-ocr page 1-

3X5

TIJDSCHRIFT

vook

VEEARTSENIJKUNDE

uitgegeven door de

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde
in Nederland

onder redactie van

D. F. VAN ES VELD, W. C. SCHIMMEL

EN

M. G. DE BRUIN,

Leeraren aan \'a ltgks Veeartsenijschool.

Utrecht
J. L. BEITERS
1903.

-ocr page 2-
-ocr page 3-

INHOUD VAN HET DERTIGSTE DEEL.

Veeartsenpunde.

Blz.

1\'epel-operaties, door H. Anker..........................1

Congenitale contractuur van de strekkers bij het paard, door II. A.

Vermeulen...................16

Een geval van sectio caesarea bij een varken, door P. J. \'t Hooft. 20

Nog eens bestrijding van vlekziekte, door J. J. Wester.....49

Verslag der enting tegen varkenspest (methode Dr. Poels) verricht op

de meierij en fokkerij «Het Anker» te Oudewater, door H. Anker. 63
Bijdrage tot de diflferentiëel-diagnostiek van kalfziekte en apoplectische

puerperaal-septicaemie, door E. H. Bercii Graveniiohst . ... 81

Een geval van keizersnede bij een varken, door L. M. Metz ... 99

Necrose ten gevolge van bacillus necrophorus, door H. A. Vermeulen. 102

De gevolgen van neurectomie, door J. J. Wester.......147

Cyste van de uitvoerbuis der parotisklier (met afbeelding), door

A. J. Win kei...................163

De draadzaag (met afbeelding), door W. van Staa......167

Een specifieke darmontsteking bij het rund, waarschijnlijk van tu-

berculeusen aard, door Dr. H. Markus..........195

Het gebruik van het schietmaskcr bij slachtvee, door K. Hoefnagel. 206
Mededeelingen uit de chirurgische cliniek van \'s Rijks veeartsenijschool,

door W. C. Schimmel en K. Over . . 243, 291, 339, 421, 465, 513

De chronische endometritis onzer huisdieren (slot), door M. G. bk Bruin. 252

Recidieve van kalfziekte? door A. J. Wjnkel........256

Toezicht op melk. Toelichting der concluBiën, vastgesteld in de Al-
gemeene vergadering der «Veeartsenjjkundige Vereeniging ter be-
vordering der kennis omtrent de keuring van voedingsmiddelen van
dierlijken oorsprong», gehouden op 1 Maart. 1901, door D.
F. van

Esveld en K. Hoefnagel..............305

Neuritis peripherica bij chronisch saturnismus van het paard (met

afbeeldingen), door M. H. J. P. Thomassen........356

Een kort incubatietijdperk van tetanus, door M. G. de Bruin . . 429

Piroplasmosis bij runderen in Nederland, door Dr. D. A. de Jong .Tzn. 430

Influenza in hot remonte-depöt te Milligen, door J. M. Knipsoiieer. 433

Prolapsus uteri bij een paard, door A. F. Reiciiman......439

Multiple lymphangioom van de pleura bij het paard (met plaat),

door Dr. H. Markus................480

Een geval van kalfziekte vóór den partus, door J. Kooijkan . , . 490

Temperatuurvariatiën bij hoogdrachtige runderen, door G. C. Post . 493

Hysterectomie bij den hond, door denzelfden....... . 520

-ocr page 4-

inhouj).

bh.

Inenting als voorbehoedmiddel tegen houtvuur, door D. Schtjrink . 529
Over de inrichting van het onderwijs en de examens aan \'s Rijks

veeartsenijschool, door Dr. J. D. van beu Plaats......561

Korte mededeelingen.

Actinomycosis, door Dr. J Schouten...........96

Kalfziekte, door F. W. van Dulm............111

Stomatitis pustulosa contagiosa, door J. M. KniPSCHEEH.....495

Miltruptuur, door denzelfden..............496

Exungulatie na zenuwsnede, door denzelfden.........497

Vergiftiging van varkens in een leerlooierij, door E. H. Berch
Gravenhorst..................533

Referaten.

Veeartsenijkundig staatstoezicht in Pruisen (Ref. D. F. van Esvjeld). 26
Toestel tot het staande opereeren van paarden te Stuttgart (Ref. W.

C. Schimmel)..................31

Een kwakzalversmiddel tegen kippenziekte (Ref. idem).....31

Abattoir te Groningen over 1901 (Ref. D. F. van Esveld) ... 32

Het abattoir te Roermond over 1901 (Ref. idem).......33

Keuring van vee, vleescli en viseh te Baarn over 1900—1901 (Ref.

idem).....................34

Abattoir en veemarkt te Amsterdam over 1901 (Ref. idem) ... 35

Abattoir te Rotterdam over 1901 (Ref. idem)........85

Het promoveeren in Zwitserland (Ref. W. C. Schim mul) .... 86
Commissie tot aankoop van fokmateriaal op het eiland Soemba, door

A. M. Vermast.................112

Overgang op den mensch van rundertubercnlose door toevallige inen-
ting en experimenteele terugenting op bet kalf (ref.
W. C. Schimmel). 118
Gemeentelijke gezondheidsdienst te Amsterdam over 1901 (Ref. I). F.

van Esveld)...................119

Rede van prins Lodewjjk van Beijeren in de negende algemeene ver-
gadering van den Deutschen veterinair-raad te München (Ref. W.

C. Schimmel)..................120

Maanblindheid bij het paard (Ref. idem)..........168

Eenvoudige en zeer gevoelige methode om eiwit in urine op te spo-
ren (Ref. idem)..................170

Drinkwatervoorziening ten plattehinde (Ref. D. F. van Esveld). . 170
De behandeling van kalfziekte door het in den uier brengen van

zuurstof (Ref. M. G. üe Bruin)............174

Promotie te Giessen (Ref. W. C. Schimmel;.........175

Spenenstekers...................175

Physisch onderzoek van het hart (Ref. W. C. Schimmel) .... 214
Vergelijkende histologische onderzoekingen van de retina en de area

centralis retinae der huiszoogdieren (Ref. idem).......215

Bijdrage tot de studie der piroplasmose van den hond (Ref. idem) . 259

Therapie van kanker (Ref. idem)............260

Aanwijzing voor de beschuttende entingen van runderen (Ref. W. C.

Schimmel)...................263

De Jennerisatie als middel ter bestrijding van de rundertuberculose

(Ref. idem).................. . 265

VI

-ocr page 5-

INHODÏ).

Blz

Tuberkelbacillen in de melk van reageerende dieren (Ref. idem). . 266
Physiologisch onderzoek omtrent de gevolgen der cervicale sympathi-

cectomie (Ref idem)................319

Actinobacillose van de tong bij het rund (ref. idem). -J . . 319
Genezing van wr.ttten door een arsenik en canthariden bevattende

zalf (Ref. idem)..................320

Beweeglijke hoornen bij een koe (Ref. idem)........321

Staking van het tijdschrift «The Veterinarian» (Ref. idem). . . . 321

Het promoveeren der veeartsen (Ref. idem).........321

Een nieuwe beschuttende enting tegen houtvuur (Ref. idem) . . . 375
Spiritus saponatus kalinus als desinficiens, in het bijzonder voor snij-
dende instrumenten (Ref. Dr.
H. Markus)........376

Het veterinair onderwijs en de veeartsenijkundige dienst in Hongarije

(Ref. W. C. Schimmel)...............378

Keuring van vee en vleesch te Arnhem over 1902 (Ref. D. F. van

Esveld)........•...........441

Abattoir te Utrecht over 1902 (Ref. idem).........442

Reorganisatie van het veeartsenijkundig onderwijs in Oostenrijk (Ref.

W. C. Schimmel).................444

Het veterinair doctoraat in Oostenrijk-Hongarije (Ref. idem) . . . 447

De eerste geheime veterinairraad (Ref. idem) ........447

Koopvernietigende gebreken in den veehandel (Nabetrachting), door

A. van Leeuwen.................447

Immuniseering tegen tuberculose (Ref. W. C. Schimmel) .... 497

Behandeling van miltvuur met acidum carbolicum (Ref. idem) . . 498

Een nieuw algemeen anaestheticum (Ref. idem)........498

Cricotomie (Ref. idem)................498

Vergiftiging door koolmonoxyde (Ref. idem).........499

Sesam- en katoenolie-reactic in boter na voedering met sesam- en

katoenkoeken (Ref. idem)..............500

Aantal veterinaire studenten in Italië (Ref. idem).......502

Invoering van het rectoraat aan de veterinaire hoogeschool te Dres-
den (Ref. idem)............\'......502

Het abattoir te Roermond over 1902 (Ref D. F. van Esveld) . . 502
Over het lichten van het vleesch, in het bijzonder van slachtvee

(Ref. M. G. de Bruin)...............535

Een veearts rector van de universiteit te Bern (Ref. W. C.

Schimmel)....................536

De serumdiagnose bij hut onderzoek van voedingsmiddelen (Ref. idem ) 537

Wijziging van het veeartsenijkundig onderwijs in Italië (Ref. idem). 539

Phytotoxinen (Ref. idem)...............539

Nieuwe haemoatatica (Ruf. idem)........• . . . , 541

Onderzoek omtrent het verlies bij liet koken van vleesch (Ref. idem). 590

Waarom worden ingewandswormen niet verteerd? (Ref. idem). . . 591

Enttuberculose bij den mensch (Ref. idem).........591

Over het voorkomen eener specifieke stof in het bloedserum van

tuberculeuse dieren (Ref. idem)............592

De huidige stand cler immunisatie tegen staphylococcus (Ref. idem). 594

Behandeling van maanblindheid met joodkalium (Ref. idem) . . . 595

Therapie van haemoglobinaemie bij het paard (Ref. idem) .... 596

Het castreeren van vrouwelijke honden (Ref. idem)......597

Verslag omtrent de exploitatie van het Gemeentelijk slachthuis te

Nijmegen over 1902 (Ref. D. F. van Esveld).......598

Abattoir te Groningen over 1902 (Ref. idem)........599

VII

-ocr page 6-

inhoud.

Blz.

Pensionneering van weduwen en weezen van provinciale veeartsen in

Zeeland, door J. Kooij man..............600

Aanvraag van veterinaire professoren voor de Argentijnsche republiek

(Ref. W. C. Schimmei,)...............601

Aanvraag van veeartsen voor de Argentijnsche republiek (Ref. D. F.
van\'Esveld)..................602

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde.

Verslag van den toestand der Maatschappij over 1901/1902, door D.

van der Sluijs.................124

Verslag omtrent de geldmiddelen der Maatschappij over 1901, door

I). F. van Esveld.................127

Overzicht van het geldelijk beheer over 1901, door idem .... 128
,, ,, „ ,, „ ,, ,, in verband met de

begrooting, door idem................130

Begrooting over 1904 ................ 553

Verslag omtrent den toestand van de bibliotheek over 1901/1902, door

D. F. van Esveld.................131

Bibliotheek van Hollandsche veeartsenijkundige werken (21ste ver-
volg), door idem.................136

Notulen der 42ste Algemeene vergadering.........273

Verslag der afdeeling Groningen.............175

„ „ ,. Friesland.............176

„ „ ,, Gelderland - Overijsel.........216

Utrecht..............177

Noord-Holland...........179

Zuid-Holland............219

,, „ Nieuwe aldeeling Zuid-Holland.........221

,, ., afdeeling Zeeland..............222

„ ,, ,, Noord-Brabant —Limburg........223

Naamlijst der leden van de Algemeene afdeeling . ,.....225

Programma voor de 44st° Algemeene vergadering.......550

Mededeelingen van het Hoofdbestuur 46, 95, 145, 190, 288, 335, 556, 602

Necrologie........... 95, 143, 241, 334, 404, 603

Personalia . 47, 95, 144, 190, 241, 288, 335, 405, 462, 510, 557, 603
Rijks veeartsenijschool. . . . 47, 96, 191, 288, 336, 511, 557, 604
Wijziging van het „Reglement voor \'s Rijks veeartsenijschool". . . 605

Staatsexamens................. 557, 604

Staatsbegroting voor 1903 ......... 88, 233, 326, 386

Wet op de paardenfokkerij 1901 ........... 47, 557

Onderzoek van voor uitvoer bestemd vleescli.....192, 289, 406

Vacante plaatsen .... 47, 98, 145, 192, 241, 289, 406, 511, 602

Veeartsenijkunde Staatstoezicht 98, 145, 192, 241, 290, 336, 406, 463,

512, 558

Staat der gevallen van besmettelijke veeziekten 48, 146, 194, 242, 290,

338, 420, 464, 512, 560, 608
Nieuw uitgekomen boeken, door W. C. Schimmel 45, 87, 188, 286, 459,

558, 606

Hulde aan den heer W. C. SCHIMMEL, door M. G. DE Bruin. . . 191
Veterinaire dienst bij het leger (Ref. D. F. van Esveld) .... 381
Verslag der Algemeene vergadering van de vereeniging tot bevorde-
ring der kennis omtrent de keuring van voedingsmiddelen van
dierlijken oorsprong, door K.
HoEFNAGEI........ 452, 505

viii

-ocr page 7-

INHOUD. IX

BIe.

Gouvernementsveeartsen in Nederlandsch-Indië. Een waarschuwing . 503

Prijsvraag van ,,Het Witte Kruis"............510

Overzicht van het verslag aan de Koningin over 1901 (Ref. D. F.
van Esvelu)...................544

Boekaankondiging.

W. E. A. Wyman, Tibio-l\'eroneal neurectomy for the relief of Spavin

Lameness (W. C. Schimhf.l).............37

Deutsche Veterinär-Kalender für das Jahr 1903 (W. C. Schimmel) . 38
Dr. D. A.
de Jong Jzn., De éénheid der zoogdiertuberculose (M. G.

de Bruin)...................39

Dr. Paul Martin, Lehrbuch der Anatomie der Haustiere (D. F. van

Esveld)............... 42, 185, 380, 554

L. J. M. Rijnenberg, Leerboek over paardenkennis, ten dienste van

het Militair onderwijs (W. C. Schimmel)......... 42

Bericht über das Veterinilrwesen im Königreich Sachsen für das Jahr

1901 (D. F. van Esveld).............. 86

Dr. Paul Jess\' Kompendium der Bakteriologie und Blntserumtherapie

für Tierärzte und Studierende (W. C. Schimmel)......181

H. Remmelts, Untersuchungen betreffend Bacterium Coli Commune
bei Säugetieren, Vögeln und Fischen Inaugural-Dissertation (M.

G. de Bruin)..................182

Dr. R. Edelmann, Lehrbuch der Fleischhygiene mit besonderer Be-
rücksichtigung der Schlachtvieh- und Fleischbeschau (D. F.
van

Esveld) . ...................183

Mr. Ed. Philips en H. C. de Jongii, Geneeskundige, veeartsenijkun-
dige, artsenijbereidkundige, tandheelkundige wetten en besluiten,
zooals deze zijn gewijzigd bij de Gezondheidswet en bij het Ko-
ninklijk besluit van 4 Juni 1902 (Stbl. n". 80), alsmede de betreffende
circulaires, missives en formulieren (A.
van Leeuwen) .... 186
Prof.
E. Nocard et Prof. E. Leclainche, Les maladies microbiennes

des animaux (M. H. J. P. Thomassen).........226

H. Markus, Beitrag zur pathologischen Anatomie der Leber und der

Niere bei den Haustieren. Inaugural-Dissertation (P. Koorevaar). 229
Prof. Dr. B. Mai,kmus, Grundriss der Klinischen Diagnostik der in-
neren Krankheiten der Haustiere
(W. C. Schimmel).....267

A. van Leeuwen, Koopvernietigende gebreken in den veehandel (M.

G. de Bruin)..................268

Veterinaire Almanak voor 1903 (W. C. Schimmel)......269

Leclainche, Revue générale de ruédecine vétérinaire (W. C. Schimmel). 272
P. J.
Cadtot and J. Almy, A Treatise on Surgical Therapeutics of

Domestic Animals, translated by Prof. A. Liautard (W.C. Schimmel), 324

Dr. R. Ostertag, Leitfaden für Fleischbeschauer (M. G. de Bruin). 325

Dr. med. R. Ostertag, Wandtafeln zur Fleischbeschau (M. G. de Bruin). 326
Long-Preusse, Praktische Anleitung zur Trichinenschau (M. G. de

Bruin)....................459

Hauptner, Instrumente-Neuheiten 1903 (W. C. Schimmel). . . . 506
C. J. Rah, Untersuchungen über die Muskulatur des trächtigen Rin-
deruterus. Inaugural-Dissertation (D. F.
van Esveld).....507

W. Stuurman, Zur Identität der Menschen- und Rindertuberculose.
Inaugural-Dissertation (M. G.
de Bruin).........555

-ocr page 8-
-ocr page 9-

TEPEL-OPERATIES,

door

H. ANKER.

Deze operaties moeten in de runderpraktijk veelvuldig
geschieden en behooren rationeel te worden verricht, in
het belang van den veearts en den veehouder beiden —
in het belang van den veearts ter bevestiging van zijn
reputatie en in dat van den veehouder wegens de finaiiciëele
voordeelen daaraan verbonden.

Vroeger, d. w. z. vóór een 25-tal jaren, werden de tepel-
operaties verricht door den eigenaar zelf of wel door een
zijner buurlui, die zich daarmede een naam had verworven.
Evenwel werden door hem alleen de kleinere operaties, n.1.
het verwijden van het tepelkanaal — het zoogenaamd steken
— in toepassing gebracht; de andere, meer gewichtige
operaties bleven achterwege als niet uitvoerbaar of gevaarlijk
voor het dier, zeer ten nadeele van den veehouder. Dat dit
„steken" dikwijls geen gunstige resultaten opleverde, zal
niemand verwonderen, als men bedenkt dat die personen niet
de minste kennis hadden van aseptisch opereeren. De tepel,
handen en het daarvoor gebruikt wordend instrumentje,
„het steekpinnetje", waren maar al te dikwijls onrein, zoo
niet erger.

Langzaam, maar zeker, werd dit werk overgenomen dooi-
den gestudeerd hebbenden veearts, omdat hij zich rekenschap
kon geven van hetgeen moest worden verricht. Evenwel
langzaam, want hij was genoodzaakt alles te doen als proef-
operatie, omdat hem geen, althans zeer weinig ter zake

1

-ocr page 10-

dienende voorbeelden bekend waren, welke hij zou hebben
kunnen volgen. Daarom zal de veearts, die zich interes-
seerde voor deze operaties, meer dan eens minder gunstige
resultaten hebben verkregen, maar wijzer geworden door de
ondervinding, eindelijk geraakt zijn tot een manier van
opereeren, welke, zoo niet onfeilbaar, toch meestal met
succes zal bekroond zijn. Zelfs op dit oogenblik is het mij
gebleken, dat de tepeloperaties nog weinig bekend zijn en
deze veel te wenschen overlaten. Althans volgens sommige
tijdschriften en handboeken schijnen die operaties weinig
rationeel verricht te worden, om niet te zeggen dat er wel
eens wat gephantaseerd wordt. In den loop mijner mede-
deeling zal ik gelegenheid hebben hierop te wijzen.

Een en ander is reden dat ik mijn ondervinding in dit
opzicht wensch mede te deelen, hopende daarbij eenige
nuttige wenken te kunnen geven. Evenwel wensch ik geen
aanspraak te inaken op volledigheid, omdat dikwijls iets
te verrichten valt aan de tepels, waarbij men rekening
moet houden met zijn bevinding. Alleen de meest voorko-
mende operaties zal ik in het kort beschrijven.

Anatomie1^. De plaatsing en het uiterlijk voorkomen
van de rundertepels behoeven uit een operatief oogpunt
niet te worden besproken.

Snijdt men een tepel overlangs open door het tepelkanaal
tot in de melkklier, dan onderscheidt men de volgende
deelen: onder aan den tepel vindt men de tepelopening,
voerende in een kanaal, het tepelkanaal, dat een lengte
heeft van ± 1 c.M. Dit kanaal voert naar boven in den
melkboezem, welke van onderen af ruimer wordt en vooral
in het bovenste gedeelte zeer ruim kan zijn en zich uitstrekt
tot in de melkklier. De wand van het tepelkanaal is vast
op het gevoel en bestaat, behalve uit gladde spiervezels,

1) Die Milchdriisen der Kuh. Ihre Anatomie, Physioloyie und Pathologie,
Yon Dh. m. H. F. Fürstenbero,

-ocr page 11-

uit vele elastische vezels. De huid slaat zich aan de tepel-
opening om en bekleedt, na eenige histologische verande-
ringen te hebben ondergaan, het tepelkanaal. De wand van
de cysterne is, wat dc onderste helft betreft, eveneens vast
op het gevoel en bevat ook, behalve eenig spierweefsel, vele
elastische vezelen. Het slijmvlies heeft overlangsche plooien.
De bovenste helft is veel weeker, de wand dunner en bezit
geen of zeer weinig spierweefsel. Op de scheiding van de
onderste en bovenste helft heeft men een min of meer
sterke wrong of slijmyliesplöoi, waardoor het inwendige
bekleedsel der onderste helft gerekend wordt tot de huid
en de bovenste helft tot het slijmvlies. De wrong geeft
hierbij de scheiding aan. In het bovenste gedeelte van den
melkboezem monden de groote en eenige kleinere melkgangen
uit. Een zeer sterk ontwikkeld bloedvatenstelsel is in den
tepelwand aanwezig.

De gebreken, waartegen men operatief moet ingrijpen,
zou men kunnen verdeelen in aangeboren en ver-
kregen gebreken. Hoewel deze indeeling, vooral wat de
tweede groep betreft, niet streng is door te voeren, omdat
het onderzoek naar den aard der abnormaliteit meestal op
het levende dier te wenschen overlaat, wil ik toch deze
indeeling behouden als leidraad.

Tot de aangeboren gebreken moeten worden gerekend:

a Atresia van het tepelkanaal; ■

b. Te nauw tepelkanaal, resp. strictuur van het tepel-
kanaal ;

c. Bij-opening aan den tepel;

d. Wratten aan den tepel.

Voordat ik de operaties tegen deze gebreken beschrijf,
wil ik de beste manier tnededeelen om het dier te beves-
tigen. Men spant of laat het rund spannen niet een touw
boven de spronggewrichten, waarbij de staart tevens wordt
ingebonden om het gevoelige slaan tegen het hoofd van den

-ocr page 12-

operateur en het bezoedelen der spenen te voorkomen. Is
men op het punt de operatie te doen, dan laat men iemand,
liefst een stevigen kerel, het rund grijpen in de neusgaten
en Hink vasthouden. Meestal verdraagt het dier, aldus
gespannen en vastgehouden, de operatie heel rustig.

Deze manier van bevestigen is te verkiezen boven het
kort aanbinden aan een muur, boom, hek als anderszins,
omdat dan het vasthouden aan den kop of in den neus voor
dien persoon gevaarlijk wordt wegens het beklemd raken,
terwijl, als het rund alleen is aangebonden, het telkens zal
trippelen, resp. slaan met een of beide achterbeenen, zoodra
het instrument zal worden gebruikt.

Verder wil ik, om herhalingen te voorkomen, mededeelen
dat het geboden is de strengste aseptiek der instrumenten
in acht te nemen, wil men steeds succes hebben bij deze
operaties. Door ze af en toe uit te koken en ze vóór
de operatie eenigen tijd te dompelen in een 5 a 10 pet.
warme creoline- of lysol-solutie, zal men vele onaangenaam-
heden voorkomen.

a. At r es ia van het tepelkanaal. Dit gebrek
komt als zuiver congenitaal voor bij primipara. Evenwel
zag ik nimmer dat het geheele tepelkanaal gesloten was,
doch steeds dat de opening in de huid ontbrak, terwijl het
kanaal normaal was. Het kan voorkomen aan twee spenen,
hetzij voor- of achterspenen, doch meestal aan alle vier.

Ook bij de varkens neemt men dit gebrek nog al eens
waar, maar dan nooit aan alle tepels te gelijk, doch steeds
aan de 2 a 4 voorste tepels en, opmerkelijk, aan elke zijde
evenveel.

De verschijnselen zullen bekend zijn. De tepels zijn zeer
gespannen en vol colostrum, zonder dat er een druppel uit
te halen is. Pijn en ontstekingsverschijnselen zijn af-
wezig.

Behandeling. Na het rund te hebben bevestigd,

-ocr page 13-

reinigt en desinfecteert men de tepels met een lauwwarme
creoline-solutie. Alsdan knijpt men den tepel halverwege
zijn lengte dicht, zoodat de onderste helft goed gespannen
is en steekt men met een smal lancet, goed begrensd, juist
op de verhevenheid aan de ondervlakte van den tepel in.
Die verhevenheid duidt de plaats aan, waar het tepelkanaal
begint. Zoodra de huid is doorkliefd, spuit de melk naar
buiten en de operatie is verricht. Nabehandeling der wond
is overbodig.

Eij jonge zeugen doorsteek ik de huid met een hecht-
naald, nadat het dier met een striktouw om de bovenkaak
aan een boom is vastgebonden.

b. Te nauw tepelkanaal resp. strictuur van
het tepelkanaal. Ook dit is een congenitaal gebrek,
voorkomende bij primipara aan de twee voor- of de twee
achterspenen of wel aan alle spenen te gelijk. De melk
komt bij het melken alsdan in een min of meer fijnen
straal naar buiten — het rund melkt taai.

Evenwel kan dit taai melken ontstaan zijn bij runderen,
bij welke oorspronkelijk geen ruim tepelkanaal aanwezig
was en die voortdurend door zwakke personen of slechte
melkers (-sters) gemolken zijn, waardoor dit gebrek,zeer
in de hand wordt gewerkt. Goed, zoogenaamd „snarig"
melken voorkomt in casu veel.

Doch dikwijls is dit gebrek verkregen door kneuzingen,
verwondingen, verzweringen als anderszins. Gedurende het
droogstaan is op den tepel getrapt door het naaststaande
rund, waarvan do eigenaar niets heeft gemerkt. Na het
kalven ondervindt hij dat een speen — nu niet de over-
eenkomstige spenen of wel alle vier — taai is of zelfs
geheel dicht. Iu beide laatste gevallen kan men eenige
verharding voelen aan het tepelkanaal op de plaats
van de strictuur of vergroeiing. In het geval van ver-
groeiing is het onderste gedeelte van den tepel geheel

-ocr page 14-

slap, zoodat de plaats van vergroeiing zeer goed te onder-
kennen is.

Behandeling. Voor het verrichten dezer operatie zijn
verschillende instrumenten aangegeven, o.a. het instrument
van
Vennerholm— een soort bistouri caché; het instru-
ment van
Masch1*, overeenkomende met een kleine vlijm,
waarvan het mesje bij het in den tepel brengen is geborgen
in den steel van het instrument., doch bij het terugtrekken
de strictuur doorsnijdt; het instrument van
Fraunj), dat
de strictuur moet opheffeu door rekking; het instrument
van
Ec.gmann1, bestaande uit een beiderzijds scherpen
tenotoomf het instrument van
Lüthi2 om het kanaal
uit te krabben en aldus te verwijden, en nog eenige
andere.

Anderen willen deze taaie spenen, resp. stricturen ver-
wijden door bougies, darmsnaren, laminariastiften, enz.,
kortom door een of ander lichaam in het tepelkanaal te
doen verblijven^. Daargelaten dat het een tweemaal daags
wederkeerende werkzaamheid is, meen ik dat het gevaar
zeer groot is spoedig abnormale melk te krijgen uit aldus
behandelde tepels, te meer daar deze operatie moet worden
overgelaten aan het melkpersoneel, dat op gespannen voet
verkeert met de aseptiek.
Bang3 wil het onderste gedeelte
van den tepel amputeeren.

Een hoofdvereischte van de te gebruiken instrumenten is,
dat ze gemakkelijk en goed kunnen worden gereinigd en
gedesinfecteerd, en dat ze zoo eenvoudig mogelijk zijn ge-
construeerd.

1  Der Thierarzt, April 1902.

2  Dictionnaire de médecine, de chirurgie et d\'hygiène par L. H. J.
H
urtrel d\'Arboval.

3  Mölt.er, Lehrbuch der speciellen Chirurgie.

-ocr page 15-

Meestal heb ik geopereerd met een geknopt tepelmesje,
dat op zijn breedst 5 a 6 m.M. is en naar het knopje en
naar den steel smal uitloopt. De zijden moeten wel snij-
dend zijn, doch niet vlijmscherp, zoodat de wondranden
eenigszins worden gekneusd, waardoor de genezing per
primam meer of min wordt voorkomen. Het is een instru-
ment, gemakkelijk te hanteeren en te desinfecteeren, en
daarbij stevig genoeg om eenige drukking te kunnen ver-
dragen.

Driessnijdende. tepelmesjes zijn mij in het gebruik nimmer
bevallen.

Het rund wordt eerst aan het toelaten gemaakt, zoodat
de spenen bij het opereeren zoo strak mogelijk gevuld zijn.
Alsdan wordt de speen goed gedesinfecteerd, vooral wanneer
er vergroeiing aanwezig is. In dat geval is het zelfs geraden
het slappe ondergedeelte der speen uit te spuiten met een
warme lysol-solutie, om het gevaar te voorkomen de te maken
wond van daar uit te infecteeren. Alsdan spant men de
onderste helft van de speen strak door te knijpen in het midden,
waardoor het terugstroomen der melk wordt voorkomen,
zoekt met het knopje van het tepelmesje het tepelkanaal
en duwt vervolgens met één drukking flink naar boven.
De operatie is gemakkelijk en spoedig afgeloopen. Evenzoo
handelt men bij de andere tepels. De melk vloeit nu van
zelf af, terwijl het rund wordt uitgemolken. Dat van zelf
afvloeien der melk komt zelden meer voor bij den volgenden
melktijd, zeker nimmer meer na verloop van een paar dagen.
De verdere behandeling bestaat hierin, dat men gedurende
3 n 4 dagen tusschen de melktijden in, d. w. z. des voormid-
dags te ongeveer elf uur en \'s avonds te ongeveer negen
uur, één straal melk flink uit de geopereerde spenen trekt
om zoo noodig vergroeiing te voorkomen. Aldus geopereerd,
heeft, men weinig gevaar te duchten en de spenen blijven
goed ruim.

-ocr page 16-

Het aanleggen van gummiringen1)2) om het afvloeien
der melk te voorkomen, is als geheel overbodig af te
keuren.

De zooeven genoemde operateurs willen allen na de
operatie het tepelkanaal open houden met bougies en ge-
durende de eerste dagen melken met een melkbuisje. Ik
vermeen dat deze nabehandeling onpractisch en nadeelig
is. Onpractisch, omdat het niet noodig is het goed geope-
reerde kanaal met bougies geopend te houden, maar vooral
nadeelig en gevaarlijk, daar het niet zal uitblijven dat de
qualiteit der melk zal verminderen, spoedig slechte melk
zal ontstaan en mastitis zal intreden, zeer ten nadeele van
den eigenaar en het geopereerde individu. Men behoort
zooveel mogelijk het gebruik maken van bougies en het
melken met melkbuisjes te vermijden; de onaangename
gevolgen van dat gebruik zullen niet uitblijven.

c. Bij-openingaanden tepel. Dit is een aange-
boren gebrek, dat zoowel aan een voor- als achter-
speen kan voorkomen. Meestal vindt men de opening aan
de voorspeen van voren, aan de achterspeen van achteren,
doch zij kan op elke willekeurige plaats aan den tepel
bestaan. Dit verschillend plaatselijk voorkomen moet men
toeschrijven aan den oorsprong van deze abnormale af-
voergang. Is die opening, resp. dat kanaal, de afvoerbuis van
een apart melkklier-conglomeraat, dan bevindt zich de
opening aan de voor- en achtervlakte der respectieve voor-
en achterspeen, terwijl zulk een opening, als zij door ver-
wondingen verkregen is, op verschillende plaatsen aan den
tepel kan voorkomen. Toch neemt men ook openingen op
willekeurige plaatsen aan den tepel waar, rechtstreeks voe-
rende door een kanaal naar den melkboezem, welke niet

-ocr page 17-

haar ontstaan te danken hebben aan een verwonding, maar
wel degelijk congenitaal zijn, wat te bemerken is aan den
wand van het kanaal.

Verschijnselen. Bij het melken van het rund komt,
zoodra het toelaten is begonnen, de melk hetzij druppels-
gewijs of met een min of meer fijn straaltje door die bij-
opening naar buiten en bevochtigt de hand van den melker
op onaangename manier of spuit over den emmer heen op
kleeren als anderszins. Behalve deze onaangenaamheid
schijnt de qualiteit der melk, komende uit de bij-opening,
dikwijls minder frisch te zijn en gevaren op te leveren
voor de kaasbereiding.

Wil men uitmaken waar het kanaal heenvoert, dan kan
men sondeeren, wat ik vroeger meermalen heb verricht. In
het eene geval komt men rechtstreeks in den melkboezem,
wat men bespeurt door een andere sonde te brengen door
het tepelkanaal naar boven. In het andere geval gaat
de sonde naar boven en is het niet mogelijk deze sonde
te ontmoeten in de cysterne, zoodat er geen verbin-
ding bestaat tusschen deze en de valsche gang met bij-
opening. In dit laatste geval spoot ik vroeger een of
andere scherpe vloeistof, gewoonlijk joodtinctuur, in, om
ontsteking en atrophie van het klierweefsel en daardoor het
ophouden van de secretie te verkrijgen. Evenwel zag ik
altijd een mastitis van het kwartier ontstaan, zoodat ik
spoedig van deze operatie ben afgestapt.

Zelfs meen ik dat het onderzoek met sondes gedurende
het lactatietijdpèrk steeds gevaar zal opleveren voor de qua-
liteit der melk.

Behandeling. Gedurende de lactatieperiode doet men
verstandig van elke behandeling af te zien, daar hechtingen,
afbinden en dergelijke door de drukking der stroomende
melk steeds te vroeg zullen uitscheuren en de toestand dus
zal verergeren. Gedurende het droogstaan is meestal succes

-ocr page 18-

te verkrijgen, onverschillig waar het kanaal heenvoert. Door
een gloeiende sonde verwoest men eerst oppervlakkig den
kanaalwand, vervolgens steekt men twee spelden kruislings
door de huid en het kanaal, en bevestigt daarachter een
touwje of bindgaren, dat men flink aantrekt en knoopt. Na
de punten der spelden te hebben afgeknipt, laat men de
genezing aan de natuur over. Na eenigen tijd vallen de
spelden af en is de huid over de kanaalopening gegroeid;
men bespeurt later niets meer, al was het kanaal de afvoer-
buis van eenig klierweefsel.1)

d. Wratten aan de tepels. Veelvuldig komen bij
het rundvee van eiken leeftijd wratten aan de tepels voor,
die wel eens onaangenaam kunnen zijn bij het melken, doch
niet van dien aard dat veeartsenijkundige hulp daarvoor
wordt ingeroepen. Ze komen meestal aan alle vier de spenen
te gelijk voor, hebben soms een bloederig aanzien met
spleten en kloven er tusschen, en zijn hard op het gevoel.
Gedurende de lactatieperiode blijven ze bestaan om zonder
eenige behandeling gedurende het droogstaan te verdwijnen,
zoodat liet volgend jaar de tepels weer glad en gaaf zijn.\'
Sommige runderfamilies schijnen een zekere praedispositie
voor deze wrat.vorming te bezitten.

Een andere vorm van wratten — ik wensch ze dopwratten
te noemen — voorkomende bij jong vee dat nog niet ge-
kalfd heeft, is voor den veearts van meer belang. Deze
komen aan een of meer spenen voor in verschillend aantal
en ter grootte van een erwt tot een duivenei en grooter.
Haar aantal aan één speen kan wel zes bedragen, doch zij

1  Wanneer do cysterne hoog is vergroeid — zoogenaamd dicht in den
rooster — zoodat do oigonaar do speen niet melkt, verkrijgt men steeds
atrophio van het kwartier, zonder dat ooit een mastitis optreedt. Het
volgend jaar uiort dat kwartier bij hot kalven weer normaal op, om weder
te atrophiëeren. \' Aldus verloopt hot ook hier bjj de dichtgemaakte by-
opening, wanneer hot kUerweefsel aanwezig mocht zijn.

(Noot van den schrijver.)

-ocr page 19-

zijn dan nimmer grooter dan knikkers. Komt er slechts één
voor, dan zijn ze soms verbazend groot, zoodat er van den
tepel, welke bij vaarzen toch al klein is, slechts een smal
streepje zichtbaar blijft.

De kleinere dopwratten zijn aan den tepel ronde gezwellen,
bedekt met de epidermislaag; bij de grootere is deze epider-
mislaag verdwenen, de oppervlakte ruw en te vergelijken
met eenige fijne wratjes, dicht tegen elkaar gedrukt.

Dergelijke runderen zouden niet te melken zijn.

Het microscopisch onderzoek heeft geleerd dat men hier
te doen heeft met papillomen.n

Behandeling. Deze is zeer gemakkelijk. Bij eenige
krachtige drukking met de toppen der vingers en daarbij
een draaiende beweging springen ze als ronde gezwellen te
voorschijn. Bij uitzondering is het noodig met behulp van
een touwtje het gezwel uit te doppen. De hoofdzaak is het
maken van een goede diagnose, want vergist men zich
hierin, wat wel eens is voorgekomen, dan volgt meestal een
verkeerde behandeling zonder succes.

Gebreken, behooreude tot de tweede groep, zijn hoofd-
zakelijk ontstaan door kneuzingen en knellingen en komen
vooral voor in de cysternen. Hiertoe behooren woekeringen
van het slijmvlies als restant van een vroegere ontsteking,
welke abnormaliteit zich dan voordoet als een langere of
kortere streng in de lengte der speen of als een verdikking
rondom of gedeeltelijk rondom de cysterne of als een knob-
beltje van verschillende grootte op een willekeurige plaats
aan het slijmvlies van de cysterne of wel als een gezwel,
verbonden met de mucosa door een dunnen steel of soms
geheel vrij liggende in de cysterne.

-ocr page 20-

Al de woekeringen kunnen op haar beurt bezwaren op-
leveren voor het melken ; evenwel bestaan er zeer dikwijls
uitgebreide verdikkingen in de cysterne zonder eenigen
hinder te veroorzaken. I)e tnelkboezem is alsdan ook 1102;
ruim genoeg 0111 voldoende melk door te laten naar het
tepelkanaal.

Wanneer het melken niet vlot gaat bij het voorkomen
van genoemde gebreken, is de oorzaak daarvan meestal niet
te zoeken in de cysterne, maar wel in het tepelkanaal. In
den regel zal men kunnen voelen en vervolgen een voort-
zetting der woekering tot aan, resp. in het tepelkanaal,
waardoor dit kanaal te eng wordt. Behandelt men zulk een
tepel op de wijze, aangegeven onder
b, dan wordt het
melken weer volkomen normaal. Deze behandeling is zoo
gemakkelijk en zoo weinig gevaarlijk, dat men goed doet
ze eerst te beproeven, vóór men tot de moeielijke en weinig
loonende operatie overgaat.

Met het wegnemen dezer woekeringen hebben verschil-
lende operateurs zich onledig gehouden.
Venneeholm
Madsen1 en Mering3\' willen de woekering door een te
maken opening in den tepelwand verwijderen. De operatie,
op zich zelf gemakkelijk te verrichten, zal als gevolg hebben
het blijven bestaan van een melkfistel, een gebrek erger
dan de oorspronkelijke kwaal.
Vknnerholm beveelt nog
aan de amputatie van den tepel
juist boven de woekering, als
deze zit in het onderste derde gedeelte. Ik vermoed dat
alsdan zal blijven bestaan een lekspeen, een gebrek alweer
erger dan de oorspronkelijke kwaal.
Ol\'Sën wil de woe-
kering uitkrabben met verschooning van de mucosa, een
operatic die wel op ecnige phantasie zal berusten.

1  Muller, Lèhrbuch der speciellen Chirurgie.

-ocr page 21-

In dergelijke gevallen opereer ik aldus: in de goed met
melk gevulde speen tracht ik met een instrument, veel
overeenkomende met dat van
Lütiu1\' om het tepelkanaal
uit te schrabben, zooveel mogelijk de woekering uit te
krabben. Dit gelukt altijd zoodanig, dat de tepel goed
vlot is, doch de verwoestingen, aan het slijmvlies verricht,
veroorzaken dikwijls een ontsteking, waardoor het resul-
taat der operatie na verloop van eenige dagen nihil is
en somtijds een mastitis ontstaat. Slechts in een gering
procent der gevallen heeft deze operatie succes. Evenwel
is zij te beproeven, omdat zonder behandeling het kwartier
toch verloren is.

Gedurende het droogstaan kan men deze woekeringen
meestal met gunstig gevolg behandelen door massage.
Tusschen vinger en duim drukt en rolt men de verdikking
eenmaal per dag, zonder evenwel kneuzingen te veroor-
zaken. Verrassend kunnen bij deze behandeling zelfs groote
woekeringen verdwijnen binnen betrekkelijk korten tijd.

Wanneer een knobbeltje, hetzij gesteeld of geheel vrij, in
de cysterne aanwezig is, hetwelk bij het melken telkens
voor het tepelkanaal schiet, waardoor het afvloeien der melk
tijdelijk onmogelijk is, verwijdt men het tepelkanaal op de
bekende wijze, waardoor het gezwelletje bij eenige krachtige
melkmanipulaties van den steel losscheurt en naar buiten
wordt gedreven. De gevolgen zijn meestal zeer gunstig.

In de cysterne treft men meermalen een horizontalen
scheiwand aan, waartegen men met succes kan ingrijpen.
Is dio schciwand hoog gelegen, dan heet dat met een
volksterm: de speen is in den rooster verstopt. De oorzaak
van dit gebrek is te zoeken in vroegere kneuzing, waardoor
de wand rondom de cysterne is gewoekerd en vergroeid.

1  Dictionnaire de médecine, de chirurgie et d\'hygiène par L. II. J.
HuRTiiEr, d\'Arboval.

-ocr page 22-

Daarom treft men deze afwijking nimmer bij vaarzen, maar
steeds bij oudere runderen aan, zonder dat de eigenaar in
de vorige lactatieperiode iets abnormaals heeft bemerkt aan
den tepel of bij het melken.

Na het kalven blijft het ondereinde van de speen slap,
terwijl deze boven de vergroeiing sterk is gespannen, zoodat
de plaats van het gebrek duidelijk is waar te nemen.

Behandeling. Met succes is vrijwel gewaarborgd bij
een grondige desinfectie, zoowel uit-, maar vooral inwendig.
Men spuit in het slappe gedeelte van de speen bij herhaling
een lauwwarme lysol- of sublimaatsolutie, welke men door
kneden en drukken flink in contact brengt met den wand
der cysterne. Alsdan brengt men het tepelmesje of het in-
strument, gelijkende op dat van
Lüthi1) of een breinaald
tot tegen den scheiwand en stuwt vervolgens met eenige
kracht de melk naar beneden. Meestal berst de scheiwand
reeds bij de eerste proef, wat te bemerken is aan het toe-
schieten der melk naar beneden. Verder behoort men niets
meer te doen, althans zeker nipt te beproeven den schei-
wand te verwoesten wegens het gevaar daaraan verbonden.

Met succes kan men den scheiwand ook doen bersten
door met zekere kracht lucht in den tepel te persen door
middel van een luchtpomp.2\'

Amputatie van den tepel. Collega Kroon heeft
deze operatie, welke in dergelijke gevallen niet mag worden
nagelaten, uitvoerig in ons tijdschrift3* beschreven. Even-
wel is zij, met een kleine wijziging, ook dikwijls geboden
bij gekneusde tepels.

1  Dictionnaire de médecine, de chirurgie et d\'hygiène par L. II. J. Hurtrel
d\'Arboval.

2  Medegedeeld den 2<l®» Augustus 1902 op de vergndoring dor afdeeling
Utrecht dor Maatschappij tor bevordering der Veeartsenykundo in Nederland,
door J. ne Vries to Zalt-liommol en II. A. Vermeulen to "SVijk-bij-Duurstode.

3  Tijdschrift voor veeartsenijkunde en veeteelt, XXVI"C deel.

-ocr page 23-

Verschijnselen. Het rund is ernstig ziek door hooge
koorts en hevige pijnen. De tepel is zeer gezwollen en hard,
en vertoont uitwendig meestal een grootere of kleinere ver-
wonding. Daarbij bestaat een hevige mastitis. Er is geen
sprake van dat het dier te melken zou zijn, wegens de hevige
pijnen, maar ook omdat de tepel over bijna zijn geheele
lengte is dichtgezwollen. In het kwartier zijn toch vochten,
bestaande uit ontstekingsproducten en omgezette melk, te
voelen. Evenmin is dit product te ontlasten door middel
van een melkbuisje wegens het verzet van het rund, maar
vooral omdat het buisje telkens verstopt raakt. Toch moet
dit ontlasten gebeuren, om het dier te verlichten en door-
braak naar buiten te voorkomen; omdat hoop op herstel
van het kwartier nihil is, schijnt amputatie van den tepel de
aangewezen weg.

De aanwezige mastitis is in deze gevallen niet een primair
lijden, maar ontstaan door het aanleggen van een melk-
buisje, waarmede de eigenaar gedurende eenige dagen be-
proefd heeft de melk te ontlasten. In het eerst is hem
dat gelukt, doch later is dit om bovengenoemde reden niet
meer mogelijk. De mastitis is ontstaan door infectie langs
den tepel.

Behandeling. Is nog geen mastitis aanwezig, doch
de tepel hevig ontstoken, gezwollen en hard, dan verkrijgt
men dikwijls verrassende resultaten met een antiphlogistische
behandeling. Den tepel telkens gedurende een uur in ijs of
sneeuw te houden en vervolgens een half uur kalm te
masseeren naar boven, geeft na 24 ii 36 uur gunstige
resultaten. Men kan zonder nadeel, als het moet, gedu-
rende
48 uur de melk in het kwartier laten verblijven,
doch meestal is de tepel al min of meer vlot binnen dien
tijd. Het aanleggen van een melkbuisje is ten sterkste te
ontraden.

Evenwel wordt onze hulp in de meeste gevallen eerst

-ocr page 24-

ingeroepen, wanneer een mastitis gedurende onderscheidene
dagen met bovengenoemde verschijnselen aanwezig is. Alsdan
behoort men de amputatie van den tepel te verrichten, waardoor
het kwartier zich van zelf ontlast, wat men nog bevorderen
kan door massage naar beneden. De plaats der amputatie
kiest men nu niet boven aan den tepel, doch men laat een
kleine stomp aanwezig, waar men bij hevige bloeding een
ligatuur om kan leggen. Deze gevaarlijke bloeding blijft
zelden achterwege, omdat de gedilateerde bloedvaten zich
niet of weinig contraheeren in de ontstoken tepels en
gevaar voor verbloeding volstrekt niet uitgesloten is. Trouwens
de ruimte in den melkboezem is aan het bovenste derde
gedeelte van den tepel overal vrijwel gelijk. Na verloop van
eenige uren kan men de ligatuur verwijderen en een vol-
doende opening is aanwezig. Deze behandeling, om te
sterke bloeding te voorkomen, is verkieselijk boven het,
tamponeeren met hechten.

Oudewater, Augustus 1902.

CONGENITALE CONTRACTUUR VAN DE STREKKERS
BIJ HET PAARD,

door

H. A. VERMEULEN.

Betreffende dit onderwerp is door mij in de mij ten
dienste staande literatuur, behoudens een enkele vermelding,
niets gevonden. Dit bevreemdt mij omdat, hoewel de congeni-
tale contractuur van het strekapparaat bij het paard nu wel
niet behoort tot de allcdaagsche zaken welke men in de
praktijk ziet, deze aan den anderen kant toch ook niet ge-

-ocr page 25-

rekend moet worden tot de allergrootste uitzonderingen. Door
mij is deze aangeboren abnormiteit in zeven jaar driemaal
geconstateerd, terwijl verscheidene collega\'s mij verzekerd
hebben in langeren tijd over meerdere ervaring in dit op-
zicht té kunnen beschikken.

Toch is deze zaak van gewicht, vooral uit een practisch
oogpunt.

Mollek behandelt in zijn leerboek over chirurgie uitslui-
tend de congenitale contractuur van het buigapparaat, den
z.
g. aangeboren steltvoet, en zegt hiervan, onder meer, dat
deze abnormiteit veel wordt aangetroffen bij het volbloed,
weinig bij veulens van andere rassen. Zij treedt in den regel
aan beide voorbeenen op. Het veulen kan niet staan en
komt bij de pogingen daartoe met de voorvlakten der
phalangen op den bodem.

Als oorzaak wordt opgegeven : abnorme intra-uterine aanleg;
een meening welke niet steekhoudend is omdat de afwijking
zich steeds bepaalt tot pees- en spierstelsel, terwijl beenderen
en gewrichten normaal zijn.

Heel gemakkelijk maakt men zich er m. i. mede af door
de bewering, dat deze afwijking haar oorzaak vindt in te
lange pijpbeenderen of te korte pezen. De prognose is gun-
stig. Na 8—14 dagen zijn de veulens hersteld. De behande-
ling bestaat in immobiliseerend verbinden met gips of lijm,
al dan niet versterkt door spalken, na de deelen onderling
in normale positie te hebben gebracht. Zelfs is voor deze
patiëntjes door
Friebkl een strekapparaat geconstrueerd,
waarvan in genoemd leerboek een afbeelding wordt gegeven.
Door behoorlijke onderlagen wordt decubitus voorkomen.

11 krtwig zegt niets over congenitale contractuur. Van
de verkregene merkt hij op, dat deze, in den regel, de
buigpezen geldt. Enkole raaien heeft, hij de abnormiteit
waargenomen l>ij den pijpstrekker, na mechanische belee-
diging. Het geheele been wordt hierbij stokstijf gehou-

2

-ocr page 26-

den en vooruitgebracht. Tenotoraie bracht steeds herstel.

Kitt zegt, hierover sprekende, in zijn handboek over
pathologische anatomie, dat, naast de congenitale contractuur
van de flexoren, ook het omgekeerde is waargenomen, een
overgroote mate van aangeboren beervoetigheid.

Deze referaten als inleiding voor mijn bespreking van de
congenitale contractuur van het strekapparaat, omdat zich
enkele verschillen voordoen met die van de antagonisten,
verschillen welke voor de praktijk van belang zijn.

Meestal ziet men de contractuur aan de voorbeenen, maar
ook achter wordt ze aangetroffen. Weldra na de geboorte
leert het veulen zich oprichten en steunt dan uitsluitend
op het ondereinde van de pijp, op het achterste gedeelte,
waar later de vetlok groeit, terwijl de phalangen horizontaal
naar voren uitsteken, in hevige mate van contractuur zelfs
opwippen. Pijp en phalangen maken een hoek van 90° of
minder. Legt men patiëntje neer, dan bemerkt men hoe
moeielijk de repositie geschiedt en dat deze voor het veulen
zeer pijnlijk is. Men ziet de strak gespannen strekpees van
het onderste derde gedeelte van de pijp overspringen op
de voorvlakte van het kootbeen. Spoedig is de ondervlakte
van de pijp gekneusd.

De eigenaar roept den veearts pour acquit de con-
science, omdat het hem tegen de borst stuit zonder
diens advies een veulen, gezond van harte, te doen af-
maken. en ook de deskundige die deze afwijking voor de
eerste maal ziet, zal menigmaal twijfelen of van dit carrica-
tuur nog eenmaal een bruikbaar paard zal groeien.

Toch is de prognose steeds gunstig in het geval de strek-
kers vóór zijn gecontraheerd; aan de achterbeenen dubieus.
Een geval van contractuur aan de achterbeenen is door mij
behandeld en niet terecht gekomen. Vóór eenige beterschap
was ingetreden, hadden de tarsaalgewrichten reeds zoodanig
geleden, dat ik den eigenaar niet langer een gunstigen afloop

-ocr page 27-

durfde voorspiegelen. Het is mij echter bekend, dat ook
dergelijke gevallen met succes zijn behandeld.

Een voorname zaak is den eigenaar er op te wijzen, dat
de behandeling lang duurt. Waar
Möllkr zegt dat doel-
treffende bandages de contractuur der buigers, zonder decu-
bitus te verwekken, in 8—14 dagen opheffen, kan dit niet
gezegd worden van de contractuur der strekkers. Ilier gaan,
vóór men goed op weg is van genezing, minstens twee
maanden mede heen; decubitus is door mij niet voorkomen
kunnen worden. Zelfs duurt het soms weken vóór men de
eerste verschijnselen van genezing ziet. Deze bestaan hierin,
dat do onderlinge beweeglijkheid van pijp en phalangen
grooter wordt.

Voor den eigenaar is het een wanhopige geschiedenis;
dikwerf geeft hij den moed op en kost het moeite patiëntje
uit de handen van den vilder te redden. De behandeling
bestaat in bandageeren. In den eersten tijd werden door mij
de bandages versterkt door houten spalken. Met zeer veel
jute wordt het koothol opgevuld en worden kogel en pijp
omwonden. Op de achtervlakte een omwikkelde spalk, zoo-
danig uitstekend, dat het ondereinde bijna met den hoef,
in normale positie, in één vlak komt te liggen. Met zelfkant
van verband werd deze spalk aan het pijpbeen verbonden
en in de goede richting gehouden. Daarna de verbanden.
Over het uitstekende deel der spalk kan men de phalangen
aanhalen, waardoor de strekpees wordt gerekt. Om de twee
dagen werd dit verband vernieuwd; steeds was bij mijn
patiëntjes van S—10 dagen decubitus aanwezig, zoodat de
spalken moesten worden weggelaten. De wonden werden
door mij droog behandeld met tannoform of epithol en het
bandageeren voortgezet. Het veulen krijgt een, weldra twee en
later meer eieren bij de normale voeding en moet, zoodra de
onderlinge beweeglijkheid toeneemt, de lucht in. Veelal eerst
na 4—G weken ziet men patiëntje schommelende bewegingen

-ocr page 28-

maken, heen en weer wiegen met het voorstel alsof het
probeert den toon van den hoef met den bodem in aan-
raking te brengen. Gelukt dit, dan treedt spoedig een toe-
stand in van beervoetigheid in den hoogsten graad. Eenmaal
zoover, zijn bandages overbodig, en is de genezing in de
weide binnen enkele weken voltooid.

Het laatste geval door mij behandeld, kreeg ik 27 April 1. 1.
Het was een contractuur aan de voorbeenen in den hoog-
sten graad. Thans, ruim drie maanden na datum, treedt
het veulen nog eenigermate in het kogelgewricht door.
Zonder eenigen twijfel komt ook dit terecht.

Wijk-bij-Duurstede, Augustus 1902.

EEN GEVAL VAN SECTIO CAESAREA BIJ
EEN VARKEN,

door

P. J. *t HOOFT.

Den C6" Juni 1902, \'s avonds half negen, werd in de
verloskundige cliniek van \'s Rijks veeartsenijschool opgenomen
een varken, inlandsch ras, van ongeveer 70 cM. hoogte en
1.50 M. lengte, toebehoorende aan den heer S. te M.

Volgens den eigenaar was het varken voor de 3do maal
drachtig ; beide vorige malen was de partus geheel normaal
verloopen, thans wilde echter de geboorte der biggen, hoeveel
moeite het dier zich ook den geheelen dag had gegeven,
niet vlotten. Er moest dus een hinderpaal zijn, welke tijdens
deze graviditeit was ontstaan.

• Nadat het varken van den wagen was geladen, bleek het
kreupel te zijn ; de eigenaar, naar de oorzaak hiervan gevraagd,

-ocr page 29-

vertelde liet volgende. Tijdens deze graviditeit had hij het
varken geringd; dit was echter nog al met moeielijkheden
gepaard gegaan. Hij had hiervoor het varken met het achter-
stel in een hoek van den stal gedrukt en daarna .den ring
door den neus gehaald, waarbij het dier zich hevig had
verzet. Na afloop dezer operatie bleek het erg kreupel te
zijn; die kreupelheid was langzamerhand wel verbeterd,
echter niet hersteld.

In casu moest dus worden gedacht aan een door trauma
ontstane bekkenfractuur, waarvan de callus, na herstel, den
geboorteweg zoodanig had vernauwd, dat de passage voor
de vruchten onmogelijk was geworden.

Door exploratie werd dit vermoeden bevestigd. In de vagina
kon de hand gemakkelijk doordringen, doch aan den bekken-
doorgang gekomen, was deze slechts voor twee vingers
te passeeren, zoodat de afstand der beide heupkommen, door
den callus, tot op ongeveer 3,5 cM. verkleind was. Het was
alzoo onmogelijk, dat de partus langs den gewonen weg kon
worden getermineerd, ook al gelukte het de vruchten, door
welk instrument dan ook te bereiken. Besloten werd over
te gaan tot sectio caesarea en niet door verdere manipulaties
de patiënte te vermoeien. Aangezien het echter laat en
donker was, en het varken in volmaakte gezondheid ver-
keerde, werd de operatie tot den volgenden morgen uitgesteld.

Zondagmorgen 6 uur werd met de operatie begonnen.
Do vruchten waren aan de rechter zijde het best te palpeeren,
waarom het varken links op een operatietafel werd gelegd.
Vooraf werden de achter- en voorbeenen twee aan twee door
breed band aan elkaar bevestigd en vervolgens het varken
door brecdc touwen over de schoft en het achterstel onbe-
weeglijk met de tafel verbonden.

Daarna werd de geheele flank, van den rug tot den buik
en de buitenvlakte der dij kaal geschoren, met zeep gebor-
steld en met een carboioplossing gedesinfecteerd. De instru-

-ocr page 30-

meuten waren vooraf uitgekookt en werden thans in een
carbolsolutie gereed gehouden.

Het varken was zeer onrustig, waarom het in lichte nar-
cose werd gebracht. Toen echter een begin zou worden
gemaakt met de huidsnede verzette het dier zich zóó, dat
voortgaan onmogelijk was. Eerst toen patiënte volkomen
onder narcose was, waarvoor de groote dosis van 120 gram
chloroform noodig bleek, kon de operatie aanvangen.

De huidsnede werd ongeveer in de vezelrichting van den
musculus obliquus internus gemaakt; het begin der snede
was 25 cM. onder den uitwendigen darmbeenshoek, de lengte
bedroeg 20 cM. Door de snede op deze wijze en van die
lengte te maken, bleven de groote arteriën (takken van de
buikwandarteriën en de arteria circumflexa ilei) ongedeerd,
waardoor groote bloedingen werden voorkomen. Gedurende
de geheele operatie was de bloeding dan ook slechts gering.

Na de huidsnede werd de musculus obliquus externus
onder een hoek van 90° doorgesneden, daarna de internus
in de richting zijner vezelen en de transversus onder een
hoek van 45°, terwijl voortdurend met tampons van chino-
solwatten het weinigje bloed uit het operatieveld werd
verwijderd.

Alvorens de buikholte te openen, werden om de wond
stukken jodoformgaas geappliceerd, zoodat als de ingewanden
mochten prolabeeren, deze slechts met dit antiseptische gaas
in aanraking zouden komen. Eerst daarna werd het perilo-
neum met een pincet gepakt en doorgeknipt. Terstond
prolabeerden de ingewanden, deze werden echter dadelijk
gereponeerd, terwijl een ampul van den rechter hoorn door
de opening werd gehaald, waai\'door deze laatste getampon-
neerd en alzoo prolapsus der ingewanden voorkomen werd.

Uit de buikholte vloeide eenig vocht met glibberige stol-
sels. De uterus zag er volkomen normaal uit, geen spoor
van periinetritis was aanwezig.

-ocr page 31-

Na werd een snede gemaakt in den uterus, waarbij zorg
werd gedragen de groote vaten, welke zichtbaar verloopen,
niet aan te snijden. De snede werd gemaakt in het meest
convexe gedeelte van den ampul en was ongeveer 8 cM.
lang. Met een aseptische hand werd in de gemaakte ope-
ning gegaan en achtereenvolgens werden vijf levende foetus
geëxtraheerd. Duidelijk waren ook de foetus links te pal-
peeren, doch extractie hiervan door de gemaakte opening
bleek na eenige pogingen, waarbij een foetus asphyctisch
ter wereld kwam en later stierf, niet mogelijk. Deze moesten
dus door een nieuwe opening in den linker hoorn worden
verwijderd. Vooraf werd de wond in den rechter hoorn
gehecht. De secundinae welke gemakkelijk per vaginam
konden worden uitgedreven, werden, om verontreiniging te
voorkomen, niet langs de gemaakte uterusopening verwijderd.

Als hechtmateriaal voor de wond werd gebezigd catgut
n°. 6, terwijl de hechting als volgt geschiedde: eerst werd
een hechting gemaakt door de drie lagen van den uterus-
wand en deze daarna naar binnen gestulpt, zoodat de serosae
tegen elkaar kwamen, vervolgens werd een catguthechting
door serosa en muscularis gelegd; daardoor ontstaat spoe-
dig vergroeiing en is de uterusholte volkomen afgesloten.
Nadat de uterus met een carbolsolutie was gereinigd, werd
hij in de buikholte teruggebracht en tegelijk de linker hoorn
te voorschijn gehaald. Deze werd op dezelfde wijze ingesneden
en daarna werden eveneens vijf levende foetus geëxtraheerd.
De hechting en nabehandeling geschiedden op dezelfde
wijze als rechts.

Tijdens de operatie werd de uterus voortdurend besprenkeld
met een lauwwarme zwakke carbolsolutie, waardoor het snel
contrahceren en het uitdrogen werden voorkomen. Hierin
schijnt n.1. een groot, gevaar te schuilen voor den gunstigen
afloop der operatie.

Nadat de uterus in de buikholte was teruggebracht, werden

-ocr page 32-

de spieren dubbel gehecht met een doorloopende hechting
van antiseptische zijde. Het peritoneum werd niet gehecht.
De huidwond werd gehecht met een band, gedrenkt in
een carboloplossing; zeven knoophechtingen waren voldoende
tot sluiting. Daarna werd de wond met jodoform-collodium
bestreken, werden de touwen losgemaakt en kon het varken
bij haar jongen in het stroo worden gebracht.

Reeds een half uur na de operatie kwam de eigenaar het
varken afhalen en aangezien het volkomen normaal was,
werd tegen het vervoer geen bezwaar gemaakt. Een weck
later werd patiënte bezocht; de wond sloot zich prachtig, de
secundinae waren nog denzelfden dag der operatie per
vaginam uitgedreven en het varken had noch in eetlust noch
in eenig ander opzicht eenige afwijking vertoond, het was
voortdurend gezond geweest en had een rijkelijke melk-
secretie gehad alsof de partus geheel langs den natuurlijken
weg was verloopen. Alleen was liet, zooals de eigenaar mede-
deelde, den eersten dag wat gedrukt geweest, natuurlijk
een gevolg der narcose. Na verloop van 14 dagen was de
wond volkomen hersteld en konden de hechtingen worden
verwijderd. De negen biggen verkeerden in uitmuntenden
voedinestoestand.

O

Wat de literatuur betreft, vindt men o. a. in het Tijd-
schrift voor Veeartsenijkunde en Veeteelt
, deel XXI, 2d"
aflevering, pag. 120, vier gevallen gerefereerd door M. G.
de Bruin.

Tn deel 23, pag. 8, vindt men een geval uit de verlos-
kundige cliniek van \'s Rijks veeartsenijschool beschreven
door
J. Breedveld. Bij dit geval was reeds peritonitis aan-
wezig, wel een zeldzaamheid dus dat deze operatie met
gunstig gevolg verliep.
Breedveld deelt mede, dat de
geheele operatie geschiedde onder een carbolnevel met de
RiciiARDsoN\'sche spray ter voorkoming van infectie uit de
lucht. Thans werd deze natuurlijk niet meer aangewend,

-ocr page 33-

doch slechts gezorgd dat alles, wat bij de operatie werd
gebruikt, volkomen aseptisch was.

Kassklmann beschrijft in de Beutsclie tlderarztliche Wo-
chenschrift
1899, S. 109, zeer nauwkeurig den modus ope-
randi der sectio caesarea bij het varken en deelt mede 25
gevallen te hebben behandeld, waarvan 18 met gunstig
gevolg. Ook
Kasselmann stelt de prognose infaust, zoodra
perimetritis aanwezig is, maar hij zegt evenzoo dat men het
vocht met stolsels, dat altijd uit de buikholte vloeit, niet
moet opvatten als een symptoom van peritonitis, maar als
iets geheel normaals, wat hij ook dikwijls aantrof bij het
castreeren van cryptorchide varkens.

Wat het maken der snede betreft, zegt Kasselmann, deze
moet ongeveer loodrecht zijn; men klieft dan de spieren
in hoofdzaak in haar vezelrichting en men behoeft slechts
de huid te hechten, de rest sluit zich van zelf, maar, voegt
hij er aan toe, voorzichtiger is het toch de spieren mede in
de hechting te nemen, wat hij zelf dan ook steeds doet.

Narcose is, volgens hem, niet noodig, het varken houdt
zich behalve gedurende de huidsnede, zeer kalm. Dit moge
in vele gevallen juist zijn, zooals uit het bovenstaande blijkt,
kan het bij een volmaakt gezond, niet in soporeusen toe-
stand verkeerend varken noodzakelijk zijn het dier onder
narcose te brengen.

Mock deelt in de Wochcnschrift für Thierheilkunde und
Viahzucht
1900, S. 473, mede, dat in gevallen van levende
foetus en het ontbreken van metritis de operatic bij zaak-
kundige uitvoering niet gevaarlijk is. Ilij verrichtte de
operatie 4»maal met succes. II
ock maakt de snede in de
rechter flankstreek en verticaal op de wervelkolom, ter lengte
van 16—18 cM.

De ervaring welke in de laatste jaren omtrent de sectio
caesarea bij varkens en honden in de cliniek van \'s Rijks
veeartsenijschool is opgedaan, stemt met die van de hier-

-ocr page 34-

boven genoemde schrijvers overeen. De afloop was in bijna
alle gevallen, waar de vruchten emphysematous waren en
een metroperitonitis bestond, ongunstig.

Utrecht, 5 Juli 1902.

Korte mededeelingen en referaten.

Yeeartsenykundig Staatstoezicht in Pruisen. — Reeds ge-
ruimen tijd geleden ontving de redactie de «Veröffentlichungen
aus den Jahres-Veteriniir-Berichten der beambteten Thiei\'arzte
Preussens für das Jahr 1900». Tot 1886 werden die berichten
opgenomen in het «Archiv für wissenschaftliche uud praktische
Thierheilkuude» daarna in de «Mittlieilungen von dem Kaiser-
lichen Gesundheitsamte». Daar die opgaven in den regel beknopt
dienden te zijn, zullen zij voortaan worden gepubliceerd in twee
deelen; in het eerste deel zullen de ziekten worden behandeld,
bij de wet als besmettelijk aangegeven, terwijl het tweede deel
mededeelingen zal bevatten omtrent andere ziekten, slachthuizen,
vilderijen, enz.

Bij het doorloopen van het verslag bleek het referent dat,
daargelaten de cijfers welke voor ons meerendeels weinig belang
hebben, in het verslag een groot aantal bijzonderheden voorkomen
bijv. over verbreiding van smetstof, incubatie, behandeling, enz.,
waarvan de kennis voor den Nederlandschen veearts van gewicht
kan zijn. Het plan een uitvoerig overzicht te geven, bleef bij
gebrek aan tijd en plaatsruimte in de pen. Toch mag dit ver-
slag, waarin zooveel wetenswaardigs voorkomt, niet ter zijde
worden gelegd, waarom ondergeteekende van tijd tot tijd er een
en ander uit zal refereeren.

Het geheel, door den departements-veearts Bermbach bewerkt
en bij
Paul Pakey te Berlijn uitgegeven, ziet er keurig uit. Tal van
tabellen en ook graphische voorstellingen in kleurendruk worden
er in aangetroffen; het is voor 5 Mk. in den handel verkrygbaar.

Miltvuur. Het aantal gevallen dezer ziekte neemt in het

-ocr page 35-

voorjaar toe, heeft in den zomer het toppunt bereikt, om in
herfst en wiuter wederom te dalen. Als oorzaken daarvoor worden
aangegeven: de overstroomiugen in het voorjaar van weiden en
akkers met water dat miltvuurkiemeii bevat, terwijl daarna de
warme vochtige weersgesteldheid gunstig is voor ontwikkeliug en
groei van voorhanden ziektekiemen en het vee ia den zomer
meer gelegenheid heeft om voedsel, met aarde verontreinigd waarin
niiltvuurkieinen voorkomen, op te nemen.

Zoowel nat als droog weer kan voor de verbreiding gunstig
zijn. In het eerste geval is de grondwaterstand hoog en de
ziektekiemen worden als hét ware uit den bodem gedreven, terwijl
bij groote hitte en droogte het harde, dorre voedsel gemakkelijk
aanleiding geeft tot kleine verwondingen van het digestieslijiuvlies,
waarlangs infectie kan plaats hebben. Ook komt het vee meer
met den schraal van voedsel voorzienen bodem in aanraking, is
liet drinkwater in geringer hoeveelheid voorhanden en van slechte
qualiteit, terwijl met het water slib kan worden opgenomen,
waarin ziektekiemen aanwezig zijn.

De ziekte kan ook van het buitenland worden ingevoerd,
maar het onderzoek van enkele verdachte voedsels (zemelen uit
Rusland en granen) leverde een negatief resultaat op. (Zie ook
de onderzoekingen van
J. F. Laméris en Dr. D. A. du Jono Jzn.,
deel XXVII, blz. 268 van dit tijdschrift.) Slechts eenmaal
werden miltvuurbacillen aangewezen in Russische lijnkoek;
twee dagen na het voeren er van was reeds miltvuur uit-
gebroken.

Als drager en overbrenger der smetstof wordt in de eerste plaats
het water genoemd, waarvoor enkele bewijzen worden aangehaald.

Waar iniltvuurcadavers zijn begraven, werden iu voorgaande
jaren herhaaldelijk miltvuursporen op het voedsel waargenomen;
worden deze streken overstroomd, dan voert het water naar lager
liggende weiden de smetstof mede en infectie kan volgen. Het
dal van de Nahe is daarom ook ongunstig bekend. Vele weiden

O O

aan bergbeken zijn besmet; wordt dit water voor bevloeiing
gebruikt, dan is liet natuurlijk nog gevaarlijker. Het water af-
komstig uit lijmfabrieken en vooral dat uit looierijen kan hoogst
nadeelig werken. De Schmeiebach, waarvan het water helder en
vischrijk is, neemt te Ebingen het spoelwater op van 30 looierijen»
waar veel huiden van wilde dieren worden bewerkt; het water

-ocr page 36-

wordt nu troebel, stinkend en voert miltvuurkiemen mede. Ook
bewerking van buitenlandsche huiden en huiden van inlandsche
schapen kan gevaarlijk worden door verontreiniging van het water.

Langs andere wegen kunnen huiden eveneens gevaar opleveren.
De versche huid van een in nood geslachte, aan miltvuur lijdende
koe, wordt, voor de vaststelling der ziekte, verkocht en vervoerd
met zemelen, koeken of ander veevoer, dat daardoor. wordt geïn-
fecteerd.

Het niet aangeven van miltvuur bij paard en rund komt
zelden voor, omdat schadevergoeding plaats heeft, maar bij schapen
is dat laatste niet het geval en daarom zijn schapenhuiden soms
zeer gevaarlijk, ook door directe infectie van den mensch.

Afgezien van miltvuur, sterven weinig schapen aan acuut ver-
loopende ziekten en daarom zijn schaapshuiden, welke aan de
binnenzijde vuil-rood zien, al verdacht, want de huid van een
gewoon geslacht schaap is aan de binnenzijde wit. Ook het
aanwezig zijn van geelachtig roode of donkerrootle plekken in de
onderribstreek, als restant vau de soms bij miltvuur voorkomende
carbunculeuse ontsteking van bet ouderhuidsclie bindweefsel, ma-
ken de huid verdacht.

Met het oog op de talrijke infecties van menschen en het
verbreiden der ziekte ware het wenschelijk te bepalen dat een
schaap verdacht wordt te zijn gestorven aan miltvuur, wanneer
de dood het gevolg was eener acuut verloopende ziekte en dus
uitwendige beleediging of vergiftiging wordt uitgesloten.

Het onvoldoende begraven van cadavers zou hiermede tevens
worden bestreden; gevallen werden bekend waarbij miltvuur-
cadavers door honden werden opgegraven, terwijl van een aan
miltvuur gestorven kalf gedeelten door een vos werden mede-
gesleept door een lucerneveld ; na het voederen der lucerne stierven
twee koeien aan jniltvuur. Andere voorbeelden dat door het
voedsel de verspreiding in de hand wordt gewerkt, zijn aange-
geven van hooi, groenvoer, bietenbladeren en pulpe.

Een geval wordt medegedeeld van het sterven van een paard
nadat eenige dagen vooraf de bloederige ingewanden van een in
nood geslachte koe op de haverkist hadden gelegen ; drie veulens
stierven aan miltvuur op een weide gemest met compost, waarin
een aan miltvuur gestorven schaap was begraven.

Het schijut dat in enkele buurten (Wiesbaden) miltvuur onder

-ocr page 37-

het wild voorkomt; zoo werden in een klein boschgedeelte te
Herborn op een dag negen doode reeën gevonden; de doods-
oorzaak is echter niet vastgesteld.

Overbrengen der ziekte door den mensch werd tweemaal ge-
constateerd en in het algemeen wordt de aandacht er op geves-
tigd, dat herders en andere personen soms heel zonderling met
cadavers omspringen.

Als aanleiding tot het uitbreken van miltvuur wordt gewezen
op grondwerken en bodemverbetering; een weide, waar vroeger
schapen waren begraven, werd verbeterd, waarbij de grond
bier en daar twee meter diep werd omgewerkt; het hooi dezer
weide werd gebruikt en er trad miltvuur op, wat bij voerwisse-
ling echter ophield; de eigenaar trok de zaak in twijfel, voerde
het hooi opnieuw en de ziekte brak weer uit. In een ander
geval werd een weg verbeterd met kiezel uit een groeve, waarin
men vroeger miltvuurcadavers had begraven; schapen, over deze
weg gaande, kregen miltvuur en in het kiezel werden miltvuur-
kiemen in groot aantal aangetoond. Dat noodslachting op stallen
aanleiding kon geven tot het ontstaan van miltvuurbaarden is

o O

te begrijpen.

Ook wordt gewezen op de grootere vatbaarheid voor infectie
bij lichte catarrhale darmaandoeningen, welke optreden na het
gebruik van slecht voedsel of bedorven drinkwater bij groote
droogte; een praedispositie moet worden aangenomen, bijv. bij
vette of verweekelijkte dieren ; men heeft de ziekte geconstateerd
bij dieren welke eenigen tijd te voren aan catarrhale stoornissen
der digestie-organen hadden geleden; het is in enkele gevallen
zelfs gelukt de porte d\'entrée voor bacillen in het digestie-apparaat
aan te toonen; bij tandwisseling zouden de jonge dieren bij-
zonder vatbaar zijn.

Een kat had bloed, dat na abortus bij een ziek rund uit de
scheede vloeide, opgelikt en stierf den volgenden morgen aan milt-
vuur; dat honden na bloedlikken aan miltvuur stierven, kwam
ook hier voor; van 27 varkens, welke gegeten hadden vau de
ingewanden vau een rund dat wegens miltvuur uit nood was ge-
slacht, stierven er zeven. Bij den mensch is het gevaar voor
darminfectie niet groot (Posen), waarop trouwens reeds meer-
malen ook voor ons land is gewezen.

Het incnbatietijdperk wordt verschillend opgegeven, n.1. 6 a 7

-ocr page 38-

dagen. Zeer kort is het wanneer het werkvee des zomers het geïn-
fecteerde water gulzig drinkt, en zeer lang na infectie met hooi,
daar het contagium dan eerst na het herkauwen in de lebmaag
komt. Bij den mensch was het incubatietijdperk in één geval
zeven dagen, in twee andere slechts twee.

Plotseling verminderen van de melkhoeveelheid en het stijgen
der temperatuur tot 42° C. maken de ziekte verdacht. Zij ver-
loopt meestal apoplectisch. Treedt genezing in, dan duren de
ziekteverschijnselen 2 a 3 dagen en het reconvalescentie-tijdperk
is kort.

Bij de behandeling wordt gewezen op creoline, spiritus, lysol,
bacillol, argentum colloidale en andere middelen; het resultaat
was in den regel gering. Het meest wordt nog aangeraden
creoline 1 lepel op 1 liter water.

Van nood- en voorbehoedende enting worden verschillende
gunstige resultaten aangegeven. De noodenting bij schapen vol-
deed echter in enkele streken niet, terwijl de geënte lammeren
in ontwikkeling terug bleven.

Bij de sectie vond men te Teltow, zelfs bij den apoplectischen
vorm, sterke vergrooting van de milt en bloedige ontsteking van
de dunne darmen; de miltzwelling is onafhankelijk van den duur
der ziekte.

De diagaose werd in de meeste gevallen bacteriologisch vast-
gesteld, maar verschillende veeartsen wijzen er op dat het ver-
richten van sectie niet alleen zeer gewenscht, doch in sommige
gevallen zelfs noodig is. De waarneming dat in rottend bloed het
plasma-omhulsel van den miltvuurbacil meer weerstand biedt dau
de laatste werd bevestigd.

Dat, miltvuur meermalen werd geconstateerd bij de gewone
vleeschkeuring en bij noodslachting (soms zelfs als het vleesch
reeds door den leek-keurmeester is goedgekeurd), wordt terecht
als een argument aangevoerd om alle in nood geslachte dieren
door een veearts te doen keuren.

De aandacht wordt er op gevestigd streng te letten op de
volkomen vernietiging der cadavers. Cadavers in liet vrije veld
verbranden is zeer kostbaar, tijdroovend en veelal nog onvoldoende.
Het koken of vernietigen met zwavelzuur wordt aanbevolen. Goed
ingerichte vilderijen met destructors verdienen aanbeveling.

Wat betreft het desinfecteeren van een mesthoop, waarin

-ocr page 39-

milfvuurkiemen aanwezig zijn, werd aangeraden vermenging met
ongebluschte kalk 5 : 1. Op een akker waar geïnfecteerde mest
reeds onder was geploegd, werd den eigenaar aangeraden met
groote hoeveelheid bijtende kalk te mesten, den bodem herhaalde
malen flink om te ploegen en aan lucht en licht bloot te stellen,
en dit alles ieder jaar te herhalen; als gewas voor dien bodem
werden fabrieksaardappelen aangeraden of zaadbieten, waarbij het
kruid direct moest worden verbrand.

Bij het villen en omgaan met miltvuur-cadavers werden 26
personen geïnfecteerd, 4 personen stierven.

v. E.

Toestel tot hot staande opereercn van paarden te Stuttgart. —

In de chirurgische cliniek der veeartsenij kundige hoogeschool te
Stuttgart is men bezig een nieuwe, electrisch gedreven machine
op te richten voor operaties aan het staande paard. Daarvoor
komt een afzonderlijk gebouw. De inrichting moet reeds bij den
aanvang van het wintersemester 1902/3 kunnen worden gebruikt.
De kosten bedragen ongeveer 18000 Mark. De voorgenomen
aanschaffing van een groot
röntgen-apparaat tot het doorlichten
van paarden wordt hierdoor belangrijk bevorderd, daar in het
nieuwe gebouw, door eeu gelegenheid tot donker maken enz.,
rekening is gehouden met het gebruik van dit toestel.
(Berliner
Uder ärztliche Wochenschrift
1902, n°. 32.) W. C. S.

Eon kwakzalversmiddel togen kippeiiziokto. — Dr. D.

