,015 und wird staatlich geprüft.

Ausfuhrung der Impfungen. Die Impfung erfolgt unter die Haut in
das lockere Gewebe, bei Schweinen am besten hinter den Ohren oder
an den Kniefalten, beim Geflügel am besten im Nacken. Als Impfgpritze
eignet
Bich bei Schweinen die LoRENz\'sche Eothlauf-Impfspritze sehr
gut, für das Geflügel eine kleinere
PRAVAZ-Spritze mit mögliehst feiner
Kanüle, damit kein Serum aus dem Stichkanal wieder ausfliesst.

Es ist genau darauf Acht zu geben, dass die Impflinge
die ihnen zukommende Dosis auch richtig unter die Haut
erhalten.

Heilimpfung gegen Schweineseuche und Schweinepest.

Schweine, welche an der Seuche oder Pest bereits erkrankt
sind, erhalten Heilserum (Septicidin-«?) und zwar im Gewicht
bis zu 50 Kg. 10 cbcin., über 50 Kg. 20 cbcm. Zur Hei-
lung schwerer Fälle ist es nothwendig, nach 3 bis 5 Tagen,
wenn noch keine auffällige Besserung eingetreten ist, eine
zweite Injection der gleichen Menge Septicidin zu verab-
folgen. Obwohl das Septicidin-« als Heilserum selbst in
vorgeschrittenen Fällen Heilung bewirkt hat, so kann das-
selbe natürlich dort nicht mehr helfen, wo die Erkrankung
schon zu weit vorgeschritten ist und die Organe zerstört
sind. Solche hochgradig erkrankten Thiere reagiren gewöhn-
lich stark auf die Heilimpfung und sind dann am besten
abzuschlachten.

Impfung gegen die Geflügeloholcra. Das Septicidin-a gegen
Geflügelcholera ist anzuwenden :

1. in verseuchten, bezw. inficirten Beständen,

2. in Seuchep-Gefahr,

3. bei neu angekauftem Geflügel, durch welches bekannt-
lich die Seuche verbreitet wird.

Bei gesunden Thieren beträgt die Dosis für kleines Ge-
flügel (Kücken) 0,5 cbcm., für grösseres 1 cbcm.

Bereits erkrankte Thiere erhalten je nach der Grösse und
Hochgradigkeit der Erkrankung 2 bis 3 cbcm.; event. ist

-ocr page 181-

die Heilimpfung nach 24 bis 48 Stunden noch einmal zu
wiederholen.

Ergänzung. Schützserum geben wir nicht mehr ab, da es
sich herausgestellt hat, dass wiederholt bereits inficirte Thiere
mit Schutzserum geimpft wurden und infolgedessen auch
natürlich weiter erkrankt sind. Darum haben wir das Schutz-
serum wieder in seine Komponenten zerlegt und geben in
Zukunft nur Heilserum (Septicidin-a) und zur Schutzimpfung
der Thiere Seuchen-Rein-Ciilturen ab.

Die Impfung ist genau so zu vollziehen wie die gegen
Rothlauf mit Serum und Cultur, nur mir, dem Unterschiede,
dass nicht die Simultanimpfung empfohlen werden kann,
sondern jedes Thier erhält erst pro 10 Kg. Lebendgewicht
1 ccm. Heilserum und nach 10 Tagen alle gesunden
Thiere pro Kopf ohne Unterschied des Gewichtes 0,5 ccm.
Seuchen-Rein-culturen. Die Impfung ist bei nicht infizierten
Thieren ungefährlich, weshalb sich dieselbe bei Ferkeln im
Alter von 5—8 Tagen empfiehlt.

Wir theilen Ihnen noch ergebenst mit:

1. Bezüglich der Schutzimpfung, dasz dieselbe mit Sep-
ticidiu und hinterher mit Cultur nur bei absolut gesunden
und noch nicht infizierten Thieren vorzunehmen ist. Frisch
geboren Ferkel welche von mit der Seuche bezw. Pest be-
hafteten Eltern stammen, sind wie bereits infizierte Thiere
zu behandeln, und erhalten demnach nur Serum.

2. Bei hochgradig erkrankten Thieren empfiehlt sich die
Heilimpfung wegen der umfangreichen organischen Verän-
derungen nicht. Dieselben raten wir viel mehr abzuschlachten,
da sie, selbst wenn sie geheilt würden, doch keine guten
Mastschweine werden können, und ferner auch durch die
noch längeren Zeit erfolgenden Bakterienausscheidungen
einen gefährlichen Infectionsherd bilden.

3. Bei hochgradig erkrankten Schweinen bietet die Heil-
impfung auch noch die Gefahr, das infolge der durch das

-ocr page 182-

Serum bewirkten Abtötung der Bakterien die in den Zelleibern
enthaltenen Giftstoffe (Toxine) frei werden und dann diese
den Tod schneller bewirken.

4. Werden bereits erkrankte Thiere mit Kulturen geimpft,
so sterben sie gewöhnlich sehr rasch darauf.

5. Endlich ist die Rothlaufschutzimpfung in mit Schweine-
seuche behafteten Beständen gefährlich und deshalb davor
abzuraten.

fi. Auf Reaktionen bitten wir sie besonders, ganz aus-
drücklich acht geben zu lassen, denn dieselben sind ein
ausgezeichneter Prüfstein, und selbst die geringste Reaktion
ist bei Schweineseuche (Pest) ernst zu nehmen. Es empfiehlt
sich dann sofort noch eine Serumeinspritzung auszuführen.

De enting is dus veel moeielijker met succes in de praktijk
uit te oefenen dan die tot voorbehoeding tegen vlekziekte.

O O

Dit zal, in verband met den aard der ziekte, ook met de
meest volmaakte entstoffen wel zoo blijven.

Het meest opmerkingswaardige van de door mij beproefde
entingsmethoden is, van een theoretisch standpunt bezien,
het feit dat de uitvinders de dualiteit van ,/Seuche" en
//pest" erkennen, en toch slechts écu en hetzelfde entprocédé
uitvoeren ter verkrijging van immuniteit, tegelijkertijdvoor
beide, in hun oog zoo zeer verschillende ziekten.

Voor zooverre het betreft serum, is daarin niets onlogisch
gelegen, omdat de dieren welke daartoe het bloed leveren

O O \'

voor beide ziekten kunnen zijn geïmmuniseerd, en dat ook
zijn, volgens verklaring der fabrikanten.

Onlogisch klinkt het echter deze dubbele passieve immu-
niteit, met seruminjectie verkregen, te willen actief maken
met één cultuur (in casu //Seuchekultur").

Ik heb mij daarom de vraag gesteld, mij indenkende in
den gcdachtengang der dualisten: is deze //Schweineseuche-
kultur" wellicht een mengsel van „Seuche-" en pestbacillen ?

-ocr page 183-

Collega Dr. Dl? Jong heeft op mijn verzoek een uit Lands-
berg betrokken buisje cultuur welwillend onderzocht en is
tot de conclusie gekomen, dat het bevatte één cultuur, en
wel van kleine, onbeweeglijke ovoïde bacteriën. Dit komt
dus overeen met hetgeen het etiquet moet aanwijzen. Wan-
neer nu werkelijk op deze wijze immuniteit is te verkrijgen
voor de twee ziekten, zou het feit m. i. een argument zijn
ten voordeele van hen, die evenals
Nocard, de z. g. 11. twee
ziekten beschouwen als é é 11, veroorzaakt door dezelfde bacte-
rie, welke
Schreiber gebruikt tot het verkrijgen van actieve
immuniteit.
(Nocard rangschikt de pneumo-enteritis dan ook
onder de haemorrhagische septicaemieën. Het zou dus conse-
quent. zijn, de leer der uniteit omhelzende, niet te spreken
van varkenspest, maar van borstziekte der varkens.)

Het onlogische in het entprocédé valt weg, wanneer het
waar is wat
Sciireiber beweert, dat varkens, welke de
f/Schweineseuche" doorstaan hebben (bijv. ook door enting
met cultuur zeker), tevens immuun zijn geworden tegen
,/Schweinepest".
Schreiber plaatst daarnaast dat dieren, welke
aan „Schweincpest" hebben geleden, slechts korten tijd tegen
de „Schweineseuche" immuun zijn.

Intusschen, deze verklaringen worden niet door alle ge-
leerden beaamd.

Schweinitz zegt b.v.: f/Die Untersuchungen, welche auf
die Frage gerichtet waren, ob sicli das Serum der Schweine-
cholera zur Immunisirung gegen die Schweineseuche eignet
und umgekehrt, führten zu einem negativen Resultat." *)

We wandelen dus nog in raadselen. De onzekerheid om-
trent de aetiologie spiegelt zich af op de practijk der iminu-
nisatie. Theoretisch en practisch is er nog wel een steekje
aan los,

1) Die Serumbehandlung der Sehweineseuche und Schweinecholera. Rof.
in de
Berl. thierärztl. Wochenschrift 1899, n». 39.

-ocr page 184-

Politiemaatregelen. Ook hiervoor is de theoretische
grondslag alles behalve vastgesteld. De basis voor rationeele
ziektebestrijding ligt toch : 1°. in den graad der uitbreiding
welke de ziekte reeds heeft verkregen, 2°. in de aetiologie
der ziekte, voor zooverre het betreft enkele biologische eigen-

o O

schappen van het specifiek lagere organisme.

De vragen welke men ten behoeve eener rationeele be-
strijding der ziekte eigenlijk allereerst diende op te lossen,
zijn de volgende:

a. Is de ziekte een bodemziekte, m. a. w. kan het specifiek
lagere organisme zich ook buiten het dierlijk lichaam niet
alleen conserveeren, maar vermenigvuldigen?

b. Zoo niet, is dan de ziekte een zuiver contagieuse?

c. Of wel is de bacil een gewone, meestal onschuldige
gast, welke zich slechts onder gunstige levensomstandighe-
den kan transformeeren in een pathogeen lager organisme?

Ziehier quaesties, welke nog niet zijn opgelost.

Nocard sprak in 1S90 deze stelling uit1): ,/1\'abatage
général ou le ,/Stamping out" c\'est encore le seul moyen
applicable à la pneumo-entérite infectieuse du porc; cette
maladie ne se développe que par la contagion,
et pour elle on ne connaît encore aucun procédé d\'immuni-
sation artificielle.//

Klein, Galtier en Smith veronderstellen, dat de bacterie
zich ook in den bodem kan voortplanten en onder zekere
omstandigheden weer pathogeen worden.
Smitii heeft boven-
dien het lagere organisme gevonden in de ademhalingswegen
bij vele dieren.

Het experiment zal in deze materie wel te kort schieten ;
het laatste woord omtrent de mogelijkheid van een doeltref-
fende bestrijding der ziekte met politiemaatregelen zal moeten

1  La prophylaxie des maladies infectieuses des animaux domestiques.
Conférence donnée à Bruxelles, le
6 mai 1900.

-ocr page 185-

komen uit de praktijk. Evenals feitelijk de praktijk reeds
uitspraak deed omtrent de vruchteloosheid der bestrijding
van vlekziekte door deze maatregelen, vóór
Olt met de
wetenschappelijke verklaring kwam, zoo zullen we wellicht
in casu ook eerst den strijd moeten aanbinden, om te weten
of we het kunnen winnen. De meeste deskundigen veronder-
stellen dat er tegenover pneumo-enteritis, als zuiver conta-
gieuse ziekte, met succes zal kunnen worden opgetreden.

Omtrent het doeltreffende van s t r e 11 g e politiemaatregelen,
waar het geldt besmettelijke ziekten van varkens (ten
minste wanneer de verbreiding reeds vrij algemeen is), valt
echter, afgezien van de vragen welke ik opperde, heel wat
te twisten, vooral wat betreft de mogelijkheid van controle.

Een gemakkelijk uit te voeren maatregel is in ieder geval
het verbod van vervoer van zieke dieren. Mocht
men het daarbij laten, dan is wel lang niet alles, maar toch
wat te bereiken.

Laten we hopen, dat een doeltreffende enting, en een
stel uitvoerbare en doeltreffende politiemaatregelen niet al
te lang meer op zich zullen laten wachten.

Alkmaar, l December 1901.

Korte mededeelingen en referaten.

Onderzoekingen over den bouw en de levensgeschiedenis
van sclerostomum armatuin.
(Berliner thierärztliche Wochenschrift
1901, n°. 22; Archiv für wissenschaftliche und praktische Thier heil -
kunde, Band
27, Heft 3 und 4.)

Dr. Stick er, die deze onderzoekingen verrichtte, onderscheidde
vijf levensstadia van sclerostomum armatum, namelijk: embryo,
rhabditisvorm, jonge larf, oudere larf en geslachtelijk ontwikkelde
worm.

De embryonen komen met de excrementen op de weide (Leuc-

-ocr page 186-

kart) en veranderen daar in den rhabditisvorm, welke vrij op
voclitigen bodem kan leven. Hier ondergaat liet dier één gedaante-
verwisseling eu wordt het tot een witachtig gelen worm, welke een
groot weerstandsvermogen bezit. Van deze ontwikkelingsphase
af tot bet optreden van den parasiet in de bloedvaten bestaat in
de biologie een leemte, welke slechts door analogieën kan worden
aangevuld. In elk geval geraken de larven in den darm, terwijl
Sticker gelooft dat zij van hier in de arteriën dringen. Hij vond
namelijk in het darmuiteinde van een 11 cM. langen bloedworm
zwarte faeces, zooals die slechts bij de in den darm parasiteerende
wormen wordt aangetroffen. Het vertrek van de parasieten uit
de aneurysmata beeft eerst plaats, nadat de jonge larf in den
ouderen larvenvorm is overgegaan, d. w. z. nadat zich geslachts-
organen, lipaanhangsels («trepaankroon»,
Leuckart e. a.), mond-
beker en dwarse huidplooien hebben ontwikkeld. Ue huidplooien
vormen een zeker onderscheidingskenmerk tegenover sclerostomum
tetracantum. De breedte is constant 3.75 micra; de buidringen
van sclerostomum tetracantum zijn 7 —10 uiicra breed. In de
bloedvaten zuigen de tot \'18 ruM. lang wordende larven zich niet
vast; zij worden slechts door fibrinestolsels vastgehouden en
drijven, na het verscheuren van de larvehuid, passief naar de
eindvertakkingen der darmscheilsslagaderen.
Zij vormen dan platte
knobbeltjes in den darmwand, waarin zij tot geslachtelijke indi-
viduen rijpen, welke dan in den darm overgaan.

Verder deelt Sticker een geval mede van het voorkomen van
een sclerostomum-enzoötie op een weide, welke geïnfecteerd was
door een Belgische merrie, die zelf ook aan thrombose stierf.

Ten slotte deelt Sticker nog mede, dat de zetel van deu para-
siet in verschillende deelen van het jaar een andere is; hij geeft
de volgende indeeling: December—Februari: darmwandparasieten ;
Januari—Juni: darmparasieten; April—December: rhabditiden;
Juli—Februari: bloedvatwormen. (Ik vermoed dat deze indeeling
foutief is opgegeven. Ref.) v. II.

Behandeling van tetanus by het paard. (Berliner thierdrztliche
IIochenschrift 1901, n°. 83; Thierarztliches Centralblatt 1901,
n°. 17.) •

Prol\'. ScHiNDEi/Ka te Weeuen beeft volgens zijn voorloopige
mededeeling 8 zware gevallen van tetanus bij bet paard behan-

-ocr page 187-

deld met hypodermatisèhe injecties van een emulsie van verselie
schapenherseuen in physiologische chlqornatriam-oplossing. Zeven
van de acht gevallen genazen. v. H.

Gewijzigde neurotomie, door Bissauge. — Deze, een veearts
te Orleans, verricht de operatie sedert eenige jaren in den
travail-bascule van
Vinsot op de volgende wijze. Na afscheren
der haren en desinfectie van huid, instrumenten, handen van
den operateur, enz., legt hij de door te snijden zenuw bloot en
praepareert ze van de omgeving los. In plaats van ze daarna
met de bistouri door te snijden, brandt hij ze langzaam door met
het mesvormig brandijzer, behoorende bij de zoocautère.

De voordeelen hiervan zouden zijn: volledige asepsis der beide
zenuwuiteinden en een voldoende cauterisatie om de vergroeiing
daarvan en dus het terugkeeren der sensibiliteit, althans voor
langen tijd, te voorkomen.
Bissauge zag daarna nooit neuromen
ontstaan. Ook ontschoenen en andere nadeelige gevolgen der
zenuwsnede zouden bij deze methode veel zeldzamer zijn. (
Re-
cueil de médecine vétérinaire,
15 October 1901). W. C. S.

Behandeling van periodische oogontsteking door inwendige
toediening van joodkalium.
— Dr. L. Don onderzocht in Auxonne
een oog-epizoötie bij paarden bacteriologisch en heeft het patho-
geen micro-organisme rein gekweekt; door dit bij proefpaarden
in te enten, verw\'ekte hij dezelfde ziekte. Bij zijn cultuurproeven
vond hij, dat de pathogene microbe geen alcaliën kau verdragen;
daarom beproefde hij door intraveneus, resp. rectaal alcaliën aan
te wenden de oogziekte te bestrijden. Hierbij voldeed joodkalium
bet best; dit bleek in staat de entziekte te genezen, terwijl de
contröle-dieren hevig ziek werden. Don gaf 15 —18 gram jood-
kalium per dag intraveneus in een 1 pCt. oplossing, of 25—30 gram
per os.

In een geval van periodische oogontsteking zou Dor een belang-
rijk hypopion in 48 uur door joodkalium tot resorptie hebben
gebracht.
(Bulletin de la Société centrale de médecine vétérinaire,
30 mars 1901.) W. 0. S.

Subcutane keukenzout-injecties by rlieumatische schouder-
kreupelheden van het paard.
— De Mia heeft in die gevallen

-ocr page 188-

van schouderkreupelheid, waarbij de injecties van arecoline,
atropine-morphine en veratrine hem in den steek lieten, met
goed-gevolg subcutane injecties van keukenzout aangewend. Hij
appliceert 1000 gram eener 0,7 pCt. keukenzoutoplossing van
40° C. in de subcutis van den hals en gebruikt daartoe een
irrigator met een
PitAVAz\'sche naald aan het einde der slang.
De irrigator wordt 2 M. hoog geplaatst. De injecties worden
7—8 maal herhaald met of zonder pauzen.

Er ontstaat in de eerste plaats een verhoogde urine-secretie,
waaronder de kreupelheid verdwijnt. In vier nauwkeurig beschreven
gevallen werd een snel en duurzaam resultaat verkregen,
(llnuovo
Ercolani,
deel 0, blz. 87.) W. C. S.

Cacodylas sodae tegen chorea minor. — Dr. D. H. Koets eb
refereert daaromtrent in het Weekblad voor Geneeskunde, 1901.
I, ii°. 26, het volgende, dat ook voor de veeartsenijkundige
praktijk, speciaal de hondenpraktijk van belang mag worden
geacht.

Sommige, vooral de zware vormen van chorea minor, zijn een
ware crux medicorum, waarbij dikwijls alle medicatie in den steek
laat. Het meest bekende middel tegen deze aandoening is het
acidum arsenicosum, waarvan vooral de Engelsche en Amerikaan-
sche medici groote doses voorschrijven, soms tot 20 druppels
liquor
Fowleui, eenige malen daags. Deze therapie is echter lastig
en gevaarlijk wegens de gastro-intestinale stoornissen, welke zich
er bij voordoen en die een aanduiding zijn van de beginnende
intoxicatie. Daar nu het acidum cacodylicum 54 pet. arsenicum
bevat en, zelfs in vrij hooge doses, bijna volmaakt onschadelijk
is, heeft
Lannois (Gazette hebdomadaire, 32, 1901) dit middel,
op het voetspoor van enkele andere Fransche medici (
RbNa\'üt,
Benoist
, e. a.) bij chorea toegepast. Hij gaf subcutane injecties
van 20—40 mgr. cacodylas sodae en verkreeg uitstekende resul-
taten bij patiënten, die reeds zonder gevolg met de andere
gebruikelijke middelen behandeld waren ; bij zag steeds zeer spoedig
verbetering en genezing volgen. Zijn patiënten waren allen reeds
15 — 20 jaar oud. Eén patiënt nam het middel inwendig in pillen
en ook daar werkte het goed. Bij jongere patiënten werden goede
resultaten verkregen door rectale injecties van 12.5 mgr. (
Garand
en Belbèze, Loire médicale, 1900). Bij chorea hysterica had de

-ocr page 189-

genoemde therapie geen effect; evenmin bij een lijderes aan
chorea chronica progressiva.

Daar Lannois slechts over 5 waarnemingen beschikt, durft hij
geen besliste gevolgtrekkingen uit het medegedeelde maken, doch
meent dat zijn resultaten tot verdere proeven met het gebruik
van cacodylas sodae subcutaan, per os of per rectum, opwekken.

W. C. S.

De overgang van tuberculose van het rund\'op den menscli, —

Terwijl lt. Koch zeer onlangs te Londen het overgaan van de
tuberculose van het vee op den menscli bestreed, is de moge-
lijkheid daarvan dezer dagen duidelijk gebleken uit een proces
voor het kantongerecht te Hamburg. Het geval wordt medege-
deeld in de
Allgemeine Fleiseher-Zeitung en berust, volgens
onderzoek van de redactie der
Deutsche thierarztliche Woclien-
schrift,
op waarheid.

De werkman Paul Johan Hëyn, die reeds dikwijls veroordeeld
was wegens bedelen en omdat hij geen huisvesting had, was
weder voor hetzelfde feit aangeklaagd. De beklaagde verklaarde
dat hij niet kon werken en daarom zwervend was. Voor ruim
een half jaar had hij in een verbeterhuis een tuberculeuse koe
geslacht en daarbij waren hem in een wond aan de rechter hand
tuberkels gedrongen, waardoor zijn arm volkomen lam was
geworden.

De als deskundige gehoorde Dr. Sick, eerste geneesheer van
de chirurgische afdeeliug in het algemeene ziekenhuis te Eppen-
dorf, bevestigde de mededeeliug van den beklaagde. Deze had
zich bij het slachten van een tuberculeuse koe gesneden, met
gevolg dat tuberkels in de wond waren gedrongen. De geheele
rechter arm was met tuberkels bedekt.
Sick had daaraan een
operatie gedaan en de aanwezigheid van tuberkels geconstateerd.
De arm was verlamd en onbruikbaar.

Op grond van deze getuigenis werd beklaagde vrijgesproken.
Deutsche ihierarztl. Wochenschrift, 19 October 1901.)

w. c. s.

Bouw eener nieuwe inrichting tot onderzoek van veeziekten
aan de veeartsenykundige hoogeschool te Miinclien.— Op de

begrooting van Beieren is een som van 500,000 Mark gebracht

-ocr page 190-

tot uitbreiding van bet terrein der veeartsenijkundige hooge-
school. Daarop moet in de eerste plaats komen een nieuwe
inrichting tot onderzoek van veeziekten. In de memorie van
toelichting wordt gewezen op de beperkte ruimte der oude school
en op den bouw in andere bondsstaten van instituten, bestemd
tot het onderzoeken van veeziekten. Ook in andere staten, aldus
leest men er, werden nieuwe instituten van dien aard in het leven
geroepen; zoo is in den laatsten tijd aan de veeartsenijkundige
hoogeschool te Berlijn een nieuw hygiënisch instituut geopend,
dat zoowel bestemd is voor bet onderwijs als voor het onderzoek
van sporadisch en heerscheud voorkomende ziekten bij den vee-
stapel.
(Zeitsclirift für Fleisch- und Milchhygiene, December 1901.)

W. C. S.

Een nieuw hygiënisch instituut te Freiburg i. B. — De

regeering van Baden richt aan de universiteit te Freiburg i. B.
een nieuw hygiënisch instituut op; daarmede brengt zij iu ver-
vulling de belofte, gedaan aan den leider van het oude hygiënische
instituut, die op deze voorwaarde een beroep naar elders heeft
afgeslagen. Het nieuwe instituut is van regeeriugswege bestemd
om de aanstaande districtsveeartseu in de hygiëne te bekwamen
en om voor de in functie zijnde districtsveeartsen regelmatige
cursussen te houden ter herhaling en tot verdere ontwikkeling.
(Zeitsclirift für Fleisch- und Milchhygiene, December 1901.)

W. C. S.

I)e NoBüi.-prys aan een oud-assistent der Ityks veeartsenij-
school.
Behmng\'s immuniseering van rundvee tegen tuber-
culose.
— Den 10den December 1901 werden te Stockholm de
vier groote
NoBEL-prijzeu, elk ruim een ton gouds bedragende,
in tegenwoordigheid der koninklijke familie, uitgereikt aan
Van \'t Hoff te Berlijn, üehring te Halle, Röntgen te Berlijn en
Sully-Prudhomme te Parijs, als hebbende liet verdienstelijkste
werk geleverd op het gebied, resp. van de scheikunde, de genees-
kunde en physiologie, de natuurkunde en de letterkunde. Dit is
de eerste maal dat uit de renten van het kapitaal, door
Alfreo
Nobel
(die 10 December 1896 overleed) bij testament tot dit
doel beschikbaar gesteld, prijzen worden toegekend. Voortaan zal
dit elk jaar geschieden.

Van \'t IIoff, thans hoogleeraar in Berlijn, was ongeveer een

-ocr page 191-

kwart eeuw geleden assistent bij de natuur- en scheikunde aan
\'s Rijks veeartsenijschool en gaf college in natuurkunde. Vele
veeartsen zullen zich hem nog herinneren.

Bovendien ontving Van \'t Ho ff dezer dagen de Maximiliaans-
orde, de hoogste Beiersche orde, welke in bet bijzonder ge-
schonken wordt aan uitnemende geleerden, kunstenaars, enz.
Ook
Röntgen is een geboren Nederlander.
Behring hield bij deze gelegenheid te Stockholm een voor-
dracht over serumtherapie, waarin bij mededeelde dat hem de
mogelijkheid was gebleken om het vee tegen tuberculose te
immuniseeren; hij was voornemens den hem toegekenden
Nobel-
prijs te besteden voor verdere proefnemingen ter bestrijding van
de tuberculose bij het vee.

Een vijfde NoBEL-prijs, ten bedrage van 208000 francs, voor
hem die zich in zake vredes- en arbitragebeweging het meest
verdienstelijk heeft gemaakt, is verdeeld onder twee personen:
Dunant (Zwitser) en Passy (Franschman). W. C. S.

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde.

KORT VERSLAG van het verhandelde op de 42*te
Algemeene vergadering, gehouden te Utrecht in
het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen op
20 en 21 September 1901.

Het huishoudelijk gedeelte dezer vergadering ving aan den
208ten September \'s avonds 7 uur.

Aanwezig waren de leden van het Hoofdbestuur met uitzon-
dering van den heer
Fbeiierikse, die door ambtsbezigheden was
verhinderd, de afgevaardigden van alle afdeelingen, benevens
16 leden.

De afdeelingen werden respectievelijk vertegenwoordigd door
de heeren:

Friesland doorH. Veenstra met 10 stemmen.

Groningen-Drente » A. van Leeuwen »12 »

Gelderland-Overijsel » A. Oveubeek » 12 »

Utrecht » C. J. Rab » 7 »

Noord-Holland » J. Mazure »8 »

-ocr page 192-

Zuid-Holland door H. L. JCllermanLzn. met 11 stemmen.

Nieuw Zuid-Holland » J. J. F. Dhont »15 »
Noord-Brabant-Limburg » W. J.
Paimans »16 »
Zeeland »
H.J.vanNederveen »7 »

De voorzitter opende de vergadering, na de aanwezigen welkom
te hebben geheeten. In zijn toespraak wees hij er op, dat ook de
opkomst in deze vergadering getuigde van de ingenomenheid
met de nieuwe regeling en maakte hij de afgevaardigden een
compliment voor hun voltalligheid, reeds bij den aanvang der
vergadering. Deze mankeerde nog al eens op de eendaagsche
vergaderingen.

ra o

Een groot deel van den tijd der vergadering werd in beslag
genomen door het lezen van de notulen van de 40ste gewone
en de buitengewone 41ste Algemeene vergadering.

De notulen werden goedgekeurd.

Door den l8t0 secretaris en den penningmeester-bibliothecaris
werden de verslagen uitgebracht, respectievelijk van den toestand
der Maatschappij, de geldmiddelen en de bibliotheek. (Zie Tijd-
schrift, deel 29, afleveringen 1 en 3.)

De lsto secretaris werd met 105 van de 107 uitgebrachte
stemmen herkozen.

Het voorstel der afdeeliug Gelderland-Overijsel, om den heer
Schmidt te Kolding te benoemen tot correspondeerend lid der
Maatschappij, werd na eeuige discussie overeenkomstig het praead-
vies van het Hoofdbestuur aangenomen.

Het voorstel der commissie voor de reorganisatie van het
veeartsenijkundig onderwijs, om bij de regeering aan te dringen
op een spoedige en grondige reorganisatie van het onderwijs aan
\'s Rijks veeartsenijschool, gaf\' aanleiding tot een vrij uitvoerige
discussie. De voorzitter, dit voorstel namens de commissie toe-
lichtende, wees op de wenschelijkheid, dat het onderwijs in de
leervakken physiologie en algemeene pathologie met pathologische
anatomie, welke nu door één leeraar worden gedoceerd, aan twee
leeraren worde opgedragen.

Dr. D. A. de Jong, lid der commissie, geeft de vergadering
in overweging
thans in deze richting geen stappen te doen. In
de vergadering der commissie is hij wel met het voorstel mee-
gegaan, maar hij verwacht nu weinig resultaat van een adres
bij de regeering, daar toch de ambtenaren welke bekend zijn

-ocr page 193-

met de toestanden aan de veeartsenijschool, bij het nieuwe mini-
sterie waaronder deze aangelegenheden zijn gebracht, zijn over-
gegaan.

Door Dr. van dek Plaats werd hiertegen aangevoerd dat de

O o

plannen der nieuwe regeering niet bekend zijn en het daarom
wel gewenscht is ook bij haar nogmaals op verandering en ver-
betering aan te dringen.

Het voorstel werd, nadat nog het voor en tegen was over-
wogen, met algemeene stemmen aangenomen. Aan de commissie
is de uitvoering vau het besluit der vergadering opgedragen.

Bij de vaststelling der begrooting voor 1902 werd de post
voor onderhoud en assurantie der bibliotheek tot f200 verhoogd,
met het oog op bet uitgeven van een catalogus, terwijl de pen-
ningmeester werd gemachtigd om een eventueel overschot op de
rekening van het tijdschrift (dat waarschijnlijk bijna f 100 zal
bedragen) te gebruiken voor het volgend deel.

Hiermede was de agenda voor het huishoudelijk gedeelte dei-
vergadering afgeloopen.

Groot was de belangstelling in de vergadering op Zaterdag
21 September. Deze, hoofdzakelijk gewijd aan de aangekondigde
wetenschappelijke voordrachten, werd door ruim honderd leden
bijgewoond.

Van den heer W ester was bericht ingekomen, dat bij tot zijn
leedwezen niet in de gelegenheid was gevolg te geven aan zijn
voornemen, om de door hem aangekondigde voordracht te houden,
zoodat wij die misten.

De heer H. Markus gaf een beschrijving van een primair
sarcoom, door hem aangetroffen in het jejunum van een aan het
abattoir te Amsterdam geslacht paard. Sarcomen in het darmka-
naal behooren bij dieren, evenals bij den mensch, tot de zeldzaam
voorkomende tumoren, althans hierover is in de literatuur weinig
vermeld. De beschrijving van het histologisch beeld werd door
teekeningen verduidelijkt. De regionnaire mesenteriaalklieren waren
eveneens sarcomateus.

Alsnu volgde de met veel belangstelling verwachte voordracht
van Dr.
de Jong over tuberculose.

Deze voordracht, rijk aan actueelen inbond en fraai van vorm,
werd met onverdeelde aandacht aangehoord. Het is inderdaad
moeielijk een kort overzicht te geven van de mededeelingen en

-ocr page 194-

opmerkingen door spreker ten beste gegeven. Daar het toch met
het oog op de resultaten van de door
Koch en Schütz genomen
proeven hoogst belangrijk is de lezers van dit tijdschrift met de
resultaten van Dr.
de Jong\'s onderzoekingen bekend te maken,
zij in het kort het volgende hieromtrent vermeld.

Op de vergadering in 1899 vestigde de heer de Jong, naar
aanleiding van de mededeeling van den heer
Thomassen omtrent
een geval van tuberculose bij een kalf, experimenteel opgewekt
door de inenting met menschelijke tuberkelbacillen, er de aandacht
op, dat professor
Fokker de identiteit van menschen- en runder-
tuberculose bestrijdt, op grond van het verschil tusschen de parels
bij het rund en de tuberkels bij den mensch en van de vogel-
en zoogdiertuberculose. Schijnbaar vond prof.
Fokker steun inde
onderzoekingen van
Smith, waarvan de resultaten in 1898 zijn
gepubliceerd. Het was den heer
de Jong echter niet duidelijk,
hoe in deze onderzoekingen steun te zoeken is voor de niet-
identiteit. Een essentieel verschil tusschen menschen- en runder-
bacillen meende
de Jong niet te mogen aannemen.

Wel is hem gebleken dat de bacillen van het rund veel moeie-
lijker zyu te cultiveeren dan de menschenbacillen, een ervaring
ook door
Smitii e. a. opgedaan. Om de identiteitsquaestie nader
te bestudeeren, heeft
de Jong een serie entiugsproeven genomen
waarmede hij in den aanvang van
1900 een begin maakte, en
deze later, gesteund door de Regeering, heeft voortgezet. In de
eerste plaats moest hierbij worden overwogen, welke wijze van
infectie zou worden gevolgd. Meermalen zijn negatieve resultaten
verkregen bij entingen van menschentuberculose op runderen.
De heer
Thomassen heeft in 1899 naast een positief resultaat
ook een negatief medegedeeld l). De veronderstelling dat de weg,
waarlangs de bacillen in het lichaam worden gebracht, van grooten
invloed zal zijn geweest op de negatieve uitkomsten, scheen spreker
niet gewaagd toe. Herinnerende dat door
Nocaud steeds is gewe-
zen op de bijzondere voordeelen van de intraveueuse injectiën,
waarbij de bacillen direct in de longcapillairen wordeu gevoerd, en
dat ook
Mac Fadyean de doeltreffendheid van dezen modus infec-
tionis heeft aangetoond,, zegt spreker dat hij ook besloot dezen weg

*) Deze proeven hebben stof gegeven tot een bijdrage op het dit jaar in
Londen gehouden tuberculose-congres. (Zie dit tijdschrift, deel 28, pag. 547.)

-ocr page 195-

te volgen, te meer daar hij de methode nader gecontroleerd heeft
door experimenten met doode culturen en met vogeltuberkelbacillen.

Als inleiding begon hij te experimenteeren op geiten en schapen.
De bacillen werden bijna uitsluitend gekweekt op glycerine-serum.
Zooveel mogelijk werd er voor gezorgd, dat bij vergelijkende
proeven bet aantal bacillen ongeveer gelijk was. Ter vergelijking
werd met runder- en menschenbacillen gewerkt.

Een geit, van 12 Kg., intraveneus geënt met 4 cM3 vloeistof,
waarin runderbacillen, stierf na 15 dagen aan algemeene tuber-
culose; een schaap (47.5 kilo), op dezelfde wijze geënt en met
een gelijke hoeveelheid cultuur, stierf na 12 dagen aan acute
miliairtuberculose. Een tweede geit, geïnfecteerd met een grooter
quantum vloeistof (5 cM.3) bevattende bacillen, gekweekt uit de
nier van een mensch, werd wel ziek doch herstelde, leeft nog en
reageert steeds op menschen- en rundertuberculine, echter niet
op dezelfde dosis tuberculine uit vogelbacilleu bereid. (Deze waar-
neming komt niet overeen met de mededeelingen van
Nocard,
die zegt dat alle tuberculines dezelfde werking hebben.) Een
derde geit werd geïnjiciëerd met 6 cM.3 cultuurvloeistof, in het
laboratorium van prof.
Spronck gekweekt uit een tubereuleuse
tendovaginitis van den mensch. Dit dier stierf 28 dagen later
aan acute tuberculose, o. a. van de longen. Daarna weiden achter-
eenvolgens 9 runderen aan het experiment onderworpen, nadat
alle te voren waren getuberculineerd en niet hadden gereageerd.

De dieren werden afgezonderd gehouden en voor toevallige
infectie zoo veel mogelijk behoed.

1°. Rund. Hierbij werden ingespoten 8 cM.3 vloeistof, waarin
bacillen gekweekt uit een menschen-nier. Dit rund werd tijdelijk
ziek en reageerde daarna op tuberculine; na een tweede injectie
van dezelfde stamcultuur, welke nog een cavia had gepasseerd,
werd dit rund weer voorbijgaand ziek. Na de slachting bleek
zoowel macro- als microscopisch, alsmede door proeven bij dieren,
dat verschillende organen tuberculeus waren.

2°. Stierkalf. Dit dier, met dezelfde cultuur als 1°. ingespoten,
werd ziek, herstelde schijnbaar, maar vermagerde steeds en
reageerde op tuberculine. Gedood, werden tuberkels in de longen
en iu verschillende lymphklieren gevonden.

3°. Kalf, geïnjiciëerd met rundertuberkelbacillen, stierf na 19
(Jagen aan acute miliairtuberculose.

-ocr page 196-

4°. Tweejarig rund, geënt met materiaal, gekweekt uit een
tuberculeuse tendovaginitis van een rnensch, wordt tijdelijk ziek
en vermagert sterk. Na de slachting werden tuberkels gevonden
in de longen, de lever en de nieren. Proeven bij dieren gaven
een positief resultaat.

5°. Kalf, geïnjiciëerd met een cultuur, verkregen van een
cavia, welke was geïnfecteerd met sputum van een mensch. Dit
kalf stierf eenigen tijd na de enting plotseling aan een ulcus
ventriculi. Bevinding: uitgebreide tuberculose van de longen en
lymphklieren. Twee caviae, geënt met materiaal van dit kalf,
stierven aan tuberculose.

0°. Rand, oud 2 jaar, geïnjiciëerd met betzelfde materiaal
als 5°, vermagert hevig en reageert op tuberculine. Na de
slachting worden de longen en de nieren tuberculeus bevonden.
Cavia-proef positief.

7°. Anderhalf jarig rund, geënt met tuberculeus materiaal van
een rund, sterft J2 dagen later aan algemeene tuberculose.

8°. Anderhal/jarig rund, geïnjiciëerd met bacillen, gekweekt
uit een kinderlong, wordt voorbijgaand ziek en reageert op tuber-
culine. Na de slachting worden tuberculeuse haarden gevonden
in de longen, met sterke neiging tot genezing. Cavia met long-
weefsel geënt, stierf na drie maanden.

9°. Schaap, geënt met hetzelfde materiaal, stierf 52 dagen
later aan acute miliairtuberculose.

10°. Kalf, geïnjiciëerd met menschenbacillen, wordt na slach-
ting tuberculeus bevonden. Tuberkels in de longen met sterke
neiging tot genezing.

Behalve de genoemde dieren werden nog geënt: honden en twee
apen, eveneens met positieve resultaten. Een Java-aap moest
wegens kwaadaardigheid intraperitoneaal worden geënt. Dit dier
stierf 15 dagen na de injectie met menschenbacillen. Een andere
grootere aap, ingespoten met een kleinere hoeveelheid runder-
bacillen, stierf na 12 dagen aan peritoneaaltuberculose.

Door al deze proeven is duidelijk aan het licht gesteld, dat de
gebezigde proefdieren, zoowel door runder- als menschenbacillen
kunnen worden geïnfecteerd; voorts dat een infectie metrunder-
tuberculose bij proefdieren sneller en heftiger verloopt dan een
met menschentuberculose. Dit is reeds door
Villemin en Baum-
oakten waargenomen.

-ocr page 197-

Zijn de resultaten dezer experimenten op zich zelf reeds van
groote beteekenis wat betreft de identiteit van de zoogdier- en
menschentuberculose, welke in het algemeen vrij wel als vast-
staande werd beschouwd, van grooter beteekenis zijn zij thans,
nu niemand minder dan de wereldberoemde
Koch, in vereeniging
met
Schütz, juist geheel tegenovergestelde uitkomsten bij hun
in deze richting genomen proeven verkregen.

Op grond van zijn resultaten met de runderbacillen bij ver-
schillende andere zoogdieren verkregen, stelde Dr.
de Jong zeer
terecht de vraag: «zou nu juist de mensck een uitzondering maken,
wat betreft zijn gevoeligheid voor de rundertuberculose, waarvoor de
proefdieren zeer vatbaar blijken te zijn?» Hij is overtuigd dat dit
niet het geval is. Het laatste woord zal in deze quaestie nog
Diet zijn gesproken. De officiëele rapporten èii van Koen èn van
Dr.
de Jong verdienen met belangstelling te gemoet te worden
gezien. Hieraan zal het wel niet ontbreken *).

In verband met den invloed welke de wijze van infectie op
het resultaat kan uitoefenen, deelde de heer
Thomassen nog mede
dat hem door een particulier gesprek met
Schütz bekend was
geworden, dat de door dezen en
Koch gebruikte culturen waren ver-
kregen uit sputum van den mensch. Mogelijk kan dit van invloed
zijn geweest op de negatieve resultaten dezer experimentatoren.

Algemeen vond het woord van dank, door den voorzitter gebracht
aau den heer
de Jong voor zijn voordracht, levendigen bijval.

üe nu volgende pauze werd deels besteed aan de lichamelijke
en geestelijke restauratie, deels aan het bezichtigen van de fraaie
collectie instrumenten, door de firma
Hauptner uit Berlijn in een
der bovenzalen van bet gebouw ten toon en ten verkoop gesteld.

Na de pauze kwam de heer Thomassen aan het woord tot
voortzetting van zijn mededeelingen omtrent cornage. Het gebouw
waarvan het vorig jaar de fundeering en de eerste etage aau ons
waren voorgesteld, was nog met een verdieping verhoogd en hierop
een gedeelte van het dak geplaatst, zoodat het bijna voltooid
was. Een uitvoerige beschrijving van dit gedeelte van het bouw-
stuk te geven, zou te veel van de ruimte in dit verslag vergen

\') Deze voordracht was geïllustreerd en toegelicht met fraaie photografioün,
teekeningen van proefdieren en microscopische praeparaten. Ook worden
microscopischo praeparaten godemoustreerd.

-ocr page 198-

en bovendien niet het juiste beeld weergeven. Ik meen dit ook
aan den bouwmeester zelf te kunnen overlaten. In het kort zij
vermeld dat de ijverig voortgezette onderzoekingen van den heer
Thomassen hem hebben geleerd, dat de oorzaak der hemiplegia
laryngis is te zoeken in een ontsteking van het peripherisch einde
van den nervus recurreus. Fraaie teekeningen van doorsneden van
de normale en de ontstoken zenuw droegen er veel toe bij een
goed inzicht te krijgen in het wezen der ziekte. Op welke wijze
de ontsteking der zenuw teweeg wordt gebracht, blijft nog een
punt van nader onderzoek uitmaken. Spreker meent dat hij op
het goede spoor is ook de oorzaak te zullen vinden en hiermede
zijn gebouw met een waardig dak te kunnen voltooien. Met veel
belangstelling en onverdeelde aandacht werd ook deze, mede uit
een practisch oogpunt zeer belangrijke voordracht aangehoord.

De algemeene bijval,volgende op de woorden van dank door den heer
Kroon, ondervoorzitter, aan den heer Thomassen gebracht, getuig-
de wel voor de waardeering van den door spreker geleverden arbeid.

De heer van Harrevelt vergastte ons daarna nog op de
demonstratie van verschillende pathologische voorwerpen, als een
gemacereerd varkensfoetus in utero; miliair tuberculose van de
darmserosa van een rund; schrompelnier van een rund met
induratie en verkalking; ingewanden vau een kip met tuberkels;
ingewanden van een cavia met entingstuberculose; miliair tuberculose
der longen van een rund; de milt van een varken, torsie-necrose;
chronische ontsteking met sterke woekering van den maagwand
van een varkeu met microscopische praeparaten; erulothelioom
van de dura mater der hersenen van een paard met microscopische
praeparaten; ingewanden van een cavia met entingskwade-droes.
Al deze praeparaten werden door de nog talrijk aanwezige leden
met belangstelling bezichtigd.

De heer D. van der Sluijs deed nog een korte mededeeliug be-
treffende de aanwezigheid van den bacillus mesentericus, aange-
troffen in en gecultiveerd uit verschillende organen van een varken,
dat aan septicaemie had geleden. Bij dit varken was een sterke
zwelling van de voorste extremiteiten en aan den onderbuik
waargenomen, met blauwkleuring van de huid en oedeem in de
subcutis. In verschillende organen, vooral in het nierbekken en
de blaas, welke voorwerpen werden vertoond, waren haemorrha-
gieën aanwezig. Ook de lymphklieren waren sterk haemorrhagisch-

-ocr page 199-

Als plaats waar de volgende Algemeene vergadering zal worden
gehouden, werd Utrecht aangewezen.

Hiermede was het programma afgeloopen.

Alvorens de voorzitter de vergadering sloot, verkreeg de heer
Hengeveld nog het woord, waarmede hij, onder algemeene instem-
ming, hulde bracht aan den voorzitter voor diens welwillende
en tactvolle leiding. D.
van der Sluijs,

lste Secretaris.

Boekbeoordeeling.

»Die Durchlässigkeit der rothen Blutkörperchen fiir die Anionen
von Natriumsalzen." Dissertatie van den heer
G. A. van Lier.

»lieber die Permeabilität von Leukocyten und Lymphdrüsen-
zellen für die AnioDen der Natriumsalze." Dissertatie van den
heer H. J. van der Schroefp.

Met groote ingenomenheid voldoe ik aan de uitnoodiging dei-
redactie, om de beide proefschriften, waarop leerlingen van \'s Rijks
veeartsenijschool in den zomer van 1901 den doctorstitel te
Bern behaalden, in dit tijdschrift te bespreken. In de eerste
plaats omdat het streven naar dien titel mij zeer sympathiek is.
Op de schouders van den gediplomeerden veearts zal men een
hoe langer hoe zwaardere wetenschappelijke taak moeten leggen.
Het belang van de gezondheid van mensch en dier eischt het,
om nu maar niet eens van het financieel belang te spreken.

Al wat kan strekken om de opleiding van den veearts te
verbeteren, zijn aanzien te verhoogen en zijn wetenschappelijke
taak te verzwaren, verdient de sympathie en den steun van ieder,
die het wèl meent met onze natie.

In de tweede plaats kwijt ik mij gaarne van mijn taak, omdat
het een paar proefschriften betreft, welke de school van
Ham-
burger
, waaruit ze zijn voortgekomen, eer aandoen. Elk der
promovendi heeft zich — of liever, hem is — een scherp omlijnde
taak gesteld, waarvan de uitvoering binnen het bereik zijner
krachten lag.

En in de derde plaats is het mij zoo aangenaam, dat we hier
een paar physiologische dissertaties hebben, waarin de physische
chemie een hoofdrol speelt.

De physische chemie! De jonge, nauwelijks twintigjarige

-ocr page 200-

wetenschap, waarop we met een kleine variant cle zinsnede
zouden kunnen toepassen, waarmede
Würtz zijn Dictionnaire de
Chimie
heeft aangevangen en waarover hij zoo hard gevallen
is : «La chimie est une science française, elle fut constituée
par
Lavoisier, d\'immortelle mémoire». De natuurkundige schei-
kunde is een Nederlandsche wetenschap, zij is gesticht door
Van
\'t Hopf
en onder geen enkele natie heeft zij naar verhouding
zoovele goede beoefenaars gevonden, als onder zijn landgenooten.
OstwaïjD, Arrhenius, Nernst mogen de uitspraak ten goede
houden en ... . haar juistheid erkennen.
Van \'t Hoff heeft
iets dergelijks wel eens gezegd.

Die wetenschap heeft ons geleerd de scheikundige processen
met een geheel ander oog te beschouwen. Een van haar merk-
waardigste hoofdstukken, de leer der ionen, heeft verband
gebracht tusschen zeer ver uiteen liggende gebieden van nat,uur-
en scheikunde, tusschen de leer van het galvanisch element en
de snelheid, waarmede een zoutoplossing van bepaalde sterkte
diffundeert in het oplossingsmiddel, tusschen het vriespunt eener
zoutoplossing, haar geleidend vermogen voor den galvaniscben
stroom, haar wateraantrekkende kracht, haar kookpunt en damp-
drukking. Zij heeft geleerd moleculairgewichten te bepalen van
stoffen, welke niet ontleed tot gas kunnen worden gemaakt. Zij
heeft ons een voorstelling gegeven, wat het essentiëele van een
zuur, een base, een zout is, waarin de »sterkte" van zuur of
base bestaat.

De physiologen hebben van den aanvang af, enkelen althans,
gevoeld dat hier groote wetenschappelijke schatten te exploreereu
waren. Trouwens hadden twee botanici :
Hugo de Vries door
zijn onderzoek naar de oorzaak van den turgor der plantencel,
en
Pfeffer door zijn metingen van de wateraantrekkende kracht
van oplossingen, een ruim aandeel gehad aan de stichting dei-
nieuwe wetenschap.
Hamburger had de uitkomsten van Hugo de
Vries
dadelijk aan de roode bloedlichaampjes bevestigd gevonden.

Een tijdlang was hij bijna de eenige physioloog, die de be-
weging op het naburig terrein nauwlettend volgde en de nieuwe
methoden toepaste en vermeerderde. Wat mijzelf betreft, aan-
vankelijk heb ik mij bepaald tot de toepassing van de nieuwe
leer op de histologie, in zoover als mij gebleken was dat de
pbysiologisehe concentratie van keukenzoutoplossing bij den

-ocr page 201-

kikvorsch 0.8 °/o bedroeg en ik daarmede isotoniscbe oplossingen
van kali- en natriumsalpeter aanwendde bij de gecombineerde
verzilvering en fixatie van endotheliën. Dat was in 1890. Eerst
enkele jaren later bracht de lezing van
Nernst\'s Theoretische
Chemie
en van Ostwald\'s werken mij er toe, die richting uit te gaan.

Er is een groote «maar» bij de toepassing van de natuur-
kundige scheikunde in de physiologie. Haar wetten gelden alleen
voor de zeer verdunde oplossing streng. Bij hoogere concentraties,
reeds eenigermate bij die, welke in de levende wezens voorkomen,
gelden die wetten niet meer alléén. Daarenboven zijn de physico-
chemici nog niet zoover «geïnstalleerd,» dat ze op het bezoek
der physiologen voorbereid zijn. Zij hebben zooveel op te ruimen
en te ordenen op hun terrein, dat ze den physiologen geen
welvoorzienen disch kunnen aanbieden, maar alleen een plaats
om hun eigen maal in de physico-chemische keuken te bereiden,
volgens de daar gevonden en geijkte methoden.

De physico-chemie van het koolzuur en zijn zouten is in wor-
ding. Dat moet ik wel vermelden, waar de beide proefschriften
in hoofdzaak handelen over de hoogst merkwaardige rol welke het
CO2 speelt bij de uitwisseling van bestanddeelen tusschen bloed-
lichaampjes en bloedplasma: hoe het chloor, zwavelzuur en tal
van zuurradicalen, anionen, of hoe men ze noemen wil, uit het
plasma dwingt over te gaan in de bloedlichaampjes, terwijl het
plasma zelf in alkaliciteit toeneemt. Onttrekt het dan alkalimetaal
of «kation» aan bloedlichaampjes en treedt dit dan door den wand
of\' door de grenslaag? Neen, het is een quaestie van uitwisselen
van het CO.( ion met het SO jion of het Cl ion. C03" vindt in
het plasma 2 Na, er vormt zich Na2 C03 en koolzure soda
reageert alkalisch,

Waarom? Als ik beproefde dat duidelijk te maken, zou ik van
de redactie, of als die mij de noodzakelijke ruimte wilde afstaan,
van de lezers een wenk krijgen, hier de zaken niet zoo hoog op
te halen. Daar komt heel wat physico-cliemie bij te pas. Nu is
in de genoemde dissertaties zéér aardig de klip omzeild, van
niet al te geleerd te willen doen. De auctor intellectualis kon
aan de promovendi de geheele terminologie van de natuurkundige
scheikunde niet in de pen geven. Vandaar ook de eigenaardige
verklaringen aan het eind van dissertaties, welke geheel op het
standpunt van de ionenleer staan, dat de feiten ook erkend zullen

-ocr page 202-

moeteii worden door ben, die tegen de verklaring als ionen-
uitwisseling bezwaren hebben, maar die dan moeten spreken van
uitwisseling van de zuurradiealen of zelfs van de zouten.

Een enkele opmerking moet mij uit de pen : ik zou de meening
willen uitspreken dat veel, wat in de dissertaties op rekening
van het C03" ion wordt gesteld, feitelijk door het HC03\' ion
wordt verricht. Mijn bepalingen van bet vriespunt van Na HC03
oplossingen hebben, evenals
Walker\'s metingen van de geleid-
baarheid, tot de uitkomst geleid, dat Na HC03 zich tot in vrij
geringe concentraties als een
binaire electrolyt gedraagt, dat
namelijk HC03 bijeen blijft. Na HC03 ^ Na\' HCOs\'.

Ik deel dit resultaat van nog niet openbaar gemaakte metingen
omtrent Na HCÓ3 alléén mede als bewijs van mijn groote belang-
stelling in het onderwerp. Ik meen trouwens — maar dat kan
ik hier niet nazien — dat
Koeppe ook reeds gezegd heeft, dat
kooldioxyd in water opgelost, afgezien van de groote hoeveelheid
moleculen welke als CO., opgelost zijn, uit H\' en HCO:i\'bestaat
en slechts voor een zeer gering gedeelte uit 2 H\' en C03\'\'.

Maar nu wordt mijn stukje tóch meer pbysico-chemisch dan
hier ter plaatse wenschelijk is. Daarom basta.

Wij zullen ons gelukkig kunnen achten, wanneer onze jonge
veeartsen met dergelijke proefschriften als de besprokene, ook
in de toekomst hun doctorstitel behalen.

Utrecht, 15 December 1901. M. C. Dekhuyzen.

Mededeelingen van het Hoofdbestuur.

Als penningmeester is opgetreden: bij de afdeeling Gelderland-
Overijsel A.
ten Sande te Oosterbeek.

Als lid der afdeeling Noord-Holland is aangenomen C. A. Leen-
heer
te Weesp; bij de afdeeling Zeeland A. van de Sande te
Oud-Vosmeer; bij de afdeeling Gelderland-Overijsel G. W.
Brink
te Wijë, terwijl bij die afdeeling als lid is aangegeven J. Vlaskamp
te Eibergen.

Staatsbegrooting 1902.

Memorie van antwoord. Naar aanleiding van hetgeen in den
afgeloopen zomer verhandeld is op het te Londen gehouden con-
gres over tuberculose, heeft de Minister gemeend,
de Staats-

-ocr page 203-

commissie, ingesteld bij Koninklijk besluit van 18 Mei 1898,
nader te moeten hooren over bet onlangs teruggenomen wets-
ontwerp, houdende bepalingen tot bestrijding der tuberculose
onder het rundvee. Mede in afwachting van dat advies is het
den Minister niet mogelijk omtrent de al dan niet gewijzigde weder-
indiening van bedoeld onderwerp reeds nu een toezegging te doen.

Met betrekking tot de bestrijding vau de schapenscliurft blijft
het veeartsenijkundig staatstoezicht geheel binnen den kring dei-
wettelijk geoorloofde middelen.

Voor materiaal aan de Rijks veeartsenijschool wordt de post
verhoogd met f 4000, als eersten termijn van een uitgaaf van
ten hoogste i\' 12000, ter voorziening in onderwijsbehoeften, welke
uitgaaf over drie jaar ware te verdeelen.

De aankoop van veulens ten behoeve van \'s Rijks hengstveu-
lendepot te Bergen-op-Zooin geschiedt zoowel in het binnen- als
buitenland onderhands door een daartoe jaarlijks bij Koninklijk
besluit benoemde commissie van vier personen.

De begrootiug is aangenomen.

Nieuw uitgekomen boeken.

Prof. Dr. I. Münk, Physiologie (les Menschen und der Säugethiere. 6t«
Auflage, 8o., mit 147 Holzschnitten. Berlin, A. HiBBCHWALD 1901. Preis
14 Mark.

Fr. Dettweiler, Die Simmenthaler und ihre Zucht. Mit Titelbild, 32 Abbil-
dungen und 1 Karte, übor 10 Seiten Octav. Broschirt. Leipzig, R. C.
Schmidt & Co. 1902. Preis 3 Mark.

Prof. Dr. Lorenz, Neuere Kühlmaschinen, ihre Konstruktion, Wirkungsweise
und industrielle Verwendung.
München und Borlin, R. Oldenbourg 1901.
Preis 10 Mark.

Prof. Dr. A. Johne, Taschenkalender für Fleischbescha /er. Zweiter Jahr-
gang 1902. Unter Mitwirkung von Prof.
Dr. Schlegel und R. Frühner.
Borlin, P. Parey 1901. Preis geb. 2 Mark.

Prof. I\'orcuer, Cours de chimie organique. Un vol. autographié, gr. in-8».
de
360 pages. Paris, Asselin et IIodzeau 1901.

Prof. L. L.yulanié, Éléments de physiologie, troisième fascicule: du mouve-
ment, fonctions du sjstème nerveux. Avec
105 figures intercalées dans
le texte. (Le quatrième et dernier fascicule paraîtra en février
1902.)
Paris, Asselin et Houzead 1901. Prix de l\'ouvrage complet: 18 fr.
pour les souscripteurs.

M. Neveu-Lemaiue, Parasitologie animale. In-12 de 212 pages, avec figures.
Paris, Soc. d\'édit. scientif.
1902.

Prof. 1\'. J. Cadiot et Prof. J. Almy, Traité de thérapeutique chirurgicale
des animaux domestiques. Tome I.
Avec 280 ligures dans le texte. 2«
édition. Paris,
Asselin et IIouzeau 1901. Prix 15 francs. (Le prix du
Tome II, qui paraîtra à la fin de l\'année 1902, sera de 10 francs pour
les souscripteurs.)

-ocr page 204-

Personalia.

Benoemd: als plaatsvervangend lid der commissie voor aan-
koop van remonte-paarden de paardenarts 2de klasse D. H.
Goossen
te \'s-Gravenhage; tot provinciaal veearts in Limburg W. G.
Schepens te Beek; tot keurmeester-veearts aan bet abattoir te
Nijmegen (ingang 1 Februari 1902) L.
de Blieck te Amsterdam ;
tot idem aan bet abattoir te Maastricht E. C. H. A. M.
Bemelmans;
bij Koninklijk besluit van 30 November 1901, n°. 29, tot paar-
denarts 3de klasse G. J.
Waldeck te \'s-Gravenhage, wien Utrecht
als garnizoen is aangewezen.

Verplaatst: met ingang van 27 December 1901 van Utrecht
naar Roermond de paardenarts
3de klasse J. C. Nujians ; met
ingang van
31 December 1901 de paardenarts lsta klasse J. J.
Westbroek van Haarlem naar Leiden, de paardenarts lsto klasse
II.
Vixseboxse van Venloo naar Haarlem, de paardenarts lsto klasse
C.
vau Heelsbergen van Roermond naar Breda en de paardenarts
2do klasse
J. Maas van Leiden naar Venloo; van Lichtenvoorde
naar Aalten H.
J. O; van Scliimmert naar Maastricht (abattoir)
11.
J. Lemmens.

\'s Rijks Veeartsenijschool.

Bij Ministerieel besluit van 29 November 1901, n°. 10749, is
voor het tijdvak van 1 December 1901 tot 31 Augustus 1902
benoemd tot assistent voor de cliniek en de geneeskundige leer-
vakken, de veearts W.
ten Hoopen te Lochem.

Wet „Paardenfokkerij 1901."

Bij Kon. besluit van 30 November 1901 (Staatsblad n°. 232),
is bepaald, dat de termijn, gedurende welken het na de in werking-
treding van de wet op de paardenfokkerij 1901, geoorloofd is tot
dekking van merriën, hengsten te bezigen, die voor de provincie,
waarin de dekking plaats heeft, goedgekeurd zijn overeenkomstig
de provinciale voorschriften, zal verstrijken met 31 December 1901.

Door Gedeputeerde Staten van Gelderland is o. a. benoemd tot
lid der commissie aan welke wordt opgedragen het toezicht over
de provinciale hengsten en de leiding van al wat vanwege die
provincie in zake de paardenfokkerij zal worden verricht,
F. W. van Dulm te Arnhem.

-ocr page 205-

Veeartsenijkiindig Staatstoezicht.

Bij Koninklijk besluit van 9 December 1901, n°. 65, is
met ingang van 15 December 1901, benoemd tot plaatsvervanger
van den districtsveearts, wien Dordrecht als standplaats is aange-
wezen, de veearts
L. Lotjter te IJzendijke.
. Blijkens bericht van Hr. Ms. gezant te Brussel zal ter gelegen-
heid van het Kerst- en van het Nieuwjaarsfeest, het grenskantoor
te Selzaete voor den invoer van Nederlandsch slachtvee en schapen,
van paarden, geiten, kippen en slachtvleesch op Dinsdag 24 en
31 December e. k. van 9—14 uur, in plaats van op AVoensdag
\'25 December 1901 en 1 Januari 1902 geopend zijn.

Bij dezelfde gelegenheid zal het hulpkantoor te Slaak (Assenede)
voor den invoer van Nederlandsche schapen, paarden, geiten en
slachtvleesch op Donderdag 26 December 1901 en 2 Januari 1902,
van 15 —16 uur, in plaats van op Dinsdag 24 en 31 December
1901 geopend zijn
(Staatscourant van 3 December 1901, n°. 283).

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende October 1901.

(De cijfers tusschen ( ) (luiden liet (jelal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.}

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

c

O
É
Ö

<s

■2

O

rd

U

o
T3

Sfl


p.

O
O
t>

Longziekte (rund). •

Mond- en klauwzeer.

s

u
O
£
T5

\'i
c

O)
co
o>
O
u
"O
O

5

v>

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Ilor
dc
he

"ce
M

e

O

\'Ö
p

O

m

Bij ander vee. ^ 7 «*

Rotkreupel.

Groningen . .

7

77

77

77

20 C)

77

6 (4;

77

1

77

77

77

Friesland. . .

28

77

n

4140 l.SG)

tJ

64 (6)

77

87 (23)

»

r>

77

;7

16 (4)

Drente. . . .

8

77

77

77

149 (3»)

77

2 ft

n

77

77

11

Overijsel . . .

7

77

77

JT

n

145 (1S)

n

1

77

]

77

77

77

Gelderland . .

6

77

77

77

V

77

11 (10)

77

1

77

77

77

Utrecht . . .

2

77

77

2 (i)

77

25 (■)

77

»

n

77

;7

77

Noord-Holland .

8

77

77

8 (•)

1

26 (i)

77

2 (»)

77

V

77

77

15 (5)

Zuid-Holland

11

77

77

14 (3j

1

25 (»)

77

8 (?)

77

1

77

77

77

Zeeland . . .

6

i

>

20 (3)

77

77

77

4 (4)

77

V

11

77

77

Noord-Brabant .

10

»

77

77

11

77

25 (M)

77

8 (3)

77

77

,,

Limburg . . .

1

77

. 77

»

77

77

77

77

1

77

77

77

Totaal

94

77

1

4184 0>6)

2(2)

454 (") j

77

146 (75)

-

8 (8)

77

L 31 (»)
1

(Staatscourant van 14 November 1901, n°. 267.) v. E.

-ocr page 206-

LUXATIO LENTIS BIJ HET PAARD,

door

W. C. SCHIMMEL.

Het losraken der lens uit haar verbinding met de zonula
Zinnii is bij het paard volstrekt geen zeldzaamheid. Het
ontstaat deels door trauma, bijv., wanneer liet oog sterk van
voren naar achteren wordt samengedrukt, deels door een
inwendige oogziekte, bijv. chorioiditis, gelijk bij maanblind-
heid. Elke voedingsstoornis in liet corpus ciliare kan een
degeneratie van de zonula Zinnii en daarmede luxatio
lentis ten gevolge hebben.

De luxatie kan geschieden naar voren en naar achteren.
In het eerste geval komt de lens in de voorste oogkamer
te liggen, waar zij meestal een adhaesieve ontsteking, bijv.
van de DESCKMETSche membraan, veroorzaakt en daarmede
dan vergroeit, of zij blijft beweeglijk, zoodat zij bij achter-
over gehouden hoofd en genoegzaam verwijde pupil tijdelijk
in de achterste oogkamer kan terugkèeren.

Wanneer de lens geluxeerd is, wordt zij door gestoorde
voeding weldra troebel; de kleur welke zij dan aanneemt,
verschilt echter zeer. Soms ziet zij er licht- of donker-
geel uit, zoodat een leek haar wel eens heeft aangezien
voor een oliedruppel, doch meestal is zij grauw of grijs
tot bijna wit. In het laatste geval, wanneer de grijze lens
adhaereert aan de
descemet\'sehe membraan, wordt de.luxatie
soms verwisseld met macula corneae; bij aandachtige be-
schouwing is de differentieël-diagnose echter gemakkelijk te
maken. En mocht al eens de onderkenning der luxatie moeie-

13

-ocr page 207-

lijker worden, omdat op de ligplaats der lens tegen de
cornea, ook deze getroebeld is, dan zullen de aphakische
pupil en de iris tremulans eiken twijfel opheffen. Bij aphakie
(het ontbreken der lens) toch bestaat een hooge graad
van hypermetropie, en bij iris tremulans zal de iris bij elke
beweging van het oog in trillende beweging geraken, omdat
zij niet meer door de lens wordt gespannen.

Bij luxatie der lens naar achteren bestaat meestal ver-
vloeiing van het glasachtig lichaam. In dit geval kan de
lens daarin zóó naar beneden zakken, dat zij, vooral als zij
atrophiëert en samenschrompelt (wat dikwijls geschiedt),
slechts met moeite door middel van den oogspiegel kan
worden ontdekt. De omstandigheid dat de lens hierbij niet
meer als een vergrootglas werkt, is mede van invloed dat
de ligplaats der naar achteren geluxeerde lens soms minder
gemakkelijk wordt gevonden.

In het algemeen zal de visus, bij een traumatische luxatio
lentis, meer worden geschaad bij een verplaatsing naar
achteren dan naar voren. Intusschen hangt het gezichts-
vermogen vooral ook af van de overige anatomische ver-
anderingen van den bulbus.

Behalve complete luxatie der lens kan ook een incomplete
of subluxatio voorkomen. In dit geval is de lens naar ter
zijde, meestal in de richting van den medialen ooghoek,
verschoven, zoodat de lichtstralen welke door de pupil gaan,
ten deele door de lens worden gebroken, ten deele niet.
Hierdoor zou dubbelzien kunnen ontstaan, maar zoolang de
lens nog doorschijnend is, wordt het aphakische gedeelte
der pupil genegligeerd. Meestal blijft, de verplaatste lens
niet lang doorschijnend, doch wordt door voedingsstoornis
meer of minder troebel. In dat geval kan men bij mono-
culair zien (dat bij het paard veel meer geschiedt dan bij
den mensch, doch ook een gevolg kan zijn van blindheid
aan het andere oog) een eigenaardig verschijnsel waarnemen,

-ocr page 208-

daarin bestaande dat liet hoofd scheef wordt gehouden, ten
einde de lichtstralen door het aphakische gedeelte der pupil
te laten vallen. Er heeft dus een excentrische fixatie plaats,
waarvan de richting wordt bepaald door het gedeelte dei-
pupil dat nog voor het zien geschikt is.

Dit scheefhouden van het hoofd bij het zien naar eenig
voorwerp zou intusschen ook bij maculae corneae kunnen
voorkomen, wanneer nog slechts een excentrisch gelegen
deel der cornea geschikt is voor liet doorlaten der licht-
stralen en het andere oog blind is.

Een subluxatio lentis is steeds gemakkelijk te herkennen,
ook dan wanneer de verplaatste lens nog geheel doorschijnend
is gebleven, namelijk aan de gebogen lijn, welke zich in
het pupilvlak bevindt. Deze is niets anders dan de rand
van de lens. Bij opvallend licht is die rand helder, bij
doorvallend licht donker gekleurd. De oorzaak hiervan is
dat de lichtstralen door den rand van de lens worden
teruggekaatst, bij opvallend licht naar den waarnemer, bij
doorvallend licht naar den fundus oculi.

Een behandeling van luxatio lentis is in den regel vruch-
teloos. Alleen wanneer bij luxatie naar voren de lens be-
weeglijk is gebleven, zou zij door een incisie aan de cornea-
scleraalgrens kunnen worden verwijderd. Ts zij adhaerent,
dan loopt men bij deze operatie, welke toch enkel een
cosmetische is, gevaar een ophthalmitis te verwekken en
daarmede den visus op te heften.
Utrecht, 27 December 1901.

IS TUBERCULOSE NIET ERFELIJK?

door

A. VAN LEEUWEN.

In net belangrijk verslag van onzen geachten vertegen-
woordiger op het tuberculose-congres te Londen frappeerde

-ocr page 209-

mij iets, dat ik belangrijk genoeg acht om het aan de be-
oordeeling van de lezers van dit tijdschrift te onderwerpen.

Bij de behandeling van het voor ons zoo belangrijk
onderwerp: //
De wetgeving ter beteugeling en uitroeiing der
tuberculose bij dieren11,
werd door den inleider, prof. Mc.
Eachran er o. a. op gewezen dat, //wat de erfelijkheid der
wtuberculose betreft«, valt op te merken //de groote zeld-
zaamheid der ziekte, onder anderen bij pas geboren kal-
i/veren. Zelfs in de meest besmette streken bedraagt het
//aantal der gevallen van congenitale tuberculose nauwelijks
//0,33 pet. van de geslachte kalveren. Hieruit blijkt, dat
iide tuberculose geen hereditaire, maar een contagieuse
/,ziekte is."

Uit het verslag blijkt niet of deze volmaakt onjuiste
stelling in de sectie, waar zij werd uitgesproken, weer-
legd is of niet. Wanneer ik de namen der deelnemers
aan de vergaderingen dezer sectie in aanmerking neem,
zou ik haast zeggen, het is onmogelijk dat al die mannen,
wier competentie boven twijfel is, een dergelijke stelling
zonder tegenspraak hebben geslikt.

De gevolgtrekking, welke uit de door Mc. Eachran mede-
gedeelde gegevens alleen is te maken, is m. i. deze:
hier-
uit blijkt, dat congenitale tuberculose bij het rund weinig
voorkomt, maar omtrent de herediteit verschaffen zij niet het
minste licht.

Zooals de gevolgtrekking van prof. Mc. Eachran daar
staat, maakt zij op mij den indruk, alsof iemand tot mij
zeide: //zie, op dat huis staat maar een zeer kleine schoor-
steen; hieruit blijkt dat er in dat huis geen ramen doch
wel deuren zijn."

Een dergelijke bewijsvoering gaat er bij mij niet in; ik
houd daartegenover vol, dat er in een huis wel deuren èn
ramen kunnen zijn, al staat er ook in het geheel geen
schoorsteen op.

-ocr page 210-

Of moeten wij voortaan in de veeartsenijkunde, of wil
men in de veeteelt, aannemen, dat de begrippen //erfelijk"
en t/congenitaal" elkaar volkomen en in alle opzichten
dekken? Zoo ja, men geve zich hiervan dan rekenschap
en spreke het openlijk uit In dit geval zal het overweging
verdienen één dezer woorden, welke eenzelfde begrip aan-
duiden, voor goed te verbannen, opdat geen begripsver-
warring meer ontsta.

Wat mij aangaat, ik zal steeds deze begrippen als streng
afgescheiden van elkaar blijven beschouwen, daar zij m. i.
weinig met elkander hebben te maken.

Of meent men, dat het noodig is het geloof aan de erfe-
lijkheid van tuberculose zooveel mogelijk te bestrijden, om
het geloof aan de contagiositeit er //in" te krijgen? Maar
dat stimulans hebben wij, wetenschappelijk opgevoede mannen,
toch onder ons niet meer noodig. Niemand onzer zal meer
twijfelen aan de besmettelijkheid der tuberculose; daar
behoefde men dus op congressen den nadruk niet meer zoo
op te leggen.

In de menschelijke geneeskunde twijfelt men, op mis-
schien een enkele uitzondering na, ook niet aan de be-
smettelijkheid van tuberculose, terwijl men daar toch even-
min, zoover ik weet, twijfelt aan de herediteit dezer ziekte.
De woorden //erfelijke belasting" hebben in medische kringen,
ook ten opzichte van tuberculose, even goed burgerrecht
verkregen, als het in onze kringen meer en meer gebruike-
lijk schijnt te worden de erfelijkheid van tuberculose te
ontkennen,
omdat (!) zij besmettelijk is. Ofschoon de be-
grippen //erfelijkheid" en //besmettelijkheid" elkaar te dezen
opzichte toch zeer goed verdragen.

Ik behoef in een wetenschappelijk tijdschrift als dit zeker
niet nader uiteen te zetten, wat men onder het begrip
//erfelijkheid" dient te verstaan. Wij allen denken in dit
geval toch uitsluitend aan praedispositie, aanleg, vatbaar-

-ocr page 211-

heid, kleiner of grooter weerstandsvermogen, welke van
ouder op kind overgaan. En toch wenschte ik ook in dit
tijdschrift de quaestie te bespreken (ik deed dit reeds
vroeger in het
Nèderlandsch Landbouwweekblad, n°. 8, van
23 Februari 1901), omdat ik het niet zonder beteekenis
vind, dat in onze kringen de begrippen ,/erfelijk" en //con-
genitaal" steeds verward schijnen te worden.

Niet zonder beteekenis. Als een veehouder een veearts
vraagt hoe men er aan komt om cornage en spat en
meer andere //erfelijke" gebreken «erfelijk" te noemen, daar
het veulen bij de geboorte toch geen cornage of geen spat,
etc. had, dan zal de veearts op die vraag een behoorlijk
antwoord moeten kunnen geven, totaal tegengesteld aan
de gevolgtrekking van Mc.
Eachran op het tubcrculose-
congres te Londen. Men zal dan den man onder het oog
moeten brengen, en dit zal ieder die de theorie dei-
veeteelt een weinig beheerscht niet moeielijk vallen, dat
//aangeboren" lang niet hetzelfde is als //erfelijk", en dat
een ziekte of een gebrek zeer goed erfelijk kan wezen zonder
nog aangeboren te zijn.

Niet zonder beteekenis ook waar het geldt de bestrijding
van tuberculose onder het rundvee, welke volgens mijn over-
tuiging toch binnen niet al te langen tijd weder ter hand
zal worden genomen, aangezien de tijden er rijp voor zijn.
In dit geval kan een begripsverwarring als de door mij
bedoelde, en voortbestaande in onze, dus in de deskundige
kringen, zeer veel kwaad stichten.

Het zal steeds moeielijk zijn met mathematische zekerheid
de erfelijkheid van tuberculose aan te toonen, zoo goed als
van elke andere erfelijke ziekte. Aan de hand van statistische
gegevens zal men daaromtrent de meeste zekerheid ver-
krijgen, tenzij de dagelijksche waarneming de statistiek over-
bodig maakt. De identiteit nu van rundertuberculose met
die van den mensch, het voorkomen in bepaalde streken en

-ocr page 212-

op bepaalde stallen ol\' boerderijen, doen bij mij de erfelijk-
heid van tuberculose, dat wil dus zeggen van de prae-
dispositie daarvoor, boven twijfel stellen, totdat men mij
het tegendeel bewijst. Maar men kome niet aandragen met
de mededeeling dat tuberculose bij pasgeboren kalveren zoo
weinig voorkomt.
Dat is geen bewijs.

Groningen, December 1901.

PRIMAIR NIERCARCINOOM BIJ HET PAARD,
METASTASEN IN LEVER EN LONGEN,

doob

K. HOEPNAGEL.

(Uit hot laboratorium van het abattoir te Utrecht.)

Den 248ton October laatstleden werd aau het abattoir te
Utrecht een paard geslacht, waarvan bij het openen der
buikholte reeds terstond een aanzienlijke vergrooting van de
linker nier de aandacht trok. Het dier was afkomstig van
G.
de W. uit het naburig Westbroek, die het vier en twintig
jaar achtereen in zijn bezit heeft gehad.

Bijzondere ziekteverschijnselen waren door den eigenaar
nooit opgemerkt; wel was de merrie altijd zeer traag voor
het rijtuig geweest en was het nooit gelukt er een veulen
van te fokken. Sedert Augustus van dit jaar ging het paard
in voedingstoestand achteruit en struikelde liet dikwijls voor
den wagen. I)e veearts, wiens hulp werd ingeroepen, stelde
geen bepaalde therapie in, doch gaf den eigenaar in over-
weging het dier krachtig te voeden en, eenigen tijd later,
het voor de slachtbank te verkoopen. Ondanks sterke voeding
hield de vermagering aan en daarom besloot
de W. na drie

o o

weken het paard te doen slachten. Vóór den dood werd het

-ocr page 213-

nog drie dagen gestald in het abattoir. Ook tijdens dit ver-
blijf had men niet gemerkt, dat bet dier bepaald ziek was.
De stalknecht, met de verzorging dei\' slachtpaarden belast,
deelde mede dat het toegediende voedsel goed was opge-
nomen en dat bet paard veel dronk.

Het onderzoek na de slachting leerde het volgende:

Ter plaatse van de 1 i n k e r n i e r was een ± 30 cM. lange
en ± 25 cM. breede langwerpig ronde massa aanwezig,
omgeven door het eenigszins geïnfiltreerde niervet, dat ad-
haereerde met den buikwand in de linker flankstreek, met
de darmen en met het omentum. Deze adhaesies waren
vrij gemakkelijk los te maken, waarna een min of meer
bloedige plek achterbleef; van overgang van neoplastisch
weefsel was geen sprake.

Bij het uitsnijden vau bovengenoemde massa scheen het
reeds vrij zeker, dat men hier met een pathologisch proces
van de linker nier te doen had, daar de nieuwvorming direct
tegen den psoas lag en van een normale nier geen spoor
was te onderkennen.

De tumor had een gewicht van ruim 9 KG.; bij het
doorsnijden bleek dat men werkelijk de zieke linker nier
voor zich had, want zoowel aan de peripherie als meer centraal
waren grootere en kleinere weefselplekjes van cortex of
medulla te onderkennen. Aan den omtrek was de sneevlakte
begrensd door de zeer verdikte fibreuse nierkapsel; overigens
werd zij bijna geheel ingenomen door het" sterk vervallen
neoplastisch weefsel, bestaande uit een grijsgele massa,
waarin hier en daar bindweefselstrengen voorkwamen. Het
pathologisch weefsel van de linker nier ging continu over
in de linker bijnier, welke tevens door de nieuwvorming
was aangetast en eveneens sterk vervallen. Ook de rechter
bijnier was veranderd in een vuistgrooten tumor. De rechter
nier was gehypertrophiëerd en vertoonde direct onder de
kapsel eenige grijze plekjes welke aan een nephritisch proces

-ocr page 214-

deden denken. Dit vermoeden werd door het microscopisch
onderzoek bevestigd.

De lever vertoonde aan haaf voorvlakte -een chronische
ontsteking van cle kapsel (perihepatitis). In de linker kwab,
vooral aan den rand, zaten enkele ongeveer knikkergroote
tumoren. Deze waren op doorsnede zeer week; vele waren
centraal reeds in verval, zoodat er gemakkelijk een weeke
gele massa uit was te schrapen. Ook in de rechter kwab
van de lever zaten enkele kleine tumoren; deze waren
evenwel vaster op doorsnede.

Aan de achtervlakte van de lever waren groote subcap-
sulaire bloedingen te zien, waarin witgele stolsels voorkwamen.
In de nabijheid van den hilus lag een groot, sterk vervallen,
bijna vuistgroot gezwel, welks weefsel van zeer weeke
consistentie was. Het is zeer wel mogelijk dat deze tumor,
door overgang op een der vele hier liggende aderen en
daaropvolgende ruptuur, de subcapsulaire bloeding heeft ver-
oorzaakt. Misschien was het dier bij verscheuring der lever-
kapsel plotseling aan een inwendige verbloeding gestorven.
De port al e lymphklieren waren normaal.

In de longen kwamen zoowel rechts als links enkele
erwt- tot knikkergroote tumoren voor; deze waren wit op
doorsnede, niet bijzonder consistent, en lagen in hoofdzaak
direct subpleuraal. De b r o n c h i a a 1- en onderste ha 1 s-
klieren waren normaal. Ook de mesenteriaalklieren
en de vleeschl ymphklieren vertoonden geen afwijkingen.
Evenmin werden in een der overige organen nieuwvormingen
gevonden.

Het lag voor de hand, dat wij hier met een primair
niergezwel met metastasen in lever en longen te doen
hadden, alzoo met een malignen tumor. Daar echter
de voedingstoestand van het dier vrij goed was en de vleesch-
lymphklieren niet in het proces betrokken waren, werd het
paard voor de consumtie goedgekeurd.

-ocr page 215-

Het eigenaardig aspect van de nieuwvorming niet de uit-
gebreide regressie van liet neoplastisch weefsel deed liet
vermoeden rijzen op een carcinomateus proces; in de prae-
paraten van de weeke massa, welke men van de sneevlakte
kon afstrijken, werden vele groote polygonale, epitheelachtige
cellen gevonden met gekorreld protoplasma en groote kernen;
het vermoeden op carcinoom werd hierdoor nog versterkt.

Zekerheid gaf echter het microscopisch onderzoek
der verschillende organen, waarvan stukjes op de gewone
wijze gefixeerd, gehard en ingesloten werden.

De coupes .werden gekleurd met haemaluin, haemaluin-
eosine en volgens
van Gieson. Zij leerden het volgende
omtrent den microscopischen bouw der nieuwvorming.

Nier. Het nierweefsel was over het geheel in hevige
mate verwoest. In liet gebied der glomeruli en tubuli contorti
had uitgebreide bindweefselvorming plaats gevonden, zoodat
de epithelia geheel waren verdwenen. Op vele plaatsen waren
de glomeruli uitgevallen. Ook tusschen de tubuli recti was
nieuw bindweefsel gevormd; hier was over liet algemeen het
epithelium beter behouden dan in de bastsubstantie, alhoewel
het toch ook op vele plaatsen eveneens was verwoest. IIet bind-
weefsel in dit gebied was bijna overal zeer celrijk; men zag
er veel ronde, ovale en spoelvormige kernen. Hier en daar was
het geïnfiltreerd met cellen van cpitheloïd karakter. Soms dron-
gen dergelijke cellen van een buisje af het bindweefsel
binnen. Dit buisje vertoonde dan ter plaatse in den regel
proliferatie van zijn epithelia.

In de meeste praeparaten had het neoplastisch weefsel
echter de overhand. Bij zwakke vergrooting zag men uitge-
breide velden van tumorcellen, hier en daar gescheiden door
breede bindweefselstrooken, zoodat men van zeer groote
onregelmatige alveolen zou kunnen spreken.

Deze alveolen waren geheel gevuld met groote poly-
gonale epitheelachtige cellen met aanzienlijke, somtijds

-ocr page 216-

min of meer blaasvormige kernen, welke goed de kleurstof
opnamen en waarin onderscheidene kernlichaampjes waren
te zieu. Hier en daar was tusschen deze cellen een lichte
leucocyten-infiltratie waar te nemen. Soms stuitte men te
midden van een veld van vitale cellen plotseling op een
gedeelte, waar sterk verval aanwezig was. De cellen vormden
dan een zwak diffuus gekleurd veld, waarin hier en daar nog
gekleurde chrornatine-resten werden waargenomen. Vooreen
groot gedeelte waren de alveolen bijna uitsluitend met ver-
vallen gezwelcellen gevuld. Bindweefsel was tusschen de
gezwelcellen zoo goed als niet waarneembaar.

Vooral in de bastsubstantie was het overgebleven nier-
weefsel zeer bloedrijk; op sommige plaatsen was het diffuus
met bloed geïnfiltreerd, op andere plaatsen lagen massa\'s
roode bloedlichaampjes in vrij scherp omgrensde ruimten,
zoodat het den indruk maakte dat de luinina der verwoeste
glomeruli en tubuli contorti met bloed waren gevuld. De
bloed infiltratie strekte zich hier en daar ook uit in het
neoplastisch weefsel, waar vooral in de vervallen gedeelten
zeer veel roode bloedlichaampjes tusschen de cellen voor-
kwamen.

De rechter bijnier, waarvan praeparaten werden ver-
vaardigd, vertoonde zoowel periphcer als meer centraal
uitgebreide carcinomateuse veranderingen, welke in bouw
geheel overeenkwamen met die van de nier. Verval op uit-
gebreide schaal was ook hier aanwezig.

Lever. Rondom de tumoren waren de levercelbalkjes
atrophisch en lagen aldaar parallel om de gezweltnassa ge-
rangschikt. De kernen der levercellen waren in dit gebied slecht
of niet gekleurd. Hier en daar waren de capillairen tusschen
de trabekels vrij sterk met bloed gevuld. Over het algemeen
gaven de levercellen dus een zeer geringe vitaliteit te ken-
nen, en verhielden zij zich ten opzichte van de nieuwvor-
ming geheel passief. Dit was vooral goed waarneembaar

-ocr page 217-

op de grens van leverweefsel en tumor, waar men de lever-
trabekels zich een eindweegs tusschen de gezwelcellen zag
voortzetten, meer en meer atrophisch worden, en ten slotte
geheel verdwijnen. Van verandering van levercellen in de
tumorcellen was geen sprake.

De periphere zone van de levertumoren verkreeg door
dit passief gedrag der levertrabekels een min of meer alveo-
lairen bouw, waarbij de wand der alveolen op zulke plaatsen
door de atrophische levercelbalkjes werd gevormd. Het ka-
rakter der gezwelcellen zelf kwam bier geheel overeen met
dat, hetwelk in de nier is beschreven.

De tumor had zich in de lever zuiver intertrabeculair,
dus in de bloedcapillaria ontwikkeld, welk feit beslist op
een ontstaan langs metastatischen weg wijst.

Ook in de levertumoren was reeds verval aanwezig.

Longen. Hier waren de neoplasieën door een breede
bindweefselstrook van het longweefsel gescheiden. Direct
tegen het gezwelweefsel aan waren de alveolen hier en daar
gevuld met een hyaline schijnende massa. Enkele alveolen
op de grens van longweefsel en tumor waren met solide
celhoopen gevuld. Ook hier bestond het gezwelweefsel uit
gelijksoortige cellen als in nier en lever; het epitheloïde
karakter trad bijzonder sterk op den voorgrond. Zelfs in de
kleinere nieuwvormingen was reeds regressie ingetreden.

Diagnose en pathogenese. Het sectiebeeld gaf het
recht om aan te nemen dat wij hier met een primair
maligne niergezwel met metastasen in lever en
longen te doen hadden. De kolossale uitbreiding van het
proces in de linker nier met het aanzienlijk verval wees
op een vrij hoogen ouderdom, tegenover welke de lever- en
longtumoren beslist van meer recenten datum waren.

Het microscopisch onderzoek bevestigde deze uitspraak ;
de microscopische praeparaten van de lever toonden zeer
duidelijk de secundaire infectie van dit orgaan. Ook de long-

-ocr page 218-

praeparaten gaven den indruk dat de tumoren in de longen
secundair waren ontstaan.

De maligne tumor heeft zich dus primair in de linker
nier ontwikkeld; het proces is daar reeds zoo ver gevorderd,
dat het onmogelijk is het ontstaan der gezwelcellen uit den
moederbodem in de coupes aan te toonen. Evenwel mag
worden opgemerkt, dat de bij de nier beschreven celproli-
feraties in het gebied der tubuli recti met zekerheid op
activiteit van de epitheelcellen der buisjes wijzen. Ik neem
dan ook voor zeker aan dat wij hier met een primairen
malignen niertumor, uitgaande van de epithelia der tubuli,
dus met een primair nier carcinoom te doen hebben,
van waar metastasen in longen en lever zijn opgetreden.

De uitbreiding van het ziekteproces is aldus te verklaren.
Het niercarcinoom is continu overgegaan op de linker bijnier;
van hier kan langs lymphogenen weg de rechter bijnier
geïnfecteerd zijn geworden. Het veneuse bloed van de nier
heeft langs de vena cava posterior tumorcellen in de kleine
en groote circulatie gebracht, waardoor long- en levermeta-
stasen zijn ontstaan.

Evenwel bestaat ook nog de mogelijkheid, dat gezwelcellen
van de nier uit door bijzondere circulatieverhoudingen in
portaalvaten terecht zijn gekomen, en langs dezen weg eerst
de lever en daarna de longen infecteerden.

In de ontleedzaal worden bij de abdominale arteriën der-
gelijke afwijkingen meermalen gevonden, welke dus ook het
vermoeden wettigen van een mogelijke analoge verhouding
der veneuse banen.

Utrecht, 6 December 1901.

-ocr page 219-

EEN GEVAL VAN NECROSE TEN GEVOLGE
VAN BACILLUS NECROPHORUS BIJ HET PAARD,

door

Dr. H. J. VAN DER SCHROEFF.

Den 20ate11 Augustus 1901 werd in het abattoir te
Utrecht een zwarte, iVi-jarige ruin gebracht, overleden na
aanvallen van koliek, terwijl bet dier tevens symptomen van
pericarditis had vertoond. De ziekteverschijnselen traden
den I9den Augustus het eerst op; de temperatuur was
39° tot 39,5° C., de pols sterk arythmisch. De sectie
bracht het volgende aan het licht.

Van de borstingèwanden was slechts liet hart aangetast,
in het pericardium bevond zich sereus vocht. Peri- en
epicardium waren rood door bjoedirabibitij en bezet met
fibiinevlokken, ten gevolge van een pericarditis sero-fibrinosa.
Het myocarcliuin was gedegenereerd; op den wand van den
rechter ventrikel waren enkele grijze plekjes met een libreus
voorkomen zichtbaar, welke op doorsnede knikkergroote
haarden van een droge, murwe, vrij vaste massa weergaven,
door een roode zone van de hartspier gescheiden. Inwendig
waren in het hart geen pathologische veranderingen.

Van de buiksingewanden was de lever gezwollen en vettig
gedegenereerd, de milt was sterk vergroot, tot minstèns 3-maal
den normalen omvang. De miltkapsel en de paiiëtale plaat
van het peritoneum waren licht vergroeid, ten gevolge van
een geringe perisplenitis,; hier en daar was de kapsel verdikt.

De oppervlakte was hobbelig en bij palpatie nam men
vaste knobbels in het vrij weeke miltweefsel waar. Bij
incisie bleken het haarden van verschillende grootte t,e zijn,
onregelmatig, scherp begrensd tegenover het milt weefsel,

-ocr page 220-

subcapsulaii en in het weefsel zelf gelegen, van een droge,
spekachtige, grauwgele consistentie.

De hilusklieren waren diffuus gezwollen, de nieren even-
eens en vettig gedegenereerd, de mesenteriaalkliercn nor-
rpaal.

Het ziektebeeld bepaalde zich hoofdzakelijk tot een aan-
doening van het hart en de milt, en trad op in den vorm
van genecrotiseerde haarden, welke naar hun uiterlijk veel
overeenkomst hadden met die, welke voorkomen pij de
necrosis nodosa multiplex hepatis van het rund, aldaar
veroorzaakt door den bacillus necrophorus.

Uit de haarden van de milt werd een dekglaspraeparaat
gemaakt, gekleurd met
Löffj.er\'s methyleenblauw; hierdoor
werden massa\'s langere en kortere bacillen zichtbaar, welke
afgerond waren en soms als langere draden achter elkander
voorkwamen. In deze draden bevonden zich lichte plekken,
volgens
Schmorl plasmolytische plekken. Zij toch ontstaan
door wateraantrekking van de hyperisotonische zoutoplossing
uit de bacteiiëncel, welke zich in dit medium van hoogere
zoutconcentratie, namelijk de kleurstof bevindt; het plasma
schrompelt. In gedistilleerd water vindt, het omgekeerde
plaats: zwelling van het pi\'otoplasma en verdwijnen van de
lichte plekken. Kunstmatig zijn zij met een 15 °/o sal-
peteroplossing teweeg te brengen.

Een dekglaspraeparaat uit een haard van de hartspier gaf
eveneens de bacillen te zien, doch niet in zoo grooten getale.

Stukjes milt en hartspier, waarin gedeelten van haarden,
werden gesloten in paraffine en de coupes vervolgens ge-
kleurd door carbolthionine (kleuring van
Nicolle). Ook
kleuring met
ffler\'s vloeistof en carbolfuchsine gaf
resultaat; fraaier echter is voor necrosebacillen
Nicolle\'s
methode.

Het beeld nu was zeer typisch. Centraal necrotisch
weefsel, ongekleurd (met eosine diffuus gefingeerd), het

-ocr page 221-

product van een vervallen celmassa, een coagulatienecrose.
Om deze ongekleurde genecrotiseerde massa een gordel van
bacteriën, fraai gekleurd, daarop een leucocyteninfiltratie,
jong bindweefsel en dan normaal miltweefsel. De bacteriën-
gordel is helderblauw getint, steekt scherp bij het necrotische
weefsel af. Van de witte bloedcellen zijn de kernen even-
eens fraai gekleurd, carbolthionine is een fraai kernkleurend
middel.

De zone van bacillen is nog in het genecrotiseerde ge-
deelte gelegen als een dichte opeenhooping, van waar draden
peripheer loopen naar de zone der leucocyteninfiltratie, hier
als het ware binnendringend. De draden zijn min of meer
lang, echter kwamen ook korte staafjes voor; evenzoowaren
hier de doorzichtige plekken aanwezig. Een gelijk beeld
gaf een coupe van de hartspier.

En het macroscopisch èn het microscopisch beeld der
aandoening bood zulk een treffende gelijkenis aan met dat
van de multiple levernecrose bij bet rund, dat haast geen
twijfel kon overblijven. Ten overvloede werd
Gram s kleu-
ring der bacillen beproefd en gaf, zooals te verwachten was,
een negatief resultaat, wat het vermoeden nog versterkte.

De literatuur over levernecrose is niet rijk. Bang beschrijft
enkele gevallen, waarin hij het micro-organisme steeds weer-
vond. (Zie referaat in de
Zeitschrift fiir Fleisch- und
Milchhygiene
1893, bladz. 161.) Dezelfde bacil was echter
vroeger bij de kalverdiphtherie aangetroffen.
Schmori, nam
er entproeven op konijnen mede, en noemde hem, wegens
het specifieke lijden daardoor steeds teweeggebracht, micro-
organismus streptothrix cuniculi, welke naam door
Bang
gelukkig is vervangen door den meer passenden van bacillus
necrophorus.

M\'Fadyean geeft in de Journal of Comparative Patholcgy
and Therapeutics
van Maart 1891, een uitvoerige beschrij-
ving van het ziektebeeld bij ossen en schapen.
Hamilton

-ocr page 222-

deelt in hetzelfde tijdschrift van Juni 1891 een geval mede
bij een ezel, maar in plaats van een staalje of een draad
te vinden, zag hij een coccus, welke zich geheel beperkte
tot de takken van de poortader. Ook Kirr meent, dat de
bacil in den coccenvorm kan voorkomen.

In het Arclnv für wissenschaftliche und praktische Thier-
heilkunde
1895, Heft 2 und 3, wordt door Berndt melding
gemaakt van
15 gevallen van levernecrose bij runderen,
daar voorkomend bij koeien kort vóór den partus, of na
den partus.

Of er eenig verband met de gradiviteit bestaat, en zoo ja
welk, zegt
Berndt niet. Het ziektebeeld is vrij nauwkeurig
beschreven, eveneens de sectie; jammer dat hiermede geen
bacteriologisch onderzoek vergezeld is gegaan.

Aandoeningen van milt of lever bij het paard met
metastasen in hartspier of longen zijn zeldzaam; of ook hier
penetreerende hoefwonden met consecutieve infecties de
schuld moeten hebben, is nog verre van bewezen.
Bang
meent in de meeste gevallen hierin de oorzaak te moeten
zoeken, doch hoe moet de infectie ante partum worden ver-
klaard in de gevallen van
Berndt ?

Utrecht, 10 December 1901.

DE TUBERCULOSE-WET,

door

A. VAN LEEUWEN.

Als ik. goed gelezen heb, heeft de Minister van Waterstaat
Handel en Nijverheid in de Tweede Kamer verklaard, dat
van Zijn Excellentie voorloopig geen wet tot bestrijding der
tuberculose onder het rundvee is te verwachten. Dit is zeker

14

-ocr page 223-

te betreuren met het oog op het welzijn van onzen vee-
stapel en zijn reputatie in het buitenland. Intusschen moet
men zich bij dit besluit neerleggen, doch blijft de hoop op
de toekomst gevestigd.

Van het ons allen bekend wetsontwerp, dat onder de
vorige regeering reeds aan de volksvertegenwoordiging ter
behandeling was aangeboden, spijt het mij overigens niet.

Hoeveel goeds dit ontwerp ook bevatte, er kleefden vrij
groote gebreken aan. Gebreken, welke er op wijzen dat de
commissie, die dit ontwerp voorbereidde en samenstelde,
niet geheel voor deze taak was berekend. En dit is niet te
verwonderen, wanneer men in aanmerking neemt, dat in
deze commissie geen enkel deskundige zat, die geheel met
de praktijk der bestrijding van besmettelijke veeziekten op
de hoogte kon zijn. Ik bedoel biermede niet iemand per-
soonlijk onaangenaam te wezen; het moet toch niemand
kunnen grieven, wanneer men de feiten noemt, juist zooals
ze zijn.

Men kan als leeraar aan een veeartsenijschool of land-
bouwschool, als landbouwer, voorzitter van een rundvee-
stamboeken dergelijke, uitstekend zijn, zonder daarom nog
geacht te kunnen worden ook het onderwerp ,/veeartsenij-
kundig staatstoezicht" volkomen te beheerschen.

Dat kunnen alleen die menschen, welke dagelijks in dezen
tak van dienst werkzaam zijn, die dagelijks de moeielijk-
heden er van ondervinden, wier denken steeds op dit
onderwerp is gericht, die voortdurend waarnemingen hierom-
trent doen en de voorschriften onophoudelijk toetsen aan de
praktijk. Dit zal ieder onbevooroordeelde moeten toegeven,
tenzij men bijv. van de districtsveeartsen denke, dat ze,
nu ja, wel ambtenaren van het veeartsenijkundig staats-
toezicht zijn, doch om bijzondere redenen in hun eigen
tak van dienst maar zoo half en half competent zijn. Daar-
tegenover moet men dan van eenige andere, meer begaafde

-ocr page 224-

of hooger georganiseerde menscheu deuken, dat ze, ofschoon
geheel of grootendeels buiten het veeartsenijknndig staats-
toezicht staande, toch van alles en dus ook van dezen tak
van dienst zoo volkomen op de hoogte zijn, dat ze het
veel beter weten dan de eigenlijke deskundigen.

Dit is natuurlijk een onmogelijkheid; hierop wenschte
ik even te wijzen. Al is het onderwerp op het oogenblik
niet actueel, dit neemt niet weg, dat het mettertijd wel
weer eens aan de orde komt, en al komt het vooreerst niet
aan de orde, dan wensch ik nog mijn meening te zeggen,
daar het misschien van nut kan zijn voor andere onderwerpen.

In een commissie, welke zeker onderwerp heeft te bestu-
deeren en naar aanleiding daarvan een wetsontwerp samen
te stellen, dient naar mijn overtuiging althans de
meerderheid
uit geheel-deskundigen te bestaan.

Om zich voor eenzijdigheid of doctrinarisme te vrijwaren
en zeker onderwerp ook van niet- of half-deskundige zijde
te doen bezien, kan men volstaan met de
minderheid uit
niet- of half-deskundigen te doen bestaan. T)it in het algemeen.

Wanneer aan deze vereischten is voldaan bij de samen-
stelling eener commissie, dan loopt men m. i. het minste
gevaar dat zij half en half blindelings in andere wetten
voorkomende formules zal volgen, welke nog wel bestaan,
doch in de praktijk reeds lang onuitvoerbaar zijn gebleken
en daarom niet meer worden gehandhaafd; en evenmin dat
men de voorbeelden van andere landen gaat volgen, ofschoon
ze door omstandigheden voor ons land nu eenmaal niet deugen.

Ik ben overtuigd dat de laatste staatscommissie in zake
de tuberculose-wet heeft getracht het onderwerp zoo goed
en zoo doeltreffend mogelijk uit te werken. Dat ze hierin
niet is geslaagd, althans met de eischen der praktijk te
weinig rekening heeft gehouden, wijt ik aan het gemis van
geheel-deskundigen in de commissie. Voorts ben ik over-
tuigd dat een wet op de tuberculose van het rundvee een

-ocr page 225-

I/schwere Aufgabe" is, doch evenzeer dat zij noodig en nuttig,
en ook dat een
goede en doeltreffende bestrijding van de
tuberculose onder bet rundvee
wel te verkrijgen is.
Groningen, December 1901.

EMBRYOTO M IE,

door

J. W. PAIMANS.

Een totale embryotomie! Ziedaar het schrikbeeld voor
vele, ik zou haast zeggen de meeste veeartsen; voor de
nestoren onder ons, omdat hun krachten niet groot genoeg,
hun leden niet lenig genoeg meer zijn; voor de jonge col-
lega\'s, wijl zij nog niet genoeg routine er in hebben; en
voor vele anderen, omdat zij er niet zooveel mede te maken
hebben, dat zij daarin voldoende routine kunnen krijgen.

Eén, desnoods beide voorbeenen wegnemen, dat gaat nog
wel. Dan komt het kalf in den regel zoover, dat het weg-
nemen van de borstkas ook niet zoo heel veel moeite kost;
maar dan de ontleding van het achterstel, als het kalf zoo-
genaamd //kruis op kruis" blijft zitten; dan komt de groote
moeielijkheid pas aan. En of men dan eerst een achterbeen
er uit haalt, of eerst een bekkenhelft, of eerst het kruisbeen,
of dat men het keert, het kost altijd veel tijd en vooral
veel moeite.

De heer Kruijt schrijft, dat hij in 2^ uur een totale
embryotomie verricht. Menigeen zal hem bewonderen en
den wensch uiten, er ook zeker van te zijn steeds in dien
tijd goed te termineeren. En toch, uur onophoudelijk,
hard en lastig werken is voor iemand, die niet aan zwaren
handenarbeid gewoon is, geen kleinigheid.

-ocr page 226-

Wanneer men in het Jiecueil de médecine vétérinaire
1001, pag. 747, leest, dat men met den embryotoom van
Pflanz het achterstel van het kalf gemakkelijk middendoor
kan snijden, zou het dus niet te verwonderen zijn, dat
enkele jonge collega\'s zich lieten verleiden voor die machine,
waarvan toch nog al ophef wordt gemaakt, het geld uit te
geven, dat zij met enkele embryotomiëen, waaronder mis-
schien een paar mislukte, in het zweet huns aanschijns hebben
verdiend.

Ik acht het daarom wenschelijk er op te wijzen, dat niet
alleen hierbij, maar ook in alle andere opzichten, de groote,
dure, verschrikkelijke machine van
Pflanz kan worden ver-
vangen door de verloskundige kettingzaag, welke men een-
voudig in zijn vestzakje medeneemt, hetgeen ook niet zonder
beteekenis is, vooral voor de jonge collega\'s die zich nog
niet de luxe kunnen permitteeren er een equipage op na te
houden.

Waarlijk, de embryotomie wordt daardoor veel vereen-
voudigd. Na wegneming van één of beide voorbeenen
komt het kalf haast altijd zoo ver, dat men gemakkelijk
met vingermes of bistouri caché den buikwand van het kalf
van den navel tot het borstbeen kan splijten. Door deze
opening verwijdert men de buiksingewanden. In den regel
ontstaat daardoor genoeg ruimte in de vagina, en anders
is het een kleine moeite eerst de borstkas weg te nemen,
om het eene einde van een striktouwtje, aan welks andere
einde de kettingzaag bevestigd is, over het kruis heen tus-
schen de achterbeenen te brengen en eenigszins naar be-
neden te duwen. Daarna kan men langs den onderkant
het touwtje vatten en voorttrekken, totdat men het buiten
de vulva aan een helper kan overgeven. Terwijl deze
langzaam verder trekt, zorgt men dat de zaag met den ge-
tanden rand tegen het perinaeum van het kalf komt en . . .
hiermede is het werk afgeloopen. Want het achterstel,

-ocr page 227-

welks ontleding anders zooveel tijd en moeite kosten, wordt
nu in een paar minuten, gemakkelijk door twee helpers
middendoor gezaagd.

Het is dus zoo eenvoudig mogelijk; alleen moet men
zorgen, dat de zaag niet al te kort is. Met de mijne,
welke ik daarvoor circa 50 cM. lang heb laten maken,
behalve de ringen waaraan de touwtjes zijn bevestigd, gaat
het uitstekend.

In hoeveel andere gevallen, bij partiëele embryotomie door
verkeerde ligging of misgeboorte, de kettingzaag onschatbare
diensten kan bewijzen, behoeft geen nader betoog; iedereen
kan zich die gevallen voorstellen en zij wijzen zich van
zelf aan.

In vele gevallen kan de kettingzaag wel is waar worden
vervangen door opzettelijk daarvoor, eigenaardig gevlochten,
telkens nieuw te gebruiken touwtjes, zooals wijlen de heer
Boots te Tilburg schijnt te hebben uitgevonden en zijn op-
volger de heer
Klauwers nog gebruikt; maar om verschillende
redenen prefereer ik de kettingzaag.

Ik kan dan ook niet nalaten allen veeartsen aan te raden,
zich dat nuttige, ja noodzakelijke instrumentje aan te schaffen.
Het lijdt geen twijfel, of het zal hun menigen zweetdruppel
besparen.

Os, 5 Januari 1902.

Korte mededeelingen en referaten.

Genezing van dikke luikken. — De veearts Schikl te Jever
raadt in de
Berliner Uder ärztliche Wochenschrift n°. 40, 1901,
aan bij hydrops van de bursa subcutanea of bij verdikking van
de cutis en de subcutis, welke meestal aan een dikke hak te
gronde liggen, in de bursa of in de subcutis een reine cultuur
van staphylococcus pyogenes aureus te spuiten en vervolgens
over de hak een scherpe zalt aan te wenden. Indien het be-

-ocr page 228-

komen der reine cultuur bezwaar ontmoet, spuite men 5 gram
bron- of stroomend water in.

De injectie in de bursa kan bij het staande paard gebeuren;
voor de applicatie in de subcutis legge men het dier neder. De
operatie moet geschieden onder antiseptische cautelen, zonder be-
leediging van den kroonbeenbuiger of van de bursa subtendinea.

Na ongeveer 3 weken is het absces rijp, zoodat het kan worden
geopend; de dikke hak is dan driemaal zoo groot als voorheen.
Het absces wordt door een circa 5 cM. lange snede geopend;
daarna wordt de wond dagelijks gereinigd met Buuow\'sche op-
lossing.

Het paard behoeft slechts de eerste acht dagen na de injectie
rust te hebben ; toch is het beter het dier ook daarna, gedurende
ongeveer zes weken, op stal te laten. In dezen tijd kan de wond
genezen zijn tot op een klein litteeken, dat allengs door de om-
ringende haren wordt bedekt.

Referent gelooft niet dat Schiel het middel heeft gevonden,
om aan de cosmetische stoornis: dikke hak, naar wensch dei-
eigenaren het hoofd te bieden. W. C. S.

(iewyzigde operatie tegen cornage, door prof. Hendbickx. —
Deze meent dat de oorzaak van het onvoldoende resultaat der
aryteuoidectomie veelal moet worden gezocht in een vernauwing
van het bovenste gedeelte der trachea, als gevolg der operatie.
Hij laat daarom de bovenste tracheaalringen intact en snijdt
enkel het ligamentum cricoideum, de cartilago cricoidea en het
ligamentum conoideum door, nadat hij daags te voren, volgens
de methode
Buogniez, iu het bovenste derde gedeelte der luchtpijp
tracheotomie heeft gedaan.

De trendelenburg\'sche tampon-canule verwerpt hij ; in plaats
daarvan brengt hij na bovenvermelde incisie een tampon van
watten, gedrenkt met een desinficiens en omgeven door sublimaat-
gaas, in het bovengedeelte der trachea.

Het arykraakbeen wordt, meer op het gevoel dan op het
gezicht, verwijderd zooals
Mollek, dit heeft aanbevolen, namelijk
tot nabij de articulatie met het ringkraakbeen. De geheele operatie
duurt hoogstens 15 minuten.

Een sutuur van de mucosa wordt niet geappliceerd; de tampon
wordt naar boven gebracht in de larynx en de uitwendige wond

-ocr page 229-

met een doorloopende hechting, waaraan de tampon is gefixeerd,
voorloopig gesloten. Na 24 uur worden hechting, tampon en
tracheotubus verwijderd, en de larynxwond, evenals op de volgende
dagen, met lauw boorwater gereinigd. Binnen drie weken is
genezing verkregen.

Hendrickx toont niet aan, dat de arytenoidectomie, op deze
wijze uitgevoerd, loonender is wat het eindresultaat betreft.
(Annales de médecine vétérinaire, Janvier 1902.) W. C. S.

Experiinenteele dysenterie by honden, door Dr. H. F. Ha reis
(Atlanta, U. S. A.) (Virchow\'s Archiv, Band 166, 1 Heft, Seite 67.)
Harris trachtte langs experimenteelen weg bij honden *) darm-
ontsteking te veroorzaken door
rectale injectie van verschillende
bacteriën en faeces van individuen, welke aan
dysenterie leden.
Onder de gebruikte
microben kwamen voor: bacillus typhosus,
bacterium coli, actinomyces, bacillus anthracis, staphylococcus
en
streptococcus pyogenes; voorts eenige bacteriën, gekweekt uit de
faeces van dysenterici
en ten slotte de z.g. bacillus dysenteriae
van Shiga. De injectie der culturen geschiedde onder morphine-
narcose, zoodat werkelijk voldoende virus in het darmkanaal
achterbleef.
Nimmer ontstond enteritis; de honden bleven weken
en maanden lang gezond.
Harris wijst vooral op de negatieve
uitkomsten, ten opzichte van den door
Shiga beschreven bacillus.
Honden,
14 dagen oud, ook drie katten, bleken volkomen im-
muun voor deze mierobe.

Bevredigender waren de resultaten, welke bij jonge honden
door de injectie van verscbe faeces van
dysenterielijders werden
verkregen, want
steeds ontstond een typische, letale dysenterie,
(except één geval, waarin het dier werd gedood). Geen reactie
trad in bij
volwassen honden en katten. Jonge honden schijnen
dus bijzonder gevoelig te zijn voor het pathogeen agens dezer
dysenterie. Reeds vroeger zijn positieve uitkomsten verkregen
door
Hlava bij 17 honden en 6 katten, en door Kartulis bij
3 katten; de laatste spoot zoowel faeces in, als
culturen van
amoeben
, uit zulke dysenteriefaeces verkregen. Hij zou door een
reine cultuur dezer amoeben dysenterie bij de kat hebben ver-
oorzaakt. Anderen onderzoekers is het echter
nimmer gelukt derge-

-ocr page 230-

lijke reine culturen van amoeben te verkrijgen; ook Harris niet.

Harris vond bet daarom het best, alle in dysenteriefaeces
voorhanden zijnde bacteriën te kweeken en met de culturen op
jonge honden te experimenteeren.
Het resultaat der cultuur-
injecties was nihil.
Men mag dus niet concludeeren, dat de oor-
zaak der dysenterie een bacterium is; veeleer staat het vast, dat
zij gelegen is in een organisme, dat niet op de gewone bodems
kan worden gekweekt. (Ook dit organisme zou toch een bac-
terium kunnen zijn? Ref.)
Harris neemt daarom als logisch
gevolg aan, dat
amoeba coli, dat wel in de faeces als zoodanig,
doch
niet in de culturen voorkwam, de oorzaak was van het
ziektebeeld, door faecaal-injecties bij honden geprovoceerd.

Uit de uitvoerige beschrijving der experimenten en der orgaan-
veranderingen blijkt, dat de amoeben in zeer groot aantal in
en om de ulcera der aan experimenteele dysenterie lijdende
honden worden gevonden.
Harris acht het gemotiveerd hieruit
te concludeeren, dat deze amoeben werkelijk de oorzaak dei-
chronische dysenterie van den mensch zijn. Voor het sectiebeeld
der proefhonden verwijs ik naar het origineel; alleen zij nog
vermeld, dat bij twee der honden
abscessen in de lever voor-
kwamen, waarin naast gedegenereerde levercellen, leucocyten en
erythrocyten, enkele bacillen en amoeben. (Frappant is in casu
de analogie met de z.g.
dysenteria hepatica (hepatitis suppurativa)
van den mensch. Ref.) H.
Markus.

Een uit luteïneweefsel bestaande nieuwvorming in het
ovarium van een kalf,
door Dr. Leo Loeb (Chicago). (Virchow\'s
Archiv, Band 166, \'1 Heft, Seite 158). — In een omvangrijk
artikel geeft
Loeb een uitvoerige beschrijving van deze nieuw-
vorming, waargenomen bij een kalf van 6 maanden, dat wegens
actinomycose was gedood. De organen waren alle normaal,
behalve één ovarium. Üe uterus was niet vergroot; geen gravi-
ditas. Het ovarium was vergroot (9:6:5 cM.), elastisch-hard;
oppervlakte glad. Geen promineerendc follikels of corpora lutea.
De bloedvaten waren verdikt en verwijd. Op doorsnede bleek
aan de peripherie sterke bindweefsel vorming te bestaan; ook
centraal waren stevige strengen aanwezig. Ongeveer in het
centrum lag een ± 2 cM. groote ruimte, gevuld met een weefsel-
soort, welke er volkomen als corpus luteum-weefsel uitzag; van

-ocr page 231-

hier gingen kleine gele plekken, waarvan het weefsel eveneens
min of meer op dat der corpora lutea geleek, naar de peripherie;
aan den omtrek werd het echter meer gelatineus. In de uit-
wendige helft, maar toch van de ovariaaloppervlakte door een
breede bind weefsel laag gescheiden, lagen ronde, op follikels ge-
lijkende lichamen, welke door concentrische bindweefselstrooken
waren omgeven. Enkele dezer lichamen waren met vloeibaar
bloed gevuld; het meerendeel echter met een week-gelatineuse
massa, welke overeenkwam met de bovengenoemde gele gedeelten ;
hier was alleen de substantie eenigszins weeker. Niet altijd
waren deze ronde lichamen scherp begrensd; soms waren zij
omgeven door geel, gelatineus weefsel en daardoor van dezelfde
geaardheid als de in de mergsubstantie gelegen massa\'s; over het
algemeen waren zij erwtgroot of iets daarboven en in vrij aan-
zienlijk getal op de sneevlakte te onderkennen.

Het microscopisch onderzoek strekte zich uit over elf stukjes
uit verschillende gedeelten van het zieke ovarium; hierdoor kwam
Loeb tot de volgende conclusies:

1°. De nieuwvorming bestaat grootendeels uit typisch corpus
luteumweefsel.
*) Dit weefsel is op groote schaal ontstaan, zonder
graviditeit.
Vorming van luteïneweefsel in groote hoeveelheid is
dus
niet gebonden aan voorafgaande zwangerschap.

2*. De ronde lichamen zijn met cylindrische of kubieke cellen
gevulde cysten.
Alle cellen vertoonen mitosen.

3°. Behalve deze cel woekeringen komen uitgebreide woekeringen
van typisch luteïneweefsel
voor, deels als geïsoleerde haarden in het
bindweefsel, deels als in het bindweefsel liggende celboopen,
waarvan de
ééne lielft uit luteïneweefsel en de andere helft uit cylin-
drische of kubieke cellen
bestaat; de luteïnecellen worden in ver-
band met de ronde lichamen aangetroffen. Er zijn nu twee
mogelijkheden:
a. in dit ovarium is een gemengde tumor
opgebouwd uit epitheelachtige cysten-bekleedende cellen en uit
afzonderlyk staande luteïnecellen;
b. de tumor is édnsoortig, d.w.z.
luteïnecellen en cylindrische cellen zijn dezelfde elementen in
verschillende stadia van proliferatie; ook de ronde lichamen zijn
met luteïneweefsel verwant.
Loeb voert goede redenen aan,
waarom hij de mogelijkheid sub
b het meest waarschijnlijk vindt;

-ocr page 232-

redenen, gebaseerd op microscopische détails, waarvoor ik naar
het origineel verwijs.

4°. De praeparaten versterken de opvatting, dat de luteïne-
cellen een
bindweefsel-natuur hebben (Kölliker, Clark, Döring,
Bühler
). Er komen onder anderen tusschenvormen voor, tusschen
bindweefselcellen en luteïnecellen.

Het staat niet vast, of alleen de cellen der theea interna folliculi
zich zoodanig kunnen veranderen.

Het kan niet met zekerheid worden gezegd, of de ronde
lichamen overeenkomen met eifollikels.

Het is op grond van den jeugdigen leeftijd van het dier zeer
wel mogelijk, dat een
stoornis in de ontwikkeling van het ovarium
aan de afwyking ten grondslag ligt en volmaakte eifollikels nooit
ontstonden.

Het is gewenscht dat de opvatting van Foulis, volgens welke
de cellen van het
GRAAFF\'sche blaasje veranderde stromacellen
zijn, door verdere onderzoekingen aan de waarheid wordt getoetst.

H. Markus.

NOTULEN van de 408te Algemeene vergadering der
Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde
in Nederland, gehouden te Utrecht op 21 en 22
September 1900 in het Gebouw voor Kunsten en
Wetenschappen.

A. Huishoudelijk gedeelte der vergadering, aangevangen den
21sten September, \'s avonds 7 uur.

Aanwezig zijn alle leden van het Hoofdbestuur, de afgevaar-
digden van alle afdeelingen, benevens 22 leden, waarvan 10 in
Utrecht woonachtig.

De afdeelingen waren vertegenwoordigd:

Groningen—Drente door den heer A. van Leeuwen met 14 stemmen.
Friesland ,, ,, ,, R.
Boer Hzn. ,, 10 ,,

Gelderland—Overijsel „ ,, „ A. ten Sande „ 12 „
Utrecht „ ,, „ K.
Hoefnagel „10 „

Noord-Holland „ ,, „ F. M. de Leur ,, 9 ,,

-ocr page 233-

Zuid-Holland door den heer W. F. Altevogt met 11 stemmen.

Nieuw Zuid-Holland „ „ „ J. J. F. Dhont „ 14 „
Zeeland ,, „ ,, J. A. de Graaff „ 4 ,,

Noord-Brabant-Limburg ,, „ W. J. Paimans „ 7 „

te zamen 91 ,,

De voorzitter, de heer Thomassen, bracht met enkele woorden
een welkomstgroet aan de afgevaardigden en aan alle overige
leden en wijst er op dat de opkomst in deze eerste vergadering
welke \'s avonds wordt gehouden, zeer bevredigend is en de ver-
wachting doet levendig worden, dat de nieuwe wijze van verga-
deren de instemming der leden blijvend zal verwerven. Hij verklaart
de vergadering geopend en verzoekt den lste secretaris de notulen
der 39ste Algemeene vergadering voor te lezen. Nadat deze hier-
aan gevolg heeft gegeven, worden de notulen, na een tweetal
wijzigingen op verzoek van de heeren
de Brüin en de Jong
hierin aangebracht, goedgekeurd en gearresteerd. (Zie Tijdschrift,
deel 28, nos. 7 en 8.)

Daarna wordt door den lsto secretaris namens het Hoofdbe-
stuur verslag uitgebracht over den toestand der Maatschappij in
het afgeloopen jaar en door den bibliothecaris-penningmeester
van den financiëelen toestand en omtrent de bibliotheek. (Zie
Tijdschrift, deel 28, nos. 1 en 2.)

De voorzitter dankt beide verslaggevers namens de vergadering
voor de genomen moeite en de zorg aan de verslagen besteed.

De rekening en verantwoording der geldmiddelen wordt, nadat
deze door een commissie, bestaande uit de afgevaardigden der
afdeelingen Groningen—Drente, Utrecht en Nieuw Zuid-Holland,
is nagezien en accoord bevonden, door de vergadering goed-
gekeurd.

Nadat de afgevaardigden der afdeelingen Friesland, Zuid-
Hollaud en Noord-Brabant-Limburg, op verzoek van den voorzitter,
het bureau van stemopneming hebben gevormd, wordt overgegaan
tot de verkiezing van een bibliothecaris-penningmeester.

Als-zoodanig is met algemeene (97) stemmen gekozen de
aftredende titularis, de heer
D. F. van Esveld, die zich bereid
verklaart de betrekking welke hem lief is geworden, vooral wat
de bibliotheek betreft, opnieuw te vervullen. Deze mededeeling
wordt met een levendig applaus begroet.

-ocr page 234-

Het voorstel van het Hoofdbestuur in zake tijdschrift; en
courant, met het hieraan toegevoegde praeadvies, geeft tot uit-
voerige discussie aanleiding.

In de eerste plaats stelt de voorzitter de afgevaardigden der
afdeelingen in de gelegenheid hun opinie omtrent dit .voorstel
kenbaar te maken.

De afgevaardigde van A} oord-Holland, de heer de Leur, zegt
dat door zijn afdeeling de oprichting van eeu courant, een
weekblad, niet wensckelijk wordt geacht, doch dat deze uitbreiding
zou wenschen te geven aan het tijdschrift, in den zin als door
het Hoofdbestuur is voorgesteld. Zij meent dat van de tegen-
woordige redactie niet mag worden gevergd, dat zij ook nog de
redactie van een courant op zich zal nemen, terwijl een afzonderlijk
redacteur hiervoor moeielijk zal te vinden zijn. Bovendien zullen
allicht voor een courant stukken worden aangeboden, waarvoor
de redactie niet verantwoordelijk wil en ook niet kan zijn, en dit
kan aanleiding geven tot allerlei onaangenaamheden en moeielijke
quaesties. Ook komt een courant allicht in handen van
leeken, niet-leden der Maatschappij, welke daardoor bekend kunnen
worden met practische mededeelingen, behandelingsmethoden,
enz., wat niet in het belang der veeartsenijkunde te
achten en daarom minder gewenscht is. Het tijdschrift levert
dit gevaar niet zoo zeer op, daar dit meer uitsluitend in
handen der leden blijft. Ook meent de afdeeling, dat de
Maatschappij zich niet mag blootstellen aan een mogelijk slechte
financiëele uitkomst. Mocht de behoefte aan een courant zich
sterk doen gevoelen, dan zou de afdeeling de oprichting hiervan
aan het particulier initiatief willen overlaten. Dit alles resu-
meerende, heeft hij in opdracht, vóór het voorstel van het
Hoofdbestuur te stemmen.

De afdeeling Gelderland- 0eerijsel heeft het voorstel van het
Hoofdbestuur zeer overwogen, en daar dit in strijd is met het
door haar gedane voorstel meende zij eerst hiermede niet te
moeten meegaan, doch is hiervan teruggekomen, zoodat zij nu
ook is voor uitbreiding van het tijdschrift.

De afgevaardigde van Friesland zegt dat door zijn afdeeling
wel een courant wordt gewenscht, maar dat zij daarvoor geen
bepaald voorstel doet. Hij kan dan ook meegaan met het voorstel
van het Hoofdbestuur.

-ocr page 235-

Ook de afdeeling Noord-Brabant-Limburg zou wel gaarne een
courant zien verschijnen, maar de bezwaren hieraan verbonden
gevoelende, sluit zij zich aan bij het voorstel tot uitbreiding van
bet tijdschrift.

De afgevaardigde van Zuid-Holland sluit zich aan bij dia argu-
menten door Noord-Holland aangevoerd. Niettemin werd in zijn
afdeeling wel iets gevoeld vooreen 14-daagsche courant. lm plaats
hiervan zou zij echter het tijdschrift om de 14 dagen will en zien
verschijnen, als dit mogelijk was zonder te groote financiëele
bezwaren.

Groningen-Drente, Utrecht en Zeeland sluiten zich aan bij
het voorstel van het Hoofdbestuur, om het tijdschrift maandelijks
uit te geven.

De afgevaardigde van Nieuw Zuid-Holland, de heer Dhont,
zegt dat het Hoofdbestuur aan de vergadering een voorstel heeft
doen toekomen door het programma, dat zoo geheel afwijkend is
van de oorspronkelijk behandelde quaestie „een weekblad of geen
weekblad", dat menige afdeeling hierdoor van de wijs kon zijn
gebracht. Thans wordt eep verandering in de uitgaaf van het
tijdschrift voorgesteld welke, voor zoover hem bekend is, door
niemand was gevraagd en waaraan ook geen behoefte bestaat.
Wat men wil, is een weekblad, waarin allerlei kleine, maar
niettemin belangrijke zaken op gemakkelijke en laat ik bet maar
noemen minder deftige wijze kunnen worden besproken. Men
meent door een weekblad een meer opgewekt leven onder onze
standgenooten te kunnen bevorderen en door allerlei mededee-
liugen ook van socialen aard den onderlingen band tusschen
de collega\'s te versterken. Dit alles kan niet worden bereikt
door bet tijdschrift, en de Nieuwe afdeeling Zuid-Holland
meent dat door de contributie-verhooging, welke met het drukker
verschijnen van het tijdschrift gepaard zal gaan, menigeen in
de verleiding zal komen lid te worden der algemeene afdeeling.

De heer de Jong zegt, dat eigenlijk nog niet gebleken is wat
het Hoofdbestuur wil en eerst dient t.e worden uitgemaakt of de
zaak thans al dan niet zal worden beslist.

De voorzitter antwoordt den heer de Jong dat, naar zijn mee-
ning, in aanmerking nemende wat reeds over de zaak in het
midden is gebracht, door de vergadering zeer goed een be-
slissing kan worden genomen.

-ocr page 236-

De heer de Jong vraagt of het Hoofdbestuur homogeen is ?

O O

Het heeft in zijn midden den heer Kroon, die op zoo uitstekende
wijze de voordeelen van een weekblad heeft verdedigd. Dit doet
hem eenigermate twijfelen aan de homogeniteit van het Hoofd-
bestuur, en het zal hem aangenaam zijn de meening van den
heer
Kroon te vernemen. Hij is ook een voorstander van een
weekblad, maar kan wel meegaan met uitbreiding van het tijd-
schrift. Thans komen vele onderwerpen in het tijdschrift niet tot
hun recht. Verschillende zaken, welke wel is waar regeerings-
zaken zijn, bijv. het veeartsenijkundig staatstoezicht betreffende,
zouden meer en uitvoerig in het tijdschrift moeten worden be-
handeld. Hij zou hierin gaarne omtrent dit onderwerp oorspronke-
lijke hoofdartikelen zien verschijnen, bijv. over het mond- en
klauwzeer, bij welke ziekte de maatregelen zeer verschillend
worden toegepast. De redactie van het tijdschrift zou zijns
inziens dienen te worden uitgebreid; drie leden acht hij te
weinig en stelt als voorbeeld de
Berliner thierdrztUche Wocheii-
sc/irift.
Aanvankelijk werd dat ook door drie redacteuren geredi-
geerd, thans zijn er zes aan verbonden, w-aaronder ook de Neder-
landsche specialiteit
de Bruin.

De voorzitter meent dat de heer de Jong afdwaalt en verzoekt
hem zich tot de eigenlijke zaak te bepalen.

De heer Kroon zegt tot bevrediging van den door den heer
de Jong geuiten wensch, dat hij een groot voorstander was van
het weekblad en dit feitelijk nog is. Hij heeft echter niet ver-
ondersteld, dat er zooveel bezwaren aan contributie-verhooging
verbonden zouden zijn. Deze nu hebben hem doen zwichten en
zijn wensch doen prijs geven, zoodat hij homogeen is met de
overige leden van het Hoofdbestuur.

De voorzitter meent dat dit onderwerp voldoende is toegelicht
en derhalve in stemming kan worden gebracht het voorstel, om
het tijdschrift maandelijks te doen verschijnen en in verband
hiermede de contributie met een gulden te verhoogen.

O O

De heer Markus vraagt het woord om de vergadering in over-
weging te geven uog geen beslissing te nemen. Hij acht het
wenschelijk dat uitbreiding worde gegeven aan het comité van
redactie.

De heer Diiont stelt de vraag of de redactie meent dat voor
maandelijksehe afleveringen voldoende stof zal worden geleverd.

-ocr page 237-

Hij vreest dat wij wel meer papier zullen krijgen, doch de inhoud
van het tijdschrift er weinig of niet mee zal winnen.

De heer Schimmel zegt in antwoord hierop dat de redactie
goede redenen heeft om de hoop te koesteren dat voldoende stof
van goed gehalte zal worden geleverd.

Ook de heer vak Esveld is van dit gevoelen en zegt dat de
redactie gaarne de proef wil wagen. Spreker vindt de op-
merking van den heer
de Jong niet zeer treffend. Het zou
voor de redactie al zeer bezwarend zijn zich te gaan bemoeien
met zaken, waarin zij niet deskundig is. Zij kan toch nioeielijk
een goed oordeel vellen over aangelegenheden, het veeartsenij-
kundig staatstoezicht betreffende.

De voorzitter sluit nu de discussies over dit onderwerp en
brengt het voorstel in stemming. Dit wordt aangenomen met 74
stemmen vóór, 22 tegen en 1 stem blanco.

De heer de Jong stelt voor (bij wijze van motie) van den titel
van het tijdschrift te doen vervallen de woorden «en veeteelt»,
daar deze niet strooken met den inhoud en ook niet in overeen-
stemming zijn met den naam en het doel der Maatschappij,
waarvan het tijdschrift het officiëele orgaan is.

De heer Eli.er.Man meent dat dit een quaestie is, welke
gevoeglijk aan het Hoofdbestuur of aan de redactie kan worden
overgelaten. Algemeen gaf\' de vergadering blijk het gevoelen van
den heer
de .Tong te deelen en sloot men zich aan bij het denk-
beeld van den heer
Ellerman, om de wijziging van den titel
over te laten aan de redactie.

Alsnu worden achtereenvolgens de drie voorstellen van de
afdeeling
Noord-Brabant-Limburg in behandeling genomen.

De voorzitter geeft hierbij het eerst het woord aan den afge-
vaardigde dier afdeeling, den heer
Paimans. Deze licht het eerste
voorstel eenigszins nader toe en zegt dat wat punt
a betreft, de
leden zijner afdeeling herhaaldelijk de afleveringen van het
tijdschrift te laat ontvangen, soms eerst weken nadat zij zijn
uitgekomen, en dit zou voorkomen worden als ieder lid zijn
exemplaar rechtstreeks van den uitgever kon ontvangen.

Wat de punten b en c betreft, merkt hij op dat zijn afdeeling
niet het gevoelen van het Hoofdbestuur, uitgedrukt in ziju
praeadvies, deelt. De afdeelingen zijn de leden van het lichaam :
de Maatschappij. Is een lid ziek, dan zal het geheele lichaam

-ocr page 238-

hierdoor lijden. Het voordeel is dus niet alleen in liet belang der
afdeelingen, maar in dat der geheele Maatschappij. Dat de kosten
der afgevaardigden door de kas der Maatschappij worden gedragen,
sluit geen onbillijkheid in zich, het is slechts een compensatie
voor de meer verwijderde afdeelingen. Het doel van het voorstel
is te egaliseeren.

De afgevaardigde van Groningen heeft de opdracht de punten
a en b van het voorstel te steunen. Het voorstel c, contributie-
verhooging, kwam zijn afdeeling vreemd voor en hij vraagt of
Noord-Brabant-Limburg wel een goede berekening heeft ge-
maakt.

De heer va.n Esvei.d, penningmeester, wijst er op dat de ver-
hooging der contributie met een gulden niet voldoende is om de
meerdere uitgaven aan het voorstel verbonden te dekken. Er zijn
323 leden en de uitgaven zouden bedragen f34\'2. Ook meent
hij te moeten waarschuwen tegen verhooging der contributie,
daar dit niet bevorderlijk is 0111 leden te behouden en nu reeds
door de uitbreiding van het tijdschrift een verhooging der
contributie is aangenomen.

De heer P.umans, repliceerende, zegt dat er geen juiste
berekening is gemaakt en de afdeeling zich blijkbaar in haar
globale raming heeft vergist.

De afgevaardigde van Noord-Holland zegt dat betreffende
punt
a door zijn afdeeling met algemeene (!)) stemmen adliaesie
is geschonken aan
het praeadvies van het Hoofdbestuur, en één
stem zich hoeft verklaard tegen het praeadvies omtrent de punten
b en c.

Friesland verklaart zich bij monde van den afgevaardigde tegen
het voorstel. Die afdeeling is niet zoo noodlijdend, dat zij haar
afgevaardigden niet kan betalen en toch wonen die ook niet in
de nabijheid van Utrecht.

De verzending van het tijdschrift is haar onverschillig, daar
hierover geen klachten bestaan.

Zuid-Holland kan ook niet meegaan met punt a van het
voorstel en is voor het praeadvies wat betreft de punten
b en c.

Zeeland is tegen het geheele voorstel.

Nieuw Zuid-Holland vreest, dat de rechtstreeksche verzending
aanleiding tot verwarring zal geven; zij zou de tegenwoordige
wijze van verzending willen blijven volgen. Deze afdeeling vindt

-ocr page 239-

eeii vergoeding van reis- en verblijfkosten der afgevaardigden uit
de algemeene kas niet onbillijk. De gedelegeerden voor de gecom-
bineerde vergadering worden ook door de Maatschappij betaald.
Er zou althans een gedeeltelijke restitutie kunnen worden gegeven,
omdat de afgevaardigden nu verplicht zijn een nacht over te blijven.

De heer D. A. de Jong vindt dat het voorstel Noord-Brabant-
Limburg geen reden van bestaan heeft, omdat niet is uitgemaakt
dat de tegenwoordige regeling niet deugt.

De beer Paimans zegt te gevoelen dat een deel van het voorstel
weinig kans zal hebben van te worden aangenomen, maar de
argumenten waarmede bet is bestreden, acht hij tamelijk zwak.
Vrees voor dure afgevaardigden bestaat bij hem niet.

De voorzitter brengt het voorstel stuksgewijze in stemming.
Punt
a wordt overeenkomstig het praeadvies van het Hoofdbestuur
aangenomen met 71 stemmen vóór en 33 tegen, 2 stemmen
blanco; punt
b wordt afgestemd, 80 stemmen tegen en 24 vóór;
punt
c wordt ingetrokken.

Het 2de voorstel heeft bij geen der afdeelingen een gunstig
onthaal gevonden. Vrij eenparig waren zij van oordeel dat er
voor de veefokkerij nog al veel wordt gedaan en er geen redenen
zijn nu reeds een adres aan de regeering te richten. In het
wetsontwerp op de paardenfokkerij zijn de veeartsen niet uitge-
sloten en met het Hoofdbestuur achten zij het geraden af te
wachten wat van regeeringswege in dit opzicht nader zal worden
geregeld.

De heer Paimans, kennende het gevoelen van zijn medeafge-
vaardigden, trekt dit voorstel in, zoodat hierover niet wordt
gestemd.

Omtrent het derde voorstel, thans in behandeling komende,
bestaat verschil van gevoelen tusschen eenige afdeelingen. Het
meerendeel is er echter vóór, dat wanneer dit noodig mocht zijn
de Maatschappij worde vertegenwoordigd en was genegen mee
te gaan met het voorstel.

De heer dk Biiüin wijst er op, dat het vroeger gewoonte was
aan het Hoofdbestuur over te laten de Maatschappij te doen ver-
tegenwoordigen. Hij stelt daarom voor die usance te blijven volgen.

De beer de Jong stelt het volgende amendement op het voor-
stel voor. „De afdeeling Noord-Brabant-Limburg stelt voor:
„het Hoofdbestuur heeft liet recht de Maatschappij lid te doen

-ocr page 240-

worden van het Nederlandsck Landhuishoudkundig Congres en
van andere congressen en haar daar officieel te doen vertegen-
woordigen, indien de belangen der Maatschappij dit eischen".

Dit araendement wordt, door den heer Paimans overgenomen
en in stemming gebracht, aangenomen met 81 stemmen vóór,
10 tegen en 12 blanco.

De heer van Leeuwen, afgevaardigde van Groningen-Drente,
doet namens een lid dat niet op deze vergadering kon zijn bet
voorstel, om op het in 1901 te houden landhuishoudkundig
congres door een afgevaardigde de Maatschappij te doen ver-
tegenwoordigen en deze aldaar als punt van behandeling te doen
inleiden het onderwerp: «tuberculine-injectie bij runderen», waarbij
dan tevens de wijze waarop de tuberculine-injecties in Friesland
worden verricht, kan worden besproken.

Naar aanleiding van dit voorstel en de geruchten omtrent de
tuberculine-injecties in Friesland stelt de heer
de Jong de volgende
motie voor:

«De Algemeene vergadering der Maatschappij ter bevordering
der veeartsenijkunde in Nederland, gehouden te Utrecht op 21
en 22 September 1900, verklaart de tuberculine-injecties bij die-
ren, gedaan door niet-veeartsenijkundigen, wetenschappelijk en
practisch van nul en geener waarde.»

Deze motie wordt bij acclamatie aangenomen.

De begrooting voor 1901 wordt, na door den penningmeester,
den heer
van Esveld, te zijn toegelicht, aan de goedkeuring der
vergadering onderworpen.

De heer Hoefnagel, afgevaardigde van. Utrecht, geeft in over-
weging de f 50, uitgetrokken voor onderzoek naar geheimmid-
delen, te besparen.

Noord-Holland stelt voor, den post van f 25 voor onkosten
Algemeene vergadering te schrappen en den post onvoorziene
uitgaven met dit bedrag te verhoogen. Als het noodig is, kunnen
dan hieruit toch de eventueel noodige uitgaven voor de Algemeene
vergadering worden bestreden.

De heer de Jong vraagt inlichting omtrent den post van f 180
voor redactie tijdschrift. Mocht hij hiermede een onbescheiden-
heid hebben begaan, dan verzoekt hij de vraag als niet gedaan
te beschouwen.

De heer van Esveld, in de eerste plaats den heer Hoefnagel

-ocr page 241-

beantwoordende, zegt dat de f 50 voor het onderzoek dit jaar
niet zijn gebruikt en dus liet saldo hebben versterkt. Hij acht
het wenschelijk dezen post te behouden. Wordt een onderzoek
aangevraagd, dan kan over het geld worden beschikt; is dit niet
noodig, dan blijft het ten bate van de kas.

Naar aanleiding van het voorstel de Lëur voert hij aan, dat
het Hoofdbestuur dezen post wenschelijk acht en hierover gaarne
wenscht te beschikken als het noodig is. Het kon toch gebeuren
dat er noodzakelijke uitgaven voor de Algemeene vergadering
moesten worden gedaan, waarvoor dan geld aanwezig is. Zoo
heeft onder anderen de voordracht van den heer
de Bruin, uit-
hoofde van de demonstratie met lichtbeelden, geld gekost. Dergelijke
en ook andere zaken kunnen meer voorkomen en dan is het
beter dat de uitgaven op een afzonderlijk hiervoor uitgetrokken
post worden verantwoord dan uit de onvoorziene uitgaven.

Na deze toelichting trekt de heer de Leur het voorstel in.

Op de vraag van den heer de Jong antwoordt de heer van
Esvet.d, dat de redactiekosten in het vervolg onder de uitgaven
voor het tijdschrift worden berekend, maar thans nog van het
tjjdschrift zijn gescheiden. De begrooting is hierdoor echter niet
verhoogd.

De heer de Jong dankt den heer van Esveld voor de gege-
ven inlichting.

De begrooting wordt daarna met algemeene stemmen goed-
gekeurd.

De heer Hoefnagel stelt voor, namens de afdeeling Utrecht,
om uit, naam van de Nederlandsche veeartsen een dankschrijven
te richten aan den heer
Hauptner te Berlijn voor de toezending
van zijn fraai geïllustreerdeu instrumenten-catalogus. Dit voorstel
vindt algemeen instemming en de voorzitter zegt dat aan den
wensch van Utrecht zal worden voldaan.

De vraag, door Utrecht gedaan, of de reorganisatie-commissie
dit jaar ook werkzaam is geweest, wordt ontkennend beantwoord;
intusschen blijft die commissie diligent.

Daar de huishoudelijke werkzaamheden hiermede zijn afge-
loopen en het reeds 11 uur is geworden, schorst de voorzitter
de vergadering, in de hoop en met de verwachting dat die den
volgenden morgen met animo en veel belangstelling zal worden
voortgezet.

-ocr page 242-

2de Gedeelte der vergadering, aangevangen den 22sten
September 1900, \'s morgem 10 uur.

Aanwezig zijn alle leden van liet Hoofdbestuur en alle afgevaar-
digden ; voorts is de presentielijst nog geteekend door 83 leden.

De voorzitter lieet de leden welkom op deze vergadering en
geeft zijn genoegen te kennen over den goeden uitslag van het
eerste gedeelte der vergadering, den vorigen avond gehouden.

Alvorens de discussiën te openen, houdt hij de volgende rede.

Mijneheeren!

Het is voor mij een aangename taak, U allen, oudere en
jongere collega\'s hier aanwezig, van deze plaats andermaal wel-
kom te mogen lieeten. Velen, waaronder in de eerste plaats de
otficiëele vertegenwoordigers der afdeelingen, mocht ik reeds
gisteren avond in dit gebouw ontmoeten en begroeten. Volgens
art. 32 van ons gewijzigd reglement, zal deze dag uitsluitend
aan de wetenschap worden gewijd. De droge, maar niettemin hoogst
nuttige huishoudelijke werkzaamheden zijn gisteren afgedaan. Voor
ons allen kan deze dag rijke vruchten afwerpen ; uit de aange-
kondigde voordrachten valt ongetwijfeld voor ieder veel te leeren.
Ik hoop, dat het nut dezer nieuwe regeling algemeen zal worden
geapprecieerd en dat deze waardeering zal blijken uit een talrijke
opkomst der leden. Voor sommigen van ons kan deze belang-
stelling een prikkel zijn om het volgend jaar hier met degelijke
nieuwe onderwerpen voor den dag te komen.

Het Hoofdbestuur mocht bij deze eerste toepassing dei-
nieuwe regeling er in slagen spoedig het gewenschte aantal
sprekers te vinden. Allen zijn hier aanwezig om ons straks
op het beloofde te onthalen. Uit naam van ons allen zeg ik
dezen heeren reeds bij voorbaat dank.

Bij het openen der vergadering van het vorig jaar heb ik
met U een blik geslagen op hetgeen de 19de eeuw, die weldra
ten einde spoedt, voor de veeartsenijkunde, zoowel op maat-
schappelijk als op wetenschappelijk gebied, heeft opgeleverd. Wij
hoorden, dat ons vak, vooral de laatste 25 jaar, met rassche
schreden is vooruitgegaan, maar tevens dat Nederland in verge-
lijking met vele andere landen, als Duitschland, Frankrijk, Hon-
garije, Zwitserland, Denemarken, België, enz., ten minste wat het
onderwijs betreft, achter is gebleven.

-ocr page 243-

Ik heb gedacht dat ook dit jaar het U niet onwelkom zou
zijn iets omtrent den toestand der alma mater, waaraan wij allen
onze opleiding genoten, te vernemen en in aansluiting daarmede
de belangrijke steeds hangende onderwijsquaestie, al is het dan
ook maar met enkele woorden, ter sprake te brengen.

Vooreerst zy herhaald dat de veeartsenijkundige aangelegen-
heden, en dus ook de onderwijsbelangen, bij onze regeering thans
in goede handen zijn. Er is, het zij met dankbaarheid erkend,
reeds veel verbeterd. Ik beboet slechts te wijzen op de opheffing
van het
internaat met haar gevolgen, waaronder in de eerste
plaats vermelding verdient, de verbetering der onderwijslokalen,
waaraan, zooals U bekend is, sedert vele jaren, vooral voor de vee-
artsenijkundige leeraren, de behoefte zich dringend deed gevoelen.
Reeds in het laatst van 1899 is de hand aan het werk geslagen
en spoedig zullen voor alle docenten ruime en doelmatige lokalen
in orde zijn gebracht.

In den loop van dit schooljaar zal waarschijnlijk een volledige
cursus in de bacteriologie aan het 4do studiejaar worden gegeven,
met de gelegenheid om practisch te werken.

De hulpmiddelen voor het onderwijs, waaronder ook levend
materiaal, worden tegenwoordig, voor zoover de geldmiddelen dit
toelaten, in ruimer mate dan vroeger verstrekt.

Het aantal assistenten is met twee vermeerderd; steeds is één
hunner, ook des nachts, voor den clinischen dienst aan de inrich-
ting aanwezig.

Aau het stalpersoneel zijn twee ziekenoppassers toegevoegd,
een instelling, welke aau het clinisch onderwijs zeer ten goede
komt.

Voor de leerlingen is een ruime leeszaal ingericht, waarin zij
van de boeken en tijdschriften der bibliotheek gebruik kunnen
maken.

Dit alles zijn ongetwijfeld belangrijke verbeteringen welke even-
wel, in vergelijking met hetgeen er nog moet gebeuren, slechts
den naam van palliativa verdienen; de
radicaalkuur, bestaande
in een meer ingrijpende reorganisatie, ligt nog steeds in het
verschiet. Zal 1901 ze ons brengen? Ik hoop ja, vermoed
zelfs dat, alvorens het eerste jaar der volgende eeuw ten einde
loopt, door de Regeering voorstellen in dien zin zullen worden
gedaan.

-ocr page 244-

Daarom te meer kan het zijn nuttige zijde hebben in deze
bijeenkomst, waarop een aanzienlijk deel der veeartsen van Neder-
land vertegenwoordigd is, nogmaals bij deze belangrijke quaestie
een oogenblik stil te staan en in het kort na te gaan, welke
onze
desiderata ten dien opzichte zijn.

Hoever moeten, hoever mogen onze eischen gaan ?

1. Vooreerst dient de Nederlandsche veeartsenijschool, gelijk
thans in Duitschland, Oostenrijk, Hongarije, Zwitserland, Dene-
marken en andere landen het geval is, ook een inrichting voor
hooger ondenvijs te worden, zelfstandig of met een andere in-
richting verbonden, en het recht op promotie te hebben.

2. Het admissie-examen moet afgeschaft en als eisch voor de toe-
lating het einddiploma van hoogere burgerschool of gymnasium
gevorderd worden. Dit. punt achten wij van het grootste gewicht.
Met het tegenwoordig examen-systeem worden jongelui toegelaten,
die niet genoegzaam voorbereid zijn om het onderwijs met vrucht
te volgen. Vele der tegenwoordige leerlingen zijn te vergelijken
met planten in een
serre chaude gekweekt, waardoor zij het noodige
weerstandsvermogen missen en tevens weinig vruchtbaar zijn,
zoodat zij het bij de voorbereiding aangeleerde spoedig hebben
vergeten, en den noodigen aanleg voor de vrije studie missen.
Daarbij komt nog dat de pas aangekomen leerlingen van tweeër-
lei slag zijn; sommigen hebben de propaedeutische vakken reeds
gestudeerd, anderen zijn hierin totaal onwetend. Dit maakt de
taak van den leeraar ingewikkeld.

8. Ontlasting der docenten van onderioijsvakken is dringend
noodzakelijk. De tegenwoordige overlading dwingt de meeste
leeraren tot het geven van uiteenloopende vakken, welke zij met
den besten aanleg en de meeste toewijding nooit alle mach-
tig kunnen worden. Bovendien is het zoo noodig op de hoogte
blijven der vakken niet voldoende. Neen, de leeraar moet
in zijn te onderwijzen vak ook zelf werken, d. i. naar nieuwe
banen zoeken, en dit laatste is slechts voor
één, niet voor
drie of vier hoofdvakken doenbaar. Het gevolg hiervan moet
zijn dat de docent in verschillende richtingen te kort schiet en
van deze tekortkoming zijn de leerlingen de dupe. Belangrijke
vermeerdering van het onderwijzend personeel is een der meest
dringende eischen.

4. Uitbreiding van liet aantal studiejaren tot minstens vijf, daar-

-ocr page 245-

bij uitgaande van de veronderstelling dat de leerlingen bij hun aan-
komst reeds een gedeelte van de propaedeusis achter den rug hebben.

5. Ten slotte is vermeerdering van onderwijsvakken en uit-
breiding van andere, welke reeds op het programma staan, dringend
noodzakelijk. De tijd laat niet toe over de laatste punten uit
te weiden.

Wanneer aan al deze wenschen is voldaan, staan wij nog maar
op één lijn met de scholen van vele andere landen in Europa.
Wij twijfelen niet of de geldelijke offers welke voor dit alles van
den staat worden gevorderd, zullen ruimschoots ten goede komen :
vooreerst aan den Nederlandschen en Indischen veestapel, een
der voornaamste bronnen van onze nationale welvaart; voornamelijk
echter aan de menschheid, door de bevordering van een betere
toepassing van vele hygiënische voorschriften, waarin de veearts door
vleesch- en melkkeuring een zwaarwegend aandeel heeft; door een
meer doeltreffende bestrijding der zoönosen, bij de zorgen van
het veeartsenijkuudig staatstoezicht. Laat ons ten slotte niet
vergeten, dat de
geneeskunde van den mensch gebaat wordt
door ontdekkingen op veterinair gebied gedaan.

Omtrent den toestand der Maatschappij en haar geldmiddelen
zijt gij bij monde van den l8t® secretaris en den penningmeester
ingelicht. Zoo ook omtrent onze bibliotheek welke, dank zij de
zorgen van den bibliothecaris, op verrassende wijze aangroeit.

Thans stel ik voor over te gaan tot de behandeling van het
programma. Wij hebben geen tijd te verliezen. Laat de dis-
cussiën kort en zaakkundig zijn. Ik verklaar de vergadering voor
geopend en geef het woord aan den heer
ten Sande, voor de
inleiding van het door de afdeeling Gelderland—Overijsel aan
de orde gestelde onderwerp.

Aldus goedgekeurd en vastgesteld in de 42ste Algemeene ver-
gadering te Utrecht den 20sten September 1901.

De Voorzitter,
M. H. J. P. Thomassen.

De l8te Secretaris,
D. VAN DER SLUIJS.

N.B. Bij het lezen van deze notulen is door ondergeteekende
de opmerking gemaakt, dat het Kort verslag omtrent het ver-

-ocr page 246-

handelde op de 408te Algemeene vergadering, opgenomen in n°. 6
van het 28sto deel van het tijdschrift, te beginnen met pagina
229, derde regel van boven en vervolgens, zou kunnen gelden
als de notulen van hetgeen verder op de voortgezette vergade-
ring is voorgevallen, en is door hem voorgesteld dit gedeelte
van het verslag als notulen aan te merken.

De voorzitter brengt in rondvraag of ook een der leden be-
zwaar heeft overeenkomstig dat voorstel te handelen. Geen dei-
aanwezigen hiertegen bezwaar makende, wordt het voorstel aan-
genomen en de secretaris ontheven van het lezen van dit ge-
deelte der notulen, welke daarna in hun geheel worden goed-
gekeurd en gearresteerd. Hiervan zal melding worden gemaakt
in de notulen der 423to Algemeene vergadering.

De \\st\' Secretaris,
1). van der Slüjjs.

\'s Rijks veeartsenij school.

Bij gemeenschappelijke beschikking van de Ministers van Wa-
terstaat, Handel en Nijverheid en van Binnenlandsche Zaken van
31 December 1901, n°. 9264, afd. Landbouw en n°. 11648. at\'d.
Alg. Zaken eu Comptabiliteit, is, voor het tijdvak van 1 Januari
tot en met 30 Juni 1902, benoemd tot amanuensis bij natuur-
kunde en scheikunde L. E
uades te Utrecht.

Veeartsenijkundig Staatstoezicht.

Bij beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken,
dato 30 December
1901, n°. 11581, is aan H. A. P. Könings
te Sittard, op zijn verzoek, met ingang van 28 December 1901,
eervol ontslag verleend als veeopzichter voor de gemeenten Lim-
bricht, Sittard, Broeksittard, Geleen, Munstergeleen, Schinnen,
Spaubeek, Born en Nieuwstad, terwijl bij besluit van
30 De-
cember
1901, n°. 11583, met ingang van 31 December 1901,
tot tijdelijk opzichter in die gemeenten, standplaats Sittard, is
benoemd J. B.
Quanjel.

-ocr page 247-

OVERZICHT van liet aantal leden, de inkomste

Veeartsenijkunde in Nederlani

) vergadering op 27 Augustus 1862, te Utrecht gehouden. Contributie i

INKOMSTE N.

UITGAVEN.

LEDEN.

Buiten-

Buiten- !

Gewone.

gewone.

Totaal.

Gewone

gewone. 1

Totaal

57

169.50

D

169.50

118.986

n

118.98

68

162.00

rt

162.00

126.35

n

126.35

66

159.00

n

159.00

23.69

n

23.69

69

166.50

n

166.50

?

y

?

?

geen contributie geheven.

58.65

n

58.65

58\',/»

129.00

25.00 i)

154.00

28.35

n

28.35

68

138.00

53.00\')

191.00

73.275

n

73.27

69 Va

167.50

n

167.50

335.545

n

335.54

691%

156.50

n

156.50

69.75

*

69.75

771/,"

199.00

n

199.00

90.99

157.30\')

248.29

102

242.50

V

242.50

312.71

»

312.71

107

253.50

D

253.50

315.20

315.20

98V2

372.00

1)

372.00

84.81

n

84.81

95 Vs

361.00

n

361.00

339.76

•n

339.76

94

362.50

n

362.50

420.02

n

420.02

99 Vo

372.50

n

372.50

613.205

n

613.20

118

425.50

n

425.50

502.31

502.31

125

447.00

n

447.00

479.57

479.57

112

404.00

r>

404.00

46.895

n

46.

109 V2

385.00

n

385.00

129.01

n

129.0]

116

405.00

n

405.00

19.52

n

19.55

128

448.00

n

448.00

438.52

»

438.55

135 \'/q

468.50

n

468.50

54.08

D

54.0ï

157

540.00

7)

540.00

551.98«

v

551.9!

184

608.00

D

608.00

503.11

298.75\')

801.81

196%

642.50

n

642.50

549.355

120.00\')

669.3!

201«\',

666.50

))

666.50

468.926

270.00\')

738.9:

203"/"

674.50

7)

674.50

571.445

n

571.4-

223\'%

730.00

D

730.00

726.94

237.55\')

964.4\'

239 5

800.00

217.00\')

1017.00

787.70

64.02 2)

851.7\'

2431 •\'/■•>

797.00

216.00\')

1013.00

829.31

119.38 =)

948.6

247-

1024.501)

18.11=)

1042.61

805.60

867.71:!)

1673.3

268%

1108.50

,

1108.50

931.64

658.001)

1589.6

273 »/■>

1147.50

2.20\')

1149.70

985.93

350.04=)

1335.9

280\'%

1199.00

10.501)

1209.50

1026.235

75.00=)

1101.2

290%

1223.00

10.63\')

1233.63

999.59

162.243)

1161.8

294i%

1249.50

45.191)

1294.69

968.84»

236.495\')

1205.3

3051%

1321.00

12.70\')

1333.70

991.13

134.30=)

1125.4

op 1 Januari 1901 bedroeg f 392.07.

-ocr page 248-

i uitgaven der Maatschappij ter bevordering der
in haar oprichting tot heden.

Algemeene kas: leden der Algem. afdeeling ƒ3.— leden der bijzond. afdeelingen f 1.50.)

?

58.65

n

168.045

49.29
70.21
61.70

SALDO.

VOOR-

Na-

AANMERKINGEN.

deelig.

deeliö.

Deze cijfers berusten op medodeelingeu uit jaarverslagen en op enkele losse quitantiën

1) Cadeau van don voorzitter.

1) Opbrengst van oen rapport en van 2 bozoekors.

Voor ledon der bijzondere afdeelingen wordt voortaan ƒ2.— gestort.

1) Viering 50-jarig bestaan van \'s Rijks veeartsenijschool.

Voor lodon dor algomoone afdeeling wordt ƒ5.—, dor bijzondere afdeelingen
ƒ3.— gestort.

57.52
240.706
76.81
32.57

1) 25-jarig bestaan der Maatschappij.
1) Vdo Veoartsenijkuudig congres.

1) Boutvuurcommissie ƒ150; tuberculose-congros ƒ120. — .

11.986
193.86
26.855
72.42\'

234".49

630.70

481.14
186.27

-ocr page 249-

Boekbeoordeeling.

Dr. PAUL MARTIN, Lehrbuch der Anatomie der Haustiere. 4
Lief. Stuttgart, Schickhardt und Ebner 1901. Preis M. 4.

Deze aflevering munt weer, evenals de voorgaande, uit door
een groot aantal keurig uitgevoerde teekeningen. De geslachts-
organen zijn afgehandeld, waarbij de beschrijving der vruchtvliezen
een belangrijke plaats heeft ingenomen. Hier, evenals bij de
beschrijving der mannelijke en vrouwelijke geslachtsorganen, worden
tal van nieuwe teekeningen aangetroffen, waaronder vooral ook
de schematische voorstellingen zeer de aandacht verdienen.

Het vaatstelsel is thans aan de beurt. De ontogeuie er van,
natuurlijk met de circulatie van de vrucht, is uitvoerig beschreven,
eveneens de anatomie en de fijnere bouw van hart en vaten,
waaronder de lymphvaten en de milt.

Het laatste gedeelte der aflevering wordt ingenomen door een
beschrijving van het zenuwstelsel in het algemeen, van het rugge-
merg en de ontogenie der hersenen. Ook in dit gedeelte wordt
een groot aantal nieuwe teekeningen aangetroffen.

Meer en meer blijkt dat het werk van Martin beantwoordt
aan zeer hooge eischen.
 van Esvelu.

Dr. A. G. VORDERMAN, Kaarten van de geneeskundige hulp
en vaccinekaart voor Java en Madoera.

Van den bewerker ontving ik voor de bibliotheek onzer Maat-
schappij een drietal kaarten, behoorende bij het koloniaal verslag
voor 1901.

Deze kaarten, in kleuren bewerkt, schaal 1 : 1500000, zijn
bijgehouden tot Mei 1901.

Op de eerste (voor het personeel) vindt men de grenzen der
werkkringen van de geneeskundigen en der gouvernements-
veeartsen. In ieder ressort is het bevolkingscijfer in duizendtallen
aangegeven, terwijl verder op de kaart voorkomen de stand-
plaatsen van: geneesheeren (stads-, plaatselijke-, particuliere-),
krankzinnigen-artsen, docters djawa, Europeesche tandartsen,
gouvernementsveeartsen, inlandsche geëxamineerde veeartsen,
vroedvrouwen (Europeesche en inlandsche), diakonessen en zieken-
verpleegsters, officieren van gezondheid, paardenartsen, militaire
apothekers en apothekersbedienden.

-ocr page 250-

Hieruit blijkt dat er op Java 14 ressorten zjjn voor gouver-
nementsveeartsen, terwijl Madoera een afzonderlijk ressort vormt,
en
4 garnizoensplaatsen voor paardenartsen. Voor een der districten
in het oosten van Java (omgeving van Modjokerto) is de stand-
plaats voor den gouvernementsveearts niet vermeld.

Op de tweede kaart zijn de verschillende inrichtingen aan-
gegeven, als: hospitalen, sanatoria, apotheken, desinfectie-ovens,
enz. enz., benevens de militaire ziekenstallen te Batavia, Salatiga,
Banjoebiroe en Soerabaia. Voor Batavia worden o. m. aan-
gegeven: het bureau van den inspecteur van den veterinairen
dienst en de veeartsenijkundige bibliotheek.

De derde is de vaccinekaart, waarop de grenzen der vaccine-
districten, die der ressorten van de opzieners, de standplaatsen
van opzieners, vaccinatenrs, enz. voorkomen. Hieruit blijkt dat
op de plaatsen waar nog met gehumaniseerde stof wordt ge-
vaccineerd, deze geleidelijk door animale zal worden vervangen.

Deze kaarten — vooral de eerste — geven ons een goed
overzicht van de verspreiding van veterinaire hulp over Java en
Madoera. Den bewerker er van zij voor de toezending dank gebracht.

van Esvkld:

Veterinaire Almanak voor het jaar 1902. Utrecht G. J. C.

SCRINER1US 1902.

Niettegenstaande er in voorgaande jaren reeds harde noten zjjn
gekraakt over het verder verschijnen van den almanak, is het
de redactie gelukt dezen thans weder het licht te doen zien.
Reeds vóór de kerstvacautie was zij daarmede gereed; ajleen
door omstandigheden van haar wil onafhankelijk werd hij pas
in de eerste helft van Januari rondgezonden.

In een knap, eenvoudig, nieuwe kunst-bandje gestoken, bevat
hij het goed geslaagde portret van den oud-leeraar aan \'s Rijks
veeartsenijschool, professor Dr. C. A.
Pekelharing. Te vergeefs
zocht ik naar een byschrift voor deze afbeelding. Het is wel
waar, dat elk veearts, ja iedereen die den almanak leest,
weet wie professor
Pekelharing is, maar een korte biographie
van dit sieraad der Utrechtsche universiteit ware hier toch op
haar plaats geweest. En deze viel, wegens den overvloed der stof,
zoo gemakkelijk te schrijven.

-ocr page 251-

De eerste bladzijden van liet boek zijn natuurlijk gewijd aan
de gewone almanakzaken, korte aanwijzingen welke een antwoord
geven op vele, dagelijks zich voordoende vragen. Zonder deze
was het geen almanak. Onder die nuttige zaken behooren ook de
adressen van bet personeel aan \'s Rijks veeartsenijschool.

Het schijnt mij van de redactie goed gezien dat zij, op het
voetspoor der vorige redactie, gebroken heeft met de wijze waarop
het onderwijs der leeraren en onderwijzers vroeger voor de recht-
bank der publieke opinie werd gebracht. Dit was verkeerd in
velerlei opzicht: 1°. werd hetzelfde onderwijs in hetzelfde vak
in de onderscheidene jaren soms geheel tegenovergesteld beoor-
deeld, afhankelijk van de stemming waarin de beoordeelaars
verkeerden op den dag dat zij hun vonnis uitspraken; 2°. is
er geen leeraar of onderwijzer, die niet bereid is te gernoet te
komen aan een billijk verzoek hem gedurende den loop van
den cursus gedaan; eerder, dan wanneer dit hem met dikke
woorden via den almanak bereikt; en 3°. geldt van ons vak,
dat om zoo te zeggen nog in statu nascendi is, dat men den
«dehors» moet bewaren. Een oningewijde kwam bij de lezing dier
recensies tot conclusies, welke geen recht van bestaan hadden.
Een volk dat groot wil worden, moet in de eerste plaats zich
zelf respecteeren. Met opbouwen kan veel worden bereikt; af-
brekende critiek verbittert en leidt tot achteruitgang.

In een «Terugblik op bet jaar 1 Sept. 1900—1 Sejit. \'01»
wijzen de «vertegenwoordigers der studiejaren in overleg met de
redactie» er in hoofdzaak op, welke veranderingen in de onder-
wijslokalen tot stand zijn gekomen. Zij zijn dankbaar, doch niet
voldaan. Intusschen gaan zij de toekomst hoopvol te gemoet, en
merken daii op: «Men heeft de eerste schrede op het goede pad
gezet en wij hopen, dat men niet meer stil zal staan en tevreden
zal zijn met den gedanen arbeid. Onze inrichting, de eenige
toch in ons land, mag niet achterstaan bij die van andere landen.»

Wanneer de aandrang zóó van onderen komt, en blijft komen,
dan kan het niet missen of eindelijk moet worden toegegeven.
De jeugd vormt den natuurlijken steun voor de maatschappij
der toekomst; de veeartsenijkunde
wordt, wat de jonge beoefe-
naren van haar maken en wenschen.

De verslagen van de sociëteit «Absyrtus» en de vereenigingen
ademen meerendeels een opgewekten toon; alleen «Hercules» (en

-ocr page 252-

dan zegt men nog wel: nomen est omen) schijnt zeer zwak, zelfs
moribund te zijn. Zijn alle middelen der kunst bij dien zieke
wel toegepast ? zoo vraag ik mij af, want in dezen sportlievenden
tijd moet toch een gymnastiek- en schermvereeniging wel levens-
kracht bezitten. Het is waar, wij zijn geen duellisten, zooals onze
oostelijke en zuidelijke naburen, maar oefeniug der lichaams-
krachten is voor den veearts bepaald een vereischte. «Mens sana
in corpore sano» zij speciaal
onze lijfspreuk.

Intusschen, het gaat met de vereenigingen als met het men-
schelijk leven: van daag boven, morgen onder. Thans verheugt
N. J. A. zich in de volksgunst; nu ze maakt zich die waardig!
Daarvan weet heel Utrecht te vertellen.

Aan professor Dr. H. J. Hamburger en Mr. C. J. Sickesz
wordt elk een zeer waardeerend afscheidsartikel gewijd. Het-is
aangenaam te lezen, hoe de\'\'jongelui de verdiensten van deze
twee mannen voor de veeartsenijkunde op prijs stellen. Bravo,
eert hen die het vak vooruit hebben gebracht, dit is een voor-
waarde, zal het werkelijk groot worden.

Bij het mengelwerk zal ik kort stilstaan. Het is gelukkig dat
de redactie daarbij blijkbaar te beschikken heeft over de buiten-
gewone talenten van onzen collega Riscu. Hij leverde niet minder
dan vier gedichten en een artikel in proza, welke alle opnieuw
de getuigenis afleggen hoe
Risch bevoorrecht is boven velen.

Overigens zijn M-r en 5-10-4 geen te versmaden krachten
geweest voor de redactie. Zij verdienen, evenals alle andere me-
dewerkers, en niet minder de redactie, een woord van lof voor
den steun, dien zij verleenden om den almanak zóó aan te klee-
den, dat hij, gelijk meer en meer gebruikelijk wordt, den auto-
riteiten kon worden aangeboden. Naar ik vernam, geschiedt dit
niet enkel meer aan de eereleden van «Absyrtus», maar zelfs aan
den Minister vau Waterstaat, Handel en Nijverheid, den Directeur-
Generaal Chef van de afdeeling Landbouw, den Burgemeester van
Utrecht en meer anderen.

De «varia», welke den kalender besluiten, pakken natuurlijk
alleen de ingewijden; buitenstaanders antwoorden op de meeste
met varium n°. 17: «tvir standen und sahen uns an.»

W. C. Schimmel.

-ocr page 253-

Personalia.

Gevestigd: H. A. Welman te Lichte voorde.
Belast: met het veeartsenijkundig toezicht in de residentie
Kediri, met Bondowosso als standplaats, de gouvernements-
veearts Dr.
G. A. van Lier.

Benoemd: tot keurmeester lste klasse aan het abattoir te Am-
sterdam D.
Hubertüs te Vianen.

De paardenarts lste klasse van het Oost-Indisch leger, A. M.
Vermast, met verlof te Velp, zal in Maart naar Indië terugkeeren.

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende November 1901.

(De cijfers tusschen ( ) duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

| Veepest der herkauwers. |

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

3

U

O
\'f>
"2
\'3

a

OJ
\'/}
0)
O

•s

<i>
TJ

Cj
É
M

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

tl

Hon
do

hei
«

c

®

O

O

rCj

::?
«

Bij ander vee. ^

Rotkreupel.

Groningen . .

9

V

V

»

n

11 C)

n

9 (\')

77

77

77

n

1

Friesland. . .

20

n

V

854 («)

»»

48 (»)

7)

14 («)

11

3 (2)

77

y>

17

Drento. . . .

6

77

n

n

n

20 (c)

n

3 (;ll

n

2 (2)

n

17

Ovorijsol . . .

3

77

n

jj

»

82 (\')

71

17

5 (2)

17

77

17

Gelderland . .

4

n

n

1

77

V

77

1

17

2 (!)

V

77

17

Utrecht . . .

»

r>

77

»

V

n

V

V

11

17

11

Noord-Holland .

5

V

n

5 (>)

77

2 (•)

77

Ï)

77

2 (2)

77

77

31 (•)

Zuid-Holland

2

V

V

1

1

77

77

B (2)

V

77

77

17

Zeeland . . .

5

71

17

50 (2)

77

7)

77

8 (3)

Y)

11

11

77

17

Noord-Brabant .

8

n

n

11

n

77

14 (")

77

3 (»)

77

77

11

Limburg . . .

2

V

17

n

77

»

71

2 (i)

77

2 (■)

77

77

n

Totaai.

64

17

V

911 (»)

i

168 (14)

77

49 (40)

it

19(15)

1)

71

82 (9)

(Staatscourant van 19 Deconibor 1901, n°. 297.) v. E.

-ocr page 254-

PARALYSIS VAN DEN NERVUS OBTURATORIUS
BIJ EEN PAARD EN EEN HOND,

door

W. C. SC HIM MEL.

Den 27sten Juni 1901 kwam aan \'s Rijks veeartsenij-
school een hit in behandeling, zijnde schimmel, ruin, oud
7 jaar, vermoedelijk van Litthauer ras, toebehoorende aan
den lieer F. O. te H., welke eenige dagen te voren, zonder
bekende oorzaak, rechts achter plotseling hevig kreupel
was geworden.

Bij onderzoek bleek dat het dier op het rechter achter-
been wel goed kon staan, doch dit sterk naar buiten
plaatste, welke abductie nog toenam wanneer men patiënt
liet stappen. In dit geval werd het zieke achterbeen niet
een zwaai naar buiten en voren gebracht en eenigszins
plomp neergezet. De abductie geschiedde daarbij zoo sterk
mogelijk, zoodat het eenigermate den schijn had alsof het
dier in lioogen graad aan hanetred leed. Draven kon het
niet; wanneer men het daartoe bleef aanzetten, sprong de
hit op drie beenen, steeds met het rechter achterbeen
maximaal ajeabduceerd.

Een bekkenfractuur bleek niet aanwezig. De omvang
van het bovenbeen was rechts geringer dan links, vooral
aan de mediale zijde, doch een nauwkeurige vergelijking
ging moeielijk, omdat het rechter achterbeen steeds schuin
was geplaatst. Pijnlijkheid bij betasten was niet waar te
nemen; evenmin bestond, hetzij mediaal of lateraal, eenige

16

-ocr page 255-

zwelling, door bloedextravasaat of ontsteking teweeggebracht.
De algemeene gezondheidstoestand liet niets te wenschen
over. Er bestond dus geen andere stoornis dan die in de
locomotie, waarbij patiënt onvermogend bleek om het rechter
achterbeen, hetzij in rust of in beweging, te abduceeren.

Het dier werd in den stal gebracht, met de bedoeling
het later te herzien. Den volgenden r\\iorgen kon het. niet
opstaan van het stroobed, waarop het \'s nachts had gelegen;
eerst met hulp gelukte dit. Daarbij abduceerde het rechter
achterbeen zóó sterk, dat noodwendig een ongunstige in-
vloed op het genezingsproces moest worden uitgeoefend.
De hit werd daarom in een broek geplaatst, zoodat hij niet
meer kon gaan liggen.

Dit onvermogen om zonder hulp op te staan en de zeer
gebrekkige beweging van het dier deden het vermoeden
rijzen, dat in casu geen eenvoudige paralysis van den nervus
obturatorius bestond, doch een verscheuring der adductoren.
Wel was daarvan aan de mediale zijde van het achter-
been niets te bespeuren, daar dan toch zwelling aanwezig
moest zijn, hetzij door extravasatcn of door opvolgende
ontsteking, doch zulke hevige locomotiestoornissen bestonden
niet bij het geval van obturatorius-paralysis, door den
schrijver dezer regelen waargenomen en medegedeeld in
deel 21, bladz. 139, van dit tijdschrift. Toch bleek uitliet
verdere beloop, dat niets anders dan deze verlamming aan-
wezig was.

De rechter heupstreek van den hit werd eenmaal met
unguentum cantharidum ingesmeerd, zoodanig dat dit ge-
deelte met korsten werd bedekt. Deze vielen na een paar
weken af zonder dat in den toestand van patiënt, welke
steeds in den broek bleef, eenige beterschap was ontstaan.
Daar een hernieuwd insmeren met eenig epispasticum van-
wege den broek gevaar opleverde voor decubitaal-gangreen,
werd dit achterwege gelaten. Zoo bleef het dier rustig

-ocr page 256-

staan gedurende de maanden Juli en Augustus, zonder dat
eenige verandering was te bespeuren dan een steeds toe-
nemende spieratropbie aan het rechter bovenbeen, voorna-
melijk aan de mediale zijde.

In het begin van September werd de broek verwijderd;
de hit stond en liep nog als voorheen, doch het bleek
weldra dat hij zonder bezwaar van het stroobed kon op-
staan. Van dit oogenblik af kreeg hij dagelijks beweging,
hetzij aan de hand of in de weide. Het gevolg was ver-
rassend ; de spieratropbie verdween langzamerhand en daar-
mede verbeterde de beweging. Het dier leerde allengs het
been minder naar buiten brengen, zoodat weldra kon worden
voorspeld, dat geheele genezing zou volgen indien de dage-
lijksche oefening werd voortgezet. De eigenaar, die reeds
besloten had den hit van de hand te doen, was met het
verkregen resultaat zóó ingenomen, dat hij hem weder in
gebruik wilde nemen. Den 29st™ October 1901 verliet
patiënt dc veeartsenijschool; in draf was nog slechts een
licht verhoogde abductie waar te nemen en daarvan kon
met grond worden voorzegd, dat, zij bij het gebruik weldra
geheel zou verdwijnen.

Het geval leert, nog eens te meer, van welk belang het
is om bij paralysen van periphere zenuwen, na een zekeren
tijd rust tot een mogelijk bloedextravasaat geresorbeerd en
een bestaande ontsteking opgeheven is, over te gaan tot
oefening der verlamde spieren. Deze kan, naar omstandig-
heden, door passieve of actieve beweging of door beide ge-
schieden, en moet in duur en omvang langzamerhand wor-
den uitgebreid.

o m

Den 29ston Augustus 1901 werd, wegens kreupelheid
links achter, aan \'s Rijks veeartsenijschool ter behandeling
opgenomen een hond, zijnde reu, oud 9 maanden, hoog

-ocr page 257-

0,46 M., Iersche setter, toebehoorende aan Mej. de K. v. B.
te D. De kreupelheid was ontstaan doordat de hond van een
hoogte was gesprongen, waarna een ladder op hem zou zijn
gevallen.

De lichaamslast werd bij het stilstaande dier als in nor-
malen toestand over de vier beenen verdeeld; het linker
achterbeen was daarbij niet meer naar buiten geplaatst dan
het rechter. De beweging van de beide achterbeenen was
echter zeer onderscheiden. Terwijl het rechter been vooruit
werd gebracht, zóó dat de zooivlakte daarvan neerkwam op
den indruk, gemaakt door het rechter voorbeen, beschreef
het linker achterbeen als het ware een boog; het werd met
een zwaai naar buiten en voren gebracht en daarna iets
naar binnen, zoodat op de plaats van neerzetten de kleinste
abductie kon worden gemeten.

Ten einde deze beweging duidelijker te demonstreeren,
liet men den hond in zand loopen, waardoor de afwijkingen
van het linker achterbeen konden worden gemeten. Hierbij
bleek dat, terwijl (gelijk is opgemerkt) het rechter achter-
been in den voetstap van het rechter voorbeen neerkwam,
het linker achterbeen zoodanig werd neergezet, dat de binnen-
teen daarvan 1,5 n 2 cM. meer naar buiten werd geplaatst
dan de buitenteen van het voorbeen. Neemt men nu in aan-
merking dat de zooivlakte 5 cM. breed was, dan bedroeg
de uitslag, op de plaats waar de boog de kleinste kromming
bezat, nog
6,5 ii 7 cM.

De spieren van het linker achterbeen waren zoowel lateraal
als mediaal sterk geatrophiëerd, doch vooral de adductoren-
groep (m. gracilis, m. sartorius, m. pectineus, in. adductor
longus, m. adductor niagnus et brevis) was in omvang af-
genomen. Het nieten van den omvang der beide dijen, ten
einde de duidelijk zichtbare atrophie van het linker been
in cijfers uit te drukken, leverde veel bezwaar op. Vooreerst
omdat het meer of minder samendrukken der lange beha-

-ocr page 258-

ring, gelijk ze aan lersche setters eigen is, dadelijk verschil
opleverde, maar dan ook omdat het moeielijk was bij den
onrustigen hond aan beide beenen precies op dezelfde plaats
te meten. Het best ging dit nog juist onder de liesplooi,
en aldaar bleek het linker achterbeen 5 cM. minder omvang
te hebben dan het rechter. In verband met de grootte en
zwaarte van het dier was dit verschil nog al belangrijk.
Toch scheen op het gezicht het onderscheid tusschen de
beide achterbeenen nog grooter.

Overigens was niets abnormaals aan den hond waar te
nemen. Passieve beweging met het linker achterbeen kon
in elke richting geschieden, zonder pijn te veroorzaken;
evenmin werd deze door palpatie van de binnenvlakte der
dijen opgewekt. Zwelling ontbrak aldaar; van fractuur was
geen sprake. Het was dus niet aan twijfel onderhevig dat
een paralysis van den nervus obturatorius de oorzaak was
van de locomotiestoornis.

Aangezien het onbekend bleef welke laesie deze zenuw
had ondergaan, werd de prognose dubia gesteld.

Gedurende 14 dagen werd den hond rust gegeven, met
dien verstande dat liet linker achterbeen éénmaal per dag
werd gemasseerd met oleum olivarurn en daarna gedurende
enkele minuten met een zwakken inductiestroom werd be-
handeld. Noch op de beweging, noch op de atrophie van
het been oefende deze therapie een gunstigen invloed uit;
integendeel, de abductie en de atrophie waren na boven-
genoemdeii termijn nog toegenomen.

Daarna kreeg het dier dagelijks eenige beweging, ongeveer
10 a 15 minuten. Na nogmaals 14 dagen was weinig of
geen beterschap te bespeuren. Toch werd de beweging voort-
gezet, met iets längeren duur en meestal meer dan eenmaal
per dag. Langzaam ontstond nu vooruitgang, eerst nauwelijks
waarneembaar, daarna steeds meer in het oog springend.
Den 24sten October was de stoornis in de beweging nog

-ocr page 259-

slechts zeer gering; het linker achterbeen bedekte nog wel
niet geheel den indruk van het linker voorbeen, doch het
verschil bedroeg nauwelijks 1 cM. Ook de omvang van het
linker achterbeen, gemeten juist onder de liesplooi, was
nog slechts 1 cM. minder dan die van het rechter achter-
been, op dezelfde plaats gemeten.

Het was. derhalve te voorzien dat, enkel door beweging,
in korten tijd volledig herstel zou worden verkregen.
Helaas werd dit door den dood van het dier belet. Naai-
de eigenares teruggekeerd, werd de hond een week latei-
ziek (clonische krampen) en stierf een paar dagen daarna.

Zoover in de literatuur bekend, is dit het eerst waarge-
nomen geval van paralysis van den nervus obturatorius bij
den hond. Het is bovendien opmerkelijk dat
alle gevallen
van verlamming dezer zenuw bij de huisdieren, zoover hier-
van in de literatuur gewag is gemaakt, zijn waargenomen
aan \'s Rijks veeartsenijschool te Utrecht, behalve één, waarbij
Nocard deze zag na een bekkenfractuur door het foramen
obturatorium. De ontstane callus had de zenuw samengedrukt.

Hoewel de statistiek niet groot is, schijnt toch reeds te
mogen worden opgemerkt, dat de prognose, behalve wan-
neer de nervus obturatorius door callusmassa\'s wordt ge-
comprimeerd, gunstig is te stellen. Evenwel slechts onder
voorwaarde, dat korten tijd na het ontstaan der paralysis
wordt begonnen met passieve en actieve beweging van de
verlamde spieren en deze oefening methodisch wordt vol-
gehouden, totdat het gewenschte doel is bereikt.

Utrecht, 27 December 1901.

-ocr page 260-

BESTRIJDING VAN BESMETTELIJKE VARKENS-
ZIEKTEN,

door

A. VAN LEEUWEN.

Meermalen kan worden opgemerkt, dat collega J. J.
Wester te Alkmaar zich zeer interesseert voor zaken, het
veeartsenij kundig staatstoezicht betreffende. Dit dient, en
wordt althans door mij, ten hoogste op prijs gesteld. Het
veeartsenijkundig staatstoezicht heeft zulke enorme volks-
belangen te behartigen, dat elke poging om dezen tak van
dienst te steunen of daarin met succes werkzaam te zijn,
moet worden toegejuicht, vooral ook omdat men hierdoor
blijk geeft een open oog voor algemeene belangen te hebben,
en ook nog wat verder te zien dan het dagelijksch werk-
kringetje.

Intusschen is het hier niet alleen te doen om collega
Wester een veer op den hoed te steken, ik wil tevens
van de gelegenheid gebruik maken hem op één punt te
bestrijden. liet is
reeds vroeger gezegd, dat 111 het //Tijd-
schrift" vooral ook eens wat meer de belangen van het
veeartsenijkundig staatstoezicht, dat wil zeggen de bestrijding
van besmettelijke veeziekten, ter sprake moesten komen,
en terecht! De groote economische belangen, hierbij betrok-
ken, rechtvaardigen dezen wensch ten volle.

Een stelling van den heer Wester geeft mij nu een
schoone gelegenheid daarmede een aanvang te maken,
namelijk deze, dat ,/feitelijk de praktijk reeds uit-
spraak deed omtrent de vruchteloosheid der
z/bestrijding van vlekziekte door p01 itieraaat-
z/r eg el en."

Als ik kon denken, dat de heer Wester zoowat alleen
stond in deze zijn meening, dan zou ik er misschien niet

-ocr page 261-

op geattendeerd hebben, maar ik weet dat wat de heer
Wester hier zoo apodictisch uitspreekt, als ware het een
axioma, reeds lang bij vele collega\'s geldt als een stelling,
welke ten minste gemakkelijk te bewijzen is.

Ik ben zoo vrij van een geheel tegenovergestelde meening
te zijn. Ik durf beweren, op grond mijner ondervinding,
dat de vlekziekte door
goede po 1 itiemaatregelen
zeer wel te bestrijden is.

Die goede politiemaatregelen zitten bijna geheel in § 10
van het Koninklijk besluit van 10 Juli 1896 (Staatsblad
n°. 104), welke paragraaf werkelijk niet slecht is, wanneer
er maar een kleine uitbreiding aan kon worden gegeven,
en indien de uitvoering maar naar behooren is.

Die goede maatregelen zijn bijna in hun geheel samen
te vatten in, en uit te drukken door, het enkele woord:
desinfectie. Vernietiging der smetstof door verbranding
van gestorven dieren, en ingewanden en bloed van zieke
dieren, en daarna afdoende ontsmetting der hokken. Dat
is en blijft voorloopig voor mij nog de ware bestrijding
dezer veeziekte; daarmede zijn nog altijd goede resultaten
te behalen.

Wat een goede uitvoering dezer maatregelen in den weg
staat, dient hier even te worden gereleveerd.

1°. Ongemotiveerde vrees voor de slechte bepalingen
van het Koninklijk besluit van 27 Maart 1888 (S. n°. (57).
De vrees voor deze bepalingen zit er nog zoodanig in bij
de varkenshouders en zelfs nog bij burgemeesters, dat ver-
zuim van aangifte daarvan in vele gevallen het gevolg is.
Er zijn helaas! streken in ons vaderland, waar vlekziekte
wel heerscht, maar waar nooit aangifte wordt gedaan. Het
meest typische geval, dat mij daaromtrent bekend werd, is
wel het volgende. Uit zulk een streek kreeg ik eenmaal
een aangifte van vlekziekte; ik spoedde mij naar den bur-
gemeester, met vreugde meenend den dageraad van een

-ocr page 262-

nieuwen dag te begroeten. Ik informeerde bij hem of in
zijn gemeente wel meer vlekziekte voorkwam?

O, ja, dat kwam wel meer voor.

Hoe het dan kwam, dat ik nooit aangiften kreeg?

Ja, dat was een punt in quaestie tusschen den burge-
meester en zijn veldwachter. De burgemeester wilde de
aangifte wel bevorderen, maar de veldwachter wilde het
zaakje liever zooveel mogelijk den kop inknijpen. Zelfs dit
geval had bijna aanleiding gegeven tot een breuk tusschen
deze beide autoriteiten; de veldwachter had het den burge-
meester ernstig kwalijk genomen, dat zijnedelachtbare dit
geval aan mij rapporteerde.

De invloed van den veldwachter, die, blijkens dit voorval,
een gevoeligen knak had gekregen, is zeker later weer flink
de hoogte ingegaan, althans ik kreeg daarna nooit meer
een aangifte van vlekziekte uit deze gemeente.

2°. Onvoldoende ontsmetting der hokken. Wie niet
ziende blind is, heeft wel eens kunnen opmerken dat,
wanneer de ambtenaren van het veeartsenij kundig staats-
toezicht niet ter dege oppassen, een veldwachter licht geneigd
is, om met een kruik ruw
carbol op den rug en een paar
hooge laarzen aan, naar een besmet varkenshok te gaan, de
kruik daarin leeg te gieten, en, na het gebruik van een
kop koffie of een borrel bij den varkenshouder, welke zeer
ingenomen is met den veldwachter f/die niet van drukte
houdt", weder naar de secretarie te stappen om den bur-
gemeester te rapporteeren dat de ontsmetting is afgeloopen.

Dit zijn de hoofdbezwaren, welke de goede uitvoering
der politiemaatregelen in den weg staan. Dat ze voldoende
zijn om alle bestrijding der vlekziekte illusoir te maken,
wie zal het ontkennen?

Daartegenover staat evenwel, dat bij goede controle
en afdoende ontsmetting de vlekziekte met succes te
bestrijden is; hiervan heb ik de sprekendste voorbeelden

-ocr page 263-

waargenomen. Ik heb gezien hoe op een dorp, waar ge-
regeld elk jaar in hevige mate vlekziekte voorkwam, nadat
in zeker jaar misschien de helft der varkenshokken goed
ontsmet was, het volgend jaar de vlekziekte veel minder
heerschte, en wel bijna uitsluitend in de ten vorigen jare
niet ontsmette varkenshokken, bijna geen enkel geval in de
wel ontsmette. Ik ken gemeenten, echte vlekziekte-districten,
waar het gelukt is door voortdurende overreding van den
burgemeester en onvermoeid redeneeren met den veldwachter,
voorts door eenigszins royale ontsmetting, waarbij op een
enkele nieuwe plank niet werd gezien en waarbij de bodem
der hokken door portland-cement voor vocht ondoordring-
baar werd gemaakt, soms door het onvermoeid hanteeren
van de zweep des drijvers waar het gold een totaal onwil-
ligen burgemeester, de vlekziekte bijna tot de geschiedenis
te doen behooren.

Ik erken, het kost kracht, maar het kan.

Of het veeartsenijkundig staatstoezicht in dezen strijd
ook nog door het een of ander zou kunnen worden ge-
steund? Zeer zeker.

Ten eerste door den maatregel, om in bekende vlekziekte-
districten de varkens te doen merken, en op lijsten te
beschrijven. Dit zou de controle vergemakkelijken en
fraude ten opzichte van het verzuim van aangifte sterk
tegengaan. Merking en beschrijving zouden natuurlijk alleen
behoeven te wörden toegepast, wanneer zich een geval van
vlekziekte had voorgedaan. Door inspectie der varkens
in den gevaarlijksten tijd van Jiet jaar zou men de eerste
gevallen licht spoedig op het spoor komen.

Ten tweede door het element van burgemeesters en ge-
meenteveldwachters zooveel mogelijk uit te schakelen, en
hen waar mogelijk te ontheffen van den plicht tegenover
het veeartsenijkundig staatstoezicht, welke hun in de meeste
gevallen zoo zwaar schijnt te vallen en zoo onsympathiek is.

-ocr page 264-

Wanneer de veldwachters konden worden vervangen door
vaste, ecnigszins geschoolde ontsm etters, werklieden,
die blijk geven iets te snappen van het werk dat zij ver-
richten en werkelijk met hart en ziel bij de zaak zijn, dan
zou een groote stap in de goede richting zijn gedaan. Zulke
werklieden zijn hier en daar te vinden in genieenten waar
reeds veel werd ontsmet, en waar zij voortdurend onder
leiding van den districtsveearts of zijn plaatsvervangers
stonden. Het goed ontsmetten van een hok of stal is ten
slotte ook geen heksenwerk; met een weinig goeden wil en
gezond verstand kan men het daarin in korten tijd een
heel eind hebben gebracht.

//Der beamtete Thierarzt hat häufig genug Gelegenheit
//festzustellen, dass die von ihm persönlich genau angeordnete
z/Desinfection eines verseucht gewesenen Stalles zwar mit
//viel guten Willen, aber dennoch mangelhaft ausgeführt
//worden ist," zeide prof. Dr.
Röder in n°. 51 van de Ber-
liner tlder ärztliche Wochenschrift
en dat is ook voor ons land
toepasselijk. Een //mangelhafte" ontsmetting heeft evenwel
niet veel waarde; op afdoende ontsmetting moet het
hoofdgewicht worden gelegd.

Wij leven tegenwoordig in het teeken der entingen. Ik
zal de laatste zijn om de, vooral wetenschappelijke, waarde
der entingen in twijfel te trekken, maar geef in afwachting
ook van de op het oogenblik nog niet voldoende practische
resultaten, er nog steeds de voorkeur aan om de smetstof
te vuur en te zwaard te verdelgen. Dat heeft blijvende
waarde, terwijl de waarde der entingen nog altijd proble-
matisch is, niet het minst om het gevaar van de verspreiding
der smetstof door de in te spuiten of ingespoten virulente
culturen. I)it blijven toch altijd gevaarlijke en //heimtückische"
medestrijders in onzen strijd tegen de pathogene bacteriën.

Naast goede controle en afdoende ontsmetting dient de
hygiëne een ernstig woord mede te spreken. Ik behoef

-ocr page 265-

daarop in een tijdschrift als dit niet nader in te gaan.

Met den wensch van den heer Wester om het met politic-
maatregelen tegen varkenspest maar eens te probeeren, ga
ik gaarne mede. Maar men probeere het goed, en stelle
zich niet tevreden met halve maatregelen, welke in de be-
strijding van besmettelijke veeziekten in het algemeen reeds
zooveel aanleiding tot ellende hebben gegeven.

Vooral in het veeartsenijkundig staatstoezicht geldt de
regel: wat men wil, moet men geheel willen. Uitvoerbare
en doeltreffende maatregelen, zeker, doch daarbij vooral ook
een ernstige wil en consequente toepassing. Geen palliatieven,
welke in den regel meer kwaad dan goed doen. Kwaad
doen zij vooral, omdat ze de gedachte doen ontstaan dat
de regeering het met de bestrijding niet zoo ernstig neemt.
Dit wordt door de veehouders al zeer spoedig met buiten-
gewone scherpzinnigheid opgemerkt. En, het is beter de
waarheid onder de oogen te zien dan haar te verbloemen;
zijn er ook geen veeartsen die gaarne een oog toeknijpen,
waar het de toepassing van de veeartsenij kundige wetten
geldt? Kan het veeartsenijkundig staatstoezicht niet dikwijls
tot zijn teleurstelling opmerken, dat op de vraag of in zekere
streek bijv. vlekziekte wel voorkomt, met een veelbeteeke-
nenden glimlach het antwoord wordt gegeven: «och, ja, er
gaan er wel enkele, maar die breken de beenen."

Laten wij toch zorgen, dat het veeartsenijkundig staats-
toezicht althans bij een eventueele bestrijding der varkens-
pest aan dergelijke teleurstellingen niet wordt blootgesteld.
Dc bepalingen voor vlekziekte zullen vermoedelijk ook voor
varkenspest toereikend zijn, mits aangevuld met de boven
door mij mede voor vlekziekte wenschelijk genoemde ver-
beterde controle en afdoende ontsmetting.

Groningen, Januari 1902.

-ocr page 266-

NOG IETS OVER EMBRYOTOMIE MET DE
KETTINGZAAG,

door

W. J. P A I M A N S.

Uit de betrekkelijk vele brieven en briefkaarten, bij mij
ingekomen naar aanleiding van mijn mededeeling over het
gebruik der kettingzaag bij de embryotomie, blijkt, dat een
kleine aanvulling daarvan wenschelijk is.

De briefschrijvers zullen mij ten goede houden, dat ik hun
langs dezen weg antwoord. De tijd ontbreekt mij om elk
afzonderlijk eenigszins uitvoerig te antwoorden en zoo is het
wellicht ook beter.

Zooals trouwens uit mijn mededeeling reeds volgt, wordt
het achterstel van bet kalf in zijn geheel, met huid en haar,
middendoor gezaagd; indien alleen het beenig bekken werd
doorgezaagd, zou de vereenvoudiging der einbryotoinie niet
groot zijn, integendeel.

Het doorzagen doe ik niet zelf en laat het niet dooréén
helper doen, maar door twee. Ik zie daarbij toe, dat de
touwtjes niet te ver uit elkaar worden gespreid en langs
de vagina en vulva der koe schaven; maar vooral let ik op,
dat de helper, die niet aan de beurt is dc zaag door te
trekken, toch het touwtje goed strak gespannen houdt.
Daardoor zal de zaag in dc goede richting blijven en niet
zoo gemakkelijk dwars komen en breken; bovendien worden
dan ook de zachte deelcn flink gespannen en gemakkelijk
doorgezaagd.

Wel kan ik me voorstellen, ofschoon ik het nooit heb
ondervonden, dat vruchtvliezen tusschen de zaag en het door
te zagen deel de goede werking zullen verhinderen. Bij het
aanleggen der zaag dient er dus op te worden gelet, dat er
zich geen vruchtvliezen tusschen bevinden. Toch zou ik

-ocr page 267-

denken dat, als de streken met de zaag lang genoeg worden
genomen, een klein stukje vlies niet veel zal hinderen; ten
minste een gedeelte van de zaag zal dan wel een begin van
insnijding maken en als de zaag goed gespannen wordt ge-
houden, zal, dunkt mij, de rest wel volgen.

Wil men echter meer dan eens pleizier hebben van zijn
kettingzaag, dan is natuurlijk een goed onderhoud, een
zorgvuldige verpleging daarvan noodig. Na elk gebruik
moet men denzelfden dag of hoogstens daags daarna een
kwartiertje besteden aan het nauwkeurig reinigen en in-
smeren. Na afwassching met lvsolwater zie ik schakel voor
schakel na, om mogelijk nog aanwezige haren en vezels te
verwijderen en te zien of alle schakels gemakkelijk bewegen.
Om de laatste sporen van onzuiverheid te verwijderen, neem
ik in elke hand een ring en haal de zaag eenige malen
door petroleum, doordat ik de handen in tegengestelde
richting op en neer beweeg, daarbij nog toeziende of alle
schakels wel goed bewegen. Om de zaag te smeren, haal
ik haar op dezelfde wijze eenige malen door paraffinum
liquidum.

Op deze wijze behandeld, is mijn zaag nog even lenig
als den eersten dag.

Mijn zaag werd geleverd door den heer Hauting-Bank
te Utrecht, liet is de kettingzaag van Persson, maar eenigs-
zins gewijzigd; in de eerste plaats is ze langer, maar boven-
dien is de rug wat dunner dan de zaagvlakte, waardoor
minder gevaar bestaat voor inklemming en voor zoover moge-
lijk zijn de schakels ook iets korter.

Os, Februari 11J02.

-ocr page 268-

Korte mededeelingen en referaten.

Kompendium tier Bacteriologie, von Dr. Paut, Jess. — Het
is mij bij intiemere kennismaking met dit boeksken, dat er bij
een vluchtig overzicht erg aantrekkelijk nitziet en daaraan waar-
schijnlijk de gunstige recensies te danken heeft, gebleken dat er
nog al wat fouten en onbetrouwbaarheden in voorkomen, zoodat
ik elk beginner in bacteriologie, die nog geen kaf van koren
kan onderscheiden, ten sterkste afraad het zich aan te schaffen.
Zulks zou teleurstelling baren.

H. G. van IIarrevelt,

ITiertubereulose. Gelegenheid hebbende vele tuberculeuse
runderen te onderzoeken, ben ik er toe gekomen met het oog op
de melkhygiëne de volgende regels vast te stellen:

1°. Tuberculose van de supramammaire lymphklieren (kortweg
«uierklier» genoemd) komt voor, zonder dat aan den uier door
betasten en insnijden tuberculose is te constateeren.

2°. Bij tuberculose van de uierklieren zijn deze lang niet
altijd voelbaar vergroot of verhard, zooals trouwens bij alle klieren
het geval kan zijn.

3°. Tuberculose van uier en uierklieren komt veel voor, ook
al is het tuberculose-proces op een andere plaats van het lichaam
streng locaal.

De tuberculeuse aandoening van de uierklieren zal in bijna
alle gevallen het gevolg zijn van uiertuberculose. Zoo goed als
zeker is dit zoo bij overigens zuiver locale tuberculose. Uit dit alles
volgt, dat tuberculose van den uier in zeer vele gevallen intra
vitam onmogelijk, post mortem nog slechts zeer gebrekkig kan
worden gediagnostiseerd. Op deze niet diagnostiseerbare uier-
tuberculose zullen ook wel de gevallen berusten, waarin men
tuberkelbacillen in de melk vond, terwijl men meende, dat geen
uiertuberculose aanwezig was.

Al bevindt men een dier tuberculeus, dan kan men volgens
het bovenstaande intra vitam toch niet met zekerheid uitmaken
of het al dan niet uiertuberculose heeft.

Wil men dus melk verkrijgen, welke zeker vrij is van tuber-

-ocr page 269-

keibacillen, dan dient men elk melkrund te tuberculineeren en elk
reageerend dier van de melkproductie uit te sluiten.

De vraag rijst bij deze consequentie, of het dan maar niet
beter is alle consamtie-melk
van overheidswege te doen pastmriseeren.

Voor de vleeschkeuring volgt nog uit het bovenstaande, dat
in alle gevallen van tuberculose de
uierklieren behooren te worden
onderzocht.
 H. G. van Harrevelt.

Over het onderkennen van paardenvleesch. — Wanneer
men een konijn gedurende drie weken, om den anderen dag
5 cc. gedefibriueerd paardenbloed intraperitoneaal inspuit, daarna
dit konijn doodt en het serum van het daarbij opgevangen bloed
scheidt, dan verkrijgt men een serum, waarvan enkele droppels,
gevoegd bij een weinig, met water geschud en daarna gefiltreerd
paardenbloed, na enkele minuten een duidelijk praecipitaat doen
ontstaan. Dit feit is gevonden bij het zoeken naar verschillende
specifieke anti-stoffen, experimenten waarop ik hier niet verder
zal ingaan. Het konijnenserum bevat hier een specifieke anti-
stof, tegenover een stof in het paardenbloed. Met andere bloed-
soorten vermengd, geeft het namelijk geen praecipitaat.

Mededeeling van een en ander werd gedaan door Dr. Jess
op een vergadering, terwijl hij er bijvoegde, dat deze eigen-
schap van het konijnenserum misschien ook op zou gaan
tegenover vleeschuittreksel. Men zou dan een waardevol dia-
gnosticum voor paardenvleesch hebben gevonden. Ik heb het
genoegen gehad na te gaan, in hoeverre die onderstelling zou
blijken waarheid te bevatten.

Een konijn werd om den anderen dag 5 — 7 cc. gedefibriueerd
(steriel opgevangen) paardenbloed intraperitoneaal ingespoten.
Na 23 dagen werd het dier gedood door een steriele glazen
canule onder antiseptische voorzorgsmaatregelen in de carotis te
brengen en het in een steriel kolfje te laten uitbloeden. Van
dit bloed werd na 48 uur het serum afgenomen, waarvau de
hoeveelheid niet meer dan \'20 cc. bedroeg. Een platinadraad-
oogje, gevuld met paardenbloed, werd in 5 cc. gedistilleerd
water afgespoeld, dit mengsel geschud en vervolgens gefiltreerd,
waarbij een volkomen heldere, kersroode vloeistof werd verkregen.
Hierbij 3 druppels van het konijnenserum gevoegd, ontstond er
in 10 minuten een duidelijk praecipitaat.

-ocr page 270-

Hetzelfde experiment gedaan met runder- en varkensbloed
beantwoordde volkomen aan de verwachting, d. w. z. geen prae-
cipitaat ontstond.

Nu werden gelijke hoeveelheden paarden-, rund- en varkens-
vleesch fijn gemalen, vermengd met gelijke quantiteiten koud,
gedistilleerd water. Nadat deze mengsels een uur hadden ge-
staan, werden ze gefiltreerd, waarbij heldere, fraai roode vloei-
stoffen werden verkregen.

5 cc. van elk der drie vloeistoffen werden vermengd met 3
droppels serum. Na 10 minuten was
in alle drie een neerslag
ontstaan.

Deze proeven werden met variaties der quantitatieve verhou-
dingen eenige malen herhaald, echter steeds met hetzelfde re-
sultaat.

De specifieke antistoffen zijn dus, althans op deze wijze, voor
de vleeschkeuring waardeloos.
 II. G. van Harrevelt.

Behandeling van otorrhoe. — In de Medicinische Wochenschrift
1901, n°. 10, wordt tegen otorrhoe de inspuiting van de volgende
mixtuur in de uitwendige gehoorgang aanbevolen: lip. kalii
jodati 1,0, tincturae jodii 10,0, alcohol absoluti, glycerini aa 15,0,
jodoformii 1,0. M. D. S. Uitwendig.

Men kan het probeeren, wanneer het inpoederen met oxydum
zinci en araylum, partcs aequales, niet tot bet gewenschte doel
leidt. W. C. S.

Tegen kloven in de handen, waaraan ook de veeartsen kunnen
lijden, wordt in bet
Journal de pharmacie el de chimie de volgende
zalf aanbevolen: mentholi 1,5, saloli, olei olivarum ana 2,0,
lanolini 40,0.
M. f. unguentum. W. C. S.

Middel tegen pediculi. — De oud-paardenarts E. Sie3ert
beveelt daartegen het volgende aan. Men neme petroleum en
lijnolie, gelijke deelen; goecl omgeschud en op een wollen lap
gegoten, worden de plaatsen daarmede flink ingewreven. Onge-
veer 3-maal is voldoende. Een dag na het laatste inwrijven wordt
het paard of de koe met groene zeep en warm water gewasschen.
(Berliner thierarztliche Wochenschrift, 16 Januari 1902.)

w. c. s.
17

-ocr page 271-

Ravenel, Een geval van foetale tuberculose. (Journal de
médecine vétérinaire,
Sept. 1899. Zeitschrift für Fleisch- und Milch-
hygiene,
October 1901.) — Een koe, welke aan tuberculose leed,
aborteerde in de zesde maand. In de lever van den foetus waren
twee tuberculeuse haardjes aanwezig. Door enting van caviae
werd de tuberculeuse natuur er van vastgesteld.

De uterus der koe was vrij van tuberculose; de foetale placentae
i werden niet onderzocht. v. H.

Een nieuwigheid op liet gebied van microscopie. — Dooi-
de firma
Zeiss in Jena is een apparaat, uitgevonden, door middel
waarvan ultra violette stralen in den microscoop worden geleid.
Hierdoor worden finesses in de praeparaten zichtbaar,
welke
anders voor ons oog verborgen blijven. Door dit apparaat zouden
vergrootingen tot 2050 practisch bruikbaar worden gemaakt.
(Berliner thierärztliche Wochenschrift, n°. 52, 1901.)

v. H.

Van Gehuchten en Nki.is, De histologische afwijkingen by
rabies van inensclien en dieren.
(Zittingsverslag van de Académie
royale de médecine de Belgique,
1900. Zeitschrift für Fleisch- und
Milchhygiene,
Augustus 1901.)—Terwijl onder normale verhoudingen
in de gangliën van hersen- eil ruggemergzenuwen eU in die van
den nervus sympathicus de zenuwcellen volumineus zijn, tegen
elkander aanliggen en de endotbelium-kapsel opvullen, zijn bij
rabies vele zenuwcellen verdwenen en door kleine ronde cellen
vervangen, welke min of meer duidelijk van hel omringende
weefsel zijn afgescheiden en cellenhoopjes vormen. De persistee-
rende zenuwcellen vertoonen verschillende afwijkingen in proto-
plasma en kern. Bij den hond en het, konijn waren deze afwij-
kingen meer geprononceerd in de hersengangliën dan in de
spinale gangliën. Het gevoeligst schijnen de vagusgangliën te zijn.

v. H.

Boosaardige (lokziekte in het Soemedangsche, door J. de Does.

( Veeartsmijkuhdige bladen voor Nederlandsch- Indië, deel 13.)— Onder
dezen titel verscheen een uitvoerige en interessante beschrijving
van een enzoötie in Soemedang, in drie rapporten aan den
directeur van het laboratorium voor pathologische anatomie en

-ocr page 272-

bacteriologie te Weltevreden, den beer J. de Haan, overgelegd.
Aangezien omtrent de aetiologie en de symptomatologie van deze
infectieziekte de meeningen vrji sterk uiteenloopen, mag dit
nauwkeurig clinisck, parasitologiscb en experimenteel onderzoek
als een te waardeeren bijdrage worden begroet. Aan die rapporten
zij liet volgende ontleend.

De schrijver begint met een vergelijking der ziekte met goed-
aardige dekziekte, horse-pox, bespreekt verder de onderzoekingen
van
Schneidek en Bufard, die meenen als oorzaak een trypano-
soma te hebben gevonden, welke zich zelfs in het circuleerende
bloed zou bevinden. Met nog een ziekte zou de dourine kunnen
worden verwisseld, namelijk met surra, doch ook hier bestaan
vele punten van verschil.

I let onderzoek loopt Over 42 paarden: .\'38 merriën en 4
hengsten. De schrijver geeft van elk dier zoo nauwkeurig mo-
gelijk het ziektebeeld; hij onderzocht het bloed op trypanosomen,
bepaalde bij enkele het soortelijk gewicht van het bloed en itiji-
ciëerde proefdieren. Bij enkele cadavers vond sectie plaats.

Uit het resumé der gevallen besluit hij tot het volgend.ziekte-
beeld. Het is mogelijk, dat de ziekte begint met lusteloosheid
en verminderden eetlust, soms neemt men als eerste symptoom
hoesten waar, bij vele bestaat eerst een hyperaemie van de con-
junctivae, later een muco-purulente secretie daarvan. Uit den
neus neemt men in sommige gevallen een geringe uitvloeiing
waar. Daarna treedt het genitaallijden op, dat zich bij de merrie
meestal zeer duidelijk uit door een zwelling der labiae vulvae,
welke zwelling somtijds over de geheele perineaalstreek, de bin-
nenvlakte der dijen, over den buik tot aan de borst is uitgebreid.
Ook de inwendige geslachtsdeelen zijn gezwollen, waardoor de
rima meestal wijd openstaat. De clitoris is vergroot tot den
omvang van een groote hazelnoot, de labiae minorae zijn even-
eens verdikt. Niet alleen is het submuqueuse weefsel oedemateus,
ook de mueosa is gebombeerd. Deze wordt doorschijnend, met
uitpuilingen van een drillige consistentie. Veelal bevinden zich
op het slijmvlies van labia en clitoris lichte erosies met een
harden, korroligen bodem. Dit speciaal in de onderste helft van
het vestibulum; de bovenhelft is meestal normaal, llit de vagina
bestaat een vloeiing van muco-puruleut secretum. Op de zwarte
genitaalhuid der labiae, om den anus, in de perineaalstreek en

-ocr page 273-

op den uier bevinden zich witte vlekjes, grooter en kleiner, aan
de randen somtijds samenvloeiend. Wat deze vlekjes zijn en hoe
ze ontstaan, zegt de schrijver niet; wel meent hij dat zij niet,
zooals
Nocard en Leclainchk beweren, afkomstig zijn van een
afschilfering der epidermis.

Bij mannelijke dieren treedt eerst een zwelling van de huid
van den koker en van de urethramonding op; in één geval zag
hij zwelling van caput, praeputium en scrotum, met ulcera op
den penis, gepaard met een muco-purulente uitvloeiing. Ook hier
zijn de witte vlekjes aanwezig.

Bij beide geslachten komt bijna altijd een oedemateuse zwelling
aan den buik voor, ter grootte van een rijksdaalder tot die van
een hand of meer, nu eens vlak vóór den uier of het scrotum,
dan weer verder verwijderd en in het midden of asymmetrisch
gelegen.

Typisch is verder het optreden van urticaria ter zijde op de
borstkas, op den schouder of op de kruisvlakte; zelden blijven
ze lang bestaan, doch nieuwe komen terug. In de lymphe dezer
urticae bevinden zich trypanosomen, in het omgevende bloed
weinig of geen. De trypanosomen bewonen hier dus meer
speciaal de lymphspleten; het circuleerende bloed is meestal vrij,
wat voor de differentiëel-diagnose van surra belangrijk is.

Het 3de stadium, dat zich kenmerkt door spinaallijden, parese,
zelfs paralyse van het achterstel, zonder opheffing van de sensi-
biliteit, kan letaal zijn. Bij de paralyse voegt zich decubitaal-
gangraen en gemakkelijk septicaemie, waardoor de dood volgt.

Wat de pathologisch-anatomische veranderingen betreft, deze
bepalen zich hoofdzakelijk tot het centraal zenuwstelsel. In de
ruggemergsholte bevindt zich veel vocht, van de lendenzwelling
af naar achteren, speciaal ook om den nervus ischiadicus een
drillige, oranjekleurige, veel vocht bevattende massa. Op ver-
scheidene plaatsen in het ruggemerg bestaat verweeking; de
X-vormige figuur gaat verloren.

Het dier is uiet anaernisch; de bepalingen van het soortelijk
gewicht, door
de Does menigvuldig gedaan, geven geen recht
daartoe te besluiten.

Wat het onderzoek naar trypanosomen betreft, slechts twee-
maal konden in het bloed uit de huid der gezwollen genitaliën
enkele parasieten worden gevonden. In de lymphe der urticaria

-ocr page 274-

waren zij nog in geringe mate voorhanden. Bij de entdieren konden
de trypauosomen niet worden aangetoond. Over het algemeen
leverden de entingen geen bevredigend resultaat op. Bij geen
der proefdieren kon de parasiet worden gevonden; doodelijk blijkt
de smetstof te zijn voor konijnen. Bij honden viel het moeie-
lijk een oordeel te vellen, daar meestal een anchylostomen-invasie
plaats vond.

Breedvoerig bespreekt de schrijver de punten van overeen-
komst en verschil met surra; eveneens het verschil tusschen de
Soemedangsche dekziekte en de dourine van
Schneider. en Bufard,
Nocarü en Leclainche, Friedberger en Fröhner. De eerste
was bepaald goedaardig te noemen. Volgens
de Does gaat het
niet aan de Soemedangsche dekziekte geheel te identificeeren
met de epi- en enzoötieën van Europa en elders; hij oppert de
meening, dat de verschillen misschien in een verminderde viru-
lentie der parasieten kunnen zijn gelegen. Al wil hij alle
brengen onder de verzamelnamen: boosaardige dekziekte, mal de
coït, Besckiilseuche, toch meent hij naast de dourine van vroegere
schrijvers een Soemedangsche dekziekte te moeten plaatsen.

Dl-. H. J. van der ScHROEFF.

Septichaemia haeniorrhagica in Tjibaroesa, door Dr. G.
Grijns. (Veeartsenijkundige bladen voor Nederlandsch-Indië, deel
XIV, a/levering
1 en 2.) — Onder bovenstaanden titel muakt
de schrijver melding van een ziekte onder karbouwen, in 1899
in het district Tjibaroesa waargenomen. Behalve algemeene op-
merkingen omvat, zijn mededeeling voornamelijk een beschrijving
van vier secties.

Niet zonder reden publiceert hij zijn waarnemingen. De
diagnose toch kan geen moeielijkheden opleveren, het bloed-
onderzoek geeft steeds de welbekende, ovoïde bipolaire bacterie,
en ook deze septichaemie wijkt in niets af van de vroegere epi-
en enzoötieën, welke door
Bolmnoer als „Wild- und Rinder-
seuche" beschreven zijn (en welke
Hueppe onder den algemeenen
naam van septichaemia haeniorrhagica heett gebracht. Ref.),
maar de schrijver vond 1°. bij twee foetus dezelfde pathologisch-
anatomische verschijnselen als bij de moederdieren, en 2°. een
zeer eigenaardige verspreiding van de ziekte.

De foetus vertoont eveneens multiple bloedingen in spieren,

-ocr page 275-

onder het slijmvlies van trachea en larynx, subpleuraal en onder
het pericardium, verder pleuritis en pericarditis serosa met lichte
adhaesies, benevens verschijnselen van pneumonie.

Wat de verspreiding betreft, deze vindt niet in dezelfde stal-
ling plaats, maar strekt zich dikwijls over ver uit elkaar gelegen
kralen uit. De infectie schijnt dus niet door contact van het
eene dier op het andere over te gaan.

Hetzelfde bad reeds von Bongartz in de Berliner thierarzt-
liche Wochensclmft
1891, blz. 348, opgemerkt: „Eine Ueber-
triigung von Thier zu Thier war in keiuem Falie nach zu weisen;
die meisten Stallungen verloren uur ein Stück." Hetzelfde be-
richten
IIubenet en Fischer.

Grijns zag verder, dat enkele kudden runderen, welke op
dezelfde weidegronden werden geweid, gespaard bleven. Toch
zijn koeien niet immuun, zooals blijkt uit de epizoötie van 1893
en de entproeven van
van Eecke.

Karbouwen hebben de gewoonte in kleine modderpoelen te
gaan liggen en zich met slijk te bedekken; dit doen runderen
niet. Zou deze gewoonte een bron van infectie kunnen zijn?
Verder is het niet onwaarschijnlijk, dat de bloedzuigende insecten
voor karbouwen en runderen verschillen.

De sectieverslagen kunnen ongeveer eensluidend worden genoemd
met liet reeds bekende pathologisch-anatomisch gedeelte der
„Wild- und Rinderseuche"; ook de entingen op duiven en konijnen
geven de gewone resultaten.

Een verwarring met de „Biifïelsenche" of barbone van Metaxa,
later door Oreste en Armanni nauwkeurig bestudeerd, mag
wel mogelijk worden geacht; ook hier weer hetzelfde micro-
organisme. Bij deze infectieziekte mag de prognose, naar de
meening van referent, sedert de prophylactische entingen van
Oreste en Armanni met een op duiven verzwakt virus met
succes bekroond zijn, gunstiger worden genoemd.

Dl\'- H. J. van 1)er SciIROEFF.

Kleine bijdragen tot de pathologische anatomie van het
paard, door Dr. C. D. Ouwehand. (Veeartsenij kundige bladen
voor Nederlandscli-Indië, deel XIV, aflevering 1 en
2.) —■
1. Sarcosporidiën. Mocht het voorkomen dezer spierparasieten
bij karbouwen en runderen vrij algemeen ziju, bij Indische
paarden

-ocr page 276-

waren zij nog niet aangetoond. Van drie dezer dieren gelukte het
den schrijver in een stukje spier sarcosporidiën te ontdekken.
In Europa is hun voorkomen niet zeldzaam; hun aantal in de
tong kan zoo groot ziju en tot zulk een interstitiëele myositis
en parenchymateuse aandoening aanleiding geven, dat een ver-
warring met «houttong» mogelijk is. (Kef.) De waargenomen
parasieten brengt de schrijver tot bet genus Miescheria; de sar-
cosporidiën bij paarden in Europa gevonden, zouden volgens
Njsumann waarschijnlijk behooren tot de soort sarcocystis
tenella.

Zeker behooren beide tot de familie Miescheriden, aangezien
zij binnen het sarcolemma der dwars gestreepte spierprimitief-
bundels zijn gelegen; het verschil in de beide geslachten ligt
slechts in de mindere of meerdere dikte van de cuticula der
sarcosporidiëncysten, maar terecht, meenen wij met den schrijver,
is aan zulk een klein verschil in geslacht niet veel waarde
te hechten. Merkwaardig is het verschil in kleuring der sikkel-
vormige lichaampjes van de groote en de kleine cysten. Bij de
eerste nemen de sikkelvormige lichamen geen haematoxyline of
aluin-cochenille van
Unna op, slechts een rond plekje in het
midden, dat zich als een kern voordoet; bij de laatste neemt het
lichaampje kleurstof op en wordt de kern niet getingeerd.

Een geval van melanoom. — Dr. Ouwehand meent met een
geval van melano-carcinooin te doen te hebben bij een schimmel,
welke melanomen had om den anus, onder den staart, in de
parotis en de lymphklieren, terwijl subpleuraal een knikkergroote,
bleeke, vaste knobbel, van een gelobden bouw voorkwam. Men
denkt zich deze tumoren ontstaande uit sarcomen, en het pigment
afkomstig van de chromatophoren of gepigmenteerde bindweefsel-
cellen, welke de sarcoomcellen gaan vergezellen. De donkere kleur
vindt haar ontstaan in ronde, hoekige, spoelvormige en vertakte
cel\'.en, welke met geelbruine pigmentkorrels zijn gevuld. In
alveolairsarcomen kunnen ook de groote celnesten pigment bevatten
en niet alleen het stronia. Gaarne zou ik nu de vraag willen stellen,
hebben we hier werkelijk met een melano-carcinooin te doen V
Noch uit de beschrijving van het microscopische praeparaat,
noch uit de afbeelding (fig. 6 en 7) is mij dit duidelijk gebleken.
Eerder zou men geneigd zijn te concludeeren tot een mela-
notisch alveolairsarcoom van de huid. De splitsing wordt lastig;

-ocr page 277-

toch dunkt mij een duidelijk onderscheid te bestaan tusschen de
structuur van dezen tumor en den alveolairen bonw van het
carcinoma simplex, met zijn celnesten van een acineus of tubuleus
type, gebet in een bindweefselachtig stroma, dat bloedvaten bevat.
De duidelijke afscheiding tusschen parenchym en stroma vindt
men ook in het alveolairsarcoom terug. Wat de metastasevorming
betreft, deze is bij sarcomen eveneens sterk ontwikkeld en speciaal
bij melanosarcomen. Naar den habitus dunkt het mij zeer bezwaar-
lijk een oordeel te vellen omtrent den aard van het gezwel.

Wat den knobbel onder de longpleura betreft, welke geen
pigment bevatte, zijn ontstaan door metastase is, zooals schrijver
zelf zegt, niet aan te toonen, al moge het waarschijnlijker zijn
dan een geïsoleerd voorkomen. Was [
Jnna\'s leer, waar de naevi
pigmentosi voor verdwaalde epitheliumnesten worden gehouden,
juist, dan zou het melanoom zeker meestal van carcinomateusen
aard zijn. De meer algemeene opvatting volgende en de naevi
als hypertrophische lymphangiomen beschouwend, treedt het begrip
sarcoom op den voorgrond.

Over wormfibromen. — Onder bovenstaanden titel beschrijft
Dr.
Ouwehand twee wormfibromen, gezeteld aan de mediale zijde
van het linker en de laterale zijde van het rechter metatarsaal
gewricht bij een paard. Beide tumoren, welke aan fibromen
deden denken, gaven op doorsnede gele plekjes te zien, waaruit
een geel propje kon worden gedrukt, dat een wormpje bevatte.
De breedte dezer cylindrische wormen was 0,05 tot 0,06 niM.,
de lengte wegens bet gekronkeld beloop moeielijk te bepalen.
Zij lagen namelijk onregelmatig gekronkeld in kapsels. De
schrijver meent geen gelijkenis te kunnen vinden tusschen deze
wormfibromen en de circumscripte bindweefselknobbels in het
onderhuidsche weefsel, veroorzaakt door spiroptera reticulata, s.
spiroptera cincinnata, s. onchocera reticulata. De parasieten
boden te groote verschillen aan; reden waarom de schrijver
meent, dat verschillende wormen tot het ontstaan van fibromen
bij het paard aanleiding kunnen geven.

Dr. H. J. van der Schroeit.

-ocr page 278-

NOTULEN der buitengewone 418te Algemeene ver-
gadering, gehouden te Utrecht in het Gebouw voor
Kunsten en Wetenschappen, den 20sten April 1901.

Aanwezig zijn alle leden van het Hoofdbestuur. De afdeelingen
zijn door bun respectieve afgevaardigden vertegenwoordigd, als :

Friesland door den beer H. V eenstra met 11 st.

Gelderland-Overijsel ,, „ „ A. A. Overbeek ,, 14 ,,

Utrecht „ „ ,, M. G. de Bruin ., 9 „

Zuid-Holland „ ,, ,, Th. G. van Rijssel ,, 6 „

Nieuw-Zuid-Holland ,, ,, ,, J. F. Laméris „ 33 ,,

Noord-Holland ,, ,, ,, J. Wester ,, 14 „

Noord-Brabant-Limburg „ ,, ,, J. C. van Looveren ,, 7 „

Zeeland ,, ,, ,, Jac. Z. Risch „ 10 „

samen 104 st.

Voorts zijn nog 30 leden van de verschillende afdeelingen
aanwezig.

De voorzitter heette de leden welkom, die door hun aanwezig-
beid op deze buitengewone vergadering blijk gaven van hun
belangstelling in de quaestie, welke hier zou worden behandeld.
Hij wijst er op, dat het onderwerp waarover de beraadslagingen
zullen loopen, zeer belangrijk is, vooral uit een veterinair oog-
punt. Evenwel niet alleen een veeartsenijkundig belang is hier
in het spel. Iedereen interesseert zich tegenwoordig voor deze
ziekte, ook de medici, de landbouwers en voorts het geheele
beschaafde publiek hebben er belang bij en spreken er over.

Spreker zegt uitvoerige discussiën te verwachten; hij waar-
schuwt echter tegen voorbarigheid. Hij zal ieder in de gelegen-
heid stellen vrij en onbewimpeld zijn opinie te zeggen, maar
verzoekt persoonlijke belangen hierbij buiten het geding te laten,
en zooveel mogelijk kortheid te betrachten en afdwalingen op
zijpaden te vermijden.

Met den wenscli dat het werk goede vruchten zal afwerpen,
deze vergadering tot een goed resultaat zal leiden en er toe
zal bijdragen dat de wet tot stand komt, verklaart bij de ver-
gadering voor geopend.

De lieer Kroes, afgevaardigde voor Gelderland-Overijsel,

-ocr page 279-

deelt mede dat liij, tot zijn groot leedwezen niet voorzien is van
zijn mandaat, daar hij verzuimde dit bij zich te nemen, üe
voorzitter zegt dan bezwaar te moeten maken hem als afgevaar-
digde te beschouwen.

De heer Kroes verzocht hem als zoodanig toch toe te laten,
belovende het mandaat direct na zijn tehuiskomst aan het
Hoofdbestuur te zullen toezenden. De voorzitter wenscht het
gevoelen van de vergadering in deze quaestie te kennen en
vraagt of er bezwaar bestaat den heer
Kroes als afgevaardigde
te laten fungeeren ? De groote meerderheid der aanwezigen
verklaart zich hier tegen, 16 stemmen vóór, zoodat de heer
Kroes zijn opdracht niet kon vervullen.

De voorzitter stelt voor eerst algemeene beraadslagingen te
houden en dan het wetsontwerp artikelsgewijze aan de bespre-
kingen te onderwerpen. Dienovereenkomstig wordt besloten.

Het eerst geeft hij het woord aan den heer Laméris, afge-
vaardigde van Nieuw-Zuid-Holland, de afdeeling welke den stoot
tot deze vergadering heeft gegeven.

De heer Laméris zegt dat reeds vroeger op een vergadering
der afdeeling de vraag of het niet weuschelijk kon zijn, dat de
Maatschappij baar oordeel over het wetsontwerp zou uitspreken,
was ter sprake gebracht. Aanvankelijk achtte de afdeeling dit
niet noodig omdat men, onder erkenning van het vele goede
dat in het ontwerp was neergelegd, hiermede mee kon gaan.
Wel was er op gewezen dat men gaarne eenige leemten zou
zien aangevuld, namelijk het toezicht op de melk en de melk-
producten, waarmede in het ontwerp geen rekening is ge-
houden.

Nu evenwel het ontwerp op zoo irrationeele wijze is aange-
vallen door de commissie uit het Landbouwcomité, heeft de
afdeeling gemeend dat het niet alleen nuttig, maar ook noodig
was, dat de Maatschappij haar oordeel uitspreke, en heeft zij daarom
het Hoofdbestuur verzocht hiervoor een Algemeene vergadering
te beleggen. Zij deed dit te meer, omdat iu de staatscommissie
ter\'voorbereiding van het ontwerp zoogenaamd deskundige laud-
bouwmaunen zitting hadden, die een goeden naam op landbouw-
gebied hebben. Leden van de staatscommissie hadden ook zitting
in de commissie van het Landbouwcomité, waardoor het rapport
tegen het wetsontwerp is opgesteld. Zij hebben ook hun aan-

-ocr page 280-

liaug, en aan hun advies wordt waarde gehecht. Dit kon moge-
lijk de wet in gevaar brengen en het ligt op onzen weg, zegt
spreker, te trachten dit gevaar af te wenden.

Hij vestigt de aandacht op enkele punten in bet bedoelde
rapport, welke tegen het ontwerp zijn gericht. De tubercu-
linatieproei kan falen, zegt de commissie, dit heeft de ervaring
in Friesland opgedaan, geleerd; zijn er onderzoekingsmethoden
die nooit falen? Ook bij de bestrijding der longziekte is ge-
faald, maar toch is zij bestreden. Dat de tuberculineproef niet
in alle gevallen opgaat en soms miswijzingen\'geeft, is niet te
ontkennen, maar dit is geen reden om haar niet toe te passen.
De grondslagen der wet zijn goed.

De commissie wenscht de tuberculinatie toe te vertrouwen
aan niet-veeartsen. Dit acht spreker een zeer gevaarlijke op-
vatting. De commissie zegt wel: de operatie is eenvoudig,
maar dit is meer schijn dan werkelijkheid.

Bovendien behoort tot de tuberculinatie meer dan de eenvou-
dige operatie, het inspuiten der stof. Het onderzoek der te
tuberculineeren dieren vereischt meer dan de kennis van een
gezond dier. De operateur dient afwijkingen in de temperatuur
te kunnen verklaren of de oorzaak hiervan na te gaan. Ook
moet hij zich rekenschap kunnen geven van slechts geringe
ziekelijke afwijkingen. Dit alles behoort tot de competentie van
de veeartsen en niet van leeken,"en daarom is het noodzakelijk
dat de tuberculinatie door veeartsen wordt verricht.

Dat er runderen kunnen zijn welke eerst niet reageeren en
dit later wel doen of omgekeerd, is zeer natuurlijk, maar hieruit
is toch niet af te leiden dat de tuberculineproef niet deugt, zooals
de commissie meent dit te mogen doen.

De commissie acht afzondering niet mogelijk. Dit acht spreker
ook een veel te ver gaande uitspraak. Goede afzondering zal
zeker bezwaren met zich brengen, maar met eenigen goeden wil
en medewerking zal die niet onmogelijk blijken te zijn. Die
quaestie zal langzamerhand door de practijk als van zelve worden
opgelost.

De bepaling van afzondering dient in de wet te worden behouden.

Dit zijn, zegt spreker, in het algemeen de opmerkingen, welke
ik betreffende het rapport der commissie van het Landbouw-
comité wenschte te maken.

-ocr page 281-

Het wetsontwerp werd door de afdeeling, behoudens enkele
reeds genoemde aanvullingen, zeer aannemelijk geacht.

Met een woord van dank aan bet Hoofdbestuur, dat het
voorstel van zijn afdeeling welwillend aangenomen en tot uit-
voering gebracht heeft, eindigt spreker zijn betoog.

De heer de Bruin, afgevaardigde van Utrecht, spreekt namens
die afdeeling de afkeuring uit over het rapport der commissie
van het Landbouwcomité, als berustende niet op goeden grond-
slag en op goed inzicht in de zaken.

De heer Westgr zegt, dat de afdeeling Noord-Holland zich
niet alleen wenschte te bepalen tot de bestrijding van het rap-
port, maar ook de wet wenscht te verdedigen en hij daartoe
straks bij de behandeling van punt
b van het voorstel gelegen-
heid zal vinden.

De heer Veemstra (Friesland) zegt, dat zijn afdeeling er zich
over heeft verbaasd dat de commissie uit bet Landbouwcomité
er toe is kunnen komen een zoodanig rapport uit te brengen en
dit hoofdzakelijk heeft gebaseerd op de tuberculinatie in Friesland,
welke van nul en geener waarde is. Het geheele rapport beeft
een zeer ongunstigen indruk gemaakt.

De voorzitter vraagt den heer Veenstra of hij ook fouten in
de tuberculinatie in Friesland verricht, kan aanwijzen?

De heer Veenstra antwoordt, dat de afdeeling geen waarde
hecht aan de tuberculinatie in Friesland, omdat de heer
van den
Bosch
, die hiermede is belast, toen bij begon niet eens op de
hoogte was van het opnemen van de temperatuur en het ge-
bruik van den raaximaal-thermometer. Voorts omdat hij zich
liet assisteeren door een boerenknecht en dezen ook de tempe-
ratuur liet controleeren; zelfs heeft hij vernomen dat een boer
of een knecht de inspuitingen verrichtte.

De voorzitter vraagt den heer Veenstra of het hem ook bekend
is dat de heer
van den Bosch een physisch onderzoek instelde?

De heer Veenstra zegt dit niet te weten en merkt nog op, dat
de Friesche veeartsen over het geheel weinig van de bijzonderheden
der tuberculinatiën kennen, daar deze geheel buiten hen om zijn
verricht.

De heer dis Jong vraagt aan den lieer Veenstra of hij ook
kan zeggen op welke tijden de temperatuur wordt opgenomen?

De heer Veenstra zegt dit niet te weten.

-ocr page 282-

De heer Markus deelt zijn ervaring mede over het bezoek dat
hij bracht aan het bestuur van het Friesche rundveestamboek, met
het oog om te worden belast met de tuberculinaties. Wat betreft
de tuberculinaties had de secretaris van dit stamboek het volgend
systeem ontwikkeld.

Tegen 1 uur namiddag begin van temperatuursopneming in
een stal van 40 a 60 runderen, einde 6 uur namiddag. Van
6—8 uur injiciëeren. De veearts overnacht bij den veehouder,
om \'s morgens vroeg te kunnen aanvangen met het opnemen
van de temperatuur, dat om 11 uur zou geëindigd zijn, dus 15
uur na de laatste injectie.

De heer Markus maakte de opmerking, dat er geen gelegen-
heid was een physisch onderzoek te verrichten en de termijn van
temperatuursopneming te kort was; hij heeft het bestuur in over-
weging gegeven de injecties over 2 X 24 uur te verdeelen. Daar het
bestuur niet genegen was hierop in te gaan, heeft de heer
Markus
bedankt op de gestelde conditiën de tuberculinaties te verrichten.

De secretaris van het stamboek, de heer van Konijnenburg, zeide
gedurende het gesprek dat het hoofddoel der tuberculinatie was
den stand der tuberculose onder het Friesche vee te leeren
kennen, maar tevens werd de bestrijding der ziekte beoogd.

De voorzitter zegt den heer Markus dank voor zijn mededeeling.

De heer de Jong zegt uit officiëele bron te weten dat de
temperatuur in Friesland niet wordt opgenomen zooals het
behoort, en dit is al een groote fout.

De heer Keimers spreekt zijn verwondering uit over de onwe-
tendheid van de Friesche veeartsen omtrent de tuberculinatie,
welke toch zeker bij vele cliënten zal zijn verricht. Voorts zegt hij
naar aanleiding van het door den heer
Markus geschetste systeem,
dat de heer
van den Bosch dit ook niet toepast; hij stelt dezen
heer voor als een kundig en ervaren man. Wat de heer
de .Tong
heeft gezegd omtrent liet opnemen der temperatuur is waar,
evenwel wordt de huid van ieder dier ter plaatse van de injectie
gedesinfecteerd.

De heer van den Boscii, zegt de heer Keimers, onderzoekt steeds
den veestapel, wel is waar niet physisch, doch hij acht hem wel
in staat de zieke dieren te onderkennen. Zieke dieren worden door
hem niet getuberculineerd; ongeveer 3 pet. van de runderen zijn
daarom van de proef uitgesloten.

-ocr page 283-

De voorzitter vraagt den heer Reimers uit welke bron hij zijn
mededeelingen heeft geput, of hij die aan het concept-rapport
over de tuberculinatie heeft ontleend, dan wel aan persoonlijke
niededeeling van den heer
van oen Boscii ?

De heer de Jong vraagt den heer Reimers hoe het mogelijk
is dat de voorzitter van het Friesche ruudveestaniboek vóór
twee maanden de resultaten van de temperatuursopuemingen en
de tuberculinaties nog niet kende en hem irrationeele opgaven
heeft verstrekt? Voorts merkt spreker op, dat de commissie uit
het Landbouwcomité zich beroept op resultaten welke thans nog
niet bekend zijn. Wij moeten niet te veel waarde hechten aan
haar rapport, dat hij een cacographie noemt.

De heer Markus zegt naar aanleiding van hetgeen door den heer
Reimers is aangevoerd, dat het door hem gegeven schema in 1808
was opgemaakt en het bestuur van het Friesche rundveestamboek
na zijn weigering tot andere gedachten is gekomen, een andere
regeling heeft gemaakt en de hulp van den heer
van den Bosch heeft
ingeroepen. De heer
van den Bosch moge een kundig man zijn, aan zijn
onderkenning van ziekteu weuscht hij niet veel waarde te hechten.

I)e heer IIengevei.d zegt met genoegen van den heer Reimers
te hebben gehoord, dat het wetsontwerp in de goede richting
gaat. Hieruit blijkt ook tot zijn genoegen, dat de heer
Reimers
niet geheel medegaat met de rapporten van den heer van den Bosch.
Ware het bestuur van het rundveestamboek direct meteen veearts be-
gonnen en had het zijn rapport niet zoolang achterwege gehouden, dan
zouden we waarschijnlijk een geheel ander inzicht hebben gekregen.

De heer Reimers zegt, dat de heer van den Bosch zelf zijn leed-
wezen heeft te kennen gegeven dat zijn kennis te kort schoot en
hij wenschte veearts te zijn met het oog op de tuberculinatie.

De heer Laméris merkt op, dat de heer van den Bosch dan
beter had gedaan de taak niet op zich te nemen.

De heer Reimers zegt, dat de heer van den Bosch deze ver-
gadering had willen bezoeken, maar dat hij hem dit plan heeft
afgeraden. Hij onderschrijft gaarne de woorden van den heer
de
.Tong,
die het rapport van de commissie een cacographie noemt.

Omtrent de tuberculinaties iti Friesland deelt hij nog mede,
dat GO pet. der bij de eerste proef reageerende runderen bij de
hertuberculinatie niet hebben gereageerd.

O O

De voorzitter merkt naar aanleiding van deze mededeeling op,

-ocr page 284-

dat dit resultaat bijzonder\'de aandacht verdient en trekt hierbij
de conclusie dat de hertuberculinatie niet goed is verricht. Het
in Friesland waargenomen cijfer van niet-reageerende dieren is
een unicum, Ergens anders is door geen der autoriteiten, die
zich met tuberculiuatie hebben bezig gebonden, een zoo hoog
cijfer waargenomeu.

De heer Reimers stemt toe dat dit booge cijfer duister is en
ons te denken geeft, vooral wat betreft de aanleiding er toe.

De heer Hoefnagel betreurt het dat de heer Reimers den heer
van dkn Bosch beeft geadviseerd niet op deze vergadering te
komen. Wij zouden hem toch fatsoenlijk hebben ontvangen.

De voorzitter wenscht de algemeene besprekingen te staken
en over te gaan tot de behandeling van de wet en opent hier-
over de discussiën.

De heer Wester, afgevaardigde van Noord-Holland, deelt
mede dat hij de opdracht heeft de volgende motie aan het oor-
deel der vergadering te onderwerpen :

i, Do buitengewone Algemeene vergadering van de Maatschappij
ter bevordering der veeartsenijkunde in Nederland, gehouden te
Utrecht op 20 April 1901,

Schenkt haarrgeheele adhaesie aan de wijze waarop dc regee-
ring overeenkomstig de in het desbetreffende, door haar ingediende
wetsontwerp aangegeven bepalingen, de tuberculose onder bet
rundvee wenscht te bestrijden;

Vereeuigt zich \'namelijk met de in bedoeld wetsontwerp omschre-
ven hoofdmaatregelen (aangifte, afzondering en afmaking van
clinisch zieke dieren, enz.), alsmede met de voorgestelde regeling
betreffende de uitvoering en handhaving dier maatregelen".

o o o

En daaraan dit voorstel toe te voegen:

,,De vergadering geeft aan een uit haar midden te benoemen
commissie, bestaande uit twee leden van het Hoofdbestuur en
de aanwezige afgevaardigden der bijzondere afdeelingen de op-
dracht om de bovenvermelde beslissing, afdoende toegelicht in
een zaakrijk doch] beknopt] rapport, door tusschenkomst van bet
Hoofdbestuur ter kennis ] te ! brengen van de regeering en der
leden van de beide Kamers van de Staten-Generaal".

De heer Wester deelde voorts nog mede, dat in de afdeelings-
vergadering het rapport van het Landbouwcomité was beproken
en dit, als zijnde ongelukkig gesteld, op verschillende punten

-ocr page 285-

niet waar, ten sterkste was afgekeurd. De critiek op dit rap-
port, opgenomen in het
Weekblad voor Zuivelbereiding van 19
April 11., was eerst door spreker ter plaatsing toegezonden aan
de redactie van het
Nederlandsch Landbouwweekblad, doch deze
had geweigerd dit stuk op te nemen. l)e afdeeling heeft zich
met hetgeen door den heer
Wester is geschreven homogeen
verklaard.

Wat betreft punt c van het voorstel Nieuw-Zuid-Holland,
meende de afdeeling dat niet veel klem moest worden gelegd
op het woord niet-veeartsen, om den schijn te vermijden dat
de veeartsen hiermede de belangen van hun positie zouden
beoogen.

Behandeling der artikelen.

Art. 1. De voorzitter heeft bezwaar tegen de verplichte aan-
gifte, in dit artikel voorgeschreven. Hij zou die verplichting
willen doen vervallen, omdat het in vele, ja de meeste gevallen
hoogst moeielijk zal zijn het juridisch bewijs te leveren, dat de
eigenaar, houder of hoeder heeft moeten vermoeden dat een dier
aan tuberculose lijdende was, en de kans dat een gerechtelijke
vervolging door een veroordeeling zal worden gevolgd zeer klein
is. Hij zou de aangifte vrij willen laten en het daarheen willen
leiden, dat de veehouders er van zelf\' toe komen om aangifte te
doen, evenals dit in België het geval is. In dat land is de aan-
gifte niet verplichtend en toch wordt er zeer veei aangifte ge-
daan. Nog zeer onlangs is hem dit gebleken bij een bezoek
aan een bevriend collega in Luik. Van de veehouders kan niet
worden gevergd, dat zij de ziekte tijdig zullen onderkennen en
als zij gerechtelijk worden vervolgd zonder veroordeeling, zal dit
schade doen aan de richtige toepassing van de wet in haar
geheel.