Knuttel, scheikundige aan het Rijkslandbouw-proefstation te
Goes, meldt dat hij door tusschenkomst van een veearts ont-
ving een middel tegen ziekte van kippen, dat tegen een hoogen
prijs door een empirist (n.1. f 3 per £ Kg.) in den handel wordt
gebracht.

In opdracht van den directeur werd dit aangeprezen en kostbare
middel aan een scheikundig onderzoek onderworpen. Op het oog
deed het zich voor als een licht rose gekleurd poeder, dat onder
den microscoop bekeken, grootendeels uit tarwe-zetmeel bleek te
bestaan, doch niet meer in f\'risschen staat en sterk bezet met
mijten. Verder werd er in aangetroffen kalisalpeter en ijzer in den
vorm van oxyd, en wel als het zoogenaamde «doodekop.» Van
kalisalpeter (ruim 1/10 gedeelte) als geneesmiddel wordt gezegd,

-ocr page 40-

dat het hoogst noodig is met een deskundige te overleggen, daar
een onoordeelkundig en overmatig gebruik zeer nadeelige gevolgen
kan hebben. Verder wordt er de aandacht op gevestigd, dat ter
bestrijding van ziekten een middel wordt aangeprezen, waarvan
het hoofdbestanddeel in onfrisschen, zoo niet in bedorven toe-
stand, aanwezig is en waarvan de werkelijke waarde, ruim ge-
rekend, nog niet bedraagt het twintigste deel van den prijs,
waarvoor het nu door den bovengenoemden empirist verkocht
wordt. Hoog noodig dat zoo iets onder de kippenhouders bekend
wordt.
(N. R. Crt. van 8 Aug. 1902.) W. C. S.

Abattoir te Groningen over 1901. — Uit het eerste volle-
dige jaarverslag (directeur
P. BëunDers) blijkt dat het, abattoir
als geheel goed voldoet. Enkele veranderingen en verbeteringen
kwamen in den loop van het jaar tot stand.

Van de stallen werd weinig gebruik gemaakt; stalgeld werd
betaald 1060 etmalen voor 30 runderen, 4 kalveren, 3 schapen,
3 geiten en 902 varkens.

Geslacht werden voor gewoon gebruik: 5441 runderen,
4912 kalveren, 848 nuchtere kalveren, 3529 schapen, 208 geiten,
12715 varkens en 347 paarden; voor worstlabiicage: 14 runde-
ren, 116 kalveren, 91 nuchtere kalveren en 873 varkens; voor
export: 477 runderen, 2305 kalveren, 576 nuchtere kalveren,
2681 schapen en 246 varkens,

De invoer was zeer gering: slechts 1 kali\', 15 nuchtere
kalveren, 1 V schaap en 5i varken werden ter keuring aangebo-
den, bovendien 42390 Kg. zoogenaamd afval en 150680 Kg. vet.

De doorvoer van vleesch was zeer groot, ook die van runder-
en schapenvet.

Afgekeurd werden: van runderen: 36 geheele en 2 halve
dieren, 722 longen, 233 levers, 11 harten, 26 milten, 149 nieren,
71 uiers, 7 koppen, 15 tongen, 114 borst- en bniksingewanden,
475 baarmoeders, 460 ongeboren vruchten; van kalveren: 1 vet
kalf, 15 doodgeboren en 5 nuchtere dieren, 13 longen, 9 levers,
2 milten, 1 nier, 2 tongen en enkele borst-en buiksingewanden;
van schapen: 2 geheele dieren, 34 longen, 443 levers, 1 milt
en 2 uiers; van geiten: 4 long en 2 levers; van varkens: 8 ge-
heele dieren, 102 longen, 65 levers, 5 milten, 26 nieren, 4 uiers
en enkele borst- en buiksingewanden; van paarden: 5 geheele

-ocr page 41-

dieren, 8 longen, 6 levers, 2 nieren en 8 buiksingewanden.

Gesteriliseerd werden 28 i runderen, 8 varkens en 1, veulen.

Van bet ingevoerde werden afgekeurd: 8 longen, 160 le-
vers, 3 harten, 35 nieren, 22 koppen, 57 tongen, 53 Kg. rund-
vet, 64 Kg. schapenvet en een partij groot 20 Kg. varkenston-
gen en levers. Voor doorvoer werd een geleibillet geweigerd voor
6 ongeboren kalveren en 92 i Kg. paardenvleesch.

Onder de ziekten waarvoor werd afgekeurd, wijs ik slechts op
de volgende: anthrax (1 paard), pyaem ie (4 runderen, 1 kalf,
1 paard), septicaemie (5 runderen, 1 veulen), maar vooral op
tuberculose, waarvoor het volgende werd afgekeurd: van
runderen: 22i dier, 654 longen, 135 levers, 8 harten, 24 milten,
133 nieren eu 113 borst- en buiksingewanden; van kalveren:
8 longen, 3 levers en 2 milten; van geiten: 1 long, 1 lever; van
varkens: 8 diereu, 99 longen, 52 levers, 5 milten en 24 nieren.

Twee herkeuringen werden aangevraagd. In beide gevallen
werd de afkeuring gehandhaafd.

Van het koelhuis werd vrij veel gebruik gemaakt; 65 koel-
cellen zijn in huur bij 74 personen.

Er werden 13414 blokken ijs gefabriceerd a 12i Kg. per
stuk, met een opbrengst van f 2224.02. Ruim de helft van het
aantal blokken werd geleverd aan de Maatschappij tot exploitatie
van Staatsspoorwegen tot vulling der koelwagens voor het trans-
port van zuivelproducten, vleesch, enz.

De ontvangsten bedroegen f61302.77, de uitgaven f 33110.23*.
Aan rente werd uitgegeven f 16216.51, voor aflossing f8800.

Er werden 35 processen-verbaal opgemaakt; in 33 gevallen
volgde veroordeeling.
 v\'. E.

Het abattoir te Roermond over 1901. — Uit het jaarverslag
van den directeur, den heer
T. A. L. Beel, blijkt dat in 1901
nog heel wat aanvullingen en verbeteringen aan het abattoir
hebben plaats gehad, terwijl op verschillende punten nog uitbrei-
ding en verandering gewenscht worden, bijv. reserve gasleiding;
lokaal voor afgekeurd vleesch, aanschaffen van een tweeden stoom-
ketel. iurichting van een nieuwen ijskelder, bekleeden der muren
van hallen, koelhuis, darmwasscberij, enz. met glazuurtegels en
andere. Dat hierdoor de exploitatiekosten worden opgevoerd,
spreekt wei van zelf.

-ocr page 42-

Toch kan de toestand gunstig worden genoemd.

In het abattoir werden geslacht:" 2413 runderen, 2097
kalveren, 1140 nuchtere kalveren, 376 schapen (waaronder 248
lammeren), 1 geit, 5852 varkens en 35 paarden, terwijl voor
export werden geslacht: 434 runderen, 220 kalveren en 1167
varkens. Noodslachting had plaats bij 7 runderen, 1 nuchter kalf,
7 varkens en 1 paard.

Afgekeurd werden: 18 runderen (14 voor tuberculose), 2 kal-
veren (1 voor tuberculose) en 1 schaap met lupinose, bovendien
57 i longen (43 voor tuberculose), 631 levers (22 tuberculose),
24 harten (17 tuberculose), 18 nieren, 18 milten (11 tuberculose),
37 uiers (10 tuberculose), 13 stel darmen, 5 koppen, 10 tongen,
109 Kg. vleesch en 54 Kg. vet. De geheele dieren werden onder
politietoezicht verbrand en begraven, terwijl de organen, vet, enz.
in de inrichting werden vernietigd. Er werden slechts 4 varkens
gesteriliseerd en voorwaardelijk met ziekenstempel werden vrij-
gegeven 11 runderen, 2 varkens, 1 schaap, 1 kop en 1 tong;
de directeur meent dat oprichting eener vrijbank veel zal bijdragen
om dergelijk vleesch beter aan den man te brengen.

Slechts éénmaal werd procesverbaal opgemaakt tegen een slager
wegens «bij het bedwelmen van varkens andere werktuigen
te gebruiken dan die door B. en W. daartoe verstrekt.»
De kantonrechter sprak hem vrij, maar de rechtbank veroor-
deelde hem.

De ontvangsten bedroegen f 17708.39 en de uitgaven f 18883.18,
zoodat er — om redenen hierboven vermeld — een tekort is van
f 1174.79. Onder de uitgaven is f4375 aan rente en f 2500 voor
aflossing. v. E.

Keuring van vee, vleesch en visch te Baarn over 1900—
1901.
— De redactie ontving de jaarverslagen opgemaakt dooi-
den keurmeester, den heer G.
Daams, over de laatste drie jaar.
Daar het verslag slechts over een gedeelte van 1899 loopt, is
met dit jaar hier verder geen rekening gehouden. De verslagen
zijn kort en zakelijk, de tabellen geven een goed overzicht, maar
referent zou gaarne iets meer willen weten omtrent redenen van
afkeuring, omtrent de afkeuringen zelve, niet alleen van geheele
dieren, maar ook van verschillende organen; nu vindt men alleen
iets van tuberculose aangegeven.

-ocr page 43-

Wat betreft viscb leest men flat werden gekeurd in de beide
jaren respectievelijk 1095 en 1163 aanvoeren.

In de gemeente werden geslacht in 1900: 456 runderen, 591
kalveren, 59 schapen, 1292 varkens en 1 paard, terwijl deze
cijfers voor 1901 respectievelijk bedroegen: 484, 617, 91, 1283
en \'2. Bovendien werden nog geslacht: voor eigen gebruik in
1900: 4 runderen, 234 varkens, in 1901: 1 rund en 203 var-
kens; voor export in 1900: 2 schapen en 60 varkens, in 1901 :
113 varkens; voor particulier verkoop (z. g. n. uitponden) in 1900:
31 varkens, in 1901: 1 koe en 38 varkens. In nood werden
geslacht in 1900: 5 koeien, 2 kalveren, 1 schaap en 5 varkens,
in 1901 : 3 koeien, 3 kalveren, 1 schaap en 8 varkens.

De invoer was zeer aanzienlijk: hij bedroeg in 1900 en 1901
respectievelijk: 212 voet, 19019 Kg. en 141 voet, 15589 Kg.
rundvleesch, 73 voet, 3707.5 Kg. en 54 voet, 8247 Kg. kalfs-
vleesch, 288.5 en 119.5 Kg- schapenvleesch, 256 voet, 2141.5 Kg.
en 294 voet, 1300 Kg. varkensvleesch, 120.5 en 136 zijden spek,
412 en 377 haramen, 1077 en 1236 Kg. gerookt rundvleesch,
141 en 148 Kg. gerookt paardenvleesch, 318 en 176.5 Kg. ge-
zouten varkensvleesch, 3461 en 3840.5 Kg. worst.

Afgekeurd werden in 1900: 2 runderen, 1 schaap, 2 varkens ;
in 1901: 1 schaap en 1 varken. Als «vleesch 2de soort» werden
goedgekeurd in 1900: 6 runderen (3 met tuberculose), 2 gras-
kalveren, 3 varkens en 1 paard en in 1901: 7 runderen (4 tu-
berculose), 3 kalveren en 7 varkens.

Referent spreekt de hoop uit, dat de gemeente Baarn spoedig het
voorbeeld moge volgen van het groot aantal «Luf t k ur orte»
in het buitenland, waar men abattoirs opricht. Daardoor wordt
de invoer van vleesch beperkt en weet men dus beter wat in de
gemeente in consumtie komt. v. E.

Abattoir on veemarkt to Amsterdam over 1901. — Aan

het rapport van den hoofdkeurmeestcr (den heer D. van dbr Sluijs)
is het volgende ontleend.

Ter veemarkt zijn aangevoerd: 24327 runderen, 9814 kalveren,
10304 nuchtere kalveren, 1602 schapen, 4938 lammeren, 47450
varkens en 13 paarden.

In het abattoir zijn geslacht: 35726 runderen, 18366 kal-
veren, 12930 nuchtere kalveren, 5156 schapen en geiten, 49689

-ocr page 44-

varkens, 3647 paarden (waarvan 1817 uit Engeland aangevoerd)
en 9 ezels. Hierbij waren voor export bestemd: 202 kalveren en
1287 nuchtere kalveren.

Ingevoerd werden: van runderen: 1423 dieren, 183 voet
en 43557 Kg. vleesch, 17152 Kg. vet en 235440 Kg. afval;
van kalveren: 214^ dieren; van nuchtere kalveren: 296 dieren;
van schapen en geiten: 277 dieren en 1071 Kg. vleesch; van
varkens: 80£ dieren en 3810 Kg. vleesch en reuzel; van paar-
den : 78 dieren.

Gestorven of ter noodslachting aangevoerd werden: 29 run-
deren, 39 kalveren, 8 schapen, 1 geit, 71 varkens en 117 paarden.

Afgekeurd werden: van runderen: 622J dieren, 71 borst- en
buiksingewanden, 5325 longen, 2040 levers, 40 milten, 44 harten
169 nieren, 460 uiers, 572 baarmoeders, 18£ koppen, 27 tongen,
4419 Kg. vleesch en 506 Kg. beenderen; van kalveren: 68 dieren,
4 borst- en buiksingewanden, 96 longen, 48 levers, 4 harten,
4 milten, 13 nieren, 1 kop met tong en 48 Kg. vleesch; van
schapen: 19 dieren, 412 longen, 598 levers, 10 milten, 2 harten,
2 nieren, 10 uiers, 121 baarmoeders, 4koppen en 51 Kg. vleesch;
van geiten: 3 dieren en 3 levers; van varkens: 727 dieren, 20
borst- en buiksingewanden, 920 longen, 396 levers, 21 milten,
8 harten, 71 nieren, 15 uiers en 23 baarmoeders; van paarden:
435 dieren, 149 longen, 35 levers, 8 milten, 1 hart, 7 nieren,
4 uier, 3 baarmoeders en 90 Kg. vleesch; van ezels: 1 dier.

Aan tuberculose waren lijdende: van de runderen 13.95 pet.,
van de geslacht ingevoerde runderen 13.86 pet., van de kalveren
0.19 pet., van de varkens 2.95 pet.; de ziekte werd verder waar-
genomen bij: 1 schaap, 1 geit en 4 paarden.

Het vleesch van de wegens tuberculose afgekeurde dieren is:
gezouten van 421J runderen, 14 kalveren, 624 varkens, 1
schaap, 1 geit en 4 paard; ge s teri 1 is eerd van 138f rundereu, 1
kalf, 2 varkens en 2 paarden; ged es t r ueer d van 4 runderen en
42 varkens. Van om andere redenen dan tuberculose afgekeurde
diereu is het vleesch: gezouten van 4 runderen, 7 kalveren,
41 varkens en 12 paarden; ges te ril is eer d van 37£ runderen,
10 kalveren, 3 schapen, 4 varkens en 44 paarden; gedestrueerd
van 16£ rundereu, 36 kalveren, 15 schapen, 2 geiten, 43 varkens
en 76 paardeu. Bij het onderzoek van varkensvleesch werden
geen trichinen gevonden.

-ocr page 45-

Het nieuwe laboratorium werd in December in gebruik ge-
nomen. De ontvangsten bedroegen f 188635.13, de uitgaven
f 109094.756, zoodat er een saldo blijft van f79540.375.

Boekaankondiging.

W. E. A. WYMAN, Tibio-Peroneal Neurectomy for the relief
of Spavin Lameness. New-York, WILLIAM R. JENKINS
(1902). Price 50 cents.

In dit boekje, groot 30 bladzijden, vergezeld van een plaat,
bevattende een doorsnede van den schenkel op de operatieplaats,
deelt
Wyman het resultaat mede van 91 neurectomieën, volgens
Bosi tegen spat verricht.

De schrijver begint met een korte historische beschouwing van
de vroegere therapie tegen spat en zegt dat hij Boei\'s gunstige
voorstelling aanvankelijk wantrouwde.

De neurectomie mag in den regel slechts worden toegepast,
wanneer op andere wijze geen herstel is verkregen. Oude paarden
en paarden van geringe waarde maken daarop een uitzondering,
vooral wanneer zij reeds lang spatkreupel zijn.

Nauwkeurig wordt de ligging van den nervus tibialis en van
den diepliggenden tak van den nervus peroneus beschreven.
Omtrent den laatsten merkt de schrijver op, dat hij in zijn
loop niet vergezeld is van een slagader of een ader, decb afzon-
derlijk naar beneden gaat, gelegen tegen den buik van den
musculus extensor hallucis longus.

De plaatsen van incisie, mediaal en lateraal, door Wyman
aanbevolen, komen overeen met de hier gebruikelijke. Hij legt
het paard neder met het zieke been onder,. en chloroformiseert
het dier. Na de noodige antiseptische voorbereiding wordt de
nervus tibialis geopereerd, en na omrollen van het paard, de
moeielijker te vinden nervus peroneus opgezocht en daarvan
een klein gedeelte uitgesneden. Met groote nauwkeurigheid
geeft de schrijver den modus operandi aan en wijst op de moeie-
lijkheden, welke zich vooral bij den nervus peroneus kunnen
voordoen.

Omtrent de resultaten is hij zeer tevreden. Na 5 weken kan
het paard dikwijls weder arbeiden. In 2 gevallen volgde binnen

-ocr page 46-

4 weken een fractuur der sesambeenderen, 3-niaal ontstond, na
nageltred, ontschoening, 1-raaal kreeg het paard hanetred, en
1-maal bleef het twee maanden rad en werd toen weder kreupel,
In 3 gevallen werd de spat belangryk grooter, zonder dat kreu-
pelheid ontstond. Tweemaal ontwikkelden zich goedaardige zweren
aan de metafarsaalbeenderen, en even dikwijls moesten neuromen
worden geëxtirpeerd, welke zich door hanetredachtige beweging
hadden geopenbaard; na de operatie verdween de hanetred.

Het ontstaan der ulcera, met fistels gepaard gaande, acht
Wyman een gevolg van de tropbische stoornis, door de neurec-
tomie veroorzaakt. Hij zag hetzelfde na neurectomie enkel aan
den nervus tibialis, zooals hij eenige jaren geleden tegen over-
hoef en sesambeen-kreupelheid in toepassing bracht.

De schrijver geeft ten slotte een tabellarisch overzicht van de
91 geopereerde patiënten en releveert daaruit nog eenige bijzon-
derheden.

Over zulk een uitgebreid materiaal te beschikken in twee jaar
tijds, is slechts weinigen gegeven. Met de ervaring door
Wyman
in casu opgedaan, kan elk practicus zijn voordeel doen. Het
boekje zij daarom een ieder, die zich voor deze operatie interes-
seert, ter lezing aanbevolen.
 W. C. Schimmel.

Deutscher Veterinär-Kalender für das Jahr 1903. Herausge-
geben in zwei Teilen von Prof. Dr. R. SCHMALTZ. Mit
Beiträgen von Departementstierarzt Dr. ARNDT, Bezirks-
tierarzt Dr. ELLINGER, Dr. ESCHBAUM, Bezirkstierarzt
HARTENSTEIN, Sehlachthofdireotor KOCH, Prof. Dr.
SCHLEGEL, Departementstierarzt Dr. STEINBACH, Mar-
stall-Oberrossarzt Dr. TöPPER. Berlin, RICHARD SCHOETZ
1903.

Deze jaargang vormt een verbeterde en uitgebreide uitgave
van den vorigen. De voornaamste verandering betreft het hoofd-
stuk: vleesckkeuring. Dit is geheel in overeenstemming gebracht
met de Duitsche wet welke te dezer zake in werking is getreden.

o o

Voorts zijn speciaal de hoofdstukken over veeartsenijkundige
politie, materies medica en therapie verbeterd en aangevuld.

Ten einde het zakboek, den eigenlijken kalender, niet omvang-
rijker te maken, zijn weder enkele hoofdstukken naar het 2de deel
overgebracht. Dit zijn: «Uebersicht über die Dienstthütigkeit des
preussischen Kreistierarztes, von Dr.
Steinbach» ; «Analecten aus

-ocr page 47-

der Fütterungslehre, voii Dr. Elltngeh» en «Diagnostik der
wiclitigsten Bakterieu, von Prof. Dr.
Schlegel.» Zooals men
ziet, hoofdstukken welke niet onmiddellijk hij het zieke dier
behoeven te worden geraadpleegd.

Om den almanak dadelijk in gebruik te kunnen nemen, is er
een kalender aan toegevoegd van 15 September tot 31 Decem-
ber 1902.

Schmaltz\' «Veterinar-Kalender» heeft zich in ons land reeds
«eingebürgert», zoodat over de inrichting daarvan en het groote
voordeel dat deze in de praktijk kan bieden, niet behoeft te
worden uitgewijd. Zelfs de veterinaire studenten zijn er al mede
vertrouwd geraakt en schaffen zich, bij overlevering, dezen
almanak aan.
 W. C. Schimmel.

Dr. D. A. DE JONG Jzn. De éénheid der zoogdiertubereulose;
verslag van vergelijkende onderzoekingen naar de werking
van tuberkelbacillen, afkomstig van het rund en van den
mensch, bij runderen en bij andere dieren, aan den Minister
van Waterstaat, Handel en Nijverheid. Leiden, S. C. VAN
DOESBURGH 1902.

De reeks van experimenten waarop dit belangrijk verslag steunt,
was reeds verricht en de resultaten daarvan waren bijeengebracht
vóór de opzienbarende mededeeling van Koen te Londen. Zooals
de lezers van dit tijdschrift zich herinneren, deed
de Jong op de
42ste Algemeene vergadering der Maatschappij van Veeartsenij-
kunde een mededeeling hieromtrent, welke de belangstelling in
hooge mate gaande maakte. Het thans verschenen verslag doet
ons zien, dat de taak door hem breed is opgevat en deze onder-
zoekingen uit een hygiënisch oogpunt zeer belangrijk moeten
worden geacht.

De inhoud van het in 4° verschenen werk bestaat uit de vol-
gende hoofdstukken: 1°. inleiding en geschiedenis; 2°. experi-
menteele onderzoekingen.; 3°. algemeen overzicht en resultaten
der experimenteele onderzoekingen; conclusiën. Verder een na-
schrift, een uitvoerige literatuur-opgaaf van de werken der in
den tekst genoemde auteurs en een tiental artistiek uitgevoerde
platen, bevattende 34 fraaie en duidelijke afbeeldingen.

Dk Jong heeft geëxperimenteerd met culturen van tuberkel-
bacillen van den mensch en van het rund. Alle culturen waren

-ocr page 48-

bij de aanwending volkomen zuiver en virulent, zooals bleek uit
het bij elke proef geconstateerde feit, dat geënte caviae of
konijnen stierven aan entingstuberculose. De culturen werden
gebruikt voor intraveneuse en ook enkele voor intraperitoneale
injectie bij verschillende grootere dieren. De injectie van groote
doses werd gekozen om te verkrijgen dat de bacillen, bij de ge-
ringste virulentie, nog pathogeen konden werken.

Voor de proeven werden gebruikt geiten, schapen, runderen,
één paard, apen en honden. Bij het paard werd alleen met
runderbacillen geëxperimenteerd, bij de audere dieren werden de
experimenten vergelijkend genomen met de tuberkelbacillen van
het rund aan de eene en die van den mensch aan de andere
zijde. Door zorgvuldige isoleering der proefdieren werd toevallige
infectie uitgesloten.

Uit de verrichte proefnemingen is gebleken dat alle gebruikte
geiten, schapen en runderen, geïnfecteerd met onverschillig welke
bacillen, tuberculeus werden. Dit laatste bleek: 1°. uit de macro-
scopische orgaanveranderingen bij de sectie gevonden, 2°. uit het
resultaat der enting van vatbare proefdieren, met name caviae,
3°. uit het onderzoek van dekglaspraeparaten van organen, waarbij
tuberkelbacillen werden gevonden, 4°. uit het microscopisch onder-
zoek van organen, waarbij tuberculeuse weefselveranderingen en
bacillen werden aangetroffen (blz. 108).

Bij enkele runderen en ook bij andere proefdieren werd deze
diagnose nog gesteund door het reageeren op tuberculine, wat
vóór de proef niet het geval was.

Verder is gebleken dat runderen, schapen, geiten, honden en
apen tuberculeus zijn te maken door van den mensch afkomstige
tuberkelbacillen, maar tevens, dat al die dieren een meer hevige
tuberculose verkregen, wanneer de door hem geïsoleerde runder-
bacillen werden aangewend (blz. 111).

De runderbacillen gaven een heviger tuberculose bij rundereu,
schapen, geiten, honden en — apen. De opvatting dat die run-
dertuberkelbacillen ook voor den mensch meer virulent zullen
zijn, wordt volgens
de Jong in het bijzonder sterk gesteund dooi-
den uitslag der bij de apen verrichte proefnemingen (blz. 110).
Hij is van meening dat. de door hem en door anderen (o. a.
Smith en Dinwidihe) verrichte onderzoekingen het recht geven
de verschillen tusschen tuberkelbacillen van den mensch en die

-ocr page 49-

van het rund tot een virulentieverschil te\'beperken en dat zij even-
eens het recht geven tot het neerschrijven der volgende conclusies.

1°. Tuberkelbacillen van den mensch kunnen bij runderen
tuberculeuse processen veroorzaken.

2°. Ook bij andere huisdieren, schapen, geiten, honden, en
bovendien bij apen, kunnen tuberkelbacillen van den mensch
tuberculose doen ontstaan.

3°. De tuberculose, door van den mensch afkomstige tuberkel-
bacillen bij de bovengenoemde dieren opgewekt, is echter ge-
woonlijk minder hevig dan die door tuberkelbacillen, van het
rund afkomstig, teweeggebracht. \')

4°. Men mag daarom voor den runderbacillus een gewoonlijk
sterkere virulentie dan voor den menschenbacillus aannemen.

5°. Het kan niet worden verwacht, dat die sterkere virulentie
van deu rundertuberkelbacillus, bij runderen, schapen, geiten,
honden en apen tegenover den van den mensch afkomstigen
bacillus waargenomen, juist bij den mensch zich niet zou open-
baren.

6°. In verband met het voorgaande moet aan den mensch als
oorzaak van de overbrenging van tuberculose op het rund, een
geringere beteekenis worden toegekend dan aan het rund, als
oorzaak van de overbrenging van tuberculose op den mensch,
terwijl

7°. de tuberculose van het rund, met het oog op de gezond-
heid van den mensch, nog meer dan vroeger de aandacht der
-hygiëne verdient.

Het uitvoerig verslag der experimenten draagt den stempel
van zorgvuldige voorbereiding en nauwkeurige bewerking. Wij
wenschen deu heer
de Jong geluk met de publicatie van dezen
arbeid en bevelen de lezing vau dit voor de hygiëne zoo belang-
rijk werk ten zeerste aan. Aan het slot der aankondiging mag
een woord van waardeering voor de reproductie der zeer fraaie
teekeningen en photographieëu niet ontbreken.

M. G. dk Bkuin.

1) Dat van den monsch afkomstige tuberkelbacillen soms zeer virulent
kunnen zijn, bljjkl uit proef XXII, waarbij na intravenense injectie van
tuberkelbacillen uit sputum van den mensch welke een cavia hadden go-
passeerd, een kalf na 19 dagen stierf aan hevigo tuberculose. Dit kalf bad
een beginnende parelziekte aan pleura en peritoneum.

-ocr page 50-

Br. PAUL MARTIN, Lehrbuch der Anatomie der Haustiere,
Lief. 7. Stuttgart, SCHICKHARDT und EBNER 1902.

De eerste aflevering van liet tweede deel is thans verschenen
en waarschijnlijk zal nu spoedig het geheele werk compleet zijn.

Het eerst wordt het skelet van den romp besproken, dat streng
vergelijkend is behandeld, waarna voor ieder der huisdieren af-
zonderlijk de rompbeenderen en de verbinding er van uitvoerig
worden nagegaan. Onder de teekeningen treft men natuurlijk in
het bijzonder gedeelte der anatomie tal van oude kennissen aan,
welke men om de zuiverheid der bewerking gaarne terug ziet,

O O O \'

maar ook enkele nieuwe zijn opgenomen, waaronder bijv. die
van de halswervels van het paard op blz. 21 en 23 door groote
duidelijkheid uitmunten. De teekening van den eersten hals-
wervel, op bl. 22, bekoort mij minder, ofschoon ik gaarne toe-
geef dat alles wat van den wervel zich baar te maken was, werd
aangegeven. Zoo ook is de teekening van de achterhoofdsstreek
van den paardenschedel op blz. 62 zeer natuurlijk weergegeven,
maar juist daarom maken de oude teekeningen van het wigge-
been minder indruk.

De beschrijving der afzonderlijke beenderen van het hoofd der
verschillende huisdieren is uitvoerig en duidelijk, wat ook gezegd
moet worden van de beschrijving van den schedel als geheel;
hierbij doen uitstekend dienst de zeer instructieve teekeningen
op blz. 115—117 en die op blz. 132, 142 en 146, waarvan de
laatste alle nieuw zijn.

De algemeene tandenleer besluit deze aflevering; in dat gedeelte
trekken de teekeningen van een volkomen gebit van een 2-jarig
en van een 1 O-jarig paard zeer de aandacht.

Ik mag het werk bij onze collega\'s, die een nieuwe anatomie
noodig hebben, blijven aanbevelen.

van Esveld.

L. J. M. RIJNENBERG, Leerboek over Paardenkennis, ten
dienste van het Militair Onderwijs. Breda, De Koninklijke
Militaire Academie 1902.

Dit leerboek, dat in uitgebreidheid eenigszins het midden
houdt tusschen de
Handleiding tot de Paardenkennis voor de
cadetten der cavalerie en artillerie door
W. C. Schimmel, met

-ocr page 51-

medewerking van D. F. van Esvjsld, J. H. Knel en M. H. J.
P. Thomassen, 2de druk, Breda 1895 en de Handleiding tot de
Paardenkennis voor de onderofficieren en korporaals der cavalerie
en artillerie, door
A. A. de Man, Breda 1890, vindt zoowel aan
den burgerlijken als aan den militairen disch een open plaats.
Het aantal cursussen in paardenkennis neemt in de verschillende
gedeelten van ons vaderland steeds toe; daarvoor mag
Rijnen-
berg\'s
Leerboek als een aanwinst worden beschouwd.

Naar mij werd medegedeeld, is het Leerboek eigenlijk bestemd
voor de cadetten der artillerie, omdat eerstgenoemde Handleiding
tot de Paardenkennis voor hen te uitgebreid zou zijn. Inderdaad
heeft de meening dat de cavaleristen meer paardenkenner be-
hooren te zijn dan de artilleristen, in liet bijzonder bij de nog
voortdurende vereeniging van bereden en onbereden artillerie,
recht van bestaan, doch daartegenover verschijnt het feit, dat de
remonteering van het geheele leger en het bestuur van het
remonte-depot, alsmede een belangrijk deel der Nederlandsche
paardenfokkerij, in handen zijn van officieren der artillerie in een
bijzonder daglicht.

«De bestemming van dit leerboek sluit volledigheid uit; ook
komen niet alle onderwerpen ter sprake, die men gewoon is
onder de benaming «paardenkennis» samen te vatten,» aldus
merkt
Rijnenbeug in de inleiding op. Nu dit zal wel niemand
verwachten in een boek van 189 bladzijden; toch moet worden
erkend dat het den schrijver gelukt is daarin veel en velerlei
samen te persen. Dit moge uit de volgende opsomming van den
inhoud blijken.

Na een kort overzicht van het geraamte en de spieren (\'24
blz.) volgen de ouderdomskennis (8 blz.), het eigenlijk exterieur
(46 blz.), de kleuren en afteekeningen (4 blz.), de standen en
gangen met het springen (18 blz.), het hoefbeslag (\'28 blz.), de
gezondheidsleer (42 blz.), eerste hulp bij ziekten en ongevallen
(7 blz.) en besmettelijke ziekten (6 blz.). Een aanhangsel bevat
het nieuwe militaire voorschrift nopens het hoefbeslag.

Het boek is in een helderen, kernachtigen stijl geschreven,
aangenaam om te lezen; het is echter te vreezen dat de schrijven
door het invoeren van vele nieuwe benamingen verwarring zal
stichten. Daarbij komt dat de meeste geenszins als verbeteringen
zijn aan te merken. In het bijzonder geldt dit van de onder-

-ocr page 52-

deelen der keratogene membraan welke hnidzoom, huidkroon,
huidwand, huidzooi en huidstraal worden genoemd. In een
Doot
merkt de schrijver op: «oudtijds noemde men de hoornlederhuid
de «vleezige deelen van den hoef» en beden ten dage spreekt
men nog wel van «vleeschzoom,» «vleeschwand» enz.» Oudtijds,
ja het is waar, de Hollandsche en Duitsche boeken waarin dit
te lezen staat, zijn bijna alle van de voorgaande eeuw! De
keratogene membraan is ongetwijfeld geen «vleesch,» maar even-
min «huid», en «vleezig» wordt ook overigens dikwijls gebezigd,
zonder dat men er het begrip «spier» aan verbindt. De benaming
beeft bovendien burgerrecht verkregen en daarom schijnt het in
de plaats stellen van een andere, waarop evenveel valt af te
dingen, niet gerechtvaardigd.

Waarom te schrijven «beenvoege» (Beiiifiige), in plaats van
«kraakbeenige vereeniging» (der beenderen), «wervelbrug» voor
«wervelkolom,». «hielgewricht» voor «spronggewricht,» «voor-
voetwortel» in plaats van (wanneer men; zooals in fig. 5, verge-
lijkend anatomisch wil zijn) «handwortel» of\', zooals in de ex-
terieur-taal meer passend is, «voorknie»? Het woord «voet», in
navolging van c
Fuss», heett een te onbestemd begrip. De naam
«remband» (bulpbaud) is, afgescheiden van het nieuwe en daarom
voor het doel ongewenschte, niet zonder bedenking, daar de
hulpbanden niet steeds remmen.

«De zool behoort welving te hebben» (blz. 116) zal wel
moeten luiden: de zool dient uitgehold te zijn, en in den zin
op blz. 3: «Van de zintuigen zijn richtzin, gehoor en reuk
blijkbaar scherp» geloof ik dat het drukfouten-duiveltje den
schrijver een part heeft gespeeld ; dien dans ontspringt trouwens
niemand.

Op grond van opgedane ervaring bij de bewerking der Hand-
leiding tot de Paardenkennis van
de Man (die toen reeds door
ziekte verhinderd werd de hem opgedragen taak ten uitvoer te
brengen), vermoed ik dat de toevoeging der beide laatste hoofd-
stukken : eerste hulp bij ziekten en ongevallen en besmettelijke
ziekten, op hooger last is geschied. Anders ware deze beter
achterwege gebleven. Vooral het ingeven van geneesmiddelen en het
aanwenden van dampbaden schijnt mij in dit boek niet op hun plaats.

Volmaakte boeken zijn er niet, evenmin als volmaakte men-
sehen; het ware dus dwaas daarnaar te zoeken. De vraag is

-ocr page 53-

slechts: is het boek bruikbaar, kan het nuttig zijn? En dan
kan het met de bestaande werken, ook de buitenlandsche, gerust
in het strijdperk treden en steekt het hun in menig opzicht
de loef af.

De tekst wordt verduidelijkt door 63, ten deele nieuwe, meeren-
deels goed uitgevoerde lithographische afbeeldingen, op 17 platen
tusschen den tekst gebonden. W. C.
Schimmei,.

Nieuw uitgekomen boeken.

Dr. Fr. Krippenstapel, Repetitorium der normalen Histologie und Anatomie.
Mit 18 Figuren auf einer Tafel. Berlin, Max Günther 1902. Preis
2 M. 50 Pf.

Dr. Teïsi Matzuschita, Bacteriologische Diagnostik, zum Gebrauche in don
bacteriologischen Laboratorien und zum Selbstunterrichte. Für Aerzte,
Tierärzte und Botaniker. Mit 17 Abbildungen. Jena, G. Fischer 1902.
Preis 15 Mark.

Prof. J. Tereg, Oritndriss der Elektrotherapie für Tierärzte. 222 Seiten
mit 93 Textabbildungen. Borlin, P. Parey 1902. Preis geb. 7 Mark.

Dr. H. \'T Hoen, Die Pseudotuberculose bei der Katze. Inaugural-Disser-
tation zur Erlangung der Doktorwürde der hohen Veterinär-Medicini-
schon Fakultät der Univorsität Bern. Stuttgart, Druck der Union Deutsche
Verlagsgesellschaft 1902.

Prof. Dr. W. Dieckeriioff, Lehrbuch der speciellen Pathologie und Therapie
für Thierärzte.
Nach klinischen Erfahrungen bearbeitet. II Band, erste
Abtheilung : Die Krankheiten des Hindos. 3 Lieferung. Berlin, A.
Hirschwald 1902. Preis 6 Mark.

Ernst C. Marré, Die Kolik der Pferde. Winke für ihre Heilung und Ver-
hütung. Kl. 8°, 52 Seiten. Leipzig, H. Hartdno und Soiin 1902.
Preis 80 Pfg.

Prof. Dr. G. Schneidemühl, Die animalischen Nahrungsmittel. Ein Hand-
buch zu ihrer Untersuchung und Beurtheilung für Thierärzte, Arzte,
Sanitätsbeambte, Richter und Nahrungsmittel-Untersuchungsämter. Mit
224 Abbildungen und einer farbigen Tafel. Berlin und Wien, Urhan &
Schwarzenberg! 1903. Preis 25 M.

Osthoff, Schlachthöfe für kleine und mittelgrosse Städte. 5 Auflage, nou-
bearbeitet von Prof. Dr. M. Fischer in Halle a. S. Leipzig, Carl
Scholtze 1902. Preis Mark 1,20.

Veterinärkalender für das Jahr 1903. Unter Mitwirkung von Prof. Dr. O.
Dammann, H. Dammann, Prof. Dr. A. Eber, Prof. Dr. Edelmann,
F. Holtziiauer, Prof. Dr. Johne, herausgegeben von Koenio. Berlin,
A. Hirschwald 1903.

Waijenfeld\'s Thierarzneibuch und Gesundheitspflege der landicirthschaft-
lichen Hausthiere.
19te verbesserte Auflage von M. Preusse. Mit 174 in
den Text gedruckten Abbildungen. Neudamm, J. Neumann. Preis 6 Mark.

Prof. L. Montané, Vextérieur du cheval et Vage des animaux domestiques.
Avec la collaboration de G. Lapon pour l\'article Allures. Avec 260
figures intercalées clans le texte. (Encyclopédie vétérinaire publiée sous
la direction de C. Cadéac.) Paris, J. B. Baillière et fila 1903. Prix
5 francs.

-ocr page 54-

Prof. L. Gf.doelst, Les champignons parasites de l\'homme et des animaux
domestiques.
Guido technique de parasitologie végétale. Un vol. car-
tonné gr. iji-8° de 200 pages, orné de 124 figures dans lo texte.
Bruxelles, II. Lamertin 1902.

P. Miquel et R. Camiiikr, Traité de bactériologie pure et appliquée à la
médecine et à l\'hygiène.
Paris, G. Naud 1902. Prijs f 24,75.

M. Nicolle et P. Remlinger, Traité technique microbiologique à l\'usage
des médecins et des vétérinaires.
Avec une préface du Dr. Roux. Avec
211 figures dans lo texte. Paris, Octave Doin 1902. Prijs f 5,50.

J. Padf.r, Etude sur le crapaud. Lyon, Imprimerie Bourgeon 1902.

L. J. M. Rijnenberg, Leerboek over Paardenkennis ten dienste van het
Militair onderwijs. Mot 63 figuren. Breda, De Koninklijke Militaire Aca-
demie 1902.

Dr. D. A. de Jong Jzn., Intraveneuze injectie van vogeltuberkelbacillen bij
geiten.
(Afdruk Herinneringsbundel Prof. Rosenstein.) Leiden, Eduard
Ydo 1902.

Dr. D. A. de Jong Jzn., De Éénheid der zoogdiertuberculose. Verslag van
vergelijkende onderzoekingen naar do werking van tuberkelbacillen van
het rund on van den mensch bij rundoron en bij andere dieren, aan
don Ministor van Waterstaat, Handel en Nijverheid uitgebracht. Leiden,
S. C. van Doesburgh 1902. Prijs f 5.—.

D. van Gruting, De Halssnede en het Schietmasker. 2Je druk. Leidon, Firma
C. Kooyker (J. C. IIuysman Jr.) 1902.

A. Marcus, Schema met toelichting eener wettelijke regeling van algemeen
verplichte vleeschkeuring van Rijksioege, tevens met het oog op den ex-
porthandel.
Groningen, Erven B. van der Kamp 1902. Prijs tl,—.

Prof. l)r. J. Ritzema Bos, Ziekten en beschadigingen der cultuurgewassen,
deel 2 (ziekten en beschadigingen veroorzaakt door dieron). Uitgave
dor
Geïllustreerde land- en tuinbouwbibliotheek, 2\'le druk. Groningen,
J. B. Wolters 1902. Prijs
f 0.75.

Dr. W. A. Borket, m an (Privaat-docont to Utrecht), Leerboek der physische
diagnostiek.
Met 113 afbeeldingen tusschen den tekst. Haarlom, Erven
F. Bohn 1902. Prijs
f 8,75; gebonden in half-leer f 10.—.

Dr. M. A. Vrijens, Arts, Eenige beschouwingen omtrent de Algemeene
Therapie.
De Therapie, haro wording, haar wezen en hare werking.
Amstordam, F. van Rossen 1902. Prijs ƒ 3,25; gebonden
f 4,—.

Mededeelingen van het Hoofdbestuur.

Als ondervoorzitter der afdeeling Friesland is opgetreden de
lieer H.
van Staa t,e Leeuwarden, als voorzitter der afdeeling
Gelderland—Overijsel de lieer F. W.
van Dulm te Arnhem.

Als leden der Algemeene afdeeling zijn aangenomen de beeren:
A. J. Abspoel Wzn. te Amsterdam ; H. P. E. Verberne te Utrecht;
P. H. van Kempen te Utrecht; G. C. Post te Utrecht; A. J. E.
de Voogd te Leiden; H. G. O. Boom te Meppel; A. J. S. van
Alphen
te Teteringen; S. A. van der Mast te Wieldrecht;
P. J. \'t Hooft te Hendrik-Ido-Ambacht; P. Vermaat te Utrecht;

-ocr page 55-

G. H. J. Tervoert te Zeddam; S. Ferwerda te Dokkum; M. H.
J. C. Thomassen
te Maastricht; K. Over te Utrecht; K. Kuipers
te Gorinchem en M. F. Pt.ankeel te Oostburg.

Personalia.

Verplaatst: van Oldehove naar Nieuwolde A. Wolf.

Benoemd: tot onderdirecteur aan het abattoir te Maastricht
M. H.
J. C. Thomassen aldaar; tot gemeente-veearts te Heerde
(standplaats Veesen)
S. A. van der Mast van Wieldrecht; tot
gemeente-veearts te Almkerk
P. J. \'t Hooft te Hendrik-Ido-
Ambacht; tot gemeente-veearts te Smallingerland (standplaats
Drachten) G. H.
J. Tervoert te Zeddam.

Rijks veeartsenijschool.

Bij Ministeriëele beschikking van 28 Augustus 1902, n°. 6398,
afd. Landb., zijn benoemd tot assistenten aan \'s Rijks veeartsenij-
school, voor het tijdvak van 1 September 1902 tot en met 31
Augustus 1903: bij de natuurlijke historie C. Ph.
Moeulands
te Utrecht; bij het physiologisch-pathologisch laboratorium P.
Vermaat, veearts t,e Dubbeldam; bij de cliniek eu de genees-
kundige leervakken
P. H. van Kempen, veearts te Echt; bij de
cliniek en de heelkundige leervakken
K. Over, veearts te Oude-
Niedorp; bij de cliniek en de verloskunde G.
C. Post, veearts
te Arnhem.

Bij Koninklijk besluit van 5 September 1902, n°. 21, is, met
ingang van 16 October 1902, benoemd tot leeraar aan \'s Rijks
veeartsenijschool Dr.
L. van Itallie, gemeente-apotheker te
Rotterdam.

Wet Paardenfokkerij 1901.

Bij Ministeriëele beschikking is de heer G. L. Hinriciis te
Eist mede aangewezen als rijkslid tot den aankoop van fok-
materiaal voor de provincie Zuid-Holland. (
Het Paard, 8
Augustus 1902.)

Vacante plaatsen.

Asten, op een jaarwedde van f 700.

Ooststellingwerf, standnlaats Oosterwolde, op een jaarwedde
van f 700.

-ocr page 56-

Holten, f 300 van de gemeente en f 200 van de provincie.

Haaksbergen op een jaarwedde van f 300.

Groenloo, f 400 van de gemeente en f 200 van de provincie.

Meppel, f 400 van de gemeente en f 200 van de provincie.

Tietjerksteradeel, standplaats Hardegarijp, f 800 van de gemeente.

Uithuizen, waar gedurende twee jaar voor een jaarlijks inkomen
van f 450 wordt ingestaan; aan te melden bij 15. F.
Wiersüm.

Bovendien roepen Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant
sollicitanten op voor de kringen Heusden en Almkerk, op een
toelage van f 300. Men moet zich vestigen in een der gemeen-
ten van den kring.

v. E.

X

S-

s

u

p.

ci

Honds-

c

a>

S

©

£

cS
^

Ö
g

O
O

N
£

O
f?

\'3

C?
i

O

M

C

O
^

s

ci

\'N

fl

O

.2
13

dol-
heid.

PROVINCIE.

V

a

O

fco

cfi

S

X
ti

O
T5

O

£

O

ö

J&
3

x;
a

O
\'J1
O
Q

*o
t-

ce
«8
p

M

O
p

co
p

ci

O
CJ

Miltvuur

"ce

fl

D

6

O
>

t-.

G

a>

ts>
a

43

3

-=J

O

O

T3


-c

CS
«(

<D
p
O

a>
>

o

§
*

O

-o

a3

£
*

«*H

U

XJ
O

co

co

\'N

•8
>

H

P

O
X5

M

fl

cS

M

Groningen .

2

rt

7)

n

7)

3 (2)

H

V

w

Friesland. .

22

7)

V

ri

36 (2)

»

58 («)

n

7.1

Drente. . .

9

V

7)

n

66

19 (10)

Y>

7)

7)

»

OvoryBol . . .

6

7)

V

165 (")

7)

n

7)

2 (2)

Yf

w

Gelderland . .

3

n

7i

V

V

6 (\'■)

7)

7>

V

w

Utrecht . . .

V

n

V

»

71

7)

7)

V

Noord-Holland .

5

7)

7)

V

n

f)

6 (<)

7)

V

Zuid-Holland .

5

r>

7>

71

2 (\')

71

6 (5)

»

1

71

71

Zoeland . .

3

V

D

n

71

n

»

3 (3)

71

n

n

7!

Noord-Brabant .

8

n

V

71

n

V

11 (8)

71

6 («1

71

7!

Limburg . . .

6

T)

7>

7)

71

7)

1

V

5 (6)

V

7>

Totaal

69

2 0 9 ( 35); „ 107 (7<)j „
(Staatscourant van 10/11 Augustus 1902, n°. 186.)

20 (»)■

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland

gedurende Juli 1902.

(De cijfers tussclien ( ) duiden het getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

-ocr page 57-

NOG EENS BESTRIJDING VAN VLEKZIEKTE,

r>oop.
J. J. WESTER.

In het n°. van Augustus j.1. van dit tijdschrift beantwoordt
de heer
van Leeuwen mijn artikel over „bestrijding van
vlekziekte" in aflevering 8, deel 29. Hij verklaart hierin,
dat het nooit zijn bedoeling is geweest de waarde der entingen
r,voor de geënte dieren zelve" (dus de immuniseerendc kracht)
te ontkennen, maar wel haar waarde als algemeen bestrijdings-
middel der vlekziekte.

Het doet mij leed, dat de heer van Leeuwen zijn meening
te dezen opzichte niet, reeds in zijn eerste artikel wat duide-
lijker heeft te kennen gegeven. Dit, misverstand toch gaf in
hoofdzaak aanleiding tot de „liefelijkheden en ongepaste
terechtwijzingen", waarover hij klaagt.

Hij meent dit misverstand te mogen toeschrijven aan mijn
„vluchtig lezen". Daartegen moet ik echter protesteeren.

Er staat toch dit: „Ik zal de laatste zijn, om de vooral
wetenschappelijke waarde der entingen in twijfel te trekken,
maar geef, in afwachting ook van de op het oogenblik nog
niet voldoende practische resultaten, er nog steeds de voorkeur
aan, de smetstof te vuur en te zwaard te verdelgen. Dat
heeft blijvende waarde, terwijl de waarde der entingen nog
altijd problematisch is, niet het minst om het gevaar der
verspreiding van de smetstof door de in te spuiten of inge-
spoten virulente culturen",

Dus de practische resultaten zijn nog niet voldoende. Van
welke andere practische resultaten kan hier sprake zijn, dan

4

-ocr page 58-

die door immunisatie verkregen? Men moet er dan toch uit
begrijpen, dat de immunisatie niet voldoende wordt geacht.

En later wordt gezegd «dat de waarde der entingen
nog altijd problematisch is; niet het minst om het gevaar
der verspreiding van cultures". Welke kan dan nog de
andere reden (of redenen) zijn, die de waarde problematisch
maakt, als het niet is de onvoldoende immuniseerende kracht?

Waaromtrent kan de heer van Leeuwen in afwachting
zijn, als het niet is verhooging van onvoldoende immuniteit,?
Waarom heeft ook de heer
van Leeuwen in zijn eerste
artikel niet gesproken over noodentingen, welke hij nu ver-
klaart te zullen bevorderen? Moet ik soms denken, dat de
heer
van Leeuwen vluchtig schrijft?

Eindelijk meen ik er in dit verband op te mogen wijzen,
dat, hij zich deze insinuatie veroorlooft: »Alleen de desinfectie
is vervangen door de noodentingen (
LorEnz is leverancier
der entstoffen)." In weerwil van de vrees, om weer voor
een vluchtig lezer te worden versleten, meen ik er toch
moeielijk iets anders uit te kunnen lezen dan dat het, nut
der noodentingen voor Hessen in hoofdzaak moet bestaan
in het voordeel, welke deze leverantie
Lorenz opbrengt.

Summa summarum: heb ik wel zoo erg misverstaan?
Intusschen laat ons verheugd zijn, dat de voldoende immuni-
seerende kracht nu niet meer in twijfel wordt getrokken;
dit is een groote stap tot den vrede.

Het is dus de „waarde der entingen als middel om de
vlekziekte te doen verminderen of uit te roeien", welke de heer
van Leeuwen in twijfel trekt,. Overigens wil hij het practisch
resultaat berekenen door het voordeel, dat behaald wordt
met de immuniseering der geënte dieren, te vergelijken met
het nadeel, dat wordt teweeggebracht door de verspreiding
der smetstof met de cultuurentingen, en het gevaar dat
daardoor voor niet geënte gezonde varkens ontstaat.

Eindelijk houdt hij deze practische resultaten op het oogen-

-ocr page 59-

blik voor nog niet voldoende zoolang niet blijkt, dat in de
provincies waar veel geënt wordt de vlekziekte afnemende is.

Tegenover een en ander meen ik het volgende te mogen
plaatsen.

1°. De enting is het snelst denkbare middel
om het aantal gevallen van vlekziekte te doen
verminderen.

De heer van Leeuwen gelooft dat niet, zoolang niet blijkt
dat in de provincies, waar veel geënt, wordt, de vlekziekte
afnemende is. Hoe kan men dat den heer
van Leeuwen
doen blijken ? Wenscht hij daarvoor cijfers uit het verslag
aan de Koningin? Daaraan denkende, zullen we toch wel allen
glimlachen. Het gevolg van de enting, afgaande op de cijfers
van het verslag, zou misschien zijn dat, o wonder, de enting
liet aantal gevallen blijkbaar zou doen toenemen. Met andere
woorden, er zullen wellicht minder gevallen worden verzwegen
doordat men gebruik wil maken van de noodenting.

Veeleer dan op die cijfers te wachten, zou de heer van
Leeuwen tot de waarheid komen door deze overdenking:
de preventieve enting geeft immuniteit, de noodenting vrij-
waart de dieren voor de ziekte, zelfs in versch besmette
omgeving; do curatieve enting doodt de smetstof in het
aangetaste dier, ergo moet in streken waar veel geënt wordt
de ziekte veel minder voorkomen. Ik begrijp niet hoe iets
anders denkbaar is.

Naast dit direct te verkrijgen resultaat kan nog worden
geplaatst het voordeel indirect verkregen, doordat de enting de
vorming van zeer virulente smetstof in een aangetast dier
voorkomt. Tegen de hoeveelheid hoogst virulente smetstof
door één ziek dier verspreid, wegen, naar liet mij voorkomt,
een zee van kunstmatige cultures niet op.

2°. Het gevaar dat voor gezonde, niet geënte
varkens, door cultuurentingen ontstaat, is vrijwel ima-
ginair.

-ocr page 60-

Afgezien van de onderzoekingen van prof. Olt, die be-
wees dat de bacillen regelmatig in gezonde varkens aanwezig
zijn, waardoor tevens bewezen is, dat het op een paar
bacillen meer of minder niet aankomt, blijkt dit gevaar vrij-
wel imaginair door het feit dat een besmetting van niet
geënte varkens op deze wijze bijna niet, voorkomt. De vraag
is bovendien nog gewettigd, zijn die enkele constateeringen
nog wel te vertrouwen, zijn ze zelfs wel alle te goeder trouw
gemaakt?

Het is een feit dat men in de praktijk kan waarnemen,
dat opzettelijke besmetting door ingestie van cultures niet
gelukt; trouwens zelfs met subcutane injectie gelukt slechts
zelden de infectie.

Er zou dus alleen overblijven het kwaad dat door de,
het varkenslichaam passeerende bacillen na uitscheiding kan
worden gesticht.

Ook dat verdwijnt evenwel hoe langer hoe meer met de
telkens verhoogde bactericide kracht van het serum, waar-
door nu de bacillen slechts zeer korten tijd in het bloed en
de overige organen der geënte dieren kunnen worden aange-
toond (
Schütz op het congres te Eaden-Baden), terwijl
ze nog aanwezig zijnde, zeer weinig virulent moeten zijn.

En zoo is per slot het practische resultaat, dat men hel
zoo zeer gevreesde gevaar vrijwel nooit opmerkt. Persoonlijk
heb ik in de vier jaar, dat ik de enting op vrij groote
schaal verrichtte, dergelijke infectie nooit waargenomen.

En ook al zou er gevaar voor deze wijze van infecteeren
bestaan, dan kon het practisch nog tot geen groote nadeelen
aanleiding geven; immers er zal alleen voorbehoedend worden
geënt, op plaatsen, waar men reeds veel schade heeft ge-
leden door de vlekziekte. Er zullen dus alleen cultures
worden verspreid op plaatsen waar de smetstof aanwezig
bleek te zijn.

Of er nu veel of weinig vlekziektevrije streken bestaan in

-ocr page 61-

ons land, of dus ons land //feitelijk als één ziekte-
haard" moet worden beschouwd, zooals ik van oordeel ben,
dan wel of er, overeenkomstig de meening van den heer
van
Leeuwen, maar enkele haarden zijn, doet voor het bestaan
van dit gevaar dus weinig ter zake. Ik bracht deze quaestie dan
ook te berde bij de bespreking van de kosten der bestrijding.

De héér van Leeuwen steekt eenigszins den draak met deze
mijne uitspraak. Het zou hem derhalve zeker gemakkelijk
zijn gevallen het tegenovergestelde te bewijzen, het is hem
echter blijkbaar nog gemakkelijker voorgekomen op mij
den bewijslast te schuiven. Aangezien hij nu zijn overgaan
tot de rijen van hen, die aandringen op opheffing der politie-
maatregelen, voor een deel afhankelijk maakt van het ver-
krijgen van dit bewijs, is het de moeite wel waard daar-
naar te trachten.

De statistiek van Dr. Wirtz (opgenomen in het jaarver-
slag van 1896) van het aantal aangegeven gevallen van
vlekziekte over de jaren 1888—1893 geeft aan dat de ziekte
voorkwam:

Noord-Holland

in

101

van

de

134 gemeenten;

Zuid-Holland

j>

128

>)

33

190

yj

Zeeland

>>

73

33

33

109

1)

Friesland

i>

37

13

31

43

}>

Groningen

>i

37

13

33

57

>>

Drente

20

33

31

34

j)

Overijsel

j,

35

31

61

>•

Gelderland

33

79

13

31

116

>>

Utrecht

33

38

33

33

72

Noord-Brabant

>!

71

13

3 3

184

>>

Limburg

3 1

12

13

33

123

> ?

Behalve Limburg dus kwam de ziekte voor in gemiddeld
65 °/0 van het aantal gemeenten, en wel verspreid over
het gehecle land. Voegt men daarbij nog het aantal
gemeenten, waar na 1893 de ziekte voorkwam, welke

-ocr page 62-

nog niet in deze statistiek werden genoemd, en vermenig-
vuldigt men dan met het gemiddeld aantal besmette boer-
derijen in iedere gemeente, en vermeerdert men dit cijfer nog
met het aantal gevallen die verzwegen werden, dan mag men
toch zeker wel veronderstellen, dat ook de heer
van Leeuwen
zal duizelen van het aantal ziektehaarden, dat ons kleine
landje bevat. Het komt mij dus voor, dat ik wel mag
volhouden dat ons land feitelijk als één ziektehaard kan
worden aangemerkt.

In ons geheele land kan men, dunkt mij, wel gaan
morsen met vlekziekte-cultures zonder veel kwaad te doen.

Ik wil er hier eindelijk nog op wijzen, dat vooral van Duitsche
zijde het gevaar van die cultuurverspreiding met hardnek-
kigheid telkens weer op den voorgrond wordt geschoven;
men dient echter niet te vergeten, dat de hoofdbedoeling
daarvan is, de ,/Laienimpfer" te weren. Gelukkig kunnen
wij hier de zaak objectief bekijken.

Ook Schütz en Voges hebben veel schuld aan de over-
dreven vrees voor die cultuurverspreiding. Zij hebben in
het begin a tort et Èi travers entingen met susserine zonder
cultuur willen dringen in de plaats van de
LoBENz\'sche.
De cultuurverspreiding gaf hun een gewenschte aanleiding
om te propagandeeren. Toen men echter inzag, dat een
practisch voldoende immuniteit zonder cultuur niet was te
verkrijgen, werden de bordjes verhangen, en vond
Schütz
gelegenheid op het congres te Baden-Baden te verklaren,
dat na susserine-entingen de bacillen slechts zeer korten
tijd kunnen worden aangetoond.

Het artikel van den heer van Leeuwen behelst voor het
overige een verweer tegen mijn aanhalingen en bewijs-
voeringen omtrent het nuttelooze en ongemotiveerde (ook
door de kosten) van strenge politiemaatregelen in
het algemeen, en van desinfectie in het bijzonder.

Ten einde tegenover al hetgeen ik aanhaalde „niet geheel

-ocr page 63-

alleen in het niet te zinken", heeft de lieer van Leeuwen
getracht medestanders uit de literatuur op te diepen en
zoowaar er gevonden ook.

Allereerst verklaringen van enkele vBerichterstatter" uit
de z/Veröffentlichungen aus den Jahres-Veterinär Berichten
der beambteten Thierärzte Preussens für das Jahr 1900."

Zoo bijv., //dass im Kreise Wreschen von 227 im Jahre
1899 verseucht gewesene Gehöften im Berichtsjahr (1900)
nur 10 von der Seuche wieder betroffen wurden." De heer
van Leeuwen vindt het de moeite waard dit aan te halen,
ik niet. Ik heb er reeds in mijn eerste artikel op gewezen
hoe het voorkomt zonder politiemaatregelen, dat het eene
jaar de vlekziekte hevig woedt, en het volgend jaar weinig
wordt opgemerkt. Wie zal mij nu bewijzen, dat zonder
desinfectie in Wreschen de vlekziekte heviger zou hebben
geheerscht? Wanneer een dergelijke ervaring kon worden
opgedaan over een reeks van jaren en voor een geheel land,
dan zou ze waarde hebben. Maar de ervaringen uit alle landen
over de laatste jaren geven juist het tegenovergestelde aan
(Preusse).

Op de tweede plaats wijst de heer van Leeuwen er op,
dat der commissie voor de varkensziekte in 1890 bleek,
hoe men in Noord-Holland over het algemeen maatregelen
gewenscht achtte, enz.

Ik vind deze aanhaling nog ongelukkiger dan de vorige.

De kennis omtrent de besmettelijke veeziekten is in de
laatste twaalf jaar in die reusachtige mate vooruitgegaan,
dat men een verklaring van veeartsen in 1890 gerust totaal
obsoleet kan noemen. Serum-qntingen bijv. waren nog geheel
onbekend. Men zou bijna even goed een getuigenis uit den
vóór-bacteriologischen tijd kunnen aanroepen.

In 1895, dat was dus na enkele jaren van ervaring, kon
de beer
Hengeveld trouwens reeds getuigen, //dat zijn mee-
ning werd gedeeld door de meerderheid der districtsveeartsen,

-ocr page 64-

voor zooverre deze geen zitting hadden in de commissie, door
vele geëxamineerde veeartsen, inclusief plaatsvervangend-dis-
trictsveeartsen en door zeer vele veehouders".

Op de derde plaats beweert de heer van Leeuwen, dat
er in April van dit jaar in het ,/Regierungsbezirk Schleswig"
een verordening in het leven werd geroepen, bevattende
politiemaatregelen, waarin zelfs het koken van vleescb van
zieke dieren wordt gelast. Ik had gaarne gezien, dat hij ons
de gelegenheid had gegeven deze verordening wat nader te
bekijken, om na te gaan, hoe men daar de desinfectie denkt
uit te voeren, en of men de geslachte zieke dieren wenscht
te koken alleen vóór eventueel
vervoer of altijd.

Overigens dient men niet te vergeten dat het Duitsche
uReichsviehueucliengesetz" van 1898 niets anders voorschrijft
dan aangifte, en de plaatselijke ,/Polizei", met of zonder
deskundige vóórlichting verder ad libitum maatregelen voor-
schrijft.

Werd de Duitsche landswet in dien geest gewijzigd, dan
zou zij heel wat meer zeggen. Maar dat is al zeer onwaar-
schijnlijk.

Gaat men nu de waarde der getuigenissen van de mede-
standers, die de heer
van Leeuwen heeft kunnen bijeen-
brengen, vergelijken met die van mijn autoriteiten (
Lorenz,
Preusse, Leclatnche, Olt, Hengeveld), dan zal ook hij
zeker wel willen erkennen, dat hij, al is het dan in gezel-
schap, toch in het niet blijft zinken.

De heer van Leeuwen heeft dit ook gevoeld, en doet op
handige wijze pogingen zich naar den kant te dringen van
de door mij aangehaalde deskundigen.

Zoo verklaart hij, dat Lorenz voor Hessen een stel politie-
maatregelen heeft ontworpen, ,/waarmede hij zich in hoofd-
zaak best kan vereenigen." ,/Al.leen de des infectie is
vervangen door de noodentingen (
Lorenz is leve-
rancier der entstoffen)." Dat alleen is kostelijk.

-ocr page 65-

De lieer van Leeuwen wil hier blijkbaar doen vergeten, dat
het prineipiëele verschil in opvatting juist berust in de waarde
of onwaarde der desinfectie en der entingen.

Hij schreef immers in zijn eerste artikel: //Die goede
maatregelen zijn bijna in hun geheel samen te vatten en uit
te drukken door het enkele woord: ,/d e s in f ectie", Daar-
naast wordt de waarde der entingen problematisch genoemd.
Desinfectie wil intusschen
Lorenz niet, en entingen juist wel.

Is nu plotseling die desinfectie, welke voorheen alles was,
een quantité négligeable geworden?

De heer van Leeuwen acht het inconsequent dat men,
afziende van desinfectie volgens het systeem van
Lorenz,
toch enkele politiemaatregelen kan voorschrijven.

Inconsequent is het echter in geenen deele. (Mij zouden
evenwel de groote kosten, door schadevergoeding en controle,
beletten verder te gaan dan de beslist noodzakelijke.)

In het algemeen kan men de politiemaatregelen bij be-
smettelijke veeziekten in twee groote groepen verdeelen :

1°. die, welke moeten dienen om de smetstof te vernietigen ;

2°. die, welke verbreiding der eenmaal opgetreden ziekte
moeten voorkomen.

Van het gebruik der maatregelen uit de lsto categorie ziet
Lorenz af. In de 2de categorie schuilen er welke, behoudens
uitvoerbaarheid en kosten, nuttig zijn in alle gevallen. (Ik
wees daarop ook reeds in mijn eerste artikel.)
Die maatregelen dienen toch, om den eenen staatsburger
tegenover den anderen te verdedigen, door te beletten dat
contact met zieke dieren de besmetting op gezonde overbrengt.

Daarom blijft het nuttig vervoer van zieke en verdachte
dieren naar andere plaatsen dan de slachtbank te verbieden.
Hieronder is dus begrepen marktcontróle.

Logisch geredeneerd, moet onder deze laatste groep van
maatregelen evenzoo worden gerekend het koken van vleesch
van zieke dieren vóór het vervoer, zooals ook
Lorenz

-ocr page 66-

dat invoerde. Het beginsel is daarbij niet het vernietigen
van smetstof; dan zou men het ook moeten voorschrijven
voor het vleesch dat op het besmette erf blijft, en verbranding
moeten toepassen op cadavers van aan vlekziekte gestorven
varkens (
Lorenz laat ze begraven).

Het nut (in abstracten zin) van dergelijke „Sperrmassregeln"
kan nooit worden ontkend. Of ze wenschelijk zijn, staat in
verband met de uitvoerbaarheid en de motiveering der kosten.
Indien de serum-entingen niet bestonden, zou het wenschelijk
zijn alles te schrappen. Wanneer deze echter door den
staat zullen worden bevorderd, dient men verplichte aangifte
te behouden, en kan men overigens de politiemaatregelen
tot de meest noodzakelijke beperken. Voorts dient men niet
te vergeten, dat wanneer de entingen eenmaal algemeen zijn
geworden, zelfs ,/Sperrmassregeln// in den geest van
Lorenz
weinig bezwaar zouden kunnen ontmoeten, doordat de ziekte
niet meer voorkomt na preventieve enting, of anders zeer spoe-
dig wordt onderdrukt door nood- en curatieve entingen.

Ook met de uitspraak van Preusse, zegt de heer van
Leeuwen zich tot zekere hoogte best te kunnen vereenigen.
Het klinkt wel een beetje vreemd, van hem te vernemen
dat hij het eens is met de uitspraak, dat de uitwerking der
politiemaatregelen wso ziemlich gleich Null" is.

De heer van Leeuwen verschuilt zich achter de stelling,
dat de tot nu toe genomen maatregelen niet voldoende
waren of niet goed werden uitgevoerd.

Een oogenblik meegaande met de meening van den heer
van Leeuwen, dat uitroeiing mogelijk is, dan hebben we
nog niet zoo zeer met deze principiëeïe overweging, dan
wel met de practijk der bestrijding te maken. En als hij
dan nagaat dat het gedurende een reeks van jaren met
kracht, hier zus en daar zoo, is geprobeerd, mij dunkt, dan
komt hij tot de overtuiging, dat het misschien theoretisch
mogelijk is, maar practisch onmogelijk blijkt.

-ocr page 67-

Ea dan zij nog eens gewezen op het bezwaar, opgeleverd
door de enorme kosten.

Ik herhaal hier, hetgeen ik reeds in mijn eerste artikel
schreef en waarop ik nadruk legde: „iedere handeling
van het veeartsen ij kundig staatstoezicht moet
economisch te motiveercn zijn, ten z ij het geldt
een proef."

Tot mijn bevreemding heb ik in het antwoord van den heer
van Leeuwen te vergeefs gezocht naar een opmerking over
dit cardinale punt.

Tot welke enorm kostbare maatregelen moet het stelsel
van den heer
van Leeuwen bij consecjuente doorvoering niet
leiden, in ons land met zijn meer dan 631 besmette ge-
meenten.

Hij wil poelen leegmalen en aanvullen, mestvaalten ver-
wijderen (verplaatsen zou verspreiding bevorderen, vernietigen
dus; wat moet er dan van den vaderlandschen landbouw
worden?), hokken ontsmetten, droogleggen en den bodem
met cement bedekken, zorgen voor goede afwatering in den
ondergrond (het Amsterdamsch peil een meter te verlagen,
bleek mij bij informatie helaas niet best uitvoerbaar; dit
zou anders wel het radicale middel zijn).

I)e heer van Leeuwen heeft dan nog vergeten de slooten
te dempen, muizen en ratten te verdelgen, de besmette
weiden met een laaur duinzand te bedekken, en daarna met

O \'

asphalt te bestraten; voorts de kroon op het werk te zetten
door alle varkens te dooden.

En dat alles ten behoeve van een veeziekte, welke slechts
gedurende enkele maanden heerscht, den mensch niet be-
dreigt en waarvan de economische schade, jaarlijks voor
verreweg het grootste deel door enting is te voorkomen.

Ook bij den heer II enge veld sluit de heer van Leeuw hn
zich blijkbaar in hoofdzaak aan. „Alleen dc conclusies ver-
schillen." Het is jammer dat de heer
van Leeuwen zich

-ocr page 68-

niet do moeite heeft getroost zijn tegenovergestelde con-
clusie aan de hand van des beeren
Hengeveld\'s overwegingen
wat nader te motiveeren. Nu is er aan de geheele alinea
hierover zoo weinig houvast, dat ze moeielijk anders is te qualifi-
ceeren dan een mislukte poging om kool en geit beide te sparen.

Wat het meest belangrijke punt, de onderzoekingen van
Olt en Baüermeister betreft, de heer van Leeuwen tracht
haar waarde te verminderen door het vermoeden uit te
spreken, dat die beeren geen \'varkens hebben onderzocht uit
vlekziekte-vrije streken (of landen).

Had de heer van Leeuwen het origineele artikel van Olt
gelezen, dan zou hij waarschijnlijk deze objectie niet gewet-
tigd hebben geacht.

Olt beweert, dat hij gedurende meer dan drie
jaar, bij het onderzoek van zeer veel gezonde
of niet aan vlekziekte gestorven varkens, uit de
meest verschillende streken van Duitschland,
z/regelmässig" de bacillen heeft aangetroffen.

Ik stel mij voor, dat het onderzoek van Nederlandsche
varkens tot hetzelfde resultaat zou hebben geleid, en dat is
het toch hetgeen ons kan interesseeren.

Ten slotte het saprophytisch voorkomen van de vlekziekte-
bacillen noode aannemende, zegt de heer
van Leeuwen dit:
iide heer
Wester wil dit saprophytisch voorkomen der vlek-
ziekte-bacillen laten voorkomen als bewijs voor de stelling,
dat politiemaatregelen overbodig zijn, maar hoe moeten wij
dan oordeelen ten opzichte van miltvuur, cholera, typhus en
andere besmettelijke ziekten, waarvan de smetstof ook sapro-
phytisch kan leven? Moeten wij dan maar toekijken, en geen
afzondering en vooral geen ontsmetting toepassen? Men
blijve consequent."

1) De resultaten van de onderzoekingen van Olt en Baüermeister werden
door Prof. Jensen te Kopenhagen bevestigd (Jahresbericht 1901 von
Ellbnbbrger und Schütz).

-ocr page 69-

Ja juist, consequentie bovenal, dat zij ook den lieer van
Leeuwen
op het hart, gedrukt. Hij toch maakt zich in deze
enkele tirade aan niet minder dan twee grove inconsequenties
schuldig. Ten eerste vergelijkt hij het saprophytisme van den
vlekziekte-bacil (in en buiten het dier) met dat van den
miltvuurbacil e. a. (alleen buiten het dier). Het verschil is
intusschen van het grootste belang, daar waar het geldt de
theoretische mogelijkheid van de ziekte uit te roeien.

De grootste inconsequentie veroorlooft zich echter de heer
van Leeuwen als bij vergelijkt ziekten van dieren met die
van den mensch.

Dit zijn heterogene zaken. Heterogeen met vlekziekte zijn
niet alleen cholera -en typhus en andere besmettelijke ziekten
van den mensch, maar is ook miltvuur. Aangezien milt-
vuur is een zoönose, dient dit met geheel andere oogen
te worden bekeken dan de voor den mensch ongevaarlijke
vlekziekte.

Voor het geneeskundig staatstoezicht geldt niet
de economische overweging, welke ik voor het veeartsenij-
kundig staatstoezicht, ten beste gaf. De staat is ver-
plicht naar vermogen voor den algemeenen gezondheidstoestand
van den mensch t,e waken; kosten dienen daarbij als bijzaak
te worden beschouwd. Waar het gevaarlijke ziekten betreft,
moet zooveel mogelijk verbreiding worden tegengegaan, h et
kosto wat het wil. Het leven immers van desnoods één
mensch weegt tegen al die kosten op.

Bij het veeartsen i j kundig staatstoezicht daarentegen moet het
resultaat, in geld omgezet, de kosten altijd meer dan dekken.

Miltvuur wordt gerekend b ij het v e e a r t s e n ij-
kundig staatstoezicht, de meest kostbare maat-
regelen echter geschieden ten behoeve van het
geneeskundig staatstoezicht,.

Hoe men ook denken moge over het nut van dure des-
infecties bij gevallen van miltvuur voor den veestapel,

-ocr page 70-

öm besmetting van den mensch te voorkomen, zijn ze altijd
noodzakelijk.

Een en ander omtrent de bestrijding van vlekziekte, het-
geen ik hierboven en in mijn vorig artikel ontwikkelde, voor de
praktijk nader formuleerende, kom ik tot het volgend systeem.

1°. Bevordering van preventieve enting door tegemoet-
koming in de kosten en vergoeding in geval van vlekziekte
na de enting.

2°. Verplichte aangifte.

3°. Tegemoetkoming in de kosten van nood-enting.

4°. Verbod van vervoer van aangetaste en verdachte dieren,
anders dan naar slachtplaatsen.

Bij een dergelijk bestrijdingssysteem zal de schade, jaarlijks
door de vlekziekte veroorzaakt, weinig worden gevoeld.
Bovendien zullen de veeartsen weer pleizier krijgen in hun
werk en zal de medewerking van de veehouders niet lang
op zich laten wachten.

De heer van Leeuwen eindigt zijn artikel aldus:

„Dit alles is nu geen starre //Principienreiterei". Van het
oogenblik af dat de heer
Wester of een ander het groote
nut der preventieve entingen als algemeen bestrijdingsmiddel
werkelijk aantoont, of bewijst dat ons land feitelijk één
ziektehaard is, of zelfs bewijst dat in alle gezonde varkens
de bacillen voorkomen, van dat oogenblik af zal ik gevonden
worden in de rijen van hen, die aandringen op het opheffen
van de politiemaatregelen, en die de preventieve entingen
op alle geoorloofde en redelijke wijzen bevorderen."

De heer van Hieuwen wil dan dus zelfs verder gaan dan
ik en alle politiemaatregelen opheffen. Wettelijke bevordering
van die entingen zonder een enkelen politiemaatregel gaat
intusschen niet best.

Overigens meen ik te hebben aangetoond:

1°. het nut van de preventieve entingen zelfs als algemeen
bestrijdingsmiddel;

-ocr page 71-

2°. dat ons land feitelijk als één ziektehaard kan worden
beschouwd;

3°. moet men op grond van de onderzoekingen van Olt,
Bauermeister
en Jensen aannemen, dat ook in de Neder-
landsche varkens „regelmässig" vlekziekte-bacillen kunnen
worden gevonden.

Niet één enkele van de drie door den heer van Leeuwen
genoemde stellingen, maar alle drie zelfs, zijn dus bewezen.

Als het nu lieusch van hem geen „Principienreiterei" is,
mag men toch zeker wel verwachten dat hij ons binnenkort
zal verheugen, met zijn overgang tot onze rijen aan te
kondigen.

Mijnerzijds verklaar ik te zijn uitgesproken.

Alkmaar, Augustus 1902.

VERSLAG DER ENTING TEGEN VARKENSPEST
(METHODE
ür. POELS), VERRICHT 01\'
DE MESTERIJ EN FOKKERIJ „HET ANKER"
TE OUDEWATER,

door

H. ANKER.

Inleiding. In den herfst van 190! werd, gedurende den
aankoop van biggen, de varkenspest in onze varkensfokkerij
en mesterij binnen gebracht door een koppel van negen
biggen. Van de 32 toen aanwezige biggen zijn er G \'> niet

1) Dozc zos vurkena wordon afgemeat, on verkocht en geleverd op den
10\'len September 1902; zij waron toen tuwachen de 53 en 54 woken oud en
wogen resp. 193, 193, 147, 157, 204 en 184 Kg.

-ocr page 72-

ziek geweest of hersteld; een hok van zeven zwaardere
varkens werd opgeruimd; een en twintig zwaardere varkens
zijn voor het meerendeel ziek geweest, doch alle hersteld.
De ondervinding heeft ons geleerd,\'dat mestvarkens van 100
Kg. en daarboven wel niet immuun zijn tegen pest, doch
meestal de ziekte te boven komen en later weer redelijk
goed groeien.

Hoewel de hokken goed zijn ingericht en grondige des-
infectie zeer goed mogelijk is (cement-vloeren), was het
toch zeer gewaagd, nu de ziekte haar intrede had gedaan,
opnieuw biggen aan te koopen, omdat de 21 zwaardere
varkens werden doorgemest en de hokken daarvan niet
konden worden gedesinfecteerd. We stonden dus voor het
geval, of den aankoop tijdelijk te staken totdat deze varkens
waren afgemest, en verkocht en ook die hokken waren ge-
desinfecteerd, óf wel te trachten door enting den aan te
koopen varkens immuniteit te bezorgen.

Te dien einde vroegen wij inlichtingen omtrent de resul-
taten der enting tegen varkenspest aan
Dr. Poels te Rot-
terdam. Deze werden ons mondeling verstrekt door zijn
assistent, collega L. F. D. E. L
ourens, belast met het ver-
richten der entingen. Hoewel de ondervinding, opgedaan bij
varkens van particulieren, nog niet over talrijke entingen
liep, was deze en waren ook de resultaten, verkregen aan
het abattoir te Rotterdam zoo schoon en zoo frappant, dat
we besloten tot enting over te gaan. De mededeeling luidde,
dat geënte varkens waren gehuisvest geworden bij pestzieke
varkens; dat geënte varkens waren gevoederd geworden
met organen van pestzieke varkens ; dat die geënte varkens
nog steeds gezond waren gebleven, en dergelijke. Zelfs de
controle-proeven waren schitterend ten gunste der entingen
uitgevallen. Maar vooral werden we overgehaald door de
mededeeling, dat de varkens //absoluut niets« leden van de
enting. Daar het voor den varkensfokker en mester niet aan-

-ocr page 73-

genaam is ledige hokken te hebben en gedwongen te zijn ze
ledig te houden, was het alleszins begrijpelijk, dat wij, ge-
hoord de rnededeelingen, hoopten en verwachtten spoedig die
hokken weder te kunnen vullen en ons bedrijf te kunnen
voortzetten.

We hebben viermaal doen enten en wel bij koppels van
17, 18, 20 en 25 stuks. Steeds is de enting geschied op
niet besmet terrein, en bij aankoop en levering werd zoo
streng mogelijk er op gelet gezonde biggen te verkrijgen en
elke besmetting te voorkomen. In sommige gevallen werden
twee of meer biggen door den veehouder te huis gehouden
om daarmede verder te fokken; steeds zijn deze dieren ge-
zond gebleven, terwijl bij alle negen veehouders, bij wie
biggen werden gekocht, na dien tijd nimmer pest is voor-
gekomen. Een en ander als bewijs dat de biggen bij aankoop
gezond waren, en niet verkeerden in het incubatie-tijdperk
der ziekte.