De heer Hengeveld meent, dat de heer Thomassen te pessi-
mistisch is. Als de aangifte niet verplichtend wordt gesteld,
kan ook niet worden opgetreden in die gevallen waar dit werke-
lijk noodig en de kans op een vervolging met succes zeer groot
is. De veehouder behoeft de ziekte niet te constateeren, doch
slechts te vermoeden; spreker meent dat veehouders, die eenmaal
tuberculeuse dieren hebben gehad, de ziekte wel genoegzaam
kennen om haar bestaan te vermoeden. Voor een onrechtvaar-
dige vervolging zorgt de rechter wel. Twijfelt een veehouder,

-ocr page 286-

dan kan hij veeartsenijkundige hulp inroepen, hij is dan van de
verantwoording af. Voor de goede uitvoering van de wet acht
hij het voorschrift van verplichte aangifte noodzakelijk. Ook
andere thans reeds in de wet genoemde ziekten kunnen niet
door de veehouders worden geconstateerd, maar slechts vermoed,
en hiervan worden toch ruimschoots aangiften gedaan. Op grond
van deze overwegingen meent spreker ten sterkste te moeten
aanraden de verplichte aangifte onaangeroerd te laten.

De voorzitter zegt dat de vergelijking met andere besmettelijke
ziekten niet opgaat, daar deze wel te onderkennen zijn. De
heer
Hengeveld voert hiertegen aan, dat bijv. schurft en milt-
vuur ook niet altijd zonder microscopisch onderzoek kunnen
worden geconstateerd.

De heeren van Rijssel en Eggink meenen dat de veehouders
zeer goed weten wat tuberculose is en wel in staat zijn aan-
gifte te doen.

De heer de Jong maakt de opmerking dat het woord redelijker-
wijze
wel kon vervallen.

De heer Westhr verdedigt nog nader de onveranderde redactie
van artikel 1, er op wijzende dat de geheele bedoeling der wet
is een aanvang te maken met de bestrijding der ziekte en dit
geleidelijker wijze te doen. De bedoeling van het ODtwerp is
niet met gestrengheid op te treden en uit dien hoofde is er ook
geen bezwaar de verplichte aangifte te handhaven.

Het kon noodig zijn dat wel een gerechtelijke vervolging wordt
ingesteld en dat dit ook met goed succes geschiedt. Als bijv.
een veehouder reeds meer ziektegevallen heeft gehad, dan kan
redelijkerwijze worden aangenomen, dat hij de ziekte heeft kunneu
vermoeden als een koe eenige clinische verschijnselen vertoont.
Waarom, zoo vraagt hij, zou hij dan niet verplicht zijn aangifte
te doen ? Hij acht de geheele formuleering van artikel 1 noodig
en nuttig voor de toepassing van de wet. Aan het goed beleid
van de met de uitvoering belaste ambtenaren zal moeten worden
overgelaten, hoe in bepaalde gevallen moet worden opgetreden.

De heer Ovekbeek was er eerst voor redelijkerwijze te doen
vervallen, maar hij meent nu om dezelfde redenen als door den
heer W
ester zijn aangevoerd, dat het goed is dit artikel onver-
anderd te laten.

De heer Lamékis zegt dat redelijkerwijze wel zou kunnen

-ocr page 287-

vervallen, maar wenscht de verplichte aangifte te behouden.

De beer Reimers geeft, op grond dat dit artikel voldoende is
besproken, in overweging de discussiën hierover te sluiten.

Bij de stemming verklaart de meerderheid zich voor bet on-
veranderd behoud van dit artikel. Alleen de voorzitter verklaart
zicli vóór de door hem voorgestelde wijziging.

De artikelen 2 en 3 geven geen aanleiding tot besprekingen.

Omtrent artikel 4 maakt de beer Overbeek namens Gelder-
land-O verijsel de opmerking, dat de woorden „zoo mogelijk"
aanleiding zouden kunnen geven tot verwarring en bet daarom
gewenscht is aan den burgemeester bij wien de aangifte geschiedt,
de beslissing omtrent de afzondering over te laten, in afwachting
van het onderzoek door den adjunct-inspecteur.

De heer Hengeveed zegt dat de woorden „zoo mogelijk"
moeten blijven bestaan. Is afzondering mogelijk, dan doet de
veehouder dit, is zij onmogelijk, dan moet zij van zelf achterwege
blijven.

De heer Overbeek meent dat het beter is de beslissing om-
trent de mogelijkheid der afzondering aan den burgemeester
over te laten, maar wenscht, hierover geen stemming. Dit artikel
wordt verder niet bestreden.

Artikel 5 geeft den heer de Jong aanleiding op te merken
dat de wenschelijkheid va7i het noemen van clinische verschijn-
selen van tuberculose in het voorloopig verslag is uitgesproken.
Hij acht die opnoeming niet mogelijk en ook van geen waarde
voor niet-deskundigen, en geeft in overweging hierop in het
rapport te wijzen. De vergadering sluit zich daarbij aan.

Artikel 6. De heer Vlaskamp vraagt of het de bedoeling is
dat alle runderen van een eigenaar moeten worden getuberculineerd,
ook al zijn die niet op een boerderij aanwezig. Hij meent dat
dit uit de woorden „zijne runderen" niet duidelijk blijkt.

Verschillende leden geven als hun gevoelen te kenuen, dat de
bedoeling is dat alle runderen op een boerderij aanwezig, moeten
worden getuberculineerd.

De voorzitter merkt op dat men voorzichtig moet zijn met de
tuberculinatie in stallen waar niet behoorlijk kan worden afge-
zonderd. De goede reputatie van de tuberculinatie dienen wij
hoog te houden en die zou gevaar kunnen loopen als de eerst
niet reageerende dieren aan besmetting worden blootgesteld en

-ocr page 288-

dan later bij de hertuberculi natie wel reageeeren. De heer
W
ester zegt dat wij hier te lande in gunstiger conditie zullen
verkeereu dan in Denemarken, als de wet tot stand komt, daar
dan hier niet alleen de dieren lijdende aan uiertuberculose, zoo-
als in Denemarken, maar alle clinisch zieke dieren zullen worden
afgemaakt.

Naar aanleiding van artikel 10 vraagt de heer de Jong of
ook landbouwbelangen kunnen worden besproken? Daar hiertegen
geen bezwaar bestaat, wijst de lieer
dr Jong er op, dat dit
artikel de veehouders belangrijke nadeelen kan bezorgen. Wat
toch zal een veehouder moeten doen met een fokstier of met koeien
welke bij voor de voortteling wil gebruiken, als deze dieren
afgezonderd moeten worden gehouden. Hij heeft hierbij het oog
op toestanden, zooals die in Zuid-Holland en ook elders bestaan.
De z.g.n. padstiereri zullen bijv. geen dienst meer kunnen doen.
Het komt hem voor dat dit te ver gaat en te ingrijpend is in
de belangen van de veehouders. Deze zullen het nadeel hiervan
te meer ondervinden, als het modelfokdieren zijn, welke toch zoo
maar niet buiten gebruik kunnen worden gesteld. Het komt hem
noodzakelijk voor dat te dien opzichte afwijking van de bepalingen
van dit artikel mogelijk wordt gemaakt. Een aanraking van
korten duur van niet clinisch zieke dieren zal toch wel geen
infectie ten gevolge hebben. Ware dit zoo, dan moeten de be-
strijdingsmiddelen in de practijk zeker falen.

De heer Westkh vraagt den heer nu Jong hoe liij over erfe-
lijkheid der dispositie denkt? Het is zeer wel mogelijk dat een
gereageerd hebbende stier, welke geen clinische verschijnselen
vertoont, geen infectie van koeien veroorzaakt, maar als hij
tuberculeus is, kan hij de dispositie op de nakomelingen doen
overgaan. Spreker acht dit gevaar niet denkbeeldig.

De heer de Jong zegt, naar hetgeen hij hiervan gezien
heeft, weinig waarde aan de overerving van de dispositie te
hechten.

De heer Hkngevkld meent, dat aan de uitvoering van het
denkbeeld des heereii
de Jong veel bezwaren zouden zijn ver-
bonden; hij zou liet gevaarlijk achten dien weg op te gaan. In
het eene geval zou misschien een afwijking kunnen worden toe-
gestaan, in het andere echter niet en dit zou de taak van de
adjunct-inspecteurs zeer bemoeielijken.

-ocr page 289-

De lieer Wester deelt nog mede dat de tuberculinatie van
fokstieren in Noord-Holland geen tegenkanting vindt.

De lieer Veenstra geeft te kennen dat in Friesland het bezwaar
door den heer
de Jong geschetst, ook is geopperd.

De heer Lubberink zegt, dat in Drente de koeien de helft van
het jaar op stal staan en dan biedt een stier z. i. wel gevaar.

De heer de Jong maakt nog de opmerking dat de afzondering
in weiden gemakkelijker zal zijn dan in stallen.

( Wordt vervolgd.)

Staatsbegrooting 1902.

Ter aanvulling van hetgeen op blz. 137 en 191 omtrent de
begrooticg is gezegd, wordt aan de officiëele stukken alsnog het
volgende ontleend.

Aan het afdeelingsverslag. Eenige leden komen op tegen de
wijze, waarop de regeering de schapenschurft bestrijdt. Deze
ziekte heeft weinig te beteekenen en geneest bij zorgvuldige
behandeling spoedig. Zij veroorzaakt groote schade aan de wol,
maar schijnt de gezondheid der schapen niet te benadeelen. De
streuge maatregelen, welke van regeeringswege tegen deze ziekte
worden genomen, werden niet gerechtvaardigd geacht. Zij geven
groot ongerief en berokkenen den schapenhouders veel schade.
Men verzoekt daarom dat strenge maatregelen voortaan achter-
wege zouden blijven.

Art. 217. Terwijf de Rijks veeartsenijschool vroeger ook in het
buitenland als een uitstekende inrichting bekend was, meenden
enkele leden dat zij niet meer op de hoogte van den tijd is. Op
reorganisatie werd daarom aangedrongen. Andere leden ver-
klaarden deze klacht met bevreemding vernomen te hebben. Hun
was niets bekend, wat een ongunstig oordeel over de school zou
kunnen rechtvaardigen.

Art. 221. Gevraagd werd, op welke wijze de aankoop van
veulens voor het hengstveulendepot te Bergen-op-Zoom geschiedt
en hoe de reis- en verblijfkosten geregeld zijn van hen, die met
den aankoop van veulens in het buitenland worden belast.

-ocr page 290-

Memorie van antwoord.

Met betrekking tot de bestrijding van sehapenschurft blijft
het veeartsenijkundig staatstoezicht geheel binnen den kring der
wettelijk geoorloofde middelen. Het is den ondergeteekende dan
ook niet duidelijk, welke feiten tot het uitspreken der klacht
hebben geleid. Wanneer de schapenhouders ongerief en schade
ondervinden, hebben zij het grooteudeels aan eigen nalatigheid
te wijten. De opmerking toch, dat de ziekte bij zorgvuldige
behandeling spoedig geneest, is, in den regel althans, juist. Zeer
vaak evenwel laat die zorgvuldigheid van de zijde der schapen-
houders veel te wenschen over; waar dit laatste het geval is,
grijpt de ziekte snel om zich heen, veroorzaakt de aandoening
aanzienlijk wolverlies en belemmering in den groei en geeft zij
ten slotte, in strijd met de in het Voorloopig verslag uitge-
sproken meening, aanleiding tot een algeheele uitputting, welke
met den dood eindigt.

Art. 217. Al moge, zooals uit de nadere toelichting bij art.
218 zal blijken, de toestand der leermiddelen van :s Rijks
veeartsenijschool niet in alle opzichten aan de te stellen eischen
beantwoorden, bestaat er toch, naar het oordeel van den onder-
geteekende, geen aanleiding voor het minder gunstig oordeel,
hetwelk door enkele leden over de inrichting werd uitgesproken.
Wanneer reorganisatie van het veeartsenijkundig onderwijs hem
noodig mocht blijken, zal do ondergeteekende niet nalaten daartoe
het vereischte te doen, evenzeer als hij thans reeds, blijkens de
nota van wijziging, termen heelt gevonden voor de aanvrage van
een buitengewoon subsidie voor onderwijs -materieel, ten einde de
school op de hoogte van haar tijd te doen blijven.

Het is nader wenschelijk gebleken voor ieder van de onder-
deelen
b en c van dit artikel alsnog f 600 meer uit te trekken.
De verhooging van onderdeel
b dient om tot de aanstelling van
een beambte bij de heelkundige afdeeling te kunnen overgaan,
terwijl de vermeerdering van onderdeel
c mogelijk zal maken de
benoeming van een bediende in de afdeeling van den leeraar in
de geneeskundige vakken en cliniek a f 9 per week.

Beide verhoogiugen hangen met elkander samen en zijn voor
een deel het gevolg van de omstandigheid, dat de nieuwe lokalen,
welke voor de clinische leeraren ingericht zijn of eerlang zullen
worden, aanmerkelijk grooteren omvang hebben dan de vroegere,

-ocr page 291-

en, terwijl zij tot dusver aaneengesloten waren, thans zeer ver-
spreid zijn komen te liggen.

Art. 218. In aansluiting aan hetgeen bij het vorig artikel
reeds werd opgemerkt, heeft nadere overweging er toe geleid het
onderdeel
a alsnog te verhoogen met f4000 als eersten termijn
van een uitgaaf van ten hoogste f12000, ter voorziening in
onderwijsbehoeften, welke uitgaaf over drie jaar ware te ver-
deelen. De aanvrage heeft tweeërlei aanleiding.

In de eerste plaats nadert de verbouwing der vroeger voor het
internaat dienende vertrekken haar voltooiing, zullen de meeste
leeraren weldra nieuwe lokalen verkrijgen en komen de drie
clinisehe docenten eindelijk ieder in het bezit van een bescheiden
laboratorium. Voor de inrichting daarvan is een toelage in eens
noodig, want aangezien die leeraren tot nu toe van een werk-
plaats verstoken waren, is er nagenoeg geen inventaris voorhanden.

In de tweede plaats is aan \'s Rijks veeartsenijschool veel wat
aanvulling vereischt. De hulpmiddelen, in het bijzonder voor de
clinieken, zijn in de laatste jaren niet noemenswaard toegenomen
en tal van toestellen en inrichtingen, welke men elders dagelijks
gebruikt, worden hier niet aangetroffen.

Van al hetgeen tegenwoordig aan andere veeartsenijscholen
aanwezig is, in verband met de nieuwere onderzoekingen en de
hulpmiddelen voor de clinische diagnostiek, wordt in de cliniek
van \'s Rijks veeartsenijschool het meeste gemist. Zoo heeft meri
geen gelegenheid tot aseptisch opereeren en ontbreken beweeg-
bare operatietafels. Evenmin is do iu het buitenland met veel
succes gebruikte travail-bascule aanwezig.

Ten einde zich bij het doen van natuurkundige proeven van
de zon onafhankelijk te maken, is aanschaffing wensehelijk van
een projectietoestel met eleetrische booglamp, verband houdende
met de hieronder te bespreken accu mulatoren batterij.

De physische chemie is een nieuwe richting iu de scheikunde,
welke in de laatste tien jaar een groote beteekenis heeft ver-
kregen. Met die richting moet het onderwijs rekening houden;
toestellen voor de demonstratie ontbreken grootendeels.

Reeds lang heeft zich in de afdeeling physiologie en ziekte-
kunde de behoefte doen gevoelen aan de beschikking over elee-
triciteit, zoowel tot voortbrenging van electrisch licht als tot
opwekking van een langdurig en tevens regelmatig werkende

-ocr page 292-

beweegkracht. Hiertoe is de aanschaffing van een accumulatoren-
batterij een vereischte. Ook voor het onderwijs in natuurkunde
zal van die inrichting een nuttig gebruik gemaakt kunnen wor-
den. Mede is de aanschaffing noodig van utensiliën voor het
onderzoek van melk, boter en voeder, alsmede voor het verrich-
ten van toxicologische analysen.

De zoölogische verzameling ten slotte voldoet op den duin-
niet meer aan de behoeften van het onderwijs. De praeparaten
zijn meerendeels oud geworden, de skeletten en opgezette dieren
hebben door den tijd veel geleden, kortom het geheel wordt
minder bruikbaar. Verbetering van deze collectie is hoogst
wenschelijk.

Art. 221. De aankoop van veulens ten behoeve van \'s Rijks
hengstveulendepot te Bergen-op-Zoom geschiedt zoowel in het
binnen- als buitenland ondershands door een daartoe jaarlijks
bij Koninklijk besluit te benoemen commissie van vier personen.

Ingevolge het bepaalde in artikel 2 van het Koninklijk besluit
van 5 Januari 1884 (Stbl. n°. 4), behooren de leden voor de
vergoeding voor reis- en verblijfkosten tot de tweede klasse; in
den vreemde genieten zij alzoo te dezer zake restitutie van de
werkelijk uitgegeven vracht voor de gebezigde vervoermiddelen,
benevens f 10.— per etmaal.

Nadere overweging heeft den ondergeteekende er toe geleid
dit artikel alsnog met f2050.-- - te vermeerderen en mitsdien te
brengen op f133280.— Deze verhooging wordt aangevraagd
voor ruimere toelagen aan het personeel van \'s Rijks hengst-
veulendepot te Bergen-op-Zoom en is bet noodzakelijk gevolg
van de wijziging, welke de aard van bet verplegend personeel in
den laatsteu tijd heeft moeten ondergaan. Tot voor enkele
maanden werd het geheele bij bet depot werkzame personeel
verstrekt door het wapen der bereden artillerie, dat daartoe met
machtiging van den Minister van Oorlog, door den inspecteur
der artillerie beschikbaar werd gesteld. Bedoelde militairen, die
deels wisselden, deels blijvend bij het depot gedetacheerd waren,
ontvingen ieder behalve de gewone soldij, komende ten laste van
het Departement van Oorlog, een toelage voor rekening van
het Departement van Binnenlandsche Zaken.

De Minister van Oorlog heeft evenwel in den loop van den
laatsteu winter beslist, dat de belangen van den krijgsdienst

-ocr page 293-

bestendiging van dezen toestand niet gedoogden. De militaire
autoriteiten waren van gevoelen dat zoowel de vrijwilligers als de
tot de eerste oefening ingelijfde miliciens door een detacheering
te Bergen-op-Zoom te langen tijd aan de oefeningen werden
onttrokken en voorts dat, met het oog op het incompleet aan
personeel bij de korpsen, tegen zoodanige detaclieering in het
belang van de oefeningen bezwaar bestond. Vandaar dat het
noodig werd op andere wijze in het vereischte personeel, voor
zoover zulks niet tot het kader behoorde, te voorzien. Teneinde
zooveel mogelijk het militair karakter van het depot te behouden,
is daarop besloten pogingen aan te wenden om, bij voorkeur van
de bereden wapenen afkomstige miliciens, die genegen zijn krach-
tens art. 112 der militiewet, vrijwillig onder de wapenen te
blijven, bij het depot werkzaam te stellen. Voor zooveel men
daarin niet mocht slagen, zouden burgers, liefst gewezen mili-
tairen, in dienst worden genomen. Een en ander leidt tot ver-
meerdering van uitgaven.

Met het oog op de kosten zal tot het aanstellen van burger-
personeel niet clan bij de uiterste noodzakelijkheid worden over-
gegaan ; voorzichtigheidshalve is het echter geraden bij de raming
van dezen post op de mogelijkheid daarvan bedacht te wezen.

Uit de nota van wijzigingen.

Art. 217. Jaarwedden en verdere belooningen van den
directeur, de leeraren, ambtenaren, bedienden en arbeiders aan
\'s Rijks veeartsenijschool, mitsgaders schrijfloon en, wordt
verhoogd
met f1200.— en dus gebracht op f 55200.—

Art. \'218. Subsidiën voor de verzamelingen en andere in-
richtingen van onderwijs aan \'s Itijks veeartsenijschool, kosten we-
gens het uitoefenen van de buitencliniek, vau aanbouw, onderhoud
en aankoop van meubelen en gereedschappen, vuur, water en
licht; aankoop en voeding van dieren ; administratieve en verdere
uitgaven, wordt
verhoogd met f 4000.— en dus gebracht op
f40200.—

Art. 221. Subsidiën en andere uitgaven ten behoeve van
de verbetering van de Nederlaudsche paardenrassen. wordt,
verhoogd
met f2050,— en dus gebracht op f133280,—.

Uit het verslag.

De commissie ziet niet voorbij, dat het den Minister onmo-
gelijk is geweest deze wijzigingen, voor zoover zii de afdeeling

-ocr page 294-

Landbouw betreffen, vroeger in te dienen, omdat hij overleg
wenschte te plegen met den nieuw opgetreden directeur-generaal,
maar zij meent, dat tegen eenig uitstel van beslissing geen over-
wegend bezwaar kan bestaan. Een voorstel tot aanvulling der
begrooting kan immers binnen enkele weken bij de Kamer zijn
ingediend. Zij wenscht den Minister daarom in overweging te
geven de voorgestelde wijzigingen, met name die betreffende de
artikelen 200, 201, 207, 209, 214, 217, 218, 221, 231, 232,
234 en 239, alsmede die tot invoeging van een nieuw artikel
203
bis, alsnog terug te nemen.

Aan de toelichting tot de nota van wijziging.

Aan het in het Eindverslag gedane voorstel om de wijzigingen
van eenige artikelen terug te nemen, is de ondergeteekende bereid
gevolg te geven, voor zooveel betreft de
artikelen 209,214, 217,
218, 221, 231 gedeeltelijk, 232, 234 en 239.

Uit de beraadslaging.

De heer van Asch van Wijck (Ede): Mijnheer de voorzitter!
Het zij mij vergund bij deze afdeeling enkele opmerkingen in het
midden te brengen.

Met genoegen heb ik vernomen, dat de regeering spoedig
hoopt in te dienen een ontwerp tot regeling der landbouw-
vertegenwoordiging, waarop door mij in deze Kamer vroeger
reeds werd aangedrongen bij de regeering.

Wat betreft de bestrijding der tuberculose bij het vee heeft
de regeering verklaard, dat zij het gevoelen van de voor deze
aangelegenheid ingestelde staatscommissie over het ingetrokken
wetsontwerp tot regeling dezer zaak eerst wil vernemen naar
aanleiding van het verhandelde op het dezen zomer gehouden
tuberculose-congres, alvorens een beslissing te nemen hoe of er
mede zal gehandeld worden. Ik kan mij daarbij neerleggen, maar
dring er toch bij de regeering op aan, dat zij niet te lang
wachte met het nemen van maatregelen ; de ziekte woedt voort,
hoe langer men wacht met in te grijpen, des te moeielijker en
kostbaarder zal de bestrijding worden.

Indien echter het dezer dagen verspreide bericht juist is,
dat prof.
Behring te Stockholm verklaard heeft, dat de moge-
lijkheid der immuniseering van het vee tegen tuberculose
moet geacht worden bewezen te zijn, en het blijken mocht, dat
deze immuniseering werkelijk kan geschieden, zou de strijd

-ocr page 295-

tegen de tuberculose waarschijnlijk zeer vergemakkelijkt worden.

Antwoord van den minister.

De geachte afgevaardigde uit Ede heeft een viertal onderwerpen
aangeroerd. In de eerste plaats beeft hij eenigen aandrang uit-
geoefend op een spoedige weder indiening van de wet op de
tuberculose. Ik kan hem te dien aanzien geen toezegging doen,
want, gelijk in de Memorie vau antwoord is gezegd, is dit
onderwerp nog in studie bij de commissie ad hoe, naar aanlei-
ding vau de dezen zomer op het tuberculose-congres te Londen
gehouden besprekingen.

De beer de Marez Oijens, Minister van Waterstaat, Handel
en Nijverheid:
Mijnheer de voorzitter! Den geachten afgevaar-
digde uit Reden kan ik de geruststellende verzekering geven,
dat het in mijn voornemen ligt de verhoogingen, welke op verzoek
van de Commissie van rapporteurs zijn teruggenomen, bij sup-
pletoire begrooting weder aanhangig te maken.

De onderartikelen 215 tot en met 239 worden achtereen-
volgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.

Voorloopig verslag der Commissie van rapporteurs.

(Eerste Kamer.)

Rijks veeartsenijschool. Men vroeg of het deu Minister
nu reeds gebleken is (zie Memorie van antwoord Tweede Kamer,
blz. 40), dat reorganisatie van het veeartsenijkundig onderwijs
noodig is? Naar het oordeel van verschillende leden was een
reorganisatie inderdaad wenschelijk, daar het onderwijs bij dat in
het buitenland achterstaat.

Rijks hengstveulen depot. Voor de opmerkingen be-
treffende de wijze van aankoop van veulens ten behoeve vau het
Rijks hengstveulendepot te Bergen-op-Zoom, waartegen bezwaren
bestonden, werd verwezen naar het voorloopig verslag betreffende
hoofdstuk VIII dezer begrootiug.

(In bedoeld hoofdstuk vindt men het volgende: Een lid merkte
een streven op ten einde te komen tot een staatsstoeterij onder
militair toezicht. Hij achtte het een fout, dat de leiding van
bet depot uitsluitend in handen is van officieren. Deze mengen
zich in zaken van landbouw, welke hieronder lijden. De paar-
denfokkerij gaat hier te lande achteruit. Ook de uitvoer ver-

-ocr page 296-

mindert, in liet bijzonder naar Frankrijk. Aanbesteding van
de levering van paarden zou, naar de meening van dat lid, ge-
wenscht zijn. Onderliandsche aankoop, als tlians geschiedt, van
Iersche paarden verdient geen aanbeveling. Men verkrijgt thans
paarden van verschillende qualiteit.

Van andere zijde werd tegen dit betoog opgekomen. Waai-
de landbouw vraagt voor de levering van paarden in aanmerking
te komen en zelfs subsidie ontvangt, moet deze niet klagen over
het toezicht, dat wordt uitgeoefend. Men gaf echter toe, dat
aankoop van buitenlandsche veulens voor het depot te Bergen-
op-Zoom niet strookt met den aard der instelling. Men wenschte
w-el met de proef\' door te gaan, al erkende men, dat de kosten
telken jare hooger worden. Men was er van overtuigd, dat, in-
dien de voorstellers van het amendement, waarvan deze uitgaaf
een uitvloeisel is, zulks indertijd hadden kunnen vermoeden, zij
het nooit zouden hebben ingediend, doch liever het geld zouden
hebben zien bestemmen voor den aankoop van buitenlandsche
hengsten, om die op verschillende plaatsen van het land te
stationneeren).

In de Memorie van antwoord, hoofdstuk VIII, leest men : Rijks
hengstveulendepot. Het is den ondergeteekeude niet bekend dat
het streven zou bestaan om door het Rijkshengstveulendepot te
komen tot een staatsstoeterij.

Hij doet daarbij beleefdelijk opmerken dat het Rijks hengst-
veuleudepot, geheel ressorteert onder het Departement van Water-
staat, Handel en Nijverheid en dat het Departement van Oorlog
bij die inrichting niet betrokken is. Hieraan wordt niet te kort
gedaan door het feit, dat een officier werd aangewezen om als
directeur van het depot op te treden en dat eeuig ondergeschikt
militair personeel tot dusver beschikbaar werd gesteld om daarbij
dienst te doen. Het ligt echter in het voornemen deze militairen
geleidelijk door burgerpersoneel te vervangen.

Uit de ter zake bij het Departement van Oorlog ingekomen
verslagen valt niet af te leiden dat de paardenfokkerij hier te
lande achteruit gaat; zelfs schijnen die verslagen op een zij het
ook zeer geleidelijke verbetering, althans in enkele gedeelten des
lands te duiden.

Het ligt niet in de bedoeling van oridergeteekende om terug
te keeren tot het vroeger gevolgd stelsel van aanbesteding der

-ocr page 297-

levering van paarden ten behoeve van het leger. De bij de thans
gevolgde wijze van aankoop uit Ierland verkregen paarden vol-
doen zeer goed.

De Memorie van antwoord, hoofdstuk IX bevat:

Rijks veeartsenijschool. Omtrent reorganisatie van
het veeartsenijkundig onderwijs kan de ondergeteekende voor het
oogenblik nog geen toezegging doen.

Rijks hengstveulendepot. Met verwijzing naar hetgeen
in de Memorie van antwoord op het Voorloopig verslag van
de l*to Kamer der Staten-Generaal van het YIlIste hoofdstuk der
staatsbegrooting voor het loopend dienstjaar wordt medegedeeld,
zij het den ondergeteekende vergund aangaande den aankoop
van veulens in het buitenland ten behoeve van het Rijks hengst-
veulendepot nog het volgende op te merken.

Door nu en dan eenige veulens in den vreemde aan te koopen
(van alle sedert de oprichting van het depot aangeschafte veulens
zijn slechts ongeveer 17.5 pet. uit het buitenland betrokken),
wordt volstrekt niet gehandeld in strijd met de van meet af
gekoesterde bedoeling, om het depot een leerschool te doen zijn
met betrekking tot de opvoeding van het jonge dier en om
tevens aan de paardenfokkers in Nederland op min kostbare
wijze goed mannelijk fokmateriaal te bezorgen. Trouwens per-
sonen, bekend als uitnemende paardenfokkers, hebben steeds
krachtig bij de regeering op aanschaffing in den vreemde aan-
gedrongen.

Mededeelingen van het Hoofdbestuur.

De heer W. Folmer, lid der afdeeling Groningen-Drente heeft
overschrijving bij de afdeeling Nieuw-Zuid-Holland aangevraagd.

Het lid G. C. Duval Verwey van de afdeeling Zeeland is,
te rekenen van 1 Januari 1902, bij de afdeeling Noord-Holland
overgegaan.

De leden der Algemeene afdeeling J. Vlaskamp te Eibergen
en
J. H. Rutgers te Zetten zijn, mot ingang van 1 Januari
1902, overgegaan bij de afdeeling Gelderland-Overijsel.

-ocr page 298-

Personalia.

Verplaatst: H. J. van Nederveen van Serooskerke (W.) naar
Middelburg; C. M.
van Rooijen, met 1 April 1902, van Ooster-
wolde naar Idaarderadeel.

De standplaats van den veearts K. Bergsma is Weidum en
niet Wierdum.

De paardenarts 3de klasse\' J. C. Numans wordt voor den tijd
van vijf jaar gedetacheerd bij het leger in Nederlandsck-Indië.

Het verlof naar Oost-Indië van den paardenarts 3de klasse J.
van Zijverden is met drie maanden verlengd.

De gouvernementsveearts J. C. P. Sohns is te Rembang geplaatst.

De gouvernementsveearts H. A. \'t Hoen zal in het laatst van
Maart weder naar Indië vertrekken.

Aan den cursus in bacteriologie aan \'s Rijks hospitaal te
Utrecht wordt deel genomen door de veeartsen: A. A.
Over-
3eek te Steenwijk en H. Remmklts te Vlaardingen.

Bij beschikking van den Minister van Koloniën van 21
Februari 1902, Litt. B. n°. 4, is Dr. H.
J. van der Sohroeff,
assistent aan \'s Rijks Veeartsenijschool, ter beschikking gesteld
van den gouverneur van Suriname, om na aankomst aldaar te
worden benoemd tot gouvernementsveearts, teveus keurmeester
van het beestiaal in die kolonie en directeur van het abattoir
te Paramaribo.

Boekbeoordeeling.

Prof. Dr. E. FRöHNER, Chirurgische Diagnostik der Krank
heiten des Pferdes. Mit 27 Abbildungen. Stuttgart, F\'.
ENKE 1902. Preis geh. 3 Mark.

Op verzoek van zijn leerlingen heeft Fröhner de propaedeu-
tische voordrachten, welke hij jaarlijks in de chirurgische cliniek
te Berlijn hield, in boekvorm uitgegeven. Daardoor zijn deze voor
een grooter aantal weetgierigen toegankelijk geworden; niet alleen
voor de aanstaande beoefenaren der veeartsenijkundige chirurgie
buiten Duitschland\'s hoofdstad, maar ook voor alle praktizeerende
veeartsen, die hun geest in zake chirurgisch onderzoek eens
willen opfrisschen. Daartoe leent het boekje zich alleszins. Voor-

-ocr page 299-

eerst is liet prettig gedrukt, met groote Latijnsche letter, ge-
spatieerd op die plaatsen, welke in het bijzonder de aandacht
verdienen, met vette letter waar een nieuw hoofdstuk of een
nieuwe paragraaf aanvangt. Dan is de tekst in concreten vorm
geschreven, zonder onnoodigen omhaal van woorden, en toch
zonder in telegrammen-stijl te vervallen. En eindelijk — en dit
niet het minst — wordt bet gedrukte telkens opgehelderd door
fraaie afbeeldingen, waarvan vele ge\'lieel nieuw, voor deze uitgaaf
geteekend zijn.

Na een korte inleiding worden de onderzoekingsmethoden afge-
handeld, namelijk: anamnese, signalement, inspectie, palpatie, son-
deeren, percussie en auscultatie, mensuratie, microscopisch onder-
zoek, diagnostische operaties en het onderzoek met
liöntgem-stralen.

Daarop volgt de bijzondere chirurgische diagnostiek, als: het
onderzoek der oogen (eenvoudige beschouwing, focale verlichting,
onderzoek met den oogspiegel, de palpatie, het visus-onderzoek
en de diagnostische geneesmiddelen), dat der neusholte, van de
mondholte, van den hals en de thorax, het onderzoek op kreu-
pelheid, van den schouder, bet carpaalgewricbt, de buigpezen,
den koot, de kroon en den hoef (inspectie, palpatie, percussie
en mensuratie van den hoef, de arteriepols, diagnostische hoef-
operaties en microscopisch onderzoek).

Hierna volgt een beschrijving van liet onderzoek der achter-
hand, van de kniestreek en het spronggewricht, terwijl het
onderzoek van het achterlijf, van het rectum, de geslaclits- en
nrinewerktuigen het geheel besluit.

Dit alles is in 136 bladzijden, spatiëus gedrukt, afgehandeld
en toch kan men niet zeggen dat het werk, voor het doel,
niet volledig genoeg is. Natuurlijk blijft het in het algemeen
aan de oppervlakte; van propaedeutische voordrachten mag niet
anders worden verwacht.

Het boekje is waard, ook wegens zijn geringen prijs, om in
veler handen te komen; terecht merkt
Fröhner op, dat het
evenzoo voor ouderen nuttig kan zijn, al ware het enkel van-
wege de diagnostische cocaïne-injecties, de RöNTGEN-stralen en
het voor de forensische praktijk zoo belangrijke hoofdstuk over
oogonderzoek.

Ik twijfel niet of het zal, evenals alle andere werken van
Fröhner, zijn weg wel vinden. W. C. Schimmel.

-ocr page 300-

Nieuw uitgekomen boeken.

A. Lang, Lehrbuch der vergleichenden Anatomie der wirbellosen Thiere.
Zweite, umgearbeitete Auflage. Zweite Lieferung : Protozoa. Mit 259
Abbildungen. Jena, GL
Fischer 1901.

ür. F. Doflein, Die Protozoen als Parasiten und Krankheitserreger. Nach
biologischen Gesichtspunkten dargestellt. Mit
220 Abbildungen im Text.
Jena,
G. Fischer 1901, Preis brosch. 7 Mark, geb. 8 Mark.

J. Schmidt und F. Weiss, Die Bactérien, naturhistorische Grundlage für
das bacteriologische Studium. Ueber 400 Seiten mit 205 Figuren. Jena,
G.
Fischer 1902. Preis 7 Mark.

Barthel, Bakteriologie des Meiereiwesens. Aus dem Schwedischen übersetzt.
Mit 13 Abbildungen. Leipzig, M.
Heinsius Nachfolger 1901. Preis 2,50 Mk.

Prof. Dr. Dam mann. Die Gesundheitspflege der landwirtschaftlichen Haus-
säugethiere.
Dritte, neu bearbeitete Auflage. 873 Seiten mit 20 Farbon-
drucktafoln und 74\' Textabbildungen. Berlin, P.
Parey 1902. Preis 15 Mark.

Prof. L. Hoffmann, Specielle Pferdezucht. Zugleich eine Lanze für dio Zucht
des schworen Pferdes. Ueber 300 Seiten Octav. Leipzig, It.
Carl
Schmidt
& Co. 1902. Preis 7 Mark.

Prof. Dr. G. Müller, Thierärztliche Receptir-und Dispensirkuncle. Zweite,
völlig nou bearbeitote Auflage. Ueber 300 Seiten Klein-Octav. Berlin,
P. Parey 1901. Preis 5,50 Mark.

Prof. Dr. E. Frohner, Chirurgische Diagnostik der Krankheiten des Pferdes.
140 Seiton, mit 27 Abbildungen. Stuttgart, F. Encke 1902.

Dr. R. Ledermann, Fettsecretion der Schweissdrüsen an den Hinterpfoten
der Katze.
Sondorabdruck aus dem Archiv für Dermatologie. Wien und
Leipzig» W.
Braumüller 1901.

Prof. Dr. W. Dieckerhoff, Gerichtliche Thierarzneikunde. Dritte verbesserte
und vermehrte Auflage. Borlin, lt.
Schoetz 1901. Preis gob. 25 Mark.

Prof. Dr. Johne, Der Trichinenschauer. 7te Auflage. Berlin, P. Parey 1902.

Kehher, Die Frage der humansten Schlachtmethode. Heidelberg, Heidel-
berger Vorlagsanstalt 1901.

Veröffentlichungen aus den Jahr es-Veterinär-Berichten der beamteten Thier-
ärzte Preussens für das Jahr 1900.
Zusammengestellt im Auftrago des
Vorsitzenden der technischen Deputation für das Vetorinärwesen, von
Bermbach, Dopartementsthierarzt und Hülfsarbeiter im Ministerium für
Landwirtschaft etc. Erster Theil. 94 Seiton mit 24 Tafeln. Berlin,
P.
Parey.

Dr. Hensgkn, Leitfaden für Desinfectoren. Anleitung zur Vorniclitung und
Beseitigung der Ansteckungstofl\'e. Berlin,
Richard Schoetz 1902. Preis
M
1,50.

Ed. Jacky, Traité du signalement des animaux domestiques. Nomencla-
ture descriptive des expressions employées dans le signalement. 73 p.
Lausanne,
Payot et Cie 1902. Prix fr. 1,50.

Ad. Guénon, L\'Ame du Cheval. Un vol. de 411 pages, orné de 60 illustrations.
Châlons-sur-Marno, Imprimerie de l\'Union républicaine.

Prof. A. Pizon, Anatomie et physiologie animales. Un vol. de 571 pages,
avec 500 figures dans lo texte, dont 55 tirées on couleurs. Paris, O.
D
oin 1901.

Prof. A. Pizon, Anatomie et physiologie végétales. Un vol. gr. in-8o de 422
pages, avec 601 figures dans lo texte. Paris,
O. Doin 1902.

Dr. D. A. de Jong, Expériences comparatives sur l\'action pathogène pour
les animaux, notamment pour ceux de l\'espèce bovine des bacilles tuber-
culeux provenant du boeuf et de l\'homme.
(Extrait de la Semaine Médi-
cale
du 15 janvier 1902.) Paris, Imprimerie de la Semaine Médicale 1902,

-ocr page 301-

Ë. van Gkndt, Verduurzamen van levensmiddelen en in verband daarmede
beschouwingen over de slachtmethodos van huisdieren. Met 47 afbeel-
dingen. Leiden, Firma
C. Kooykf.r 1902. Prijs f 2.—

Wet op de Paardenfokkerij 1901.

Waar in het Koninklijk besluit van 14 Augustus 1901,
Staatsblad n°. 204, ter uitvoering van de artikelen 8, 11, 13,
19 en 21 van de wet op de paardenfokkerij 1901 voorkomen
de woorden «Binnenlandsche Zaken» worde daarvoor
voortaan gelezen: «Waterstaat, Handel en Nijverheid.»

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende December 1901.

(De cijfers tusschen ( ) duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

| Veepest der herkauwers. 1

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Hor

do

hei

-j

1
j*

0

•o
a

O

ja
m

ds-
1-

d.

o
o
k
u

4j

p
ci

M

Rotkreupel.

Groningen . .

4

Ti

71

5 (i)

n

14 (3J

n

«

V

1

V

ii

Friosland. . .

11

n

7)

305 f)

3 («)

V

7 («)

11

n

•n

n

Y)

Drente. . . .

2

n

n

n

71

»

71

»

n

ß (2)

7i

v

n

Overysel . . .

3

n

71

30 (\')

71

1

71

1

7)

71

71

Gelderlaud . .

7

71

»

39 (3)

71

V

V

1

71

5 (*)

7)

»

11

Utrecht . . .

1

7)

7)

n

n

5 (i)

71

»

»

71

li

11

V

Noord-Holland .

4

71

7)

n

10 (•)

n

7)

7)

2 (2)

71

71

8 C)

Zuid-Holland

7

n

7)

7(i)

m

13 (»)

n

1

11

2 (»)

71

71

71

Zeeland . . .

4

V

71

130 («)

r>

r>

n

11

V

11

71

71

Noord-Brabant .

10

n

n

D

51

71

4 t4)

71

6 («1

71

71

n

Limburg . . .

5

n

7)

20 p)

7)

»

r>

71

V

3 (»)

n

7>

•n

Totaal

58

n

71

506 (20)

3(2)

75 (io)

71

14(13)

2G («)

V

»

8 (•)

{Staatscourant vau 19/20 Januari 1902, li0. 16.) T. E.

-ocr page 302-

DE CHRONISCHE ENDOMETRITIS ONZER
HUISDIEREN,

door

M. G. DE BRUIN.

LITERATUUR.

Vogt, Wochenschrift für Thierheilkunde und Viehzucht 1878,
n°. 48. C. Harms, Lehrbuch der Geburtshilfe 1896, S. 21.
Bitard, Progrh Vétérinaire 1S98, ii°. 17. Martens, Berliner
thierärztliche Wochenschrift
1898, S. 145. Metz, Deutsche thier-
ärztliche Wochenschrift
1895, n°. 48. Rockel und Lungwitz,
ibidem 1896, n°. 8. Fiorentini, Clinica veterinaria 1896. p. 161,
Mitteilungen für Thierärzte, December 1896. Wapf, Schweizer
Archiv
, Bd. NXXIX, Heft 1. Deutsche thierärztliche Wochenschrift,
1897, 13 März. Dawson, The Journal of comparative Medicine
and veterinary Archives,
April 1897, p. 211. Mazzanti, Giom. d.
soc. vet. ital.
1900, p. 629. Hecker, Jahresbericht der Landwirth-
schaftskammer für die Provinz Sachsen
1899, S. 160. Berliner
thierärztliche Wochenschrift
1900, S. 445. Hutzen, Maanedskrift
for Dyrlaeger
, Bd XII, p. \'244. Isepponi, Schweizer Archiv 1887.
Zschokke, Die Unfruchtbarkeit des Rindes 1900, S. 156. Bang,
Den infectiose Kastning hos Kvaget 1896. de Jong, Veterinaire
pathologie en hygiëne
II, bl. 125. de Bruin, Berliner thierärztliche
Wochenschrift
1901, n°. 25. Kitt, Ijehrbuch der pathologischen
Anatomie
, 2to Aufl. Bd. II, S. 566.

De chronische ontsteking van het endometrium onzer
huisdieren komt veelvuldig voor. Het gold tot nu toe als
regel dat deze chronische endometritis ontstond na een
acuten catarrh van het baarmoederslijmvlies en wel in de

19

-ocr page 303-

eerste dagen na den partus, dus tijdens het involutiestadium.
Even algemeen was de zienswijze dat het terugblijven der
vruchtvliezen in de grootc meerderheid der gevallen en wel
meer bijzonder bij het rund, ais oorzaak moest worden
beschouwd.

Uit tal van mededeelingen en onderzoekingen is echter
in den laatsten tijd gebleken dat het voorkomen van een
uteruscatarrh, welke van den aanvang af een chronisch
beloop heeft, ook intra graviditatem volstrekt niet zeldzaam
is en evenzoo dat ook bij niet drachtige dieren, als gevolg
van een infectie door den coïtus, een chronische ontsteking
van het baarmoederslijmvlies kan ontstaan.

Achtereenvolgens zullen hier worden behandeld de chro-
nische uteruscatarrh bij niet drachtige dieren,
de chronische ontsteking van d e u t erus m u co s a,
resp. het carun kelepithelium en van deplacen-
tae foetales, dus intra graviditatem en de chro-
nische uteruscatarrh post part urn.

De col pit is, in der tijd door Vogt beschreven onder
den naam van ,/Anreiten der Kalbinnen", voert niet alleen
tot pyocolpos maar ook tot pyometra. Als oorzaak mag
niet alleen trauma gelden, doch ook infectie van den
beleedigden vaginaalwand, hetzij door tijdens den coïtus
geïmporteerde pathogeue micro-organismen, hetzij infectie
door gewone vagina- en vestibulum-bewoners (streptococcen,
coli-variëteiten, enz.).

Bitaiid beschrijft vier gevallen van purulente metritis bij
vaarzen als gevolg van den coïtus. In één daarvan bevatte
de uterus 10 liter exsudaat.

Mazzanti vond bij de sectie van 3 vaarzen, welke perma-
nent onvruchtbaar bleven, in den uterus een sterk zuur
reageerend exsudaat, gelijkende op zuur geworden melk
waarin tal van caseïnestolsels zweefden. Dit exsudaat bevatte
een groote menigte flagellaten van een lengte van 15—20

-ocr page 304-

micron. Deze door M. genoemde trichomonas utero-vaginalis
vitulae wordt door hem in oorzakelijk verband gebracht
met de steriliteit.

De besmettelijke scheede- en baarmoedercatarrh, door Mar-
tf.ns
t) beschreven, ontstaat ten gevolge van den coïtus, maar
ook door infectie door middel van stroo, mest, gier, enz. en
kan op kalveren overgaan.

De verschijnselen zijn in den aanvang die van een scheedecatarrli,
waarbij dikwijls jeukte en herhaalde tochtigheid worden waar-
genomen. Daarna gaat de catarrh op den uterus over en wordt
de uitvloeiing van het reukeloos exsudaat grooter en vermengd
met witte roomachtige vlokjes en klompjes, welke aan den staart
tot korsten opdrogen. De dieren zijn telkens tochtig zonder te
concipiëeren. Later wordt het uterussecreet purulent, de bronst
houdt op en in geval conceptie heeft plaats gevonden, ontstaat
verwerpen.

Deze catarrh kan door den coïtus op den stier overgaan, aldaar
een voorhuidcatarrh doeu ontstaan, waardoor niet alleen de
vruchtbaarheid van het mannelijk dier vermindert, doch ook
gezonde koeien kunnen worden geïnfecteerd.

De sectie doet een chronische metritis zien met ophooping van
exsudaat in den uterus.

Deze catarrh is dikwijls zeer hardnekkig en alleen een doel-
matige prophylactische en curatieve behandeling is in staat de
kwaal te bestrijden. Naast isoleering der patiënten, vernietiging
der smetstof, onder anderen door wassehingen der schaamstreek,
van den staart en de dijen met warme creoline-oplossing, moeten
ook de stieren worden behandeld. De curatieve therapie bestaat
in irrigaties met een warme oplossing van boorzuur of aluin-
acetaat; creoline- en sublimaatoplossingen acht hij door haar
prikkelende werking minder geschikt. De voorhuid van den stier
wordt gedesinfecteerd door de oplossing van alumen aceticum
gedurende 3 minuten in de voorhuidscheede te houden.

Martkns stelt de prognose, wanneer het eenmaal tot een chro-
nische metritis is gekomen, dubia. Als oorzaak van dezen infectieu-

\') Jahresbericlit der Veterinarmedioin, Jahr 1898, S. 121.

-ocr page 305-

senscheede-uteruscatarrh meeat hij een waarschijnlijk met den abor-
tusbacil van
Bang identisch micro-organisme te mogen aannemen.

Hecker 1) heeft eveneens onderzoekingen verricht over den
infectieusen scheedecatarrh der runderen. Ofschoon zijn onder-
zoekingen nog niet zijn afgesloten, heeft hij aangetoond dat
het door hem bij dezen catarrh gevonden specifiek bacterium, de
micrococcus vaginitis infectiosus, niet identisch is met den bacil
van den infectieusen enzoötischen abortus. Inspuitingen in de
scheede met reine culturen van bovengenoemd lager organisme
deden den typischen scheedecatarrh ontstaan. Het overbrengen
der ziekte geschiedt hoofdzakelijk door stieren, welke echter
geen duidelijke verschijnselen te zien geven.

Ook zijn behandeling bestaat in antiseptische uitspoelingen
(chinosol, creoline, lysol) van scheede en voorhuid.

Zschokke beschrijft in zijn werk wDie Unfruchtbarkeit
des Rindes", een blaasjesuitslag in de scheede van koeien,
en in de voorhuid en aan het einde van den penis bij stieren.
Het incubatiestadium duurt 3—6 dagen en ofschoon in den
regel na 8 of 14 dagen genezing volgt, kan het lijden toch
tot verwerpen aanleiding geven, indien de smetstof door
dragers op drachtige dieren wordt overgebracht.

De door denzelfden auteur waargenomen zoogenaamde
,/Knötchenausschlag in der Scheide der Kiihe", is het eerst
in
1887 door Iskpponi in Chur beschreven. Dit lijden is zeer
besmettelijk en localiseert zich op het slijmvlies der scheede,
der voorhuid en der roede, in den vorm van dicht bij elkaar
liggende glasheldere, speldekopgroote knobbeltjes, welke
slechts even boven het niveau van het slijmvlies uitsteken.
Het duidelijkst ziet men ze in het vestibulum.

Bij mannelijke dieren zijn de knobbeltjes in denzelfden
vorm aan den penis te zien. Het uitschachten veroorzaakt
geringe bloedingen.

\') Il)id., Jalir 1900, S. 134.

-ocr page 306-

Deze ziekte verloopt zonder eenig gevaar voor het leven
van het dier; noch de melkproductie, noch de voedings-
toestand behoeft er onder te lijden. Zij kan echter de
oorzaak van onvruchtbaarheid worden, terwijl in die gevallen
waar conceptie plaats vindt, veelvuldig verwerpen volgt.

Door Hutzen is deze ,/Knötehenausschlag" en de daarmede
gepaard gaande infectieuse vaginitis der runderen ook in
Jutland waargenomen. Zij gaf echter geen aanleiding tot
steriliteit.

Bang heeft als oorzaak van het infectieus verwerpen bij
runderen een chronische endometritis aangetoond, welke
wordt veroorzaakt door een zeer kleinen bacillus. Het exsudaat
dat zich zoowel tusschen de uterusmucosa en het chorion,
alsook subchoriaal, d. w. z. tusschen chorion en allantoïs
bevindt, bevat een reine cultuur van dit lager organisme.
De geleiachtige infiltratie van het subchoriale bindweefsel
kan de exsudaatlaag een dikte geven van 1\' cM.

Na den partus praematurus blijft deze specifieke uterus-
catarrh bestaan, zoodat het volgend jaar bij hetzelfde dier
wederom het verwerpen voorkomt, echter in een later
tijdperk der graviditeit, zoodat ook hier ten slotte immuni-
teit optreedt. Ook de stier functionneert als overbrenger
der infectie.

Reeds vóór Bang\'s ontdekking hadden Nygaard en Sand
deze laatste gevolgtrekkingen gemaakt uit de ervaringen
omtrent het beloop der ziekte en de wijze der verspreiding.

Nocard heeft aangetoond dat ook een sporadisch geval
van partus praematurus op infectie door bacterium coli
commune kan berusten.

Dc endometritis tuberculosa intra graviditatem kan
eveneens aanleiding geven tot steriliteit, abortus en partus
praematurus. Het hangt er slechts van af of de oppervlakte
normaal carunkelepithelium groot genoeg is om met het
daartegen liggend chorionepithelium in de oxygenatie en de

-ocr page 307-

voeding der vrucht te voorzien. Is dit oppervlak groot genoeg,
dan kan zelfs de drachtigheid haar normaal einde bereiken.
In andere gevallen volgt vroegtijdige uitdrijving der vrucht.

Omtrent de diagnostiek van deze endometritis, welke zich
post partum door verschijnselen van leucorrhoea te kennen
geeft, verwijs ik naar de literatuur (
de Jong, Veterinaire
pathologie,
enz., Berliner thier ärztliche Wochenschrift 1901,
n°. 25).

Uit al deze mededeelingen blijkt, dat een endometritis bij
niet drachtige dieren en ook intra graviditatem bij het rund
veelvuldig voorkomt en een groote economische beteekenis
heeft. Zij leeren ons dat hieraan, meer dan tot nu toe het
geval was, de aandacht moet worden geschonken en dat de
ervaring heeft aangetoond dat wij in staat zijn vele dier
oorzaken van steriliteit en verwerpen met succes te bestrijden.
Zooveel weten wij van de aetiologie, dat een doelmatige
bestrijding in vele gevallen mogelijk is. De steriliteit, het
te gronde gaan van het bevruchte ei (zoogenaamd ,/opbreken")
en de partus praematurus, hetzij bij sporadisch of enzoötisch
optreden, zijn in vele gevallen gevolgen van een specifieken
chronischen uteruscatarrh. Het overbrengen daarvan geschiedt
door dragers; de smetstof kan bovendien geruimen tijd in
den bodem levensvatbaar blijven. Maar er is nog een belang-
rijke factor waarop niet steeds voldoende wordt gelet. Er zijn
dieren welke geen verschijnselen van ziek zijn vertoonen en
evenwel de dragers der smetstof zijn, o. a. de stier, koeien
met geringe leucorrhoea welke soms kunnen concipiëeren.

De bestrijding moet er op zijn gericht in de eerste plaats
die dieren te genezen of, waar dit niet mogelijk is zooals
bij de endometritis tuberculosa, zulke dieren te verwijderen.
Een koe, welke ten gevolge van een specifieken uteruscatarrh
heeft verworpen, en waarbij de vruchtvliezen na eenige dagen
zijn uitgedreven, heeft nog geruimen tijd een mucopurulente
of purulente uitvloeiiug. Dit excreet komt terecht in den mest

-ocr page 308-

of blijft aan den staart hangen en wordt met de staartpluim
overal heengeslingerd, ook in de vagina van andere koeien.
Eerst ontwikkelt zich de vaginaalcatarrh, daarna de uterus-
catarrh met al zijn gevolgen.

Aan deze dieren moet, als bronnen van smetstof, de aandacht
worden geschonken ; bij hen moet de behandeling beginnen. De
bestrijding van den infectieusen abortus, onder anderen door
staldesinfectie, heeft geen succes wanneer in een dergelijken stal
niet elk geval van leucorrhoea na partus praematurus wordt
opgespoord en door doelmatige behandeling genezen.

Eveneens zal de voorhuid en de penis van stieren, wanneer
zij koeien lijdende aan een chronischen uteruscatarrh hebben
gedekt, doelmatig moeten worden behandeld; eerst na be-
hoorlijke desinfectie mag de stier ter dekking worden gebezigd.

Het behoeft geen betoog dat deze eigenlijk curatieve, zoo
men wil prophylactische therapie, welke voor eiken infectieusen
chronischen uteruscatarrh geldt, door enkele eigenaars voor
hun, naar zij meenen, volmaakt gezonde dieren, overbodig
zal worden beschouwd, zoodat dit belangrijk bestrijdingsmid-
del niet algemeen zal worden toegepast.

Het mag met grond worden verondersteld dat de toe-
nemende frequentie van den infectieusen abortus, c. q. partus
praematurus bij runderen, welke groote offers eischt, een
gevolg is van het nalaten der reeds genoemde voorzorgen.
Van het verspreiden van rationeele inzichten hieromtrent
onder cle veehouders mag nog veel worden verwacht. Al is
de schade per koe gerekend schijnbaar gering, het econo-
misch nadeel waar het zoowel de steriliteit alsook den abortus
en den partus praematurus geldt, is in bepaalde streken van
ons land inderdaad belangrijk.

(Wordt vervolgd.)

-ocr page 309-

KATOENMEELVERGIFTIGING,

door

H. IJMKBR Rz.

Den 12den Februari 1.1. werd mijn hulp ingeroepen bij
den veehouder T. te M., met de mededeeling, dat er plotseling
een hokkeling was gestorven en dat er nog een ziek was.
De dieren vertoonden dezelfde ziekteverschijnselen, namelijk
het ontlasten van bloedige urine, kortademigheid en spier-
zwakte. Op mijn vraag of de eigenaar ook vermoeden had,
dat hier een of andere vergiftiging of besmettelijke ziekte in
het spel kon zijn, deelde hij mij mede, dat hij in den laatsten
tijd aan al zijn vee, waaronder ook een twintigtal hokkclingen
van 10 a 11 maanden oud, katoenmeel was gaan voederen.
Gedurende eenige weken ging alles goed ; het melkvee gaf
voldoende melk, de droog-staande koeien hielden zich best
en de hokkelingen waren zelfs in groei toegenomen.

Wetende, dat katoenmeel zeer gevaarlijk is voor jong vee,
twijfelde ik niet, of ik had hier te doen met katoenmeel-
vergiftiging. Voorloopig gaf ik een purgans mede en schreef
voor direct het voederen van katoenmeel aan het jonge vee
te doen staken.

Toen ik na verloop van een halven dag bij den eigenaar
op dc boerderij kwam, was de patiënt al gestorven en het
cadaver door een slager weggehaald. Ook het vorige cadaver
was dienzelfden weg gegaan.

In den stal waren een twintigtal hokkelingen aanwezig,
welke voor het oogenblik volkomen gezond schenen. Het
katoenmeel, aanwezig in een vat in den stal, was een geel,
droog poeder, zonder reuk of vreemde bijmengselen. Het
was zelfs dubbel gezeefd en afkomstig van een vertrouwden
handelaar, die jaarlijks duizenden kilogrammen van dit artikel
afleverde. Het meel werd met water aangeroerd tot een

-ocr page 310-

dunnen drank en aldus aan liet vee toegediend. De hokkelingen
hadden per dag geen groote hoeveelheden ontvangen. Op
het hooi en het drinkwater was niets aan te merken.

Mij naar den slager begevende, kon ik helaas geen sectie
verrichten, daar de ingewanden, behalve de nieren, al waren
opgeruimd. De slager deelde mij mede, dat aan de beide cadavers
niets bijzonders was te zien dan dat ze zware vochtige longen
bevatten. Het afgeslachte dier zag er goed uit; de nieren,
nog aanwezig in de lendenstreek, waren normaal, doch het
vet, vooral rondom genoemde organen, vertoonde een bijzon-
der gele kleur.

Na verloop van twaalf dagen kreeg ik bericht, dat er
eenige dagen geleden weer een hokkeling was gestorven en
dat er dienzelfden dag ook nog één was bezweken, terwijl
de vijfde patiënt vrij erg ziek was. Ik haastte mij op de
boerderij te komen en kon het volgende waarnemen.

Ziektebeeld. Het dier stond ineenstal. De lichaams-
temperatuur was ongelijk verdeeld over de huid, daar de
ooren en staart steenkoud bleken, terwijl elders de warmte
normaal was. Bij het gaan vertoonde het dier spierzwakte,
het slingerde zoowel vóór als achter, doch kon zich toch
staande houden. De eetlust was nog vrij goed, daar de
patiënt eenige uren geleden een belangrijke hoeveelheid hooi
had genuttigd. Herkauwen was in den laatsten tijd niet
waargenomen. De mestontlasting was normaal, doch er dient
vermeld te worden, dat bij de eerste ziekteverschijnselen een
purgans was toegediend, dat ik vroeger uit voorzorg had
medegegeven. De temperatuur in den endeldarm gemeten
was normaal (38.7). De urine was eenige dagen lang rood-
achtig geweest, doch den laatsten keer was ze vrij helder.
De ademhaling was zeer frequent; hoesten werd nooit
waargenomen. Bij percussie van de longen werd niets bij-
zonders gevonden, doch bij auscultatie was longoedeem te
constateeren. Aan de diagnose katoenmeelvergiftiging kon

-ocr page 311-

door de verschijnselen als: longoedeem, haematurie, spier-
zwakte, afwezigheid van koorts, niet worden getwijfeld.

Na verloop van een dag stierf de patiënt en na lijkopening
kon ik het volgende constateeren.

Sectie. Longen vergroot, weinig samengevallen, helder-
rood van kleur. Op doorsnede waren ze zeer vochtig, terwijl
in de kleine luchtwegen zich een helder vocht bevond. In
de borstholte was geen vocht aanwezig. Longoedeem was
dus ook bij sectie te constateeren. Het hart was, evenals de
lever, milt en nieren, normaal. De pens was sterk gevuld
met hooi, hetgeen niet te verwonderen was, daar het dier
vóór zijn dood vrij wat hooi had gegeten. De netmaag was
normaal. De boekmaag was zeer groot, hard bij palpatie en
bleek bij doorsnede tot berstens toe gevuld met een donker-
gele, samenhangende katoenmeelachtige stof. Tusschen de
bladen kon men plaatvormige stukken wegnemen, welke
veel overeenkomst hadden met dik, geel bordpapier. Het
slijmvlies was violet van kleur op sommige plaatsen liet
het gemakkelijk los en kleefde hier en daar vast op de
leivormige stukken katoenkoek. Waar dit niet het geval was,
vertoonde de koek op de buitenvlakte een afdruksel van het
slijmvlies der boekmaagbladen. Neemt men in aanmerking
dat het dier in veertien dagen geen katoenmeel had ont-
vangen, dan staat het zonder twijfel vast, dat dekockmassa
al dien tijd daar onbeweeglijk vast heeft gezeten. De lebmaag
en het eerste gedeelte der dunne darmen waren gevuld met
een lichtgele, slijmige, dunne, breiachtige massa, in digestie
zijnd katoenmeel. Het geheele darmkanaal was verder normaal.
In de dikke darmen bevonden zich gewone, dunne, bruine faeces.

Ontsteking was in het geheele darmkanaal niet waar te
nemen. Aan den overgang van darm schei! en dunne darmen
was duidelijk hyperaeraie van de bloedvaten te zien. De
pisblaas was gevuld met gele, olieachtige urine. Het vleesch was
evenals bij de vorige cadavers normaal, doch het vet was geel.

-ocr page 312-

Den volgenden dag werden weer twee hokkelingen ziek,
waarvan één in korten tijd stierf. Het sectiebeeld was hier
vrijwel gelijk aan het vorige; alleen was de boekniaag niet
zoo sterk gevuld.

Eigenaardig is het, dat van de 18 hokkelingen nu nog
aanwezig, twee geen katoenraeel als voedsel hebben gebruikt,
daar de eigenaar met opzet ze op andere wijze heeft gevoe-
derd. Deze beide dieren hebben nooit iets abnormaals ver-
toond, terwijl de 16 overige alle meer of minder aan
haematurie hebben geleden en zelfs nog lijdende zijn. Tot
dusverre zijn 5 dieren gestorven, terwijl één nog zwaar
ziek is.

In dit geval blijkt dus, dat niet direct na voedering
vergiftiging plaats heeft, zooals dit te verwachten zou zijn,
maar dat het katoenmeel zich ophoopt in de boekniaag,
daar blijft hangen zonder het dier ziek te maken, terwijl
twee weken later de vergiftigings-verschijnseleii optreden. In
het meel schijnen dus niet direct toxische stolfen aanwezig
te zijn. Doordat het katoenmeel met water als drank werd
toegediend, kon het onveranderd door de slokdarmsleuf in de
boekmaag komen. Eerst bij de vertering in lebmaag en
dunne darmen wordt uit het meel het toxisch agens gevormd.
Het verschil in kleur van het meel, donkergeel in boekniaag,
lichtgeel in lebmaag, was bij de sectie in het oog vallend.
In de dunne darmen worden de toxinen, welke een specialen
invloed hebben op het spierstelsel en de vasomotoren
(longoedeem, haematurie, darmhyperaemie), geresorbeerd. Ik
stel mij voor dat, indien het opgehoopte meel langzamerhand
wordt verteerd, het dier lichte verschijnselen van haematurie
krijgt, zonder te sterven. Komen er groote massa\'s te gelijk
in digestie, dan wordt de dosis toxische stof zoo groot, dat
het dier bezwijkt. Dit zou ook kunnen verklaren waarom
het melkvee, dat hier uit hetzelfde vat werd gevoederd,
gezond bleef. De toxische dosis, welke een volwassen rund

-ocr page 313-

kan verdragen, is veel grooter dan voor een hokkeling. Ook
is de spijsvertering bij een melkrund krachtiger en hebben
resorptie en uitscheiding sneller plaats.

Toch zou het kunnen gebeuren, dat ook een melkkoe
nadeel van het katoenmeel ondervond, indien het dier een
groote hoeveelheid meel te gelijk werd toegediend. In mijn
omgeving wordt zeer veel katoenmeel aan melkvee gevoederd.
Bij ondervinding weten cle veehouders, dat jong vee het
voeder niet verdraagt. Onlangs werd mij nog door een
veehouder medegedeeld, dat verleden zomer een vijftal kalveren
waren gestorven door katoenmeelvoedering. Af en toe komen
hier op sommige stallen sporadische gevallen van haematurie
voor bij melkkoeien. T.)e kwaal verloopt goedaardig, de dieren
zijn niet bepaald ziek. Doordat slechts een enkele koe in een
geheel beslag vee zulke verschijnselen vertoont, denkt men
niet aan het voeder. I)e oorzaak bleef mij onbekend, doch
het zou wel kunnen gebeuren, dat het katoenmeel hier een
rol speelde.

In elk geval dient men zijn aandacht op dit product te
vestigen en de veehouders te waarschuwen om voorzichtig
te zijn.

Koudum, 26 Februari 1902.

AANWENDING VAN ARGENTUM COLLOIDALE CREDE
BIJ GOEDAAllDIGE-DROES,

door

Dr. D G. UB BELS

In de October-aflevering 1901 van dit tijdschrift werd
door den heer
R. A. Plemper van Balen, paardenarts l6te

-ocr page 314-

klasse in Ned. Indië, een artikel gepubliceerd over het aan-
wenden van argentum colloidale
Creüé. De schrijver geeft
daar o. a. aan, dat bij goedaardige-droes van het paard
het chronisch sleepcnd beloop van het ziekteproces wordt
voorkomen door een iutraveneuse injectie van argentum
colloidale
Credé. Er wordt echter niet gesproken van een
zoodanige behandeling, wanneer het ziekteproces reeds het
chronisch stadium is ingetreden; dat in zulk een geval
argentum colloidale
Credk ook met succes kan worden
aangewend, blijkt uit het volgende.

Een 4-jai\'ige merrie, welke in September 1901 uit België
was ingevoerd ten behoeve van de Utrechtsche Trammaat-
schappij, werd begin December aangetast door goedaardige-
droes. De ziekte had het gewone beloop en na 14 dagen,
toen een absces van de linker keelgaugsklier doorgebroken,
de temperatuur normaal en de eetlust uitstekend was, werd
patiënte als hersteld beschouwd, echter nog niet in dienst
gesteld. Begin Januari stond het dier nog in den ziekenstal
en werd opnieuw een absces in de keelgang geopend, ditmaal
was het de rechter klier. Er werd verder geen behandeling
ingesteld en een week daarna, toen de wondjes door het
absces veroorzaakt zich hadden gesloten en het paard vol-
komen gezond scheen, werd patiënte in dienst gesteld,
daar er wegens het heerschen van den goedaardige-droes
gebrek aan paarden was.

Nadat het dier in den namiddag den eersten rit had
gemaakt, stond het den volgenden morgen op stal met
hevig gezwollen carpus (links) en tarsus (rechts); de oorzaak
hiervan was niet aan te toonen. De temperatuur bleek iets
verhoogd, pols en ademhaling waren normaal. De therapie
bestond in fricties van carbol-spiritus 1 : 10 en bandageeren.
Den volgenden dag was de toestand onveranderd. Den daarop-
volgenden dag werd \'s avonds opnieuw de hulp voor dit
paard ingeroepen, daar de toestand zeer verergerd was. De

-ocr page 315-

temperatuur was dien morgen nog 38.5° C., doch steeg in
den loop van den dag tot 39.2° C. Patiënte was dien dag
zeer onrustig geweest en had zich niet langer op de beenen
kunnen houden.

Wij vonden dan ook patiënte in een alles behalve gunstigen
toestand. Het dier had een temperatuur van 39.3° C., met
versnelde pols en ademhaling; de slijmvliezen waren vuil
geel, alle vier beenen in hevige mate gezwollen. Verder
vertoonden zich verschijnselen van koliek, als omkijken naar
den buik, gedurig omrollen en bijten in alles wat onder het
bereik kwam. Faeces en urine waren nog kort te voren
normaal ontlast. De diagnose algemeene infectie na goed-
aardige-droes was hier nu niet moeielijk te maken en de
prognose werd hoogst ongunstig gesteld. Er werden fricties
gegeven van spiritus camphoratus en verder afgewacht tot
den volgenden morgen. De toestand was toen vrijwel dezelfde;
gedurende den nacht was het dier zeer benauwd geweest.
Wij besloten toen een intraveneuse injectie te geven van
argentum colloidale
Credk en wel een half gram zilver op
50 cc. water, verwarmd tot lichaamstemperatuur. Daar de
injectie bij het liggende dier bezwaren opleverde wegens het
onophoudelijk omrollen, werd het paard met heel veel moeite
op de been gebracht en de zilveroplossing in de linker vena
jugularis gespoten. Even vóór de injectie was de temperatuur
39.2° C. Patiënte was direct na de injectie weder neergevallen
en vertoonde over het geheele lichaam rillingen. De toestand
werd nu gaandeweg rustiger en drie uur na de injectie
deed patiënte moeite om op te staan, wat een uur daarna
gelukte. Neiging tot eten bestond niet, wel tot drinken,
\'s Avonds, 11 uur na de eerste injectie, werd een tweede
injectie gedaan, in de andere jugularis; de temperatuur was
40.2° C., doch steeg na deze injectie niet.

Den morgen daarop volgende was de toestand oneindig
veel beter, de temperatuur was gedaald tot 38.9° C., de

-ocr page 316-

zwelling aan de beenen was iets minder en er bestond
goede eetlust. Dien dag werden wederom twee injecties van
argentum bij patiënte verricht, geheel overeenkomstig den
vorigen dag; na de injectie was ook nu geen stijging van
de temperatuur waar te nemen. Den volgenden morgen
werd nog een vijfde injectie gedaan; de toestand van pa-
tiënte was nu zoo gunstig, dat besloten werd met het in-
spuiten op te houden en af te wachten. Vijf dagen na
de eerste injectie was het dier volkomen normaal; de tem-
peratuur, welke geschommeld had om 38.5° C., was "terug-
gegaan tot 37.8° C. De oedemateuse zwelling van de beenen
was verdwenen; slechts aan de achtervlakte van den linker
carpus was de huid voor een groot deel verloren gegaan,
waardoor een wondvlakte van ongeveer 2 dM2. was ontstaan.

Als eenig nadeel verbonden aan de injectie bestond een
vrij groote zwelling aan de voorvlakte van clen hals. Deze
begon na de 5de injectie aan den linker kant en verbreidde
zich weldra over de voorvlakte naar rechts. Bij palpatie voelde
men aan beide zijden een harde streng, wat bij oppervlakkig
onderzoek aan een phlebitis zou doen denken. Bij dicht-
drukken van de vena jugularis onder de zwelling was het
oploopen boven de zwelling duidelijk waar te nemen, zoodat
wij slechts te doen hadden met een ontsteking van het
subcutane bindweefsel, veroorzaakt door eenige droppels
argentum colloidale-oplossing, welke bij het uithalen van de
canule buiten de vena zijn gekomen. De zwelling was een
week later vrij wel verdwenen, zonder eenige therapie en
zonder eenig nadeel te hebben veroorzaakt. Een strengvormige
verdikking op de plaats van inspuiting bleef nog weken
bestaan. Hoewel het niet met zekerheid is te zeggen dat
het gunstig beloop van dit geval moet worden toegeschreven
aan het aanwenden van bovengenoemd zilverpraeparaat, ben
ik voor mij zelf overtuigd dat wij het behoud van deze
patiënte verschuldigd zijn aan het argentum colloidale
Credjé.

-ocr page 317-

Ik beschik helaas slechts over één geval, doch publiceer
het met het doel, dat dit zilverpraeparaat door de col-
lega\'s onder overeenkomstige omstandigheden zal worden
aangewend.

Utrecht, 5 Maart 1902.

Korte mededeelingen en referaten.

In bet Belgisch weekblad De Landbode, n°. 3, van 18 Januari
1902, leest men: De stier en bet epizoötisch verwerpen.

Waarnemingen, onlangs in Denemarken gedaan door professor
Bang, schijnen te bewijzen dat de stier een werkzaam agent is
voor het epizoötisch verwerpen. Ziehier de aangehaalde feiten:

Een pachter die sedert meer dan zeveu jaar geen geval van
verwerpen in zijn stal had waargenomen, leende zijn stier aan
een buurman, in wiens stal de ziekte heerschte. Elk der koeien
van den pachter, welke door den geleenden stier werd besprongen,
verwierp het jaar daarna. De stier werd verkocht, de stal en de
koeien werden ontsmet, en de ziekte deed zich niet meer voor.

Een ander geval: Bij een pachter verwierpen gedurende de
lente van 1897 15 koeien; hij verkocht, zijn stier en sedert dat
oogenblik tot in Februari 1898 leende hij van een buurman een
stier, welke ook door een anderen fokker werd gebezigd. De
eigenaar van den stier noch de derde pachter hadden ooit, in hun
stal een geval van verwerpen waargenomen, maar in 1898 deed
de ziekte zich in hun stallen voor ; zij werd echter alleen gezien
bij de koeien, welke werden gedekt na die van den eersten
pachter, bij wieu de ziekte bestendig heerschte.

Eindelijk: twee naburige pachters bezaten elk 25 koeien en
gebruikten geruimen tijd slechts hun eigen stier. Een van beiden
had nooit een geval van verwerpen gehad, terwijl de ziekte
sedert drie of vier jaar bij den ander bestond. I)e eerste pachter,
wiens stallen gezond waren, verkocht zijn stier en bezigde dien
van zijn buurman om 13 koeien te laten bespringen; het volgend
jaar verwierpen die 13 koeien, terwijl de andere, welke vóór den

-ocr page 318-

verkoop van den stier waren gedekt, alle op tijd kwamen. De
stal werd ontsmet, de stier werd niet meer gebruikt en de ziekte
deed zich niet meer voor.

Uit deze waarnemingen blijkt, dat de stier een voermiddel is
voor de verbreiding van den bacil van bet verwerpen.

Tu. g. van Rüssel.

Malleïne-injecties in (le afileeliiig Bandjar-Negara (Banjoe-
mns). (Verslag van de heer en A, de Vletter en J. de
Does
aan den directeur van het geneeskundig labo-
ratorium te Weltevreden.) — Dit betreft een verslag
over de toepassing van drie malleïuesoorten, n.1. 1°. van malleïue
brute van het instituut
Pasteur, ruim een jaar oud, 2°. dezelfde
maar kort geleden ontvangen en 3°. malleïue, vervaardigd in het
laboratorium te Weltevreden. Na een kort woord over de zieke
en verdachte paarden en de splitsing in groepen naar gelang
van levensomstandigheden en te verrichten arbeid, gaan de schrij-
vers over tot een scheiding van de pathologisch-anatomische af-
wijkingen in de longen van niet-kwaaddroezigen en van kwaad-
droezigeu oorsprong. Hier, maar nog meer in de begeleidende
missive, vinden de translucide tuberkels van
Nocard een nauw-
keurige beschrijving. In aansluiting met deze kleine speldekop-
groote tuberkels beschrijven zij de opaque knobbels, welke waar-
schijnlijk een verder stadium van de eerste zijn.

Van de eerste malleïne werd in den aanvang gebruikt 0,25
cM3. Ofschoon de dosis hoog scheen, de grootte der Indische
paarden in aanmerking genomen, werd slechts een geringe alge-
meene en locale reactie waargenomen, zoodat deze dosis voor
andere injecties behouden bleef. Bij vijf paarden werd echter 0,2
cM3. gebruikt. Van de 16 ingespoten dieren bleken 13 aaneen
voor de omgeving zeer gevaarlijken vorm van malleus te lijden,
zij reageerden alle met een temperatuur boven 2° C.

Van de nieuwe Parijsche malleïne werd gebruikt 0,25 cM3.
Hier trad een duidelijke algemeene en in de helft der gevallen
een flinke, in de andere een matige locale reactie op, met
een temperatuurstijging van 2° of meer. De oude malleïne
schijnt, al gaat haar vermogen om temperatuursstijging in het
leven te roepen niet verloren, de eigenschap te missen om locaal
en algemeen te inflnenceeren. En zelfs dit laatste treedt in Indië

20

-ocr page 319-

ook bij versche malleïue niet zóó geprononceerd op, als de lite-
ratuur voor Europa aangeeft.

Van de malleïue uit Weltevreden werd gebruikt 0,5 cM3. bij
7 verdachte paarden. Drie gaven een temperatuursverschil aan
van 2° of hooger, slechts twee een duidelijke locale reactie. Zes
ondergingen een remalleïnatie met malleïue
c ; alle reageerden
toen boven de 2° C., twee met volledige reactie, de vier andere
deze nabij komend. De fout lag dus niet aan de paardeu, doch
aan het te geringe quantum toxine dezer malleïne. Wat de curve
der temperaturen betreft, valt in vergelijking met de Europeesche
opgaven weinig te zeggen.

Breedvoerig worden de secties opgegeven, eveneens een tabel-
larisch overzicht van de verhoudingen der lichaamstemperatuur
na inspuiting en de temperatuurscurven van elk dier. Niet
minder breedvoerig de gronden, waarop de translucide tuberkels
tot de kwaaddroezige pathologische veranderingen worden gebracht;
het zijn voornamelijk de directe en indirecte bewijzen daarvoor
van
Nocard, welke in de bijlage van dit verslag een ruime
plaats innemen.

Tot besluit enkele opmerkingen omtrent de verhouding tusschen
infectie en reactie der malleïnatie. Ook hier geldt het principe:
het bestaan van malleus is mogelijk zonder dat het dier op de
injectie typisch reageert, en waar temperatuursverhooging plaats
vindt, bestaat soms geen infectie.

Daarom is in twijfelachtige gevallen een remalleïnatie aan te
bevelen.

Geringe aandoeningen (translucide tuberkels) zijn ongevaarlijk:
voor de omgeving. En om het toenemen der ziekte te constateeren,
èn om het bactericide vermogen der entstof dat beginnende
infecties misschien kan stuiten, blijken de herentingen ten zeerste
aanbevelenswaardig. Dr. H. J.
van der Sciiroeee.

Mededeelingen van het Hoofdbestuur.

Door het Hoofdbestuur is aangenomen als lid der Algemeene
afdeeling de paardenarts der lste klasse bij het leger in Neder-
landsch-fudië A. M.
Vermast.

-ocr page 320-

Boekbeoordeeling.

Die Geburtshilfe beim Rind, von M. G. DE BRUIN, Docent für

Geburtshilfe an der Staats-Thierarzneischule in Utrecht. Mit

98 Abbildungen, 420 Seiten. Zweite, verbesserte Auflage.

Wien und Leipzig, W. Bbaumüllee 1902. Preis 12 Mark,

Een scherpe profetische blik was zeker geen vereischte om,
zooals ik in 1897 bij de beoordeeling der eerste editie van boven-
vermeld werk deed, te voorzeggen «dat zich spoedig de behoefte
aan een nieuwe uitgave zou doen gevoelen». Deze voorzegging
heeft zich dan ook ten volle bewaarheid. Men mag het een zeld-
zaam verschijnsel noemen, wanneer de eerste oplage van een
veeartsenijkundig handboek binnen vier jaar is uitgeput, te meer
als intusschen nog andere werken, die dezelfde stof behan-
delen, verschenen. Deze groote aftrek is alleen mogelijk wanneer
de behandeling der stof in den smaak der practici valt, en dit
is het geval met de verloskundige handleiding van collega
De
Bkuin.

Onder verwijzing naar hetgeen ik in 1897 op deze plaats
schreef, kan ik mij thans bepalen tot de vermelding der vele
wijzigingen welke deze tweede uitgave onderging.

Terecht noemt de schrijver haar «.verbessert und vermehrt»,
daar toch op verschillende plaatsen, op grond van nieuwere onder-
zoekingen, belangrijke veranderingen zijn aangebracht; dit geldt
vooral voor de ziekten der moeder post partum en voor die van
het jonge dier. Hier en daar is een zinsnede, welke den schrijver
waarschijnlijk niet meer voldeed, uitgevallen; op andereplaatsen
zijn uitvoerige nieuwe beschouwingen in den tekst opgenomen.
Zoo vindt men onder anderen, waar sprake is van de manier
waarop het eitje in de tuba komt, proeven van
Leopold, Lode
en pinneit dienaangaande vermeld.

Verder is het aantal der aangevoerde oorzaken van steriliteit
met enkele, welke haar ontstaan bij de moeder vinden, ver-
meerderd, en onder deze verdient de zure reactie van het secre-
tum in vaginam, Waartegen
Zschokke met succes injecties van
alcalische soluties heeft aangeprezen, in de eerste plaats de belang-
stelling van den practicus.

Uit de fraaie teekeningen der vrucht,vliezen en vooral uit de

-ocr page 321-

reproducties van microscopische heelden, onder anderen der
plaques hépatiques en der cotyledonen met chorion, blijkt, dat de
schrijver zich met histologische onderzoekingen der adnexa onledig
hield, waardoor hij omtrent bun fijnere structuur nieuwe inzichten
kreeg.

Van belang is de aanvulling der veronderstelde oorzaken voor
de
normale geboorte met de theorie van Hasse, welke verduidelijkt
is door vijf zeer schoone, gekleurde teekeningen, voorstellende
den bloedsomloop in de verschillende stadia van het foetale leven.
Volgens dezen onderzoeker zou de invloed van stofwisselings-
producten op de nerveuse centra der uterus-musculatuur hiervoor
vooral in aanmerking komen.

Tal van andere aanvullingen, onder anderen over hydrallantoïs,
over ziekte der jonge dieren en haar prophylactische therapie,
de behandeling der kalfziekte volgens
Öchmidt, enz., zou ik
nog kunnen vermelden. Laten de weinige aangehaalde evenwel
voldoende zijn om aan te toonen, dat
de Bruin niet stil zat,
maar steeds materiaal verzamelde om, zoodra de gelegenheid
zich zou aanbieden, zijn werk er mede te verrijken. Behalve
boven vermelde en andere nieuwe teekeningen, zijn vele oude
minder duidelijke afbeeldingen door betere vervangen, waaronder
vooral de voorstellingen van abnormale posities der vrucht uit-
stekend zijn geslaagd.

Een boekbeoordeeling verdient zeker niet den naam van com-
pleet, wanneer zij geen aanmerkingen bevat. De schrijver houde
mij daarom enkele opmerkingen ten goede omtrent punten, welke
de waarde van het boek in geen enkel opzicht verminderen.

Het komt mij voor dat de naam van epilepsie en eclampsie,
gebruikt op pag. 304, om een ziekte, welke post partum bij het
moederdier soms optreedt, aan te duiden, niet gelukkig gekozen is.
Het voornaamste symptoom der epilepsie, de
bewusteloosheid,
ontbreekt toch bijna constant. Ongetwijfeld heeft men hier te
doen met den exciteerenden invloed van een toxisch agens op de
reflexcentra van het ruggemerg en op enkele bulbaire centra.
Ook ontneemt de lange duur der krampaanvallen het epileptiforiue
karakter aan de kwaal.

Waar sprake is van colibacillosis (P) (Poels), meer bekend ondei\\
den naam van
dysenteria alba, verdienden zeer zeker in de eerste
plaats vermelding de resultaten der onderzoekingen in het voor-

-ocr page 322-

jaar van 1901 door Nocard in Ierland gedaan en medegedeeld
in de vergadering der «
Société centrale de médecine vétérinaire» te
Parijs van \'25 April 1901. Hieruit blijkt, dat niet een colibacil,
zooals
Jensen het eerst beweerde, maar een pasteurella (LiGNièRKs),
d. i. een ovoïde bacterie de aanleiding gevende oorzaak dezer
algemeen verbreide kwaal is. De constant gevonden
colibacillen
en andere zijn ten gevolge van secundaire infecties in de bloedbaan
geraakt, hetgeen mogelijk wordt onder invloed der toxinen van
bovengenoemde bacterie, zooals bij andere pasteurellosen trouwens
ook wordt gezien. De naam van
colibacillosis zou dus geen recht
van bestaan meer hebben. Ook
Nocajrd zag bij de eerste lijkope-
ningen tussckeu de vele coliforme bacillen de zeer virulente pa-
steurella over het hoofd. Voor een volgende uitgave zal de thaus nog
ingewikkelde quaestie der kalver-infecties veel vereenvoudigd zijn.

Bij de polyarthritis van het rund had de schrijver meer nadruk
kunnen leggen op de endocarditis verrucosa of ulcerosa (?), welke
zelden ontbreekt, en tevens moeten uitwijden over den aard der
lagere organismen, daarbij in het hart gevonden.

Het sectieverslag op pag. 111 bij de paraplegia ante partum
aangehaald, vermeldende «bleekheid en sereuse infiltratie van
enkele spieren als quadratus lumborum, iliopsoas, enz., de aan-
wezigheid van sereus vocht onder de dura mater, verweeking van
het leudenmerg, leert ons hoegenaamd niets omtrent den aard
der kwaal. Dergelijke citaten kunnen mijns inziens achterwege
blijven, daar zij alleen dienen om aan belangstellenden, die bui-
ten ons vak staan, te toonen, dat de veterinaire patholoog-ana-
toom nog veel te ontwarren en op te helderen heeft.

De sterke vulling der blaas (pag. 383) is mijns inziens meer
een gevolg van
anaesthesie der mucosa, dan wel van een directe
verlamming van den M. detrusor, waardoor de passieve uriue-
retentie ontstaat. Waarom anders ook geen verlamming van den
M. sphincter vesicae?

En nu ten slotte nog een jklein pleidooi pro domo. Gaarne
had ik mijn bekorte beschouwing omtrent de pathogenesis van
kalfziekte onder de
auto-intoxicaties zien opgenomen, naast de
overeenkomstige, jongere hypothese van
Schmidt, die ongetwijfeld
ook splijtingsproducten van eiwitten in het colostrum op het oog

>) Zie: Tijdschrift voor Veeartsenijkunde en Veeteelt 1899.

-ocr page 323-

heeft. Alleen was ik meer explicite door de toevoeging der voor-
stelling dat de veronderstelde omzetting onder invloed van lagere
organismen plaats vindt.

Het zal wel overbodig ziju de aanschaffing van het werk
van collega
de bruin bij de lezers van dit tijdschrift aan te
bevelen. De overgroote meerderheid heeft er reeds kennis mede
gemaakt en uit den aard van hun werkkring zullen de prakti/.eerende
veeartsen beter dan ondergeteekende in staat zijn de vele practische
wenken van onzen verloskundige naar waarde te schatten.

Het zij mij vergund als tolk der Nederlandsche veeartsen op te
treden en den schrijver hun dank en gelukwenschen aan te bieden.
Moge het voorbeeld der Amerikaansche collega\'s ook in andere
landen, waar het Duitsch minder algemeen wordt verstaan,
navolging vinden.

Utrecht, 1 Maart 1902. M. H. J. P. Thomassen.

H. HAUPTNER, Neuheiten-Katalog 1902. — Instrumen-
ten-Pabrik für Thiermodicin und Landwirthschaft H.
HAUPTNER, Berlin N. W. 1902.

De firma Hauptneh te Berlijn is onvermoeid. Nauwelijks heeft
zij over de geheele veterinaire wereld haar kostbaren catalogus,
met afbeeldingen en korte mededeelingen omtrent alle veeartse-
nijscholen verspreid, of reeds verschijnt daarvan een aanvulling,
welke het nieuwste bevat wat van veeartsenijkundige instrumenten
is verschenen. Deze supplement-catalogus, 26 bladzijden groot,
4° formaat, is voorzien van fraaie afbeeldingen op het gebied van
chirurgie, microscopie, bacteriologie, diagnostiek, obstetrie, enz.,
maar vooral ook van leermiddelen voor het onderwijs (wand-
tafels, modellen van papier mâché, anatomische, pathologisch-
anatomische praeparalen, voor het keuren van vleesch, enz.).
Een geheele bladzijde is ingenomen door de hydraulisch beweeg-
bare operatietafel van
Hoffmann, terwijl vier afbeeldingen aan-
toonen op welke wijze de operatietafel van
Vinsot kan worden
gebruikt. Twee Ilollaudsche instrumenten zijn in dezen catalogus
afgebeeld, namelijk de tandtang van den heer
Thomassen en het
tepelmesje, dat, naar ik meen, door den heer
Schurink te Zwolle
het eerst is aanbevolen.

-ocr page 324-

Het instrument van den lieer Paimans voor stricturen in het
tepelkanaal komt in dezen catalogus nog niet voor; het ware
nuttig indien deze de firma
Hauptnek in de gelegenheid stelde
in een volgend supplement daarvan een afbeelding te geven.

Voor de Hollandsclie veeartsen, die in September j.l. Hauptner\'s
tentoonstelling van instrumenten in het Gebouw voor Kunsten
en Wetenschappen te Utrecht hebben bewonderd, en die reeds
kennis hebben gemaakt met onderscheidene uitgaven van zijn
catalogus, is het oninodig deze firma aan te bevelen. Waar ik
intusschen wel op wil wijzen, dat is op de groote verdiensten
welke zij voor de veeartsenijkunde heeft.
Hauptnek levert bijna
uitsluitend veterinaire instrumenten ; de opkomst, uitbreiding en
bloei zijner fabriek zijn een getrouwe afspiegeling van de ont-
wikkeling der veeartsenijkunde, welke de firma door haar catalogi
en door baar exposities wereldkundig maakt.
Hauptner maakt
niet alleen reclame voor zich zelf, hij doet het ook voor ons vak.

Met den catalogus gewerd mij een afdruk van de «Historisch-
biographische Blätter für Industrie, Handel und Gewerbe»,
gedrukt bij
Eckstein te Weenen en Berlijn, betreffende de fabriek
der firma II.
Hauptnek.

Deze afdruk bevat een fraaie heliogravure van Hauptner\'s fa-
briek, met een gedeelte der daaraan grenzende veeartsenijkundige
hoogeschool te Berlijn, voorts het portret van den stichter der
firma die 8 April 1901 overleed, en keurig uitgevoerde afbeel-
dingen van verschillende deelen der fabriek. De tekst levert niet
slechts een zakelijke beschrijving van hetgeen de fabriek praes-
teert., maar is ook vol waardeering voor de energie van den stichter
en niet minder voor de humanitaire gevoelens, waarvan
Hauptner
tegenover zijn werklieden blijk geeft. W. C. Schimmel.

Staatsbegrooting 1902.

Door den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid is
een verhooging voorgesteld van hoofdstuk
IX, afd. V. Hieruit
nemen wij over:

Art. 217. «Jaarwedden en verdere belooningen van den direc-
teur, de leeraren, ambtenaren, bedienden en arbeiders aan \'s Rijks
veeartsenijschool, mitsgaders schrijfloonen» te verhoogen met
f 1200 en dus te brengen op f 55200.

-ocr page 325-

Art. 221. «Subsidiëii en andere uitgaven ten behoeve van de
verbetering van de Nederlandschè paardenrassen» te verhoogen
met f 2050 en dus te brengen op f 133.280.

In de «Memorie van toelichting» leest men:

De verhooging van artikel 218 (materieel Rijks veeartsenijschool)
wordt door den ondergeteekende thans niet opnieuw voorgesteld,
omdat hem is gebleken dat het bestuur dezer inrichting nog
andere verbeteringen noodig oordeelt dan die waarvoor bij boven-
gemelde nota van wijziging gelden worden aangevraagd. Vermits
het onderzoek daaromtrent nog niet is afgeloopen, geeft de onder-
geteekende er de voorkeur aan de geheele aanvraag voor bedoelde
verbeteringen terug te nemen, ten einde haar bij de voorbereiding
der Staatsbegrooting voor 1903 opnieuw te overwegen.

Personeel Rijks veeartsenijschool (art. 217). Het is
nader wenschelijk gebleken voor ieder van de onderdeelen
b en
c van dit artikel alsnog f 600 meer uit te trekken. De verhooging
van onderdeel b dient om tot de aanstelling van een beambte
bij de heelkundige afdeeling te kunnen overgaan, terwijl de
vermeerdering van onderdeel
c mogelijk zal maken de benoeming
van een bedieude in de afdeeling van den leeraar in de genees-
kundige vakken en cliniek a f 9 per week.

Beide verhoogingen hangen met elkander samen en zijn voor-
een deel het gevolg van de omstandigheid, dat de nieuwe lokalen,
welke voor de elinische leeraren ingericht zijn of eerlang zullen
worden, aanmerkelijk grooter omvang hebben dan de vroegere
en, terwijl zij tot dusver aaneengesloten waren, thans zeer verspreid
zijn komen te liggen. In verband daarmede wordt mitsdien het
artikel f 1200 hooger geraamd en gebracht op f 55200.

Subsidiën verbetering Nederland sche paarden-
rassen (Art. 221). Nadere overweging beeft den ondergeteekende
er toe geleid dit artikel alsnog met f 2050 t.e vermeerderen en
mitsdien te brengen op f 133280. Deze verhooging wordt aan-
gevraagd voor ruimere toelagen aan het personeel van \'s llijks
hengstveuleudepot te Bergen-op-Zoom en is het noodzakelijk
gevolg van de wijziging, welke de aard van het verplegend
personeel in den laatsten tijd heeft moeten ondergaan. Tot voor
enkele maanden werd het geheele bij het depot werkzame perso-
neel verstrekt door het wapen der bereden artillerie, dat daartoei
met machtiging van den Minister van Oorlog, door den inspec-

-ocr page 326-

teur der artillerie beschikbaar werd gesteld. Bedoelde militairen,
die deels wisselden, deels blijvend bij het depot gedetacheerd
waren, ontvingen ieder, behalve de gewone soldij, komende ten
laste van het Departement van Oorlog, een toelage voor rekening
van het Departement van Binnenlandsche Zaken.

De Minister van Oorlog heeft evenwel in den loop van den
laatsten winter beslist, dat de belangen van den krijgsdienst
bestendiging van dezen toestand niet gedoogden. De militaire
autoriteiten waren van gevoelen, dat zoowel de vrijwilligers als
de tot de eerste oefening ingelijfde miliciens door een detachee-
ring te Bergen-op-Zooru te langen tijd aan de oefeningen werden
onttrokken en voorts dat, met het oog op het incompleet aan
personeel bij de korpsen, tegen zoodanige detacheering in het
belang van de oefeningen bezwaar bestond. Van daar dat het
noodig werd op andere wijze in het vereischte personeel, voor
zoover zulks niet tot het kader behoorde, te voorzien. Ten einde
zooveel mogelijk het militair karakter van het depot te behou-
den, is daarop besloten pogingen aan te wenden om, bij voor-
keur van de bereden wapenen afkomstige miliciens, die genegen
zijn krachtens art. 112 der Militiewet vrijwillig onder de wape-
nen te blijven, bij het depot werkzaam te stellen. Voor zooveel
men daarin niet mocht slagen, zouden burgers, liefst gewezen
militairen, in dienst worden genomen. Een en ander leidt tot
vermeerdering van uitgaven.

O O

Met het oog op de kosten zal tot het aanstellen van burger-
personeel niet dan bij de uiterste noodzakelijkheid worden over-
gegaan; voorzichtigheidshalve is het echter geraden bij de raming
van dezen post op de mogelijkheid daarvan bedacht te wezen.

Bevorderingswet voor de landmacht.

Uit het ontwerp van wet, zooals dit luidt na de daariu aan-
gebrachte wijzigingen tot en met 28 Februari 1902, nemen wij
het volgende over, op de paardenartsen betrekking hebbende.

De bevordering van de paardenartsen der tweede klasse heeft
plaats naar
ouderdom van rang. In tijd van vrede geschiedt deze
na gedurende
tien jaar te hebben gediend; in tijd van oorlog
wordt ten minste
de helft van dien diensttijd vereischt (art. 32).

De paardenartsen der eerste klasse worden bevorderd bij keuze.

-ocr page 327-

Alleen de meest geschikte komen voor bevordering in aanmer-
king, in tijd van vrede na ten minste
vier jaar, in tijd van
oorlog na ten minste
de lielft van dien diensttijd in hun betrekking
te hebben gediend (art. 33).

Een dirigeerend paardenarts met den rang van majoor, die
iu dien rang gedurende minstens één jaar heeft gediend, kan
door ons worden bevorderd tot dirigeerend paardenarts met den
rang van luitenant-kolonel (art. 34).

De betrekkingen en de daaraan verbonden rangen voor paar-
denartsen iu werkelijken dienst zijn als volgt:
dirigeerend paardenarts, met raug van luitenant-kolonel of majoor;
paardenarts der lsto klasse, met rang van kapitein;
paardenarts der 2a® klasse, met rang van eerste-luitenant.

LIJST DER NEDERLANDSCHE VEEARTSEN.

liet groot aantal veeartsen en dc vele mutaties daaronder voor-
komende, maakt liet wenschelijk de lijst, geplaatst in deel XXV,
geheel te herzien.

Met de medewerking van heeren districtsveeartsen en van de heeren
A. O
verbosch en A M. Vermast, respectievelijk majoor, dirigeerend
paardenarts hier te lande, en paardenarts 1Bte klasse bij liet leger
iu Nederlandsch-Iiidië, is het mij mogelijk de lijst te leveren,
bijgehouden tot 20 Maart 1902. Mijn hartelijken dank aan al die
heeren voor de hulp mij verleend.

Mochten er, niettegenstaande de zorg er aan besteed, in de
lijst fouten voorkomen, dan houdt ondergeteekende zich voor opgaaf
er van aanbevolen.

De Samen pijp naar de provinciën alphabetisch gerangschikt
en ook nu is onderscheid gemaakt tusschen gediplomeerde vee-
artsen en de zoogenaamde empirici.

De letters achter de namen hebben de volgende beteekenis:

(L.) Lid der Maatschappij (algemeeiie of bijzondere afdeeling).

(E L.) Eerelid der Maatschappij.

(1). V. A ) Districtsveearts.

(PI v. D. V. A.) Plaatsverv^iTigend-districtsveearts.

(Pr. V ) Proviiiciaalveearts.

-ocr page 328-

(G. V. A.) Gouvernemeutsveearts.

(Gv. K. M.) Gouveriiemeiitskeurmeester.

(D. V. A. 8.) Directeur van \'s Rijks veeartsenijschool.

(L.V.A.S.) Leeraar aan u v

(D. A.) Directeur van liet abattoir.

(A.) Werkzaam aan een abattoir.

(O. V.) Oud-veearts.

(O. P. A.) Oud-paardenarts.

(Rd. N. L.) Ridder in de orde van den Ne<lerlaiidsclien Leeuw.

(Off. O. N.) Officier in de orde van Oranje-Nassau.

(Rd. O. N.) Ridder | „ „ „ „ „

(E. V.) Eervolle vermelding.

(Bk.) Eereteeken voor belangrijke krijgsbedrijven.

(Lb ) Lombok-medaille.

(Rd. L. v. E.) Ridder in dc orde van liet Legioen van Eer.

(Off. d\'Ac.) Officier d\'Académie.

(Off. M. A.) Officier du Mérite Agricole.

(1,2 of 3 II.) Eerste, tweede of derde regiment huzaren.

(1, 2 of 3 V. A.) „ ji „ „ // veldartillerie.

(K. M. Ac.) Koninklijke militaire academie.

(R. en lts.) Rij- e;i hoefsmidschool.

Het cijfer achter de namen der paardenartsen is het cijfer van het
dienstkruis, terwijl de datum aangeeft dien van aanstelling in den rang

A. Gediplomeerde veeartsen, krachtens Koninklijke besluiten van
1855 of 186! en de artt. 8 en 10 der wet van 1874.

GRONINGEN.

P. D. Beuxdehs, Groningen (D. A.) (PI. v. D. V. A.) (L.).

R Bosschee, Yeendam (PI. v. 1). Y. A.) (L.).

K. Bücht.i, Roodeschool (Uitlmizermeeden) (PI. v. D. V. A.) (L.).

C. A. van Dorssen, Winschoten (PI. v. I). Y. A.) (L.).
J. Doornbos, Noordbroek (PI. v. D. Y. A.J (L.).

D. de Pi.uiteii, Schildwolde (Slochteren) (PI. v. D. V A.) (L.).
M.
B. ten Have, Midwolde (PI. v. D. Y. A.) (L ).

A. W. HrctDEMA, Grollingen, Leeraar aan de Rijks Landbouw-
winterschool (L.).

II. H. Huizenga, Appingedam (PI. v. D. V. A.) (L.).
A. J. Koster, Beerta (PI. v. D. V. A.) (L.).

-ocr page 329-

11. A. Kroes, Groningen (PI. v. D. V. A.) (L.).
K. J. F. Lame ris, Warfutn (PI. v. I). V. A.) (L.).
A.
van Leeuwen, Groningen (L). V.A.) (L.).
II.
S. Luurs, Noordhorn (Zuidhorn).
A. Marcus, Groningen (A.) (L.).
1).
Muller, Loppersum (L.).
W.
Oostingk, Musselkanaal (Onstwedde).
H. II. Eentema, Nieuwwolde (PI. .v. D. V. A.) (L.).
M. Smit, Veendam (L.).

F. B. Yenema, Bedum (PL v. D. V. A ) (L.)

II. .1. de Vries, Hoogezand (PI. v. ü. V. A.) (L.).
U. van der Wal, Grijpskerk (PI. v. I). V. A.) (L.).
II. G Wekkman, Leons (PI. v. D. V. A.) (L ).
K.
F. Wiersum, Groningen (PI v. ]). V. A.) (L.).

A. Wow, Oldeliove (I,.).

FRIESLAND.

J. Attëma Czn , Kollum (PI. v. D. V. A.) (L.).
W.
de Beijl, Akkrum (L ).
K.
Bergsjia, Weidum (Ij).
J. II.
de Boer, Wolvega (L.).

R. Boer IIzn., St.-Anna-Parochie (PI. v. 1). V. A.) (L.).
Th. Bosma, Woinmels (L ).

P. C. Buyterse, Harlingen (Gv. K. M.) (PI. v. I). V. A.) (L.).
H. F. Eggink, Beetsterzwaag (L ).
R.
Fedduma, Ferwerd (L.).
M. A. ITjbma Jr , Franeker (L ).

B. J C. Hubenet, Dokkum (PI. v. ü. V. A.) (L.).

J. R. Huizinga, Murmerwoude (PL v. D. V. A.) (L ).
J. Jansma, Joure (PI. v. D. V. A.) (L.).

G. S. Jeronimus, Hardegarijp (L.).
N. B. Kielst ra, Opeinde.

G. van der Meulen, Menaldum (L.).
J. Plet, Heerenveen (L.).

11. G. Poll, Witmarsuin (Gv. IC. M.) (PI. v. D. V. A.) (L ).

C. M. van Rooyen, Roordahuizum (L.).

H. van Staa, Leeuwarden ivI). V. A ) (L )
W.
van Staa, Sneek (PI. v. D. V. A) (L.).
B.
Tacoma, Imsum.

-ocr page 330-

H. Veenstra, Schrans Huizum, Leeraar aan de Rijles Land-
bouwwinterschoql (L.).

M. de Vries, Langezwaag.

H. Ymker Rzn., Koudum (PI. v. D. V. A.) (L.).

J. M. A. Zwart, Leeuwarden (PI. v. D. V. A.) (L ).

DRENTE.

P. Boerhave, üwingeloo (L.).

G. T. Bron sou k, Roden (PI. v. D. V. A.) (L ).

L. Hubenet, Hoogeveen (L.).

j. Knol, Dalen (PI. v. D. V. A.) (L.).

G. J. Mos, Assen (PI. v. D V. A.) (L ).

J. M. A. van Nes, Zuidlaren (PI. v. D. V. A.) (L.).

G. A. Reimers, Ruinervvold (PL v. D. V. A.) (L.).
A. H.
Steenbergen, Emmen (PI. v. D. Y. A.) (L.).

H. Wolters, Nieuw-Buinen (Burger) (PI. v. D. V. A.) (L ),

oveIijsbl.

N. H. M. van Altena, Hengeloo (PI. v. D. V. A.) (L.).

D. L. Bakker, Enschede (L.).
J. G. Boland, Markeloo (L.).
A. A.
Bosch, Rijssen (L.).

G. W. Brink, Wijë (L.).

G. Bulk, Ommen (PI. v. D. V. A.) (L.).

J. II. Cramer, Almeloo (PI. v. D. V. A.) (L ).

J. W. B. Egberts, Kampen (PI. v. D. V. A.) (L.).

E. Paber, Deventer, Arts (L.).

13. de Jong, Olst (PI. v. D. V. A.) (L.).

Ru Kattenwinkel, Kampen (L.).

II. M. Kuoon, Deventer (PI. v. D. Y. A.) (L.).

G. Lubberink, Zwolle (L.).

A. A. Overbeek, Steen wijk (PI. v. D. V. A.) (L.).

GELDERLAND.

D. Akkerman, Brummen (PI. v. D. Y. A.) (L.).

S. W. Arntz, Millingen (L.).

Th. II. L Arntz, Nijmegen (PI. v. D. V. A.) (L.).

R. A. Barmen \'t Loo, Barneveld (L.).

P. Ba ErEnds, Arnhem (L.).

-ocr page 331-

E. H. Beeck Gravenhorst, Bruten (PI. v. D. V. A.) (L.).

L. de B li eck, Nijmegen (A.) (L).

G. C. Brinkhorst, Gen dringen (PI. v. D. V. A.) (L.).

•T. Crans, Dieren, Arts (L).

P. W. van Dolm, Arnhem (PI. v. ü. V. A.) (L.).

1°. H. van Dommelen, Nijmegen (O. V.).

G. J. Eggink, Twelloo (Voorst) (L.).

W. E. Elsen, Geldermalsen (L.).

W. F. A. Gantvoout, Borkeloo (L ).

A. II. Gelvk, Didam (L.).
W. L.
Gitzei.s, Bennnel (L.).

B. van Gooe, Epe (L.).
S. Heimans, Zutfen (L.).

L. Heemkes, Kuilenburg (L.).
A. van Heusden, Nijmegen (L).

G. L. Hineichs, Eist (PI. v. D. V. A (L.).

J. Hoogland JGzn., Zeddam (Berg) (PI. v. D. V. A.) (L.).
J. de Jongh, Nijmegen (O. P. A.) (Bk.) (Lb.) (L.).

D. Kok, Velp (Reden) (L.).

H. J. C. van Lent, \'Piel (P\'i. v. D. V. A.) (L.).

J. T. van Lohuizen, Winterswijk (PI. v. D. V. A.) (L ).
W. J. G. Meeestaüt, Eefde (L.).
P. Mos, E Iburg (L.).
li. .T.
Odé, Aalten (L.).

A. 1). Oosteebaan, Lochern (PI. v. D. V. A.) (L.).

E. O verbosch, Zutfen.

E. A. L. Quadekker, Nijmegen (D. A.) (O P.A.) (L.).
A. P.
Rhichman, Steenderen (L.).
P. P.
Reichman, Hengeloo (L.).

H. C. Reimers, Wageningen, Leeraar aan \'s Rijks Landbouw-
school (PI. v. ü. V. A.) (L.).
•T. H. R
utgees, Zetten (L.).
D. J. B.
Rutgees, Doesburg (L.).
A.
ten Sande, Renkum (PI. v. D. V. A.) (L.).

C. Sciiilperookt, Apeldoorn (PI. v. D. V. A.) (L.).
.T. E. C. Schook, Lochern (O. P A.) (Rd. O. N.).

D. Schiiri.nk, Hummeloo (PI. v. D. V. A.) (L.).
Tu. M.
Tuien, Vörden (L.).

J. van Tright, Zalt-Bommel, Apotheker- (L.).

-ocr page 332-

F. S. J. Veeze, Zutfen (D. V. A.) (L.).
J. Vlaskamp, Kibergen (L.).

J. de Vries, Zalt-Bommel (P). v. D. V. A.) (L.).
H. A. Welman, Lichtevoorde (L.).
J. van der Willigen, Nunspeet.
A. J. Winkel, Putten (Ij ).
II. L. A. Wijnen, Ede (O. V.J.

UTRECHT.

M. G. de Bruin, Utrecht (L. V. A. S.) (L.).
S. A. Cramer, Leusden, Arts (L.).

G. Daams, Baarn (PL v. D. V. A.) (L ).

D. F. van Esveld, Utrecht (L. V. A. S.) (O. P. A.) (L.).

G. Goosens, Houten (PI. v. D. V. A.) (L.).

J. Harp, Veenendaal (PI. v. D V. A) (L.).

J. J. F. Hartmann, Loenen (PI. v. D. V. A.). (L.).

W. H. van Haselen, Amersfoort (L.).

K. Hoefnagel, Utrecht (D. A.) (PI. v. D. V. A.) (L.).

G. J. Hoogland, Utrecht (L.).
W. ten Hoopen, Utrecht (L.).
1 van Klaveren, Utrecht (L ).
FL Markus, Utrecht (A.) (L.).

J. D. C. Minlot, Utreclit (O. P. A.).

A. Overbosch, Amersfoort (PI. v. D. V. A.) (L.).

L. G. II. G. van de Pas, Utrecht, Prosector (L.).

•T. H, Picard, Bunnik (L).

K. J. Poll, de Bilt (L.).

C. J. Rab, LTselstein (PI. v. D. V. A.) (L.).

J. E. Reiciöjan, Utrecht.

A. de Ruiter, Mijdrecht (PI. v. D. V. A.) (L ).

W. C. Schimmel, Utrecht (L. V. A. S.) (O. P. A.) (Rd. O. N.) (L.).

J. van Slooten, Utrecht (L.).

H. J. H. Stempel, Utrecht (D. V. A.) (Rd O. N.) (L ).

M. II. J. P. Thomassen, Utrecht (L. V. A. S.) (Rd. L. v. E.)
(Off.d\'A.) (L.).
Dr. D.
G. Ubbels, Utrecht (L.).
II. A.
Vermeulen, Wijk-bij-Duurstede (L,).
G. G. J. Westhoi.z, Driebergen (L.).

-ocr page 333-

Dr A. W. H. Wirtz, Utrecht (D. V. A S.) (O P. A ) (lid; N. L.)

(E. L.).

NOORD-HOLLAND.

J. A. li. Avis, Haarlem (L.).

B. M. Busing, Naarden (PI. v. D. V. A.) (L.).

ï. Folmee, Hoofddorp (Haarlemmermeer) (L.).

J. W. II Geerlings, Purmerend (PI. v. D. Y. A.) (L.).

A L. J. Goethals, Amsterdam (Gv. K M.) (PI. v. D. V. A.) (L ).

G. Hannema, Zaandam (L.).

M. J. Hengevei.d GJzn., Haarlem (D. V. A.) (Rd. O. N.) (L.).

J. H. Houtzager, Amsterdam (O. P. A.).

D. Hubertus, Amsterdam (A ) (L.).

P. Kooreva ar, Amsterdam (A.) (L ).

D. C. Kruijmel, Haarlem (L.)

O. A. Leenheer, Weesp (L).

F. M. de Leur, Hoorn (PI. v. D. V. A.) (L.).

II. van der Linden, Amsterdam (PI. v. D. V. A.) (L.).
J. Mazure Czn., Amsterdam (Gv. K. M.) (PI. v. D. V. A.) (L.).

G. Muijs, Schagen, Leeraar aan de Rijks Landbouwwinter-
school (PI. v. D. V. A.) (L.).

P. J. Nieuwenhuizen, Hilversum (L.).

J. II. van Oyen, Haarlem (D. A.) (Gv. IC. M.) (PI. v. D. V. A.)(L.).
Dr. G. G.
von Reeken, Haarlem (O. V.).
J.
Rempt Dzn , Ouderkerk a/d. Amstel (L.).
J. W.
Roeloffs, Texel (L.).

D. van der Sluijs, Amsterdam, Hoofdkeurmeester abattoir
(PI. v. D. V. A.) (Off. M. A.) (L.).

Y. van der Sluis, Amsterdam (A.) (L.).

A. P. Smits, Amsterdam (A.) (L.).

W. S. Stüven, Amsterdam (PI. v. D. V. A.) (L.).
R. Takens, Amsterdam, Tandarts (O. P. A.).
G. C. Duval Verwey, Amsterdam (L ).
J. Wester, Alkmaar (PI. v. D. V. A.) (L.).

ZUID-HOLLAND.

B. .T. Aalbers, Rijsoord (O. V.) (L.).
II.
van Aken, \'s-Gravenhage (L.).

-ocr page 334-

W. P. At.tevogt, Klaaswaal (PI. v. D. V. A.) (L.).

H. Anker, Oudewater (PI. v D. Y. A.) (L.).

A. A. Barendregt, Barendrecht (L.).

D. de Bruin, Strijen (PI. v. D. Y. A.) (L.).

J. Burggraaf, Bodegraven (PI. v. D. V. A.) (L.).

M C. van Buuren, Zuidland (PI. v. D. Y. A.) (L ).

F. A. Deijermans, Dirksland (L.).

J. J. P. Dhont, Rotterdam (O. P. A.) (D. A.) (L.).

H. L. Eli.erman Lzn., Dordrecht (Gv. K. M.) (PI. v. D. V. A.) (L.).

C. Fauël, Rotterdam (PI. v. D. Y. A.) (L.).
•T. M. PiLi
.ekes Jz , Berkel (L.)

M. Flohil, \'s Gravenhagc (PI. v. D. Y. A.) (L.).

M. Prankenhuis Jr , Sliedrecht (L.).

P. A. Goedhart, Meerkerk (PI. v D. V. A.) (L.).

D. van Gruting, Leiden (PI. v. D. V. A.) (L ).
H.
G. van Harrevelt, Rotterdam (A.) (L.).
A. J. van Hemert, Sommelsdijk (L.).

J. .T. Hendrikse, Groot-Ammers (PI. v. D. Y. A.) (L.).
J. J. Hinze, \'s-Gravenhage (O. P. A.) (Off. O. N.) (L.|
Dr. D. A.
de Jong Jzn., Leiden (D. A.) (PI, v. D. V. A.) (L.).

D. Keukenmeester, Naaldwijk (L.).

J. Kl eiburg, Nieuw-Lekkerland (PI. v. D. V. A.) (L.).
S.
Knöps, Sommelsdijk, Arts (L.).

E. A. Kok, Rotterdam (Gv. K. M.) (PI. v. D. V. A.) (L.).
J.
Korteweg, Leerdam (O. V.).

D. KnuuT, Delft (PI. v. D. Y. A.) (L.).

A. Kuiper, Oudshoorn (PI. v. D. V. A.) (L.).

J. Laaij, Rijsoord (Ridderkerk) (L.).

J. P Lam kris, \'s-Gravenhage (D. Y. A.) (L.).

L P. D. E. Lourens, Rotterdam (L).

0. M. Mazure, Rotterdam (Gv. K. M.) (PI. v. D. V. A.) (L.).

S. J. M. Mogendorff, Schoonhoven (L.).

W. A. Mulder, Voorburg (O.V.).

A. F. Muller, Oude Wetering (Alkemade) (L.).

E. Overbosch, Gouda (PI. v D. V. A.) (L.).
M. C. van der Poel, Nieuwenhoorn (L.).

Dr. J. Poels, Rotterdam (Gv. K. M.) (PI. v. D. Y. A.)
(Rel. O. N.) (L.)

11. Poot, \'s-Gravcnhage (L.).

-ocr page 335-

H. Remmelts, Vlaanlingen (Gv. K. M.) (PI. v. D. V. A.) (L ).

M. de Ridder, Leerdam (L.).

Th. G. van Rijssel, Dordrecht (D. V. A.) (L).

C. Roodzant, Oude-Tonge (PI. v D. V. A.) (L )

C. A. Rotscheid, Rotterdam (PI. v. D. V. A.) (L.).

W. P. Schröder, \'s-Gravenliage (O P.A.) (Rd.O.N).

J.- C. van der Slooten, \'s-Gravenhage (PI v. D. V. A.) (L,).

K. T. Smits, Poortugaal (L.).

G. J. C. van der Starp, Gorinchem (L.).

W. K. van de Stolpe, Gouda (L).

W. Stuurman, Leiden (L.).

P. Teljer, Peursum (L.).

A. J. van Velzen, Schiedam (PI. v. D. V. A.) (L.).
G. C. Verkaik, Woerden (PI. v. D. V. A.) (L.).
M. H. de la Vieter, \'s-Gravenhage (L.).
K. de Vink, Zoeterineer (L.)

ZEELAND.

L Boogaert, Axel (PI. v. D. V. A.) (Gv. K. M.) (Pr. V.) (L.).
L.
A. J. Deijer, Hoek, Arts (L.).
P. H. J.
Gasille, Noord wel le (L.).
J. P. L.
Goemans, Zieriksee (PI. v. D. V. A.) (Pr. V.) (L.).
•T. A.
de Graaff, Scherpenisse (PI. v. D. V. A.) (Pr. V.) (L.).
E. C.
Koens, Goes.

•T. Kooyman, Hontenisse (PI. v. D. V. A.) (Pr. V.) (L.).
•T
Kraamer, Koudekerke (L.).
L. Louter, IJzendijke (PI. v. D. V. A.) (Pr. V.) (L ).
M. Lucieer, Oostburg (PI v. D. V. A.) (Pr. V.) (L.).
E. L. van Meiivennée, Middelburg (PI. v. D. V. A.) (Gv. K. M.
(Pr. V.) (L.).
II. J. van Nederveen, Middelburg (L.).
J. Z. RisCh, Goes (PI. v. D. V. A.) (Pr. V.) (L ).
A. Risseeuw, Heinkenszand (L.).

A. van de Sande, Oud-Vosmeer (L.).
Dr. J.
Schouten, IJzendijke, Arts (L ).

B. .T. Vermande, Heinkenszand (Pr. V.) (L.).

M. van der Vliet, Kruiningen, Leeraar aan dc Rijks Land
bouwwinterschool te Goes (PI. v. 1). V. A) (Gv. K. M ) (L.).

-ocr page 336-

D. G. de Vries, Klinge (PI. v. D. V. A.) (L.).

D. B. Wagenaar, Kortgene (PI. v. D. V. A.) (Pr. V.) (L.).

NOORD-BRABANT.

B. Bierman, Helmond (PI. v. D. V. A.) (Pr. V.) (L ).

L. J. H. Bloemen, Oosterhout (PI. v. ü. V. A.) (Pr. V.) (L.).

J. C. Boots, Knik (PI. v. D. V. A.) (Pr. V.) (L.).

II. A den Engelse, Dinteloord (L ).

•T. Flohil, Fijnaart (L ).

P. P. Heijnen, Boxmeer (Pr. V.).

W. F. A. Hii.wig, Heusden (L ).

A. de Jong, \'s-Grevelduin-Kapelle (PI v. D. V. A.) (Pr. V.) (L.).
II. de Jong, Ginneken, Leeraar aan de Rijks Landbouw-winter-
school (L.).
J. A.
Klauwers, Tilburg (Pr. V.) (L ).
R. L.
Klinkenberg, Klundert (L.).
J.
Köhler, Almkerk (PI. v. D. V. A.) (Pr. V.) (L.).

E. F. L. Kortman, Rozendaal (L.).

C. A. tan der Leeden, Woensel (PI. v. D. V. A.) (Pr. V.) (L.)-
.T. C. E. van Looveren, Prinsenhage (L.).

J. de Man, Bergen-op-Zoom (Pr. V.) (L.).
A. A. van Mansfeld, Bergen-op-Zoom (L.).
A J. Montens, Teteringen (ü. V. A.) (L.).
J. M. van Nieüwenhuijzen, Steenbergen (PI. v. D. V. A.) (L ).
W. J. P. D. van Oppenraay, Oostervvijk, Districts-school-
opziener (O. P. A.).

P. den Ouden, Zevenbergen (PI. v. D. V. A.) (Pr. V.) (L.).

W. .T. Paimans, Os (PI. v. D. V. A.) (Pr. V.) (L.).

J. B. Snellen, Chaam (O. V.) (Rd. N. L.).

Dr. P. F. Vermast, Etten, Arts (O. P. A.) (L.).

A. J. Vlamings, \'s-Hertogenbosch (PI. v. D. V. A.) (Pr. V.) (L.).

LIMBURG.

T. A. L. Beel, Roermond (D. A.) (Pr. V.) (L.).
E. 0. H. A. M. Bemelmans, Maastricht (A.) (L.).
II. Billekens, Weerd (PI. v. D. V. A.) (Pr. V.) (L.).
.T. Billekens, Horst (PI. v. D. V. A.) (Pr. V.) (L.).
A. G. A. Clerx, Echt (PI. v. D. V. A.) (Pr. V.) (L.).
M. .T II. DHUSENS, Heerlen (PI. v. D. V. A.) (L.).

-ocr page 337-

G. B. Goossens, Roermond, Plaatsvervangend directeur abattoir.
(PI. v. D. V. A.) (Pr. V.) (L.).

J. H. Hillen, Meersen (L.).

P. K. M. Houba, Maastricht (PI. v. D V. A) (Pr. V.) (L ).
L. T. Jannk, Roermond (D. V. A.) (L )

L. van Kempen, Sittard, Leeraar aan de Rijks Landbouw-
winterschool (Pr. V.) (Rd. O. N.) (L.).

H. .T. Lemmens, Maastricht (D. A.) (PI. v. D. V. A.) (Pr. V.) (L.).
J. H. Nuss, Heerlen (Pr. V.).

H. J. H. Sala, Venraai (PI. v. D. V. A.) (Pr. V.) (L.).
W. G.
Schepens, Beek (Pr. V.) (L.).

Veeartsen in het buitenland gediplomeerd,
toegelaten tot de uitoefening der prak tijk hiel-
te land e.

Tn. J. F. Kegelaer, Steenbergen (Hannover) (Pr. V.). \')•
A. de Meester, 1) West-Capelle in België (Brussel).
H.
Pinchers, Gulpen (Brussel) (Pr. V.).

PAARDENARTSEN IN NEDERLAND.

Dirigeer end Paardenarts (Majoor).

A. OvERBOscii (30), 10 October 1901. \'s-Gravenhage (L.).

Paardenartsen der Eerste klasse (Kapitein).

R. J. Schouten (35), 3 V. A., 29 December 1879. \'s-Hertogenbosch
J. LamÉris (35), 3 H., 28 December 1881. \'s-Gravenhage. (L).
1). C. Valewink(35), 2V. A., 19 Februari 188(3. \'s-Gravenhage(L.).
.1. B. II. Moums (30), 1 V.A., 19 Februari 1886. Utrecht (L.).
J. N. BallangÉe (25), 1 H , 5 September 1886. Amersfoort (L.),.
H. C.
Itt.ua.nn (25), 3 II, 8 April 1893. Leiden (L.).
J. L. G. Cayaüx (25), 1 II., 8 April 1893. Deventer (L.).
W. G. van der Wal (25), 8 April 1893, Non-actief te Heerde (L ).
J. .T. Westbroek (20), 2 V. A, 25 Juni 1894. Leiden (L.).
L.
J. M. Rijnenberg (20), R. A., 29 April 1899. Arnhem.
II
Vixsebox.se. (15), 2 II, 3 Juni 1899. Haarlem.

1 ) Hooft toestemming om hier te lande do praktijk uit to oefenen.

-ocr page 338-

C. van Heelsbergen (20), 8 V. A., 23 April 1900. Breda (L.).
A. F
reüerikse (15), 11. en Hs., 10 October 1901. Amersfoort (L.).

Paardenartsen der Tweede klasse (Eerste luitenant).

P. C. Muyzert (15), IC. M. Ac.-, 9 September 1887. Breda (L.)-
P. Brouwer (15), 3 H, 19 November ! 890.\'s-Gravenhage (L.).
M. E. Baron
Bentinck, 1 V. A., 4 Maart 1891. Amersfoort (L.).
L. J.
van Rhijn, 3 V. -V., 24 December 1892 Bergen-op-Zoom (L.),
J. M.
Knipscheer, 2 Y. A., 9 Maart 1894. Milligen (L.)
J. van Dorssen, 3 H , 3 September 1894. Amsterdam (Atj.) (L.).

D. H. Goossen, 2 V. A., 1 November 1895.\'s-Gravenhage (L.)-
¥. Laméris, 1 11., 31 Mei 1897. Zutfen (L.).

J. Maas, 2 H., 31 Mei 1897. Yenloo (L.)

Paardenartsen der Derde klasse (Tweede luitenant).

W. Fot.mer, 3 V. A., 9 Mei 1899. \'s-Hertogenbosch (L.).
J.
van Zijverden, 18 Augustus 1899. Met verlof. Medan (L.).
J. C. Numans, 7 Mei 1900. Gedetacheerd Ned. Indië (L.).

G. J. Waldeck, 1 V. A., 30 November 1901. Utrecht (L.).

PAARDENARTSEN IN NEDF/RLANDSCIIIND1Ë.
Paardenartsen der Eerste klasse (Kapitein).

H. Mars (30), 13 December 1882. Soerabaia (Bk.).

L J. Hoogkamer (20), 29 Augustus 1889. Batavia (Rd. O. N.)
(Bk.) (L.).

A. M. Vermast (20), 25 Mei 1892.....(Rd. O. N.) (Bk.) (L).

R. A. Plemper van Balen (15), 13 Juni 1894. Salatiga (Bk.) (L.).
II. J. Tromp de Haas, 20 October 1901. Banjoe Biroe (Bk.) (L.).

Paardenartsen der Tweede klasse (Eerste-luitenant).
W.
van der Burg, 27 Juli 1898. Makassar (L.).
J. N. A. C.
Scheepens, 31 Augustus 1901. Batavia (Bk.) (E. V.)(L.).
A. E.
ten Bkoeke, 31 Augustus 1901. Kota-Radja (L.).

Paardenartsen der Derde klasse (Tweede-luitenant).
J. C.
Numans (gedetacheerd van het Ned. Leger).....(L ).

VEEARTSEN IN NEDERLANDSCH-OOSTINDIË.

J. D. van den Ber\'gh (G. V. A.), Rembang (L.),
K. Bosma (G. V. A.), Tegal.

-ocr page 339-

I, Breedveld, Bindjei (Deli-Medan) (L.).

J. K. P. de Does (G. V. A.), Weltevreden (tijdelijk werkzaam
gesteld aan het laboratorium voor bacteriologie) (L.).

Dr. D. P. P. Driessen (G. V. A.), Inspecteur van den veteri-
nairen dienst, Weltevreden (Rd. O. N.).
W. J.
Essee (G. V. A.), Soerabaia (L.).
D. J.
Pischee (G. V. A.), Pamekasan.
J.
Hellemans (G. V. A.), Kediri (L.).
Dr.
H. C. \'t Hoen, (G. V. A.) . . . . (L.).
D.
Hubenet (G. V. A.) Bandong.
P. W.
Kempen (G. V. A.), Serang (L.).
Dr. G. A. van Lier (G. V. A.), Bondowosso (L.).
P. P. van der Poel (G. V. A.), Soerakarta.
C.
A. Penning (G. V. A.), Semarang.
C. G.
A. A. Rouijee (G. v. A.j, Palembang.
P.
Schat (G. V. A.), Probolingo (L.).

B. Sikkema (G. V. A ), met verlof in Nederland (L).
J. C. P.
Sohns (G. V. A.), Rembang (L.).

C. P. G. H. de Wilde (G. Y. A.), Pajakombo (L.).
K.
van der Veen (G. V. A ), Laboean (Delij (L ).
P. A.
van Velzen (G. V. A.), Batavia.

A. de Vletter (G. V. A.), Poerworedjo (L ).
3. Vollema (G. V. A.), Padang (L).

A. Vrijburg, Medan-Deli (L.).

B. Vrijburg (G. V. A.), Buitenzorg (L.).
Veearts in Nederlandsch-West-Indië:

Dr. H. J. van der Schroeff \')(G. V. A.), Paramaribo (D. A.) (L.).
Veeartsen in andere landen:
M, P.
Weijers, Antwerpen.
P.
Duursma. Amerika.

B. Personen waaraan ingevolge art. 15 of 16 der wet van
8 Juli 1874 (Staatsblad 99) de uitoefening der
veeartsenijkunde is toegestaan.
GRONINGEN.

R. Abbring, Tenboer.
K.
J. Doornbos, Bedum.

1) De heer v. d. S. zal eerst in Juli a.a. zijn bestemming volgen.

-ocr page 340-

D. E. Duursma, Marum.

J. F. Huizinga, Uithuizen, koffiehuishouder.

S. D. de Jong, Groningen.

J. Ij. Meelkek, Bellingwolde, gemengd bedrijf.

J. J. Smit, Meeden.

M. J. Smit, Appingedam, koffiehuishouder.
\' W.
J. Tietema, Tolbert (Leek).
II. G. Vegter, Nieuwe-Pekela, gemengd bedrijf.

FRIESLAND.

J. W. Asma, Workuin, oefent geen praktijk meer
S Y. Hamstra, Oudkerk (Tietjerksteradeel).
A. H. Radersma, Anjum (Oost-Dongeradeel).

DRENTE.

N. Frank, Beilen.

OVERIJSEL.

G. Albrink, Denekamp.

A. J. C. Alink, Ootmarsum.
J. M. Bolscher, Tubbergen.
L. Franken, Haaksbergen.
R. Frank Jzn., Steenwijkerwold.
D.
Frankenhuis, Enschede.
M. Frankeniiuis, Oldenzaal.

H. .T. Hommels, Oldenzaal.

J. Hutten, Geesteren (Tubbergen).

J. A. Leunk, Friezenveen.

II. G. Meijnders, Weerseloo.

T. J, Offenuerg, Heinoo.

M. PiiiLii\'son, Avereest.

C J. B. Scheper, Einsburen (Duitschlaiid).

H. Schurink Hzn., Zwolle.

G. J. Stok reef, Markeloo, landbouwer.

A. Timmerman, Benteloo (Ambt-Delden).

W. Tijink, Goor.

J. Veurink, Arriëu (Ambt-Oinmen).
11.
Veurman, Avereest.

A. AYoolderinck, Deldenerbroek (Ambt Delden).

-ocr page 341-

GELD E R L A N D.

G. J. Bierman, Linteloo (Aalten), landbouwer.

O. J. Boelens, Herveld.

G. W. Bulten, Ambt Doeticliem

J, van Dam, Oldebroek.

S. Goldsmit, Wageningen.

J. J. van de Graaff, Maurik.

J. van Hoevelaken, Schèrpenzeel.

P. Hoppe, Zevenaar.

J. Lovink, Stad-Doeticliem.

G. J. Lutgers, Winterswijk, landbouwer.

H. Maarse, Eibergen, landbouwer.
N.
Menco, Winterswijk, slager.

H. P. Nieuwenhuis, Gendringen.
J. H. Nijland, Nijkerk, apotheker.
H. Obbinkt, Ambt-Doetichem.

B. A. Walïoort, Ruurloo, winkelier, beambte ter secretarie.

UTRECHT.

II. Hoogland, Utrecht.
W.
Hoogland, Utrecht.
L.
Kok, Soest.

C. Kuijer, Hoogland.

A. van Peer, Harmeien.

NOORD-HOLLAND.

D. Bijl, Laren.

G. Gunder, Ursem, veehouder.
J. IIoebk, Alkmaar, smid.

C. II. Hoogland, Amsterdam.

H. C. Hoogland, Amsterdam.

J. J. Kleijne, Assendelft, oefent geen praktijk uit.
A.
Koelemeij, Oude-Niedorp, schilder.
H.
Koelemeij, Spanbroek.
P.
Raven, Alkmaar, keurmeester veemarkt.
S.
Rol, Krommenie.

D. Schekkerman, Venhuizen, smid.

•J. Schild Gzn., Enkhuizen, barbier en lijkbezorger.

-ocr page 342-

C. van Vei.zen, 11 oogkarspel, dagloóner.
J.
Verduin, Watergraafsmeer.

ZUID-HOLLAND.

A. de Bruin, Krimpen a/d. Lek, oefent geen praktijk uit.
A. A. Donker, \'s-Gravenhage.

D. Goedhart, Langerak.

A. de Haan, Nieuw-Lekkerland.
J. IL
Hoogland, Kapelle a/d. IJsel.
P.
Holleman, Nieuwe-Tonge.
A.
Klem, Hcrkiugen, smid.
J.
van der Mast, Dubbeldam.
J. W. Muis, Ter-Aar.

J. Pieterse, Stad aan \'t Haringvliet, ketellapper.

A. Uiedé, Rozenburg, smid.

lt. .Uiedé, Zuidland, paardenkooper.

T. ltiETMEUER, Oegstgeest,

H. Ripping, Gouda.

D. van der Sluijs, Dirksland, landbouwer.
A. Trouw, Piershil, landbouwer.
G.
Trouw, Zuid-Beierland.
W. van Wijngaarden, Zevenhuizen.

ZEELAND.

P. dis Feyter, Terneuzen, landbouwer.

A. Kievit, \'s-Gravenpolder, slager en rietdekker.
«I.
Kraamer, O - en W.- Souburg.

M. van der Maas, Kortgene, oefent geen praktijk meer uit.
W. van Oosten, Driewegen, landbouwer.

B. de Pauw, Breskens, landbouwer.

C. F. van lloou, IJzendijke.

J. van der Sande, Groede, smid.

F. Steijart, Ede.

D. B. Waelput, Overslag, smid.
K. .T.
van de Wal, Kapelle.

G. J. van de Welle, Nieuw- en St.-Joosland, smid, oefent
geen praktijk meer uit.

A. de Wilde, Oud-Vosmeer, schilder.

-ocr page 343-

ISB. Aan C. L. de Sutteii te Stekene (België) is vergunning
verleend tot het uitoefenen der veeartsenijkunde over onze grenzen.
Oefent geen praktijk meer uit.

NOORD-BRABANT.

F. C. Aerts, Huibergen.
H.
Akkermans, Lit, koffiehuishouder.

G Daai.mans, Woensdrecht, koffiehuishouder, oefent geen praktijk
meer uit.

J. C. Dekkers, Oudenbosch, winkelier, handelaar in brandstoffen.

F. van Dommelen, Veldhoven, landbouwer.

A van Doorn, Fijnaart, smid, handelaar in steenkolen.

S. van Doorn, Fijnaart.

W. Jansen, Vechel, slager.

J. van Kollenburg, Oorschot, landbouwer.

F. J. Monu, Hoogerheide (Woensdrecht).

Th. Paimans, Wagenberg (Terheiden), leerlooier.

P. Ribde, Tilburg, werkman staatsspoor.

A. Smits, Deurne.

F. Verhoeven, Ginneken.

A. Voeten. Wouw, koffiehuishouder.

H. Voeten, de Leur (Etten), koffiehuishouder en rijtuigverhuurder.
-I. de Vries, Nunen c.a , landbouwer.
W.
de Vries, Schijndel.

LIMBURG.

S. Everts, Sevenum, koopman, oefent de praktijk niet uit.

L. Hendriks, Neierweerd, herbergier en winkelier.

J. P. Knops, Wittem.

P. J. Koen, Helden.

J. H. Mevis, Urmond.

J. M Rijs, Sevenum, akkerman.

N. van de Vorst, Sittard.

-ocr page 344-

OVERZICHT

©

o 0
o o

•s

u cu

£ S

Provinciën.

3 1

S a

U

ö ^
§ g

Q. O

B

■s >

H

* £

ö

Groningen............

25

10

23

Friesland............

26

3

23

Drente.............

9

1

9

Overijsel............

14

21

14

Gelderland...........

50

16

45

Utrecht............

5

26

Noord-Holland..........

28

14

25

Zuid-Holland...........

56

18

53

Zeeland............

20

13

19

Noord-Brabant ... ......

25

18

22

Limburg............

15

7

14

Totaal ....

297

126

\'273

Paardenartsen van het Ncderlandsche leger .

27

_

24

// // // Indische leger .

8

7

Veeartsen in Nederlandsch-Oost-Indië .

25

17

// // // West-Indië. . .

1

1

Ncderlandsche veeartsen in andere landen

2

Buitenslands gediplomeerde veeartsen .

3

Algemeen totaal ....

363

126

322

Aan de Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde zijn
nog verbonden als :

a. Eereleden, niet veeartsen: Prof. Dr. Th. II. Mac
Gillavry, Leiden; Dr. W. P. Ruysch, \'s-Gravenhage; Mr. C, J.
Sickesz, Lochern.

b. Correspondeerende leden: Dr. L. Mulder, Utrecht;
Ch. Siegen, Luxemburg; J. Schmidt, Kolding.

c. Leden, niet veeartsen: De Geldersch-Overijselsche
Maatschappij van Landbouw; Dr. D. J.
van der Plaats (L. V. A. S.);
Prof. Dr. H. J.
Hamburger, Groningen; Dr. P. M. ). M. E.
Woltering (L. V. A.S.); Dr. M. C. Dekhuijzen (L. V. A. S.).

van Es veld.

-ocr page 345-

NAAM- EN RANGLIJST DER LEERLINGEN VAN
\'s RIJKS VEEARTSENIJSCHOOL. »)

4de studiejaar.

S. A. van der Mast, Wieldrecht (gem. Dubbeldam); M. F.
Plankeel, Oostburg; H. P. E. Verberne, Utrecht; A. J. E. du
Voogd
, Leiden; A. J. S. van Ai.phen (B), Teteringen; P. J.
\'t Hooft (B), Hendrik-Ido-Ambacht; P. Vermaat (B), Dubbeldam ;
S. Perwerda, Doickumj K. Over (B), Oude-Niedorp; II. G. O.
Boom. Meppel; G. C. Post, Arnhem; P. H. van Kempen, Echt;
A.
J. Abspoel, Amsterdam; M. II, J. C. Thomassen, Maastricht;
K. Kuipers (B *), Gorinchem; G. H. J. Tervoert, Zeddam
(gem. Berg);
J. A. van der Linde, Utrecht; II. W. Overbosch
(G), Gouda; H. C. L. E. Berger, Utrecht.

3de Studiejaar.

R. II. J. Gallandat Hukt, Schoonhoven; J. M. Kerkhoven
(B), Ruurlo; L. J. Colsen, Hontenisse; R. Nijhoff, Edam; E.
J. Dommerhold, Deventer; K. .T. Vroemen, Broek-Sittard; I). J.
Copper, Rotterdam; J. van Dulm, Arnhem; H. C. de Waal,
Utrecht; J. A. Lenshoek, Zalt-Bommel.

2de studiejaar.

II. J. Kaiis, Goudriaan; C. de Graaf, Utrecht; J. A. Vreeswijk,
Middel har nis; J. G. A. Rekser (Bi Utrecht; 11. E. Reeser (B),
Utrecht; S. Kingma (B), Deersum (gem. Rauwerderhem); P. van
Hootegem, Kruiningen; J. C. Colder, Amsterdam; G. A. de
Raadt (B), Gouda; P. Boonstra, Haarlem; J. W. Brouwer, Dor-
drecht ;
J. B P. Solkes, Amsterdam ; J. Stapenséa (B), Leeuwarden ;
11. IJ. Rörik, Holten; D. Niebuiig, Reeuwijk; A. E. P. R. Stuur
(B), Batavia.

1) Overgenomen uit het Programma der lessen voor het studiejaar 1901/1902.

De letters of lt achter een naam duiden aan dat de leerling is
toegelaten zonder toelatingsexamen, wegens getuigschrift van eindexamen,
ros[). van bet gymnasium of van do hoogere burgorschool met vijfjarigen
cursus (Art.
22 van hot schoolreglement). De letter lï * duidt aan dat do
leerling, ofschoon ia het bezit van een getuigschrift wf eindexamen der
hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus, toch het toelatingsexamen
heeft afgelegd, om mede te dingen naar de plaatsing als inwonend leerling,
en ook krachtens dit examon kon toegelaten worden.

-ocr page 346-

lste Studiejaar.

J. Kets, Laag-Keppel (gem. Hummelo); Ij. Jenniskens, Horst;
H.
J. M. Valois, Nijmegen; A. van der Steur, Loosdrecht;
J.
Koelemeij, Spanbroek; L C. Meurs, Paramaribo; L. J. II.
Staühoüder, Utrecht; W. van Reeuwijk, Haarlemmermeer; A. P.
van Leuven, Hontenisse; P. J van der Kuijlen, Rotterdam;
J. L. van Eck (B), Bréda; G. L. J. Gooren (B), Tilburg;
II. W.
Klerk de Reus (B), Pekaloiigan; J. Nauta (B), Gorredijk
(getn. Opstevland); H. H.
Nijssen (B), Maasniel; H. Postma (B),
Leeuwarden;
C. J. van Temmen (B), Teteringen; J. Velde (B),
Ter Wispel (gein. Opsterland);
J. van Zijverden (B), Aalsmeer;
U.
Wester, Ten-Post (gein. Tenboer); L. E. Hinrichs, Nijmegen;
H.
van Straaten, Meppel; J. Goedhart, Meerkerk; J. P. van der
Si.ooten
, \'s-Gravénhage; J. Bruijel, Zeddam (gem. Berg)); C, II.
Molendijk, \'s-Gravendeel; J. EI. C. Vermeer, Utrecht; C. A.
Bon, Amsterdam; H. J. 0. Horbach, Wittem; W. A. A. Roukens,
\'s-Gravenhage; A. C. A. Heshusius, Breda; T. van Heei.sbergen,
Dordrecht; F. J. 11. J. Quaedvlieg, Gronsveld; H. J. Smit,
Arnhem; J. M. .1. E. Duijsens, Heerlen; J. M. 11. F. Beckers, Ubach
over-Worms; D, A. H. Vreman, Groenlo; J. Swierstra (B), Sneek.
Totaal aantal leerlingen: 83.

Necrologie.

Op 14 Januari 1902 is te Buiksloot overleden de gepension-
neerde paardenarts der l8tc klasse Eduard Hubbrt Herman
Boudkwijns.

Den 6<len Juli 1837 te Venloo geboren, begon hij zijn studie
aan
\'s Rijks veeartsenijschool in 185(3 en werd op 12 Juli 1800 tot
veearts
der eerste klasse bevorderd. Spoedig daarop, 27 September
1860, werd hij benoemd tot paardenarts 3de klasse en kwam te
Haarlem in garnizoen, terwijl hij reeds den 14<lon October 18G4
werd aangesteld tot paardenarts der 2do klasse.

Niettegenstaande deze spoedige bevordering was Boudewijns
met zijn toestand niet tevreden, waarom hij detacheering ver-
zocht bij het leger in Nederlandsch-Indie. Van 1866 tot 1871
vertoefde hij aldaar en spoedig na zijn terugkeer in Nederland
werd hij bij Koninklijk besluit van 15 April 1872 benoemd tot
paardenarts der lRte klasse. Ook nu trok het verblijf in Nederland

-ocr page 347-

hem niet bijzonder aan, waarom hij opnieuw detacheering ver-
zocht en verkreeg en voor vijf jaar naar Indië terugkeerde.

In 1878 repatrieerde hij voor goed en kwam te Amers-
foort in garnizoen. In 188(5 werd hij overgeplaatst naar Deventer,
waar hij al spoedig eervol ontslag aanvroeg en verkreeg.

Na enkele jaren (1894) vertrok hij naar Diepenheim, maar
ook daar trok \'het leven hem niet aan, want reeds op 25 April
1895 verhuisde hij naar Buiksloot.

Bouükwijns had een veel bewogen leven. Reeds als leerling
muntte hij uit en ook als paardenarts werd hij om zijn kennis
zeer geroemd, maar als ieder had ook hij zijn eigenaardigheden.

Hij leelde voor zijn vak en stelde zich zelf zeer hooge eischen
wat ijver en plichtsbetrachting betreft, maar datzelfde verlangde
hij ook van ieder ander, onverschillig in welke betrekking, en
de persoon die aan deze eischen niet geheel en al beantwoordde,
kon bij hem niet op sympathie rekenen.

Dat botsingen niet uit konden blijven, spreekt wel van zelf,
en dat daardoor het leven vau
Boudewijns werd verbitterd, is te
begrijpen, De maatschappij was niet wat zij naar zijn meening
behoorde te zijn: hij werd wrevelig en trok zich uit het maat-
schappelijk leven meer en meer terug.

Verschillende omstandigheden hebben er toe medegewerkt, dat
Boudewijns op wetenschappelijk gebied niet heeft gepresteerd,
wat men, afgaande op zijn uitnemende studiën, zijn uitgebreide
kennis en zijn groote belezenheid, van hem had mogen verwachten.

Zij die in de gelegenheid waren hem meer intiem te leeren
kennen, bewonderden naast zijn kennis, zijn degelijkheid en zijn
openhartigheid, maar zeker ware het leven voor hem gelukkiger
en voor de maatschappij meer productief geweest, indien hem bij zijn
vele goede eigenschappen meer meegaandheid was toebedeeld
gewórden.

Zijn asch ruste in vrede. Van Esveld.

Na het verschijnen van het laatste verslag van het veeartse-
nijkundig staatstoezicht zijn overleden de volgende empiristen :

E. Bakker te Stedum, H. J. Blink te Sappemeer, J. II. Bok
te Grootegast, E. Smid te Groningen, C. Wigiit te Nieuwe-
Pekela,
J. W. Burbach te Zwolle, J. Tn. Franken te Olst, II.
Jalink te Wijë, II. Warninck te Lemele, G. J. Wissink te

-ocr page 348-

Deldenerbroek, W. Lubbkrs te Didam, V. Vrijheid te Doesburg,
G. P. Langendijk te Haarlem, C. Sciirieken te Zijpe, J. Visser
te Oud-Karspel, A. Kroon te Peursum, C. Okkerse te Gouda,
J. Okkerse te Woerden, H. Verhoek te Oosterland (overleden 23
Januari 1902), J. P. Dohmen te Sebinveld en J. Leurs te Roosteren.

Personalia.

Den 7lJe" Maart 1902 werd bevorderd tot doctor in de veeartse-
nijkunde aan de universiteit te Bern, op een dissertatie getiteld
«pseudotuberculose bij de kat», de gouvernements-veearts
H. 0.
\'t Hoen.

De paardenarts lst0 klasse A. M. Vermast en de gouverne-
ments-veearts Dr.
H. C. \'t Hoen zijn naar Indië teruggekeerd. Ook
de veearts
A. Vrijburg is op den terugweg naar Medan.

Verplaatst: de veearts J. van der Willigen van Heerde naar
Nunspeet; de veearts J.
Laay van Dordrecht naar Rijsoord (Rid-
derkerk) ; de veearts
J. H. Hii.len van Heer naar Meersen ; de
veearts C. A.
van der Leeden van Eindhoven naar Woensel; de
veearts C. M.
van Rooyen van Oosterwolde naar Roordahuizum
(Idaarderadeel); de veearts J. R.
Huizinga van Uithuizen naar
Murmerwoude (Dantumadeel); de geneesheer H.
L. A. Wijnen
(oud-veearts) van Odoorn in 1900 naar Reukum en van daar in
1901 naar Ede.

De paardenarts klasse W. Folmer van het garnizoen te
Breda doet tijdelijk dienst te \'s-IIertogenbosch.

Bij Koninklijk besluit van 13 Maart 1902, n°. 43, is de
paardenarts 3de klasse bij het leger hier te lande
J. C. Numans
voor den tijd van vijf jaar gedetacheerd bij het leger in Neder-
landscli-Indië.

Vacante plaatsen.

De redactie is gaarne bereid te voldoen aan het verzoek der
afdeeling Gelderland—Overijsel om voortaan de vacante plaatsen
in het tijdschrift op te geven. Zij is echter niet in staat dit
alleen te verrichten en heeft daarom de hulp ingeroepen van alle
districtsveeartsen, welke welwillend is toegezegd. Overigens kan
ieder veearts of iedere secretaris eener afdeeling, door opgave aan de
redactie, er het zijne toe bijbrengen dat deze lijst compleet wordt.

-ocr page 349-

Op dit oogenblik zijn ons bekend :

Te Heerde (standplaats Veesen), op een jaarwedde van f 4(JÜ
van de gemeente en f 200 van de provincie. Een geschikte wo-
ning is verkrijgbaar. Sollicitatiën aan den burgemeester.

Te Staphorst, op een jaarwedde van f 500 van de gemeente
en f 200 van de provincie. Sollicitatiën bij den burgemeester-

Te Asten op een jaarwedde van f 700. Sollicitatiën bij den
burgemeester.

Te Nijkerk (Veluwe). op een jaarwedde van f 600 van de ge-
meente en f 200 van de provincie.

Te Ooststelliugwerf, standplaats Oosterwolde. Jaarwedde f 700.

Te Smallingerland, standplaats Drachten. Jaarwedde f 800.

Te Holten, op een jaarwedde van f 200 van de gemeente en
f
200 van de provincie. Van Esvelu.

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende Januari 1902.

(De cijfers tusselim ( ) duiden het gclal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers.

| Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken. !

1

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Ho
d
he

a
M

a

V
T3

a

O

ja
«

ids-

>1-

id.

O

o>
>

u

O
T3
Ö
03

W

Rotkreupel.

Groningen .

6

B

71

n

n

55

n

1

»

Tl

»

n

25(20)

Friesland. . .

13

n

11

17(1 i/i)

52 (10)

n

10 («)

»

1

.

:i

>i

Drente. .

1

n

T)

11

n

tt

11

1

n

n

ii

Overijsel . . .

O
O

n

V

11

n

n

9 (S)

n

n

71

Gelderland . .

5

n

36 (\')

ri

V

r>

n

n

5 (4)

n

yi

71

Utrecht . . .

_

n

n

4 (1)

11

2 i->)

>1

n

11

Noord-Holland .

8

n

>1

i

54 (»)

77

V

77

7 (5)

n

V

18 f)

Zuid-Holland

10

n

V

103 (<)

2l2)

4 (■)

V

1

71

4 (<)

n

77

V

Zeeland . . .

1

5)

»

V

n

1

ii

n

ri

Noord-Brabant .

6

n

V)

»

V

n

V

7 («1

n

n

ii

Limburg . . .

3

71

»

71

»

r>

V

n

3 f)

77

71

7)

Totaal

59

71

n

321 (•)

3(3)

109 (22)

n

13 (9)

n

39 (»»)

n

n

43 («)

[Staatscourant van 20 Februari 1902, ii°. 43.) v. E.

-ocr page 350-

BESTRIJDING VAN VLEKZIEKTE,

(Antwoord aan den heer van Leeuwen.)

door

J. J. WESTER.

In aflevering 4, deel 29, van dit tijdschrift, plaatste ik
een artikel, waarin voorkomt deze opmerking: w feitelijk deed
de praktijk reeds uitspraak omtrent de vruchteloosheid der
bestrijding van vlekziekte door politic-maatregelen, voordat
Olt met de wetenschappelijke verklaring kwam." Dit gaf
den heer A.
van Leeuwen, in aflevering 6, aanleiding het
doeltreffende van die politic-maatregelen te verdedigen,
liet zal nu mijn taak zijn het ondoeltreffende daarvan aan
te toonen.

Dat ik met de gewraakte meening niet alleen sta, weet
ook de heer
van Leeuwen; laat ik echter even aantoonen
in welk gezelschap ik verkeer en daartoe hier enkele stem-
men over de praktijk der vlekziekte-bestrijding laten spreken.

PitKUSSE (referent over besmettelijke varkensziekten op het
veeartsenij kundig congres te Baden-Baden): „Was die Masznah-
men gegen Rothlauf betrifft, so ist die Wirkung derselben,
leider, ich musz es bekennen, so ziemlich gleich null." (In
zijn rapport wordt door
Preusse de waarheid van deze uit-
spraak met de officiëele cijfers uit verschillende landen bewezen.)

Lorenz (idem): „Bereits in der Sectionsversammlung wurde
erwähnt, dasz man mit strengen polizeilichen Masznahmen,
schwerlich gegen den Rothlauf ankämpfen könne, und dasz
insbesondere die Absperrung allein wohl deshalb nichts aus-
richtet, weil der Rothlauf eben thatsächlich an manchen

22

-ocr page 351-

Orten vorhanden ist, und regelmässig wiederkehrt, auch
wenn er nicht eingeschleppt wird. Man ist eben der Ansicht
dasz der Ansteckungsstoff durch Desinfectionsmaszregeln
nicht vernichtet werden kann, da er im Boden steckt..\'\'

Leclainciie (rapport ten behoeve van het congres) wil
wel politiemaatregelen, ook ontsmetting, voor kleine of nieuwe
haarden. Hij erkent echter dat, wanneer de ziekte groote
uitbreiding heeft verkregen, de bestrijding op deze wijze
talrijke, soms onoverkomelijke bezwaren medebrengt. ,/Daarom
blijft als eenige uitweg de immuniseering over; in de enting
is derhalve een mogelijkheid tot oplossing der quaestie te
begroeten."

Prof. Or.t {Deutsche thier ärztliche Wochenschrift 1901,
110. 5): //Eine erfolgreiche Bekämpfung des Rothlaufs der
Schweine durch veterinärpolizeilichen Sperrmaszregeln, An-
zeigepflicht und Desinfection der Stallungen ist angesichts
der Ausbreitung und Lebensweise des Rothlauf bacil lus gänz-
lich aussichtslos. Eine namenswerthe Einschränkung der
Seuche auf solchen Wege wird sicher niemals erzielt wrerden.
Mit dieser Annahme stehen auch die in der Praxis gemach-
ten Erfahrungen im Einklang. Um so hoher müssen wir daher
den Werth der heutigen Schutzimpfungen schätzen, durch
welche die einzige Möglichkeit gegeben ist, die Landwirt-
schaft vor den schweren Schädigungen des Rothlaufs zu
schützen."

Den heer M. J. Hengeveld GJzn., districtsveearts te Haar-
lem, komt zeker de eer toe, een der eersten te zijn geweest,
die op het vruchtelooze en onuitvoerbare der politiemaat-
regelen tegenover vlekziekte hebben gewezen.

Zijn //Nota" daaromtrent, opgenomen in het jaarverslag
van het veeartsenij kundig staatstoezicht over 1896, heeft
nog heden in vele opzichten groote actueele waarde. Aange-
zien waarschijnlijk velen die nota niet kennen, komt het mij
gewenscht voor ze hier in haar geheel te plaatsen.

-ocr page 352-

NOTA behoorendo bij bet rapport dor Commissie, bedoeld bj
het Koninklijk besluit van 14 April 1894, n°. 2, betreffende
wijziging van hot Koninklijk besluit van 27 Maart 1888

(Staatsblad n°. 67).

Do beslissing door de moorderhoid der commissie genomen omtrent het
blyven behouden dor besmettelijke vlekziekte van de varkens onder do vee-
ziekten, waartogon ingevolge art. 34 dor wet van 20 Juli 1870
(Staatsblad
n". 131) maatregelen moeten of kunnen worden genomen, geeft den onder-
geteekendo, uitmakende do minderheid, aanleiding tot hot indionon dezer
Nota, waarin een overzicht zal wordon gegeven van hetgeen, staande de
commissie-vergaderingen, ter voorkoming dier beslissing werd aangevoerd.

Na in herinnering te hebben gebracht, dat hot opnemen der hierbedoelde
ziekte in het Koninklijk besluit van 27 Maart 1888
(Staatsblad n°. 67), voor
zooverre zulks geon navolging was van een in het buitenland gogeven voor-
beeld, als een proefneming moest wordon opgevat, daar toch in 1888 oon
to onvoldoende konnis aangaande den aard, het wezon, enz. der ziokto on
linrer smotstof bestond, om oonig gegrond vermoeden to
kunnen bezitton
van een meer of minder afdoend govolg dor in aangehaald Koninklijk besluit
vastgestelde maatrogelen, word door ondergeteekende in overweging gegeven
om do proefneming te staken en de vlekziekte dus niet meer op te nemen
onder de in art. 34 der aangehaalde wet bedoelde ziekten. En wèl in
hoofdzaak, omdat de vordoringen dor wetenschap en do bij de bestrijding
verkregen ervaring, sedert 1888, voldoondo aantoonden dat er
vooralsnog
aan eon oonigszins afdoende bekamping niet kan worden gedacht.

Tot toelichting dozer overwoging word o. m. het navolgende aangegeven.

Algemeen is men op heden van gevoelen, dat do besmettelijko vlekziekte
behoort tot do bacillaire blocdziokton on dat haar smetstof, welke o. a.
aanwozig is in do langs het darmkanaal afgescheiden stoffen, alsmede in
alle
bloedhoudendt\' organen der zieke dieren, zich niet alloon staando houdt
door directe of indirecte overbrenging van dier op dier, maar ook voorkomt
on levonsvatbaar blijft in den bodom, voornamelijk op dio plaatsen, waar
zich in slooten, prjelen, mestvaalton, onz., rottende organische bestanddeelen
bevinden; ergo, op
die plaatsen, waar of in welkor nabijheid varkens
worden gehouden.

Ook al ware het uit een financieel en economisch oogpunt uitvoerbaar,
om na kennisnoming der eerste gevallon, door afmaking en daaropvolgende
onschadelijkmaking van al de ter plaatse aanwezige zieke en verdachto
varkens — alsmede door ontsmetting — do ziekte telkens te ondordrukken,
dan nog zoudo er geenszins zekerheid bestaan, dat daarmede hot dool ware
bereikt. Onder gunstige invloeden van cosmisch-tellurischen aard zou do
ziekte toch opnieuw ter plaatse kunnen optreden.

Bij do to nemen maatregelen moet inon zich dientengovolge beperken tot
het voorkomen van directe of indirecte besmetting van dier op dier, — maar
ook bfj dit
bescheiden doel is men evenzoo op financiëele en economische
gronden genoodzaakt, do maatregelen zoodanig te kiezen, dat daarvan nim-
mor eenig afdoend gevolg kan worden verwacht.

Zoowel bij het Koninklijk besluit van 27 Maart 1888 voornoemd, als bjj

-ocr page 353-

de door de commissie voorgestelde wijzigingen van dat besluit moest tocli
aan eigenaar, houder of hoedor do bevoegdheid worden gelaten, om de
aangetaste of van ziekte verdachte varkens te slachten en te vervoeren,
voordat het deskundig onderzoek hooft plaats gehad ; slechts het bloed en
de ingewanden — of volgons do voorgosteldo wijziging ulleen do ingowan-
den — mooten door de zorg van eigenaar enz. voor hot deskundig onder-
zoek worden bewaard.

Mot het oog op do aanwezigheid dor smetstof in allo bloedhoudendo
organon is hot nu to begrijpen, dat er in den regel reeds aanmerkelijke
verspreiding van smetstof, zoowel op do besmetto hoeve als in de gemeente,
hoeft plaats gehad, voordat nog eenige maatrogol is kunnen worden toege-
past ; oen wettelijk toegelaten verspreiding dus, welke niot
gering moet
worden geacht, daar do veehouders gedurende den tijd, waarin de varkens-
ziekte gowoonlijk lioerscht, moestal onmiddellijk tot het slachten hunner
varkens overgaan, indien zij daaraan eonig ziekteverschijnsel meenen to
bespeuren. Zijn de varkens eenigermato in voldoenden voodingstoestand,
dan is hot éénmaal weigeren van voodsol bjj hen (do veehouders) roods
voldoende om tot die slachting to besluiten.

Volkomen in overeenstemming met do ervaring is hetgeen aangaande do
vorspreiding van smetstof door
Moed of door met bloed bezoedelde personen
en stoffen, wordt medegedeeld in hot
„Lehrbuch der speciellen Pathologie\'\'\'\'
enz. van Franz Friedberger on Dr. inod. Eugen Fröhner(I), wölke mede-
doeling luidt als volgt:

„Am häufigsten erfolgt dio Yerschleppung der Seucho durch don Verkauf
des Fleisches rothlaufkranker, nothgoschlachteter Schweino wobei dio Krank-
hoit sich nicht selten über eine ganze Ortschaft oder bei Hausirhandel mit
Fleisch gleichzeitig über mehrere Dürfor ausbreiten kann, wie dies schon in
don vierziger Jahren von
Wirth und soither von einer grossen Anzahl von
Boohachtorn (
Bleiggenstorfer, Ebkrsbach, Fünfstück, "Welsen, Büiilrr,
Zsciiokke, Lydtin u
. A.) constatirt worden ist. Hauptsächlich wird dio
Kothlaufsoucho verbroitet durch dio Vorfütterung der Schlacht-und Kiicbon-
abfällo, durch das Abwaschwasser des Floischos, durch Benützung dor
vorunroinigten öofässo zum Tränken, durch Verunreinigung dos Trinkwassers
beim Spüllen der Selilüchtorgorüthe, durch dio
Schlächter selbst.

„In einem Dorfe broitete sich z. B. nach Lydtin der Rothlauf oinom
Bacho entlang aus, in welchen die Spülwasser der angrenzenden Bewohnor
abflössen. Nicht selten wird die Krankheit durch Treibschweine weithin
verbroitet, wie dies
Gkimm Bchon im Jahro 18G0 beobachtet hat. Endlich
kann eine Infection durch Auffressen von Rothlaufcadavern oder von Cada-
vem von Ratten und Mäusen erfolgen, welche ihrerseits an Rothlauf in
derselben "Weise eingegangen sind ^
Lydtin)".

In weerwil dor tot hiertoe genoemdo bezwaren zoude het wellicht moge-
lijk zjjn door do maatregelen toch nog oonig
verdedigbaar govolg te kunnen
verkregen, indien de voorschriften, betreffende de aangifte, afzondering on
het verbod van vorvoor, voldoende
konden worden gehandhaafd en do ont-
smetting daarbij van allo direct bosmotte plaatsou mogelijk ware gebleken.

(1) Stuttgart, Vorlag von Ferdinand Enke 1887, Pag. 404.

-ocr page 354-

Behoudens eenige zeldzame uitzonderingen, heeft de practijk het tegen-
deel
bewezen.

De gemakkelijkheid waarmede varkens kunnen worden geslacht, verdeeld
en weggevoerd, en gestorven varkens kunnen worden verstopt of begraven

— zonder dat zulks ruchtbaar wordt — is oorzaak, dat het staatstoezicht
ten opzichte der uitvoering en handhaving van de maatregelen nagenoeg
uitsluitend afhankelijk is van do medewerking dor veehouders, terwijl boven-
dien diagnostische bezwaren, ook bij ontdekking van overtredingen, het in
talrijke gevallen
ondoenlijk maken om met kans op veroordeeling oen ver-
volging in te stellen.

Het zijn juist deze diagnostische bezwaren, welke het naar oordeel van
ondergeteekende wenschelijk maken om do vlekziekte van de lijst der hier
bedoelde besmettelijke ziekten af te voeren, daar die bezwaren zich bijna
bü elk te ondorzoekon geval doen gevoelen.

In verband namelijk met de bovenaangegeveu bevoegdheid, welke ten
opzichte van het slachten aan de eigenaren moet worden gelaten, zijn in
verreweg de moeste gevallen alleen do ingewanden dor zieke of verdachte
dieren of do cadavers der gestorven varkens voor het deskundig onderzoek
beschikbaar.

De verschijnselen nu, welke aan do ingewanden vallon waar te nomen,
bieden in al do gevallen waarbij de aangetaste dieren na het vertoonon
der eersto ziekteverschijnselen zijn geslacht (en dat geschiedt natuurlijk
meestal) zoo weinig aan, dat een
bepaalde onderkonning zonder bacterio-
logisch onderzoek
niet doenlijk moet worden geacht. In verband echter o. a.
mot do warme weersgesteldheid in don tijd waarin de meeste ziektegevallen
voorkomon, is dat bacteriologisch onderzoek met to groote bozwaren vor-
bondon om pr&ctisch
uitvoerbaar te mogen heeten.

Bovondion is het aantoonen van bacillen niet afdoende; er moeten cul-
turen worden aangelegd en bij twijfel dienen er zelfs proovon te worden
gonomen op muizen, duiven
of konijnen.

Daar de moost acuut dus doodolijk vorloopende gevallen do minst karak-
toristieko vorschijnselen vertoonon, geldt hetzelfde aangaande de cadavors
dor gestorven varkons, welke daarenboven, ovonals do bowaardo ingewanden,
voelal in staat van beginnende
rotting vorkoeren op het tijdstip, waarop de
deskundigo zijn onderzoek kan aanvangen.

Gewoonlijk wordt de ziekte dan ook niet onderkend, maar het bestaan
daarvan op soms hoogBt gowaagdo grondon
aangenomen.

Geen betoog behoeft het voorts, dat evenzoo de overtredingen betreffende
het vervoer van door besmetting verdachte varkons moeielijk vallen te ont-
dekken, te bewijzen. Ileeft de vechoudor oen kudde van voor de slachtbank
geschikte varkons op het oogenblik dat do ziekte onder die kudde uitbreekt

— en wenscht hij zich aan de maatregelen to onttrekken — dan slacht hij
de aangetaste dioren of begraaft de gestorven varkons en vorvoert daarna
de overige ongehinderd naar de markt; op gelijke wijze wordt gehandeld
met de kudden jonge varkons (biggen) wolke oventueel ten verkoop zijn
aangewezon. Horhaaldelijk is het voorgekomen, dat zelfs van vervolging
moest worden afgezien, bijaldien varkens ter markt werden gebracht, welke
beginnendo verschijnselen dor ziekte vertoonden, aangezien in die gevallen

-ocr page 355-

door den deskundige niet kon worden getuigd, dat de houder of hoeder
vóór het vervoor dor varkens roeds vermoeden van het bestaan der ziekte
moest hebben gehad; èn het soms zeer snel optreden dier verschijnselen
èn het in den zomer veelvuldig voorkomen van vlekken en vlekjes, zonder
dat er sprake is van de besmettelijke vlekziekte, alsmede do diagnostische
bozwaren waren hiervan oorzaak.

In werkelijkheid zjjn do overtredingen en do niet vervolgbare ontduikingen
veelvuldig, en is op heden do medewerking der veehouders — ook in die
gemeenten waar de opvolging der voorschriften in den aanvang dor be-
strijding van do ziekte viel to roemen — sterk
afnemende; in hoofdzaak
omdat wordt ingezien, dat do uitkomsten niet beantwoorden aan do moeite
en zorg, voortvloeiende uit het stipt opvolgen der verplichtingen.

Houdt men hierbij rekening met het feit, dat ook vele, overigens actiovo
burgemeesters, zich meer en meer aan hnn verplichtingon onttrekken,
dan kan hot geen verwondering wekken, dat oen eventueel langs statisti-
schen weg te constateeren vermindering van het aantal ziektegevallen
niet
mag worden toegeschreven aan de genomen, of beter gezegd, aan de be-
staande maatregelen.

Is het in vele opzichten met do opvolging dor maatregelen, in zake aan-
giften, afzondering en vervoer, over het algemeen treurig gesteld, ook het-
geen met de vaak zeer
kostbare ontsmettingon werd verkregen, is niet be-
vredigend. Meermalen brak de ziekte uit in hokken, welke of in hetzelfde
jaar of in een voorgaand jaar
nauwkeurig waren ontsmet geworden, en
bleek daarbij, dat de aanvankelijk verkregen goede resultaten Blechts
schijn-
baar
waren gewoest.

Bevroeindend is deze weinig bomoodigendo ondervinding niet — daar het
juiste ontsmettingsmiddel tot op heden onbekend schijnt en do hokken of
doordat zij gelegen zijn in de nabijheid van
niet to ontsmetten slooton,
modderpoelen, drassige loopgangen, of door met besmot bloed bezoedolde
personen en voorwerpen, alsmede door smetstof houdendo aarde, gemakke-
lijk
herhaaldelijk kunnen worden geïnfecteerd.

Dat overigens zoowel door tijdige afzondering als door ontsmettingen wel
eens
bovrodigonde uitkomsten zijn verkregen, valt niet to ontkennen, maar
als vaststaande mag tevons worden aangenomen, dat die bevredigende resul-
taten niet evenredig zijn aan do talrijke teleurstellingen, en evenzoo dat
de verworvon voordeelen evenmin in vorhouding staan tot do belangrijke
uitgaven, welko tot nu toe tot de bestrijding dor ziekte zijn besteed.

Bü de beoordeeling der hier en daar bekomen gunstige gevolgen moot
niet uit het oog worden verloren, dat vele hoeven en gemeonten gedurende
eenige achtereenvolgende jaren van de ziekte verschoond blijven, ook zon-
der dat eenige maatregel wordt getroffen, om reden dat het moer of minder
voorkomen der ziekte voornamelijk afhankelijk schgnt te zijn van bepaalde
weers- en bodeminvloeden.

Resumeerende blijkt:

1°. dat er volgens de tegenwoordige kennis en ervaring, in verband met
de tor
beschikking staande maatregolen, aan een uitrooiing der vlekziekte
bezwaarlijk kan worden godacht;

-ocr page 356-

2°. dat van een eonigszins afdoende beteugeling der ziekte, voor zooverre
deze zich door directe of indirecte overbrenging van smetstof van dier op
dier verbreidt, moet worden afgezien;

3°. dat ook de meest eenvoudige maatregelen niet voldoende zjjn uit te
vooron en te handhaven, niet alleen dewjjl de zoo hoog noodige medewer-
king van burgemeesters en veehouders meer en meer begint te
verflauwen,
maar ook, omdat de middelen ontbreken om tot die medewerking te dwingen.

Niet onopgemerkt mag het voorts blijven, dat onder de aangegeven om-
standigheden het vertrouwen, hetwelk welgezinde veehouders in het vee-
artsonijkundig staatstoezicht stollen,
ernstig wordt geschokt, dat de min-
der welgezinde voolioudors in do onvoldoende wijze waarop de maatregelen
tegen de varkensziekto
kunnen worden gehandhaafd, een aangenamo aan-
leiding vinden om zich ook ten opzichte dor overige ziekten zooveel doen-
lijk aan do maatregelen te onttrekken, en dat do wijze waarop de onder-
kenning der besmettelijke vlekziekte
moet geschioden (behoudons alleenstaande
gevallen) afbreuk doet aan de
nauwkeurigheid, welke bij de diagnose van
ziekten waartegen politiemaatregelen zijn voorgeschreven, moet wordon in
acht genomen.

ïfiottogenstaando nu de juistheid dor geopperde bezwaren in vele opzich-
ten door de meerderheid dor commissie moest worden
erkend, meende zij
toch de vlekziekto der varkens ondor de besmettelijke ziekten te moeten
handhaven, hoofdzakelijk ingevolge onderstaando beweegredenen:

1°. zou het op geschiedkundige grondon mogen worden aangenomen,
dat do ziekte, na in ons land te zijn
ingevoerd, langzamerhand uitbreiding
hoeft vorkregen, on moest het dientengovolge aannemelijk worden geacht,
dat zü (do ziokte) door maatregelen woder zou kunnen wordon
uitgeroeid;

2°. zoude hot tijdperk vau 1888 tot heden te kort zijn, om afdoend oor-
deel aangaande do uitkomsten dor maatrogolon to kunnen vellen; hierby
werd tevens gewezen op de gunstigo resultaten, welke op eeuigo plaatsen
zoudon zijn verkregen ;

3". zouden do maatregelen uit oen hygiënisch oogpunt aanbeveling ver-
dienon, daar tocli, dank zij die maatregelen, vele cadavers van gestorven
varkens niet voor inenschelijk voedsel wordon gebruikt ;

4°. zouden do maatregolen, betrefFendo do contrfllo op de tegen do ziokte
te verrichten inentingen, aangewezen zyn tor voorkoming van vorbroiding
der smotstof;

5°. zou de handel op hot buitenland door intrekking dor maatregolen
kunnen worden benadeeld.

Tor weerlegging der bovenstaande argumenten werd hot volgende gere-
pliceerd :

Ad I. De geschiedenis eener ziekte, waarvan oerst in do allorlaatsto
jaren eenige bopaaldo kennis word vorkrogon (1), heeft to
weinig waarde,

(1) Volgens wotonschappelijko onderzoekingen — na 1888 gedaan — zou
aangenomen mogon worden, dat èn de netelroos der varkens èu de sopti-
caemie der
muizen, met de vlekziekte der varkens door overeenkomstige
microben wordon veroorzaakt; de alom tegenwoordige muizen zouden dus
een middel zijn om de ziekte in stand to houden en te verbreiden.

-ocr page 357-

om daarop eenige verwachting tc mogen bouwen; bovendien duurt de strjjd,
welke vooral in het buitenland wordt govoerd aangaande verschillende
bloedziekten, dio meer oi\' minder
identisch zouden zijn met de vlekziekte,
nog steeds voort.

Ad II. Do in hot tijdvak van zes jaar verkregen uitkomsten toonen
voldoende aan, dat er ook met het oog op de door do wetenschap gemaakte
vorderingen
geen uitzicht bestaat op hot verkrijgen van gunstiger resultaten
in het vervolg. In ieder geval wegen do
voordeelen geenszins op tegen de
nadeelen, welke aan de uitvoering en handhaving der maatregelen zijn ver-
bondon.

Ad III. Het gebruik van zieke in nood geslachte varkens heeft voor de
consumenten onder do menschen
nimmer nadocligo gevolgen gehad. Het aan
vlekziekte gestorven dior is dan ook uitsluitend nadeelig bij gebruik voor
menscholijk voedsel, omdat hot een
gestorven dier geldt, en niet omdat het
daarenboven aan vlekziekte lijdende was goweest; het hygiënisch argument
kan alleen dienstig zijn om aan te toonen, dat het wenscholijk moot worden
geacht, er van rijkswege maatregelen wordon voorgeschreven, rogelende
het toezicht op alle in nood geslachte of gestorvon dieren, wolko voor
consumtie zijn bestemd.

Ad IV. Do zorg ter voorkoming van verbreiding dor smetstof tijdons of
na oventueolo inentingen kan veilig worden overgelaten aan de veeartsen,
welko dio inentingon verrichton, en aan de veehouders, daar beider
belapg
de noodige voorzichtigheid vordert. Yeel gevaar blijft overigens bij het ont-
breken eener controle niet te duchten, omdat de inentingen tot heden in
ons land
weinig vertrouwen hebben verworvon; bij do proefnemingen toch,
die voor \'s rijks rekening in do Ilollandsche provinciën werden godaan,
wordon in Noord-Holland slechts
negentig varkens beschikbaar gesteld, terwijl
in Zuid-Holland geen enkel varken word aangeboden — 011 dat in weerwil er
ook
schadevergoeding kan worden verwacht, indien zich na dio inentingen
nadoelige gevolgen mochten voordoen.

Eorst dan zullen waarschijnlijk vele inentingen plaats vinden, wnnnoer
er oen onschuldigo, zoogenaamde chemischo entstof zal zijn ontdekt, en
daarbij kan iedere contrölo worden gemist.

Ad V. Bij de onvoldoende wijze waarop de niaatrogelon kunnon worden
gehandhaafd, bestaat er voor don handel to weinig
waarborg om te kunnen
aannemen, dat by intrekking der maatregelen nadeelen zullen worden onder-
vonden. Het Duitsche rijk heeft bovendien de vlokziekte niet onder do
politie-ziekten opgenomen en laat het
al of niet nomen van maatregelen
ovor aan de verschillende staton. Hetzelfde zoudo ook hier te lande kunnen
geschieden in die provinciën, welke godurende den korten tijd waarin do
ziokte veelvuldig voorkomt, handelsnadcolen mochton ondervinden; een
provinciale verordening zooals dio tijdelijk in Noord-Holland ten opzichte van
het
vervoer van rotkreupele schapen word afgekondigd, zou geruststellende
invloed kunnen uitoefenen.

Summa summarum zijn de voordeelen, welke van een voortzetting der
bestrijding zijn te verwachten, geenszins in verhouding tot de aan die be-
strijding verbondon
bezwaren — te meer omdat de bosinottelijko vlokziekte,

-ocr page 358-

ook zondor maatregelen, gedurende acht maanden per jaar nagenoeg niet
voorkomt en slechts vier maanden in meer ot\' minder mato — afhankelijk
van weors- en bodeminvloeden — haar slachtoffers eischt.

Do noodzakelijkheid eener bestrijding door politiemaatregelen mag
veilig worden ontkend, daar de varkensstapel met het oog op de laatstge-
noemde omstandigheid
vooreerst niet ernstig door de ziekte kan worden
bedreigd.

Ten slotte mag niet onvermeld worden gelaten, dat hot gevoelen van den
ondergeteekonde wordt gedeeld: door de meerderheid dor districtsvoeartsen,
voor zooverre deze goon zitting hadden in de commissie, door velo geëxa-
mineerde veeartsen, inclusief plaatsvervangende districtsvoeartsen en door
zeor vole veehouders.

Haarlem, den 21sten April 1895.

1let lid der commissie,
w. g. M. J. Hf.ngevecd GJzn., districtsveearts.

Men ziet, onder de autoriteiten van naam staat de heer
van Leeuwen gelijk Jutiter vrijwel alleen. Nu zou men
verwachten, dat hij dit Olympische standpunt schitterend wist
te handhaven; maar wat heeft de heer
van Leeuwen ons
per saldo mede te deelen? Simpel het feit dat hij, al was
het dan ten koste van groote krachtsinspanning, met politie-
maatregelen
bijna succes heeft verkregen.

Immers het i, bijna uitsluitend voorkomen van de ziekte
in de niet ontsmette hokken" en het
ubijna tot de geschie-
denis gaan behooren der vlekziekte in enkele districten",
waarvan de heer
van Leeuwen gewaagt, staat gelijk met
bijna succes hebben. Dat is voorwaar niet veel. Dat blijkt
vooral niet veel, als men bedenkt, dat de natuur dit af en
toe geheel zonder hulp van den heer
van Leeuwen, ook
alleen wel, of zelfs nog beter schijnt te kunnen. Er komen
gevallen voor dat de ziekte, na één of enkele jaren te hebben
geheerscht, plotseling verdwijnt voor eenigen tijd, zonder
dat daarvoor een speciale reden is aan te wijzen. ,/Blijkbaar
zijn er dikwijls in den bodem onbekende verhoudingen aan-
wezig, welke de virulentie van de vlekziektebacillen ver-
minderen.
" (Lorenz op het congres te Baden-Baden). In
ieder geval moeten mijns inziens de ervaringen van den

-ocr page 359-

heer van Leeuwen als niets bewijzend in het niet zinken
tegenover al hetgeen ik aanhaalde. Ik blijf mij derhalve over-
tuigd houden van de vruchteloosheid der bestrijding van
vlekziekte door politiemaatregelen, vooral hier te lande.

Waaraan is dat nu te wijten?

1°. Aan de biologische eigenschappen van het specifiek
lager organisme.

2°. Aan de groote uitbreiding welke de ziekte reeds
heeft verkregen.

Omtrent de aetiologie der vlekziekte tasten we in enkele
opzichten nog in het donker. Laat ons echter eens hooren
wat de autoriteiten er
wel van weten.

Lorenz : //Ueber die Aetiologie des Rothlaufs ist bekannt,
dasz derselbe durch den Rothlauf bacillus verursacht wird.
Dasz dieser auch ausserhalb des Thierkörpers zu vegetiren
vermag, namentlich auch in faulige Flüssigkeiten in Gegen-
wart von anderen Bacterien, und dasz er sich in Nährboden
leicht züchten lässt und dazu kein besonders hohen Tem-
peraturgrade bedarf, ist bekannt. Zwar ist nun der bestimmte
Nachweisz dasz die Rothlauf keimen in der Natur vorkom-
men, und dasz viele Ausbrüche der Seuche hierin ihren
Grund haben, wissenschaftlich noch nicht gebracht, doch
sprechen so viele Thatsachen dafür dasz daran kaum ge-
zweifelt werden kann." (\')

Op het congres te Raden-Raden deelde Lorenz mede in
moerasvliegen bacteriën te hebben gevonden, welke op vlek-
ziektebacillen gelijken.

Eindelijk verklaarde hij vlekziekte en muizensepticaemie
voor identisch (
Löffler bestreed de identiteit, erkende ech-
ter de familieverwantschap en het wederzijds geven van
immuniteit).

De meening van Lorenz werd tot voor korten tijd vrij-
wel door iedereen gedeeld.

(1) Zeitschrift für Thiermedicin 1901, 3es Heft.

-ocr page 360-

Daarnaast (meer dan daar tegenover, dunkt mij) staan de
onderzoekingen van prof.
Olt. (*) Door deze onderzoekingen
werd bewezen, dat
steeds in de darmfollikels en kleine
darinzweren (door strongyliden veroorzaakt) ook bij gezonde
varkens vlekziektebacillen in groot aantal kunnen worden
aangetoond, welke zich bij enting en cultiveering geheel
verhouden als de bacillen uit een vlekziek varken.

Zijn leerling Bauermeister (1) vulde deze onderzoekingen
aan, en bewees dat ook in de
tonsillen bij gezonde varkens
altijd vlekziektebacillen voorkomen, dikwijls zelfs als in
kunstmatige cultures bij elkaar.

Olt veronderstelt, dat door een verkregen pathogeniteit
der varkens (bijv. door koude vatten of darmaandoeningen)
of door toevallige verhooging van virulentie der bacillen, de
infectie zou geschieden van de haarden der tot dien tijd
saprophytisch levende bacillen uit.

Niet alleen iti de stallen zijn dus de vlekziektebacillen
aanwezig, waarschijnlijk resp. zeker ook in slooten en poelen,
op weiden en mestvaalten, in gezonde varkens en in muizen
zelfs. En mag men dan nog aannemen, dat door desinfectie
(van stallen) en andere politiemaatregelen de ziekte zou zijn
uit te roeien? Het lijkt mij ten eenenmale absurd.

En al was een uitroeiing in abstracto nog mogelijk, dan
behoefde ook dat nog niet te zijn een beslissende aanwijzing
voor het veeartsenijkundig staatstoezicht om dit te beproeven,
of vooral om daarmee door te gaan.

Evenmin als een veearts altijd moet trachten de dieren
te genezen, evenmin moet het veeartsenijkundig staatstoe-
zicht zich in
alle gevallen principieel toeleggen op een
bacterienjacht, het koste dan wat het wil.

Wij hebben altijd maar een kapitaal te behandelen, en

1  Archiv für wissenschaftlichc und practische Thi er heilkunde, 28 Band,
1 uncl 2 Heft.

-ocr page 361-

iedere handeling ook van het veeartsenijkundig staatstoezicht
moet economisch te motiveeren zijn, tenzij het geldt een
proef. Het nationaal kapitaal, dat aan ziektebestrijding wordt
besteed, moet terugkomen, hetzij vroeg of laat. Is dat niet
te berekenen, dan dient men ten minste van dure maat-
regelen af te zien.

Het feit nu dat de ziekte in quaestie hier te lande, ten
minste in de meeste provincies, een enorme uitbreiding heeft
verkregen, en feitelijk ons land als één ziektehaard moet
worden aangemerkt, zou mij alleen reeds ernstig doen be-
twijfelen of vooral dure desinfecties in casu economisch wel
te verdedigen zouden zijn, afgezien zelfs van de nog veel
grootere bezwaren, welke worden opgeleverd door het slechts
facultatief parasitair zijn der vlekziektebacillen.

Gelukkig hebben wij in de enting een uitnemend middel, waar-
mede de ziekte wel niet uit te roeien is, maar waardoor
fe jaar-
lijks te lijden schade tot een minimum kan worden teruggebracht.

Ook hierin is de heer van Leeuwen het niet met mij
eens. Mij schrijft :

wIk zal de laatste zijn om de vooral wetenschappelijke
waarde van de entingen in twijfel te trekken, maar geef, in
afwachting ook van de op het oogenblik nog
niet voldoende
practische resultaten,
er nog steeds de voorkeur aan om de
smetstof te vuur en te zwaard te verdelgen. Dat heeft blij-
vende waarde, terwijl de waarde der entingen
nog altijd
problematisch is,
niet het minst om het gevaar van de ver-
spreiding der smetstof door de in te spuiten of ingespoten
virulente culturen."

Ik moet eerlijk zeggen dat het mij onbegrijpelijk is hoe
een districtsveearts, die zooals hem betaamt, dagelijks van
deze en dergelijke onderwerpen een speciale studie maakt,
nu nog de waarde der entingen problematisch kan noemen,
en de practische resultaten onvoldoende. Wat zou de heer
van Leeuwen dan toch wel van enting verwachten? Men

-ocr page 362-

zou haast vragen: heeft hij hier soms alleen de entingen
met vaccin (van
Pasteur) of porcosan op het oog?

Wie de waarde van serumentingen nu nog in twijfel trekt,
is mijns inziens niet te overtuigen, of is niet op de hoogte.
En aangezien ik niet wensch te vechten tegen windmolens,
zal ik den heer
van Leeuwen niet trachten te overstelpen
met bewijzende cijfers en citaten. Ik zal hier alleen aan-
halen de ,/Ergebnisse der
LoRENz\'schen Rothlaufschutzim-
pfung mit Prenzlauer Impfstoffen in den Jahren 1S97, 1898
en 1899, (1) waarin de volgende cijfers gegeven worden:

1897 : 26217 geënte varkens.

1898 : 83597 „ „

1899 : 107762 „ „

Vooral op de climax vestig ik de aandacht. Mag men
veronderstellen, dat de wetenschappelijke waarde die stijging
heeft bewerkt of was het do practische waarde? Het zou
interessant zijn hierbij ook te hebben de cijfers over 1900
en 1901 ; ze zijn mij nog onbekend. Het staat echter vast
dat overal, juist in de laatste jaren, de toename zeer groot
is geweest.

//Het aantal entingsdooden bedroeg 0,042 pet. Nood-
slachtingen en sterfgevallen door vlekziekte bij geënte var-
kens kwamen voor bij 0,058 pet. De curatiefenting had bij
68.8 pet. succes.

Verreweg de meeste berichtgevers beantwoorden de vraag,
of besmetting door geënte varkens op ongeënte was over-
gebracht, absoluut ontkennend."

Het aantal van mijn eigen entingen wil ik hier even
naast plaatsen.

In 1898 53 varkens.

In 1899 p.m. 500 „

In 1900 ,/ 1400 „

In 1901 „ 2800 „

1  Berliner thierarztliche Wochenschrift 1900, n°. 11.

-ocr page 363-

Ook bij mij dus een groote toeneming. Waar in Noord-
Holland met serum en cultuur geënt is met voorzichtigheid
en kennis van zaken, zijn zeer weinig varkenshouders niet
van het
praciisch nut overtuigd geraakt.

De groote toeneming van het aantal entingen in aanmer-
king genomen, zou men de vraag kunnen stellen: is het
nuttig en noodig dat de staat zich hiermede bemoeit, of
kan men de bestrijding der vlekziekte door entingen gerust
aan het particulier initiatief overlaten?

De verzuchting van Langeüijk //och waren alle menschen
wijs, en wilden daarbij wel" is ook hier van toepassing.
Bovendien zijn de toestanden lang niet overal zooals in
Noord-Holland, waar veel varkens zijn, de schade door
de vlekziekte dus het sterkst wordt gevoeld, en bovendien
de enting door het aantal vrij goedkoop kan worden verricht.

Het komt mij derhalve voor, dat de staat de entingen dient te
bevorderen; de politiemaatregelen moeten daarnaast tot de
beslist noodzakelijke, zooals aangifte en verbod van vervoer,
worden beperkt.

Voor deze wijze van bestrijding zouden we de wet van
20 October 1900 voor het Groothertogdom-Hessen, (*) waar-
van
Lorenz de vader is, tot model kunnen nemen.

De hoofd bepalingen in die wet zijn de volgende.

Verplichte aangifte en afzondering. Verdachte dieren mogen
onder toezicht naar de slachthuizen worden vervoerd. Zieke
varkens mogen alleen op de plaats worden geslacht, en het
vleesch mag slechts in gekookten toestand worden vervoerd.
Voor gestorven of gedoode dieren wordt 4/s van de waarde
door het rijk betaald, mits voldaan is aan de verplichtingen
door de wet gesteld. Gestorven varkens worden begraven,
of alleen naar de officiëele vildeiijen vervoerd. Het vet mag
tot technische doeleinden worden verwerkt.

-ocr page 364-

Na de constateering der ziekte worden de varkens geënt,
ook die, welke tot over 6 maanden mochten worden inge-
voerd. Ook kan de enting zoo noodig in naburige varkens-
houderijen, en op plaatsen waar ieder jaar de ziekte voor-
komt, verplichtend worden gesteld. De enting geschiedt van
rijkswege, door den ,/Ivreisthierarzt" of een daartoe toege-
laten en beëedigd veearts, op kosten van den staat.

Lijsten van de geënte varkens worden door de politie
bijgehouden.

De geënte varkens worden getatoueerd met een letter G.
(met een tatoueerhamer door het rijk geleverd, wordt de
letter ingeslagen, en daarna met kruit in spiritus ingewreven).

Entstoffen worden gratis geleverd en zoodra doenlijk in
een staatsinrichting gemaakt (voorloopig is
Lorknz de leve-
rancier) .

Desinfectie wordt niet voorgeschreven.

Of deze wet in alle opzichten voor ons land tot model
kan dienen, betwijfel ik wel. Het komt mij voor dat de in
die wet voorgeschreven
noodentingen op een gegeven oogen-
blik voor ons land, door haar groot aantal, onuitvoerbaar
zouden blijken.
De schade zou op die wijze niet tol het
minimum worden beperkt.
Dit resultaat zou beter worden
bereikt door het werk over een half jaar te verdeelen (ten
minste in die streken waar veel varkens zijn en de vlek-
ziekte veel voorkomt) en daartoe de
preventief entingen te
bevorderen. Dit zou kunnen geschieden door tegemoetko-
ming in de kosten en door schadevergoeding in geval van
entingsdooden of vlekziekte onder geënte varkens.

De noodentingen zou men dan in geen geval geheels oor
rijksrekening moeten doen geschieden. Integendeel zou men
de tegemoetkoming in geval van noodenting minder moeten
stellen, om daardoor nog meer een stimulans te verkrijgen
voor het verrichten der preventiefentingen. Op die wijze zou
men, het is waar, overal kunstmatige cultures gaan ver-

-ocr page 365-

spreiden. Dit te voorkomen is bij de uitvoering der voor-
behoedende entingen niet wel mogelijk.

Maar kan dat grooten invloed hebben? Olt beweert
immers, dat zelfs in alle gezonde varkens de bacillen voor-
komen, wat kan dan de verspreiding van wat kunstmatig
gekweekte bacillen hinderen ? Bovendien zouden die cultures
nog het bewijs van levensvatbaarheid moeten geven buiten
den voedingsbodem.

Overigens wil ik toestemmen, dat het verdelgen van de
smetstof, zooals onze wet dat bedoelt, en het bevorderen van
preventiefentingen (met cultuur) zooals ik dat aangaf, principieel
in zekeren zin elkaar uitsluiten. AVil men de wet behouden
en streng uitvoeren, en daarnaast van staatswege de enting
te hulp roepen, dan dient men zich eigenlijk tot het verplicht
stellen der
noodentingen (zonder cultuur) te beperken.

Het groote nut, dat resulteert uit de preventiefen-
tingen, kan dus als een reden te meer worden aangemerkt,
om maar zoo spoedig mogelijk met ons tegenwoordig wet-
telijk bestrijdingssysteem te breken.

Alkmaar, Maart 1902.

VERBESSERUNG IN DER BEHANDLUNG DES
KALBEFIEBERS,

von

J. SCHMIDT (Kolding). (\')

Dem Vorstand der Gesellschaft zur Beförderung der Thier-
beilkunde in den Niederlanden bitte ich Sie meinen ver-
bindlichsten Dank für die Ernennung zum correspondierendes
Mitglied derselben zu bringen.

-ocr page 366-

Ausserdem erlaube ich mir Ihnen eine vorläufige Mitthei-
lung über eine wesentliche Verbesserung in der Behandlung
des Kalbefiebers zu geben und bitte ich sie gelegentlich
Kollegen in den Niederlanden damit bekannt machen.

Wie bekannt, ist die ursprüngliche Behandlung des Euters
mit Infusion von Jodkaliumauflösung mit atmosphäri-
schen Luft zusammen und nachfolgende Massage, ja in ein-
zelnen Fällen — in Mangel von Jodkalium — zu dem
Gebrauch von gekochtem Wasser allein geändert worden und
dieses scheint ungefähr die gleiche Wirkung wie die Jodka-
liumauflösung gehabt zu haben. Zu ähnlichen Fällen haben

phärische Luft gebraucht, in das Euter durch Hülfe von
verschiedenen Apparaten gepumpt, jedoch in der Hegel durch
sterilisirte Baumwolle. Diese Behandlung schien schneller
zu wirken als die Jodkaliumauflösung mit einem kleineren
Quantum Luft, und dies bewegte mich dazu eine doppelte
Behandlung zu versuchen, erst Infusion von Jodkalium-
auflösung ohne Luft und danach Einpumpen von Luft bis
das Euter stark ausgespannt war. Dadurch wird die Auf-
lösung und die Luft leichter in allen Theilen der Milchdrüsen
getrieben und es entsteht ein starker Druck im Euter.

Man kau das gewöhnlich angewandte Apparat zur Infusion
von Auflösung und danach ein Blaseapparat aus Gummi
(nicht gern eine Radpumpe) zum Einpumpen von Luft
verwenden. Um die Auflösung und die Luft frei von Staub
aus der Stalluft zu halten, werde ich doch ein Apparat
vorziehen das in obenstehender Zeichnung skizziert ist.

23

-ocr page 367-

Um das Apparat steril zu halten, bringe ich am liebsten
die Auflösung in einer anderen Flasche mit. Wenn die
Zitzen desinficiert sind, ein desinficierter Handtuch unter das
Euter gelegt und das Milchkatheter in eine von den Zitzen
hineingeführt ist, wird die Flasche erst mit dem Korken
nach unten gehalten und man lässt ,/i Liter der Auflösung
in die eine Drüse hineinströmen, danach wird die Flasche
met dem Korken nach oben gewandt und mit dem Blase-
apparat pumpt man Luft durch die Jodkaliumauflösung
hinein und weiter zum Euter, bis dieses stark ausgespannt
ist. Die übrigen Drüsen werden auf gleicher Weise behan-
delt, Massage.

Die Wirkung zeigt sich so schnell, dass man oft eine
bedeutende Besserung nach l/i Stunde sehen kann, und einige
der Patiente stehen schon nach Verlauf von 2—3 Stunden
auf. Wenn die Behandlung rechtzeitig ausgeführt wird und
keine Kompilationen eintreffen, werden fast alle Patiente
genesen.

Weil reines gekochtes Wasser oder reine atmosphärische
Luft, beziehungsweise fast dieselbe oder eine schnellere Wir-
kung gezeigt hat als eine Jodkaliumauflösung, dürfen wir
wohl als bewiesen betrachten dass das Euter die Quelle der
Krankheit ist und die Ursache eine Autointoxication.

Mit Collegialem Gruss,

Hochachtungsvoll,
(gez.)
Schmidt.

SEPTICAEMIE VEROORZAAKT DOOR LARVEN VAN
GASTROPHILUS EQUI IN DEN OESOPHAGUS,

door

J. F LOH IL.

In den namiddag van 17 Februari 1902 werd mijn hulp
ingeroepen voor een 4-jarige merrie, waarvan mij het vol-

-ocr page 368-

gende werd medegedeeld. Patiënte was sedert Juli 1901 in
het bezit van haar tegenwoordigen eigenaar. Al spoedig
vertoonde het dier bij zijn nieuwen baas koliekverschijnselen
welke zich openbaarden door omzien naar den buik, met
de achterbeenen naar het lijf slaan, neervallen, rollen, zwee-
ten, enz. Een uur later was de aanval voorbij. Die aanval
werd gevolgd door andere van denzelfden aard met tusschen-

O O

poozen van 3 ii 4 weken. De duur was nooit langer ge-
weest dan 1V2 uur. Een paar maal was door een empiricus
oleum menthae piperitae toegediend. De laatste aanval had
plaats gehad even vóór nieuwjaar, zoodat het dier dus ruim
IV2 maand verschoond was gebleven. Nu weder begon
patiënte \'s morgens om 10 uur koliek te vertoonen, doch
de eigenaar had zich niet gehaast hulp in te roepen. Ver-
ontrust, doordat de aanval langer aanhield dan gewoonlijk,
vervoegde hij zich des middags bij mij.

Patiënte was een flink gebouwde merrie. Bij mijn komst
stond het dier en klauwde onophoudelijk met de voorbeenen,
voornamelijk met het rechter. De gewone koliekverschijn-
selen, als omzien naar den buik en slaan met de achter-
beenen, werden geen enkelen keer waargenomen. Van tijd
tot tijd ging het voorzichtig liggen, liefst op den rug met
de beenen naar bet lichaam getrokken. In dien toestand
verbleef het dier soms minuten lang. De kleur van con-
junctiva en andere zichtbare mucosae was aanvankelijk nor-
maal, de pols zeer gespannen, doch weinig versneld. Tem-
peratuur werd niet opgenomen. Defaecatie had nog driemaal
tijdens den aanval plaats gehad in tamelijk ruime hoeveel-
heid. Eetlust was totaal afwezig.

Geïnfluenceerd door de anamnese meende ik met een
herhaling van vroegere aanvallen te doen te hebben en
diagnostiseerde krampkoliek. Na een injectie van 0.4 gr.
morphine liet ik het dier afstappen. Daar ik na een uur
nog niet de minste werking zag, herhaalde ik de injectie,

-ocr page 369-

waarop patiënte begon te kalineeren. Het krabben met de
voorbeenen begon te verminderen en een toestand van
sopor trad in. In de meening dat alles wel geredresseerd
zou zijn als de morphine-injectie ophield te werken, verliet
ik patiënte, \'s Nachts om 2 uur werd mijn hulp opnieuw
ingeroepen. Patiënte stond met hangend hoofd voor de krib
De ademhaling was zeer frequent en het dier zag er afge-
mat uit. Het zweet droppelde van de manen, hoewel meer
naar achteren de huid geheel droog en glanzend was Van
tijd tot tijd krabde het dier nog met de voorbeenen, even-
wel niet zoo aanhoudend meer als in het begin. De pols
was klein en frequent, temperatuur 40.9, de slijmvliezen
zagen vuilrood, de peristaltiek was geheel onderdrukt. Onder
de krib lagen verscheidene vlokken sneeuwwit schuim en
uit de neusgaten liep voortdurend een sterk zuur riekende
troebele vloeistof. Voorgezet water werd met graagte opge-
nomen, doch zeer moeielijk geslikt. Spoedig daarop kwam
evenwel, onder hevige benauwdheid en schreeuwen, een
groot gedeelte daarvan vermengd met voedselbestanddeelen
door de neusgaten terug. De ademhalingsfrequentie steeg
daarna tot over de 100, om langzamerhand weer te dalen
tot circa 50.

Uit bovenstaande verschijnselen concludeerde ik, dat de
sphincter cardiae verlamd moest zijn, wijl het uit den neus
loopend vocht maaginhoud bleek te zijn. Het lag dus voor
de hand te denken aan een partiëele maagbersting, veroor-
zaakt of door overvulling of door zich te laten vallen.

Volgens den eigenaar kon noch van het eerste, noch van
het laatste sprake zijn ; het dier had zijn gewone rantsoen
gehad en tobben had het niet gedaan. Meenende dat het
dier hoogstens nog één a twee uur zou leven, stelde ik
geen therapie meer in en verliet patiënte, terwijl ik met
den eigenaar afsprak om te 10 uur terug te komen, ten
einde de sectie bij te wonen. Tot mijn verwondering vond

-ocr page 370-

ik patiënte nog in leven. Zij stond nog steeds, geheel droog
en glanzend van huid. De eerste aanblik was werkelijk een
gunstige en de eigenaar meende dat beterschap was inge-
treden. Nader onderzoek leerde, dat het er nog niet zoo
heel gunstig uitzag. De conjunctiva was vuilrood van kleur,
de pols bijna onvoelbaar, zeer frequent Temperatuur 40.4,
ademhaling circa 50. Het loopen uit den neus had nog
steeds plaats.

Hoewel ik van eenige behandeling weinig heil meer ver-
wachtte, diende ik patiënte subcutaan 25 gram spiritus
camphoratus toe en 2 gram calomel per os. Verder zette ik
clysmata van koud water. Bij exploratie vond ik het rectum
totaal leeg, de peristaltiek geheel onderdrukt. De toestand
van patiënte bleef den ganschen dag hetzelfde en den vol-
genden morgen, 19 Februari, stierf het dier.

Sec/ie. Bij de opening van het cadaver bleek in buik- en
borstholte geen noemenswaardige hoeveelheid vocht aanwezig
te zijn. Een diffuse lichtroode kleur van de serosa der dunne
darmen wees op een peritonitis, welke op het einde van
het leven moet ontstaan zijn en wellicht den dood van
patiënte heeft verhaast. Het pathologisch-anatomisch beeld
van septicaemie was zeer frappant. Lever, nieren en milt
waren gezwollen en vettig gedegenereerd. De hartspier zag
er uit als gekookt. Onder het endocardium bevonden zich
puntvormige bloedingen. Het bloed was slecht gestold. De
longen waren normaal. Onder de serosae van buik- en
borstholte bevonden zich talrijke bloedingen ter grootte van
een gierstkorrel tot een halven cent. De dikke darmen waren
gevuld met half vloeibare contenta, het slijmvlies haemor-
rhagisch ontstoken, de serosa normaal van kleur, doch de
haemorrhagieën waren hier en op het mesenterium het
grootst en het talrijkst.

Een donkerroode ontstoken plek van circa 5 cM. mid-
dellijn bevond zich op den oesophagus, een vingerbreed

-ocr page 371-

boven de cardia. Bij opening van den slokdarm zag men
het volgende. Correspondeerende met bovenbedoelde plek
was het slijmvlies aanzienlijk verdikt en ontstoken. Talrijke
diepe crypten wezen er op, dat hier in een klein bestek
zeer vele larven van gastrophilus eqni hadden gezeten. Ze
hadden zich later alle door den ganschen oesophagus ver-
spreid. Mucosa en muscularis waren macroscopisch niet van
elkander te onderscheiden en waren vergroeid en gedegene-
reerd. De maag vertoonde weinig afwijkingen. De maagwand
en de mucosa waren intact, de laatste alleen was een weinig
ontstoken, juist aan de cardia. De maaginhoud bestond uit
halfvloeibare voedselbestanddeelen. Gastrus-larven waren hier
in een gering aantal aanwezig.

Pathogenese. Uit de sectie blijkt dus, dat septicaemie en
peritonitis de onmiddellijke doodsoorzaak zijn geweest en
dat deze op haar beurt veroorzaakt werden door de ophoo-
ping van larven in den oesophagus. In de maag komen
dikwijls, zooals bekend is, verbazende ophoopingen van lar-
ven voor, zonder er groote stoornissen te veroorzaken. Op-
hoopingen in den oesophagus als hier moeten mijns inziens
veel eer gevaar opleveren voor sepsis. De volgende argu-
menten kunnen daartoe dienen. Voedselbestanddeelen blijven
tusschen de opeengehoopte larven hangen en kunnen licht
rotten, daar ze niet zijn blootgesteld aan den invloed van het
maagsap. Ontstaat er een wondje, dan wordt dit gemakkelijk ge-
ïnfecteerd. Wondjes ontstaan zoodra de larven loslaten. Het
lumen van den slokdarm was door de parasieten zeer vernauwd
en het voedsel passeerde moeielijk. Men kan zich voorstel-
len, dat de larven het op den duur niet konden volhouden
om weerstand te bieden aan het passeerend voedsel, losge-
rukt werden en daardoor wondjes veroorzaakten. Die wrondjes
werden geïnfecteerd en een ontsteking volgde, wat patiënte
te kennen gaf door pijn. De ontsteking breidde zich uit,
waardoor ook de sphincter cardiae in het proces werd be-

-ocr page 372-

trokken en verlamde, zoodat liet aanhoudend braken ontstond.
Septicaemie en ten slotte ook peritonitis maakten verder
een einde aan het leven van patiënte.

Blijkbaar heeft er geen verband bestaan tusschen de vroe-
gere aanvallen van koliek en de laatste ziekte. Trouwens
de verschijnselen in het begin der ziekie wezen er reeds
op, dat. men hier met geen krampkoliek te doen had. De
pijn duurde voort, zonder pauzen, was niet zeer hevig en
eetlust bestond totaal niet, terwijl bij krampkoliek hevige
pijnen worden afgewisseld door pauzen, waarin het dier
meestal eetlust toont. Het krabben met de voorbeenen en
het afwezig zijn van de gewone kolicksymptonien, als omzien
naar den buik en slaan met de achterbeenen, zijn mijns
inziens een aanduiding geweest, dat patiënte de pijn-gewaar-
wording meer naar voren in het lichaam had.

Fijn aart, Maart 1902.

Korte mededeelingen en referaten.

Formaline in de wondbehnndeling. — Een der nieuwere
antiseptica, dat echter als wonddesinfieiens zijn ontluikenden
roem alweer begint te verliezen, is formaline.

Formaline werkt geconcentreerd zeer caustiseh. In Engeland
heeft men ze met succes gebruikt bij maligne tumoren
(Tijd-
schrift voor Geneeskunde
1899) Watten met een sterke forma-
line-oplossing gedrenkt, worden gedurende een half uur op den
tumor gelegd en het alsdan gedestrueerde weefsel met den scher-
pen lepel weggenomen. Aldus kwam ik op het denkbeeld ze aan
te wenden bij een paard dat aan het spronggewricht, na een
verwaarloosde wondbebandeling door den eigenaar, woekeringen
had, welke gezamenlijk minstens kilo wogen, volgens de

oude nomenclatuur een manshoofd en 2 kinderhoofden. De woe-
keringen werden met behulp van den ecraseur verwijderd eu de

-ocr page 373-

ontstane wonden behandeld met jute-compressen, gedrenkt in l°/(,
formaline-solutie, om den anderen dag te vernieuwen. Er ontstond
een dikke leerachtige korst. Vreezende dat hieronder ettering zou
komen, behandelde ik 14 dagen met Viooo sublimaat, waarna
de granulatie zich boven den wondrand verhief, terwijl meer
wondafscheidiug bestond en de compressen bij het vernieuwen
een onaangename lucht verspreidden. Na het gebruik van for-
maline werd de verheven granulatie weer kleiner en herstelde de
patiënt geheel.

Een veulen was in een sloot geraakt en had zich vermoedelijk
met een scherf een snede over de achtervlakte der linker achter-
pijp toegebracht. Na een behandeling door den eigenaar ontstond
een woekerende wond ter grootte van 36 cM. omtrek. De bovenste
laag der granulatie werd weggenomen, eveneens de randen en
vervolgens de patiënt met formaline 1 : 100, later 1 : 200
behandeld. Ook hier troffen mij weder: de leerachtige, droge
korst en de afwezigheid van onwelriekende lucht. Bij afwis-
seling met 3 °/0 creoline verdween direct de korst en waren
woudsecreta aanwezig.

In beide gevallen ging de wondgenezing niet snel. In het
2de geval bijv. duurde zij 4 maanden. Hierbij moet men natuurlijk
in aanmerking nemen dat dit geen normale wonden waren.

In de otologische vergadering te Amsterdam (Tijdschrift voor
Geneeskunde
1899, bl. 519) werd gewezen op de mooie gevolgen
van Viooo formaline-soluties .bij chronische ettering en been-
caries. Toen ik nu een paard met een boefkraakbeenfistel onder
behandeling had, waarbij verwijding, injecties met lotio
Vili.ati,
lotio Vii.lati filtrata, sublimaat 1:500, geen succes hadden,
ging ik formaline
1 : 500 probeeren, waarna de fistel in 14 dagen
was genezen. Hoewel nu de opening in verloop van tijd zich
in den voorsten hoek van het kraakbeen bevond en hoewel dan
vaak het proces stagneert, geloof ik toch dat foi-maline hier een
gunstig effect heeft gehad, daar ik dit niet met de andere
middelen kon verkrijgen.

In Berlijn beweerde men succes te hebben bij hoefkanker in
1 a 2°/0 soluties, welke in een geval door mij behandeld geen
succes gaven. In een mij bekend geval werd abusievelijk geconcen-
treerde formaline gebruikt, waarna necrose van den hoefbeens-
raud optrad. Men zij dus in het gebruik voorzichtig.

-ocr page 374-

Uitgaande van formaline kwam ik op een andere formaldehyd-
verbinding, namelijk tannoform.

Ik gebruikte het in zalf vorm (1:8) en stond verbaasd over
de mooie, droge en snelle granulatie; sneller dan ik ze met
jodoform gepulveriseerd, jodoformgaas eu jodoform, creoline of
boorzuur in zalfvorm of creoline- en phenylsoluties kon verkrijgen.
Ook in een geval van een woekerende wond, welke met creoline-
compressen en verbanden niet genas, ging de woekering na
gebruik van tannoformzalf niet verder en ontstond genezing

O O O

zonder verband.

Resumeerende, beveel ik formaline aan bij chronische woekerende
wonden, ze zelfs boven argentum nitricum stellende, terwijl ik
voor gewone wondbehandeling tannoform 1 : 8 vaseline
aanraad.
 D. B. Wagenaar.

Cyste in den uier. — In Augustus 1900 kreeg ik een koe
onder behandeling, waarvan bet rechter achterkwartier hevig
was gezwollen. Er bevond zich zeer veel collateraal oedeem, dat
zich over de andere kwartieren uitstrekte. De temperatuur was
normaal, alle functies geschiedden geregeld, aldus ook de melk-
afscheiding, terwijl de melk er macroscopisch normaal uitzag.
Bij palpatie van den uier gaf het dier geen pijn te kennen.

Pro forrna werd het aangedane kwartier gemasseerd met un-
gueutum zinco-camphoratum (1:8). Na 14 dagen was het oedeem
nog toegenomen, de melk was in hoeveelheid en kleur als naar
gewoonte, doch aan den achterkant van het meest gezwollen
kwartier ontdekte ik een zacht plekje. Bij insnijding kwam onder
hevige drukking 400 gram geel sereus vocht te voorschijn,
en toen ik met den vinger de wond sondeerde, kwam deze in
een holte met geleiachtig weefsel door tusschenschotten ver-
deeld. Het bleek dus een mtiltiloculaire cyste te zijn. Gedeel-
telijk verwijderde ik dit weefsel nu. Veel durfde ik niet weg te
nemen uit angst den cystewand te perforeeren en aldus gemak-
kelijk een melkfistel te verwekken. Veertien dagen werd de
gemaakte opening met een 3°/0 lysolsolutie uitgespoten,
waarna ik met den korentang den cystewand kon losmaken,
afwikkelen en verwijderen.

Veertien dagen later was patiënte genezen, zonder melk-
fistel.

-ocr page 375-

Cysten in den uier zijn niet zeldzaam na den dood gevonden.

In de chirurgie ziju ze, voor zoover ik weet, onbekend.

D. B. Wagenaak.

Over de oorzaken, welke het geslacht bepalen. Daveni\'ort
heeft over d.t onderwerp eenige onderzoekingen gedaan. ( Edin-
burgli med. Journal;
ref. Tijdschrift voor Geneeskunde 1900.)
Hij heeft in Dublin ruim 400 families nagegaan, waar niet
minder dan drie kinderen .waren, in sommige echter meer dan
twaalf. Hij vond daar een totaal van 2510 kinderen, waarvan
1313 van het mannelijk en 1227 van het vrouwelijk geslacht
en toch waren in sommige families alle kinderen mannelijk en
in andere alle vrouwelijk. Hij vond, dat waar meer mannelijke
dan vrouwelijke kinderen waren, de moeder relatief
sterker en
gezonder was dan haar echtgenoot, en het omgekeerde in het
tegenovergestelde geval. Hij leidt daaruit af, dat het geslacht bij
de conceptie bepaald wo.rdt en dat het juist dat wordt van dien
der ouders, die op dat oogenblik betrekkelijk de zwakste gezond-
heid geniet. Hij nam toen proeven met honden, door het mannetje
in een hok op schraal dieet te houden, terwijl het wijfje in
vrijheid was en op ruim diëet. Het resultaat van de conceptie na
een dergelijke behandeling gedurende twee weken was vijf man-
nelijke spruiten. Het volgend jaar keerde hij de proef om en
het resultaat waren wijfjes. Een groot veefokker zeide hem, dat
wanneer hij een stierkalf wenschte te hebben, hij een bepaalden
tijd den stier op stalvoeder liet zetten en de koe grazen en dat hij
daarbij zelden teleurgesteld was geweest.

D. B. Wagknaak,

Militair-voterinairo dienst in Nederlaiidsch-Indië gedurende

1900. — Uit de Veeurtsenijkundige Bladen, afl. 3, deel XIV, is
het volgende geresumeerd.

De sterkte in de verschillende garnizoenen aan paarden en
muildieren was als volgt: Weltevreden en Rijswijk 440(0.128,
A. 87, M. 28, O. 197), 1) Babakan 96 (A. (57, M. 20, O. 9),
Willem l en Banjoe-Biroe 285 (A. 248, M. 7, O. 30), Salatiga
429 (C. 351, A 20, M. 30, O. 28), Soerabaia 158 (C. 57, A.

\') C. = cavalerie, A.. = artillerie, M. = muildieren, O. = officierspaar-
den en M. T. militaire transporttrein.-

-ocr page 376-

24, M. 32, O. 45), Koeta-Radja 463 (C. 126, A. 34, M. 34,
O. 80, M. T. 189), Padang 42 (A. 21, M. 9, O. 12), Port de Cock
29 (A. 15, M. 10, O. 4), Makassar 64 (C. 32, A. 11, M. 9,0.
12). De gelieele sterkte bedroeg dus 2006 dieren, als volgt over
de verschillende wapens verdeeld: cavalerie 694, artillerie 527,
muildieren 179, officierspaarden 417 en 189 paarden voor den
militairen transporttrein.

Hiervan kwamen in behandeling 3690 (C. 944, A. 1408, M.
797, O. 353, M.T. 188),
herstelden 3282 (C. 790, A. 1289, M.
752, O. 315, M.T, 136), zijn
gestorven 77 (C. 43, A. 10, M. 3,
O. 10, M.T. 11), werden
afgemaakt 36 (C. 16, A. 6, M. 2, O.
10, M.T. 2), zijn op
reform gesteld 112 (C, 35, A. 20, M. 18,
O. 7, M.T. 32) en
bleven in behandeling 183 (C. 60, A. 83, M.
24, 0. 9, M.T. 7). Het totale verlies bedraagt dus 225, zijnde
ruim 11 pet. der geheele sterkte.

Als redenen voor overlijden zijn aangegeven: septichaemie (M. 1),
coryza contagiosa equorum (C. 3), tetanus (C. 2), surra (C. 30,

0. 1), overige infectieziekten (O. 1) *), melauosarcomatosis
(A. 1, O. I), encephalitis et meningitis (A. 1, O. 1, M.T. 1),
epilepsie (A. 1), overige ziekten van het zenuwstelsel (M. 1),
vitia valvularum (C. 1), gastro-enteritis chronica (C. 1, O. 1,
M.T. 8), enteralgia (C. 4, A. 4, O. 2), peritonitis (O. 1), overige
ziekten van de spijsverteringsorganen (0. 1), eczema (A. 1), podo-
dermatitis rkeumatiea (O. 1), arthritis et periarthritis (O. 1),
marasmus (A. 1), vulnera (A. 1), beruia (C. 1), submersio (M.

1, M.T. 2).

Om de volgende redenen werden paarden afgemaakt: malleus
(C. 1, A. 2, O. 4), surra (C. 5, O. 3), myelitis et meningitis
spinalis (C. 1, O. 1), epididymitis et orchitis (A. 1), pododer-
matitis rheumatica (C. 2, O. 1, M. T. 1), pododermatitis chronica
verrucosa (M. 1), overige ziekten van den hoef (C. 1), fractura
(C. 2, M.T. 1), tendovaginitis (A. 2), arthritis et periarthritis
(M. 1), overige ziekten der beenderen, gewrichten en spieren
(C. 1, A. 1), tumores (O. 1), in observatie en quarantaine (C. 3).

De op reform-stelling had plaats voor: coryza contagiosa
equorum (C. 1), anaemie (C. 5, A. 1, M. 1, M.T. 13), myelitis

-ocr page 377-

et meningitis spinalis (C. 2, M.T. 3), pneumonia (O. 1),
overige ziekten der ademhalingsorganen (M. 1), gastritis (M.T. 1),
overige ziekten der spijsverteringsorganen (A. 1), morbi corneae
(M. I), irido-chorioiditis chronica (M. 2, O. 4), n orbi lenti
(O. 1), overige ziekten van het gezichtsorgaan (M.T. 1), eczema
(M. I, M.T. 2), pododermatitis superficialis (C. 1,
A. 4, M.T. 2),
pododermatitis rheumatica (O. 1, M.T. 1), pododermatitis
chronica verrucosa (M. 1) overige ziekten van den boef (C. ],
A. 3, M. 1, M. T. 4), distorsio (C. 3, A 4), tendovaginitis
(C. 2, A. 2), arthritis et periostitis (0. 5,
A. 3, M. 3, 0, 2.
M.T. 2), ostitis et periostitis (M.T. 1), bursitis et parabursitis
olecrani (C. 1, A. 4), myositis rheumatica (C. 1, M. 4, M.T. 4),
overige ziekten der beenderen, gewrichten en spieren (A. 2, M. 1),
vulnera (M.T. 4), debilitas (0. 13, A. 5, M. 5, 0. 1).

Onder de interne ziekten, welke het meest zijn waargenomen,
bebooren; coryza contagiosa equorum 36 (hersteld 32), farcinosis
saccbaromycotica 7 (hersteld 6), surra 39 (hersteld 0), anaemia
26 (hersteld 5), myelitis et meningitis spinalis 44 (hersteld 4),
rhinitis 30 (hersteld 30), gastro-enteritis acuta 41 (hersteld 31),
enteralgia 112 (hersteld 102). Onder de externe ziekten:
conjunctivitis catarrbalis 400 (hersteld 98), irido-chorioiditis
chronica 20 (hersteld 14), idem acuta 49 (hersteld 16), derma-
titis contusiformis 1131 (hersteld 1098), distorsio 454 (hersteld
139), bursitis et parabursitis olecrani 132 (hersteld 118), myositis
rheumatica 15 (hersteld 10). Onder de overige ziekten: contusio
400 (hersteld 99), vulnera 659 (hersteld 614), in observatie en
quarantaine 65 (hersteld 59).

Van Esvkld.

De ziekten van liet paard welke tot influenza worden ge-
rekend.
— Prof. Dieckerhoff hield over dit onderwerp een
voordracht in een vergadering van Mecklenburgsche veeartsen,
waarbij hij aangaf dat men elinisch de volgende influenza-ziek-
ten moest onderscheiden: 1°. de borstziekte (pneumonia conta-
giosa; 2°. «Pferdestaupe» (leuma); 3°. scalma; 4°. infectieuse
laryngitis; 5°. infectieuse pharyngitis; 6°. endemisch hoesten.

1°. Borstziekte is eerst dan met zekerheid te onderkennen,
wanneer het physisch onderzoek pneumonie aantoont. De be-
smettelijkheid is zeer verschillend. Soms blijven vele paarden

-ocr page 378-

onaangetast, in andere gevallen duurt het maanden voor de ziekte
uit een grooten paardenstapel is verdwenen.

2°. Leuma gaat dikwijls gepaard met pneumonie, veelal van
een haemorrhagisch en fibrineus karakter. Dit heeft ten onrechte
aanleiding gegeven tot de bewering, dat in een grooten paarden-
stapel vele dieren gelijktijdig door leuma en borstziekte worden
aangetast. Voor de diagnose belangrijk zijn de oedemateuse zwel-
ling der subcutis en der conjunctiva met de algemeene zwakte
van het dier.

3°. Seahna komt slechts in enkele stallen voor. Terwijl volgens
Dieckerhoff leuma een «Landseuche» en borstziekte een «Orts-
seuche» is, kenmerkt de scalma zich als een «Stallseuche.» Bij
nauwkeurige verpleging genezen de meeste lijders aan scalma.

4°. De acute infectieuse laryngitis is het meest waargenomen
bij militaire paarden. De ziekte begint met koorts, sterk hoesten
en pijnlijkheid in de larynx. Na een paar dagen verdwijnt de
koorts, het boesten duurt echter dikwijls 10 —14 dagen. Blij-
vende nadeelen heeft de ziekte niet.

5<>. De infectieuse pharyngitis kenmerkt zich door lichte koorts,
iets versnelde pols, algemeene afmatting, geringen eetlust, slik-
bezwaren bij het drinken en pijnlijkheid bij drukking op de
zwelgkeel. Niet zelden komt de ziekte na leuma voor; zij duurt
10—15 dagen. De prognose is gunstig. De ontsteking van het
keelslijmvlies bij goedaardige-droes of door het vatten van koude
ontstaan, behoort niet hiertoe.

6°. Het endemisch hoesten, in renstallen veelvuldig waarge-
nomen, berust op een oppervlakkige prikkeling van het laryn-
geaal slijmvlies, door iniasmatische invloeden veroorzaakt. Het
duurt soms 2—4 maanden. Jonge volbloedpaarden welke voor
bet entiaineeren in stallen komen waar toevallig het endemisch
hoesten heerscht, worden dikwijls aangetast. Een voorbijgaande
aanraking van gezonde en zieke paarden schaadt echter niet.
Voor de behandeling is krachtige ventilatie en dagelijksehe
desinfectie met formaliue-dampen nuttig gebleken.
(Zeitschrift
filr Veterinarkunde
1902, Heft 1.) W. C. S.

Behandeling van peesscheede-ontsteking door het inblazen
van lucht.
— De Fransche paardenarts Joly zag bij tendova-
ginitis chronica goede resultaten van het inblazen van gefiltreerde

-ocr page 379-

lucht in het peritendinaire weefsel. Het paard wordt neergelegd,
een EsMARCH\'sche lis geappliceerd boven den carpus, het been
uitgehouden en aan hoef en onderarm bevestigd, zonder de tus-
schen deze punten gelegen huid te drukken.

Het inblazen geschiedt met den aspirator van Potaix; de lucht
wordt door jodoformwatten gevoerd. Met een fijne naald wordt
ingestoken; een 50 cM. lange buis verbindt de naald met het
toestel. Het insteken geschiedt aan de achtervlakte der pezen,
juist in de mediaanlij 11, tot in het onderhuidsclie bindweefsel.
Er wordt zooveel lucht ingeblazen tot de operateur het gevoel
krijgt dat het zieke weefsel genoegzaam met lucht is gevuld.
Daarna wordt de lis verwijderd en laat men het paard opstaan;
het wordt in een box vrijgelaten.

De ingeblazen lucht verbreidt zich onder de huid van deu
onderarm en stoort lichtelijk de beweging. Eiken morgen masseert
men de lucht naar de zieke plaats terug. Het crepiteeren houdt
na 2 tot 8 dagen op; toch blijft het bindweefsel daarna nog
emphysemateus. Voor nabehandeling wordt gemasseerd en worden
douches aangewend, terwijl iuwendig antifebrine wordt gegeven.

Veertien dagen na de operatie zijn de zieke weefsels week,
terwijl de ontstekingsverschijnselen met de kreupelheid verdwenen
zijn. Drie weken na het inblazen kan het paard weder dienst
doen.
(Recueil de médecine vétérinaire, 30 lJecembre 1901.)

w. c. s.

Cricotomie tegen snuiven. — Bi.anchard wil door splijting
van het ringkraakbeen bij
15 snuivers 7-maal genezing hebben
verkregen. Dezelfde schrijver vermeldt dat
Garcin bij 50 aldus
geopereerde paarden 9-maal volkomen succes had. (
Bulletin de
la Société centrale de méd. vét.
1901, p. 313.)

W. C. S.

Invloed van zeer lage temperatuur op bacteriën. (Zeitschrift
für die gesummte Kälte-Industrie, ,,Ice and Refrigeration
" Juli
1901 ; Berliner tierärztliche Wochenschrift 1902, n°. 3.)

Tien verschillende soorten van micro-organismen werden ge-
durende
20 uur blootgesteld aan een temperatuur van — 182° C.
tot — 190° C., vervolgens zorgvuldig ontdooid en daarna bestu-
deerd. Hierbij bleek, dat hoegenaamd geen invloed op de orga-

-ocr page 380-

n ismen was uitgeoefend, hetzij ze zich op vaste of in vloeibare
bodems hadden bevonden. Bij andere proeven werden met bac-
teriën geïnfecteerde stoffen, in plaats van aan de temperatuur
van vloeibare lucht te worden blootgesteld (zooals blijkbaar in
de eerste proef was geschied, ltet.), in een hermetisch gesloten
buis tot — 190° C. afgekoeld en zóó 7 dagen bewaard. Daarna
werd de buis ontdooid, geopend en de inhoud op voedingsmedia
uitgezaaid. Ook in dit geval hadden de bacteriën hun volle
levensvatbaarheid behouden en vermenigvuldigden zij zich als ge-
woonlijk.

De in dit geval gebruikte bacteriën waren : bacillus typhosus,
bacillus coli commune, bacillus diphteriae, bacillus proteus vul-
garis, bacillus acidi lactici, bacillus anthracis, bacillus phos-
phorescens, spirillum cholerae asiaticae, staphylococcus pyogenes
aureus, een sarcina en een saccharomyces. Ook werd ongesteri-
liseerde melk

v. H.

Overdraging van tuberculose van (lier op mensch. (Berliner
thierarztliche Wochenschrift
1902, n°. 6.)

Tn het abattoir te Berlijn zijn twee slagersgezellen, wier werk
het was tuberculeuse organen uit de slachtplaatsen over te bren-
gen naar de plaats waar ze bewaard moesten worden, met tuber-
culose aan de handen (huidtuberculose, lupus) geïnfecteerd. (Ook
te Rotterdam zouden gevallen te constateeren zijn, Ref.)

v. H.

Congenitale tuberculose by tweelingkalvereii. (Berliner
thierarztliche Wochenschrift
1902, n°. 6 ; Rundschau n°. 20.)

Zinckk, politieveearts te Leisnig in Saksen, onderzocht een
ongeveer 7 maanden oude tweelingvrucht van een sterk tuber-
culeuse koe, waarbij ook uterustuberculose bestond. Bij de eene
vrucht vond
Zinckk tuberkels in de lever, de portaal- en bronchi-
aalklieren, welke in het centrum reeds verkazing vertoonden.

Bij de andere vrucht waren, behalve in de genoemde organen,
ook nog tuberculeuse haarden aanwezig in de achterste medias-
tinaalklieren en in de darmscheilsklieren. Zoowel door directe
proeven bij dieren als microscopisch werden in alle haarden
tuberkelbacillen aangetoond. Volgens
Zincke is de infectie van
vruchten tot stand gekomen van de tuberculeuse baarmoeder-

gebruikt.

-ocr page 381-

tnucosa uit en kan inen dus in dit geval "spreken van placentaire
of «placogene» tuberculose.

v. H.

De Engelsclie tuberculose-commissie. (Berliner thierärztliche
Wochenschrift
1902, n°. 6.)

De eerste berichten omtrent de onderzoekingen van bovenge-
noemde commissie zijn, volgens mededeelingen in de Engelsche
bladen, in den loop van dit jaar te verwachten. Volgens geruch-
ten zouden de tot heden genomen proeven de beweringen van
Koen tegenspreken. (Laten ze oppassen ! lief.)

v. H.

Het tuberculose-vraagstuk. — In de Veeartsenijkundige
bladen voor Nederlandsch-lndië,
deel XIV, aflevering 3, pag.
230, geeft
de Haan een overzicht van de door Koch te Londen
gehouden voordracht en de daarop gevolgde discussies; dit over-
zicht is bijzonder belangwekkend, omdat het vele citaten bevat
uit
Koch\'s vroegere publicaties, welke lijnrecht ind ruischen tegen
zijn te Londen medegedeelde conclusies. Mijns inziens deed
de
Haan
een nuttig werk, door den grooten bacterioloog met citaten
uit zijn eigen, vroegere geschriften tegen te spreken; het geloof
in de voorbarigheid der te Londen verkondigde gevolgtrekkingen
kan hierdoor slechts worden versterkt.

Zoo beweerde Koen te Londen, dat hij zich reeds bij zijn eerste
uitvoerige publicatie over de aetiologie der tuberculose
met voor-
behoud
bad uitgelaten over de identiteit van menschelijke en
runder-tuberculose.
De Haan teekent hierbij aan: «In hoeverre
,,deze bewering juist is, moge blijken uit de volgende woorden
„van
Koch: «Aehnlich liegt auch das Verhältniss der Tuberculose
,,der Thiere, in erster Linie der Perlsucht, zur Tuberculose des
„Menschen.
Auch diese müssen, trotz der Verschiedenheiten ini
„anatomischen Verhalten und im klinischen Verlauf, wegen der
„Identität des sie bedingenden Parasiten für identisch mit der
„menschlichen Tuberculose gehalten werden." (Mitth. aus dem Kaiserl.
,,Gesundheitsamte
1881, Bd. II, pag. 84.)

Zoolang hij op konijnen en caviae experimenteerde, had hij geen
beslissende resultaten kunnen verkrijgen, ofschoon aanwijzingen,
welke het
verschil der twee tuberculosen waarschijnlijk maakten,

-ocr page 382-

niet ontbraken. De Haan zegt hierop: ,,Dit zou men niet afleiden
uit de woorden van
Koch: ,,Einen Unterschied in der Impfwir-
,,kung des von tuberculösen Processen verschiedener Art, also von
„Miliartuberculose, Phthisis, Scrophulose, fungösen Gelenkleiden,
„Lupus, Perlsucht und anderen Formen der Thiertuberculose
„abstammenden Materials habe ich nicht wahrnehmen können.
„Also auch in dieser Beziehung
zeigen die verschiedenen Arten der
„Tuberkulose ein ganz gleiches Verhalten
." (Ibidem p. 65.)

Sprekende over de infectie per digestionem zeide Kocu te
Londen, dat, indien zij plaatsvond, veelvuldige gevallen van
vocdingstuberculose, speciaal bij kinderen, zouden moeten voor-
komen. In werkelijkheid is dit echter niet zoo. Vroeger zeide
hij hieromtrent: «Dagegen
steht es fest,, dass die Milch tuberku-
" „löser Thiere die Veranlassung zur Infection geben kann.» (Kocu,
Die Aetiologie der Tuberkulose, 1. c., pag. 81.)

Tegenover de cardiuale Kocu\'sche conclusie: «ik acht het
„voorkomen van infectie door melk en vleesch van tuberculeuse
„runderen en door de boter van haar melk gemaakt, nauwelijks
„grooter dan het voorkomen van hereditaire tuberculose en liet
,,is m. i.
niet raadzaam daartegen eenigen maatregel te nemen",
stelt de Haan de volgende regels: „Wenn man aber bedenkt,
„dass bei den verschiedensten Thierarten durch Verimpfung von
„Perlsuchtmassen und den daraus gewonnenen Reinculturen mit
„der grössten Regelmässigkeit eine Krankheit erzeugt wird,
„welche der bei diesen \'filieren durch Impfung mit Tnberkel-
„inassen entstandenen Krankheit nicht allein anatomisch voll-
kommen gleich ist, sondern die Thiere mit derselben Sicherheit
„tödtet wie letztere,
dann lässt sich wohl nicht erwarten, dass
„der Mensch diesem Krankheitsgift gegenüber eine Ausnahme macht."
| De Jon« komt, op grond zijner experimenten, tot eenzelfde
conclusie; de hem gebleken
grootere virulentie van den runder-
bacillus verhoogt bovendien het gewicht zijner gevolgtrekking
in niet geringe mate. (Zie:
Nederl. Tijdschr. v. Geneeskunde,
17 Aug. 1901; Semaine Médicale, 15 janvier 1902. Ref.]

„Sollte sich also wirklich noch im Laufe weiterer Untersu-
chungen wieder eine Differenz zwischen den Tuberkel- und den
„Perlsucbtbacillen herausstellen, welche uns nöthigen wurde,
„dieselben nur als nahe verwandte, aber doch als verschiedene
„Arten anzusehen, dann hätten wir gleichwohl alle Ursache,

-ocr page 383-

„die Perlsuchtbacillen für im höchsten Grade verdächtig zil
„halten.
Vom hygienischen Standpunkte aus müssen dieselben Mass-
„regeln dagegen ergriffen werden, wie gegen die Infection durch
,,Tuberkelbacillen, so lange nicht bewiesen ist, dass der Mensch
,,ungestraft Hautwunden mit Perlsuchtbacillen in Berührung brin-
„gen, dass er dieselben inhaliren oder Sporen in seinen Darmtrac-
„tus bringen kann, ohne tuberculös tu werden.
(Ook thans is dit
nog niet bewezen; voor huidwond-infecties wel het tegendeel.
Ref.) (Koen,
Die Aetiologie der Tuberculose, 1. c„ pag. 85.)

Na lezing dezer citaten uit Koch\'s vroegere publicaties wordt
het mij des te meer onbegrijpelijk, hoe deze onderzoeker op grond
van eenige negatieve proeven het destijds door hem bepleite be-
ginsel der identiteit heeft kunnen over boord werpen. Enkele
infectie-proeven met negatieven uitslag wettigen een dergelijke
verandering van standpunt niet.

Bovendien is een deel der Kocii-ScHÜTz\'sche proeven positief
uitgevallen, want de met menschelijke sputa gevoederde varkens
hadden
enkele kleine knobbeltjes in de halslymphklieren en in één
geval een klein aantal grijze knobbeltjes in de longen.
Kocu\'s ge-
ringschatting dezer veranderingen werd door
Mac Faueyan op
satirieke wijze in het licht gesteld, door aan het slot zijner
discussie te zeggen: „hut at the same time we ought not to
„concede to the milkmen the right, to sell us tubercle bacilli,
even
„if we were assured that like Dr. Koch\'s experimental pigs, we
„had nothing to fear beyond the development of
„little nodules
„here and there in the lymphatic glands of our necks and a few
„grey tubercles in our lungs."
(Mac Fadeyan, Tubercle bacilli in
cow\'s milk as a possible source of tuberculous disease;
The Veteri-
narian,
August 1901.) H. Maurus.

Het bestaan van patliogene bacteriën reeds in de acht-
tiende eeuw vermoed.
— Onder het opschrift Een profeet bevat
de Kroniek van 8 Maart j.1. het volgende:

Dat scherts vaak diepe waarheid bevat, blijkt op ongewone
wijze in het Amerikaausche tijdschrift
Nation, waar een schrijver
aantoont dat
Samuel Foote in 1768 in zijn blijspel „The devil
on two sticks" het bestaan van bacteriën vermoedde langen tijd
vóór ze werden ontdekt. In het stuk houdt de \'voorzitter van

-ocr page 384-

een vereeniging van geneesheeren een voordracht, waarin het heet:

„Broeders en vorschers. Ik zal u eenige opmerkelijke ontdek-
kingen openbaren, welke ik gedaan heb betreffende de bron of
naaste oorzaak van alle ziekten die het menschelijk werktuig
aantasten; en deze, broeders, schrijf ik toe aan zekere animalcula,
of vischachtige wezenheden, die door de poriën in het bloed
binnendringen, en in die vloeistof spelen, stoeien en buitelen
als makreelen of kabeljauwen in de diepten der zee; en om u
te overtuigen dat dit niet een louter gratis dictum is, niet enkel
een hypothese, zal ik het u met een proef demonstreeren. Breng
den microscoop hier!.. . Kijk er eens in.. ..

«Deze twee gele druppels werden genomen uit een subject, aan-
getast door geelzucht. Wat ziet ge?»

Last: «Een stuk of wat kleine wezens als gele vliegen die
rondhuppelen en springen.»

Hel: »Juist. Die gele vliegjes geven de kleur aan de huid
en veroorzaken zonder twijfel de ziekte. En nu de genezing! Ik
dien aan iederen patiënt het twee-en-vijftigste deel van een
scrupel van de ovaria of eieren van de spin toe; deze worden
door de spijsverteringsorganen in de uitscheidingsorganen gebracht,
daar gescheiden van het voedsel, en dan in het vaatstelsel ge-
voerd, waar zij, een geschikt nidus of nest vindend, uit hun staat
van verdooving treden en weer tot leven komen, en zoodra zij
dan de vliegjes, hun natuurlijk voedsel, ontwaren, vallen zij op
deze aan en verdrijven dit gebroed uit het bloed en geven den
patiënt zijn gezondheid terug.» (Dus ook reeds phagocyten. Ref.)

II. Markus.

Friesche Maatschappij van Landbouw. Nationale tentoon-
stelling bij de herdenking van het 50-jarig bestaan der Maat-
schappij, te houden van 23 — 31 Augustus 1902 te Leeuwarden.
Aan het programma is het volgende ontleend.

De tentoonstelling van paarden zal plaats hebben op 26—27
Augustus. Er zijn prijzen uitgeloofd (medailles en geldprijzen)
voor hengsten van buitenlandsch ras (warmbloed), voor hengsten
behoorende tot het type van het zware werkpaard (Belgische
rassen), voor hengsten met 3 afstammelingen (minstens 2 jaar
oud), voortgekomen uit merriën welke in een der in Nederland
bestaande stamboeken zijn ingeschreven, voor remonte-paarden en

-ocr page 385-

voor merriën beueden 4 jaar, onverschillig van welk ras. Boven-
dien worden op 27 Augustus dé jaarlijksche keuringen gehouden
door de provinciale regelingscommissie, waarbij aan prijzen on-
geveer f 8000 worden uitgeloofd.

De tentoonstelling van rundvee, wolvee en varkens wordt
gehouden van 28—30 Augustus. Voor rundvee worden gevraagd
de volgende groepen:

I. Vee in Friesland gefokt en gehouden.

II. Vee gefokt en gehouden in Groningen of Zuid-Holland.
(Blaar- of witkoppen.)

III. Vee in Noord-Holland gehouden en reeds vóór 1 Januari
1902 in het bezit van den inzender.

IV. Vee, niet behoorende tot een der drie vorige afdeelingen,
maar deel uitmakende van een veeslag, hetwelk in
Nederland een aanzienlijk verbreidingsgebied heelt.

Voor schapen zijn prijzen uitgeloofd voor het Lincoln ras, andere
Engelscbe rassen, inlandsche en Texelsche, bovendien ook voor
niet genoemde rassen en voor springbokken en melkgevende
geiten, terwijl van varkens worden gevraagd het groot wit York-
shire ras, het inlandsche en andere rassen of kruislingen.