Enting A. Den l4do" November 1901 werden 17
biggen, oud zeven weken, van één veehouder gekocht. Het
waren de zwaarste biggen uit een koppel van 24 stuks,
verkregen bij drie zeugen, waarvan de veehouder zelf de
zeven overblijvende, waaronder vier zeugjes, heeft aangehou-
den zonder ooit iets abnormaals te hebben bespeurd. I)e
biggen hadden steeds verblijf gehouden in een hok in de schuur
(zoogenaamde hokbiggen). Onder de meest nauwkeurige
voorzorgsmaatregelen tegen besmetting werden ze dien dag
afgeleverd en gebracht in een weide bij een veehouder, die
vóór noch na dien datum pest onder zijn varkens heeft gehad.

Den 18don November werden de 17 biggen geënt. Ze
waren dien dag nog volkomen gezond, niettegenstaande het
dikwijls regende vóór en ook nog eenige dagen na dien tijd,
zoodat het zeer nat was.

Den 21st0" November, dus op den 4den dag, waren alle
biggen min of meer ziek, hadden weinig eetlust; enkele

-ocr page 74-

hadden üiarrhee en dronken bij voorkeur water. Deze toe-
stand bleef bestaan tot den 30stcn November, terwijl nu eens
dit dier, dan weder dat ernstig ziek was.*) Op dien datum
werd een zeer zieke big afgemaakt, waarna bij sectie, verricht
door collega
Lourens en mij, een lievige maagdarm-catarrh
werd geconstateerd. Het onderzoek van verschillende organen,
door
Lourens aan Dr. Poias bezorgd, had tot resultaat de
diagnose: varkenspest.

Toen ons dit werd gemeld, hebben we, om niet in on-
aangenaamheden met den ons ter wille zijuden veehouder
te komen, en hem, zoo nog mogelijk, te vrijwaren voor
nadeel in zijn eigen varkensfokkerij en mes te rij, direct
de zestien overige biggen doen vervoeren naar onze hokken.
Dit geschiedde den 2den December. Dertien biggen werden
gebracht in een hok, waarin pestvarkens hadden verblijf
gehouden en dat, hoewel schoon gemaakt, toch niet ontsmet
was geworden. Drie biggen werden gebracht in een hok bij
twee van pest herstelde biggen. Alle 16 biggen bleven vrij
goed aan het eten, hoewel sommige niet tierig waren en
min of meer achterlijk bleven in den groei, totdat den 22sten
December een big uit den koppel van dertien stierf, nadat
ze eenige dagen te voren steeds zieker was geworden met-
de bekende pestvcrschijnselen. Resultaat van het onderzoek
van
Dr. Poels : varkenspest.

6 Januari 1902. Het ging redelijk wel met de 15 over-
geblevene, hoewel het te zien was, dat ze niet volkomen
gezond waren.

4 Februari. Eenige biggen eten weinig, zijn dun, hoesten
en hebben diarrhee, zijn zwak ter been, enz.

13 Februari. De biggen schijnen vrijwel hersteld te zijn.

E n t i n g B. Daar de enting A onder zeer ongunstige

1) Daar deze biggen bg oen veehouder, die eon uur vor van mij verwijderd
woont, gebracht waren geworden, was ik niet in de gelegenheid ze dagelijks
te observeeren, wat bij do volgende entingen wel het geval was.

-ocr page 75-

omstandigheden, betreffende het weer en het verblijf in de
weide, had plaats gehad, werd besloten nogmaals een proef
te nemen. Er werd getracht gezonde biggen te koopen,
welke geleverd werden onder de noodige voorzorgsmaat-
regelen en gebracht in hokken, waarin nooit varkens, lijdende
aan pest, hadden verblijf gehouden en reeds gedurende twee
jaar ledig waren geweest. Ten overvloede werden die hokken,
waarin deugdelijke cement-vloeren, goed gereinigd met min-
stens 10 % creoline-solutie.

Er werden den 4dou December twee toornen biggen, een
van acht stuks (B8) en een van tien (B10), alle ruim zes
weken oud, geleverd, afkomstig van twee veehouders, waarvan
de een nooit, de ander na dien datum geen pest onder de
varkens gehad heeft. s Namiddags werden alle achttien
biggen geënt. De eerstvolgende dagen waren alle goed gezond.

8 December, \'s Morgens een big uit toom B10 met her-
senverschijnselen 1). Alle overige biggen van dien toom min
of meer ziek. Toom B8 volkomen gezond.

9 December. Hersenverschijnselen bij de big van toom
B10 niet meer opgemerkt, ook later niet. Zij is evenals de
andere wat flauw, overigens maken ze het alle vrij goed.
Een big van toom B8 met diarrhee en weinig eetlust; de
overige van dien toom B8 ook niet tierig.

1  Om horlialingen te voorkomon, geof ik de voornaamste symptomen van
dien toestand hior weer. Zoodra do big wil eten, begint ze te boven, loopt
terug mot opgorichten kop en tonische kramp in de halsspieren, valt op zijde,
vertoont krampen in alle spieren, maar vooral in die dor ademhalingsorganen,
blijft eenige seconden onbeweeglijk liggen, totdat de spieren verslappen,
waarna bot dier langzaam bijkomt. Na hot opstaan is hot geheel versuft,
heeft geen eetlust en waggolt. Herhalen zich deze aanvallen, dan verzwakken
de diertjes dermate, dat meestal in korten tijd een letale uitgang volgt, nadat
ze gedurende een of tweo dngon tot loopen niet in staat zijn gewoost, doch
in dien tijd niet gecoördineerde bewegingen maken en dikwyla pijnlyke
kreten uiten. Zijn de aanvallen minder ernstig en minder frequent, dan
loopen zo waggolend en zwak. zijn soms verlamd in hot achterstel, suf en
blijven sterk achterlijk in groei.

-ocr page 76-

Ook hier dus weer het optreden der eerste verschijnselen
na het enten op den 4den dag.

De toestand blijft eenige dagen stationnair, totdat alle
biggen langzamerhand weer normaal worden, goed beginnen
te. eten, behalve de big uit toom B8, welke diarrhee heeft
en houdt, en zeer achterlijk blijft in groei.

17 December. Alle biggen worden vervoerd naar de
varkensfokkerij, worden afgezonderd onder gebracht in goed
gedesinfecteerde hokken.

5 Januari 1902. De big uit toom B8, welke al zieker en
zieker wordt met afwisselende hevige diarrheeën, wordt afge-
zonderd om ze extra goed te verzorgen. De overige biggen
eten vrij goed, zijn evenwel niet tierig zooals we dat bij
onze vroegere varkens gewoon waren, terwijl een 4-of 5-tal
achterlijk blijft in groei, vooral de big uit toom B10, welke
geleden heeft aan hersensymptomen.

13 Januari. De big uit toom B8 is dood. Resultaat van
het onderzoek Dr.
Pokls: chronische maag-darmcatarrh, geen
pest. De 17 overige biggen van toom B10 en B8 maken het
vrij goed, doch alle blijven iets terug in groei.

4 Februari. Toom B10 flauw, weinig eten, sommige diarrhee.
Deze toestand is van voorbijgaanden aard en niet ernstig,
zoodat

13 Februari de biggen alle vrij goed eten en tamelijk
vlug zijn.

Enting C. Daar de enting B een vrij gunstig verloop
had en moed gaf alle hokken gevuld te krijgen met geënte
varkens, werden den 19d6n December 1901 drie koppels
biggen gekocht van niet besmette hoeven en geleverd op
het vorig terrein, nadat de hokken grondig waren gedesinfec-
teerd. De toornen waren respectievelijk groot 6 stuks (C8),
oud zeven weken, 9 stuks (C9), oud zes weken en 11 stuks
(C11), oud acht weken. De biggen van toom C9 waren wel
glad en glanzend van uiterlijk, doch fijn, die van toom

-ocr page 77-

C6 en C11 goed ontwikkeld. De eigenaar van toom C6 heeft
noch vóór, noch na dien datum pest onder zijn varkens
gehad; die van toom C9 hield twee zeugjes uit dien koppel
als fok varkens aan, welke het nog heden goed maken, en
die van toom C11 bleef na dien datum eveneens van pest
onder de varkens verschoond. Alle biggen zijn geleverd ge-
worden met inachtneming der noodige voorzorgsmaatregelen.

De toornen C6 en C9 wilden den eersten dag niet best
eten, wellicht door verandering van voeder, doch den 2lsten
December was alles in orde.

Den 19den December werden alle biggen geënt.

22 December. Alle biggen min of meer ziek. Een big bij
toom C9 met hersenverschijnselen, dus op den derden dag.

23 December. Hersenverschijnselen bij twee biggen van
toom C9, braken bij een big van toom C11, diarrhee bij de
meeste biggen, weinig eten bij alle; sommige eten in het
geheel niet.

24 December. Een big (die met hersenverschijnselen op
22 December uit toom C9) dood. Bij de overige verschil-
lende verschijnselen van (ent-) pest.

25 December. Een big uit toom Cu, welke 23 December
beeft gebraakt, dood.

26 December. Twee biggen uit toom Cn dood. De toestand
over het geheel ellendig. Verschillende biggen vertoonen
pestverschijnselen. Deze toestand blijft bestaan tot

29 December. Twee biggen dood uit toom C9. Eén dier
biggen was de laatste dagen al zieker en zieker geworden,
doch de andere was herstellende, althans had de twee laatste
dagen vrij goed gegeten, zoodat er niets abnormaals aan te
zien was.

De volgende dagen wordt de algemeene toestand iets
beter, hoewel de biggen niet vlug zijn en de groei sterk is
tegengehouden.

6 Januari 1902. De toom C11 (nu nog acht) en toom C6

-ocr page 78-

maken het vrij goed, doch hebben van de enting sterk ge-
leden. Toom O9 (nu nog zes) is nog niet in orde. Onder die
biggen zijn er minstens nog twee (waarvan één hersen-
symptomen heeft vertoond), welke ernstig ziek zijn.

7 Januari. Alle biggen (20 stuks) worden vervoerd naar
de varkensfokkerij.

10 Januari Toestand stationnair, maar het is te zien, dat
de zaak niet in orde is, zoowel aan de kleur als aan den
groei. Dezen dag zag ik de twee zeugjes uit toom C9, welke
de veehouder had gehouden. Ze waren goed gezond, flink
gegroeid en samen meer waard dan de zes overgebleven
geënte biggen van dien toom.

11 Januari. Een big uit toom C9 dood (4de sterfgeval uit
dien toom). Deze heeft hersenverschijnselen gehad op de
eerste dagen na de enting.

14 Januari. Een big uit toom C9 dood (5de sterfgeval),
was nimmer goed gezond geweest na de enting.

4 Februari. De biggen maken het vrij goed, doch eten
niet genoeg om flink te groeien.

13 Februari. De biggen schijnen in orde te zijn.

Resultaat onderzoek Dr, Poels van alle gestorven biggen: pest.

Het verloop der derde enting — enting C — deed de
deur dicht. Van de 26 biggen, geënt op 19 December 1901,
waren den 14den Januari 1902 reeds 8 stuks gestorven, dus
bijna 32°/0, terwijl de overige ernstig hadden geleden.

De drie entingen — enting A, B en C — hebben ons
doen zien, dat deze, zooals zij tot nog toe werden verricht,
volstrekt niet onschuldig waren; dat de mededeeling als
zouden de biggen er absoluut niets" onder lijden, voor
rekening van Dr.
Poej.s gedaan, een vergissing was. Hoewel
Dr.
Poels na enting A niet wilde toestemmen dat de biggen
aan entpest hadden geleden, maar het vermoeden uitsprak,
dat ze tijdens het enten in het incubatie-tijdperk der ziekte
hadden verkeerd, begon bij hem twijfel te rijzen bij enting

-ocr page 79-

li, toen verschillende biggen terzelfder tijd na de enting
pest verschijnselen vertoonden. Doch na enting
C was tegen-
spraak niet meer mogelijk, en moest toegestemd worden en
werd ook toegestemd, dat de entstof te sterk was voor jonge
biggen. Daardoor wordt aan gezonde biggen entpest bezorgd,
waaraan een zeker percentage te gronde gaat, terwijl andere,
zooals verder zal blijken, gaan lijden aan chronische pest,
waardoor zeer vele, wanneer de ziekte een acuut stadium
intreedt, later nog sterven, na vrij veel te hebben gekost
aan voeding en verpleging.

Met de ondervinding dezer drie entingen zijn voordeel
doende, heeft Dr.
Pokls een meer verzwakte entstof gefabri-
ceerd en stelde mij voor, hoewel ik hem reeds medegedeeld
had dat, wij meer dan voldoende hadden kennis gemaakt
met de preventieve enting tegen varkenspest, nogmaals biggen
te enten ; mochten er ten gevolge van deze enting dieren
sterven, dan zou hij ze tegen inkoopsprijs vergoeden. Ilij
stelde zich voor dat de biggen, geënt met de zeer ge-
mitigeerde entstof, geen entpest zouden krijgen, wellicht
volkomen gezond zouden blijven, en toch immuniteit ver-
werven.

Ons vertrouwen was geschokt, doch ter wille van de goede
zaak, maar vooral omdat ons terrein te zeer was besniet
om er aan te kunnen denken biggen aan te koopen welke
niet geïmmuniseerd werden, besloten we op zijn voorstel
in te gaan.

E n t i n g I). Den 23sle" Januari werden op hetzelfde
terrein, alwaar de entingen
B en C hadden plaats gevonden,
en nadat de hokken grondig waren gedesinfecteerd, geleverd
onder de noodige voorzorgsmaatregelen acht biggen van
negen weken (D9), acht biggen van elf weken (D!1) en den
24ston Januari negen biggen van vijf weken en twee dagen
(D3), alle goed gezond, terwijl de veehouders na die data
geen pest onder de varkens hebben gehad. De twee toomen

-ocr page 80-

van negen en elf weken waren zeer sterk ontwikkelde biggen;
die van vijf weken waren voor liaar leeftijd ook vrij krachtig,
doch natuurlijk minder weerstandbiedend.

25 Januari. Alle biggen worden geënt. Volgens mede-
deeling van collega
Lourf.ns zijn de toornen D9 en I)1 geënt
met entstof van de vorige sterkte2), terwijl bij toom D5
meer verzwakte entstof werd gebruikt.

27 Januari, \'s Avonds een big uit toom D11 weinig eet-
lust; de overige goed gezond.

28 Januari, \'s Morgens: dezelfde big met nog weinig of geen
eetlust, doch bovendien ook verschillende andere van dien
toom en van toom D9 flauw en met weinig eetlust. Toom
D5 wel iets koortsig met dorre haren, doch met tamelijk
goeden eetlust.

\'s Middags: toom D11 en D9 alle zeer flauw, weinig eten,
verscheidene eten niets. Een big van toom D9 met hersen-
verschijnselen.

\'s Avonds: beide toornen D11 en D9 ellendig, met weinig
of geen eetlust. Drie biggen van toom D9 met hersenver-
schijnselen, waarvan één niet in staat is op de beenen te
komen. Geen diarrhee. Toom D5 maakt het vrij goed.

Blijkbaar was dus de entstof nog te sterk voor deze kolos-
saal ontwikkelde biggen van toom Du en D9 geweest.

Ook hier traden de eerste ziekteverschijnselen duidelijk
met den derden dag te voorschijn,

29 Januari, \'s Morgens: toom D5 vrij goed, iets flauw.
Toom D11 weinig eetlust, allo ziek. Bij toom D9 vier biggen
met hersenverschijnselen, waarvan bij twee vrij ernstig. De
meest zieke van gisteravond is weer wat beter. Alle eten
weinig of niets. Geen diarrhee.

\'s Middags: toom D5 vrij goed; toom Dn te flauw; in

1 standsvermogen zouden bezitten, dnt zjj de enting met ontstof van de vorige
sterkte zouden kunnen verdragen; wy stemden met dat vermoeden in.

2  Dr. Poels vermoedde dus dat doze sterke biggen wel zooveel weer-

-ocr page 81-

toom D9 vier biggen roet hersenverschijnselen, bij twee zeer
ernstig, eten niets. Geen diarrhee.

\'s Avonds : toom D5 vrij goed ; toom D11 vooruitgaande;
bij toom D9 is het treurig gesteld; een dier gebruikt niets, twee
met hevige hersenverschijnselen, weinig eetlust. Geen diarrhee.

30 Januari, \'s Morgens : toom ü5 vrij goed; toom D11 wordt
beter, toom D9 nog flauw, een dier met zenuwverschijnselen.
Geen diarrhee.

\'s Middags: toom D5 en Dn vrij goed. Een big uit toom
D9 met hevige toevallen.

\'s Avonds: toom D6 en D11 goed. Een big uit toom D9
ernstige zenuwverschijnselen, één wil niets eten, de zes
overige worden beter.

31 Januari, \'s Morgens: toom D5 en D11 goed. (Wanneer
ik van deze twee toornen niet meer spreek, gaat het verder
goed.) Eén big uit toom D9 met hersenverschijnselen, wil
toch iets gebruiken als de aanval over is. Eén big zeer
ernstig ziek. Geen diarrhee.

\'s Middags: de big met hersenverschijnselen iets vlugger,
de toevallen minder ernstig. De zieke van \'s morgens zeer
ernstig ziek.

\'s Avonds: geen hersenverschijnselen; de zieke gaat achter-
uit. Geen diarrhee.

1 Februari, \'s Morgens: de zieke big dood. De andere
worden vlugger; één kan nog moeielijk loopen, is in de
achterbeenen paretisch, en één heeft lichte hersenverschijnselen.

\'s Middags en \'s avonds: de biggen zijn nog erg flauw,
doch vooruitgaande.

2 Februari. De biggen zijn nog niet hongerig genoeg,
eten te weinig; geen hersenverschijnselen meer en geen
diarrhee.

4 Februari. De biggen "worden langzaam aan vlugger,
doch eten niet voldoende. Ook de lamme big wordt iets
vlugger en eet beter.

-ocr page 82-

13 Februari. De lamme big dood. Nog twee biggen zijn
er in dien toom, welke wat ziek zijn met afwisselende
diarrhee.

6 Maart. Een derde big dood. Deze big was de eerste,
welke hersenverschijnselen had vertoond op 28 Januari,
steeds te weinig at en in de laatste dagen diarrhee had
gekregen.

Onderzoek Dr. Poels der drie gestorven biggen: pest.

Sinds dien datum zijn de biggen langzaam aan gezonder
geworden, hoewel ze steeds weinig opgewekt waren. Ze
verbleven nog geruimen tijd — tot 8 Mei — in dezelfde
hokken waarin de enting had plaats gehad en verkeer-
den in zeer gunstige conditie wat voeding en verpleging
betrof.

De sterfte-percentage bedroeg bij deze enting — 3 van
de 25 stuks — 12°/0- Wanneer men niet mederekent de
biggen, welke met nog meer verzwakte entstof zijn geënt
(toom D5), dan is de sterfle-percentage — 3 van de 16 stuks —
ruim 18°/0, waarbij nog komt dat toom I)9, op een paar
biggen na, zeer sterk geleden had en zeer achterlijk in groei
bleef, waardoor deze proef ook zeer zeker als volkomen
mislukt moet worden beschouwd.

Zooals reeds gemeld is, werden naar de varkensfokkerij
vervoerd op 2 December de biggen van enting A, waarvan
op 13 Februari nog 15 stuks aanwezig waren ; op 17 December
de biggen der enting B, waarvan op 13 Februari nog 17
stuks aanwezig waren; op 7 Januari de biggen der enting
C, waarvan op 13 Februari nog 18 stuks aanwezig waren,
dus te zamen 50 stuks. Alzoo waren vóór 13 Februari van
enting A (17 biggen) één big moribund afgemaakt en één
gestorven; van enting B (18 biggen) één big gestorven en
van enting C (26 biggen) acht biggen gestorven.

Al deze biggen hadden goede voeding en verzorging, en
moesten verblijven in hokken, waarin dagelijks, evenals vorige

-ocr page 83-

jaren, het nachtleger van drie paarden werd gebracht. Telkens
na eenige dagen werd alle mest verwijderd.

Hoewel over het algemeen de biggen niet vroolijk waren,
was de eetlust tamelijk goed en de groei redelijk. Af en
toe vertoonde de een of de andere big minder of geen eet-
lust, hoesten, niezen en diarrhee, totdat op den 3den Maart
een big van enting C (toom C9) dood ging. Deze big was
sinds eenige dagen lijdende aan een frequente ademhaling
en totaal gemis aan eetlust. Onderzoek Dr.
Poels : chronische
pestpneumomie.

7 Maart. Een big dood van enting A. Deze big was
vrijwel gegroeid, werd vóór drie dagen ziek. (Niet eten,
diarrhee en huidverkleuring.) Onderzoek Dr.
Poels : chro-
nische pest. (Acuut stadium?)

15 Maart. Een big van enting B en enting C dood.
Verschillende biggen van enting A, B en C waren ziek met
pestverschijnselen. Omdat wij bespeurden dat de toestand
telkens treuriger werd en we zeer gaarne opruiming wilden
houden, werden in overleg met Dr.
Poels op dien datum
drie biggen van enting B en negen biggen van enting C,
dus te zamen 12 stuks, ter observatie naar het abattoir te
Rotterdam gezonden. Deze twaalf biggen waren de meest
ernstig zieke, hoewel nog verschillende andere biggen niet
gezond waren.

21 Maart. Een big van enting B dood, na een paar dagen
ernstig ziek zijn.

23 Maart. Een big van enting B dood.

"24 Maart. Een big van enting A dood (slechts drie dagen
ziek).

25 Maart. Een big van enting A en een van enting B dood.

26 Maart. Een big van enting A dood.

27 Maart. Acht biggen naar het abattoir te Rotterdam
ter observatie gezonden. Twintig biggen, waaronder de nog
vrijwel gezonde, resp. de minst zieke, voor export, verkocht,

-ocr page 84-

zoodat op dien datum de enting A, B en C was opgeruimd.
Deze twintig biggen werden verkocht, gedeeltelijk voor 4.2 cents
en de rest voor 38 cents per Kg., en brachten op te zamen
f 259.81, dus per stuk bijna f 13 1), iets meer dan den
inkoopsprijs der biggen op 14 November, 4 December en
19 December 1901, waaruit de voedingskosten gedurende
ruim drie maanden bij lange na niet bestreden kunnen worden.

4 Juni. Van de 12 biggen, den 15den Maart, en de 8
biggen, den 24sten Maart naar het abattoir gezonden, komen
vier biggen terug als hersteld, doch worden direct door ons
als onbetrouwbaar verkocht. Er zijn dus van die twee zen-
dingen 16 biggen gestorven.

Alle biggen, gestorven na den 13den Februari in onze fok-
kerij of wel aan het abattoir, hadden geleden volgens onder-
zoek van
Dr. Poels aan: pest.

In onze varkensmesterij en fokkerij waren van af 27
Maart — de mestvarkens waren intusschen verkocht ge-
worden — slechts aanwezig gebleven de zes biggen, het
restant der 32 biggen, waarvan bij de inleiding sprake was.
Deze zes biggen hebben sedert het vervoer der entingen A,
B en C naar de hokken der fokkerij steeds verblijf gehouden
bij de geënte biggen en hebben, op één uitzondering na
met gunstig verloop, later geen pestverschijnselen te zien
gegeven. Deze zes biggen zijn dan ook afgemest geworden
en, zooals blijkt uit het opgegeven gewicht, goed gegroeid.
. Nu was er dus gelegenheid de mesthokken grondig te
desinfecteeren, wat dan ook is geschied. Na bovendien die
hokken nog geruimen tijd te hebben gelucht, werden ge-
noemde zes biggen op het mesthok gelegd en tevens de
biggen van enting D vervoerd naar die hokken. T)it geschiedde
op den 8st6n Mei. Denzelfden datum werd aangevangen de

1  Tot mijn spijt heb ik verzuimd bot gewicht dier biggen te noteoren.
Daaruit zou gebleken zijn dat de groei zeer achterlijk was geweest.

-ocr page 85-

loophükken der fokkerij te desinfecteeren, waardoor wij
hoopten eindelijk de varkenspest onder de knie te krijgen.
Ons vertrouwen was evenwel zoo geschokt, vooral ook met
het oog op het produceeren van smetstof door de geënte
varkens, dat er niet aan gedacht, werd weder biggen aan te
koopen. Daarom moesten de fokhokken voorloopig ledig
blijven.

Gedurende den zomer liet de gezondheidstoestand der
geënte varkens weinig te wenschen over. Over het algemeen
was de eetlust niet voldoende, doch van ziekte kon geen
sprake zijn, totdat den 15don Augustus een varken van
enting D9, sinds een paar dagen ziek, werd opgeruimd. Pest-
verschijnselen waren bij leven niet te bespeuren en er is
geen sectie kunnen gemaakt worden. Dit varken was ruim
38 weken oud en woog 93 Kg., wel een bewijs van ge-
ringen groei.

1 September. Een varken van enting D5, sinds eenige
dagen ziek en geen eetlust, zonder pest verschijnselen bij
leven, opgeruimd. Geen sectie verricht. Dit varken was 30
weken en 4 dagen oud en woog 113 Kg.; ook dit gewicht
pleit niet voor goeden groei.

23 September. Alle varkens worden geleverd. Enting Du,
oud 45 weken en 5 dagen, woog resp.: 159, 120, 153,
128, 139, 154, 143 en 140 Kg.; enting D9, oud 43 weken
en 5 dagen, woog resp.: 126, 121, 153 en 141 Kg.; enting
D5, oud 39 weken en 6 dagen, woog resp.: 107, 126,154,
113, 124, 116, 152 en 169 Kg.

Wanneer men in aanmerking neemt, dat de varkens tot
aan het vervoer op den S8ton Mei een buitengewoon goede
voeding en verpleging hebben genoten en na dien datum
zijn gemest geworden, moet men toegeven dat het gewicht
over het algemeen niet uitmunt; in het bijzonder zijn alle
varkens van enting D9, uitgezonderd één, alsook verscheidene
van enting I)5 slecht gegroeid. Niet één varken van deze

-ocr page 86-

enting (Du, D9 en D5) is snel gegroeid, zooals dat onder
normale omstandigheden steeds voorkomt.

Er zijn nog wel andere opmerkingen omtrent den groei
dezer varkens gemaakt in verband met het meer of min
reageeren op de enting en dergelijke, evenwel zou dan
meer in bijzonderheden moeten worden getreden, minder
geschikt voor een verslag.

Besluit. Zooals gebleken is uit dit verslag, traden de
eerste verschijnselen van entpest bij alle vier entingen te
voorschijn op den derden of vierden dag. Op zichzelf beschouwd
beteekent, dit feit niets, want bij entingen tegen andere be-
smettelijke ziekten is entziekte na een constant tijdsverloop
bekend. Het is zelfs aan te nemen, dat op een bepaalden
tijd na enting tegen een besmettelijke ziekte, welke dan
ook, steeds met den thermometer een temperatuursstijging
zal zijn waar te nemen, m. a. w. het individu heeft entkoorts.
Doch het is onverklaarbaar dat Dr.
Poels daarvan niets
heeft gemerkt bij zijn proeven, zoodat hij, bij monde van
collega
Lourens, op onze vraag om inlichtingen, kon mede-
deelen, dat de biggen van de enting //absoluut niets" lijden.
Ik moet daaruit opmaken, dat de biggen, waarop hij de
proeven aan het abattoir nam, niet zoodanig hebben gerea-
geerd als het hier het geval was.

Waaraan moet dat worden toegeschreven ? Zeer zeker niet
aan het minder nauwkeurig observeeren aan het abattoir,
want, al waren door het dienstpersoneel de geringe ziekte-
verschijnselen over het hoofd gezien, ernstige ziekte of sterf-
gevallen zouden wel opgemerkt zijn geworden.

Het verschillend reageeren op de enting der biggen aan
het abattoir en alhier zou kunnen gelegen zijn hierin, dat
aan het abattoir steeds beschikbaar waren biggen, welke
volkomen gezond waren, en dat alhier, wel toevallig en zeer
ongelukkig, steeds biggen zijn geënt geworden, die in het
incubatie-tijdperk der ziekte verkeerden ; want aannemende,

-ocr page 87-

en zeer zeker met de werkelijkheid overeenstemmende, dat
het. incubatie-tijdperk acht dagen duurt bij natuurlijke infectie,
dan zou dit tijdperk door enting kunnen worden verkort tot 3 a
4 dagen. Doch het klinkt wel ongelooflijk te willen aannemen,
dat,\' terwijl gezocht werd naar goed gezonde en sterke dieren,
we steeds aangekocht zouden hebben biggen, verkeerende in
het incubatie-tijdperk van pe»t, te meer daar eenige vee-
houders van wie werd aangekocht, nimmer die ziekte onder
hun varkens hebben gehad en de anderen na den datum
der levering niet meer, terwijl biggen, bij een paar veehou-
ders teruggebleven, steeds gezond waren en goed gegroeid
zijn. Daarbij kan nog worden opgemerkt, dat de biggen
van enting A vier dagen, en die der enting D twee
dagen na de levering, nog steeds gezond, weiden geënt,
terwijl enting B en C plaats vonden op den dag der leve-
ring, en de eerste ziekteverschijnselen constant werden opge-
merkt bij alle toornen op den derden en vierden dag.

De aankoop van op natuurlijke wijze geïnfecteerde dieren
dus buiten gesloten zijnde, moet het zijn, dat gebruikt is
voor de entingen aan het abattoir en alhier een entstof van
verschillende sterkte; de entstof was dus niet constant.

Maar daaromtrent had, aannemende dat deze veronder-
stelling juist is, Dr.
Poels zekerheid moeten hebben als
onderzoeker, door de regeering aangesteld, vóórdat hij zijn
ontdekking in practijk bracht. Want door zijn niet in alle
opzichten goed gecontroleerde en uitgewerkte proeven heeft
hij, hoewel onbewust, particulier kapitaal opgeofferd, wat
voorzeker niet in de bedoeling van den Minister heeft gelegen.
En dat mijn veronderstelling op goeden grond berust, bewijst
het volgende.

Dr. Poels geloofde niet bij de eerste enting (enting A)
entpest te hebben veroorzaakt, begon bij de tweede enting
(enting B) te twijfelen en moest het na de derde enting
(enting C) toegeven; hij wist dus vóór de enting alhier niet,

-ocr page 88-

dat na enting tegen varkenspest met de door hem gebruikte
entstof entpest kon ontstaan en ontstond; hij heeft deze
wetenschap alhier opgedaan, en later, na tevens mijn advies
te hebben ingewonnen, er naar gehandeld.

Hij wist niet, dat na het te boven komen der entpest,
de biggen kunnen gaan lijden aan chronische pest, waaraan
ze later, wanneer de ziekte een acuut stadium intreedt,
binnen enkele dagen kunnen sterven. Hij meende zelfs
(schrijven van 1 L Maart 1902) dat, al stierven er een paar
biggen aan chronische pest, dit geen bewijs opleverde dat
ook de andere daaraan lijdende zouden zijn en al was dat
zoo, ze toch wel goed konden groeien. Ik sprak toen (schrijven
van 12 Maart d. a. v.) mijn twijfel daaromtrent reeds uit.

Hoe het zij, de entingen tegen varkenspest alhier hebben
geleerd:

dat bij het gebruik maken van entstof van zekere sterkte
de biggen kunnen te gronde gaan aan entpest;

dat geënte biggen kunnen gaan lijden aan chronische
pest, waaraan ze, soms na weken en maanden, kunnen
sterven, als de ziekte een acuut stadium, door welke oorzaak
dan ook, intreedt;

dat men voorzichtig moet zijn met het enten van biggen,
welke pas zijn gespeend, waardoor ze minder weerstand-
biedend zijn;

dat zelfs zeer sterke biggen van 9 a 11 weken nog geen
weerstandsvermogen genoeg bezitten tegen de enting met
entstof van de gebruikte sterkte;

dat alle biggen, die na enting in meerdere of mindere
mate hebben gereageerd, achterlijk blijven in den groei
gedurende het geheele leven.

Oudewater, 29 September 1902.

-ocr page 89-

BIJDRAGE TOT DE DIFFERENTIE EL-DIAGNOSTIEK
VAN KALFZIEKTE EN APOPLECTISCHE
PUERFER AAL-SE PTIC AE MIE,

door

E. H. BERCH GRAVENHORST.

Naar aanleiding van bovenstaand opschrift wil ik eerst de
reden ontvouwen waarom ik gebruik maak van den term
apoplectische puerperaal-sept.icaemie; de naam acute
puerperaal-septicaemie is bij de hier bedoelde ziekte, welke
soms 14 dagen kan duren, niet goed naar mijn meening.
Voor de gewone kalfziekte is er mijns inziens geen woord,
dat beter idee geeft van het ziektebeeld dan het door
Thomassen op zijn colleges gebezigde: apoplexia puerperalis.
Inderdaad, men ziet het beeld eener min of meer heftige
apoplexie, welke altijd in verband staat met het puerperium.
De door mij bedoelde septicaemie staat ook in verband met
het puerperium, en de sprekende gelijkenis van het ziekte-
beeld met dat van kalfziekte deed mij het woord apoplectisch
er voor zetten. Kalfziekte zelf toch is hoogst waarschijnlijk
geen septicaemie, doch wordt door lagere organismen veroor-
zaakt, welke op het colostrum groeien. Colostrum nu is een
doode materie en de organismen, welke daarop groeien,
heeten saprophyfen; de ziekten veroorzaakt door de op-
genomen en door deze organismen gevormde toxinen of
toxigene stoffen heeten sapraemieën.

Men zou dus de kalfziekte kunnen noemen : apoplectische
puerperaal-sapraemie (geen bacteriën in het bloed, wel
toxinen), in tegenstelling van apoplectische puerperaal-sep-
ticaemie (wel bacteriën in het bloed, al zijn deze nog grooten-
deels onbekend).

Het is hierbij misschien van pas er op te wijzen, dat

6

-ocr page 90-

Thomassen reeds lang vóór Schmidt te Kolding de theorie
heeft uitgesproken, dat het lager organisme van de kalfziekte
in den uier en speciaal in het colostrum te zoeken is. In mijn
dictaat van 1893—94 staat deze theorie uitvoerig uitgewerkt
vermeld.

Aanleiding tot het schrijven van dit stukje is het feit,
dat ik reeds in dit tijdschrift (deel 25, blz. 416) releveerde,
dat n.1. de joodkalium-injecties, met hoeveel zorg ook uitge-
voerd, mij dikwijls in den steek laten. In den beginne dacht
ik den ongunstigen uitslag te moeten wijten aan kaliumver-
giftiging bij een verzwakt hart, maar daar ik slechts 10 gram
inspoot en vele anderen zelfs 12 gram aanwendden met gun-
stige gevolgen, gaf ik deze meening op en dacht dat misschien
de aanbevolen massage van den uier te veel joodkalium tege-
lijk in de bloedbaan bracht; ik liet dit dus een tijdlang niet
doen, doch zonder resultaat. Het feit werd ter sprake ge-
bracht in de vergadering der afdeeling Utrecht, waar ook andere
collega\'s, vooral uit mijn omtrek, hetzelfde constateerden.
De
Buuin
vermeldde bij die gelegenheid, dat meermalen door hem
koeien voor kalfziekte waren behandeld, welke bij de sectie
verschijnselen (hoewel geringe) van septicaemie vertoonden.
In het
Sclnveizer Arclriv für Tierheilkunde van 1895 en 1896
doen verschillende schrijvers, o. a.
Hühlimann, Strebel, Guil-
lebeaü
en IIess, soortgelijke mededeelingen. Dit onderwerp
kwam meermalen ter sprake, zoodat de afdeeling Utrecht
de wenschelijkheid uitsprak, dat het hoofdbestuur der Maat-
schappij zich tot de regeering zou wenden, ten einde een
onderzoek uit te lokken omtrent de differentiëel-diagnostiek
van kalfziekte en andere puerperalo ziekten. Op de laatste
algemeene vergadering is over dit onderwerp naar ik meen
niet meer gesproken. Toch is het voor den praktizeerenden
veearts van belang de juiste diagnose te kunnen maken, te
meer daar tegenwoordig veeverzekeringsmaatschappijen en
zelfs dorpsveefondsen hun agenten of commissarissen opdragen

-ocr page 91-

den behandelenden veearts te wijzen (sic) op het nut van
de joodkalium-injecties. En wanneer men nu bij gevallen
van kalfziekte (ten minste die door de omstanders voor kalf-
ziekte worden aangezien) inspuit en liet resultaat is nihil,
eenige malen achtereen, dan krijgt de veearts de schuld,
want men leest in landbouwbladen dat de uitslag op andere
plaatsen zoo gunstig is.

Het ziektebeeld nu, dat men bij de apoplectische puerperaal-
septicaemie ziet, is volkomen gelijk aan dat van kalfziekte.
Wanneer men geroepen wordt, hoogstens 24 uur na het
kalven, kan de koe niet meer op, het dier ligt op de eene
of andere zijde of op de borst met het hoofd op den borst-
wand, is dikwijls als het in decubitaalpositie ligt tympanitisch,
heeft noch ontlasting van urine noch van faeces, steunt soms,
knarst met de tanden, en vertoont zoowat in de helft van de
gevallen opticusverlamming. Er wordt wel beweerd, dat dit
geen verschijnsel is bij deze ziekte en dus een hulpmiddel
voor de difï\'erentiëel-diagnostiek met kalfziekte zou zijn, maar
dit gaat, lang niet altijd op. Wel ziet men veelal minder slik-
bezwaren dan bij kalfziekte en bij inbrengen van den ther-
mometer merkt men, dat de anus meestal minder verlamd is
of meer tonus heeft.

De temperatuur is ± 38° C. Na de inspuiting (er is
evenals bij kalfziekte weinig melk in den uier) blijft het
dier in denzelfden toestand en sterft binnen 24 uur, of wat
meer gebeurt, het blijft leven, krijgt weer eetlust en vertoont
grooten dorst, herkauwt zelfs soms, maar kan niet op.
De eigenaar denkt, dat het dier behouden is, maar het liggen
veroorzaakt weer voedingsstoornissen en uiterlijk na 14 dagen
kan men het zeer vermagerde en aan decubitus lijdende
dier doen afmaken.

Den lston dag na de injectie ziet men altijd temperatuurs-
verhooging tot zelfs 41° toe, en deze koorts houdt aan;
desniettegenstaande eten de patiënten soms. Is men in de

-ocr page 92-

gelegenheid sectie te doen, dan ziet men in het eene geval
lichte verschijnselen van septicaemie (kleine haemorrhagieën
hier en daar, vooral op de darmen, zeldzamer in utero),
in het andere ziet men, ten minste macroscopisch, niets.
Eenige malen is het mij ook voorgekomen, dat de koe
zoowat den 10den dag na de injectie een hoogst onaangename
lucht begon te verspreiden, vooral als men achter haar
kwam; de reuk kwam behalve van de decubitale plaatsen
ook bepaald uit de vulva en geleek op dien van rottende
secundinae, maar bij de sectie was de uterus alleen wat
cyanotisch en stonk, hoewel geen resten van secundinae
aanwezig waren. Uitvloeiing van stinkende secreta heeft
nooit plaats tijdens het leven. Het lichaam schijnt bij deze
ziekte een praedispositie voor decubitus te hebben.

Daar de ziekte in den uterus zetelt, heb ik in den laat.sten tijd,
indachtig aan het classieke: ontsteking is vergezeld van calor,
etc., de temperatuur ook opgenomen in de vagina. Normaal
is de temperatuur in de vagina lager dan in het rectum. a)

Rdbff vond zelfs bij koeien onmiddellijk na de geboorte van
het kalf de temperatuur in de vagina lager, niettegenstaande
de vagina dan toch zeer hyperaemisch is, maar ze is ook
meer toegankelijk voor de buitenlucht dan de anus. Bij
deze septicaemie is echter de temperatuur in de vagina
tot soms 1° C. hooger dan in het rectum. Hoe latei-
men na het uitbreken der ziekte de opnemingen doet, des
te beter bemerkt men het verschil.

In dit geval behandel ik de patiënten niet meer volgens
de
ScHMiDï\'sche methode en verklaar het geval voor een
ander dan kalfziekte, daar de afloop toch ongunstig is en
men hierdoor zichzelf of de inspuiting in discrediet brengt.
Druten, Maart 1902.

-ocr page 93-

Korte mededeelingen en referaten.

Abattoir te Rotterdam over 1901. — Aan dit jaarverslag,
opgemaakt door den directeur, den heer J. J. F. D
hont, is het
volgende ontleend.

Voor consumtie in de gemeente werden geslacht: 26675
runderen, 8957 kalveren, 2508 nuchtere kalveren, 2551 schapen,
2393 geiten, 33460 varkens,
4 speenvarkens, 5096 paarden, 12
ezels en 1 muildier, terwijl voor export werden geslacht: 1393
runderen, 14586 kalveren, 16055 nuchtere kalveren, 213049
schapen en 30593 varkens.

Ingevoerd werden: 451 runderen, 227 kalveren, 1597
nuchtere kalveren, 64 schapen, 69 geiten, 808 varkens, 34 paarden,

2 ezels, 148494 Kg. vleesch en vet en 15702 Kg. afval.

Afgekeurd werden van in de gemeente geslachte dieren;

van runderen: 196* dier, 905 Kg. vleesch, 2084 longen, 590
levers, 39 harten, 154 nieren, 182 uiers, 80 koppen, 18 tongen
en 1144 partijen ingewanden; van kalveren: 25J dier, 60
Kg. vleesch, 26 longen, 21 levers,
i hart, 10 nieren, 20 par-
tijen ingewanden; van nuchtere kalveren: 68i dier, 5
longen en 28 partijen ingewanden; van schapen: 29 dieren,
6 longen, 312 levers, 1 nier en 7 partijen ingewanden; van
geiten: 8 dieren, 1 long, 101 levers, 3 partijen ingewanden;
van varkens: 112 dieren, 15 longen, 380 levers, 26 nieren,

3 uiers, 425 koppen, 629 partijen ingewanden, 2 geheele en 58
Kg. huiden; van paarden: 117 dieren, 7 longen, 15 levers, 2
nieren, 1 kop en 14 partijen ingewanden; van ezels: 1 dier.

Door sterilisatie werden alsnog bruikbaar gemaakt 106|
ruud, 1 kalf en 72 varkens.

Van het ingevoerde werd voor de consumtie afgekeurd: van
runderen: 39 dieren, 8 voet en 110 Kg. vleesch, 91 Kg. vet,
164 longen, 160 levers, 89 harten, 109 milten, 217 nieren, 110
uiers, 1 kop en 3 tongen; van kalveren: 4dieren, 2 voet vleesch,
1 long, 2 levers, 1 milt, 2 nieren en 1 kop; van nuchtere
kalveren: 28 dieren, 22 Kg. vleesch, 27 longen, 28 levers,
18 harten, 20 milten en 38 nieren; van schapen: 5 dieren,
10 longen, 10 levers, 9 harten, 9 milten en 18 nieren; van

-ocr page 94-

geiten: 1 dier; van paarden: 1 dier, 2 voet vleescli, 9
longen, 18 levers, 6 harten, 6 milten, 12 nieren en 1 uier.

Als niet voldoende aan de voorschriften werden naar de plaats
van herkomst teruggezonden: 3 partijtjes rundvleesch en
2 partijtjes kalfsvleesch.

Van de hij rijkswet besmettelijk verklaarde ziekten kwamen
voor: bij runderen miltvuur (4), mond- en klauwzeer (15); bij
kalveren mond- en klauwzeer (2); bij paarden kwade-droea (11);
bij varkeus vlekziekte (11).

Tuberculose werd aangetroffen :

bij 2774 runderen = 10.4 pet. van den totalen aanvoer,
» 13 kalveren = 0.14 pet. » » » »

» 874 varkens = 2.61 pet. » » » »

s 2 geiten.

De ontvangsten bedroegen ƒ 123315.73£.

v. E.

Het proraoveeren in Zwitserland. — Op aandrang van Duit-
sche zijde zijn de rectoren der universiteiten te Bern, Zürich en
Bazel in Olten samengekomen en hebben hun toestemming ge-
geven tot een uniforme regeling der promoties in Duitschland
en Zwitserland. Hiervan zal mededeeling worden gedaan aan den
bondsraad in Zwitserland.

Wanneer het plan wordt verwezenlijkt, dan zullen voortaan
immature Duitschers ook niet meer te Bern worden toegelaten
tot het doctoraat in de veeartsenijkunde. Mogelijk erkent Pruisen
dan de tot lieden uitgegeven doctor-bullen der veterinair-medische
faculteit aldaar. (
Deutsche thierärztliche Wochenschrift van 2
Augustus 1902.) W. C. S.

Boekaankondiging.

Bericht über das Veterinärwesen im Königreiche Sachsen für
das Jahr 1901. Herausgegeben von der Königlichen Com-
mission für das Veterinärwesen zu Dresden. Sechsund-
vierzigste Jahrgang. Dresden, G. SCHÖNFELD 1902.

Ook dit jaar zijn in het verslag een groot aantal bijzonderheden
opgenomen, waarvan de mededeeling echter wegens gebrek aan

-ocr page 95-

ruimte achterwege moet blijven. Toch wil referent de aandacht
op enkele punten vestigen,

Bij de laatste veetelling in 1900 bleek dat het aantal dieren
belangrijk stijgt. Sinds 1873 bedraagt, in percenten uitgedrukt,
de vermeerdering: bij paarden 43.98, bij runderen 6.32, bij geiten
32.52 en bij varkens 91.41; het aantal schapen echter is met
63.97 pet. verminderd.

Met 1 Juni 1900 werd de verplichte keuring van vee en vleesch
ingevoerd en thans reeds blijkt dat het publiek de groote waarde
er van weet te schatten. Er zijn 30 abattoirs en 1227 keurkriugen ;
in de laatste wordt door 111 veeartsen en door 1109 leek-
keurmeesters gekeurd.

De cijfers voor tuberculose zijn, vergeleken met die van het
voorgaand jaar, alleen voor het rund iets gunstiger; zij bedragen:
rund 29.39 pet., kalf 0.54 pet., schaap 0.26 pet., geit 2.65 pet.,
varken 3.79 pet., paard 0.26 pet. en hond 0.64 pet. Trichineus
werden bevonden 0.0075 pet. der geslachte varkens en 0.39 pet.
der geslachte honden (in de abattoirs werden 703, in de overige
gemeenten 1130 honden geslacht).

De korte ïuededeeliugen van de veeartsen omtrent enkele bijzon-
dere gevallen, de meer uitvoerige uit het pathologisch-anatomisch
laboratorium, die uit de eliuieken en van enkele paardenartsen
bij de verslagen van het
XII130 en XlXdu armeecorps zijn rneeren-
deels zeer belangrijk.

van Esveld.

Nieuw uitgekomen boeken.

Dr. K. C. Schneider, Vergleichende Histologie der Tiere. Mit 691 Abbil-
dungen im Text. Jena, ö. Fischer 1902. Preis 24 Mark.

Prof. Dr. E. Ziegler, Lehrbuch der speciellen pathologischen Anatomie.
Zehnte neu bearbeitete Auflago. Mit 723 tlieils schwarzen, theils farbigen
Abbildungen. Jena, G. Fischer 1902. Preis 26 Mark.

Die Gewährleistung beim Viehhandel nach dem Bürgerlichen Gesetzbuch.
Erläutert von Dr. R. IIirsch, Rechtsanwalt in Ulm, in Verbindung mit
Ludw. Nagel, K. Oboramtsthierarzt in Ulm. II Theil: Thierärztlicher
Thoil, von L. Nagel. Stuttgart, W. Kohlhammer 1902. Preis 6.20 Mark.

Ed. Curot, Contribution à l\'étude de l\'alimentation mélassée. Rôle physio-
logique et thérapoutiquo du sucre. Etudo dos aliments molasses Expé-
riences relatives à la détermination de la dose maxima. Broch, in-8" de
58 pagos. Paris, Imprimerie de la Bourse du commerce 1902.

-ocr page 96-

Dr. A. Dupcy (vétérinaire militaire), A propos d\'un cas de morve humaine.
(Thèse do doctorat.) Nancy, A. Crépin-Leblond 1902.

Dr. H. Deygas, Les Paralysies du Larynx. Gr. in-8vo., 304 pages, avoc
planches. Paris, J. B. Baillière et fils 1902. Prix 6 francs.

Kenelm "Winslow, Veterinary Materia Medica and Therapeutics. Second
edition revised. 8vo, cloth, 750 pages. Now York, William R. Jenkins
1902. Price $ 6.00.

J. N. O. A. W. Dollar, Operative Technique, being the first volume of a
new work on the practice of veterinary surgery. 8vo, cloth. New York,
William R. Jenkins 1902. Price $ 3.75.

Fleming\'s Text-book of Veterinary Surgery, Volume II, containing nearly
500 pages and 400 illustrations, edited and passed through the press by
Principal W. Owen "Williams. 8vo, cloth. London, Baillièke, Tindall
and Cox, New York, William R. Jenkins 1902. Prico $ 3.25.

A. Liautard, Animal castration. Ninth edition, revised and enlarged with
a fino portrait of the author. 12ino, cloth. New" York, William R.
Jenkins 1902. Price S 2.00.

W. E. A. Wyman, Tibio-Peroneal Neurectomy for the Relief of Spavin
Lameness.
8vo, 30 pages, with 1 illustration. New York, William R.
Jenkins 1902. Price 50 cents.

Mo. Clure Rob., Mo. Clure\'s American horse, cattle and sheep doctor,
being a full description of tho diseases common to these animals,
together with a complete list and method of administering the medi-
cines required in thoir treatment. Illustrated, 29—413 pages. Chicago,
Hennjsberg & Co. 1902. Prijs
f 4.15.

Prof. Dr. H. J. Hamburger, I let gedrag van witte bloedlichaampjes tegenover
cyaqnkalium.
Bijdrago tot do kennis der celpermeabiliteit. (Afdruk:
Herinneringsbundel Prof. Rosenstein.) Leiden, Eduard Udo 1902.

Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1903.

Hoofdstuk IX. Af deeling V.

Art. 227. Jaarwedden en verdere belooningeii van de vaste
districtsveeartsen............f 23500.—

Art. 228. Reis-, verblijf- en bnreelkosteu van de districts-
veeartsen, reis- en verblijfkosten en vacatiegelden van liunne
plaatsvervangers en reis- en verblijfkosten en belooning van de
geëxamineerde veeartsen, bedoeld in de artikelen enz, enz. :

a. reis- en verblijfkosten........f 45000.—

b. bureel kosten...........» 3100.—

Art. 229. Jaarweddeu en verdere belooningen van den direc-
teur, de leeraren, ambtenaren, bedienden en arbeiders aan \'s Rijks
veeartsenijschool, mitsgaders schrijfloonen;

-ocr page 97-

a. Jaarwedden van den directeur en de leeraren:

1 directeur.............f 4000.—

4 leeraren.............» 14000.—

3 leeraren.............» 9000.—

aanvulling van personeel a).......» 2200.—

b. Jaarwedden der verdere ambtenaren:

1 prosector............» 1500.—

1 hoofdopziener ...........» 1200.—

1 smid.....w.........» 1200.—

6 assistenten a flOOO b)..........5500.—

1 laborant in de apotheek. ..,,...» 1200.—

1 opziener.............» 1200.—

2 amanuenses a f700 en flOOO.....» 1700.—

1 beambte bij d<^ bacteriologie......» 600.—

1 beambte bij de heelkundige afdeeling ...» 600.—

c. schrijfloonen, loon der bedienden en arbeiders c) » 14900.—

a) Do bij dit onderdeel voorgestelde verbooging met f 2200 beoogt over te
kunnen gaan:

1°. tot de aanstelling van een negondon leeraar inzonderheid voor ziokto-
kundige ontleedkunde en bacteriologie, en

2°. tot betere voorziening in hot ondorwijs in practische vleeschkeuring.

Ad. 1". Het onderwijs in ziektekundige ontleedkunde en bacteriologie
wordt thans gegeven door don looraar, wien tovons opgedragen is het
onderricht in algemoene ziektokundo, physiologie en woefsclloer.

Wegens do aanzienlijke uitbreiding, welke de eerstgenoemde twee leer-
vakken in den loop van jaren ondergaan hebben en hunne groote beteeke-
nis voor do voeartsenijkundigo practyk, mag het een dringendo eisch heeton,
dat zjj door oen afzonderlijken docont worden onderwezen, die daarin onge-
twijfeld eene vollo Ieeraarstaak zal vinden.

In het buitenland wordt dezo bijeonvoeging van vakken nergens aange-
troffen, overtuigd als men daar sedert lang is, dat geen docent te gelijker-
tijd op doze twee zoo /eer vorschillende terreinen met vrucht werkzaam
kan wezon.

Do splitsing van dit deel van het ondorwijg over twee leeraren, reeds op
zich zelve noodzakelijk geworden om elk dier vakkon tot zijn recht te doen
komen, zal ook nog het grooto voordeel mcobrengeti, dat voor de ziekte-
kundige ontleedkunde en do bacteriologie gemakkelijker clan voor de thans
nog bestaande combinatie van vakkon, die door een medicus worden onder-
wezen, eon geschikt veearts als leeraar zal zijn te vindon. Dit laatste
is van veel gewicht wegens hot nauw verband van beide vakken met de
voeartsenijkundigo practjjk. Groote belangen toch zijn gemoeid met hot

-ocr page 98-

opsporen val do ziekte-oorzaken bij het vee; de taak van den nieuwen
leeraar zal dan ook onder meer moeten zijn deze, voor zooveel nog liggende
in het duister, te leeron kennen en in het belang van den veestapel de
middelen tot bestrijding aan de hand te doen.

Terwijl do veeartsenijschool do aangewezen plaats voor het onderzoek
van heerschende ziekten zou dienen te wezen, is hut opsporen van ziekte-
oorzaken, waarvan de pathologisch-anatomische on bacteriologische studie
do basis uitmaakt, in de laatste jaren grootendeels geschied buiten ge-
noemde inrichting om, namelijk door speciale niet aan de inrichting ver-
bonden geleerden. Yan die onderzoekingen heeft dientengevolge het onder-
wijs niet in die mate partij kunnen trekken, als het geval zou zijn ge-
weest, wanneer deze in een pathologisch instituut dor school waren
verricht.

Indien de golden, welke op art. 230, onderdeel b, zijn aangevraagd ten
behoeve van de stichting van het gebouw, dat voor het onderwijs en do
proefnemingen van don negenden leeraar vereischt is, worden toegestaan,
bestaat er alle uitzicht, dat het instituut in den zomer van 1903 reeds zoo-
ver gereed zal wezen, dat alsdan voor de bijzondere inrichting dor lokalen
door den nieuwen docent omtrent allerlei onderdoelen de noodige inlich-
tingen en aanwijzingen verstrekt zouden kunnen worden. Het is daarom
wenschelijk de wedde, waarvan het bedrag eenigBzins afhankelijk zal wezen
van de keuze, reeds voor een deel van het volgend jaar uit te trokken.
Totdat de lokalen van het nieuwe gebouw voor en na in gebruik genomen
kunuen worden, zal de negende leeraar zich tijdolijk met bestaande onder-
wijsvortrekken dienen te behelpen.

Ad 2°. Het onderwijs in theoretische en practische vleeschkeuring wordt
thans gegeven aan \'s ltijks veeartsenijschool. In het practisch onderwijs
wordt zooveel mogelijk voorzien door demonstratie van praeparaten (afge-
keurde orgauen), welke daartoe van de abattoirs te Amsterdam en Rotter-
dam wordon aangevoerd. Ofschoon het onderwijs door deze ruime demon-
stratie zoo vruchtbaar mogelijk wordt gemaakt, behoeft het geen betoog,
dat de keuringstechniek eerst daar mot goed gevolg kan wordon geleerd,
waar veel (lieren worden geslacht en onderzocht. Ditzelfde geldt voor het-
geen in acht te nemen is bij hot keuren van levende dieren, van vleosch,
hot conservcoren van vleosch in koelkamers, het steriliseeron van vloesck
en het vernietigen van afgekeurde organen. Dit alles kan alleen door aan-
schouwing worden geleerd.

In vroegere jaron pleegden de loorlingon van het 4Jt\' studiejaar onder
leiding van den betrokken leoraar geregeld bezoeken te brengen zoowel aan
particuliere slachterijen als aan hot kantoor dor gemeentelijke keuring. Sedert
Augustus 1901 heeft een on ander moeten ophouden ton gevolge van do
opening van de gemeente-slachtplaats. Door het verrijzen van die inrich-
ting is thans do gelegenheid geopend om aan do leerlingen oneindig beter
dan tot nu toe mogelijk was practisch onderricht in vlooschkouring to ver-
strekken. Met machtiging van het gemeentebestuur zou do directeur van
het abattoir gezind zijn zich tegen oeno bezoldiging van f 500 \'s jaars met
dat onderwijs, hetwelk zoowel op zich zelf als in verband met de eerlang

-ocr page 99-

te verwachten uitbreiding van Staatsbemoeiing op keuringsgebied van groot
belang is, aan cle leerlingen van het 4\'lc studiejaar te belasten cp d6 ter-
reinen en in de localiteiten dor gemeente-slachtplaats.

b. Dit onderdeel is verhoogd met f 500. Voor het onderwijs toch in de
leervakken, welke do taak van den negenden Ieeraar (zie de toelichting bij
onderdeel a. van dit artikel) zullen vormen, is 0011 assistent onmisbaar. Do
vele laboratorium-werkzaamheden alsmede hot onderzoek van gestorven die-
ren maken het noodzakelijk, dat deze docent steeds over do hulp van oen
assistent kunne beschikken. Hoewel er nog onzekerheid bestaat omtrent
het tijdstip, waarop do nieuwe Ieeraar zijn betrekking zal aanvaarden, zal
het in ieder geval voldoende wezen de aau diens assistent too to kennen
jaarwedde van
f 1000 uit te trekken over zes maanden.

c. De vermeerdering van dit onderdeel met f 900 is wenscholijk ton oiude
tot verschillende loonsvorhoogingen te kunnen overgaan, zoowel in verband
met het aantal dienstjaren van sommige bedienden als ter voorkoming, dat
geschikte zoodanige boambten elders boter bezoldigde betrekkingen aannemen.

In verband met het bovenstaande wordt hot artikel in zijn geheel verhoogd
met f 3600 en mitsdien gebracht op f 58800.

Art. 230. Subsidiën voor de verzamelingen en andere inrich-
tingen van onderwijs aan \'s Rijks veeartsenijschool, kosten wegens
het uitoefeneu van de buitenkliniek; aanbouw, onderhoud en
lasten der gebouwen, onderhoud en aankoop van meubelen en
gereedschappen, vuur, water en licht; aankoop en voediug van
dieren; administratieve en verdere uitgaven:

a. subsidiën voor het onderwijs en kosten wegens het uit-
oefenen der buitenkliniek......... f 11000.—

Als eerste torniijn van eono, over drie jaron to verdoelen, uitgavo van ten
hoogste f 9000 ter voorziening in buitengowono ondorwijsbohoofton wordt
hier aangevraagd f 3000. Voor de toelichting zij verwezen naar hetgeen bij
art. 218 gezegd is in do Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag
van de Commissio van Rapporteurs uit de Tweede Kamer dor Stilten-Generaal
over het ontworp van wot tot vaststelling van het IXdo hoofdstuk der Staats-
begrooting voor 1902. Hoezeer destijds van ten hoogsto f 12000 en thans
van een maximum van f 9000 sprake is, hooft de omvang der behoeften
geene verandering ond ergaan. Het verschil van f3000 is to vorklaren door
do omstandigheid, dat dit bodrag, hetwolk bostemd is ten behoeve van de
stichting van oen gebouwtje voor plaatsing van oen travail-basculo, R
öntgj.n-
inrichting en sterilisatie van verband-materiaal, ovorgebracht is naar onder-
deel
b (zio de Memorie van Toelichting).

b. aanbouw, onderhoud en lasten der gebouwen, onderhout! en
aaukoop van meubelen en gereedschappen, mitsgaders vuur, water
en licht..............f 53500.—

-ocr page 100-

c. schrijfbehoeften, druMoonen en kleine huishoudelijke uit-
gaven ................f 700.—

d voeding en verpleging van dieren in de stallen der
school.................f15000.—

Do verhooging van (iit onderdeel met f2000 is noodzakelijk niet alleen
omdat hot aantal in verpleging gegeven dieren steeds toeneemt, maar ook
omdat do fourage-prijzon zeer zijn gestegen en cr tegenwoordig als
bjj-
voeder voor de verpleegde honden belangrijk meer paardenvleesch vereisclit
wordt dan tijdens hot internaat, toen in ruime mate over keukenafval kon
beschikt worden.

e. aankoop van dieren......... f4000.—

Dit onderdeel wordt f500 hooger geraamd zoowel omdat do prijs dor
anatomiopaarden is gestegen als omdat er, tengevolge van do sterke toe-
neming van het aantal leerlingen, behoefte aan oen grootor aantal dieren
bestaat.

Art. 230, a en b. Hot met betrekking tot do verschillende materiüelo
behoeften van \'s Rijks veeartsenijschool ingestolde onderzoek, waarvan sprake
was in den aanhef van de Memorio van Antwoord op het Voorloopig Ver-
slag van de Commissie van Rapporteurs uit de Tweede Kamer dor Staton-
Generaal over het ontwerp van wet tot vorhooging van het IXdo hoofd-
stuk der Staatsbegi\'ooting voor hot loopende dienstjaar (Ziting 1901 —1902,
II, 157, no. 5) heeft den ondergetookonde tot do overtuiging gebracht, dat
or behalvo de aanvrage, welke reeds indertijd (zie de Nota van Wijziging,
gevoegd bij de Memorie van Antwoord (art. 218) op hot Voorloopig Ver-
slag van do Commissie van Rapporteurs uit de Tweede Kamer dor Staten-
Generaal over het ontworp van wot tot vaststelling van het IXdc hoofd-
stuk dor Staatsbegrooting voor hot dienstjaar 1902) gedaan doch sedert
teruggenomen werd, nog verdere uitbreiding aan de Rijksveeartsenijschool
behoort te worden gogoven. Do nnvolgendo werken dionen in de eerste
jaren uitgovoerd te worden, zal de Rijksveeartsenijschool geacht kunnen
worden op do hoogte van haar tijd to blijven.

I. a. Hen gebouw voor het onderwijs in ziektekundige ontleedkunde en
bacteriologio met daaraan vorbondon bijgebouw voor secties en pathologisch-
anatomische demonstratiën . . ............f 5Ö000.—

b. Inrichting van do sub a genoemde localiteiten. . , . . f 0000.—

II. Afbraak van liet bostaando houten gebouw en hot maken van eene
manege met daaraan grouzondo lokalen voor travail-basculo, radioscopio en
chirurgie....................f 20500.—

III. Een plantenkas...............f 1100.—

IV. Een houten wachtlokaal voor liet publiek bij de praktijkzaal f 1000.—

V. Verschillende verbeteringen en veranderingen in bestaande lokalon
en stallen....................[6150.—

Tot toolichting van do noodzakelijkheid dier verschillende werken zy
aangeteokond:

-ocr page 101-

Ad I. De localitoitcn, waarin tlians het onderwijs in ziektekundige ont-
leedkunde en bacteriologie wordt gegeven, kunnen niet langer vereenigd
blijven met die, waar de pbysiologie wordt gedoceerd. De physiologische
afdeeling heeft dringend uitbreiding noodig en kan die vorkrijgen indien het
onderricht in de in don aanhef genoemde vakkon naar elders wordt verplaatst.

Evenmin kan do tegenwoordige toestand, waarbij secties en pathologisch-
anatomische domonstratiën in de zaal voor gewone ontleedkunde geschieden,
worden bestendigd. Hot is noodzakelijk dat do secties in een afzonderlijk
lokaal plaats hebben en niet daar, waar verschillende studiejaren tegelijkertijd
practisch werken en tientallen van leerlingen geruimen tijd, soms uren, in
eon benauwde atmosfeer bijeen zijn.

Voor den nogenden lceraar inzonderheid voor do ziektekundigo ontleed-
kunde en de bacteriologie is dorhalve, mede in vorband met hetgeen hier-
boven bij art. 229, a, ten aanzien van diens taak gezegd word, een afzon-
derlijk gebouw mot soctiezaal noodig. De uitgebreidhoid der to doceeren
vakken, do ruime demonstratie, de gelegenheid tot practisch werken en de
speciale onderzoekingen, welko in dit gebouw moeten worden verricht, loiden
tot vrij aanzienlijke eischen. Behalve aan een leerzaal, zal or onder meer
behoefte bestaan aan een pathologisch laboratorium voor den leeraar, eenigo
kweekkamers, eon werkplaats, vertrokken voor photographie en waarneming
van geënte dieren, enz.

Ad II. Voor do cliniek dor veeartsenijschool bestaat bchoofte aan oene
manego om in den wintor paardon, die aan sommige ziekten en gebreken
lijdon, to kunnen onderzoekon on behandelen on om desverlangd paarden
voor oporatiün te kunnen neerwerpen. Ook op andere tijden doet zich bij
slecht weder die behoefte gevoolen. Bovendien is dit gemiB gedurende het
geheelo jaar, bij ongeschikt weder of zeor moeilijk to onderkennen gevallen,
eon bezwaar bij het onderzoek van paarden op cornago. Voor dit onderzoek
werden in de laatste jaren voel meer paardon aangevoerd dan in vroeger
tijd, terwijl bij het tweede lid van artikol 8 der wet op de paardenfokkerij
1901 de Rijksveeartsonijschool aangewozen is goworden als do plaats, waar
de eventueelo herkeuringen van wegens cornago afgekeurde dekhengsten
moeten plaats hebben.

Inzonderheid voor do laatstbedoelde onderzoekingen, waarbij het veelal
twijfelachtige gevallen zal golden, is het aan de veeartsenijschool daarvoor
beschikbare, niet overdekte rij- en longoertorroin weinig of niet geschikt.

Om tijdolijk in dat bezwaar to voorzien, is door don directeur der veeart-
senijschool met de directio der stadsmanoge to Utroclit eono regeling ge-
troffen voor het eventueel gebruik dier manege, tegen oen overeengekomen
tarief, ton behoove van ondorzoek van paarden op cornage. Zij is daarvoor
echter slechts op bepaalde uren daags beschikbaar, terwijl voorts die uren
in verband mot die regeling van liet clinisch onderwijs niet do gewonschte
tijd zijn voor dit ondorzook.

Verbonden aan de manege, in do nabijheid van hot lokaal voor de station-
naire cliniek, zouden het best de lokalon te bouwen zijn, dio ten behoove
der cliniek dringend vereischt worden tot plaatsing van oen travail-bascule
(een voor omleggen in verschillende richtingen geschikte ijzeron noodstal),

-ocr page 102-

tot onderzoek met ïtÜNTGENstralen, 1ot sterilisatie van Chirurgisch materieel
en ter bewaring van verbandstoffen.

Ad III. Eene kleine plantenkas ia zeor noodig:

1°. voor liet tijdig uitzaaion van do verschillende zaden. Ten gevolge van
zijn lage ligging kan in den tuin zelf het zaaien eerst laat geschiedon, ter-
wijl dan nog tal van ongunstige factoron de resultaten dikwijls bedroevend
doen zijn;

2". voor liet vervroegen van planten voor bot college. De tuin is door
de reeds gonoemde omstandigheid zoo laat, dat bij meestal eerst eindo Mei
iets voor de lessen oplevert;

3". voor het bewaren en kweeken van die planten, welke nu telken jare
gekocht of met veel moeite verzameld moeten worden.

Ad IV. Het in de laatste jaren aanzienlijk toegenomen aantal loopende
patiënten, namelijk dieren, die in liet dagelijks praktijk-uur worden aange-
voerd enkel ten behoeve van onderzoek en behandeling (de zoogenaamde
consultatieve clinick der school), geeft aanleiding dat dikwijls het cliniek-
lokaal te voel bezet wordt door de geleiders met hunne dieren, waardoor
de werkzaamheden aldaar hinder ondervindon en bovendien dat verblijf
voor dit publiek aan veiligheid te wonschen ovorlaat. De bedoelde porsonen
met hunne dieren moeten derhalve voor oon deel zooveel mogelijk buiten
dat lokaal wordon gehouden om aldaar hunne beurt af te wachten. Bij
slecht weder of in het gure jaargetijde is doze maatregol evenwel niet goed
toe te passen.

Van daar de wenschelijkheid om voor do geleiders met do aangovoerdo
kleine dieren oen houten wachtlokaal to makon in de nabijheid van hot
lokaal voor de consultatieve cliniok.

Ad V. Bij do uitbreiding van hot aantal loerlingon wordt de noodzake-
lijkheid govoold om in verschillende lokalen, vooral in dat van de ontleed-
kunde, de bestaando banken door meer oploopende zitplaatson van practisclier
constructie to vervangon.

Het is voorts wenscholijk eenige dor afzonderlijko paardenstallen te
veranderen :

a. tot loopstallon, ieder ruimte aanbiedende voor één paard, hetwelk men
niet in oen der bestaande boxen in de grooto paardenstallen doch afge-
scheiden wenscht to plaatsen, on

b. tot stallen met afgerondo hoeken en houten wandboschot mot lodoron
kussons als loopstallon, iodor voor één paard met hcrsonlijdcn.

Vermits het toch niet goed mogelijk zoude wezen, de onder I tot V
gonoomde, naar do besliste overtuiging van den ondergeteekondo hoogst
noodzakelijke workon alle in 1903 to doen uitvoeren, ware de in totaal
veroischte soin van f84750 over eenige jaren te verdeelen. lil aanmerking
nemende, dat do lokalen voor don travail-basculc, de radioscopie en do
chirurgie alsmede het pathologisch instituut mot sectielokaal het moest
urgent zijn, zal over 1903 de grootste tormijn uitgetrokken dienen to
worden en wol tot een bedrag van f42500.

Voor hot tweede on derde jaar zouden do termijnen dan respectievelijk
f26500 en f15750 kunnen beloopen.

-ocr page 103-

Met bijvoeging van do gobruikolijko f 11000 ter voorziening in de gewonö
behoeften, /.ijnde f 6000 voor onderhoud en lasten der gebouwen en f 5000
voor onderhoud en aankoop van meubelon en gereedschappen mitsgaders
vuur, water en licht, wordt op dit onderdeel alzoo f 53500 aangevraagd.

Art. 231. Toelagen voor huisvesting en verpleging aan leer-
lingen van \'s Rijks veeartsenijschool, die bij de opheffing van het\'
internaat inwonend waren.........f 450.—

In verband met do omstandigheid, dat or ten hoogste 3 leerlingon zullen
zijn die voor toekenning der toelage van f 150 in aanmerking komen, kan
dit artikel f 150 lager geraamd worden dan voor het loopende jaar.

Art. 232. Kosten van de examens van hen, die een diploma
als veearts verlangen volgens de wet van 8 Juli 1874 (Staats-
blad n». 99)..............f 3000.—

Art. 235. Kosten, subsidiën en schadeloosstellingen tot af-
wending van het gevaar, waarmede besmettelijke veeziekten den
veestapel bedreigen, en daartoe betrekkelijke uitgaven, waaronder
de belooningen van tijdelijke, buitengewone districtsveeartsen en
vee-opzichters.............f 75000.—

Art. 236. Kosten, voortvloeiende uit de wet van 5 Juni 1875

(Staatsblad n°. 110)..........f 250.—

(Wordt vervolgd.)

Mededeelingen van het Hoofdbestuur.

Dr. D. A. de Jong Jzn. heeft de benoeming tot onder-
voorzitter der Maatschappij aangenomen.

Het lid der afdeeling Friesland C. S. Jeronimus zal, wegens
vertrek naar Indië, bij de Algemeene afdeeling overgaan.

Met ingang van 1 Januari 1903 zal het lid der Algemeene
afdeeling W.
Stuurman t,e Leiden overgaan bij de Nieuwe afdee-
ling Zuid-Holland.

Necrologie.

Te Nijkerk is reeds in 1901 overleden de empirist J. H.
Nu
land, tevens apotheker aldaar.

Personalia.

Benoemd: tot gemeente-veearts te Hardegarijp W. ten Hoopen
uit Utrecht; tot voorzitter der commissie tot aankoop van

-ocr page 104-

fokmateriaal en cavaleriepaarden op het eiland Soemba de
paardenarts
lsto klasse van het leger in Ned.-Indië A. M. Vermast.

Verplaatst: de paardenarts lst0 klasse J. N. Ballangee van
Amersfoort naar \'s-Gravenhage; de gouvernementsveearts Dr. II.
C. \'
t Hoen vau Magelaug naar Poerbolingo; de paardenarts lsto
klasse bij het leger in Ned.-Indië A. M. Vermast tijdelijk van
Salatiga naar Waing-Apoe (Soemba).

Verleend: verlof voor den tijd van twee jaar aan den paarden-
arts lste klasse bij het leger in Nederl.-Indië 11. A.
Plrmpek.
van Balen
(tijdelijk te Utrecht).

De gouvernementsveearts Dr. FI. J. van der Schroeff is 4
October 1902 te Paramaribo aangekomen, terwijl de gouverne-
mentsveearts
O. S. Jeronimus op 18 October j.1. naar Indië is
vertrokken.

Rijks veeartsenijschool.

Krachtens diploma van een hoogere burgerschool met 5 jarigen
cursus zijn nog toegelaten als leerlingen van het eerste studiejaar:
J. A. Gunst uit Amsterdam, F. P. Keyser uit Texel, A. Kuipers
uit Muntendam, G. Leürink uit Apeldoorn, W. Luxwoi.da uit
Witmarsum, H.
Scetörnaoel uit Haarlem, J. Urlings uit Meersen,
A.
de Boer uit Tjalleberd en W. Vleming uit Zutfen.

Aan den cursus 1902/1903 nemen 89 leerlingen deel en wel:
late studiejaar
32, 2de studiejaar 32, 3de studiejaar 13 en 4de
studiejaar 12.

Actinomycosis.

Geachte Redactie,.

In den loop van dit jaar heb ik een patiënt behandeld inet
een uitgebreid, hardnekkig lijden van de huid van het aangezicht.
Ook door andere doctoren was het geval beschouwd als huid-
tuberculose. Er werd aan actinomycosis eenvoudig niet gedacht,
totdat de geelwitte korrels der actiuomyces uit, een klein absces
den aard der ziekte plotseling aantoonden, en de kwaal, welke
alle middelen had getrotseerd, met joodkalium snel verbeterde.

Iets later vond ik bij een tweeden patiëut met een oogen-
schijnlijk eenvoudig scrofuleus halskliertje, bij insnijding dezelfde
korrels, welke wij allen in (Jtrecht aan de veeartsenijschool
voldoende hebben leeren kennen, en die daardoor juist voor mij

-ocr page 105-

da diagnose gemakkelijk maakten. (Dit is een der vele geval-
len waarbij de veearts den arts te hulp kwam.)

Gaan we de spaarzaam gepubliceerde gevallen na van acti-
nomycosis bij den mensch, dan ligt het vermoeden voor de hand,
dat deze ziekte véél meer voorkomt dan verwacht wordt; dat
zij veeltijds wordt miskend.

Daarom kan het zijn nuttige zijde hebben nu en dan eens
met nadruk te wijzen op het bestaan dezer ziekte, en de medici
daardoor aan te sporen zooveel mogelijk pus uit fistels of
abscessen microscopisch door te zoeken op actinomyceskorrels.

Natuurlijk dat het geval werd besproken met de omwonende
veeartsen, die mij mededeelden, dat de ziekte bij het vee in dit
district zeer zeldzaam is en in onzen kring
geheel ontbreekt.

Bij het zoeken naar licht in de literatuur voor dit merk-
waardig verschijnsel bleek, dat in andere lauden de ziekte zich
somtijds localiseerfc tot enkele provinciën of kleinere kringen,
dat aangaande de wijze waarop de invasie geschiedt, de plaats
en den tijd der infectie nog vele meeningen gelden, en ik stelde
er belang in te weten hoe deze ziekte zich heeft uitgebreid over
ons land en wat de meeningen waren der practici omtrent
den aard en het wezen dezer schimmelziekte.

Vandaar dat ik de circulaire zond aan alle veeartsen.
Het is mijn voornemen de feiten welke aldus worden verzameld,
in geval ze werkelijk van eenig belang zijn, in Uw tijdschrift
bekend te makeu, uitgaande van de veronderstelling, dat ook
andere veeartsen, evenals ik, belang stellen in deze ziekte.

De stof zal ik na de nieuwjaarsdrukte doorwerkeu, en daarna
zal worden getracht gegevens te verzamelen aangaande de acti-
nomycose bij den mensch.

Wellicht dat daarbij eenig verband kan worden gevonden
met het voorkomen der actinomyces bovis.

U ziet, geachte redactie, de zaak is zeer eenvoudig en ligt
in.i. nogal voor de hand, en ik had U deze verklaring bespaard,
ware het niet dat onder de vele zeer welwillende en uitvoerige
antwoorden der collega\'s er één inkwam, dat werkelijk merk-
waardig mag heeten. Het was ongeveer als volgt luidend:

«Het lust mij niet hierop in te gaan, daar ik dit beschouw
«als een middel ora uit de gegevens een dissertatie te schrijven
«voor een bul in Zürich of Bern.»

-ocr page 106-

Tot lieden bleef deze eigenaardige opvatting een unicum. Moch-
ten er echter onder de collega\'s, wier antwoord ik tot heden
(20 October) niet ontving, zijn die zich bezwaard achten iemand
gratis te helpen aan stof voor een dissertatie (wat m. i. uit een
solidair-wetenschappelijk oogpunt toch nog zoo verkeerd niet is),
dan stel ik dezen gaarne gerust.

Ik heb nooit het plan gehad te gaan promoveeren in de vee-
artsenijkunde, en kreeg ik dat alsnog, dan zou het gemakkelijk
zijn een onderwerp te kiezen, waarbij niet van algemeenen steun
van anderen gebruik behoefde te worden gemaakt.

De oorzaak en het doel van mijn enquête heb ik daarom wil-
len vermelden. Aan den, mij persoonlijk niet bekenden schrijver
van het bedoelde epistel, heb ik gemeld dat, zoo hij voor zich
zelf gebruik mocht willen maken van de door mij verzamelde
gegevens over de actinomycose ter verkrijging van een bul in
het buitenland, ik ze hem gaarne daartoe te zijner beschikking
wilde stellen.

U, geachte redactie, dankzeggende voor de plaatsruimte, blijf
ik gaarne, met collegialen groet,

Uw dw.

IJzendijke, 20 October 1902. Schouten.

Vacante plaatsen.

Van de vacatures op blz. 47 vermeld, valt uit Tietjerksteradeel
met standplaats Hardegarijp, terwijl bijgevoegd kunnen worden:

Ede, provinciale toelage f200; de gemeentelijke toelage, voor-
heen f 250, wordt eerst met de begrooting vastgesteld.

Zelhem, gemeentelijke jaarwedde f 400, met uitzicht op ver-
hooging.

Veeartsenij kundig Staatstoezicht.

Bij Koninklijk besluit van 16 October 1902, n°. 20, zijn voor
den tijd van 3 jaar benoemd tot plaatsvervanger van den districts-
veearts, wien Teteringen als standplaats is aangewezen, de vee-
artsen
P. J. \'t Hooft te Almkerk en J. A. Klauwers te Tilburg.