De tentoonstelling van pluimgedierte wordt gehouden, van
23—25 Augustus, terwijl alle overige voortbrengselen en werk-
tuigen, alsmede levende bijen van 23—31 Augustus op het ter-
rein te zien zijn. Het is onnoodig hier de verschillende akker-
bouwgewassen, groenten, vruchten, bloemen, enz. op te noemen,
maar wel vestig ik de aandacht op de volgende afdeelingen :
zuivelbereiding, landbouw- en tuinbouwonderwijs (w.o. verzame-
ling hulpmiddelen ten behoeve van cursussen in paarden- en
veekennis, in hoefbeslag, enz.), landbouw- en tuinbouwwerktuigen,
graanpakhuis-werktuigen en gereedschappen, werktuigen en hulp-
middelen op veeartsenijkundig gebied en voorwerpen tot het meten
en merken van vee, bijv. veeartsenijkundige instrumenten, slacbt-
maskers, meetbanden, vleeschstempels, enz.

Onder de verdere afdeelingen noem ik : wedstrijd in de praktijk
van hoefbeslag, verpakkingsmiddelen voor export van vleesch,
ontginning, grondverbetering en bevloeiing, zoetwatervisscherij,
bouwkundige ontwerpen voor hoeven, stallen, zuivelfabrieken, enz.,
verder kracht voedermiddelen, wasch middelen voor vee, wedstrijd
voor hondenwagens, enz.

-ocr page 386-

Meu ziet, er zal groote verscheidenheid zijn. Wie meer er van
verlangt te weten, wende zich tot den secretaris van het uitvoe-
rend comité, den heer
G. Blaauw te Leeuwarden.

v. E.

Keuring van vee en vleosch te Arnhem in 1901. — Aan

het verslag dier keuring, door den lste keurmeester F. W, van Dulm
uitgebracht, is het volgende ontleend.

Gekeurd wei-den: 341 stieren, 1196 ossen, 1236 koeien, 2440
vaarzen, 852 pinken, 3039 kalveren, 188 nuchtere kalveren,
7705 varkens, 362 schapen, 620 geiten en 294 paarden.

Ingevoerd werden: versc/i, in kilogrammen : rundvleesch 18374,
kalfsvleesch 1809, schapenvleesch 480, varkensvleesch 83258,
paardenvleesck 1650, reuzel 8577, rundervet 140;
toebereid, in
kilogrammen: gezouten varkensvleesch 20934, gerookt rundvleesch
4144, gerookt paardenvleesch 1287, gerookt spek 29407, gerookte
ham 12373, gerookte worst 35109, gerookte varkenskoppen 882,
gerookte rundertongen 1669, gezouten Amerikaansch rundvleesch
260, Amerikaansch spek 16930, Amerikaanscbe haiu 3335,
Amerikaansche worst 3169, andere worstsoorten 17508, ge-
smolten rundervet 1136 en gesmolten reuzel 636;
uit nood ge-
slacht
in kilogrammen: rundvleesch 1770, varkensvleesch 125,
paardenvleesch 2550.

Afgekeurd werden: 11 koeien, 2 pinken, 5 kalveren, i nuchter
kalf, 1 varken, 4 schapen, 4 paarden, 5 ongeboren kalveren, 19
borst- en 13 buiksiDgewanden, 34 longen, 62 levers, 1 hart en
2 uiers alle van runderen, 1 lever en 10 nieren van kalveren,
1 varkenshart, 1 schaaps- en 1 geitenlever, 355 Kg. rundvleesch,
10 Kg. kalfsvleesch, 11^ Kg. varkensvleesch, 40 Kg. paarden-
vleesch, 130 Kg. gezouten Amerikaansch rundvleesch, 111£ Kg.
gezouten varkensvleesch, 71^ Kg. gerookte ham, 30 Kg. Ameri-
kaansche ham, 8J Kg. gerookt paardenvleesch, 1 Kg. gerookte
rundertong, 34 Kg. gerookt spek, 86£ Kg. worst.

Hiervan werden voor tuberculose afgekeurd: 1 rund, 15 borst-
en 13 buiksingewanden, 19 longen en 1 lever, alles van runderen
en 260 Kg. rundvleesch. In het geheel kwam deze ziekte bij 36
runderen voor, terwijl het aantal bij varkens zeer gering was en
zich meerendeels beperkte tot de keelgangslymphklieren of tot
darmscheilsklieren.

-ocr page 387-

In de gemeente werden uit nood geslacht: 22 runderen, 2
pinken, 2 kalveren, 4 schapen en 34 paarden, terwijl buiten de
gemeente in nood werden geslacht en daarna werden ingevoerd:
10 milderen, 1 kalf, 1 varken en 8 paarden.

Als oorzaken voor noodslachling werden onder meer aange-
geven: beenbreuk bij paarden (17-maal), kalfziekte (5-maal),
meningitis (4-maal), enz.

Twee processen-verbaal werden opgemaakt; bij beide volgde
veroordeeling.

De lste keurmeester toont de wenschelijkheid aan van een
inrichting tot vernietigen van afgekeurd vleesch en wijst met
nadruk op de noodzakelijkheid van een beter toezicht op vilderijen
en op de noodslachtingen.

van Esveld.

NOTULEN der buitengewone 418t0 Algemeene ver-
gadering, gehouden te Utrecht in het Gebouw voor
Kunsten en Wetenschappen, den 20stGn April 1801.

(Slot.)

Artikel 12 geeft den heer Reimers aanleiding tot de mede-
deeling, dat het zijn besliste meening is dat alle artikelen waarin
over bertuberculinatie wordt gehandeld door de regeering zullen
worden teruggenomen.

De voorzitter (de heer Thomassen) zegt het advies van verschillende
autoriteiten te hebben ingewonnen en dat die allen er over ver-
baasd waren, dat wij ons met hertuberculinatie bezighouden.

De heer Hengeveld zegt: als de hertuberculinatie uit de wet
wordt genomen, zal dit de uitvoering zeer vergemakkelijken.

De heer de Jong wil op wetenschappelijke gronden de waarde
van de hertuberculinatie niet ter zijde zien gesteld. De heeren
Hengeveld en Reimers verklaren zich ook voor het nut van de
hertuberculinatie, daar de wetenschappelijke en als regel ook de
practische waarde hiervan niet kan worden ontkend.

De hertuberculinatie irrationeel uitgevoerd en toegepast, kan

-ocr page 388-

echter de waarde der tuberculineproef in gevaar brengen. Oui
deze reden was de vergadering algemeen van gevoelen, dat het
gewenscht is de hertuberculinatie te doen vervallen.

Omtrent artikel 13 is door de afdeeling Utrecht te kennen
gegeven, dat zij van gevoelen is, dat de hierin vermelde termijn
op 2 jaar moet worden gesteld.

De afdeeling Gelderland-Overijsel acht den termijn van jaar
ook te kort, vooral met bet oog op in de eerste periode der
graviditeit verkeerende koeien. Zij zou het wensehelijk vinden
dat de adjunct-inspecteur bevoegd was verlenging van den ter-
mijn te verleenen.

De heer Hengeveld is van meening dat het principe van
jaar moet worden behouden. Hij kon zich echter vereenigen met
verlenging van den termijn, mits de Minister daartoe toestem-
ming verleent.

De vergadering sluit zich hierbij aan. Algemeen was men
van gevoelen dat een voortdurende en nauwgezette controle van
de gereageerd hebbende dieren noodzakelijk is.

Artikel 14 geeft den heer Overbeek aanleiding, namens zijn
afdeeling, den wensch uit te spreken- dat het in dit artikel be-
doelde onderzoek steeds zal geschieden volgens artikel 6, althans
dat afzondering zal plaats hebben van de tuberculeuse runderen.

De heer de Jong heeft dezelfde opmerking. Het komt hem
ook niet rationeel voor dat de afzondering, bet verbod van ver-
voer en de slachting niet meer verplicht zullen zijn als de ge-
reageerd hebbende dieren binnen jaar zullen zijn opgeruimd.

I)e voorzitter wijst er op, dat de afzondering der pasgeboren
kalveren van reageerende dieren en bet overbrengen dier kal-
veren in een niet besmetten stal, alsmede het uitsluitend voederen
van gekookte melk of melk van gezonde dieren aan kalveren,
zaken zijn van het hoogste gewicht om de ziekte te bestrijden.
Deze maatregelen zijn in Denemarken met veel succes toegepast.

De heer Hengeveld zegt dat de regeering is uitgegaan van
de veronderstelling, dat de goedgezinde veehouders, die volgens
artikel 6 handelen, wel genegen zullen zijn ook andere voor-
schriften op te volgen en zoo weinig mogelijk verplichtingen,
welke moeielijk te controleeren zijn, toe te passen. De uitvoering
van de wet verwacht veel van de medewerking der veehouders.

De heer Reimers zegt, zooals meer gebeurt blijkt de heer

-ocr page 389-

Hengeveld ook nu goed ingelicht te zijn ; hij is liet geheel met
hem eens. De goedgezinde veehouders moeten het voorbeeld geven
aan de minder geloovigen. Hij had persoonlijk wel gaarne de
verplichting tot pasteuriseeren in de wet opgenomen gezien,
maar erkent dat hieraan vele bezwaren zijn verbonden.

De heer de Jong zou zich gaarne bij de opvatting der beide
vorige sprekers aansluiten, als artikel 14 er meer op was inge-
richt. Maakt een veehouder gebruik van dit artikel, waarom moet
hij dan een pré hebben en niet alle verplichtingen opvolgen,
welke uit artikel 6 volgen ? Hij zou wenschen dat de veehouders
daartoe konden worden verplicht.

De heer Reimers meent met den heer de Jong dat er iets
onlogisch in dit artikel is gelegen, maar, zegt bij, in iedere wet
is iets onlogisch. Hij vindt het goed gezien dat den goedgezinden
veehouders de pin niet te sterk op den neus wordt gezet en
dezen eenige vrijheid wordt gelaten als dit in dringende om-
standigheden bepaald noodzakelijk is.

De heer de JoiNG zegt hiermede te kunnen meegaan, maar wil dit
dan ook uitdrukkelijk in de wet gestipuleerd zien, opdat blijke dat
faciliteiten moeten worden "toegestaan. Hij stelt voor dat de ver-
plichting tot pasteuriseeren door de wet zal worden voorge-
schreven, alsmede dat bij de wet aan den eigenaar de vrijheid
zal worden verleend volgens artikel 15 te doen tuberculineeren
als hij van artikel 14 gebruik heeft gemaakt.

De heer Reimers waarschuwt ten zeerste tegen een wijziging
der wet in dezen zin, daar hij hierin zulke groote bezwaren ziet,
dat de wet er gemakkelijk door zou kunnen vallen.

De heer de Bruin zou niet gaarne willen dat iets van ons
uitging wat niet behoorlijk aan de mogelijkheid van uitvoering
was getoetst. De verplichte pasteurisatie der melk, acht hij zeer
bezwaarlijk. Voor de machinale zuivelfabrieken zou dit nog te
doen zijn, maar voor de zuivelfabrieken met handkracht acht
hij dit onmogelijk, en deze zouden er geheel door worden ge-
supprimeerd. Bovendien is het tot beden niet mogelijk
magere kaas te maken uit afgeroomde melk welke verhit is.
Wellicht kan de heer
Reimers inlichting geven of pasteuriseeren
mogelijk is zonder de door hem genoemde bezwaren.

De beer Reimers zegt, als aan den eisch van den heer de
Jong zou
worden voldaan, dit een definitieve slag zou zijn voor

-ocr page 390-

de haudkracht-zuivelfabrieken. Hij meent daarom in overweging
te moeten geven de zaak maar te laten zooals zij is, omdat de
handkracht-zuivelfabrieken toch langzamerhand door de groote
zuivelfabrieken worden verdrongen.

De heer Hengeveld wijst er nog op dat, daar de uiertuber-
culose onder de wet valt, hiermede reeds veel kwaad kan
worden voorkomen. De meest gevaarlijke melk wordt hierdoor
al geëlimineerd.

De heer de Jong trekt het eerste deel van zijn voorstel: ver-
plichte pasteurisatie in, maar wenscht het tweede gedeelte te
handhaven, namelijk dat de regeering op deze quaestie zal
worden gewezen. Omtrent de noodzakelijkheid voor de ver-
nietiging van het centrifugeslib was men het algemeen eens.

Artikel 15. De heer de Jong heeft ernstige bezwaren tegen
dit artikel. Vele veehouders, o. a. in Zuid-Holland, zullen groote
bezwaren hebben artikel 0 te laten toepassen, niettegenstaande
zij weten dat hun vee sterk is aangetast. Hij zou er dan de
voorkeur aan geven, dat eerst volgens artikel
15 werd gehandeld
en daarna, naar gelang van de uitkomsten der tuberculineproef,
te werk zal kunnen worden gegaan, als ware artikel G toe-
gepast.

Een tweede bezwaar dat hij tegen dit artikel heeft, is dat, als
een gerechtelijk onderzoek op tuberculose noodig is, de tuber-
culineproef niet door een niet-aiubtelijk veearts mag geschieden.
L)it acht hij onbillijk en onnoodig. Een dergelijk onderzoek kon
zeer geschikt door een gewoon veearts worden verricht. Hij zou
daarom een clausule in de wet opgenomen willen zien, waardoor
het mogelijk wordt dat in speciale gevallen, met goedkeuring van
den Minister, de tuberculinatiën door geëxamineerde veeartsen,
niet-ambtenaren, worden verricht- Dit kan voor de onderkenning
der tuberculose als koopvernietigend gebrek voor den handel en
de justitie noodig zijn. Algemeen vond deze wensch van den
heer
de Jong ondersteuning.

De heer Lubberink houdt alsnu een zeer lange en entliou-
siastische rede, waarvan de hoofdstrekking is te betoogen, dat
zoolang de tuberculineproef niet meer vertrouwbaarheid geelt
dan tot heden, het ook niet gewenscht is een wet op de bestrij-
ding der tuberculose in den zin van het ontwerp in het leven
te roepen. Hij geeft daarbij een overzicht van de vele tubercu-

-ocr page 391-

linaties, door hem verricht, welke meer dan 3175 bedragen.
Herhaaldelijk is bem hierbij gebleken, dat koeien, welke vóór
haar vertrek uit Zwolle naar België door hem zijn getubercnli-
neerd, niet reageerden en als zij nabij de grenzen aan de tuber-
culineproef werden onderworpen, wel reactie vertoonden en daarom
werden teruggezonden. Hij doet het voorstel om, voordat de wet
in behandeling zal komen, by de regeering aan te dringen de
volgende proef te nemen:

Eenige koeien, welke op de veemarkten te Leeuwarden, Rot-
terdam of Zwolle aan de Belgische kooplieden worden verkocht,
op kosten der regeering te doen tuberculineeren en de reageerende
dieren te laten slachten en onderzoeken, het liefst door Dr.
ue
Jong
. Ik heb de overtuiging, zoo eindigt de heer Lubberink,
dat dan direct de fouten, welke aan de tuberculinatie zijn ver-
bonden, aan het licht zullen komen.

De heer Hoefnagel zegt, naar aanleiding van hetgeen door
den heer
Lubberink is opgemerkt, dat de tuberculinatie in België
niet lege artis geschiedt. Hij heeft zich hiervan persoonlijk kun-
nen overtuigen. De heer
van Rijssel is het hiermede geheel
eens; hij hecht volstrekt geen waarde aan de tuberculinaties
aan de grenzen.

De heer Vlaskamp maakt de opmerking, dat het vervoer van
het vee grooten invloed uitoefent op de temperatuur der dieren,
en niet-vertrouwbare temperatuursmetingen hiervan gemakkelijk
het gevolg kunnen zijn.

De heer Hengeveld wenscht te constateeren, dat de mede-
deelingen van den heer
Lubberink volstrekt niets beteekenen
voor de waarde van de tuberculineproef.

Overeenkomstig het voorstel van den heer de Jong worden
de discussiën over dit thema gesloten, onder opmerking dat de
commissie bijzonder rekening zal houden met hetgeen omtrent
dit artikel is gezegd.

Artikel 22. Tegen de uitvoering van dit artikel werden geen
bezwaren geopperd.

Het heeft echter de verbazing van alle aanwezigen gewekt,
dat de commissie van het Landbouwcomité in haar rapport als
haar meening heeft durven uitspreken, dat het duidelijk door
proeven is bewezen, dat noch in de boter, noch in de kaas,
bereid uit tuberkelbacillen bevattende melk, deze bacteriën aan-

-ocr page 392-

wezig zijn, en men derhalve van die zuivelproducten geen nadeelen
heeft te duchten.

Deze commissie heeft door dit beweren duidelijk aangetoond,
dat zij geen kennis heeft genomen van de vele onderzoekingen,
waardoor het tegendeel is bewezen.

Artikel 23. De afdeeling Gelderland-Overijsel zou gaarne aan
alle gediplomeerde veeartsen de bevoegdheid gegeven willen zien
om het onderzoek, in dit artikel bedoeld, te verrichten.

De heer de Jong stelt de vraag of het mogelijk zal zijn dat
onderzoek te doen uitvoeren door ambtenaren van het veeartsenij-
kundig staatstoezicht, bijv. bij noodslaclitingen. Hij zou het wel
nuttig achten dat de keuring ook door veeartsen, niet-staats-
ambtenaren, kon geschieden op uitnoodiging van den burge-
meester. De afdeeling Utrecht acht afwijkingen bij noodslach-
tingen eveneens gewenscht.

Betreffende artikel 24 wordt door den beer de Jong de op-
merking gemaakt, dat hierin eigenlijk een leemte is. Er is niets
in de wet bepaald omtrent de keuring van afgemaakte runderen,
welke toch ook zeker door veeartsen zal moeten geschieden.

Artikel 25. De heer Wester acht de redactie van alinea 1
van dit \'artikel niet zeer duidelijk. De waardeering van diereu
of onderdeelen kan z. i. moeielijk geschieden, voordat er iets
afgekeurd is. Het artikel zegt dat de waardeeriug moet plaats
hebben vóór tot afmaking of vernietiging wordt overgegaan.

Omtrent den maatstaf van schadeloosstelling liepen de ge-
voelens nog al uiteen. Eenige leden waren van meening dat
de maatstaf in het artikel neergelegd, geen aanleiding tot moeie-
lijkhedeu zal geven, althans in den regel niet. Anderen, bijv.
de voorzitter, vreesden dat deze maatstaf allicht tot overschatting
zal kunnen leiden of wel tot te geringe vergoeding. Hij zou er
de voorkeur aan geven een percentage van de waarde te bepalen.
Anderen wilden het gewicht in vleesch als maatstaf bij de taxatie
gebruiken en hierbij in aanmerking nemen het onderscheid in
waarde van guste koeien en van die, welke in volle lactatie zijn.
Een meer nauwkeurige omschrijving der waardebepaling werd
algemeen wenschelijk geacht.

Artikel 31. Met den heer de Jong, die deze quaestie ter
sprake bracht, was de geheele vergadering van meening: 1°. dat
de bereiding van tuberculine voor de behandeling van de dieren

-ocr page 393-

zal behooren te geschieden in een van rijkswege daarvoor aan-
gewezen laboratorium, door of onder toezicht en controle van een
veeartsenijkundig ambtenaar; 2°. dat de vertrouwbaarheid der
tuberculine voor de toepassing op dieren afhankelijk is van de
wijze, waarop zij bereid en in haar werkiug gecontroleerd is ;
3°. dat deze controle behoort te geschieden op runderen ; 4°. dat
het rationeel is de bereiding van en de controle op de tuber-
culine toe te vertrouwen aan veeartsen.

Opsporingsmaatregelen werden voorloopig, met het oog op de
geleidelijke bestrijding der ziekte door de wet beoogd, niet nood-
zakelijk geacht.

Door den heer Wester werd eindelijk nog de noodzakelijkheid
betoogd van verplichte tuberculinatie der dekstieren.

Na den langen en inspannenden arbeid van deze vergadering
bracht de voorzitter een woord van dank aan allen, die op zoo
welwillende wijze aan de discussiën hadden deelgenomen en sloot
daarna de vergadering te ongeveer 5 uur \'s namiddags.

De l6to Secretaris,
D. van der Sluijs.

Goedgekeurd en gearresteerd te Utrecht den 20aton Septem-
ber 1901.

. De Voorzitter,
M. H. J. P. Thomassen.

De lste Secretaris,
D. VAN DER SLUIJS.

Staatsbegrooting 1902.

ITet afdeelingsonderzoek van het wetsontwerp: „verhooging
van bet 9dc hoofdstuk der Staatsbegrooting voor het dienstjaar
1902" heeft o. a. aanleiding gegeven tot de volgende opmerkingen
en beschouwingen.

„Onderscheidene leden hadden met leedwezen en tevens niet
geheel zonder bevreemding gezien, dat de bij Nota van Wijziging,
gevoegd bij de Memorie van Antwoord betreffende hoofdstuk IX

-ocr page 394-

der loopende Staatsbegrooting, voorgestelde verhooging van art.
218 dier begrooting met f4000, als eersten termijn van een post
van ten hoogste f12000, ter voorziening in onderwijsbehoeften
aan de Rijksveeartsenijschool, thans niet opnieuw is voorgedragen,
in strijd met \'s Ministers eerst aangekondigd voornemen. De reden,
in de Memorie van Toelichting daarvoor aangevoerd, scheen hun
eenc vertraging van minstens één jaar van dezen maatregel,
waarvan het onvermijdelijk en geen uitstel gedoogend karakter
in de bovenbedoelde Memorie van Antwoord breedvoerig is toe-
gelicht, geenszins te wettigen. Waar bleek, dat het bestuur van
de Rijksveeartsenijschool nog andere, in onderzoek zijnde, ver-
beteringen, noodig oordeelde dan die waarvoor bij de Nota van
Wijziging gelden werden aangevraagd, hadden immers de gelden
voor die verbeteringen deel kunnen uitmaken van den tweeden
of derden termijn van den bovenbedoelden post. Maar waarom
kon thans niet alvast worden afgedaan, wat blijkens de eerst-
voorgestelde verhooging voor afdoening dan toch gereed was en
moest de aanvraag in haar geheel worden teruggenomen ? En
waarom zou zij in haar geheel opnieuw moeten worden overwogen
bij de voorbereiding der Staatsbegrooting voor 1903? Zoude
wellicht de nieuwe overweging tot nog verder uitstel kunnen
leiden? De bedoelde leden, die dit ten zeerste zouden betreuren,
omdat het hier onvermijdelijk noodzakelijke voorzieningen geldt,
waaraan de behoefte eiken dag zich meer doet gevoelen, wenschten
omtrent de redenen, die de Regeering tot uitstel hebben gebracht
en omtrent hare voornemens in dezen nader te worden ingelicht."

Art. 221. Subsidieii verbetering Nederlandsche
paardenrassen. Naar aanleiding van de thans voorgestelde
verhooging werd van meer dan ééne zijde twyfel uitgesproken aan
de deugdelijkheid der instelling vau \'s Rijks hengstveulendepot te
Bergen-op Zoom. O. a. had men vernomen, dat drie hengsten,
door het depot afgeleverd, aan cornage bleken te lijden en door
het Rijk moesten worden teruggenomen. Met het oog hierop
achtte men het noodig een juist beeld te verkrijgen vau de finan-
ciëele zijde der instelling en verzocht men daarom eene opgave
zoowel van de oprichtings- en de jaarlijksche exploitatiekosten
(sedert de oprichtiug) als van het aantal der telken jare verkochte
hengsten met de daarvoor bedongen prijzen.

-ocr page 395-

Enkele leden gaven er hun leedwezen over te kennen, dat de
Minister van Oorlog in zijne tot dusverre ten aanzien van het
depot gevolgde gedragslijn verandering heeft gebracht en zoototeene
ongewenschte vermeerdering van uitgaven heeft aanleiding gegeven.

Mededeelingen van het Hoofdbestuur.

Als lid der algemeene afdeeling heeft bedankt S. A. Crameu,
arts te Leusden.

De afdeeling Nieuw-Zuid-Holland heeft tot eerevoorzitter be-
noemd den afgetreden voorzitter J. J.
Hinze te \'s-Gravenhage.

\'s Rijks veeartsenijschool.

Bij ministerieel besluit van 21 Maart 1902, n°. 1993 afdl. L.,
is, met ingang van 1 April 1902, benoemd tot beambte bij het
pathologisch laboratorium, in het bijzonder voor bacteriologie,
W. van Piogelkn\', thans tijdelijk daarbij werkzaam.

Personalia.

Benoemd: tot lid van het Zeeuwsch Genootschap der Weten-
schappen Dr. J.
Schouten te IJzendijke.

Nieuw uitgekomen boeken.

Dr. J. Sobotta, Atlas und Grundriss der Histologie und mikroskopischen
Anatomie des Menschen.
Mit 80 farbigen Tafeln und 68 Textabbildungen.
8°, 247 Seiten. München, J. F. Leümann\'s Yerlag 1902. Gebunden 20
Mark.

W. Stieger, Die Hygiene der Milch. Mit 15 Tafeln und 113 Abbildungen

im Text. Leipzig, M. Heinsius Nachfolger 1902. Preis 4 Mark.
Max Maercker, Fütterungslehre. Herausgegeben von Dr. F. Alüert. Borlin,
P. Parey 1902.

Edmund Suckow, Vollblut. Skizzen und Studien auB dem Gestüt und von der
Rennbahn.
250 Seiten Octav. Mit 20 Abbildungen berühmter Hengste.
Köln, P.
Neüber 1902. Preis 8 Mark.
Prof. Dr. H.
Werner, Die Rinderzucht, Körperbau, Schläge, Zuchtung, Haltung
und Nutzung des Rindes. Zweite, vollständig neu bearbeitete Auflage.
Mit Abbildungen im Text und
128 Tafeln mit Rinderporträts. Berlin,
P. Parey 1902.

-ocr page 396-

W. Dieckerhoff, Die Theorie der Thierkrankheiten in ihrer geschichtlichen
Entwicklung, Rodo zur Feier des Geburtstages des Kaisers und Königs
in der Aula dor thierärztlichen Hochschule zu Berlin am
27 Januar
1902. Berlin, A. Hirschwald 1902. Preis 0,55 Mark.

Dr. A. Sticker, Ueber den Krebs der Thiere, insbesondere über die Empfäng-
lichkeit dor vorschiodonon Hausthierarton und übor dio Unterschiede dos
Thier- und Menschenkrebses. (Sondorabdruck aus dorn Archiv für
klin. Chirurgie, Band 65.) 145 Seiton. Berlin, A.
Hirsciiwald 1902.
Preis 3 M. 50 Pf.

Dr. Grundmann, Merkbuch für Tuberculinproben. Hannover, M. und H.
Schaper 1902. Preis 1 Mark.

Prof, Dr. R. Ostertag, Handbuch der Fleischbeschau für Thierärzte, Aerzto
und Richter. Vierte, nouboarbeiteto Auflage. Mit
260 in den Text ge-
druckten Abbildungen und
1 Farbentafol. Gr. 8». Stuttgart, F. Enkk 1902.
Preis geh. M. 20; geb. M. 21,40.

Taschenkalender für Fleischbeschauer, 11 Jahrgang 1902, herausgegeben von
Prof. Dr.
Johne, untor Mitwirkung von Prof. Dr. Schlegel und
Kreisthierarzt
Frühner. Borlin, 1\'. Parey 1902. Preis 2 Mark.

Dr. Pu. Kopf, Die Schlachtviehversicherung, ihre Bedoutung, Organisation
und Verwaltung. Motz, im Selbstverlag dos Verfassers 1902. l\'rois
2 Mark.

Bermbach, Veröffentlichungen aus den Jahresberichten der beamteten Thier-
ärzte Preussens für das Jahr 1900.
Borlin, P. Parey 1901.

Prof. Dr. F. Hutyra, Jahresbericht über das Veterinärwesen in Ungarn.
XII Jahrgang 1900. Budapest 1901.

J. Pertus, Guide pratique de l\'acheteur de chevaux. Un vol. in-16 de 148
pages, avec 78 figures. Paris, J. B. B
ailliêre. Prix 2 francs.

Denaiffe et Sirodot, L\' Avoine. Description, classification, culture, usages,
commerce en Franco ot à 1\' étranger, otc. Avec préface do E.
Fagot.
Un vol. in-8° de 848 pages avec 210 figures. Paris, J. B. Bailliêre.

L. H. Tiioinot et E. J. Masselin, Précis de microbie. Tochniquo ot microbes
pathogènes. 4mo édition. Paris 1901.

E. Mbtschnikoff, L\'immunité dans les maladies. Avec figures. Paris 1901.

P. Leblanc, C. Cadkac et C. Carougeau, Pathologie chirurgicale générale
des animaux demestiques.
Un vol. in-16 de 432 pages, avec 82 figuros.
Paris, J. B,
Bailliêre et fils 1902. Prix cartonné 5 francs.

Horace Hayes, Horses on Board Ship. London, Hurst and Bi.ackett 1902.

E. E. Martin, The Transport of Horses by Sea. Calcutta, Tiiackeb,
Spink
& Co. 1901.

D. van Gruting, De Halssnede en het Schietmasker. (Uitgegevon door de
Loidsche Vorooniging tot Beschorming van Dieron). Leiden, Firma
C. ICooyker 1902.

-ocr page 397-

Vacante plaatsen.

Behalve lieerde, Staphorst, N ij kerk, Asten, Ooststellingwerf,
Smallingerland en Holten (zie blz. 338) zijn vacant : Haaksbergen,
jaarwedde f 300 en Groenloo op een jaarwedde van de gemeente
groot f 400 en van de provincie groot f 200.

v. E.

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende Februari 1902.

(De cijfers tiissclien ( ) duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

I

3(3)

10(\')

v. E.

. I

M
S-

a

P,

c5

tii

Honds-

s
0)

B

r

2;

«5 !
M i

T3
C

3

O
O)
N
Ê

O

\'f ;
T3

\'3

a

-C

O
g

1

C

0

1

CJ

dol-
heid.

«

PROVINCIE.

a

O

bc

5 1

B

® 1

!

M

O I

i

Ifi ;

a>
M

CJ
\'n
£>
S

1
a

B

O

T3

J3
=> !
S 1

O

■a

-c


ci

s

ja

.M

O

c.

s

ce

OJ

ja

bH

-O

£

©

sa

O
.2

O

|
1

tl
rX

s

O
T3

<D
0)
k

<D
\'O

p.
P

D
u

O
«

es
<t

9,
p,

O !
1

O

B

O

a

<u
■O
ci
\'f
M

£
h
s
ja

O

ro

CQ

\'5

,9
®

P

H

P
O

:=?
ffl

Ö

£

Groningen . .

7

V

»

n

V

42 (i5j

:1

»

»

5 («)

«

n

6 («)

Friesland. . .

11

V

V

85 (\')

41 (6)

V

3 («)

»

3 (3)

V

;>

1

Drento. . . .

4

y>

»

V

1

Y>

1

n

2 P)

V

n

|

OverijBel , . .

4

V

n

1

Tl

1)

n

3 (3)

n

»

»

Gelderland . .

5

V

n

15(>)

r>

3 (\')

n

V

4 (3)

n

V

Utrecht . . .

2

n

V

»1

n

"

n

»

2 c2)

V

n

Noord-Holland .

3

D

n

i

7)

2 (2)

n

w

3 (|

Zuid-Holland

5

n

V

r>

T)

1

n

ï

n

4 (<)

n

n

f)

Zeeland . . .

4

D

V

32 (»)

1

1

V

Noord-Brabant.

7

V

r>

n

n

n

4 (2)

5 (5)

V

V

Limburg . . .

4

V

n

n

V

6 (l)

7)

V

n

3 (3)

n

r>

V

Totaal

50

132 (f

94 (23)

33 («»)

(Staatscourant van 18 Maart 1902, n». 65.)

-ocr page 398-

C Y STIC E R CUS IN E R M IS B IJ II E T RUND,

door

W. STUURMAN.

(Mot eon plaat.)

(Mededeeling gedaan op 5 Februari 1902 in do vergadering
der afdeeling Niouw-Zuid-Holland.)

Den 2Ssten December 1901 werden bij een in nood
geslacht graskalf, oud ongeveer 15 weken, dat aan een
vermineuse pneumonie bleek lijdende te zijn geweest, aan
de oppervlakte van het hart talrijke blaasjes geconstateerd,
welke reeds op het eerste gezicht aan cysticerken deden
denken. Bij een paar der meest oppervlakkige, welke direct
onder het epicardium waren gelegen, was de vermoedelijke
scolex, als een speldeknopgroote witte stip, duidelijk door
den bijna glashelderen blaaswand zichtbaar. Op andere
plaatsen, waar zij de oppervlakte van het hart nog even
raakten, deden zij zich als kleine, witte ovale vlekjes voor.

Niet alleen aan de buitenvlakte, doch ook in het myo-
cardium werden bij insnijden tal van grootere en kleinere
exemplaren gevonden; een tweetal zelfs was onder bet
endocardium gelegen. In het geheel bevatte de hartspier
minstens een 25-tal finnen. Alle bleken bij voorzichtig
insnijden een dubbelen wand te bezitten, zoodanig, dat de
binnenste met blaasinhoud in zijn geheel van den buiten-
sten, welke aan het spierweefsel adhaerent bleef, t.e ver-
wijderen was.

Geen van alle bevond zich in een toestand van verkazing
of verkalking. (Op naaststaande teekening, welke het hart
eenigszins opengelegd, in natuurlijke grootte weergeeft, zijn
verscheidene cysticerken zichtbaar.)

-ocr page 399-

Een voortgezet onderzoek omtrent de verspreiding in
andere organen leerde, dat er in de uit- zoowel als inwen-
dige kauwspieren nog verscheidene blaaswormen aanwezig
waren; te weten: uitwendige kauwspier rechts 2 exem-
plaren, waarvan 1 aan de oppervlakte, links 3; in de
inwendige rechts 1, links 3. Bovendien 3 stuks in de tong,
waarvan 2 aan de oppervlakte; eindelijk nog 2 aan de
oppervlakte van den oesophagus.

De aangegeven cijfers zijn die van het aantal parasieten
welke bij insnijdingen werden gevonden; het is dus niet
onwaarschijnlijk dat nog enkele over het hoofd zijn gezien.

Voor het microscopisch onderzoek werd een uit de
fibreuse kapsel losgepeld blaasje voorzichtig tusschen 2
voorwerpglaasjes stuk gedrukt, waardoor het gelukte de
ingestulpte scolex uit het receptaculum scolicis naar buiten
te zien komen. Bij zwakke vergrooting waren de 4 zuig-
nappen, aan de taenia saginata eigen, zeer duidelijk te zien;
een hakenkrans ontbrak.

Het hierboven vermelde geval van cysticercose bij het
rund met een dergelijke uitgebreidheid, zonder dat een
enkele der blaaswormen sporen van degeneratie vertoonde,
mag voor ons land een zeldzaamheid heeten. Wel is aan
de abattoirs te Amsterdam, Rotterdam, Groningen en
Nijmegen meermalen de cysticercus inermis waargenomen,
doch dit waren meestal enkele exemplaren, welke dikwijls
in een toestand van verkazing of verkalking verkeerden.

Het kan niet worden ontkend, dat het weinig voorkomen
van runderfinnen in ons land in tegenspraak is met do
algemeene verspreiding van de taenia saginata bij den
mensch. Ongetwijfeld is dit te wijten aan een minder nauw-
keurig of onvolledig onderzoek. Een duidelijk bewijs hier-
voor vinden we geleverd aan het abattoir te Berlijn,
waar gedurende de jaren 1883—\'88 slechts 4 gevallen van
cysticercose bij het rund werden geconstateerd, terwijl in

-ocr page 400-

het jaar 1889, nadat op bevel van Heutwig bij alle
geslachte runderen de kauwspieren geregeld werden inge-
sneden, het aantal gevallen tot eenige bonderden klom
(Ostertag). Het zijn toch vooral de kauwspieren waarop,
als zetel voor finnen, in de eerste plaats de aandacht dient
te worden gevestigd. Verder komen zij het meest voor in
het hart, de tong, de hals- en enkele andere skeletspieren;
bij uitzondering worden zij in den slokdarm, de lymph-
klieren, de longen en andere organen aangetroffen.

De ondervinding in Duitschland bij een geregeld, nauw-
keurig, systematisch onderzoek opgedaan, leert dat de
blaasworm van de taenia saginata lang niet zoo zeldzaam
is, als vroeger werd vermoed. Het komt mij daarom
gewenscht voor dat ook in ons land, te beginnen aan de
abattoirs, door allen die zich met de vleeschkeuring bezig-
houden, een geregeld onderzoek in deze richting worde
ingesteld.

Leiden, 30 Maart 1902.

HYDROM E T R A B IJ D U M E R R 1 E,

door

J. A. DE GRAAFF.

(Voordracht gehouden op 13 April 1902 in de afdeeling Zooiand
der Maatschappij ter bovordoring der voeartsenykunde.)

Hydrometra, waterzucht van de baarmoeder, volgens alle
schrijvers die ik heb kunnen raadplegen eigenlijk een
chronische endometritis, is een chronische ontsteking van de
mucosa en submucosa van den uterus, welke tot aanzienlijke
secretie leidt en waarbij hel waterhelder of meer sereus-
slijmig secretum onder afsluiting der buitenlucht in de baar-

-ocr page 401-

moeder is opgehoopt. Reeds bij macroscopisch onderzoek
vindt men epithelium-defecten op de mucosa, terwijl bij
sterke vergrooting blijkt, dat het tril-epithelium plaats heeft
gemaakt voor een laag cylinder-epithelinm.

In tegenstelling met een gewone chronische endometritis,
waarbij regelmatig de uteruswand is verdikt, vindt men bij
hydrometra in vele gevallen den baarmoederwand dunner
geworden.

Staat of stond de uterus-inhoud in contact met de buiten-
lucht, dan toch zal zich zeldzaam een
h/droraetra ontwik-
kelen, maar veeleer wanneer het secretum geheel of partieel
blijft opgehoopt, een
pyometrn, een meer purulent exsudaat.

Als voorwraarde voor //ydrometrn zou ik dus durven
stellen een volkomen afsluiting der baarmoederholte van
de buitenlucht.

Over hydrometra en speciaal over die bij de merrie be-
staat zeer weinig literatuur. Alles wat ik hierover in oudere
en nieuwere werken heb kunnen vinden, bepaalt zich tot:
pyometra bij de merrie, althans geen zuivere hydrometra
met helder sereusslijmig exsudaat, en hydro- en pyometra
bij het rund en de kleinere huisdieren.

Ik zou hieruit durven besluiten, dat toch hydrometra bij
de merrie niet zoo veelvuldig is voorgekomen ; of is zij
zoo dikwijls waar te nemen, dat zij niet meldenswaard is?
In dat geval had men wel wat meer mogen zeggen over
de reden van het opgehoopt blijven van het exsudaat, in
casu de afsluiting van de baarmoeder, want juist deze
definiëèrt in mijn oog de hydrometra.

Is de baarmoeder niet vólkernen afgesloten en het
exsudaat meer of min gemakkelijk afvloeiend, sereus, dan
wenschte ik de ziekte eenvoudig chronische endometritis
genoemd te zien en geen hydrometra; hiervan bestaart
zeker onderscheidene voorbeelden.

Dit ter definitie. Als oorzaken der chronische endometritis

-ocr page 402-

(respectievelijk hydro- en pyometra) worden genoemd : acute
ondometritis en verder enkele stoffen, welke in de uterus-
holte als vreemde lichamen werken, bij voorbeeld restes der
nageboorte, teruggebleven lochiën, overblijfselen van foetus,
ook vergroeiingen van den baarmoedermond, zegt
Franck ;
zelfs noemt deze schrijver koude-vatten en mechanische
belecdigingen, alsmede algemeene waterzucht; het lijden zou
daarom bijna altijd in verband staan met drachtigheid of
voorafgegane drachtigheid.

Vóór ik overga tot het mededeelen van wat mij is voor-
gekomen, wil ik enkele gevallen aanhalen, welke mij uit
de literatuur bekend zijn geworden.

1. Een mededeeling uit Goiiier\'s Mémoires, lsts deel,
1813, over pyometra bij een merrie. Er staat: „Hydropisie
„purulente de la matrice. La matrice d\'une vieille jument
„s\'étendait dans la région antérieure de l\'abdomen et était
,,si volumineuse, qu\'au premier coup-d\'oeil, on eût cru,
„qu\'elle contenait un foetus. Elle était distendue par huit
„litres d\'une matière blanche et épaisse, semblable à ce que
„l\'on nomme plus louable."

Een bloote vermelding dus, geen opgaaf van oorzaken,
geen symptomen, therapie of eventueel herstel.

Zoo ook doet Franck in zijn „Geburtshilfe . Deze schrijft :
„Eine ganz alte Stute hatte im Uterus einen Liter rahmigen
„Eiters. Die Uteruswandung war verdünnt; die Schleimhaut
„rötlich, ohne Falten. Viele grosse sternförmige Narben
,,bedeckten die Uterusmukosa. (Die Stute war nicht rotzig.)
,,In der Schleimhaut des Gebärmutterhalses fanden sich
„zahlreiche Venenknoten mit Thromben. Das Uterusepithel
„war an den narbenfreien Stellen wohl erhalten und Ann-
ulierte. Im Eiter fanden sich massenhafte Eiterkörperchen.

„Ein zweiter Fall betraf eine circa fünfzehn Jahre alte
„Stute, die an Kolik zu Grunde gegangen war. Die Uterus-
„hörner und der Körper waren gleichförmig mit etwa drei

-ocr page 403-

„Litern weissen, bröckligen, geruchlosen Eiters erfüllt.
„Derselbe bestand aus stark granulierten Eiterzellen. Die
„Uterusmukosa war bräunlich rot, pigmentiert. Das Flimmer-
,,epithel wohl erhalten. Viele Epithelzellen zu Körnchen-
,,häufen umgewandelt. Die Uterindrüsen erhalten, aber sehr
„klein. Der Cervikalkanal war offen, und ein Teil des
„Uterusinhaltes floss freiwillig ab.

„In einem dritten Falle bei einer Stute, die an diesem
„Leiden auch zu Grunde ging, fand sich eine missfarbige,
„bräunliche, höchst übelriechende Massa im Uterus. Die
„Uterusmukosa voller Geschwüre. Die letzteren reichten
„mit ihrem Boden bis auf die freiliegende Muskelhaut, der
„Gebärmutterhals war nicht geschlossen, und es hatte
„während des Lebens ein Ausfluss stattgefunden. Das
„Leiden war offenbar die Folge einer Gebännutterentzün-
„dung, veranlasst durch eine abnorme Geburt.

„Ein vierter Fall betraf eine niemals trächtig gewesene,
„wegen Rotz getötete Stute.

„Die Hinterschenkel waren stark ödematös. Der Uterus
„geschwellt; der Gebärmutterhals weit geöffnet, die Schleim-
haut anderthalb Centimeter dick, gelblich, stark met gelber
„Lymphe erfüllt, die Schlcimhautfalten zu schlotternden
„Geschwülsten umgewandelt. Die zu den geschwellten
„Lendendrüsen führenden Lymphgefässe waren stark aus-
gedehnt. Hier war offenbar das Gebärmutterödem eine
„Begleiterscheinung des Rotzes."

Onderscheidene gevallen zijn bekend van pyoinetra bij
de koe, onder anderen één medegedeeld in de
Geburtshilfe
beim Ilind
van M. G. de Bruin, waargenomen door collega
Wester, waarbij valt op te merken, dat punctie van den
buikwand uit door middel van een trocart door de koe goed
kan worden verdragen.

Over hydrometra bij de merrie (zuivere hydrometra zooals
ik dat bedoel met volkomen afsluiting van den uterus en

-ocr page 404-

sereus-slijmig cxsudaat) niets. Gurlt en Hertwig deelen in
hun
Magazin für Thier heilkunde, jaargang 1843, een geval
mede van hydroraetra met gelijktijdige zwangerschap bij
een koe. De koe stierf. Met kalf was normaal ontwikkeld
en lag met de eivliezen in het uterusvocht (helder, zonder
reuk). Als reden van afsluiting gold, dat de baarmoeder-
mond, zooals bij exploratie was gebleken, vast gesloten was
geweest.

ïai\'ken te Varel (Wochenschrift für Thierheilkunde und
Viehzucht
1890) is uitvoeriger. Deze schrijft onder meer
over hydrometra bij een vaars: ,.Die Scheide war verengt,
,,das Hymen vergrössert, sodass man kaum mit einem
„Finger hindurch gelangen konnte. Da der Patient bereits
„mehrere Tage die gleichen Erscheinungen gezeigt hatte,
„ohne das Allgemeinbefinden gestört worden wäre, so
„beschloss ich vorläufig den Verlauf abzuwarten, um so
„mehr, als es mir nicht unmöglich erschien, dass sich mit
„der Zeit der Inhalt des Tragsackes spontan entleeren
„werde."

Vier dagen later vond schrijver de vaars tamelijk uit-
geput, maar nog altijd traden evenals te voren sterke
weeën op.

„Die Untersuchung per vaginatn liess keine Verände-
rungen gegen früher erkennen. Nachdem ich ohne Miihe
„das Hymen erweitert hatte, fand ich, dass gleich hinter
„demselben der Scheidenkanal blindsackartig endete, ein
„eigentlicher Muttermund und Gebärmutterhals fehlte.\'\'

Schrijver doorboorde voorts met een trocart den naar
voren gelegen dunnen scheiwand, verwijdde de opening
met de hand en kon zoo in den uterus geraken. De
wanden daarvan waren tamelijk glad, weinig hobbelig. Een
aanzienlijke hoeveelheid bruine, waterig-slijmige vloeistof
van zwakken, niet stinkenden reuk vloeide af. Vaste deelen
ontbraken.

-ocr page 405-

Bij de obductie, welke na het slachten, waarvoor aan-
leiding bestond, plaats vond, zag schrijver de wanden van
den uterus oedemateus gezwollen 1 /2 — 1 cM. dik, zonder
karunkels. Hij komt tot de onderstelling, dat de vergroeiing
aangeboren en de hydrometra ontstaan was door terug-
gebleven bronstsecretum.

In het Sächsischer Jahresbericht van 1897 deelt Freitag
over hydrometra bij een koe het volgende mede: ,,Die
„Muttermund konnte von der Vagina aus nicht gefühlt
„werden: vierzig Centimeter von der Vulva enfernt war
,,die Vagina verwachsen und man konnte hier eine quer-
„verlaufende Narbe fühlen; hinter dieser Verwachsungsstelle
„bemerkte man eine prall gespannte fluctuirende Blase.

„Nach der angerathenen Schlachtung ergab sich, dass das
„Thier nicht tragend gewesen war; die Gebärmutter war
,,mit einer serösen Flüssigkeit in der grössere Klumpen
„einer käseartigen, bröckligen Masse schwammen prall
„angefüllt. Nach Angabe des Besitzers hat die Kuli im
„vorigen Jahre schwer gekalbt und ist drei Wochen lang
„nach der Geburt kränklich gewesen."

Behalve wat nog in het Maanedskrift for Dyrlaeger van
1896 vermeld staat van een geval van hydrometra bij een
koe, dat ik door onbekendheid met de taal heb laten
rusten en wat
Franck mededeelt over hydrometra bij een
zeug, is dit alles wat ik over liet onderwerp heb kunnen
machtig worden. Het door mij waargenomen geval van
hydrometra bij de merrie wil ik u ten slotte mededeelen.

In den nacht van 2L op 22 April 190L werd mijn
verloskundige hulp ingeroepen voor een 6-jarige, krachtig
gevoede vosmerrie van G.
de W. te St Maartensdijk.

Na een partiëele enibryotomic, welke ongeveer twee uur
duurde, gelukte het mij patiënte te verlossen. Na een half
uur rustens sprong de merrie, daartoe aangespoord, op en
begon te eten. Een oogenblik later kwamen <le secundinae

-ocr page 406-
-ocr page 407-
-ocr page 408-

af. Kleine inscheuringen der vulva en enkele niet perforee-
rende wondjes in de vagina werden zorgvuldig niet een
antiseptische vloeistof gebet. Staart, anus en vulva werden,
evenals bij het begin, flink daarmede afgewasschen, terwijl
de merrie verder met rust werd gelaten.

Den volgenden dag was het dier normaal; de tempera-
tuur, welke eenige dagen achtereen geregeld werd opge-
nomen, vertoonde geenerlei afwijking, het paard was
levendig, at en dronk goed, had alleen wat pijn bij de
ontlasting.

Na eenige dagen onderzocht ik patiënte nogmaals met
het oog op wederbevruchting. De wondjes aan de vulva
waren genezen, de vagina bij den overgang van het vesti-
bulum iets vernauwd door litteeken-retractie; toch kon
de hand gemakkelijk passeeren en daarmede worden gevoeld,
dat de cervix uteri gesloten was.

Met het oog op de vernauwing der vagina ontraadde ik
den eigenaar de merrie andermaal te doen dekken.

Gedurende den zomer en herfst van dat jaar zag ik de
merrie meermalen; ze was levendig, zag er goed uit,
werkte best en werd volgens den eigenaar regelmatig
hengstig.

Den 7dea December van hetzelfde jaar werd ik weder
bij bovengenoemde merrie geroepen. Volgens den bericht-
gever had zij koliek, krabde met de voorbeenen, dreigde te
gaan liggen, perste zeer sterk, waarbij ze een heel klein
beetje urine ontlastte en ook af en toe wat harden mest.

Bij mijn komst vond ik patiënte kalm staan eten, eenigs-
zins zweetend. Temperatuur en pols waren normaal, de
ademhaling was iets versneld. De buik was van normalen
omvang, evenals bij een goed gevoed dier. De auscultatie
gaf niets abnormaals te hooren. Anus, perineum en vulva
waren oedemateus.

Na ongeveer 10 minuten wachtens hield de merrie met

-ocr page 409-

eten op, kromp in elkaar, krabde met de voorbeenen, ging op
de knieën liggen, met het achterstel staande en bleef ongeveer
een minuut in deze positie; vervolgens stond ze weer op en
begon hevig te persen, waarbij het rectum 2 a 3 cM. naar
buiten werd omgestulpt, het perineum bolvormig naar buiten
geduwd en onder het uiteenzetten der achterbeenen een
klein straalt je urine werd ontlast, alsof er strangurie bestond.

Na een of twee minuten hevig persen en steunen werd
patiënte weer kalm, ging vierkant staan, rustte uit of begon
opnieuw te eten. Ongeveer een kwartier later herhaalden
zich deze manoeuvres, waarbij ook wel enkele vaste mest-
ballen werden ontlast.

Bij vaginaal onderzoek vond ik den hals der blaas wijd
geopend, zoodat gemakkelijk twee vingers konden worden
ingebracht; de blaas zelf was ledig.

Bij verdere exploratie kon ik den baarmocderhals niet
bereiken, daar de vagina even achter het vestibulum was
afgesloten door een scheiwand, welke door het persen bol-
vormig naar achter werd geduwd en op het gevoel een
blaas scheen, precies zooals bij het begin van een partus
de gesloten aliantoiszak zich presenteert.

Bij rectaal onderzoek constateerde ik dat de baarmoeder
zeer in lengte en omvang was toegenomen en met een
vloeistof gevuld was; ik kreeg den indruk, dat de merrie
drachtig was (ofschoon ik geen foetus-doelen had kunnen
voelen) en aborteerde. Te meer vermoedde ik dit, omdat
juist mijn tweede onderzoek na de embryotomie plaats had
gevonden met het oog op wederbevruchting, en dat toen
tusschen den eigenaar en diens zoon verschil van mccning
bestond om de merrie al of niet te doen dekken.

Ik dacht dat de hengst in stilte toch nog was toegelaten,
de merrie bevrucht was en nu aborteerde, wat door de
vernauwde vagina op het oogenblik eenige vertraging op-
leverde. Toch kreeg ik op herhaalde navraag steeds ten

-ocr page 410-

antwoord, dat de merrie niet drachtig kon zijn. Ik besloot
af te wachten en keerde naar huis terug.

Des avonds bij mijn terugkomst was de toestand onver-
anderd ; gedurende het liggen, wat patiënte nu herhaaldelijk
deed, traden de weeën veel minder sterk op, zoodat op
deze wijze ook de nacht vrij rustig voorbijging.

Toen den volgenden morgen bij mijn komst de water-
blaas nog niet gesprongen was, dus de partus naar mijn
meening maar geen voortgang maakte, besloot ik den
scheiwand te perforeeren, wat mij echter met de hand niet
gelukte. Ik bemerkte toen, dat die scheiwand geen sereus
vlies, alias allantois, was, maar een
slijmvlies, dat de vagina
ter hoogte van het klapvlies volkomen afsloot.

Ik ging naar huis om een trocart te halen, in verband
met andere omstandigheden, en keerde na een paar uren
terug. Maar, ziedaar! moeder natuur was me vóór geweest!
Aan de bovenzijde van den scheiwand met gedeeltelijke
inscheuring van het slijmvlies van den bovensten vaginaal-
wand was een opening, een scheur ontstaan, waardoor zich
onder hevig persen circa 15 liter (in emmers opgevangen)
barnsteenkleurig, sereus-slijinig vocht had ontlast. Toen zag
ik onmiddellijk, dat hier hydrometra aanwezig was geweest.

l)e opening, spontaan ontstaan, bleek gemakkelijk door
uitspreiden der vingers wijder gemaakt te kunnen worden.
Toen de hand kon passeeren, constateerde ik, dat de cervix
uteri geheel geopend was, geen foetusdeelen in den uterus
aanwezig waren en het slijmvlies op het gevoel normaal
was, als bij een pas plaats gevonden partus. De uterus had
zich reeds veel samengetrokken, wat ook gecontroleerd werd
door een rectale exploratie.

De merrie stond rustig en at met graagte, de ademhaling
was nu ook minder frequent geworden.

Over de therapie, waaromtrent bijna alle auteurs het
eens zijn, kan ik kort wezen.

-ocr page 411-

Aanvankelijk werd tweemaal per dag de uterus geïrri-
geerd met een lauwwarme aluinsolutie; later een keer per
dag. Toen na acht dagen de merrie geen uitvloeiing meer
had en volkomen gezond scheen, staakte ik de irrigatie.

Vier weken later onderzocht ik het dier andermaal en
constateerde weer een vergrooting van het scheedeklapvlies.
Ik knipte er een flink stuk af om eventueele vergroeiing
verder te voorkomen. Aan dit afgesneden stuk kon ik
gemakkelijk onderkennen, dat de scheiwand had bestaan uit
ziekelijk gewoekerd slijmvlies. Jammer genoeg heb ik dat
stuk vlies niet verder op zijn structuur laten onderzoeken.

Tot heden, 10 April 1902, waarop ik de merrie ten
overvloede nogmaals vaginaal exploreerde, is verder alles
goed gegaan. De scheiwand is niet weder aangegroeid.

De chronische endometritis was dus hier ontstaan door
teruggebleven locbiën of uit een wellicht toch bestaan heb-
bende acute endometritis, en de hydrometra, in overeen-
stemming hiermede, door het afsluiten der vagina met het
sterk gewoekerde klapvlies (na voorafgeganen zwaren partus).

Korte mededeeliDgen en referaten.

Keuring van veo en vloesch te Utrecht over liet eerste
gedeelte van 1901.
— Het laatste verslag der commissie van
toezicht op vee en vleesch is verschenen; de commissie, welke
sinds 1862 werkzaam was, is op haar verzoek ontbonden, daar
zij, met de opening van het abattoir op 1 Augustus 1901, niet
meer noodig was. Over de laatste vijf maanden van het jaar zal
dus een afzonderlijk verslag verschijnen en wel van den directeur
van het abattoir. Referent acht het beter beide verslagen afzon-
derlijk te bespreken, omdat van onderlinge vergelijking evenmin
sprake kan zijn als van combinatie, daar de toestanden voor
en na 1 Augustus 1901 zoo zeer uiteenloopen.

-ocr page 412-

Gedurende de eerste zeven maanden van liet jaar werden
levend gekeurd: 3910 runderen, 2233 kalveren, 89(3 nuchtere
kalveren, 189 schapen, 192 geiten en 217 paarden, terwijl 8141
varkens alleen geslacht werden gekeurd.

Ingevoerd werden: 240 voet en 33486 Kg. rundvleesch,
30 voet en 2140 Kg. knlfsvleesch, 8 voet geitenvleescli, 60 voet
en 18812 Kg. varken svleesch, 32 voet paardenvleesch, 68 zijden
bnitenlandsch en 3 zijden inlandsch spek, 216 buitenlandsche en
337 inlandsche hammen, 272 Kg. gerookt rundvleesch, 2508 Kg.
gerookt en 1860 Kg. gezouten paardenvleesch en 3504 Kg. worst.

De geheele som der keurloonen bedroeg f 3725.60.

Afgekeurd werden : 17 runderen, 5 nuchtere kalveren,
1 schaap, 1 geit, 22 paarden, 41 longen, 27 levers, 5 uiers,
39 borst- en buiksingewanden, 10 ongeboren vruchten, 4 Kg.
rundvleesch, 10 Kg. kalfsvleesch, 6 Kg. varkensvleesch en 12 Kg.
inlandsch spek.

Wegens tuberculose waren afgekeurd: van runderen: 1 geheel
dier, 35 borst- en buiksingewanden, 33 longen, 5 levers en
4 uiers; van varkens: do borst- en bniksingewanden van één
dier, 2 longen, 1 lever en bovendien 5 sub-maxillairkliéren. Bij
runderen werden 70 gevallen waargenomen, zijnde 1.78 pet.;
daarvan werden als «1ste soort,» goedgekeurd 37 stuks, als
«2do soort» met het stempel «parelziekte» 29, uitgevoerd 3
en 1 geheel vernietigd. Bij varkens werden slechts 8 gevallen
geconstateerd, d. i. 0,09 pet..; alle werden als «lsto soort»
goedgekeurd.

In de militaire slachterij werden 470 runderen geslacht;
hierbij werden 19 gevallen van tuberculose waargenomen, d. i.
4 pet. van al de geslachte dieren.

Als tvleesch 2do soort» werden gestempeld: 61 runderen,
146 kalveren, 896 nuchtere kalveren en 217 paarden.

Er werden slechts 3 processen-verbaal opgemaakt; bij alle
volgde veroordeeling.

Van besmettelijke ziekten in de gemeente werd alleen kwade-
droes geconstateerd bij de paarden van de Utrecht.schc Trarn-
maatschappij; 21 dieren werden als lijdende aan deze ziekte of
daarvan verdacht, afgemaakt.

Herkeuringen kwamen niet voor.

van Esveld,

-ocr page 413-

Diagnose van miltvuur. — Bo.vsert, leider van het bacte-
riologisch laboratorium aan het stedelijk slachthuis te Berlijn,
deelt in de
Zeitschrift für Fleisch- und Milcldiygiene van April
1902 zijn experimenten mede omtrent het bacteriologisch onder-
zoek van aan miltvuur overleden dieren, waaraan het volgende
is ontleend.

In de laatste jaren trachtte men vast te stellen hoelang na
den dood van een dier de miltvuurbacil in gekleurde dekglas-
praparaten is te onderkennen. Hierbij ging men uit van de
veronderstelling dat, ter verzekering der diagnose, het micro-
scopisch onderzoek van gekleurde dekglasprreparaten voldoende
is. Hoewel de opgaven omtrent dezen duur zeer uiteenloopen,
nam men toch vrij algemeen aan, dat in praxi het aantoonen
van miltvuurbacillen in een gekleurd dekglaspraaparaat bij elk
geval van miltvuur mogelijk is en ook de noodige zekerheid
verschaft.

Bongert achtte het wenschelijk 1°. ook eens te onderzoeken
hoelang na den dood, bij verschillende wijze van bewaring van
het materiaal, de miltvuurbacil met zekerheid te onderkennen
is iu de strijkprmparaten, welke volgens
Joiine, Klett of Olt
zijn gekleurd, en 2°. te bepalen, welke methode het zekerst is
voor de diagnose van miltvuur, en hoe miltvuurmateriaal het
best kan worden bewaard voor het later aantoonen van deze
ziekte.

Zijn onderzoekingen, welke in Mei 1901 begonnen, zijn nog
niet volkomen afgeloopen; toch kan hij reeds op belangrijke
resultaten wijzen. Hij beschikte over de milten en in enkele
gevallen ook over bloed van
14 aan miltvuur gestorven groote
huisdieren, namelijk van 10 runderen, 3 schapen en 1 geit.
Het onderzoek der teuaciteit, vau miltvuurbacillen in het cadaver
geschiedde door strijkprmparaten, plaatculturen en in de eerste
gevallen ook door enting bij muizen. Ten einde tevens inlichting
te krijgen omtrent de doelmatigheid der tot nog toe gebruike-
lijke methoden van bewaring van miltvunrmateriaal, werd een
stuk milt open, een tweede in een vochtige kamer, en een
hoeveelheid halfvloeibare miltpulpa iu een met een kurk gesloten
flesch bewaard. Bovendien werd eenige dagen na elkander, vol-
komen steriel, materiaal uit de diepte op de snijvlakte van een
gekookten aardappel (methode
Olt) gebracht. Elk dezer 4 milt-

-ocr page 414-

vuurproeven werd dagelijks volgen-s de vermelde S methode 11
onderzocht op de aanwezigheid van miltvuurbacillen, en iedere
methode zoolang voortgezet als daardoor met zekerheid miltvuur-
bacillen konden worden aangetoond.

Hierbij bleek, dat de inenting van muizen het vroegst in den
steek laat. Zoodra het entmateriaal niet meer rein is, doch
rottingsbacteriën bevat, vormt het dierlijk lichaam niet meer het
fijne reagens op miltvuur. De geënte dieren blijven óf volkomen
gezond öf zij sterven aan septicsemie.

Bongert kon in 2 gevallen constateeren, dat reeds op den
2don (}ag na dell dood van het dier de enting bij muizen in
den steek liet, hoewel door een strijkpraeparaat en door plaat-
cultuur de diagnose nog 3 en 6 dagen later was te maken.

liet was in den laatsten tijd reeds gebleken dat, door het
gelijktijdig inenten van muizen met staphylococcen en zeer viru-
lente miltvuurbacillen elke ziekte kan uitblijven; het mag daarom
niet verwonderen, dat de enting van miltvuurniateriaal dat
tevens andere micro-organismen bevat, negfttief uitvalt. In dit
opzicht was het eindresultaat hetzelfde, of het materiaal op de
eene of op de andere wijze was bewaard.

Vervolgens toont de schrijver aan, dat de tot nog toe gel-
dende kleurmethoden geen zekerheid opleveren voor de micro-
scopische diagnose van miltvuur. Vooreerst behoudt de miltvuur-
bacil niet steeds zijn constante kenmerken, doch bovendien zijn
deze bacillen niet altijd aan te toonen.

Men hield tot heden voor karakteristiek de morphologische
verhouding van den miltvuurbacil in de, volgens de gebruikeljjke
kleurmethoden, uit het bloed of miltsap vervaardigde strijk-
prseparaten. Als hoofdkenmerken gelden de geleding der milt-
vuurstaafjes, de scherp afgeknotte uiteinden, de lengte der leden
en vóór alles de aanwezigheid van een kapsel of plasma-omhulsel.
Wat de laatste betreft, is reeds vroeger aangetoond, dat zich in
cadavers korten tijd na den dood staafjes kunnen bevinden
welke, volgens de methode
Johne behandeld, een kapsel bezitten
en ook overigens inorphologisch met den miltvuurbacil overeen-
komen, zonder dat er van miltvuur sprake is. Bovendien gelukt
het niet- altijd de kapsel aan te toonen, wanneer er wèl milt-
vuur bestaat. De reden hiervan bleef aan
Bongeut onbekend.

Door de rotting neemt, het aantal miltvuurstaafjes met den

-ocr page 415-

dag af; deze vermindering loopt parallel met het verval dei-
celkernen. In dezelfde mate als de chromatische substantie der
celkernen vervalt en zich in een vervloeiende, slecht kleurende
massa verandert, verliezen ook de miltvuurbacillen hun kleurings-
vermogen, zij worden in den waren zin des woords uitgeloogd.
Als overblijfselen van deze, door oplossing der chromatische sub-
stantie, te gronde gegane miltvuurbacillen, beschouwt
Bonokkt
de zoogenaamde ledige kapsels, welke nu en dan ook kunnen
worden aangetoond in strijkprmparaten van verscli miltvuur-
materiaal. Macroscopisch kan men het verval der voor kleuring
vatbare substantie daaraan bemerken, dat de dekglasprmparaten
van dag tot dag zwakker gekleurd schijnen.

Behalve dit meer gelijkmatige verval van het geheele milt-
vuurstaafje, ontstaat nog een van de peripherie uitgaande oplossing
van het bacillenlijf; dit neemt in dikte af, tot het eindelijk als
een smalle, onregelmatige streep in de kapsel schijnt te liggen,
liet laatste neemt men vooral waar bij de dubbele kleuring vol-
gens
Ki.ktt.

Hoe snel de oplossing der miltvuurbacillen in rottend bloed
kan geschieden, volgt hieruit, dat bij onderscheidene proeven kort
na het vermengen van verscli miltvuurmateriaal (miltpulpa) met
oud, rottend bloed noch door uitstrijken, noch door plaatculturen
miltvuurbacillen waren aan te toonen. Volgens den schrijver
schijnen vooral de plompe anaerobe staafjes met spoor aan het
uiteinde, welke spoedig na den dood uit den darm in de bloed-
baan overgaan, een sterke bacteriolytische kracht op de miltvuur-
bacillen uit te oefenen.

Het verval en de verminderiug in aantal van de miltvuur-
bacillen heeft verder ten gevolge, dat de karakteristieke geleding
niet meer zoo duidelijk is waar te nemen. Zij liggen meer afzon-
derlijk, hebben afgeronde uiteinden en schijnen langer.

Zoodra rotting is ingetreden, ontstaan dus zoodanige morpho-
logische veranderingen, dat door middel van een gekleurd dek-
glaspraparaat de diagnose niet meer met zekerheid is te stellen.

Tot nog toe geloofde men algemeen dat het vinden van milt-
vuurstaafjes in gekleurde dekglasprseparaten van verscli materiaal
weinig bezwaar oplevert. Dit is volgens
Bonokrt onjuist. De
miltvuurbacil komt eerst kort vóór den dood, tijdens de agonie,
in groot aantal in het bloed. Bjj apoplectisch miltvuur kan daarom

-ocr page 416-

de snelle agouale vermeerdering der niiltvunrstaafjes in bet capil-
lairstelsel der organen en in de groote bloedvaten achterwege
blijven, zoodat zich slechts zeer weinig staafjes in bet bloed en
de milt bevinden, welke bij het onderzoek aan de aandacht kun-
nen ontgaan. Volgens
Ostertag komt dit vooral bij miltvuur van
bet varken voor.

In zulke gevallen gelukt het echter door plaatculturen gemak-
kelijk, om miltvuur aan te toonen. Dit was ook het geval wanneer
de armoede aan bacillen ontstaan was door de bacteriolytische
werking van bepaalde bacteriën, welke uit den darm waren
gekomen; de strijkpneparaten lieten hierbij in den steek. Deze
kunnen dus in dubbel opzicht doen dwalen: 1°. door de vorm-
veranderingen van den miltvnurbacil onder de inwerking van
rottingsbacteriën, en 2°. omdat de miltvcrorbacillen niet steeds
in voldoend aantal aanwezig zijn.

De schrijver wijst er vervolgens op, hoe door den karakteristieken
groei bij plaatcultnren de miltvnurbacil kan worden aangetoond.
Deze methode biedt tevens het voordeel, dat men de karakte-
ristieke koloniën kan isoleeren en met de reine culturen de
pathogeniteit kan onderzoeken.

De schrijver zag geen onderscheid in den groei op gelatine-
of agar-platen; een voordeel van de agar is echter, dat deze bij
hooge temperatuur der buitenlucht niet vloeibaar wordt.

Ook door middel van afbeeldingen toont Bon gert aan waar-
door de groei van den miltvunrbacil zich onderscheidt; daarom-
trent zij naar het oorspronkelijke verwezen.

In zake de beste bewariugsmethode van miltvuurmateriaal deed
de schrijver vele proeven. Hij kwam tot het resultaat dat lang-
zaam opdrogen bet beste was, dat daardoor de schadelijke inwer-
king der rottingskiemen het meest werd bestreden. Hij bracht
de afgestreken miltpulpa in een dikke laag op objectdragers en
liet het materiaal bij kamertemperatuur, in den jaszak en in de
ijskast, door doelmatige inpakking beschut, langzaam opdrogen.
Aldus behield de miltvunrbacil 10—14 dagen lang zijn levens-
vatbaarheid en zijn voortplantingsvermogen.

w. c. s.

Piroplasmose t>y den liond. — Nadat Nooard en At.my het
eerste geval van piroplasma bigeminum bij den hond hadden

-ocr page 417-

beschreven, werden duur den laatsten aan de cliuiek te Alf\'ort
van 2 September tot 8 October 1901 nog vijf gevallen bij den
bond waargenomen, Steeds gold het jachthonden. Bij alle vijf
vond mén op de huid teken, welke, evenals bij de tristeza van
het rund, aitiologisch een groote rol spelen. De hoofdsymptomen
waren: treurigheid, opgeheven eetlust, koorts (40° C.) en haemo-
globinurie; deze verschijnselen laten, in verband met de aan-
wezigheid van teken, vrij zeker besluiten tot piroplasmen. Het
aantoonen der parasieten in het bloed heft eiken twijfel op.

De prognose is ongunstig; vele dieren sterven in enkele
dagen, terwijl de overlevenden bloedarm blijven, waaraan zij later
nog dood kunnen gaan.

Br is nog geen middel bekend, waardoor de ziekte afdoende
kan worden bestreden.
(Bulletin de la Société centrale de médeeine
vétérinaire
1901, p. 375.) W. C. S.

Antistreptococcen-serum by behandeling van goedaardige-
ilroes en morbus maculosus.
— De paardenarts Mater behan-
delde onderscheidene remonten met het antistreptococcen-serum,
afkomstig van het laboratorium
Pasteur te Stuttgart. Naar zijn
meening is het niet onwerkzaam, hoewel de prooven hebben
geleerd, dat het in zulke zware gevallen als in de remonte-
depots niet zeldzaam zijn, geen voldoende werking ontwikkelt.
De hooge prijs van het preeparaat geeft aanleiding om het slechts
in bijzondere gevallen toe te passen; een gebruik op groote
schaal wordt daardoor tegengegaan.

De onkosten worden intusscheu ruim gedekt door de resultaten
bij morbus maculosus; de daaraan lijdende paarden genazen alle,
zonder dat leelijke litteekens achterbleven aan de gebarsten huid-
plaatsen. (
Zeitschrift fiir Veterinarkunde, Marz 19 02.)

W. C. S.

Phicentophagie en placentotherapie. — Dat vogels dikwijls
de eierschalen opeten en zoogdieren de placenta, is niet onbekend.
Een afdwaling van dit instinct doet zeugen en katten zelfs bij
vergissing haar jongen verslinden. Minder bekend is het, dat
sommige volksstammen cle moederkoek als een lekkernij beschou-
wen; van de Yakoeten is zelfs verteld, dat de kraamheer en zijn
gasten de placenta plechtig verorberen.

-ocr page 418-

Ook bij de Europeesche volkeu wordt aan de placenta zekere
kracht toegeschreven. De paardenplacenta zou een aphrodisiacum
zijn en de schapenplacenta een galactagogum.

Bouchacourt heeft een smakelijk prseparaat bereid, chorionine
genaamd, waarmede hij in Taunier\'s cliniek beproefd heeft de
ontbrekende melkafscheiding op te wekken. Het uitgeperste sap
der gewasschen placenta wordt hiertoe met siroop verzoet en
door toevoeging van een weinig ammonium-fluoride bederfvrij
gemaakt. De uitkomst schijnt gunstig te zijn; zelfs een kinderlooze
vrouw had het voorrecht, na gebruik van 1 of 2 gram chorionine
per dag, ruime colostrumafscheiding te zien.
(Brit. med. Journ.;
Weekblad voor Geneeskunde
1902, n°. 10.)

w. c. s.

Pyrogallol. — Kalkoff, Nordiieim en Lottermoskr bevelen
voor de behandeling van trichorrhexis nodosa pyrogallol aan in
5 °/0 oplossing, of volgens
Nokdheim 10 °/o n0o sterker
solutie. Het middel zou wasscliingen met sublimaat of creoline
overtreffen. (
Berliner tlderiirztl. Woclienschrift 1902 n0. 15.)

w. c. s.

Behandeling van chronische hoef bevangenheid door onder-
binding- van een koot-arterie. —
Joly deelt in het Recueil de
médecine vétérinaire
van 30 Maart 1902 mede, dat hij in drie
gevallen van hoefbevangenheid, waarbij reeds belangrijke knol-
hoefvorming bestond, een gunstig gevolg zag van het onder-
biuden van een der koot-arteriën aan het zieke been. In één
geval, waarbij aan beide voorbeenen de arteria digitalis externa
werd onderbonden, verdween niet alleen de kreupelheid, doch
zelfs de abnorme hoef vorm.

De operatie geschiedt boven den kogel, op de plaats Avaar
men gewoonlijk zenuwsnede verricht.

In de Société centrale de médecine vétérinaire te Parijs van
13 Maart 1902 gaf
Bariïier te kennen, dat hij in deze therapie
weinig vertrouwen had; blijkbaar om
Joi.y niet geheel voor het
hoofd te stooten, merkte hij zeker op, dat men het middel, bij
gebrek aan beter, kon beproeven.

W. C. S.

-ocr page 419-

Het wezen, de oorzaak en de economische beteekenis der
kazige lyinpliadenitis by de schapen. Nörgaard and Mom,er,
Veterinary Journal 1901, New Series, Volume IV, n°. 24;
Berliner thierarztliche Wochenschrift 1902, n°. 13.) — In ver-
schillende streken van Amerika komt bij schapen een lymph-
klieraandoening met sterke neiging tot verkazing voor, die wel
als pseudo-tuberculose wordt beschreven. Alle Ivmphklieren
kunnen zijn aangetast en dikwijls krijgen ze daai\'bij een volume
van viermaal het normale; verkazing (necrose, lïef.) treedt weldra
op. Op den voedingstoestaud der dieren schijnt het proces geen
invloed te hebben, vandaar dat men het gewoonlijk eerst na
slachting bemerkt. De oorzaak der klierverandering is een
bacillus, welke
Preisz in 1894 heeft beschreven. Daarna is de
ziekte in verschillende abattoirs in Duitschland, Australië en
Argentinië meermalen opgemerkt. Ook in de westelijke staten
van Noord-Amerika (Californië) schijnt zij dikwijls voor te
komen.

Het ziekteverloop is zeer langzaam. Soms is slechts één klier
aangedaan; ook in lever, milt en nieren kunnen dergelijke laesies
voorkomen.

De bacillus wordt het gemakkelijkst gevonden in de peripherie
der verkazing (als bij tuberculose dus, Ref.) ; hij heeft een
plompen staafjesvorm met afgeronde uiteinden en is zeer pleio-
morph. Het organisme groeit zoowel onder toetreding van
lucht als onder afsluiting daarvan, kleurt zich gemakkelijk naar
de
LöFFLER\'sche en GitAM\'sche methoden, groeit het best bij
37" C. en ontwikkelt zich niet meer bij 43° O.

Door endoveneuse applicatie van culturen kan men bij schapen
de karakteristieke veranderingen te voorschijn roepen, terwijl
voedingsproeven een negatief resultaat opleveren.

Gevaar voor de schapenfokkerij levert de ziekte niet op. De
haarden in de klieren worden sterk ingekapseld, zoodat de
parasiet zelden in de bloedbaan doordringt en laesies in de
andere organen dus niet veel voorkomen. De prognose is gunstig,
zelfs wanneer de schapen jong worden aangetast. Het verloop
der ziekte is zóó langzaam, dat de schapen steeds geslacht
worden vóór den tijd, dat een eventueele invloed op den
voedingstoestand merkbaar zou kunnen worden.

H. G. v. H.

-ocr page 420-

De keuring van voor export bestemd vlcesch. --■ Collega
II. M. Kroon uit Deventer leidde dit onderwerp in op de Hoofd-
bestuursvergadering der Geldersch-Overijselsche Maatschappij van
Landbouw, op 19 April 1902 en wel naar aanleiding der bekende
circulaire van de Kamer van Koophandel te Londen. Enkele
hoofdpunten uit zijn voordracht mogen hier een plaats vindeu.
Nu Engeland en Duitschland de grenzen voor ons levend vee
hebben gesloten en voor België zeer beperkende bepalingen be-
staan, is een geregelde exporthandel een eerste eisch, zal de
veeteelt voordeel opleveren.

Er zijn er helaas onder de exporthaudelaars die alleen op
eigen voordeel bedacht zijn en daardoor den geheelen handel in
gevaar brengen. Er dient daarom een scherp toezicht tc zijn, en
wanneer liet buitenland daarop werkelijk wil afgaan, dan moet
de keuring van staatswege plaats hebben.

De eischen voor de keuring zijn de volgende:

a. De keuring moet plaats hebben direct bij de slachting en
niet uitsluitend aan de uitvoerhavens en stations

b. De keuring zij zeer streng, strenger dan van wat voor
het gebruik in ons land bestemd is. De uitgevoerde waar moet
enkel van volkomen gezonde dieren afkomstig zijn.

c. De keuring over bet geheele land zij uniform, geschiede
onder één leiding.

d. Alle uitgevoerde vleesch en \'vleeschwaren worden van
rijkswege van een goedkeuringsmerk voorzien, waarop tevens de
namen van den afzender en den keurmeester zijn aangegeven.

e. Wanneer de staat zijn merk drukt op alle geslachte diereu
welke worden uitgevoerd, en dus garandeert dat het vleesch van
goede hoedanigheid is, dan moet het ook niet kunnen voor-
komen, dat onder het staatsmerk ander vleesch dan van ge-
zonde dieren afkomstig, wordt geëxporteerd.

Spreker wijst er verder op dat de volgende maatregelen, welke
worden aanbevolen, niet steekhoudend zijn.

I. De exportslachters verplichten alle waren, welke uitge-
voerd worden, te merken met eigen naam en woonplaats.

II. Voor te schrijven dat geen vleesch het land mag worden
uitgevoerd dat niet door een veearts van een gezond-
heidsmerk is voorzien.

-ocr page 421-

III. De keuring opdragen aan de districtsveeartsen en aan
hun plaatsvervangers.

IV. Inspecteurs (keurmeesters) aan te stellen om op bepaalde
dagen de dorpen te bezoeken waar geslacht wordt voor
uitvoer. Iedere slachterij worde dan een of meer dagen
iu de week voor de slachting aangewezen.

Spreker wenscht het volgende.

1. De staat stelle een keuringsveearts aan op elk der groote
exportslachterijen.

2. Waar eeu gemeentelijk slachthuis is, worde de keuring aan
den gemeente-keurmeester opgedragen, die daarvoor van
rijkswege wordt aangesteld. In gemeenten waar een vee-
arts is gevestigd en eeu exportslachterij bestaat, kan het
rijk den veearts tot keurmeester voor export aanstellen.

3. Kleine exportslachterijen zijn verplicht zich te verplaatsen
naar gemeenten waar een abattoir is of waar den veearts
de keuring kan worden opgedragen, of zich te coinbiueeren
opdat eenigen samen een groote exportslachterij oprichten.
De staat verleene subsidie bij den bouw van de export-
slachterij.

4. Voor beu die zich niet kunnen of willen combineereu of
niet tot de tweede rubriek behooren, richte de staat enkele
centrale staats-exportslachterijeu op, waar een billijk slacht-
geld en een gering keurloon geheven wordt en waar het
slachten en keuren van staatswege geschiedt. (Waarom
geen algemeene vleeschkeuring? Ref.)

Daar voor wettelijke regeling geruime tijd noodig is, zou
spreker de volgende voorloopige maatregelen wenschen. Waai-
de omstandigheden zoo zijn, dat een goede keuring van staatswege
kan plaats hebben, richte de staat eeu keuringsdienst in bijv.
op de thans bestaande groote exportslachterijen, welke een vol-
doenden omzet hebben en goed zijn ingericht, waar abattoirs ziju
of een veearts gevestigd is. Op afgelegen plaatsen, of waar om
andere redenen geen geregelde keuring kan plaats hebben, mag
het vleesch ongekeurd en niet gemerkt worden verzonden, mits
voorzien van den naam vau den afzender.

Van verschillende zijden is bij de regeering aangedrongen om
in deze zaak spoedig maatregelen te nemen. Onder meer werd
ook door het Hoofdbestuur der Maatschappij ter bevordering der

-ocr page 422-

veeartsenijkunde een request ingediend, waarbij naar aanleiding
der circulaire van de Kamer van Koophandel te Londen opnieuw
werd aangedrongen op een wettelijke regeling der vleeschkeuring
in het geheele land en op de noodzakelijkheid om de tuberculose
onder het vee te bestrijden.

In de zitting der Tweede Kamer van de Staten-Generaal van
29 April 1902 interpelleerde de heer van Wmck de regeering
omtrent de afkeuring van vleesch uit Nederland in Engeland
ingevoerd. Spreker wees zeer uitvoerig op het groote belang der
zaak, waarvan hij verschillende bewijzen aanhaalde en eindigde
met de volgende vragen.

Ligt het in de bedoeling der regeering om wettelijke maat-
regelen voor te stellen, ten einde aan den uitvoer van vleesch,
ongeschikt voor menschelijk voedsel, zooveel mogelijk een einde
te maken; en zoo ja, mag dan, met het oog op de groote belan-
gen, welke hier met landbouw en veeteelt zijn betrokken, verwacht
worden, dat dergelijke voorstellen ons spoedig zullen bereiken?

De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid deelde
onder meer het volgende mede. ,,Het in Augustus opgetreden
kabinet is niet in gebreke gebleven, behalve de in zijn reeds
uitvoerig programma opgenomen onderwerpen, ook dat van de
keuring van vee binnen den kring van zijn overwegingen te
betrekken." De geschiedenis van het voorloopig ontwerp der
vorige regeering wordt nagegaan. Men heeft de keus tusschen
„het kunnen beschikken over tot oordeelen bevoegde personen bijna
overal waar geslacht wordt, of wel beperking der slachtplaatsen."

Het eerste eischt een groot aantal keurmeesters (geëxamineerde
veeartsen), het tweede den bouw (c. q. ook de bevordering er
van) van abattoirs. De Minister wijst er op, dat de 300 afge-
keurde varkens slechts 11 /2 per mille zijn van het geheele
aantal ingevoerde varkens in Engeland, zoodat dit cijfer niet hoog
mag worden genoemd, vooral in de warme zomermaanden.

In ons land zijn 255 export-slachterijen, verdeeld over 132
gemeenten. In 37 dier gemeenten zijn plaatsvervangend-districts-
veeartsen, in 24 geëxamineerde veeartsen. De geheele uitvoer
bedroeg 1343732 stuks vee. De export naar Engeland bestaat
voor circa 30 pet. uit varkensvleesch, en het totaal cijfer aan
Hollandsch vleesch ingevoerd is 25 millioen gulden.

cAls men nu alleen aandringt op keuring van vleesch voor

-ocr page 423-

dea export, dan geve men er zich wel rekenschap van, dat
uien — dit ligt in den aard der zaak — daardoor de coinmer-
ciëele belangen stelt boven de hygiënische, dat uien het urgenter
acht dat de Nederlandsche vleeschhandel niet achteruitgaat dan
dat de Nederlandsche verbruikers deugdelijk vleesch krijgen.»

,,tk zal niet zeggen, dat deze overweging behoeft te leiden
tot recusatie van wat de geachte spreker er uit eoncludeeren
wil, maar men houde de oogen geopend. Men wete wat men
doet, door de keuring alleen van het exportvleesch te scheiden
van de algemeene vleeschkeuring, waarvan zij naar de bedoeling
van bovenbedoelde commissie (commissie van onderzoek van het
voorloopig ontwerp der voorgaande regeering) slechts een deel
zou uitmaken.

,,Tk kau begrijpen, dat men tijdelijk tot dat stelsel overgaat,
maar waar ik niet gaarue mede zou willen gaan is dit, dat
men het groote onderwerp van de hygiëne in het algemeen zou
laten liggen en zich alleen zou wijden aau het exportvleesch,
dat men uitsluitend zoude letten op de bevordering van de
commerciëele belangen, en de belangen van den iulandsclien
consument geheel uit het oog zoude verliezen.

„Aangenomen dut men tot partiëele regeling bereid is, dan
komt de vraag aau de orde: wat moet er worden gedaan?"

De Minister bespreekt nu de voordracht vau den heer Kroon
en naar aanleiding daarvan maakt hij de opmerking, dat er in
ons land naast de 127 plaatsvervangend-districtsveeartsen nog
118 veeartsen zijn, die in de eerste plaats voor het verrichten
der keuring in aanmerking komen.

„Men kan hieruit dus zien, dat het stelsel der mobiele colonnes
(het kunnen beschikken over tot oordeelen bevoegde personen
bijna overal waar geslacht wordt) inderdaad niet gemakkelijk zal
zijn in te voereu 1), maar, zooals ik zeide, ik behoud mij toch
daarvan de nadere overweging voor."

1  Naar de meoning van referent behoeft er geen vreeB te worden
gekoesterd, dat bjj invoering van algemeene vlecsehkouring het aantal
voearts-keurmeesters te gering zal zijn, want zoodra er ernstig sprake komt
van vleeschkeuring, zal hot aantal leerlingen aan \'sRyks veeartsenijschool
stork toenemen.

Dit bleek roods do boido laatsto jaron, toen een ontwerp in behande-
ling was.

-ocr page 424-

In de facultatieve keuring, door den heer Kroon aan liet slot
van zijn voordracht aangegeven, is veel wat den Minister toelacht.

liet antwoord van den Minister op de vragen van den inter-
pellant is als volgt :

a. Wat betreft het vaststellen van wettelijke maatregelen enz.
met het oog op de groote belangen, welke hier voor handel,
scheepvaart, landbouw en veeteelt betrokken zijn,

„dat de regeering de regeling van de keuring van vee en
vleesch in haar geheel overweegt. Zij is bereid na te gaan of
een partiëele regeling alleen voor de keuring van vleesch, voor
export bestemd, zooveel minder omslag eischt, dat het gerecht-
vaardigd zou zijn die partiëele regeling in te voeren."

b. De vraag of die voorstellen de Kamer spoedig zullen bereiken ?

„Daarop doet het mij zeer leed te moeten antwoorden: ik

geloof het niet, doch het zij den geachten afgevaardigde een
troost en een bewijs dat de zaak mij zeer ter harte gaat, dat
iiu in de allereerste plaats door mij zal worden overwogen of er
iets kan worden gedaan voor bet facultatieve stelsel.»

De heer Arts wijst er op dat door den exporthandel van
vleesch de veeteelt en vooral de varkensfokkerij in eenigszins
beteren toestand zijn geraakt. Wanneer door onvoldoend toezicht
die export-handel plotseling ophield, zou het kleine boerenbedrijf
met geheelen ondergang worden bedreigd. De varkensfokkerij is
voor den kleinen boer van groot belang en daarom wenscht
spreker daarvoor meer financiëelen steun der regeering.

De heer van Wichers meent dat de wijze van slachting, be-
handeling en verpakking nog veel te wenschen overlaat; men
mag op grond der afkeuringen niet aannemen dat hier te lande
algemeen varkenstuberculose zou heerschen. Hij acht verbete-
ring zeer gewenscht, maar wijst er op «dat bij afkeuringen
van geslacht vee wegens geringe inwendige ziekten of gebreken,
welke niet worden voorzien en die eerst na de verhandeling en
slachting blijken, aan den boer of verkooper een gedeeltelijke

In 1899 waren er 20 aspiranten, waarvan 11 zyn toegelaten on zonder

toelatingsexamen 1.
In 1900 waren deze cijfors respectievelijk : 22, 12 on 5.
In 1901 v Ti D „ 28, 19 on 10.

v. E.

-ocr page 425-

vergoeding werd toegekend», zoodat de boer niet geheel en alleen
aansprakelijk worde gesteld voor de schadeu, nadeelen en kosten.

De heer Smkenge meent dat men met de belangen der eige-
naren van minderwaardige dieren rekening moet houden. Hij is
voorstander van rijkskeuring in het algemeen met het oog op
de belangen van de vleeschverbruikers en die der slagers, maar
zou niet gaarne zien dat de slagers door het gebod der oprichting
van abattoirs voor export ook nog werden geschaad, terwijl het
volstrekt niet vaststaat dat de boer er door zou worden gediend.
Hij wiens vee wordt afgekeurd, diende niet alleen de schade te
dragen en de vrees voor afkeuring, en daardoor totaal verlies,
noopt meermalen tot verzwijgen der waarheid, Men helpt het
toezicht niet, maar tracht het om den tuin te leiden. Vee-
verzekeringmaatschappijen kunnen in deze veel nut stichten.
Spreker wijst op de voordracht over „Onderlinge veeverzekering-
maatscbappijen" van den heer F. W.
van Dülm in de vergade-
ring van het Hoofdbestuur der Geldersch-Overijselsche Maat-
schappij van Landbouw en brengt de vraag onder de aandacht
der regeering of de oprichting van veeverzekeringen niet diende
te worden in de haud gewerkt, ja diende te worden uitgelokt.

De heer van Wjjck, repliceerencle, neemt acte van het gezegde
van den Minister, dat het kwaad ernstig onder de oogen ver-
dient te worden gezien en hij hoopt dat de overwegingen niet
te lang zullen duren en dat de Minister met bekwamen spoed
voorstellen zal indienen.

Hij de repliek van den Minister blijkt dat men met verbetering
van het varkensras reeds doende is, daar op de begrootiug voor
1902 daarvoor al gelden zijn uitgetrokken. De Minister wil wel
overwegen of er, wat betreft vergoeding bij afkeuring, een rege-
ling te treffen zou zijn, maar daarvan kan bij facultatieve keuring
toch nimmer sprake wezen. v. E.

I)e voterinair-medischo faculteit der universiteit te Zuricli. —

Op den laten April begon de vroegere veeartsenijschool te Zurich
haar eerste semester als veterinair-medische faculteit der univer-
siteit aldaar. Daartoe bebooren als gewone hoogleeraren
Zschokke,
Hibzel
en Ehrhardt, als buitengewone professoren Zanggkr,
Heuscher
en Rusteriioi.z.

De faculteit heeft het recht van de promotie tot doctor medicinae

-ocr page 426-

veterinariae. Daaromtrent bestaan de volgende bepalingen: aan-
melding bij den decaan der veterinair-medische faculteit, bijvoeging
van het curriculum vitae, van het diploma van veearts en van
een dissertatie op het gebied der veeartsenijkunde. Het aannemen
der dissertatie sluit in zicb toelating tot het examen. Beslissing
binnen vier weken. Het examen bestaat uit schriftelijk werk (een
opstel, door het lot aan te wijzen, betreffende anatomie, physiologie,
pathologie, chirurgie of verloskunde) en een mondeling onderzoek
op het gebied van anatomie, physiologie, chirurgie, pharmacologie,
veeteelt en hygiëne.

De decaan leidt het examen; de vak-hoogleeraren zijn de exami-
natoren. Het doctoraat wordt zonder eenig praedicaat verleend;
van een bijzonder goed examen kan in het diploma gewag worden
gemaakt.

De faculteit besluit met meerderheid van stemmen ; alleen voor
de bevordering tot doctor lionoris causa is eenstemmigheid noodig.

De onkosten ad 300 francs moeten na de promotie aan den
pedel worden voldaan. Van de dissertatie moeten 200 exemplaren
worden ingeleverd. Deze mag niet worden gepubliceerd vóór het
mondeling onderzoek en moet binnen het jaar daarna in druk
verschijnen. Doctorandi, die te Zurich of Bern met praedicaat tot
veearts zijn bevorderd, kunnen van het mondeling examen worden
vrijgesteld.
(Berliner thierarztliche IVochenschrifl 190\'2, n°. 15).

w. c. s.

Het anatomisch instituut der veeartsciiykundige liooge-
school te Berl\\jn.
— Dit is thaus gereed; de feestelijke inwij-
ding moest wegens ziekte van den hoogleeraar (
Sciimaltz) achter-
wege bljjveu. Volgens dezen voldoet het aan alle eischen, overtreft
het de auatoiuische instituten aan andere veeartsenijkundige
hoogescliolen en kan zich zelfs meten met elk universiteits-
institunt. Later zal
Schmai.tz er een beschrijving van geven.
Het heeft 410000 Mark gekost, waarvan 81000 Mark komen op
de inwendige inrichting. Niettegenstaande luxe vermeden is, is
van hinderlijke zuinigheid nergens iets te bespeuren. Met alle
mogelijkheden i.s rekening gehouden, aan alle werkelijke behoeften
is voldaan. Er blijft niets te wenschen over. Het huis is niet
alleen doelmatig, doch is ook fraai. De bezoeker, die vroegere

-ocr page 427-

tijden heeft gekend, denkt onwillekeurig: «wat moet het een
lust zijn om hier te arbeiden». (
Berliner thierarztliche Wochen-
schrift
1902, wo. 1G.) W. C. S.

Reorganisatie van het korps paardenartsen in Frankryk. —

Niettegenstaande eerst 15 Maart 1901 belangrijke wijziging tot
stand was gekomen in de organisatie van den militair-veterinairen
dienst in Frankrijk, nam de Kamer aldaar op 31 Maart 1902
het wetsontwerp aan, waarin opnieuw daarin verandering wordt
gebracht. Het korps paardenartsen bestaat thans uit: 1 «vétéri-
naire principal de lre classe» (kolonel), 14 «vétérinaires princi-
paux de 2° classe» (luitenant-kolonels), 42 «vétérinaires majors»
(majoors), 184 «vétérinaires en premier» (kapiteins), 226 «vété-
rinaires en second» (lste luitenants) en «aides vétérinaires» (2do
luitenants).

Hiermede is het einddoel echter nog lang niet bereikt, zelfs niet
voorloopig; het streven is het aantal luitenant-kolonels zoo te
vermeerderen, dat elk legerkorps er één als chef van den militair-
veterinairen dienst krijgt, en voorts om aan den inspecteur van
dezen diensttak den rang van generaal te geven. Het laatste bleek ook
de Minister van Oorlog te wenschen, zooals hij onlangs te kennen
gaf op het bal van de studenten der veeartsenijschool te Alfort.

De volgende tabel toont de progressieve ontwikkeling aan van
bet Fransche korps paardenartsen, gelijk een en ander is ont-
leend aan de
Berliner thierarztliche Wochenschrift 1902, u°. 17.

R A N GEN.

1843

1852

1860

1875

1889

1901

1902

Kolonel ....

_

_

_

_

1

Luitenant-kolonel .

5

6

11

14

Majoor ....

5

5

15

42

42

Kapitein ....

3

122

143

142

164

184

Eerste-luitenant.

6

101

132

151

271

Tweede-luitenant .

98

148

91

115

250

226

Wachtmeester . .

148

252

252

350

419

434

467

467

W. C. S.

-ocr page 428-

Vogelbescherming. — De afdeeling Nijmegen en omgeving
der Vereeniging tot bescherming van dieren zond ons, met haar
jaarverslag over 1901, een uitvoerig stuk over «vogelbescherming».

Het jaarverslag, uit den aard der zaak meer van locaal belang,
bevat ook verschillende wetenswaardigheden; zoo bijv. wordt
uitvoerig gesproken over den hond als trekdier en wordt een
eenvoudig tuig beschreven, dat blijkens de ondervinding goed
voldoet en voor f7.50 verkrijgbaar is. Verder wordt gewezen op
het verspreiden van nestklossen voor vogels, op de wintervoedering
dier dieren, op de slachtmethode voor varkens aan het abattoir, enz.

In het bijzonder wordt de aandacht gevestigd op het stuk
hierboven bedoeld, namelijk een overdruk uit «De Pluimgraaf»
van November 1901. Daarin wordt een circulaire van de staats-
vereeniging tot dierenbescherming in Hongarije nader toegelicht
door het bestuur der afdeeling Nijmegen en omgeving en de
toestand daar te lande en hier vergeleken.

De Hongaarsche regeering droeg in 189G aan Herman op de
vogelwereld ten opzichte van haar nut voor den landbouw te
onderzoeken en het resultaat van dat onderzoek te publieeeren.
Het rijk geïllustreerde rapport verscheen in 1899 en thans wordt
een volksuitgave daarvan verspreid.
Herman wees voorloopig
89 vogelsoorten aan als nuttig voor den landbouw en de bosch-

O O

cultuur. Bij verordening van 18 Maart 1901 werd nu o. a. bepaald
dat het dooden, te koop aanbieden of het wegnemen der nesten
van deze vogels strafbaar is. Een exceptie wordt gemaakt (onder
scherp omschreven voorwaarden) voor wetenschappelijk onderzoek.

Op de internationale ornithologische congressen is men nog
niet zoo ver gevorderd en de Hongaarsche vereeniging vraagt
daarom aller medewerking tot het in het leven roepen van derge-
lijke bepalingen, waardoor het uitroeien van zooveel nuttige vogels
wordt tegengegaan. Bij de circulaire is een lijst vau de 89 vogel-
soorten afgedrukt en de redactie van «De Pluimgraaf» heeft
daaraan nog enkele opmerkingen toegevoegd.

De afdeeling Nijmegen en omgeving spoort nu tot medewerking
aan. Onze vogel wet is niet afdoende en de wijziging in 1892
heeft haar niet verbeterd. Internationale regeling in deze is
dringend gewenscht.

Toch kan ook voorloopig reeds meer worden gedaan.

In Nijmegen wordt in de algemeene politieverordening (art. 109)

-ocr page 429-

verboden vogels te vangen, nesten uit te halen, 1 ijmgarden te plaatsen,
klemmen te stellen, enz. op een anders grond, in daarop staande
heggen, boomen, enz., op openbare wegen, plantsoenen, begraaf-
plaatsen, enz. zonder schriftelijke toestemming van den recht-
hebbende op den grond of van Burgemeester en Wethouders.
Opnemen van een dergelijk artikel in de politieverordening van
andere gemeenten (wat reeds hier en daar geschiedde) is ge-
wenscht, daar men dan slechts met een beperkt aantal eigenaren
te doen heeft, die men gemakkelijker kan overhalen eventueel
vergunning te weigeren.

Nadere bestudeering der vogels, ten einde nuttige en schade-
lijke beter te leeren kennen, kan groot nut hebben wanneer de
vogelwet een tweede en naar wij hopen een grondige herziening
zal ondergaan.

v. E.

Sterilisatie van vleescli afkomstig van tuberciileuse dieren
aan het abattoir te Roubaix,
door Bottf.au. (Le Progrh
vétérinaire
no. 14, 6 April 1902). — In het jaar 1899 plaatste
de beer
Wodon, ingenieur te Namen, op het abattoir te Rou-
baix een sterilisator (systeem
Wodon).

Botteau, directeur van het abattoir te Roubaix, deelt mede dat
stukken vleescli van 5 a G kg.,
niet ontdaan van de beenderen,
gedurende
drie uur in dezen sterilisator werden blootgesteld aan
een temperatuur van 115° C. bij een overdruk van 0,6 tot 0,7
atmosfeer.

Na deze sterilisatie ziet het vleescli er goed uit, smaakt, perfect
en kan na zouting langeu tijd worden geconserveerd. De jus
kan een heerlijke soep geven, als men er wat groenten, zout en
3 a 4 liter water bijvoegt; het vet, op de jus drijvende, wordt
er afgeschept.

Op deze wijze verkreeg men te Roubaix van 100 kg. vleescli,
45 kg. gesteriliseerd vleesch, 12 kg. vet en 30 kg. jus, aldus
totaal een gewicht van 117 kg., welke gewichtsvermeercleriiig te
verklaren is door de bijvoeging van den iu den ketel gecoiiden-
seerdeu stoom. De verkoop geschiedt op het abattoir
door en van-
wege
den directeur, tenzij de eigenaar, in casu steeds de verkooper,
het naar zijn woning wilde medenemen voor eigen gebruik. De
prijzen bedragen voor bet vleesch f 0,30 per kg., den bouillon

-ocr page 430-

(jus) 0,126 per liter en voor het vet f 0,25 per kg., waardoor
een koe van 250 kg. slachtgewicht ongeveer f 48 opbrengt.

Hiervan moet zes gulden worden afgetrokken voor huur van
het verkooplokaal en van den sterilisator.

In een stad met veel fabrieksarbeiders zooals Roubaix, gaat de
verkoop grif van de hand, maar ook in vele groote steden van
België on zelfs op sommige dorpen (deze plaatsen voor gezamen-
lijke rekening een
YVodon in het centrum van een kanton) kost
het niet de minste moeite dit vleesch te verkoopen.

De slagers te Roubaix zagen in den beginne met nijdige oogen
den verkoop aan en wendden zich per request tot den prefect,
met verzoek te beletten dat hiermede werd voortgegaan, daar zij
er in hun winkelnering door werden geschaad. De prefect\' ant-
woordde dat de gemeente gesteriliseerd vleesch bleef verkoopen
en dat de verkoop van een dergelijke kleine hoeveelheid vleesch
weinig invloed zou hebben op den verkoop van zes millioen kg.
vleesch, welke jaarlijks te Roubaix werden geconsumeerd.

De opbrengst van het gesteriliseerde vleesch wordt na aftrek
van de kosten aan den eigenaar gezonden. Aan het slot van het
artikel wordt nog gezegd, dat de jus tegen een prijs van ƒ0,126
per liter niet meer aan den man kon worden gebracht en dat
men ze daarom thans voor ƒ0,05 per liter verkocht. Over het
algemeen ziet men, volgens den schrijver, in een groot gedeelte
van Frankrijk het in consumtie brengen van gesteriliseerd vleesch
nog met wantrouwen aan.

Referent kan mededeelen dat ook op het abattoir te Utrecht
het gesteriliseerde vleesch vlug wordt verkocht. De verkoop ge-
schiedt hier door den eigenaar van het afgekeurde dier en niet
door de directie van het abattoir. De prijs is zeer billijk, namelijk
f 0,25 per kg., waarbij een flinke hoeveelheid bouillon op den
koop wordt toegegeven. Een poging van een slager om tijdens
den verkoop de prijs van /\'0,25 op
f 0,30 per kg. te brengen,
ontstak de menigte in woede. Het vleesch wordt alhier vóór de
sterilisatie van de beenderen ontdaan, in stukken van ongeveer
3 kg. gesneden ter dikte van hoogstens 10 cM. en daarna in
den sterilisator van
Hartmann (inhoud van 1300 liter) gebracht.
Gedurende het eerste kwartier bedraagt de overdruk in den ketel
l atmosfeer en daarna gedurende li uur een half atmosfeer,
waarna de maximaal-thermometer iu den ketel 115° C. moet

-ocr page 431-

aanwijzen. Hierop wordt het vleesch uit den ketel verwijderd en
een thermometer, gebracht in liet centrum van een stuk vleescli,
stijgt nu ongeveer tot 90° C.

De opbrengst van een koe van ongeveer 250 kg. slaclitgewiclit
bedraagt hier dus
f 42,50. Voor het gebruik maken van sterilisator
en verkoopruimte eischt de gemeente ƒ5 vergoeding. Het vet
wordt
afzonderlijk in een vetsmeltketel gesmolten en verkocht.

Helaas werd de verkoop van gesteriliseerd vleesc\'n hier ter
plaatse in veel gevallen plotseling onmogelijk gemaakt.

Het slachtvee wordt n.1. vóór de slachting in de meeste ge-

O O

vallen door den slager verzekerd tegen een bepaalde premie in
het fonds der Utrechtsche Vleeschhouwersvereeniging of der
Utrechtsche Varkensslagersvereeniging. Beide vereenigingen heb-
ben het besluit genomen om ter sterilisatie afgekeurd vleescli
steeds te laten begraven.

Hiertoe stelde artikel 18 der verordening op het houden en
slachten van vee enz. hun in de gelegenheid, welk artikel luidt:

«Versch vleescli, hetwelk bij de keuring wordt afgekeurd, doch
naar het oordeel van den directeur alsnog door sterilisatie tot
voedsel voor den mensch kan worden geschikt gemaakt, wordt
ter beschikking van den eigenaar gelaten mits
deze er toe mede-
werkt,
dat het de daartoe vereischte bewerking op zijne kosten
op de gemeentêslachtplaats ondergaat en die kosten bij vooruit-
betaling voldoet.»

Er was dus voor beide vereenigingen niets eenvoudiger dan
deze kosten niet te betalen, waardoor de voor den sterilisator
bestemde dieren evenals voorheen,
en destijds tot groote grief
der vleeschhouwers, weer naar de begraafplaats op de Croeselaan
verhuisden.

Beide vereenigingen schijnen tot dit besluit te zijn gekomen,
omdat sommige
slagers, leden der vereeniging en speciaal zij die
in de nabijheid van het abattoir waren gevestigd, in hun winkel-
lade belangrijk minder geld zagen vloeien dan wanneer geen
gesteriliseerd vleesch werd verkocht. Juist die klasse van menschen
welke dit gekochte vleesch koopen, helpen, volgens de vleesch-
houwers, hen anders van het zoogenaamde korte vleesch af. Zelfs
in het centrum van de stad zou dit merkbaar zijn.

In Frankrijk nu verkeert men in dit opzicht in zeer gunstige
conditiën. Aldaar is bij de wet bepaald, zooals collega
Botteait

-ocr page 432-

mij schreef, dat indien bij een dier tuberculose wordt geconsta-
teerd, onmiddellijk hierdoor de koop wordt ontbonden.

Het vleesch van een aan tuberculose lijdend dier wordt dus
terstond weer het eigendom van den verkooper, meestal een boer.
Deze zal natuurlijk gaarne zien dat het vleesch zooveel mogelijk
opbrengt en laat het dus per se steriliseeren.

Bovendien belet niets den eigenaar nog om van staatswege
vergoeding te eischen, indien vóór de slachting tuberculose is
geconstateerd eu is aangegeven.

Hier te lande mogen gemeentebesturen welke een sterilisator
willen plaatsen wel rekenschap houden met de tegenwerking der
vleescbhouwers, welke van langen duur kan zijn als de kas dezer
vereenigingeu door een gering aantal afkeuringen goed gespekt
blijkt.

Verwondering beeft het bij mij verwekt, dat beide vereenigingen
hier ter plaatse niet besloten het vleesch te laten steriliseeren,
om bet hierna aan een inrichting van havelooze kinderen, of
aan armbestureu ter uitdeeling te overhandigen.

Hierdoor toch zou de concurrentie niet in belangrijke mate
worden geschaad. K.
Hoefnagel.

Overzicht van het verslag aan de Koningin
over 1900.

Aan het „Verslag aan de Koningin van de bevindingen en
handelingen van het veeartsen ij kundig staatstoezicht in het jaar
1900" is het volgende ontleend.

Op 4 Januari 1901 waren aan het staatstoezicht, verbonden
9 districtsveeartsen, 136 plaatsvervangers, 12 gouvernements-
keurmeesters van vee en 19 veeopzichters, terwijl praktijk werd
uitgeoefend door 243 veeartsen en 134 empiristen.

Over liet algemeen wordt de gezondheidstoestand vrij gunstig
genoemd.

Kalf ziekte werd zeer algemeen waargenomen, maar éven al-
gemeen is de waardeering van de methode
Schmidt (Kolding)
te liarer genezing.

Boutvuur komt blijkbaar veel voor, maar door de voorbehoedende

27

-ocr page 433-

entingen wordt het aantal sterfgevallen veel minder (Zuid-Holland
bezuiden Maas en Lek). In Gelderland, waar veel wordt geënt,
werden geen entziekten waargenomen. In de omgeving van Os
werden door
Paimans 450 dieren slechts éénmaal (met 2de entstof)
geënt zonder ongunstige verschijnselen.

In Friesland werden 281 kalveren geënt, waarvan 120 slechts
éénmaal met 2de vaccin; de resultaten waren gunstig De ziekte
komt het meest voor in Augustus en September, juist le maanden
waarin de micro-bacillus prodigiosus in het Pikmeer bij Grouw
wordt aangetroffen fprise d\'eau der Leeuwarder waterleiding). In
Groningen werden 705 kalveren geënt; 1 stierf twaalf uur na de
2do enting, terwijl 8 later aan houtvuur zijn bezweken. Van de
laatste was een dier slechts 8 weken oud en een ander werd geënt
toen het houtvuur reeds in den koppel heerschte.

Ivfectieuse abortus trad hier en daar op. Te Loenen (Utrecht)
had men succes met subcutane injectie van phenylsolutie, te Bedum
werden 51 kalfkoeien behandeld door injectie van lOgrameener
5 % creoline-oplossing, te Grijpskerk werden scheede-irrigat.ies
toegepast, terwijl men te Echt goede gevolgen zag van stalont-
smetting en wassching met creoline-oplossing.

In de omgeving van IJzendijke trad bij merriën veel abortus in.
Van 178 merriën bleven 32 onbevrucht., 33 verwierpen en 113
brachteu voldragen veulens ter wereld, waarvau er echter nog 11
in de drie eerste levensdagen stierven Onder de merriën welke het
voorgaand jaar hadden geaborteerd, waren vele dit jaar niet drachtig.

Hengsten, lijdende aan goedaardig e-droes, brachten in de
omgeving van Winterswijk de ziekte op merriën over, waarbij
dan abscessen optraden aan de vagina en den uier; petechiaal-
typhus na goedaardige-droes werd te Wageningen enkele malen
waargenomen. Vrij uitgebreid kwam de ziekte in de zuidelijke
districten van Groningen voor en soms met gevaarlijke compli-
caties en doodelijk verloop. In Drente heerschte deze ziekte ge-
durende het geheele jaar zeer uitgebreid; honderden gevallen
werden waargenomen, waaronder enkele zeer ernstige. Het sterfte-
cijfer was niet groot, maar er werd heel wat nadeel geleden
door gebrek aan werkkrachten, vermagering en het optreden van
cornage. Ook hier brachten hengsten de ziekte over en traden
onder hevige koortsverschijnselen abscessen in de omgeving der
geslachtsorganen op.

-ocr page 434-

Vijf dekhengsten in de buurt van Stadskanaal leden aan
blaasjesuitslag der genitaliën, waardoor heel wat merriën werden
besmet.

Brustseuclie werd op stallen te Rotterdam en Arnhem waar-
genomen; iu de laatste plaats stierven 20 patiënten van de 80.
Over het voorkomen van
influenza wordt minder dan in andere
jaren geklaagd.

Septische pleuro-pneumonie bij kalveren trad in den Wilhelmina-
polder bij Goes weder op, niettegenstaande vernieuwing van
stallen en deugdelijke ontsmetting had plaats gehad.

De PoEi/sche methode tot het tegengaan der sterfte onder
jonge kalveren vindt nog geen algemeene toepassing, ofschoon
men er hier en daar succes mede heeft.

Varkenspest heeft sterk gewoed in Zuid-Holland, boven Maas
en Lek; duizenden varkens zijn aan die ziekte bezweken. Er
waren veehouders met verliezen van ƒ200 tot/2000. AanDr.J.
Poels is een onderzoek opgedragen naar de ziekten van varkens
in Nederland.

In Groningen kwamen hier en daar gevallen van tetanus voor,
soms na verwonding, soms zonder aanwijsbare oorzaak. In één
geval trad genezing in na subcutane injecties van 4 pet. carbol-
solutie, naast morphine-injecties.

Iu den zuidoosthoek van Drente kwam veel tuberculose voor;
bij de keuring te Hoogeveen bleken 5 pet. der geslachte dieren
daaraan te lijden. In de veenkoloniën van Groningen vermindert
de ziekte, deels door de werking der veeverzekeringen, deels omdat
er minder rundvee wordt gehouden. Aan het abattoir te Groningen
leden hieraan bijna 7 pet. der geslachte runderen.

In Overijsel hoorde men van tuberculose weinig, ook in Gelder-
land ; bij de keuring te Arnhem werden 59 gevallen bij runderen,
5 bij kalveren en 6 bij varkeus geconstateerd. Te Utrecht was
de percentage voor runderen 2.19, voor varkens 0.068.

Uit Noord-Holland treft men de volgende cijfers aan. Aan het
abattoir te Amsterdam 13.03 pet. bij runderen, 0.22 bij kalveren
en 2.93 bij varkens; verder in verschillende gemeenten bij de
keuring 133 runderen en 2 varkens, terwijl op grond van clini-
sche verschijnselen de ziekte werd vastgesteld bij 18 levende
runderen.

De tuberculose kwam in Zuid-Holland zeer verbreid voor.

-ocr page 435-

Bij volwassen runderen: te Rotterdam 11.3 pet., te Gouda 1.5,
te Delft 2.25, te \'s-Gravenhage 3.23, te Schiedam 2.2, te Leiden
11; bij kalveren: te Rotterdam 0.27, te \'s-Gravenhage 0.008, te
Leiden 0.13; bij varkens: te Rotterdam 3.49, te Delft 0.3, te
\'s-Gravenhage 0.053, te Schiedam 1.289, te Leiden 4.95.

Iu Limburg werd de ziekte na slachting herhaaldelijk gecon-
stateerd en het blijkt dat zij meer voorkomt dan men ver-
moedde.

Na tuberculine-injectie bij 466 runderen in Gelderland rea-
geerden er 52; van deze kwamen er 29 uit Noord-Holland. In
de omgeving van Dordrecht reageerden circa 10 pet. In Zeeland
was de toestand nog al gunstig, maar nu dit jaar 196 koeien,
welke gereageerd hebben, uit België zijn teruggezonden en meeren-
deels in het vierde en vijfde district zijn gebleven, vreest men
dat de toestand ongunstiger zal worden.

In Groningen reageerden 5 dieren van 92 en 29 van 395, in
Fiiesland 267 van de 998; het aantal reageerende dieren in ver-
schillende beslagen wisselde van 0 tot 80 pet.

Op de volgende bijzonderheden mag alsnog de aandacht worden
gevestigd.

In den Wilhelminapolder werden 11 biggen geboren, welke
alle aan een of beide oogen purnlente oogontsteking vertoonden ;
bij enkele waren aan een of beide zijden de oogleden dicht en
bij onderzoek bleek de oogbol verdwenen en de oogholte vol
granulatieweefsel.

Een driejarige merrie stierf een paar uren nadat zij gedekt was
aan de gevolgen van een scheur in het rectum; de penis was
namelijk niet in de vagina, maar in het rectum gedrongen.

Iveratitis (houw op het oog) werd in de veenkoloniën van
Groningen en Drente enzoötisch waargenomen.

Te Dussen stierven 5 van 7 koeien aan loodvergiftiging; in
de weide achter de wroning van een huisschilder werden restanten
van verf gevonden. Te Schiebroek stierven plotseling vier runderen;
bij de sectie bleek de pensinhoud rijk te zijn aan ranuncnlns
sceleratus.

Te Voorhout traden vergiftigingsverschijnselen op na het eten
van loof van gele narcissen (mogelijk waren ook enkele bollen
gebruikt). De dieren waren lusteloos en hadden hevige bloedige
en slijmerige diarrhee, de buikwand was zeer gevoelig, de pols

-ocr page 436-

circa 120, de hartslag bonzend, de temperatuur in het rectum
zeer verhoogd en er bestond groote zwakte.

Eén rund stierf en één werd in nood geslacht. Bij de sectie
bleken te bestaan : gastro-euteritis, nephritis en cystitis, benevens
long- en huidemphyseem; de hartspier was als gekookt.

Bolderik-vergiftiging (agrostemma Githago) had te Peize plaats;
drie runderen stierven. Als voedsel was gebruikt zolderveegsel,
hoofdzakelijk bestaande uit bolderik, wilde mosterd, moederkoorn
en enkele korrels van graan en peulvruchten. Te Roermond leden
6 runderen aan solauinevergiftiging na het gebruik van aardappel-
schillen ; een der dieren moest worden geslacht.

In Friesland deed zich een vermoedelijk geval voor van ver-
giftiging van kalveren door polderwater, dat verontreinigd werd
door water uit een boterfabriek. Het water stonk en had een
hoog ammoniak- en salpeterznurgehalte. De kalveren leden aan
chronische diarrhee, het haar stond overeind, de voedingstoe-
stand was zeer slecht. Een kalf met hevige diarrhee en verlam-
ming van het achterstel stierf; de sectie leverde het volgende
op: het hart was vergroot, in hart en longen bevonden zich
hier en daar etterhaarden, de nieren waren groot en week, de
milt was enorm vergroot met stevige pulpa. Na verweiden en
zorg voor zuiver drinkwater herstelden de dieren volkomen.

In een gedeelte van Zuid-IIolland werden ziektegevallen ge-
constateerd na het voederen met lijnkoek. Als verschijnselen
traden op: verminderde eetlust en lactatie, opgetrokken buik,
versnelde pols en ademhaling, ingezonken oogen met roodgekleurde
conjunctivae, soms bloedig gekleurde faeces. Nadat het gebruik
der koeken gestaakt was, herstelden de dieren meerendeels spoedig,
maar enkele vermagerden zeer en gaven langen tijd weinig melk.
Waarschijnlijk had men te doen met zoogenaamde omgeslagen koe-
ken, namelijk Auierikaansche koek, welke wordt gemalen, inet vet
gemengd (in dit geval waarschijnlijk bedorven) en opnieuw geslagen.

Van besmettelijke ziekten, in de wet genoemd, kwamen niet
voor:
veepest der herkauwers, longziekte der runderen, schaaps-
pokken
bij schapen en geiten, hondsdolheid bij alle vee.

Van mond- en klauwzeer werden geconstateerd 55153 gevallen
bij rundereu, toebehoorende aan 4331 veehouders in 557 ge-
meenten; bovendien werden 14139 schapeu, 32 geiten en 3541
varkeus dooi de ziekte aangetast.

-ocr page 437-

Kwade-droes en huidw.orm kwam 51-maal voor, waaronder aan
de abattoirs te Amsterdam 13 en te Rotterdam 18 gevallen bij
paarden uit Engeland en Ierland aangevoerd.

Schurft bij paarden werd 33-maal aangegeven; bij schapen
werd de ziekte aangetroffen bij \'2901 dieren, uit 210 kudden
in 75 gemeenten. De provinciën Gelderland, Zeeland en Noord-
Brabant bleven wat schapen betreft van de ziekte vrij.

De toestand onder de schapen in Drente wordt veel gunstiger;
er werden in 20 gemeenten 69055 stuks onderzocht.

Rotkreupel kwam ook nu bet meest op Texel voor, namelijk
415 gevallen in 67 kudden. In het geheele land werden 726
gevallen in 150 kudden waargenomen. Uit Friesland wordt de
opmerking gemaakt dat terpentijnolie bij de behandeling uitste-
kende resultaten geeft en dat rotkreupel bij zuiglammeren niet
schijnt voor te komen.

Van vlekziekte bij varkens zijn 1701 gevallen in 135 gemeenten
opgeteekend. Hiervan zijn 23.1 pet. gestorven, 54.8 pet. geslacht,
20.7 pet. hersteld, terwijl het lot van 1.4 pet. onbekend is. Bij
het aangeven schijnt nog al verzuim te worden gepleegd.

Eén geval van trichinen ziekte bij varkens werd aan het abattoir
te Amsterdam geconstateerd. Het varkeu was afkomstig uit
Sloten, van een hoeve gelegen in de onmiddellijke nabijheid
der belt (Amsterdam). Bij twee ratten, aldaar gevangen, kwamen
trichinen voor.

Behalve in de provincie Zeeland werden in 119 gemeenten
201 gevallen van
miltvuur waargenomen bij runderen, terwijl
door de ziekte nog werden aangetast: 1 schaap, 1 geit, 1 varken
en 6 paarden. In de gemeente Leusden overleed een persoon, die
een plotseling gestorven rund had afgeslacht, aan anthrax. Uit
Groningen wordt omtrent deze ziekte bericht dat er waarschijnlijk
verband bestaat tusschen het voederen van bolderik (agrostemma
Githago) en miltvuur, terwijl bij Noord-Holland is aangegeven :
«De dringende wenschelijkheid van bet tot stand komen eener wet,
regelende de vee- en vleeschkeuring is vooral met betrekking tot
de hierbedoelde ziekte (miltvuur) wederom herhaaldelijk gebleken".

Aan de algemeene verslagen over voorbehoedende entingen tegen
miltvuur en varkensziekte en over proefnemingen met malleïne,
door Dr. A.
W. H. Wirtz ingediend, is het volgende ontleend.

Tegen miltvuur werden ingeënt 729 runderen, 25 paarden en

-ocr page 438-

3 geiten bij 52 eigenaars; het waren deels voorbehoedende, deels
noodentingen. In Limburg en in Noord-Holland zijn 2 geënte
runderen aan miltvuur gestorven, namelijk 2 na 2 maanden, 1
na 4 en 1 na 9 maanden.

Volgens de methode van Lorenz werden tegen varkensziekte
geënt: in Noord-Holland 1931 varkens bij 209 eigenaren; in Zuid-
Holland 48 varkens van 3 eigenaren; in Utrecht 50 varkens bij
2 eigenaren. Van deze dieren werd bij 48 de inspuiting van
serum verricht en \\—1 week later van cultuurvloeistof, bij 386
inspuiting van serum en van cultuurvloeistof op één dag, bij
1595 inspuiting van serum en van cultuurvloeistof na elkaar en
na 2 weken weder van cultuurvloeistof. In Noord-IIolland werden
bovendien 13 varkens, welke reeds aan vlekziekte leden of sterk
verdacht waren, alleen met serum van
Lorenz ingespoten (curatief),
terwijl ook onder 1931 bij onderscheidene dieren eigenlijk meer
van curatief- dan van preventief-enting sprake is. Na de enting
zijn door vlekziekte aangetast 10 dieren en gestorven of geslacht
4, zoodat 99.8 pet. zonder schade bleven behouden, terwijl dit
procentcijfer voor Zuid-Holland en Utrecht 100 bedraagt. Het
resultaat is dus zeer gunstig.

In Friesland werd de enting met susserine (methode van
Schütz—Voges) op ruime schaal als preventief- en curatief-
enting toegepast, Bij de eerste (1299 varkens van 267 eigenaren)
werd susserine ingespoten en op denzelfden dag een cultuur-
vloeistof. De inspuiting had plaats aan de binnenvlakte der dijen
na voorafgaande reiniging (in den regel werd niet gedesinfec-
teerd). Het resultaat was niet gunstig, daar 146 dieren (11.2 pet.)
door vlekziekte werden aangetast; van deze zijn er 2 gestorven,
20 afgemaakt, 21 geslacht en groeiden er 43 later slecht. De
fout schijnt te schuilen in de cultuurvloeistof.

De curatief-enting had plaats bij 420 zieke en verdachte var-
kens van meer dan 84 veehouders. Hiervan zijn 43 (9.8 pet.)
gestorven, afgemaakt of geslacht; omtrent achterblijven in groei
zijn de cijfers niet volledig.

Malleïne-injectie ter onderkenning van kwade-droes had bij 30
paarden plaats; van 26 zijn nadere bijzonderheden aangegeven.
Hiervan bleken er 9 aan de ziekte te lijden, terwijl bij 2 her-
malleïnatie plaats had, waarvan één ook wegens kwade-droes
werd afgemaakt.

-ocr page 439-

Uit Groot-Brittannië en Ierland werden als slachtpaarden inge-
voerd: te Amsterdam 1673 (13 kwade-droes), te Rotterdam 5288
(14 kwade-droes); Bovendien werden te Amsterdam nog aange-
voerd 43 paarden, welke bij aankomst gestorven waren en 10
welke aan boord werden geslacht. Als arbeidspaarden werden er
72 ingevoerd, meerendeels (58) te Arnhem gemalleïneerd.

De uitvoer van vee naar verschillende landen bedroeg: 11915
paarden, 54950 runderen, 69448 schapen, 1447 geiten en 3540
varkens, waarvan naar België 4308 paarden, 53125 runderen,
69373 schapen, 1447 geiten en 3101 varkens; naar Groot-
Brittannië 1093 paarden en 2 runderen; naar Pruisen 6509
paarden, 148 runderen en 4 schapen.

De invoer bedroeg: 17625 paarden, 1562 runderen, 62188
schapen, 2 geiten en 986 varkens, waarvan uit België 2857
paarden, 1562 runderen, 1 geit en 979 varkens; uit Groot-
Brittannië 7727 paarden, 12 schapen en 6 varkens; uit Pruisen
7041 paarden, 62175 schapen en 1 varken.

Met dispensatie werden ingevoerd: 1562 runderen, 62187
schapen, 2 geiten en 985 varkens. Hieronder behooren als terug-
gezonden uit België, wegens daar geldende veeartsenijkundige
voorschriften 733 runderen.

Wegens overtreding van wettelijke bepalingen betreffende de
veeartsenijkundige politie werd 75-maal een gerechtelijke ver-
volging ingesteld. In 3 gevallen volgde vrijspraak en in 65 ver-
oordeeling, 3-inaal werd ontslag van alle rechtsvervolging ver-
leend, 3-maal niet vervolgd en 1 is nog in behandeling.

van Esvjsld.

Staatsbegrooting 1902.

Memorie van antwoord. In de memorie van antwoord
betreffende hoofdstuk IX der staatsbegrooting voor 1902 werd
ten aanzien van de bij artikel 218 voorgestelde verhooging met
f 4000 uiteengezet, welke bestemming gegeven zoude worden
aan de in totaal noodig geraamde som van ten hoogste f 12000.

-ocr page 440-

Waar zulks het geval was, zoude de oudergeteekende geene
vrijheid hebben kunnen vinden om hetzij uit deu eersten hetzij
uit een lateren termijn van voornoemden post, gelijk in het
voorloopig verslag aan de hand gedaan is, ten behoeve van
\'s Rijks veeartsenijschool andere uitgaven te kwijten dan die,
welke in de bovenaangehaalde memorie waren aangegeven. Toen
dan ook na de inzending van dat staatsstuk bleek, dat het boven-
dien nog wenschelijk werd geacht ten opzichte van eenige andere
niet onbelangrijke punten, zooals onder anderen het bouwen van
een manege, het brengen van wijzigingen in de bestemming van
sommige onderwijslokalen en de plaatsing van een plantenkast,
voorziening te treffen, heeft de oudergeteekende gemeend, dat de
Tweede Kamer der Staten-Generaal de voorkeur er aan zoude
geven over al het noodige — zij het ook dat de daartoe ver-
eischte gelden over verschillende jaren werden verdeeld — in eens
te kunnen oordeelen, dan voor de noodzakelijkheid te worden
gesteld om telkenmale nieuwe aanvragen te behandelen en voort-
durend aangaande den omvang der behoeften in onzekerheid te
verkeeren.

De ondergeteekende kan mededeelen, dat een onderzoek ter
zake van alle noodig geoordeelde verbeteringen thans aanhangig
is en dat de uitslag der nadere overwegingen blijken zal bij de
indiening van het ontwerp van wet tot vaststelling van het
IXdo hoofdstuk der staatsbegrooting voor het dienstjaar 1903.

Art. 221. Subsidie n verbetering Nederland-
sclie paardenrassen. Hoe het feit, dat er sedert het
bestaan van \'s Rijksheugstveulendepot drie hengsten, bij welke
na den verkoop cornage geconstateerd werd, door het rijk terug-
genomen zijn, als een bewijs tegen de deugdeljjkheid der inrich-
ting valt aan te voeren, is den ondergeteekende niet duidelijk.

Dat bij den omvang, welken de cornage gaandeweg heeft
gekregen, zich ook onder de van het depot afkomstige exemplaren
nu en clan eenige bevinden, die door het euvel aangetast blijken,
kan, rnpt hoeveel zorg de aanschaffing der veulens en de aan
den verkoop voorafgaande keuringen ook geschieden, niet geheel
worden vermeden.

Vermits de wet op de paardenfokkerij 1901 in den regel cor-
nage als reden voor afkeuring van een dekhengst voorschrijft en

-ocr page 441-

aangenomen mag worden, dat de kiem der kwaal, ook wanneer
de aandoening zich eerst op lateren leeftijd openbaart, reeds bij
den verkoop, hoezeer nog onmerkbaar, aanwezig was, brengt de
billijkheid tegenover de afnemers van het depot mede, dat de
staat voor twee dekseizoenen een garantie in dit opzicht ver-
leene; wordt het euvel eerst na verloop van meerdere jaren
opgemerkt, dan vervalt de reden tot vergoeding, omdat de eigenaar
in dat geval ondersteld kan worden den koopprijs en de inmid-
dels gemaakte kosten door de heffing van dekgeld te hebben
teruggekregen.

Wat de drie hengsten in quaestie betreft, kan voorts nog
worden aangeteekend, dat twee hunner na den verkoop door de
betrokken provinciale commissie goedgekeurd en bereids gedurende
een jaar voor de fokkerij gebezigd waren, terwijl ten aanzien
van alle de verkoopsvoorwaarden zoodanig luiden, dat de terug-
neming door het rijk, in strijd met de voorstelling van het
voorloopig verslag, geheel onverplicht was.

Waar verder in het voorloopig verslag niet nader omschreven
wordt, welke overwegingen aan de deugdelijkheid van het depot
deden twijfelen, is het den ondergeteekende niet wel mogelijk
dit punt verder te weerleggen.

Sedert de oprichting in 1896 is tot en met het afgeloopen
jaar besteed aan:

aanbouw van stallen met toebekooren . . . f 30360,58

aankoop van veulens........... 59882,lis

exploitatiekosten............ 88216.065

Totaal . . f 178458,79

Bovenstaaude exploitatiekosten zijn over bedoeld tijdvak te
verdeelen als volgt:

f 2289,14
„ 7749,47
„ 17694,57
„ 18963,52
„ 21288,986
„ 20230,38

in 1896
„ 1897
„ 1898
„ 1899
„ 1900
„ 1901

»

Hierbij valt op te merken, dat het depot in de jaren 1896
en 1897 eerst ten deele bestond.

-ocr page 442-

Onderstaande tabel bevat een overzicht, zoowel van het aantal
der in de jaren 1898 tot en met 1902 verkochte paarden als

van de bedongen

prijzen:

Jaar.

Verkocht als
dekhengst.

Verkocht als ruin of ongeschikt
voor dekhengst.

Opbrengst.

1898

1

f 150,00

1899

14

4

„ 20829,00

1900

10

13

„ 13964,50

1901

14

5

„ 17564,97

1902

14

5

„ 17075,00

(eorste kwartaal)

Totaal 52

28

f 69583,47

Daar de gemiddelde opbrengst der verkoopingen, ongerekend
het jaar 1898, ruim f 17000 bedraagt en voor de exploitatie en
veulenaankoopen in de jaren 1899, 1900 en 1901 dooreengenomen
ongeveer f 30000 besteed is, blijken alzoo de zuivere onkosten over
genoemd tijdvak ten naaste bij f 13000 per jaar te hebben beloopen.

De verandering van de gedragslijn van het Departement van
Oorlog ten aanzien van het Rijks hengstveulendepot, welke door
sommige leden werd betreurd, wordt naar het den ondergeteekende
voorkomt, door de gronden in de memorie van toelichting uit-
eengezet, voldoende gerechtvaardigd.

Mededeelingen van het Hoofdbestuur.

In de afdeeling Noord-Holland is benoemd tot penningmeester
W. S. Stüven te Amsterdam en tot bibliothecaris W. Kooreva ar,
eveneens aldaar; in de nieuwe afdeeling Zuid-Holland trad J. F.
LamÉris als voorzitter op en A. Overboscii als penningmeester.

Personalia.

Bij Koninklijk besluit van 10 Mei 1902, ïio. 15, is benoemd tot
paardenarts 3d8 klasse bij het leger in Nederlandsch-Indië de
assistent aan \'s Rijks veeartsenijschool J.
van Slooten, terwijl bij
Koninklijk besluit van 20 Mei 1902, n°. 24, benoemd is tot
paardenarts 3dc klasse bij het leger hier te lande E. C. H. A.M.
Bemet.mans, onderdirecteur aan het abattoir te Maastricht.

-ocr page 443-

Staats-exa men.

Bij Koninklijk besluit van 14 Mei 1902, ïio. 16, zijn benoemd:
tot lid en voorzitter der commissie, die gedurende de jaren
1902, 1903 en 1904 belast zal zijn met het afnemen van het
veeartsenijkundig examen, Dr.
A, W. H. Wirtz, directeur van
\'s Rijks veeartsenijschool te Utrecht;

tot lid en secretaris, J. B. 14. Moubis, paardenarts lste klasse
bij het l8te regiment veldartillerie te Utrecht;

tot leden: M. G. de Bruin, leeraar aan \'s Rijks veeartsenij-
school te Utrecht; H. J.
C. van Lent, plaatsvervangend districts-
veearts te Tiel;
H. G. van Hariievelt, veearts, hoofdkeurmeester
aan het gemeentelijk slachthuis te Rotterdam;

tot plaatsvervangende leden: M. II. J. P. Thomassen, leeraar
aan \'s Rijks veeartsenijschool te Utrecht; F. W.
van Du lm, plaats-
vervangend-districtsveearts te Arnhem;
J. H. van Omen, plaats-
vervaugend-districtsveearts en directeur van het openbaar slacht-
huis te Haarlem; H.
van Aken, gemeente-veearts te \'s-Gravenhage;
B. M. Busino, plaatsvervangend-districtsveearts te Naarden.

Necrologie.

Te Oldenzaal is, in den ouderdom van 72 jaar, overleden de
empirist M. P
rankenjiuis.

Boekaankondiging.

Dr. Baul Maktin, Lehrbuch der Anatomie der llaustiere,
1 Band. Stuttgart, Schickhardt und Ebner 1902.

Door het verschijnen der 5de en 6de aflevering van bovenbe-
doeld werk is thans het eerste deel compleet. Het is 856 blad-
zijden groot, met 601 figuren in den tekst en een uitvoerig
zaak-register. Het werk omvat de vergelijkende anatomie en
histologie der huisdieren, waarbij de ontwikkeling der deelen tot
grondslag diende.

Bij de aankondiging der reeds verschenen afleveringen wees ik
er op, dat het werk ons een volledig leerboek zou verschaffen

-ocr page 444-

voor de embryologie der huisdieren. Dit nu blijkt waarheid te
zijn en daarnevens geeft het een kort, maar zeer duidelijk over-
zicht der vergelijkende anatomie en histologie. In het tweede deel
wordt de speciëele anatomie behandeld.

In de thans verschenen afleveringen treft men de voortzetting
aan van het centraal en periphere zenuwstelsel en een zeer
uitvoerige beschrijving van den fijneren bouw daarvan, welke met
prachtige teekeningen is toegelicht.

De huid met bijbehoorende deeleu, als haren, hoeven, klieren
en de verschillende aanhangselen, is nauwkeurig beschreven, ter-
wijl aan het slot van dat deel de zintuigen hun plaats vinden.

Nu het geheel voor ons ligt, wordt het vertrouwen versterkt
dat ook het tweede deel even helder, duidelijk en keurig bewerkt
zal worden als dat met bet eerste het geval is.

Het tweede deel, ook afzonderlijk verkrijgbaar, zal naast de
speciëele anatomie een leidraad bevatten voor het prsepareeren,
wat zeker de waarde er van zal verhooogen.
van Esvet.d.

Een en ander over de koelhuizen by slachthuizen, door
H. van ITeumen Uzn. (Bijlage van het Tijdschrift der Neder-
landsche Maatschappij ter bevordering van Nijverheid
, April 1892).
Wijlen de heer
H. van Heumen Hzn. publiceerde in April 1.1.
deze verhandeling, 29 pagina\'s groot, welke voor de collega\'s
aan abattoirs werkzaam voorzeker van veel belang is. In de
voorrede wijst de schrijver er op welke eisehen men aan een
goed werkend koelhuis mag stellen en bespreekt daarna de inrich-
ting van het koelhuis. Uitvoerig wordt de afkoelinrichtiug behan-
deld en vooral wordt de schijvenafkoeler, systeem
Linoe, duidelijk
omschreven. Ook het patent
Pixarij, bij welk systeem naar het
schijnt de directe afkoeling zeer werd verbeterd, wordt nader
toegelicht, en interessant is het te lezen, hoe aan het stedelijk
slachthuis te Keulen proefnemingen werden gehouden met een
Pix
.arij-afkoeler, geleverd door de Maschinenbau-Anstalt Humboldt.
Het bleek dat hierbij de vochtigheidsgraad op 60°/(l kon worden
gehouden en dat de proeven omtrent de mindere of meerdere
steriliteit van de koelhuislucht gunstige resultaten gaven.

Bij het verrichten van deze proeven werden cultuurplaten van
50 cM2. blootgesteld, 1°. terwijl het koelhuis voor het publiek
toegankelijk was en wel
a. in een der versch gevulde cellen,

-ocr page 445-

b. onmiddellijk vóór den afkoeler en c. onmiddellijk achter den
afkoeler, en 2°. nadat het koelhuis gedurende drie uur gesloten
bleef en wel in een van de circulatiegangen.

Zooals te verwachten was, vertoonde in het laatste geval de
plaat slechts een paar cultures en in het eerste geval plaat
a en b een vrij groot aantal en plaat c reeds een veel geringer
aantal kolonies.

Duidelijk blijkt hieruit dat men de openingsuren van het koel-
huis tot een minimum moet beperken.

Ten slotte worden in deze verhandeling de als kondeverwekkers
gebruikelijke lichamen, namelijk
zwavelig zuur, ammonia en koolzuur
afzonderlijk behandeld en nagegaan welke de voor- en nadeelen
van ieder dezer als koudeverwekkend gas zijn, een quaestie van
het grootste belang voor die gemeenten, welke aan het abattoir
een koelhuis willen verbinden.

Referent beveelt dezen verdienstelijken arbeid ten zeerste ter
lezing aan. Waar op pagina 4 wordt medegedeeld dat de tem-
peratuursgrens in het koelhuis mag variëeren tusschen 2° en 6° 0.,
meent hij uit de reeds nu in Utrecht opgedane ervaring te mogen
besluiten, dat de temperatuur alleen mag schommelen tusschen
2° en 4° C.

Het op pagina 10 aangehaalde ernstige bezwaar tegen zout-
waterafkoelers bestaande in spatten, waardoor vocht zou worden
medegesleept naar het koelhuis en waardoor het drogen min of
meer problematisch wordt, is mijns inziens wat overdreven voor-
gesteld. Daarentegen geloof ik dat de schrijver op pagina 18 het
gevaar van de aanwezigheid van vrij ammoniak of zwavelig/uur
in bet koelhuis wel eenigszins onderschat, waar hij meent dat
het vleesch aan de lucht blootgesteld, spoedig weer den reuk
van beide gassen zou verliezen.

Als voldoende droogte in een koelhuis rekent de beer van
FIeumen 70°/0, dat is dat de lucht slechts 70°/o vau het water-
gehalte bevat dat bij de bestaande temperatuur als maximum
in de lucht in gasvorm aanwezig kan zijn. Ik voor mij geloof
dat een vochtigheidsgraad vau 60°/0 voor het vleesch uitstekend
zou zijn, veel beter dan 70°/o, maar ondervind dagelijks de
groote moeielijkheid om niet boven de 70°/o te komen.

Nogmaals, de lectuur vau het onderwerp is zeer aanbevelens-
waardig.
 K. Hoefnagel.

-ocr page 446-

A. HouwiNK Lz., Wetten en besluiten tot regeling vun het
veeartsenükundig staatstoezicht en de veeartsenykundige po-
litie, voor zoover die nog van kracht zyn.
Met aanteekenin-
gen, de noodige modellen, eene handleiding bij het voorkomen
van besmettelijke veeziekten en een alphabetisch register. Marum,
A. H
ouwok Lz. Prijs met aanvulling f 7,10.

De redactie ontving bovengenoemde verzameling van wetten
en besluiten van den schrijver ter beoordeeling. In de volgende
aflevering hoopt zy gelegenheid te hebben eenigszins uitvoerig
aan het verzoek van den schrijver te voldoen.

Nieuw uitgekomen boeken.

Dr. W. Breitenbach, Die Biologie im 19 Jahrhundert. Odenkirchen, Verlag
von Dr. AV.
Breitf.nbach 1901. Preis 75 Pfg.

Prof. Dr. L. Plate, Die Abstammungslehre. Mit 8 Abbildungen, einem Briefe
Ernst Heckel\'s als Vorwort und einem Glossarium von Hein». Schmidt.
Odenkirchen, Verlag von Dr. W. Breitenbach 1901. Preis 1 Mark.

Prof. Dr. Heinrich Simroth, Die Ernährung der Thiere im Lichte der
Abstammungslehre.
Mit 5 Abbildungen. Odenkirchen, Vorlag von Dr. "W.
Breitenhach 1901. Prois 1 Mark.

Dr. Franz Schmidt, Systematische Darstellung der Doppelembryonen der
Salmoniden.
Separat-Abdruck aus dem „Archiv für Entwickolungsmeclia-
nik der Organismen". Leipzig, "W.
Enoei.mann 1901.

Prof. Dr. Schmaltz, Anatomische Collegheft-Skizzen. Zweito verändorto und
vermehrte Auflage. Berlin, K.
Schoetz 1902. Prois 2 Mark.

Dr. P. Golduf.ck, Gesundheitspflege der Militärpferde. Mit 4 Tafeln und
1C5 Abbildungen im Text. 386 Seiten. Mit einem Anhang: Die Gesetzes-
bestimmungen beim Pferdekauf Berlin, E.
S. Mittler und Sohn 1902.

Handbuch der pathogenen Mikroorganismen, nebst mikrophotographischen
Atlas,
zusammengestellt von Prof. Dr. E. Zettnow, herausgogoben von
Prof. Dr.
W. Kolle und Prof. Dr. A. Wassermann. Mit einem Atlas
nach Originalaufnahmen. Erste Lieferung: Toxt, und erste Lieferung:
Atlas. Jona, G. F
ischer 1902.

Hesdorffeu et Grionan, Atlas colorié des fleurs de jardin. Origine, affinités
et variétés, description, culture, époque do floraison et utilisation dos
plus belles plantes d\'ornements. Un vol. in-4 avec 48 planches coloriées.
Paris. J.
B. Baillière et fils 1902. Prix 20 francs.

Prof. G. Bonnier, Les plantes dos champs et des bois. Nouvelle édition.
Un vol. in-8 de 600 pages, avec 873 figures et 30 planches dont 8 en
couleur. Paris, J.
B. Baillière et fils 1902. Prix 14 francs.

L. Ai.yuier et E. Lefas, Guide pratique d\'histologie normale et pathologique.
Techniijue et diagnostic. Un vol. in-8 de 423 pages, avec 151 figures
noires et colorieés. Avec préface par prof.
V. Cornil. Paris, J. B.
Baillikre et fils 1902. Prix 12 francs.

-ocr page 447-

P. Goum,. Tableaux synoptiques pour Vexamen bactériologique de l\'eau. Un
vol. in-lC carré do 72 pages, nvec 14 figures. Paris, J. B.
Baillière et
fils 1902. Prix cartonné 1 fr. 50.

Prof. G. MotJSSU, Traité Oes maladies du bétail. Un vol. gr. in-8 do 775
pages. Avec 189 figures dans le texte et 4 planches en chromotypo-
graphie. Paris,
Asset.in et Houzeau 1902. Prix cartonné 15 francs.

Prof. J. Dejerine, Traité des maladies de la moelle épinière. Un vol. gr.
in-8 de 470 pages, nvec 162 figures. Paris, J.
B. Baillièbe et fils 1902.
Prix 9 francs.

Prof. Dr. H. J. Hamburger, Osmotischer Druck und Jonenlehre in de»
medicinischen Wissenschaften.
Zugleich Lehrbuch physikalisch-chemischer
Methoden. Band I: Physikalisch-chemische Grundlagen und Methoden.
Die Beziehungen zur Physiologie und Pathologie des Blutes. Mit
Ab-
bildungen. Wiesbaden, Bergmann 1902.

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende Maart 1902.

(De cijfers tiissclie» ( ) duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers. I

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Hor
do
hei

c5

b

o

p

o

:=»
m

dfl-
1-
d.

a5


>

o)

rj
«

ca

\'Z?
«

Rotkreupel.

Groningen . .

3

D

V

V

y>

»

»

n

2 (2)

V

n

2 (2)

Friesland. . .

7

y)

V

109 i.3)

17 (6)

V

2 (»)

V

V

V

■A

5(3)

Drente. . . .

5

V

V

m

278 f67)

7)

3 l2)

V

w

V

Overysel . . .

3

»

V

5(i)

1

V

V

V

1

D

n

n

Gelderland . .

5

n

n

yt

7)

V

rt

6 («)

Y!

V

V

Utrecht . . .

»

V

V

V

n

)}

V

Y)

V

Noord-Holland .

2

V

V

r>

n

V

n

3 (2)

V

V

V

Zuid-Holland .

5

V

V

V

V

V

V

3 (3)

n

4 (4)

V

V

V

Zoeland . . .

1

V

V

V

V

V

1

V

V

V

V

Noord-Brabant .

11

V

V

v

V

5 («)

n

4 (<)

V

Y)

87 (<)

Limburg . . .

3

V

T)

n

V

V

V

n

3 (3)

V

Totaal

45

V

V

109 «

5(>)

296 (<")

V

14 (13)

23 (22ï

V

»

94 (»)

[Staatscourant ran 17 April 1902, n°. 89.) V. E.

-ocr page 448-

CORECTOPIA, DYSCORIA, ALBINISMUS EN
NYSTAGMUS BIJ EEN HOND,

door

W. C. SCHIMMEL.

(Met een afbeelding.)

Onder de aangeboren gebreken van de iris komt de
abnorme ligging der pupil (corectopia) en de abnorme vorm
daarvan (dyscoria) bij onze huisdieren zeldzaam voor.

Bij corectopie (ectopia pupillae) is de pupil niet juist in
het midden gelegen, maar meer of minder excentrisch.
Bij den mensch wordt meer waargenomen dat de pupil
zich in het bovenste segment der iris bevindt dan in het
onderste of nabij den inwendigen ooghoek; het zeldzaamst
komt deze nabij den buitenooghoek voor.

Met zulk een abnorme ligging der pupil gaat bijna altijd
een abnorme vorm daarvan (dyscoria) gepaard. Bij den
mensch trof men een hartvormige, ovale, hoekige, gekar-
telde, recht staande, dwars of schuin liggende pupil aan.
Omtrent corectopia en dyscoria bij onze huisdieren zwijgt
de veterinaire literatuur, zoover mij bekend is, geheel. Van
polycoria (de aanwezigheid van meer dan één pupil in de iris)
zijn enkele gevallen vermeld;
Bayer geeft daarvan onder
anderen een afbeelding in zijn
Augenheilkunde, blz. 288.

Corectopia en dyscoria gaan bij den mensch dikwijls
samen met microphthalmus; veelal ziet men deze stoornis
bij abnorme kleurstoestanden der iris (albinismus, leucosis,
leucopathia), meestal verbonden met cataracta congenita.

In Mei 1902 kwam aan \'s Rijks veeartsenijschool ter
onderzoek een gevlekte Duitsche dog, bijna wit, met slechts
kleine lichtgele vlekken, enkele maanden oud, welke zeer

28

-ocr page 449-

bijzondere oogen had. Eén daarvan is in bijstaande figuur
afgebeeld, naar een schets welke de leerling van het 4de
studiejaar
Thomassen daarvan welwillend maakte. De iris

was tusschen wit- en paarlmoerglanzend, iets mfór gepigmen-
teerd nabij den circulus minor iridis en daar ter plaatse
eenigszins wolkig (albinismus, leucopathia imperfecta). De
ronde, gekartelde, als van fijne franjes voorziene pupil bevond
zich in het onderste gedeelte van de iris, ongeveer in het
midden ; zij stak scherp af bij de witte iris door haar don-
kere, zwarte kleur. De conjunctiva bulbi was sterk gezwollen
en legde zich als een vaste wrong over de cornet (chemosis);
het harde der slijmvlieszwelling wees er, in verband met
de afwezigheid van irritatieverschijnselen, op da. de chemosis
chronisch, wellicht evenals de andere stoornissei congenitaal
was. Een abnorme conjunctivale secretie bestond niet; de

-ocr page 450-

oogleden werden goed geopend gehouden. De pupil reageerde
krachtig op invallend licht; na instilleering van 1 percent
atropine vergrootte zij zich spoedig belangrijk, waarbij zij
rond bleef, doch eenigermate het gekarteld voorkomen verloor.

De bulbus maakte een geringe, doch snelle oscillatore
beweging (nystagmus); het was alsof het oog trilde.

Beide oogen kwamen geheel met elkander overeen. Hun
tensie en grootte waren normaal. De visus week, volgens
den eigenaar, slechts in zoover van het normale af, dat de
hond, als hij een stoep of andere verhevenheid opging, dik-
wijls aanstootte en dreigde te vallen. Blijkbaar was dit een
gevolg van de ligging der pupil in het onderste gedeelte
der iris, zoodat de onderoogleden de van beneden komende
lichtstralen ten deele onderschepten; de bodem in de onmid-
dellijke nabijheid van het dier kon slechts worden gezien
wanneer het hoofd sterk naar beneden werd gebogen, en
de hond had zich in deze richting, naar het scheen, nog
niet voldoende geoefend.

Het onderzoek met den oogspiegel deed niets bijzonders
kennen dan alleen een gebrek aan pigment in de chorioidea
(albinismus), en een minderen vaatrijkdom van de papil dan
gewoonlijk, zonder dat er echter sprake was van atrophia
papillae. Van cataract of andere troebcling der bekende media
was niets te bespeuren. Eer scheen — waarschijnlijk in
verband
met het albinismus — de sensibiliteit der retina
verhoogd dan afgenomen; vermoedelijk was daaraan de
nystagmus toe te schrijven, want van congenitale amblyopie
kon niets worden ontdekt, terwijl leucopathie bij den mensch
in den regel ook met nystagmus gepaard gaat.

Volgens den eigenaar leden de beide andere honden uit
hetzelfde nest ook aan deze trillende beweging der bulbi,
doch hadden een donker gekleurde iris. Hoe het intusschen
met het pigmentgehalte der chorioidea was gesteld, kon lrij
niet mededeelen. De vader en de moeder der jongen hadden

-ocr page 451-

beide rechts een bijna .witte (leucosis partialis)), links een
bruine iris.

Een behandeling wenschte de eigenaar niet,; deze had
kunnen bestaan in iridectomie of iridotomie, waardoor de
pupil niet alleen grooter zou zijn geworden, maar ook meer
naar boven kon zijn aangebracht, zoodat de lichtstralen,
uitgaande van een object beneden-vóór het dier, door de
pupil een omgekeerd verkleind beeld op de retina zouden
kunnen vormen. Het ware dan echter de vraag of, bij het
geringe pigmentgehalte van den uveaaltractus, de retina door
het in grooter hoeveelheid invallend licht niet spoedig over-
prikkeld zou zijn geworden. Om dezelfde reden ware wel-
licht ook een voortgezette, zij het ook zwakke, atropine-
mydriasis te duchten geweest. Nu reeds wees de nystagmus,
ten minste naar alle waarschijnlijkheid, op een hyperaesthesie
der retina; verhoogde irritatie had dus torpor retinae kunnen
verwekken.

Utrecht, 15 Mei 1902.

EEN ENZOÖTISCHE Bijl11 Al RPARALYSE
BIJ HET PAARD,

dook

M. H. J. P. THOMASSEN.

(Mot een plaat en een kaartje in deu tekst.)

Bij geen der huisdieren ontstaan zoo veelvuldig heerschende
ruggemergsaandoeningen, welke zich in hoofdzaak door ver-
lammingsverschijnselen te kennen geven, als bij het paard.

Reeds vroeger *) deelde ik een en ander omtrent een

1) Contribution à l\'étude des maladies du système nerveux (Annales de
médecine vétérinaire
, Bruxellos 1893).

-ocr page 452-

e n z o ö t i s c h e s p i 11 a a 1 p a r a 1 y s e van liet paard mede
en verzamelde zooveel mogelijk al hetgeen dienaangaande
in de veeartsenijkundige literatuur is vermeld. Ik consta-
teerde dat, ofschoon dc titel waaronder zij werd beschreven
belangrijk uiteenloopt, het ziektebeeld in hoofdtrekken steeds
overeenkomt.

De verlamming begint in het achterstel en kenmerkt zich
door een ascendeerend karakter. Zij breidt zich spoedig,
dat is binnen
2 a 3 dagen, uit naar voren. Het lijden
verloopt koortsloos, zoodat pols en temperatuur normaal zijn
en dc laatste dikwijls subnormaal wordt bevonden. Gewoonlijk
is de uitgang letaal. Macroscopische veranderingen ontbreken
in en 0111 het ruggemerg; zelfs zoekt men dikwijls vergeefs
naar microscopische laesies.

IIet opschrift, waaronder zij beschreven staat, luidt soms
typhus lumbalis, een benaming, welke dateert uit den
tijd toen het woord typhus voor tal van ziekten werd mis-
bruikt; dan weer infecticuse ruggemergsparalyse,
alhoewel door niemand, wanneer de Borna\'sche ziekte er
buiten blijft, lagere organismen zijn aangetoond; of schim-
mel-intoxicatie, vooral door p e 11 i c i 11 i u m g 1 a u c u m ,
ofschoon andere cryptogamen ook worden beschuldigd.
Dat de oorzaak dezer idiopathische verlamming niet altijd
in bet bedorven voedsel is te vinden, zouden dc gevallen
bewijzen, waarin, 11a totale verandering van voedsel, de
ziekte nog steeds nieuwe slachtoffers onder de paarden, en
ten laatste ook onder de runderen en de ganzen maakte

Eindelijk vindt men gesproken van meningitis spi-
11 al is en cerebrospinalis. Vooreerst wijzen de ver-
schijnselen gedurende het leven en vooral de anatomische
veranderingeii na den dood nooit op een ontstekingsproces.
De ware cerebro-spinaal meningitis, zooals ik die bij het

1) Archiv für Thierheilkunde, 1885. Schmidt und Knurr.

-ocr page 453-

paard waarnam heeft een descendeerend karakter en
ontstaat onder den invloed van lagere organismen. Deze
acute ontstekingsziekte gaat gepaard met koorts en bij de
lijkopening wordt een purulent exsudaat tusschen de
meningen aangetroffen.

Zelf was ik meermalen in de gelegenheid een heerschende
spinaal-paralyse onder paarden waar te nemen en de oor-
zaak der kwaal in beschimmeld hooi of haver te vinden,
waardoor een afdoende prophylactische therapie voor de nog
resteerende dieren gemakkelijk viel. Na het gebruik van
beschimmeld brood zag ik alleen digestiestoornissen,
soms vergezeld van middelrifkrampen, waarnaast nier-
irritatie.

In 1900 nam ik een heerschende centraalzenuwverlamming
met een minder bekend karakter onder paarden waar,
waaromtrent nadere bijzonderheden wetenschappelijke waarde
bezitten en vermelding verdienen.

De landbouwer v. C. te Kadzand, Zeeuwsch-Vlaandercn,
was in liet bezit van elf paarden, toen op 6 Novepiber 1900
bij een vierjarige merrie zich plotseling verlammingsver-
schijnselen openbaarden, welke zich tot het voorstel be-
paalden. De patiënte kon achter nog overeind, terwijl zij
vóór daartoe niet in staat was. Koorts verschijnselen zijn
niet waargenomen. Reeds 8 November stierf patiënte vrij
onverwacht 1).

Spoedig, dat is 9 November, volgde een tweede geval.
Een ruin van 14 jaar vertoonde een dergelijke zwakte in
het voorstel en bezweek 15 November aan de gevolgen
der kwaal.

Het derde geval deed zich voor op 11 November bij

1  Tot mijn spijt moot do beschrijving van het ziektebeeld der eerste
patiënten bij gebrek aan gegevens vrij incompleet blijven.

-ocr page 454-

een vijfjarige merrie, welke 15 November is afgemaakt \').

Op 11 November werden insgelijks aangetast een merrie
van 4 jaar (4de geval) en een merrie van 3 jaar (5do geval).
Straks krijg ik gelegenheid om op beide laatste dieren
uitvoerig terug te komen.

Den 16dcn November ontving ik de hersenen met een
gedeelte ruggemerg van n°. 3, maar een en ander had te
veel geleden om met vrucht microscopisch te worden onder-
zocht. Verder over de patiënten geraadpleegd, meende ik,
zonder ze gezien te hebben, den eigenaar te moeten aan-
raden onmiddellijk van voedsel te veranderen, daar ik in
de eerste plaats aan vergiftiging door cryptogamen dacht.
Vooral boonen, welke mij werden getoond en in hooge mate
wormstekig waren, kwamen mij verdacht voor.

Deze maatregel, welke schijnbaar eerst baatte, maarzooals
later bleek niet streng was doorgevoerd, scheen na drie
weken geen doel te hebben getroffen, daar 2 December een
6do en 5 December een 7do ziektegeval voorkwam. Het laatst
aangetaste paard werd reeds 8 December afgemaakt.

Den lldon December bracht ik een bezoek aan den stal
van v. C. te Kadzand en vond den toestand als volgt:

In de eerste plaats waren nog vier paarden volmaakt ge-
zond en wel:

(8) een veulen van zeven maanden,

(9) n u „ twee jaar,

(10) n merrie van zes jaar,

(11) ii ruin van boven de acht jaar.

Verder vond ik nog drie zieke paarden, zijnde de dieren

onder de nummers 4, 5 en 6 vermeld.

N°. 4 was een vierjarige merrie, sedert een maand, dat
is van 11 November af aangetast; n°. 5 een driejarige

1) Dat dit paard cn later nog drie zijn afgemaakt, ligt vooral hierin,
dat z\\j in oon onderlinge veeverzekering waren opgenomen en de andere
veehouders in het dorp de besmetting hunner paarden duchtten.

-ocr page 455-

merrie, ook sedert 11 November ziek, maar de laatste dagen
belangrijk verbeterd; n°. 6 een tweejarige merrie, sedert 2
December aangetast. Deze drie zieke dieren, welke in de
eerste plaats belangstelling verdienen, stonden vei\' van de
gezonde paarden in de schuur geïsoleerd. Vóór het uit-
breken der ziekte hadden al de paarden in één stal bij
elkancter gestaan.

I. De vierjarige merrie, onder n°. 4 vermeld, stond met
opgericht hoofd en had een levendiger, blik, zoodat op een
afstand gezien zij niet den indruk maakte van ziek te zijn.
De pols bedroeg in rust 65 slagen, was daarbij hard en
nam bij de minste excitatie in frequentie toe. De ademhaling
bleek iets frequenter dan normaal te zijn, dat is ongeveer
25 ademtochten in de minuut. De temperatuur was bij mijn
onderzoek, evenals gedurende het geheele beloop der ziekte,
normaal. De defaecatie en de urineloozing hadden geregeld
plaats. De eetlust liet niets te wenschen over, maar het
dier had moeite om voedsel op te nemen en vertoonde
verder kauw- en slikbezwaren, zoodat het voedsel sedert
acht dagen meer en meer onder het kauwen op den grond
viel. De tong was slap op het gevoel en uit den mond
gehaald, werd zij niet teruggetrokken. Ook de lippen waren
slapper dan normaal. De beweging der oogleden, alsook
de stand der ooren, liet niets te wenschen over. Sensibele
stoornissen aan het hoofd zijn niet waargenomen. Op naalde-
prikken in huid en slijmvliezen reageerde patiënte behoorlijk.

Volgens verklaring van den eigenaar was men genood-
zaakt dit paard eiken morgen op te helpen, waarbij het
zich vooral in het voorstel zwak toonde. De hulp van een
of twee personen was evenwel voldoende. Eenmaal overeind,
ging het paard zelfs door lang stroo zonder bezwaar, daarbij
niet de minste onvastheid te kennen gevende, heen en
weer.

Op mijn verzoek om het paard naar buiten te brengen,

-ocr page 456-

ten einde zijn bewegingen te kunnen controleeren, ant-
woordde de eigenaar, dat dit moeielijk zou gaan en het dier
vermoedelijk zou vallen. Ik kon niet nalaten den man van
overdrijving te verdenken en, in mijn verzoek volhardende,
werd er aan voldaan.

Het paard stapte goed in de schuur over het lange stroo,
verder buiten door den modder, waar het totover de hoeven
inzakte. In de weide gekomen, ging het ook nog een eindje
goed, maar juist toen ik den eigenaar er op wees, dat hij
zich de verlamming erger had voorgesteld dan zij verdiende,
struikelde het paard plotseling, zakte door in de voorbeenen
en viel met een zwaren slag op de rechter zijde plat op
den grond. Het dier bleef met gestrekt, zelfs eenigszins
achterover gebogen hoofd liggen.

Aangezien door het bestuur der verzekering besloten was
dit paard te laten afmaken, ten einde mij in de gelegenheid
te stellen lijkopening te kunnen doen, werd onmiddellijk
op de plaats waar het dier lag door het aansnijden dei-
linker arteria carotis hiertoe overgegaan.

II. N°. 6, een tweejarige merrie, pas sedert 2 December
aangetast, vertoonde ook een abnormale polsfrequentie en
kauw- en slikbezwaren, welke minder nauwkeurig waren na
te gaan dan bij het vorige paard, aangezien het hoofd en
vooral het onderste gedeelte door infiltratie sterk gezwollen
was, waardoor op zich zelf reeds de kaakbeweging was be-
moeielijkt. Deze zwelling was het gevolg van veneuse
stuwing, ontstaan ten gevolge van een eigenaardigen stand
van het hoofd, dat steeds hing als een levenlooze massa,
zoodat patiënte niet in staat was het op te tillen of naar
links of rechts te bewegen. Dit belette niet dat dit paard
beter liep dan het vorige, altijd met hangend hoofd, maar
zonder te struikelen.

Omtrent deze patiënte zij hier een bijzonderheid vermeld,
welke uit een aetiologisch oogpunt van de grootste be-

-ocr page 457-

teekenis is, en wel dat zij onder heel andere voorwaarden
had geleefd dan de overige paarden.

Dit paard had steeds van \'s morgens vroeg tot \'s avonds
op eenigen afstand van de boerderij in de weide geloopen
en op stal noch haver, noch boonen, noch haksel, noch
water gebruikt, maar alleen, wat ook de andere paarden
\'s nachts kregen, 15—20 kilogram paardenpenen. Toen
ik 16 November totale verandering van voer voorschreef,
had de eigenaar gedacht met de penen te kunnen doorgaan,
aangezien men er hoegenaamd geen kwaad inzag. Ook dit
paard werd in de weide door verbloeding afgemaakt.

III. N°. 5, een driejarige merrie, sedert 11 November
aangetast, was de laatste dagen belangrijk verbeterd en
vertoonde nog als cenig verschijnsel een zekeren graad van
zwakte in het voorstel. Het dier stond vóór met moeite op
en moest daarom \'s morgens telkens overeind worden ge-
holpen ; overigens nam ik aan deze patiënte geen andere
paralytische symptomen waar. De paretische toestand in de
voorhand duurde voort tot in de eerste dagen van Maart,
toen het dier weer in staat was om gewonen veldarbeid
te verrichten. De therapie had bestaan in de toediening van
joodkalium en enkele subcurane pilocarpine-injecties. Ik ver-
moed evenwel, dat deze medicatie van weinig invloed op
het beloop van het ziekteproces is geweest.

De vier nog gezonde paarden waren van 8 December af
in een stal op eenigen afstand van de boerderij onderge-
bracht. Het voeren van penen aan deze dieren en ook
aan dc reconvalescente patiënte werd voorloopig gestaakt.
Omtrent hun verdere voeding krijg ik straks gelegenheid
nog enkele bijzonderheden mede te deelen. Zij bleven vrij
van de ziekte.

Lijkbeyinding. I)e lijkopening geschiedde bij nat koud
Decemberweer in de open lucht, dus onder vrij ongunstige
omstandigheden, en bepaalde zich daarom slechts tot een

-ocr page 458-

onderzoek van een gedeelte van het centraalzenuwstelsel
Macroscopisch werd niets abnormaals bespeurd dan alleen
de sterke infiltratie aan het hoofd van n°. 6, ten gevolge
van venense stuwing.

Hersenen, verlengde merg en een groot gedeelte van het
halsmerg werden blootgelegd. Spoedig bleek, dat zich vrij
veel vocht onder de dn ra mater bevond. Na een behoor-
lijke desinfectie van de uitwendige oppervlakte van het
harde ruggemergvlies, werd dit met de geflambeerde punt
van PASTEUR\'sche pipetten aangestoken. Bij n°. 4 steeg het
vocht van zelf in de pipetten, van n°. 6 werd het opge-
zogen. Van ieder paard zijn twee pipetten met subduraal-
vocht gevuld. Onmiddellijk na de vulling werd de punt
der buisjes in de spiritusvlam dicht gesmolten en deze
daarna in een doqsje met watten gedeponeerd, üe vloeistof,
welke na incisie van het vlies naar buiten vloeide, was
volkomen helder, waterachtig.

De hersenen met een gedeelte van de medulla cervicalis
werden langzaam en hoogst voorzichtig uitgenomen en na
vcrdeeling, zooveel als noodig, in een 4 pet. formaline-
solutie op watten gedeponeerd. De medulla oblongata werd
in haar geheel bewaard. l)e zenuwsubstantie had de normale
kleur en consistentie. Tot mijn spijt verzuimde ik gedeelten
van enkele periphere zenuwen te verzamelen, waarvan ik
het gemis later betreurde.

Bacteriologisch onderzoek. Den volgenden dag zijn
gclatine-platen met vocht uit de pipetten in drie verdun-
ningen in glazen doozen gemaakt en bij 20° C. in de
broedstoof geplaatst.

In verdunning I uit de lsto pipet van n°. 6 zag ik na
een paar dagen reeds enkele kolonies opkomen, welke bij

1) Bij dit ïnoeielyk werk werd ik geassisteerd door den heer van der
Sande, destijds vooarts te Groedo, wien ik op doze plaats voor zijn hulp-
vaardigheid dank zeg.

-ocr page 459-

een nader onderzoek bleken te bestaan, vooreerst uit ba-
cillen, welke de gelatine deden vervloeien en zeer veel op
miltvuurbacillen geleken. De meerderheid der kolonies was
gevormd door co cc en, welke eveneens de gelatine deden
vervloeien. De laatste kwamen ook in verdunning II en III
voor, maar de bacil werd in deze platen gemist.

De platen, aangelegd met het vocht uit de 2de pipet van
van n°. 6, bleken steriel te zijn, zelfs nog na een ver-
blijf van drie weken in de broedstoof.

De zes platen met het vocht van n°. 4 aangelegd, ver-
toonden na vier weken ook geen sporen van lagere orga-
nismen, zoodat het subduraal vocht van dit paard voor
absoluut vrij van infectiekiemen mocht worden gehouden.

De aanwezigheid van bovenvermelde microben beschouw
ik als het resultaat eener toevallige verontreiniging. Dit geldt
vooral den bacil, welke slechts in de eerste verdunning is
aangetroffen.

Wat de coccen betreft, hiervan was vooreerst geen spoor
in den inhoud der tweede pipet te vinden en die uit de
eerste misten alle pathogene eigenschappen, zooals bij enting
van kleine dieren bleek.

Microscopisch onderzoek. Het zenuwstelsel werd op
verschillende manieren behandeld. De beide medulJae oblonga-
tae zijn
uit de formaline in 96 °/o alcohol gebracht. Dit
geschiedde ook met enkele stukjes van het halsmerg. De
rest is in
MiiLLEit\'schc vloeistof gehard.

De resultaten van het microscopisch onderzoek laten zich
samenvatten als volgt:

In de coupes van het verlengde merg en van het hals-
merg, behandeld met aniline-kleurstoffen, mocht ik geen
lagere organismen ontdekken.

Gelet op de symptomen gedurende het leven waargenomen,
verdienen de centra in het (listaal gedeelte der medulla
oblongata als nucleus hypoglossi, n. ambiguus,

-ocr page 460-

n. dorsalis gl o s so p h ary n g e i, vagi et accessorii
in de eerste plaats de aandacht. In een serie coupes van
het verlengde merg van beide dieren, meerendeels volgens
Nissr, en enkele met thionine gekleurd, constateerde ik de
volgende veranderingen.

In de eerste plaats waren de gangliën-cellen in de hy-
poglossuskern en in den n. ambiguus minder talrijk dan
normaal en verder vertoonden vele gangliëncellen in deze
nuclei belangrijke destructie-symptomen. In de hypoglos-
suskern waren ongeveer \'3/r in de ambiguuskern V3 der cellen
min of meer gedegenereerd. Bij het paard onder n°. 4 be-
schreven, was het proces over het algemeen verder gevorderd
dan bij het andere, zooals blijkt uit de figuren 7, 8 en 9.

Onmiddellijk naast enkele nog vrij normale cellen, zoo-
als onder anderen (ig. 1 voorstelt, vindt men andere met
sporen eener degeneratie in verschillende stadia. Ik heb
getracht exemplaren van onderscheidene typen hier in
teekening weer te geven. Zoo ziet men in lig. 3 een cel,
waarvan de kern nog geheel normaal is, terwijl het cellichaam
in een vergevorderden toestand van chromatolyse (tigrolyse)
verkeert; de tigroïdlichaampjes zijn min of meer opgelost,
korrelig en zwakker gekleurd dan in normale cellen. In
eenige cellen is het proces meer centraal (centrale tigrolyse),
in andere schijnt dit aan de peripherie te beginnen, maar
meestal is het vrij gelijkmatig over de geheele cel verdeeld.
De perinucleaire ophooping van tigroïd ontbreekt in deze
cellen meestal volkomen. In fig. 2 is ook de kern niet
meer normaal en de cel heeft reeds haar protoplasma-ver-
lengstukken gedeeltelijk verloren. In fig. 4 en 5 constateert
men behalve een belangrijke chromatolyse totale kernde-
structie. In enkele van deze cellen is de nucleolus nog
even te erkennen. In 6 is ook het kernlichaampje ver-
dwenen en de cel heeft haar uitloopers bijna geheel verloren.
De cellen 7, 8 en vooral 9 uit de beide nuclei van paard

-ocr page 461-

n°. 4 zijn in het laatste stadium van degeneratie gekomen.

Van de hypoglossuskern waren de gangliëncellen in het
ventraal gedeelte vooral aangetast.

De gliacellen zijn vrij belangrijk vermeerderd (tig. 5), vooral
in de nuclei, maar tevens in haar omgeving. Mastcellen zijn
niet aanwezig; het aantal lymphocyten is iets grooter dan
normaal. Uit een en ander blijkt, dat een lichte graad van
reactieve ontsteking bestaat, waarvan de vaatwanden ook
sporen vertoonen. Ook in het eerste cervicaalsegment van
paard n°. G zijn gedegenereerde gangliëncellen in de voorste
hoornen aangetroffen. Gedeeltelijk liggen deze gedegenereerde
cellen in het gebied van den nucleus van de spinalis
accessoriiis. Hieruit laat zich de verlamming van het hoofd
bij deze patiënte verklaren.

Wanneer ik de verschijnselen, gedurende het leven hij
beide patiënten waargenomen, samenvat en verder de anato-
mische veranderingen, bij het microscopisch onderzoek in
enkele centra der medulla oblongata waargenomen, betracht,
dan mag het lijden in quaestie volkomen op één lijn worden
gesteld met de bul b ai rp ar al y s e van den mensch, met
dit onderscheid, dat het beloop der kwaal in het onder-
havig geval niet zoo chronisch was en zij vergezeld ging
van symptomen welke tevens op een lichte spinaal para-
lyse wezen.

De definitie der progressieve bulbairparalyse luidt in de
menschelijke geneeskunde, dat zij berust op atrophie der
gangliëncellen in de hersenzenuwkernen, gelegen op den
bodem van den 4den ventrikel. Omtrent den aard der ana-
tomische veranderingen bij den mensch worden straks meer
bijzonderheden vermeld.

Voorkomen der bulbairparalyse. Slechts weinige
gevallen van bulbairparalyse zijn, en dan nog maar uitslui-
tend bij het paard waargenomen, waarvan geen enkel be-
hoorlijk werd onderzocht.

-ocr page 462-

Die, waarvan in de veeartsenijkundige literatuur mel-
ding wordt gemaakt, zijn meerendeels vóór 30 en 40 en
de laatste vóór 20 jaar in West-Ylaanderen (België) waar-
genomen en onder den naam van glosso-labiaalparalyse
beschreven. Uit de beschrijvingen, die vooral
Degive *) en
verder
de Meester, Laridon, Verschuere, Gérard en an-
deren gaven, blijkt, dat de ziekte uitsluitend in den noord-
westelijken hoek van deze provincie in de plaatsen Dam me,
Oostkerke, Moerkerk e, Lapscheure, Westka-
pel le, Knocke, He ijst, enz. voorkwam.

Het Nederlandsche dorp K ad zand, waar ik de ver-
lamming waarnam, ligt in de onmiddellijke nabijheid van
laatstgenoemde plaatsen, zooals uit bovenstaande schetskaart
duidelijk blijkt. In mijn geval verliep het lijden meer acuut
en ging bovendien gepaard met paresis in het voorstel.

1) Annales de médecine vétérinaire, Bruxelles 1883.

-ocr page 463-

Uit de beschrijving van Degive, die in de gelegenheid
was de ziekte bij twee paarden aan de veeartsenijschool te
Brussel te bestudeeren, blijkt, dat bij deze dieren de spieren,
door de nervi hypoglossus, glossopharyngeus en
facialis geïnnerveerd, paralytisch waren, ten gevolge waar-
van bemoeielijkte opneming van voedsel en verder kauw-
en sl ikbez waren.

In hoever de nervus vagus ook in het lijden betrokken
was, kon uit de beschrijving der symptomen moeielijk
worden opgemaakt. Alleen de pneumonie, met uitgang in
gangreen (slikpneumonie, waaraan de meeste dieren bezwe-
ken), doet aan vagusverlaniming denken.

De verlamming van bovengenoemde zenuwen ging op het
laatst zoover, dat al het voedsel uit den mond viel of langs
den neus rcgurgiteerde; zelfs het drinken werd totaal on-
mogelijk. Het lijden progresseerde aanhoudend en beterschap
zag men nooit intreden. Gemiddeld duurde de ziekte vijf
of zes maanden en bij uitzondering een jaar.

Bij de beschrijving der lijkverschijnselen wijst Degive
slechts op de bleeke kleur van tong- en lipspieren en op de
atrophie der wortels van bovengenoemde zenuwen. Ilij voegt
hieraan toe dat de medulla oblongata macroscopisch een
normaal voorkomen had. Voor de microscopische verande-
ringen verwijst hij naar hetgeen
Charcot kort te voren bij
den raensch had waargenomen in de gangliëncellen van de
hypoglossus-, facialis-, spinalis-, vagus- en trigeminuskern, na
behandeling der medulla oblongata met chroomzuur en karmijn.

Bij het paard werd tot heden geen onderzoek van de
betreffende centra ingesteld.

Bij koeien waar niet zelden verlamming van tong, zwelg-
keel en slokdarm na schimmelvergiftiging is waargenomen,
moet men ook aan een bulbairlijden denken.

Zelfs bij den. mensch komt de primaire progressieve
bulbairparalyse niet veelvuldig voor.

-ocr page 464-

De eerste symptomen geven zich te kennen door be-
moeielijkte beweging der tong,
zooals blijkt uit spraakstoornis
en kauwbezwaren. Alleen do laatste zijn wij in staat bij
het dier waar te nemen.

De vorming van den voedselbeet en het slikken zijn reeds
door deze verlamming benioeielijkt; daar de tong zich niet
welft tegen het harde gehemelte, wordt de beet niet in het
bereik der slikorganen gebracht. Zijn de lippen daarbij ver-
lamd, dan valt het vloeibare zoowel als het vaste voedsel
gemakkelijk uit den mond.

De topographische verbreiding der kwaal in de medulla
oblongata geschiedt bij den mensch gewoonlijk als volgt.
De veranderingen beginnen in den nucleus hypoglossi. De
accessorius-, vagus- en glossopharyngeuskcmen, welke in de
buurt van eerstgenoemde liggen, worden spoedig in het proces
betrokken. Daarentegen blijft de acusticuskern bijna altijd
verschoond. Bijzonder vroeg is ook de n. facialis in zijn
functie gestoord, ofschoon zijn kern in de voorste helft van
den bulbus is gelegen. I)e motorische kern van den n.
trigeminus ligt zoover van de aangedane plaats, dat bij
meestal van het lijden verschoond blijft.

Dikwijls wordt bij den mensch ook verlamming der nek-
spieren geconstateerd, zoodat het hoofd voorover hangt en
niet kan worden gedraaid, op dezelfde manier als bij het
paard n°. 0 is waargenomen.

De anatomische veranderingen bepalen zich niet tot de
gangliëncellen. Men vindt dikwijls woekering van het inter-
st.itiëele bindweefsel, ophooping van vetkorrelcellen en amy-
loïde lichaampjes en verder degeneratieve atrophie der
zenuwdraden. De bloedvaten zijn ook veelvuldig in het
lijden betrokken. De uittredende zenuwen bestaan meestal
voor een groot deel uit bindweefsel en de zenuwbuisjes zijn
bijna volkomen verdwenen.

Aetiologie. In de menschelijke geneeskunde, waar men

29

-ocr page 465-

zich de laatste vijf en twintig jaar ernstig met (de studie dei-
ziekte heeft bezig gehouden, verkeert men omtrent de
eigenlijke oorzaak veelal nog in het onzekere. In de eerste
plaats wordt gesproken van kouvatten en trauma. Ook
heeft men psychische invloeden beschuldigd. Afgezien van
de gevallen waar van directe mechanische beleediging op een
of andere manier sprake is, berusten de andere slechts op
vage veronderstellingen, welke onder de hypothesen kunnen
worden gerekend.

In de beschrijving der „paralysie glosso-labiale"
van het paard, in de dorpen van Noord-West-Vlaanderen
voor eenige jaren waargenomen, wordt van geen vermoede-
lijke oorzaak der kwaal gewag gemaakt.

Er blijft mij thans na te gaan onder welke schadelijke
invloeden het zenuwlijden in dit geval tot stand kwam.

Wegens het enzoötisch karakter der kwaal kan de oor-
zaak, waaraan men mag denken, slechts van tweeërlei aard
zijn. Of ik heb te doen met een (stal-) infectie of met
een intoxicatie door het voedsel.

Dat het lijden direct onder den invloed van een micro-
organismus is ontstaan, mag worden uitgesloten, daal\' toch
èn het bacteriologisch onderzoek van het subduraalvocht èn
het onderzoek op bacteriën der coupes van de medulla
oblongata en cervicalis negatieve resultaten opleverden. De
absolute steriliteit van den inhoud van pipet 2 bewijst, dat
de weinige coccen en bacillen in pipet 1 gevonden, voor
verontreinigingsproducten mogen worden gehouden. De eenige
mogelijkheid zou nog kunnen zijn, dat elders in het lichaam,
bijv. in het digestiekanaal, zich bacteriën ontwikkelden,
wier producten een deletairen invloed op de betreffende
zenuwafdeelingen uitoefenden.

Ten opzichte van het voedsel mag een intoxicatie door
bedorven haver, boonen, haksel en drinkwater worden
uitgesloten, aangezien het veulen onder n°. 6 besproken,

-ocr page 466-

Van dit alles geen gebruik heeft gemaakt. Er blijven dan
alleen penen over, waarvan al de zieke dieren, ook n°. 6,
groote hoeveelheden, tot 20 Kg. per nacht gebruikten. Ook
werd hiermede voortgegaan, nadat ik 16 November den
eigenaar geraden had alle voedsel voorloopig te veranderen.

Van 11 December af werden de penen aan de over-
blijvende paarden onthouden.

Zoover ik heb kunnen nagaan, was aan de penen geen
spoor van bederf of schimmelvorming te bespeuren. Ook
op doorsnede was haar aspect volkomen normaal.

Verder heb ik een mij toegezonden voorraad aan een
vijfjarig proefpaard gevoerd, zonder dat het dier, dat dit
voor hem vreemde voedsel slechts met tegenzin gebruikte,
er eenig nadeel van ondervond. Het zij gezegd dat de
quantiteit, een paar zakken, niet te vergelijken was met
hetgeen de paarden te Kadzand gebruikten.

Van half Januari af voerde v. G. de penen weer in
dezelfde hoeveelheid aan de gezonde dieren en wel zonder
schadelijke gevolgen. Uit een en ander zou men kunnen
besluiten, dat ook de penen als ziekteoorzaak niet in aan-
merking kunnen komen. Hiervan ben ik evenwel niet over-
tuigd en wel om de volgende redenen.

I)e mogelijkheid is vooreerst niet uitgesloten, dat deze
in een bepaalden tijd van het jaar (November) omzettings-
producten bevatten, welke later na verdere omzetting weer
verdwijnen. Een andere verklaring zou zijn, dat op een bepaal-
den tijd, vooral omstreeks 11 November, toen drie paarden op
één dag ziek werden, een gedeelte van den voorraad gevoerd
is, waarin toevallig veel beschimmelde (?) penen voorkwamen.

liet volgend feit maakte de penen in mijn oog meer
verdacht. Een onderzoek in West-Vlaandcren J) ingesteld,

1) Dit onderzoek, waarbij do collega\'s Degive en Gkrard mij behulpzaam
waren, ondervond oenig bezwaar, wijl de collega\'s, die destijds de bulbair-
paralyso behandolden, op een paar uitzonderingen na overlcdon zjjn.

-ocr page 467-

deed mij gegevens aan de hand, welke ter oplossing van
het aetiologisch vraagstuk van waarde zijn.

Toen de beschreven gevallen van bulbairparalyse in deze
streek onder de paarden zijn waargenomen, werden ook
penen in groote quantiteiten gevoerd. De heer
de Smet,
veearts te Purnes, deelde mij inede, dat hij (en ook andere
collega\'s voor ruim veertig jaar) het overdreven voeren van
voer beetwortels (sic) aan de paarden hield voor de
oorzaak der glosso-labiaalparalyse. Hij beweert zelfs dat in
de stallen waar met dit voer werd opgehouden, de ziekte
geen nieuwe slachtoffers maakte. Andere veeartsen waren
volgens hem destijds ook deze meening toegedaan.

Te Kadzand had ik mij niet bepaald tot de verandering
van voer. De dieren werden, zooals boven is vermeld,
ondergebracht in een stal op grooten afstand van de
boerderij gelegen en de oude, slecht geventileerde stal,
waarin al het houten binnenwerk oud en vermolmd was,
werd geheel vernieuwd, de bodem afgegraven en gedes-
infecteerd, alvorens de gezond gebleven paarden met (le
nieuw aangekochte er in kwamen.

Het vraagstuk of men hier met (stal-) infectie of met
een intoxicatie te doen had, is dus niet met zeker-
heid opgelost. Als het meest waarschijnlijk wil het mij
voorkomen dat, in verband met de ervaring in Vlaanderen
opgedaan, de oorzaak in het overvloedig voeren van penen
moet worden gezocht. Deze s c h ij n e n onder be-
paalde omstandigheden toxische eigenschap-
pen te krijgen en het toxisch agens tast spe-
ciaal de medulla oblongata aan.

-ocr page 468-
-ocr page 469-
-ocr page 470-

DOE CHRONISCHE EN DO MET RIT IS ONZER

HUISDIEREN,

door

M. G. DE BRUIN.

(Vervolg.)

Behalve bij het rund komt ook bij het paard en den
hoiomd een chronische uteruscatarrh voor bij niet drachtige
didieren en ook intra graviditatem.

De zoogenaamde hydronietra en pyoinetra zijn niet anders
dalaai chronische uteruscatarrhen, waarbij de aard van het
seceicretnm zeer kan verschillen. In het eene geval is het sereus
enni slijmig, in het andere geval purulent, ja zelfs enkele
manalen ichoreus.

Behalve door infectie post partum kan deze uteruscatarrh
oo>ok worden veroorzaakt door infectie per coïtein. Men vindt
hete ra dikwijls bij paarden welke nooit drachtig zijn geweest,
ecichter herhaaldelijk zijn gedekt. In vele gevallen veroorzaakt
dele eerste of tweede dekking de infectie en daarmede den
caatarrh, terwijl de volgende dekkingen natuurlijk zonder
gejevolg blijven omdat de ontwikkeling van het bevruchte ei
ddoor het veranderd uterussecretum wordt belet.

In hoever nu ook bij deze endometritis het bevruchte
eii zich tot een bepaald stadium kan ontwikkelen en daarna
wordt uitgedreven, hieromtrent bestaan voor de merrie geen
vcoldoende gegevens.

Omtrent den heerschend voorkomenden chroni-
stc li en uteruscatarrh, welke oorzaak is van den abortus
e)n partus praematurus bij de merrie, hebben de
oinderzoekingen van den laatsten tijd meer licht verschaft.

Lehndorff H maakt reeds de opmerking dat de ervaring

1) Lehndobff, Handbuch für Pferdeziichter, 5\'" Aufl., Seite 58.

-ocr page 471-

hem heeft geleerd, dat hoe spoediger na abortus de
merrie wordt gedekt, er des te meer gevaar ontstaat dat de
abortus zich herhaalt. Hij geeft dan ook den raad bij der-
gelijke merriën met de dekking te wachten, totdat de tijd,
waarop zij bij een normaal beloop van de graviditeit zouden
baren, verstreken is.

De landstalmeester von Oettingen x) liet van 60 merriën,
welke in 1899 hadden verworpen, 15 stuks 6 weken na het
verwerpen, 45 andere 6 weken na afloop van den normalen
drachtigheidstermijn dekken. Van de eerste 15 verwierpen
er 5, van de laatste 45 slechts 3.
Ostertag *) is van mee-
ning, dat, ofschoon zelfs na uterusirrigatiën abortuscoccen in
de baarmoeder kunnen achterblijven, deze echter na enkele
maanden van zelf te gronde gaan. De maatregel om merriën,
welke verworpen hebben, eerst 6 weken na afloop van den
normalen drachtigheidstermijn ter dekking toe te laten, heeft
o. a. te Trakhenen goede resultaten opgeleverd.

Deze op ervaring gegronde meening van gezaghebbende
paardenfokkers geeft te denken. Zij wijst ons den weg waai-
de oorzaak moet worden gezocht.

I)e practijk is ook hier het wetenschappelijk experiment
voorafgegaan. De onderzoekingen van
Ostertag met betrek-
king tot het heerschend verwerpen der merriën te Graditz
en te Hoppegarten, hebben geleerd, dat de abortuscoccen
in de drachtige baarmoeder van de merrie geraken, zoowel
langs de vagina als langs de bloedbaan. Zij veroorzaken
een catarrh der baarmoeder (chronische endometritis), welke
tot loslating van het chorion leidt.

Ofschoon dus de gevolgen, welke de abortusbacillen en
de abortuscoccen bij het drachtige dier doen ontstaan, voor
de koe en het paard dezelfde zijn, verschillen de lagere

-ocr page 472-

organismen voor beide diersoorten. De door Matthias 1) en
Schwerdtfeger te Trakhenen en te Graditz verrichte experi-
menten, om koeien met materiaal van merriën welke verworpen
hadden (stukken vrucht vliezen, vruchtwater, enting van abor-
tuscoccen) te infecteeren, zijn alle zonder resultaat gebleven.

Ook het bacteriologisch onderzoek heeft uitgemaakt, dat
de bij het heerschend verwerpen van merriën, als oorzaak
gevonden abortuscoccen, zoowel biologisch als morphologisch
verschillen van
Bang s abortusbacillen. Bij de te vroeg ge-
boren veulens vond
Ostertag de volgende pathologische
veranderingen.

Hot chorion was golijkmatig donkerrood gekleurd en liet subchoriale
bindwoefsol door de aanwezigheid van een waterheldere vlooistof meer of
minder verdikt: zoogenaamd subclioriaal oedoe m. Een dergolijke
verdikking bostond ook aan de navelstreng, welke werd veroorzaakt door
eon ophooping van vlooistof in do
Wharton\'scIio goloi. Van do oppervlakte
van het chorion liet zich oen kloino hoeveelheid grauwe, reukoloozo vlooi-
stof strijken. Aan allantois on amnion waren goen voranderingen waar te
nomon.

Do to vroeg geboren voulens waron ictoriseh (vooral waron do sclora, hot
onderhuidscho bindweefsel, de fasciën en do morglaag dor nioren geel ge-
kleurd). In de borstholte, het poricardium
011 do buikliolto bevond zich
een golo, holdero vloeistof\', rosp. 4 litor, 15—45 gram en 2 litor. Verder
worden bloedingon onder hot opicardiuin, aan het poricardium en onder
de pleura pulmonalis aangetroffen.

Het microscopisch onderzoek van do vlooistof wolko van hot chorion
werd gestreken, toonde talrijke epitkoliumcollen aan; dat van de hartspier
troobelo zwolling.

In het subclioriaal oedeom, in bloed van het hart, in de vloeistof uit de
borstholte van veulens wolke dood waron geboren, leordc het bacteriologisch
onderzoek kogelbacteriün konnon, wolko twoe aan twoo in korte kettingen
lagen en niet volgens
Uram\'s methode werden gekleurd, tu de vlooistof aan
de oppervlakte van hot chorion werden deze coccen, welko ton getale van
2 of moer in een opitholiumcol lagen, eveneens aangetroffen.

Een intravoneuse injectie eener bouilloncultuur uit het chorion dood bij
een drachtige merrie na 20 dagen verwerpen ontstaan; bij do inorrie werden
do abortuscoccen in de baarmoeder, op hot chorion cn in hot bloed van het
voulenhart gevondon. Ook bij do infectie langs do vagina, door middel van
eon stuk chorion van eon abortus, volgde verwerpen; de abortuscoccen worden
op het chorion van het veulen en in de schoedouitvloeiing der morrio
aangetoond.

-ocr page 473-

Uit al die zaken blijkt, dat het heerschend verwerpen
bij merriën in deze gevallen een gevolg was van een speci-
fieken uteruscatarrh, welke tot loslating van het chorion
leidde. Verder dat het van de uitgebreidheid van dezen catarrh
afhankelijk was of liet veulen vroegtijdig uitgedreven dan
wel voldragen werd. In het laatste geval kwam het veulen
door de slechte intra-uterine voeding dood of zeer zwak
ter wereld.

Dergelijke zwakke veulens kunnen er somtijds door doel-
matige voeding en verpleging bovenop komen, zij gaan
later echter dikwijls te gronde of worden het slachtoffer
van andere ziekten, waarvoor zij dan gepraedisponeerd zijn.

Maar er blijkt nog meer uit. I)e merriën welke verworpen
hebben, blijven nog eenigen tijd lijdende aan den chronischen
uteruscatarrh, welke het verwerpen veroorzaakte. Per vaginam
vloeit een secretum uit den uterus en dit exsudaat bevat
abortuscoccen. Het toelaten bij den hengst van een dusda-
nige merrie kan den hengst infecteeren, en deze brengt
de infectie weer over op andere door hem te dekken
merriën.

De bestrijding ligt alzoo voor \'de hand. Zij kan alleen
preventief zijn; de behandeling van reeds geïnfecteerde dieren
is doelloos.
Ostertag geeft het volgende aan:

1°. Bogravon der geabortoorde vrucht en der vliezon, bonovens vau het
stroo dor standplaats mot sublimaatwater 1 op 1000, 1 meter diop. 2°. l)os-
infectie van standplaats cn goot.
3°. Doet zich een geval in de woide voor,
dan in dio woide gedurendo 3 maandon geen drachtige inorricn te brengen.
De abortuscoccen gaan in culturen na 4—8 weken to grondo. 4". Desinfectie
van handon en laarzen van personen, welke bjj het veulenen of begraven
van vruchten hebben goholpen. 5°. \'De uterus van eon merrio welke ver-
worpen heeft, moot dagelijks goïrrigeerd worden mot \'/2 pet. lauwwarme
lysoloplossing, totdat alle uitvloeiing heeft opgehouden. Dorgelyko dieren
worden door oen afzonderlijken oppasser verpleegd en met afzonderlijk
goreedschap gepoetst. 6°. Do eerste dekking hoeft niot eorder plaats dan
zes wekén na den tijd waarop de normale drachtighoidsperiode zou zyn
afgeloopon. 7°. Behandeling van den hongst, waarbij een morrie welke ver-
worpen heeft, is toegolaten, door dosinfectie van don penis en der voorhuid
met pet. lysoloplossing.

-ocr page 474-

Te Graditz heeft de toepassing van deze prophylactische
maatregelen goede resultaten opgeleverd.

Bij den infectieusen abortus van merriön, welke in de jaren
1885 en 1886 in de Bommeler-en Tielerwaard voorkwam,
zijn destijds de meeste der genoemde maatregelen toegepast,
echter niet de uterusuitspoelingen bij de merrie en de des-
infectie van den hengst na de dekking eener merrie, welke
verworpen had. Dat de vroeggeboorte zich bij dezelfde mer-
riën het volgend jaar niet herhaalde, moet worden toege-
schreven aan de gewoonte dier fokkers, om hun geaborteerd
hebbende merriön niet eerder te laten dekken dan na het
verstrijken van den normalen drachtigheidstermijn. In die
gevallen, waar de partus praematurus in de 8sto en 9de maand
voorkwam, dus eerst 2 tot 3 maanden na de vroeggeboorte,
alzoo een termijn waarin, zooals
Ostertag\'s onderzoekingen
thans hebben doen zien, de abortuscoccen van zelf te gronde
gaan.

Dat de paardenfokker met ernstigen wil in staat zal zijn
deze maatregelen goed uit te voeren, is aan geen twijfel
onderhevig. Wat bij de methode van
Poels tot bestrijding
der kalverziekten moet worden verricht, is niet minder
omvangrijk en toch breekt deze methode, omdat zij steek-
houdend is, wel langzaam doch zeker baan.

De chronische endometritis post partum.

Reeds te voren is er op gewezen, dat een chronische
uteruscatarrh intra graviditatem, post partum nog geruimen
tijd voortbestaan en aanleiding geven kan tot steriliteit.
Bij het rund is dit dikwijls het geval en te meer, indien
tegen de zoogenaamde leucorrhoe geen doeltreffende behan-
deling werd ingesteld.

Er kan echter ook bij koeien, welke normaal hebben

-ocr page 475-

gekalfd en evenzoo bij dieren waar tijdens de drachtigheid geen
uteruscatarrh aanwezig was, een endometritis ontstaan, die
zeer hardnekkig is. Deze is een gevolg van infectie door
het exploreeren tijdens den partus of doordat langs de met
den uterus nog verbonden vruchtvliezen de infectie van de
vagina uit voortschrijdt. Dat deze infectie zeer gemakkelijk
kan plaats hebben, zelfs al wordt met aseptische handen
geëxploreerd, behoeft geen nader betoog. Immers de vagina
en het vestibulum van elke koe bevatten tal van lagere orga-
nismen, welke, ofschoon van geen groote virulentie, evenwel
in utero geïmporteerd hun pathogeniteit kunnen wijzigen.
Als gewone vaginabewoners kennen wij colibacillen en strcpto-
coccen, welke ook als oorzaak van puerperale infectie zijn
aangetoond 1). Eveneens is uit de onderzoekingen van
Poklb
gebleken, dat in de vagina lagere organismen voorkomen,
welke als ziekteoorzaken bij pasgeboren kalveren een groote
rol spelen. Zoo vond hij bij runderen, behalve de colibacillen,
pseudo-colibacillen en streptococcen, o. a den polyarthritis-
bacil, welke wellicht identisch is met
Bang\'s abortusbacil2).
Voorts is gebleken, dat deze lagere organismen ook de
oorzaak van mastitis bij het rund kunnen zijn 3).

De schijnbaar geringe invloed, welke de chronische uterus-
catarrh uitoefent op het algemeen welzijn van het betrokken
dier, is de reden, dat de veehouder aan dit lijden geen
voldoende aandacht schenkt. Daarbij moet worden gezegd,
dat alleen een plaatselijke behandeling in staat is herstel
aan te brengen. Elke behandeling per os is doelloos.

Wat voor het rund geldt, geldt ook voor het paard en

1  Ch. Bksnoit, Colibacillose puerperale chez mie vache, Ree. de mêd.
vét.
15 Dec. 1901.

2  Bang, Den infektiósc Kastning hos Kvceget, Maanedskrift for Dyrlaeger
Bd. 8\\ Geburtshilfe beim Bind 13» Aufl. S. 130.

3  Poels, Rapport over de kalverziekte in Nederland 1899, blz. 201 en
210.
Hans Streit, Inaugural-Dissertation, Bern, 1901.

-ocr page 476-

reeds zeer verouderde gevallen van endometritis, zooge-
naamde leucorrhoe en pyometra, welke maanden lang heb-
ben bestaan, zijn nog vatbaar voor herstel, indien een doel-
matige behandeling wordt ingesteld.

Ik was in staat bij een geval van pyometra van het rund
den uteruswand op zijn histologischen bouw te onderzoeken
en het maakte mijn opmerkzaamheid gaande dat, ofschoon
het uterusepithelium aan de oppervlakte geheel was ver-
dwenen en de binnenbekleeding van den uterus het best
met een pyogene membraan kon worden vergeleken, toch
bij nauwkeurig onderzoek in de diepere lagen van het
stratum proprium, daar waar zich de fundi der uterusklieren
bevinden, het epithelium behouden was gebleven.

Dit was zelfs het geval bij een pyometra, welke een jaar
had bestaan. Van dit overgebleven epithelium uit begint
de regeneratie, zoodat bij doelmatige behandeling de uterus-
mucosa zich spoedig met epithelium kan bedekken. Voor
deze epitheliumregeneratie is echter noodig het geregeld
schoon spoelen van den uterus en het ver ra ij d e n
van sterke adstringentia. Ook hier had de ervaring
reeds geleerd dat het gebruik van zwak adstringecrende
middelen, als irrigatievloeistoffen, eerder tot het doel leidt dan
het gebruik\' van zwak caustisch werkende middelen ]). Dit
moet worden toegeschreven aan het feit dat sterke adstringen-
tia het jonge epithelium vernietigen en dus schadelijk werken.

Het meest aanbevelenswaardig zijn een Vs tot 1 pet. aluin-
oplossing, 1 tot 2 pet. dubbelkoolzure soda, een physiologische
keukenzoutoplossing (0.9 pet.) en gekookt water dat afge-
koeld is op lichaamstemperatuur. Zoo verkreeg ik bij een
paard met verouderde pyometra goede resultaten door eenige
malen een V2 pet. aluinoplossing, daarna een 1 pet. oplossing
van dubbelkoolzure soda in den uterus te spuiten.

1) Wapf, Schweizer Archiv, Bd. 39, Heft 1; Berliner thierdrztliche
Wochenschrift 1807,
m°. 12.

-ocr page 477-

Aan de chronische endoraetritis onzer groote huisdieren
moet, meer dan tot nu toe het geval was, de aandacht
worden geschonken. Zij speelt intra graviditatem een groote
rol bij de infectieuse vroeggeboorte van beide diersoorten
en tevens heeft haar voortbestaan post partum, met het
oog op recidieve der vroeggeboorte en steriliteit, groote
beteekenis.

Vroeggeboorte, opbreken en steriliteit berusten dikwijls
op dezelfde oorzaak. In de eerste twee gevallen is op de
uterusmucosa nog gelegenheid geweest tot ontwikkeling van
het bevruchte ei. De intra-uterine voeding is echter niet toe-
reikend gebleken voor de volkomen ontwikkeling van de vrucht,
d. w. z. het oppervlak intact epithelium van beide zijden, dus
moederlijk en foetaal, was daartoe niet groot genoeg en
de uitdrijving der vrucht is gevolgd op 7 tot 9 maanden
of reeds op 0 tot 9 weken (zoogenaamd opbreken). In het
geval van steriliteit is door de endometritis de ontwikkeling
van het bevruchte ei reeds van den aanvang af verhinderd
of werden de spermatozoïden door de zure reactie van het
uterussecreet gedood. De goede resultaten met de inspuitin-
gen van oplossingen van dubbelkoolzure soda verkregen,
moeten wellicht op deze wijze worden verklaard.

(Wordt vervolgd.)

Korte mededeelingen en referaten.

Do aard en liet wezen van cornage (heiniplogia laryiigis)
lȟ liet paard
\'), door M. H. J. P. Thomassen. (Vervolg van
blz. 34, deel XXVIII.) — Al de gegevens omtrent het wezen
der laryugoplegie
bij liet paard, waarvan in de veeartsenijkundige

-ocr page 478-

literatuur gewag wordt gemaakt, maken ons dienaangaande niet
veel wijzer. — Steeds ontbreken de resultaten van een nauw-
keurig microscopisch onderzoek van het zenuwstelsel. Het is om
deze reden dat ik mijn nasporingen in het bijzonder in deze
richting heb voortgezet.

O O

Gelet op het hereditair karakter der kwaal, meende ik een
onderzoek van het centraal zenuwstelsel, inzonderheid van enkele
centra der medulla oblongata, niet te mogen nalaten. Ook de
nervus accessorius spinalis maakte bij een paar paarden het
voorwerp van microscopische nasporingen uit, aangezien de mee-
ning, dat hij tot de vorming van den nervus recurrens in zijn
geheel of ten deele bijdraagt, mij nog steeds zeer aannemelijk
voorkomt. Op dit punt stel ik mij voor elders terug te komen.
Spoedig bleek evenwel, dat de laesies zich tot de peripherie en
wel uitsluitend tot den nervus recurrens bepalen.

Vooreerst stonden te mijner beschikking enkele paarden, welke
aan spontane cornage leden en verder andere, waarbij het gebrek
experimenteel op verschillende manieren was opgewekt.

Het komt mij nu gewenscht voor eerst enkele gevallen afzon-
derlijk, zoo uitvoerig als noodig, te bespreken, met vermelding
vooreerst van de symptomen gedurende het leven geconstateerd
en van al hetgeen omtrent de genesis der kwaal uit de anamnesis
bekend was; verder van de macro- en microscopische verande-
ringen aan spieren en zenuwen waargenomen, om daarna tot
algemeene conclusies betreffende den aard en het wezen der kwaal
te komen.

Behalve de gevallen waarin de nervu3 recurrens in zijn geheel
microscopisch werd nagegaan, is van andere cornards alleen het
peripheer gedeelte der zenuw onderzocht, voor zoover dit nog
links en rechts aan toegezonden strottenhoofden aanwezig was.
De verkregen resultaten kwamen in al de gevallen vrij wel over-
een, zoodat het niet gewaagd is, op grond der te vermelden bevin-
dingen, gevolgtrekkingen omtrent den aard en het wezen der
kwaal te maken. Al is het aetiologisch vraagstuk daarmede niet
geheel opgelost, toch brengen de volgende feiten ons in deze
richting een belangrijke schrede vooruit.

I. Een bruine merrie, inlandsch ras, ongeveer 15 jaar, werd
als proefdier aangekocht-. Volgens verklaring van den eigenaar-
leed het paard pas sedert een paar jaren aan cornage. Bij zijn

-ocr page 479-

aankomst en ook nog den volgenden dag snoof liet paard in
rust op stal in zoo hevige mate, dat ik mij genoodzaakt voelde
tracheotomie te doen. Gelet op den hevigen stridoi;, kwam het
vermoeden bij mij op, dat de oorzaak ia casu geen
hemiplegie,
maar een tumor of een deformiteit van de larynx zou zijn. Bij
een nader onderzoek bleek evenwel .spoedig, dat uitsluitend een
verlamming der linker helft van het strottenhoofd aanleiding gaf
tot dit intense stenose-geruisch. Langs een aangebrachte laryngo-
fissuur bij het paard in rugligging werd het linker arykraakbeen
onbeweeglijk in cadaverstand bevonden.

Nadat patiënte eenige dagen door den tracheotubus had ge-
ademd, werd een kurk in de opening gebracht, en spoedig bleek,
dat zij niet alleen in rust niet meer snoof, maar zelfs na beweging
in draf de stridor onbeduidend was.

Tijdens de rust, welke zoodoende aan de larynx was bezorgd,
had het arykraakbeen waarschijnlijk een meer laterale positie
ingenomen. Of kan men kramp der adductoren
rechts, ten gevolge
van een vaguslijden
links, als oorzaak voor den hevigen stridor
aannemen, zooals men dit van Fransche zijde bij den mensch
heeft meenen waar te nemen?

Bij wijze van proef zijn de beide spiertakken van den nervüs
accessorius doorgesneden, waardoor de inusculussterno-mandibularis
beiderzijds buiten functie werd gesteld, hetgeen, zooals in den
laatsten tijd wel eens beweerd is, op den graad van cornage niet
den minsten invloed had.

Bij dit paard, dat door mij eenige malen was gebruikt, voor
de léssen in propaedeutische cliniek waren geen afwijkingen in
ademhalings- en polsfrequentie waar te nemen.

Het dier werd afgemaakt en de linker nervi recurrens et vagus
in de eerste plaats in hun geheele verloop nauwkeurig nagegaan.
Beide zenuwen lagen overal vrij; nergens was een spoor van
vergroeiing of eenige oorzaak voor
abnormale drukking (bijv. door
vergroote lymphklieren of tumor) waar te nemen. Zij zijn in
haar geheel uitgenomen en in
MüLi.KR\'sche vloeistof gehard. De
linker nervus accessorius spinalis werd op dezelfde manier be-
handeld.

De medulla oblongata is eerst in formaline en daarna in alcohol
gehard.

Aan de uitgenomen larynx werden de volgende veranderingen

-ocr page 480-

waargenomen. De bovenrand van het linker arykraakbeen stond
lager en meer mediaalwaarts dan die van het rechter kraakbeen. De
meeste spieren der linker helft van de larynx waren sterk atrophisch.
De M. postieus was in zoo hooge mate gedegenereerd, dat alleen van
het bovenste derde gedeelte eenige spierbundels overbleven; de on-
derste $ gedeelten bestonden nog slechts uit een fibreuse plaat. De
linker helft van den M. transversus was geheel verdwenen. Van
den M. crico-arytaenoideus lateralis waren haast geen sporen
meer te vinden. Het minst was de M. thyreo-arytaenoideus superior
geatrophiëerd, maar de nog aanwezige spierbundels waren uiterst
bleek. De M. crico-thyreoideus had geen verandering ondergaan,
zoodat hij in volume en kleur gelijk was aan dien van de rechter
zijde. Al de spieren van de rechter helft zagen rood en waren
goed ontwikkeld.

De viedulla oblongata werd het eerst microscopisch onderzocht.
Wegens de erfelijkheid van het gebrek mocht een centraal
zenuwlijden tot de mogelijkheden worden gerekend. Na behandeling
der coupes volgens Nisst trokken enkele centra, namelijk de
vagus- en accessorinskernen en vooral de
nucleus amlriguus speciaal
mijn aandacht.
Al de gangliëncellen, waaruit genoemde kernen
bestaan, bleken volkomen normaal te zijn.

In de coupes van den N. accessorius spinalis (gekleurd volgens
Weigkiu\') was ook niet de minste verandering te bespeuren.

Thans waren de in Müllke geharde nervi vagus et recurrens
aan de beurt. Beide zenuwen zijn voor een groot gedeelte ge-
sneden en de coupes volgens
Weigeet en Pal gekleurd. Uit
coupes, gemaakt van het onderste hals- en bet voorste horst-
gedeelte van den N. vagus, waar deze nog met den N. recurrens
vereenigd is, bleek, dat hij volkomen normaal was. De N. recur-
rens laat zich door zijn zes bundels, welke uitsluitend uit groote
zenuwvezelen bestaan, gemakkelijk van den nervus vagus onder-
scheiden *). In praeparaten van de zenuw (behandeld volgens
Pal), waar deze in de borstkas van den nervus recurrens geschei-
den is, vindt men een paar bundels, welke belangrijk zijn
gedegenereerd. De N. recurrens vertoonde in het geheele borst-
gedeelte niet de minste verandering. Men ziet vooreerst zes

-ocr page 481-

4(5(»

bundels, bestaande uit groote zenuwdraden, welke volgens Weigert
en Pat, gekleurd, volkomen normale myeline-substantie en ascylin-
ders blijken te bevatten, üe vier overige bundels, welke bijna
uitsluitend uit kleinere vezels bestaan, zijn ook voor het grootste
deel normaal.

De coupes van den N. recurrens aan den bovenhals zien er
heel anders uit. De zenuwdraden zijn voor een deel totaal
gedestrueerd en door bindweefsel vervangen. In de nabijheid van
de larynx blijven bijna geen buisjes over. In enkele bundels
worden er nog twee of drie aangetroffen. De bundels, uit fijne
draden opgebouwd, hebben het meest geleden.

De vraag is, of men hier met een eenvoudig degeneratie-proces
of met de gevolgen van een neuritis te doen heeft. Ik ben
geneigd het
eerste aan te nemen. Trouwens de recurrens vertoont
na resectie binnen een paar maanden over de geheele lengte van
het peripheer gedeelte dezelfde veranderingen als in de ergste
gevallen van clinische cornage.

Ik bepaalde mij tot het bestudeeren van dwarse coupes,
omdat het lijden in de onderhavige gevallen een zoo
chronisch
karakter bad, dat een onderzoek naar de veranderingen der
myeline-scheede en ascylinders, zooals die in recente gevallen
alleen bij overlangsche doorsnede waar te nemen zijn, voor over-
bodig mag worden gehouden.

Zooals boven gezegd, treft men in den recurrens zes bundels,
welke uitsluitend groote buisjes bevatten en vier bundels, die
voor de overgroote meerderheid uit kleinere zenuwdraden bestaan.
Deze structuur-differentie pleit mijns inziens voor een verschillende
herkomst der beide helften, een anatomische quaestie, waarop ik
hier niet verder wensch in te gaan.

II. Ruin, oud vijf jaar, leed sedert enkele maanden aan
cornage. Het gebrek was opgetreden na goedaardige-droes. Het
dier snoof in die mate, dat de eigenaar besloot het te laten
opereeren. In de maand Januari deed ik arytaenodectomie, waarbij
de wondgenezing zoo gunstig verliep, dat het paard reeds na on-
geveer drie weken de inrichting kon verlaten. Bij lichte proeven,
welke men het dier zes weken na de operatie liet doorstaan,
was geen spoor van stridor meer waar te nemen, zoodat de
genezing voorloopig voor compleet werd gehouden.

In de maand April vertoonde patiënt eensklaps slikbezwaren,

-ocr page 482-

waarbij voedsel en drinkwater ten deele regurgiteerden, en voor
een ander deel in de trachea drongen, zoodat na verrichte tracheo-
tomie gedeelten voedsel langs de canule naar buiten vloeiden.
Het einde van dit alles was een slikpneumonie, met een zeldzaam
traag beloop. Op 23 Mei werd het paard pas geslacht en ik
kreeg gelegenheid om een nauwkeurige lijkopening te doen.

Vooreerst werden de linker Nn. vagus en recurrens in hun
geheel beloop vervolgd en onderzocht. Nergens was eenige ver-
andering te bespeuren, welke een abnormale drukking op genoemde
zenuwen kon doen vermoeden. Hierbij werd vooral gelet op
hyperplastische lymph klieren in de thorax. Beide zenuwen lagen
overal vrij. De N. recurrens werd in zijn geheel uitgenomen, de
N. vagus tot aan het foramen jugularis en onmiddellijk in Müi,-
LKit\'sehe vloeistof gebracht.

Naast de epiglottis in de bovenste slijmvliesplooien van de
larynx ,en verder in den neus werd veel voedsel gevonden en in
de beide longen de te verwachten necrotische haarden. Sporen
der arykraakbeen-exstirpatie waren in het strottenhoofd bijna niet
meer waar te nemen. De mucosa was volkomen glad, de wijdte
van den ingang vrij normaal, waaruit men mocht besluiten, dat
geen retractie van litteekenweefsel had plaats gevonden.

Verder is een belangrijke linker hemiatrophie der spieren
geconstateerd. Het sterkst hadden de Mm. posticus en transversus
geleden, zoodat de spiervezelen verdwenen en geheel door fibreus
weefsel vervangen waren. Ook was de M. lateralis vrij ernstig
geatrophiëerd. De Mm. superior en inferior hadden bijna nog hun
normaal volume, maar waren in het oogvallend bleek.

Na behoorlijke harding zijn de zenuwen gesneden en in de
coupes de volgende afwijkingen aangetroffen.

De N. recurrens was door de geheele borstkas tot in de helft
van den hals nog volkomen normaal, zooals aan dwarse coupes
duidelijk bleek. Ook hier vinden wij dat de zenuw in dit gedeelte
bestaat uit zes bundels, welke uit dikke vezels zijn opgebouwd
en vijf audere die voor de overgroote meerderheid uit fijne draden
bestaan. Op een afstand van 40—45 cM. van de larynx ont-
breken hier en daar enkele buisjes; eenige bundels, welke uit
fijne vezels bestonden, zijn meer gedestrueerd. Op een afstand
van 5 cM. onder de larynx vond men nog maar enkele buisjes,
soms twee of drie, in een bundel, terwijl even vóór de plaats

-ocr page 483-

waar het takje voor den M. posticus wordt afgegeven, niets meer
van zenuw-elementen te vinden was. In de plaats van buisjes
vindt men uitsluitend bindweefsel.

Met het oog op de slikbezwaren der laatste dagen, dacht ik
in den N. vagus ook veranderingen aan te treffen. Het hals- en
borstgedeelte bleken evenwel normaal te zijn.

III. Een bruine merrie, oud ruim 15 jaar, gekocht van een
vrachtrijder, bij wien zij zwaar had moeten werken, ademde sedert
twee jaar door een tracheotubus, daar zij in liooge mate leed
aan cornage, als gevolg eener laryngoplegie.

Het paard is door verbloeding afgemaakt. Vagus en recurrens
zijn links nauwkeurig nagegaan en langs hun geheele beloop
werd nergens eenige verandering gevonden, waardoor het bestaan
van drukking of rekking der zenuw van eenige beteekenis zich
liet veronderstellen. Het gedeelte van den recurrens achter de
aorta en tusschen deze arterie en de trachea gelegen, bad den
normalen omvang, zooals vóór en achter genoemde plaats werd
geconstateerd. De linker vagus en recurrens werden met de
medulla oblongata uitgenomen en eerst in formaline-solutie gelegd.
Rechts is van beide zenuwen slechts een klein gedeelte van het
midden van den hals genomen. De periphere zenuwen werden
verder in
Muller en de medulla in alcohol gehard.

Aan het strottenhoofd vond ik links eeD belangrijke hemiatrophie.
Het linker arykraakbeen stond van boven gezien lager en meer
mediaalwaarts dan rechts. Van den M. posticus waren slechts
weinige zeer bleeke spierbundels overgebleven. De linker helft
van den
M. transversus was tot een pezig strookje gereduceerd.
Van de drie overige spieren was de
M. inferior betrekkelijk nog
het minst atrophisch.

Het microscopisch onderzoek van beide zenuwen, behandeld
volgens
Pal en Weigert, leidde tot de volgende resultaten. De
N. vagus is overal normaal bevonden. Wat betreft den N. recurrens,
ook deze is door de geheele borstkas grooteudeels normaal. In
een doorsnede der zenuw van het onderste halsgedeelte, vindt
men slechts in een paar bundels een beginnende en in één totale
degeneratie. De laatste was waarschijnlijk geheel uit fijne zenuw-
vezelen opgebouwd.

In de buurt van de larynx zijn alle nerveuse elementen totaal
verdwenen. De bindweefselwoekerinor. ook van het endoueurium,

-ocr page 484-

is vrij sterk, waardoor een schijnbare vermeerdering van het
aantal zenuwbundels door splitsing is ontstaan.

In het verlengde merg, behandeld volgens Nissl, zijn boven-
genoemde centra nauwkeurig onderzocht en alle gangliëncellen
volmaakt normaal bevonden.

IV. Een zwarte veulen merrie, inlandsch ras, oud ongeveer
9 jaar, sedert geruimen tijd (?) in hooge mate cornard, werd als
proefdier voor mijn onderzoek aangekocht. Gedurende eenige dagen
in observatie gehouden, was ik in de gelegenheid te constateeren,
dat het paard soms in de weide bij rustige beweging, ja zelfs
op stal zoodanig snoof, dat een intense stridor reeds op een
afstand werd vernomen. Andere dagen moest het dier een poosje
draven, alvorens een abnormaal inspiratorisch geruisch voor den
dag kwam. Bij het hinniken is
aphonie geconstateerd. Andere
ziekteverschijnselen zijn bij patiënte niet waargenomen; de pols-
en ademhalingsfrequentie was steeds volkomen normaal.

Het paard is door vei\'bloeding afgemaakt en de lijkopening
werd onmiddellijk na het intreden van den dood verricht. Daar
ik mij gedurende het leven er van overtuigd had, dat de laryngoplegie
en wel links uitsluitend als oorzaak van het snuiven in aanmer-
king kwam, werden de linker vagus en recurrens in de eerste
plaats nauwkeurig in hun geheele beloop vervolgd. Ook in dit
geval was nergens eenige oorzaak voor drukking of beklemming
der zenuwen te vinden; zij lagen overal vrij en waren ook niet
met eenig orgaan der omgeving vergroeid. Vergrooting van lymph-
klieren in de borstkas viel nergens waar te nemen.

De spieren van het strottenhoofd waren links atrophisch en
wel het sterkst de
Mm. lateralis en inferior; daarop volgde de
M. superior, waarvan nog slechts een strookje bleeke spierbundels
overbleef. De
Mm. postirus en tratiscersus mistten wel hun normaal
volume, maar waren lang niet in dien graad atrophisch als dit
gewoonlijk in chronische gevallen van cornage van deze beteekenis
wordt gevonden. Evenwel was de
rechter M. postirus ook maar
heel gebrekkig ontwikkeld, waaruit zich wellicht laat verklaren
de hooge graad van cornage, ofschoon het lijden van den
M.abductor links blijkbaar niet zoo ver gevorderd was.

Wij hebben hier te doen met een geval, dat het meest
periphere gedeelte van den N. recurrens het eerst was aangedaan,
waardoor een zelfstandige verlamming der
adductoren ontstond,

-ocr page 485-

4tÓ

hetgeen aanleiding gaf tot aphonie, alvorens nog respiratie-stoornis
werd waargenomen. Het lijden heeft zich langzamerhand meer
centraalwaarts uitgebreid, zoodat de
AI. posticus eindelijk ook in
de verlamming betrokken is.

Het microscopisch onderzoek der zenuwen leverde de volgende
resultaten op. De N. vagus was absoluut normaal. De bundels
van den N. recurrens, bestaande uit groote vezelen, waren zelfs
in het halsgedeelte nog normaal. Van de overige, uit fijnere
vezelen opgebouwd, bestonden enkele uitsluitend uit bindweefsel,
andere waren voor een deel gedegenereerd.

In de nabijheid van de larynx waren al de bundels belangrijk
gedestrueerd. Evenwel vinden wij meer gave zenuwvezelen dan
dit gewoonlijk op deze plaats bij chronische cornage het geval
is. Dit klopt dan ook met de minder dan gewoonlijk gevorderde
atrophie, vooral van de
Mm. postieus en transversus.

De geringe ontwikkeling, vooral van de bovenste helft van
den rechter M. posticus, verklaart den hevigen stridor, welke soms
bij het dier in rust of bij matige beweging in de weide werd
vernomen.

V. Een zwarte merrie, oud 13 jaar, leed sedert eenige maan-
den aan cornage en wel in die mate, dat men circa 6 weken
vóór den aankoop genoodzaakt was tracheotomie te verrichten.
Niettegenstaande de traeheotubus verwijderd was, trad een lichte
stridor alleen op, nadat het dier minstens een afstand van ruim
100 M. in draf heen en weer had afgelegd. De merrie leed tevens
aan
incontinentia urinae, evénwel ten gevolge van een locaal lijden
van het collum vesicae. Andere verlammingsverschijnselen dan
die van de larynx zijn niet waargenomen.

Het paard is gedurende veertien dagen in observatie gebleven.
Spoedig bleek, dat een linker kemiplegie van het strottenhoofd
de dyspnoe veroorzaakte.

Het dier is door verbloeding afgemaakt en daarna onmiddellijk
onderzocht.

In het beloop van de linker nervi vagus et recurrens is niets
gevonden, waaruit zich het ontstaan eener zenuwverlamming,
door mechanische invloeden, laat verklaren. Beide zenuwen zyn
in haar geheel gehard en van de rechter slechts een klein gedeelte.

Aan het strottenhoofd zijn, nadat het zorgvuldig was opge-
praepareerd, de volgende veranderingen geconstateerd.

-ocr page 486-

Alle spieren der linker helft van liet strottenhoofd, behalve
natuurlijk de
M. crico-tlujreoïdeus, waren ontegenzeggelijk atro-
phisch, maar in geringe mate. Het duidelijkst was dit waar te
nemen aan de
Mm. superior en inferior, welke tevens ook bleek
zagen. De
M. posticus daarentegen had nog een vrij normale
kleur en alleen de bovenste helft verschilde in dikte met die
der andere zijde. Een en ander gaf te kennen, dat het proces
vau zeer recenten datum was, zooals ook blijkt uit de mededeeling
van den heer
Overbeek, veearts te Steenwijk, die het paard
behandelde, luidende: ,,het paard heeft pas sedert een paar
„maanden ademhalingsbezwaren vertoond. In rust was niets te
„booren, maar wanneer het paard een ledigen wagen een paar
„honderd meter ver in draf voorttrok, kwam een intens stenose-
„geruisch bij inspiratie voor den dag. Behalve het blaaslijden
„was den laatsten tijd bij het paard geen ziekte waargenomen;
„verder heeft het nooit aan borstziekte en de laatste jaren ook
„uiet aan goedaardige-droes geleden." De toestand was van dien
aard, dat men tracheotomie noodig oordeelde.

Alhoewel de spieren nog maar weinig veranderingen hadden
ondergaan, was dit niet bet geval met den N. recurrens. Ofschoon
de zenuw tot in het middengedeelte van den hals nog vrij normaal
was, behoudens een paar bundels, bestaande hoofdzakelijk uit
fijne vezelen, vindt men in de buurt van het strottenhoofd een
bijna totale destructie.

Op de plaats, waar het takje voor den M. posticus wordt
afgegeven, treft men nog maar een paar buisjes in de heele zenuw
aan. Dit bewijst dus bet tegendeel van betgeen wel eens beweerd
is, namelijk dat de textuurveranderingen in de zenuw pas merkbaar
zouden worden, nadat het lijden reeds geruimen tijd heeft bestaan.

Behalve deze meer uitvoerige onderzoekingen, zijn van ver-
schillende strottenhoofden nog uitsluitend de uiteinden der beide
recurrentes microscopisch nagegaan. L)e resultaten hierbij ver-
kregen, komen kort saamgevat hierop neer, dat aan den kant
(links) waar een spieratrophie vau beteekenis bestond, de zenuw
bijna totaal was gedestrueerd van de plaats af, waar zij tegenover
het ringkraakbeen komt te liggen, dus even onder de plek waar
bet takje voor den M. posticus wordt afgegeven. Enkele centi-
meters lager vindt men, wanneer ze hooger geheel verdwenen
zijn, nog enkele, dat is 3 of 4 gave vezelen in sommige bundels.

-ocr page 487-

Aan de normale zijde (rechts) was de recurrens peripheer
gewoonlijk zwaarder dan links. Soms bedroeg het verschil de
helft. Behalve dat een enkel zenuwdraadje, zooals dit in alle
zenuwen voorkomt, hier of daar ontbrak of gedeeltelijk vervallen
was, werd deze zenuw altijd normaal bevonden.

Wanneer aan de verlamde zijde in chronische gevallen nog
enkele spieren van min of meer gave spierbundels waren voor-
zien, vond men in de zenuw ook meer vezelen behouden clan
gewoonlijk.

Slotbetrachting. Uit eeu en ander volgt dat, afgezien
van de zeldzame gevallen, waarin door een in het oog springende
oorzaak, als tumoren aan den hal3 of in de borstkas, hyperpias-
tische lymphklieren, aneurysma aortae, enz. de vagus of recurrens
meer
centraalwaarts gelaedeerd is, in 99 °/0 der gevallen van
nerveuse cornage de veranderingen moeten worden gezocht in
het meest
periplieer gedeelte van den N. recurrens, d. i. in de
buurt van de larynx. De veranderingen in dit gedeelte der zenuw
wijzen meer op een eenvoudig secundair degeneratieproces dan
op neuritis. De niet belangrijke bindweefselproliferatie boud ik
dus ook voor secundair, lteeds op een afstand van 30—40 cM.
van de larynx kunnen zich sporen van degeneratie voordoen,
maar deze bepalen zich dan tot de destructie van enkele zenuw-
buisjes. Soms vindt men nog meer centraalwaarts enkele bundels
in hun geheel of gedeeltelijk gedestrueerd en dit geldt dan in
het bijzonder voor degene, welke uit fijne vezelen zijn opgebouwd.

Het borstgedeelte van den N. recurrens werd steeds normaal
bevonden, zelfs in gevallen, waar alle strottenhoofdspieren links
totaal atrophisch waren en het gebrek reeds jaren bestond, ook
dan, wanneer de zenuwstoornis na goedaardige-droes of borst-
ziekte was ontstaan. Op de plaats, waar de recurrens zich om
de aorta slaat en onmiddellijk daarachter, waren macro- en
microscopisch geen veranderingen in de zenuw te bespeuren.

In de gevallen, waar alleen maar atropine der ad>lucloren bestond,
welke zich gedurende het leven uitsluitend door
aphonie te kennen
geeft en veelvuldig bij hengsten wordt waargenomen, bepaalt
het zenuwlijden zich tot het meest peripheer gedeelte, beginnende
op de plaats, waar hij zich omslaat onder het schildkraakbeen
naar voren, en de takjes voor den
M. posticus en M. transversus
reeds zijn afgegeven. Na korter of langer tijd schrijdt het lijden

-ocr page 488-

meer centraalwaarts voort en de posticus-verlaniming, zich open-
barende door respiratiestoornissen, komt voor den dag. Zijn
in de peripherie zenuwvezelen gespaard gebleven, dan vindt men
ook min of meer belangrijke gedeelten van laryugeaalspieren
bewaard. Dit geldt dan voor deze, dan voor gene spieren; een
vaste regel, als zou de
M. posticus steeds een voorsprong op de
adductoren hebben, kan voor het paard in dit geval niet worden
aangenomen.

De recurreus is aau de verlamde zijde peripheer meestal in
omvang afgenomen, niettegenstaande het degeneratieproces met
biudweefselproliferatie gepaard gaat. Soms bedraagt zijn dikte
de helft van die der rechter zenuw.

In de zenuw zijn de anatomische veranderingen steeds verder
gevorderd dan in de betrefFende spieren. Dit feit constateerde
ik reeds vroeger na resectie van den N. recurrens, maar thans
niet minder bij clinische cornage. Geval V geeft hiervan een
sprekend voorbeeld.

Uit boven beschreven gevallen blijkt tevens, in tegenstelling
met, hetgeen ik bij
experimenteele cornage zag, dat, wanneer bij
dieren op lateren leeftijd, dat is boven de 8 jaar, het gebrek
zich ontwikkelt, dit een even ernstig karakter kan krijgen, als
wanneer het op meer jeugdigen leeftijd is ontstaan.

Tusschen de 12 of\' 13 bundels, waaruit de N. recurrens bestaat,
doet zich een belangrijk verschil in structuur voor. De groote
helft is uit grove vezels opgebouwd, de overige bestaan uit fijnere,
ten deele waarschijnlijk sensibele draden. Het koiut, mij voor,
dat deze twee, gemakkelijk van elkander te onderscheiden helften,
van verschillenden oorsprong zijn. Aangezien die quaestie echter
van meer anatomischen aard is, stel ik mij voor daarop elders
terug te komen.

Hiermede meen ik den aard en het wezen van den bij het paard
zoo veelvuldig voorkomenden nerveusen vorm van cornage in een
helder daglicht te hebben gesteld.

Thans komt het aetioloyisch vraagstuk aan de beurt.

Voor de enkele zeldzame gevallen, waar drukking en compressie
van vagus of recurrens in het spel zijn, welke voor zoover het
geldt tumoren zoowel rechts als links kunnen voorkomen, valt om-
trent de aetiologie niets nieuws te vermelden. Ook bij den mensch
is deze vorm overbekend.

-ocr page 489-

Minder goed ingelicht zijn we op veeartsenijkundig gebied
aangaande de ontwikkeling der
toxische vormen, waaronder de
saturnine de eerste plaats inneemt. Omtrent den laatsten wensch
ik te gelegener tijd iets mede te deelen.

Geheel in het duister ligt de causa proxima van den meest voor-
komenden vorm van hemiplegia laryngis bij het paard, waarbij, zooals
werd opgemerkt, het peripheer gedeelte van den linker N. recurrens
bijna uitsluitend is aangedaan. Hieromtrent zou ik reeds mede-
deelingen kunnen doen, maar ik wensch mij liever te onthouden,
totdat de resultaten van meer experimenten een half gevestigde
meeniug dienaangaande geheel zullen hebben bevestigd.

Behandeling van kalfziekte, door B. de Jong. — Ofschoon
bij koeien het sterftecijfer aan melkziekte, dank zij de geluk-
kige wijze van behandeling door
Schmidt te Kolding, tot een
gering procent is gereduceerd, zijn toch nog die gevallen waar
de ziekte een stormachtig verloop neemt of waarbij onze hulp
laat wordt ingeroepen, wat betreft de prognose, dubieus ; zelfs be-
hoort na tijdige Kj-injectie een plotseling letaal-einde niet\' tot
de uitzonderingen.

Ik veronderstel hierbij een verlammende werking der toxinen
op het hart en injiciëerde daarom steeds in die gevallen, waar
een zeer onregelmatige en onvoelbare pols aanwezig was (behalve
de Kj-solutie in den uier), subcutaan 10 gram natrium salicy-
licum c. coffeino. Mijn succes hiermede was dau afwisselend, wat
ik meende te moeten toeschrijven aan de te langzame opne-
ming der coffeino in het bloed ; daarom pas ik thans de volgende
behandelingswijze toe.

Twee goed schoongemaakte flesschen worden gevuld met (door
zuivere watten gefiltreerd) gekookt lauw water, waarna in elke
flesch 5 gram natrium salicylicum c. coffeino wordt opgelost, wat
na schudden een heldere oplossing geeft. Door middel van een
uitgekookten zak-irrigator van durit (zie catalogus van
Hauptner,
N°. 1712), waaraan een melkbuisje, wordt in iederen tepel een
halve flesch der oplossing gespoten. De joodkali blijft das ach-
terwege.

Men krijgt zoodoende èn voldoende drukking in den melk-
boezem waardoor de melkafscheiding wordt tegengegaan, èn een
spoedige opneming van het excitans in het bloed (want de melk-

-ocr page 490-

klier absorbeert deze solutie snel), waardoor de dreigende harts-
verlamming wordt voorkomen.

In verband met mijn succes in de meest hopelooze gevallen
durf ik deze wijze ter navolging aanbevelen.

Olst, 16 Juni 1902,

De nieuwe gebouwen der voeartsenykundige hoogeschool
te Munchen. —
SuKac, Beiersch veearts, thans aan de veeart-
senijkundige hoogeschool te Weenen, geeft hiervan in bet
Thiercirztliches Centralblatt van 1 Juni 1902 een beschrijving,
waaraan het volgende is ontleend.

De meer dan 100 jaar oude gebouwen der Munchener hooge-
school maken het eene jaar na het andere plaats voor prachtige
nieuwe, welke door hun moderne inrichting en sierlijkheid op
elk bezoeker een gunstigen indruk maken. De clinieken en de
college-gebouwen zijn uitgevoerd naar de plannen van het «Land-
bauambt», overeenkomstig de aanwijzingen van de hoofden der
clinieken. Men heeft er naar gestreefd om de ziekenstallen
afgescheiden te houden van de zalen voor het onderwijs bestemd
en voorts om in de clinieken veel lokalen aan te brengen.

Voor de zes stal-afdeelingen van elke cliniek, welke aan weers-
zijden van een breeden hoofdingang liggen, moest, overeenkomstig
de onderscheidene behoeften der medische en chirurgische cliniek,
ook de inwendige inrichting verschillend worden gemaakt. De
quaestie der verlichting werd gelukkig opgelost door het aan-
brengen van een glazen dak over het geheele traject der beide
clinieken; bierdoor is het mogelijk dat de stalafdeelingen niet
alleen licht krijgen door de vele, mechanisch beweeglijke ramen
der frontzijden, doch ook van boven.

De kunstmatige verlichting in de stallen geschiedt, evenals
in alle lokalen der verschillende gebouwen, door electrisch licht;
de verwarming door centrale stoomverwarming met lage druk-
king. Alle stallen zijn beneden geïsoleerd door betonlagen en een
tot manshoogte verwarmde luchtruimte; evenzoo beschutten beton-
muren welke het gebouw van alle zijden omringen, tegen het
indringen van vocht uit de buitenlucht. De verbinding der
stalruimten met de daarboven gelegen, door betou-zoldering
geïsoleerde voederbewaarplaatsen\', geschiedt door afzonderlijke
voederkokers. Elke stalruimte is aangesloten aan het stedelijk

-ocr page 491-

riool. De vloer der stal afdeel in ge 11 bestaat in de boxen en de
gewone standen hoofdzakelijk uit geribd asphalt, terwijl de gan-
gen met houtblokken zijn geplaveid. De waterleiding voorziet
in het drinkwater en de noodige irrigatie-inrichtingen.

In het midden van het gebouw bevindt zich gelijkvloers in de
medische cliniek een 155 M2. groot auditorium voor clinische
demonstraties, in de chirurgische afdeeling de operatiezaal. Beide
zalen krijgen het daglicht, behalve door de zijramen, nog door
een boven de demonstratie-ruimte gewelfden lichtkoepel. De kunst-
matige verlichting geschiedt door electrisch licht en wel in het
medisch auditorium door zoogenaamde indirecte zoldering-ver-
lichting, in de operatiezaal door vier kronen, elk met tien gloei-
lampen. In het medisch auditorium is een amphitheater met
klapstoelen voor 120 studenten aangebracht. Rondom het audi-
torium en de operatiezaal beviuden zich drie lokalen: ééu ter
voorbereiding, een badlokaal en een instrnmentenkamer. Voorts
treft men in het parterre van elke clinische afdeeling een gar-
derobe voor de studenten en twee lokalen voor het bewaren van
requisiten en van ziekenstal-apparaten aan. Behalve deze ziet
men in het parterre van het hoofdgebouw een kamer voor elk
hoofd der clinieken, een wachtkamer voor het publiek en een
kamer voor de policliniek. Terwijl op de beide verdiepingen van
het leergebouw der chirurgische cliniek hoofdzakelijk het instru-
mentarium is ondergebracht, bevatten in de medische cliniek
deze beide verdiepingen laboratoriuui-Iokalen.

Op de tweede verdieping beiderzijds zijn drie woonkamers voor
de drie clinische assistenten, voorts het clinisch-bacteriologisch
laboratorium met twee aangrenzende lokalen voor kleine ent-
dieren, de wandtafelkamer voor liet bewaren van graphische
hulpmiddelen met ingebouwd photographisch atelier, en eindelijk
een lokaal voor ophthalmologischen arbeid.

Tegenover het hoofdgebouw bevindt zich een prachtig inge-
richte cliniek voor kleine huisdieren uit één verdieping bestaande,
welke aan alle moderne eischen voldoet en gebouwd is naar het
plan van prof.
Schlampp.

Achter de medische cliniek, aan een tak van de Isar, ligt het
nieuwe gebouw der smederij met toegang in de Koninginstraat,
zoodat de paarden welke van buiten tot beslaan worden aange-
voerd niet over het terrein der school behoeven te gaan.

-ocr page 492-

Het grondgebied der sebool is echter veel te klein voor het
stichten der verder noodig geachte gebouwen. Het nieuwe instituut
tot onderzoek van veeziekten, ter vervanging van het oude, veel
te klein geworden „Seuchenversuchstation", moest daarom tot
heden achterwege blijven. Op de stichting hiervan met daaraan
verbonden inrichting tot bereiding van entstoffen is reeds jaren
lang door den Beierschen landbouwraad aangedrongen, terwijl
het Ministerie van Binnenlandsche Zaken dat instituut evenzoo
een eisch des tijds acht.

Het bouwen van een hygiënisch instituut, geschikt voor onder-
wijs en wetenschappelijk onderzoek, en tevens voor het vervaar-
digen en gereedhouden van entstoffen ten dienste van den
praktizeerenden veearts vordert, ook met het oog op de stallen
voor de zieke en de proefdieren, een uitgebreide oppervlakte.

Op het tegenwoordig terrein der school, waar zich behalve
het bovengenoemde, het physiologisch-pharmacologisch instituut
met apotheek bevindt, is geen plaats meer, doch men is in
onderhandeling met den aankoop van een aangrenzend stuk grond,
dat aan het Hof behoort en waarvan de waarde op 961,700 Mark
is geschat. Vermoedelijk zal de school in het bezit hiervan
komen; daarop kan dan niet alleen bedoeld hygiënisch instituut
komen, doch ook een sectiegebouw, een anatomiegebouw, gebou-
wen voor het onderwijs in verloskunde, enz.

De huiseigenaren in den omtrek van dit terrein verzetten zich
tegen het aldaar bouwen van een «Seuchenversuchstation»; op
den duur zullen zij dit echter vermoedelijk niet kunnen tegen-
houden. W. C. S.

ßoekaankoD diging.

A. Houwink Lz., Wetten en besluiten tot regeling van het
veeartsenijkundig staatstoezicht en de veeartsenijkundige
politie, voor zoover die nog van kracht zijn. Met aantee-
keningen, de noodige modellen, eene handleiding bij het
voorkomen van besmettelijke veeziekten en een alphabe-
tisch register. Marum, A. Houwink Lz. Prijs met aan-
vulling f7.10.

Hoewel eenigszins ongaarne, heb ik toch gemeend aan het

-ocr page 493-

verzoek der redactie, om van bovenstaand werk een beoordeeling
te leveren, te moeten voldoen. Ongaarne, omdat ik overtuigd
ben dat mijn critiek niet malsch mag en kan uitvallen. Waarheid
en oprechtheid bovenal! zeker, maar iedereen weet dat «de kat
de bel aanbinden» niet bepaald een aanlokkelijke bezigheid is.

Het werk heeft intusschen verdienste, dit mag ook niet worden
ontkend. Eerstens moet men den moed en de volharding van
den schrijver op prijs stellen om uit de kolossale massa papier,
bevattende voorschriften op het gebied van veeartsenijkundige
politie, het een en ander op te duiken, wat nog waarde kan
hebben. Dat hierbij de greep niet steeds gelukkig is geweest,
en dat er veel rommel te voorschijn is gekomen, welke beter
aan de rustige inwerking van mot en schimmel ware prijsgege-
ven, ook dat heeft nog een verdienste, al is zij van negatieven
aard. Hierdoor wordt nog eens te meer in het licht gesteld
welk een chaos onze verzameling veeartsenijkundige voorschriften
vormt, waaruit een ambtenaar, die zich er met de borst op toe-
legt, met den besten wil niet wijs kan worden. Het doet nog
eens te meer zien hoe hard een herziening noodig is, en hoe
wenschelijk het zou zijn dat het grootste gedeelte van den ouden
rommel, n.1. dat wat verouderd en waardeloos is en niets doet
dan verwarring stichten, werd opgeruimd.