-ocr page 107-

EEN GEVAL VAN KEIZERSNEDE BIJ EEN VARKEN,

doob

L. M. METZ. (Arts.)

De keizersnede wordt in de gewone praktijk betrekkelijk
zelden gedaan. Het artikel van \'
t Hoopt in de October-afle-
vering van dit tijdschrift was de aanleiding tot de publicatie
van een geval van keizersnede, in 1898 door mij verricht,
omdat ik meen dat wanneer aan eenige voorwaarden wordt
voldaan, er geen bezwaar is om deze operatie algemeener
toe te passen.

Het geval betrof een eerstbarende van twaalf maanden.
De partus was voor vier en twintig uur begonnen; de vinger,
acht a negen centimeter diep ingaande, kon den snuit van
een big palpeeren. De vagina was nauw, het gelukte ook
met instrumenten niet den foetus te extraheeren. Ik besloot
de keizersnede te verrichten. Links waren de foetus door
den buikwand te palpeeren, daarom werd het varken op een
rolkar gelegd, op de rechter zijde en door twee man vast-
gehouden. De linker flank werd geschoren, met zeep en
warm water Hink geborsteld en met sublimaat 0.1 °/o afge-
spoeld. De instrumenten werden een kwartier opgekookt en
in dat water bewaard en afgekoeld. Na duchtige reiniging
der handen door borstelen met warm zeepsop, werd een
verticale snede in de linker flank gemaakt, circa twintig
cM. lang en 20 cM. onder den buitensten darmbeenshoek.
Na opening van de peritoneaalholte werd met de hand een
ampul van den linker baarmoederhoorn te voorschijn gehaald.
Er was geen injectie van de serosa. Op de convexiteit werd

7

-ocr page 108-

ingesneden en een gemacereerde foetus met de vliezen ver-
wijderd. Daar het niet dadelijk gelukte om van die opening
uit een anderen foetus te bereiken, werd de ampul door
een assistent vastgehouden en, na reiniging der hand, met
een doorloopende sutuur -van zijde gehecht. Aan denzelfden
hoorn werd op gelijke wijze nog een foetus te voorschijn
gebracht, en daarna een aan den anderen hoorn. De gemaakte
openingen in de ampullen werden van een doorloopende
zijde-hechting voorzien, de ampullen gereponeerd en de
buikwand met vier enkelvoudige hechtingen door huid, spier
en peritoneum gesloten. Het varken verdroeg de operatie
goed, alleen bij de huidsnede en de hechting van den
buikwand onder zwak protest; de hechtingen werden na
veertien dagen verwijderd. Het dier werd later gemest, werd
spoedig vet en bij opening der buikholte is door den slager
niets bijzonders gevonden.

Met het oog op de uitvoering der operatie in de gewone
praxis zij nog het volgende hierbij gevoegd. Strenge asepsis
zonder veel antisepsis schijnt mij bij de operatie het belang-
rijkst en het moeielijkst. Waar men in de cliniek de asepsis
gemakkelijk kan beheerschen, heeft men in de gewone
praktijk met groote moeielijkheden te kampen. Vooral de
wondassistent is in de gewone praxis meestal een geslagen
vijand van de asepsis. Overigens bereikt men het meeste
door de instrumenten te laten in het water waarin ze gekookt
zijn; men heeft ze dan gereed in een steriele vloeistof en in
een sterielen bak. I)e draden worden vooraf in de naalden
gestoken en met de instrumenten te gelijk uitgekookt: hierdoor
vermijdt men onnoodige aanraking van de steriele draden met
de vingers, welke natuurlijk nooit zoo ideaal steriel zijn als
uitgekookt materiaal. Het besprenkelen van den uterus met
carbol en het bewaren van de instrumenten in antiseptische
oplossingen acht ik nadeelig. De uterusoppervlakte isasep-
tisch en al was zij dit niet, dan zou ze toch door antiseptica

-ocr page 109-

niet gedesinfecteerd worden, terwijl de antiseptica een on
noodige irritatie van het peritonèum veroorzaken. Bij het
besprenkelen is het onvermijdelijk, dat een deel van het
antisepticum in de buikholte vloeit. Het vochtig houden van
intestina met wanne steriele physiológische keukenzoutsolutie
moge bij langdurige darmoperaties nuttig zijn, bij de kort-
durende keizersnede is het niet op zijn plaats. Bijzondere
maatregelen tegen het prolabeeren van ingewanden (het
aanbrengen van jodoformgaas om de wond) behoeven niet
te worden genomen. Zoodra het peritoneum is geopend,
wordt een ampul te voorschijn gehaald, welke de opening
in den buikwand geheel afsluit. Het zou overweging ver-
dienen om een uitgekookt stuk gaas, linnen of katoen over
de huid te leggen, met een snede er in, overeenkomende
met de plaats der huidsnede, ten einde contact van den
uterus met de huid te voorkomen, doch het is mij gebleken
dat men, bij gebrek aan een geschoolden wondassistent,
daarvan veel last heeft. Jodoformgaas is niet antiseptisch
en vaak niet aseptisch.

Wat de hechting der uteruswond betreft, het beste lijkt
mij een doorloopende hechting met steriel catgut en hier-
over een doorloopende
Lemuekt sche instulpingshechting van
catgut.

Dat een enkele dooirloopende sutuur van zijde voldoende
is, kan uit het eenige geval waarin zij door mij werd toe-
gepast, al werden er drie geïnfecteerde holten mede gesloten,
niet worden beslist, maar zij verdient toch overweging,
omdat zij den (duur der operatie en daarmede het gevaar
voor infectie belangrijk vermindert.

De hechting van den buikwand geschiedt het best door
afzonderlijke suturen van aseptische zijde, touw of band.
Het peritoneum behoeft niet te worden gehecht, wat de zaak
ook minder pijnlijk maakt. Na het knoopen der suturen
besmeert men de huid met jodoformcollodiuiu of teer.

-ocr page 110-

Het toepassen van narcose is in de gewone praxis meestal
ondoenbaar; noodzakelijk is het ook niet, daar het dier bij
het moeielijkste deel der operatie-, de uterushechtingen, ge-
woonlijk zeer rustig zal zijn.

Bloedstelping is niet noodig wanneer men de arteria cir-
cumflexa ilei vermijdt, door de snede te maken zooals
\'t Hooft die aangeeft. Wanneer het geen bijzondere bezwaren
heeft, verwijdere men de secundinae.

Gorinchem, 7 October 1902.

NECROSE TEN GEVOLGE VAN BACILLUS
NECROPHORUS,

130011

H. A. VERMEULEN.

LITERATUUR.

Bano, Zeitschrift für Fleisch- und Milchhygiene 1893, blz. 161.

Hauptmann, Thierärztliches Centraiblatt 1901, n°. 4.

Beiindt, Archiv für wissenschaftliche und practische Thierheilkunde 1895,
XXI Band, 2 und 3 Heft.

j. M. mc. Eadyean, The Journal of comparative pathology and thera-
peutics
, vol. XIII, part 4, Dec. 1900.

Ü. J. Hamilton, The Journal of comparative pathologie and therapeutics.
vol. IV, part 2, Juni 1891.

Kitt, Lehrbuch der pathologisch-anatomischen Diagnostik, Band I, pag. 548.

Du. H. J. v. d. Schroefp, Tijdschrift voor Veeartsenijkunde, deel 29, bldz. 208.

Een door mij waargenomen geval van multiple levernecrose
bij het rund deed mij besluiten na te gaan wat dienaan-
gaande in de literatuur bekend is. Eenige korte referaten,
hoofdzakelijk betreffende zeer interessante sectiën en somtijds
vermelding van voorafgegane clinische verschijnselen vinden
hier, na een beschrijving van het door mij geconstateerde
geval, een plaats.

-ocr page 111-

Voor eenigen tijd werd mijn hulp ingeroepen bij een koe
van den heer
Th. d. E. alhier. Patiënte was een 10-jarige
zwartbonte melkkoe, van uitstekende qualiteit, door den
eigenaar zelf gefokt en volgens diens verklaring nimmer
ongesteld geweest.

Bij het onderzoek, in de weide, bleek het dier zeer sopo-
reus te zijn. De melksecretie was aanzienlijk verminderd,
de eetlust gering, de defaecatie traag, de lichaamstemperatuur
hoog (41.2°). Ik stelde mijn diagnose uit tot den volgenden
dag, liet patiënte naar huis brengen en een warm infuus
ingeven van 50 gram gemalen koffie, benevens vier gram
calomel.

Den volgenden dag was de toestand veel verbeterd, de
temperatuur 39.3, het dier minder soporeus en de eetlust
gedeeltelijk teruggekeerd. De ontlasting was stinkend. Naar
alle waarschijnlijkheid was m. i. een maagdarmaandoening
aanwezig, die, hoewel zeer acuut en heftig verloopende, toch
reeds tot staan was gebracht. Diëet werd voorgeschreven
en patiënte dien dag behandeld met middelgroote doses
sulfas natricus. Op den derden dag evenwel verergerde de
toestand plotseling en in hevige mate.

Na mijn spoedige komst vond ik den algemeenen toestand
belangrijk gewijzigd; vooral was het de snel opgetreden
vermagering welke in het bijzonder mijn aandacht trok. Het
zeer soporeuse dier stond benauwd met krommen rug te
steunen, alle voedsel werd geweigerd; de lichaamstemperatuur
was weer boven 41°, een hooge mate van icterus was aan-
wezig. De uier, de buikwand, het perineum en de vulva
vertoonden een in het oog vallende gele kleur, welke kleur-
verandering ook zeer duidelijk aan de zichtbare slijmvliezen
viel waar te nemen. Patiënte kreeg een flesch warmen wijn
en om de drie uur 50 gram sal carolinum factitium met
een infuus van koffie.

Den volgenden ochtend was de koe dood.

-ocr page 112-

Bij den vilder vond ik gelukkig de gezamenlijke organen
nog vrij goed bewaard. Reeds dadelijk viel de abnorme
lever in het oog. Deze was vergroot en zoowel aan de
oppervlakte als op iedere doorsnede doorzaaid met geelgrauwe
haarden, meerendeels rond, ter grootte van een halven
gulden, soms langwerpig rond, minder vaak onregelmatig of
conflueerend. De randen waren gekarteld, de doorsneden droog
en min of meer fijn korrelig. De haarden promineerden niet
aan de oppervlakte en waren ook niet uit te pellen; nergens
was pus of exsudaat aanwezig.

Alle andere organen waren normaal.

Welwillend ter zijde gestaan en voorgelicht door Dr.
Markus kon, in het laboratorium van het abattoir te
Utrecht, een gedeelte van de lever aan een onderzoek worden
onderworpen. Uit dit onderzoek bleek dat wij te doen hadden
met een geval van multiple levernecrose.

Eenige materie uit het centrum van een haard genomen
en gekleurd, deed onder den microscoop slechts één necro-
tische massa zien met een enkele levercel; een praeparaat aan
den rand genomen, op de grens van den haard en het overge-
bleven leverweefsel, wemelde van langdradige necrose-bacillen.

Op deze plaats betuig ik Dr. Markus mijn oprechten
dank voor zijn bereidwilligheid en de welwillendheid waar-
mede hij mij menig duister punt ophelderde.

Opmerkelijk vind ik dat een dergelijk infectieus lijden zulk
een omvang kon krijgen, zonder het organisme merkbaar te
storen of zelfs eenigen invloed uit te oefenen op de melk-
secretie; vier dagen vóór den dood was patiënte, als altijd,
een overvloedige melkmachine geweest.

De necrosebacil is anaëroob en doet zich voor als een
langen, onvertakten draad of als een staafje met afgeronde
einden. In normale omstandigheden is hij een constante
bewoner van het darmkanaal van planteneters; ook wordt

-ocr page 113-

hij dikwerf in faeces aangetroffen. Zijn optreden is meestal
in combinatie met andere pathogene micro-organismen; min-
der veelvuldig doet hij zich voor in eigen, onvermengd
karakter, waarbij dus niets anders wordt waargenomen dan
een in droog versterf overgaan van het aangetaste weefsel.
Löffler toonde hem aan bij kalverdiphtherie; Rang bij
panaritium en in vele leverabscessen van het rund, soms bij
omphalophlebitis van kalveren en lammeren, bij diphtheri-
tische processen in den uterus en bij slecht granuleerende,
met korsten bedekte vaginale wonden na een inoeielijken
partus. Necrotisclie haarden zijn in het hart geconstateerd
na traumatische pericarditis, waarbij de bacillen dus met het
scherpe voorwerp in de hartspier zijn gedrongen.

Bij het paard vond men ze in darmzweren, bij chroni-
sche dermatitis met huidnecrose aan het onderbeen en bij
hoef kraakbeenfistels.

Bij het varken nam men ze waar als oorzaak van invre-
tende necrotisclie processen bij varkenspest, bij diepgaande
zweren in de mondholte en op het neusmiddelschot.

Bij konijnen geënt, veroorzaakt hij een necrotisclie ont-
steking en den dood in 9—14 dagen, soms echter eerst na
3—4 weken. Men treft dan een uitgebreide necrose aan in
het subcutane weefsel en in de spieren rondom de plaats der
inoculatie. Soms treedt phlebitis op met thrombose en ont-
staan langs embolischen weg necrotisclie processen in hart,
lever en longen; in andere gevallen ontwikkelt zich pleuritis
of pericarditis serofibrinosa Veelal evenwel hebben bijko-
mende bacteriën het konijn gedood vóór de necrosebacil
volkomen heeft ingewerkt.

In zijn handboek over pathologisch-anatomische diagnostiek
spreekt
Kitt onder den titel van necrosis nodosa (multiplex)
hepatis over het veelvuldig (?) voorkomen van op gezwellen
gelijkende knobbels in de levers van runderen. De haarden
zijn vaster op het gevoel dan het leverweefsel en onder-

-ocr page 114-

scheiden zich daarvan duidelijk door scherpe begrenzing en
de geelgrijze kleur. De doorsnede vertoont een droge, gelijk-
matige snij vlakte, zonder verweeking of bindweefsel. Hij
zegt dat de haarden aan de oppervlakte uitsteken. Dit is
geenszins regel; in het door mij waargenomen geval lagen
de talrijke oppervlakkige haarden regelmatig onder de kapsel
verspreid, zonder de gladde oppervlakte eenigermate te
verstoren. Hetzelfde is door mij ook in andere praeparaten
gezien.

Mc. Fadyean heeft reeds in 1891 gevallen gepubliceerd
van laesies in levers bij runderen en schapen, veroorzaakt
door den necrosebacil; in 1900 de eerste bij paarden.

Hij beschrijft een geval van multiple levernecrose bij een
rund, waarbij alleen in de sterk vergroot.e lever talrijke
haarden voorkwamen. Volgens opgave van den veearts
Burt had deze koe bij het leven verschijnselen vertoond
van //een koude", van gebrek aan eetlust, constipatie, tevens
hooge temperatuur. Patiënte was na eenige dagen schielijk
gestorven.

Van een ander rund zegt de ziektegeschiedenis dat het
gedurende een jaar min of meer gesukkeld had tot, onge-
veer een maand vóór den dood, de toestand plotseling
verergerde. Patiënte steunde en vermagerde snel, de eetlust
en het herkauwen waren sterk verminderd, geringe consti-
patie was aanwezig; snelle pols, zeer hooge temperatuur.
De koe werd afgemaakt en bij de sectie werden laesies in
de lever, de longen en de boek maag aangetroffen. De enorm
vergroote lever was vergroeid met het diaphragma en den
buikwand. Ook hier promineerden de oppervlakkige haarden
in de lever. In beide longen waren tal van erwt- tot noot-
groote haarden aanwezig.

In de boek maag waren verscheidene plooien van het
slijmvlies door spijkers geperforeerd.

Een omstandigheid, door mij niet geconstateerd en ook

-ocr page 115-

in andere gevallen niet beschreven gevonden, was, dat zoowel
de leverhaarden als die in de longen gemakkelijk konden
worden uitgepeld.

Konijnen op den rug geënt met necrotisch long- of lever-
weefsel stierven na 6—7 dagen. I itgebreide plaatselijke
necrose was aanwezig; massa\'s bacillen konden worden
aangetoond.

Een zeer interessant verslag geeft Mc. Fadyèan van een
sectie op een mageren ruin verricht, in 1894, een half uur
na den dood. Oedemen bevonden zich aan den koker en
het linker achterbeen. Dit laatste was over de geheele lengte
gezwollen tot den hoef, vooral in hooge mate rondom het
kniegewricht. Op eenigen afstand daarvan bevond zich aan
den schenkel een groote fistuleuse wond. In den ondersten
hoek was een weinig pus aanwezig, overigens was de wond
droog en gedeeltelijk gecicatriseerd. Het subcutane weef-
sel onder den tarsus en den metatarsus was onregelmatig
verdikt en oedemateus. Tusschen het ondereinde van het
hielbeen en de tibia bevond zich een absces ter grootte van
een duivenei, met dikken grijsgelen etter. Direct onder de
huid zag men op de buitenvlakte van het hielbeen een
kleine plaats, waar het weefsel was genecrotiseerd, zonder
eenig spoor van suppuratie. In de buikholte een weinig vocht;
de lever was vergroot. In de borstholte was een groote hoe-
veelheid troebel geelachtig exsudaat, waarin zich fibrineuse
stolsels bevonden. De pleura was sterk geïnjiciëerd en hier
en daar van fibrineuse afzettingen voorzien, vooral op het
mediastinum en de pleura diaphragmatica. De longen waren
gedeeltelijk gecollabeerd. In de linker long waren vele
abscessen ter grootte van een ganzenei; eenige dergelijke in
de rechter long. Bij microscopisch onderzoek bleek het
pleuritisch exsudaat een reine cultuur te bevatten van lange
draden. Deze draden waren ook aanwezig in het pus van
het hielabsces. Met beide materies werden konijnen geënt:

-ocr page 116-

het eene stierf na 11, het andere na 28 dagen. Rij heide
was uitgebreide necrose aanwezig, uitgaande van de plaats
der enting. Ook hier kon dezelfde bacil in massa worden
aangetoond. Zonder eenigen twijfel was de fistel het punt
van uitgang; na de necrose ontstonden door bijkomende
bacteriën abscessen en eindelijk bereikte de infectie de
pleura.

Een tweede geval betrof een paard met een hoef kraakbeen-
fistel; in beide longen waren necrotische haarden; tevens
was een rechtszijdige pleuritis aanwezig. Bij een derde paard
was de infectie uitgegaan van een ulcus in het rechter
achter koothol. Het necrotiseerend longproces besloeg een
vijfde gedeelte van de geheele linker long; enkele kleine
haardjes konden in de rechter long worden aangetoond.

Hamilton vond in necrotische haarden coccen, geen draden
of staafjes. Hij merkt op dat de leverhaarden vroeger veelal
werden aangezien voor tumoren en beschrijft een geval van
multiple levernecrose bij een ezel.

Van der Schroeff heeft een geval waargenomen en beschre-
ven van necrose bij een paard, dat enkele dagen symptomen liacl
vertoond van pericarditis en na eenige aanvallen van koliek was
gestorven. Er bestond een serofibrineuse pericarditis ; in den
rechter ventrikelwand van het hart waren enkele knikker-
groote haarden. Rehalve deze afwijking met de vorige ge-
vallen was het hier tevens de milt, welke van reusachtigen
omvang was. De kapsel was verdikt en de oppervlakte hob-
belig. Zoowel direct onder de kapsel als in het miltweefsel
zelf waren tal van necrotische haarden aanwezig. Ook hier
werden de bacillen in grootere en kleinere afmetingen \'aan-
getoond.

Zeldzaam is zeer zeker de geweldige uitbreiding welke het
necrotische proces heeft verkregen bij een éénjarigen stier, zooals
dit door
Hauptmann is waargenomen. Het dier was 10 dagen
en route geweest en op verschillende markten vergeefs te

-ocr page 117-

koop aangeboden. Het had de ballen van beide achterklauwen
doorgeloopen en werd, weder thuis gekomen, zeer pijnlijk
opgestald. Weldra werd de stier ziek; hevige ademnood, ge-
brek aan eetlust en constipatie, gevolgd door diarrhee, traden
op. Als verdacht van te lijden aan boosaardig mond- en
klauwzeer werd noodslachting gelast; door
Hauptaiann werd
de sectie ambtelijk verricht.

Op den neusspiegel waren op een tweetal plaatsen sub-
stantieverliezen aanwezig met onregelmatige, verdikte randen en
korstige, droge bases. Bij het doorsnijden bleken deze ulcera
over t,e gaan in een grauwgele structuurlooze massa; op den
tongwortel waren verscheidene plaatsen met diepgaand sub-
stantieverlies; de geheele keel geleek één zweer; de
oesophagus was als het ware opgevuld met resten van het
slijmvlies. In de pensmaag breidde het proces zich naar alle
kanten uit; net- en boekmaag waren normaal, de lebmaag
sterk geïnjiciëerd. De dunne darm had door infiltratie van
den wand alle elasticiteit verloren en vertoonde op de serosa
blauwroode vlekken van 10—15 cM. lengte en 1 cM.
breedte. De mucosa bezat op overeenkomstige plaatsen
zweren, door een rooden hof omzoomd en bedekt met vaste
korst. De dikke darm was hyperaemisch, de nieren en de
lever verkeerden in vettige degeneratie. Milt en blaas, als-
ook alle borstingewanden waren normaal.

IIauptmann kwam tot de diagnose: generale necrose door
bacillus necrophorus. Van boosaardige aphthae kon geen
sprake zijn; in de eerste plaats was de streek sedert
een half jaar vrij van die infectie en vervolgens waren 17
andere runderen en een varken normaal gebleven.

Mij maakt de opmerking, dat die necrotische slijmvlies-
aandoeningen precies geleken op de zweren bij boosaardige
aphthae en op die van varkenspest, en oppert de meening dat,
naast de specifieke bacteriën dier ziekten, ook de necrosebacil
op kan treden, welke den typischen zweervorm mede veroorzaakt.

-ocr page 118-

Jammer dat een microscopisch onderzoek hier is achter-
wege gebleven; het had de wetenschappelijke waarde van
dit interessante geval aanzienlijk verhoogd.

Het vermoeden ligt voor de hand dat de porte d\'en tree in
casu moet worden gezocht in de klanwverwonding. Mogelijk
zijn de wonden verontreinigd door faeces en heeft het dier
de pijnlijke plaatsen beleid. De algemeene verzwakking kan
voor een dergelijke uitgebreide infectie een praedisponeerend
moment zijn geweest.

Berndt heeft in vier jaar 15 gevallen geconstateerd bij
koeien in de laatste periode van de drachtigheid of vlak na
het kalven. Het plotseling optreden van hevige algemeene
verschijnselen, de snelle vermagering, de hooge mate van
sopor, het pijnlijke benauwde ademhalen acht
Berndt voor
dit lijden karakteristieke verschijnselen. Slechts enkele malen
constateerde hij icterus, steeds echter vond hij een groote
pijnlijke lever. De minste drukking in de leverstreek was
zeer pijnlijk. Ook
Berndt beschrijft de oppervlakkige lever-
haarden als u i t stekend, waardoor de lever een hobbelig
aanzien verkrijgt. Hij zag meermalen dat zulke oppervlakkige
haarden onder de kapsel in ulceratie waren overgegaan. De
randen zijn dan verhoogd en de basis der zweer bedekt met
een chocoladeachtige, soms bruingele massa. Centrale haarden
zag hij nimmer in ulceratie.

Andere organen waren niet aangetast.

Wat betreft de uitbreiding van het ziekteproces komt het
mij voor dat de necrosebacil zijn vernietigend werk voortzet:

a. langs embolischen weg, zooals het op konijnen ook
experimenteel is aangetoond;

b. langs den weg van continuiteit (geval van Hauptmann) ;

c. langs den weg van contiguiteit; na trauma van de
boekmaag uit (zie geval II Mc. F
adyean).

Berndt gaf geen verklaring voor het feit, dat de 15 door
hem gepubliceerde gevallen vlak vóór of onmiddellijk na den

-ocr page 119-

partus waren ontstaan. Wellicht komt in zijn omgeving veel
traumatische gastritis en pericarditis voor. Bekend is het
dat een scherp voorwerp tijdens de drachtigheid tamelijk
onschuldig in de netmaag kan vertoeven, om in de laatste
periode of dadelijk na het kalven een meestal voor patiënte
noodlottige wandeling te gaan ondernemen.

Ongetwijfeld is het van groot belang om, wat Mc. Eadyean
aangeeft, bij secties steeds het inwendige van den geheelen
digestietractus nauwkeurig te inspecteeren.

Wi.ik-bij-Dijurstede, 1 November 1902.

Korte mededeelingen en referaten.

Kalfziekte, door P. W. van Dulm. — Sedert de daardoor
beroemd geworden Deen 1) ons in 1897 den weg leerde kennen
om kalfziekte te genezen, zijn reeds heel wat wijzigingen in de
oorspronkelijke therapie gebracht.

Als jongste, eenvoudigste en m. i. beste methode moet worden
genoemd het zoo vol mogelijk pompen van den uier met lucht...
zender jocdkaliam. Het beste instrument hiervoor is de zooge-
naamde alphaspuit, aan het eene einde voorzien van een flinke
wattenprop voor het filtreeren der lucht, aan bet andere einde
van een zilveren melkcatheter. Het voorat\' uitmelken schijnt on-
noodig. Vooral bij spenen met slappe sluiting is het nuttig
door tegendrukking het ontsnappen der ingepompte lucht ge-
durende eenige minuten tegen te gaan. Hoe sterker de intra-
mammaire spanning is, des te spoediger volgt genezing, dikwijls
binnen 2 a 3 uur. Reeds na 20 a 30 minuten begint de bewuste-

1  ITet zoo belangeloos wereldkundig maken van een juiste methode om
een ziekte te genezen, welke jaarlijks voor tonnen goudB aan best melkvee,
ook in ons land deed verloren gaan, geeft collega S
chmiot recht op hulde-
betoon, mede van de zijde onzer landbouwmaatschappijenü

-ocr page 120-

loosheid te wijken en in verband hiermede verdwijnen andere
gevaarlijke symptomen. Behalve de zorg voor behoorlijke ligging
van de koe, zoo terecht door
de Bruin geschetst als van zeer
groot gewicht, behoeft verder niets te worden gedaan. Eerst na
volledig herstel kan weder worden gemolken. (Een geval van
recidieve binnen ongeveer 12 uur moest worden toegeschreven
aan te vroeg melken.)

Het schijnt dat alleen de vermeerderde spanning in het uier-
weefsel de genezende werking uitoefent! Misschien staat met deze
meening eenigszins in verband de ervaring, dat op enkele groote
melkveestallen bijna geen kalfziekte meer optreedt, sedert men
de eerste 24 uur na den partus
niet meer of nagenoeg niet meer
melkt.

Arnhem, October 1902.

Commissie tot aankoop van fokmateriaal op liet eiland
Soemba,
door A. M. Vermast, kapitein-paardenarts bij het Oost-
Indisch leger. — Bij besluit van den Gouverneur-Generaal van
Nederlaadsch-Indië, dato 19 Juli 1902, n°. I, is de Comman-
dant van het Leger en Chef van het Departement van Oorlog
in Nederlandsch-Indië gemachtigd, om zoo spoedig mogelijk een
commissie, bestaande uit twee officieren der bereden wapens eu
een militair-paardenarts, bijgestaan door een Europeeschen wacht-
meester, een inlandsch wachtmeester, een inlandsch korporaal en
tien inlandsche cavaleristen, naar Soemba (residentie \'fimor en
Onderhoorigheden) te zenden voor den aankoop van drie dek-
hengsten en zestig fokmerries, ten behoeve van een nabij Pada-
larang (Preanger-Regentschappen) op te richten tamme stoeterij.
De resident van Timor en Onderhoorigheden zal er zorg voor
moeten dragen, dat een civiel ambtenaar en de noodige tolken
met een gewapende adviesboot ter beschikking der commissie
worden gesteld. Terwijl de resident der Preanger-Regentschappen
is uitgenoodigd een deskundig Soendanees aan te wijzen, om
mede de commissie te vergezellen, ten einde haar voor te lichten
omtrent de bij de bevolking der Preanger Regentschappen heer-
schende begrippen over goede en kwade teekenen bij paarden.

Voor den aankoop van merries mag door de commissie een
maximum-prijs van f300 per merrie worden besteed. By den

-ocr page 121-

aankoop van hengsten zal de commissie aan geen maximum-prijs
zijn gebonden.

In afwijking van het bepaalde bij § A van het militair tarief,
n°. 6 (Staatsblad 1872, n°. 185), zal voor de reizen der commissie
op Soemba een bedrag van f" 0,05 (vijf cent) per koeli en per
paard worden te goed gedaan. Er bestaat geen bezwaar dat de
onderofficieren en mindere militairen zich door hun gezin zullen
kunnen doen vergezellen. Aan officieren en minderen is het
vergund ten behoeve van hun eventueel achtergelaten betrekkiugen
te delegeeren. Het ration fourage voor de aangekochte paarden
op Soemba zal bestaan uit 2-5 kilogram gras en 1.5 kilogram
maïs. De commissie zal uiterlijk met de eerste bootgelegenheid
in Januari 1903 van Soemba terugkeeren. Naar aanleiding van
dit besluit werd door den Commandant van het Leger en Chef
van het Departement van Oorlog in Nederlandsch-lndië de vol-
gende instructie uitgevaardigd:

1°. De commissie bestaat uit 2 officieren der bereden wapen3
en een militair-paardenarts.

2°. Zij heeft in opdracht het aankocpen van drie dekhengsten
en zestig fokmerries voor een nabij Padalarang op te richten
tamme stoeterij.

3°. Alleen superieur fokmateriaal mag worden aangekocht.
Evenwel behoeven paarden met gebreken, welke niet van invloed
zijn op de progenituur en die hun bestemming als fokdier niet
in den weg staan, niet te worde» afgewezen.

4°. De commissie zal trachten hengsten en merries van een
hooge taille aan te koopen; hengsten beneden 1,38 M. en merries
beneden 1.34 M. mogen niet worden aangenomen.

5«. Ten einde niet de kans te loopen onvruchtbare merries
aan te koopen, verdient het aanbeveling de keuze zoo mogelijk
uitsluitend te doen uit de bezette merries, dan wel uit merries
met een zuigend veulen.

6°. Alleen bruine, zwarte of vaalzwarte en voskleurige paar-
den mogen worden aangekocht.

7°. De leeftijd der aan te koopen hengsten wordt gesteld op 4
tot en met 10 jaar, en die der merries op 3 tot en met 8 jaar. In
bijzondere gevallen en daar waar de commissie vermeent, dat het in
het belang is der onderwerpelijke aangelegenheid, is zij gemachtigd
binnen niet al te wijde grenzen van deze bepaling af te wijken.

-ocr page 122-

8°. De gemiddelde maximum-aankoopsprijs voor een fok-
merrie wordt gesteld op f 300; voor den aankoop der dek-
hengsten is de commissie aan geen maximum-aankoopsprijs ge-
bonden.

Tot voorlichting van de commissie diene dat, op het voorstel
om de maximum-koopsom der dekhengsten te stellen op f 750,
de regeering antwoordde, dat zij het verkieslijker acht de com-
missie aan geen bepaald bedrag te binden; een som van f750
komt den Landvoogd, nu op Java reeds meer voor een Sandel-
hout dekhengst betaald is, niet ruim genoeg voor om een goe-
den aankoop te waarborgen.

9°. Aan de commissie wordt toegevoegd een detachement,
waarvan de sterkte hiervoren reeds is opgenoemd.

Het detachement is model bewapend, terwijl per karabijn en
revolver 10 en 3 doosjes scherpe patronen worden medegevoerd.

10°. De militair-paardenarts der lst0 klasse A. M. Vermast
en de lste luitenant der cavalerie H. Heeiung, president en lid
der sub 1 vermelde commissie, worden in administratie opgenomen
bij den kwartiermeester van het subsistenten-kader te Soerabaia;
de mindere militairen worden, voor zooverre zij niet behooren tot
het Linker Half lste Eskadron te Soerabaia, daarbij in subsistentie
opgenomen.

41°. Aan de mindere militairen is bet vergund hun gezin
mede te nemen; zij die dit achterlaten, kunnen ten behoeve
hunner achtergelaten betrekkingen delegeeren.

12°. De oudste officier is president der commissie, in dit
geval de paardenarts
lste klasse A. M. Veemast.

De oudste troepenofficier is belast met het bevel over het
detachement en het beheer der mede te nemen gelden, vivres,
goederen, enz.

Na beëindiging der commissiereis wordt een en ander te Soe-

o o

rabaia verantwoord.

13°. De ritmeester A. M. 0. J. van Exter, medelid der sub 1
vermelde commissie, zal te Soerabaia in overleg treden met den
Gewestelijk-Iutendant, den Gewestelyk-Eerstaanwezend-Ol\'ficier vau
Gezondheid en den Gewestelijk-Artillerie-Commandant, omtrent
al datgene wat in het belang der zaak geacht kan worden.

14u. Te Soerabaia worden in ontvangst genomen:

a. De noodige geneesmiddelen voor zieke militairen;

-ocr page 123-

b. f 6025 in rijksdaalders voor den aankoop van paarden;

c. f 500 in heele en halve guldens voor de levering van gras,
maïs, etc. te Soemba;

d. drie maanden traktement voor de officieren, wien het ver-
gund wordt te delegeeren aan ouders, echtgenooten of kinderen;

e. drie maanden soldij voor de mindere militairen;

f. f 1000 voor uitgaven welke, als zijnde in het belang dei-
verstrekte opdracht, voor rekening van den lande moeten komen,
bijv. geschenken voor enkele radja\'s (vorsten) en hoofden, logies
voor minder personeel, c. q. den bouw van stallen, inhuur van
transportmiddelen voor minder personeel, enz., enz.;

g. vivres voor 3 maanden, volgens tarief n». 16; zoomede
wijn, melk, beschuit, arrowroot, sago, enz. voor eventueele zieken;

h. de noodige gedrukten, stalhalsters, watertrenzen, dekens,
zadels, poetsgereedschappen, hoefsmidsgereedschappen, longes,
grasmessen, lantaarns, lanipekous, leksteenen, kookgereedschap,
kampementsgereedschappen, brandijzers letter A. en C, waterem-
mers, kleine geldkisten, enz.

De ritmeester van Exter is bevoegd om in het bovenstaande
geriuge wijziging te brengen. Hij zal de uitgegeven gelden, zoo-
veel mogelijk onder overlegging van bewijsstukken, nader moeten
verantwoorden.

15°. Door den Gewestelijk-Intendant te Makasser zal met
de boot, welke 7 Augustus 1902 van daar naar Soemba (Nan-
garnesi) vertrekt, aan den ritmeester
A. M. G. J. van Exter,
adres den civiel-gezaghebber van het eiland Soemba, verzonden
worden een bedrag van f l(J47è in sovereigns voor den aankoop
van paarden.

De noodige geneesmiddelen voor zieke paarden worden door
den paardenarts
l8t0 klasse Vermast naar Soemba medegenomen.

1Go. De commissie, benevens het detachement, vertrekken
met de boot, welke den 4deu Augustus 1902 van Soerabaia ver-
trekt naar Soemba.

17°. De resident van Tinior en Onderhoorigheden is uitge-
noodigd zooveel mogelijk hulp te verleeuen en voor de toe-
voeging van een civiel ambtenaar en de noodige tolken zorg te
dragen en een gewapende adviesboot te Waing-Apoe te sta-
tionneeren gedurende den tijd, dat de commissie te Soemba
werkzaam is. Ook een Soendanees, bekend met de bij de be-

8

-ocr page 124-

volking ia de Preanger-Regentscbappen bestaande meening omtrent
goede en kwade teekens der paarden zal de commissie vergezellen.

18°. De commissie is bevoegd, na gepleegd overleg met den
waarnemend civiel-gezaghebber, zich te begeven naar alle streken
van het eiland Soetnba, welke zij vermeent in bet belang dei-
haar verstrekte opdracht, te moeten bezoeken.

De baai van Nangamesi (Waing-Apoe) is echter in- en ont-
schepingsplaats.

19°. Mocht de commissie het wenschelijk oordeelen langer te
Soemba te vertoeven dan in het Gouvernements-besluit, d.d. 19
Juli 1902, n°. 1, sub 5°, f, is vermeld, dan wordt daartoe tijdig
een voorstel ingewacht.

20°. De aangekochte paarden worden onder een, door den
detachements-commandant aan te wijzen geleide, gedirigeerd op
het Linker Half lsto Eskadron te Soerabaia en daarbij voorloopig
in subsistentie opgenomen.

21°. Ter voorlichting van de commissie zal aan den president
worden toegezonden een extract uit het rapport van de com-
missie, welke in 1888 op Soemba paarden aankocht.

22°. Vertrouwd wordt, dat de commissie haar uiterste kracht
zal inspannen om dekhengsten van minstens 1.38 M. en fokmerries
van minstens 1.34 M. aan te koopen. Mocht het haar — na gron-
dig onderzoek over het geheele eiland — blijken dat deze niet
te verkrijgen zijn, eerst dan zal zij fokmateriaal van een lagere
taille mogen aanschaffen. Beneden de 1.32 M. voor hengstenen
1.28 M. voor merries mag echter in geen geval gegaan worden.

23°. De commissie zij er op bedacht zoo noodig aan den Ge-
westelijk-Intendant te Soerabaia of te Makasser tijdig aanvulling
van gelden en vivres te vragen.

24°. De commissie zal met alle bootgelegenheden van de
Koninklijke Pakketvaart-maatschappij, met uitzondering van die
van 2 October en 25 November, en voorts met alle andere zich
voordoende gelegenheden een kort journaal indienen, waarin o.in.
een overzicht wordt gegeven van de taille der voor het beoogde
doel in aanmerking komende paarden.

25°. Te goeder tijd dient de commissie een rapport in be-
treffende haar verblijf te Soemba en neemt daarin o.m. op al
wat wetenswaardig mag genoemd worden ten opzichte van het
Sandelhoutpaard.

-ocr page 125-

26°. Het wordt den leden der commissie vergund een dienst-
paard mede te nemen.

Van de gelegenheid, dat toch een commissie naar het eiland
Soemba werd gezonden, maakte het Legerbestuur gebruik alsnog
voor het wapen der artillerie door voornoemde commissie te doen
aankoopen 40 artilleriepaarden. De instructie te dezer zake luidt
als volgt:

Art. 1. Voorloopig kunnen worden aangekocht voor de artil-
lerie 40 goede paarden van 5 tot en met 7 jaar, waaronder zoo
mogelijk 20 rijpaarden.

Art. 2. De aankoop geschiedt in den geest van de in de
Algemeene order 1898, n°. 64, opgenomen «Algemeene voor-
schriften betreffende de aanschaffing enz. der tot het leger be-
hooreude paarden,» met inachtneming van de aan die voorschriften
als aanhangsel toegevoegde «Instructie voor den aankoop van
troepenpaarden,» onder dien verstande evenwel, dat de minimum-
hoogte der aan te koopen paarden moet bedragen 1.27 M.

Art. 3. Na aankoop worden de paarden door middel van een
brandijzer op den linker voorhoef met een doorloopend nummer
en op den rechter voorhoef met de lvorpsletter A gemerkt, ter-
wijl iiet aanbeveling verdient de hoeven zoo mogelijk te doen
bijwerken.

Art. 4. De paarden worden te Waing-Apoe onder dak ge-
bracht in den aldaar bestaanden stal, welke eertijds tot hetzelfde
doel door den kapitein der artillerie G. C. A.
Dijk werd gebe-
zigd. Voor eerste herstelling van dien stal kan zoo noodig over
een bedrag van ten hoogste f 100 worden beschikt.

Art. 5. Tot aan de inscheping worden de paarden gevoederd
met gras, voor de verstrekking waarvan worden betaald de door
het hoofd van het plaatselijk bestuur in overeenstemming met de
plaatselijke marktprijzen te certificeeren bedragen. Voor de ver-
zorging der paarden kan voor elk vijftal een koelie in dienst
worden genomen, aan welke personen voor zoolang men van
hun diensten gebruik moet maken fO.42 per hoofd en per dag
kan worden uitgekeerd. Bovendien kan voor elk paard nog over
f0.50 voor eens worden beschikt tot aanschaffing van touw,
halsters en andere kleinigheden.

Art. 6. De Gewestelijk-Intendant te Soerabaia verstrekt de
commissie een voorschot groot f 13000, waarvan f 10000 in

-ocr page 126-

sovereigns en f 3000 in rijksdaalders, guldens of halve guldens.

Art. 7. Voor den aankoop der in artikel 1 bedoelde paarden
mag niet meer worden besteed dan gemiddeld f305 per paard.

Art. 8. De paarden worden telkens verzonden met de eerste
boot der Koninklijke Pakketvaart-maatschappij welke langs de
kortste route naar Soerabaia vertrekt. De opzending geschiedt
aan het adres van den Plaatselijk-commandant te Soeiabaia,
onder toezending van de signalementstaten.

De Plaatselijk-commandant voornoemd zorgt voor de verdere
doorzending.

Art. 9. Alleen goede paarden mogen worden aangekocht.

Art. 10. De ritmeester A. M. C. J. van Exter is belast met
het geldelijk beheer.

Art. 11. De commissie zal in het journaal, bedoeld in art. 24
der «Instructie voor den aankoop van fokmateriaal» al het wetens-
waardige vermelden, dat betrekking heeft op den aankoop dei-
rem onte -paarden.

Art. 12. De uitgaven, uit deze Instructie voortvloeiende,
worden verantwoord op een rekening-courant, welke betreffende
den aankoop, bedoeld in art. 7 hiervoren, zooveel mogelijk door
legale bewijzen moeten worden gestaafd.

Die rekening-courant wordt aan den Chef der Vdo Afdeeling
van het Departement van Oorlog aangeboden.

Op last

van den Commandant van het Leger,

De Chef der VIIIsto Afdeeling van het Departement van Oorlog,

(W. get.) de VrLLENEUVE.

Overgang op den mensch van rundertuberculoso door too-
>allige inenting en exporimenteele terug-enting op het kalf.—

Prof. Sfronck en de directeur van het abattoir te Utrecht K.
Hoefnagel geven hiervan een met figuren opgehelderde beschrij-
ving in de
Semaine Médicale van 15 October 1902, waaraan het
volgende ontleend is.

Een 63-jarig vilder werd in Mei 1900 bij ongeluk door den
veearts
A. A. Overbeek te Steenwijk, terwijl hij sectie deed bij
een koe met algemeene tuberculose, in den pink gestoken. Het
wondje was na drie dagen reeds genezen, doch de plaats bleef

-ocr page 127-

gevoelig en allengs ontstond aldaar een zwelling met bersten op
de oppervlakte.

Den 7den Februari 1902 exstirpeerde prof. Naeath liet zieke
huidgedeelte van den pink en tevens de correspondeerende ge-
zwollen elleboogklier. De tuberculeuse aard van beide werd
gemakkelijk onderkend door microscopisch onderzoek en door
inenting bij een cavia. Van de laatste werd op andere caviae
overgeënt, met hetzelfde resultaat.

Van een der caviae, afgemaakt met algemeene tuberculose,
door inenting van de tuberculeuse huid van den pink ontstaan,
werden gedeelten der milt, met een physiologische keukenzout-
solutie fijn gewreven, ingeënt bij een kalf, dat gebleken was vrij
van tuberculose te zijn. Twee maanden later werd dit dier afge-
maakt ; het bleek toen reeds aan algemeene tuberculose te lijden.

Het was dus buiten twijfel dat de vilder door den bacil van
de rundertuberculose was aangetast, intusscken slechts plaatselijk.
Wel is waar bestond eenige demping aan den rechter longtop
en hoestte de man sedert een jaar, doch het sputum was vrij
van tuberkelbacillen.

Deze waarneming bewijst ook dat de bacil der rundertuber-
culose niet spoedig zijn virulentie voor het rund verliest door
een verblijf in het menschelijk lichaam.

De schrijvers zijn van oordeel dat de bacillen der tuberculose
van den rnensch en van het rund slechts rassen zijn van een
zelfde soort. Zij gelooven dat de bacil van den mensch door
overgang bij het rund de eigenschappen
vod den runderbacil
kan krijgen, en omgekeerd dat de bacil der rundertuberculose,
door overgang bij den mensch, identisch kan worden aan den
bacil der tuberculose van den mensch. Vermoedelijk zijn hiertoe
echter onderscheidene passages noodig.

W. O. S.

Gemeentelijke gezondheidsdienst te Amsterdam over 1901. —

Aan het verslag over dezen dienst (directeur Dr. H. G. Ringeling)
is het volgende ontleend:

Aan winkels van slagers en van verkoopers van versch vleesch
werden 72579 bezoeken gebracht, aan verkoopers van gerookt,
gezouten of op andere wijze geconserveerd vleesch 518. In win-
kels werd 2-maal versch vleesch of vet afgekeurd, terwijl gerookt,

-ocr page 128-

gezouten of op andere wijze geconserveerd vleescli 25-maal in
winkels en 4-maal aan den weg werd afgekeurd. Op trichinen
wei-den onderzocht 231 inlandsche, £093 Amerikaansche en 1
Engelsche hammen ; bij 3 Amerikaansche werden trichinen aan-
getroffen, welke niet meer levensvatbaar bleken.

v. E.

Rede van prins Lodewjjk van Beieren in de negende alge-
meene vergadering van den Duitschen veterinair-raad te

Munelien. — Deze vergadering werd op 20 October 1.1. gehouden,
ten einde van veeartsenij kundige zijde voorstellen te doen tot
verbetering en uitbreiding der tegenwoordige wetgeving op de
besmettelijke veeziekten, met het oog op de in uitzicht gestelde
nieuwe wettelijke regeling van dezen tak van staatsbemoeiing.
Tevens kwam hierbij de wensch der Duitsche veeartsen om aan
Zijn Koninklijke Hoogheid prins Lodewijk van Beieren op feeste-
lijke wijze dank te betuigen voor zijn optreden in zake de invoe-
ring van het «Abituriënten-Examen» als voorbereiding tot de
veeartsenijkundige studie, een examen dat ongeveer gelijk staat
met het eindexamen der Hoogere Burgerschool hier te lande.
Om deze reden werd de vergadering te Munchen gehouden.

Zij werd geopend met een feestelijke bijeenkomst in de oude
raadhuiszaal, welke Zijn Koninklijke Hoogheid, vergezeld van
zijn hofmaarschalk graaf
Holnstein, den Minister Freiherr von
Feimtzsch en de opperregeeringsraden Brettreich en Göring,
met zijn tegenwoordigheid vereerde.

Des namiddags werd in genoemde zaal een feestmaaltijd gehouden,
waaraan 150 gasten deelnamen en waar Z. K. H. mede aanzat.
Nadat de voorzitter van den veterinair-raad, prof. Dr.
Essbr,
een toast had uitgebracht op Z. K. H. en op den Keizer, nam
prof. Dr.
Schmaltz het woord; hij herinnerde aan hetgeen Z.
K. H. in 1899 had gezegd omtrent het wenschelijke eener betere
voorbereidende studie der veeartsen dan tot dusver het geval
was, wegens de groote belangen, welke aan hun zorgen zijn
toevertrouwd. Naar aanleiding hiervan hield Z. K. H. de volgende
rede, welke om haar beteekenis voor de veeartsenijkunde in het
algemeen hier in het oorspronkelijke wordt weergegeven.

„Die Worte des Herrn Vorredners haben allgemeinen Beifall
gefunden, uud es hat mich das nicht gewundert, deun schon

-ocr page 129-

nachdem ich vor zwei Jahren im La ud wirtschaftsrate die Rede
gehalten habe, in welcher ich mich warm dafür aussprach, dass
die deutschen Tierärzte die Matura durchmachen sollen, habe ich
von allen Seiten aus dem deutschen Reiche, zuletzt noch gestern
abends, die wärmsten Glückwünsche und Zustimmungstelegramme
erhalten. Ich war daher nicht erstaunt darüber, dass auch hier,
wo die Spitzen der Tierärzte aus dem ganzen Reich versammelt
siud, die Worte des Vorredners so warmen Beifall fanden.
Meine Herren! Als diese Frage auf der Tagesordnung des land-
wirtschaftlichen Vereins stand — ich wusste gar nicht, dass sie
auf die Tagesordnung kommen würde —, so dachte ich dabei
an nichts anderes, als wie ich es bei derartigen Gelegenheiten
gewohnt bin, nämlich frei meine Meinung zu sagen und das zu
vertreten, was ich für richtig halte. Ich war mir dabei — ich
habe das als Landwirt am eigenen Leibe erfahren — von der
hohen Bedeutung der Tierärzte für das allgemeine Volkswohl
bewasst-, Im Intei\'esse der Gesamtbevölkerung liegt es, dass sie
geniessbares, d. h. der Gesundheit nicht schädliches Fleisch be-
kommt, ferner, dass vermieden wird, dass Seuchen überhand
nehmen, welche unmittelbar das menschliche Leben gefährden;
ich erinnere nur an die Tollwut und an die Rotzkrankheit. Dass
aber ganz speziell die landwirtschaftliche Bevölkerung auf die
Tierärzte angewiesen ist und vielfach von der Kenntnis und von
dem guten Willen der Tierärzte abhängt, weiss jeder, der auf dem
Lande lebt. Ist es ja in die Hand der Tierärzte gelegt, zu er-
klären, ob dieses oder jenes Gehöft, ob diese oder jene Ge-
meinde, ob eine ganze Provinz verseucht ist und abgesperrt werden
soll, ob der oder jener Viehmarkt abgehalten werden darf, ob
die auf den Viehmärkten geschlossenen Geschäfte giltig sind
oder nicht. Wenn die Tierärzte ihre Sache nicht verstehen oder
zu gewissenlos sind, so hängt das Wohl und Wehe eines grossen
Teiles der Landbevölkerung von ihnen ab. Die Gewissenlosigkeit,
das ist Sache des Einzelnen, das ist Sache der Religion, der
Erziehung, des Ehrgefühls, das Wissen ist Sache des Erlernens
und Erkennens, und da sage ich, dass der Tierarzt genau so
gebildet werden muss, wie jeder andere Stand, wie insbesondere
der Beamte, der über das Wohl und Wehe anderer Menschen
zu entscheiden hat (Bravo). Desshalb habe ich mich so warm
verwendet dafür, dass für die Tierärzte dieselben Bedingungen

-ocr page 130-

gestellt werden, wenn sie an die Hochschule kommen. Ich ahnte
nicht, dass ich damit solchen Beifall fände. Selbstverständlich hat
mich das gefreut. Nun, meine Herren, ich bleibe aber nicht gern
bei einem stehen, sondern sage, wenn man nur auf einem Punkte
stehen bleibt und nicht vorwärts schaut, und strebt, so kommt
man zurück (Bravo I). Es ist erfreulich, dass die Tierärzte jetzt
diese Etappe erreicht haben, ich möchte aber, dass sie noch
einen Schritt weiter kommen, und da komme ich auf einen
Gegenstand, den ich schon oft behandelt habe, bezüglich dessen
ich aber nicht bisher so allgemeine Zustimmung gefunden habe
wie mit der Forderung der Maturität der Tierärzte. Ich möchte,
dass die tierärztlichen Hochschulen den Universitäten, und wo
keine solche sind, den technischen Hochschulen angegliedert
werden (Beifall). Meine Herren! Ich stehe schon lange auf diesem
Standpunkte. Ich habe darüber auch eigene Erfahrungen gemacht,
und wenn ich auch weiss, dass manche Landwirte mit dieser
Ansicht nicht übereinstimmen, so wird doch jeder, der in der
Landwirtschaft tätig ist, sagen müssen, dass es ein grosser Vorteil
ist, wenn der Landwirt, sei er nun Eigentümer, Beamter oder
Pächter, möglichst vielseitig gebildet ist. Was muss denn der
Landwirt treiben? Er muss trachten, aus dem Grund und Boden,
über den er zu verfügen hat, sowohl bezüglich der Pflanzen als
der Tiere das beste und gesündeste zu liefex-n. Nun, wie steht es
jetzt mit dieser Vorbildung der Landwirte ? Er soll bald da lernen,
bald dort, und wenn er hinaus kommt, ermöglicht ihm die ein-
seitige Vorbildung nicht, allen diesen Anforderungen zu genügen.

Wir haben isolierte Forstschulen, wir haben isolierte landwirt-
schaftliche Schulen, wir haben isolierte tierärztliche Schulen.
Alle diese Sachen genügen nicht; je grösser das Gut ist, das ein
Landwirt verwaltet, um so notwendiger ist eine allgemeine Bildung.
Nun hat ja vielfach die historische Entwicklung, insbesondere
in Bayern dazu geführt, dass der Staat nahezu alle Domänen
mit Ausnahme der Waldungen, aufgegeben hat. Das gab nun
eine vollständige Trennung zwischen Forst- und Landwirtschaft.
Die Forstleute werden ganz anders gebildet als die Landwirte
und die Landwirte haben häufig mit der Forstwirtschaft recht
wenig Fühlung. Die Folge ist, dass, anstatt dass sie zusammen
arbeiten, jeder in dem anderen seinen Feind sieht. Wie steht es
nun mit den Tierärzten ? Natürlich, der Landwirt selbst kann

-ocr page 131-

nicht Tierarzt werden, aber er muss doch einen Begriff davon
haben, sonst macht er in dem Augenblicke, wo er nicht in der
Lage ist einen Tierarzt kommen zu lassen, die grössten Fehler,
ja er ist nicht einmal in der Lage zu beurteilen, ob ein Fall
vorliegt, wo er einen Tierarzt rufen soll. Deshalb wünschte ich
dass diese drei Sparten möglichst vereinigt werden.

Wir haben z. B. in München an der Universität eine staats-
wirtschaftliche Abteilung, gewöhnlich Kameralisten genannt.
Was sollen die tun? Die haben doch in erster Linie Volks-
wirtschaft zu treiben! Nach langen Jahren hat man die Forst-
wissenschaft angegliedert an andere Fächer, die ebenso wichtig
sind. Das tierärztliche Studium hat man nicht an die Universi-
täten angegliedert. Man benütze doch die Gelegenheit und ver-
einige auch dieses Studium mit den Universitäten. Zum Schaden
der Tierärzte und der Allgemeinheit wird es gewiss nicht ausfallen.
Die Tierärzte werden dann gerade so gut Universitätsstudenten
sein wie die Forstleute, und ich glaube, die Entwicklung der
Forstwissenschaft hat durchaus darunter nicht gelitten (Beifall).
Nach dem Beifall, den auch diese meine Worte finden, glaube
ich, dass, wenn dieses Ziel auch nicht von heute auf morgen
erreicht wird, es doch eine Zukunft haben wird. Der Vorredner
hat schon erwähnt, dass es mit der Erfüllung der Forderung
der Maturität auch langsam gegangen sei, und dass man eine
Zeitlang daran verzweifeln wollte, aber die Worte, die ich ge-
sprochen habe, hätten die Hoffnung wieder erweckt. Ja, meine
Herreii, ich allein kann lehr wenig, aber es hat mich sehr ge-
freut, dass speziell die bayerische Staatsregierung sich dieser
Sache angenommen und im Bundesrat diesen Antrag gestellt hat
und dass derselbe dort angenommen worden ist. Danken Sie den
verschiedenen Regierungen ! Die Anregung selbst geht nicht von
mir aus, sie ist von Ihnen selbst ausgegangen, ich habe mich
nur zum Sprachrohr Ihrer Bestrebungen gemacht. Ich wünsche
also, dass die Zeit komme, dass die Tierärzte sei es Universitäts-
studenten, sei es Studenten der technischen Hochschule sein
werden. Und mit diesem Wunsche, dessen Erfüllung gewiss den
deutschen Tierärzten zum Segen gereichen würde, ergreife ich
das Glas und rufe: «Die deutschen Tierärzte, sie leben hoch!»
(Lebhafter, stürmischer Beifall.)»
(Deutsche thierärztliche Wochen-
schrift,
, 25 October 1902.) W. C. S.

-ocr page 132-

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde.

Verslag van deci toestand der Maatschappij over

1901/1902.

Het is mij wederom een aangename taak U namens het Hoofd-
bestuur verslag te geven van den toestand en de werkzaam-
heden der Maatschappij van
\'21 September 1901 tot heden.

De toestand der Maatschappij mag dit jaar bijzonder gunstig
worden genoemd. Het ledental werd versterkt door het toetreden
van
18 nieuwe leden, namelijk de heeren A. M. Vermast,
paardenarts lste klasse Ned.-Indië en Dr. M. C. Dekhuijzen,
leeraar aan \'s Rijks veeartsenijschool en de 16 dit jaar ge-
diplomeerde veeartsen. Slechts één lid werd verloren, namelijk
de heer S.
A. Cramer, arts te Leusden. Sedert 1888 ont-
breekt in geen der jaarverslagen de mededeeling omtrent het
verlies van een of meer leden door den dood. In dit verslag kan
een necrologie achterwege blijven.

Het totaal aantal leden bedraagt thans 342 en is als volgt
over de afdeelingen verdeeld:

Algemeene afdeeling

66

leden

Afdeeling Groningen-Drente

31

»

»

Friesland

20

s>

Gelderland-Overijsel

48

»

»

Utrecht

42

»

Noord-Holland

25

>

Zuid-Holland

24

»

»

(Nieuwe) Zuid-Holland

35

»

»

Zeeland

17

»

»

Noord-Brabant-Li mburg

34

>

te /.amen 342 »

Voorts heeft de Maatschappij nog 4 eereleden en 3 corres-
pondeerende leden.

Het is een verblijdend verschijnsel dat sedert de laatst verloo-
pen jaren steeds in de verslagen melding kon worden gemaakt
van promotie tot doctor in de veeartsenijkunde van één of meer
onzer leden. Ook dit jaar is hiervoor weer gunstig geweest. Aan

-ocr page 133-

drie collega\'s-leden werd door «der Flohen Veterinär-medicinischen
Fakultät der Universität Bern» het praedicaat van «doctor veteri-
nariae» verleend, namelijk aan de heeren:
H. \'t Hoen, Gouverne-
ments-veearts in Nederlandsch Oost-Indië, tijdelijk met verlof in
Nederland, d.d. 7 Maart, op een proefschrift getiteld: «
die
Pseudo-tuberculose bei der Katzen;
den lldon Juli H. Remmelts,
plaatsvervangend-districtsveearts te Vlaardingen, op een proef-
schrift den titel voerende van : «
Untersuchungen betreffend Bacterium
Coli commune bei Saügetieren, Vögeln und Fischern
; den 18den Juli
H. Markus, adjunct-directeur aan het stedelijk slachthuis te
Utrecht, op een dissertatie getiteld:
Beitrag, zur pathologischen
Anatomie der Leber und der Nieren von einigen Haustieren.

De afdeelingen verkeeren in gunstigen staat; in enkele worden
klachten geuit over minder goede opkomst ter vergadering.

Ondanks vroegtijdig daartoe gedane aanvraag, kwamen niet
alle afdeelingsverslagen op tijd in. De wensch dat die verslagen
inet de ledenlijsten in het eerste trimester worden ingezonden,
in het vorig verslag uitgedrukt, zij thans herhaald.

Het Hoofdbestuur hield 3 vergaderingen ter bespreking van
verschillende Maatschappij-belangen.

In Februari ontving het Hoofdbestuur een schrijven van de
Vereeniging tot bevordering der Veeartsenijkunde in Nederlaudsch-
Indië, naar aanleiding van het ontbreken van veeartsen in het
voorstel van den Minister van Koloniën tot regeling van
de opleiding van ambtenaren bij den administratieven dienst
in Nederlandsch-Indië. waarin met uitvoerige toelichting de
onbillijkheid werd aangetoond dat de veeartsen niet zijn opge-
nomen in een der categorieën van personen, die voor deze op-
leiding in aanmerking kunnen komen. Aan dit schrijven was de
machtiging toegevoegd om, bijaldien het Hoofdbestuur het
wenschelijk mocht achten Zijn Excellentie den Minister met den
inhoud hiervan in kennis te stellen, zulks te doen.

Uw bestuur had ook reeds de aandacht op deze, onzen stand
en belangen zoo nauw rakende aangelegenheid gevestigd en het
plan opgevat, den Minister te wijzen op het voorbijzien der vee-
artsen. De uitvoerige memorie van onze zustervereeniging, waar-
in op gepaste doch krachtige wijze onze grieven zijn uiteengezet,
maakte de taak van het Hoofdbestuur gemakkelijk. Het Hoofd-
bestuur heeft namelijk gemeend zich te kunnen bepalen tot het

-ocr page 134-

zenden van een verzoekschrift aan den Minister om alsnog de
veeartsen in de voorgestelde regeling te willen opnemen en te
verwijzen naar het aan\'dit verzoek in afschrift toegevoegd schrijven
van de Indische vereeniging, met welks strekking het geheel instemde.

Naar aanleiding van de U bekende circulaire van de Neder-
landsche Kamer van Koophandel te Londen, betreffende de af-
keuringen te dier stede van uit ons land aldaar ter markt aan-
gevoerd versch vleesch, meer speciaal van hier geslachte varkens,
ontving het Hoofdbestuur een schrijven vau de afdeeling Utrecht,
waarin hem het verzoek werd gedaan een adres te richten aan
de regeering, en daarmede aan te dringen op een wettelijke
regeling der vee- en vleeschkeuring en op wettelijke maatregelen
ter bestrijding van de tuberculose onder het vee.

Het Hoofdbestuur, geheel hiermede instemmende, heeft gaarne
gevolg gegeven aan dit verzoek.

Van het adres te dezer zake aan den Minister van Waterstaat,
Handel en Nijverheid gericht, is een afschrift gezonden aan den
Directeur-Generaal, Chef der Afdeeling Landbouw, met het ver-
zoek zijn hoogen steun te willen verleenen voor het tot stand
brengen van beide wetten.

Het Hoofdbestuur heeft gemeend in het belang der Maat-
schappij een verzoek tot den Minister van Waterstaat, Handel
en Nijverheid te mogen richten, om een subsidie uit de Rijks-
middelen te verkrijgen tot steun van het tijdschrift en van onze
financiën, waardoor krachtiger ontwikkeling onzer werkzaamheden
mogelijk zou worden.

Bij dit verzoek is gewezen op de verschillende werkzaamheden
door de Maatschappij verricht en waarvan de resultaten in de
betrekkelijke rapporten zijn openbaar gemaakt en ter kennis vau
de regeering gebracht. Ook is hieraan toegevoegd een staat,
een overzicht gevende van de ontvangsten en uitgaven en het
aantal leden der Maatschappij van haar oprichting tot heden.

Dit overzicht was reeds in December 1901 aan den Minister van
Waterstaat, Handel en Nijverheid gezonden, naar aanleiding van een
daartoe door Zijn Excellentie aan liet Hoofdbestuur gericht verzoek.

De Maatschappij werd op het dit jaar in Juli te Zwolle
gehouden congres voor openbare gezondheidsregeling vertegen-
woordigd door een lid van het Hoofdbestuur, namelijk den heer
D. F. van Esveld.

-ocr page 135-

Tot het houden van een bij artikel 29 van het reglement
bedoelde gecombineerde vergadering bestond ook dit jaar geen
aanleiding.

Het tijdschrift verscheen geregeld in den aanvang van iedere
maand. Met het verschijnen der 12de aflevering in September
werd het 29ste deel voltooid. De in het vorig jaar aangevangen
wijze van verzending, ook dit jaar gevolgd, gaf geen aanleiding
tot klachten.

Het Hoofdbestuur brengt gaarne hulde aan het comité van
redactie van het tijdschrift voor de vele en goede zorgen aan
het geregeld verschijnen besteed. Ook den inzenders van de ver-
schillende artikelen, waaronder hoogst belangrijke, komt een woord
van dank toe voor hun zeer gewaardeerde medewerking,

Hiermede meent het Hoofdbestuur IJ een voldoend overzicht
te hebben gegeven van den toestand en de voornaamste werk-
zaamheden de Maatschappij betreffende.

Omtrent de geldmiddelen en den toestand der bibliotheek zal
ü door de verslagen van den penningmeester-bibliothecaris
worden ingelicht.

De i"\'e secretaris,
D. VA"N BEE SLUIJS.

Verslag omtrent de geldmiddelen der Maatschappij
over het jaar 1901.

Ook thans mag worden gezegd dat de financiëele toestand dei-
Maatschappij gunstig is.

De contributie bracht f 40 meer op dan begroot was, wat in
hoofdzaak te danken is aan het toetreden van 9 nieuwe leden.
Door een misverstand werd de contributie van een der leden
van de Algemeene afdeeling (Indië) niet geïnd; het geld wordt
op 1902 verrekend.

Aan rente werd ontvangen f 14.35. Dit bedrag zal stijgen
(het bedraagt nu reeds f26.84), wanneer de penningmeesters der
afdeelingen nog beter op tijd betalen; na de klachten over dit
punt in de beide voorgaande verslagen is wel eenige verbetering
te constateeren, daar in 1901 slechts 4 van de afdeelingen niet
op tijd waren (in 1902 was slechts één afdeeling te laat).

-ocr page 136-

De opbrengst van verkochte oude tijdschriften was gering; zij
komt eerst op de volgende jaarrekening.

De uitgaven bleven voor het meerendeel onder het cijfer in de
begrooting opgenomen; zij konden eerst met meer juistheid
worden geschat, toen de rekening van het tijdschrift geheel was
afgeloopen. Thans is met deze cijfers voor de begrooting 1903
rekening gehouden.

Op de begrooting was een post uitgetrokken, groot f ö, voor
het «congres voor openbare gezondheidsregeling».

De Maatschappij was op dit congres vertegenwoordigd en was
tevens toegetreden als lid van het tuberculose-congres (zie
4(Jst®
Algemeene vergadering), waardoor de uitgaven op dezen post
met f 19.625 werden verhoogd.

Op den post voor onvoorziene uitgaven (groot f 83) zijn
\'gebracht de onkosten der buitengewone Algemeene vergadering,
ten bedrage van f 72.30.

De werkelijke ontvangsten bedroegen f 1687.35 en de uitgaven
f 1386.045. Op 1 Januari 1902 was het saldo in kas f693.375.

Utrecht, 31 Augustus 1902.

Namens het Hoofdbestuur,

De penningmeester-bibliothecaris,
van EsvELD.

Overzicht van het geldelijk beheer over het jaar 1901.

Ontvangsten.

Saldo over

het jaar 1900 ....

f

392.07

Hen te over

1900 .......

»

14.35

Contributie

1899 en 1900 van een lid Alg. afdeeling

»

10.—

»

afdeeling Groningen-Drente

(29 leden)

»

145.—

»

» Friesland

(17 leden)

»

85.—

»

» Gelderland-Overijsel (45 leden)

7>

225.—

»

» Utrecht

(42 leden)

»

210.—

«

» Noord-Holland

(25 leden)

»

125.—

»

» Zuid-Holland

(23 leden)

»

115.—

»

Nieuwe afd. Zuid-Holland

(34 leden)

»

170.—

»

afdeeling Zeeland

(17 leden)

»

85.—

Transporteere . . .

f

1576.42

-ocr page 137-

Transport . . . f 1576.42
Contributie afdeeling Noord-Brabant-Limburg (34

leden)...........» 170.—

s Algem. afdeeling (51 volle, 9 halve leden) » 333.—
Restitutie der afdeelingen voor verzending van het

tijdschrift . . . •........ . > 134.65

f 2214.07"

Uitgaven.

Tijdschrift (deel XXVIII) ........f 1100.—

Drukwerk..............» 9.—

Lokaalhuur.............» 15.—

Verschotten van den voorzittèr . . . t \'2.25
> » » lste secretaris. . » 4.33

» » » 2de » . . ï 1.01
» » » penningmeester. . » 4.12®

Kosten van incasseeren.........

Reiskosten van het Hoofdbestuur:

aan den onder-voorzitter . ... » 18.30

» » lste- secretaris.....» 18.90

» » 2de » . ... * 2.64
Onderhoud en assurantie der bibliotheek . .

Onkosten der Algemeene vergadering.....

» t> buitengewone Alg. vergadering :
reis- en verblijfkosten Hoofdbestuur
» » » » commissieleden

lokaalhuur........

verschotten van den secretaris .

drukwerk.........

Voor contributie en vertegenwoordiging :
congres openbare gezondheidsregeling
congres voor tuberculose . . , .

vertegenwoordiging......

Voor de reorganisatie-commissie:

lokaalhuur.........

verschotten........

Verzending der tijdschriften voor de afdeelingen
Kassaldo op 31 December 1901 . . . , .

11.71®
4.62®

39.84
100.—

4.—

14.90
35.50
10.—
3.80
8.10

5.—
12.52 5
7.10

4.—
0.94

72.30

» 24.62®

» 4.94
» 134.65
f 693.37®

F 22~IT.07

-ocr page 138-

Overzicht van het geldelijk beheer over 1901.
in verband met de begrooting.

Ontvangsten.

Saldo 1900 .........f

Rente belegde gelden ..•...»
Contributie over 1899 en 1900 . . »

» » 1901.....»

Restitutie der afdeelingen voor verzen-
ding tijdschrift.......»

Werkelijk.

892.07
14.35
10.-
1603.—

Begrooting

f

» 1623.—

134.65 »

f -2214.07 f 1623.—

Uitgaven.

Aan tijdschrift.......

» drukwerk.......

» lokaalhuur .......

» verschotten, briefport, zegels, enz
» kosten van incasseeren
» reiskosten voor het Hoofdbestuur
» onderhoud en assurantie der bi-
bliotheek .......

» onderzoek geheimmiddelen
» reorganisatie-commissie
» onkosten Algemeene vergadering
» contributie en vertegen woordiging
» verzending tijdschriften bijzondere

afdeelingen . .....

j> onvoorziene uitgaven (blutenge-
wone Alg. vergadering)
Kassaldo op 31 December 1901

Begrooting.

f 1100.—
» 50.—
» 20.—
60.—r

9.— »
15.— »
11.7151) »
4.62® »
39.84 »

75.-

100.
50.-
50.
25.-

100.—

4.94
4.—
24.62 5

» 134.65 » —

» 72.30 » 83.—
» 693.375 -) » —

f 2214.07 f 1628.—

Werkelijk.

f 1100.

1) In do rekening van het tjjdschrift is oen bedrag van f53.49 voor ver-
zendingskosten aan de leden der Algem. afdeeling, ruilexemplaren, enz.

2) Van dit saldo te resorveoren f 100 voor hot „ondorzook van ge-
heimmiddelen."

-ocr page 139-

Verslag omtrent den toestand van de bibliotheek der
Maatschappij over 1901/1902.\')

Op de 42ste Algemeene vergadering der Maatschappij werd
voor de bibliotheek een gewichtig besluit genomen. Bij de be-
grooting was door het Hoofdbestuur voorgesteld uit het saldo
een crediet te verleenen van f 200, «om een begin te maken
met den catalogus der bibliotheek.» De afdeeling Utrecht stelde
echter voor liever den post «onderhoud en assurantie der biblio-
theek» op f 200 te brengen, in de hoop dat — zoo lang dit
voor den catalogus noodig is — deze post ook in volgende
jaren zou worden goedgekeurd. Dit voorstel vond algemeen bijval,
waardoor thans geleidelijk aan den catalogus kon worden ge-
werkt, waarvan waarschijnlijk omstreeks Januari een eerste ge-
deelte zal verschijnen.

Het is steeds het streven om in de bibliotheek alles bijeen te
brengen wat op veeartsenijkundig gebied in het Hollandsch is
verschenen en meer speciaal om alles te verzamelen wat door
Nederlandsche veeartsen is bewerkt1); de jaarlijksche opgaven
van ontvangen stukken doen U zien dat wij werkelijk met dit
streven succes hebben. In het «2l8t0 vervolg», hierachter geplaatst,
treft men ook nu weer verschillende stukken aan van oude
schrijvers, terwijl de tegenwoordige daarbij niet ontbreken. Toch
meent het Hoofdbestuur U te mogen aansporen steeds een exem-
plaar van stukken door U gepubliceerd aan den bibliothecaris toe
te zenden ; zij zullen dankbaar worden aanvaard.

Naast «verzamelen» is het doel de literatuur zóó in te
richten, dat zij voor ieder beschikbaar is. Het inpakken en over-
zenden van dikke boeken en werken «groot formaat» is echter
zeer kostbaar en levert voor den bibliothecaris — die voor dat
werk alleen staat — zeer veel bezwaren op; bovendien maakt
het, daar iemand soms slechts een enkele mededeeling uit zulk

1  Voor dit doel is bot noodig een ljjat te hebben van alle veeartsen, welke
in ons land hebben gepraktizeerd. Ondergetoekende is siuds jaren daarmede
bezig, maar het koat zeer veel moeite en het oiseht uitgebreido correspondentie
en dus tijd, om dezo lijat, waarin dan tevena enkele bijzonderheden worden
opgonomea, zoo volledig mogelijk to verkrijgen.

\\)

-ocr page 140-

een werk noodig heeft, dat anderen in hetzelfde geval ver-
keerende, zeer lang moeten wachten.

Daarom zijn de stukken van verschillende schrijvers afzonderlijk
ingenaaid of opgeplakt en zijn dus — voor zoover tijdschriften,
kranten, enz. reeds bewerkt zijn — afzonderlijk verkrijgbaar en
gemakkelijk als drukwerk te verzenden.

In den catalogus zullen de schrijvers alphabetiscb gerangschikt
en de stukken naar tijdsorde worden geplaatst; stukken van
onbekende schrijvers worden systematisch gerangschikt. Eerst
wanneer al het voorhanden materiaal verwerkt is en de biblio-
thecaris verder alleen te doen heeft met wat in den loop van
het jaar wordt verzameld, zal het mogelijk zijn een volledigen
systematisch gerangschikten catalogus uit te geven. Dit vereischt
echter heel wat werk en dus nog veel tijd.

Ook .dit jaar dachten velen goedgunstig over onze bibliotheek.
Zooals uit het hierachter geplaatste 21Bte vervolg blijkt, werden
door 39 personen 103 stukken toegezonden. Nameüs het Hoofd-
bestuur betuig ik hun allen hartelijk dank ; hun namen zijn de
volgende (de bijgevoegde getallen duiden het aantal geschonken
stukken aan): J.
Attema Czn. te Kollum 6, T. A. L. Beel te
Roermond 2, E.
C. H. A. M. Bemelmans te Venloo 3, P. D.
Beunders te Groningen 1, G. Daams te Baarn 1, J. J. F. Dhont
te Rotterdam 1, F. W. van Dulm te Arnhem 2, H. L. Eu,er-
man
Lzn. te Dordrecht 5, D. F. van Esveld te Utrecht 23, A.
Frederikse te Amersfoort 1, D. van Gruting te Leiden 1, Prof.
Dr.
H. J. Hamburger te Groningen 1, K. Hoefnagel te Utrecht
4, Dr. H. C. \'t Hoen te Magelang 1, Dr. D. A. de Jong Jzn.
fe Leiden 3, P. H. van Kempen te Utrecht 1, H. M. Kroon te
Deventer
2, A. van Leeuwen te Groningen 5, H. J. Lemmens te
Maastricht 2, L.
Louter te IJzendijke 1, A. Marcus te Groningen 3,
Dr. H.
Markus te Utrecht 1, G. Muus te Schagen 1, A. A.
Overbeek te Steenwijk 4, Dr. J. D. van der Plaats te Utrecht 2,
Dr. M.
Pijnappel te Zwolle 1, G. C. Post te Utrecht 5, E. A.
L. Q
uadekkeu te Nijmegen 1, C. J. Rab te lJselstein 2, van de
Regeering
l, Th. G. van Rijssel te Dordrecht 1, W. O. Schimmel
te Utrecht 7, D. van der Sluijs te Amsterdam 2, M. H. J. P.
Thomassen te Utrecht 1, Dr. D. G. Ubbels te Groningen 1,
W. G. van der Wal te Heerde 1 en van ? te Zwolle 3.

Een niet minder hartelijk woord van dank voegt ook aan,

-ocr page 141-

hetzij corporaties of personen, die blijkens de bijlage ons hun
verslagen of werken zonden. In die bijlage zijn tevens de ver-
schillende ruilexemplaren opgenomen,

Eet aantal personen dat van de bibliotheek gebruik maakt,
wordt steeds grooter. Aan
41 (waaronder 7 leerlingen en 5 met-
veeartsen), waarvan 25 buiten de gemeente wonende, werden
178 nummers uitgeleend. In den regel worden de stukken spoedig
teruggezonden en de onkosten betaald; slechts enkelen vergeten
het laatste en denken er ook niet aan dat soms anderen op de
door hen gebruikte boeken wachten. Bij het verschijnen van den
catalogus zullen de voorwaarden waarop van de bibliotheek ge-
bruik mag worden gemaakt, nader worden opgegeven.
Utrecht, 7 September 1902.

Namens het Hoofdbestuur,

De penningmeester-bibliothecaris,
van esveld.

Bijlagen.

1. Tijdschrift voor Veeartsenijkunde, deel XXIX.

2. \'s Rijks Veeartsenijschool te Utrecht. Programma der lessen
voor het schooljaar 1902/1903.

3. \'s Rijks Landbouwschool te Wageningen. Programma voor
het leerjaar 1902/1903.

4. Verslag van de handelingen verricht door het Nederlandsch
Landbouw-comité over
1901. Amsterdam, J. H. de Bussy
1902.

5. Friesch liundvee-stamboek 1902, afi. 28; Hulp-stamboek,
afl. 15 en 16; Kalverenboek 1901.

6. Paardenstamboek voor de provincie Friesland 1902.

7. Verslag aan de Koningin van de bevindingen en handelingen
van het Veeartsenij kundig Staatstoezicht in het jaar 1900.

8. Verslag over den Landbouw in Nederland over 1899.
\'s Gravenhage, Gebr.
van Cleef 1902.

9. Veeartsenijkundige mededeelingen uit het Geneeskundig
Laboratorium te Weltevreden over het jaar
1901. Batavia,
11. M. van Dorp en Co. 1901.

10. Handelingen van het vierde Vlaamsch natuur- en genees-
kundig congres, gehouden te Brussel den 30ston September
1900. Antwerpen, Nederlandsche boekhandel 1900.

-ocr page 142-

11. Veterinaire Almanak 1902.

12. Dr. A. G. VoitDERMAN, Kaarten van de geneeskundige hulp
en vaccinekaart voor Java en Madoera.

13. A. Houwjnk Lzn., Wetten en besluiten tot regeling van
het veeartsenijkuudig Staatstoezicht en de veeartsenijkundige
politie, voor zoover die nog van kracht zijn. Marum,
A. Houwink Lzn. 1902. -

14. Dr. D. A. de Jong Jzn., Veterinaire pathologie en hygiëne.
Tweede reeks. Leiden, G. L.
van den Bkro 1901.

15. Eugen Bass, Die Anwendung des Ichthargous und des
Ichtoform in der Thierheilkunde. Deutsche tb. Wochenschr.
1901, n°. 14.

16. Idem, Aeltere und neue Arzeneimittel. Thierarztl. Oentral-
Anzeiger, 1 Januar 1901.

1 7. Veeartsenijkundige bladen voor Ned.-Indië, deel XIV, afl. 1 — 3.

18. Weekblad voor zuivelbereiding en veeteelt, 7de jaargang
compleet; 8ste jaargang, nos. 1 — 23 (2 exemplaren).

19. Landbouw Weekblad, 10de jaargang compleet; lldejaargang,

nos 1—35,

20. Hippos, weekblad gewijd aan de belangen van paarden-
fokkerij en van paardensport, llde jaargang compleet; 12
jaargang, nos. 1 —13.