Behalve deze negatieve verdienste kan ik gelukkig ook nog
op positieve verdiensten wijzen. Naast de vele ballast zijn toch
ook verschillende nuttige voorschriften nog eens weder te voor-
schijn gekomen en in herinnering gebracht. Ook de verzameling
«Modellen» in het werk, hoofdzakelijk ten dienste vau burge-
meesters, heeft ontegenzeggelijk practische waarde.

De verzameling wetten en koninklijke besluiten, op heden nog
van kracht, en opgenomen in het eerste gedeelte vau het werk,
geeft mij geen aanleiding tot opmerkingen. Op een paar na
komen die met de voornaamste ministerieële besluiten en missives
welke nog waarde hebben, ook voor in het bekende f 0.50 wetje
van
Schuukman\'s editie. Hoewel ook dit boekje niet volledig en
bijwerking daarvan noodig is, verdient het om de eenvoudigheid,
de handigheid van het formaat, en de aanteekeningen daarin
nog de voorkeur boven het dikke en dure boek (prijs f 7.10)
dat thans aan de orde is; hetgeen volgt, zal duidelijk maken
waarom.

-ocr page 494-

Het tweede gedeelte is getiteld «Bijlagen» en bevat 120
Koninklijke besluiten, ministeriëele aanschrijvingen en resoluties,
missives, circulaires, enz., voorts circulaires van commissarissen
en provinciale besturen, welke den niet volkomen met de wetten
bekenden belangstellende gemakkelijk van de wal in de sloot
kunnen helpen. Een goed deel dier missives is toch gebaseerd
op reeds lang ingetrokken Koninklijke besluiten, en zijn deze
dus niet alleen als ballast te beschouwen, maar zij kunnen ge-
makkelijk op dwaalwegen voeren. Historische waarde hebben ze
zeker, doch de woorden in den titel «voor zoover die nog van
kracht zijn» maken het geheele werk onbetrouwbaar. Een enkel
staaltje uit vele moge tot bewijs dienen.

Bijlage n°. 39 behelst een missive van den Minister van
Binnenlandsche Zaken van 5 April 1880, litt. Q, afd. M. P.,
betreffende het mond- en klauwzeer van het vee. Behalve dat
deze missive gebaseerd is op het K. B. van 14 Maart 1880
(Stbl. n°. 31), dat reeds 14 jaar geleden werd ingetrokken, bevat
het de volgende zinsnede : «Van gevallen van zoogenaamd rot-
kreupel bij schapen behoeft niet langer aangifte te worden
gedaan.» En in plaats dat de schrijver er nu op wijst dat een
dergeljjke missive heden niet meer van kracht is, wordt het in
de «Handleiding bij het voorkomen van besmettelijke veeziekten»
(4de gedeelte van het werk) in § 5 nog eens nadrukkelijk in
herinnering gebracht. Hoe de schrijver er voorts toe gekomen is
in de «Bijlagen» een aantal besluiten of circulaires van provin-
ciale besturen op te nemen, is mij een raadsel. Om de volledig-
heid kan het niet geschied zijn, want dan zouden ze alle moeten
zijn opgenomen, en dan zou het boek misschien wel 5-maal zoo
dik geworden zijn als het nu reeds is. Waarom dan de bijlagen
nos. 84, 87 en 93 bijv. opgenomen, alle betrekking hebbende op
een krachtdadige bestrijding van het mond- en klauwzeer, welke
ziekte toch sinds 3 Mei 1898 niet meer wordt bestreden? En
die bijlagen worden in de «Handleiding» ook nog eens ge-
repeteerd.

Had de schrijver zich kunnen bepalen om in de «Bijlagen»
alleen die op te nemen, welke nog van waarde kunnen zijn, dan
had hy een verdienstelijk werk verricht; zooals de verzameling
nu voor mij ligt, heeft zij voor den niet volkomen ingewijde
een negatieve waarde.

-ocr page 495-

Het slechtste hoofdstuk is evenwel de meergenoemde «Hand-
leiding», welke niets meer is dan een doolhof. Van alles wordt
hier dooreen gehaspeld. In het algemeen gedeelte vindt men niets
dan herhalingen van lietgeeu, in vorige hoofdstakken reeds uitge-
schreven, wetten en besluiten voorkomt, zonder eenige toelichting.
Zoo wordt o.a. het geheele ontsmettings-regulatief nog eens weer in
extenso overgeschreven, zoomede de «voorschriften aangaande de
verrekening der kosten», etc. In het bijzonder gedeelte worden
bij elke besmettelijke ziekte alle maatregelen en voorschriften,
nog van kracht of vervallen, toepasselijk of niet, nog eens her-
haald. Zoo vindt men onder elke besmettelijke ziekte o.a. art. 2
en 3 van bet K. B. van 10 Juli 1896 (Stbl. n°. 104), hetgeen
tot de gekste combinaties leidt, als bijv. bij trichinose de varkens
omtrent schadeloosstelling voor de huid en vergoeding voor ingeente
dieren, nota bene! Ook § 5 „maatregelen tegen bet mond- en
klauwzeer» is een opeenstapeling van onzin, ik kan er tot mijn
spijt anders niets van zeggen.

Het is vermoeiend, tot wanhopig wordens toe, om in dit
bijzonder gedeelte te bladeren en het kaf van het koren te schei-
den. Herhalingen, altijd weer herhalingen van voorschriften of
brokstukken daarvan, alles kris en kras, in de onbehaaglijkste
wanorde door elkaar, zonder eenige toelichting of samenhang,
zoodat
Joost er niet uit wijs kan worden.

Ik wensch het werk dan ook in geen andere handen dan in
die van volkomen deskundigen, die ik bovendien aanraad het
met de meeste omzichtigheid te gebruiken.

Groningen, Juni 1902. A. VAN LEEUWEN.

Personalia.

Bij Koninklijk besluit van 11 Juni 1902, n°. 29, zijn be-
noemd tot paardenarts lste klasse (kapitein) de paardenartsen
der 2de klasse P. C.
Muïzert te Breda, P. Brouwer te \'s-Gra-
venhage en
M. E. Baron Bëntinck te Amersfoort.

De paardenarts 1ste klasse P. Brouwer is met 1 Juli over-
geplaatst naar Venloo en de paardenarts 2de klasse
J. Maas vau
Venloo naar \'s-Gravenhage. De paardenarts
3de klasse W. Folmer

-ocr page 496-

is sedert 6 Mei 1902 gedetacheerd te Roermond, terwijl den
paardenarts
3de klasse E. 0. H. A. M. Bemklmans Veuloo als
garnizoen is aangewezen.

De paardenarts l8te klasse bij het leger in Nederlandsch-Indië
A M.
Vekmast is geplaatst te Salatiga en de gouvernements-
veearts
Dr. H. C. \'t Horn te Magelang.

Benoemd: bij Koninklijk besluit vaa 20 Juni 1902, n°. 105,
tot buitengewoon lid van den Centralen Gezondheidsraad onder
anderen: Dr. J.
Poe Cs, plaatsvervaugeud-districtsveearts te Rot-
terdam en Dr. J.
Schouten, arts te IJzendijke.

\'s Rijks Veeartsenijschool.

Bij Koninklijk besluit van 20 Juni 1902, n°. 105, is, met
iugaug van het tijdstip waarop de Gezondheidswet in werking
treedt, benoemd tot Hoofd-iuspecteur, tevens lid van den Centralen
Gezondheidsraad, Dr.
P. M. J. M. E. Woltering, leeraar aan
\'s Rijks veeartsenijschool.

De redactie wenscht den heer Wolterinp geluk met deze be-
noeming, doch drukt haar leedwezen uit, dat "het veeartsenijkuudig
onderwijs hem als docent moet missen. Ook zijn collega\'s ver-
liezen veel in hem.

Benoemd tot lid van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap
voor Kunsten en Wetenschappen Dr.
M. C. Dkkhuyzen.

Bij ministerieel besluit vau II Juni 1902, n°. 4490, is aan
J.
van Slooten, met ingang van 15 Juni 1902, op zijn verzoek
eervol outlag verleend als assistent.

Wet op de paardenfokkerij 1901.

Bij Koninklijk besluit van 13 Juni 1902, n°. 30, zijn be-
noemd in de algemeene keuringscommissie voor de paardenfokkerij:

a. tot vast lid A. W. Heidema te Groningen;

b. tot plaatsvervangende leden: onder anderen J. Plet te
Schoterland, K.
Büciili te Uithuizermeeden, J. .T. Wester te
Alkmaar,
W. P. Altevogt te Klaaswaal; tot lid der commissie

-ocr page 497-

voor advies bij verkoop van hengsten en aankoop van hengst-
veulens gedurende het jaar 1902: onder meer, W. F.
Schröder,
gepensionneerd paardenarts der lste klasse met den titulairen
rang van majoor, te \'s-Gravenhage.

Bij ministeriëele beschikking is G. L. Hinrichs te Eist, met
ingang van 1 Juli a.s., benoemd tot lid van de Commissie voor
den aankoop van vrouwelijk fokmateriaal voor Noord-Brabant en
treedt hij met ingang van dien datum af als plaatsvervangend
rijkslid der algemeene keurings-commissie voor de paardenfokkerij.

S T A A ï der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende April 1902.

(De cijfers tusschen ( ) duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers. I

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

a

M
O

Ai

«3

Pi

cS

J2
O

m

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Hor

dc

he
«

a

O

■a
c

O
Ä

pa

ïds-
1-
d.

03

i)
>

U

c
T3
Ö
cS

PQ

Rotkreupel.

Groningen . .

4

V

V

n

D

\'2 (•)

n

n

:n

6 (5)

Friesland. . .

6

»

V

V

34 (0)

n

3 (\'i

n

n

»

tl

2 O

Drente. . . .

1

n

V

n

n

2 (\')

n

7)

»

V

n

Overijsel . . .

6

V

n

»

1

i\'

7)

n

D

7 (»)

n

71

71

Gelderland . .

15

»

D

GO (<)

1

v

i

D

14 (is)

n

71

n

Utrecht . . .

1

7)

n

»

n

n

71

1

»

77

V

Noord-Holland .

8

V

n

n

»

7)

2 (\')

7)

2 (2)

1)

n

13 (3)

Zuid-Holland .

&

V

V

7)

35 (•)

n

1

n

5 (3)

n

V

Zoeland . . .

»»

V

n

V

V

n

V

71

V

Noord-Brabant .

8

n

r,

n

n

n

2 H

n

6 ("1

7)

4 (>)

Limburg . . .

6

n

n

I

n

V

V

n

r>

7 (\'j

n

n

7)

Totaal

55

V

»

60 («)

i

78 (10)

n

ii O

•I

42 (")

71

25 ("\')

(Stantecourant van 17 Mei 1902, n°. 114.) v. E.

-ocr page 498-

BESTRIJDING VAN VLEKZIEKTE,

door

A. VAN LEEUWEN.

Ik moet erkennen dat de lust om nu en dan zaken,
het veeartsenijkundig staatstoezicht betreffende, in ons tijd-
schrift ter sprake te brengen, mij wel eenigszins vergaan
was na de vrij ruwe ontvangst, welke aan de eerste proeve
op dat gebied vanwege den heer
Wester ten deel viel.
Waar ik met waardeering van zijn arbeid en streven sprak,
daar wist de heer
Wester de mijne niet beter te qualifi-
ceeren dan als ,,ten eenenmale absurd". De andere liefelijk-
heden en min gepaste terechtwijzingen zal ik maar
onaangeroerd laten, dat zal het beste zijn. Ik ben daarover
niet verstoord, noch uit het veld geslagen, doch betreur het
oprecht dat een dergelijke toon in ons orgaan zijn intrede
deed, en zou zelfs de redactie beleefd, doch ernstig, in
overweging willen geven een herhaling daarvan naar ver-
mogen te voorkomen. Misschien vindt overigens de heer
Wester nog wel gelegenheid een bewijs van zijn goeden
smaak te geven, door den mogelijk buiten zijn bedoeling
teweeggebrachten verkeerden indruk op een of andere wijze
weg te nemen.

Ter zake dus. Ik wil beginnen met een kleine toelichting
of opheldering ten aanzien van een deel van mijn vertoog in
deel 29, n°. 6 van dit tijdschrift. Waar ik op pag. 253 sprak
van de „nog niet voldoende practische resultaten" en van
,,de problematische waarde" der entingen, daar bad ik
natuurlijk op het oog de waarde van de eptingen als

31

-ocr page 499-

algemeen bestrijdingsmiddel der vlekziekte, daarbij
geheel staande op het standpunt van den ambtenaar van
het veeartsenijkundig staatstoezicht, welk standpunt duidelijk
genoeg in het geheele opstel aan het licht trad. Den aan-
dachtigen lezer kan dit niet zijn ontgaan, maar een vluchtig
lezer kan mogelijk mijn bedoeling niet hebben begrepen.
Dit laatste wordt bewezen door het geheele betoog van den
heer
Wester, voor zoover hij, zonder mij te willen over-
stelpen met bewijzende cijfers en citaten, mij toch verschil-
lende cijfers van verrichte entingen, van de percentsgewijze
verhouding van entingsdooden en dergelijke, onder de
oogen brengt, alles om te bewijzen dat dc entingen wèl
waarde hebben. Dat bewijs was evenwel volmaakt overbodig,
want de waarde der entingen voor de geënte dieren
zelve heb ik niet in twijfel getrokken en trek ik nog niet
in twijfel.

Het was dus de waarde der entingen als middel om de
vlekziekte te doen verminderen of uit te roeien, welke ik
in twijfel trok, en die ik nog betwijfel. En het practisch
resultaat kan in dit opzicht alleen worden berekend door
het voordeel, dat behaald wordt met de immuniseering dei-
geënte dieren, te vergelijken met hel nadeel, dat wordt
veroorzaakt door de verspreiding der smetstof met de cul-
tuurentingen, en het gevaar dat daardoor voor niet geënte,
gezonde varkens ontslaat.
En dan heb ik liet volste recht
deze (meer algemeene) practische resultaten „op het oogen-
„blik nog niet voldoende" te noemen, zoolang niet blijkt,
dat in provincies waar veel wordt geënt, de vlekziekte
afnemende is.

Deze quaestie nu zuiver gesteld zijnde, hebben wij ons
nog alleen bezig te houden met het feit, dat de heer
Wester en ik op verschillend standpunt staan ten opzichte
van het nut der bestrijding van vlekziekte met politiemaat-
regelen.

-ocr page 500-

Tegenover de m e e 11 i 11 g van den heer Wester, dat de
smetstof der vlekziekte niet alleen in de stallen aanwezig
is, maar „waarschijnlijk resp. zeker\' ook in slooten en poelen,
op weiden en mestvaalten, in gezonde varkens en in muizen
zelfs, ja, dat ons geheele land feitelijk als één ziektehaard
moet worden aangemerkt (welke meening door niets wordt
gestaafd dan door de meeningen en gevoelens van anderen,
benevens de mededeelingen van prof.
Olt), stel ik de
waarnemingen van vele anderen en mijzelf, dat de
vlekziekte aan zekere plaatsen is gebonden (door mij reeds
„echte vlekziekte-districten" genoemd) en dat door conse-
quente toepassing van goede politiemaatregelen de vlekziekte
met succes is te bestrijden, waardoor het gevaar dat de ziekte
naar andere districten wordt versleept, geheel of grootendeels
wordt voorkomen.

Mijn waarnemingen gaven den heer Wester aanleiding
om ze eerst een weinig in een bespottelijk daglicht te
stellen en daarna tot niets meer of minder te verwijzen
dan ,,in het niet te zinken tegenover al hetgeen ik aan-
haalde".

Ten einde nu niet geheel alleen in het niet te zinken,
wil ik vooraf riog eenige waarnemingen (geen meeningen)
van anderen rnededcelen, welke met de mijne strooken.
Ik put daartoe uit de .,
Veröffentlichungen aus den Jahres-
,, V et erin ä r-Berich ten der beamteten Tierärzte Preussens für
„das Jahr
1900/\' Wij lezen daarin op pag. 84 (Lsto deel):
V eter in iir polizeiliches: |, Der Berichterstatter für
„den Kreis Wreschen hält die Bekämpfung des Rothlaufs
„durch
Veterinär-polizeiliche Massregeln für nöthiger als die
„Verhütung desselben durch Schutzimpfung, weil in dieser
„nur ein Aushilfemittel erblickt werden müsste, welches für
„die Ausrottung der Seuche nichts leiste."

En behalve het nadeel, dat bij entingen de desinfectie
gewoonlijk wordt verwaarloosd, zoodat de smetstof ongestoord

-ocr page 501-

in de stallen kan voortwoekeren, wijst de ,,Berichterstatter"
er op, dat de geënte dieren ook vlekziekte-bacteriën door
uitscheiding produceeren, waarom hij er op aandringt dat
de desinfectie der stallen 14 dagen na de enting wettelijk
moest worden voorgeschreven.

,,Eine sachgemässe Desinfection thäte vorzügliche Dienste,
„wofür als Beweis gelte, dass im Kreise W re sehen von
,,227 im Jahre 1899 verseucht gewesene Gehöften im
„Berichtsjahr nur 10 von der Seuche wieder betroffen worden
„seien." (Dat vindt de heer
Wester misschien niet de
moeite waard om er een oogenblik bij stil te staan, ik wel!).

„Auf dem gleichen Standpunkte stehen die Berichter-
statter des Kreises Bomst in Posen und der Regierungs-
bezirke Münster, Osnabrück und Gum binnen.
„In den Regierungsbezirken Münster und Osnabrück wurde
„nicht viel geimpft, dagegen konnten dort durch strenge
„Isolierung der kranken Tiere und Desinfection der Ställe
„die besten Erfolge erzielt werden. In Osnabrück erfolgte,
„wo es sich durchführen liess, beim Ausbruche der Krank-
heit die Trockenlegung und Erhöhung des Stallbodens,
„wobei grosses Gewicht darauf gelegt wurde dass der Unter-
grund möglichst durchlässig war. Durch dieses Verehren
„soll es dort stets gelungen sein die Seuche im Keime zu
„ersticken."

Mag ik nu eens onder de Nederlandsche veeartsen rond-
zien, dan vind ik dat het „rapport der Commissie in zake
„varkensziekte" van IS90 voor ons doel nog weinig van
zijn waarde heeft verloren. Uit de antwoorden op de vraag:
„Zijn er wettelijke bepalingen noodig ter bestrijding der
„varkensziekte," bleek der commissie dat men in Noord-
Holland over het algemeen maatregelen gewenscht achtte,
zoo ook in O ver ij sei, Noord-Brabant, Drente
Friesland en Groningen; in Zui d-Holland, Zee-
land en Limburg vond men ze noodzakelijk, terwijl men

-ocr page 502-

ze in Utrecht nog niet gewensclit achtte en er in Gel-
derland niet mede dweepte. En dit geschiedde onder
vjgueur der ondoeltreffende bepalingen van het Koninklijk
besluit van 27 Maart 1888, waarvan de toepassing zeer
veel onheil heeft gesticht, niet het minst omdat zij (ten
onrechte) veeartsen en veehouders van alle maatregelen
afkeerig heeft gemaakt.

Intusschen, misschien vindt men die uitspraak der Neder-
landsche veeartsen te oud om nog heden ten dage als
maatstaf voor hun gevoelens te kunnen gelden. Voor dat
geval kan ik op een gebeurtenis van zeer recenten datum
wijzen, en wel daarop, dat men nog kort geleden in het
„Regierungsbezirk Schleswig" verordeningen in het leven
heeft geroepen tegen de vlekziekte, gedateerd
1 April 1902.
Deze verordeningen zijn niets meer of minder dan politie-
maatregelen, zelfs wordt het koken van het vleesch van
zieke dieren wettelijk voorgeschreven. Men is dus niet alleen
in Nederland „absurd".

Den grootsten steun meende de heer Wester voor zijn
stelling te vinden in
Lorenz, wiens uitspraken enz. meer-
malen werden aangehaald. Ik wil hier even constateeren,
dat
Lorenz de uitvinder is van een entingsmethode; dat
hij beweerde dat men met politiemaatregelen de vlekziekte
moeielijk kon bestrijden, vooral omdat de smetstof „an
„manchen Orten" voorhanden is (Duitschland schijnt dus
nog niet zoo geheel en al met smetstof doortrokken te
zijn als ons ongelukkig vaderland, dat één ziektehaard is);
dat desinfectic niet helpen kon, omdat de smetstof in den
bodem zit; dat de smetstof zich ook bevindt in rottende
vloeistoffen; dat in moerasvlicgen bacteriën werden gevonden,
welke op vlekziekte-bacillen geleken; dat vlekziekte en
muizensepticaemie identisch zijn, etc. etc.; men ziet, dit
sluit alles als een bus.

Lorenz wil evenwel erkennen, dat het wetenschappelijk

-ocr page 503-

bewijs voor al deze hypothesen nog niet geleverd is, en
daarom heeft hij zeker voor Hessen een stel bepalingen
ontworpen, waarmede ik mij in hoofdzaak best kan ver-
eenigen. Zij passen dan ook werkelijk haast beter in mijn
kader dan in dat van
Lorenz zelf. Allerlei politiemaat-
regelen, evenals bij ons, en nog verscherpt door het verbod
van vervoer van vleesch in ongekookten toestand. Alleen de
desinfectie is vervangen door de noodentingen (
Lorenz is
leverancier der entstoffen). Nu sluit evenwel alles niet meer
als een bus. Waartoe al die ,,Sperrmassregeln" als alles
toch al zoo vol smetstof zit?

Dan worden de onderzoekingen van prof. Oi/r in het
strijdperk gebracht, die met
Bauermeister vlekziekte-bacillen
op verschillende slijmvliezen van gezonde varkens vond.

De vraag is hier gewettigd of deze heeren tot hetzelfde
resultaat waren gekomen als ze eens varkens hadden onder-
zocht in vlekziekte-vrije districten. De heer
Wester neemt
het bestaan daarvan, althans voor ons land, niet aan,
maal-
ais men nu eens een onderzoek instelde in Engeland,
Zweden en andere landen, waar vlekziekte weinig voorkomt,
zouden daar ook in alle varkens de bacillen aanwezig zijnP
Kom, kom, prof.
Olt kan dat niet ernstig gemeend hebben,
gesteld al dat hij het werkelijk heeft beweerd. En heeft
prof.
Olt met zijn mededeelingen nu nog wel zooveel
wonderbaarlijks aan het licht gebracht? Komt het ook niet
voor dat bij het heerschen van diphtheritis in besmette
kringen diphtheritis-bacillen op volkomen gezonde slijm-
vliezen worden gevonden? Niemand zal dit evenwel als
bewijs willen laten gelden dat de smetstof van diphtheritis
alomtegenwoordig is. De heer
Wester wil evenwel dit
saprophytisch voorkomen der vlekziekte-bacillen laten gelden
als bewijs voor de stelling, dat politiemaatregelen overbodig
zijn. Maar hoe moeten wij dan oordeelen ten opzichte van
miltvuur, cholera, typhus en andere besmettelijke ziekten,

-ocr page 504-

waarvan de smetstoffen ook saprophytisch kunnen leven?
Moeten wij bij al die ziekten dan maar toekijken, en geen
afzondering en vooral ontsmetting toepassen ? Men blijve
consequent.

Met de uitspraken van Preusse en Leclainche kan ik
mij tot zekere hoogte zeer goed vereenigen. Ik stem ten
volle toe, dat de toepassing der politiemaatregelen moeielijk
is; voorts ook dat de resultaten nihil of van weinig betee-
kenis zijn, als ze slecht of onvoldoende worden toegepast.
Maar ik wilde daarom niet bij de pakken gaan neerzitten,
of de bestrijdings-methode vervangen door enting als alge-
meenen maatregel; integendeel, ik gaf eenige middelen ter
overweging om de bestrijdings-methode meer doeltreffend
te maken.

Het zou mij te ver voeren de nota van den heer Hen-
geveld
van 21 April 1895 geheel te ontleden of op den
voet te volgen. Met zeer vele beweringen en uitingen daarin
ben ik het volmaakt eens. Ook de heer
HengeveLD wijst
vooral op de moeielijkheden bij de bestrijding, evenals ik
reeds deed. Onze conclusiën verschillen (of verschilden)
evenwel; de heer
Hengeveld vindt dat de voordeelen der
bestrijding niet opwegen tegen de bezwaren, terwijl ik mijn
middelen weder ter overweging gaf om te trachten de
bezwaren te overwinnen. Wat de min gunstige resultaten
van nauwkeurige ontsmetting aangaat, welke door den
heer
IIengeveld in het midden werden gebracht, daarover
kan ik niet oordeelen, alvorens te weten waarin die nauw-
keurige ontsmetting bestond. In alles ben ik het overigens
met de nota niet eens, vooral niet waar daarin wordt ge-
zegd dat „de zorg ter voorkoming van verbreiding der
„smetstof tijdens of na eventueele inentingen veilig kan
„worden overgelaten aan de veeartsen, welke die inentingen
verrichten, en aan de veehouders, daar beider belang de
„noodige voorzichtigheid vordert." Uit is niet in overeen-

-ocr page 505-

stemming met mijn ondervinding. Hoe zal trouwens een
veehouder die zorg na de cultuurentiugen kunnen op zich
nemen, tenzij al weder door ontsmetting?

De omstandigheid dat de smetstof der vlekziekte zich
overal daar bevindt (of kan bevinden?), waar rottende or-
ganische bestanddeelen aanwezig zijn, is voor mij een
indicatie om zoowel ontsmetting als opvolging van hygiëni-
sche voorschriften bij de bestrijding der vlekziekte in de
eerste plaats aan het woord te laten komen. Poelen kan
men leegmaken en aanvullen, mestvaalten verwijderen, den
bodem der varkenshokken in de eerste plaats droog leggen
en voor vocht ondoordringbaar maken, bijv. door portland-
cement, zorgen voor goede afwatering in den ondergrond, enz.

Ten opzichte van alle besmettelijke ziekten gelden deze
eischen bij mij in de eerste plaats, entingen als palliatief
komen op de tweede plaats.

Ten slotte blijft mij dan nog over hetgeen de heer
Wester als eigen meening aangeeft, aan een nadere be-
schouwing te onderwerpen. Hier is mijn taak al bijzonder
gemakkelijk. Het „waarschijnlijk resp. zeker" van mijn
tegenstander doet mijn werk uitmuntend, beter dan ik het
zelf met een aantal bewijzen zou kunnen. Op de ééne
bladzijde heet ons land feitelijk één ziektehaard, op de
andere laat de heer
Wester de smetstof „waarschijnlijk
„resp. zeker\'\' ook leven in slooten en poelen, in muizen, enz.
Als men het eerste nu zoo maar zonder meer aanneemt,
maakt men het zichzelf wel heel gemakkelijk, en kan men
in rust en vrede alle heil zoeken in preventieve entingen
alom en overal. Alleen dat „waarschijnlijk" zet alles op
losse schroeven, dit bewijst niets meer of minder dan dat
men op hypothesen bouwt, en den vasten grond der feiten
en betrouwbare waarnemingen mist. En dan komt men
tot inconsequenties als waarin de heer
Wester is vervallen.
Dan beveelt men een stel bepalingen als de Hessische (of

-ocr page 506-

LoRENz\'sche) aan, welke gewoonweg vloeken met de idee
van alomtegenwoordigheid der smetstof. Waar blijft hier de
consequentie? Waartoe al die vrij strenge politie-maat-
regelen (welke ik van harte toejuich), als ons geheele land
als het ware geïmbibeerd is met de smetstof der vlekziekte?
Waarom op het gevaar gewezen dat men door de preven-
tieve entingen „overal kunstmatige cultures gaat verspreiden"?
Is het ook omdat men aan zijn eigen beweringen een
beetje twijfelt? Hoorde men een stemmetje van bin-
nen, dat men eigenlijk wat te ver was gegaan\'? Maar
dan moet prof.
Olt maar weer even in de bres springen
met zijn bewering (sic!), dat in alle (sic!) gezonde varkens
de bacillen voorkomen. Voor mij is deze bewering niets
meer dan het bewijs voor de gevaarlijkheid van te apodic-
tische uitspraken.

Eindelijk bespeurt de heer Wester dat hij zich op een
te zwevend standpunt bevindt, hij gevoelt de vijandig-
heid tusschen de principes: preventieve entingen overal
en politie-maatregelen. Na nog écn vruchtelooze poging om
beide wat nader tot elkaar te brengen door verplichte nood-
entingen (zonder cultuur) in de plaats der preventieve
entingen te stellen, wordt plotseling de behoefte gevoeld
om de preventieve entingen tot eiken prijs te redden, en
worden alle politiemaatregelen over boord gegooid, ook de
LoRENz\'sche.

Daar is de heer Wester dan weder op eigen terrein.
Dat is na al het zweven en verschillende richtingen uit-
gaan ook het beste, dan heeft men houvast.

En nu wensch ik mijn, ofschoon misschien niet schitterend,
dan toch consequent, gehandhaafd standpunt lijnrecht tegen-
over het zijne te stellen, en als volgt te formuleeren:

1". Ik ben er verre van te gelooven dat de smetstof
der vlekziekte in ons land alomtegenwoordig is.

2°. In overeenstemming hiermede acht ik de preventieve

-ocr page 507-

entingen met culturen als algemeen bestrijdings-
middel der vlekziekte niet alleen nutteloos, doch een be-
stendig gevaar.

3°. Noodentingen integendeel in streken waar vlekziekte
ambtelijk is vastgesteld, zullen door mij steeds worden
bevorderd.

4°. Goede desinfectie en politiemaatregelen (ook het
koken van ziek vleesch), alsmede maatregelen van hygiënischen
aard acht ik de ware en eenige bestrijdingsmiddelen.

Dit alles is nu geen starre „Prinzipienreiterei." Van het
oogeublik af dat de heer
Wester of een ander het groote
nut der preventieve entingen als algemeen bestrijdingsmiddel
werkelijk aantoont; of bewijst dat ons land „feitelijk één
„ziektehaard" is; of zelfs bewijst dat in alle gezonde varkens
,,de bacillen voorkomen\' ; van dat oogenblik af zal ik ge-
vonden worden in de rijen van hen, die aandringen op het
opheffen der politiemaatregelen tegen vlekziekte en die de
preventieve entingen op alle geoorloofde en redelijke wijzen
bevorderen.

Groningen, Juni 1902.

KALFZIEKTE,

door

E. P. L. KORTMAN.

Met niets had de heer Schmiot te Kolding beter zijn
waardeering voor de benoeming tot correspondeerend lid
onzer Maatschappij kunnen uiten dan door zijn mededeeling
betreffende de behandeling van kalfziekte.

Evenals anderen heb ook ik het door hem vermelde in
praktijk gebracht. Ik gebruikte daarvoor eenvoudig dat

-ocr page 508-

gedeelte van den thermocautère, hetwelk moet dienen om
de benzine met lucht gemengd naar den platina-brandcr
te voeren. In het fleschje deed ik een prop watten, ge-
drenkt met aether.
Door de watten wordt de lucht ge-
zuiverd, terwijl de aether als excitans kan werken en tevens
aan de doodeenvoudige bewerking eenige kleur geeft. In
het oog vallend waren de resultaten, welke ik bij de drie
koeien verkreeg, die volgens de ScHMiDT\'sche methode door
mij werden behandeld.

Twee van die patiënten vertoonden reeds direct na de
behandeling beterschap, terwijl ze drie uur later zoover
waren hersteld, dat, ze, na eenige lichte stooten met den
voet, opsprongen.

De derde patiënte leed reeds aan de ziekte vóór de ge-
boorte van het kalf. Ze liep veertien dagen over en had
baringsverschijnselen vertoond vóór het uitbreken van de
ziekte.

Ik exploreerde en vond de geboortewegen geopend, ter-
wijl de waterblaas nog niet gesprongen was. Na de
ScHMiDT\'sche methode te hebben toegepast, liet ik het allan-
toïsvocht afvloeien. Daar er geen uteruscontracties plaats
hadden, bleef de vrucht in zijligging, zoodat ze gewenteld
en door trekkracht verwijderd moest worden. De koe
ondervond door de extractie van het kalf verlichting en
bovendien had men. mocht het dier sterven, een gezond
vaarskalf.

Beterschap was bij patiënte niet zoo spoedig waar te
nemen als bij de twee andere dieren, want den volgenden dag
was de toestand nog weinig veranderd, alleen de secundinae
waren afgekomen. Ongeveer 24 uur na de eerste behan-
deling met Jk. en insufflatie, werd de tweede toegepast.
Een belangrijke verbetering in dien zin was hierbij waar te
nemen, dat het dier eetlust ging vertoonen, ja zelfs begon
te herkauwen; opstaan kon het echter niet. Den

-ocr page 509-

daarop volgenden dag was liet nog verlamd, zoodat ik voor
een of andere naziekte begon te vreezen. Ik deed een
subcutaiie injectie van strychninum nitricum en schreef
poeders voor met nuces vomicae.

De toestand verbeterde niet en na een paar dagen vond
ik het rechter achterbeen sterk gezwollen. Ik raadde toen
aan, om, mocht er niet spoedig verbetering intreden, het
dier te laten slachten.

De mededeeling betreffende de laatste patiënte behelst
niet veel bijzonders; alleen werd ze gedaan om een verge-
lijking te maken tusschen den toestand van moeder en
kind en aan mijn geachte collega\'s te vragen, hoe ze het
verklaren dat, wanneer de kalfziekte werkelijk is een auto-
intoxicatie uitgaande van den uier, de foetus zoo gezond
ter wereld kan komen als bij mijn patiënte. Men zou
toch denken dat, evenals sommige bacteriën, de giften welke
gevormd zijn in het lichaam van de moeder, door het
placentafilter licht overgaan op het kind. Misschien zou
men kunnen aannemen dat, wanneer het kalf tijdig wordt
verwijderd, de opgenomen hoeveelheid gift zoo gering is>
dat het spoedig kan worden uitgescheiden en geen ziekte-
verschijnselen in het leven roept, terwijl bij de moeder in
den uier steeds meer gift wordt geproduceerd en" daardoor
de ziekte blijft voortduren. Hoe het zij, gaarne zou ik
beschouwingen, gesteund door practische waarnemingen
van andere collega\'s, willen vernemen.

Rozendaal, 27 Juni 1902.

-ocr page 510-

HEÏ OPENBAAR SLACHTHUIS TE MAASTRICHT,

(met grondplan)
door

E. C. H. A. M. BEMELMANS.

Alhoewel ik geenszins de gevoelens van den heer Hoef-
nagel
deel, wat betreft de veelvuldige opneming in dit
tijdschrift van mededeelingen de vleeschkeuring rakende,
vooral met het oog op de in de toekomst te bouwen abat-
toirs, voldoe ik gaarne aan het verzoek van den heer
van
Esveld, om den lezers kennis te doen maken met het
nieuwe abattoir onlangs alhier in gebruik genomen.

Reeds in 1S24 was Maastricht in bet bezit van een
slachthuis. Dit was ten zuiden der stad aan de Jeker, een
zijtakje van de Maas, gelegen en met uitzondering der
varkens, was het aldaar slachten verplichtend. Voor ongeveer
25 jaar werd in den gemeenteraad over een nieuw slacht-
huis gesproken. In
1876 bracht namelijk de plaatselijke
gezondheidscommissie een rapport uit, betreffende de on-
doelmatige en gebrekkige inrichting er van en de daaruit
voortvloeiende onaangename lucht, welke het .Jekerwater
op sommige dagen verspreidde. In volgende, jaren werd
steeds door wijlen Dr.
Schuijnemakers de noodzakelijkheid
van den bouw van een nieuw abattoir in het licht gesteld,
terwijl later door Dr.
Fouquet meermalen op afdoening der
quaestie werd aangedrongen. Eerst in 1895 werd een
commissie voor het emplacement van een nieuw slachthuis
samengesteld en bracht hierover Dr.
Fouquet een rapport
uit, waarin een terrein ten noorden van Wijk werd voor-
gesteld. Dit mocht helaas, hoewel aan alle eischen welke
men thans aan een terrein voor een nieuw abattoir moet
stellen, voldoende, de goedkeuring van den raad niet weg-

-ocr page 511-

dragen en werd ten slotte, nadat verschillende terreinen
successievelijk ter sprake waren gebracht, na zeer lange dis-
cussiën, niet 13 tegen 10 stemmen, het tegenwoordig terrein
als plaats aangewezen. In 1899 werd het plan en de be-
grooting van den ingenieur-directeur der gemeentewerken
goedgekeurd tot een bedrag van f230000. Bij de fundeering
deden zich echter terstond moeielijkheden voor, welke vooral
oorzaak waren, dat dit bedrag verre overschreden is geworden,
zoodat. de kosten van het abattoir thans ruim 3 ton be-
dragen.

Het openbaar slachthuis is ten noorden der stad buiten
de voormalige Boschpoort gelegen, op een afstand van ruim
10 minuten van het centrum der stad. Het terrein, waarop
de verschillende gebouwen zijn geplaatst, is groot 81 A.
en 74 cA. Het is tiissclien de Zuid-Willemsvaart en de
Maas gelegen en wordt ten noorden op korten afstand dooi-
de spoorlijn naar Hasselt begrensd, terwijl in de omgeving
er van zich de aardewerkfabrieken der firma
Regout en
de Koninklijke Nederlandsche papierfabriek bevinden, zoodat
op de ligging, vooral met het oog op een latere eventueele
uitbreiding wel wat kan worden aangemerkt. Het afvalwater
wordt op een afstand van ongeveer 1 50 M in de Maas zonder
filtratie geloosd. Het geheel \'ziet er goed uit, waartoe de
omheining door een 2 M. hoogen steenen muur, de met
mulden\'s pannen voorziene dak bekleeding der in netten
stijl opgetrokken gebouwen en de frissche schildering van
het houtwerk niet weinig bijdraagt. Aan de voorzijde staan
rechts en links van den ingang 2 flinke woningen. Eén
hiervan, die van den directeur, bevat 6 ruime kamers, 2
kelders, 2 keukens, 2 mansardes en 1 badkamer en is van
gas-, waterleiding en electrisch licht voorzien, terwijl de 2
kamers, welke den hoofdingang begrenzen, bestemd zijn tot
bureaux voor den directeur, den boekhouder en de rijks*
ambtenaren. Het. andere gebouw bevat beneden de portiers-

-ocr page 512-

loge, het laboratorium, waarachter zich de paardenstal be-
vindt, terwijl op de bovenverdieping de woningen van den
portier en den machinist zijn gelegen. Het laboratorium bestaat
uit 2 lokalen, te zamen ruim 10 M. lang en 5 M. breed.
Eén hiervan was oorspronkelijk bestemd voor de keuring van
ingevoerd vleesch, doch daar tot heden slechts enkele ge-
slachte mestkalveren zijn ingevoerd, welke direct naar een
der hallen werden getransporteerd, is dit lokaal bij het
laboratorium gevoegd. Op bacteriologisch gebied is het naai-
de laatste eischen des tijds ingericht; er bevinden zich
onder anderen een autoclaaf en een microtoom van Dr.
Radais, een étuve autorégulatrice van Dr. d\'Arsonval, een
hcete lucht- en stoomsterilisator, enz.

Gaat men nu tusschen de beide woningen door, dan ziet
men links van het eigenlijk slachthuis, daarvan gescheiden
door een ruimen weg, 2 even groote gebouwen, de runder-
stallen, waarin voor 32 stuks plaats is. Recht tegenover
deze stallen, komt men door een ruime deur, waarboven
zich een electrische booglamp bevindt, in het midden der
hal, bestemd voor het slachten van runderen, kalveren,
schapen en geiten. l)it slachtlokaal heeft een frisch aan-
zien. Het is 307s M. lang en 15 M. breed, de vloerbe-
kleeding bestaat uit gele, gegroefde tegels, en de wand is
evenals die der overige lokalen, met uitzondering der stallen,
tot op een hoogte van 2 M. niet wilte porseleinen tegels
voorzien, welke uitstekend tegen bevriezen bestand zijn ge-
bleken en slechts f5.50 per M2. kosten. Rij de bevloering
moet speciaal worden gelet, dat tusschen de tegels een
flinke cementlaag wordt gevoegd, welke verhinderen moet
dat afvalwater, bloed, etc. zich tusschen en onder de tegels
kan werken. Daar de bevloering alhier met overhaasting

o o

heeft plaats gehad, vrees ik, dat des zomers de nadeelige
gevolgen daarvan niet zullen uitblijven. Aan weerszijden
bevinden zich in de lengterichting 8 ramen uit Falkon-

-ocr page 513-

niersche glassteenen bestaande, afkomstig van de firma „de
Sphynx" alhier. Zon en warmte worden er door terugge-
houden, slechts mooi diffuus daglicht laten ze in de hal
toetreden. Al de ramen van het abattoir zijn er van voor-
zien, zoodat de prijs door de quantiteit niet hoog was,
slechts f6 per M\'2., dat is f 0.12 per steen, terwijl deze in
Duitschland f 0.16 per steen bedraagt. Des avonds wordt
de hal door 3 electrische booglampen verlicht. Boven en
beneden ieder raam zijn ventilatie-openingen aanwezig, welke
boven door een klep, beneden door een schuif kunnen
worden gesloten. In het midden van het plafond bevinden
zich nog 11 luchtkokers, welke op den zolder uitkomen.
Aan de muurzijden zijn op een afstand van 212 M. voor-
loopig 10 patent-veiligheidswinden aangebracht. Deze zijn
van een vaste spalk en automatische rem voorzien en be-
zitten een hijschvermogen van 1250 KG. In het geheel
kunnen er 14 worden aangebracht liet afgeslachte rund
hangt dus met zijn ventrale zijde naar het midden dei-
hal ; voldoende licht treedt aldus des avonds bij het
keuren toe en men staat daarbij niet in het vuil, wijl
de vloer naar den muur toe afbelt. Gebrek aan ruimte
deed zich niet gevoelen, hoewel op één dag tot 51 stuks
groot vee zijn geslacht. De met de winden correspondeerende
transportsporen van ||-ijzer, waarover tweewielige vleesch-
transport-wagentjes loopen, voeren alle naar het voorkoelhuis,
dat direct ten zuiden aan deze hal grenst. Op de grens van
hal en voorkoelhuis bevindt zich in het transportspoor een
hoogbaanweegschaal naar het seinlifgewichtsysteem met ont-
lastingsinrichting en biljetdruktoestel. Om de kolommen
zijn 8 hakenrijen aangebracht, welke elk van 8 verzinkte
staalhaken ter ophanging van borst- en buiksingewanden zijn
voorzien. De runderen worden geschoten met het schiet-
masker van A.
Stoff te Erfurt. Voordat dit geschiedt,
worden ze door ijzeren halskettingen aan grondringen met

-ocr page 514-

fundament-ankers bevestigd. Runderen voor lsraëlietisch ge-
bruik worden volgens den ritus geslacht. In het noorden
dezer hal wordt het kleine vee gedood. Zes hakenrijen met
178 baken zijn hier aanwezig ter ophanging der dieren, om
van borst- en buiksingewanden te worden ontdaan. Ook
hier is de ruimte voldoende gebleken; het grootst aantal
klein vee per dag geslacht bedroeg 104 stuks. Tevens is
er een loopkraan met een snelwerkende patenttakel aange-
bracht om mestkalveren gemakkelijk van de slachtbank naai-
de hakenrij over te brengen. Het dooden van het kleine vee
geschiedt door de halssnede, na voorafgaande bedwelming
door een hamerslag op het voorhoofd. IJzeren stortemmers
in dc vervalgaten langs de muren verhinderen, dat het
grove vuil in de rioleering kan komen.

Door een 2de deur, juist tegenover de lste gelegen, komt
men in een open ruimte, lang 34VS M., breed 15V4 M. In
het noorden wordt deze ruimte begrensd door de darm-
wasscherij, links en rechts er van liggen de hallen voor
runderen en varkens, welke evenwijdig aan elkaar zijn ge-
legen en dezelfde oppervlakte beslaan, terwijl de zuidelijke
grens er van bet koelhuis vormt. In het midden dezer
ruimte ligt het garderobe-gebouw, waar gelegenheid bestaat
zich te wasschen en te verkleeden; voorts bevinden er zich
de urinoirs en privaten. Op deze open ruimte komt.
nog de schoorsteen van de machine uit den bodem te
voorschijn.

Van hier komt men door een ruime deur in de slachthal voor
varkens, welke niet alleen even groot, doch ook dezelfde
ventilatie, verlichting, muur- en vloerbeklecding bezit als de
slachthal voor runderen. Drie deuren, waarvan slechts een ter
nauwkeuriger controle noodzakelijk was, geven tot de broei-
ruimte toegang. De broeiruimte bevat 2 broeikuipen, waarin
de varkens na bedwelming door den penhamer en uitbloeding,
door middel van draaikranen komen. Dezelfde brengen hen

32

-ocr page 515-

weder uit de kuipen op een der 3 ontharingstafels, wisse-
lend in hoogte. De broeiruirate is hoog en loopt naar boven
koepelvormig toe, waar zich een groote dakruiter bevindt.
Het zou de ventilatie in deze broeiruimte nog beter ten
goede komen, indien zich aan weerszijden in den koepel
boven iedere kuip een luchtkoker bevond. Een muur, rei-
kende tot aan de loopkranen, scheidt deze ruimte van het
overige der hal, om te voorkomen, dat de uit de kuipen
opstijgende dampen hierin zouden geraken.

Door 4 loopkranen, vervoerbaar in 2 richtingen, komen
de varkens van de ontharingstafels aan de hakenrijen van
1.90 en 2.15 M. hoogte. Plaats is hieraan voor 125 stuks.
Voldoende ruimte bleek ook hier aanwezig, hoewel er op
één morgen 159 stuks geslacht zijn geworden ; zoo noodig
kunnen langs de muurzijden nog hakenrijen worden aan-
gebracht. Jaarlijks worden 17 a 18000 varkens geslacht,
wat voor een stad van 34000 inwoners enorm is. De pou-
trelles zijn in de hallen door middel van ijzergaas met kalk
bekleed, waardoor het roesten en het vake schilderen voor-
komen is. In deze hal is nog een automatische bascule aanwezig
voor het wegen der geslachte varkens. Ten zuiden grenst
aan deze slachthal onmiddellijk een lokaal, dat eerst voor
inzouterij bestemd was, doch thans als voorkoelruimte voor
varkens is ingericht. Dit lokaal is 10 M. lang en 7i M.
breed I)e varkens moeten er in worden gedragen. Ernaast
is het eigenlijke koelhuis gelegen, dat aldus de zuidelijke
grens van de open ruimte vormt. Het verbindt beide groote
hallen en ligt tusschen de beide voorkoelhuizen, welke op
hun beurt weder het verlengde der hallen zijn. Met het
oog op een ruimere luchtdoorspoeling zou het evenwel te
wenschen zijn, dat zich tusschen de hallen en de voorkoel-
huizen een overdekte doorgang bevond. Het koelhuis is
19^ M. lang en 11 M. breed en deze oppervlakte is door
ijzeren traliewerk in 52 cellen van pl.m. 3 M2. verdeeld.

-ocr page 516-

Voor isoleering der warmte is, zooals dit tegenwoordig ge-
schiedt, op de gewone wijze gezorgd. Dubbele Falkonniersche
ramen zijn er in\' aangebracht en wel aan weerszijden vier.
Ruim licht laten deze overdag toe, terwijl voor de ver-
lichting 10 gloeilampjes aanwezig zijn. De koude wordt
volgens het systeem
Lindk verkregen. Twee doorslaande
deuren geven toegang tot liet voorkoelhuis voor runderen;
dit is links er van gelegen en is 15 M. lang en 11 M.
breed. Ieder rund moet zoodra het afgeslacht en gestempeld
is naar dit voorkoelhuis worden getransporteerd. De slagers,
welke een koelcel in huur hebben, maken daarvan gratis
gebruik ; is zulks niet het geval, dan wordt per rund een
recht van f 0.20 per dag gerekend. Om deze reden zijn
al de cellen aan één of twee personen verhuurd, tegen een
prijs van slechts f 25 per jaar. Paarden mogen niet in het
koelhuis worden gebracht, terwijl dit slechts bij uitzondering
niet vleesch van noodslachting verkregen, kan geschieden.
Ruimte is voldoende in het voorkoelhuis aanwezig; door op een-
voudige wijze nog 4 1 lichtsporen aan te brengen, kunnen ruim
80 runderen hangen. Ilakeniijen voor kalveren kunnen zoo
noodig eveneens nog worden aangebracht. De vloer, de wanden
en het plafond zijn voor de isoleering der warmte op moderne
wijze geconstrueerd. Om de zon van het koelhuis en de
beide voorkoelhuizen te weren, is hiertegen een 40 M.
lange en 8 M. breede marquise aangebracht, waaronder de
verschillende karren een staanplaats vinden.

De darmwasseherij vormt de noordelijke grens van de ge-
noemde open ruimte. Zij is 19^ M. lang, 10 M. breed en
flink hoog. Door 2 ruime deuren is ze uit beide hallen onder
overdekte glazen afdaken direct te bereiken, doch is er, even-
als de naast haar liggende lokalen, door een ruime over-
dekte doorvoergang tevens volkomen van geïsoleerd.

Dit lokaal is hoog en vooral luchtig ruim gebouwd.
Negen ramen zijn er in aanwezig en een krachtige venti-

-ocr page 517-

latie kan er in plaats hebben, zoodat van eenige onaange-
name lucht, welke van hier in de slacht.hallen zou kunnen
geraken, totaal geen sprake is. Men
treft er twee broei-
kuipen aan, 84 geëmailleerde spoelbakken en even zoovele
houten tafelbladen en mengkranen voor koud en warm
water. Ten noorden er van grenst het mestlokaal, dat 6
M. lang en 5 M. breed is. Dit is gelijkvloers met de
darmwasscherij gelegen. Hier zijn twee mesttrechters, waar-
onder zich 2 ijzeren mestwagens bevinden, en 2 spoelbakken
aanwezig. In deze laatste kan koud en warm water,
evenals stoom worden gevoerd. Rechts grenst aan de darm-
wasscherij de varkensstal, links de kalverenstal. De lste is
M. lang en 10 M. breed en is juist tegenover de
varkensslachthal gelegen, doch hiervan gescheiden, evenals
de kalverenstal ten opzichte der rundveeslachthal, door een
ruime overdekte communicatiegang. Achter den varkensstal
bevindt zich een overdekte automatische bascule voor het
wegen van de levende varkens; van hier geven 3 deuren
tot den stal toegang. De stal is door ijzeren hekken, hoog
1.20 M., in 25 hokken verdeeld. Deze hokken zijn van
ijzeren deuren met naar beide zijden te openen dubbel-
sluitingen voorzien, om de gangen te kunnen afsluiten.
Ieder hok kan 6 varkens herbergen. Tot de volkomen
reiniging van den stal dragen deze hekken niet weinig bij.
Door 3 deuren kunnen de varkens den stal weder verlaten,
terwijl in de overdekte communicatiegang dubbel vleugel ige
ijzeren draaihekken zijn aangebracht, welke verhinderen dat
de dieren zijdelings uitwijken en ze verplichten halwaarts
te gaan. Links van de darmwasscherij is de kalverenstal
gelegen, welke 150 stuks kan bevatten. Links hiervan be-
vindt zich een klein huidenlokaaltje, terwijl daarnaast het
kamertje voor den schiichter is gelegen. Achter beide treft
men nog een stal voor stieren aan, waarin 8 stuks kunnen
worden geplaatst. De machinekamer is onder de slachthui

-ocr page 518-

voor varkens gelegen. Een breede trap voert er heen. Zij
bestaat uit liet ketelhuis, waarin zich 2 Cornwall-stoom-
ketels bevinden met een verwarmingsoppervlakte van 60 M2. en
een overdruk van 7.5 atmospheer, verder een stoompomp
en een
KöRTiNG\'sche injector ter voeding der ketels, voorts
een complete reparatie-inrichting. De eigenlijke machine-
kamer is 10£ M. lang en 15 M. breed; men treft er in
aan de stoommachine, de koelmachine met een effectieve
koudeproductie van 65000 calorieën per uur, met compressor,
condensator en refrigerator. Vervolgens een inrichting ter
verkrijging van gedistilleerd en luchtvrij water uit den afge-
werkten stoom, met het doel hieruit kristalijs te maken.
Een inrichting om den afgewerkten stoom van smeerolie te
ontdoen, een waterkoeler en een dynamo (60 Amp. — 220
Volts), een koud- en warmwaterpomp ter vulling der beide
reservoirs in den watertoren. Deze kunnen 25 en 7 M3.
bevatten en bevinden zich evenals de eigenlijke luchtkoel-
ruimte, waarin een roteerend luchtkoeltoestel naar het systeem
Linde, boven het voorkoelhuis voor varkens. Tevens is aldaar
een
BLACKMANNsehe ventilator geplaatst. Zes ramen laten
ruim licht tot de machinekamer toe. Van hier geven 2
deuren toegang tot het ijs- en steriliseerlokaal. 3500 Kg. kris-
talijs kunnen per dag worden gefabriceerd, terwijl zich in
laatstgenoemd lokaal een
HARTMANN\'sche sterilisator bevindt.
Uit beide lokalen kan men door een wenteltrap naar de
reservoirs en de koelruimte komen, terwijl een nog aan te
brengen lift het ijs en gesteriliseerd vleesch omhoog zal
voeren. Door den machinist zijn in de machinekamer nog
toestellen aangebracht, waarop de temperatuur van het koel-
huis en de waterstand der reservoirs kan worden afgelezen.

Een destructor is niet aanwezig; als zoodanig fungceren
de vuurovens der stedelijke gasfabriek. Naast bet ketelhuis
ligt het kolenhok, waarin de cokes en de kolen uit de open
ruimte kunnen worden geworpen. Er resten nu nog een

-ocr page 519-

aantal kleinere lokalen, bestemd tot stalling van paarden
en ziek vee, met daarbij behoorende slachtplaatsen en de
vrijbank. Deze bevinden zich onder één dak en strekken
zich in oost-westelijke richting, over een afstand van 5 M.
ten noorden der rundveestallen uit; zij staan van de overige
gebouwen geïsoleerd. Drie paarden en vier zieke runderen
vinden in deze stallen plaats, terwijl gelijktijdig 2 paarden
en evenzooveel zieke runderen kunnen worden geslacht.
De winden zijn hier van verplaatsbare spalken, van oudere
goedkoopere constructie, voorzien. Een deur geeft van den
publieken weg toegang tot de vrijbank. Zoowel gesteriliseerd
als versch minderwaardig, doch voor de gezondheid onscha-
delijk vleesch, wordt hier verkocht. De directeur bepaalt den
minimum- en maximumprijs, welke meestal 30 a 40 cent
per kilo bedraagt, terwijl de opzichter niet den verkoop
is belast. Het waterverbruik per drukken slachtdag bedraagt
pi.ui. 75 M3. Het water is afkomstig uit een welput. Haren,
huiden en bloed worden niet verwerkt. Het ijzerwerk, dat
met ripoline mooi grijs is geverfd, is afkomstig van de firma
Beck en Henkel te Cassel, de machinerieën van Gebr.
Sülzeu te Ludwigshafen, terwijl de electrische installatie
geplaatst is door de
Cie internationale d électricité te Luik.

Het slachthuis werd den 15den December 1901 feestelijk
door den burgemeester, in tegenwoordigheid van tal van
autoriteiten geopend. Den lstcn Januari 1902 werd het
slachten er in verplichtend en kwam de leiding in handen
van den heer
Lemmens, terwijl schrijver dezes als keur-
meester werd aangesteld, meer speciaal met het oog op
het bacteriologisch onderzoek. Maastricht wachtte dus niet
lang gevolg te geven aan het goede voorbeeld van Roermond.
Te Venloo is thans met algemeene stemmen in den raad
eveneens tot den bouw van een nieuw abattoir besloten,
terwijl de tijd, welke Sittard en Heerlen van zulk een
nuttige inrichting op hygiënisch gebied ontrieft, belooft kort

-ocr page 520-

Plattegrond

ran heb nieuwe ^lachthui^
te
Maastricht.

-ocr page 521-

te zullen zijn. Op het gebied van vleeSchkeuring mag Lim-
burg dus met eere worden genoemd.

Maastricht, 15 Mei 1902.

Korte mededeelingen en referaten.

Diagnostische cocaïne,-injecties. — F. Rahnknführer, assistent
aan de veeartsenijkundige hoogeschool te Berlijn, heeft over dit
onderwerp een artikel geschreven in het
Arcliiv fiir wissenschaft-
liche und practische Thierheilkundej
28 Band, 3 und i Heft, waaraan
het volgende is ontleend:

De diagnostische cocaïne-injecties hebben in de Berlijnsche
policliniek steeds een bevredigend resultaat opgeleverd en waren
vooral dan van belang, wanneer bij duidelijke kreupelheid nergens
aan het been pijn viel te constateeren, terwijl aan onderscheidene
gewrichten (bijv. kroon- of koot- en schoudergewricht) verande-
ringen werden waargenomen. Verdween na de cocaïne-injectie
in de streek der volair- resp. plantairzeuuwen de kreupelheid,
dan moest de zitplaats hiervan worden gezocht onder de injectie-
plaats; verminderde zij slechts, dan veroorzaakten
beide gewrichts-
veranderiugen de kreupelheid. Dit werd, volgens den schrijver,
bevestigd door de behandeling van beide gewrichten.

Bestonden bij duidelijke kreupelheid geen in het oog sprin-
gende veranderingeu aan het been, dan was de diagnose moeie-
lijker. De door
Udriski te Alfort in zulke gevallen dikwijls
gedijignostiseerde bursitis podotrochlearis werd slechts bij 3 patiën-
ten als oorzaak der kreupelheid gevonden. Daarbij nam men steeds
ook de clinische symptomen van podotrochlitis waar.

Groote diensten bewijst de cocaïne bij overhoef, ter bepaling
of neurectomie een gunstig gevolg belooft. Verdwijnt hierbij de
kreupelheid na de injectie, dan is de zenuwsnede aangewezen,
vermindert zij echter slechts weinig, dan moet een mechanisch
beletsel aan het gewricht worderr aangenomen, en is dus van de

-ocr page 522-

operatie geen verdwijnen der kreupelheid te wachten. De cocaïne-
injectie is hij overhoef als het ware een itemporaire-zenuwsnede» .
Gedurende deze anaesthesie kunnen dezelfde ongelukken voor-
komen als na de neurectomie, zooals een door
Eberlein mede-
gedeeld geval betrett, waarbij een splinterfractuur van het koot-
been ontstond na een cocaïne-injectie bij de volairzenuwen.

Cocaïne-injecties ter onderkenning van spatkreupelheid zijni
moeielijker uit te voeren, daar de N. N. peroneus profundus en
tibialis diep, subfasciaal, resp. intermusculair zijn gelegen. Boven-
dien wijkt de naald bij gevoelige paarden door de spiercontracties
gemakkelijk af. Intusschen verdween de spatkreupelheid volkomen
na 15 van de 20, in de nabijheid van genoemde zenuwen verrichte
injecties.

Een genezende invloed, zooals Pecus na cocaïne-injecties wil
hebben waargenomen, werd evenmin bespeurd als een erger
worden der kreupelheid na afloop der anaesthesie, gelijk
Udriskji
beschrijft.

De regelen van asepsis en antisepsis moeten bij deze operatie,
welke geschiedt op de plaats waar men gewoonlijk neurectomie
verricht, streng in acht worden genomen. De solutie moet
worden gesteriliseerd. De in den handel voorkomende sterile
oplossingen in dicht gesmolten glazen buisjes verdienen voor de
praktijk aanbeveling.

Mogelijke bloedingen zijn zonder beteekenis; na de operatie
wendt men aïrolpasta of een occlusiefverband aan.

De dosis der cocaïne bedraagt voor elke zenuw 0.25 gram.
De werking openbaart zich ten volle na 15—30 minuten; zij
kan 2 — 3 uur voortduren. Vijf tot tien minuten na de injectie
zijn de dieren meer of minder opgewekt en hebben een vrijeren
gang; dit is het excitatiestadium van een cocaïne-vergiftiging.
Deze is onvermijdelijk; indien men de dosis vermindert, is men
niet zeker meer van de diagnostische werking. W. C. S.

Invloed der antipyretica op het beloop van infectie-
ziekten. — Men heeft in het algemeen de nuttige werking der
antipyretica bij infectieuse processen overschat. Experimenten
hebben aan
Schulze geleerd, dat de antipyretica zonder invloed
zijn op de specifieke reactie van het organistnus, op de productie
van immuniseerende zelfstandigheden; dikwijls echter zijn zij

-ocr page 523-

gebleken nadeelig te zijn door hun paralyseerende werking op
liet hart en de zenuwcentra. (
Presse Médicale, Février 1902.)

W. C. S.

Gewijzigde arytaenoïdectomie. — Prof. Hendrtckx meent
dat de vernauwing van het bovenste gedeelte der trachea, een
gevolg van het doorsnijden der eerste ringen bij de arytaenoï-
dectomie, een menigvuldige oorzaak is van het voortbestaan der
cornage na de operatie.

Hij overtuigde zich daarvan bij de autopsie van een paard, dat
een jaar te voren geopereerd en daarna erger snuiver was geworden
dan te voren. De ingang der trachea was afgeplat en zeer in
diameter verminderd.

Hij stelt daarom voor de titendelenburg\'sche tampon-canule,
waarvan hij het nut niet inziet, achterwege te laten en deze te
vervangen door provisore tracheotomie, daags vóór de arytaenoï-
dectomie. Gedurende deze operatie wordt dë ingang van de trachea
afgesloten met een tampon, welke men daarna wegneemt en iu
de larynx plaatst. Na 24 uur wordt deze tampon, welke met
een touwtje is gefixeerd, verwijderd, evenals de tracheotubus.

Hendrickx hecht het laryngeaal slijmvlies niet; toch geschiedde
de cicatrisatie regelmatig. (
Avnaies de niédecine vétérinaire,
Janvier 1902.) W. C. S.

Een nieuw mensclieljjk orgaan. — Professor Zuckerkanul
heeft een nieuw men schel ijk orgaan gevonden, dat hij bij-orijaan
van den s;/mpathicus
noemt. In de retroperitoneale ruimte van
pasgeboren kinderen en embryonen liggen aan weerszijden van
de aorta, onder de plaats waar de arteria mesenterica inferior
ontspringt, twee smalle, lichtbruine 11 mM. lange lichaampjes
van de consistentie eener lymphklier. Zij bezitten een bindweef-
selkapsel en een krachtig vaatnet; in de mazen der capillairen
bevinden zich groote polymorphe, door chroonrzouten geel te
kleuren cellen (chromaffinecellen). De organen komen eenigszins
overeen met het zoogenaamde merg der bijnieren. (
Münchener
medicinische IVochenschrift
1902, n°. 23.) W. C. «.

Inwendige behandeling van bloedvlekziekte met 10 percent
joodvasogeen.
— De paardenarts Si\'iuube behaudekle drie ge_

-ocr page 524-

vallen van morbus maculosus met 10 pet. jood-vasogeen, welke
alle genazen. In een daarvan, een zeer hevig geval, ontstond na
het ophouden met de joodbehandeling steeds recidieve met be-
langrijke stijging der temperatuur, welke echter dadelijk verdween
na toediening van 15—20 gram joodvasogeen. De schrijver roemt
tevens de eetlust bevorderende werking van het praeparaat.
(.Zeitsclirift für Veterinarkunde, Februar 1902.)

W. C. S.

Ichthyol. — Görte heeft reeds in 1889 een 10 °/o ichthyol-
zalf aanbevolen voor die acute peesontstekingen, welke na be-
smettelijke borstziekte bij het paard ontstaan. Ook in de genees-
kunde is er kort geleden op gewezen, dat er nauwelijks een
tweede middel is dat even resorbeerend en pijnstillend werkt.
Gewoonlijk wordt 10 °/0 ammonium sulfo-ichthyolicum als zalf
aangewend. (
Berliner thierarztliclie Wochenschrift 1902, n°. 15.)

w. c. s.

Keuring van vee en vloesch te Leiden over 1901. — Aan

het verslag, ingediend door den inspecteur der vee- en vleesch-
keuring Dr. D. A.
de Jong Jzn., is het volgende ontleend:

Geslacht werden: 34 stieren, 21 ossen, 3955 koeien, 2308
vette kalveren, 166 graskalveren, 1035 nuchtere kalveren, 229
schapen, 285 geiten, 5531 varkens en 174 paarden.

Ingevoerd werden: 25 halve dieren en 3C620.45 Kg. ruud-
vleesch, 2 halve dieren en 15673.55 Ivg. kalfsvleesch, 4 halve
dieren en 708.5 Kg. nuchter kalfsvleesch, 122 halve dieren en
407.5 Kg. schapenvleesch, 12 halve geiten, 32 halve dieren en
5810 Kg. varkensvleesch, 1052 _halve paarden, 2 halve ezels, 1374
zijden buitenlandsch en 1396 zijden inlandsch spek, 3750 buiten*
landsche en 3i79 inlandsche hammen, 13250.55 Kg. gerookt rund-
vleesch, 210.35 gerookt paardenvleesch en 47586.45 Kg. worst.

Afgekeurd werden: 20 koeien, 2 vette kalveren, 1 graskalf,
22 nuchtere
kalvereD, 9 schapen, 1 geit, 23 varkens en 5 paarden.
Van volwassen runderen: 96 borst- en 50 buiksingewanden,
1357 longen, 211 levers, 3 harten, 16 milten, 60 nieren, 5 tongen,
9 koppen, 81 uierhelften, 107 ongeboren vruchten, 4 magen,
22 stel darmen, 24 baarmoeders en 2529.11 Kg. vleesch; van

-ocr page 525-

kalveren: 110 borst-en 97 buiksingewanden, 54 longen, 10 levers,
3 harten, 1 milt, 1 nier, 3 tongen, 10 koppen, 2 stel darmen,
9.35 Kg. vleesch en 82.5 Kg. vleesch van nuchtere kalveren;
van schapen : 6 borst- en 4 buiksingewanden, 82 longen, 26 levers,

1 milt, 3 tongen, 1 kop, 2 slokdarmen, 1 uierhelft, 1 baarmoeder
en 6 Kg. vleesch ; van geiten: 6 longen, 3 levers, 1 milt, 1 baar-
moeder, 1.4 Kg. vleesch; van varkens: 28 borst- en 18 buiks-
ingewanden, 668 longen, 185 levers, 82 milten, 42 nieren, 1 maag,
20 stel darmen, 409.63 Kg. vleesch; van paarden: 2 borstinge-
wanden, 6 longen, 5 levers, 2 milten en 6.45 Kg. vleesch; 1 zijde
en 38.25 Kg. inlandsch spek, 3 buitenlandsche en 1 inlundsche
ham, 13 Kg. gerookt rundvleesch, 14 Kg. gerookt paardenvleesch
en 50.15 Kg. worst.

Onder de redenen voor afkeuring staat tuberculose boven
aan. Afgekeurd werden; van runderen: 12 geheele dieren, 94
borst- en 49 buiksingewanden, 1292 longen, 105 levers, 1 hart,
16 milten, 54 nieren, 1 tong, 3 koppen, 34 uierhelften, 4 magen,
20 stel darmen, 6 baarmoeders en 2396.11 Kg. vleesch; van
kalveren: 5 borst- en 4 buiksingewanden, 10 longen, 1 lever,

2 harten, l milt, 1 stel darmen en 7.15 Kg. vleesch; van s c ha-
pen: 1 borst- en 1 buiksingewanden en 6 Kg. vleesch; van
geiten: 4 longen, 2 levers, 1 milt, 1.4 Kg. vleesch ; van var-
kens: 16 geheele diereu, 25 borst- en 15 buiksingewanden, 576
longen, 177 levers, 79 milten, 27 nieren, 17 stel darmen en
335.08 Kg. vleesch.

In het geheel werd de ziekte waargenomen bij : 1 stier (2.94
pet.), 688 koeien (17.39 pet.), 10 vette kalveren (0.43 pet.),
\'1 nuchter kalf (0.09 pet.), 1 schaap (0.43 pet.), 2 geiten (0.70
pet.) en 329 varkens (5.96 pet,). Bij het ingevoerde vleesch werd
bij 907 partijen rundvleesch 84-inaal (9.26 pet.) de ziekte gecon-
stateerd en bij 23 keuringen van varkensvleesch 1-maal (4.35 pet.).

Van besmettelijke ziekten (wet van 20 Juli 1870) werden waar-
genomen: 1-maal mond- en klauwzeer (ingevoerd), 5-maal vlek-
ziekte.

Er hadden 5 herkeuringen plaats en wel van 2 geslachte koeien
en van 3 geslachte varkens.

Er werden 22 processen-verbaal opgemaakt, waarvan 16 door
de keurmeesters en 6 door de politie. In 1 geval volgde vrij-
spraak, in 1 werd geen vervolging ingesteld, in 4 waren de

-ocr page 526-

verbalen niet vervolgbaar, terwijl bij de 16 overige veroordeeliug
volgde, met vermelding van het vonnis in een der plaatselijke
bladen.

Uit het verslag van den gemeente-veearts Dr. D. A. de Jong
blijkt, dat ter markt niet werden toegelaten wegens: actinomy—
cose 3 koeien, besmettelijke borstziekte 1 varken, cachexie 1 kalf,
kreupelheid 1 koe, osteomalacie 1 geit, paralysis 1 varken, paresis
1 schaap, tympanitis 2 koeien, tuberculose 34 koeien, 2 vaarzen
en 1 kalf.

Op verzoek der politie werden wegens verdacht van dolheid
onderzocht: 18 honden en 2 katten.

v. E.

Universiteit eu veeartsenijschool. — Onder dit opschrift leest
men in de
Berliner tkierarztliche Wochenschrift van 29 Mei 1902
het volgende.

Op den 12den Mei werd het 320ste stichtingsfeest der universi-
teit te Würzburg gevierd. De tegenwoordige rector magnificus,
de professor in de klassieke philologie Dr.
Martin von Schanz,
had als thema voor zijn feestrede gekozen: „De nieuwe universi-
teit en de nieuwe middelbare school".

Deze rede, welke thans in druk is verschenen, is niet enkel
van groot algemeen belang, doch in het bijzonder ook voor de
veeartsenijkundige wetenschap ; daarom geef ik den hierop betrek-
king hebbenden passus te dezer plaatse woordelijk weer.

Professor Dr. von Schanz klaagde in zijn rede over het bestaan
van zooveel vakscholen, welke op den hoogsten trap harer ont-
wikkeling den naam „hoogeschool" hadden aangenomen, en pleitte
daarvoor, dat weder een „universitas litterarum" in de beste
beteekenis van het woord zou ontstaan.

Nadat hij had gesproken over de ontwikkeling der landbouw-
en bosclibouwwetenschappen en haar vereeniging met de universi-
teiten, uitte hij zich over de veterinaire geneeskunde als volgt:

„Bijna nog geheel in den aanvang der aaneenschakeling staat
de veeartsenijkunde. Veracht door de menschelijke geneeskunde
moest zij rusteloos arbeiden om zich in scholen, welke den karak-
teristieken naam van „veeartsenijscholen" droegen, uit de ruwe
eiujjirie tot wetenschap te verhellen. Eerst de hooge wetenschap-
pelijke taak waarvoor zij werd geplaatst, bracht haar de erkenning.

-ocr page 527-

Het voorbeeld van Giessen om de veeartsenijkunde in de medische
faculteit op te nemen, bleef in Duitschland zonder navolging.
Een zwakke poging om de isoleeriug op te heffen, heeft zich te
München geopenbaard, waar de candidaten der veeartsenijkunde
verplicht zijn de propaedeutische vakken chemie en physica aan
de technische hoogeschool te volgen en tevens gemachtigd zijn
om zoowel aan de technische hoogeschool als aan de universiteit
de colleges bij te wonen. Bij het 100-jarig bestaan dezer veeartsenij-
school in 1890 kreeg zij den titel van „veeartsenijkundige hooge-
school"; maar, zooals prins Lodewijk voor eenige jaren terecht
opmerkte, kan het hierbij niet blijven. Aan de veeartsenijkunde
behoort, zooals wij met hem moeten zeggen, beslist een plaats
aan de universiteit. In Zwitserland zijn de twee eenige instituten
van dezen aard, te Bern en Zürich, onlangs op die wijze aangesloten
en werden zij naast de medische faculteit als eigen faculteiten
geconstitueerd. En inderdaad, naast elkander geplaatst zullen de
beide zusterfaculteiten elk aar krachtig bevorderen en versterken.
Wij hopen daarom, dat ook de overige veeartsenijkundige hooge-
scholen spoedig zullen volgen. Daarbij spreekt het van zelf, dat
aan de studie der veeartsenijkunde dezelfde voorwaarden moeten
worden verbonden, als voor die der menschelijke geneeskunde
bestaan."

W. C. S.

Het „abiturienten-examen" in Duitschlund. — Met groote
letters, onder de verzuchting: «per aspera ad astra,» kondigt
prof.
Schmaltz, in de Berliner thierärztliche Wochenschrift van
26 Juni 1902 aan, dat het «abiturienten-examen» er door is.
«Naar menschelijke berekening kan niets het met zooveel strijd
verkregen goed ons meer ontnemen.»

Schmaltz uit zyn ingenomenheid met deze overwinning voor
de veeartsenijkunde in hoogdravende bewoordingen ; hij schetst
de groote beteekenis daarvan geestdriftig Dit moge blijken uit
de laatste alinea, welke in het oorspronkelijke hier een plaats
vinde.

«Welch reiches Werden und Blühen jenseits des nun erreichten.
Zieles liegt, wer mag das heute schon vorahnend schildern ? Die
Gefühle, deren unser Herz überquillt, wer will sie in Worten
erschöpfen ? Kein Geschichtsschreiber, kein Dichter, kein begeis-

-ocr page 528-

terter Held hat den befreienden Sieg beredter und ergreifender

n O

gepriesen, wie jener schlichte Grenadier Friedrich des Grossen,
als er auf dem erstürmten Kirchhof von Leuthen die Hände hob
und als rings \'um ihn zum Sternenhimmel das alte Wort em-
porklang: Nun danket alle Gott! Auch uns lasst so sprechen
und nichts weiter.»

W. 0. s.

I)e paardenartsen in Servië. — Bij de reorganisatie van den
militair-veterinairen dienst in Servië zijn de paardenartsen in
5 rangen verdeeld, namelijk:

Staf-paardenartsen met majoorsrang . . 4500 fr. traktement.
Kapitein paardenartsen lstB klasse . . 3150 „ „
Idem 2de „ . . 2600 „ „

Eerste luitenants........2200 ,, ,,

Tweede ,, ........ 1800 „

Bovendien genieten zij, evenals de andere officieren, een toe-
lage van 252 fr. voor het houden van een paard, van 243 fr.
voor een oppasser en van 27.25 M3. brandhout.

De drie laagste rangen worden binnen 3 jaar tot hooger rang
bevorderd. De kapiteins 2de klasse worden in 2 jaar tijds lstc klasse
en binnen 5 jaar staf-paardenarts.

De veeartsenijschool te Belgrado zal weldra met de universiteit
worden vereenigd.
(Thierärztliches Centraiblatt 1901, n°. 23.)

w. c. s.

Nieuwe leerstoel aan de veeartsenkundige hoogcscliool te
Dresden.
— De Kamer in Saksen heelt de oprichting van een
leerstoel voor h}Tgiëne aan de veeartsenijkundige hoogeschool te
Dresden toegestaan.
(Berliner thierärztliche Wochenschrift van
12 Juni 1902.)

w. c. s.

Aantal studenten aan (le Duitsche veeartsenykundige hooge-
scholen
— Gedurende het laatste wintersemester waren in
.Berlijn 483 studenten, in Hannover 296, in München 306, in
Dresden 195, in Stuttgart 131 en in Giessen ruim 100, zoodat
het totaal der veterinaire studenten in Duitschland meer dan
1500 bedroeg.

-ocr page 529-

In het thans loopend zomersemester heeft Giessea 168 stu-
denten, Munchen 297, terwijl in Berlijn, behalve diegenen welke
reeds de verplichte 7 semesters hebben gestudeerd, 455 studenten
zijn. Het aantal nieuw aangekomen burger-studenten van het
eerste semester is te Berlijn grooter dan ooit te voren ; het be-
draagt 71.
(Berliher thierarztliche Wochenschrift van 12 Juni 1902.)

W. C. S.

Privaatdocent by (le voterinair-medische faculteit te Bern. —

l)e «Strassburger Post» bericht dat de gemeente-veearts en in-
specteur van het slachthuis te Metz
Dr. Phjlipp Kopp aan de
universiteit te Bern ia toegelaten als privaat docent voor verge-
lijkende pathologie en therapie, de leer van de dierlijke voedings-
middelen en de veeverzekering.

Dit is het eerste geval dat een privaat docent aan een vee-
artsenijschool is toegelaten. Daar de veterinair-medische faculteit
te Bern een zelfstandige faculteit der universiteit vormt, gelden
voor haar in zake de privaatdocenten dezelfde bepalingen als
voor de andere faculteiten.

Hetzelfde ware voor Duitschland alleen in Giessen mogelijk
en zal er eerlang ook geschieden. Voor de veeartsenijkundige
hoogescholeu zou het evenzoo groote voordeelen kunnen opleve-
ren, wanneer er onder zekere voorwaarden privaatdocenten werden
toegelaten. (
Deutsche thierarztliche Wochenschrift, 21 Juni 1902.)

Voorbereiding voor liet internationaal veeartsen kundig
congres te Budapest in 1905.
—■ Het congres te Budapest zal
plaats vinden onder het protectoraat van het Ministerie van
Landbouw, dat hiertoe dan ook het initiatief heeft genomen.
Den 14dcn Mei jl. werd de eerste zitting van het comité gehou-
den, in tegenwoordigheid van veel afgevaardigden van het Mi-
nisterie. De staatssecretaris
Paul Kiss werd tot voorzitter ge-
kozen, de ministerraden
Lipthay en Toumay, evenals de rector
prof. Dr.
IIutïRa tot ondervoorzitters, en prof. Dr. von Raiz
tot algemeen secretaris. Prof.
Hutyra werd met de uitvoering
belast. (
Berliner thierarztliche Wochenschrift van 12 Juni 1902 )

w. c. s.

-ocr page 530-

Boekaankondiging.

Proceedings of the American Veterinary Medical Association.
Session of 1901. Edited by the Publication Committee,
M. H. Reynolds, Chairman, St. Anthony Park, Minn. St.
Paul, Minn., Webb Pubhshing Co. Print. 1902.

Het lijvig boekdeel bevat het verslag over de 38ste jaarverga-
dering vau de «
American veterinary medical association,» gebonden
van 3—6 September 190 1 in het hotel Rudolf, Atlantic City, N. J.
Voorzitter Dr.
Buti.kli. Het verslag wordt door het reglement
der vereeniging voorafgegaan.

De vergadering werd bezocht door 257 personen, waaronder
60 dames, den mayor van Atlantic, e. a. In de «president-s1
address» wordt met genoegen de groote vooruitgang der veeartsen
geconstateerd; het onderwijs draagt zeer veel daartoe bij. Een
driejarige cursus, goede laboratoria en clinieken hebben de we-
tenschappelijke opvoeding van den jongen Amerikaanschen veearts
veel goeds gedaan en hem een meer geposeerd standpunt doen
innemen.

Scherp en niet geheel ten onrechte wijst hij op het afkeurens-
waardige om den geleerden Duitschen geest in zijn geheel te
aanvaarden, van daar alle boeken en geschriften, alle wetenschap
onvoorwaardelijk als een axioma aan te nemen en geen heil uit
het land zelf te verwachten. En bet zijn juist de besten onder
de broederen, die ai het Duitsche als een axioma aannemen.
(«There are men, who believe that there is culture in under-
standing the causes of the Trojan war, but none in learning the
causes of the recent war in China»). De minuten der af\'deelingen
bieden weinig aan. Er is een «executive committee, committee
on intelligence and education», dat let op vooruitgang en ver-
betering der veterinaire toestanden, en dat de opzienbarende
mededeeling van
Koch direct experimenteel onderzocht in een
speciaal «bureau of animal industry», Een «committee on
diseases», dat zich bezig houdt met het verzamelen van statis-
tieken enz. vau infectieziekten in de Vereenigde Staten; voorts
is er nog een «committee on army legislation». Het rapport
hiervan was niet rooskleurig. De rang, welke de militaire veearts
bekleedt, is verre vau gunstig.

Op een pboto van de militaire paardenartsen van het ver-

-ocr page 531-

zamelde leger in China ziet de Amerikaansche paardenarts er uit
als een voerman. Pogingen, aangewend om hem den rang van
officier te verstrekken, mislukten ; het streven in deze richting
van de verschillende afdeelingen, in vereeniging met de alge-
meene vergadering, bleef zonder resultaat. Alle moeite ter ver-
krijging van een ,,army veterinary corps" was te vergeefs.

Salmon, die er zeer veel voor ageerde, zegt dat in New-Jersey
een groote bestrijding plaats vond door een invloedrijk persoon,
die eindelijk als motief opgaf, „voor zijn zoons geen samengaan
in het leger met een veterinair te wenschen."

Ten slotte nog een „cómmittee on pharmacopoeia"; deze
commissie heeft het loffelijk doel voor oogen om een zuiver
veeartsenijkuudig appendix te verschaffen aan de Amerikaansche
pharuiaeopee. Hiermede is men terecht van alle zijden zeer
ingenomen.

De rapporten van alle staten te vermelden, zou te ver voeren.
In enkele staten (Alabama en Arkansas) vindt de veearts slechts
in de hoofdplaatsen een bestaan en .ziet zich dan nog verplicht
er een andere functie bij waar te nemen. Op het land is èn
wegens de armoede der „farmers" èu wegens de geringe zorg,
welke men aan het vee besteedt, de veearts tot nu toe overbodig.

De besmettelijke ziekten zijn bijna overal dezelfde: anthrax,
houtvuur („black-leg"), varkenspest („hog-cholera"), borstziekte
(„swine-plague"), kwade-droes („glanders"), infectieuse plenro-
pneumonie bij paarden In sommige staten, speciaal Deleware,
zijn het cerebro-spinaalmeningitis en osteoporosis, welke groote
verliezen aanrichten. Tetanus is vrij algemeen; tuberculose eischt
groote offers, al trachten sommige staten de uitbreiding te stuiten.
In Louisiana komt ouder varkens een ziekte voor ,,blaek-rot",
veroorzaakt door het gebruik van beschadigde, zoete aardappelen.
Iveratitis contagiosa was daar dikwijls heerschend. Over de im-
muniseerende entingen tegen de zuidelijke veekoorts is men zeer
voldaan. In mindere of meerdere mate treedt steeds rabies op.
lufluenza is een veel voorkomende ziekte langs de oostkust.

In Manitoba eischt malaria groote offers; de afloop is meestal
doodelijk, als de dieren eenmaal zijn aangetast. Het staatsbestuur
van Minnesota gaf 19000 voor de uitroeiing van tuberculose.
In Mississijii heerschte een hevige epizoötie van anthrax, welke
4 millioen dollar kostte; gebrek aan goede maatregelen, speciaal

-ocr page 532-

van staatswege eeu vereischte, maakte liet onmogelijk de hevig-
heid te stuiten.

In New-Jersey is de tuberculinatie verplichtend gesteld voor
al het vee, dat binnen dezen staat komt.

Pennsylvania neemt een voorname plaats in, wat zijn veestapel
betreft. De waarde daarvan wordt geschat op $ 150000000. Het,
heeft 1700 ingeschreven veeartsen, waarvan bijna | gedeelte ge-
woon gegradueerd is.

South-Carolina blijft jaar op jaar geteisterd door Texaskoorts,
telkens een schade veroorzakend van ± $ 100000; ook «hog-
cholera» eischt steeds groote offers.

Van Tenessee is er een aardig verslag bij. Naast 10 gegradu-
eerden heeft men vele empirici. («Empiricism still flourishes
as a green bay tree in the state.)» Een der niet-gegradueerden
heeft zelfs een veterinair college opgericht, waarin hijzelf de
geheele faculteit omvat. Hij is alles, zoowel lector in ieder vak
van het curriculum als clinicus, in het kort de «whole show.»
Na gedane studies krijgen zijn leerlingen een diploma.

Het is jammer wegens de geringe appreciatie, welke men
blijkbaar voor de veeartsenijkunde heeft, getuige ook de afschaf-
fing van den «state veterinarian» (onze districtsveearts), diens
functie plaatsende onder een commissaris van landbouw en een
inspecteur van vee. Deze diagnostiseeren (!); ze kunnen zich
laten voorlichten door een veearts, maar ontslaan hem naar believen.

Het gebruik van sera vindt in Amerika een uitgebreide toe-
passing. Toch zouden wij, de zaak streng opgevat, hierin niet
altijd medegaan, voornamelijk waar door fabrieken antitoxinen
worden geleverd, niet conform met de ziekte. Het «distemper
antitoxine», dat als zoodanig in den handel wordt gebracht tegen
influenza, blijkt te zijn diphtheria autitoxine; toch wordt het
trouw door velen tegen streptococcen-ziekten aangewend, vol-
gens de theorie, dat een autitoxipe niet specifiek behoeft te zijn
en het diphtheritisch serum speciaal een krachtige werking bezit.

Salmon, de vraagbaak der Amerikaansche veeartsen, is die
ïueening niet toegedaan.

Wat tetanus-antitoxine betreft, zijn nog vele veeartsen zeer
voldaan over de curatieve werking. Een groote dosis morphine,
gevolgd zoodra het serum in hun bereik is door 20 ccM. ant.i-
toxine, om de 6 uur 3- a 4-maal herhaald.

-ocr page 533-

Over de lezingen het volgende:

Moore nam proeven bij het paard omtrent huiddesinfectie door
middel van verschillende agentia. Desinfectie bepaalt zich niet
tot superficiëel aanwezige organismen, doch ook tot de bacteriëele
flora van de huid, de bewoners van de diepere lagen van de epidermis,
kliergangen en haarzakjes. Voor het paard is desinfectie moeie-
lijker wegens de grootere laag doode epidermis, de dieper gelegen
klieren en de haarzakjes. Tot de belangrijkste bacteriën van de huid
brengt hij: 1°. een streptococcns, niet te differentiëeren vaneen
streptococcus welke septische peritonitis veroorzaakt na castratie;
2°. een micrococcus, welke ook uit schoftfislels dikwijls geculti-
veerd is en analoog met die van de menschelijke huid, geïsoleerd
door
Robb en Ghriskey; 3° micrococcus pyogenes aureus.

Boven alles groeit de bacillus subtilis; het is moeielijk d.e
plaatculturen daarvan zoo te zuiveren dat de pathogene bacteriën
er niet door worden bedolven.

Zelfs na grondige desinfectie, waarbij het agens 10 minuten
met de huid in contact is, komen op platen nog steeds vele
koloniën op. Het best blijken een 5 °/o carbolsolutie en een
alcoholische oplossing van sublimaat te werken.

Ook hier een debat over de specificiteit van micrococcus asco-
formans.
Moore meent, hoewel geen afdoend bewijs gegeven is,
in deze bacterie slechts een variant te zien van een der vele micro-
organismen, onder welke m pyogenes aureus de meest gewone is.

Interessant voor de pathogenese van miltvuur zijn de mede-
deelingen van
Daluympi.e uit Louisiana, die wegens de vele
epizoötieën op een groote ervaring kan bogen. Was de heer-
schende meening steeds, dat het lijden — ten minste anthrax
zonder localisatie - ontstond door voedsel en drinkwater, schrijver
meent,, dat dit voor Amerika ten minste niet opgaat. Hoofd-
zakelijk vindt de verspreiding plaats door een soort paarden-
vlieg, een brems (tabanidae). Juist het spoedige en zeer ver-
spreide optreden van carboukels en van de „fièvre charbon-
neuse" bij runderen, op groote afstanden soms van elkander ver-
wijderd, doen zulks vermoeden. Gelegenheid tot verspreiding voor
insecten is er te over. Geheel daarmede in overeenstemming is
het uitbreken in een epizoötischen vorm na zeer druge zomers,
wanneer de eerste regen valt, terwijl de euzoötische vorm na
vochtige jaargetijden met veel regen heerscht.

-ocr page 534-

Over de preventieve inentingen is schrijver zeer tevreden ;
jammer, dat er nog zoovele oorzaken zijn, welke de bestrijding
van epizoötieën haast onmogelijk maken. Oadavers worden maar
in de rivieren geworpen of liggen te rotten in bet open veld.
Van staatswege bestaat geen reglementeering; de injectie wordt
gedaan door onbevoegden. Ook naamsverwarring vindt plaats,
daar met het aanvragen van entstof voor „charbon", entstof van
,,charbon symptomatique" werd gezonden, en deze vergissing
herhaalde malen voorkomt. E.ntmiltvuur zag men weinig. Hoofd-
zakelijk hebben entingen plaats bij paarden en muilezels.

Ranck onderzocht bloed van paardenvliegen en vond, dat het
wemelde van bacillen; trouwens in Europa zijn proeven genomen,
waarbij het gelukte van vliegen op stervende dieren gezeten,
anthrax op te wekken bij caviae.
Ra nok zag succes door stallen
te bevrijden van de vliegen met behulp van vuren er om heen,
en de ploegende dieren te voorzien van een potje met gloeiende
kool, waarop katoenzaad en dit bevestigd aan het tuig. Van bet
aantal vliegen toch hebben wij weinig begrip; paarden kunnen
zóó vol zitten, dat men met den vingertop haast geen leeg plekje
kan aanraken. Ook vond hij miltvuur bij een groot aantal doode
visscben in een meer, waarin karkassen waren geworpen van
dieren, gestorven aan anthrax. Dank zij de poikilothermische
eigenschappen, welke de visch bezit, is het mogelijk, dat haar
temperatuur aanmerkelijk rijst; in dat meer had de oppervlakte
van het water een temperatuur van 95 a 100°.

Ook het tuberculose-vraagstuk is niet zonder bespreking ge-
bleven.
John Repp maakt in zijn lezing gewag van tal van
proefnemingen, waaruit blijkt dat bet eenvoudig is door vleesch en
melk tuberculose van het ruud op andere dieren over te brengen.

Over bet infecteereu van den mensch door middel van melk,
geeft liij talrijke voorbeelden. Het groote vraagstuk: is de dier-
ljjke tuberkelbacil pathogeen voor den mensch, maakt ook in
deze vergadering een dankbaar onderwerp van bespreking uit.
De spreker citeert tal van gevallen, waarin infectie van rund op
mensch plaats vond, meestal door verwonding bij sectie.
Koch\'s
uitspraak is wel onvoorzichtig, het is zijn &de vergissing; de lst0
was het mislukken van tuberculine als curativum. I)e viru-
lentie van den bacil van den mensch is voor dieren niet groot,
ten minste de sputum-bacil, bacillen uit longweefsel en weefsel-

-ocr page 535-

sappen zijn meer virulent. Koen acht het gevaar voor infectie
niet grooter dan hereditaire transmissie en vindt geen maatregelen
noodig. Terecht zegt
Sai,mon: juist, indien geen transmissie plaats
vindt van dier op menscli en omgekeerd, dus geen besmetting
kan geschieden, moet uitroeiing volgen, zoodat de groote ver-
liezen ophouden.

Salhox gaat echter met Koen in diens uitspraak niet mede.
Het principe daarvan vindt geen steun in de experimenten,
noch in de natuurlijke gevallen zelf. Dat de intestinale vorm van
tuberculose zeldzaam is, geeft niet het recht tot niet-infectie te
besluiten. Koen spreekt slechts dan van tuberculose door alimenta,
als een primair intestinale vorm kan worden aangetoond. Geheel
biermede in strijd zijn de proeven van
Pearso.n, die bij voede-
ringstuberculose veelal primair longaandoeningen vindt, eerst later,
ja soms in het geheel niet gevolgd door een intestinaal lijden.

De Texaskoorts gaf aanleiding tot drukke besprekingen.
K
obkrt heeft daaromtrent proeven genomen met 70 stuks vee,
afkomstig benoorden de «Texas fever line». Hij komt tot de vol-
gende conclusiën:

\'1°. Immuniteit voor Texaskoorts is niet hereditair, maar wordt
verkregen door een individueelen aanval van de ziekte.

Niet immuun vee van allen leeftijd is er aan onderhevig.

3°. Het zuidelijk vee, vrij van teken (boopliilus bovis) opge-
voed, is in dezelfde mate onderworpen aan Texaskoorts als het
noordelijk vee, en wanneer zij met koe-teken in contact komen,
zijn zij even goed in staat aan Texaskoorts te sterven als noor-
delijk vee van denzelfden leeftijd en constitutie, dat op gelijke
wijze aangetast is.

4o. Vaccinatie is over het algemeeu het beste middel om
immuniteit te krijgen; deze is1 het geschiktst toe te passen bij
vee onder de 18 maanden.

5°. Tot na de vacciuatiekoorts moet het vee vrij worden ge-
houden van teken, en gedurende deze periode moeten zij een
gezonde, laxatieve voeding hebben met voldoende zuiver drinkwater.

(5°. Geen zuidelijke «farm» moet geheel vrij van teken worden
gehouden, indien de «farmer» aan zuidelijke koopers wenscht te
verkoopen ; in dit geval moeten ten minste enkele teken in iederen
veestapel blijven.

7°. Elk kalf in het zuiden geworpen en elk kalf aldaar van

-ocr page 536-

benoorden de «Texas fever line» gebracht, ruoet zoo spoedig als
uitvoerbaar is, in aanraking met teken worden gebracht. Als
het kalf meer dan 6 maanden oud is, verdient het aanbeveling
dit eerst te vaccineeren.

8°. De herfst of de winter is de beste tijd om noordelijk vee
naar het zuiden te brengen. Zij moeten worden gevaccineerd,
zoodra zij uitgerust zijn van hun reis.

9°. De beste resultaten voor de behandeling van de ziekte
zijn verkregen door alle teken weg te nemen, groote doses sulfas
chinini toe te dienen, het dier met geregelde tusschenpoozen te
voeden, en zoo noodig laxativa en stimulantia in te geven.

Het bovenstaande omvat in het kort het geheele vraagstuk der
Texaskoorts, Over de ziekte en baar verspreiding lag zulk een
waas van geheimzinnigheid, de inwoners in het land zelf, die
zoovele dieren zagen sterven zonder er haast iets van te begrijpen,
deden er eveneens zulke vreemde verhalen over, dat Dr.
Brown
uit Engeland haar noemde een «romance in pathology», en zulks
naar aanleiding van de beschrijving van Amerikaansche veeartsen,
dat Texaskoorts een ziekte was, welke in dit land kon worden
overgebracht door vee, dat niet ziek was, en die in andere landen
niet kon worden overgebracht door vee, dat wel ziek was.

Pyrosoma verliest bij het paard zijn levensvatbaarheid. Hoewel
runder-teken door paarden mede worden genomen, hebben zij op
deze wijze nooit Texaskoorts aangebracht. Men heeft gemeend
hieruit te mogen besluiten, dat de teken niets met deze ziekte
te maken hadden.
Salmon gelooft, dat pyrosoma niet in paarden-
bloed groeit, en dat wanneer een generatie van boophilus bovis
zich op een paard heeft ontwikkeld, de progenituur van deze
teek niet in staat is de ziekte over te brengen. De eer het
pyrosoma in het bloed te hebben ontdekt, behoort aan
Smith,
de eer de runderteek als oorzaak van infectie te hebben gevonden,
aan
Kilborne, en zulks op aandrang van Salmon, die verband
zag in het samentreffen vau het land van de teken en het
quarantaine-district.

Ook de quaestie der stal ventilatie is niet geheel onbesproken
gelaten. Nieuws is echter noch door spreker, noch in de discussie
te berde gebracht. Trouwens men kan haast zeggen «zooveel
hoofden, zooveel soorten stalventilatie». Practisch is het ook niet

-ocr page 537-

mogelijk voldoende stalwarmte te verstrekken, als volgens de
theorie mag worden aangenomen, dat 32500 kub. Engelsehe voet
versche lucht per uur noodig zijn om het uitgeademde kooldioxyde
te neutraliseeren.

Lyford doet mededeeling van een aantal gevallen, waarin hij
uitzettingen van bursae langs operatieven weg genas. De spreker
raadt aan vrij open te snijden, den wand van de bursae te
destrueeren, en de wond zoo lang door een seton open te houden
tot de inwendige deelen door granulatie zijn geheeld.

Wat de mededeelingen van Merillat uit Chicago betreft over
de operaties van de «every-day practice» gelooven wij niet, dat onze
Nederlandsche veeartsen, die nog al eens operatief optreden, hierin
zoo geheel en al mee zullen gaan. In ons land is de neurectomie
van den medianus niet «een onmisbare operatie voor den stads-
veearts» ; dat verder neurectomie van de achterste kootzeuuw
nooit eenig slecht gevolg kan hebben, zouden wij evenmin durven
bevestigen.

Van Es (van geboorte een Hollander) spreekt over het ver-
derfelijke, dat in vele Amerikaansche veeartsenijscholen heersclit.

De meeste colleges eischen van den candidaat tegenwoordigheid
gedurende drie zittingen, elk van 6 tot 9 maanden, andere echter
leveren competente veeartsen af in 2 sessies, elk van 5 maanden.
Eischen sommige scholen van de aspiranten bewijzen van be-
kwaamheid, bij andere is het een geldquaestie. Deze vervallen
tot zuivere handelsondernemingen of wel dienen om den promotors
een aardig salaris te verschaffen.

Eichhorn releveert de methode tot herkenning in korten tijd
van rabies langs microscopischen weg. Proefentingen, welke een
tijd vereischen van 14—21 dagen, moeten als waardeloos worden
beschouwd, zoodra personen door een verdacht dier zijn gebeten
eu de PASTHUR\'sche enting al of niet noodzakelijk wordt. Tot
een spoedige diagnose geraakt men door middel van het micro-
scopisch onderzoek. Microscopisch-pathologische laesies zijn vooral
in het cerebrum, het cerebellum, de medulla en de periphere
ganglia waargenomen. Het ganglion plexiformis en het ganglion
Gasseri trekken vooral de aandacht. Dit ganglion vindt men
door aan de laterale vlakte van de larynx huid eu spieren weg
te nemen; op de larynx ligt de gemeenschappelijke tak van
vagus eu sympathicus. Men volgt dezen tot den vleugel van den

-ocr page 538-

atlas, waar Lij zich in tweeën splitst. De sterkste tak is nu bet
ganglion plexifortnis, de fijnere voert tot liet bovenste lialsganglion.

Voor microscopisch onderzoek wordt het ganglion 12 uur gehard
in absoluten alcohol, gedurende 1 uur in xylol of chloroform
geplaatst en besloten in paraffine. De coupes kunnen worden
gekleurd door
Nissls\' methode. De methode van Nocard.bestaat
in fixatie door sublimaat, harden in alcohol of\' aceton, sluiten
in paraffine, waarna de coupes gekleurd worden met
Usna\'s
polychromineblauw en gedifferentieerd in Grubleu\'s mengsel.

Karakteristiek is nu het volgende: atrophie, destructie en
afbreken van de zenuwcellen; dit vindt zijn oorzaak in nieuwe
celproliferaties, welke tusschen de zenuwcellen en haar endo-
theliale kapsels optreden. De nieuwgevormde cellen vullen ten
slotte de endotheliale kapsels op; de bouw krijgt een sarcomateus
aanzien. De ophooping van deze neoplastische elementen brengt
miliaire granulaties teweeg, door
Babi;s genoemd rabies-tuberkels.

Nklis vond dat de paralyse van rabies een reflexparalyse is,
haar ontstaan vindend in de aandoeningen van sensibele zenuwen,
voornamelijk door de veranderingen van de zenuwcellen in de
cerebro-spinaal en sympathische ganglious.
HÉbraNT vond dit in
zijn proeven bevestigd.

Zijn deze laesies ook in een vroeg stadium aan te toonen ?
Vallée, Liionaux en LiéNiws vinden dat in het beginstadium
van rabies de veranderingen meer geprononceerd optreden in het
ganglion
Ga\'ssert.

Babes beschouwt de laesies van de medulla als karakteristiek
en als de beste methode om een spoedige diagnose vast te stellen.
De veranderingen zijn: vasculaire degeneratie, totaal verdwijnen
van de chromatische elementen, verlies van de celprolongaties,
progressieve verandering en somtijds verdwijnen van den nucleus,
vergrooting der periceltulaire ruimten en immigratie van embryo-
nale cellen, ook het optreden van bruine, gedeeltelijk metachro-
matische lichaampjes, omgeven door een bleeke zone. De enkele
zenuwcellen zijn omringd door de «nodules rabiques».

Toch leveren proeven het bewijs, dat deze laesies van Ba bes
niet van karakteristiek diagnostische waarde zijn. Proeveu van
Kavenel en McCarthy pleiten voor liet specifieke der laesies in
de ganglia.

Met enkele mededeelingen over «distemper in the dog» (Bon-

-ocr page 539-

denziekte) en diaguose van kwade-droes volgens Strauss, welke
geen nieuws bevatten, eindigt de 38ste jaarvergadering niet een
vroolijk feestmaal.

Dr. H. J. van der Schroeff.

Die Pseudotuberculose bei der Katze. — Inaugural-Disser-
tation zur Erlangung der Doktorwürde der hohen Veterinär-
mediciuischen Fakultät der Universität Bern, vorgelegt von
II. \'
t Hoen, Regier u ngst hie r a rz t in Niederländisch
Ostindien (Java), geb. in Tuil (Holland).

Gaarne voldoet ondergeteekende aan het vereerend verzoek der
redactie van ons tijdschrift om een kort overzicht te geven van
den inhoud dezer dissertatie.

In de eerste plaats wensch ik hieraan een woord van lof te
doen voorafgaan aan onzen zeer achtenswaardigen Indischen collega
die, na een tienjarig verblijf in de tropen zijn slechts eenjarigen
verloftijd, welken hij met zijn vrouw en zijn twee jongens, deels
bij de familie doch grootendeels in Amsterdam doorbracht, ge-
bruikte om zich te wijden aan een wetenschappelijk onderzoek,
dat hem den titel van doctor veteriuariae aan de Universiteit te
Bern deed verwerven.

De dissertatie, in druk verschenen als afdruk van het welbe-
kende tijdschrift:
Monatshefte für \'praktische Thierheilkunde van
Kitt en Fröhner, telt 44 bladzijden. Hiervan worden er 22 in
beslag genomen door een beschrijvend overzicht der literatuur
over pseudotuberculose.

Met vermelding der bronnen geeft de schrijver een meer of
minder beknopt referaat van de onderzoekingen en bevindingen
der verschillende auteurs, die zich sedert
1883 met dit onderwerp
hebben bezig gehouden. Hiermede is het literatuur-overzicht om-
trent deze materie, dat reeds tot
1894 door Preisz in de Annales
de l\'inslitut Pasteur
was bewerkt, tot heden aangevuld.

Iu de tweede helft der dissertatie zijn de omvangrijke en nauw-
keurig uitgevoerde experimenten en onderzoekingen door \'
t IIoen
beschreven, liet bacteriologisch gedeelte der onderzoekingen is
ten deele in het laboratorium van Dr.
Basenow verricht, terwijl
het pathologisch-anatomisch en histologisch onderzoek iu het
laboratorium van het abattoir hier ter stede plaats vond.

Het zou tot te groote uitvoerigheid leiden de details van dit

-ocr page 540-

onderzoek in deze boekaankondiging te reproduceeren. In het
kort zij hier slechts medegedeeld, dat het door \'
tHoen bewerkte
bacterium oorspronkelijk door
Kooreva ar gecultiveerd uit pseudo-
tuberkels in de lever van een in ons laboratorium geseceerde
kat, in zijn eigenschappen verschillende afwijkingen vertoont van
die, welke tot heden zijn beschreven.

Het onderhavig bacterium heeft de volgende kenmerken:

Sterke polytuorphie, coccen en staafjes vormen, de laatste ter
grootte van den bacillus typhi, soms aan een einde verdikkingen
vertoonenile. Zwakke eigenbeweging, geen sporenvorming. Groeit
op alle gebruikelijke voedingsbodems, zoowel aërob als anaërob.
Gelatine en bloedserum worden niet vervloeid, melk stolt niet.
Zij geven geen indolreactie en gasvormitig treedt niet op, ook
niet bij toevoeging van druiven-, melk- of rietsuiker. Druiven-
suiker beperkt den groei. Bouillon wordt niet troebel, hierin
vormen zich vlokken en een sediment, terwijl een vliesje aan de
oppervlakte ontstaat. De vorming van lange kettingdraden in
bouillon is karakteristiek. Zij groeien bij verschillende tempera-
tuur, bet sterkst bij 37° 0.; beneden 5° 0., en bij 60» C. wordt
de vitaliteit opgeheven. Bij toevoeging van 51 /2 °/0 keukenzout
worden na 10 dagen de bacteriën gedood. Zij vormen geen toxinen
en kleuren zich met de gebruikelijke anilinekleurstoffen. Volgens
Gram\'s methode behandeld, verliezen zij de kleurstof. Ook zijn
zij niet zuurvast, door azijnzuur worden zij slechts zwak ontkleurd.

De bacteriën zijn pathogeen voor katten, caviae, konijnen en
muizen, welke na subcutane enting in korter of langer tijd
worden gedood.

Het histologisch beeld van de door de bacteriën teweegge-
brachte pseudotuberkels heeft veel overeenkomst met dat van
malleus en verschilt zeer van dat der echte, ook reeds verkaasde
tuberkels.

Necrose treedt spoedig in de pseudo-tuberkels op, en in het
afgestorven weefsel gaan waarschijnlijk ook de bacteriën te gronde,
zoodat deze daarin slechts in geringe hoeveelheid worden aange-
troffen, terwijl zij in de vitale peripherie in rijkelijke boeveelheid
als talrijke kettingdraden aanwezig zijn.

Het histologisch onderzoek leerde dat de pseudo-tuberkels zoo-
wel bij de proefdieren als bij de spontaan geïnfecteerde kat van
intracapillairen oorsprong waren.

-ocr page 541-

Bij de katten beperkten de laesies zich uitsluitend tot de lever, ter-
wijl bij de overige proefdieren de ziekteprocessen ook in de milt,
de longen en in verschillende lympbklieren werden waargenomen.

Deze bacterie vergelijkende met die, welke door de in de eerste
afdeeling geciteerde auteurs als de oorzaak van pseudo-tubereulose
bij verschillende diersoorten zijn beschreven, komt \'
t Hoen tot de
conclusie, dat deze, hoewel hiervan afwijkend, het meest overeen-
komt met het in 1894 door
Preisz als de oorzaak der ziekte bij
schapen, beschreven micro-organisme.

Deze arbeid is leerrijk, in aangenamen vorm te boek gesteld
en lezenswaardig. Ik meen dan ook de aankondiging hiervan te
mogen besluiten, met de opwekking aan ieder die eeuigermate
belang stelt in deze materie nader van de door onzen landge-
noot bewerkte dissertatie kennis te nemen. De gelegenheid daartoe
wordt aangeboden door te lezen «Heft 9—10, Band XIII» van
het bovenvermeld tijdschrift. Dit «Heft» is afzonderlijk in den
handel verkrijgbaar tegen den prijs van 2 Mark of slechts f 1.20.

Amsterdam, Juli 1902. D. van der Sluijs.

Necrologie.

Den l4don Juli 1902 overleed, in den ouderdom van 31 jaar,
na een kortstondig lijden
E. C. Koens, veearts te Goes. Pas op
23 Juli 1901 was hem het diploma als veearts uitgereikt.

Den 21sten Mei 1902 overleed te Kortgene de empirist M. van
der Maas
, die in de laatste jaren geen praktijk meer uitoefende.

Te Enschede is overleden de empirist D. Frankenhuis,

Te Kapelle a/d IJssel overleed op 3 Juli \'1902, in den ouder-
dom van ruim 80 jaren, de empirist J. M.
Hoogland.

Personalia.

Gevestigd: te Groningen Dr. D. G. Ubbels.

Verplaatst: van Eefde naar Nijkerk W. J. G. Mekrstadt.

Den paardenarts 3de klasse J. van Zijverden, van verlof uit
Oost-Indië teruggekeerd, is Roermond als garnizoen aangewezen,
waardoor de paardenarts 3de klasse W.
Folmer naar Bredd kon
terugkeeren.

De gouvernementsveearts Dr. H. J. van der Schroeff is

-ocr page 542-

1 Augustus naar Suriname vertrokken, terwijl de paardenarts
Cde klasse van liet leger in Ned.-Indië J.
van Slooten zijn be-
stemming eveneens in Augustus zal volgen.

Den llden Juü 1902 promoveerde aan de universiteit te
Bern tot doctor in de veeartsenijkunde H.
Remmelts, plaats-
vervangend districtsveearts te Vlaardingen, op een dissertatie
getiteld: «Untersuchungen betreffend Bacterium coli commune bei
Saugetieren, Vögeln und Fischen» en den
18don Juli H. Markus,
onderdirecteur aan bet abattoir te Utrecht op een dissertatie,
getiteld: Beitrag zur pathologischeu Anatomie der Leber und
der Nieren von einigen Haustieren.

Den Hoofd-inspecteur, lid van den Centralen Gezondheidsraad
Dr.
P. M. J. M. E. Woltering, is als standplaats aangewezen
\'s-Hertogenboscb.

\'s Rijks veeartsenijschool.

Bij de overgangs-examens zijn toegelaten:

tot het 2do studiejaar de leerlingen: U. Wester van Ten-Boer,
H.
J. C. IIorbacu van Wittem, J. Beuijel van Zeddam, J. van
Zij verdek
van Aalsmeer, J. Swierstra van Bozum, L. Jennis-
ke.ns
van Horst, 11. W. Klerk de Reus van Utrecht, J. Yei.de
van Ter-Wispel, L. E. Hinrichs van Nijmegen, G. L. J. Gooren
van Tilburg, J. Nauta van Gorredijk, J. L. van Eck van Breda,
H.
Postma van Leeuwarden, J. Kets van Laag-Keppel, J. Koe-
lkmeij
van Spanbroek, T. van Heelsuergen van Dordrecht, H.
J. M. Valois van Nijmegen, C. 11. Molendijk van \'s-Graven-
hage, A
van der Steur van Loosdrecht, C. J. van Temmen van
Teteringen,
J. Goedhart van Meerkerk, J. P. van dïïr Slooten
van \'s-Gravenhage, F. J. II. J. Quaeuvlieg van Gronsveld, D.
A, 11. Veeman van Groenloo, A. C. A. Heshusius van Breda,
H.
van Straaten van Meppel, L. J. H. Stadhouder van Utrecht
en L
C. Muurs van Paramaribo;

tot het 4de studiejaar de candidaat-veeartsen :

J. M. Kerkhoven van Ruurloo, R. Nijhofï van Edam, L. J.
Colsen van Hontenisse, J. van Dulm van Arnhem, I\']. J. Dom-
meriiold
van Deventer, J. A. Lenshoek van Zalt-Bommel, R. H.
J. Gallandat Huet van Schoonhoven, D. J. Copper van Rotter-
dam en
K. J. Vroembn van Broek-Sittard.

-ocr page 543-

Bij Miuisteriëele beschikking van 23 Juni 1902, n°. 4787,
afd.
L., is L. Erades voor het tijdvak van 1 Juli 1902 tot en
niet 28 Februari
1903 gecontinueerd als amanuensis bij de natnur-
en scheikunde.

Bij Ministeriëele beschikking van 27 Juni 1902, n°. 5000,
afd. L., is, met ingang van I Juli 1902, op zijn verzoek, eervol
ontslag verleend als assistent aan \'s Rijks veeartsenijschool voor
de cliniek en de heelkundige leervakken aan Dr. II. J.
van der
Schroeff.

Bij Ministeriëele beschikking van 7 Juli 1902, n°. 5150,
afd. L, is, met ingang van 16 Juli e. k., op zijn verzoek, eervol
ontslag verleend als assistent aan \'s Rijks veeartsenijschool voor
de cliniek en de verloskunde aan Dr. D G. U
bbei.s.

Rij Koninklijk besluit van 22 Juli 1902, n°. 54, is, op zijn
verzoek, eervol ontslag verleend als leeraar aan \'s Rijks veeartsenij-
school aan Dr. P. M. J. M> E.
Woltering.

Bij het admissie-examen zijn geslaagd : B. .1. C. tb Hennepe
van Wageningen, J. Boer van Snelrevvaard, P. Zijp van Zijpe,
L. F.
vam Dixhoorn van Terneuzen, A. D. Oosterbaan van
Lochetn,
N. P. Woudenberg van Utrecht, J. van der Veen van
Ileerenveeu. C.
Eykman van Amsterdam W. M. P. Pulle van
Arnhem, F. II
Sardeman van Amsterdam, C. Tenhaeff van
Utrecht, J.
Staal van Hoogeveen en K. Huizinga van Bednm.

Staatsexamens.

Het diploma voor het natuurkundig examen, volgens de artt,
8, 9 en 13 der wet van den 8stcn Juli 1874 (Staatsblad no. 99),
is den 8stcn Juli 1902 uitgereikt aan de heeren : J. G. A. Reesf.r
van Utrecht, S. Kingma van Deersuni, II. E. Reeser van Utrecht,
J.
C. Colder van Amsterdam, D. Nieburg van Reeuwijk, G. A,
de Raadt van Gouda, J. Stapensea van Leeuwarden, F. van
IIootegem
van Kruiningen, 11. J. Kark van Goudriaan, C. de
Graaf
van Utrecht, J. W. Brouwer van Dordrecht en J. A.
Vreeswijk van Middelharnis.

-ocr page 544-

Staatsbegrooting 1902. \')

De wet van 13 Juni 1902 (Staatsblad no. 10E), tot verbooging
van liet negende hoofdstuk der Staatsbegrooting voor het dienst-
jaar 1902, bevat onder meer :

Vde afdeeling: Landbouw.

Art. 217. Jaarwedden en verdere belooningen van den direc-
teur, de leeraren, ambtenaren, bedienden en arbeiders aan \'s Rijks
veeartsenijschool, mitsgaders schrijfloonen, te verhoogen met f 1200
en dus deze post te brengen op f 55.200.

Art. 221. Snbsidiën en andere uitgaven ten behoeve van de
verbetering van de Nederlandsche paardenrassen te verhoogen
met f2050 en dus deze post te brengen öp f 133.280 (Staatscou-
rant van 4 Juli 1902, n°. 154).

Wet op de paardenfokkerij 1901.

Bij Koninkliik besluit van 13 Juni 1902, n°. 30 is, voor
den tijd van drie jaar, benoemd tot voorzitter van de sub-com-
missie A van de algemeene keurings-commissie voor de paarden-
fokkerij
A. W. Heidkma te Groningen.

Vacante plaatsen. 1)

lieerde (standplaats Veesen), op een jaarwedde van f400 van
de gemeente en f200 van de provincie. Een geschikte woning
is verkrijgbaar.

Staphorst, f500 van de gemeente en f200 van de provincie.

Asten, op een jaarwedde van f 700.

Ooststellingwerf, op een jaarwedde van f 700.

Smallingerland (standplaats Drachten), op een jaarwedde van f800.

Holten, f200 van de gemeente en f200 van de provincie.

Haaksbergen, op een jaarwedde van f300.

1  De redactie verzoekt beleefd opgave indien vacante plaatsen worden
bezet of zoo er nieuwe vacatures ontstaan.

-ocr page 545-

Groenloo, f400 van (le gemeente en f200 van de provincie.
Maastricht, veearts-keurmeester aan het stodelijk slachthuis, op
een jaarwedde van f 1000—\'1500. Verbod van particuliere praktijk.

Nieuw uitgekomen boeken.

Dr. A. Ströse, Unsere Hunde. Ein Lelir- und Handbuch für Züchter, Preis-
richter, Dresseuro und Hundefreunde. 1 Band:\' Form und Leben dos
Hundes. Mit 147 Abbildungen; II Band: Zucht und Pflege des Hundes.
Mit 29 Tafeln und 25 Abbildungen im Text. Neudamm, J.
Neumann
1902. Preis Band I: brosch. 10 M., geb. 12 M.; Band II: brosch. 6 M.,
geb. 8 M.

Prof. Dr. J. Csokor, Lehrbuch der gerichtlichen Thiermedicin und der
thierärztlichen Gesetzeskunde.
II umgearbeitete und vermehrte Auflage.
Gr. 8", 833 Seiton, mit 8 Abbildungen im Texte. AVion und Leipzig
W. Braumüller 1902.

Dr. F. Fischoed er, Leitfaden der praktischen Fleischbeschau. Mit vielen in
den Text gedruckten Abbildungen. Viorto, neubearbeitete Auflage. Berlin,
It.
Schoetz 1902, Prois gebunden 5 Mark.

Lono-Prkus.sk, Praktische Anleitung zur Trichinenschau. Dritte Auflage
bearbeitet von M.
Preusse. Mit vielen Abbildungon. Berlin, lt. Schoetz
1902. Preis gebunden M. 2.40.

Die Fleischbeschaugesetzgebung des Deutschen Reiches nebst dem Preussischen
Ausführungsgesetz.
Berlin, R. Schoetz 1902. Preis 2 M.

L. Nagel, Die Gewährleistung im Viehhandel nach dem bürgerlichen Ge-
setzbuch.
Zweiter Theil. Thierärztlicher Thoil. Stuttgart, W. Kohl-
hammer 1902.

G. Guünaux, L\'élevage du cheval et du gros bétail en Normandie. 1 vol.
in-16 de 300 pages avoc 70 figuros. Paris, J.
B. Baillière ofc fils 1902.
Prix cartonné 4 francs.

E. Duiiodsset, Le cheval dans la nature et dans l\'art. Nombreuses illustra-
tions dans le texte et hors-texte. Un très élégant volumo in 4° carré.
Paris,
H. Laurens 1902. Prix 20 francs.

P. Caony et H. J. Gorert, Dictionnaire Vétérinaire. 2 vol. gr. in-8 do
1500 pages avoc environ 1800 figuros et planchos en couleurs. Tomo I
(A—II), I vol. gr. in-S de 708 pages avec 4 planches en couleurs et
880 figuros. Paris, J.
B. Baili.ière et fils 1902. Prix de souscription
aux 2 volumes .jusqu\'iï l\'apparition du Tome II: 32 francs.

E. E. Martin, Transport ofhorses by sea. Calcutta,Tuacker, Spink & Co. 1901.

Dr. D. A. de Jong Jzn., De éénheid der Zoogdiertuberculose. Verslag vanvor-
golijkonde ondorzoekingen. Leiden,
S. C. van Doesburgh 1902. Prijs f 5.—.

Veeartsenijkundig Staatstoezicht.

De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid heeft goed-
gevonden, met ingang van 1 Juli 1902:

a. in te trekken de beschikking van den Minister van Bin-
nenlandsche Zaken van 23 Juni 1901, n°. 5184, afdeeling Land-
bouw (Stct. van 24 Juni d. a. v. n°. 170);

-ocr page 546-

b. in Friesland met betrekking tot de vlekziekte der varkens
buiten toepassing te. stellen ;

1». het in artikel 2, sub 2°. van het gewijzigd koninklijk be-
sluit van 10 Juli 1896 (Stbl. no. 104) bedoelde veeartsenijkuadige
onderzoek, voor zooveel aangaat varkens welke ter zake van
vlekziekte zijn ingeënt;

2°. het in het derde lid van artikel 81 van voornoemd be-
sluit vervatte voorschrift, dat ingeënte varkens, gedurende zekeren

\' ö "o

tijd voor ziek zijn te houden (Staatscourant van 1 Juli 1902, n°. 151).