21. Het Paard, geïllustreerd weekblad voor fokkers, houders en
liefhebbers van paarden, 7de jaargang compleet; 8Ktu jaar-
gang, n08. 1—35 (2 exemplaren).

22. De Hoefsmid, 6de jaargang compleet; 7 jaargang, n»s. 1—8.

23. Friesch Weekblad, gewijd aan de belangen van Volkswel-
vaart, Landbouw en Veeteelt, nos. 88 —139.

24. Landbouwkundig tijdschrift, deel 1901 compleet; deel 1902,
n08.
1—9.

25. Orgaan van de vereeniging van oud-leerlingen der Rijks
Landbouwschool, 13de jaargang compleet; 14de jaargang,
nos. 1—8. Thans getiteld: Oultura, Uitgave van de ver-
eeniging van oud-leerlingen der Rijkslandbouwschool.
Tijdschrift voor Nijverheid en Landbouw in Nederlandsch-
Indië, deel 13 compleet.

Weekblad van het Nederlandsch Tijdschrift voor Genees-
kunde, deel II, 1901 en I, 1902 compleet; deel II, 1902,

flos i_9.

-ocr page 143-

28. Geneeskundige Courant, jaargang 55 compleet; jaargang
56, n03. 1— 35.

29. Militair geneeskundig Tijdschrift, deel Y compleet ; deel VI,
n03. 1—3.

30. Hygiënische bladen, deel IV compleet; deel V, nos. 1—8.

31. Tijdschrift voor sociale hygiëue en openbare gezondheids-
regeling, 3do jaargang compleet; 4do jaargang, n03. 1—9.

32. Zeitschrift für Fleisch- und Milchhygiene. Jahrgang XII.

33. Deutsche thierärztliche Wochenschrift, Jahrgang IX voll-
ständig; Jahrgang X, n03. 1 — 35.

34. Oesterreichische Monatsschrift für Thierheilkunde, Jahrgang
XXVI vollständig; Jahrgang XXVII, n03. 1—2.

35. Thierärztliches Centraiblatt, Jahrgang XXIV vollständig ;
Jahrgang XXV, n°. 25.

36. Schweizer Archiv für Thierheilkuude, Band 43 vollständig;
Band 44, nos. 1 — 4.

37. Recueil de médecine vétérinaire, serie 8, tome VIII com-
plet; tome IX, n08. 1—16.

38. Revue vétérinaire, année XXVI complète; année XXVII,
n03. 1—9.

39. Le Progrès vétérinaire, année XIII complète; année XIV,
premier semestre complet, deuxième semestre, n03. 1 — 9.

40. Le bulletin vétérinaire, nos. 79—91.

41. Annales de médecine vétérinaire, année L complète; année
LI, n03. 1—8.

42. L\'Echo vétérinaire, année XXXI complète; année XXXJI,
n08. 1—5.

43. Archives des sciences biologiques à St. Pétersbourg, tome
IX, n°. 1.

44. The Journal of comparative pathologie and therapeutics,
vol. XIV complete; vol. XV, n03. 1 — 2.

45. The Journal of comparative medeciue and veterinary ar-
chives, vol. XXII complete; vol. XXHI, nos. 1 — 6 (except
n». 2).

46. Maanedsskrift for Dyrlaeger (Kopenhagen), Band XIII, n03. 5
— 12; Band XIV, n03. 1--4.

-ocr page 144-

BIBLIOTHEEK

VAN HOLLANDSCHE VE E A liTSEN IJ K U N DIGE WERKEN.

(21Bte vervolg.)

Van A. A. Overbeek te Steenwijk:

M. v. d. Sluis, G. A. Ruimers en F. Bobrhave, Over vleesch-
keuring te Meppel. Mepp. Ort., 5 Oct. 1901.

De Zwolsche abattoirkwestie. Verslag eeuer voordracht van
J.
Rüfer Jr. Prov. Zw. en Ov. Crt. van 7 Maart 1902.

Van Dr. M. Pijnappel te Zwolle :

Toelichting tot het voorstel betreffende de wenschelijkheid van
de oprichting van een abattoir te Zwolle, 30 December 1901.

Van ? te Zwolle:

Dr. Pijnappel en een abattoir te Zwolle. Een protest van de
Zwolsche vleesclihouwers en spekslagers 1902.

Abattoir te Zwolle. Prov. Zw. en Ov. Crt., 14 April 1902.

Nadere toelichting van den heer Dr. Pijnappel tot zijn voor-
stel betreffende de oprichting van een abattoir. Handl. van den
Gemeenteraad 1902, Vila.

Van J. Attema Czn. te Kollum :

Alphabetische naamlijst van Nederlandsche geschriften, over
landbouw, veeteelt, veeartsenijkunde, houtteelt en tuinbouw, zooals
die afzonderlijk uitgegeven of in tijdschriften en werken van
genootschappen opgenomen zijn met eene naamlijst der schrijvers.
Utrecht, J. II.
Siddré 1851.

J. W. F. J. van Eecke, Septichaemia haemorrhagica onder
den veestapel in Nederlandsch-lndië. Geneesk. Tijdschr. Ned. Indië
XXXI, 1891.

J. B. Snellen, Landbouw-assurantie. Vragen v/d Dag 1892.

J. B. T. Hucenholtz, Het vivisectievraagstuk. Utrecht, J. Bok,ma
1892.

P. H. van der Kemp, Een terugblik op de over West-Java
gewoed hebbende runderepizoötie van 1879 t/m 1882. T v. N.
en L. Ned. Indië 1885.

J. Attema Czn.,~ Op welke wijze kan de melkgeving van rund-
vee het krachtigst worden bevorderd? Antwoord op een prijs-
vraag uitgeschreven door «De Veldpost» 1899.

-ocr page 145-

Vau den beer A. van Leeuwen te Groningen:
A.
van Leeuwen, Het veeartsenijkundig staatstoezicht, Landb.
Tijdschr. 1902.

Repertorium, 7de deel.

A. van Leeuwen, Stehauf! Stehauf! N. Gr. Crt. 16 Nov. 1901.

Idem, De boycot. N. Gr. Crt. 25 Nov. 1901.

J. van Dissel Jz., De dolle en niet dolle honden in Neder-
land. Doesborgh,
A. F. H. van Tr. de Bruyn 1844.

Van den heer E, A. L. Quadekker te Nijmegen :
Quadekker, Das Betäuben der Schweine mittels Schussap-
parate. Zeitsch. f. Fl. u. Milchhyg. XU, 1901.

Van den beer W. C. Schimm et, te Utrecht:
Paardenfokkerij. Verslag van een voordracht door F. W.
van
Dulm
. De Betuwe, 25 Jan. 1902.

Frans Hoskoun, F. J. E. Horst.uann en «een Paardenarts»,
De opzetteugel. N. Rott. Crt. 6, 7 en 9 Aug. 1902.

W. C. Schimmel, Paralysis nervi cruralis beim Hunde. Oest.
Monatsschr. f. Thierh. 1901.

Idem, Paralysis des Nervus obturatorius bei einem Pferde und
t>inem Hunde. Idem 1902.

K. Ueber den Larvenzustand von Hypoderma bovis (Koorevaar).
Mitth. f. Thierärzte. Dec. 1896.

Van den heer E. C. H. A. M. Bemelmans te Veuloo:
Plaatselijke verordeningen, instructie, enz. met de teekeningen
van het openbaar slachthuis te Maastricht 1901.

B., Een bezoek aan het Maastrichtsche abattoir. Limb. Koer.
5 Dec. 1901.

Het abattoir in den gemeenteraad te Veuloo. Limb. Koer-
17 Juli 1902.

Van den heer T. A. L. Beel te Roermond:
Over het abattoir te Venloo. Een drietal Limb, bladen.
I . A. L. Beel, Verslag van het openbaar slacht- en koelhuis
te Roermond over 1901.

Van den heer H. J. Lemmens te Maastricht:
De opening van het slachthuis te Maastricht. Limb. Koer.
17 Dec, 1901.

-ocr page 146-

Het openbaar slachthuis te Maastricht (met afbeeldingen).
Maastricht,
Leiter-Nïpels 19Ü2.

Van den heer P. H. van Kempen te Utrecht:

Een viertal advertenties in zake de verkiezing tot lid van de
Provinciale Staten. Limb. Koer. 8 Juni 1901.

Yan den heer H. M. Kroon te Deventer:

H. M. Kroon, De keuring van voor export bestemd vleesch.
Voordracht, gehouden 19 April 1902.

Kalfroom en hare toepassing op de boerderij voor het mesten
en het fokken van kalveren. Vijf bekroonde opstellen. 1901.

Van den heer L. Louter te IJzendijke:

Verordening op de keuring van vee, vleesch en visch in de
gemeente IJzendijke, dato 18 September 1901.

Van den heer Th. G. van Hijssel te Dordrecht:

Verordening ter voorkoming van veeziekten in de gemeente
Poortvliet c.a., dato 13 Februari 1867 en Publicatie van het
uitvoerend Bewind der Bataafsche Republiek, ter voorkoming en
afwending der runderpest, dato 26 December 1799.

Van den heer G. Daams te Baarn:

G. Daams, Jaarverslagen van den keurmeester van vee en
vleesch te Baarn, over 1899, 1900 en 1901.

Van den heer P. D. Beunders te Groningen:

Verslag omtrent den toestand en de exploitatie van het open-
baar slachthuis te Groningen over 1901.

Van den heer J. J. F. Dhont te Rotterdam:

Dhont, Verslag omtrent den toestand van het openbaar slacht-
huis te Rotterdam over 1900.

Van den heer G. C. Post te Utrecht:

J. Verhaag Mathiasz, Korte en klaere beschrijving van de
thans zeer sterk woedende veeziekte, in derzelver aert en natuur;
als meede de voornaemste kenteekenen, oorzaek, en prompte
genezing. Rotterdam, H.
Maronikr en J. Tiele 1769.

N. N. 15 Septb. 1769. Brief van een vriend aan zijn vriend

-ocr page 147-

in Zeeland, over de thans in gebruik zijnde inëntinge der Be-
smettelijke ziekte, omtrent het gesonde rundvee.

Aanmerking over de thans heerschende vee-ziekte, En aan-
wijzing van een middel, dat, op verscheidene plaatsen in dit ons
Vaderland, met succes gebruikt is. Amsterdam,
Laurens van
Hulst. z
. j. (1769?).

W. van Doeveren, Raadgevinge om de inentinge der ziekte
van het rundvee op eene gemakkelijke, onkostbare en voordeelige
manier te doen, uit eigene ondervindinge opgemaakt. Groningen,
J. B
olt 1769.

Brief aan den hoog geleerden heere Petrus Camper, behel-
zende eenige proeven omtrent de inentingen der besmettelijke
veeziekte; genomen in de Vrijheid van Utrecht. Utrecht, G. T.
en A.
van Paddenburg 1770.

Van den heer C. J. Rab te IJselstein:

Pieter JAlmanus van Cour, «Toevlugt ofte Heilzame Remediën
van alderhande ziektens en accidenten, die de paarden zouden
kunnen overkomen, mitsgaders een klein tractaatje van medicijne
voor koe-beesten. 10de druk. Amsterdam, T. T.
ten Hoorn z. j.

Oud recepteuboekje, afkomstig van een kurassier, later koster
en empirist.

Van den heer I). van der Sluijs te Amsterdam:

D. van der Sluijs, Veemarkt en abattoir over 1901.

Repertorium. VIIde deel.

Van Prof. Dr. H. J. Hamburger te Groningen:

H. J. Hamburger, De physische scheikunde in hare beteekenis
voor de geneeskundige wetenschappen. Groningen, J.
B. Wolters
1901.

Van de Nederlandsche Kamer van Koophandel te Londen:

Circulaire, Maart 1902, in zake keuring van vleesch voor
export naar Engeland bestemd.

Van de Regeering:

Dr. D. A. de Jong Jzn., De éénheid der zoogdiertubereulose.
Verslag van vergeliikende^onderzoekingen naar de werking van
tuberkelbacillen, afkomstig van het rund en van den mensch

-ocr page 148-

bij runderen en bij andere dieren, aan den Minister van Water-
staat, Handel en Nijverheid. Leiden, S. C.
van Doesbubgii 1902.

Van den beer A. Marcus te Groningen:
A. M\\
rcus, Nog eens: op Post! N. v. d. D. 17 Apr. 1902.
Idem, Zur Therapie der sogenannten «Füllenlähme». B. th.
Wochenschr. 15 Mai 1902.

Idem, Die Einfuhr verdorbenen holländischen Fleisches. Köln.
Zeit. 23 Juli 1902.

Van Dr. D. A. de Jong Jkn. te Leiden:

Dr. D. A. de Jong, Expériences comparatives sur l\'action
pathogène pour les animaux notamment pour ceux de 1\'espèce
bovine des bacilles tuberculeux provenant da boeuf et de 1\'homme.
Sem. médicale, 15 janv. 1902.

Idem, Intraveneuse injectie van vogel-tuberkelbacillen bij geiten.
Leiden, Eu. Yuo 1902.

Idem, Verslag der vee- en vleescbkeuring en van de werkzaam-
heden van den gemeenteveearts te Leiden over het jaar 1901.

Van den heer H. L. Ellerman Lzn. te Dordrecht:
H. L. Ellerman Lzn., Robert Koen en zijn nieuwste mede-
deelingen. Dordr. Crt. 2 Septb. 1901.

Discussie over een abattoir in de slagersvereeniging te Dor-

o O o

dacht. Idem 26 April 1902.

Request der slagersvereeniging te Dordrecht in zake de op-
richting van een abattoir. Idem 1 en 23 Mei 1902.

W. C. K„ Over de keuring te Dordrecht. Idem 3 Juli 1902.
Toezicht op de levensmiddelen. Gemeente-verslag Dordrecht
1901. Idem 16 Aug. 1902.

Van den heer F. W. van Du lm te Arnhem:
Verslag over 1901 der Oommissie tot bevordering der paar-
denfokkerij in Gelderland.

Verslag dei- vee- en vleeschkeuring over het jaar 1901.

Van den heer A. Fkederikse te Amersfoort:

Onze export-vleeschhandel. N. Rott. Crt. 27 Maart 1902.

Van den heer K. Hoefnagel te Utrecht:

K. Hoefnagel, Verslag van den toestand en de exploitatie der

-ocr page 149-

gemeente-slachtplaats en van liet toezicht op vee en vieesch te
Utrecht, gedurende het tijdvak van 1 Augustus 1901 tot 1
Januari 1902.

H. van Heumen Hzn., Een en ander over de koelhuizen bij
slachthuizen. Bijlage van het ïijdschr. d. Ned. Maatsch. ter bev.
van Nijverh., April 1902.

K. Hoepnagel, Het abattoir te Zwolle. Zw. en Pr. Ov. Ort.
30 Juni 1902.

B. Het abattoir te Zwolle, met opmerkingen van Dr. Pijnappel.
Idem 3 Juli 1902.

Van den heer D. van Gruting te Leiden:
D.
van Gruting, De halssnede en het schiet masker. Tweede
druk. Leiden, C.
Kooijker 1902.

Van Dr. D. G. übbkls te Utrecht:

H. Kuuyt, Beknopte handleiding tot de verloskunde bij de koe.
Edam,
Lienard Evbrts z. j.

Van den heer G. Muis te Schagen:

J. L. T. Groneman, De rijkslaudbouwschool te Schagen.
Schagen,
Trapman 1901.

Van den heer W. G. van der Wal te Heerde:
W. G. van der Wal, Nederlandsche paardenfokkerij. Nederl.
Sport 3 Mei 1902.

Van den heer II. Markus te Utrecht:

H. Markus, Ein primäres Sarkom des Leerdarmes bei einem
Pferde. Zeitschr. f. Thiermed. 1902.

Vau Dr. J. D. van der Plaats te Utrecht:
Enquête omtrent de besmettelijke longziekte onder het rund-
vee. 1877/78.

Wetsontwerp tot «Regeling van het veeartsenijkundig staats-
toezigt en de veeartsenijkundige politie en Regeling van de uit-
oefening der veeartsenijkuust». 1868/69.

Van Dr. H. C. \'t Hoen te Magelang:

FI. C. \'t Hoen, Die Pseudotuberculose bei der Katze. Disser-
tatie. 1902.

-ocr page 150-

Van den heer D. F. van Esveld te Utrecht:

Causerie over Rudolf Virchow. Rede van Dr. Dekhtjijzen bij
de opening der lessen. Utr. Pr. en St. Dagbl. van 15 0ct. 1901.

Verordening, dato 6 Juni 1901, op het houden en slachten
van vee, alsmede op het invoeren, vervoeren, keuren en verkoopen
van vee en vleesch binnen de gemeente Utrecht.

Coöperatieve exportslachterij te Sneek. Nieuw Landb. Weekbl.
29 Nov. 1901.

H. D. S. Hasselman, Rundveestamboeken. Utr. Pr. en St.
Dagbl. 8 Dec. 1901.

Verslag der werkzaamheden van de Commissie van toezicht op
vee en vleesch in de gemeente Utrecht van 1 Januari tot 1
Augustus 1901.

D. A. de Jong Jzn. Aan de commissie in zake vee- en
vleesclikeuring van het congres voor openbare gezondheidsregeling.
Voorgestelde wijzigingen op de «Bepalingen welke tot grondslag
kunnen strekken voor eene wet, regelende de vee- en vleesch-
keuring». Tijdschr. v. Soc. hygiene,
II, 1900.

A. L. J. Goethals, Verstelbare schietkorf voor kleine huisdieren.

D. Hubenet, De aanstaande centrale paardententoonstelling te
Baudoeng. Ja va-Bode 21 Dec. 1901.

D. Kruyt, Het scbietmasker. Delftsche Crt. 31 Maart 1901.
Vogelbescherming. Pluimgraaf Nov. 1901.

Baei.angée en Quadekker, Circulaire, Februari 1885, in zake
het oprichten van eene vereeniging van militaire paardenartsen.

Circulaire, 15 Juli 1887, van de feestcommissie bij de viering
van het zilveren jubileum der Maatschappij ter bevordering der
veeartsenijkunde.

Circulaire, April 1890, der commissie in zake het onderzoek
naar de werking der bepalingen omtrent varkensziekte.

Circulaire, October 1885, der commissie in zake het onderzoek
van kalverkoorts.

J. L. Beijërs, Circulaire in zake het Tijdschrift voor Vee-
artsenijkunde. 1887.

Circulaire, Mei 1B87, der commissie in zake «inenting als
voorbehoedmiddel tegen bil- of houtvuur».

Circulaire van het Hoofdbestuur der Maatschappij ter bevor-
dering der Veeartsenijkunde, om op te wekken tot toetreden als
lid dier Maatschappij 1888.

-ocr page 151-

Circulaire, Februari 1897, der commissie in zake het aanbie-
den van een huldeblijk aan Dr.
L. J. van der Harst.

D. F. van Esveld, Verslag eener voordracht over «het abattoir
te Utrecht.» ütr. pr. en st. Dagbl. 1 Decb. 1901.

Idem, Verslag eener voordracht over «het toezicht op melk».
Idem, 2 Juni 1902.

Idem, Verslag eener voordracht over «vleeschkeuring en abat-
toirs.» Amersf. Crt. 28 Novb. 1901.

W. H. van Haselen en A. Frederikse, Het abattoir. Amersf.
Crt. 28 Novb. 1901.

W. Noi.en, Verslag van het verhandelde op het te Londen
gehouden Congres over tuberculose (medisch gedeelte). Ned.
Staatscrt. 24 Septb. 1901.

Dr. A, Numan, Beschrijving van een misvormd schaap, niet
overtolligheid van deelen. Amsterdam, C. G.
Sülpke 1832.

Van den heer M. H. J. P. Thomassen te Utrecht:

Verslag van het verhandelde op het te Londen gehouden Con-
gres ever tuberculose (veeartsenijkundig gedeelte), Ned. Staatscrt-
1901.

Van Dr. P. F. Vermast te Etten:

R. Fontein, Geneeswijze van de ziekten en kwalen der paar-
den, bestaande meestal uit eenvoudige en onkostbare geneesmid-
delen. Getrokken uit het Fransch van den lieer
Vitet. Amster-
dam. Harlingen, G.
Warnars en F. van der Plaats Jr. 1775,

Utrecht, 1 Sept. 1902. van Esveld.

Necrologie.

Door een onwillekeurig verzuim kan eerst heden worden mede-
gedeeld dat reeds den 9deu September 1900 te Nijmegen is over-
leden onze oud-collega
F. H. van Dommelen.

Den 269ten Juli 1839 tot veearts lste klasse bevorderd, werd
hem Baarn als standplaats aangewezen. Daar was hij nagenoeg
twintig jaar met vrucht werkzaam en ik mag gerust zeggen
dat hij daar geheel op zijn plaats was. IJverig medewerker in
veeartsenijkundige vereenigingen, groot strijder voor de maat-
schappelijke belangen van den veearts, bleef liij ook op literair

-ocr page 152-

gebied niet achter. Verschillende practische mededeelingen van
zijn hand zijn te vinden in het «Magazijn van
Nüman» , in het
«Repertorium van
van Hasselt en IIekmet.ter, in de «Verslagen
en verhandelingen van de vergaderingen van rijksveeartsen», in
de «Vriend van den Landman», enz. enz., terwijl meer in het
bijzonder de aandacht moet worden gevestigd op een tweetal
brochures, n.1.: Een woord over het empirisme in de veeartsenij-
kunde in Nederland (1850) en Maatregelen ter stuiting van de
longziekte onder het rundvee (1851). Vooral aan de bestrijding
der longziekte nam
van Dommelen een werkzaam aandeel.

In 1858 vertrok hij naar Iudië, waar hij zich op een
suikerplantage vestigde. Van dien tijd af is mij omtrent zijn leven
weinig bekend. In 1893 was hij weder in ons land terug en
woonde hij in Nijmegen als rustig burger, die zich — voor zoover
mij bleek — weinig of niet meer met veeartsenijkunde bezig
hield.

Zijn naam hoorde ik meermalen met veel eerbied door de
oudere veeartsen noemen.

VAN ESVELD.

Personalia.

Gevestigd: S. Ferwerda uit Dokkum te Uithuizen; K. Kui-
pers
uit Gorinchem te Sleeuwijk; M. F. Plankeel uitOostburg
te Nieuw\'kuik; A. J. E.
de Voogd uit Leiden te Halfweg
(Houtrijk en Polanen).

Benoemd: tot provinciaal veearts in het district Almkerk I\'.
J. \'t Hooft; tot idem in het district Heusden M. F. Plankeel;
tot gemeente-veearts te Meppel, met ingang van 1 Januari 1903,
J.
Knol te Dalen; tot leden der gezondheidscommissie!! te: Brielle
M.
C. van Buuren van Zuidland; te Utrecht M. H. J. P. Tho-
massen
en D. F. van Esveld; te Baarn S. A. Cramer van
Leusden; te Loenen J. J.
F. Uartmann aldaar; te Wijk-bij-
Duurstede H. A. A
rermeulen aldaar; te \'s-Gravenhage F. J.
LamÉhis aldaar; te Oostburg Dr. J. Schouten van IJzendijke; te
Vlaardingen Dr. H.
Remmelts aldaar; te Tolen A.vandeSande
uit Oud-Vosmeer; te Amsterdam J. Mazure Czn. aldaar.

Verplaatst: van Almkerk naar Utrecht J. Köhler.

-ocr page 153-

Vacante plaatsen.

De standplaats Uithuizen is bezet.

Vacant zijn dus: Asten, Ede, Groenloo, Haaksbergen, Holten,
Oosterwolde, Varsseveld en Zelhem, Bovendien wordt te Vrie-
zenveen een gemeente veearts gevraagd, tegen een toelage (met
inbegrip der provinciale subsidie) van f600.

Mededeelingen van het Hoofdbestuur.

Bij de afdeeling Friesland zijn overgegaan de leden der Alge-
meene afdeeling
W. ten Hoopen te Hardegarijp en G. H. J.
Tervoert
te Drachten; bij de nieuwe afdeeling Zuid-Holland: E.
Ov
krbosch te Gouda, lid der afdeeling Zuid-Holland; bij de afdee-
ling Groningen—Drente: Dr. D. G.
Ubbels te Groningen en
A.
Wolf te Nieuwwclde en bij de afdeeling Noord-Brabant-
Limburg:
W. G. Schbpens te Beek, H. L. Klinkenberg te Klun-
dert,
P. J. \'t Hoopt te Almkerk en K. Kuipers te Sleeuwijk,
allen leden der Algemeene afdeeling.

Veeartsenijkundig staatstoezicht.

Bij Koninklijk besluit van 27 October 1902, n°. 35, zijn, met
ingang van 1 December 1902, benoemd tot plaatsvervangers van
den districtsveearts, wien \'s-Gravenhage als standplaats is aange-
wezen, de veeartsen dr. H. R
emmelts te Vlaardingen en D. van
Gruting
te Leiden, en, met ingang van 15 November \'1902, tot
plaatsvervanger van den districtsveearts, wien Teteringen ais
standplaats is aangewezen, de veearts A.
de Jong te \'s-Grevel-
duin-Kapelle.

Bij Koninklijk besluit van 30 October 1902, n°. 39, zijn, met
ingang van 1 November 1902, benoemd tot plaatsvervangers van
den districtsveearts, wien Utrecht als standplaats is aangewezen,
de veeartsen
J. Köhler te Utrecht, onder toekenning van eervol
ontslag als plaatsvervanger van den districtsveearts te Teteringen
en
I. van Klaveren te Utrecht.

Bij Koninklijk besluit van 10 November 1902, n*. 38, is,
niet ingang van 16 November 1902, benoemd tot plaatsvervan-
ger van den districtsveearts wien Leeuwarden als standplaats is
aangewezen, de veearts H. F.
Egoink te Beetsterzwaag.

-ocr page 154-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende Augustus en September 1902.

(De cijfers tussclien ( ) duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers.

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Honds-
dol-
heid

1

£ ë
n "

fl) I t-
O

"Ö T3
ff ff
O 0j

Rotkreupel.

Augustus.

Groningen , .

7

20 (\')

»

8 (\')

2 (2)

V

Friesland. . .

27

it

39 (3)

»

80 (56)

n

8 (>)

Drente. . . ■

6

jj

72 pi

V

11 (»)

n

n

9 (\')

Overijsel . . ,

7

*

295 (2\')

V

2 (2)

jj

V

>?

Gelderland . .

13

18 (")

V

4 (4)

i,

Utrecht . . .

3

r

3 O

1

»

5 n

n

V

Noord-Holland .

6

15 (\')

7 (\')

n

1

n

3 (3)

»

19 (5)

Zuid-Holland

13

n

Y>

25 (2°)

V

8 (2)

»

»

ir

Zeeland .

5

! „

n

r>

0 (6)

»

1

n

V

n

Noord-Brabant .

15

V

n

22 (")

3 (\')

1

r>

n

Limburg . . .

7

n

»

»

1

D

8 (f)

»

8 (\')

Totaal

109 „

V

15 (\')

436 (5\')

-

175 (l30)

71

34 (22)

»

44 (K)

I I

September.

Groningen
Friesland.
Drente.
Overijsel .
Gelderland
Utrecht
Noord-Holland
Zuid-Holland
Zeeland . .
Noord-Brabant
Limburg . .

1
1

2 (2)

3 (i)

1

n
1

11 («)

4 (■*)
6 (0)

5 (»)

94 Cct)

3 <2)
1

32 (24)

7 C)

103 (\'2)

28 (6)

19 0)

21 (2)

7 (\')

31 (3)

5
25
7

4
14

2

5
13

7
20

6

G (»)

5 (»)
9 (»)

56 (»)

19 O2)
14 (»)
48 (3S)
3

(3)

210 («) „ 219 (is»)

62(

30 (22.l

14 (2)

Totaal

i 108

{Staatscourant van 19 September 1902, n°. 219 eil van 18 Oetober 1902, n°. 214.)

v. E.

-ocr page 155-

DE GEVOLGEN VAN NEURECTOMIE,

DOOB

J. J. WEST EB.

(Voordracht, gehouden 111 de Algomeene vergadering der Maatschappij ter
bevordering der Veeartsenijkunde op 27 September 1902.)

M. H. ! Ingevolge de uitnoodiging van het Hoofdbestuur
heb ik mij bereid verklaard een voordracht te houden, en
wel over de gevolgen van de neurectomie (ik bedoel daar-
mede de indirecte schadelijke gevolgen).

Het is vrij wel een eeuw geleden, dat Moorcroft aan de
veeartsenijschool te Londen het eerst de neurectomie uit-
voerde. Sedert dien tijd heeft deze echt veeartsenijkundige
operatie de gewone geschiedenis van verguizing aan den eenen,
en blind enthousiasme aan den anderen kant doorloopen, totdat
nu eindelijk de zenuwsnede zich de haar toekomende bescheiden
plaats in onze chirurgie heeft verzekerd, en wel zal blijven
behouden.

Deze verschillen en wisseling in de appreciatie zijn voort-
gekomen uit de door mij bedoelde indirecte gevolgen van
de neurectomie. Langzamerhand heeft men echter, voorgelicht
door de ervaring, een lijst van aandoeningen opgesteld,
zooals etterende steengallen, chronische hoefbevangenheid,
hoornzuilen en acute ontstekingen in het algemeen, welke
ieder voor zich een contra-indicatie vormen.

Toch komen de schadelijke gevolgen nooit geheel van de
baan, en zal men blijven te stellen hebben met accidenten
als: ontschoening, hypertrophie, peesverweeking,
fractuur, om te zwijgen van neuromen, als liggende buiten
het kader van mijn beschouwingen.

-ocr page 156-

Welke zijn de oorzaken van deze schadelijke accidenten?
Men heeft ze toegeschreven aan circulatiestoornissen.
De door te snijden zenuw bevat: motorische, sensibele en
vasomotorische vezelen. De motorische zijn op de plaatsen
waar wij opereeren buiten rekening, omdat ze beneden de
operatieplaats geen werk meer vinden. Maar naast de sensibele
vezelen snijdt men door de vasomotorische, waarvan de vaso-
constrictoren een voortdurenden tonus onderhouden in den
vaatwand. Na het doorsnijden dier constrictoren moet volgen
een verlamming van den vaatwand en verwijding dus van
het lumen, en daardoor hyperaemie. Aldus de redeneering.

Nu kan men zich daartegenover heel nuchter afvragen:
welke uitwerking heeft de doorsnijding van de vasodilata-
toren, die toch te gelijker tijd geschiedt? Heeft de verlamming
daarvan weer een vernauwing tot resultaat?

Wel is het naar het schijnt vastgesteld, dat de hyperaemie
bovenbedoeld dadelijk na neurectomie tot stand komt, maar
het is evenzeer bekend, dat de vaattonus, op welke wijze dan
ook, zich zelf na destructie van het ruggemerg weer herstelt,

Eveneens is het naar het schijnt een feit, dat de ryth-
mische eigenbeweging van den vaatwand niet wordt opge-
heven door resectie van de zenuw. Men neemt daarom aan
dat ook de locale centra in den vaatwand op zijn tonus hun
invloed uitoefenen. Ze zullen dit dan ook na neurectomie
blijven doen.

Theoretisch kan derhalve slechts momentaneel
hyperaemie volgen, naar het mij voorkomt.

En merken we er p r a c t i s c h iets van ? Heel weinig; ons
criterium is immers na zenuwsnede de warmte van den hoef,
waaruit men het volgen of wegblijven van ontschoening
tracht te beoordeelen. Waar schadelijke gevolgen uitblijven,
is die warmte, met de hand gemeten, gelijk aan die van de
niet-geopereerde extremiteit, ten minste na zeer korten tijd.

Een ander argument uit de praktijk ten bewijze van den

-ocr page 157-

geringen invloed van die hyperaemie is ook wel dit. Hoe
liooger men de operatie uitvoert, hoe grooter en wijder stuk
van den vaatwand zal geparalyseerd geraken, hoe grooter
moet derhalve de hyperaemie zijn. Bij resectie van den
nervus medianus dus meer hyperaemie dan bij doorsnijden
van de plantairzenuwen. En nu zijn er toch operateurs, en
daaronder heel goede, die de neurectomie van den medianus
proclameeren als een probaat middel om schadelijke gevolgen
te voorkomen. Of dat gemotiveerd is, kunnen, we voorloopig
buiten bespreking laten, maar in ieder geval bewijst zulk
een uitspraak, dat de ervaring van die operateurs gunstig
was (
Jacoulkt). Was hyperaemie de schuld van de scha-
delijke gevolgen, dan zou dat toch niet voorkomen. Practisch
en theoretisch, meen ik derhalve, zijn circulatie-stoornissen
na neurectomie aan de extremiteit vrij wel weg te cijferen.

Er zijn wel experimenten, ook van veeartsenijkundigen,
waaruit men het tegendeel zou moeten concludeeren;
indien men aan die experimenten maar wat grooter waarde
mocht toekennen.

Gjeiöhn en Reitzberg, twee leerlingen van Brauell,
experimenteerden bij verschillende dieren, maten na neurec-
tomie de temperaturen van de geopereerde en de 11 iet-ge-
opereerde extremiteit en kwamen tot vrij aanzienlijke warmte-
verschillen. De heeren spraken elkaar echter op verschillende
punten tegen. Zoo beweerde
Reitzberg dat bij honden
de hyperaemie uitbleef, in tegenspraak met de resultaten
van
SciiiFF. Brauell, die dat vreemd vond, bemoeide er
zich mede en kwam tot dezelfde conclusie als
Schiff.
Intusschen veranderde Schiff weer van batterij en beweerde
te hebben aangetoond, dat bij beweging van de honden de
meerdere warmte uitbleef.

Ziedaar eigenlijk alles wat er, bij de extremiteiten, proef-
ondervindelijk van bekend is. Dat die experimenten niet veel
vertrouwen verdienen, behoeft wel geen betoog, ook al niet,

-ocr page 158-

omdat in dien vóór LisTEa\'schen tijd de operatiewonden
aan zich zelf werden overgelaten.

Wanneer men het naadje van de kous wil weten op dit
punt, zou men de bloedsdrukking moeten meten, wat echter
ook al geen kleinigheid zou zijn.

Het meest probate, en vooral het gemakkelijkste middel
om schadelijke gevolgen vlug en afdoende te verklaren, was
wel het aannemen van trophische zenuwvezelen,
welke na doorsnijding tot trophische stoornissen zoogenaamd
aanleiding zouden geven. Daarmede konden al de gevolgen,
zonder onderscheid, in eens en zeer geleerd worden ver-
klaard. Intusschen niemand heeft ooit een zweem van bewijs
kunnen leveren voor het bestaan van die trophische vezelen.

Een rij van trophische stoornissen heeft men in den loop
der tijden ontdekt, maar cle meeste, waaronder de meest
frappante, waren bijna even spoedig weerlegd en langs anderen
weg verklaard.

Zoo komt het dan ook dat de clinici aan het bestaan er
van heel wat meer hechten dan de ware deskundigen op dit
terrein, de physiologen.

De enorme weefselveranderingen, welke men na neurec-
tomie soms opmerkt, doen blijkbaar de behoefte gevoelen
haar verklaring te zoeken in iets mystieks.

Een groote reden echter voor het feit, dat de fabel van
trophische stoornissen hierbij nog altijd blijft hangen, berust
ook op het maken van foutieve diagnoses. Meermalen heb
ik waarnemingen gelezen, waar sprake is van stoornissen na
neurectomie, welke onmogelijk op het gediagnostiseerde lijden
kunnen worden teruggebracht. Peesverweeking bij klemhoef
bijv. De zaak is dan naar het mij voorkomt deze, dat het
lijden bestond in podotrochlitis, met secundair hoefvernauwing.
De primair bestaande podotrochlitis, waaraan de stoornissen
waren toe te schrijven, was niet geconstateerd, en de secun-
daire hoefvernauwing was als de oorzaak van de kreu-

-ocr page 159-

pelheid aangezien. Het onverklaarbare in de waargenomen
verschijnselen werd verder gemakkelijk duidelijk gemaakt
door het woord trophische stoornissen. Intusschen de eene fc
verving de andere.

Al die duistere en problematische geleerdheid kunnen we
voor de verklaring van de schadelijke gevolgen van neurec-
tomie gemakkelijk missen. Het komt mij voor, dat de quaestie
eenvoudig deze is: pijn is, teleologisch geredeneerd, een
van de meest nuttige verschijnselen van het dierlijk organisme.
Door pijn wordt het organisme gewaarschuwd, dat er ergens
iets niet in den haak is, iets dat bij verergering tot
schadelijke gevolgen aanleiding zou kunnen geven. Het
organisme beantwoordt dankbaar die waarschuwing, door het.
gelaideerde deel zooveel mogelijk buiten activiteit te houden,
ten minste waar het geldt een extremiteit. Het proces verloopt
daardoor gunstiger.

Wanneer de pijn wordt weggenomen, zal de noodzakelijkheid
van het zieke lichaamsdeel te sparen niet meer worden
gevoeld, en door een dier dus ook niet begrepen. De loco-
motie zal weer op de gewone wijze geschieden. Intusschen kan
het orgaan door de ontsteking de gewone beweging dikwijls
niet meer verdragen. Een acute ontsteking, welke eventueel
aanwezig is, en die toch altijd een groote neiging heeft om
zich uit te breiden, zal nu hand over hand toenemen; ze
wordt als het ware in het gezonde weefsel getrapt. Van-
daar ook dat men bij acute ontstekingen de neurectomie
altijd uit den booze kan achten. Maar ook chronische ont-
stekingen hebben neiging tot uitbreiding, al gaat het wat
langzamer. Ook hierbij zal de gewone pijnlooze locomotie
tot uitbreiding van het proces aanleiding geven (tenzij, wat
exceptioneel voorkomt, het proces reeds in die mate op den
weg der genezing was, dat na neurectomie herstel misschien
wel wat vertraagd, maar toch niet tegengehouden wordt).

Doordat de gewone beweging de uitbreiding der ont-

-ocr page 160-

stekingsprocessen bevordert, ziet men eindelijk zulke enorme
wijzigingen optreden, als ze in de gewone pathologie nooit
worden waargenomen. Deze groote veranderingen doen dan
de neiging ontstaan om er iets mystieks in te zien, dat
toegeschreven moet worden aan gemis van zenuwgeleiding.

Op de door mij aangegeven wijze echter kan al dat
mystieke worden weggecijferd en kan ieder accident,
dat na neurectomie optreedt, worden terugge-
bracht tot een abnormaal sterk progresseeren
van het 1 ij den. dat aanwezig was of ook wordt
b ij gebracht.

Volgens deze wijze van zien moet vrij wel ieder lijden,
waartegen neurectomie wordt verricht, hetzij vroeg of laat,
tot ongewenschte gevolgen aanleiding geven. In het algemeen
heeft mij dan ook de ervaring geleerd, dat dit zoo is. Meestal
verliest men echter de patiënten uit het oog, en zijn de
gevolgen na eenigen tijd niet meer te controleeren.

Een andere consequentie van deze theorie moet zijn, dat
neurectomie bij een gezonde extremiteit niet tot die schadelijke
gevolgen aanleiding moet geven. Er is echter een categorie
van accidenten, voortkomende uit trauma, welke bijgebracht
is (zooals bijv. nageltred), die natuurlijk ook in deze gevallen
zouden kunnen voorkomen. Daarnaast kunnen aan een
dergelijke extremiteit natuurlijk even goed distorsies en de
gevolgen daarvan optreden.

Maar in het algemeen moet het waar zijn dat, uitwendige
beleedigingen buitengesloten, een gezond been waarop neu-
rectomie verricht is, geen schadelijke accidenten moet gaan
vertoonen.

Experimenteel zou dat gemakkelijk uit te maken zijn,
maar het is niet uitgemaakt.

Een enkel geval staat mij echter toch ten dienste. Een
jaar of tien geleden is aan de veeartsenijschool een kreupel
paard behandeld, dat om geen enkele therapie gaf. Ten einde

-ocr page 161-

raad is eindelijk, meer bij wijze van proef dan wel omdat
men er veel heil van verwachtte, neurectomie verricht van
de pijpzenuwen. Het dier moest echter ongenezen worden
weggezonden, want ook de neurectomie bracht geen baat.

Een viertal jaren daarna kwam mij dat paard toevallig weer
onder de oogen. liet vertoonde toen een groote difformiteit
van het boeggewricht. Blijkbaar was daar altijd de zetel van
de kreupelheid geweest.

Op dit oogenblik bestaat er bij dat paard nog ongevoeligheid
van de kroon, maar noch in de pezen, noch in de gewrichten,
noch in den hoefvorm, noch in den hoorngroei is ook maar
de geringste afwijking van het normale te zien.

Ik geloof dat dit het geregelde beloop der dingen zou
zijn, wanneer er langs dien weg werd geëxperimenteerd.

Het bestaandel ij de n zelf be pa alt de eigenaar-
dige gevolgen, welke na neurectomie zullen
kunnen voorkomen.

Laat ik, om dat te bewijzen, een paar van de meest voor-
komende laesies tot voorbeeld nemen.

1°. Podotrochl itis. Dit is, zooals wij weten, kort en
bondig gezegd, een aandoening van de extremiteit in de
bursa trochlearis, bestaande in een uitrafeling van de pees
van den hoefbeenbuiger of in usuur van het straalbeen, of in
verouderde gevallen beide die aandoeningen.

Wat kan bij een progresseeren in extremis daaruit voort-
komen? Usuur van het straalbeen tot er niets meer overblijft,
gewrichtslijden van het hoefgewricht, daaropvolgend, of ook
usuur van het straalbeen in die mate, dat een heftig trauma
een fractuur veroorzaakt. Vervolgens verweeking en uitrafeling
van de pees tot, ruptuur ontstaat, verbreiding van het lijden
langs de pees tot op de aanhechting aan het hoefbeen, over-
gang op het hoefbeen tot een ostitis rarefaciens, welke weer
fractuur kan veroorzaken. Verplaatsing van het peeslijden langs
de scheeden, tot er elders een nieuwe haard in de pees ontstaat.

-ocr page 162-

De uitgebreide ontstekingsverschijnselen doen den bloeds-
toevoer in sterke mate vermeerderen. Door verhoogde voeding
zullen de organen in omvang kunnen toenemen, de hoorngroei
zal grooter worden, er zal op den duur, in één woord
hypertrophie optreden; zelfs ontschoening zal langs dezen
weg niet onmogelijk zijn. Dit alles zal moeten kunnen voor-
komen, wanneer het lijden vrij spel krijgt, en niet door be-
trekkelijke inactiviteit wordt tegengehouden. En wat blijkt?
In de p raktijk komen na neurectomie die voorop-
gezette veranderingen zonderonderscheid voor.

Ten bewijze daarvan zal ik u een paar praeparaten laten
zien en een paar sectieverslagen voorlezen.

1°. Het eerste praeparaat is afkomstig van een paard, dat
een paar jaren geleden werd geopereerd tegen podotrochlitis,
door middel van neurectomie van de pijpzenuwen. De hoef
bleef uitwendig normaal, totdat na een forschen sprong op
een gegeven oogenblik het paard op de ballen van den
hoef liep. Na dien tijd bleef het dier nog enkele maanden
leven. Langzamerhand ontwikkelde zich door den abnormalen
stand een abnormale hoefvorm, terwijl tevens optrad een
enorme hypertrophie, welke den zieken hoef het dubbele
gewicht deed verkrijgen van den gewonen.

Bij doorsnijden van den hoef bleek, dat het straalbeen was
geusureerd tot op een zeer klein residu ; dat de ontsteking
zich had voortgeplant op het hoefbeen, daar een ostitis
rarefaciens had verwekt, waardoor het been zoodanig ver-
zwakte, dat die forsche sprong, waarvan ik sprak, het hoef-
been kon doen fractureeren. De achterrand van het hoefbeen
was naar boven verplaatst tot in de buurt van het koot-
kroonbeen-gewricht. Deze fractuur had natuurlijk een ver-
bazende ontsteking ten gevolge, welke door hyperaemie tot
hypertrophie van den hoef aanleiding kon geven.

2°. Het tweede praeparaat is een ondervoet na neurec-
tomie, waarbij ook gedurende het leven van het dier reeds

-ocr page 163-

ruptuur vau de pees was te constateeren. Het paard had
een paar jaren na de operatie goed geloopen, maar vertoonde
plotseling zwelling van het onderbeen en excessief doorbuigen
in het hoefgewricht.

Bij sectie bleek het straalbeen tot op de halve dikte
geusureerd, en daarna gefractureerd. De eene helft van het
straalbeen was een centimeter naar boven verplaatst, ten
gevolge van gedeeltelijke ruptuur van de pees. Deze was
ter plaatse van de bursa trochlearis uitgerafeld, en door
granulatieweefsel vleezig en week geworden.

3°. Ik opereerde een paard, dat leed aan podotrochlitis,
door de pijpzenuwen door te snijden. Het dier liep geruimen
tijd goed, werd later echter weer kreupel, en vertoonde toen
een groote verdikking rondom de kroon, welke veel op een
overhoef geleek. Het dier leefde nog eenigen tijd en werd
eindelijk afgemaakt.

Bij de sectie bleek, dat het straalbeen weg was, totaal
geüsureerd; ook het hoef been was tot op de halve dikte
verdwenen en later gefractureerd. Het hoefgewricht was ont-
stoken en de onderrand van het kroonbeen aangetast. De
pees was geruptureerd. De hoef was door het langdurig
loopen op den bal van den hoef geheel van vorm veranderd.
De verdikking rondom de kroon bestond uit niecs dan bind-
weefsel, dat zich blijkbaar uit het opgetreden ontstekings-
oedeem had gevormd.

4°. Bij een ander paard werd ook wegens podotrochlitis
neurectomie gedaan. Na een maand rust werd het dier
dadelijk straf gebruikt. Het werd na eenigen tijd plotseling
heftig kreupel. Het dier vertoonde toen sterke zwelling
rondom de kroon, uitzetting van de kleine sesamscheede en
excessieve buiging van den ondervoet.

Bij sectie bleek dat de pees op de hoogte van het straal-
been sterk was uitgerafeld en gedeeltelijk ingescheurd. De
pees was op doorsnede een weeke pappige massa met uit-

-ocr page 164-

gerafelde en opgekronkelde peesvezelen, waartusschen week
granulatieweefsel. Op de hoogte van het kroongewricht was
een nieuwe haard in de pees waar te nemen. Ze was daar
gezwollen, het peritendineum was bloederig; op doorsnede
bleken de vezelen verdeeld en met granulatieweefsel doorspekt.
Verder was de geheele peesscheede ontstoken, vlokkig rood
en gezwollen. Blijkbaar had de ontsteking zich voortgeplant
langs de peesscheede en was van daar weer op de pees
overgesprongen.

En wat zijn de gevolgen van podotrochlitis, wanneer ze
zich langs geheel natuurlijken weg tot in den hevigsten graad
ontwikkelt? Daarvan heb ik een zeer goed voorbeeld in
dit praeparaat.

In den regel ziet men in verouderde gevallen van podo-
trochlitis pees en straalbeen innig vergroeid, en daarmede
is eigenlijk het lijden tot een soort van „Abschluss" gekomen.
Die vergroeiing was mogelijk doordat de pees en het straal-
been ten opzichte van elkaar om het pijnlijk over elkander
schuiven te verhinderen, zooveel mogelijk onbeweeglijk werden
gehouden. De pees van den kroonbeenbuiger neemt dan
het werk over voor het grootste deel, vandaar den steilen stand
in den ondervoet.

Bij dit dier heeft het proces zich nog verder- ontwikkeld
door den zeer langen duur dat het bestond ( 12 jaar zeker).
Iiier is op de rareficeerende ostitis van het straalbeen een
condenseerende gevolgd; bovendien is de ostitis ook van het
hoefbeen uit beenpunten gaan vormen, welke met die van
het straalbeen uit eindelijk tot een beenige brug, tot een
ankylose van straalbeen en hoefbeen aanleiding gaven.

Die ankylose zou nooit ontstaan zijn na neurectomie.
Was ze aanwezig, dan zou door de zenuwsnede de beenige
brug heel gauw fractureeren, tot een heftige ontsteking
van de pees, van het gewricht en de gevolgen daarvan aan-
leiding geven.

-ocr page 165-

Zoo zagen we dns de gevolgen bij pódotrochlitis.

Wat zal er bijv. met een o verhoef gebeuren? Een over-
hoef is een arthritis deformans, welke haar uitgangspunt kan
hebben in een ostitis van de epiphyse, in een ontsteking
der gewrichtvormende deelen, of in een periostitis. Het
eene volgt successievelijk op het andere, in welke volgorde
dan ook.

Wat zullen nu de gevolgen kunnen zijn, wanneer de pijn
voor de uitbreiding geen belemmering meer geeft, en het
proces zich vrij kan ontwikkelen? De ostitis kan zich snel
uitbreiden, het been verzwakken, en fractuur kan optreden.
De periostitis kan tot uitgebreide exostosen aanleiding geven,
welke drukking uitoefenen op pezen en banden, deze doen
verscheuren zelfs, door overgang van de ontsteking. Het
aangetaste lichaamsdeel kan op die wijze een enoïmen om-
vang verkrijgen.

Ook dit gebeurt in de praktijk.

Ik kan toonen een geval van fractuur na zenuwsnede bij
een paard met o verhoe ven, waar na de operatie bij liet eerste
gebruik het kootbeen in eenige stukken brak. Het been was
aangetast en daardoor voor de gewone locomotie te zeer
verzwakt.

Ik heb waargenomen een geval, waar na operatie bij
een paard met een overhoef, welke nog niet geheel het
chronisch stadium was ingetreden, de verdikking de grootte
van een kinderhoofd bereikte. Het proces breidde zich tot
onder de hoefkroon uit en deed den hoornschoen bij iederen
stap kraken als een droge schoenzool; blijkbaar ten gevolge van
de zijdelingsche buiging welke de hoornpijpjes ondergingen.

Wat zullen de gevolgen zijn bij een ontsteking
van de hoeflederhuid? Het proces zal zich hand over
hand uitbreiden en tot ontschoening aanleiding kunnen geven.

Een ontsteking van den vleeschwand zal zich ook na neurec-
tomie op de gewone wijze langs de vleeschplaatjes naar boven

-ocr page 166-

uitbreiden, stel ik mij voor, en zeer spoedig aan de kroon
doorbreken. Daar kan het proces, zooals in den regel, zijn
eindpunt hebben gevonden, en ook na neurectomie tot gene-
zing overgaan. Het is trouwens lang niet zeldzaam, dat er
na zenuwsnede een partiëele loslating aan de kroon wordt
opgemerkt, welke weer geneest.

Het proces kan zich echter door pijnloosheid gemakkelijk
onder de kroon voortzetten, en door invloed van specifieke
lagere organismen tot een phlegmoneuse, respectievelijk
gangreneuse ontsteking aanleiding geven, welke dan binnen
korten tijd tot ontschoening kan leiden, door necrose van de
geheele hoeflederhuid.

Zoo zijn, dunkt mij, ook ontschoeningen te verklaren als
een abnormaal progresseeren van een bestaand of een bijge-
bracht lijden.

Een paar gevallen heb ik zelf waargenomen.

Bij een paard dat ik wegens overhoef opereerde, was
tevens op te merken een litteeken in den hoorn, wellicht
van een javart of een etterende steengal afkomstig. Bij
informatie bleek mij, dat ettering daaruit reeds vrij lang
was opgehouden.

Enkele dagen na de operatie liet de kroon los en er trad
een gangreneuse ontsteking op. De loslating van de kroon
ging duidelijk uit van de plaats, waar de ontsteking van
den vleeschwand had bestaan, en blijkbaar bij de operatie
nog bestond.

Bij een ander paard werd, ten einde raad, neurectomie
gedaan van de pijpzenuwen aan de beide voorbeenen tegen

1) Bij rajjn voordracht verzuimdo ik do aandacht te vestigen op de theorie
van
Nocard. Deze onderstelt dat phlebitis, welke zich voortzot tot in de
hoeflederhuid, door circulatiestoring ontschoenen veroorzaakt. De phlebitis
zou ontstaan in etterende operatiewonden na aansnijden van een vena.

Langs dozen weg is echter mooieljjk te verklaren waarom ook oxungulatie
optreedt bij genezing per primam of ook langen tijd na de operatie.

J. J. W.

-ocr page 167-

een zeer verouderde podotrochlitis, waarbij de hoornwand tot
een zeer klein volume was ingekrompen. Enkele dagen na
de operatie liet aan het eene been de kroon los. Ik heb
hierbij niet kunnen constateeren, dat de loslating van den
hoornwand van een haard uitging. Ik stel mij voor, dat de
hoornwand in die mate de hoeflederhuid drukte, dat voedings-
stoornis tot de ontschoening aanleiding heeft gegeven.
(Bovendien was er een diepgaande rotstraal aanwezig, die
wellicht ook niet geheel onschuldig was aan dit einde.)
Loslatingen na geruim en tijd kunnen alleen langs
dezen weg worden verklaard, naar het mij voorkomt; het
een of ander trauma, zooals nageltred, vernageling, enz.,
moet hiertoe dan de aanleiding zijn. Vlak na de operatie
zou bij eventueel voorkomende exungulatie hyperaemie
nog eenige rol kunnen spelen.

Zoo kunnen uit de bestaande laesies de even-
tueel te verwachten indirecte gevolgen worden
berekend. Meer of minder neiging tot uitbreiding
geeft daarbij den doorslag.

Per iostitis na nageltred bijv. zal zich zeer moeielijk
uit kunnen breiden, ook na neurectomie; dit is daarom
zeer goed materiaalj voor de zenuwsnede.

Verbeening van de hoofkraakbeenderen, zonder
meer, is ook zonder vrees door neurectomie te behandelen. Is er
reeds een groote exostose opgetreden, dan kan inklemming van
den verzenwand na de operatie misschien tot zeer ernstige ge-
volgen aanleiding geven. Een bestaande exostose kan zich soms
enorm ontwikkelen, zoo goed als bij de gewone overhoeveu.

Hoefgewrichtsontsteking heeft door de weinige beweeg-
lijkheid in dit gewricht minder neiging tot uitbreiding dan
een overhoef. Er is daarom ook met neurectomie bij eerst-
genoemd lijden meer te bereiken dan bij het tweede.

Peesklap kan tot heftige peesontsteking en eindelijk
tot ruptuur aanleiding geven,

-ocr page 168-

Bij spat is de neiging tot uitbreiding niet groot dooi-
de betrekkelijke onbeweeglijkheid van de lijdende deelen. Ook
hier dus een vruchtbaar veld voor de dubbele neurectomie als
laatste middel. Literatuur is er in overvloed welke dit bewijst.

Bij sesam b een-k reu p el hei d , het zusje van podo-
trochlitis, kan men dezelfde gevolgen verwachten in nog
erger mate dan bij laatstbedoeld lijden, omdat de beweeg-
lijkheid grooter is en de lichaamslast zwaarder drukt.

Hoe nu die accidenten te voorkomen ?

Men heeft getracht de neurectomie door een gelijksoortig
procédé te vervangen.
Pécus beweert, dat hij in vele gevallen
door inspuiting van een -mengsel van cocaine en morphine
in het verloop van de plantairzenuwen de pijnlijkheid ge-
durende langen tijd heeft zien verdwijnen, en beveelt deze
therapie aan, vóór men tot neurectomie overgaat.

Ik zelf heb ook in een enkel geval na injectie van cocaine
de kreupelheid, veroorzaakt door podotrochlitis, voor een
jaar zien verdwijnen: naar het mij nu voorkomt, doordat
ik de vloeistof gedeeltelijk tusschen de zenuwbundels heb
gespoten. In den laatsten tijd is de uitspraak van Pïicus,
als zou dit dikwijls voorkomen, door velen gecontroleerd,
maar niet overeenkomstig de waarheid bevonden.

Velen raden aan, als middel om schadelijke gevolgen te
voorkomen, zooveel mogelijk de «névrotomie basse" (achterste
kootzenuw) uit te voeren. Ik stel mij echter voor, dat in
die weinige gevallen waarbij deze operatie succes kan geven,
juist door de verkregen ongevoeligheid voor een groot deel,
de schadelijke gevolgen even goed zullen optreden. Wel zal
ontschoening niet zoo licht plaats hebben, omdat ontsteking
van de hoeflederhuid na deze operatie zeker wel niet geheel
zonder pijn zal verloopen. Exungulatie is echter altijd
een uitzondering. Bovendien is zelfs bij podotrochlitis door-
snijden van de achterste kootzenuw dikwijls niet afdoende
(Siedamgrotzky).

-ocr page 169-

De neurectomie van de plantairsscnu wen is altijd niet
roode kool aangeteekend, om de vele schadelijke gevolgen
welke daaruit zouden voortvloeien, en eigenlijk niet geheel ten
onrechte, omdat hiermede het best ongevoeligheid kan worden
bereikt, waarna de gewone locomotie weer geheel ongestoord
kan plaats hebben.

Zoo heeft men ook de neurectomie van den nervus
me dianas aanbevolen, omdat ze minder accidenten zou na
zich sleepen dan die van de plantairzenuwen, wat men dan
meende te moeten toeschrijven aan het feit, dat enkele
zenuwbundels van den diepen tak van den nervus ulnaris
zich verbinden met de laterale pijpzenuw, waardoor dus na
doorsnijden van den medianus altijd nog eenige zenuwge-
leiding blijft bestaan en trophische stoornissen niet zouden
optreden. Waren deze zenuwbundels van groot gewicht, dan
moest men het dikwijls zien gebeuren, dat doorsnijden van
den nervus medianus geen, maar opvolgende neurectomie
van de plantairzenuwen wel pijnloosheid ten gevolge had. Dat
is intusschen niet dikwijls het geval. Ik stel mij voor, dat
eventueel uitblijven van accidenten na doorsnijden van den
medianus aan het toeval moet worden toegeschreven, of aan
te korten observatietijd, of ook soms aan nog andere oorzaken.

Jacoulet bijv., de chef-paardenarts van Saumur, is een
enthousiast voorstander van de neurectomie van den medianus.
Zijn gunstige resultaten meent ook hij te moeten toeschrijven
aan het feit, dat niet alle zenuwgeleiding wordt afgesneden.
Men kan dat echter langs heel anderen weg verklaren.
Jacoulet opereert alles wat er voor in aanmerking kan
komen, ook in een stadium, dat een ander nog eens zal
probeeren of het proces niet op andere wijze kan worden
genezen. Hij kan dat straffeloos doen. door de groote hygi-
ënische zorgen, welke hij als paardenarts op de hoeven dei-
geopereerde dieren kan doen toepassen. Dat is in de gewone
praktijk een heel andere zaak. De hoefverpleging is dikwijls

-ocr page 170-

van dien aard, dat men uit vrees voor niet gauw genoeg
opgemerkte laesies de operatie zoo lang mogelijk uitstelt.
Keuze van de plaats waar geopereerd zal worden, zal
weinig afdoen aan liet optreden of wegblijven van onaan-
gename gevolgen. Keuze van het materiaal is van
veel meer belang.

We hebben reeds gezien waarom acute ontstekingen
geen goed materiaal opleveren voor het verrichten van neurec-
tomie, zoo ook ontstekingen van den vleeschwand.

Niet alleen de zitplaats van het lijden dient men nauw-
keurig vast te stellen, ook den omvang en de meerdere of
mindere neiging tot verbreiding, evenals de genese.

Om een voorbeeld te noemen : bij overhoeven is het van
groot gewicht te weten of het lijden is opgetreden na een
distorsie, na rachitis of dat de overhoef zonder eenige
aanwijsbare oorzaak langzamerhand is ontstaan. In de twee
eerste gevallen zal men wellicht succes kunnen bereiken;
in het laatste geval, op den duur, bijna zeker niet, door
het reeds spoedig optreden van groote uitbreiding van het
proces. Vooral na distorsies wanneer zich periarticulair alleen
veranderingen voordoen, kan men soms zeer goede resultaten
verkrijgen, doordat het proces in dat geval geen neiging heeft
tot uitbreiding, ja zelfs soms zulk een groote aandrift heeft
tot genezing, dat het verdwijnen van den overhoef kan voor-
komen zelfs na neurectomie. Zoo heb ik een paard met
overhoef na distorsie geopereerd door neurectomie van de
pijpzenuwen, en er was na een half jaar van den overhoef
niets meer te zien.

Jacoület, Nocard, e. a. meenden dat verschijnsel te moeten
toeschrijven aan een neiging tot genezing welke de neurec-
tomie, speciaal van den medianus, soms zou medebrengen;
het komt mij echter veel meer plausibel voor te veronder-
stellen, dat het genezingsproces reeds zoover gevorderd was,
dat de gewone locomotie, na neurectomie waar dan ook, de

-ocr page 171-

genezing misschien nog wel iets kon vertragen, maar toch
niet meer geheel tegenhouden.

Niet alleen de keuze van het materiaal legt in casu ge-

O o

wicht in de schaal. Ook de wijze van gaan van de
dieren dient men in aanmerking te nemen, en vooral ook
den dienst welken de paarden hebben te verrichten.

Steppeurs zullen lichter aan schadelijke gevolgen blootstaan
dan dieren met een meer eenvoudigen gang. Paarden met
een zwaren, dravenden dienst zal men met veel minder
kans op succes opereeren dan dieren welke hun werk ge-
makkelijk af\' kunnen, en vooral slechts weinig hebben te
draven.

Zoo kan men door een en ander te wikken en te wegen
het aantal accidenten beperken, en vooral den graad waarin
ze zich kunnen ontwikkelen meer of min bepalen, maar
absoluut te voorkomen, zijn ze, om redenen welke ik boven
ontvouwde, feitelijk in geen enkel geval.

Alkmaar, October 1902.

CYSTE VAN DE UITVOERBUIS DER PAKOTISKLIER,

door

A. J. WINKEL.

(Mot afbeelding.)

Deze anomalie van de uitvoerbuis der klier kan aan ver-
schillende oorzaken te wijten zijn. Bij catarrh van het
mondslijmvlies kan namelijk consecutief de mucosa van
het uiteinde der
stf.non\'sche buis in ontsteking geraken
en de hierbij plaats hebbende zwelling aanleiding geven
tot sluiting daarvan. Het speeksel zal stagneeren en cyste-
vorming is van dit acuut proces het gevolg. Terwijl met
het verdwijnen der ontsteking ook de uitvoerbuis weer haar
normale wijdte terugkrijgt, zal hiermede tevens het opge-

11

-ocr page 172-

hoopte speeksel afvloeien, indien ten minste niet door in-
dringen van een of ander septisch lichaam, bijv. een haver
korrel, de cyste in een absces verandert, of eenige andere
oorzaak, bijv. het vergroeien der buiswanden, aanleiding geeft
tot het blijven bestaan der cyste.

Tegenover dit acuut beloop kan het proces zich ook
langs anderen weg ontwikkelen ; de cyste kan klein beginnen
en tot een vrij groote, omvangrijke zwelling aangroeien.

Ook van dit. chro-
nisch beloop der cyste-
vorming is de oorzaak
gelegen in afsluiting
van do uitvoerbuis,
hetzij door in de buis
zich langzaam ontwik-
kelende speekselstee-
nen of tumoren, of ge-
zwellen, welke buiten
de buis woekerend,
deze langzaam geheel
dichtdrukken.

Een dergelijk geval,
namelijk cystevorming,
ontstaan door een dei-
laatstgenoemde oorza-
ken, wcnsch ik hieronder te vermelden met de daarbij gevolgde
behandeling.

Mij werd in de maand Juli van dit jaar een paard (ruin,
14 jaar oud) ter behandeling aangeboden, dat op de linker
parotisstreek een scherp omschreven zwelling vertoonde, welke
bij drukking eenigszins fluctueerde. Van de basis van het oor
strekte zij zich uit tot aan den kaakhoek, naar voren enkele
cM. over den achterrand van de kaak reikend, en naar
achteren ongeveer twee vingerbreedten van den atlasrand.

-ocr page 173-

los

De zwelling had ongeveer de grootte van de parotisklier
(zie de afbeelding, vervaardigd bij eenigszins gebogen stand
van het hoofd).

Daar de oppervlakte iets gegolfd was, vooral wat het
achterste gedeelte van de zwelling betrof, stelde ik als diagnose
een cyste, als gevolg van een dilatatie van de buis van
Stenon met haar zijtakken. Bij punctie bleek zij een cyste
te zijn. Ongeveer 150 cM3. helder geel, iets slijmige vloei-
stof was de inhoud. Onderzoek op eiwit gaf geen reactie.
Men kon nu duidelijk, op de plaats waar de hoofdbuis zich
aan den binnenkant van de kaak begeeft, eenige harde
strengetjes voelen van enkele cM. lengte, welke of speeksel-
steentjes of kleine tumoren moesten zijn; de eerste ver-
onderstelling vond ik de aannemelijkste.

Daar ik het twijfelachtig vond, of na mogelijk wegnemen
der oorzaak geen speekselfistel zou achterblijven, of, indien
deze al niet ontstond, de buis van
Stenon zich zoodanig
zou restaureeren, dat een normale speekselstroom weer moge-
lijk zou zijn, besloot ik de cyste en de klier aan te tasten,
en wel zoo dat geen ettering kon ontstaan.

Met het oog hierop wachtte ik nog eenige dagen, waarna
de zwelling weer even sterk was als te voren. Na desinfectie
stak ik in den voorbovenhoek en in den benedenachterhoek
een trocart, tapte de vloeistof af en spoot in (50 gram jood-
joodkaliumsolutie 1:2: 200, wreef de zwelling eeuigen tijd
en liet na 15 minuten de vloeistof atioopen. Met jodoforru-
collodium bedekte ik de steekwondjes. Na twee dagen ont-
stond weer de oude zwelling. Ook thans geen spoor van
eiwit in de vloeistof. Een inspuiting van 5 °/o carboloplossing
veroorzaakte eenige pijnlijke zwelling, welke na enkele dagen
verdween, terwijl de cyste zich wederom vulde.

Daar voorgaande middelen te zwak bleken, spoot ikjood-
joodkaliumsolutie 3:5: 200 in en liet ze twee dagen in de
cyste. Een pijnlijke ontstekingszwelling ontstond. Bij onder-

-ocr page 174-

zoek bleek de vloeistof een groote hoeveelheid eiwit te bevat-
ten, een bewijs, dat cystewand en denkelijk de klier gedeeltelijk
gedestrueerd waren. Aldus deed ik nog driemaal in den tijd
van 14 dagen. Geen spoor van etter bevond zich in de
telkens afgetapte vloeistof. Om het ontstekingsproces vol-
komen te maken, wendde ik nog een cantharidenzalf aan.
Na 18 dagen was de zwelling geheel verdwenen.

De verwoesting van de parotiskiier door bijtmiddelen werd
het eerst toegepast door
Haubner. Hij spoot 10 gram liquor
ammonii caustici in.
Bergeron nam 20 °/o melkzuursolutie,
met het doel de ptyaline te doen stollen. Andere gebruikte
middelen zijn alcohol (
Bassi) en joodtinctuur (Delamotte,
Meltzbach, Lafosse). Ook formaline zal begrijpelijkerwijze
in 10 °/o oplossing uitstekend zijn aan te wenden.

Nog wordt vermeld het openleggen der cyste en het
appliceeren van drachten. Deze methode van behandeling
zag ik bij een veulen aan \'s Rijks veeartsenijschool toe-
passen, een therapie, waarbij de nabehandeling zeer lang
duurde.

Ook Fröhner behandelt deze gevallen door inspuiting met
5 % lügoj/sche solutie, maar met voorbedachten rade septisch,
zoodat na 4 a 5 dagen zich een absces gaat vormen. Deze
abscesvorming zal zich door een algemeen ziekzijn, door
koorts en verminderden eetlust openbaren. Na splijting van
het absces wordt de etter verwijderd en worden de mem-
branen zooveel mogelijk losgepeld. Daarna wordt de holte
uitgespoeld met antiseptica, waarna jodoformaether-tampons
ingebracht worden en een antiseptisch verband aangelegd. Den
eersten tijd wordt eiken dag, daarna om de twee, eindelijk
om de drie dagen alles verwisseld.

Fröhner zag hiervan goede gevolgen.

Daar bij de door mij gevolgde methode in de eerste plaats
het algemeen welzijn niet wordt gestoord en nabehandeling
geheel overbodig is, terwijl de tijd van behandeling zoo kort

-ocr page 175-

mogelijk kan worden gemaakt, schijnt het wenschelijk de door
mij gekozen therapie te stellen boven die van
Fröhnkr.

Putten (Veluwe), November 1902.

DE ÜRAADZAAG,

dook

W. VAN ST AA.

(Met afbeelding.)

In de laatste jaren wordt door mij bij de uitoefening der
verloskunde en speciaal voor de embryotomie gebruik ge-
maakt van een draadzaag.

Dit instrumentje bestaat uit een koperdraad, ongeveer
80 cM. lang, met twee koperen ringen aan de einden. Het
koperdraad is samengesteld uit twee fijnere draden, welke
dwars gegroefd en om elkander heen gedraaid of geslingerd zijn.

Deze draadzaag wordt gebruikt om er alle weeke deelen,
zelfs huid en beenderen mede door te zagen. Zij vervangt
bij mij de kettingzaag geheel.

Meestal breng ik eerst een touwtje om het deel, dat afge-
zaagd of doorgezaagd moet worden ; aan dit touwtje bevestig
ik de draadzaag en trek deze zoover om het deel heen, dat
beide ringen buiten zichtbaar zijn ; in iederen ring steek ik
een wijsvinger en werk dan als met een kettingzaag.

Boven de kettingzaag heeft de draadzaag voor, dat zij
zich naar alle kanten buigt en cl at er dadelijk mede
kan worden gezaagd, hoe zij bij het inbrengen
ook komt te liggen. Scherpe kanten heeft zij niet, zij
loopt nooit vast en is zeer goedkoop, namelijk 50 cent. Zij

-ocr page 176-

is even portatief als een kettingzaag; men kan ze als een
touwtje oprollen.

Het eenige nadeel er van is, dat de draad bij te vlug
zagen warm loopt en dan breekt. Zaagt men echter kalm
of doet men kleine haaltjes, nu eens het eene dan weer
het andere einde van den draad latende werken, dan wordt
warm loopen vermeden en voorkomt men breken.

In Friesland wordt de draadzaag tegenwoordig door bijna
alle veeartsen gebruikt.

Snekk, 4 December 1902.

Korte mededeelingen en referaten.

Maanblindheid by het paard. — Stuebel onderwerpt in het
Schiveizer Archiv van Juni 1902 het hier en daar omtrent de
aetiologie der maanbtindheid aangevoerde aan een nadere be-
schouwing en komt tot de volgende overwegingen.

1°. De tellurische, meteorologische en diaetetisclie invloeden. Vol-
gens een groot aantal schrijvers zou de ziekte vooral heerschen
in vochtige streken met leemachtigen ondergrond. Hij herinnert
aan een statistiek van
Zündel, volgens welke de verhouding van
het voorkomen der maanblindheid in vochtige streken tegenover
die met kalkachtigen bodem zou staan als 40 tot 6. Die statistiek-
mist een vasten grondslag, omdat daarbij niet is vermeld of in
bedoelde streken de maanblinde merriën en hengsten van de
fokkerij waren uitgesloten.

Sommige schrijvers beschuldigen een intensieve voeding bij
jonge paarden.
Stkebel heeft zich in zijn langdurige praktijk
daarvan nooit kunnen overtuigen.

Ditzelfde geldt van de meening, dat de ziekte zou zijn toe
te schrijven aan het verblijf der dieren in een koude en vochtige
atmosfeer, of wel in warme, veel ammoniakdampen bevattende
stallen.

De theorie der infectie. In de laatste tijden hebben sommige
schrijvers de oorzaak der maanblindheid in infectie gezocht.
Bayek gelooft dat de inficientia met het voedsel kunnen binnen-

-ocr page 177-

dringen. Tot steun van hun meening wijzen de voorstanders der
infectie-theorie op het feit, dat dit ooglijden veel voorkomt bij
influenza of boosaardige koorts.
Stkebel merkt op dat in die
gevallen geen eigenlijke maanblindheid bestaat, daar het essentiëele
karakter der ziekte: de periodiciteit, ontbreekt.

De recidiveerende irido-choroiditis bij herkauwers, waarvan
Hofemamn melding maakt, heeft Strebel nooit ontmoet, niet-
tegenstaande hij zich lange jaren met de runderpathologie heeft
beziggehouden.

oo

Vegezzi is van oordeel dat de maanblindheid moet worden
toegeschreven aan de werking van plantaardige micro-organismen,

Koch beweert zelfs den champignon te hebben ontdekt, welke
maanblindheid zou kunnen veroorzaken; evenwel gelukte het
niet de ziekte op experimenteelen weg over te brengen.

Volgens Willach moet de oorzaak der ziekte worden gezocht
in een parasiet van dierlijken oorsprong.
Strebel zegt dat som-
mige der cloor
Wtllach aangegeven parasieten inderdaad troebeling
kunnen veroorzaken in de cornea en de lens, doch dat zij niet
in betrekking staan tot de maanblindheid.

Dor zou het pathogene agens der ziekte hebben gevonden in
het corpus vitreum; de microbe zou overeenkomen met staphylo-
coccus pyogenes aureus en beter gekweekt wordeu in een zure
dan in een alcalische middenstof.
Dor verklaart het periodisch
karakter der oogziekte als volgt: in den aanvang zou de microbe
een geschikte cultuurplaats vinden in het zuur reageerend glas-
achtig lichaam, doch dit wordt onder den invloed der ontstekings-
producten alcalisch. Hierdoor houdt de aanval op, het glasachtig
lichaam verliest allengs de ontstekingsproducten, wordt weder zuur
en vormt aldus opnieuw .een geschikte ontwikkelingsplaats voor de
kiemen, welke latent zijn gebleven.
Dor beweert dat hij, door
inspuiting van een zuivere cultuur dezer microbe in het oog
van konijnen en zelfs van het paard, een ooglijden zag ontstaan
met recidiveerend karakter en overeenkomend met maanblindheid.

Strebei. is van gevoelen dat nieuwe experimenten de theorie
van
Dor zullen moeten bevestigen, vóór men daaraan groote
waarde mag hechten. De aanwezigheid van schimmels in het
oog beteekenen, volgens hem, in casu niet veel, omdat dit orgaan
steeds met hooi, stroo, enz. in aanraking komt, zoodat kiemen
gemakkelijk kunnen binnendringen.

-ocr page 178-

3". De theorie der erfelijkheid. Strebel meent dat men den
invloed der herediteit op het ontstaan der inaanblindheid niet
mag wegcijferen. Men heeft geconstateerd dat de ziekte in som-
mige paardenfamilies bleef heerschen, wanneer men voor de
fokkerij maanblinde dieren bezigde, zelfs dan, wanneer de veulens
vervoerd werden naar streken, welke ver van de geboorteplaats
waren verwijderd.
Strebel zegt dat hij van 1855 tot 1874
praktizeerde in een streek waar de maanblinde merriën steeds
voor de fokkerij werden gebezigd, met het gevolg dat de ziekte
er zeer veel voorkwam. Sedert dien tijd werden zulke merriën
stelselmatig van de voortteling uitgesloten en verdween de maan-
blindheid er nagenoeg volkomen.

De behandeling der ziekte is ondankbaar; meestal blijken alle
pogingen, om recidieve en degeneratie van het oog te voorkomen,
vruchteloos.

Dor schrijft, in overeenstemming met zijn theorie, dat de ziekte
meestal voorkomt in vochtige streken met zuren plantengroei,
het toedienen van alcaliën voor, in het bijzonder van joodkalium
25 a 30 gram per dag. Ongelukkig zijn de proeven, die werden
genomen bij patiënten welke een eersten aanval der ziekte had-
den, weinig afdoende.

Hoffmann raadt instillaties aan van een solutie, bestaande uit
1—2 percent atropine en 5—6 percent cocaine. W. C. S.

Eenvoudige en zeer gevoelige methode oin eiwit in urine
op te sporen.
— In een zuiver helder en zeer schoon reageer-
buisje giet men kokend gedistilleerd water, waarin men een
druppel urine laat vallen. Bevat deze een spoor albumine, dan
ontstaat bij het zakken der urine in de vochtlagen een karak-
teristieke opalescentie, welke aan den rook van een sigaar doet
denken.

Deze methode is veel gevoeliger dan de kookproef en is vooral
aan te bevelen, wanneer men slechts enkele druppels urine voor
het onderzoek ter beschikking heeft. (
Gazelte des hópitanx;
Geneeskundige courant
van 16 November 1902.) W. C. S.

Drinkwatervoorziening ten plattelande, bewerkt door Dr.
Ch. H. Ali Cohkn, C. Guldenstekden Egex.ing, Dr. H. P.
Kaptbyn
en P. E. Rijk, in opdracht van het Nederlandsch Congres

-ocr page 179-

voor Openbare Gezondheidsregeling. Zwolle, De Erven J. J.
Tul 1903. Prijs f 1.25. Waar ook door veeartsen herhaaldelijk
wordt geklaagd over den treurigen toestand van het water ten
plattelande, zoowel voor eigen gebruik als voor den veestapel,
daar is een nadere kennismaking met bovenbedoeld werk, groot
48 bladzijden en voorzien van 28 zeer eenvoudige en bijzonder
duidelijke figuren, hoogst gewenscht.

Wel hoort men meermalen de meening uiten, dat aan het water
voor het vee niet dezelfde eischen behoeven te worden gesteld als
aan het water voor den mensch, maar de veeartsen weten wel
beter en voor hen is het onnoodig daarvoor nadere argumenten
aan te voeren. Evenmin behoef ik hier uitvoerig te wijzen op
het groote voordeel van goed water bij boter- en kaasbereiding,
voor de zuivering van melkgereedsehap, enz.

Zeer in het kort wil ik den inhoud weergeven van dit belang-
rijk rapport (waarin uitsluitend gedacht is aan drinkwater voor
den mensch), om daardoor bij alle veeartsen ten plattelande den
lust op te wekken het nader te bestudeeren.

Als eisch wordt gesteld: «het drinkwater moet helder en
reukeloos wezen; het mag geen onaangenamen smaak hebben,
niet te hard zijn en geen kiemen bevatten, welke zich in het
lichaam ontwikkelen of vermeerderen, en zoo afwijkingen of ziek-
ten kunnen veroorzaken», terwijl in voldoende hoeveelheid bruik-
baar water beschikbaar dient te zijn.

Regenwater mag goed en betrouwbaar worden geacht, indien
het in voldoende hoeveelheid wordt opgevangen uit een zuivere
dampkringslucht op reine daken, en indien het van daar door
reine goten en afvoerpijpen van geschikt materiaal wordt geleid
naar een zuiveren en absoluut dichten regenbak onder den grond
(het maaiveld).

Wanneer daken of goten, afvoerbuizen of zuigbuizen voor de
pomp, geheel of gedeeltelijk uit zink of lood bestaan, behoort
men het water door een koolfilter te laten loopen, opdat de
schadelijke zware metalen worden teruggehouden. Liefst vermijdt
men de looden bui/.en.

Twee teekeningen geven aan hoe de inrichting niet moet zjjn,
terwijl een viertal goede regenbakken zijn afgebeeld, zonder
en met filterinriehting. „In alle gevallen zij men er op bedacht,
dat de reiniging en verversching van het filtermateriaal gemak-

-ocr page 180-

kelijk kunne plaats viudeu en vooral ook dat dit in genoegzame
mate geschiede," daar een filter anders eer een nadeel dan een
voordeel is, omdat het op den duur zelt een bron van veront-
reiniging zou worden.

Oppervlaktewater, namelijk dat uit rivieren, meren, kanalen,
vaarten, weteringen, slooten, plassen, enz. Dit water is uit een
sanitair oogpunt nooit volkomen vertrouwbaar: het is nog al eens
vies, door vermenging onder meer met gier en faecaliën, terwijl
liet ieder oogenblik gemakkelijk zich vermenigvuldigende ziekte-
kiemen kan opnemen, waardoor het gebruik er van hoogst
gevaarlijk kan worden. Door goed koken is het onschadelijk te
maken, maar deze maatregel is omslachtig en te kostbaar met het
oog op de groote hoeveelheid, benoodigd als drinkwater voor het vee
en gebruikswater bij de zuivelbereiding. Ditzelide moet worden
gezegd van het gebruik van filters; „alleen onder zeer gunstige
omstandigheden, n.1. waar een deskundige bediening van de
toestellen verzekerd is, kan op het platteland het gebruik in
aanmerking komen" (als drinkwater voor den mensch).

Voor het water uit ondiepe putten gelden in hoofdzaak dezelfde
bezwaren, ofschoon enkele in geringer mate. Het is in den
regel zakwater. Voor zoover het van regen of uit rivieren of
slooten afkomstig is, wordt het in den bodem wel gefiltreerd,
maar het voert uit dezen meestal sterk verontreinigden grond,
in de onmiddellijke nabijheid van varkensstallen, mestvaalten,
privaatputten, enz., \'heel wat ongerechtigheden mede. Een zestal
teekeningen illustreert deze verontreiniging uitstekend; de putten
zijn geheel of\'gedeeltelijk gestapeld, en daarbij soms van boven open,
terwijl de pomp op of bij den put staat, zoodat wascliwater. enz.
weer in den put terecht kan komen. I)e pomp dient zoo ver
mogelijk van den put verwijderd te zijn en een ruime waterdichte
spoelplaats te hebben met een flinke afvoerleidiiig. De beerputten
(en niet minder de mestvaalten) spelen hierbij een groote rol,
daar zij öf gestapeld zijn öf lek worden gemaakt of wel lekke
overstortbuizen hebben.

Waar van nature goed drinkwater in den bodem wordt aan-
getroffen, moet men verontreiniging er van tegengaan en den
put zoo construeeren, dat deze van buiten af niet kan plaats
vinden. Het ondergedeelte van den put, in de zuiver water be-
vattende grondlaag, moet stapelwerk zijn van metselsteen, maar het

-ocr page 181-

bovengedeelte moet, hetzij uit gegoten ijzeren ringen of uit water-
dicht metselwerk bestaan; in plaats van een gesloten bodem brengt
men eenige lagen grot kiezel aan. Aan de bewaring van faecaliën,
niest, enz. en aan het afvoeren van menage-water dient veel
meer zorg te worden besteed, wil men het water uit overigens
doelmatig vervaardigde ondiepe putten uit een sanitair oogpunt
bruikbaar noemen.

Het water uit diepere bodemlagen kan volkomen zuiver zijn;
alle ziektekiemen worden door een zandlaag van voldoende dikte
tegengehouden, maar dat alleen is niet voldoende, want het water
moet aan al de gestelde eischen voldoen. Water met te veel
zout of te veel ijzer is onbruikbaar.

Bij proefboringen moet de gesteldheid van den bodem en de
zuiverheid van liet water blijken. Er wordt een NoaxoNpijp ge-
slagen en daarop de put geplaatst, welke nu natuurlijk geheel
uit waterdicht metselwerk moet zijn opgebouwd en waarin ver-
schillend ingerichte filters plaats kunnen vinden. Op een zooda-
nigen put kunnen drie of vier pompen op betrekkelijk grooten
afstand van elkander worden geplaatst. De welput bij het Predik-
heerenkerkhof en die op het Jacobikerkhof te Utrecht, ieder met
vier pompeu, zijn daarvan voorbeelden.

Als materiaal voor de zuigleidingen worden geasphalteerde,
gegoten ijzeren buizen aangeraden en, bij zeer zacht water,
looden buizen met gelijkmatig dikke tinnenvoering (98 pet.
zuiver tin); op de koppelingen moet streng wordeu gelet.

Acht keurig afgewerkte teekeningen maken het vorenstaande
duidelijk.

Vooral op het ontijieren wordt de aandacht gevestigd; verschil-
lende methoden worden daarvoor uitvoerig in woord en beeld aan-
gegeven. Het metaal is als koolzuur ijzeroxyduul met behulp van
het steeds in het water aanwezige vrije koolzuur opgelost. Bii
het staan aan de lucht neemt het zuurstof uit de dampkrings-
lucht op en verandert, onder het ontwijken van een gedeelte van
het koolzuur, in het onoplosbare bruine ijzerhydroxyde. De meeste
ontijzeriugsmethoden berusten op het in aanraking brengen van
het water met de dampkringslucht, het zoogenaamd luchten.
Enkelen onzer lezers zullen zich de zoo practische ontijzerings-
inrichting aan het abattoir te Utrecht herinneren. Het water loopt
in fijne stralen (uit een gieter) door de lucht en passeert daarna

-ocr page 182-

een filter, waarin het ijzerhydroxyde achterblijft. Dat er behoorlijk
gelegenheid moet zijn deze filters weer uit te wasschen, spreekt
van zelf. Ook hoogst eenvoudige inrichtingen alleen voor huiselijk
gebruik, bijv. met geperste beeuderkool, waarin ook lood wordt
teruggehouden, zijn beschreven en afgebeeld.

De commissie meent dat voor het gebruik alleen regenwater
en water uit de diepere lagen van den bodem in aanmerking
komen.

Het lezen van dit rapport wordt ieder veearts, in plaatsen waar
geen goede waterleiding is, ten zeerste aanbevolen.

van Esveld.

De behandeling van kalfziekte door liet in don nier
brengen van zuurstof, door
Knüsel. (Schweiaer Ar chic, XLIV
Band, 6 Heft.) —
Knösel is van meening dat de werking van
lucht in den uier bij kalfziekte niet als een zuiver mechanische
moet worden beschouwd. Hij grondt deze meening op het feit
dat, indien de gewenschte spanning wordt verkregen door inspui-
ting eener indifferente vloeistof\', bijv. physiologische keukenzout-
oplossing, de resultaten niet steeds zoo gunstig zijn. Hij beschouwt
den invloed der lucht als een chemische werking der zuurstof.

Het lag derhalve voor de hand, bij patiënten, lijdende aan
kalfziekte, de zuurstof-inblazing door het tepelkanaal te beproeven.
In 18 gevallen is deze therapie door hem toegepast en wel met
verrassend resultaat.
Geen der patiënten bezweek en reeds 30—GO
minuien na. de insufflatie trad regelmatig beterschap in. Dieren welke
volkomen bewusteloos waren, rochelend ademhaalden, een pols-
frequentie hadden tot 100 en waarbij de tong uit den mond
hing, waren binnen den bovengenoemden tijd zoover beter, dat
zij naar voedsel grepen.

De zuurstof wordt uit het reservoir in den uier gebracht door
middel van een caoutchouc slang en een melkbuisje. Het gasverbruik
voor één uier bedraagt 6—10 liter. Na de insufflatie wordt het
gas door massage in den uier verdeeld.

Knüsel raadt deze behandelingsmethode den collega\'s sterk
aan, te meer omdat de zuurstof geen nadeeligen invloed op het
nierweefsel uitoefent, en met deze methode betere resultaten wor-
den verkregen dan met elke andere.

M. G. de Bruin.

-ocr page 183-

Promotie te Giessen. — Volgens het nieuwe voorschrift van
1G Augustus 1902 worden voortaan tot de promotie als doctor
in de veeartsenijkunde aan de universiteit te Giessen niet alleen
«Gynmasial-», maar ook «Realgymnasial-abiturienten» toegelaten.
(Zeitschrift für Fleisch- und Milchhygiene, November 1902.)

W. G. S.

Spenenstekers. — Op verzoek van den heer H. Ankeu bericht
de redactie dat de instrumenten, bedoeld op blz. 7 en 13 van
dit deel, bestaande uit twee tepelmessen en een tepelkrabber,
voor f 3 verkrijgbaar zijn gesteld bij den heer
Harting Bank,
instrumentmaker te Utrecht.

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde.

VERSLAG DER AF DEELING GRONINGEN-DRENTE.

1°. Van de leden: Het ledental werd in dit jaar met twee
vermeerderd, namelijk de heeren 0. A.
van Dokssen te Winschoten
en A. H.
Steenbergen te Emmen, zoodat het kwam op 31.

2°. Van de werkzaamheden: Er werden in den loop desjaars
drie vergaderingen gehouden, terwijl als afgevaardigde ter Alge-
meene vergadering fungeerde de heer A.
van Leeuwen.

Velerlei onderwerpen werden op de afdeelings-vergaderingen
behandeld, waarvan als de meest uitgewerkte kunnen worden
genoemd:

«. „het wetsontwerp ter bestrijding der tuberculose onder
het rundvee", waarvan uitvloeisel was een schrijven namens de
afdeeling aan de Commissie van rapporteurs, ten aanzien van dit
onderwerp benoemd in de buitengewone 41st* Algemeene verga-
dering op 20 April 1901 te Utrecht gehouden;
b. „de draadzaag
in de verloskunde";
c. „cornage-onderzoek"; d. „tuberculine-
injecties";
e. „katoenzaadmeel als veevoeder", en andere.

3°. Van den toestand: De financieële toestand is gunstig.

Het bezoek der vergaderingen was evenals vorige jaren; 40
percent van het aantal leden komen geregeld op\'. De verstand-
houding tusschen de leden laat niets te wenschen over.

De secretaris,
A. van Leeuwen.

-ocr page 184-

N a a m 1 ij s t der leden.

P. 0. Beunders, Groningen; F. Boerhave, Dwingeloo; G. T.
BbonsoijkI
Roden; K. Büchli, Uithuizermeeden; J. Doornbos,
Noordbroek; C. A. van Dorssen, Winschoten; D. uk FltBitbr,
Slochteren; W. Folmer, Breda; M. B. ïen Have, Midwolde;
A. W.
Heidema, Groningen; L. Hubenet, Iloogeveen; H. 11.
Huizknga, Appingedani; J. R. Huizing a, Uithuizen; J. Knol,
Dalen; A. J. Koster, Beerta; H. A. Kroes, Groningen; K. J. F.
Lam kris
, Warfum; A. van Leeuwen, Groningen; G. J. Mos,
Assen; D.
Muller; Loppersum; J. M. A. van Nes, Zuidlaren;

G. A. Ruimers, Ruinerwold; H. R. Renticma, Niewolde; M.
Smit, Yeendam; A. H. Steenbergen, Emmen; F. B. Venema,
Bedum; Ii. J.
de Vries, Hoogezand; U. van dhr Wal, Grijpskerk;

H. G. Werkman, Leens; K. F. Wikrsum, Groningen; H. Wolters,
Nieuw-Buinen,

Het bestuur bestaat uit de heeren : K. J. F. Lam Éris, voorzitter;
J. M. A. van Nes, onder-voorzitter; A. van Leeuwen, secretaris -
penningmeester.

VERSLAG DER AFDEELING FRIESLAND.

Deze afdeeling toonde ook het vorig jaar een opgewekt leven,
en een aangename geest heerschte op de zes door haar gebonden
vergaderingen, waarvan 4 gewone en 2 buitengewone.

Deze vergaderingen waren gewoonlijk goed bezocht, en groot
was het aantal onderwerpen van w$$enschappe]jjken en practischen
aard, welke er behandeld werden.

Naar aanleiding van het wetsontwerp op de tuberculose bij
het rundvee — zaliger gedachtenis — en de opmerkingen daar-
over van het Nederlandsch Landbouw-comité, de taberculine-
injecties door veeartsen in Friesland verricht, en de inspuitingen
door leeken, vanwege het Friesch Rundvee-Stamboek, werden
twee buitengewone vergaderingen gehouden, waarin de waarde,
respectievelijk \' de onwaarde van een en ander besproken werd.
Een artikel in de Leeuwarder Courant, deze zaak betreffende,
werd vanwege de afdeeling beantwoord.

De heeren Bosma en van der Muulen, als vice-voorzitter en

-ocr page 185-

secretaris aftredende, werden als zoodanig vervangen door de
heeren H.
van Staa en R. Boer Hzn.

Als nieuwe leden werden aangenomen de heeren O. S. Jhrónimus
te Hardegarj.jp, W. nu Beijl te Akkrom en C. M. van Rooijen
te Roordahuizum.

De secretaris,
R. Boer Hzn.

N a a ra 1 ij s t der leden.

J. Attema Czn., Kollum; W. de Béijl, Akkrum; K. Bergsma,
Weidum; J. II. de Boer, VVolvega; R. Boer Hzn., St. Anna-
parochie;
Th. Bosma, Wommels; P. O. Buijtkrse, Harlingen;
11.
Feddema, Ferwerd; M. A. Hibma Jr., Franeker; B. J. C. Hu-
benet
, Dokkum; J. Jansma, Jon re; C. S. Jeronimus, Hardegarijp;
G.
van der Mkulen, Menaldum; II. C. Poll, Witmarsum;
C.
M. van Rooijen, Roordahuizum; H. van Staa, Leeuwarden;
VV.
van Staa, Sneek; H. Veenstra, Huizum ; H. IJmkfr. Hz.,
Koudum; J. M. A. Zwart, Leeuwarden.

Het bestuur der afdeeling beslaat uit de heeren: II. Veenstra,
voorzitter; II. van Staa, onder-voorzitter; R. Boer Hzn., secre-
taris; J.
Attema Czn., penningmeester.

VEIISLAG DER AFDEELING UTRECHT.

De afdeeling hield in het afgeloopen jaar, behalve de drie
gewone, nog één buitengewone vergadering; alle te Utrecht. De
opkomst der leden was in den regel niet groot, zoodat werd
besloten 14 dagen vóór elke vergadering invitaties voor een voor-
dracht of mededeeling bij de leden rond te zenden.

Bij de periodieke aftreding van den voorzitter, den heer de
Bruin
, stelde deze zich niet meer herkiesbaar, waarop Dr. D. A.
de Jong Jzn. werd gekozen.

Tot afgevaardigde volgens art. 27 der statuten naar de buiten-
gewone Aigemeene vergadering van April werd gekozen de heer
de Bruin en tot plaatsvervanger de heer Hoefnagel.

Tot afgevaardigde naar de Aigemeene vergadering in September
werden gekozen: als lid en plaatsvervanger respectievelijk de
heeren
van Lent en Rab.

-ocr page 186-

15ij de afdeeling sloten zich aan 5 leden, zoodat het ledental
na 43 bedraagt.

Het voorstel van den voorzitter om de contributie op f 6.
te houden, werd aangenomen.

De buitengewone vergadering was uitgeschreven in zake het
wetsontwerp ter bestrijding van de tuberculose.

Besloten werd, behoudens enkele opmerkingen, als de wijze
waarop getuberculineerd moet worden en wel uitsluitend door
gediplomeerde veeartsen, dit wetsontwerp te steunen door het
inzenden van een rapport aan onze regeering.

Behalve de gewone huishoudelijke werkzaamheden werden onge-
veer de volgende wetenschappelijke voordrachten en practische
mededeelingen gedaan.

Op de Maart vergadering hield Dr. de Jong een voordracht
over de elinische diagnose der tuberculose bij het rund, door
onderzoek van de se- en excreta. Spreker deelt enkele gevallen
mede waarin hij se- en excreta met succes heeft onderzocht, en
wijst er op dat door den practicus in zeer veel gevallen bij
verdachte patiënten de se- en excreta zijn te bemachtigen, welke
hem tot de diagnose «tuberculose» bij een eenvoudig micro-
scopisch onderzoek kunnen leiden.

De heer van Lent deelt de sectie mede van een hoogst drach-
tige merrie welke, ten gevolge van het wederspannig zijn bij
het beslaan in den noodstal, een haematoom in de uterus-mus-
cularis kreeg en stierf.

Door den heer de Bruin werd mededeeling gedaan van het
genezen eener wond in de vagina en het rectum van een paard,
ontstaan bij den coïtus. Het infiltraat na de verwonding opge-
treden, vormde een strictuur van het rectum, welke door toe-
passing van electriciteit geheel werd opgeheven.

In de Julivergadering vertoonde Dr. de Jong reine culturen vau
tuberkelbacillen van het schaap en deelde hij een geval mede
van diabetes mellitus bij den hond.

In de Novembervergadering hield de heer Markus een patho-
logisch-anatomische demonstratie over carcinoma renis bij het
paard. Ook vertoonde spreker een koeientoug met sarcosporidiën
en een stuk varkenshuid met zoogenaamden «Schrotausschlag»,
veroorzaakt door coccidium fuscum.

Door Dr. van der Schroeit werd mededeeling gedaan van

-ocr page 187-

een geval van necrose bij een paard, veroorzaakt door den bacillus
uecrophorus.

Enkele dezer voordrachten zijn in het tijdschrift nader beschreven.

De secretaris,
C. J. Rab.

Naamlijst der leden.

H. Anker, Oudewater; R. A. Barmen \'t Loo, Barneveld; M.
G. de Bruin, Utrecht; E. H. Berch Gravenhorst, Druten; S.
A. Cramer, 1) Leusden; J. Crans, Dieren ; G. Daams, Baai\'n;
L. A. J.
Deijer, Hoek; Dr. M. C. Dekhuijzen, Utrecht; D. F.
van Esveld
, Utrecht; E. Faber, Deventer; G. Goosens, Houten;
Prof. Dr.
H. J.Hamburger, Groningen; J. Harp, Veenendaal; J. J. F.
Hartman
», Loenen; W. H. van Haselen, Amersfoort; L. Hermkes,
Kuilenburg; K. Hoefnagel, Utrecht; G. J. Hoogland, Utrecht;
D.
Hubertus, Amsterdam; Dr. D. A. de Jong Jzn., Leiden; I.
van Klaveren
, Utrecht; S. Knöps, ■ Sommelsdijk; A. Kuiper,
Oudshoorn; H. J. C. van Lent, Tiel; Dr. H. Markus, Utrecht;
J. B. H. Moubis, Utrecht; A. Overbosch, Amersfoort; L. G. II.
G. van de Pas, Utrecht; Dr. J. D. van der Plaats, Utrecht;
J. IJ.
Picard, Bunnik; C. J. Rau, IJselstein ; A. de Ruiter,
Mijdrecht; W. C. Schimmel, Utrecht; H. J, H. Stempel, Utrecht;
J.
van Tright, Zalt-Bommel; G. C. Verkaik, Woerden; H. A.
Vermeulen, Wijk-bij-Duur,stede • .1 de Vries, Zalt-Bommel; J.
J. Westbroek, Leiden; G. G. J. Westholz, Driebergen; A. J.
Winkel
, Putten; Dr. P. M. J. M. E. Woltering, \'s-Hertogenbosch.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de beeren: Dr. D. A.
de Jono Jzn., voorzitter; M. G. de Bruin, onder-voorzitter; C.
J. Rab
, secretaris; H. J. H. Stempel, penningmeester.

VERSLAG DER AFDEELING NOORD-HOLLAND.

Het ledental bedroeg in den aanvang van 1901 vijf en twintig.
Door vertrek naar elders bedankte de heer H.
Markus als lid.

1  Hoeft sedert bedankt.

-ocr page 188-

Iu den loop van dit jaar is J. M. Billroth te Hoorn over-
leden. De beer C. A.
Leenheer werd, ingaande Januari 1902,
als lid aangenomen. De gewone vergaderingen werden in April,
September en December gehouden en waren .goed bezocht.

Door bedanken van den heer A. P. Smits als bibliothecaris
werd de beer P.
Kooreva ar zijn plaatsvervanger. De contributie
werd gebracht op f\'8. Als afgevaardigde en diens plaatsvervanger
ter buitengewone algemeene vergadering, gehouden in April,
werden respectievelijk benoemd de beeren J.
J. Wester en M. J.
Hengeveld GJzn
. ; voor de gewone algemeene vergadering iu
September respectievelijk de heeren J.
Mazure Czn. en D. van
der Sluijs
. — In plaats van den op 1 Januari 1902 aftredenden
niet herkiesbaren penningmeester werd benoemd de heer A. L. J-
Goethals, die eenige dagen na de vergadering bedankte, ten
gevolge waarvan de heer B. M.
Busing tot de volgende ver-
gadering zijn functie bleef waarnemen.

Uitbreiding van de bibliotheek had plaats met de laatste jaar-
gangen van:

1°. het Tijdschrift voor veeartsenijkunde;

2°. Monatshefte iür praktische Thierheilkunde (FröhnéR und
Kitt) ;

3°. Jahresberichte (Ellenberger und Schütz),

Onder meer werden in dit jaar op de afdeelingsvergaderingen
door de leden de volgende mededeelingen gedaan:

1°. Door den heer D. van der Sluijs : over varkenspest met
demonstratie van aangetaste organen.

2°. Door den heer M. J. Hengeveld GJzn. : over diagnose
van miltvuur.

3°. Door den heer H. van der Linden: inenting tegen vee-
pest in Transvaal.

4°. Door den heer F. M. de Leur: niet stremmen van melk
door gebrek aan calcium.

5°. Door den heer J. J. Wester: duurzame ongevoeligheid
na cocaine-morphine-injectie; behandeling van koliek met
morphine.

De secretaris,
J. Remi\'T DZN.

-ocr page 189-

Naamlijst tl e r 1 e d e 11.

J. A, R Avis, Haarlem; .1. I). van den Bbrgh, Rembang;
B. M.
Busing, Naarden; T. Polmer, Hoofddorp; J. W. II.
Geerlings, Purmerend; A. L. J. Goethals, Amsterdam; G. Han-
niuia
, Zaandam; M. J. Hengeveld GJzn., Haarlem; P. Koorevaar,
Amsterdam; D. C. Kruijmel, Haarlem; C. A. Leenheer, Weesp;
F. M. de Leur, Hoorn; H. van der Linden, Amsterdam; J.
Mazure Gz
., Amsterdam; G. Muijs, Schagen; F. J. Nieuwen-
kuizen
, Hilversum; J. H. van Oye.v, Haarlem; J. Rempt Dzn.,
Ouderkerk a/d Amstel; J. VV. Roei.offs, Texel; IJ. van der
Sluis
, Amsterdam; D. van der Sluijs, Amsterdam; A. P. Smits,
Amsterdam; W. S. Stüven, Amsterdam; J. J. Wester, Alkmaar.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren M. J. Henge-
veld GJzn
., voorzitter; W. S. Stüven, penningmeester; J.
Bempt Dzn
., secretaris.

Boekaankondiging.

Dr. PAUL JESS, Kompendium der Bakteriologie und Blutse-
rumtherapie für Tierärzte und Studierende. Zweite, revi-
dierte und vermehrte Auflage. Mit 20 Mikrophotogrammen
und 8 Abbildungen im Text. Berlin, RICHARD SCHOETZ
1903. Preis geb. 4 Mark.

In deel 28 van dit tijdschrift kondigde ik den eersten druk
van dit boek aan en sprak daarbij het v3rtr0uv.cn uit, dat het wol-
dra in het bezit zou zijn van elk Hollandscli veearts. Al is die
verwachting niet geheel in vervulling gegaau, ongetwijfeld hebben
toch velen hunner medegewerkt, om in twee jaar tijds een her-
druk van dit boek noodig te maken.

Deze nieuwe uitgave is door den schrijver geheel herzien,
overeenkomstig de vorderingen welke op het gebied der bacte-
riologie en der bloedserumtherapie tot stand zijn gekomen. En
deze zijn vele; op geen gebied wordt door medici en veterinairen
meer gearbeid dan op dit. Daardoor moest nagenoeg elk hoofd-
stuk gewijzigd en aangevuld worden, doch dit niet alleen, er
moesten ook nieuwe hoofdstukken aan worden toegevoegd. Dit
geldt van die over serumdiagnose en van haemolvsine, cytotoxine
en praecipitine.

-ocr page 190-

Het zou te ver voeren, wilde ik alles vermelden waardoor deze
editie zich van de vorige onderscheidt. Zij beslaat 119 bladzijden
(dus 36 meer dan van den eersten druk), benevens 15 pagina\'s
aan literatuur en zaakregister. Voorts bevat zij 4 figuren meer
in den tekst en, op 10 platen achter in het boek, 20 fraaie
microphotogrammen van zoodanige praeparaten, als de practicus
zonder groote moeite zelf kan vervaardigen.

Mede door die photo\'s is het boek bijna dubbel zoo dik als de
eerste druk; toch is het in zijn postformaat en net linnen band
een handig boekske gebleven, dat zich met zijn groote, fraaie
letter, ondanks het compendieuse in den stijl, prettig laat lezen.
Ik geloof dan ook te mogen voorspellen dat spoedig, wellicht
nu reeds binnen de 2 jaar, een derde druk noodig zal zijn.

W. C. Schimmel.

Dr. H. REMMELTS. Untersuchungen betreffend Bacterium Coli
Commune bei Säugetieren, Vögeln und Fischen. Inaugural-
Dissertation zur Erlangung der Doctorwürde der Hohen
Veterinär-medicinischen Fakultät der Universität Bern.
Mit 4 Tafeln. Viaardingen, DORSMAN en ODÉ 1902.

Bovengenoemde onderzoekingen zijn door Remmelts grooten-
deels verricht in het bacteriologisch laboratorium van het Militair
Hospitaal te Utrecht. De schrijver heeft het aanwezig zijn van
bacterium coli commune in de faeces en den darminhoud van
eenige zoogdieren (rund, paard, varken, schaap, geit, hond, kat,
rat, muis, konijn en cavia), vogels en visschen nagegaan. De
biologische eigenschappen der door hem geïsoleerde coli-stainmen
werden met die van den mensch vergeleken.

Ofschoon deze onderzoekingen zich niet voor een kort uittreksel
leenen, vestig ik er evenwel de aandacht op, dat het hem gelukt
is bacterium coli commune in groote hoeveelheid aan te treffen
in den inhoud van het coecum van het paard. Verder blijkt uit
zijn experimenten dat met het indrogen der faeces, naarmate
deze den dikken darm passeeren, een afsterven der colibacteriën
schynt te volgen. In gevallen waar de faeces bij het paard
breiachtig worden ontlast, vond hij eveneens levende colibacteriën,
echter niet in droge faeces (mestballen). In verband met de
meening van
Jess en Piorkowski over het bacterium coli als

-ocr page 191-

oorzaak van de door hen beschreven enzoötie onder paarden in
West-Pruisen, is deze bevinding van beteekenis.

Dat een praktizeerend veearts niet alleen den lust tot weten-
schappelijk werk bezit, maar ook met veel opoffering zich aan
een bacteriologischen arbeid wijdt, doet hem aanspraak maken
op waardeering. Ik wensch den heer
Remmelts geluk met den
door hem behaalden graad.

M. G. de Bruin.

Dr. B, EDELMANN, Lehrbuch der Fleischhygiene mit beson-
derer Berücksichtigung der Schlachtvieh- und Fleisch-
beschau. Mit 172 Textabbildungen und 2 Farbentafeln. Jena,
G. F1SCHEB 1903. Preis brosch. 8 M., geb. 9 M.

Edelmann, de hoogleeraar in vleeschkeuring aan de veeartsenij-
kundige lioogeschool te Dresden, is voor ieder die in vleesch-
keuring belang stelt, een goede bekende. Zijn talrijke opstellen
in «Fleisch- und Milchhygiene» van Dr.
Ostertag, worden steeds
met genoegen gelezen en zijn aandeel aan het groote handboek
over hygiëne van Dr.
Th. Weyl, hoofdstuk vleeschkeuring, is
algemeen bekend, eveneens zijn jaarverslagen in de «Jahresbe-
richten» over vee- en vleeschkeuring in Saksen.

Het bovenstaande werk is, blijkens de voorrede, in hoofdzaak
dat wat de schrijver op zijn colleges geeft. Over een twaalftal
hoofdstukken is de rijke stof verdeeld. Rijk, want de schrijver
heeft naast de gewone slachtdieren ook opgenomen: gevogelte,
wild (haar- en vederwild), visschen (zoetwater- en zeevisch),
schaaldieren, weekdieren, reptiliën en aruphibiën. Zoo menigmaal
wordt gevraagd waar men een en ander omtrent keuring van
visch kan vinden. Het antwoord op die vraag is nu bekend.
Schrijver geeft zeer kort de hoofdkenmerken aan van de voor-
naamste visschen, welke als voedsel door den mensch worden
gebruikt, en illustreert deze beschrijving met een 40-tal prachtige
teekeningen.

In het li40 hoofdstuk «morphologie en chemie van de voor-
naamste weefsels en organen der slachtdieren« treden twee punten
meer op den voorgrond, namelijk: 1°. de korte beschrijving dei-
verschillende lymphklieren, waarbij het gebied wordt aangegeven
waaruit de lymphe wordt toegevoerd, en 2°. het verschil in vleesch

-ocr page 192-

der verschillende dieren, waarbij in het bijzonder gewezen wordt
op het verschil tusschen soorten, welke onderling kannen wor-
den verwisseld, bijv. schaap en geit, haas en kat, rnnd en hert,
paard en rund, enz. In 13 teekeningen, welke deelen van rund
of varken voorstellen, zijn bijna alle lyraphklieren, waarvan de
kennis voor den keurmeester van zooveel gewicht is, met haar
omgeving afgebeeld, terwijl naast elkander enkele beenderen van
kat, haas en konijn zijn geplaatst.

Hoofdstuk III geeft eenige bijzonderheden omtrent gehakt en
de verschillende worstsoorten, alsmede de gewone bereidingswijzen
van het vleesch. Meer uitvoerig is het conserveeren behandeld,
vooral dat door koude; verschillende chemische conserveerings-
methoden worden in het kort besproken, terwijl vleescbextract,
pepton, vet en caviar hier ook een plaatsje vinden. Bij vet wordt
gewezen op margarine, welke onder meer namen bij de Duitschers
ook bekend is als «holländische Butter».

De verschillende wettelijke voorschriften, op vee- en vleesch-
keuring betrekking hebbende, worden in het IVde hoofdstuk
uiteengezet.

Het Vdo hoofdstuk behandelt de organisatie en de uitvoering
der vee- en vleeschkeuring. Naast den veearts staan leeken als
keurmeesters met beperkte bevoegdheid; hun opleiding, alsook
die der trichinenonderzoekers is in Duitschland behoorlijk geregeld.
De keuringstechniek, zoowel bij het levende als bij het geslachte
dier, macroscopisch en microscopisch, bacteriologisch en chemisch,
wordt beschreven, alsmede de reuk- en de kookproef. Iels meer
uitvoerig zijn de geslachtskenmerken van het geslachte dier aan-
gegeven en daarna wordt gesproken over de keuring van inge-
voerd vleesch, zoowel uit het buitenland als bij binnenlandsch
vervoer, over trichinenonderzoek, over de vrijbank, het boek-
houden, enz. Ook de keuring in de abattoirs, waar steeds een
veearts aan het hoofd moet staan, de ambulatoire keuring en de
buitengewone inspecties vinden hier baar plaats.

In het VId6 hoofdstuk worden de beslissingen der keurmeesters
aangegeven, de wyze van stempelen (kleur- en brandstempels)
besproken, evenals de behandeling van in beslag genomen vleesch.
Het kook-apparaat van
Bkckkr-Ullmann, de sterilisator van
Rohrbeck en de vleesebstoomer van Rietschel en Henneberg
worden, behalve afgebeeld, zeer kort beschreven en daarna wordt ge-

-ocr page 193-

wezen op den sterilisator van IIartmann, den desinfector van Buden-
berg
, enz., alle tot sterilisatie van vleesch, terwijl voor verwerken
van vleesch de aandacht wordt gevestigd op het koken onder hooge
drukking, den
Podewil, den kafylldesinfector, den toestel van Hart-
i
Mann, enz., om onder de vernietigings-apparaten een afbeelding
en beschrijving te geven van den verbrandingsoven van
Kori.

Het meest gewichtige gedeelte is het met tal van illustraties
voorziene hoofdstuk Vit, handelende over abnormale toestanden
en ziekten der slachtdieren. Hier is de wetenschappelijke vleesch-
keurder aan het woord, wat ook het geval is bij de postmortale
veranderingen van het vleesch in hootdstuk VIII.

Het onderzoek en het beoordeelen van toebereid en geconser-
veerd vleesch worden besproken in hoofdstuk IX, eveneens die
van gevogelte, wild, visschen, enz. Daar, evenals in het geheele
werk, ook hier veel van kleine letters gebruik wordt gemaakt,
vindt men er tal van interessante gegevens.

In een bijzonder hoofdstuk worden behandeld de eigenlijke
vleeschvergiftiging, de worst- en de vischvergittiging, benevens
de vergiftiging door rottend vleesch. Hierbij sluit zich in
hoofdstuk XI de korte geschiedenis der vleeschhygiëne aan, terwijl
het slothoofdstuk handelt over abattoirs en veemarkten.

De gekleurde platen stellen doorsneden voor van: een tuberc-u-
leusen uier, een tuberculeuse bronchiaalklier, een stuk long door
longziekte aangetast, een mesenteriaal-klier met pentastomum-
haarden en multiple vlekkige angiomatose van een runderlever.

Dit alles is sa&ragevoegd in 326 bladzijden, waarvan er 50 door
de wettelijke voorschriften worden ingenomen,

Het geheel ziet er netjes uit; teekenaar en uitgever hebben
eer van hun werk.

Naast de zoo uitstekend bewerkte vleesclikeuring van Ostektag
vertrouw ik dat ook het werk van Edelmann zijn weg wel zal
vinden. Van harte wensch ik dit schrijver en uitgever toe.

Van Esveld.

Dr. PAUL MARTIN, Lehrbuch der Anatomie der Haustiere.
Lief. 8. Stuttgart, SCHICKHARDT und EBNER 1892.

Een paar maanden geleden kondigde ik de 7de aflevering aan
en thans is de 8ste reeds verschenen. Dat dit vlug zou gaan, was

-ocr page 194-

te wachten, immers de veranderingen in dit gedeelte, namelijk
het skelet, zijn uit den aard der zaak niet zoo groot. Vooraf
gaat nog een stabel omtrent de tandwisseling der verschillende
huisdieren.

Na een vergelijkend overzicht worden de beenderen van het
voorbeen uitvoerig besproken en door eenige zeer fraaie nieuwe
teekeningen, vooral scapula, humerus en radius toegelicht. Wan-
neer men de teekeningen 89 en 90 naast elkander plaatst, dan
moet ieder de buitengewone correctheid van de nieuwe platen
roemen, Ook bet rund, vroeger erg stiefmoederlijk bedeeld, is
thans goed bedacht, wat ons hoop geeft dat ook later het varken
en de hond aan de beurt zullen komen.

Bij de beschrijving der beenderen van het achterstel maakt
direct de teekening van het bekken met lenden-, kruis- en
een paar staartwervels een gunstigen indruk. De gedrongen
dij- en schenkelbeenderen van 1892 zijn thans vervangen door
sierlijke, correcte afbeeldingen, waarschijnlijk genomen naar de
beenderen van een zeer groot paard. Ook hier zijn de beenderen
van het rund veel uitvoeriger behandeld.

Een klein gedeelte der spieren, in hoofdzaak die tot het hoofd
behoorende, vindt in deze aflevering nog plaats. Veel nieuws is
ook in dit gedeelte niet te geven, maar ieder zal met genoegen
de zeer goed geslaagde figuur 162 zien, waar de oppervlakkige
spieren van het hoofd exact zijn weergegeven. Met verlangen
zie ik uit naar de behandeling der spieren van de ledematen,
welke uit een practisch oogpunt voor ons van zooveel belang
zijn. Er moet echter geduld worden geoefend tot de ödo aflevering
verschijnt, Moge dit spoedig het geval zijn.

Van Esveld.

Mr. ED. PHILIPS en H. C. DE JONGH, Geneeskundige, Vee-
artsenijkundige, Artsenijbereidkundige, f Tandheelkundige
wetten en besluiten, zooals deze zijn gewijzigd bij de
Gezondheidswet en bij het Koninklijk Besluit van 4 Juni
1902 (St. 80), alsmede de betreffende circulaires, missives
en formulieren. Met alphabetisch register. Zalt-Bommel,
H. J. VAN DE GARDE & Co., 1902. Prijs fl.50.

Alweer de veeartsenijkundige wetten! Het zit tegenwoordig in
de lucht. Deze verzameling wetten heeft, zooals de titel aangeeft,

-ocr page 195-

naast de veeartsenijkundige wetten ook de aanverwante, namelijk de
geneeskundige, artsenijbereidkundige en tandheelkundige, in één
bandje vereenigd. Yoor wie dit alles in een gemakkelijk hand-
boekje wenscht te bezitten, is dit nieuwe werk dus wel aan
te bevelen.

Yoor ons veeartsen is het, dunkt mij, vooral van belang deze
verzameling te vergelijken met die uit
Schuuhman\'s editie, welke
mij nog altijd zeer practisch voorkomt, ofsehoou de laatste druk,
zoover mij bekend, slechts is bijgewerkt tot December 1896.
Nu kon de nieuwe verzameling dus een grooten voorsprong
hebben op de laatstbedoelde, aangezien na December 1896 weer
heel wat nieuwe voorschriften in het licht zijn gegeven. Inderdaad
vindt men dan ook in het nieuwe werk enkele aanvullingen en
wijzigingen van het laatste half dozijn jaren. Zoo is bijv. de
wijziging van het Koninklijk besluit van 10 Juli 1896 (St. 104),
namelijk die van 22 April 1898 (St. 109) aangebracht, en zijn
de wet en de Koninklijke besluiten, betrekking hebbende op het
overbrengen van de afdeeling Landbouw van het Ministerie van
Binneniandsche Zaken naar dat van Waterstaat, Handel en
Nijverheid, opgenomen. Dit is een voordeel, zoomede de aan-
haling, ofschoon zeer beknopt, van enkele arresten van den
Iloogen Raad over de interpretatie van sommige artikelen van
de wet van 20 Juli 1870 (St. 131).

Het spijt mij, dat ik zoo nog niet wat door kan gaan met het
opnoemen van voordeelen van het nieuwe werk. Met den besten
wil kan ik dit evenwel riiet. De verzameling uit
Sohuurm an\'s
editie bevat namelijk zeer vele nuttige aanhalingen uit de
Memorie van Toelichting, en andere belangrijke mededeelingen,
welke ik hier noode mis.

En verder is het nieuwe werk mij niet genoeg «up to date».
Waarom is toch van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt,
om voorschriften als:

Het Koninklijk besluit van 22 Juni 1896 (St. 98), en
de Ministeriëele beschikking van 14/17 December 1898,
beide handelende over den invoer van paarden en paarden-
vleesch;

de Ministeriëele beschikking van 14/17 December 1898, over
invoer van paarden en paardenvleesch uit Groot-Brittannië en
Ierland;

-ocr page 196-

de Ministeriëele beschikking van 21 Mei 1901, over invoer
van paarden uit België;

de Miuisteriëele beschikking van 16/22 Augustus 1898, over
terugvoer van vleesch;

de Ministeriëele beschikking van 7/12 Mei 1900, over invoer
van vee en vleesch;

de Ministeriëele beschikking van 17 October 1899, over grens-
beweiding, met de «Regelen»;

de Ministerieële beschikking van 15 October 1897, over schade-

O \'

vergoeding huiden ; en

de Ministeriëele beschikking van 3 Mei 1898, over intrekking
van maatregelen bij mond- en klauwzeer,
in de verzameling op te nemen ?

Deze zijn toch van veel meer actueel belang dan de voor-
schriften omtrent de bestrijding van longziekte (welke ziekte de
meesten onzer slechts nog bij name kennen) en andere verouderde
voorschriften.

Groningen, 6 December 1902. A. van Leeuwen.

Nieuw uitgekomen boeken.

P. Kkrsting und M. IIokn, Katechismus der chemischen Technologie, unter
Mitwirkung von 1\'. K
erstino, M. Horn, Tu. Fischer, A. Junghahn und
J. P
innow. Teil I mit 79 und Teil II mit 72 in den Text gedruckten
Abbildungen. Leipzig, J. J. W
eber 1902. Preis geb. 10 Mark.

Prof. Dr. W. Ellenberoer und Prof. Dr. H. Baum, Handbuch der ver-
gleichenden Anatomie der llausthiere.
Zehnte Auflage. Mit 565 in den
Text godruckten Abbildungen. Berlin, A. H
irschwald 1903. Preis 25 Mark.

Johannes Zürn, Vergleichende histologische Untersuchungen über die Retina
und die Area centralis retinae der Haussäugetiere.
lnaugural-Dissertation.
(Messen 1902.

Dr. L. Born und Dr. H. Möller, Handbuch der Pferdekunde. Für Offiziere
und Landwirte. 5t° umgearbeitete Auflage. Mit 211 Textabbildungen.
Berlin, P. P
arey 1902. Preis geb. 10 Mark.

Schwarznecker\'s Pferdezucht, Rassen, Züchtung und Haltung des Pferdes.
4t° Auflage, durchgesehen und ergänzt von Dr. S
imon von Nathusius.
Mit 88 Textabbildungen und 40 Itassebildern. Berlin, P. Parey 1902.
Preis geb. 16 Mark.

Dr. F. Niemann und Dr. 0. Profe, Grundriss der Veterinär-hygiene für
Tierärzte und Studierende.
Mit 50 Abbildungen im Text. Berlin, Louis
M
arcus 1903. Preis brosch. 10 Mark, geb. 11,50 Mark.

-ocr page 197-

Dr. O. Emmerling, Die Zersetzung stickstoffreier organischer Substanzen
durch Bakterien.
Mit 7 Lichtdrucktafeln. Braunschweig, F. Vieweg und
Sohn 1902. Preis 4 Mark.

M. Borst, Die Lehre von den Geschwülsten. Mit oinem mikroskopischen
Atlas. (63 Tafeln mit 296 Abbildungen.) 2 Bände. Wiesbaden, B
ergmann
1902. Preis 55 Mark.

Dr. Paul Jess, Kompendium der Bakteriologie und Blutserumtherapie für
Tierärzte und Studierende.
Zweite, revidierte und vermehrte Auflage.
Mit 20 Mikrophotogrammen und 8 Abbildungen im Text. Berlin, R
ichard
Schoetz 1903. Preis geb. 4 Mark.

Prof. Dr. Th. Kitt, Bacterienkunde und pathologische Mikroskopie für
Tierärzte und Studierende der Tiermodicin. Vierte, umgearbeitete Auflago
mit mehr als 200 Abbildungen und zwei kolorierten Tafeln. Wien,
M. P
erles 1903. Preis 14 Mark.

Prof. Dr. B. Malkmus, Grundriss der klinischen Diagnostik der inneren
Krankheiten der Haustiere.
2te verbesserte Auflage. Mit 50, zum Teil
farbigen, in den Text gedruckten Abbildungen. Hannover, G
ebr. Jhnecke
1902. Preis eleg. gebunden M. 4,50.

Haubner\'s landwirtschaftliche Tierheilkunde. 1.3t» umgearbeitete Auflage,
herausgegeben von Prof. Dr. O. S
iedamgrotzxy. Mit 155 Textabbildungen.
Berlin, P. P
arey 1902. Preis geb. 12 Mark.

Prof. Dr. R. Edelmann, Lehrbuch der Fleischhygiene mit besonderer Berück-
sichtigung der Schlachtvieh- und Fleischbeschau. Für Studierende
der Veterinärmedizin, Tierärzte, Floisehbeschauer, Ärzte und Verwaltungs-
beamte. Mit 172 Textabbildungen und 2 Farbontafeln. Jena, ö. F
ischer
1902. Preis brosch. 8 M., geb. 9 M.

Ewald Weber, Die zur Unterscheidung roher und gekochter Milch dienenden
Untersuchungsniethoden und ihre Verwendbarkeit im Dienste der Veteri-
när- und Sanitätspolizei.
Inaugural-Dissertation. Leipzig 1902.

Spohr, Die Bein- und Ilußeiclen der Pferde, ihre Entstehung, Vorhiilung
und arzneilose Heilung, nobst oinem Anhange über arzneiloso Hoilung
von Druckschäden und Wundon. Siobonto vermehrte Auflago. Berlin,
R
ichard Wilhelm 1903. Preis broseb. M. 2; elegant gebunden M. 3.

H. Münzer, Register der das VeterinärwesenbetreffendenGesetze, Verordnungen,
Erlässe, Entscheidungen und Erkenntnisse.
Taehuu H. Foltjb 1902.

Prof. R. Dumont, Manuel pratique de Valimentation du bétail. Paris, J. B.
B
aillière et flls 1903. Prix cartonné 4 francs.

Prof. J. Boubnay et Prof. J. Sendrail, Chirurgie du Pied des animaux
domestiques.
Avec 135 figures intercalées dans le texte. (Encyclopédie
vétérinaire publiée sous la direction do C. C
adéac.) Paris, J. B. Iîail-
lièrb
et fils 1903. Prix cartonné 5 francs.

P. Waldteufel. L\'hygiène du. sabot des chevaux des villes. Un vol. in-16 de
66 pages avec 27 figures. Paris, L. L
aveur 1902. Prix. 3 fr. 50.

A. Touret, Le lait et son industrie. Un vol. in-8 de 108 pages, avec 20
figures dans le texte. Paris, V
igot frères 1903. Prix 1 fr. 50.

L. Morisot, Guide de l\'hygiène du cheval de troupe et du mulet, en route,
aux manoeuvres, en campagne, en chemin de fer et à bord des naviros,
suivi d\'une étude sur les moyens do reconnaître la viande saino destinée
h l\'alimentation des troupes. Un vol. in-18 de 152 pages avec figures.
Paris. J. B. B
aillière 190.2. Prix 2 francs.

Prof. E. Nocarb et Prof. E. Leclainohe, Les maladies microbiennes des
animaux, l
Tomes, 3e édition, entièrement refondue et considérable-
ment augmentée. Paris, M
asson et Cie 1903. Prix 22 francs.

-ocr page 198-

H. Péricaud, Recherches sur le coryza gangreneux des bovidés, ln-8» de 12

pages. Paris, Asselin et Houzeau 1902. Prix 0 fr. CO.
P. C
henot, Exploration du membre boiteux (séméiologie, diagnostic, pronostic,
traitement et prophylaxie de quelques affections peu connues de l\'ap-
pareil locomotour). Brochuro in-8<>., de 60 pages et 12 photographies.
Lyon, B
ourgeon 1902.
M. L
ebrun, Manuel d\'obstétrique vétérinaire. Un petit volume in-18 de 212
pages. (Ouvrage couronné par la société centrale do médecine vétérinaire ;
prix P
augoué 1902.) Paris, Asselin et Houzeau 1902. Prix 2 fr. 50.

Dr. Ch. Manget, Tableaux synoptiques pour l\'inspection des viandes. Un
vol. in-16 de 88 pages avec 17 figures. Paris, J. B. B
aillière 1902.

E. Littré, Dictionnaire de médecine, de chirurgie, de pharmacie et des sciences
qui s\'y rapportent.
20iùme édition. 1 vol. gr. in-8 de 1920 pages à 2
col., avec 602 figures. Paris, J. B. B
aillière et fils 1903. Prix cartonné
20 francs; relié 25 francs.

E. I\'errier, Les animaux vivants du monde. 768 pages, 1000 illustrations

et 25 planches en couleur. Paris, E. Flammarion 1902. Prix 20 francs.
Prof. J. M\' F
adyean, The Anatomy of the Horse. A dissection guide. Second
Edition, completely revised.
Demy 8vo, 388 pages, numerous Illustrations
in tho \'Text and 48 Füll Page Coloured Plates. London, W. & A. K.
J
ohnston 1902. Price L. 1, 4 s.
Tn. B
owhill, A Manual of Bacteriological Technique and Special Bacteriology.
Second Edition. Edinburgh, Oliver & Boro 1902.

F. F. V. Kattenbusch, De africhting der paarden voor den rijdienst. Met

oen uitslaande plaat. Gorinchem, J. Noorduijn en Zoon 1902. Prijs/1,25.
A.
van Leeuwen, Koopvernietigende gebreken in den veehandel. Groningen,

Erven B. van der Kamp 1902. Prijs f 1,25.
Geneeskundige, Veeartsenijkundige, Artsenijbereidkundige, Tandheelkundige
Wetten en Besluiten
, zooals deze zijn gewijzigd bij do Gezondheidswet
en bij het Koninklijk besluit van 4 Juni 1902 (St. 80), alsmede de be-
treffende circulaires, missives en formulieren, verzameld onder toezicht
van Mr. E
d. Philips on H. C. de Jongh, met alphabetisch register.
Zalt-Bommol, H. J.
van de Garde & O. 1902. Prijs f 1,50.

Mededeelingen van het Hoofdbestuur.

Met ingang van 1 Januari 1903 zijn de volgende leden der
Algenieene afdeeling overgegaan als leden bij de afdeeling Gel-
derland-Overijsel:
J. de Jongii en L. de Blieck, beiden te
Nijmegen, S. A.
van der Mast te Yeesen en H. A. Welman
te Lichtevoorde.

Bij de afdeeling Noord-Holland is als voorzitter opgetreden
de lieer J. J. W
ester, te Alkmaar.

Personalia.

Benoemd: tot leden der gezondlieidscommissiën te : Kruiningen
M. van der Vliet aldaar; Leiden D. van Gruting aldaar;

-ocr page 199-

Leeuwarden H. van Staa. aldaar; Dokkum B. J. C. Hubenet
aldaar; Achtkarspelen (Buitenpost) J. Attema Czn. te Kollum;
Menaldumadeel R.
Boer Hzn. te St. Anna-Parochie; Alten
A. F. Muller te Alkemade; Oosterwijk W. J. P. van Oppenraay,
districtsschoolopziener aldaar; tot lid van het «Genootschap ter
bevordering der natuur-, genees- en heelkunde te Amsterdam»
D.
van der Sluys, hoofdkeurmeester aan het abattoir aldaar;
tot gemeenteveearts te Rozendaal
E. F. L. Kortman, aldaar.

De paardenartsen 3de kl. J. van Zijverden te Roermond
en G. J.
Waldeck te Utrecht hebben met 1 December 1902
onderling van garnizoen gewisseld.

Rijks veeartsenijschool.

Den 29eten October 1902 werd de veeartsenijschool bezocht
door den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, verge-
zeld van den Directeur-Generaal, Chet van de atdeeling Land-
bouw. Zijn Excellentie stelde groot belang in alles wat het onder-
wijs betrof; hij liet zich op de verschillende afdeelingen door di-
recteur en leeraren nauwkeurig inlichten. Ruim vier uur bleef
hij daaraan onafgebroken zijn aandacht wijden.

Dit bezoek verdient waardeering; het «onbekend maakt onbe-
mind» is reeds te lang op de veeartsenijkunde toepasselijk.

Hulde aan den heer W. C. SCHIMMEL. — Den

l8ten Mei 1902 was het 25 jaar geleden dat de heer W. C.
Schimmel
tot leeraar aan \'s Rijks veeartsenijschool werd benoemd.
Van verschillende zijden bestond het voornemen dien dag niet
onopgemerkt te laten voorbijgaan, doch op het dringend verzoek
van den jubilaris om hiervan geen notitie te nemen, bleef elk
huldebetoon achterwege. Zijn vroegere assistenten betreurden dit
besluit, doch moesten het eerbiedigen.

Zij vonden echter een achterdeur om toch van hun sympathie
te doen blijken. De St. Nicolaasavond eigent zich om surprises
te doen toekomen, waar anders geen geschenken worden aanvaard.
Zij maakten hiervan gebruik en zonden op den 5den December

-ocr page 200-

1902 aan onzen geachten collega en leermeester een fraai be-
werkt album, bevattende de portretten der 16 oud-assistenten.

Dit album van wit perkament mot goud op den rug en de
beide platten afgezet, bevat op de voorzijde een penteekening,
voorstellende de veeartsenijschool van de Biltstraat gezien.

Het eerste blad houdt een opdracht in, evenzoo geteekend dooi-
de Gebroeders
Grevenstuk, het tweede blad een kort curriculum
vitae van den jubilaris met een penteekening, voorstellende de
veeartsenijschool, gezien van de Griftzijde, in den tijd toen de
plaats, waar thans de F.
C. Dondersstraat gebouwd is, nog wei-
land was.

Daarop volgen in kabinetformaat, gerangschikt naar den tijd
dat zij assistent waren, de portretten van de heeren
D. van der
Sluijs, G. Goosens, P. Brouwer," M. E.
Baron Bentinck, M.
C. van Buuren, J. M. Knifscheer, A. M. Vermast, K. T. Smits,
J. Maas, W. van der Burg, A. van Heusden, I. Breedveld,
L. F. D. E. Lourens, J. van Zijverden, L. de Blieck
en Dr. H.
J. van der Schroeff.

Het étui waarin het album is besloten, bevat aan de binnen-
zijde een pliotographische afbeelding van de tegenwoordige leer-
zaal van den heer
Schimmel, welke zeer fraai is uitgevoerd.

M. G. de Bruin.

Vacante plaatsen.

Behalve in de op blz. 145 genoemde plaatsen wordt een veearts
gevraagd te Dalen, op een jaarwedde van f 500 met voor-
uitzicht op een provinciale toelage van f 200.

Veeartsenijkundig Staatstoezicht.

Uitvoer van deugdelijk vleesch.

Het Staatsblad n°. 199 bevat een Koninklijk besluit van den
21 sten November 1902, houdende bepalingen ter bevordering van
den uitvoer van deugdelijk vleesch.

Dit besluit behelst de volgende bepalingen:

Artikel 1. 1°. Er wordt van Staatswege zooveel mogelijk gele-

-ocr page 201-

genheid gegeven tot het doen onderzoeken van vleesch, afkomstig
van herkauwende dieren of\' varkens, ter verkrijging vau een
merkteeken als bewijs, dat het vleesch geschikt is om te worden
uitgevoerd. 2°. Tot dit onderzoek wordt niet toegelaten vleesch,
afkomstig vau gestorven of uit nood geslacht vee.

Artikel 2. 1°. Zij, die vau de gelegenheid, in artikel 1 genoemd,
wenschen gebruik t,e maken, richten daartoe een aanvrage tot
Onzen Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, met gebruik-
making van een door dien Minister vastgesteld formulier, waarvan
exemplaren kosteloos op alle gemeente-secretarieën verkrijgbaar zijn.
2°. Op deze aanvrage wordt na onderzoek door genoemden Minister
of van zijnentwege beschikt.

Artikel 3. 1°. Het onderzoek van het vleesch geschiedt door
Rijkskeurmeesters, die door Ons worden aangewezen en onder
toezicht staan van de districtsveeartsen. 2°. De instructie van de
Rijkskeurmeesters wordt vastgesteld door Onzen Minister van
Waterstaat, Handel en Nijverheid.

Artikel 4, Door Onzen Minister van Waterstaat, Handel en
Nijverheid worden voorschriften gegeven omtrent: a. de gemeenten
en de plaatsen waar, alsmede de tijdruimten, waarbinnen vleesch
ter onderzoek wordt toegelaten ; b. den staat, waarin het vleesch
ter onderzoek moet worden aangeboden; c. de regelen voor de
keuring van het vleesch; d. de wijze, waarop het merkteeken
wordt ingericht en aangebracht.

Artikel 5. 1°. De uit dit besluit voortvloeiende kosten zijn ten
loste van het rijk. 2°. De rijkskeurmeesters genieten acn bolooaing,
door Ons te bepalen, benevens, zoo noodig, vergoeding voor reis-
en verblijfkosten. 3°. Vergoeding van keuringskosten wordt geheven
naar een door Onzen Minister van Waterstaat, Handel en Nijver-
heid vast te stellen tarief.

Artikel 6. De keuringsdienst neemt een aanvang op een nader
door Ons te bepalen tijdstip.

Raben-Steinfeld, den 21st<m November 1902.

(tü. g.) WlLHELMINA.

Bij beschikking van den Minister van Waterstaat, Handel en
Nijverheid, dato 11 December 1902, n°. 9067, is voor den tijd
van 1 Januari 1903 tot 31 December 1905 tot bijstand van den

-ocr page 202-

districtsveearts, wien Groningen als standplaats is aangewezen,
benoemd tot veeopzichter te Emmen J.
Steenbergen aldaar.

De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, overwegende
dat in de maanden September, October en November j.1. geen
gevallen van mond- en klauwzeer hier te lande zijn voorgekomen,
heeft, met ingang van 10 December 1902, ingetrokken de be-
schikking van \'6 Mei 1898, litt. A, n°. 2014 (Staatscourant van
4 Mei 1898, n°. 103), waarbij met betrekking tot het mond- en
klauwzeer bij de herkauwende dieren en de varkens in de onder-
scheidene provinciën des rijks verschillende maatregelen buiten toe-
passing zijn gesteld. (Staatscourant van 10 December 1902, n°. 289.)

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland

gedurende October 1902.

(De cijfers tusschen ( ) duiden het getal eigenaren aan, ouder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers.

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

a
a
k

1

Hor
dc
he

aS

M

g

\'S

O

ja
m

ds-
1-
d.

<D

O
>

u

O

a

oS

w

;

"ÖJ 1
p.

0

CJ «

u 4

M

o |
tf

Groningen .

7

0 (2)

7 (6)

1

11

Friesland. . .

18

41 (2)

22 (»)

W

1

n

» 1

Drente. . . .

5

42 (13j

n

3 (2)

M

n

»

Ovorysel . . ,

3

22 (3)

n

V

3 (3)

»

r>

Gelderland . .

7

»

11

7 (»)

»

2 (*;

»

ii

Utrecht . . .

1

68 (\')

?>

11

»

n

Noord-Holland .

3

ïï

w

1

>1

ii

117(22)|

Zuid-Holland

8

V

26 (=)

11

17

n

1

1

w

Zeeland . . .

6

n

8 (\')

n

1

n

n

ï.

Noord-Brabant .

12

31 (i)

V

21 (l9)

2 (2)

»

n

»

Limburg . . .

3

"

n

JJ

»

1

D

3 (*)

»

"

Totaal

73 „

1

n

236 (27j

86 (\'»)

n

15 (14)

i

»

117(22)

(Staatscourant, van 20 November 1902, n». 272.) v. E.

-ocr page 203-

EEN SPECIFIEKE DARMONTSTEKING BIJ HET RUND,
WAARSCHIJNLIJK VAN TUBERCULEUSEN AARD

door

Dr. H. MARKUS.

In de maand September j.1. werd op liet abattoir te
Utrecht ter slachting aangevoerd een 2Vs-jarig rund (schot),
dat bij de zoogenaamde „levende keuring" door zijn sterke
vermagering onze aandacht trok. De eigenaar deelde mede,
dat dit rund reeds gedurende 3 weken aan hevige diarrhee
leed en daardoor zeer snel was achteruitgegaan; slachting
vond men thans de beste oplossing.

Pols en ademhaling waren versneld, de temperatuur was
40,1° C., de huid vastliggend, de haren dor en overeindstaand.

Bij het onderzoek van het geslachte dier werden de ver-
schillende organen, uitgezonderd het darmkanaal en de mesen-
teriaallymphklieren, normaal bevonden.

Het darmkanaal trok terstond door ziin meerder
volume onze attentie; plaatsen van ongeveer normale af-
meting wisselden af met gedeelten, waar min of meer spoel-
vormige verbreedingen aanwezig waren ; overal was de darm-
wand op het gevoel dikker dan normaliter het geval is;
naarmate de geëventreerde darmen zich door afkoeling con-
traheerden, vormden zich duidelijke plooien en rimpels in
den darmwand.

Bij openknippen van de verschillende darmgedeelten werd

-ocr page 204-

geen voedsel massa gevonden; het, darmkanaal was vrij wel
leeg; alleen op de mucosa was een laagje slijm aanwezig.
Nader onderzoek leerde dat de mucosa en de submucosa
van pylorus tot anus aanzienlijk gelijkmatig verdikt waren,
en wel het sterkst in de dunne darmen en het voorste
gedeelte van de dikke darmen; op dwarse doorsneden was
duidelijk te zien, dat deze lagen ongeveer \'4- of 5-maal zoo
breed waren als normaal; de muscularis en de serosa wis-
selden in dikte binnen de gewone grenzen. Het verdikte
slijmvlies was bijna overal sterk geplooid en hier en daar
omschreven hvperaemisch; van knobbelvorming in den darm-
wand was nergens sprake, evenmin van ulceratie, hetzij
diepgaande of oppervlakkig. De solitaire follikels en
peyer\'sche
plaques waren meer of minder sterk gezwollen.

De m e s e n t er i\'aa 11 y m p h k 1 i er e n waren in ge ringen
graad gezwollen; op doorsnede bleken zij zeer vochtrijk,
vrij week en donkergrauw van kleur te zijn; aan vele was
subcapsulair een smalle, ietwat lichter gekleurde, grijze zone
waar te nemen.

Op grond van het sectiebeeld kan men dus van een
s u b a c ut e of chronische diffuse darmontsteking
spreken.

Om nader te verklaren redenen had ik aanleiding uit af-
schraapsel der oppervlakkige slijmvlieslaag dekglaspraeparaten
volgens
Zjehl-Gabiset te behandelen; deze praeparaten we-
melden letterlijk van zuur vaste staafjes, vooral die uit
de sterkst aangetaste darmstukken. Ook met
Kocii-Ehrlich
werden deze microben in kolossale hoeveelheid gevonden.
Deze staafjes, in vorm en grootte vrij wel met tuberkel-
bacillen overeenkomende (soms ietwat korrelig en korter dan
bacillus tuberculosis bovis), waren in de dekglaspraeparaten
veelal in hoopjes bij elkander gelegen ; soms zóó dicht inéén,
dat het op zulke plaatsen onmogelijk was hun vorm vast
te stellen. Waar zij echter meer verspreid in het gezichts-

-ocr page 205-

veld lagen, was hun staafjesvonn, recht of zwak gebogen,
duidelijk te constateeren. De methyleenblauw- of
Bismahck-
bruin-nakleuring toonde slechts betrekkelijk weinig andere
microben aan.

In dekglaspraeparaten der mesenteriaalklieren werden zuur-
vaste staafjes van hetzelfde type als het boven beschrevene
in groote hoeveelheid gevonden; wel het. overvloedigst in
het subcapsulaire klierparenchym.

Alvorens het verdere onderzoek en de verkregen resultaten
mede te deelen, wil ik de redenen bovengenoemd uiteenzetten.

Het was mij namelijk sinds October 1901 uit mondelinge mede-
deelingen van collega
Koorevaar bekend, dat hij in Juni van
dat jaar aan het abattoir te Amsterdam bij een geval van chro-
nische darmontsteking van het rund, in coupes van den darmwand
en de mesenteriaalklieren zeer veel zuurvaste staafjes had gevon-
den; het histiologisch beeld der darm- en klieroutsteking deed
hem, in verband met de bacteriologische bevindingen, de diagnose
„diffuse tuberculeuse infiltratie" van het darmkanaal
stellen.

Reeds jaren geleden had Koorevaar meermalen bij geslachte
magere runderen, waarbij overigens orgaan-afwijkingen ontbraken,
een dergelijk darmlijden kunnen constateeren, dat autoptisch in
hoofdzaak met het door mij beschreven beeld overeenkomt en
intra vitam boereu en vleeschhouwers aanleiding geeft zulke
patiënten met den drastischen naam van „schijters" aan te duiden.
Meestal waren bet ilium en het coecum het sterkst in het proces
betrokken; de coecumwand was soms kolossaal verdikt en dikwerf
waren de randen der slijmvliesplooien hier en daar rood gekleurd.
Ook da overige darmstukken waren steeds, zij het dan in geringeren
graad, aangetast. Nimmer werd knobbelvorming of verval aan-
getroffen. De lymphatische elementen van den darmwand waren
in geringen graad gezwollen en meer prominent, evenzoo de
mesenteriaalklieren. Soms waren de darmen, het mesenterium en
ook de lebmaag, sereus geïmbibeerd. Histiologisch onderzoek dezer
gevallen gaf een sterke cellige infiltratie van de mucosa te zien,
welke zich soms door de muscularis tot in de serosa uitbreidde; de
klierlaag was daarbij sterk gereduceerd.
Koorevaar zegt toen

-ocr page 206-

die kleiue cellen der infiltratie voor leucocyten en lymphoide cellen
te hebben aangezien, zoodat destijds zijn diagnose luidde: darm-
ontsteking met sterke infiltratie van kleine cellen (misschien leukae-
misehe darmbyperplasie). Met de gewone bacteriën-kleurende mid-
delen en met
Gram werden aan de slijmvliesoppervlakte enkele,
in de cellige infiltraties totaal geen microben gevonden; aan-
gelegde culturen gaven steeds rijkelijke ontwikkeling van bacterium
coli commune. Het onderzoek op amoeben en coccidiën viel steeds
negatief uit.

Toen kwam echter het bovengenoemde zeer fraaie geval van
Juni
1901; in de histiologische praeparaten zag Koorevaau dat
de cellige infiltraties niet alleen uit leucocyten, doch voor een
groot deel uit epitheloide cellen bestonden; in een submukeuse
haard konden ook reuzencellen worden aangetoond. Dit beeld
deed hem aan tuberculose denken; kleuring van een coupe met
Ziehl-Gabbet liet constateeren, dat de epitheloide cellen met
zuurvaste staafjes volgepropt waren; ook in de reuzencellen waren
deze microben te vinden.

Op grond der resultaten van het bovenvermelde onderzoek
van dekglaspraeparaten van darmslijmvlies en mesenteriaal-
klieren was het dus zeer waarschijnlijk, dat ik met een
analoog geval als dat van
Koorevaar te doen had. Ik gebruikte
daarom het materiaal, eensdeels voor histiologisch onderzoek,
anderdeels voor cultuur- en entingsproeven.

Histiologisch beeld. Ten behoeve van het histiologisch
onderzoek werden stukjes uit de verschillende darmgedeelten
en de mesenteriaalklieren gefixeerd en ingesloten.

Darmkanaal. Een algemeen overzicht der met haemaluin-
eosine gekleurde praeparaten leerde, dat de darmontsteking
in de laatste gedeelten van de dunne darmen, met name
in jejunum en iiium en in de voorste gedeelten van het
dikke-darmkanaal, vooral in het coecum, ook in het colon, het
sterkst was ontwikkeld. Duodenum en rectum waren in
geringeren graad, alhoewel zeer duidelijk, lijdende.

De propria mucosae en de submucosa zijn sterk
cellig geïnfiltreerd; de eerste in haar geheel, de tweede in

-ocr page 207-

hoofdzaak 111 het gedeelte, dat direct op de muscularis
mucosae volgt; in de subfolliculaire laag der submucosa is
het beeld eenigszins anders (zie onder); door deze cellige
infiltratie is de lijn der muscularis mucosae verstoord en
vinden wij van de laatste slechts hier en daar enkele spier-
vezelbundels. De
Lieberkühn\'sche klierbuizen zijn op den
achtergrond gedrongen door de infiltreerende cellen; het
oppervlakte-epitheel van den darmwand is bijna overal ver-
dwenen en in het dunne-darmkanaal is van de villi zoo goed
als niets meer waar te nemen.

Het cellig infiltraat bestaat hoofdzakelijk uit groote,
platte, polygonale cellen met onregelmatige, blaasjesvormige
kernen (waarin fraaie nucleoli) en een aanzienlijk protoplasma,
dat bijna steeds vacuolair gedegenereerd is en de eosine-
kleur goed aanneemt. In sommige cellen zijn 3 of 4 kernen
waar te nemen, zonder dat de cel zelf bijzonder groot en
regelmatig van vorm is; andere cellen zijn vrij wel ronden
van aanzienlijke afmeting, doch hebben slechts 1 of 2 kernen
(atypische reuzence 11 en). Deze polygonale cellen heb-
ben zonder uitzondering een epitheloid karakter; in de
propria mucosae omsluiten zij dikwerf restanten van
Lieber-
kühn
\'sche klierbuizen en zijn zij menigmaal vrij aan de
het damdumen begrenzende vlakte te vinden. Ook onder
deze oppervlakkig gelegen cellen komen exemplaren van
aanzienlijke afmeting voor. waarvan sommige in sterk verval
zijn. Het protoplasma is dan uiteengevallen en kleurt zich
niet meer; alleen de kernrudimenten zijn nog duidelijk
getingeerd (karyorrhexis). Op zulke plaatsen is de slijmvlies-
oppervlakte door de afstervingsprocessen van de epitheloide
cellen zeer onregelmatig, soms door resten van doode cylinder-
epithelia der klieren of van necrotische darmvlokjes sterk
franjeachtig; men vindt er dikwerf vrijliggende weefsel hoopjes
zonder structuur, wrelke door de eosine nog slechts zeer zwak
gekleurd zijn. Een bepaalde necrotische laag- is er evenwel

-ocr page 208-

aan de slijmvliesoppervlakte niet; het maakt den indruk,
dat daar een voortdurende ondergang van weefsel plaats
heeft, welke onmiddellijk door afstooting gevolgd wordt. Een
dergelijke gang van zaken is voor het darmkanaal, waar
voedselbrij, peristaltiek en darmflora hun invloed op het
zieke of doode weefsel doen gelden, alleszins begrijpelijk.

In het diffuse infiltraat der submucosa, speciaal van het
ilium, kon ik onderscheidene typische LANGHANs\'sche reu-
z e n c e 11 e n waarnemen; ik zag daar tal van groote, ronde
of ovale cellen met een sterk vacuolair, eosine-rood proto-
plasma en prachtige kransen van groote, blaasjesvormige,
aan de peripherie gelegen kernen; de laatste soms ten getale
van twintig.

Dit epitheloide weefsel is zeer diffuus in de propria
mucosae en een deel der submucosa verspreid. Van circum-
scripte haarden is geen sprake; het schijnt veeleer, dat er
in het slijmvlies een doorloopende laag van dit weefsel voor-
komt, welke domineert over de andere samenstellende ele-
menten. Als zoodanig moet ik vermelden de ophoopingen
van lymphoide cellen, hetzij omschreven of meer vertakt,
welke als reactieve hyperplasieën der lymphatische apparaten
zijn op te vatten en het slecht ontwikkelde bindweefselnet-
werk, dat uit spaarzame, tusschen de epitheloide cellen ver-
kopende fibrillen bestaat.

Overeenkomstig de normale histiologie der tunica propria
mucosae, welke ons leert, dat het interglandulair gelegen
reticulaire bindweefsel het sterkst is ontwikkeld tusschen
de klierbuismonden, vinden wij ook in onze praeparaten in
de nabijheid van het darmlurnen tusschen de polygonale
cellen meer bindweefsel dan in de diepte, hier en daar
sterk met kleine cellen geïnfiltreerd.

Het getal der bloedvaten is in de beschreven darmwand-
zone zeer gering. Ietwat grooter is hun aantal in de streek,
waar het diffuse infiltraat der submucosa overgaat in haar

-ocr page 209-

subfolliculaire laag en men de volgende verhoudingen kan
constateeren. In deze laag is op verschillende plaatsen
waar te nemen, hoe het epitheloide weefsel in verschil-
lende vertakkingen van het submukeuse lymphvatennet dringt
en zich vervolgens langs de lymphbanen verbreidt. Wij
zien daar namelijk eenerzijds lymphvatdoorsneden, welke
aan een deel van haar omtrek met epitheloid weefsel wor-
den doorwoekerd, anderzijds zulke, welker wand geheel intact
is, doch die in haar lumen door epitheloid weefsel meer
of minder geoblitereerd zijn. Het aspect der pathologische
cellen is gelijk aan de bovenbeschreven beelden. Soms is
om zulke lymphvaten een gering infiltraat met kleine cellen
waar te nemen.

De mesen teriaall ymph kl ieren gaven histiologisch een
beeld, dat zich op treffende wijze bij de zoo juist vermelde
feiten aansluit. Vooral subcapsulair, doch ook meer centraal,
zijn in deze klieren de lymphsinus met epitheloide cellen
geheel of ten deele gevuld; met zekerheid kunnen wij dan
ook zeggen, dat het epitheloide weefsel van den darmvvand
langs de lymphbanen werd getransporteerd. Daar de toe-
voerende lymphvaten door de kapsel van de lymphklier
binnendringen, is het zeer verklaarbaar, dat juist subcap-
sulair de sterkste celinvasie kon worden aangetoond en dal-
deze periphere zone zich macroscopisch duidelijk van het
minder gealtereerde klierparenchvm afteekende.

Coupes van darmvvand en mesenteriaalklieren, gekleurd
volgens
Ziehl-Gabbet en Koch-Ehrlich gaven de boven-
beschreven staafjes in verbazingwekkende hoeveelheid te zien.
De epitheloide cellen waren er zonder uitzondering mede over-
laden; bij zwakke vergrooting zag men deze cellen als roode
massa\'s in de praeparaten. Waar celverval had plaats gevonden,
zooals bijv. aan de slijmvliesoppervlakte, zag men de bacillen
meer verspreid en kon men ze beter bestudeeren; het
waren fijne staafjes, in den regel iets korter dan de tuberkel-

-ocr page 210-

bacillen van het rund gewoonlijk zijn, dikwerf min of meer
korrelig. In de typische reuzencellen der submucosa kwamen
zij ook, alhoewel in eenigszins geringer aantal, voor.

Cultuur- en entingsproeven. Mij omtrent den aard
van het zuurvaste staafje op een objectief standpunt plaat-
sende, achtte ik het aangewezen er naar te streven, dooi-
de gewone gelatineplaatcultuurmethode, dit staafje te isolee-
reu en verder rein te kweeken. Ik legde daarom nit
materiaal van het darmslijmvlies platen in onderscheidene
verdunningen aan. Na 24 uur hadden zich tal van koloniën
ontwikkeld; het mocht mij echter niet gelukken hierbij
culturen van een zuurvasten bacillus aan te toonen, het
waren grootendeels koloniën van bacterium coli commune en
van verschillende coccen. Men mag dus veilig aannemen,
dat het bedoelde zuurvaste staafje niet groeit op de gewone
voedingsgelatine, want in het tegenovergestelde geval zouden
zich zonder twijfel, bij den verbazenden rijkdom aan bacillen
van het entmateriaal, tal van koloniën van dit staafje hebben
ontwikkeld. Ook het voortgezette verblijf der laatste ver-
dunningen in de broedstoof leverde geen resultaat op.

Uit deze negatieve cultuurproeven kunnen wij met
zekerheid concludeeren, dat het bewuste zuurvaste staafje
niet behoort tot de boterbacill en van
Petiu en Rabi-
nowitsch
of Kokn en evenmin tot de gras- en mest ba-
cillen van
Moellur, want deze micro-organismen groeien
alle, zelfs bij kamertemperatuur, op de gewone voedings-
media.

Een konijn en een cavia zijn met materiaal van den
darmwand subcutaan geënt geworden.

Het konijn kreeg den tweeden dag na de injectie sterke
temperatuursverhooging en bleef voortdurend febriciteeren.
Op den vierden dag had zich op dc entplaats een phleg-

-ocr page 211-

moneuse ontsteking met gasvonnmg ontwikkeld, waarschijn-
lijk door de onreinheid van het entmateriaal; 5 dagen daarna
stierf het vermagerde dier; de sectie leverde niets op.

De cavia bleek resistenter te zijn; temperatuursverhooging
bleef uit. Het dier was en bleef
gezond en vermagerde niet;
6 weken na de injectie werd het door chloroform gedood.
Bij de sectie werden geen afwijkingen gevonden.

De histiologische en bacteriologische bevindingen der on-
derhavige darmontsteking laten geen twijfel aan de speci-
ficiteit van dit lijden over. Het verdient in dit opzicht
vermelding dat, volgens mededeelingen van den heer D.
van df.r
Slui.ts, gedaan op de Algemeene vergadering der Maatschappij,
in September j.1. (waar deze tevens darmstukken demon-
streerde), aan het abattoir te Amsterdam gedurende het jaar
October 1901—October 1902 elf zulke gevallen konden wor-
den waargenomen; steeds waren de zuurvaste staafjes aanwezig
en de histiologische beelden even karakteristiek. Tot op dat
oogenblik hadden cultuur- en entingsproeven geen resultaat
gegeven.

Wij staan hier dus voor een morbus sui generis, waarvan
in de veterinaire literatuur hoogstens één geval bekend is.

Van welken aard is dit darm lijden bij her rund?

Het antwoord op deze hoogst gewichtige vraag moet a
priori luiden: van tubereuleusen aard, want èn de
pathologische histiologie èn de constante aanwezigheid van
een zuurvasten bacillus, welke veel gelijkenis heeft met den
bacillus tuberculosis, leiden onweerstaanbaar in die richting.

Bovendien, was reeds door Koorevaar opgemerkt, dat deze
gevallen zeer veel overeenkomst toonden met een soortgelijke
waarneming, in 1895 door
Johne en Frothingham 1) mede-

-ocr page 212-

gedeeld in een uitvoerig artikel, dat met de volgende con-
clusies eindigt:

1. Es giebt beim Rinde eine infiltrirte, makroskopisch nicht
ohne Weiteres erkennbare Form der Darmtuberculose ohne
G eschwürsbildung.

2. Dieselbe kann möglich,er weise durch Infection per os mit
Bacillen der Hühnertuberculose hervorgerufen werden,
oder aber

3. die Bacillen der Säugethier tuberculose können unter schein-
bar nicht von den gewöhnlichen abweichenden Ilaltungs-
und Ernährungsverhältnissen des Rindes erhebliche Diffe-
renzen in den morphologischen Verhältnissen und in ihrer
infectiösen und toxischen Wirkung erleiden.

4. Bei scheinbar negativen Resultaten der Tuherculinimpfung
. (die normale Beschaffenheit des Tuberculins selbstverständ-
lich vorausgesetzt) ist die Wahrscheinlichkeit viel grösser,
dass die bei den reagircnderi Thieren thaisächlich vorhan-
dene Tuberculose übersehen, bezw. nicht auf gefunden wurde,
als dass solche thatsächlich nicht vorhanden gewesen ist. \')

Ook mij frappeerde de groote overeenkomst tusschen dit
geval en het door mij beschrevene. Uat
Johne en Frothing-
ham
aan vogeltuberculose dachten, kwam vooral daardoor,
dat ook zij de cavia niet konden infecteeren; wel verma-
gerden beide proefdieren, doch later herstelden zij geheel.
Daar nu de cavia zeer vatbaar is voor zoogdiertuberculose
en minder voor vogeltuberculose, kwamen zij op dit denk-
beeld; ook de armoede aan reuzencellen en de geringe
verkazing deden hen in dien tijd aan vogeltuberculose denken.

Robert Koch, wien zij hun praeparaten toonden, bevestigde
hun meening omtrent den tuberculeusen aard van het
proces en bleek ook wel geneigd, hier een infectie met
vogelbacillen als zeer waarschijnlijk aan te nemen.

1) Het rund van Johne-Frothingham had op injectie van 0,5 gr. tuber-
culine met
1,6° C. gereagoerd. M.

-ocr page 213-

Door den heer Hoepnagel en mij is in deze richting
een onderzoek in loco ingesteld. Het rund in quaestie kwam
15 Mei 1902 in een weide in de gemeente de Bilt; de
slager had ons reeds verteld, dat in deze weide veel kippen
liepen van de omwonende lieden. Bij één dezer omwonenden
konden wij vernemen, dat daar in den voorzomer acht kippen
waren gestorven; de eigenares had één dezer doode kippen
geopend en de lever zeer week en vol gele punten en knob-
bels gevonden (tuberculose?); vele kippen hadden bloederige
ontlasting gehad. Ik citeer dit slechts in verband met de
rneeningen van
Johne en Frothingham en Koch ; de ver-
melding dezer feiten kan er allicht toe bijdragen de aandacht
der veeartsen, die zulke runderen in behandeling hebben,
ook op de kippen in de omgeving te yestigen.