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland

gedurende Mei 1902.

(De cijfers tusscheii ( ) duiden het getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers.

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

1

Kwade-droes en huidworm. ij

Schurft bij paard en schaap.

Sehaapspokken. I

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Honds-
dol-
heid

« i •

m i S

C *

! <U

s a

o ; ca

PQ !

p.

£ , (
H Y."
£ *
O

ÖS

Groningen

4

n

W

n

10 (2)

V

3 (\')

2 (»)

n

M

n

Friesland. . .

10

V

r>

190 (6)

11 (3)

V

8 («)

1

r>

»

5 (<)j

Drente. . . .

2

V

n

n

132 (\'»)

M

1

»

n

w

n

n

Overijsel . . .

3

r>

n

25 <«)

•n

n

i

n

n

n

Gelderland . .

5

y>

V

1

V

2 (M

rt

5 (»)

»

»

V

Utrecht . . .

1

T)

1)

n

t)

V

5 (2)

V

A

n

Noord-Holland .

5

n

n

50 (»)

4 (\')

Y)

n

n

1

»

V

3 (\')

Zuid-Holland

3

n

V

r>

1

T)

2 (\')

n

1

V

11

n

Zooiand . . .

1

n

fl

V

i>

r>

1

Ï)

n

n

V

Noord-Brabant .

5

D

" •

V

n

6 (6)

D

4 (<)

»

V

v I

Limburg . . .

2

n

.

V

n

n

V

»

n

n

2 (2)

»

»

7)

Totaal

41

n

n

241 (9)

5 (2)

178 (17)

»

23 (\'•)

22 (17)

„ j „

6 (4

(Staatscourant van 15/16\'Juni 1902, 11°. 138.)

Erratum.

In afl. 10 van deel 29, blz. 437, regel 12 v. o. staat: bekende;
dit moet zijn : brekende.

-ocr page 547-

PIROPLVSMOSIS (TEXASKOORTS) BIJ
RUNDEREN IN NEDERLAND,

door

D. A. DB JONG Jzn.

(Mot een plaat.)

In deel 23 van dit tijdschrift heb ik een vrij uitvoerige
mededeeling gedaan omtrent „Texaskoorts en aanverwante
ziekten", waarin niet alleen verslag werd gegeven van de
onderzoekingen van
Smith en Kilborne, maar ook het
voorkomen van Texaskoorts, respectievelijk haemoglohinurie,
bij runderen buiten Amerika, werd besproken.

De genoemde publicatie in 1895 had een tweeledig doel.
In de eerste plaats om de aandacht te vestigen op de
aetiologie van Texaskoorts en aanverwante ziekten, en op
de eigenaardige rol, welke
teken bij het overbrengen van
piroplasma bigeminum spelen; in de tweede plaats om den
waarnemers van haeraoglobinurie bij onze inlandsche runde-
ren de gedachte bij te brengen, dat ook daar een analoge
oorzaak in het spel kon zijn.

Een dergelijk vermoeden lag voor de hand, te meer,
omdat de verschijnselen, welke zulke runderen vertoonen, en
zooals ook door mij waren waargenomen, in veel opzichten
overeenstemmen met die, welke voorkomen bij de boven
aangeduide ziekten.

Na het jaar 1895 zijn in verschillende deelen van
Europa, en ook in andere werelddeelen, gevallen van haemo-
glohinurie bij runderen nader onderzocht, waarbij als oorzaak

34

-ocr page 548-

het piroplasma bigemirium of een daarop gelijkende bloed-
parasiet werd gevonden.

Uit ons land kwamen in dit opzicht geen nadere berich-
ten. En de door mij aangewende pogingen, om gevallen
van haemoglobinnrie ter onderzoek te krijgen, mislukten.

I)e ziekte werd vroeger meermalen in de omgeving van
Gouda waargenomen bij runderen van enkele mijner familie-
leden, wanneer de dieren in den zomer op etweiden werden
gebracht. Na 1^95 werden geen gevallen ontdekt, ten minste
ik heb geen bericht ontvangen.

Zelf observeerde ik, vóór 1895, eenige gevallen in de
gemeenten Uijnzaterwonde en Alfen a/d Rijn, steeds des
zomers. Op latere navragen gelukte het mij niet, nieuwe
ter onderzoek te krijgen.

Met verschillende collega\'s heb ik over de zaak gespro-
ken of gecorrespondeerd; dit leverde mij, met uitzondering
van een straks te beschrijven geval, geen materiaal voor
onderzoek op.

En toch moet haemoglobinnrie bij runderen in ons land
dikwijls voorkomen, indien men ten minste mag afgaan op
uiededeelingen in de verslagen van het veeartsenijkundig
staatstoezicht en op die van veeartsen.

Mijn hoop om met betrekking tot de haemoglobinnrie
bij runderen eenig licht omtrent de aetiologie te krijgen,
was dus in de laatste jaren sterk verminderd. Zij werd
echter weder verlevendigd door het volgend voorval.

In het vorig jaar, in de maand Juli, werden mij door
collega R
ar te IJselstein eenige stukjes milt, geconserveerd
in 2% phenol-solutie, en een fleschje met bloederig gekleurde
urine, ter onderzoek gezonden, liet materiaal was afkomstig
van een rund, dat bij het onderzoek zeer zwak was, een
temperatuur had van ± 39° C., en een sterken icterus ver-
toonde; vooral het slijmvlies van de vulva was hooggeel
gekleurd. Het dier was volgens den eigenaar in 1 Va dag

-ocr page 549-

tijds sterk vermagerd. De melksecretie was geheel opgehou-
den ; het dier vertoonde daarentegen verhoogde afscheiding
van urine, welke helderrood, bloederig gekleurd was. Het
urineeren ging met hevig persen gepaard. Bij rectaal on-
derzoek waren de nieren niet vergroot. Het bezoek had
des namiddags plaats en den volgenden morgen was het
dier dood.

Bij de sectie werden de nieren normaal bevonden; bij
het doorsnijden vond men in het bekken urine van dezelfde
helderroode kleur als den vorigen dag was ontlast geworden.
In het oog vallend groot, week en bloederig was de milt,
zoodat een onderzoek op anthrax werd ingesteld, dat negatief
uitviel.

Meerdere bijzonderheden konden mij niet worden verstrekt.
De gezonden urine was zoodanig aan het rotten, dat een
nader onderzoek niet meer kon plaats vinden. Daarvoor
bleef dus alleen beschikbaar het gezonden miltweefsel, het-
welk echter in de carboloplossing zoodanig geschrompeld en
verhard was, dat het onderzoek weinig resultaat beloofde.

Toch heeft het mij versterkt in de meening, dat als oor-
zaak der inlandsche haemoglobinurie een haematozoön te
ontdekken zou zijn.

De gezonden stukjes milt werden van de geschrompelde
kanten ontdaan cn ingesloten in celloïdine, daarna gesneden
en op verschillende wijzen gekleurd. Voor zoover nog struc-
tuur te onderkennen viel, bleken ze te bestaan uit bindweef-
selstrooken, waartusschen meer of minder goed geconserveerd
bloed. Van eigenlijk gezegd miltweefsel was nagenoeg niets
meer te ontdekken. En nu werden in de roode bloed-
lichaampjes figuren gevonden, meer of minder groot, doch
welke steeds een vrij groote ruimte in het lichaampje over-
lieten, en welke meestal geleken op de ronde vormen der
haematozoön, zooals die bij haeraoglobinurieën in andere
landen werden beschreven. Gewoonlijk bevatte een bloed-

-ocr page 550-

lichaampje slechts één van deze figuren, bij uitzondering twee.
Ze waren meestal rond, soms langwerpig. Met zekerheid
heb ik echter nooit durven zeggen, dat ik hier met een
vorm van piroplasma te doen had, en thans, nu ik de
praeparaten weder nauwkeurig heb nagezien, durf ik het
nog niet. De reden daarvan is deze.

Het zeer bloederige weefsel, dat zelfs geen miltweefsel
meer liet onderkennen, wees op enorme veranderingen van
bedoeld orgaan, terwijl de haemoglobinurie tijdens het leven
tot een sterke destructie der chromocyten kon doen besluiten.
Bedenkt men dat kernhoudende roode bloedlichaampjes in
analoge omstandigheden in de milt zeer veel voorkomen,
dan lag de mogelijkheid altijd voor de hand, dat men hier
in de roode bloedlichaampjes met kernen of kernrestanten
te doen had, en zulks te meer, omdat geen enkele der in
dit opzicht beproefde kleurwijzen mij praeparaten had ver-
schaft, waarin de gevonden lichaampjes door de aangenomen
kleur van de normale bindweefselkernen, die der leucocyteii
of van de duidelijke chromocytenkernen te ditferentiëeren
waren. Hoe groot de waarschijnlijkheid ook was, dat wij
hier met haematozoën te doen hadden, zekerheid bestond
niet. Ik heb mij er dan ook voor gewacht het vermelde
geval als een van piroplasmosis, en dat zou dan het eerste
in ons land zijn geweest, te beschrijven.

Ongetwijfeld bestond echter piroplasmosis bij een patiënte
van collega
Flohil, waar ik gedurende het leven in de
gelegenheid was het bloed te onderzoeken. Op den 18<ien
Juli j. 1. vergezelde ik
Flohil naar den landbouwer N.
onder Wassenaar, die bij een zijner koeien bloedwateren had
opgemerkt. Nader vernam ik van mijn collega omtrent
patiënte het volgende.

Het dier was op den 16den Juli onwel geworden. De
eetlust was gering, de melkafscheiding verminderd en de
hoedanigheid der melk afwisselend goed en minder goed.

-ocr page 551-

Des avonds werd bloederige urine opgemerkt, welke de kleur
van koffie had.

Het dier werd op stal gezet en een ruime aderlating werd
verricht. Op den 18deu werden de omgeving van mond en
neusgaten, de uier en verschillende slijmvliezen lichtgeel
gekleurd bevonden. De pols was zeer frequent. De urine was
nagenoeg helder, doch schuimde een weinig. Eetlust matig.

Op den 20ston Juli was de icterus bijna verdwenen en
bedroeg het aantal polsslagen 70. De urine was helder,
schuimde nog wat. De eetlust was voldoende.

Op den 22sten Juli was patiënte hersteld.

Teken zijn bij het dier niet gevonden.

Daar ik niet voldoende voor het onderzoek gepraepareerd
was, moest ik mij op 18 Juli er toe bepalen een snede in
liet rechter oor van het dier te geven, en van het uitdrup-
pelende bloed dekglaspraeparaten te maken. Dit alles vond
plaats in de schuur, waar het dier stond. Iiet uitvloeiende
bloed stolde vrij snel en de geheele omgeving belette het
verkrijgen van zeer mooie glaasjes.

Op het laboratorium kleurde ik met carbolthionine, al of
niet met eosine als contrastkleur, en nu was het merkwaar-
dig dat, alhoewel vele praeparaten onbruikbaar bleken en
andere alles behalve fraai waren, toch het eerste praeparaat,
hetwelk onderzocht werd, reeds dadelijk de piroplasmata
met volkomen duidelijkheid deed onderkennen. Elke twijfel
was hier buitengesloten. Enkele zeer fraaie praeparaten waren
in ieder geval verkregen.

Omtrent de gevonden parasieten zij het volgende opge-
merkt.

Allereerst dat de naam jwVoplasma met recht kon worden
gebruikt Vele der gevonden parasieten vertoonden wer-
kelijk den peervorm, en daar dikwijls twee van dergelijke

-ocr page 552-

peervormige lichaampjes in één chromocyt werden gevonden,
mocht ook het adjectief
bigeminum daaraan worden toege-
voegd. Af en toe gelukte het zelfs drie, soms vier para-
sieten, in één bloedlichaampje te vinden, doch deze gevallen
waren uiterst zeldzaam.

Altijd was de gedaante niet peervormig.

De parasieten waren in de meest onregelmatige vormen
waar te nemen, en niet alleen
in, doch ook buiten de chro-
mocyten. Bovendien liep de grootte zeer uiteen. In sommige
gevallen was het bloedlichaampje door een parasiet nagenoeg
geheel opgevuld, in andere gevallen was hij slechts als oen
klein, rondachtig lichaampje in de bloedcel te zien.

Eig. I, geteekend bij Seibert, homog. immersie 1/I2. Zkiss
ocul. 4, dus bij een vrij sterke vergrooting, geeft verschil-
lende vormen te zien, zooals zij van den parasiet in prae-
paraten werden aangetroffen. Alhoewel de peervorm in vele
gevallen duidelijk is, is toch de parasiet in werkelijkheid
polymorph.

Talrijk waren de parasieten niet. Soms werden slechts
weinig exemplaren in een gezichtsveld gezien, soms geen
enkel. Eig II, geteekend bij
Zf.jss ocul. 2, homog. immersie
Seibert ]/]2, doet een gedeelte van een gezichtsveld zien,
waarin vier roode bloedcellen met parasieten, terwijl links
boven een piroplasma vrij ligt. Daar waren de parasieten
in ons geval vrij talrijk vertegenwoordigd, en vergeleken
met het groot aantal parasieten, dat bij de overige haemo-
globinurieën werd beschreven, mag veilig worden gezegd,
dat bij het rund te Wassenaar dit aantal zeer gering
was.

Of dit steeds het geval is bij haemoglobinurie in ons land,
clan wel of het verband houdt met het weinig ernstige ka-
rakter van het geval, of met het stadium der ziekte waarin
onderzocht werd, zal een onderzoek van volgende gevallen
hebben uit te maken.

-ocr page 553-

-

Fig.f.

■fl

©

-

*

a
oo

® ©

O

0

ru,. 2.

• • •

#

§

» • e

• • <r • -

o 0 « * !

3 • v) » •
© •# 0

PW.M.T impr

DA.DJ.dal.

-ocr page 554-

Piroplasmose komt dus bij runderen in Nederland voor.
Maar wij weten niets omtrent de wijze, waarop de dieren
worden geïnfecteerd; we weten niet, of daarbij teken in bet
spel zijn. Evenmin weten we, of naast de acute, ook chro-
nische vormen der ziekte voorkomen, en of alle haemoglo-
binurieën bij runderen door haematozoën, en zoo ja, door
dezelfde worden veroorzaakt.

Een nader onderzoek in dit opzicht zal gemakkelijk zijn
in te stellen, vooral door hen, die in streken wonen waar
haemoglobinurie veel voorkomt.

Aan de hand van de onderzoekingen . van Smith en
Kilborne zal een onderzoek den practicus niet moeielijk
vallen.

Wijl ik omtrent de ziekte geen uitgebreide ervaring heb,
laat ik een beschrijving van het clinisch beeld, dat de
haemoglobinurie bij runderen in ons land vertoont, achter-
wege; ik wil mij bepalen tot een kort overzicht der symp-
tomen, zooals die door mij werden waargenomen, en welke
overeenstemmen met die, door
Rab en Èlohil bij hun
patiënten opgemerkt.

De ziekte begint met vrij plotseling verminderen der
melksecretie. Dat is meestal het eerste, alarmeerende ver-
schijnsel. Daarna vermindert de eetlust, de dieren zijn loom
en lusteloos. Spoedig ziet de opmerkzame eigenaar, dat zijn
dier abnormale urine loost, bloederig gekleurd. De kleur der
urine loopt uiteen. Ze heeft of een hclderroodc kleur, als
waterig bloed, öf ze is meer koffiekleurig. En daarna trekt
zeer spoedig de aandacht de gele verkleuring van huid en
slijmvliezen. Er kan een zeer sterke icterus optreden. Het
slijmvlies van vulva, mond, neus en oogen ziet sterk geel.
De huid aan het perineum, den uier, de tepels, den neus-
spiegel, den mond, bovendien de basis der horens, worden
eveneens spoedig geel gekleurd. In andere gevallen is de
geelzucht minder sterk, meestal bij de geringere graden

-ocr page 555-

van haemoglobiimrie. Verder wordt het dier zeer zwak,
waggelt af en toe, en kan soms, in ernstige gevallen, niet
meer opstaan. De dood kan in enkele dagen volgen. De
temperatuur is over het algemeen slechts weinig verhoogd,
bij groote zwakte gedaald.

Treedt genezing in, dan wordt het dier vroolijker, de
urine wordt normaal, de icterus verdwijnt, en de eetlust
keert terug.

Voor zoover mijn ervaring strekt, is de prognose gunstig,
wanneer de ziekte tijdig onderkend wordt. Zooals vroeger
gezegd, worden de. dieren ziek gedurende het warme jaar-
getijde in de weide. Wordt de ziekte spoedig opgemerkt en
worden de dieren gestald, dan ontstaat van zelf herstel. Doch
ook bij ernstige gevallen kan nog genezing optreden. Ik
herinner mij een dier, dat wegens de groote verzwakking
niet meer kon opstaan, en door middel van een slede naai-
den stal moest worden vervoerd. Het is volkomen hersteld.

Nader onderzoek der inlandsche runder-haemoglobinurie
is alzoo gewenscht. Mochten collega\'s, die zelf een onder-
zoek niet ter hand kunnen nemen, mij hun materiaal willen
toezenden, dan zal ik dit gaarne bewerken, terwijl ik mij
eveneens bereid verklaar inlichtingen te geven omtrent de
wijze, waarop het verzameld en verzonden dient te worden.

Leiden, 1 Augustus 1902.

Verklaring der figuren.

Fig. I. Verschillende vormon van piroplasma bigominuin in chromocyten.
Zeiss ocul. 4, homog. immersie Seibert •/12, kleuring met phenolthionine.
I3ij
a eon roodo bloedcel, waarvan het protoplasma nauwelijks zichtbaar is.

Fig. II. Gedeelte van eon gezichtsveld van eon bloedpracparaat. Zeiss
ocul. 2, homog. immersie, Seibert 1/i2, kleuring mot phenolthionine. Vier
chromocyten met piroplasmata. Links bovon, bij
b, een vrijliggcnde parasiet.

-ocr page 556-

INFUSIE OF INJECTIE BIJ KALFZIEKTE ?

dook

J. VLASKAMP.

Ondanks ik nog niet gereed ben met de bewerking van
een aantal aanteekeningen omtrent de inspuitingen van
kalium jodatum, bij ruim 100 kalfzieke koeien therapeutisch
gedaan, zonder één enkele uitzondering alle met succes,
dreven de vele beschouwingen over die therapie en den
modus (pro mij nu reeds, om in dit tijdschrift een plaatsje
voor het volgende te vragen.

Bij het lezen (en in verband met het maken van onder-
staande aanteekeningen, zocht ik zooveel ik kon naar lite-
ratuur van al de oorspronkelijke en niet oorspronkelijke
artikelen, referaten, auto-referaten, enz. omtrent
Sciimidt\'s
prachtige therapie der kalfziekte en haar uitoefeningswijze)
heb ik meermalen gedacht, dat het voor den uitvinder der
methode erg verdrietig moet zijn, telkens weer wijzigingen
in haar uitvoering te zien aanbevelen, met de vaak duide-
lijke bijbedoeling: „deze wijziging maakt eigenlijk de the-
rapie eerst recht goed."

Het in dit tijdschrift aangegeven injectie-apparaat van
SoiiMiOT zelf bewijst, meen ik, dat hij door dat ingenieuse
toestelletje aan al de opgeworpen bezwaren gaarne een
einde wil maken.

Maar zijn deze min of meer ingewikkelde en bij-zich-
draagbare toestelletjes wel noodig?

Wetenschappelijk geloof ik, empirisch weet ik zeker, dat
dit niet het geval is.

Van die groote reeks inspuitingen (voor drie jaar althans)

-ocr page 557-

is bij mij nog slechts éénmaal een geval van mastitis het
gevolg geweest, en dat was mijn eigen schuld, omdat ik
de gebruikelijke uitspoeling met kokend water achterwege
had gelaten. Want
dat, meen ik, is de eenige en tevens
de eenvoudigste wijze om de injectie-vloeistof steriel binnen
te krijgen : kook alles !

Over voorafgaande reiniging van den uier en het uit-
melken onmiddellijk vóór de injectie wil ik niet eens spre-
ken ; geschiedt dat niet, dan is alle sterilisatie van geen

waarde.
*

Maar dan: benoodigdheden; een tinnen spuit en drie
gummislangen, waarvan twee met melk-katheters (één te
gebruiken, één reserve) en één zonder. In alle drie is een
canule, welke op de spuit geschoven (dus niet geschroefd)
kan worden. Dat heele zaakje hangt, in een taschje klaar,
waarin ook steeds voor tweemaal kalium jodatum 1) aan-
wezig is.

Terwijl ik nu de omstanders beduid heb wat gebeuren
moet, en patiënte zóó laat leggen dat de injectie kan ge-
schieden en den uier laat wasschen, ga ik zelf naar de
keuken en laat veel water aan de kook brengen. Van dat
kokend water breng ik met de spuit ruim een liter (acht,
maal mijn spuit vol) in een kom. Dan weet ik hoe vol de
kom moet zijn en heb mijn spuit achtmaal met kokend
water uitgespoeld.

Ook de slangen (echter met de bcenen canules er boven-
uit om niet week te worden) worden in dat water gehangen
en tevens een flink dicht geweven stuk doek.

Na de kom nog eenige malen met kokend water te
hebben uitgespoeld, leg ik er den uitgekookten lap over
heen en laat daardoor het water gieten dat ik noodig heb.

De slang zonder melkbuisje (circa 2 dM. lang) leg ik er in

1  De schrijfwijze der pharm. Neerl. ed. IV.

-ocr page 558-

met de canule onder den doek er uitstekend en zoo gaat
alles naar de patiënte.

Ik heb nu een steriele en ten minste tamelijke reine op-
lossing, welke door stalvuil niet kan worden verontreinigd,
ook niet door de spuit.

Terwijl de oplossing iets bekoelt, reinig ik zelf de
tepels met lysolsolutie, om daarna met mijn tong te voelen
of de oplossing genoeg bekoeld is. (De tong zal wel niet
zooveel vuiler zijn dan de vingers en de laatste zijn winter
en zomer niet steeds even warm en, zijnde warmte een
relatief begrip, als thermometer minder geschikt.) Zoodra
die even de warmte kan verdragen, gebruik ik de oplossing.

Nu zou het wellicht het best zijn te gelijk vier ontsmette
katheters met slangen en canules in de tepels te brengen ;
het is mij met één canule nog steeds goed gegaan, ofschoon
ik wel telkens, wanneer ik de spuit uitnam om lucht of
kalium jodatum-oplossing in te zuigen, de canule zorgvuldig
liet vasthouden. (Omtrent die lucht straks.)

Maar nu van het spuiten zelf, en dit juist gaf me aan-
leiding bij de, in den aanvang eigenlijk eenigszins door mij
afgekeurde opgaven van inspuitingsmethoden, zelfs na het
door den uitvinder daarover vermelde de mijne nog te
voegen.

Die inspuiting geschiedt krachtig en wel omdat die krach-
tige inspuiting van: eerst solutie, dan éénmaal lucht, één-
maal solutie en nu nog en
zeer krachtig tweemaal lucht,
een verdeeling der vloeistof in de klierholten ten gevolge
heeft, beter dan de uitwendige massage dat kan bewerken.

Wie het nog niet geprobeerd heeft, spuite eens één kwar-
tier zacht en één krachtig in, om te zien, hoe in het eerste
geval de zwelling zich bepaalt tot het onderste gedeelte van
het kwartier, in het tweede geval veel meer het geheele
kwartier oploopt (vooral aan de achterkwartiercn duidelijk
merkbaar.)

-ocr page 559-

Bij de injectie in de beneden liggende uierhelft laat ik
daarom, wanneer ik de laatste tweemaal lucht inspuit, het
bovenliggend achterbeen flink oplichten, zoodat de drukking
op dat uiergedeelte minder wordt.

Dit fijn verdeelen der lucht en der kalium jodatum-oplossing
in het kwartier
direct na de injectie mist men zeker bij de
aanwendingen der infusie-apparaten. En of ze van belang is!
Voorloopig daargelaten, hoe snel nog aanwezig colostrum en
de klier zelf chemische wisselwerking aangaat met het
kaliumzout, kan de toestand der patiënte het soms werkelijk
medebrengen, dat elke minuut vertraging nadeelig werkt.

Dit over den modus quo.

Maar nu nog iets, ofschoon mijn aanteekeningen lang
geen resultaten opleverden zooals ik ze mij wenschte (en dit
in den eersten tijd ook niet zullen doen, aangezien het mate-
riaal waarschijnlijk niet weer zoo rijk voorhanden zal zijn
als in 1899—1900, welk jaar, wonder genoeg, me bijna
zestig gevallen opleverde), toch meen ik nu reeds iets te
mogen mededeelen.

Vooreerst: het gevaar voor hartverlamming door de kalium-
werking is volstrekt niet groot genoeg om daarvoor coffeïne-
oplossing in voorraad te hebben.

Terwijl ik in den beginne therapeutisch steeds de hoornen
met een doek omwond en voor afkoeling met een borstel
voortdurend dien doek, alsmede den rug en de borstvlakte
achter den elleboog liet bevochtigen, heb ik dat later nagelaten,
juist omdat ik geen coffeïne had en bang was dat ik, wanneer
er soms hartverlamming dreigde, dien prachtigen prikkel ter
versterking van de hartswerking, dien we bezitten in aan-
wending van koude, zou missen, wanneer ik het zenuw-
gestel der patiënte door die voortdurende bevochtiging met
koud water daaraan gewend had doen zijn.

Nooit heb ik evenwel den pols zwakker voelen worden,
zonder dat alle reacties minder werden. Ergo, wanneer de

-ocr page 560-

pols zwakker werd, lag dat niet enkel aan den invloed van
het kaliumzout op de hartsactie, maar aan den achteruitgang
van het geheele dier. Dat ik in zulke gevallen vaak de
hydrotherapie als koude-aanbrengster (hoewel ook meermalen
als het geheele dier koud was als warmte-verwekster, of
althans om die te bewaren, door natte zakken met dekens
er over) heb aangewend om dien achteruitgang althans
tijdelijk met succes te keeren, doet daartoe niet af.

Hierbij komt dan nog, dat men door onnoodige afkoeling
een der beste prognostische aanwijzingen bederft. Men weet
namelijk niet of de pols door het afnemen der ziekte krach-
tiger wordt, of dat dit misschien slechts tijdelijk door de
aangewende koude komt.

En toch wil men de patiënte niet gaarne verlaten, vóór
men eenigszins zeker kan zeggen: zij komt er boven op,
of. . . .

Het krachtig worden der hartswerking nu kan ons mede
daaraan helpen. Merk ik dat, dan ga ik nog een kwartier
zitten praten en is daarna de toestand niet slechter of zelfs
beter (ook aan andere dingen te zien), dan acht ik mij
eerst gerechtigd voorloopig weg te gaan.

Dat pols voelen aldoor.,en alweer kan heel gemakkelijk
worden vervangen door een klein sneetje in de oorschelp.
Bij eenigszins ernstige gevallen veroorzaakt dat bijna of
geheel geen bloeding, terwijl zoodra herstel in aantocht is
die duidelijker optreedt (om de paar minuten voelend is
polsversterking voor iedereen zoo maar niet op te merken).

Zooals bekend is, geeft ook het knippen met de oogleden
bij beweging der hand voor het oog ons een teeken omtrent
den toestand der patiënte.

Ik gebruik dat teeken direct bij de injectie, dan na de-
injectie en nu niet eerder dan wanneer het hart mij hoop
of vrees geeft, terwijl ik de omgeving
verbied zelf aan htft
oog te komen, ook al opdat het herhaalde manipuleeren

-ocr page 561-

aan de oogen het dier daaraan niet gewoon doe worden.

Een eigenaardigheid, welke mij eerst bij de laatste pa-
tiënte in het oog is gevallen, mag ik niet verzwijgen. Terwijl
bij een paar hoogst ernstige gevallen de temperatuur der
huid overal laag was, nam ik bij een paar lichtere gevallen
waar, dat de huid op de lendenen merkwaardig veel kouder
was dan elders, terwijl die, te gelijk met den krachtigen
pols, gelijkmatig (warmer) werd.

En ten slotte iets omtrent de vaak aangegeven injectie
met lucht, water of beideL waarover ik later meer hoop te
kunnen mededeelen.

A. Vooreerst dan blijkt uit mijn aanteekeningen dat die
patiënten welke bij de eerste maal dat zij na de injectie
worden gemolken, de meeste melk (of vloeistof) geven, het
langzaamst geheel genezen, terwijl wanneer de patiënten snel
genazen, binnen 24 uur opstonden en herkauwden, minder
vloeistof de eerste maal uitgemolken werd, terwijl bij beide
groepen zoowel ernstige als lichtere gevallen waren. Omtrent
het meer of minder knisteren, dat bij dat eerste melken
werd gehoord, zijn de opgaven te onregelmatig om conclu-
sies uit te verwachten.

Terwijl bij die eerste de melkhoeveelheid langzamer-
hand aanwint, is die na verloop van een week ongeveer
normaal, juist als bij de laatste groep, met dien verstande,
dat die laatste vaak bijna geen melk geven tot den 4de" of
5den dag, maar daarna zooveel te sneller aanwinnen.

Is dit nu een gevolg van, door een of andere oorzaak
minder of meerder sterk inwerken van de kalium jodatum-
solutie op de melkklier ?

Eén zwaluw maakt geen voorjaar, maar al hecht ik er
iok nog geen groot gewicht aan, toch mag ik vermelden
lat bij een gezonde koe:

B. 1°. de melkproductie na injectie van enkel water
onveranderd bleef;

-ocr page 562-

2°. na injectie van enkel lucht, waarschijnlijk alleen iets
verminderd scheen, omdat ze een paar maal lastiger uitmolk ;

3°. na kalium jodatum-injectie een paar dagen aanmer-
kelijk in melkrijkdom terug was gegaan en de eerste malen
niets gaf.

Nogmaals uit deze enkele proefneming mag geen besluit
worden getrokken, maar mochten meerdere een dergel ijken
uitslag hebben, dan ware het toch heel verleidelijk in ver-
band met A. te concludeeren :

1°. het herstel van een kalfzieke koe hangt samen met
de onderdrukking van de melkproductie;

2°. van de tot nog toe gewoonlijk gebruikte middelen daar-
toe (zie o. a. dit Tijdschrift n°.
10, B. de Jong te Olst), wordt
die onderdrukking het best bereikt door injectie van een
oplossing van kalium jodatum in de melkklier, ter snellere
werking met lucht gemengd.

Wat die lucht zelf betreft, in het eerst zoog ik ze door
een cacaobusje. In den bodem sloot alweer een canule, daarop
van binnen een stukje kopergaas, opdat de daarop volgende
watten niet die canule verstopten, dan watten en in den
deksel talrijke gaatjes, er met een spijker doorgeslagen.

Ik meen bij de vierde maal was het, dat ik in haast in
mijn luchtfilter water spoot, zoodat die keer ongefiltreerde
lucht binnenkwam; denzelfden dag elders nogmaals een
injectie verrichtend, gebeurde het alweer met gewone stallucht
en toen heb ik mijn stoomketeltje nooit weer gebruikt en
had op 109 gevallen, zooals ik zeide, slechts één mastitis.

Zou trouwens in het algemeen, waar het geldt de verde-
diging tegen een attaque der in de lucht voorkomende
kiemen op gezond levend weefsel (en al is in den uier een
zekere wijziging in functie, toch is die uier nog geen locus
minoris resistentiae geworden), men niet tamelijk wel kunnen
volstaan met de afwering van bacteriën,
welke zich ergens
hebben gevestigd
, dus reeds in vegetatie verkeeren, terwijl de

-ocr page 563-

vrij en alleen rondzwevende sporen en droge bacteriën aan
levende cellen niet te veel hebben om een bestaan aan te
vangen ?

Eibergen, Juli 1902.

NB. Intusschen is n°. 27 van de Berliner thierarztliche Wochen-
schrift
mij ter hand gekomen en vond ik daarin een artikel
over hetzelfde onderwerp: «Znr Jodkalibehandlung des
Milchfiebers» door
Nevkrmann. Voorzoover daarin werd
gesproken over hetzelfde als boven, blijkt mij, dat ik het
volmaakt met den schrijver eens ben, reden te meer het
met vertrouwen te durven publiceeren.

HYSTERECTOMIE BIJ EEN HOND, LIJDENDE AAN
HERNIA UTERI INGUINALIS,

DOOR

H. W. OVERBOSCH.

(Medodeeling uit do verloskundige cliniek van \'s Rijks veeartsenijschool.)

Den l,ten April 1902 kwam aan \'s Rijks veeartsenijschool in
behandeling een Dnitsche langharige patrijshond van het
vrouwelijk geslacht, ongeveer drie jaar oud. De eigenaar
deelde mede, dat hij gedurende eenigen tijd in de liesstreek
een gezwel had opgemerkt en dat uit de vul va nu en dan
eenig groen gekleurd vocht vloeide.

Bij onderzoek bleek, dat in de regio ingiiinalis sinistra
zich een zwelling bevond ter grootte van een ganzenei, welke
door drukking niet kleiner werd, niet pijnlijk bij palpatie
was en waarin een vrucht was te voelen; zelfs kop (oraal-
waarts gekeerd) en ruggegraat waren duidelijk te onder-
scheiden. De hond zelf,
een krachtig gebouwd dier, verkeerde
in uitstekende gezondheid en goeden voedingstoestand.

-ocr page 564-

Met vrij groote zekerheid kon de diagnose : hernia uteri
ingninalis worden gesteld, terwijl werd vermoed, dat zich
in het geëventreerde uterus-gedeelte een gemacereerde vrucht
bevond.

Na toestemming van den eigenaar werd besloten tot een
operatie, welke den 8sten April werd ondernomen. Des mor-
gens werd de lies en ook voor een deel de buikstreek zorg-
vuldig kaal geschoren; des middags werd na reiniging met
zeep en warme sublimaatsolutie onder lichte chloroform-
narcose met de operatie begonnen. (Operateur: de leeraar
M. G. de Bruin.)

Terwijl het dier in rugligging door drie helpers werd
vastgehouden, werd een ongeveer 8 centimeter lange huid-
snede in de lengterichting over den breukzak gemaakt, het
peritoneum vervolgens over gelijke lengte doorgeknipt, zoodat
de uterushoorn nu onbedekt te voorschijn kwam. Deze werd
met het ligamentum latum uteri, na het doorknippen van het
ligamentum rotundum, zoover mogelijk naar buiten gehaald
en op een in sublimaatoplossing gedrenkten doek gelegd,
Op de vrucht werd ingesneden en deze vervolgens verwij-
derd. Het bleek alsnu dat de foetus, zooals reeds werd
vermoed, in maceratie was overgegaan en dat de mucosa in
vrij sterke mate in ontsteking verkeerde. Dientengevolge werd
tot amputatie van den hoorn besloten. De ai\'teria utcrina, welke
zichtbaar pulseerde, werd dubbel onderbonden. Daarna werd de
hoorn en wel op twee plaatsen, oraal dicht bij het ovarium en
caudaal vlak bij den cervix, afgebonden en, ongeveer 5 millime-
ter van de onderbindingsplaatsen verwijderd, door middel van
het thermocauterium van
Pacquelin op beide plaatsen afgebrand.
I)e breede baarmoederband werd, voor zoover hij zich buiten
den buik bevond, afgeknipt en wel onder de plaats, waai-
de arteria uterina was onderbonden. Vervolgens werd eerst
de orale en daarna de caudale stomp gereponeerd; de an-
nulus inguinalis werd door middel van een knoophechting

35

-ocr page 565-

gesloten. De huidwond, waaronder een tampon van jodo-
formgaas was gebracht, werd met een doorloopenden naad
gehecht.

Een sublimaatverband werd aangelegd en dit bleef gedu-
rende twee dagen zitten. Na afloop daarvan bleek het nood-
zakelijk, aangezien de temperatuur 39.8° bedroeg, de pols
vrij frequent was en het dier geen voedsel tot zich nam
(waarschijnlijk t.e wijten aan retentie van wondsecreet), de
hechting over een klein gedeelte los te knippen en den
tampon te verwijderen. Bij palpatie in de liesstreek bleek
verder een harde, eenigszins pijnlijke zwelling t,e bestaan,
waarschijnlijk tengevolge van een mastitis; bij het maken
der huidsnede was het niet mogelijk gebleken de achterste
linker melkklier te sparen, zoodat eenige centimeters lang
deze melkklier werd gekliefd.

Na reiniging van de wond werd weder een sublimaat-
verband aangelegd, dat nu dagelijks vernieuwd werd. Verder
kreeg het dier, aangezien het na de operatie nog geen
ontlasting had gehad, 15 gram oleum ricini en den vol-
genden dag 3 gram extractum cascara sagrada, waarop
des nachts defaecatie volgde.

Langzamerhand werd de eetlust beter, de temperatuur
daalde tot normaal en de mastitis nam af, zoodat den
14den April besloten werd, vooral omdat het verband voort-
durend met urine werd bezoedeld, tot een open wondbe-
handeling over te gaan.

Tweemaal daags werd de wond met tinctura myrrhae nat
gemaakt en daarna bepoederd met boliforminum c. amylo.
In de volgende dagen sloot zich de wond geleidelijk en
werd van vaginaaluitvlociingen niets meer waargenomen,

1) Het stuk weggenomen hoorn bad een lengte van 15 cM., terwijl het
oppervlak van het verwijderde deel breede baarmooderband ongeveer
140 cM2. bedroeg,

-ocr page 566-

zoodat den 28st<m April den eigenaar verzocht kon worden
zijn hond als hersteld te doen afhalen.

Epicrisis. Wij mogen met grond veronderstellen dat
bij dezen hond, vóór het intreden der graviditeit, een hernia
uteri inguinalis aanwezig was, met den onbevrnchten uterus-
hoorn als breukinhoud.

Na de conceptie heeft zich in den ampul, welke door den
annulus inguinalis was gezakt, de vrucht gevormd. Waar-
schijnlijk door circulatiestoornissen, welke noodwendig bij
den groei van den ampul en rekking van het mesometrium
moesten ontstaan, is de vrucht gestorven. De daarop vol-
gende maceratie van den foetus en de endometritis zijn een
gevolg geweest van door den geopenden cervix toegetreden
lagere organismen.

De uterus van den hond heeft geen eigenlijk lichaam. De
beide hoornen, welke voor een klein gedeelte vergroeid zijn
(schijnbaar corpus uteri), vormen een scherpen hoek met
elkaar, zijn zwak gebogen en reiken tot dicht bij de nieren.
De breede baarmocderbanden zijn zeer vetrijk en bevatten
gladde spiervezels; ter hoogte van het orale einde van eiken
hoorn wordt een dunne streng afgegeven (ligamentum uteri-
num rotundum), welke zich begeeft naar den annulus abdo-
minalis, door de canalis inguinalis treedt, om vervolgens met
de huid te versmelten. Direct onder de huid is daar, waar
zich de annulus inguinalis bevindt, behalve wat los bind-
weefsel, de pariëtale plaat van het peritoneum gelegen. Hij
een eventueele hernia inguinalis is derhalve de breukinhoud
slechts door het peritoneum en de huid bedekt.

Hij patiënte had het lieskanaal een eenigszins ovalen vorm.
Ejj,i<;nberger en Müej.er \') geven op, dat het lieskanaal
bij drachtige dieren wijder is. Al is dit werkelijk het geval,
zoo kan toch de graviditeit niet als praedisponeerend moment
worden beschouwd, daar de liesbreuk bij den vrouwelijken
hond niet tijdens de drachtigheid behoeft te ontstaan, hetgeen

-ocr page 567-

uit de gevallen, in de literatuur medegedeeld, duidelijk
blijkt.

De breukinhoud kan zeer verschillend zijn. Zoo beschrijft
Cadéac 2) een dubbele liesbreuk, waarin zich alle ingewanden,
behalve maag, lever en rectum bevonden, en wel in den
rechter breukzak de ingewanden en in den linker het net,
de milt, de uterus en de blaas. (De opening van het lies-
kanaal had een diameter van 6 cM.; incarceratieverschijnselen
waren niet aanwezig.)

Het meest evenwel zijn deelen van het net, den darm of
uterus uitgezakt
(Degive, Cadéac, Peuch e. a.).

Sedert onder aseptische cautelen wordt geopereerd, is ook
hier de radicaaloperatie aangewezen, zij het dan ook, dat de
laparotomie nog altijd tot de gevaarlijke blijft behooren.
Wil men met recht hopen op een gunstigen uitslag, dan is
behalve een nauwkeurige\' asepsis noodig, dat de laparotomie
zoo snel mogelijk verloopt; deze laatste voorwaarde is zeker
niet de geringste.

De operatie van een inguinaalbreuk is eenvoudig, wanneer
de breukinhoud gereponcercl en de liesring vervolgens gehecht
kan worden.

Aldus werd door Lemoine en Dupas3) en door Hobday 4)
geopereerd. (De laatste opereerde vijf teven, waarvan vier
niet, gunstig gevolg. In den breukzak bevonden zich dunne
darmlissen of gedeelten net, of wel beide.)

Anders evenwel is het, zoo de breukinhoud niet kan
worden gereponeerd
; Cadéac ») beveelt in dit geval aan,
den liesring door incisie grooter te maken, den breukinhoud
daarna te repoiiecren en den liesring ten slotte te hechten.
Het is echter ook mogelijk, dat repositie, wanneer de uterus
door incarceratie gangraeneus is geworden of een in rotting
overgegane vrucht bevat, gepaard zou gaan met groot gevaar.
Er blijft dan niets over dan amputatio uteri.

Hoe de hysterectomie bij onze huisdieren kan worden

-ocr page 568-

verricht, is medegedeeld in de Berliner Ihierdrztliche ÏFo-
chenschrift
door M. G. de Bruin 6).

Bij den mensch is de hysterectomie door het menigvul-
dig voorkomen van tumoren, meestal myomen, welke een
kolossalen omvang kunnen aannemen en de baarmoeder
dusdanig in het proces kunnen doen deelen dat exstirpatio
uteri noodzakelijk is, geen zeldzaamheid en dikwijls de eenige
therapie. Meestal wordt hier gebruik gemaakt van de hys-
terectomie niet verzonken stomp; dat daarbij een nauwkeu-
rige asepsis noodzakelijk is en nabloedingen dienen te worden
voorkomen, ligt voor de hand.
H. Treub 7) legt voor het
wegnemen van den myomateuscn uterus een elastische liga-
tuur aan en laat deze ook in de buikholte achter. Volgens
Rkijenga 8) e. a. heeft deze wijze van opereeren, ook al
wordt de meest nauwkeurige asepsis in acht genomen, in
meer dan 50 % een onaangenamen nasleep, en wel omdat,
wanneer de elastische ligatuur zich een weg gebaand heeft
naar het cervicaalkanaal, infectie van hier kan plaats vinden
en het noodzakelijk gevolg is dan een ctteringsproces. Beter
zou het zijn in plaats van deze verzonken ligatuur van
Treub, de aangesneden bloedvaten te onderbinden, de stomp
zorgvuldig toe te naaien en nauwkeurig met peritoneum te
bedekken; al wordt door dezen modus operandi de duur
langer en de techniek minder eenvoudig.

In onze literatuur zijn niet veel gevallen van niet succes
verrichte hysterectomieön medegedeeld.
Ducourneau 9) heeft
een nauwkeurige beschrijving gegeven eener hysterectomie
bij een hond, lijdende aan hernia uteri inguinalis. liet
geprolabecrde uterusdeel werd door hem met catgut zoo
dicht mogelijk bij den liesriug onderbonden en de stomp
vervolgens na een zorgvuldige behandeling met dc z.g.n.
liqueur van
Van Swikten (alcohol en sublimaat) gereponeerd.
Al moge de afloop gunstig geweest zijn, zoo is deze modus
operandi toch niet aanbevelingswaardig, omdat we er nooit

-ocr page 569-

zeker van kunnen zijn, dat de behandeling van de stomp
met deze liqueur voldoende is; en dit zal zeker niet het
geval zijn, zoo we te maken hebben met een zwangeren
uterus en nog veel minder, wanneer bovendien de foetus in
maceratie is overgegaan.

Ongetwijfeld verdient een nauwgezet cauteriseeren van de
stomp met een thermocauterium verreweg de voorkeur,
hetgeen blijkt uit het resultaat van de hiervoren beschreven
hysterectomie, waarbij van peritonitis geen sprake was en
waarbij tevens gebleken is, dat een aseptische brandkorst in
abdomine geen aanleiding behoeft te geven tot complicaties.

Literatuur. — 1) Ellenberger und Müller, Handbuch der vergleichenden
Anatomie der Hauslhiere
, 8to Auflage, Seito 540.

2) C. Cadkac, Hernie inguinale double chez une chienne. Revue vétéri-

naire 1885, page 120.

3) Lemoine et Dopas, Hernie inguinale chez une chienne. Recueil de méde-

cine vétérinaire, 15 Februari 1897.

4) F. Hobday, Operative treatment for hernia in the dog. The Veteriiiarian 1896.

5) Cadéac, Hernie inguinale irréductible chez la chienne. .Journal de Lyon 1897.

6) M. O. de Bruin, Hysterectomie bei dem Hunde. Berliner thierärztliche

Wochenschrift, 7, 1900.

7) II. Treub, Zur Stumpfbehandlungsfrage bei der Myomoliysterectomie. Mo-

natsschrift für Geburtshilfe und Gynaekologic, Band /, 1895, pag. 214.

8) J. Reyenga, Iets over de stee/behandeling na myomotomieën. Weekblad

voor Geneeskunde, 1 Febr. 1896.

9) Ducourneau, Hernie inguinale irréductible chez la chienne. Recueil de

médecine vétérinaire, 30 juin 1901.. page 266.

Korte mededeelingen en referaten.

Adrenaline, een belangrijk geneesmiddel der toekomst. —

Lermoyez leverde daarvau een beschrijving in de Presse médicale
1902, n°. 37, waaraan, naar een referaat in de Deutsche thier-
drztliche Jlrochenschrift
1902, n°. 28, het volgende is ontleend.
Adrenaline is het werkzaam bestanddeel van de bijnier, dat door
Takamine te New-York werd geïsoleerd. Zij komt in dit orgaan
in
zeer geringe hoeveelheid voor, zoodat de prijs op het oogenblik

-ocr page 570-

nog twee honderdduizend francs het kilogram bedraagt. Evenwel
openbaart zich reeds in een oplossing van 1—3 per mille en bij
het gebruik van enkele druppels een werking.

Het nieuwe praeparaat is het sterkst vasoconstrictorenmiddel,
dat tot heden bekend is. Bestrijkt men bijv. het neusslijmvlies
met een zwakke adrenaline-oplossing, dan wordt dit bleek en
contraheert zich dermate, dat het been bloot schijnt te liggen.
Na 5 minuten is het mogelijk eeu operatie, bijv. bet wegnemen
van een schelpje, het uitkrabben van een ulcus te verrichten,
zonder dat eenige bloeding ontstaat. De bloedledigheid duurt een
half uur. Daar zich in dezen tijd thrombi kunnen vormen, vinden
geen nabloedingen plaats.

Meestal verbiudt men de adrenaline met cocaïne, ten einde
volkomen anaesthesie te verkrijgen.
Lkrmoyez besluit zijii artikel
met de volgende woorden: eik kan de adrenaline voor de chirurgen
niet beter schetsen dan wanneer ik zeg, dat zij door haar wonder-
baarlijk vermogen van voorbehoedende bloedstilling den bijnaam
verdient van: het alcaloïde der EsMARCu\'sehe lis.»
W. C. S.

Verslag van den toestand en de exploitatie der gemeente-
slachtplaats en van liet toezicht op vee en vleesch to Utrecht,
gedurende het tijdvak van
1 Augustus 1901 tot 1 Januari
1902, door den directeur K. Hoefnagel. — Op 29 Juli werd
het abattoir geopend en op 1 Augustus trad de verplichting tot
slachten op het terrein der inrichting in. Daar de Koninklijke
goedkeuring op de heffing van rechten eerst op dien datum,
\'s morgens 11 uur aankwam, werd geen slachtreclit geheven van
de dieren gedood vóór dien tijd. In het geheel werden vrij van
rechten geslacht: 76 runderen, 34 kalvereu, 148 varkeus en
4 paarden.

Daar het slachthuis reeds op blz. 10 van dit deel uitvoerig
is beschreven, zijn enkele opmerkingen hier voldoende. Het geheel
voldoet zeer goed en over gebrek aan ruimte behoeft niet te
worden geklaagd. Toch bleek dat aan eukele zaken niet was gedacht
en dat andere niet voldoende aan de bestemming beantwoordden.
Zoo b.v. is warm water noodig voor de reiniging in de runder-
slachthal, voldoet de ventilatie niet geheel en blijkt het dat de
vloer niet goed is gelegd. Ook in de varkenshal is de ventilatie

O o o

onvoldoende en waren hoog geplaatste haken noodig, daar soms

-ocr page 571-

zeer zware varkens worden geslacht. In liet koelhui^ was in den
beginne de lucht niet voldoende droog en behalve een zelfregi-
streerende thermometer moest een vochtigheidsmeter worden aan-
gebracht. Een apart waaghuis voor varkens en kalveren moest
worden bijgebouwd en een tariefswijziging van het weegloon is
gewenscht. Het steriliseer- en het verkooplokaal voldeden zeer goed,
maar de vleeschhouwersvereeniging en de varkensslagersveveeni-
ging zijn geen voorstanders van sterilisatie, zoodat in het geheel
slechts 13 koeien, 2 kalveren en 1 varken werden gesteriliseerd.

De slachtplaats voor ziek en verdacht vee blijkt feitelijk te
klein, waarom een afzonderlijk gebouwtje wordt gewenscht voor
de behandeling van zieke of gestorven dieren, waarvan vooraf
reeds met groote zekerheid kan worden gezegd dat het vleescb
onvoorwaardelijk ongeschikt voor de consumtie is ; in dit lokaal
dient dan een
Poduwil\'s apparaat te worden geplaatst ter ver-
werking van het afgekeurde vleescb tot vleeschpoeder (aan dien
wensch zal spo.dig worden voldaan, daar in den gemeenteraad
het besluit er toe reeds is genomen).

De verlichting in de slachthallen met gloeikousjes beviel niet
bijzonder, in de runderhal heelt men dan ook reeds electrisch
gloeilicht aangebracht.

In het geheel werden geslacht: 3829 runderen (waarvan 377
in de militaire slachterij), 1677 kalveren, 5 nuchtere kalveren,
565 schapen, 132 geiten, 6887 varkens en \'238 paarden. Deze
cijfers zijn belangrijk hooger dan die over hetzelfde tijdvak in
het voorgaand jaar.

De invoer van vleescb nam na de opening van het abattoir
sterk af; ingevoerd werden: 34 halve runderen, 1 schaap, 5
paarden, 1935 Kg. versch rundvleesch, 550 Kg. gezouten paar-
denvieesch en 91 lvg. worst; hierbij moet in aanmerking worden
genomen dat de verplichte keuring van toebereide vleeschwaren
is afgeschaft.

Het dooden van runderen, paarden en varkens had plaats met
het schietmasker en van andere dieren door halssnede na bedwel-
ming; volgens den ïsraëlietischen ritus werden gedood 240 runderen,
\'230 kalveren en 99 schapen.

liet aantal afslachtingen van uit nood gedood of gestorven
vee was als volgt: 12 runderen, 5 kalveren, 2 nuchtere kalveren,
1 schaap, 1 geit, 6 varkens, 31 paarden en 1 ezel.

-ocr page 572-

Van de 100 koelcelleu werden er 61 gebruikt door 88 perso-
nen ; de temperatuur schommelde tusschen 2° en 4° C. De machi-
nes, ook die voor ijsbereiding, voldoen zeer goed, maar bet ijs
zelf is ondoorzichtig en bros; men onderzoekt of het niet mogelijk
is kristalhelder en hard ijs te vervaardigen.

De inkomsten worden hier en daar aangegeven, bijv.: slacht-
rechten f21474.25, keurloon ingevoerd vleesch f 1250.08, stal-
rechten f379.75, weegloonen f945.97i, ijsverkoop f 030.024,
huur voor lokalen, enz. fl261.01|-, maar een volledig overzicht
van inkomsten en uitgaven is in het verslag niet opgenomen.

Achter het verslag zijn in tabelvorm de afkeuringen en de
redenen daarvoor aangegeven. Daar deze slechts over een klein
gedeelte van het jaar loopen, zal ik, ook uit plaatsgebrek, daar-
over niet uitvoerig spreken. De cijfers van tuberculose verdienen
echter de aandacht; de ziekte werd geconstateerd bij: 168 run-
deren (5.10 pet.), 2 vette kalveren (0.15 pet.), 1 graskalf (0.28
pet.), 1 geit (0.75 pet.) en 294 varkens (4.26 pet.). In de eerste
zeven maanden van het jaar werd tuberculose geconstateerd bij
1.78 pet. der geslachte runderen en bij 0.09 pet. der geslachte
varkeus. Dat de keuring aan het abattoir beter dan vroeger kan
plaats hebben, beboelt dus wel geen nader betoog.

v. E.

Maatschappij ter bevordering\' der Veeartsenijkunde
in Nederland.

PROGRAMMA voor de 43»te Algemeene verga-
ring, te houden op Vrijdag 26 en Zaterdag 27 Sep-
tember 1902 in het Gebouw voor Kunsten en
Wetenschappen te Utreclit. Aanvang der vergade-
ring Vrijdag 7 uur \'s avonds.

HUISHOUDELIJKE WERKZAAMHEDEN.

1. Openen der vergadering.

2. Indienen der volmachten van de afgevaardigden der afdee-
lingen.

3. Notulen der 42ste Algemeene vergadering.

-ocr page 573-

4. Verslag van den toestand der Maatschappij.

5. Verslag over den toestand der geldmiddelen en van de
bibliotheek (4 en 5 volgens art. 22 van het reglement).

6. Benoeming van een onder-voorzitter (art. 19 van het
reglement).

Als candidaten voor deze benoeming zijn opgegeven door de
afdeelingen: Zuid-Holland eu Zeeland Dr.
D. A. de Jong Jzn.
te Leiden; Nieuw Zuid-Holland
H. G. van Harrevelt te Rotter-
dam, en Noord-Holland J. J. F.
Dhont te Rotterdam.

Door de overige afdeelingen zijn geen candidaten opgegeven.

7. Voorstel van de afdeeling Zuid-Holland :

De afdeeling Zuid-Holland stelt voor art. 12 van het Reglement
van de Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde in
Nederland te wijzigen, zoodat worde gelezen:

De bijzondere afdeelingen bepalen zelve het bedrag van de
contributie harer leden.

Zij storten jaarlijks voor ieder lid f 5.- in de kas der Maatschappij.

De in Nederland gevestigde leden der algemeene afdeeling
betalen jaarlijks voor hun lidmaatschap, vóór of op den eersten
Mei, aan den penningmeester der Maatschappij f 10.-; de in het
buitenland gevestigde leden fl.- meer dan de bijdrage, bedoeld
in de 2de zinsnede van dit artikel. Wie lid der enz., als in het
bestaand artikel.

Ter toelichting van haar voorstel meent de afdeeling het volgende
in herinnering te mogen brengen.

In de lste vergadering der Maatschappij, 5 September 1863,
werd er door den voorzitter, den heer
Snellen, op gewezen dat
in de wet de allergelukkigste bepaling voorkwam, welke de op-
richting van een algemeene afdeeling toelaat, maar zij heeft alleen
betrekking op hen die zich moeielijk bij een bestaande afdeeling
kunnen aansluiten of een nieuwe kunnen vormen.

Namens het. Hoofdbestuur wekte spreker dan ook op tot het
vormen van een groot aantal bijzondere afdeelingen, daar een
aantal van 4 leden voldoende is om er een te vormen. Meermalen
had het de aandacht van ben, die zich als leden der algemeene
afdeeling aansloten, op dit belangrijke punt gevestigd en zelfs
aan twee veeartsen, die zich als zoodanig wenschten aan te sluiten,
de opneming ontzegd, omdat er in de provincie hunner inwoning
een afdeeling gevestigd was, waarheen het hen verwees.

-ocr page 574-

Is de talrijkheid der algemeene afdeeling, zoo ging spreker
voort, voor de algemeene kas het voordeeligst te achten, haar
moreele invloed wordt ontegenzeglijk door een groot aantal
afdeelingen oneindig meer versterkt.

In de 13de Algemeene vergadering, den lsteu September 1874
gehouden, werd met algemeene stemmen de bijdrage van de leden
der bijzondere afdeelingen op f3.- en de contributie van de
leden der algemeene afdeeling op f5.- vastgesteld.

Toen in de 34st® Algemeene vergadering, 22 September 1894
gehouden, het voorstel der afdeeling Zuid-Holland in behandeling
kwam, om de bijdrage van de bijzondere afdeelingen permanent
met fl.% per lid te verhoogen, zou de afgevaardigde van de
afdeeling Noord-Brabant-Limburg met dit voorstel medegaan,
mits
cle contributie van de leden der algemeene afdeeling eveneens werd
verhoogd.

In de 35ste Algemeene vergadering, op 28 September 1895,
opperde de 2de secretaris, de heer D.
van dkh Sluijs, de vraag
«of de algemeene afdeeling wel als een afdeeling was te beschou-
wen en of zij in ons land wel noodig was.» Behalve de Indische
collega\'s, aldus merkte spreker op, kon iedereen lid worden van
een bijzondere afdeeling en daar zijn stem doen gelden. De
algemeene afdeeling is geen geconstitueerd lichaam en heeft geen
eigen bestuur.

In het verslag omtrent de geldmiddelen der Maatschappij over
1899 wordt door den penningmeester-bibliothecaris namens het
Hoofdbestuur medegedeeld, dat het steeds zijn best doet de
nieuwbenoemde veeartsen als leden der Maatschappij te winnen,
maar dit kon alleen door aannemen bij de algemeene afdeeling;
het is echter in het belang der bijzondere afdeelingen dat de
nieuwe leden, zoodra zij voor goed gevestigd zijn, zich aansluiten
bij de afdeelingen waarin zij wonen of die voor hen de meeste
gemakken aanbieden.

Uit voormelde citaten blijkt:

dat bij de oprichting der Maatschappij het lidmaatschap der
algemeene afdeeling niet werd verleend aan hen, die zich bij een
bijzondere afdeeling konden aansluiten;

dat de contributie van de leden der algemeene afdeeling steeds
aanzienlijk hooger is geweest dan cle bijdrage voor de leden dei-
bijzondere afdeelingen;

-ocr page 575-

dat die bijdrage in 1874 van f3.- op f5.-is gebracht, terwijl
de contributie voor de leden der algemeene afdeeling niet in
evenredigheid is verhoogd;

dat met groote waardeering gewaagd moet worden van de door
het Hoofdbestuur in het werk gestelde pogingen om de belangen
van de kas der Maatschappij te behartigen.
De afdeeling Zuid-Holland,
Overwegende:

1°. dat, zooals terecht door een lid van het Hoofdbestuur in
de 35sto Algemeene vergadering werd opgemerkt, de algemeene
afdeeling in een zeer twijfelachtige positie verkeert en de door
de Maatschappij geweuschte en voor haar belangen noodige kracht
uitgaat van de bijzondere afdeelingen ;

2°. dat het verschil in contributie van de leden der algemeene
afdeeling en de bijdrage per lid van de bijzondere afdeelingen
zóó gering is, dat, door de toenemende eischen, groot gevaar
bestaat dat vele leden van de bijzondere afdeelingen naar de
algemeene afdeeling zullen overgaan;

3°. dat een groot aantal afdeelingen van haar leden een con-
tributie moet heffen, aanmerkelijk hooger dan die van de leden
der algemeene afdeeling;

4°. dat in andere Maatschappijen, welke een algemeene afdee-
ling ol iets in dien geest hebben, de contributie der leden van
de afdeelingen steeds veel lager is dan die van de leden der
algemeene afdeeling (wij veroorloven ons slechts te wijzen op de
Hollandsehe Maatschappij van Landbouw, waarvan de leden der
afdeelingen f3.-, die der algemeene vergadering 110.- betalen);

5°. dat bij aanneming van liet voorstel ongeveer de in 1874
geschapen, doch na dien tijd veranderde, verhouding in het leven
wordt teruggeroepen;

G°. dat de in het buitenland gevestigde leden der algemeene
afdeeling in denzelfden toestand blijven;

7°. dat het peil van de tegenwoordig voor veearts studeerende
jongelui van dien aard is dat zij, na hun benoeming als zoodanig,
allerminst bezwaar zullen zien om lid van de algemeene afdeeling
te worden — al was het voor slechts een half jaar — of zich
te doen opnemen bij een bijzondere afdeeling;

spreekt als haar overtuiging uit, dat door de aanneming van
haar voorstel de kas der Maatschappij eer gebaat dan geschaad

-ocr page 576-

zal worden; zij stelt zooveel vertrouwen in de Nederlandsche
leden van de algemeene afdeeling dat zij, die zich om eenige
reden niet bij een bijzondere afdeeling wenschen aan te sluiten,
gaarne bereid zullen zijn de in het voorstel aangegeven billijke
contributie op het altaar van het algemeen belang der veeart-
senijkundigen te offeren.

Praeadviea van liet Hoofdbestuur.

Hot Hoofdbestuur gevoelt zich om vorscbilleiido redenen godrongon tegen
hot aannomen van dit voorstel to adviseeron.

Hot is van meening, dat do voorgostoldo wijziging van art. 12 van het
reglement eon niet onbolaugrijko vermindering der inkomsten voor de alge-
moone kas ton gevolge zal hebbon.

Jaarlijks worden door het Hoofdbestuur, zoodra hot vooartsenijkundig
examen is afgeloopon, bjj do nieuwe vooartson pogingen aangewend, hen als
loden to werven. In don regol hebbon die pogingen het suceos dat, op
slechts enkele zoldzamo uitzonderingen na, allon als lid dor algemeene
afdeeling worden aangenomen. Gemiddeld kan het aantal nieuwo ledon
jaarlijks op tien wordon gestold. Togen de lialfjaarlyksche contributie ad
f2.50 brongen do nieuwe loden f25.— in do kas, welke allicht gchool of
althans ton deele verloren zoudon gaan als do contributie tot flO-. werd
verhoogd on dus voor eon half jaar f5.— zou mooton worden geofferd.
Zoolang do niouwo veeartsen zich niot hebbon govostigd, kunnen zij zich
mooiolijk aansluiten bij oon afdeeling, to moor daar do afdeelingon in den
regol niet vorgaderon tusschon hot eindexamen en do Algemoone vergadering;
voor do afdoolingen zullen zij in dit halfjaar dus moostal goon aanwinst zijn.

Het Hoofdbestuur acht hot mot do afdeeling Zuid-llolland zoor gowonscht,
dat do in ons land govostigdo vooartson zich zoovool mogelijk aansluiten b(j
do afdeelingon in den kring waar zij werkzaam zijn, maar niot minder
gewenscht is hot dat allo vooartson in Nodorland loden der Maatschappij zijn.
Daar or nu stoods collega\'s zijn, dio om do eon of andere rodon die aan-
sluiting niet verkiezen, en hot lidmaatschap op slochts matigen prijs stollen,
is do kans zeer groot dat, bij oen vorhooging dor contributie tot f 10.—,
dergelijke leden verloren zullen gaan. De ontvangst van hot tijdschrift kan
voor zulke los verbondon loden geon prikkel zijn lid to blijven, daar dit voor
f 5.- in don handel to verkrijgen is.

Eon vorhooging dor contributio voor do in hot buitenland govostigdo ledon
zal ook allicht hot gevolg kunnon bobben, dat eon moer of minder groot
aantal ledon voor het lidmaatschap bodankt. Do verhooging dor contributie
zou zoodoende tot daling in plaats van tot vermeerdering dor inkomston
loidon. Do Indische veoartsen hebbon eon zelfstandige vorooniging en oen
oigon tijdschrift, zoodat or voor hen geen direct belang bestaat om lid ouzor
Maatschappij to zijn. .

De algemeene afdeeling telt thans 50 leden, waarvan 2G in Noderlandscli-
Indië zijn gevestigd. Yan de 24 in ons land wonende loden zouden er, de
paardenartsen, die wegons hun verplaatsingen moeielijk lid eener afdeeling

-ocr page 577-

kunnen zijn buiten rekening- latende (5), 19 als leden bij diverse afdeelingen
aangesloten kunnen zijn, wolk aantal ocliter in werkelijkheid slechts 12
bedraagt. Die 12 leden brengen nu f72.- in do kas. Aannemonde dat zij
ook bij verhooging van do contributie lid zouden blijven, zou dit een winst
goven van f48.-, maar alH zij geen lid oener afdeeling willen zijn, en de
contributie hun te hoog wordt, zullen zij de Maatschappij mogelijk vaarwel
zoggen, waaruit voor haar eon belangrijke schade voortvloeit.

Nog grooter zou dit verlies worden, als de Indische collega\'s wegens de
contributio-verhooging voor hun lidmaatschap bedankten.

Het is op grond dezer beschouwingen dat het Hoofdbestuur van gevoelen
is, dat do in het voorstel aangegeven verhooging der contributio niet in het
belang der Maatschappij kan zijn.

8°. Voorstellen der afdeeling \'Zeeland:

a. In verband met den treinenloop stelt de afdeeling Zeeland
voor, de vergadering op Zaterdag te beginnen om Ui, in plaats
van om 10 uur.

Praoadvies van hot Hoofdbestuur.

Het Hoofdbestuur meent, hoo zeer het ook de aanwozigheid dor Zceuwscho
collega\'s op prijs stolt, do aanneming van dit voorstol to moeten ontraden,
daar hot den tijd welke voor do vorgadering overblijft als doze te half
twaalf uur aanvangt, to kort acht voor de afdooning van oen oenigszins
uitgobroid programma van werkzaamheden.

b. liet Hoofdbestuur trachte te bewerken dat, zooal niet aan
alle gediplomeerde veeartsen, dan toch aan de plaatsvervangend-
districtsveeartsen officieel kennis worde gegeven van voorkomende
gevallen van besmettelijke ziekten. Thans kan het gebeuren dat
in de onmiddellijke nabijheid van een plaatsvervangend-districts-
veearts een geval van besmettelijke ziekte voorkomt, zonder dat
bij er kennis van draagt.

Praoadvies van het Hoofdbestuur.

Hot Hoofdbestuur zou gaarno zien, dat aan den wensch van de afdeeling
Zeeland kon worden tegemoet gokomon, doch weot niet den meest geschikten
wog aan to wijzon om hieraan to voldoen.

Hot is van meoning dat de hulp on modoworking der districtsveoartson
er, zoo niet alles dan toch veel, too zou kunnen bijdragen om den wonsch
in vorvulling te brengen. Hot acht echter do verschillende bozwaren en
mooielijkhoden, welke aan do uitvoering van dezen maatregel zijn vorbonden,
niet gering, zelfs zoo groot, dat hot do verwezenlijking van hot denkboold
niet wol mogelijk acht. Ilot is ovonwel bereid do zaak naar verinogen to
bovordoron.

/

9°. Begrooting voor het jaar 1903.

-ocr page 578-

2de gedeelte, Zaterdag 27 September.

Aanvang der vergadering des voorniiddags 10 uur.

1. Openingsrede door den voorzitter.

2. Voordracht te houden door den heer H. Markus over:
«primaire epitheliale gezwellen van de lever\'\'.

3. Over de gevolgen van neurectomie, door den lieer J. Westeu.

4. Over uteruscont.raclies en buikpers vóór en tijdens den partus,
door den heer M. G. de Bruin.

5. De immunisatie van liet rund tegen tuberculose, door den
heer
M. H. J. P. Thomassen.

6. Demonstratie van pathologisch-anatomische praeparaten, door
de lieeren H.
G. van Harrevelt en D. van der Sluijs.

7. Vrije mededeelingen.

8. Opgave van onderwerpen voor de 44ste Algemeene verga-
dering.

9. Bepaling van de plaats waar de 44st0 Algemeene vergadering
zal worden gehouden.

1) Loden die mededeolingen wonsohen te doen, wordt in hot bolnng der
goede ordo holoefd verzocht hiervan kennis te geven aan den voorzitter,
uiterlijk op don dag dor vorgadering vóór 12 uur.

Concept-begrooting voor het jaar 1903.

Inkomsten.

Kassaldo op 1 Januari 1903 ....... . pro memorie.

Interest van belegde gelden........ ƒ 20.—

Onvoorziene inkomsten..........pro memorie.

Vermoedelijke ontvangst aan contributiën ... f 1675.—

ƒ 1695.—

Uitgaven.

Aan tijdschrift.............ƒ 1100.—

» drukwerk.............» 30.—

» lokaalhuur............» 20.—

-ocr page 579-

Aan reiskosten voor het Hoofdbestuur.....f 75.—

» voorschotten, briefport, zegels, en/,.....s 25.—

» onderhoud en assurantie der bibliotheek, uit-
geven catalogus..........» 200.—

» onderzoek geheimmiddelen.......» 100.—

» commissie in zake reorganisatie veeartsenijkun-

dig onderwijs..........» 50.—

» onkosten Algemeene vergadering.....» 25.—

» contributiën en vertegenwoordiging . . . . » 25.—

» kosten van incasseeren........» 5.—

» onvoorziene uitgaven . .......» 40.—

f\'\\ 695.—

Boekaankondiging.

A. van Leeuwen, Het veeartsenij kundig Staatstoezicht. Landbouiu-
kundig tijdschrift
1902, ajl. X.

in het landbouwkundig tijdschrift, afl. X, verscheen van de
band des beeren
van Leeuwen, districtsveearts te Groningen, een
zeer belangrijk en uitvoerig artikel over het veeartsenijkundig
staatstoezicht, ten betooge dat de verzameling wetten op het
veeartsenijkundig staatstoezicht verouderd en een herziening
daarvan noodig is.

Het behoeft geen betoog dat de beschouwingen en de critiek
van den schrijver, als bevoegd beoordeelaar, in ruimen kring de
aandacht zullen trekken en de aanleiding kunnen zijn tot het
aanbrengen van noodzakelijk gebleken wijzigingen.

In de inleiding wordt er op gewezen dat met de thans geldende
wetten groote en zegenrijke resultaten zijn verkregen; de schrijver
brengt een eeresaluut aan de mannen welke de wetten hebben
gemaakt en aan hen, die ze zoo energiek hebben toegepast en
gehandhaafd. Bij de behandeling der verschillende wetten en
koninklijke besluiten worden de voorschriften aan een opbouwende
critiek onderworpen. Een herziening dier voorschriften acht de
schrijver noodig :

1) Zoo noodig nog te beschikken over f50.- uit liet kassaldo 1902.

-ocr page 580-

1°. om ze iu overeenstemming te brengen met bet tegenwoordig
standpunt der veeartsenijkundige wetenschap;

2°. om ze in overeenstemming te brengen met de eischen van
veeteelt, handel en landbouw, waartoe wijziging, hier verscher-
ping, daar verzachting, gewenscht is;

3°. om in den bonten chaos, waarin het moeielijk is den weg
te vinden, orde en vereenvoudiging aan te brengen.

Het belangrijk artikel leent zich niet tot het maken van een
uittreksel. Wij raden daarom ieder veearts de lezing er van aan.

Op enkele zaken moge de aandacht even worden gevestigd.

1°. op de omstandigheid, dat, volgens den schrijver, de negen
hoofdambtenaren van het veearfsenijkuudig staatstoezicht geen
enkel, ook niet het geringste spoor van eeuig hulpmiddel te
hunner beschikking hebben, waar het geldt het microscopisch en
bacteriologisch onderzoek, en 2°. op de belooning der districts-
veeartsen.

Voor dezen belangrijken tak van dienst, welks ambtenaren een
groote verantwoordelijkheid dragen, zijn noodig goed bezoldigde
personen, zoodat men de bekwaamste vakmenschen uit den
lande voor die betrekking kan krijgen. Verder eenvoudige hulp-
middelen voor onderzoek, opdat de eene districtsveearts niet op
het laboratorium van een abattoir, de ander op een laboratorium
elders gastvrijheid moet inroepen en zijn licht opsteken. En
voor een uitgebreid wetenschappelijk onderzoek ware het ge-
wenscht dat de districtsveearts bet materiaal kon zenden naar
een instituut voor veeziekten, waaraan veeartsen zijn verbonden
die, met alle hulpmiddelen toegerust, zich daaraan kunnen wijden.
Moge dit instituut, een eisch des tijds, in het belang der be-
strijding van besmettelijke veeziekten en van het veeartsenijkun-
dig onderwijs, spoedig verrijzen.

Voor hen, die het Landbouwkundig tijdschrift niet lezen, bestaat
de gelegenheid zich een exemplaar aan te schaffen bij den schrijver
voor den prijs van f 0.40.

M. G. de Bruin.

-ocr page 581-

Staatsbegrooting 1902.

Handelingen der Sta ten-Gen er aal II.

III. Het wetsontwerp tot verhooging van het JXde hoofdstuk der
Staatsbegrooting voor het dienstjaar
1902. (157).

Over dit wetsontwerp wordt geen algemeene beraadslaging
gevoerd.

Art. 1 komt in behandeling.

De onderartt. 209, 214 en 217 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.

Beraadslaging over onderart. 221:

«Subsidiën en andere uitgaven ten behoeve van de verbetering
van de Nederlandsche paardenrassen wordt verhoogd met f2050
en mitsdien gebracht op f133280.»

De heer van Wijck: Mijnheer de Voorzitter! Indien ik mijn
stem zal geven aan dit artikel wil ik daarmede niet geacht worden
te zijn voor behoud van het hengstveulendepot te Bergen-op-
Zoom. Ik behoef er zeker niet in den breede aan te herinneren,
dat zoowel hier als aan de overzijde van het Binnenhof, die
instelling door verschillende leden, en daaronder zijn mannen
wier naam als deskundigen op dat gebied uitstekenden klank
heeft, steeds als hun meening hebben uitgesproken, dat de
ltegeering den verkeerden weg is opgegaan door zelf paarden-
fokkerij ter hand te riemen. Het ligt niet op haar weg om door
ambtenaren en officieren de belangen der paardenfokkerij te laten
behartigen, ofschoon deze bij de financiëele resultaten daarvan
geen belang hebben. Het fokken van paarden is het werk van
den boer. Staatsstoeterijen moeten, naar deskundigen beweren,
leiden tot teleurstelling.

Er waren ook leden die met de Regeering van oordeel waren,
dat de proef genomen kon worden, en dat die, eens genomen
zijnde, niet te spoedig moest worden opgegeven. Men bleef echter
altijd spreken van: proef, zooals uit een aantal aanhalingen
uit de Handelingen zou kunnen blijken, maar die ik niet zal
aanhalen, omdat de Minister ze even goed kent als ik. Alleen
wil ik vragen: Is de proefneming te Bergen-op-Zoom gelukt, is
zij van dien aard, dat zij wettigt om op den ingeslagen weg
voort te gaan ?

Ik aarzel niet beide vragen beslist ontkennend te beantwoorden.

-ocr page 582-

Uit de Memorie van Toelichting blijkt, dat in de vier laatste
jaren gemiddeld 13 paarden, geschikt voor dekhengsten, zijn
verkocht geworden en dat hierop f13000 per jaar is toegegeven.

Als ik dat bedrag vermeerder, met rente en onderhoud van
stalling, met f2000 en daar bijvoeg de f2050 die nu aange-
vraagd worden, dan kosten de 13 paarden f17000. Als men aan
gewone paardenfokkers zulk een subsidie gaf, zou men heel wat
meer waar voor zijn geld krijgen.

Ik heb hier een lijstje voor mij waaruit blijkt, dat van de
52 paarden, in de Memorie van Antwoord genoemd, als dek-
hengsten verkocht, 14 stuks zijn afgekeurd geworden. Misschien
nog meer, maar voor deze cijfers sta ik in en zal den Minister
als hij dat verlangt mijn staatje gaarne ter hand stellen. Dertig
pet. afgekeurd! Men zal toegeven dat dit een zeer ongunstig re-
sultaat mag heeten.

Bij de keuring, deze maand te Eist gehouden van de dek-
hengsten, kreeg een paard uit Bergen-op-Zoom de laagste be-
kroning. Hier was het niet last not least, maar kon men
zeggen dat het hinkende paard achteraan kwam. En die paarden
kwamen uit het model-station te Bergen-op-Zoom. Neen, Mijnheer
de Voorzitter, noch uit een financieel, noch uit een technisch
oogpunt is het voortbestaan van het hengstveulendepot te Bergen-
op-Zoom te verdedigen. De tijd voor proefnemingen is nu voorbij.
De Staat heeft getoond niet te kunnen concurreeren tegen de
particulieren en hij heeft een gevoeligeu slag toegebracht aan
het particulier initiatief. Het afzetgebied van de boeren is hen
door de Regeering gedeeltelijk ontnomen. Ik hoop van harte,
dat de Minister den toestand te Bergen-op-Zoom niet zal willen
bestendigen en spoedig aan het hengstveulendepot een eervolle
begrafenis zal willen bezorgen. De vrijkomende gelden kunnen
op vrij wat beter wijze ten nutte van de paardenfokkerij worden
besteed. Het particulier initiatief kan er door worden aangemoe-
digd en gesteund. Men steune de paardenfokkerij, maar late de
paardenfokkerij zelf aan den boer over.

De heer de Mauez Ojjens, Minister van Waterstaat,
Handel en Nijverheid: Mijnheer de Voorzitter! I)e geachte
afgevaardigde uit Eist heeft zich een ijverig tegenstander verklaard
van het hengstveulendepot te Bergen-op-Zoom en dit gemoti-
veerd door een aanhaling bij gelegenheid van de overweging of

-ocr page 583-

dat depot al dan niet zou worden bevestigd, een aanhaling waar
o. a. dit in voorkomt: paardenfokken is het werk van den boer.
Dat hij die aanhaling geheel tot de zijne maakte, blijkt uit het
slot van zijn rede, waarin hij aanbeval om met dat paardenfok-
ken zoo spoedig mogelijk op te houden.

Nu zij het mij evenwel vergund daartegenover op t,e merken,
dat — althans voor zooveel mij bekend is — bij de vestiging
van het hengstveulendepot te Bergen-op-Zoom, niet beoogd werd
het in het leven roepen eener inrichting waarin van Staatswege
paarden zouden worden gefokt. Ten behoeve dier instelling
worden jaarlijks jonge veulens aangekocht met het doel te doen
zien welke uitkomsten door een rationeele wijze van opvoeding
dier dieren kunnen worden verkregen. Wij bebben hier derhalve
niet te doen met paardenfokkerij, maar met paardenopvoeding.
Wij hebben niet te doen, als ik het beeld een oogenblik gebruiken
mag, met een kraamkamer, maar met een instituut. Het komt
mij dus voor, dat er eenig misverstand is bij den geachten afge-
vaardigde, waarop ik meen te moeten wijzen.

Intusschen, ik ben gaarne bereid zijn advies niet bij de letter
te nemen en het aldus op te vatten, dat hij zegt: hef dat insti-
tuut zoo spoedig mogelijk op, want de producten die daar van
daan komen, zijn een Staatsopvoeding onwaardig gebleken. De
geachte afgevaardigde staafde zijn betoog door cijfers, die zouden
aantoonen dat van de door den Staat opgevoede paarden er niet
minder dan 30 pet., wanneer zij in de maatschappij komen, niet
aan de gestelde eischen beantwoorden.

Dit cijfer kan ik thans niet controleeren, maar ik heb wel
voor mij een staat van de afkeuringen en goedkeuringen van de
paarden in het algemeen, sedert de invoering van de wet op de
paardenfokkerij.

IJit dien staat blijkt, dat nu de keuringen op grond van de
bepalingen dier wet plaats hebben, ongeveer 26 pet. van de ter
keuring aangeboden paarden werd afgekeurd. Wanneer dus onge-
veer hetzelfde percentage wordt aangenomen voor de hengsten
die aan het depot te Bergen-op-Zoom zijn opgevoed, dan heb ik
daarmede bewezen, dat de toestand dier dieren niet zoo heel veel
erger is dan die van elders in ons land.

Wat is echter het geval ? Ik verzoek den geachten afgevaar-
digde wél te letten op hetgeen ik nu ga zeggen. Terwijl thans

-ocr page 584-

een strenge keuring plaats heeft, meenden enkele provinciale
commissiën, die — herinner ik mij wel ■— sinds 1886 of 1887
aan het werk zijn, hun taak ten deze cum grauo sa lis te
moeten opvatten. Ik bedoel dit. Bij de provinciale keuringen
— ik laat in het midden of dat is geweest te recht of ten
onrechte — hield men zooveel mogelijk rekening met de bestaande
qualiteiten van de paarden; men durfde niet zoo heel veel meer
eischen dan blijkens de ervaring van Nederlandsche paarden kon
worden verwacht. Laat ik mij ter verduidelijking van mijn mee-
ning bedienen van een beeld. Het gebeurt wel eens dat nieuwe
examen-reglementen worden afgekondigd en dan komt het wel
voor, dat voorzichtige examen-commissiën niet al te zeer boven
het gemiddeld niveau durven gaan van de jongelieden die voor
baar verschijnen. Dit hebben nu de provinciale keuringscom-
missiën, indien ik wel ben ingelicht, ook gedaan ten aanzien van
de paarden die zij hadden te keuren. Zij hebben niet dadelijk
de hoogste eischen gesteld. Maar in 1901 is gekomen de Rijks-
keuringscommissie en deze — ik zeide het reeds — stelde hier
en daar eenigszins hoogere eischen. Van daar dat tegenwoordig,
ik herbaal bet, ongeveer 26 pet. van de paarden wordt afgekeurd,
en dat, wanneer hetzelfde percentage zich ongeveer ten opzichte
van de paarden afkomstig van het depot te Bergen-op-Zoom
mocht hebben voorgedaan, ook deze dieren aan hoogere eischen
moeten voldoen en meer kans loopen om te worden afgekeurd.

Aan de samenstelling van de wet op de paardenfokkerij heb
ik niet behoeven mede te werken, maar ik herinner mij wel de
oppositie die tegen die wet is gevoerd en ik heb mij zelf afge-
vraagd of, wanneer men met deze wijze van keuren voortgaat,
men niet zal moeten eindigen met in stede van het Staats-
instituut van paarden af te schaffen, een echte stoeterij in bet
leven te roepen. Men versta mij wel, ik wensch geenszins op te
treden als advocaat eener zoodanige instelling, maar aan de voor-
standers van de wet op de paardenfokkerij zou ik toch wel willen
vragen, of zij het laatste woord al kennen van dien maatregel
en of niet ook naar hun oordeel een van beide zal moeten
geschieden of het lager stellen van de eischen op de wijze van
sommige provinciale commissiën, of verschaffing van meer heng-
sten van Staatswege, want, ben ik wel ingelicht, dan zal de tijd
niet meer ver zijn, dat, tengevolge van de strengere keuringen,

-ocr page 585-

in verschillende deelen van ons land, te vergeefs naar een voldoend
aantal goede hengsten zal worden omgezien.

De heer van Wijck: Mijnheer de Voorzitter! Ik zal mij een-
voudig bepalen tot een enkele opmerking naar aanleiding van
hetgeen de Minister in laatste instantie heeft gezegd. De Minister
heeft, dunkt mij, niet grondig wederlegd wat ik beweerd heb:
eerstens dat de inrichting te Bergen-op-Zoom duur was; ten
tweede dat de paarden die er vandaan komen zich onderscheiden
door bijzonder slechte qualiteit. Het financiëele argument heeft
de Minister zelfs in bet geheel niet aangeroerd. Ik heb beweerd,
dat, indien het geld dat nu van Staatswege wordt uitgegeven
voor Bergen-op-Zoom, werd gebruikt om het particulier initiatief
aan te wakkeren, men betere resultaten zou verkrijgen.

De Minister heeft er het zwijgen toe gedaan.

De Minister zeide verder, dat uit staten die hem bekend zijn,
maar mij niet, blijkt, dat de keuringen in het algemeen in Neder-
land even zulke slechte resultaten opleveren als de keuring te
Bergen-op-Zoom. Mij zijn die staten niet bekend, maar uit gege-
vens die voor mij liggen, weet ik ook, dat minstens 30 pet. van
de hengsten te Bergen-op-Zoom werden afgekeurd. Het record
van slechte hengsten zal wel door Bergen-op-Zoom worden
bereikt!

De Minister gaf in bet laatste deel van zijn rede te kennen,
dat, indien men ging doorkeuren in de strenge lijn, zooals men
dit nu doet, wel van Staatswege zal moeten worden gezorgd dat
er hengsten aanwezig zijn.

Ik hoop niet dat het zoo ver zal komen. Integendeel, ik hoop
dat de directe Staatsbemoeiing in deze zoo spoedig mogelijk zal
ophouden. In verschillende provinciën is men er op teruggeko-
men om vanwege de provincie hengsten te stationneeren; in de
meeste provinciën wordt tegenwoordig het provinciaal subsidie
gebruikt tot aanwakkering van het particulier initiatief, maar
niet om zelf hengsten aan te koopen. Ik hoop, dat de Staat
het voorbeeld door die provinciën gegeven, zal volgen, en dat hij
wel het particulier initiatief zal aanwakkeren, maar eenig optreden
als fokker zoo spoedig mogelijk zal opgeven.

In dien wensch geloof ik ook niet alleen te staan ; tal van
leden, zoowel in deze Kamer alsook in de Eerste Kamer, mannen
van erkende bekwaamheid, deelen in deze ten volle mijn meening.

-ocr page 586-

De lieer de Makez Oijjsns, Minister van Waterstaat,
Handel en Nijverheid: Mijnheer de Voorzitter! De geachte
afgevaardigde uit Eist heeft volkomen gelijk; ik heb verzuimd
een antwoord te geven op zijn bedenking tegen de uitgaven die
de oprichting en instandhouding van het depot te Bergen-op-Zoom
medebrengt.

Ik had evenwel gemeend, dat de geachte afgevaardigde wellicht
bij nader inzien dat financiëele argument niet als zoo klemmend
zou hebben aangemerkt, want het spreekt van zelf, dat bij het
in het leven roepen eener dergelijke inrichting bij den Staat
nooit de bedoeling heeft voorgezeten, daaruit financieel voordeel
te erlangen. Het doel was alleen — ik laat nu in het midden
of het bereikt is of niet — om in ons land zooveel mogelijk
goede hengsten te leveren. Was dit doel bereikt, dan — de
geachte afgevaardigde zal dit met mij eens zijn — zoude een
daarmede verbonden jaarlijksche uitgaaf van f 13000 a f 14000
als een zeer geringe bijdrage zijn aan te merken.

Ik wensch, voor zooveel noodig, alsnog den indruk weg te
nemen, alsof ik een voorstander zoude zijn van uitbreiding van
Staatszorg met betrekking tot het kweeken van hengsten. Dit
is inderdaad niet mijn bedoeling en men leide dit ook niet af uit
het te voren door mij gesprokene. Hetgeen mij evenwel duidelijk
is geworden, is dit, dat men zal moeten komen hetzij tot verla-
ging van eischen bij de keuring, hetzij tot het beschikbaar stellen
van hengsten van Staatswege. Voor het oogenblik kan ik mij
noch voor het een, noch voor het ander verklaren.

De beraadslaging wordt gesloten en oud er art. 221 zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.

Het wetsontwerp is zonder hoofdelijke stemming aangenomen.

Eerste Kamer der Staten-Generaai.

Eindverslag der commissie van rapporteurs over het ontwerp
van wet tot verhooging van het IXdo hoofdstuk der Staats"
begrooting voor het dienstjaar 1902.

Art. 221. Eenige leden achtten de wijze, waarop van Rijks-
wege gelden worden besteed voor verbetering van het paardenras,
door instandhouding van het hengstveulendepot te Bergen-op-
Zoom minder gewenscht. Zy waren van oordeel, dat deze gelden

-ocr page 587-

beter zouden worden gebruikt door verbooging van de subsidiën
ten dienste van de fokkerij in de provinciën.

De inrichting moest eefi leerschool zijn voor de Nederlandsche
fokkers, doch tot dusverre heeft zij daaraan niet voldaan.

Het bestuur is opgedragen aan personen, die buiten den land-
bouw staan, in plaats van aan de landbouwers zeiven, die zeker
het grootste belang bij de goede resultaten van het depot
hebben.

De vraag werd gedaan, waarom geen hengsten van 2- a 3-
jarigen leeftijd worden gekocht, waar bij aankoop van veulens
zooveel teleurstelling is te wachten. Men geve hoogeren prijs en
koope een kleiner aantal exemplaren, het resultaat zou voorzeker
meer bevredigend zijn.

Hiertegen werd opgemerkt, dat, wanneer die gedragslijn werd
gevolgd, de prijs zoo hoog zou zijn, dat het getal hengsten zich
tot enkele zou moeten bepalen, die dan als Rijkshengsten ge-
statiouneerd zouden moeten worden, waaraan groote bezwaren
verbonden zijn.

Een lid meende te weten, dat tot dusver geen enkel veulen is
aangekocht, dat is ingeschreven in het Nederlandsch Paarden-
stamboek. Hiertegenover werd evenwel het vermoeden uitgespro-
ken, dat de veulens uit de provinciën Groningen en Gelderland,
waarin de grootste aankoopen werden gedaan, in het algemeen
van betere hoedanigheid zijn dan de veulens uit de provinciën,
waarvan de inschrijving in het Nederlandsch Paardenstamboek
geschiedt..

Het hier bedoelde lid ontving gaarne opgave hoeveel van de
hengsten door Bergeii-op-Zoom afgeleverd nog als dekhengsten
worden gebruikt, met vermelding hunner namen. Ook zou hij
gaarne vernemen hoe groot de toelage is aan den directeur ver-
leend en hoe groot de toelagen zijn, die andere militairen genieten.

Hij was van oordeel, dat de proef met het depot genomen als
volkomen mislukt is te beschouwen en dat de schade daardoor
aan het landbouwbedrijf toegebracht aanzienlijk is. Ilij achtte de
opheffing der inrichting daarom gewenscht.

Andere leden achtten de aangevoerde bezwaren niet zoo ge-
wichtig; cornage komt bij iedere fokkerij voor. Met belangstel-
ling had men daarom vernomen, dat te Aurich, dat beschouwd
wordt als de eerste plaats der wereld voor de keuring van 01-

-ocr page 588-

denburgsche hengsten, een hengst afkomstig van het depot den
tweeden prijs bad behaald.

Van andere zijde wordt hiertegenover medegedeeld, dat, naar
men vernomen had, bedoelde hengst hier te lande weder inge-
voerd, bij latere keuring in een der provinciën gebleken was
niet die uitnemende boedanigheden te bezitten, die men naar
aanleiding van bedoelde onderscheiding mocht verwachten.

Handelingen der Staten-Generaal I.

De heer Bultman: Mijnheer de Voorzitter! In het Eindverslag
over dit wetsontwerp zijn ten opzichte van artt. 214 en 221
eenige vragen tot de Regeering gericht. Ik zou den Minister
daarop wel eenig antwoord willen verzoeken.

De heer de Marez Oijens, Minister van Waterstaat,
Handel en Nijverheid: Mijnheer de Voorzitter! Wellicht is
het onjuist, maar ik meende dat het de gewoonte was een wets-
ontwerp als het onderhavige artikelsgewijze te behandelen. Ik
weet nu niet goed welke vragen de geachte spreker bedoelt. Als
hij die nader aanwijst, zal ik gaarne inlichting verstrekken.

De heer Bultman: Mijnheer de Voorzitter! Bij art. 221 zijn
vragen geformuleerd en de Minister wordt nu uitgenoodigd daarop
te antwoorden. Ik begrijp dat de Minister, na het Eindverslag
zoo kort in handen te hebben, op die vragen geen volledige
inlichtingen kan geven, maar dan zou ik gaarne vernemen of hij
bereid is dat later te doen.

De Voorzitter : Op welke vragen wenscht de geachte spreker
antwoord van den Minister?

De heer Bultman: Mijnheer de Voorzitter! Op al de vragen
die bij art. 221 gesteld werden. Het is de gewoonte dat wanneer
door de Kamer een verslag wordt uitgebracht, door de Ministers
op gestelde vragen wordt geantwoord. Ik heb allen grond om te
onderstellen, dat deze Minister die gewoonte zal willen besten-
digen. Daar op de hier gestelde vragen geen antwoord is ver-
kregen, kan alsnog ipoeielijk met den Minister in discussie worden
getreden.

De heer de Marëz Oijens, Minister van Waterstaat,
Handel en N ij ve rhei d : Mijnheer de Voorzitter! Hier schijnt
aan mijn zijde misverstand te bestaan. Ik meende dat het de
gewoonte was een onderwerp als dit artikelsgewijze te behandelen.

-ocr page 589-

Men deelt mij echter mede, dat dit niet zoo is. Ik bied de Ver-
gadering voor die verkeerde opvattiug mijn verontschuldiging
aan, en zal gaarne voldoen aan den wensch van den heer
Bultman.

Het vermoeden van den geachten spreker is juist. Na de
ontvangst van het Eindverslag, heden om half elf, had ik geen
gelegenheid mij voor te bereiden op de beantwoording van al de
daarin gestelde vragen.

Maar ik wensch toch een enkele opmerking te maken tegenover
de oppositie, die blijkens het Eindverslag, niet slechts in de andere,
maar ook in deze Kamer bestaat, en gericht is tegen het hengst-
veulendepot te Bergen-op-Zoom; ik wensch daarbij een eenigszins
neutraal standpunt in te nemen, vooral waar zoo bekwame ver-
tegenwoordigers van den landbouw, zoowel aan de overzijde van
het Binnenhof als hier, zich zeer stellig tegen de handhaving
van dit depot verklaarden. Men mag van mij niet verwachten,
dat ik gedurende de weinige maanden, dat het mij gegeven was
bet Departement van Waterstaat te beheeren, mij geheel en al op
de hoogte heb kunnen stellen van de werking van dat depot en
tevens van de rechtmatigheid van de daartegen ingebrachte be-
zwaren. Ik meen echter tegenover de opmerkingen, die in het
verslag gemaakt zijn, een enkele opmerking te mogen stellen.
Daar ter plaatse wordt gezegd, dat een der leden zich zeer stellig
verklaart tegen het behoud van bet depot en van oordeel is dat
do proef met die inrichting als volkomen mislukt is te beschou-
wen. Ik zou willen vragen waaruit dit blijkt? In het verslag heb
ik geen bepaalde feiten vermeld gevonden, die deze stelling zouden
moeten staven. In de andere Kamer is beweerd, dat niet miuder
dan 30 pet. van de te Bergen-op-Zoom verkochte hengsten bij de
keuringen, die laatstelijk van Rijks- en vroeger van provinciewege
geschied zijn, zouden zijn afgekeurd. Ik moet erkennen, dat ik ten
aanzien van dat cijfer niet op de hoogte ben en op dit oogen-
blik evenmin kan voldoen aan een verzoek, hetwelk in liet Ver-
slag tot mij is gericht en de overlegging betreft van een opgaaf
van de hengsten, door Bergen-op-Zoom afgeleverd en van hen
die daarvan thans nog voor de fokkerij worden gebruikt, met
vermelding van hun namen.

Het spreekt van zelf, dat wij, alleen als wij die opgaaf hebben,
kunnen nagaan, in hoeverre juist is, wat in de andere Kamer ge-
zegd is tot staving van de bewering van de volkomen mislukking.

-ocr page 590-

Met betrekking tot de in het eindverslag voorkomende op-
merking, dat de proef totaal heeft gefaald, wensch ik mij alzoo
een nader onderzoek voor te behouden omtrent de cijfers van de
keuring, zoowel van de paarden zelf als van hun afstammelingen.
Uit de berichten, die in liet algemeen tot mij gekomen zijn,
blijkt niet, dat de afstammelingen van de hengsten van Bergen-
op-Zoom een slecht figuur gemaakt hebben.

De tweede opmerking in het Eindverslag is deze, dat door
het depot aan het landbouwbedrijf groote schade toegebracht is.

Nu wensch ik daarbij toch wel een vraagteeken te plaatsen.
Terwijl er, naar mij verzekerd is, behoefte bestaat aan een jaar-
lijksche aanvulling met ongeveer 150 hengsten voor het geheele
land, levert het depot er gemiddeld niet veel meer dan 10 per
jaar op, alzoo circa 7 pet.

Nu zou ik toch willen vragen aan den geachten afgevaardigde
of het gansch en al juist is, aangenomen zelfs dat de proef totaal
is mislukt, dat door die 10 hengsten zoo groote concurrentie
wordt aangedaan aan de particuliere pogingen op dit gebied.

Ik meen verder, dat de afkeuring van paarden, afkomstig van
het depot, nooit als argument kan gelden tegen het beginsel, wat
bij de vestiging van de inrichting heeft voorgezeten. Wanneer
het omgekeerde plaats had, en gezegd werd: de inrichting te
Bergen-op-Zoom is zoo voortreffelijk, dat aan de paarden, van
daar afkomstig, minder scherpe eischen kunnen gesteld worden
dan aan andere paarden, had men recht te klagen over groote
partijdigheid ten opzichte van het Staatspaard, indien die uitdruk-
king mag worden gebezigd.

Komt het Staatspaard na den verkoop in de paarden maatschappij,
dan staat het met alle andere paarden gelijk. Er is dit jaar niet
afgekeurd op de wijze als de geachte spreker meent; maar wat
is gebeurd ? Men had uit de paarden ten verkoop beschikbaar
strenger dan vroeger de beste gesorteerd en de minder goede
gecastreerd of over de grenzen gebracht, zoodat de paardeu, die
te Bergen-op-Zoom verkocht zijn, bij de eerste keuring alle door
de algemeene keurings-commissie goedgekeurd zijn.

Een derde opmerking. In het verslag wordt het voorgesteld,
alsof het hengstendepot te Bergen-op-Zoom buiten de land-
bouwers omgaat.

Ik zou dit zeer betreuren, en wensch daarom ook dit punt op

-ocr page 591-

te nemen in het algemeen onderzoek, hetwelk zal ingesteld
worden; maar ook hierbij reeds aanstonds een enkele opmerking
en een vraagteeken.

Er is een directeur te Bergen-op-Zoom, niet landbouwer maar
militair. Bij aan- en verkoop wordt hij bijgestaan door een com-
missie bestaande uit drie personen, van wie niet één militair is;
één is voormalig paardenarts en de twee anderen behooren, één
geheel en één ten deele, tot den landbouwenden stand. De
bewering, dat de landbouwers niets met de zaak te maken hebben,
is dus niet geheel juist.

En nu nog een vierde opmerking. In liet verslag komt men
op tegen het koopen van heugstveulens; er wordt beweerd dat
het beter geweest ware oudere exemplaren aan te schaffen.

Ik geloof dat, wanneer dit hengstendepot er niet was, er
thans door mij geen poging zou worden gedaan om het in het
leven te roepen, maar iets anders is, om in het leven te houden
datgene, wat bestaat. Naar ik meen zou het koopen van één- a
tweejarige hengsten, met het oog op de kosten, wel zoo beden-
kelijk zijn als de aanschaffing van veulens en is de kans om ten
slotte meer deugdelijk fokmaterieel te kunnen afleveren naar ver-
houding niet grooter.

In het eindverslag wordt aanbevolen om het thans voor het
depot uitgegeven bedrag liever te voegen bij de soiu nu voor
premie 11 bestemd.

In art. 12 der wet op de paardenfokkerij is daarvoor reeds
een som van ten minste f 75000 vastgesteld. Deze som zou niet
belangrijk worden verhoogd indien het zooeveu genoemde denk-
beeld werd gevolgd. Immers bedraagt de netto uitgave van het
depot te Bergen-op-Zoom, zooals is uitgerekend in de Memorie
van Antwoord aan de,Tweede Kamer, slechts f 13 a 14000.

In deze materie zijn verschillende vergelijkingen te maken op
ander gebied van hot mensclielijk leven, den wijnhandel bij voor-
beeld. Er zijn menschen, die een fijn glas ouden wijn dadelijk
naar waarde weten te schatten, maar die kunst is niet zoo groot.
De pointe in dit vak is, om van jongen wijn, waaromtrent de
massa niet kan zeggen, wat hij worden zal, de toekomstige
waarde te voorspellen. Dat is de kunst. En zoo gaat het ook in
de paardenfokkerij. De ware kenners zijn zeer goed bij machte
aan de veulens te zien wat er, naar alle waarschijnlijkheid, uit

-ocr page 592-

zal groeien. De aanstaande goede eigenschappen zijn bovendien
bij het jonge dier voor bet deskundig oog zelfs dikwijls nog
beter te ontdekken dan wanneer het paard één a twee jaar is.

In de menschenwereld kan men iets dergelijks waarnemen.

Hoe dikwijls ontdekt men niet in een jeugdig kind begaafdheid
en edele inborst, die later in de vlegeljaren schijnen verloren te
zijn gegaan, om daarna weder als die tijd achter den rug is,
met meer vastheid en kracht op den voorgrond te treden.

Terugkeereude tot de paardenaangelegenheid kan ik dan ook
verklaren, dat vele deskundigen onverdeelde voorstanders zijn van
den aankoop van veulens, welke in bet depot een uitnemende,
zaakkundige opvoeding kunnen genieten en bij beantwoording
aau de verwachtingen niet anders dan aan de paardenfokkerij ten
goede zullen komen.

Men zou, als ik hierop doorging, het verwijt tot mij kunnen
richten, dat ik spreek alsof ik de zaken weet; ik zelf meen dat
niet en wensch ten opzichte van het hengstendepot een gere-
serveerde houding aan te nemen. Nu ik niet in staat ben heden
alle gedane vragen te beantwoorden wegens den korten tijd van
voorbereiding, zal ik mij voor zooveel nog noodig van dien plicht
kwijten reeds in de Memorie van Toelichting op de aanstaande
begrooting. Ik hoop dat de Kamer met deze toezegging genoe-
gen zal nemen.

De heer Bultman: Mijnheer de Voorzitter! De Minister is
aangevangen met de verklaring, dat hij op dit oogenblik niet in
staat is om een volledig antwoord te geven. De Minister is
geëindigd met de mededeeling, dat bij de behandeling van de
aanstaande begrooting nader de post door hein zal worden uit-
eengezet. Ik geloof in dezen stand van zaken mij te mogen en
ook te moeten onthouden van toelichting of bestrijding van de
door den Minister aangevoerde bezwaren. Alleen wensch ik mij
zeer kort te bepalen tot de mededeeling, dat naar mijn overtui-
ging Bergen-op-Zoom totaal mislukt is. Bergen-op-Zoom was in
zooverre een leerschool voor den landbouw, dat het bewijs is
geleverd, hoe moeielijk het is om een zaak, die zeer lichtvaardig
door officieren was opgezet, tot een goed einde te brengen. De
Minister heeft een cijfer genoemd uit de discussie in de Tweede
Kamer. Ik geloof (lat de Minister, wanneer hij een onderzoek
instelt, zal vinden dat meer dan 70 pet. van de hengsten te

-ocr page 593-

Bergen-op-Zoom als onwaardig zijn afgekeurd en het cijfer van
30 pet. door den Minister genoemd niet juist is, verre wordt
overtroffen.

Er is schade aan den landbouw toegebracht, omdat door het
Kijk een instelling is in bet leven geroepen waardoor de vrije
concurrentie wordt geweerd; dat acht ik inderdaad een groot
bezwaar. De Minister zegt, dat de keuring van hengsten te
Bergen-op-Zoom gelijk staat met die van andere paarden. Dit
is niet juist; de hengsten van Bergen-op-Zoom krijgen een
brevet mede waarin verklaard wordt, dat zij vrij zijn van cornage.
Op die conditie worden de hengsten door het Rijk verkocht. Nu
staat vast dat de uitkomsten niet altijd geleerd hebben, dat de ver-
klaring van Rijkswege gegeven overeenkomstig de waarheid is.
In de conditiën van verkoop te Bergen-op-Zoom is echter een bepa-
ling opgenomen, dat de kooper geen vertrouwen behoeft te stellen in
de Rijkskeuring en daaraan toegevoegde verklaring, maar dat
de kooper gerechtigd is om binnen een termijn van 8 dagen
persoonlijk een onderzoek naar de juistheid der verklaring te laten
instellen. Ik meen daar tegenover te mogen aanvoeren, dat de
eenvoudige landbouwer gewoon is vertrouwen te stellen in het
woord van mannen, die een hooge positie innemen en dat die
eenvoudige landbouwer niet minder vertrouwen stelt in de ver-
klaring van de Regeering. liet is dus voor den landbouwer wel
treurig, wanneer die verklaring van de Regeering later op een
vergissing blijkt te berusten. In de keuringscommissie heeft ook
een officier zitting, die de militaire instelling te Bergen-op-Zoom
voorstaat.

Ik heb van den Minister gehoord dat drie personen uit de
practijk den kolonel
Kromhout bijstaan. Het is voor de eerste
maal van mijn leven dat ik zoo iets verneem. Wel weet ik dat
die burgers en landbouwers gebruikt worden voor den aankoop
van veulens, maar dat zij adviseurs waren voor den militairen
directeur, dat was mij onbekend en, is dit zoo, dan komt deze
zaak in een nog zonderlinger daglicht. Bergen-op-Zoom werd
opgericht onder militair bestuur, omdat de domme boeren niet
in staat waren hun eigen zaak te behandelen, en nu ziet men
nevens militairen, burgers en landbouwers tot adviseurs aangesteld.
Waarom kunnen dan deze niet optreden en de militaire chefs
overbodig maken ?

-ocr page 594-

De Minister betoogde dat het voordeeliger was hengstveulens
te koopen dan een- of tweejarige paarden, omdat men beter aan
een veulen zien kan wat er later van kan komen, dan bij
tweejarige dieren. Ik duid het den Minister niet kwalijk, omdat
ik begrijp dat hij hier oordeelt naar een opgevangen woord en
te goeder trouw een zonderlinge theorie verkondigt Maar ik wil
Zijn Exc. vragen of hij beter kan oordeelen over de toekomst
van een kind wat draagkracht der beenen betreft wanneer het
nog in de wieg ligt, dan wanneer het loopt. Zoo is bij veulens
niets te zeggen omtrent verdere ontwikkeling; alles is gissing.
Het is dan ook opmerkelijk dat op alle landbouwtentoonstellingen
in binnen- en buitenland het brengen van veulens in afzonderlijke
categorie zelden voorkomt. Het paardenstamboek in Noord-
Holland staat in dit jaar voor het eerst toe dat veulens ter keuring
komen, doch daarbij is het de bedoeling dat een oppervlakkig
oordeel omtrent de vererving der ouders kan worden gevormd.

Ik twijfel niet of de Minister zal, na zijn toegezegd onderzoek,
ons betere inlichtingen geven later bij de begrooting en wacht die af.

Ik strijd niet voor een subsidie; het is mij vrij onverschillig
of een of twee duizend gulden aan officier en worden geschonken,
maar ik kom op voor het beginsel, dat de velen die tot den
landbouwenden stand behooren, zelf hun zaken mogen regelen en
bestrijd het, dat de paardenfokkerij onder militair toezicht staat.

Dat zal ook zoo gaan als de Minister de kippenfokkerij wil
steunen en die onder militair toezicht wil brengen. Thans weet
men dat officieren zich van dit onderdeel van het landbouwbedrijf
trachten meester te maken. Drie hunner hebben reeds de hoofd-
leiding. Ik hoor dat officieren ook de varkensfokkerij in handen
willen hebben en daaraan rattenfokkerij wenschen te verbinden
voor het verkrijgen der vellen ter wille van de glacé handschoentjes;
ik heb daar niets tegen, als zij de landbouwers er maar buiten
laten. Landbouw moet landbouw blijven.

Ik herhaal, dat ik niet te velde trek tegen het subsidie dat
aan Bergen-op-Zoom ter wille van enkele officieren wordt gegeven,
maar tegen het beginsel, dat niet-landbouwers daar de zaken
behandelen. Zoolang mij daartoe de kracht blijft, houd ik den
eisch vol: de landbouw voor den landbouwer.

De heer van Lier: Mijnheer de Voorzitter! Na de hevige
aanvallen waaraan het depot te Bergen-op-Zoom heeft blootge-

-ocr page 595-

staan, wil ik ook een woord zeggen om den schijn tegen te gaan,
alsof de geheele Kamer het met den heer
Bultman zon eens zijn.
Diens autoriteit op dit gebied wordt door mij erkend, en daarom
had ik gehoopt dat een of ander niet minder deskundige het
woord zou gevraagd hebben om te doen blijken dat de Kamer
niet geheel met de denkbeelden van den heer
Bultman medegaat.

Het is ruij van nabij bekend dat vele landbouwers wel degelijk
vertrouwen hebben in de hengsten die uit het depot te Bergen-
op-Zoom komen. Hoeveel percent daarvan afgekeurd worden, kan
ik niet beoordeelen, maar wèl weet ik dat er vele goede exem-
plaren van daan komen, waarmede de landbouwers zeer ingeno-
men zijn. Zelf heb ik onlangs medegewerkt tot aankoop van een
hengst uit Bergen-op-Zoom, die den hoogsten prijs heeft gekregen
bij de provinciale keuring en waar men zeer tevreden over is.
Een ander 3-jarig exemplaar, vroeger aangekocht, heeft ook zeer
voldaan, maar moest, helaas, na eenige jaren, bij streng onder-
zoek, afgekeurd worden.

En wordt dan nu de landbouw onder curateele gesteld ? Immers
neen. Die kan, onverschillig of er zoodanig depot bestaat, even
goed koppen, verkoopen, fokken en concurreeren.

Toch beveel ik den Minister nader onderzoek aan, al vrees ik
niet voor de fatale voorspellingen van den heer
Bultman.

De heer Welt: Mijnheer de Voorzitter 1 Ik wensch een woord
te zeggen over de quaestie die door den heer
Bultman zooeven
ter sprake werd gebracht. Die geachte spreker keurt het af, dat
bij bet hengstendepot te Bergen-op-Zoom de zaken in handen
zijn van militairen, niet van landbouwers. Ook naar mijn oordeel
moeten zulke zaken aan vakmannen toevertrouwd worden. Even-
wel, als men de geschiedenis dezer quaestie nagaat, dan is ook wel
iets te zeggen ten voordeele van den toestand te Bergen-op-Zoom.

De paardenfokkerij heeft in Nederland langen tijd, wel een
halve eeuw, gesluimerd, met gevolg dat men alleen aanfokte voor
eigen behoefte, zonder rekening te houden met of zich toe te
leggen op een wetenschappelijke behandeling van het paard.

Een twintigtal jaren geleden begon men zich weder meer toe
te leggen op de eens zoo beroemde Nederlandsche paardenfokkerij.
Ten einde in deze een goed voorbeeld te geven, moest men zich
wenden tot de deskundige officieren, die toen op wetenschappelijk
gebied hooger stonden dan de landbouwers.

-ocr page 596-

Toen de zaak nu eenmaal in handen van de officieren was
gekomen, hebben zij zich uitstekend van hun taak gekweten.
Gaat het nu aan, aan die officieren die taak uit handen te
nemen ? Wanneer wij vrij voor de zaak stonden, dan zou ik
zeggen: een ieder moet zijn eigen taak vervullen, maar nu dit
niet het geval is, kan ik met den geachten afgevaardigde uit
Noord-Holland niet mede gaan.

Op bladz. 2 van het eindverslag vinden wij een opmerking
van een der leden, aldus luidende: «Hij was van oordeel, dat de
«proef met het depot genomen als volkomen mislukt is te
«beschouwen en dat de schade daardoor aan het landbouwbedrijf
«toegebracht aanzienlijk is. Hij achtte de opheffing der inrichting
«daarom gewenscht.» Deze opmerking is op uitstekende wijze
door den Minister van Waterstaat beantwoord.

rk heb niet goed begrepen welke schade hier bedoeld wordt.
Ik heb den geachten afgevaardigde uit Noord-Holland hooren
zeggen, dat de instelling te Bergen-op-Zoom zooveel kwaad deed
aan de concurrentie.

Ik ben van oordeel, dat het zeer goed is dat Bergen-op-Zoom
mede concurreert in den strijd, ik vind dit een groot voordeel.

(Iet komt er op aan om het Oldenburgsche paard, dat het
meest hier te lande iri gebruik is, betere gangen te doen ver-
krijgen en het te ontdoen van de kwaal van de cornage.

Ik zeg: Bergen-op-Zoom is een van de strijdmiddelen om een
goed paard te verkrijgen.

De geachte afgevaardigde uit Noord-Holland meende een motief
tegen de zaak te vinden in (le bepaling dat drie landbouwers
aangewezen zijn om behulpzaam te zijn bij den aankoop van
veulens.

Ik vind dit juist een groot voordeel dat de landbouw op den
voorgrond gesteld wordt.

Men moet niet vergeten dat Bergen-op-Zoom een militaire
inrichting is, dat in de eerste plaats op de remonte aangewezen is.

Een goed remontepaard is ook een goed laudbouwpaard, al
moge het misschien wat klein zijn. De vorming van die paarden
is echter wetenschappelijk zoo goed als de landbouw durft den-
ken. Dit is dus geen kwaad.

Op het oogenblik is het met de paardenfokkerij nog treurig
gesteld. Wij moeten ook een goed luxe-paard trachten te krijgen.

-ocr page 597-

Nu zal men misschien zeggen, dat dit overbodig is, doch daar-
mede ben ik het niet eens.

Bergen-op-Zoom is de plaats waar wetenschap en practijk te
zamen gaan, waar een ieder kan leeren hoe de voeding, de
stalling en de verpleging van paarden moeten plaats hebben. Ik
zelf heb mijn geheele leven met paarden omgegaan en toch heb
ik te Bergen-op-Zoom nog wel iets geleerd, en zoo kunnen
anderen misschien ook nog wel wat leeren.

In de tweede plaats kan ieder deskundige de verschillende
slagen van paarden van Nederland met elkander vergelijken,
een vergelijking die inderdaad een leerschool is en blijft. De
kennismaking met de stalling en de verpleging van de verschil-
lende slagen \'blijf ik een leerschool noemen.

De heer van Lier heeft het doen voorkomen alsof de paarden
uit Bergen-op-Zoom beter zouden zijn dan die uit de streek waar
hij woont, maar ik kan hem verzekeren dat meermalen pogingen
om paarden uit ons eigen land te verbeteren doel getroffen
hebben; dergelijke pogingen zijn volstrekt niet als mislukt te
beschouwen.

Door aankoop van hengstveulens wordt werkelijk menig goed
dier voor de fokkerij gewonnen en behoeft het dus niet gecas-
treerd te worden.

»

De heer de Marez Oijens, Minister van Waterstaat,
Handel en Nijverheid: Mjjnheer de Voorzitter! Het ligt
niet in mijn bedoeling aan dit onderwerp verdere besprekingen
te wijden, maar ik zal nog enkele andere punten van het Eind-
verslag behandelen.

De beraadslaging wordt gesloten en het wetsontwerp zon-
der hoofdelijke stemming aangenomen.

Personalia.

Dr. II. J. van der Schroefp is nog niet naar Paramaribo
vertrokken, daar er weder een geval van gele koorts is gecon-
stateerd.

Geplaatst,: te Salatiga de paardenarts 3de klasse J. C. Numans.
Verplaatst,: van Nieuwwolde naar Staphorst de veearts H. R.
Rentema.

Benoemd: bij ministerieel besluit van 31 Juli 1902 is ter

-ocr page 598-

beschikking gesteld van den Gouverneur-Generaal van Neder-
landscli-Indië, om te worden benoemd tot gouvernementsveearts,
de heer C. S.
Jeronimus te Hardegarijp.

De veearts J. Köhlkr te Almkerk heeft de praktijk neerge-
legd en zal zich te Utrecht met ter woon vestigen. Gedeputeerde
Staten van Noord-Brabant hebben, bij besluit van 5 Augustus
1902, op zijn verzoek, met ingang van 15 October 1902, eervol
ontslag verleend als provinciaal veearts aan den heer J.
Köiiler
te Almkerk.

Het heeft H. M. de Koningin behaagd den Minister van
Binnenlandsche Zaken te machtigen aan dr.
W. P. Ruysch te
\'s-Gravenhage, naar aanleiding van het hem in verband met
zijn benoeming tot hoofdinspecteur van de volksgezondheid met
1 Augustus eervol verleende ontslag als adviseur voor de medische
politie aan het departement van binnenlandsche zaken, Harer
Majesteit.« dank te betuigen voor de belangrijke diensten door
hem in laatstgenoemde functie bewezen (Utr. Prov. en Stedel.
Dagblad van 27 Juli 1902).

Staatsexamens.

Na afgelegd veeartsenijkundig examen aan \'s Rijks veeartsenij-
school zijn, op 13 Augustus 1902, tot veearts bevorderd de
heeren: A.
J. Abspoel van Amsterdam, A. J. S. van Alphen
van Teteringen (met lof), H. G. O. Boom van Meppel, S. Fer-
werda
van Dokkum, P. J. \'t Hooft van Hendrik-Ido-Anibaclit
(met lof),
P. H. van Kempen van Echt (met lof), K. R. Kuipers
van Gorinchem, S. A. van der Mast van Wieidrecht, K. Over
van Oude-Niedorp (met lof), M. F. Plankeei, van Oostburg, G. C.
Post van Arnhem, G. H. J. Tervoert van Zeddam, M. H. J. C.
Thomassen van Maastricht, II. P. E. Verberne van Utrecht
(met lof),
P. Vkrmaat van Dubbeldam (met lof) en A. J. E. de
Voogd
van Leiden.

Rijks veeartsenijschool.

Bij ministerië\'ele beschikking vau 19 Augustus 1902, n°. 6219,
afdeeling landbouw, is L. P.
van Seerenbero te Utrecht benoemd
tot beambte bij de heelkunde aan \'a Rijks veeartsenijschool.

-ocr page 599-

1

r

Vacante plaatsen.

Behalve de vacante plaatsen op blz. 528 aangegeven, moeten
hier worden genoemd: Meppel, f400 van de gemeente en f 200
van de provincie; Almkerk, f300 van verschillende gemeenten en
eventueel f300 van de provincie ; Heusden, provinciaal-veearts voor
Noord-Brabant (f 300): Tietierksteradeel (standplaats Hardegarijp),
f 800 van de gemeente.

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland

gedurende Juni 1902.

(De cijfers tiissr.heii ( ) duiden het getal eigenaren aan, oniler wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

| Veepest der herkauwers. |

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm. |

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Bij hond en kat. Sfao

ïds-

>1-
d

T

<v

u

<o

a

ei
tt

4

O.

3 \'

V

Ja

O

öS?

Groningen . .

6

n

•n

»

29 (3)

n

5 (*)

n

n

ri

Friesland. ■ •

14

»

r>

13 (•)

r>

20 (")

V

•n

a

"l

Drente.

4

r>

*

n

»

107 (\'«)

V

6 («)

1

n

V

n

Ovorysel . . •

3

»

ïï

»

65 (*)

V

V

V

2 (2)

f)

V

n

Gelderland . .

8

T)

n

1

n

G (<)

n

5 (*)

n

r>

"

Utrecht . . .

1

n

n

3 (>)

n

r>

»

V

»

*

•n

Noord-Holland .

3

n

B

n

n

n

r>

2 (*)

n

T)

28 |

Zuid-Holland .

4

rt

n

V

V

n

9 (3)

V

1

n

n

TJ

Zeeland . . .

4

n

n

n

»

V

n

3 (3)

V

1

M

n

Noord-Brabant .

6

»

.

V

«

n

2 (J)

V

4 (*)

»

V

V

Limburg . . .

1

»

D

1

n

n

n

V

~

n

n

1

n

n

1>

Totaal

54

n

»

17 (3)

»

201 (2i)

V

57 (")

»

17(»«)

29 |

{Staatscourajit van 17 Juli 1902, n°. 1C5.) v. E.