Trouwens, het doel dezer mededeeling is hoofdzakelijk om
de collega\'s in de praktijk er op te wijzen, dat bij subacute
of chronische diarrhee van het rund, darmontstekingen als de
bovengenoemde aanwezig kunnen zijn. Beschikt men over
een immersie-objectief, dan kan men trachten in dek-
glaspraeparaten van darmafschraapsel (het best, als het bij
rectaal-exploratie wordt gewonnen), door kleuring volgens
Ziehl-Gabbet of Koch-Ehklich, het zuurvaste staafje aan
te toonen. In zulke pracparatcn ziet men de bacillen, als
boven vermeld, in hoopjes bijeen, conform hun intracellulaire
ligging. Voorts is tubercul i n at ie van zulke runderen
aan te bevelen.

Koorevaar deelde mij ten opzichte dezer enteritis een
vermoeden mede, hetwelk ik hier laat volgen. In de Alblasser-
waard komt bij runderen sporadisch chronische diarrhee voor,
door de boeren „grauwe meer" genoemd \'); de koeien kunnen
hiermede lang rondloopen en gaan langzamerhand achteruit.
Worden ze in dit stadium niet geslacht, dan gaan ze vrij

lj Ook in andere doelen van ons land lioort men deze benamingon. M.

-ocr page 214-

spoedig dood aan de zoogenaamde „roode meer" (aldus
genoemd wegens de bloederige ontlasting).
Koorevaar is
nu van meening, dat de runderen met grauwe meer een
dergelijke darmtuberculose hebben en dat het optreden der
roode meer wordt veroorzaakt door diepgaande necrose en
afstooting van de zieke mucosa.

Al de Amsterdamsche gevallen, ook het Utrechtsche,
zouden dan nog in het stadium van de grauwe meer hebben
verkeerd.

Daar in het geval van Johxe en Frothjngham de necrose
sterker was dan in het door mij beschrevene, was daar
misschien reeds een overgang tot de roode meer aanwezig.

Zoowel de cliniek als het laboratorium hebben in deze
quaestie het laatste woord nog niet gesproken. Nauwkeurige
clinische waarnemingen, betrouwbare secties en volledig
onderzoek, histiologisch doch vooral bacteriologisch (expe-
rimenteel) van de organen, zijn de aangewezen middelen,
om te dezer zake het volle licht te doen schijnen.

Utrecht, Januari 1903.

HET GEBRUIK VAN HET SCHIETMASKER
BIJ SLACHTVEE,

door

K. HOEFNAGEL.

Sedert de opening van het abattoir alhier op 1 Augustus
1901 werd een groot gedeelte van het slachtvee door middel
van het schietmasker bedwelmd en daarna door verbloeding
gedood. Daar ik dus thans op eenige ervaring kan bogen,
wil ik gaarne mijn meening over het gebruik van het apparaat
aan de lezers van dit tijdschrift mededeelen, zonderevenwel

-ocr page 215-

iri beschouwing te treden over de voor- en nadeelen van
het schietmasker, in vergelijking met andere wijzen van
bedwelming en dooden van slachtvee. Hierover is reeds zoo-
veel door bevoegde deskundigen en nog meer door geheel
onbevoegde personen geschreven, dat ik het overbodig acht
er nog iets aan toe te voegen.

Ik wil achtereenvolgens het gebruik bij runderen, paarden,
varkens, kalveren, schapen en geiten bespreken.

a. Bij runderen. Allereerst werden deze dieren bedwelmd
met het schietmasker van de firma A.
Stoff uit Erfurt. Pit
voldeed zeer goed; hoewel mij niet bekend is welke lading
de patronen hadden, kwam het geen enkele maal voor dat
de kogel in het voorhoofdsbeen bleef zitten of, na de hersenen
te hebben doorboord, weder uittrad. Ik zou er dan ook geen
enkel oogenblik aan gedacht hebben van leverancier te ver-
anderen, als niet de heer
C. Ten Hakff, Lange Yiestraat
n°. 19 alhier, mij aangeboden had voortaan de patronen te
leveren. Het aanbod was vrij verleidelijk, omdat ik reeds
eenmaal door een vergissing mijnerzijds eenige dagen zonder
patronen was en het altijd 4 of 5 dagen duurt vóórdat een
bestelling naar Erfurt alhier arriveert. Bovendien ben ik een
te goed patriot, om de IIoHandsche industrie niet te bevorderen.

Daar\' de schietmaskers van den heer Ten IIafff eenigs-
zins verschillen met die van de firma A.
Stoff, bood eerst-
genoemde mij voor het bedwelmen van alle vee zijn schiet-
maskers aan, waarop zijn patronen volkomen pasten. Dit
masker — ik zal dezen geheel foutieven naam maar blijven
gebruiken — heeft het voordeel boven het
stoff\'sche, dat
de knal niet zoo hevig is, omdat de kelk veel minder diep
is en het schot daarom niet zoo sterk resonneert. Een na-
deel, hoewel zeer gering, bestaat hierin dat het handvat
minder stevig en iets gladder is.

Met dit masker van Ten Haeff worden thans alle run-
deren hier bedwelmd. De lading der patronen is slechts

-ocr page 216-

350 milligram en nooit is het voorgekomen, dat na het
schot het dier niet terstond neerviel.

Evenmin kwam het voor, dat de kogel weder uittrad of
door een overgroote vaart zich te ver in het halsvleesch
boorde. Daar de techniek der slachting bij runderen niet
medebrengt den kop door midden te kloven, zooals dit bij
varkens geschiedt, kon niet in ieder geval worden nagegaan
waar de kogel bleef. De weinige keeren dat ik in de gele-
genheid was den weg te volgen, dien de kogel genomen
had, bleek mij dat hij meestal op zijde van den I8ten of 2den
halswervel in het halsvleesch bleef zitten. Het is een zeld-
zaamheid dat hij in de hersenen smoort. Eenmaal werd mij
een rund getoond, waar de kogel vlak onder de huid op zijde
van den l8ten halswervel zat. Hier scheelde het dus zeer
weinig of de kogel had het lichaam verlaten.

De dieren vallen na het schot apoplectisch neder, meestal
eerst op de knieën van de voorbeenen, terwijl de beide
achterbeenen een oogenblik wijd van elkander worden ge-
houden, vóórdat het achterstel valt. Dit laatste is te be-
treuren, omdat hierdoor de vezelen van de spiereu, welke zich
aan de symphysis van het bekken vasthechten, verscheurd
worden en hierdoor in deze spieren min of meer uitge-
breide bloedingen kunnen optreden. Juist uit deze "spieren
wordt de biefstuk gesneden en daarom hoorde ik hierover
enkele malen klachten van de zijde der vleeschhouwers. Men
vergete evenwel niet dat bij andere slachtmethoden, zooals
bij den neksteek en bij de ritueele slachtwijze het dier ook
niet altijd even zacht neervalt.

Het uitbloeden geschiedt door het aansnijden der carotis
na het schot zeer voldoende. Klachten hierover werden van
de vleeschhouwers niet vernomen. Alleen kwam het eenmaal
voor en wel op den dag der opening van het abattoir, dat
een rund na "het schot
onmiddellijk dood was. Ofschoon
beide carotiden werden doorgesneden, was het bloedverlies

-ocr page 217-

zoo goed als nihil, en stond het hart, terstond stil. Het
vleesch zag er na de slachting zeer rood en onsmakelijk uit.
Gelukkig behoorde de eigenaar van het dier niet tot de
zwartgallige menschen en nam hij de zaak heel kalm op.
Volgens hem ziet het vleesch van runderen, welke vóór de
slachting tochtig zijn, er ook altijd min of meer donkerrood
uit en daarom wilde hij in dit geval maar denken, dat het
rund vóór de slachting ook tochtig was geweest.

Steeds kon ik mij overtuigen dat de cornea na het schot
terstond niet ,meer op prikkels reageerde.

Hij het gebruik van het schietmasker bij runderen wordt
steeds het volgende in acht genomen. Het dier wordt met
den kop naar den middengang van de slachthal geplaatst en
nooit vastgebonden. De helper stelt zich ter zijde van
het dier, houdt met één hand een hoorn vast en met de
andere hand drukt hij onder de kin den kop iets naar bo-
ven. Hierna wordt het masker midden op het voorhoofd
geplaatst.

Is het dier eenmaal neergevallen, dan wordt het lichaam
terstond omgedraaid, daar de vloer naar de muurzijde helt
en anders het bloed de geheele huid zou bemorsen. Daar
in den middengang van een slachthal meestal veel menschen
staan, is het verstandig het schot naar de muurzijde te richten.
Het schietmasker wordt uitsluitend gebruikt door het vaste
dienstpersoneel van het abattoir en hij die schiet, moet vooraf
de menschen, die aan weerszijden reeds slachten, waarschuwen.

Want het wachtwoord bij het gebruik van het schiet-
masker moet steeds zijn „Vorsicht".

llunderen, die zoogenaamd hoornwoest of do! zijn en in
veewagens vastgebonden worden aangevoerd, worden steeds
op den wagen geschoten en daarna in de hal gesleept. Hier
voorkomt het gebruik van het masker bepaald ongelukken,
want een woedende koe gebracht in een slachthal waar tal
van menschen zijn, kan een ware paniek veroorzaken.

-ocr page 218-

Zware stieren vallen even gemakkelijk als jonge runderen.

b. Bij paarden. De paarden worden op dezelfde wijze
bedwelmd als de runderen, door hetzelfde sehietmasker en
overeenkomstige patronen. Opmerkelijk is het hoe deze
dieren met een zwaren slag altijd iets naar voren vallen,
meestal op de snijtanden. De persoon die het masker
gebruikt, moet hiermede rekening houden en na het schot
iets achteruit loopen.

Eenmaal moet het hier zijn voorgekomen dat de kogel
weder uittrad en den muur trof. Ik was zelf niet aanwezig
en heb mij er dus niet van kunnen overtuigen.

c. Bij varkens. Een varken is en blijft nu eenmaal
een onhandelbaar dier en zelfs bij het gebruik van het schiet-
masker doen zich hier moeielijkheden voor.

Toen in den beginne het masker van de firma A. Stoff
ook hier werd gebruikt, kwam het, hoewel niet dikwijls,
voor, dat de kogel het voorhoofdsbeen niet doorboorde, maar
hierin bleef zitten. Twee a drie patronen moesten dan worden
gelost, vóór het dier viel. Gelukkig schijnt het varken zich
hiervan niets aan te trekken, maar het mag toch niet ge-
beuren. Andere malen geschiedde het tegendeel en bad de
kogel zulk een vaart, dat hij eerst op zijde van den achter-
sten ruggewervel in den longissimus dorsi bleef zitten.

Zoo gebeurde het eenmaal dat een consument een kar-
bonade aan den slager kwam terugbrengen, waarin nog de
kogel zat. Vrij nijdig werd mij dit onder de oogen gehouden
en ik trachtte het zooveel mogelijk te voorkomen, door
later bij den heer
Ten Haïff patronen te bestellen met ver-
schillende lading. Eerst werd een lading van 150 m.G.
gekozen, maar deze maakten zulke ongewenschte wandelingen
langs hals en ribben, dat klacht op klacht inkwam. Men
vergete niet dat hierdoor het vleesch vrij belangrijk wordt
gekwetst en dus schade wordt berokkend. Toen werd een
lading van 100 en 110 m.G. geprobeerd, maar deze bleek

-ocr page 219-

veel te zwak te zijn. Soms moest hiermede het masker op
het oog worden gezet,
0111 de hersenen te bereiken. Ten
slotte bleek het dat patronen met een lading van 120 m.G.
voor kleine en middelsoort varkens en van 130 m.G. voor
grove, zware varkens, het meest gewenscht zijn. Volkomen
zeker is men hiermede evenwel niet, want soms schijnt het
voorhoofdsbeen zoo hard te zijn, zelfs bij lichte varkens,
dat de kogel, samengesteld uit lood en aluminium, sterk
geplet in het voorhoofdsbeen blijft zitten. Evenwel zijn het
zeldzaamheden, terwijl het nooit gebeurt dat patronen van
120 en 130 m.G. uittreden en dus iemand verwonden.
Meestal kan men zich overtuigen dat de basis van den
l6ten halswervel den kogel herbergt.

De heer Ten Haeff wilde nog eens beproeven zeer zware
varkens te dooden met kogels van 150 m.G. en stalen punt.
De weinige malen dat ik deze gebruikte, gelukte het uit-
stekend.

Ongelukken kwamen hierbij tot heden niet voor. Het
varken wordt met een achterpoot door middel van een touw
aan een ring in den muur gebonden. De gebruiker van het
schietmasker drukt eerst het achterstel van het dier naar
beneden, plaatst den hals van het varken tusschen zijn bee-
nen en slaat met den hamer op den knop van het masker.
Terstond valt het dier om en schreeuwt niet meer. De uit-
bloeding is voldoende.

Eenmaal, nog niet lang geleden, kwam het ook hier voor,
dat de dood onmiddellijk intrad en uit de carotiden geen
bloed vloeide.

De verschillende kopvormen bij de varkens en het groote
verschil in dikte en hardheid van het voorhoofdsbeen zullen
wel altijd aanleiding blijven geven, dat van tijd tot tijd een
kogel in het voorhoofdsbeen blijft zitten.

d. Bij kalveren, schapen en geiten. Ook in den beginne
werden deze dieren met het schietmasker gedood. De firma

14

-ocr page 220-

Stoff had mij daarvoor een masker geleverd en ook patronen.
Reeds spoedig vernam ik dat de kogel hierbij vrij veelvuldig
uittrad en nu eens afstuitte op de slachtbank, waarop het
dier was gebonden, dan weer tegen het been van den slager.
De vaart bleek echter niet hevig meer te zijn, daar ver-
wondingen niet voorkwamen. De slagers protesteerden boven-
dien zeer tegen het gebruik van het masker bij vette kalveren,
omdat het kalfsvleesch na de slachting niet mooi blank zag,
maar iets roodbruin was. Toen nu gelijktijdig bij het
bedwelmen van een schaap de kogel uittrad en een man,
hoewel zeer onbeduidend, in den binnenooghoek verwondde,
verbande ik het masker voor kleinvee onmiddellijk naar den
diepsten schuilhoek van mijn bergplaats voor slachtgereed-
schappen.

Van dit oogenblik af, in Januari 1902, werden de kalveren
hier bedwelmd door een slag met den hamer op het hoofd.
Evenzoo de schapen en geiten. Deze methode kan mij aller-
minst bevallen en daarom begroette ik met vreugde het
,,Schlachtvieh-Betaubunffsapparat Bljtz", afkomstig uit een
wapenfabriek te Zella.

Hierbij treedt een pin in de hersenen, nadat het schot is
afgegaan. Het groote voordeel is in casu, dat geen kogel
uit den loop van het apparaat komt en het gevaar van
verwonding niet bestaat.

Ik paste dit apparaat toe bij kalveren, runderen en varkens.
Voor runderen lijkt het mij minder geschikt, maar voor
varkens en kalveren vind ik het prachtig. Helaas kan ik
het bij kalveren niet veel aanwenden, omdat volgens het
tegenwoordig reglement het gebruik van een schietmasker
bij kalveren, schapen en geiten facultatief is gesteld. De
slagers gebruiken het daarom bijna nooit, terwijl zij tevens
beweren dat door de pin de hersenen worden verwoest,
waardoor de leverantie van kalfshersenen onmogelijk wordt,
een artikel dat nog al eens schijnt te worden gevraagd.

-ocr page 221-

Geschiedt het bedwelmen door een slag met den hamer
op het hoofd, dan vervalt dit bezwaar.

Indien zal worden overgegaan tot wijziging van het tegen-
woordig reglement, hoop ik toch het gebruik van het apparaat
„Blitz" voor kalveren, schapen en geiten verplichtend te
zien stellen.

Volgens de nieuwsbladen wordt het schietmasker ook hiel-
en daar in particuliere slachterijen gebezigd. Sommige slagers
hebben hiertoe zelf het initiatief genomen uit een oogpunt
van dierenbescherming, anderen schijnen er door de ver-
eeniging tot bescherming van dieren min of meer toe te
worden genoodzaakt.

Hoe ik ook het gebruik toejuich, moet ik toch wijzen
op het groote gevaar van dit vuurwapen, vooral in handen
van ongeoefenden. Laat men eerst een kijkje nemen in
een abattoir, alvorens zonder eenige vóóroefening het masker
te gebruiken.

Nog vóór korten tijd gebeurde in een particuliere slacht-
plaats te Baarn een vrij ernstig ongeluk, doordat de man
die het zou gebruiken, het even aan een helper ter hand
gaf, die het liet vallen. Vermoedelijk viel het masker op
den knop en de kogel verwondde vrij ernstig been en pols
van den eigenaar. En juist in het laten vallen van het schiet-
masker schuilt mijns inziens het groote gevaar. Het uittreden
van den kogel lijkt mij veel minder gevaarlijk, omdat de
kogel, na de hersenen en de harde beenderen van het sche-
deldak te hebben doorboord, zeer veel van zijn vaart moet
hebben verloren.

Men onderschatte dus het gevaar van het schietmasker
niet, maar overschatten moet men het ook niet, vooral niet
als men geoefend personeel heeft. Als middel van bedwelming
is het eenig in zijn soort, wat men ook moge beweren,
maar het nadeel is: het gevaar voor de omstanders. Evenwel
dient niet te worden vergeten dat alle andere slachtmethoden

-ocr page 222-

ook niet zonder gevaar zijn en hierbij evenzoo ongelukken
voorkomen. Het heeft mij daarom verwonderd, dat.het scliiet-
masker niet door het Departement van Oorlog verplichtend
is gesteld in onze militaire slachterijen. De prijs kan geen
bezwaar zijn; het schietmasker kost ongeveer 15 gulden,
een patroon voor runderen 4 cent en voor varkens 31/2 cent.

Utrecht, 3 Januari 1903.

Korte mededeelingen en referaten.

Physisch onderzoek van liet hart. — Zooals uit verschillende
publicaties in de Fransche en Belgische literatuur van den laat-
sten tijd blijkt, is de voor 3 jaar door den paardenarts Dr.
Ducasse aanbevolen cardioscoop voor het gebruik bij de groote
huisdieren meer en meer doelmatig gebleken, ook vanwege zijn
eenvoud.

Hij bestaat uit een 80 c\\I. lange caoutchouc buis, ter dikte
van een pink, aan het eene einde voorzien van een 50 niM.
wijden houten trechter om op de huid aan te zetten, en aan het
andere einde van een knop om in de gehoorgang te brengen.
Dit weinig kostbare instrument maakt het direct aanleggen van
het oor in de hartstreek onnoodig en voorkomt dus ontijdige
vermoeienis van den onderzoeker door de moeielijke lichaams-
houding, zonder de nadeelen te bezitten, welke aau het gebruik
van andere veeartsenijkundige stethoscopen zijn verbonden. Hier-
mede kan gemakkelijk worden voldaan aan de voornaamste voor-
waarde bij het hartonderzoek, namelijk dat wegens de mogelijk-
heid van langdurig ausculteeren en vele herhaling daarvan, de
duidelijker zich openbarende normale en pathologische geruischen
scherp kunnen worden gediffereutiëerd. Dit geldt ook bij de
kleine huisdieren, waarbij het aanleggen van het oor andere be-
zwaren oplevert.

Alleen is eenige oefening noodig in de handhaving van het
instrument, evenals van het dier; elke aanraking van de caout-
chouc buis moet bij het onderzoek worden vermeden. (
Deutsche
thierarztliche Woclienschrift
1902, n°. 50.) W. C. S.

-ocr page 223-

Vergelijkende liistologisclie onderzoekingen van de retina en
de area centralis retinae der huiszoogdieren.
— Dr. Zürn promo-
veerde te Giessen op dit onderwerp, waaraan het volgende is ontleend.

In het centrum der retina van den mensch bevindt zich nabij
de optische as de gele vlek, de macula lutea, en in haar midden
de fovea centralis. De gezichtscellenlaag der fovea centralis bevat
geen staafjes, doch enkel kegels, en elke kegel brengt de lichts-
gewaarwording door middel van een cel der inwendige korrel-
laag geïsoleerd over op een element van de gangliëncellenlaag.

In de oogen van alle huiszoogdieren bestaat een met de
macula lutea en fovea centralis analoog gedeelte, de area centralis.
Haar ligging hangt af van den stand der oogen in het hoofd;
hoe meer de beide oogassen naar voren divergeereu, des te meer
komen de beiderzijdsche areae centrales achter- en buitenwaarts
van het centrum der retina te liggen. Zoo liggen bijv. bij het
paard, welks oogassen een hoek van 137° vormen, de areae cen-
trales in het uiterste gedeelte van het netvlies, nabij de ora serrata.

De diameter der gezichtsvlek bedraagt bij de huiszoogdieren
1,6—2,8 mM. Haar bouw komt overeen met dien van de fovea
centralis, resp. macula lutea van den mensch: de staafjescellen
worden grooteudeels vervangen door kegelcellen (bij eenige hon-
denrassen vindt men enkel kegels in het midden der area), en de
elementen van de inwendige korrellaag en van de gangliëncel-
lenlaayr vermeerderen zich drie- tot viervoudig, zoodat ook hier

O 01

een geïsoleerde leiding van den lichtprikkel kan plaats vinden.

Terwijl de genoemde areae centrales in aanmerking komen
voor het binoculair zien, heeft de in 1891 door C
hievitz gevon-
den streepvormige, dwars door de retina gaande area centralis
van het paard, het rund en het varken beteekenis voor het monoculair
zien. Binnen de streepvormige area centralis vindt men slechts een
vermeerdering van de inwendige korrels en van de gangliëncellen.

Het netvlies van elk huiszoogdier bezit kenmerkeu, welke
voor de orde, resp. onderorde en familie waartoe het dier behoort,
karakteristiek zijn.

Een macroscopisch zichtbare ora serrata, een getand zijn van
den overgangszoon! der voor licht gevoelige retina in de pars
ciliaris retinae, bestaat bij geen huiszoogdier.
(Deutsche thieriirzt-
liche Wochenschrift
1902, n°. 49.) W. C. S.

-ocr page 224-

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde.

VERSLAG DER AFDEELING GELDERLAND—OVERIJSEL.

De afdeeüng telt thans 48 leden. Als nieuwe leden werden
aangenomen de heeren G. VV.
Brink te Wijë, J. H. Ruxgers te
Zetten en J.
Vlaskamp te Eibergen. De heer C. A. van Dorssen,
die van Ede naar Winschoten vertrok, bedankte voor het lid-
maatschap.

Wegens periodieke aftreding van den heer D. Kok als penning-
meester, werd als zoodanig gekozen de heer A.
ten Sande te
Oosterbeek.

Twee vergaderingen werden gehouden, namelijk in September
1901 te Nijmegen en in Januari 1902 te Deventer.

In de Septembervergadering hield de voorzitter een voordracht
over de wijze, hoe men kan onderzoeken of melk, niet verwarmd,
gepasteuriseerd of gekookt is. Deze voordracht, welke werd toe-
gelicht door tal van goed geslaagde proeven, is, evenals die van
den heer
Ovbrbeek, over ziekten van den oesophagus, opgenomen
in ons tijdschrift.

In de wintervergadering besprak de heer ten Sande eenige
gevallen van loodintoxicatie, in de gemeente Oosterbeek waarge-
nomen bij runderen en kippen.

De vergiftiging der runderen was, zooals bij de lijkopeniug
en door het daarna ingesteld chemisch onderzoek werd aange-
toond, het gevolg van het gebruik van zoogenaamde schuim-
aarde, welke groote hoeveelheden lood bevatte. Schuimaarde is
een mengsel van klei en kalk, een afvalproduct der beetwortel-
suikerfabrieken, dat elders, evenals te Oosterbeek, als meststof
veel op grasland wordt gebruikt, in enkele gevallen, als het groote
hoeveelheden lood bevat, aanleiding kan geven tot vergiftiging
der dieren, welke op dergelijke gronden worden geweid.

De bij kippen waargenomen gevallen van loodvergiftiging
werden veroorzaakt door de opneming van oude verf, welke
men, ten einde den gevel van een huis te kunnen opschilderen,
daarvan verwijderd eu vervolgens met de aangehechte kalk in
de nabijheid van de verblijfplaats der kippen had geworpen.

De ziekteverschijnselen bestonden by deze dieren in constipatie,

-ocr page 225-

verminderden eetlust, stoornis in het gezichtsvermogen en ver-
lammingsverschijnselen.

Ook in die gevallen werd de diagnose door het chemisch
onderzoek bevestigd.

Door den voorzitter werd in deze vergadering een nieuwe
methode beschreven, namelijk die van
du Roi en Köhler, om
te onderzoeken of melk gepasteuriseerd is.

Deze wijze van onderzoek berust op het feit, dat melk niet
of niet tot 78° C. verhit, de eigenschap heeft om waterstofsuper-
oxyd te ontleden in waterstof en zuurstof, terwijl melk boven de
78° C. verwarmd deze eigenschap niet meer bezit. De vrij-
komende zuurstof wordt door
du Roi en Köhler aangetoond
met behulp van joodkaliumstijfseloplossing.

Voor deze methode zijn noodig:

1°. waterstofsuperoxyd (l°/0);

2,°. joodkaliumstijfseloplossing.

De laatste bereidt men door 2 — 3 gram joodkalium in een
weinig water op te lossen, welke solutie men voegt bij een
zetmeeloplossiug, die door overgieten van 2—3 gram stijfsel met
100 cM3. heet water wordt verkregen.

Men voegt bij de te onderzoeken melk 2°/0 waterstofsuper-
oxyd, schudt en giet 3 cM3. in een reageerbuisje, waarin
vooraf reeds dezelfde hoeveellieid joodkaliumstijfseloplossing is
gedaan.

Na flink schudden van dit mengsel treedt nu bij niet ver-
warmde melk een donkerblauwe kleur op, bij melk boven 78° C.
blijft het mengsel wit.

In melk, waarbij, ter conserveering, oxydeerende of reduceerende
chemicaliën zijn gevoegd, vermindert wel de scherpte der reactie,
doch deze is nog voldoende waar te nemen.

Bij zure en karnemelk treedt na de toepassing van die methode
bij niet verwarmden toestand intensieve blauwkleuring, al naar den
zuurgraad der melk op. Nadat de zure melk door bijvoeging
van verdunde alcaliën zoover geneutraliseerd is, dat circa 7
zuurgraden volgens
Soxhlet overblijven, een aantal, dat ook bij
versche melk als normaal moet worden beschouwd, treedt het
onderscheid weer voldoende scherp op. Den heer
Kkoon is ge-
bleken, dat de reactie zeer goed voldoet, doch dat ook gepasteuri-
seerde melk na eenige minuten geringe blauwkleuring vertoont,

-ocr page 226-

doordat liet joodkalium van zelf eenigszins wordt ontleed. Het
verschil is evenwel toch zeer duidelijk.

Bij de vrije mededeelingen werden verschillende meer of minder
wetenschappelijke onderwerpen besproken.

De heer Overbeek maakte daarbij melding van een, bij een
vilder te Sfceenwijk waargenomen tuberculeuse aandoening van
den vinger, het gevolg eener infectie, opgedaan bij het verwerken
van een tuberculeus rundercadaver.

Daar er bij de leden, behoudens enkele uitzonderingen, weinig
animo bestaat tot het vervullen eener spreekbeurt of het houden
eener wetenschappelijke voordracht op de afdeelingsvergaderingen,
zullen in het vervolg sprekers van elders worden uitgenoodigd
om tegen een nader overeen te komen honorarium, het een of
ander door de leden op te geven wetenschappelijk onderwerp te
behandelen.

Op de vergadering te Nijmegen was men in de gelegenheid
verschillende nieuwe instrumenten te bezichtigen, door de wel-
willende bemoeiingen van den voorzitter ingezonden door de
firma
Hauptner te Berlijn.

Na afloop dier vergadering werd door onderscheidene leden der
afdeeling een bezoek gebracht aan het abattoir aldaar. De locali-
teiten, apparaten en werktuigen werden door de aanwezigen met
belangstelling bezichtigd, waarbij de directeur, de heer
Quadekkeh,
met groote welwillendheid de gewenschte inlichtingen gaf.

De secretaris,
F. S. J. Veeze.

N a a m 1 ij s t der leden.

D. Akkerman, Brummen ; N. H. M. van Altena, Hengeloo (O.);
S. W. Arntz, Millingen; Th. H. L. Arntz, Nijmegen; P. Bae-
rends
, Arnhem; D. L. Bakker, Enschede; J. G. Boland, Markeloo;
A. A.
Bosch, Rijsen; G. W. Brink, Wijë; G. C. Brinkhorst,
Gendringen; G. Bulk, Ommen; J. L. G. Cayaux, Deventer;
J. H. Cramer, Almeloo; F. W. van Dulm, Arnhem ; J. W. B. Eg-
berts
, Kampen; G. J. Eggink, Twelloo; W. F. Elsen, Gelder-
inalsen;
W. F. A. Gantvoort, Borkeloo; A. H. Geluk, Didam;
W. L. Gitsels, Bemmel; B. van Goor, Epe; S. Heymans, Zutfen;
A.
van Heusden, Nijmegen; G. L. IIinrichs, Eist; J. Hoogeand

-ocr page 227-

GJzn., Zeddaui; B. de Jong, Olst; R. Kattenwinkel, Kampen;
D.
Kok, Velp; H. M. Kroon, Deventer; J. Th. vak Lohuizen,
Winterswijk; W. J. G. Meerstadt, Nijkerk; S. J. M. Mogendorf,
Schoonhoven; F. Mos, Elburg; H. J. Odé, Aalten; A. D. Ooster-
baan
, Lochem; A. A. Overbeek, Steenwijk; A. F. Reichman,
Steenderen; F. F. Reichman, Hengeloo (G.); H. C. Reimers,
Wageningen; D. J. B. Rütgers, Doesburg; J. H. Rutgers, Zetten ;
A.
ten Sande, Oosterbeek ; C. Schilperoort, Apeldoorn ; D. Schu-
rink
, Laag-Keppel; Th. M. Thien, Vorden; F. S. J. Veeze,
Zutfen; J. Vlaskamp, Eibergen; W. G. van der Wal, Heerde.

Het bestuur bestaat uit de heeren: H. M. Kroon, voorzitter;
G. L. Hinrichs, onder-voorzitter; F. S. J. Veeze, secretaris;
A.
ten Sande, penningmeester.

VERSLAG VAN DE AFDEELING ZUID-HOLLAND.

Aan het eind van het jaar bedroeg het aantal leden 24.

In het bestuur kwam geen verandering.

Er werden vier vergaderingen gehouden, welke vrij goed wer-
den bezocht. Toch mag niet onvermeld blijven dat het te be-
jammeren is, dat nog eenigen de meening schijnen toegedaan te
zijn dat de vergaderingen zonder hun tegenwoordigheid ook
wel zullen doorgaan.

Wat de bezoekers betreft, van hen moet met waardeering
worden getuigd dat zij hun best doen datgene bij te dragen wat,
naar hun zienswijze, nuttig, noodig en gewenscht is voor de
belangen der Maatschappij.

Moge deze mededeeling voor de steeds afwezig blijvenden een
opwekking zijn de vergaderingen getrouw te bezoeken.

Naar aanleiding van verschillende bemerkingen ging het bestuur
er toe over een concept huishoudelijk reglement ter tafel te
brengen, dat in de 3de vergadering werd behandeld en goedgekeurd.

De voornaamste daarin aangebrachte veranderingen bestaan
hierin:

1°. dat ieder jaar, in de eerste vergadering, de contributie
voor de leden zal worden vastgesteld;

2°. dat ieder jaar, volgens daarvan opgemaakten rooster, slechts
één lid van het bestuur zal aftreden;

3°. dat het aantal verplichte vergaderingen van twee op drie
is gebracht, en

-ocr page 228-

4°. dat de kosten van afvaardiging ieder jaar zullen worden
vastgesteld.

Vooral het eerste punt was noodzakelijk, daar de toenemende
eischen grooter uitgaven vorderen en de kas der afdeeling, door
een beperkte en bij reglement vastgestelde contributie, telkens
in gevaar gebracht zou worden.

Hierbij werd ook overwogen het geringe verschil der contributie
van de leden der algemeene afdeeling en de bijdrage, welke de afdee-
ling voor ieder lid aan de kas der Maatschappij moet uitkeeren,
wat er toe leidde den afgevaardigde op te dragen dit punt op
de Algemeene vergadering ter sprake te brengen.

Van de practische mededeelingen, waarover werd gediscussieerd,
verdienen vermelding:

«Het stille vuur» en «sterfte onder de kippen», door den
heer
B. J. Aalbers.

«Het besmettelijk verschieten bij paarden», «goedaardige-dek-
ziekte bij een hengst en bij merriën», door den heer W. F.
Altevogt.

<rEen geval van huidemphyseem, door een empiricus als bil-
vuur verklaard,» door den heer
D. de Bruin.

«Is een chronische ontsteking der vagina bij paarden een koop-
vernietigend gebrek?» «Joodkali-injectie in den uier en opvol-
gend droog worden», «actinomycose van de tong», door den
beer
J. J. Hendrikse.

«Is het wenschelijk de koopvernietigende gebreken bij name
in de wet op te nemen ?» door den heer
E. A. Kok.

«Besmettelijke ziekten bij varkens,» door den heer Th. G.
van Rijssel.
 De secretaris,

H. L. Ellerman Lzn.

Naamlijst der leden.

B. J. Aalbers, Rijsoord; H. van Aken, \'s-Gravenhage;
W. F. Altevogt, Klaaswaal; D. de Bruin, Strijen; M. C. van
Buuren
, Zuidland; H. L. Ellerman Lzn., Dordrecht; C. Fauel,
Rotterdam; J. Flohil, Fijnaart; M. Frankenhuis Jr„ Sliedrecht;
P. A.
Goedhart, Meerkerk; A. J. van Hemert, Sommelsdijk;
J. J. Hendrikse, Groot-Ammers; E. A. Kok, Rotterdam; J. Laaij,
Rijsoord; E. Overbosch, Gouda; M. C. van der Poel, Nieuwen-
hoorn;
H. Poot, \'s-Gravenhage; M. de Ridder, Leerdam;

-ocr page 229-

C. Roodzant, Oude-Tonge; C. A. Rotscheid, Rotterdam ; Th. 6.
van Rijssel
, Dordrecht; W. C. van de Stolpe, Gouda; P. Teljer,
Peursum ; K. de Vink, Zoetermeer.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren: B. J. Aalbers,
voorzitter; H. L. Ellerman Lzn., secretaris; J. J. IIendrikse,
penningmeester.

VERSLAG VAN DE NIEUWE AFDEELING ZUID-HOLLAND.

a. Bestuur.

Het bestuur bleef geconstitueerd als in 1900.

b. De leden.

Het ledental werd met twee vermeerderd, te weten: de heeren
J. D. Keukenmeester te Naaldwijk en A. F. Muller te Oude-
Wetering, zoodat het thans 35 bedraagt.

c. Benoemingen.

Tot afgevaardigde ter Algemeene vergadering de heer J. J. F.
Dhont en tot diens plaatsvervanger de heer F. J. LamÈris.

Tot lid der commissie ingevolge art. 29 van het reglement
der Maatschappij: de heer II. G.
van Harrevelt.

d. Vergaderingen.

Deze waren zoo mogelijk nog slechter bezocht dan het vorig
jaar, namelijk respectievelijk door 6, 12, 15 en 10 leden.

Behalve de gebruikelijke min of meer interessante korte mede-
deelingen werd slechts één voordracht gehouden, namelijk door
Dr.
Poels over agglutinatie van bacteriën.

Van een opgewekt afdeelingsleven is dit jaar dus geen sprake
geweest.

Dat het in 1902 beter moge gaan 1

De \'2do secretaris,
H. G. van Harrevelt.

Naamlijst der leden.

A. A. Barendregt, Barendrecht; M. E. Baron Bentinck,
Amersfoort; P. Brouwer, Venloo; J. Burggraaf, Bodegraven;
J. J. F. Dhont, Rotterdam; J. M. Fillekes, Berkel; M. Flojiil,
\'s-Gravenhage; A. Frederikse, Amersfoort; D. II. Goossen,
\'s-Gravenhage; D. van Gruting, Leiden; II. G. van Harrevelt ,

-ocr page 230-

Rotterdam; 0. van Heelshergen, Breda; J. J. Hinze,\'s-Graven-
hage;
H. C. Ittmann, Leiden; J. D. Keukenmeester, Naaldwijk ;
J. K
leyburg, Nieuw-Lekkerland; J. M. Knipschekr, Amsterdam;
D.
Kruijt, Delft; F. Lamkris, Zutfen; J. F. Laméris,\'s-Graven-
liage; J.
Laméris, \'s-Gravenhage; L. F. D. E. Lotirens, Rotterdam;
J.
Maas, \'s-Gravenhage; C. M. Mazure, Rotterdam ; A. F. Muller,
Oude-Wetering; P. C. Muijzert, Breda; A. Overbosch,\'s-Graven-
hage; Dr.
J. Poels, Rotterdam; Dr. H. Rkmmelts, Yiaardingen;
L. J. van Rhijn, Bergen-op-Zoom; K. T. Smits, Poortugaal;
J.
C. van der Slooten, \'s-Gravenhage; D. C. Valewink, \'s-Gra-
venhage; A. J.
van Velzen, Schiedam; M. H. dis la Vieter,
\'s-Gravenhage.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren: J. J. Hinze,
eerevoorzitter; Dr. J. Poels, l8te secretaris; H. G. van Harrevelt,
2do
secretaris; A. Overbosch, penningmeester.

VERSLAG VAN DE AFDEELING ZEELAND.

Het ledental bleef hetzelfde; terwijl G. C. Duval Verwey
tot een andere afdeeling overging, trad A. van de Sande te
Oud-Vosmeer als lid toe.

Hoewel de vergaderingen tamelijk werden bezocht, kon de
opkomst beter zijn geweest.

In de April-vergadering hield de heer J. A. de Graaff een
voordracht naar aanleiding van een hem voorgekomen geval van
liydrometra, welke voordracht inmiddels reeds een plaats heeft
gevonden in het Tijdschrift.

Verder werden de volgende mededeelingen uit de praktijk
gedaan:

lo. De heer van Nederveen vertoont een geïncarcereerd gedeelte
darm van een rund;

2°. Dezelfde nam een bedenkelijke bloeding waar bij het wegknip-
pen van woekerende kraakbeenranden na tracheotomie, een bloeding
zoo sterk, ^dat ongetwijfeld moest worden gedacht aan haemophilie;

3°. De heeren Louter en Lucieer deden mededeelingen van
veelvuldige gevallen van influenza bij paarden, zich kenmerkende
door hooge temperatuur, zwelling der beenen en tranen der oogen,
in hoofdzaak althans. De vertraagde ontlasting in den aanvang
der ziekte behoefde geen afzonderlijke behandeling, in elk ge-

-ocr page 231-

val geen speciaal tegen dien toestand gerichte. Sterfgevallen
waren zeer zeldzaam.

4°. De heer Lucieer vermeldt een geval van haematoom bij het
paard, vóór en zijdelings van den tongriem, van aanmerkelijke
grootte: de tong werd door het gezwel op zijde gedrukt en voed-
selopnemiug was niet mogelijk. Door penseelen met solutio chloreti
ferrici verdween het gezwel in
4 dagen tijds geheel.

5°. Nog werden door den heer Kraamer cholesteatomen ver-
toond, afkomstig uit een absces van, of in de onmiddellijke
nabijheid van een luchtzak bij een paard ; en door den heer
Lucieer een drietal haarballen van aanmerkelijke grootte, gevon-
den in den dikken darm van een kalf, oud 21/2 maand, dat
stierf onder verschijnselen van gastro-enteritis.

De secretaris,
M. Lucieer.

Naamlijst der leden.

L. Boogaert, Axel; P. H. J. Gasille, Noordwelle ; J. P. L.
Goejians
, Zieriksee; J. A. de Graaee, Scherpenisse; J. Kooyman,
Hontenisse; J. Kraamer, Koudekerke; L. Louter, IJzendijke;
M. Lucieer, Oostburg; E. L. van Mervennée, Middelburg; H.
J.
van Nederveen, Middelburg; Jac. Z. Risch, Goes; A. Ris-
seeuw, Heinkenszand; A. van de Sande, Oud-Vosmeer; B. J.
Vermande
, Heiukeuszaud; G. C. Duval Verwey, Amsterdam;
M.
van der Vliet, Kruiningen; D. G. de Vries, Klinge; D. B.
Wagenaar
, Kortgene.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren: E. L. van
Mervennée
, voorzitter; M. Lucieer, secretaris; M. van der
Vliet
, penningmeester.

VERSLAG

VAN DE AFDEELING NOOliD-BlïABANT—LIMBURG.

Het bestuur onderging in 1901 de volgende veranderingen:
tot onder-voorzitter en lsto secretaris werden benoemd de heeren:
H.
de Jong en J. A. Klauwers.

De vorige titularissen, de heeren Goossens en Paimans wenschten
niet meer in aanmerking te komen.

Het ledental onderging geen verandering.

-ocr page 232-

Tot afgevaardigde naar de 41ste Algemeene vergadering te
Utrecht werd benoemd de heer J. C. E.
van Looveren, terwijl
de beer
Paimans werd aangewezen om de afdeeling op de 42ste
Algemeene vergadering te vertegenwoordigen. Tot diens plaats-
vervanger werd benoemd de heer Klauwers.

De vergaderingen, drie in getal, welke in 1901 zijn gehouden,
werden over het algemeen slecht bezocht. Alleen de 2do verga-
dering, welke in Augustus te Breda plaats vond, mocht zich in
een flinke opkomst verheugen.

Behalve verschillende korte mededeelingen en discussiën werden
de volgende onderwerpen meer uitvoerig behandeld:

1°. Congenitale gebreken bij veulens, waargenomen door den
heer
Paimans, als: intra-uteriue amputatie in het koot-kroonge-
wricht; luxaties van de patella; onvolkomen sluiting van de
schedelbeenderen, waardoor de hersenvliezen, als het ware een
gezwelletje vormend, naar buiten puilden; afwijkende vorm van
de halsfistel (deze ging uit van den 3dön of 4den kiemboog en
vormde een zak tot aan het borstbeen) ; afwijkende stand van de
bovenkaak, welke rechthoekig naar links uitstond.

2°. Plotseling ontstane doofheid bij paard en hond. De heer
Paimans, die eenige door hem waargenomen gevallen mededeelt,
welke alle binnen korten tijd genazen, komt tot de conclusie, dat
men de prognose hierbij gunstig kan stellen.

3°. De heer Beul deelt mede, dat bij kalveren, welke met
het schietmasker worden gedood, de dood minder snel intreedt
dan bij groot vee en schrijft dit toe aan de geringere hardheid
van de schedelbeenderen, waardoor de kogel minder weerstand
ondervindt, weinig vormverandering ondergaat en dus kleinere
verwoestingen aanricht. Het splinteringsproces is niet zoo groot,
de schok bij den eersten aanslag waarschijnlijk minder en wellicht
is ook geringere warmteontwikkeling van invloed.

4°. Demonstratie van pathologisch-anatomische praeparaten door
den heer
Beul. Hierbij trok vooral de aandacht een gedeelte van
een runderlong, waarvan de veranderingen verbazend veel over-
eenkomst vertoonden met die by longziekte.

De lste secretaris,
J. A. Klauwers.

-ocr page 233-

Naamlijst der leden.

T. A. L. Beel, Roermond; A. Bierman, Helmond; J. Billekens,
Horst; H. Billekens, Weert; L. J. H. Bloemen, Oosterhout;
J. 0. Boots, lvuik; A. G. A. Clerx, Echt; M. J. H. Duysens,
Heerlen; H. J. den Engelse, Dinteloord; G. B. Goossens, Roer-
mond;
J. H. Hillen, Meersen; W. F. A. Hilwig, Heusden;
P. K. M.
Houba, Maastricht; L. ï. Janné, Roermond ; A. de Jong,
\'s-Grevelduin Kapelle; H. de Jong, Ginnekeri; L.van Kempen, Sittard;
J. A. Klauwers, Tilburg; J. Köhler, Utrecht; E. F. L. Kort-
man
, Rozendaal; C. A. van der Leeden, Woensel; H. J. Lemmens,
Maastricht; J. 0 E. van Looveren, Prinsenhage; J. de Man,
Bergen-op-Zoom ; A. A. van Mansfeld, Bergen-op-Zoom ; A. Mar-
cus
, Groningen; A. J. Montens, Teteringen; J. M. van Nieuwen-
huijzen
, Steenbergen; P. den Ouden, Zevenbergen; W. J. Paimans,
Os; H. J. H. Sala, Venraai; M. H. J. P. Thomassen, Utrecht;
Dr. P. F.
Vermast, Etten; A. J. Vlamings, \'s-Hertogenbosch.

Het bestuur der afcleeling bestaat uit de beeren : T. A. L. Beel,
voorzitter; J. A. Klauwers, l8te secretaris; H. J. H. Sala,
2de secretaris; J. Köhler, penningmeester.

NAAMLIJST DER LEDEN VAN DE ALGEMEENE
AFDEELING.

A. J. Abspoel Wzn., Amsterdam; A. J. S. van Alphen, Tete-
ringen;
J. N. Ballangée, \'s Graveuhage; E. C. H. A, Bemelmans,
Venloo; L. de Blieck, Nijmegen; H. G. O. Boom, Meppel; R.
Bosscher, Veendam; I. Breedveld, Bindjei; A. E. ten Broeke,
Kota-Radja; W. van der Burg, Makassar; F. A. Deijermans,
Dirksland; J. K. F. de Does, Weltevreden; J. van Dorssen,
Amsterdam; H. F. Eggin k, Beetsterzwaag; W. J. Esser, Soera-
baja; S.
Ferwerda, Dokkum; Geldersch-Overijselsche Maat-
schappij van Landbouw;
H. J. Tromp de Haas, Banjoe-Biroe;
J. Hellemans, Kediri; Dr. H. \'t Hoen, Magelang; P. J. \'t Hooft,
Almkerk; L. J. Hoogkamer, Batavia; W. ten Hoopen, Harde-
garijp;
J. de Jongh, Nijmegen; F. W. Kempen, Serang; P. H.
van Kempen
, Utrecht; R. L. Klinkenberg, Klundert; K. Kuipers,
Gorinchem; Dr. G. A. van Lier, Bondowosso; G. Lubberink,
Zwolle; S.A. van der Mast, Veesen; J. 0. Numans, Salatiga;

-ocr page 234-

K. Ove r, Utrecht; M. F. Plankeel, Oostburg; R. A. Plumper
van Balen
, Utrecht; J. Plet, Heerenveen; K. J. Poll, de Bilt;
G. C. Post, Utrecht; E. A, L. Quadekker, Nijmegen; P. Schat,
Probolingo; J. N. A. C. Scheepens, Batavia; W. G. Schepens,
Beek (L.); Dr. J. Schouten, IJzendijke; Dr. H. J. van der
Schroef f
, Paramaribo; B. Sikkema, Amsterdam; J. van Slooten,
Batavia; J. C. F. Sohns, Rembang; G. J. C. van der Starp,
Gorinchem; W. Stuurman, Leiden; G. H. J. Tervoert, Drachten ;
M. H. J. C.
Thomassen, Maastricht; Dr. D. G. Ubbels, Gronin-
gen; K.
van der Veen, Laboean; H. P. E. Verberne, Utrecht;
P.
Vermaat, Utrecht; A. M. Vermast, Salatiga; A. de Vletter,
Poerworedjo; J. Vollema, Padang; A. J. E. de Voogd, Halfweg ;
A.
Vrijburg, Medau (Deli); B. Vrijburg, Buitenzorg; G. J.
Waldeck, Roermond; H. A. Welman, Lichtevoorde; C. F. G. H.
de Wilde, Pajokombo; A. Wolf, Oldenhove; J. van Zijverden,
Utrecht.

Eereleden: Prof. Dr. Th. Mac Gillavry, Leiden; Dr. A. W. H.
Wirtz
, Utrecht; Dr. \\y. P. Ruysch, \'s-Graveuhage; Mr. C. J.
Sickesz
, Lochern.

Correspondeerende leden: Dr. L. Mulder, Utrecht; Ch. Siegen,
Luxemburg; J. Schmidt, Kolding.

Boekaankondiging.

Prof. E. NOCARD et Prof. E. LECLAINCHE, Les Maladies
microbiennes des animaux. Ouvrage couronné par l\'Académie
des Sciences (Prix Monthyon, 1898). Troisième Edition entière-
ment refondue et considérablement augmentée. 2 volumes
grand in-8», de 1315 pages. Paris, MASSON et Cie, 1903.
Prix 22 fr.

In de aflevering van December 1895 van dit tijdschrift ver-
scheen van mij een korte beoordeeling der eerste uitgave van
bovengenoemd boek. Ruim een maand geleden zag reeds de derde
editie het licht, en wel met een derde in omvang vermeerderd,
zoodat het werk thans twee lijvige boekdeelen van 1315 pagina\'s
vormt.

Wij kunnen er trotscb op zijn een zoo belangrijken arbeid
tot den schat der veterinaire literatuur te mogtn rekenen, te

-ocr page 235-

meer daar het ons aau geschriften van gelijke wetenschappelijke
waarde en degelijkheid, op pathologisch gebied, maar al te veel
ontbreekt. Geen boek toch, handelende over veterinaire pathologie,
wordt in de medische wereld zoo hoog geschat als het werk van
Nocard en Lkclainche. Ik wil niet ontkennen, dat de aard der
stof het zijne bijdraagt tot den meerderen aftrek onder de be-
oefenaars der menschelijke geneeskunde, maar deze is toch ontegen-
zeggelijk in de eerste plaats te danken aan de meesterhand der
bewerkers. Waar maakte een verhandeling over infectieziekten
der huisdieren ooit zulk een opgang?

Schier op elke bladzijde vinden wij de resultaten van eigen
onderzoek en ervaring der samenstellers vermeld. Ook het weten-
schappelijk gezag dat,
Nocakd vooral, sedert jaren in beide
geneeskunden geniet, geeft aan dit boek een groote waarde. Aan
zijn opinie omtrent pathologische quaesties op het gebied van
infectieziekten vooral, wordt in alle landen een overwegende
beteekenis gehecht. Niet alleen staat hij als een vaardig en
nauwgezet onderzoeker, maar tevens als goed beoordeelaar
bekend. Meermalen toch, waar het vraagstukken gold, omtrent
welke de toekomst, aan de hand van waarneming en proeven,
ons nog de uitkomst moest leeren, wist de helderziende blik van
Nocard door de nevelen die de waarheid nog omhulden heen,
het eindresultaat te voorzien.

Minder bekend, maar zeker niet minder ernstig onderzoeker, is
zijn medewerker
Leclainche, die daarenboven de, voor den be-
werker van een handboek niet te overschatten eigenschap bezit
van een algemeene literatuurkennis. Niets ontsnapt hem, ook
van hetgeen buiteu Frankrijk over een of ander onderwerp werd
geschreven. Getuigen de- citaten uit de Hollandsche literatuur,
welke wij op vele plaatsen aantreffen.

De belangrijke uitbreiding der 3de editie is niet alleen het ge-
volg van liet vele nieuwe, dat wij omtrent reeds lang bekende
ziekten, als tuberculose en andere vermeld vinden, maar vooral
is deze aanwas te danken aan de opneming van in vorige uit-
gaven niet behandelde onderwerpen.

Als zoodanig verdienen vermelding:

De •pasteurellose van het paard, met andere woorden de ziekten
onder deu naaaa Vau «influenza» en «Brustseuche» bij deze dier-
soort bekend.

-ocr page 236-

De tijphus van den hond, een gastro-enteritis haemorrhagica
enzootica, welke voor het eerst in 1898 door K
lett te Stuttgart
nauwkeurig is waargenomen, en ook tot de groote groep der
pasteurellosen wordt gebracht.

De pasteurellose van het kalf, door Nocard voor het eerst in
1901 in Ierland bestudeerd, waarschijnlijk identisch met de be-
kende dysenteria alba. Deze zou dus niet door een colibacil wor-
den veroorzaakt, maar door een ovoïde bacterie (pasteurella),
waarnaast de normale darmbewoner pas later in bloed en weefsels
wordt aangetroffen.

De paardenpest, een ziekte welke vooral in Zuid-Afrika groote
verwoestingen aanricht.

De vogelpest, in Duitschland en Italië de laatste jaren op groote
schaal geconstateerd.

Verder vindt vermelding de actinobacillose, door Lignières in
de Argentijnsche republiek bestudeerd en daarna door
Nocard in
Frankrijk waargenomen. Deze ziekte heeft veel overeenkomst met
de bekende actinomycose van het rund en zal ook hier te lande
meermalen daarmede verwisseld zijn, zelfs in gevallen van glossitis.

De pseudotuberculose (tuberculose zoogléique) bij verschillende
diersoorten, welke uit een differentieel diagnostisch oogpunt ook
de belangstelling van den practicus in hooge mate verdient.

Aan het slot worden een vijftigtal bladzijden door de piroplas-
mosen
der huisdieren in beslag genomen, waaronder wij in de
eerste plaats de ook hier te lande zeer bekende haemoglobinurie
van het rund aantreffen.

Ten laatste zijn de ziekten door trypanosoma teweeggebracht
en bekend onder de namen van surra, nagana, boosaardige dek-
ziekte, wal de cadera, uitvoerig behandeld. Zij komen vooral voor
in tropische gewesten en verdienen daarom de belangstelling dei-
practici in onze Oost-Indische bezittingen.

Op vele andere nieuwe gegevens, welke wij in deze uitgave
aantreffen, zal het overbodig zijn te wijzen. De aangehaalde feiten
zullen wel voldoende zijn om zelfs dengenen, die reeds in het
bezit eener vorige uitgave mocht zijn, tot de aanschaffing dei-
laatste aan te sporen. Zij stelt op de hoogte omtrent het
allernieuwste op het gebied van de infectieziekten der huisdieren.

M. II. J. P. Thomassen.

Utrecht, 1 Januari 1903.

-ocr page 237-

H. MARKUS, Beitrag zur pathologische*! Anatomie derLeber
und der Niere bei den Haustieren. Inaugural-Dissertation.

Epe. A. HOOIBERG 1902.

Gaarne voldoe ik aan de uitnoodiging der redactie om boven-
genoemd proefschrift, waarop onze collega
H. Markus, adjunct-
directeur aan het abattoir te Utrecht, den 18den Juli 1902 aan
de universiteit te Bern den titel van doctor medicinae veterinariae
behaalde, in dit tijdschrift aan te kondigen. Te meer is mij dit
verzoek welkom, omdat ik bij de bespreking van den inhoud
dezer dissertatie terugdenk aan den tijd van aangenaam samen-
werken met den heer
Markus, -toen hij nog werkzaam was aan
het abattoir te Amsterdam.

Schrijver behandelt primo: eenige gevallen van primair lever-
carcinoom bij het paard, uitgaande van de galbuizen (Onderschei-
dene door hem onderzochte gevallen van primaire
levercet-gezwellen
zijn besproken in een voordracht op de laatstgehouden Algemeene
vergadering der Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde
te Utrecht).

De twee eerste gevallen vertoonden in alle opzichten groote
overeenkomst, vandaar een gezamenlijke behandeling. Beide levers
waren doorzaaid met grijze, vaste tumoren van verschillende
grootte, ook waren in beide gevallen tumoren aanwezig in het
middelrif (in het spierig gedeelte om het centrum tendineum).
Deze nieuwvormingen kwamen geheel overeen met die in de lever;
een reactieve spierontsteking kwam in haar omgeving voor.

Microscopisch bestonden de levertumoren uit een sterk ont-
wikkeld bindweefsel-stroma, waarin verspreid voorkwamen cylinder-
epitheel-woekeringen van verschillend type. Yan activiteit der
levercellen geen spoor.

De tumoren in het diaphragma bezaten ook een goed ontwik-
keld stroma, waarin onregelmatige buizen met cylinder- of meer
plat epithelium.

In alle tumoren was verval te constateeren. Schrijver concludeert
alzoo te staan voor twee gevallen van
multiple primair galbuis-
carcinoom
(scirrhus) van de lever met metastasenvorming in het
middelrif bij het paard.

Het derde geval betreft een levertumor bij een paard, welke
deels uit vrij vast, deels uit meer of minder sterk mazig weefsel

-ocr page 238-

bestond; het proces was tot de linker kwab beperkt; de hoofdtumor
was dubbel vuistgroot en daarbij elastisch op het gevoel; rondom
dezen lagen vele kleinere, waaronder vrij consistente exemplaren.

Microscopisch worden onderscheiden: interlobulaire processen
met sterke atypische bnisvorming (in de vaste tumoren) en cysteuse
veranderingen der epitheelbuizen (of alleen microscopisch te
zien of zeer sterk als in het mazige, elastische weefsel). Tegen-
over deze laatste processen treedt het bindweefsel-stroma op
den achtergrond. Geen regressie is te zien. Schrijver diagnostiseert
deze neoplasie als
cysladenoom der galbuizen. Een overzicht der
schaarsche literatuur omtrent deze materie sluit het eerste ge-
deelte van dit proefschrift.

Het tweede gedeelte handelt over gelijktijdig voorkomende
lever- en niercysten bij het varken, anomalieën, tot nu toe niet
vermeld in de veterinaire literatuur, wel bij den mensch gezien
en beschreven.

Een overzicht van de literatuur gaat hier vooraf; dit omvat
slechts een geval van levercyste, dat niet microscopisch werd
onderzocht; verder referaten over twaalf auteurs, die successie velijk
niercysten bij dieren waarnamen; in hoofdzaak waren dit gewone
retentiecysten, soms van vermoedelijk congenitalen oorsprong.
Vele gevallen dateeren van jaren her en zijn niet voldoende
beschreven, veelal ontbreekt een microscopisch onderzoek.

Een geval bij een pasgeboren kalf door Arloing beschreven,
wordt door hem teruggebracht tot retentie door atresie van de
nierpapillen.
Pflug zag congenitale cystennier bij een kalf met
hydrocephalus en daarbij rachitische, naast cystoïde degeneratie
van alle kraakbeenige ribben; bij een rund zag hij een solitaire
niercyste, ontstaan door fibreuse ontaarding van de nierpapil.
Bij bet varken zag
Lorge een geval dat niet microscopisch is
onderzocht; zijn beschrijving geeft geen zekerheid omtrent den
waren aard. Verder bij het varken een geval van
Magdeburg,
dat schrijver in het origineel niet kon nalezen. Uit de referaten
der «Jahresberichten» blijkt niet voldoende, waarmede wij te doen
hebben, misschien twee nieren als in
Markus\' gevallen.

Aan het abattoir te Amsterdam en Utrecht, zijn onderscheidene
gevallen (11) van lever- en niercysten door den schrijver en
ondergeteekende gezien en nauwkeurig onderzocht.

De overigens normale lever bevat aan de voorvlakte enkele,

-ocr page 239-

soms conglomeraten van zeer kleine cysten met dunne wanden,
gevuld met een heldere, sereuse vloeistof.

Beide nieren waren sterk vergroot (tot rundernier-grootte). Op
doorsnede is het nierweefsel grootendeels vervangen door tal
van meestal communiceerende cysten ; dit beeld wordt door een
plaat duidelijk geïllustreerd. Het nierbekken met de ureters was
normaal. In zes gevallen waren de varkens van 9 tot 12 maanden
oud. De vijf andere hadden den leeftijd van 5 maanden; deze
waren van één moeder, groeiden slecht en werden daarom zoo
jong geslacht. Alle hadden lever- en niercysten in denzelfden graad,
wat wel pleit voor een congenitaal karakter.

Uit het microscopisch beeld van de levercysten concludeert
schrijver tot een galbuisadenoom met sterk cysteuse verwijding
en geeft hieraan den naam van adeno-cystoma. Ondergeteekende
had ook hier liever gesproken van cystadenoma, evenals bij het
gezwel van het paard (3de geval).

In de nieren wordt histiologisch een vager beeld waargenomen.
Schrijver leidt uit de verschillende bevindingen af dat we ook
hier waarschijnlijk met cystadenomateuse processen te doen hebben.
De onderzochte gevallen waren alle zeer ver gevorderd, zoodat
de genese moeielijk was na te vorschen. In de lever was het
proces blijkbaar jonger. •

Verder resumeert schrijver de literatuur van den mensch
omtrent deze anomalieën. Tot
1891 geeft Terburgh een goed
overzicht, vrij wel volledig.

Voor de levercysten neemt Terburgh en na hem nemen ook
andere auteurs adenomateuse processen aan. Hij is overtuigd dat de
niercysten, gelijktijdig voorkomend met zulke levercysten, ook
door adenomateuse processen van de epitheliën der pisbuisjes
met opvolgende verwijding hiervan ontstaan.

Het gelijktijdig voorkomen van deze lever- en niercysten wil
schrijver terugbrengen tot een praedispositie dier weefsels voor
een adenocystoïde degeneratie, welke meestal reeds intra-uterine
zou beginnen op te treden.
Markus brengt de niercysten van
zijn gevallen ook tot de „cystisch degenerierten Nieren" van
Terburgh. Na Terburgh zijn door Nauwerck en Hufschmied
en door von Kahlden deze cysten bij den mensch in lever en nieren
bestudeerd.
Markus stemt in met de meening van von Kahlden,
dat bij de minder duidelijke adenomateuse processen (histiologisch)

-ocr page 240-

van deze nieranomalieën de urmeretentie bij liet verdere, maar
oorspronkelijk adenomateuse proces een groote rol speelt, waar-
door het aetiologisch beeld wordt verduisterd. Schrijver neenrt
geen maligniteit aan der nieranomalieën en sluit zich hieromtrent
aan bij de meening van
Hanot en Gilbert.

Markus komt aan het slot van zijn dissertatie tot de volgende
conclusies:

1. Es kommen beim Schweine Lebercysten vor, welche fast
immer von Nierencysten begleitet sind.

Diese Lebercysten sind mikroskopisch als Adenokystome
der Gallengänge zu deuten.

2. Die Nierencysten sind stets beidseitig; wahrscheinlich sind
auch diese Cysten adenomatöser Natur.

Die mikroskopische Untersuchung von weiteren, beson-
ders jüngeren Fällen ist, in Hinsicht auf die Genese wün-
schenswert.

3. Diese Leber- und Nierencysten sind beim Schweine congenital.

De bespreking is wat lang geworden, maar ik achtte het wen-

schelijk voor de lezers van ons tijdschrift, die belang stellen in
de pathologische anatomie, een meer of minder uitvoerig referaat
van dezen belangrijken arbeid te leveren; we willen echter
hopen, dat de heer
Markus den inhoud van zijn dissertatie
in zijn geheel in een of ander tijdschrift laat opnemen, op-
dat deze interessante bijdrage tot de pathologische anatomie van
lever en niereu voor iedereen toegankelijk worde.

Opmerkingen heb ik niet te maken, daar schrijver en onder-
geteekende op het gebied der gezwellenleer ongeveer op hetzelfde
standpunt staan.

Aan het einde dezer bespreking rest mij nog Dr. Markus van
harte geluk te wenschen met de publicatie van zijn arbeid en
daarbij de hoop uit te spreken, dat zijn voordracht over de
levercclgezwellen als aanvulling van de besproken tumoren spoedig
in druk moge verschijnen.

Dat de lieer Markus onze literatuur zal blijven verrijken met
dergelijke bijdragen voor de veterinaire pathologie, is zeker de
wensch van vele collega\'s. Als we echter nagaan, wat hij reeds
in den korten tijd, dat hij veearts (1897) is, op dit gebied heeft
geleverd, dan behoeven we aan zijn verdere wetenschappelijke
activiteit niet te twijfelen.

-ocr page 241-

Hij publiceerde nog de volgende origiueele artikelen : „een
geval van MECKKL\'sche divertikel bij het paard" ; „gecompliceerde
nekfistel bij het paard"; „congenitale oorfistel bij het paard";
„een geval van nephritis chronica bij het paard"; „een geval
van struma bij het paard"; „tuberculose bij het paard", 13 ge-
vallen; „primair sarcoom van het jejunum bij het paard". Verder
deed hij belangrijke mededeelingen met demonstraties in ver-
gaderingen,
\'o. a.: „primair niercarcinoom bij het paard met
metastaseu in longen en lever", „spiradenitis coccidiosa bij het
varken", „leucaemie bij het varken, de lympho-myelogene vorm",
„carcinoma keratoides van het ooglid bij het rund", „lymphangio-
endothelioma pleurae bij het paard", „een specifieke darmont-
steking bij het rund".

Zulke artikelen en mededeelingen zijn goede aanvullingen
voor onze onvoldoende kennis van de pathologische anatomie;
wij zijn tot heden op dit gebied van school uit niet verwend.

Dat onze patholoog-anatoom Dr. Markus zoo blijve voortgaan!

Amsterdam, Januari 1903. P. Koorevaar.

Staatsbegrootiag voor het dienstjaar 1903.

Art. 233. Subsidiën en andere uitgaven ten behoeve van de
verbetering van de Nederlandsche paardenrassen f 133280.—

Van dit bedrag zijn bestemd:

1° f 100680.— ter uitvoering van do wet op de paardenfokkerij 1901
(art. 5, 12, eerste lid en 18. tweede lid, dier wet, art. 15, laatste lid, van
bet Koninklijk besluit van 14 Augustus 1901 (Staatsblad n°. 204), huur en
inrichting van terreinen en lokalen, drukkosten, toelagen, bureaukosten, zoo
noodig vacatiegeld aan ledon van provinciale regelings- en keuringacom-
missiën enz.);

2°. f32600.— voor \'s Rijks hengstveulendepót te Bergen-op-Zoom.

M. v\'. T. Art. 233. In verband met de toezegging door do Regeering op
4 Juni j.1. in de Eerste Kamer der Staten-Generaal gedaan bij gelegonheid
van de behandeling van hot ontwerp van wet tot verliooging van hot IX^\'e
hoofdstuk der Staatsbegrooting voor hot dienstjaar 1902 (Handelingen van
de Eerste Kamer der Staten-Gtenoraal 1901 — 1902, bladz. 272), zijn als
bijlagen C, I) en E aan deze Memorie drie staten toegevoegd, aangevende:

1°. de van \'s Rijks hengstveulendopöt afkomstige hengsten, wolke bij de
Rijks hengstenkeuringon in hot najaar van 1901 en het voorjaar van 1902
tot dekking zijn toegelaten, bedragende 33 stuks, verdeeld over allo pro-

-ocr page 242-

vinciën behalve Limburg. Vermits er sedert do oprichting van het depót 48
hengsten voor dekking hier te lande verkocht zyn, blijkt alzoo nog ruim
68 pet. voor de fokkerij ten onzent gebezigd te worden, waarvan bijna do
liolft in Gelderland;

2°. de van \'s Rijks hengstveulendepöt afkomstige hengsten, welke bij
provinciale keuringen bekroond zijn of elders onderscheidingen hebbon ver-
worven, bedragen 18 stuks. Van de 48 sedert het bostaan der inrichting
voor dekking hier te lande verkochte paarden is derhalve ruim 37 pet.
geprimeerd. Daarbij dient in aanmerking genomen te worden, dat er naar
Gelderland, waar in 1899, 1900 en 1901 geen premiën voor fokhengsten
zijn uitgeloofd, verkocht werden in:

1899 5 hengsten, waaronder 4 zeer goede exemplaren,

1900 6 „ , 4 „

1901 _8 „ , „ _4_ „

Totaal 19 hengsten, waaronder 12 zeer goede exemplaren.

3°. hot aantal en het bedrag der premiën, welke in het voorjaar van
1902 in Gelderland toegekend zijn voor éénjarige hengstveulens, afstammende
van hengsten, afkomstig van \'s Rijks hengstveulendepöt. Volgens dezen staat
waren er van do 26 bekroonde voulens 11 stuks (42 pet.) afkomstig van
3 depöthengsten. De 15 andere veulens stamden af van 12 verschillende
hengsten. "Wat de prijzen aangaat is ruim 40 pet. aan nakomelingen van
depótpaarden ten deel gevallen.

Art. \'234. Subsidiëii en andere uitgaven ter bevordering van

O O

de rundvee- en varkepsfokkerij.......f 35000.—

M. v. T. Art. 234. Tot dusverre pleegden uit art. 251 onder moor gekweton
te worden zoowel de bijdragen aan enkele provinciale landbouwmaatschappjjon
ten behoeve van hare bemoeiingen in zake de varkonHteelt als de subsidiën
aan eenige rundveestamboeken ter bevordering van het streven der ver-
eenigingen om het afzetgebied van den Nederlandschen veestapel te ver-
grooton. Regelmatigheidshalve vordient het aanbeveling, die uitgaven welko
laatstelijk f2000.— per jaar bedroegen, voortaan te bestrydon uit dit artikel
en mitsdien de daartoe voroischte som van art. 251 naar hier over to brengen.

Bovendien wordt het wonsclielijk geoordoold, hot artikel nog met f 3000.—
te verhoogen, ten eindo de Regeering in staat te stellen op ruimer schaal
dan tot nu toe tot bevordering van do varkensfokkery te kunnen medewerken.

Het Nederlandscho varken voldoet niet in alle opzichten aan de eischen,
welke de vreemde, inzonderheid Engolsche markten stellen ton opzichte van
den vorm, het gewicht en de verhouding tusschen vleesch en spek. De
ondervinding heeft goleerd, dat een kruising van Yorkshire boeren mot
inlandsche zeugen het gewenschte product oplevert.

Rekening houdondo zoowel met de steeds grootere concurrentie, welke
op het gebied van den vlooschuitvoor door andere Rijkon aan Nederland
wordt aangedaan, als met den steun, die elders van overheidswege verstrekt
wordt om tot ruimere aanfokking van het op de Engelsche markten meest
gewilde varken te geraken, acht de ondergeteekende het van veel belang,

-ocr page 243-

dat onze veehouders meer dan thans tot do hierboven bedoelde kruising
overgaan. De belangrijke kosten, welke hieraan verbonden zijn, vormen echter
voor individueele bemoeiing een groot beletsel. Wel zijn eenige landbouw-
maatschappijen begonnen deze aangelegenheid binnen den kring harer be-
moeiingen te betrekken, doch bij de veelzijdigheid van de werkzaamheden
en de beperktheid van hare middelen zijn zij niet bij machte in die richting
genoegzamen steun te verleenen. Daartoe meer de gelegenheid te openen,
heelt de voorgedragen verhooging ten doel.

Voorloopig verslag. Gevraagd werd, wat de Minister
denkt te doen tot wering van de tuberculose bij het vee.
Zal het ingetrokken wetsontwerp weder worden ingediend ? Zullen
geen voorloopige maatregelen genomen moeten worden om den
bedenkelijken invloed van verkoop van bij uitvoer afgekeurd vee
op den veestapel in de grensgemeenten tegen te gaan?

Opnieuw werd geklaagd over de schade en het ongerief, welke
de strenge maatregelen tot bestrijding van schapenschurft
aan de schapenhouders berokkenen.

Veeartsenyschool. Art. 229. Ofschoon de reorganisatie
dezer school werd toegejuicht, wenschten enkele leden met het
oog op de belangrijke stijging der daarvoor uitgetrokken sommen
te vragen, of het bacteriologisch onderzoek niet even goed kon
plaats hebben in reeds bestaande inrichtingen en of het wel
noodig is een manege aan de inrichting te verbinden.

Paardenfokkerij. Art. 233. Voor het hengstveulendepót
is weder f32600.— uitgetrokken. "Verscheidene leden waren, op
grond van het door deskundigen over deze inrichting gevelde
oordeel, van meening, dat het beter was haar op te heffen
en het fokken van hengsten aan particulieren over te laten.

Sommige leden kwamen op tegen hetgeen in de Memorie van
Toelichting .gezegd is omtrent dit depót. Vermeld wordt, dat 33
daarvan afkomstige hengsten in het najaar van 1901 en in het
voorjaar van 1902 ter dekking zijn toegelaten en dat sedert de
oprichting van dit depót 48 hengsten voor dekking hier te lande
zijn verkocht. Men meende intusschen, dat in het geheel ruim
honderd hengsten verkocht zijn en vroeg wat er geworden is van
de 52 in de Memorie van Toelichting niet vermelde paarden.
Voorts wordt gezegd, dat de bedoelde 33 hengsten over alle pro-
vinciën, behalve Limburg verdeeld zijn. Dit is, meende men, niet
juist. Althans is in Noordbrabant de eenige van het depót af-

-ocr page 244-

komstige hengst in het begin van 1902 bij eerste keuring
afgekeurd.

Gevraagd werd :

1°. eene opgave vau de namen der hengsten, die in bet loo-
pend jaar dienst hebben gedaan;

2°. of het voor het behoorlijk beheer der inrichting niet ge-
wenscht is, dat de directeur te Bergen-op-Zoom woont;

3°. of het goed is, dat de keuringscommissie op de fok-
richting invloed uitoefent, nu men zegt, dat eerste kruisingen van
koudbloedige paarden van mededinging naar prijzen worden uit-
gesloten ;

4-°. of de leeftijd van zeven jaren voor afkeuring niet te hoog
is. Hierbij werd herinnerd, dat op de jongste vergadering der
vereeniging «Het Nederlandsche Paardenstamboek" in overeen-
stemming met het dikwijls geuite gevoelen van den landbouw de
wensch werd geuit den termijn van afkeuring op niet meer dan
5 jaren te stellen.

Eenige leden wenschten gezorgd te zien voor het behoud van
het Friesche paard, dat tegenwoordig door keuring bijna geheel
verdrongen wordt. Men vroeg, of het geen aanbeveling verdient
bij den aankoop van veulens voor bet depöt hierop te letten.
Voor de enkele Friesche paarden, die men hier en daar nog
vindt, worden bij voortduring goede prijzen voor het buitenland
bedongen.

Naar aanleiding van een bij de Kamer ingekomen adres van
de Vereeniging tot bevordering der Paardenfokkerij in Nederland
werd gevraagd, of de Minister gezind is gunstig te beschikken
op het verzoek dier vereeniging om een subsidie van
f 10000
te verkrijgen voor de door haar in 1903 te \'s-Gravenhage te
houden paardententoonstelling.

Subsidiën voor rundvee- en varkensfokker ij. Art.
234. De verhooging, aangevraagd tot bevordering van de
varkensfokkerij, vond bij sommige leden toejuiching. Ook in
Denemarken acht men het steunen van deze fokkerij van groot
belang. De voordeelen zijn dan ook voor den kleinen boer zeer
groot.

Eenige leden vroegen, of het niet wenschelijk is voor dekking
oudere stieren te gebruiken clan daarvoor tegenwoordig worden
gebezigd. Men gaf namelijk de voorkeur aan stieren, wier nako-

-ocr page 245-

melingen bewijzen, dat zij tot dekking geschikt zijn. Het is
echter voor de veehouders zeer bezwaarlijk die oudere dieren aan
te houden. Zou het niet op den weg der Regeering liggen het
nemen van proeven met dekking door jongere stieren door sub-
sidiën aan te moedigen of wel daartoe het initiatief te nemen ?

Hoofdstuk IX. AfdeelingV.

Memorie van antwoord. Artt. 229 en 230 (nieuw
226 en 227). Het was den ondergeteekende aangenaam te be-
speuren, dat hetgeen met betrekking tot deze inrichting werd
voorgesteld, instemming mocht vinden.

De bacteriologische onderzoekingen en het daarmede verband
houdende practische onderwijs in bacteriologie te doen geschieden
in bestaande lokalen der school, verdient geene aanbeveling. In
de eerste plaats zou het bij de totstandkoming van het voor-
gestelde pathologische instituut oneigenaardig wezen den nieuw
te benoemen leeraar voor een belangrijk gedeelte van diens taak
een lokaal aan te wijzen, hetwelk mede bij een der andere
docenten in gebruik is. Maar bovendien zijn bij het bewerken
en bewaren vau bacteriologisch materiaal groote voorzorgen in
acht te nemen en dient voorkomen te worden, dat in andere
onderwijslokalen, ten gevolge van onvoldoende afscheiding, infectie
van menschen of dieren kan plaats vinden.

Bacteriologische onderzoekingen in zake veeziekten zouden aan
inrichtingen buiten de Rijksveeartsenijschool niet minder kosten
dan aan die school en overigens niet zonder nadeel voor het
onderwijs wezen; alleen wanneer de experimenten geschieden
aan de veeartsenijschool kunnen de leerlingen daarbij behulpzaam
zijn en naar behooren opgeleid worden tot hetgeen hun te dezer
zake in de praktijk wacht.

De oprichting van eene manege, waartoe men bij gemis aan
eene geschikte plaats tot dusver niet heelt kunnen overgaan, is
inderdaad zeer noodig :

1°. voor het onderzoek in hoever paarden al of niet kreupel
zijn. Voor dit onderzoek is het wenschelijk het dier afwisselend
op steenen of op zand te laten draven. Dit laatste kan thans
niet steeds geschieden, daar het hiervoor aanwezige terrein een
deel van het jaar door regen, sneeuw of vorst onbruikbaar is;

-ocr page 246-

2°. voor het onderzoek van vele inwendige ziekten; er ont-
breekt aan de veeartsenijschool eene rustige plaats, waar te allen
tijde een physisch onderzoek der borstholte (percussie en auscul-
tatie) van groote en kleine huisdieren behoorlijk kan geschieden;

3°. voor het onderzoek ten aanzien van cornage; de hiervoor
onmisbare zachte bodem en gedruischlooze omgeving zijn aan de
veeartsenijschool slechts door het maken van eene overdekte in-
richting te verschaffen ;

4°. voor het verstrekken van dagelijksche beweging aan de
paarden, welke daaraan behoefte hebben; tegenwoordig kunnen
een groot deel van het jaar paarden niet worden afgestapt, om-
dat de weersgesteldheid zulks, inzonderheid voor de herstellenden,
niet veroorlooft.

Paardenfokkerij. Artt. 233 (nieuw art. 230). Vooralsnog is
de ondergeteekende niet overtuigd, dat de paardenfokkerij meer baat
zoude viuden wanneer de gelden, welke thans jaarlijks aan \'s Rijks
hengstveulendepöt ten koste worden gelegd, voortaan hetzij voor
verhooging van het subsidie, hetzij op andere wijze werden besteed.

Hetgeen in de Memorie van Toelichting bij dit artikel sub
1°. werd medegedeeld is, ten spijt van de gemaakte bedenkingen,
ook wat Noord-Brabant betreft, volkomen juist. Voor het dek-
seizoen van 1902 zijn in dat gewest vier van \'s Rijkshengstveu-
lendepót afkomstige hengsten toegelaten geweest, namelijk Alfa-
der, Clairon, Darius en Demon (zie n08. 30—33 van bijlage C der
Memorie van Toelichting). Ook in genoemde provincie werd geen
enkel van het depot afkomstig paard bij de Rijkskeuring van
hengsten in het najaar van 1901 of in den loop van 1902 afge-
keurd. Eveneens werd ten onrechte ondersteld als zouden er be-
halve de 48 paarden, waarvan in de Memorie van Toelichting
gewag is gemaakt, nog omstreeks 52 hengsten verkocht zijn. Voor
dekking hier te lande werden niet anders verkocht dan de bovenbe-
doelde 48 dieren ; verder zijn er sedert de oprichting van het depot in
ongecastreerden staat nog van de hand gedaan 12 paarden, namelijk
8 hengsten als ongeschikt voor de fokkerij vóór de totstand-
koming van de wet van 21 Juni 1901 (Staatsblad n°. 150) en
4 paarden in den aanvang van het loopende jaar met bestemming
naar Amerika. Voor laatst bedoelde dieren, welke anders als
ruin verkocht hadden moeten worden, viel op die wijze een
betere prijs te maken.

-ocr page 247-

Met betrekking tot hetgeen bij dit artikel gevraagd is sub
1°—4°, zij verder het volgende medegedeeld.

1°. Vermits de deklijsten, bedoeld in art. 12 van het Koninklijk
besluit van 14 Augustus 1901 (Staatsblad n°. 204), over het
dekseizoen van het loopende jaar nog niet zijn ingezonden, kan
de gevraagde opgave niet worden verstrekt. Voor zooveel in-
tusschen bekend, is er van de 33 goedgekeurde depöthengsten
geen enkel uitgevallen.

2°. Hoewel buiten Bergen-op-Zoom woonachtig, is de Directeur
in staat geweest het beheer der inrichting behoorlijk te blijven
voeren; diens afwezigheid zal slechts van tijdelijken aard zijn en
heeft tot dusver tot geenerlei bezwaren aanleiding gegeven.

3 . Met de hier gedane vraag zal vermoedelijk bedoeld zijn of
het wenschelijk is de eerste kruisingen van koud- en warm-
bloedige paarden bij de gewestelijke premiekeuringen van mede-
dinging naar prijzen uit te sluiten. Over het. punt in kwestie
loopen de meeningen der deskundigen uiteen. De ondergeteekende
is bereid met de wenschen der betrokken provinciale regelings-
commissiëu rekening te houden.

4°. Op de jongste vergadering van de vereening «Het Neder-
landsche Paardenstamboek" werd verworpen een voorstel van de
Afdeeling Noord-Holland om er bij de Regeering op aau te dringen,
dat de minimum-leeftijd, waarop het bestaan van cornage geene
reden voor afkeuring zal wezen, teruggebracht zoude worden van
7V2 tot 5 jaar. Vooralsnog acht de ondergeteekende geene
termen aanwezig voor verlaging van den leeftijd genoemd in
het vierde lid van art. 7 der Wet van 21 Juni (Staatsblad
n°. 156).

De voorstelling, als zoude het Friesche paard, tegenwoordig
bijna geheel door keuring verdrongen worden, schijnt minder
juist. Integendeel plegen bij de keuringen in Friesland juist
afzonderlijke klassen voor de Friesche inlandsche paarden gevormd
te worden; ware zulks niet het geval en moesten zij mededingen
met de gekruiste en de buitenlandsche paarden, dan zou hun
vermoedelijk menige premie ontgaan. Of er termen zijn om
voor het depót Friesche hengstveulens aan te schaffen, zou
bij den eerstvolgenden veulenaankoop nader overwogen kunnen
worden.

Op de ontwerp-begrooting zyu geene gelden uitgetrokken voor

-ocr page 248-

een subsidie ten behoeve van de in 1903 te \'s-Gravenhage te
houden tentoonstelling. Op het in het Voorloopig Verslag be-
doelde adres zal dus niet gunstig kunnen beschikt worden.

Subsidien voor rundvee- en varkensfokkerij.

Art. 234 (nieuw 231). Het was den ondergeteekende aangenaam
te ontwaren, dat de aanvrage van gelden tot meerdere bevordering
van de varkensfokkerij instemming mocht vinden.

Wat de veefokkerij betreft, wint inderdaad de overtuiging
veld, dat het wenschelijk is goede stieren, welke blijk gegeven
hebben hunne eigenschappen behoorlijk te doen overerven, niet
te spoedig op te ruimen. Reeds nu zijn de provinciale commissiën,
aan welke het beheer over de van Rijkswege tot ondersteuning
der veefokkerij beschikbaar gestelde gelden is opgedragen, in de
gelegenheid door toekenning van onderhoudsbijdragen het aan-
houden van oudere (het Voorloopig Verslag spreekt waarschijnlijk
bij vergissing van jongere) stieren te bevorderen. Dit laatste
wordt eveneens in de hand gewerkt door de totstandkoming van
stierhouderijen en fokvereenigingeu ; ook deze genieten uit boven-
bedoelde Rijksgelden wel steun.

Memorie van toelichting. Hoofdstuk VIII (Oorlog), afdl. V, art. 27.

Er is gerekend op drie paardenartsen der lsto klasse meer en
op drie paardenartsen der 3de klasse minder in verband met bet
bepaalde daaromtrent in de Bevorderingswet voor de Landmacht
1902.

Nadere regeling van de traktementen der paar-
denartsen.

Aangezien bij de invoering der Bevorderingswet voor de Land-
macht 1902 de positie der paardenartsen belangrijk verbeterd is,
werd het zeer wenschelijk geacht ook hunne traktementen te her-
zien op zoodanige wijze, dat daarbij rekening werd gehouden zoo-
wel met die van de officieren der bereden wapens als met die
van de andere officieren van den geneeskundigen dienst der land-

O O

macht. Volgens de nieuwe regeling zullen die traktementen, na
de invoering van genoemde wet, bedragen :

voor den paardenarts der 2do klasse:

bij aanstelling.............f 1500

na G jaar dienst.............- 1700

-ocr page 249-

f 2100

- 2300

- 2500

- 2700

- 2900

luitenant-kolonel.

- 3600

Necrologie.

In het begin van December 1902 is te Winterswijk, bijna 82
jaar oud, overleden de empirist G. J.
Lutgers.

Personalia.

Benoemd: tot leden der gezondheidscommissie te: Zalt-Bommel
J. van Tright aldaar; Apeldoorn C. Schilpekoort aldaar; Middel-
bamis S.
Knöps te Sommelsdijk; Deventer H. M. Kroon aldaar;
Doesburgh D.
J. B. Rutgers aldaar. Tot sekretaris der gezond-
heidscommissie te Goes
J. Z. Risch aldaar.

Vacante plaatsen.

Behalve do vroeger reeds opgegeven plaatsen is vacant: Olde-
bove en Ezitige (standplaats Oldenhove), met een toelage van
f 300. Zie voor een plaatsing aan het abattoir te Amsterdam de
advertentie op den omslag.

Veeartsenijkundig staatstoezicht.

Bij Koninklijk besluit van 6 Januari 1903, n°. 33, is met in-
gang van 15 Januari 1903, benoemd tot plaatsvervanger van den
districtsveearts, wien Teteringen als standplaats is aangewezen
H. J. H. S
ala te Venraai.

-ocr page 250-

Bij Koninklijk besluit van 12 Januari 1903, n°. 18 zijn voor den
tijd van 3 jaar benoemd tot plaatsvervangers van den districtsveearts
wien Dordrecht als standplaats is aangewezen de veeartsen:
P.
Teljkr
te Peursum, A. J. van Hemert te Sommeisdijk, J. Laay
te Ridderkerk, M. C. van oer Poel te Nieuwenhoorn en M.
de Ridder te Leerdam.

Bij Koninklijk besluit van 20 Januari 1903, n°. 19, zijn, met
ingang van 1 Februari 1903, voor den tijd van drie jaar benoemd
tot plaatsvervangers van den districtsveearts te Utrecht de vee-
artsen F. Mos te Elburg,
H. A. Vermeulen te Wijk bij Duurstede,
G. G. J. Westholz te Driebergen en J. H. Picard te Bunnik.

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende November 1902.

(De cijfers tusschen ( ) duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)


t-

ä

P<

cS

Honds-

P

O
>

L-

O

O

X

CS

O

dol-

O

3

T3
c

O
N

T3

O
\'M

è

^

0)

heid.

e

£

\'3

C

ü

5

^

as

PROVINCIE.

O
2
O
60

L.

£>

fc.

O

■a

O
O

ja
2

Ö

O

x:
c


O
O


t-

cS
cS
ft

^
O

a

O.
a

S-.

O
•O

O

N

Ö

O

.9

3

d
>

M
ö

ei

O
>

p.

O

«

s

G

1

i-.
-d

2

"c3

s

O

O
\'S

t-

Ci

a

■4

p.

O
O

O

a

O

S

O
T3


>

ÈM
U
2

OD

*N

O

eh

0
O
J3

C

>

O

>

s

co

PQ

Groningen . .

7

11

13 (i)

»1

16 (\')

M

Friesland. . .

10

11

»

20 (»)

8 (8)

n

i\'

n

»

21(1)

Drente. . . .

6

»

41 {\'»)

»

3 (2)

3 (3ï

ii

r>

Overijsel . . ,

2

n

V

V

2 (2)

ii

ii

V

Gelderland . .

8

11

11

7)

w

3 (31

Utrecht . . .

1

n

1

n

Noord-Holland .

8

11

_

60 (5)

n

n

1

ii

5B(12)

Zuid-Holland .

6

17 (4)

4 (2)

n

5 (5)

n

Zeeland . . .

2

»

w

n

r>

5 (2)

ii

n

ii

Noord-Brabant .

14

))

214 (3)

»

13 t\'i)

ii

2 (2)

«

n

Limburg . . .

3

»

V

»

»

n

ii

4 (4)

»

n

Totaal

621

V

11

374 (28)

49 (3i)

22 (22)

»

74 (13)

[SiantKoumnt van 17 December 1902, n°. 295.) v. E.

-ocr page 251-

MEDEDEELINGEN UIT DE CHIRURGISCHE CLINIEK
VAN \'S RIJKS VEEARTSENIJSCHOOL,

door

W. C. SCHIMMEL en K. OVER.

1°. Granuloma van den vleeschstraal. — Den
273ten September 1902 bracht de landbouwer T. O. te O. een
9-jarige, stekelharige donkervos, merrie, hoog 1.56 M.,
inlandsch ras, ter behandeling, omdat dit paard in den
laatsten tijd rechts vóór periodiek kreupel liep. Na ecnige
rust was het dier rad en bij het gebruik ontstond nu eens
erge, dan minder hevige kreupelheid.

Bij onderzoek bleek het paard rechts vóór duidelijk
kreupel te zijn. Uit den gang alleen tot de zitplaats der
kreupelheid te besluiten, ging in casu niet; wel scheen
het, dat het dier minder goed doortrad in de phalangen,
wanneer de lichaamslast op het zieke been rustte.

Het onderzoek der extremiteit viel negatief uit, behalve
aan de punt van den straal; hier bleek het paard bij aan-
wending van den visiteertang pijnlijk.

De zoolvlakte van den hoef werd besneden; niet minder
dan twee oude, zoogenaamd doode hoornstralen konden
worden weggenomen. Nabij de punt van deze hoornstralen
bevond zich een kleine opening, welke, bij navraag, een
overblijfsel bleek van een nageltred, die ongeveer 6 weken
te voren had plaats gevonden en schijnbaar spoedig hersteld
was. Die opening of eigenlijk de gang werd met de renet
naar beneden vervolgd; zij bevond zich ook in den nieuwen
hoornstraal en eindigde, zooals met de sonde kon worden
gevoeld, in week weefsel, vermoedelijk den vleeschstraal.

16

-ocr page 252-

Zooals bij nageltred steeds geschiedt, werd ook in dit
geval alle hoorn nabij de punt van den straal verwijderd;
het bleek toen dat zich aldaar een rond gezwel bevond, dat
de grootte had van een knikker, vrij vast was op het gevoel
en de kleur had van de keratogene membraan, waarin de
tumor voorkwam.

Dit gezwel werd bij het in den noodstal bevestigde paard
door excisie verwijderd. Hierbij werd een gedeelte der kera-
togene membraan mede weggenomen, zoodat het hoefbeen
er blootlag. Te voren was reeds gezorgd voor verdunning
van den hoorn in den omtrek.

Er werd een hoefverband met 1 °/oo sublimaat aangelegd,
terwijl de volgende dagen met unguentum aegyptiacum werd
verbonden. Het genezingsproces schreed naar wensch voort,
zoodat reeds den llden October 1902 het paard, herstelden
opnieuw beslagen, kon vertrekken.

Dr. M. C. Dekhuijzen had de vriendelijkheid den tumor
te onderzoeken; het bleek een bindweefselwoekering onder
het rete
Malpighii, een granuloom te zijn. Blijkbaar was
deze caro luxurians een gevolg van den nageltred; die
verwonding had een chronische ontsteking verwekt, welke
tot nieuwvorming van bindweefsel leidde, dat allengs com-
pacter werd.

Het is gemakkelijk in te zien dat dit gezwel een pijnlijke
drukking op de omringende keratogene membraan uitoefende,
en dat deze sterker werd, wanneer het paard voor den
arbeid werd gebezigd, in het bijzonder wanneer het op grind,
harde kluiten, als anderszins trapte.

2°. Hernia inguinalis chron ica bij een teef. —
Den 6den September 1902 werd een ongeveer 3-jarige taks-
hond (teef) opgenomen, welke sedert 2 maanden een diffuse
zwelling had in de rechter licsstreek, die, volgens den
eigenaar, J. I). te Z., allengs grooter was geworden.

-ocr page 253-

De bedoelde zwelling, ter grootte van een flinken aard-
appel, was gemakkelijk te onderkennen als een hernia
inguinalis. In den breukzak voelde men een harde streng,
welke of een darmlis of de ronde baarmoederband, óf een
uterushoorn kon zijn; het laatste werd het waarschijnlijkst
geacht: 1°. omdat dit bij vrouwelijke honden het meest
voorkomt, en 2°. wijl het bij betasten, door omvang en
vastheid, het meest op een baarmoederhoorn geleek. Het
vaginaal-onderzoek bevestigde deze diagnose echter niet;
immers zou men meenen dat uitzakking van den uterus
een vernauwing en zijwaarts trekking der vagina ten gevolge
moest hebben, en deze bleek, bij palpatie met den vinger,
geenerlei verandering te hebben ondergaan.

Repositie der hernia bleek niet mogelijk; slechts een
klein gedeelte van den inhoud kon worden teruggebracht.

Den 9den September had de operatie plaats. Daags te
voren waren breuk en omgeving kaal geschoren, gedes-
infecteerd en met een antiseptisch verband bedekt. Een half
uur vóór de operatie ontving de hond een subcutane injectie
van 0,05 gram morphine, waardoor een lichte narcose ont-
stond.

De huid over de breuk werd voorzichtig, nadat een
huidplooi was gemaakt, gekliefd; het nu bloot komend
peritoneum werd geopend, zoodat de breukinhoud uitpuilde.
De ingewanden vonden een plaats op jodoformgaas, dat de
huid rondom de operatiewond bedekte. Spoedig bleek nu,
dat de rechter baarmoederhoorn door het lieskanaal naar
buiten was gekomen en omdat hij vergroot was, met ver-
dikten wand, niet kon terugkeeren. Ook nu gelukte het
reponeeren niet. Lang werd daarmede niet getobd en liever
besloten den hoorn te amputeeren.

Tot dit doel werden beide hoornen zoover mogelijk naar
buiten getrokken en op het jodoformgaas uitgespreid. De
breede baarmoederbanden bevatten veel vet, wat in de

-ocr page 254-

voorafgaande dagen de diagnose door palpatie had bemoeielijkt.
Men zag de arteriën pulseeren.

Op drie plaatsen, namelijk aan het uiteinde van eiken
hoorn, nabij de tubae, en aan het corpus uteri werden
ligaturen aangelegd. Daartoe werd een draad n°. 6
VöMEL\'sche
zijde gekozen. Op elk der 3 genoemde plaatsen werden
twee ligaturen geappliceerd en tusschen deze werden de
hoornen doorgesneden. Die dubbele ligaturen hadden ten
doel verontreiniging van het operatieveld door moge-
lijke secreten uit den uterus te voorkomen. Deze voor-
zorg bleek niet vergeefsch te zijn geweest, want later werd
opgemerkt, dat het dier aan een foetide endometritis puru-
lenta leed.

De stompen, na het doorsnijden ontstaan, werden, gefixeerd
met een pincet, gebrand met de thermocautère van
Paquelin.
Na deze precautie tegen bloeding en vooral ook tegen sepsis,
werden de stompen losgelaten en in de buikholte terug-
gebracht, wat gemakkelijk ging.

De breukpoort werd niet gehecht, doch met een pro])
jodoformgaas getamponneerd. De breukzak werd opgevuld
met een wattentampon, gedrenkt in 1 °/oo sublimaat en
omgeven door jodoformgaas. Daarover werd een verband
gelegd, dat lenden-, kruis- en schaamstreek bedekte.

Toen de narcose voorbij was, kreeg het dier wat advocaat;
het at des avonds ook zijn gewone voedsel.

Den volgenden dag werd de jodoformprop verwijderd en
de wond op dezelfde wijze verbonden. Dit werd dagelijks
herhaald, waarbij het dier steeds in eupliorie verkeerde. Er
is geen koorts geweest; de breukpoort sloot zich spoedig
en reeds den 22ston September kon het dier, geheel genezen,
vertrekken. Slechts een kleine huidverdikking was als over-
blijfsel der operatie te bespeuren.

Zooals reeds werd opgemerkt, had het dier een purulente
endometritis; de hoorn bleek bij opensnijden een verdikten

-ocr page 255-

wand te hebben; een groote hoeveelheid stinkende, grauwe
etter kwam bij die incisie te voorschijn.

3°. Hernia inguinalis chronica bij een teef. —
Professor
Reul te Brussel heeft enkele jaren geleden in de
Annales de médecine vétérinaire getracht een verklaring te geven
voor het feit, dat een ziekte op sommige tijden menigvuldig
voorkomt en op andere tijden zelden wordt gezien. Het zoeken
naar de oorzaak van zulke toevalligheden leidt gemakkelijk op
glibberige paden. Hoe het zij, den 6dcn November 1902
werd weder een hond met hernia inguinalis chronica dextra
ter behandeling aangeboden. Het betrof een grooten trekhond,
oud 5 jaar, teef, mager, doch, zooals de meeste trekhonden,
resistent. De breuk had den omvang van een kleine vuist;
zij was langzamerhand grooter geworden.

Bij onderzoek bleek ook nu een harde streng het hoofd-
bestanddeel van den breukinhoud te vormen; deze kon
niet worden gereponeerd. Uit de vagina vloeide een inuco-
purulent vocht, de schcede was niet vernauwd, noch naar
rechts getrokken, de cervix stond open; een ingevoerde
buigzame sonde kwam echter niet in den breukzak terecht.

Met vrij groote zekerheid werd een hysterocele vermoed.
Den lldon November had de operatie plaats; zij geschiedde
met dezelfde voorbereidende maatregelen en ook overigens
zooals onder 2°. is vermeld. Toen de breukzak geopend
was, bleek dadelijk dat de waarschijnlijkheidsdiagnose: hys-
terocele juist was geweest. De hoornen waren nog meer
verdikt dan in het geval onder 2°. beschreven; de inhoud
was evenzoo foetide en purulent, ichoreus.

De wondgenezing geschiedde nog vlugger dan in het
vorige geval; 10 dagen na de operatie werd het dier als
hersteld afgehaald. Er ontstond geen koorts of ander ziekelijk
verschijnsel; de wond bleef aseptisch. Alleen was het dier,
nadat de narcose voorbij was, onrustig, kroop van den eenen

-ocr page 256-

kant van het hok naar den anderen en jankte. Spoedig
daarna werd het echter rustig en bleef dit tot den dag van
vertrek, 21 November.

4°. Para 1 ysis van den nervus suprascapularis
bij een paard. — Den 6dcn September 1902 kwam in
de stationnaire cliniek een lichtbruine merrie, oud 3 jaar,
hoog 1,51 M., inlandsch ras, van C. v.
d. L. te V., wegens
recente kreupelheid aan het rechter voorbeen. Het dier was
nog al zenuwachtig en daardoor met den rechter schouder
tegen een boom geloopen.

Dat de ware oorzaak door den eigenaar werd vermeld,
bleek reeds dadelijk uit de locomotiestoornissen, welke on-
miskenbaar wezen op een paralysis nervi suprascapularis.
Het been werd normaal voorwaarts gebracht, doch zoodra
de lichaamslast er op steunde, week het schoudergewricht
naar buiten. Dit geschiedde in casu sterk; het ondereinde der
scapula en het proximale gewrichtseinde van den humerus vorm-
den op genoemd oogenblik zijwaarts een hoek met elkander.
Onmiddellijk nadat het been was opgelicht, keerde het
schoudergewricht op de normale plaats terug.

Zooals bekend is, innerveert de nervus suprascapularis de
beide kamspieren en de beide schouder-draaierspieren. Van
deze geeft vooral de musculus infraspinatus tot de bedoelde
locomotiestoornissen aanleiding, daar hij met een peestak
over de uitwendige vlakte van het schoudergewricht loopt,
welke de rol vervult van een lat eralen, contractielen zij band.
Hij helpt het gewricht fixeeren.

Een kneuzingsgezwel was bij het paard niet te constateeren ;
evenmin was er iets anders, waardoor de graad van het
ingewerkte geweld en in verband hiermede de aard der
anatomische veranderingen aan en rondom de zenuw viel af
te leiden.

De prognose moest dus dubia worden gesteld, doch, op

-ocr page 257-

grond van ervaring omtrent dit zenuwlijden, in bonam
vergens.

De therapie bestond in rust en massage met campher-
spiritus, waarbij een weinig ammonia liquida was gevoegd.
Al heel spoedig iverd de laatste weggelaten, omdat de irritatie
te sterk bleek, en werd de massage met enkel campher-
spiritus voortgezet.

Ondanks deze behandeling ontstond een sterke atrophie
der kamspieren, vooral van den m. infraspinatus. Daarom
werd reeds den 27sten September begonnen met actieve
beweging. Het paard werd enkele minuten afgestapt, wat
gebrekkig ging. Toch werd het de volgende dagen, in
allengs toenemende mate, voortgezet.

Er kwam weinig of geen verbetering in de kreupelheid;
ook niet in de atrophie der schouderspieren. Mogelijk ware
deze echter nog erger geworden, als het dier rustig was
blijven staan.

Den 10den October werd het paard over dag bij goed
weer in de weide gedaan, hetgeen werd voortgezet tot
28 October, toen het door den eigenaar werd afgehaald.
Hij zag op tegen de verdere kosten en wilde, wat aange-
boden werd, de behandeling tliuis voortzetten.

Er bestond toen nog sterke atrophie der kamspieren,
maar toch was de kreupelheid verbeterd; scapula en humerus
maakten een minder scherpen hoek naar buiten wanneer
de lichaamslast op het been steunde dan voorheen.

Den eigenaar werd aangeraden het paard over dag bij
goed weer in de weide te doen en den schouder te blijven
masseeren met spiritus> camphoratus.

Den 14dcn Januari 1903 berichtte de eigenaar dat het
paard veel verbeterd, maar nog niet hersteld was. Het
stond de laatste twee maanden op stal; nu en dan werd
het afgestapt.

Het is jammer dat het seizoen niet bevorderlijk was voor

-ocr page 258-

actieve beweging, anders ware het resultaat stellig nog
beter geweest. Den eigenaar is aanbevolen rnoed te hou-
den en zooveel mogelijk voor kalme beweging zorg te
dragen.

5°. Korte duur eener paralysisvan (den nervus
suprascapularis bij het paard. — Den 23sten Sep-
tember 1902 kwam in behandeling, wegens kreupelheid links
vóór, een 2^-jarige vosmerrie, van gekruist inlandsch ras,
toebehoorende aan J. K. te U. Sedert een paar dagen be-
stond de kreupelheid; de oorzaak daarvan was onbekend,
het paard liep in de weide en was nog al schiuw.

Er bleek een lichte graad van suprascapularis-verlammmg
aanwezig: het schoudergewricht week eenigermate naar buiten
uit, zoodra het been verticaal onder den romp k wam te staan;
het vooruitbrengen van de extremiteit geschiedde normaal.
Sporen van contusie der schouderstreek waren niet te vinden.

De prognose werd, met het oog op den lichten graad
der paralyse, gunstig gesteld.

Aanbevolen werd het paard op stal te plaatsen en den
linker schouder tweemaal daags te masseeren met ammonia
licpiida en spiritus camphoratus 1 : 3. Dit werd 14 dagen
lang voortgezet, waarna het door den eigenaar (het dier
werd policlinisch behandeld) in de weide werd gedaan,
omdat het, naar zijn meening, rad was.

Den llden Octobcr bleek het paard echter nog eenigszins
kreupel te zijn; het liep met een ander paard in de
weide, was door het smeren zeer schuw geworden, zoodat
het, bij pogingen om het te vangen, de weide op cn neer
rende. Eindelijk werd het gegrepen, en toen bleek dat de
kamspieren een weinig atrophisch waren.

Ongeveer 14 dagen later werd het dier opnieuw ondét-
zocht, nadat in dien tusschoutijd, behalve de beweging in
de weide, geenerlei behandeling was toegepast. Het was

-ocr page 259-

toen volkomen rad, terwijl ook de asymmetrie tusschen de
beide schoucBers was opgeheven.

Een zóó ;snel en licht verloopende paralysis nervi snpra-
scapularis is een bijzonderheid. Dit geldt ook van het voor-
komen aan (de linker zijde, want de meeste paarden krijgen
deze verlamming door, aan de band, naar rechts uit te
springen, met den schouder tegen eenig voorwerp aan.

6°. Tand fistel bij een hond. — Den 24sten October
1902 werd in de stationnaire cliniek opgenomen een 6-jarig
hondje, reu, toebehoorende aan den heer D. te U. Dit was
geruimen tijd lijdende aan een wondje in de linker onderooglid-
streek, waaruit eenig vocht te voorschijn kwam, dat de haren
aaneen deed kleven, zoodat aldaar een korstje werd gevormd.

De opening bevond zich 1,5 c.M. beneden den onder-
ooglidrand en 2 c.M. van de mediaanlijn verwijderd. Hieruit
kwam een weinig etter, welke op de oppervlakte gedroogd,
een korstje vormde. Nadat dit door betten met warm water
was verweekt, kon een sonde worden ingebracht. Deze leidde
iets naar achteren en buiten, en stuitte op eenigszins ruw been.

Wat kon dit zijn ? Een oogenblik werd gedacht aan een
traanzakfistel., doch daarmede strookte de loop der fistel niet.
Het scheen een kaakfistel, vermoedelijk door omschreven
beennecrose, wellicht als gevolg van trauma, teweeggebracht.

De fistelgang werd opengelegd en de wanden gedurende
14 dagen met jodiumtinctuur behandeld, evenwel zonder
bet gewenschte gevolg. De afscheiding van pus duurde
voort en van opsluiten der wond was geen sprake.

Bij hernieuwd sondeeren bleek dat de fistelgang uitkwam
aan den alveolus van de 3de bovenkies. Deze kies was echter,
zoover bij het mondonderzoek kon worden nagegaan, normaal.
Toch werd tot extractie daarvan besloten, omdat vermoed
werd dat de fistel met den alveolus van deze kies in ver-
band stond. Dit was inderdaad het geval; een der wortels

-ocr page 260-

van de geëxtraheerde kies was carieus en er bestond alveo-
litis. De sonde kon nu van buiten door den alveolus tot
in den mond worden gevoerd.

De wond werd gereinigd en overigens aan zichzelf over-
gelaten; binnen weinige dagen sloot zij op, zoodat het dier
op 14 November genezen kon vertrekken.

Zulke tandfistels zijn het eerst beschreven door prol.
Ad. Reul in de Annales de médecine vétérinaire 1885,
]). 61
sq. Prof. Labat te Toulouse vermeldt in de Revue
vétérinaire, October 1902, een overeenkomstig geval bij
een hond en een kat, en geeft daarvan zelfs afbeeldingen.
Steeds was eenigen tijd te vergeefs behandeld geworden,
tot eindelijk de tand-extractie genezing aanbracht. Dit wordt
trouwens ook door
Mollek en Frick (Chirurgie, II Band,
Seite 78) aanbevolen.

Labat meent dat de oorzaak gelegen is in het bijten op
een hard voorwerp, bijv. een stuk been; hierdoor zou de
taiulpulpa worden beleedigd, wat een pulpitis en eindelijk
een alveolitis ten gevolge zou hebben. Door het indringen
van lagere organismen uit den mond zou de alveolitis
purulent worden en tot perforatie van den alvcolairwand
leiden.
 (Wordt vervolcjd.)

DE CHRONISCHE ENDOMETRITIS ONZER
HUISDIEREN »),

dook

M. G. DB BRUIN.

(Vervolg en dot.)

Omtrent het voorkomen van een chronische endometritis
bij schapen en het verband van deze aandoening met

-ocr page 261-

steriliteit en vroeggeboorte, zooals dit bij het rund en het
paard het geval is, weten wij weinig. De waarnemingen
van
Heape 1% Aa 2) en Léouzon 3) omtrent het voor-
komen van abortus bij groote kudden schapen, laten ons
hieromtrent in het onzekere. Daarentegen zijn de mede-
deelingen betreffende den chronischen vorm van metritis, welke
als gevolg van maceratio foetus optreedt, vrij talrijk.

In deze gevallen ontstaat een belangrijke verdikking van
den uteruswand en vergroeiing van de serosa van den uterus
met naburige organen, onder anderen rectum, coecum, blaas en
dikwerf met den buikwand. Dat het bij deze dieren kan komen
tot abscesvorming, doorbraak in het lumen van genoemde
organen, uterusfistels en evacuatie van gedeelten van den
gemacereerclen foetus langs abnormalen weg, is meermalen
waargenomen. Het zijn echter slechts enkele gevallen.

Bij den hond is de chronische endometritis oorzaak
dat een belangrijke hoeveelheid exsudaat wordt gevormd.
Is de cervix geopend, dan vloeit de uterusinhoud per vaginam
af en zien wij het symptoom fluor al bus of leucor-
rhoea. Evenwel kan de uitvloeiing ook eenigszins chocolade-
kleurig zijn als gevolg van de bijmenging van bloedkleurstof
uit de te gronde gegane venenthrombi.

Is de cervix gesloten, dan hoopt zich het exsudaat in den
uterus op, welke daardoor aanmerkelijk kan worden uitge-
zet. Wij spreken dan van py ome tra.

De d iagnose is bij uitvloeiing gemakkelijk te stellen;
bij een gesloten cervix en zelfs wanneer zich een vrij om-
vangrijke pyometra heeft gevormd, is de onderkenning niet
zoo eenvoudig. Dergelijke patiënten eten weinig, vermageren,
hebben afwisselend hooge en normale temperatuur, zijn

2  Axe, Revue vétérinaire, 1902, N". 1, p. 17.

3  Léodzon, Sur l\'avortement dans l\'espèce ovine, Journal d\'agri\'culture
pratique, Revue vétérinaire
1902, No. 1, p. 13.

-ocr page 262-

loom en loopen eénigszins stijf. Bij palpatie van den buik,
vooral in de streek van den voorsten schaambeensrand, geven
zij pijn te kennen, terwijl bij nauwkeurig betasten somtijds
de uitgezette uterus als een dunne worstvormige streng kan
worden gevoeld.

Het moet echter worden gezegd dat hiertoe eenige oefening
noodig is en dat eerst dan een onderzoek der buiksorganen
nauwkeurig kan geschieden, wanneer de spanning van de
buikspieren heeft nagelaten, üe patiënte contraheert namelijk
direct bij het aanraken de buikspieren, men voelt alleen
den gespannen buik. Blijven de vingers nu eenigen tijd
op dezelfde plaats, dan vermindert de spanning en houdt
zij ten slotte op. De vingers van beide handen zijn dan
dikwijls bij elkander te brengen en de buiksorganen te pa.1-
peeren.

De bevinding bij het betasten is verschillend. In het eene
geval voelt men een langwerpige verdikking, in het andere
geval twee of meer uitgezette ampullen.

Het komt ook voor, dat de door exsudaat uitgezette uterus
zich bevindt in een breukzak. Twee gevallen van dezen aard
kwamen voor in de cliniek van den leeraar
Schimmel. Na de
breuksnede bleek dat de breukinhoud werd gevormd dooi-
den niet zwangeren, doch sterk uitgezetten uterus. De wand
was verdikt en het lumen van den uterus opgevuld met een
lichtrood gekleurd mucopurulent exsudaat. Ook hier zal
wellicht een congenitale hernia uteri hebben bestaan, evenals
in het geval door
Overbosch \') beschreven, en later het
grooter worden van de breuk het gevolg zijn geweest van
de chronische ontsteking van den zich in den breukzak
bevindenden uterus.

De\' oorzaak der chronische endometritis bij den hond
moet worden toegeschreven aan infectie. Deze heeft plaats

-ocr page 263-

per coïtem of tijdens den partus. De meeste gevallen ont-
staan langs e<erstgenoemden weg, zoodat bij honden, welke
nooit drachtig zijn geweest, toch een chronische endometritis -
kan voorkomen. Ook bij merriën, welke nimmer een veulen
hebben geworpen, treft men somtijds een pyometra aan,
ontstaan door infectie bij den coïtus.

Is de pyometra bij den hond ontstaan na een partus
maturus of, wat meer het geval is, na een partus prae-
maturus, dan is de vorm van den door exsudaat uitgezetten
uterus eenigszins anders. De uterushelften (hoornen) zijn
dan niet gelijkmatig uitgezet, doch ampulvormig, evenals
in graviden toestand. Dit verschijnsel laat zich gemakkelijk
verklaren. In onbevruchten toestand is iedere uterushelft
nog niet in verwijde en niet verwijde gedeelten gescheiden;
dit geschiedt eerst later na de placentatie, waarvan hier bij
het deciduate zoogdier met een placenta zonaria sprake mag
zijn. Zijn er vruchten in den uterus geweest, dan is de
insnoering tusschen twee ampullen aanwezig en vertoont ook
de latere pyometra deze insnoeringen bij een continuïteit
van de lumina der ampullen. Zoo trof ik in April 1900 bij
de sectie van een hond een pyometra aan, waarbij de zes
uterusampullen gevuld waren met een purulent exsudaat.
Iedere ampul had een lengte van ± 8 c.M. bij een breedte
van ± 4J c.M. De ampullen verschilden zeer weinig in
afmeting.

In een der gevallen waarvan hier boven sprake was en
waarbij de uterus gelijkmatig
was uitgezet, bedroeg de lengte
van den cervix tot liet, tuba-einde van iedere uterushelft
22 c.M. De gemiddelde omtrek van den uterushoorn was
11 c.M. en de wanddikte 3 m.M.

Aan de verdikking van den wand namen uitsluitend de
mucosa en de muscularis deel. De mucosa vertoonde talrijke
plooien. Het microscopisch onderzoek leerde, dat het epithe-
lium aan de oppervlakte vrij wel was verdwenen; in de

-ocr page 264-

klierbuizen echter en vooral in die van de diepere lagen
van het stratum proprium was het nog prachtig te zien.
Het epithelium der uterusklieren schijnt in geval van herstel
er voor te zorgen dat een behoorlijke epitheliumregeneratie,
zelfs in verouderde gevallen, kan plaats hebben.

De behandeling van pyometra bij den hond stuit op
vele bezwaren. Een locale therapie door irrigatiën is in die
gevallen, waar de cervix niet of onvoldoende is geopend,
vrij wel onmogelijk. Maar zelfs bij een geopenden cervix is
deze behandeling, waarbij dagelijks zwakke adstringentia
moeten worden ingebracht, een onvolkomene en langdurige.
In verouderde gevallen verdient het dan ook aanbeveling
over te gaan tot het wegnemen van den uterus na vooraf-
gegane laparotomie. Hoewel dit een voor het dier gevaar-
lijke operatie is, heeft het de voorkeur boven de zeer lang-
durige en weinig uitzicht op herstel gevende plaatselijke
behandeling.

Utrecht, 1 Februari 1903.

RECIDIEVE VAN KALEZIEKTE ?

door

A. J. WINKEL.

Voor zoover bekend is, zijn slechts drie gevallen van
recidieve van kalfzickte vermeld.

In het Schweizer Archiv, Band XLII, Ileft 6, beschrijft
A. Hübscher een geval bij een rund, lijdende aan kalfziekte.
Hij spoot het dier joodkalium, 10 gram op 1000 gram
gedistilleerd water, in den uier, gaf per os(!) wijn met aloë
en legde om hoofd en lichaam PaiEssNJTz\'sche omslagen.

-ocr page 265-

Na 12 uur stond de koe weder op, na 14 uur waren de
verlammingsverschijnselen geheel verdwenen, eetlust en her-
kauwen hadden opnieuw een aanvang genomen. Zes uur
daarna echter, dus 20 uur na het optreden der eerste
symptomen, zag men weer dezelfde verschijnselen van kalf-
ziekte, willekeurige en onwillekeurige spieren waren verlamd,
rectaaltemperatuur 38° C. Dezelfde behandeling als te voren
werd toegepast, maar nu zonder resultaat; 20 uur na het
optreden eindigde deze recidieve letaal.

Ook de Bruin vermeldt twee gevallen uit zijn praktijk,
waarin bij het eene dier herhaling optrad, nadat het was
opgestaan, een groote hoeveelheid meeldrank gedronken en
daarbij 3 K.G. roggebrood gegeten had. Dit geval verliep
doodelijk.

Bij een andere koe, waar na joodkalium-behandeling eerst
eenige verbetering ontstond, namen daarna de verlammings-
verschijnselen weer toe. Na een tweede infusie trad echter
volkomen herstel in.

Bournay zegt in zijn ,,Obstétrique vétérinaire" : „Recidievcn
zijn zeldzaam en verloopen meestal doodelijk."

Een nog zeldzamer geval van (vermoedelijke) recidieve van
kalfziekte mocht ik waarnemen.

Den lston November j.1., .te ongeveer 5 uur des namiddags,
werd ik geroepen bij een koe, welke voor 3 weken had
gekalfd, en nu zwaar ziek was geworden. Sinds 12 uur
was patiënte trager; de eetlust, was verminderd en herkauwen
had niet meer plaats. Na eenige uren was het dier gaan
wankelen, met uitgespreide beenen had het getracht zich
staande te houden, was eindelijk gevallen, nog eens overeind
gesprongen, om dan voor goed neer te storten. Van 4 uur
af had patiënte gelegen, plat op de linker zijde, nu en dan
het hoofd wezenloos heen en weer schuddend. Alzoo vond
ik het dier bij mijn komst. Temperatuur was normaal, hart-
slag zeer zwak, beide hartstonen waren tot één versmolten,

-ocr page 266-

de ademhaling was zeer frequent, de vagus was niet verlamd,
rectum en blaas waren sterk gevuld. Ik stelde als diagnose
kalfziekte.

Na van huis de noodige instrumenten te hebben gehaald,
vertelde de koetsier mij onder weg, dat het dier ongeveer een
week geleden was aangekocht en eenige dagen na het kalven
ziek was geweest. Ik ondervroeg den man verder en bemerkte,
dat hetzelfde dier reeds wegens kalfziekte, en wel in hoogen
graad, door mij was behandeld, 3 dagen na de geboorte van
het kalf.

Ik stond eenigszins besluiteloos, daar de juistheid der
diagnose mij nu wel wat verdacht voorkwam.

Toch heb ik het dier als kalfzieke patiënte behandeld.

Een kwartier na de luchtinfusie en injectie met coffeinum-
natrio-benzoicum scheen de koe in een rustigen slaap te
vallen, de ademhaling werd minder frequent. Na drie uur
hief het dier het hoofd weder op, na uur stond het.
Den volgenden morgen vond ik de koe normaal.

Of de diagnose ,,recidieve van kalfziekte" hier de juiste
is geweest, valt moeielijk te beslissen. Naar het succes van
de behandeling te oordeelen, zou men er toe kunnen be-
sluiten. Maar clan kan men zich nog afvragen: heeft men in
casu te doen gehad met een ander geval clan kalfziekte, dat
ook door luchtinfusie te elimineeren was, of met een ziekte
welke ondanks luchtinfusie en coft\'einum-natrio-benzoicum-
behandeling genezen is?

Ongetwijfeld wijzen de symptomen, het succes (misschien
schijnbaar), de behandeling en het verdere beloop op kalf-
ziekte ; aan den anderen kant pleiten de zeer lange duur
na het kalven en vooral het repeteeren
niet voor deze ziekte,
al werd het laatste dan ook reeds door
de Bruin en fliin-
soiiER in eenige gevallen waargenomen.

Putten (Veluwe), November 1902.

-ocr page 267-

Korte mededeelingen en referaten.

Bydrago tot de studio dor piroplasmose van don hond door
Nocard en Motas. — Sedert het eerste geval van haemoglobinurie
bij een hond, dat
Nocard en Almy het vorig jaar waarnamen,
werden door
Nocard en Motas nog zeven gevallen clinisch en

O o

experimenteel bestudeerd. De piroplasmose van den hond schijnt
dus in Frankrijk niet bijzonder zeldzaam te zijn bovendien werd
zij waargenomen: in Frankrijk door
Leblanc, in Italië door
Piana en Galli-Valerio, verder door Celli, in Afrika door It.
Koch, Marchoux, Duncan-Hütcheon, W. Uobertson, Lounsburg
en anderen.

Men kan de ziekte clinisch verdeeleu ineen acuten, bijna altijd
doodelijk verloopenden vorm, en in een chronischen, welke steeds
in genezing overgaat.

De lioofdsymptomen van den acuten vorm zijn; gebrek aan
eetlust, treurigheid, hooge koorts met snelle daling onder de
normale temperatuur, tot 33° C. na 2—3 dagen, icterus niet
constant, albuminurie van het begin der ziekte af, doch niet altijd
haemoglobinurie. Het bloed is zeer veranderd, het aantal roode
bloedlichaampjes daalt tot een derde (van 0,5 a 7 millioen tot 2
millioen); omgekeerd vermeerdert het aantal witte bloedlichaampjes
met het drie- tot viervoudige. De acute vorm eindigt in den
regel na 3—10 dagen met den dood.

De hoofdsymptomen van den chronischen vorm zijn: belang-
rijke anaemie, spierzwakte, dikwijls koorts, zelden haemoglobinurie
of\' icterus. Ook hier kan vermindering der roode en toeneming
der witte bloedlichaampjes worden aangetoond. De chronische
vorm duurt IJ—3 maanden en gaat in genezing over.

Men kan den parasiet, welke met de oorzaak der Texaskoorts
overeenkomt, gemakkelijk aantoonen in versch bloed. De structuur
eu de ontwikkelingsphasen daarvan worden het duidelijkst bij
kleuring volgens de methode van
L.averan, welke door Nocard
als volgt werd gewijzigd: eosine Höchst (merk extra B. A.) 0,5
per mille oplossing 10 ccm.; carbolzure thionine volgens
Nicolle

1 ccm.; Borrel\'s blauw met zilveroxyde van verzadigde oplossing

2 druppels. Alle drie oplossingen moeten vóór het mengen

-ocr page 268-

worden gefiltreerd, niet ecliter daarna. In het mengsel worden
de dekglaspraeparaten 4—21 uur gekleurd, daarna afgespoeld
en dan £—1 minuut in
Guübi.er\'s oranjetannine nagekleurd.
De parasieten zijn intra- en extra-globulair te vinden, hun ver-
meerdering geschiedt door directe deeling in tweeën. Zij zijn
altijd veel talrijker in de capillairen der parenchymen dan in
het bloed van het hart; het talrijkst in de nier, dan in de milt,
de lever, het beenmerg en in de longen.

De gewichtigste anatomische veranderingen zijn: icterus, milt-
zwelling, hevige hyperaemie der buiksorganen en van het been-
merg. De ziekte kon experimenteel worden opgewekt door sub-
cutane, intramusculaire en intraveneuse injectie van bet materiaal
dat de parasieten herbergt. Het gelukte den schrijvers niet de
parasieten kunstmatig te kweeken. Morphologisch zijn de haema-
tozoën identisch met het piroplasma van het rund, maar zij
schijnen zich slechts te ontwikkelen in het lichaam van den hond.
Rund, paard, schaap, geit, kat, konijn, cavia, witte rat, witte
muis, duif en kip konden kunstmatig niet worden geïnfecteerd.

De immuniteit duurt bij honden, welke de ziekte eenmaal
hebben doorstaan, betzij van nature of experimenteel, 6 maanden.
Het serum van zulke honden bezit echter bij praeventieve entingen
slechts een zwak immuniseerende werking. Men kan deze ver-
boogen, wanneer men bij de genezen honden eenige doses virulent
bloed inspuit, maar ook dan is de door serum veroorzaakte im-
muniteit slechts van korten duur. Curatief bleek het serum
onwerkzaam.

Bij den interessanten en uitvoerigen arbeid ziju 10 leerzame,
fraai uitgevoerde afbeeldingen gevoegd. (
Annalen de VInstitut
Pasteur, lome
XVI, p. 257.) W. C. S.

Therapie van kanker. — Door C. O. Jensen, lector aan de
veeartsenijschool te Kopenhagen, zijn omtrent het overplanten
en het genezen van kanker experimenten genomen, welke iets
voor de toekomst beloven. Zyn voordracht daarover in de Deensche
biologische Vereeniging, is medegedeeld in
Hospitalstidende 1902,
n°, 19; hieraan is het volgende ontleend.

Voor ongeveer een jaar kreeg Jensen een witte muis met een
hazelnoot-grooten tumor in en onder de huid. Een stuk van dit
gezwel werd met een physiologische keukeuzoutoplossing in een

-ocr page 269-

mortier fijn gewreven; eeu kleine hoeveelheid hiervan spoot hij
bij 5 muizen subeutaan in. Bij drie dezer diertjes ontwikkelden
zich in den loop van een paar maanden groote gezwellen, welke
door enting op andere muizen konden worden overgebracht.
Jknsbn kon den oorspronkelijken tumor op een groot aantal
muizen, in het geheel door acht generaties, overplanten. De
ontwikkeling van het gezwel geschiedde bij alle muizen ongeveer
op dezelfde wijze. Omstreeks 14 dagen na de enting ontstond
een kleine ronde knobbel onder de huid; deze groeide in de
eerste weken vrij langzaam, daarna zeer snel en bereikte in 2—3
maanden een gewicht van 15—20 gram, alzoo de gemiddelde
lichaamszwaarte van een muis. Later werden de geënte dieren
cachectisch; somtijds ontwikkelde zich een sterke, met ulceratie
der gezwelmassa gepaard gaande atrophie der huid.

Alle gezwellen bleken bij microscopisch onderzoek typische
carcinomen te zijn. Het was
Jensen. niet mogelijk daarbij iets
te ontdekken, wat hij met recht pathogeen had kunnen noemen.
Blastomyceten bijv. werden niet waargenomen. Bij het zaaien
op gelatine verkreeg hij slechts af en toe een klein bacterium,
dat overigens geen pathogene eigenschappen scheen te hebben
en op <le gezwelvorming nauwelijks van eenigen invloed kon zijn.

Het was nu de vraag of bij de vorming dezer gezwellen wel-
licht ziekte-oorzaken bestonden, welke voor microscopisch onder-
zoek ontoegankelijk waren. Om dit op te sporen, heeft
Jensm^,
met behulp van ,,lvieselguhr"filters, een groot aantal proeven
genomen, welke echter steeds een volkomen negatief resultaat
opleverden.

Zijn pogingen om den tumor op konijnen, caviae of witte ratten
over te brengen, vielen evenzoo negatief uit, onverschillig of
men doelen van het gezwel onder de huid bracht, dan wel of
men bij de proefdieren de met keukenzoutoplossing fijn gewreven
gezwelmassa in de buikholte spoot. Op grijze muizen kon de
tumor, echter niet zonder moeite, worden overgebracht. Het bleek
dus ook aan
Jensen, dat het zeer moeielijk is om kanker over
te planten van de eene diersoort op een andere.

Met den dood van het individu verdwijnen de vitale eigen-
schappen van het kankerweefsel niet dadelijk ;
Jensen zag namelijk
nog resultaat van zijn enting met gezwelmassa, welke 4 dagen
in een ijskast was bewaard.

-ocr page 270-

Toen hij eenmaal had vastgesteld dat carcinoom onder zekere
omstandigheden kon worden overgeplant, beproefde hij een serum
te vinden, waardoor dit zou kunnen genezen. Tot dit doel behan-
delde hij twee konijnen langen tijd met injecties van fijngewreven
gezwelmassa. De inspuitingen bleven zonder reactie, zonder ge-
zwelvorming. Met het serum dezer konijnen beproefde
Jensen
muizen te immuniseeren, waartoe hij de fijn gewreven gezwelmassa
met het serum vermengde en dit mengsel inspoot. Deze proeven
vielen negatief uit; een enkele inspuiting van dit serum bleek
niet in staat den verderen groei der ingevoerde gezwelcellen en
de ontwikkeling van den tumor te verhinderen. Een ander resul-
taat kreeg
Jensen echter door herhaalde injecties. Bij 3 muizen
met kleine tumoren nam hij een verschrompeling en resorptie
hiervan waar, terwijl hij bij 4 muizen met groote gezwellen een
liuidulceratie zag; de laatste muizen stierven alle aan een bacteriën-
infectie. Het kanker weefsel bleek bij haar veel meer vervallen
dan anders in gezwellen van overeenkomstigen omvang en ouder-
dom kan worden geconstateerd. Dikwijls lagen bi de kankeralveolen
naast het bindweefselstroma slechts nog enkele levende cellen,
terwijl de inhoud der alveolen overigens een detritusmassa vormde
of uit doode cellen bestond, welke slechts hun uitwendigen vorm
hadden behouden.

Je.nsen is ten opzichte van de serumwerking optimistisch ge-
stemd. Dij de groote tumoren was de omvang der vervalprocessen
te aanzienlijk, om een volkomen resorptie tot stand te kunnen
komen. Ook mag men aannemen dat op den gezondheidstoestand
der muizen met de groote gezwellen door de resorptie van belang-
rijke hoeveelheden vervalproducten een ongunstige invloed is
uitgeoefend. Verdere onderzoekingen moeten bewijzen of deze
verklaring juist is, en of het resultaat van
Jensen\'s experimenten
werkelijk op een specifieke serumwerking berust.

In de Deutsche medicinische Wochen schrift 190\'2, n°. 36, deelen
E. von Leyden en F. Blumentjial naar aanleiding van Jensen\'s
publicatie mede, dat ook zij zich geruimen tijd met het carcinoom-
vraagstuk bezighielden en nu bekend willen maken, wat zij tot
heden hebben gevonden. Het gelukte hun niet kanker van den
mensch op dieren over te brengen, evenmin als anderen dit tot
heden gedaan konden krijgen. Zij hadden geen ratten of muizen
met kanker voor hun experimenten, doch wel een hond met

-ocr page 271-

carcinoma. Hierbij hebben zij jaar beproefd door middel van
serum genezing aan te brengen. Dit serum kregen zij door stukjes
kankergezwel van honden fijn te wrijven en in suspensie bij
konynen gedurende eenige weken onder de huid te spuiten. Nadat
in den loop van enkele weken serum van deze konijnen bij den
zieken hond was ingespoten, ontstond een verweeking en ver-
vloeiing van het gezwel, een proces zooals het bekend is bij de
oplossing van roode bloedlichaampjes en andere cellen.

De schrijvers hebben versch geëxstirpeerde kankergezwellen
gekneusd en geëxtraheerd, en het aldus verkregen sap bij een
anderen hond met carcinoma ingespoten. Daarbij zat het gezwel,
dat zoo groot was als een pruim, onder het rectum. Na een
behandeling gedurende 5 maanden was de hond hersteld. De
tumor was tot op een klein gedeelte, dat voor microscopisch
onderzoek geëxstirpeerd werd, verdwenen. Hierbij bleek epitheliaal
carcinoomweefsel te bestaan.

Op dezelfde wijze hebben de schrijvers bij den mensch geëx-
perimenteerd, en wel bij inoperabele patiënten, die zich gaarne
lieten inspuiten. In twee gevallen, waarbij ondanks de behandeling
de dood intrad, meenden de schrijvers een gunstigen invloed te
hebben waargenomen, namelijk werden de klieren in den omtrek,
welke eerst geïnfiltreerd waren, vrij gevonden.
{Berliner thierdrztliche
Wochenschrift
1902, n°s. 40 und 42.) W. 0. S.

Aanwijzing voor de beschuttende entingen van runderen
tegen tuberculose,
door professor von Bkuuing.

1°. Keuze der te enten runderen. Zij moeten niet ouder zijn
dan 12 maanden, geen uitwendig waarneembare verschijnselen
eener ziekte hebben, en 3 dugén in den stal worden gehouden,
ten einde \'s morgens en \'s avonds hun temperatuur te kunnen
opnemen.

2°. Nummeren der geënte runderen. Elk geënt rund wordt met
een nummer gemerkt.

3°. Het houden van een protocol. Van elk geënt rund wordt
een protocol gehouden, dat het volgende bevat: leeftijd van liet
dier, datum en resultaat der tuberculiue-proef, de dosis, aard en
wijze van applicatie der entstof, benevens datum der enting, de
gevolgen daarvan en mogelijke opmerkingen. De opnemingen der
temperatuur worden geregistreerd door een teekening met curven.

-ocr page 272-

4°. Techniek der temperatuurbepaling. De thermometer wordt
geheel in het rectum geduwd; de klem, welke met draden aan
den thermometer bevestigd is, wordt aan de staartharen gefixeerd.

5°. De entstof. De voor verzending bestemde entstof is ge-
droogd; zij blijft 30 dagen goed. Voor dadelijke enting wordt
ander materiaal gebezigd.

6°, Doseering der entstof. Deze wordt afgewreven in een i
percent\'sche keukenzoutoplossing, welke versch gekookt en weder
afgekoeld is.

7°. Uitvoering der enting in de praxis. Daarvoor verdient aan-
beveling het gebruik van een instrumentenkast, bevattende: de
entstof, een flesch lysol, een flesch keukenzoutoplossing, een flesch
spiritus, een
Eiilenmeijer\'scIi kolfje, een mortier met stamper,
twee meetcylinders, een schaal, zes thermometers, twee entspui-
ten, een hand weegschaal met gewichten, een spiritusbrander met
deksel, gesteriliseerde watten en een korf van metaaldraad.

8°. Uitvoering der intraveneuse injectie. Men gebruikt het best
een 5 ccM. bevattende asbestspuit, welke goed te desinfecteeren
is. Van de entvloeistof mag niets op den grond vallen. Men
injiciëert in de linker vena jugularis.

9°. Beschuttende enting van runderen welke verdacht zijn van
lubercidose.
Dieren met open tuberculose, dat wil zeggen zulke,
waarbij tuberkelbacillen vrij komen, bijv. longtuberculose met
bacillen-houdend sputum, uterustuberculose met uitvloeiing, enz.
worden niet onderworpen aan de beschuttende enting. Dieren,
welke geen clinische verschijnselen vertooneu, doch op de dia-
gnostische tuberculine-injectie reageeren, kunnen worden geïmmu-
niseerd. Dij deze dieren moet de temperatuur 14 dagen lang
nauwkeurig worden opgenomen, terwijl het lichaamsonderzoek
na de eerste enting moet worden voortgezet. Ontstaat hoesten,
dan dient het sputum op tuberkelbacillen onderzocht. Is de
reactie op de eerste enting hevig en langdurig geweest, dan
moet van- de tweede enting worden afgezien. De geënte dieren
moeten 10—14 dagen in den stal worden gehouden, tot de
reactie voorbij is.

10°. Stalhygiëne. Dieren met open tuberculose moeten zoo-
veel mogelijk verwijderd worden gehouden van die, welke geënt
zijn. Als het kan, moeten de geënte runderen worden geplaatst
in een stal, welke vrij is van tuberculose, Bij het bouwen van

-ocr page 273-

nieuwe stallen dient men er op te letten, dat het vee niet met
het voorstel naar elkander wordt geplaatst en dat vele kleine
stallen te verkiezen zijn boven één grooten. De watervoorziening
moet op dezelfde wijze geschieden als voor den mensch. Het
verblijf in de weide is nuttig. De reiniging der kribben en em-
mers, ook nu en dan met- kokend water, is noodig. De desinfec-
tie moet geschieden naar de bestaande voorschriften.

11°. Therapeutische statistiek. De onschadelijkheid der beschut-
tende enting is zeker. Omtrent het nut daarvan kan eerst een
oordeel worden geveld, nadat de geënte runderen volkomen ont-
wikkeld zijn. (
Zeitschrift für Thiermedicin, Band VI, lief tb und G.)

W. C. S.

De Jennerisatie als middel ter bestrijding van de runder-
tuberculose.
Jennerisatie noemt men het willekeurig invoeren
eener wijziging van hetzelfde, virus, dat de te bestrijden ziekte ver-
oorzaakt, doch voor het te beschutten dier zonder gevaar moet zijn.
Von Behring heeft een voor. runderen absoluut gevaarloos tuber-
culose-virus nog niet gevonden. Betrekkelijk onschadelijk zijn:
de reine culturen der van tuberculeuse \' menschen afkomstige
tuberkelbacillen, de van een tuberculeusen haan verkregen tuber-
kelbacillen (culturen van een anderen haan waren zeer virulent),
de
AnLoiNG\'sche tuberkelbacillen en de door behandeling met
joodtrichloride en bewaring in gedroogden toestand verzwakte
ruuder-tuberkelbacilleu. De van den mensch afkomstige tuberkel-
bacillen vvordeu voor runderen virulenter, wanneer zij geiten of
schapen hebben gepasseerd ; daarentegen minder virulent, indien
zij op kunstmatige voedingsbodems zijn gekweekt.

Von Behring gebruikt voornamelijk menschen-tuberkelbacillen
van de laatste soort en wel in gedroogden vorm (droge tuberculine l).
De enting van deze tuberculine in de bloedbaan is voor jonge
runderen zonder gevaar. Ook bij zulke dieren welke, op grond
van de reactie op de tuberculine-proef, als geïnfecteerd moeten
worden beschouwd, ontstonden geen ernstige gevolgen, hoewel
ongeveer 10 dagen lang hoesten en koorts werden waargenomen.
Runderen, welke aan clinisch te diagnostiseeren tuberculose lijden,
moeten van de beschuttende enting worden uitgesloten.

De in het Marburger instituut verrichte experimenten bewijzen,
dat de beschuttende entingen met droge tuberculine 1 het weer-

-ocr page 274-

stands vermogen tegen latere willekeurige infecties verlioogeu,
doch nog niet in die mate, dat acuut doodelijke doses van een
runder-tuberculosevirus goed worden verdragen.
Von Behring
neemt aan, dat voor het immuniseeren van runderen tegen de na-
tuurlijke infectie, zooals ze in de practijk voorkomt, een enkele
enting met droge tuberculine 1 voldoende zal zijn; hij kan en
wil dit echter nog niet beweren. De afloop der proeven, welke
thans worden genomen, moet dit eerst bewijzen.

Het staat vast dat de door Jennerisatie met droge tuberculine 1
verkregen beschutting de beveiliging tegen ru^^er-tuberculose-
virus geldt; bet is echter mogelijk dat de practijk leert, dat nog
een enting met gewijzigd rw?«^?\'-tuberculose virus zal moeten
volgen. (
Zeitschrift filr Thiermedicin, Band VI, Heft 5 und 6.)

w. c. s.

Tuberkelbacillen in de molk van reageorende dieren. —

Terwijl sommige schrijvers bij koeien, welke geen clinisch waar-
neembare tuberculose hebben, doch op injecties van tuberculine
reageeren, nooit bacillen in de melk konden aantoonen, vonden
anderen, door het experiment, dat ook de melk van latent zieke
dieren, welke enkel reageerden, bacillen bevat.
Stenström weer-
legt de meening dat koeien, welke niet aan den uier lijden,
doch bijv. long- of darmtuberculose hebben, tuberkelbacillen
zouden uitscheiden met de melk, zooals veelvuldig wordt aange-
nomen. De schrijver is van oordeel dat de tuberkelbacillen dik-
wijls van buiten in de melk geraken, bijv. met gedroogden mest
bij het melken. Bovendien wijst
Stenström er op, dat uier-
tuberculose veel meer voorkomt dan men vermoedt. Men zou
niet zoo dikwijls de uitscheiding van bacillen uit de long, den
darm, enz. langs den uier behoeven aan te nemen, wanneer men
beter onderzoek deed naar eeuig locaal lijden.

Voor de practisclie melkhygiëne blijkt uit het bovenstaande
het gevaar van de langs den darm uitgescheiden bacillen voor
de melk, en daarmede het gevaar ook van
niet in den uier ge-
localiseerde tuberculose; bovendien, hoe noodig het is de grootste
reinheid van den uier en bij het melken te betrachten.

Stenström zegt ten slotte: slechts bij die veestapels, waar de
bestryding der tuberculose met de hulp van tuberculine rationeel
wordt gedreven, en waar, zindelijkheid bij het melken nauwkeurig

-ocr page 275-

in acht wordt genomen, heeft men een waarborg, dat melk
wordt verkregen welke vrij is van tuberkelbacillen. (
Zeitschrift
für Thiermedicin, Band VI, Heft
4.) W. C. S.

Boekaankondiging.

Prof. Dr. B. MALKMUS, Grundriss der Klinischen Diagnostik
der inneren Krankheiten der Haustiere. Zweite verbesserte
Auflage. Mit 50 in den Text gedruckten Abbildungen.
Hannover, Gebrüder JANECKE 1902. Preis 4 Mark.

Op bladzijde 247, deel 26 van dit Tijdschrift, kondigde ik
den eersten druk aan. Niettegenstaande er op dit gebied in
Duitschland meer literatuur bestaat, is nu reeds een 2de druk
verschenen; dit pleit op zich zelf al voor het boek. De nieuwe
uitgave is overeenkomstig de vorderingen der wetenschap gewijzigd
en aangevuld; sommige hoofdstukken zijn geheel omgewerkt.
Een gevolg hiervan is, dat de inhoud eenigermate is uitgedijd,
namelijk van 187 bladzijden in den eersten druk tot 208 in den
tegenwoordigen. Wanneer men rekening houdt met den rijkdom
der behandelde stof, clan is dit nog niet veel. Immers, wordt
hierin nauwkeurig vermeld alles wat op het onderzoek van inwen-
dige ziekten bij de onderscheidene huisdieren betrekking heeft.
Na de anamnese worden eerst de methoden van onderzoek (inspectie,
palpatie, percussie en auscultatie) besproken, waarop het algemeen
onderzoek (signalement, habitus, huid, conjunctiva en lichaams-
temperatuur) volgt. Daarna komt het speciale onderzoek van
circulatie-, respiratie-, digestie-, urine- en geslachts-apparaat en
van het zenuwstelsel in aanmerking, terwijl ten slotte het specifiek
onderzoek (op stille-kolder, dampigheid, cornage, duizeligheid en
epilepsie, en steegheid), met de diagnostische entingen (tuberculose,
kwade-droes, miltvuur, houtvuur, maligne oedeem, wild- en runder-
ziekte en dolheid) en het onderzoek der lymphklieren en van het
bloed het boek besluiten.

Het aantal der zeer instructieve, ten deele gekleurde afbeel-
dingen is vergroot; bovendien zijn eenige der vorige editie door
betere vervangen.

Met afwisselend groote, duidelijke letter gedrukt, ziet het

-ocr page 276-

doelmatig gebonden, in postformaat uitgegeven boek er prettig
uit. Bij vernieuwing wordt het den lezers van dit tijdschrift
aanbevolen; de prijs behoeft geen beletsel te zijn dat het weldra
in ieders bibliotheek wordt aangetroffen.

W. C. Schimmel.

A. VAN LEEUWEN, Koopvernietigende gebreken in den vee-
handel. Handleiding voor rechtsgeleerden, veeartsen, vee-
houders en veefokkers, paarden- en veehandelaars en
slagers. Erven B. VAN DER KAMP, Groningen 1902.
Prijs f 1.25.

Bij de Erven B. van der Kamp te Groningen verscheen een
handleiding over bovengenoemd onderwerp, bewerkt door deu
districtsveearts
van Leeuwen.

De zaak is actueel en de in één band gebrachte, hier en daar
gewijzigde en aangevulde artikelen, welke vroeger in het week-
blad
Het Paard waren gepubliceerd, vermeerderd met een be-
schrijving der koopvernietigende gebreken bij rundvee en klein
vee, voorzien in een reeds lang gevoelde behoefte.

In het buitenland zijn over gerechtelijke veeartsenijkunde in
den laatsten tijd twee nieuwe handboekeu verschenen, namelijk van
Dieckerhoi\'f en van Czokor. Voor ons land zijn beide slechts
ten deele bruikbaar.
Van Leeuwen\'s handleiding houdt uitsluitend
rekening met onze toestanden.

Het algemeen gedeelte bevat naast het historisch overzicht
een beschrijving van het hedendaagsche recht in zake den vee-
handel in de verschillende landen van Europa en in Amerika.
In het bijzonder gedeelte worden de koopvernietigende gebreken
bij paarden, rundvee en klein vee beschreven. Het aanhangsel
bevat de samenstelling van het attest en van het visum repertuui.

Ik heb dit werkje met genoegen gelezen en de schrijver, die
dp stof iii populairen vorm kleedt, heeft mijn inziens zijn doel,
een bruikbare handleiding te schrijven, volkomen bereikt.

In dit tijdschrift mag de recensent in zijn beoordeeling het
wetenschappelijk terrein betreden en het is daarom dat ik enkele
zaken aan een nadere beschouwing onderwerp.

Bij cornage stelt de schrijver den waarborgtijd op 14 dagen.
Mijn inziens is deze termijn te lang en kan de verkooper daar-
door worden geschaad. Al is men het nu niet met K.
Günther

-ocr page 277-

eens dat het gebrek «urplötzlich» kan ontstaan, toch moet worden
erkend dat hoe eer de koop zijn definitieve beslissing heeft,
hoe beter dit voor de partijen is. Ik zou zeggen, dan moet de
kooper het paard maar binnen enkele dagen onderzoeken of dit
laten doen. Daarentegen zou ik bij maanblindheid den termijn
langer willen stellen dan 14? dagen. De vele gevallen van dit
ooglijden, welke onder anderen in de cliniek der veeartsenijschool
worden waargenomen, hebben doen zien dat het gebrek in dezen
korten termijn niet altijd kan worden onderkend.

Op blz, 136, bij den prolapsus vaginae heb ik tot mijn ge-
noegen gelezen dat «bij hoogdrachtige koeien de mogelijkheid niet
is uitgesloten, dat het gebrek
plotseling ontstaat, zoodat een
waarborgtijd niet is aan te geven.» Ik zou hier willen toevoegen
dat het gebrek
dikwijls voorkomt bij hoogdrachtige koeien na
spoorwegtransport of na bet afleggen van groote afstanden stap-
voets, en wel bij dieren welke vóór dit vervoer het gebrek nooit
hebben vertoond.

De meening van den schrijver op blz. 138 «wanneer het kalf
6 kilo of meer weegt, en de 7de maand der dracht dus als afge-
loopen moet worden beschouwd, kan er volgens mijne meening
geen sprake meer zij n van een verborgen gebrek», is voor ernstige
discussie vatbaar. De ervaring leert, dat bij vette dieren voor
den slager en voor den veehouder de diagnose in dit stadium
der drachtigheid niet altijd gemakkelijk is.

Evenwel de verschillende onderwerpen eigenen zich zoo bij-
zonder voor discussie en
de gevallen moeten ook elk voor zich
door den deskundige morden beoordeeld.
Het geheel is dan ook
door den schrijver zeer juist een handleiding genoemd.

De schrijver heeft door dit werk velen aan zich verplicht. Ik
twijfel niet of het zal door hen, voor wie deze handleiding bestemd
is, worden aangeschaft en met genoegen gelezen.
M. G. uic Bruin.

Veterinaire Almanak voor het jaar 1903. Utrecht, G. J. C.

SCRINERIUS, 1903. \')

In een sierlijk nieuwe kunst-gewaad heeft de veterinaire alma-
nak weder het licht gezien. Bij het openslaan wordt het oog

-ocr page 278-

dadelijk getroffen door het welgelijkend portret van Dr. M. C.
DiciviiUY/.kn. De redactie heeft de goede gedachte gehad hieraan
een kort curriculum vitae van dezen leeraar toe te voegen; men
kan daaruit zien dat de heer
Dekhuïzen reeds een veelbewogen
leven achter zich heeft en op verschillend wetenschappelijk ge-
bied zijn schreden heeft gezet.

Na den gewonen almanak-inhoud en de vermelding van het
onderwijzend personeel, de adressen der veterinaire studenten, de
resultaten der in 1902 gehouden examina, volgt een terugblik
op het schooljaar 1901/1902. Daarbij worden eenige woorden
gewijd aan het zoogenaamd «houten gebouw», die echter niet
getuigen van groote piëteit voor deze ruïne. Vooral de daarin
voorkomende wachtzaal wordt nog eens herdacht. En als be-
wijs dat de studiosi toch niet veeleischend zijn, laten zij er op
volgen: «thans kunnen ze hun tien minuten tusschen de lesuren
doorbrengen in een ietwat vriendelijker zaaltje in het achterge-
bouw». «Wel», zoo leest men verder, «zouden allen ongetwij-
feld zeer gaarne hier een eenvoudig behangselpapiertje op den
thans schurf\'tigen muur zien, en zelfs een cocosmatje op den
grond, of een eenvoudige klok aan den wand, .... maar we
mogen ter wille van de gezelligheid niet te veel vergen».

En verder: «een groot bezwaar bracht deze verandering van
wachtlokaal echter weer mee: de kasten van het vorige lokaal,
door onze collega\'s van het !}do en 4du studiejaar gebruikt om
kleeren en instrumenten te bergen, moesten thans zonder eenige
vergoeding gemist worden. Aan een kapstok in de achterkliniek
vindt men thans, vooral in het koude seizoen, -4, 5 jassen aan
één haakje, \'t Is waarlijk te hopen — vooral na het adres door
genoemde collega\'s aan den Heer Directeur-Generaal van Land-
bouw gericht — dat ieder zich weldra weer van een afsluitbare
bergplaats zal kunnen voorzien».

Het «verslag over het sociëteitsjaar 1901—1902» laat den
heer
Smit nog altijd in de Maliebaan (Buitenlust) wonen en
eindigt met een gelukwensch, die zeker wel anders bedoeld zal
zijn. Absyrtus toch heeft buiten kijf reeds dagen van grooten
bloei gekend.

De verslaggever van «Demosthenes» laat een klaagtoon hooren
over die kunstlievende leden, die «in stilte genoten», doch «wier
stem zich nooit verhief om ook eens een opmerking in \'t midden

-ocr page 279-

te brengen». Deze zouden zich kunnen verontschuldigen met
varium 29.

«Hercules» redivivus! Het ware ook te dwaas geweest dezen
te zien sterven aan verval van krachten. Door 40 leden gesteund,
zal deze Grieksche heros wellicht nog een uiterst moeielijke daad
aan het bekende twaalftal kunnen toevoegen.

«N. I. A.» stelt een feest in het vooruitzicht, of eigenlijk twee.
«Het komende jaar», zoo leest men, «staan er weer groote
plannen voor de deur. Behalve de uitvoering in den schouw-
burg, zal ook ter gelegenheid van de installatie van
Dr. Dekhuyzen
en Risch als eere-leden van onze sociëteit een uitvoering plaats
vinden.»

De «Naamlijst, standplaatsen, enz. van alle gediplomeerde vee-
artsen in Nederland en zijne koloniën» kan velen te pas komen.
De nauwkeurigheid waarmede deze is bewerkt, doet vermoeden
dat de eere-voorzitter van «Absyrtus» er niet geheel vreemd aan is.

De promoties der heeren H. \'t Hoen, H. Rëmmelts en H. Markus
(men zal in Bern wellicht heel wat uit die H\'s distilleeren) wordt
eenvoudig medegedeeld, met de titels der dissertaties. Hier ware
een woord van waardeering op zijn plaats geweest; zulke pioniers,
die de vaan der veterinaire wetenschap hoog houden, brengen
het vak «en relief».

«J. lv.» geeft een overzicht van de veeartsenijscholen in het
buitenland met het jaar van oprichting, en daarna een «historisch
overzicht van de vleeschvoeding en vleeschkeuring in Japan.»
Het laatste is ontleend aan de
Zeitsrhri/t für Flei&ch- und
Milckhygiene.

Een «Memoriam» aan den te vroeg overleden jeugdigen collega
E. C.
Koens en een afscheidswoord aan Dr. P. M. J. M. E.
Woltering brengen bij den lezer een gemengd gevoel teweeg.
Dat de redactie beiden herdenkt en den scheidenden leeraar een
woord van dank toeroept, moet ieders instemming wegdragen.

Het «Mengelwerk» is uitvoeriger dan het vorig jaar. Ook nu
wisselen poëzie en proza elkander af. De heer
Jac. Z. Risch
heeft zich weder verdienstelijk gekweten door zijn ongemeene
poëtische gaven ter beschikking der redactie te stellen. Hij zond
een viertal gedichten in, welke den meester verraden; vooral zijn
«Fabel» is geestig en frisch van inhoud.

«Delta» en «Jan van Aemstel» bewegen zich niet alleen op

-ocr page 280-

poëtisch, doch even gemakkelijk op prozaïsch gebied; zij beloven
voor de toekomst.

In het bijzonder moet «Kindje» van «Delta» worden genoemd;
dit gevoelvol stukje proza is innig lief gedacht, het biedt een
juweeltje van verhaaltrant.

Ook «Adda» en «Generaal» betraden met eere het belletristisch
gebied. Allen een woord van hulde en dank; een tot weerziens
in den volgenden Almanak I

De «Toost auf die Thierarzneikunde, ausgebracht von Veteri-
närassessor
Koschel, Breslau, bei dem Festmahl der Centraiver-
tretung am 15 Dez. 1900,» is aardig, maar voor ons land ge-
lukkig niet geheel toepasselijk. De Pruisische veterinaire toe-
standen, vooral der paardenartsen, zijn slechter dan in ons land.
In dit gedicht heeft het drukfoutenduiveltje al heel leelijke
parten gespeeld. In de strophe:

«Der kommt und fühlt und auscultirt,
«Misst Fieber» und desinficirt,
»Er quält sich, schwitzt und stöhnt gar sehr,
Ja, am Phantom war \'s nicht so schwer»,
leest men thans in den 3den regel: «schltzt» ; zou de zetter dit
werkelijk van den «Thierarzt» hebben verondersteld?

De varia zijn voor het meerendeel ook voor den oningewijde
begrijpelijk; zelfs n°. 30 maakt daarop geen uitzondering. En
n0. 4(2 is, iu gedachte, boven deze aankondiging geplaatst.

Als eindvariuui zij hier gesteld: «na volbrachten arbeid is het
zoet rusten». Dat die rust voor\'de redactie van den almanak op
lauweren zij; deze heeft ze ten volle verdiend. W.
C. Schimmel.

Revue générale de médecine vétérinaire, paraissant le Ier et le
15 de chaque mois, publiée par LECLAINCHE, Professeur
ä 1\'Ecole Vétérinaire de Toulouse. Prix de 1\'abonnement
pour 1\'Etranger 15 francs par an.

Dit tijdschrift verschijnt sedert 1 Januari 1903, en was tot
heden telkens 3 ä 4 vel groot. De inhoud bestaat uit oorspron-
kelijke stukken en recente referaten uit de meeste veterinaire tijd-
schriften van Europa, zelfs uit ons tijdschrift. Voorts worden
er ook sociale veterinaire quaesties iu behandeld, geenszins alleen
op de Fransche toestanden toepasselijk. Evenzoo treft men er

-ocr page 281-

in aan mutaties aan de veeartsenijscholen over geheel de wereld,
wetten op veeartsenijkunde, vleeschkeuring, enz. betrekking
hebbende. Het is in één woord een tijdschrift «up to date®.

[Iet was noodig dat er in Frankrijk wat verandering, wat
concurrentie kwam onder de veterinaire periodieken. \'Zij bleven
te veel in hun sleur. Er is reeds reactie te zien, onder anderen
in het
Recueil de médecine vétérinaire, dat in dezen jaargang
met beter letter wordt gedrukt en minder leelijke afbeeldingen
bevat.

De «Revue générale> wordt flink uitgegeven, op goed papier,
met mooie lettertypen, groot octavo. Dit tijdschrift zij den
Hollandschen veeartsen aanbevolen, ook voor het bijhouden der
Fransche taal. Indien men aan: «Monsieur le professeur Biips,
a 1\'Ecole vétérinaire de Toulouse» een postwissel van 15 francs
(/7.22) zendt, ontvangt men gedurende 1903 om de 14 dagen
een aflevering. W. C. S.

NOTULEN der 42a»e Algemeene vergadering van de
Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde
in Nederland, gehouden te Utrecht op 20 en 21
September 1901 in het gebouw voor Kunsten en
Wetenschappen.

Huishoudelijk gedeelte der vergadering, aangevangen den 20sten
September, \'s avonds 7 uur.

Van het Hoofdbestuur zijn aanwezig alle leden, met uitzon-
dering van den heer
Frederiksb, die bericht heeft gezonden wegens
ambtsbezigheden verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen.

Voorts zijn tegenwoordig de afgevaardigden van alle afdeelingen,
benevens 14 leden, waarvan
4 in Utrecht wonen en 9 een eigen
stem kunnen uitbrengen.

De afdeelingen zijn vertegenwoordigd als volgt:

Groningen-Brente door A. van Leeuwen met 12 stemmen.

Friesland » H. Veenstra »10 »

Gelderland-Overijsel » A. A. Overbeëk »12 »

Utrecht » O. J. Rab »7 »

Noord-Holland » C. Mazure »8 »

Zuid-Holland » II. L. Elleuman Lzn. »11 »

-ocr page 282-

Nieuw Zuid-Holland door J, J. F. Dhont met 15 stemmen
Zeeland » H. J.
van Neder veen > 7 »

Noord-Brabant-Limburg » W. J. Paimans »16 »

te zamen 98 stemmen
zoodat totaal kunnen worden uitgebracht 107 stemmen.

De voorzitter opent de vergadering, na den leden een kort
welkomstwoord te hebben toegesproken. Hij uit den wensck dat
deze vergadering tot vruchtbare beraadslagingen moge leiden.
Bijzonder brengt hij hulde aan de afgevaardigden van de afdee-
lingen, die allen zoo trouw op hun post zijn. Hij wijst er op
dat de kracht van de Maatschappij in de medewerking der afdee-
lingen ligt. De aanwezigheid van alle afgevaardigden getuigt er
voor, dat dit ook door de afdeelingen wordt gevoeld, alsook voor
de instemming met de nieuwe regeling van de vergadering.
Dij de oude regeling waren meermalen afgevaardigden van één,
soms meer afdeelingen niet present.

De notulen van de 40sto Algemeene vergadering worden ge-
lezen en goedgekeurd, nadat door de vergadering het voorstel
van den lste secretaris is aangenomen om het kort verslag, dat
van het 2d0 gedeelte dezer vergadering is gegeven in n°. 6 van
het 28sto deel van dit tijdschrift, te beginnen met pagina 229,
derde regel van boven, als notulen t,e beschouwen van dit ge-
deelte der vergadering.

Ook de notulen van de 41sto buitengewone Algemeene ver-
gadering worden gelezen en, na rectificatie, op verzoek van
de heeren
de Jong en Veenstra, van een paar misstellingen,
goedgekeurd.

De 1st0 secretaris brengt daarna verslag uit van den toestand
der Maatschappij over het afgeloopen jaar \').

Door den heer D. F. van Esyet,d, penningiueester-biblothecaris,
wordt verslag gegeven van de geldmiddelen en van den toestand
der bibliotheek 1).

Deze verslagen worden alle goedgekeurd en door den voor-
zitter wordt aan de verslaggevers dank gebracht namens de
vergadering, in het bijzonder nog aan den heer
van Esvei.d
voor zijn goede zorgen aan de bibliotheek gewijd.

1 2 Tijdschrift deel 29, pagina 81.

-ocr page 283-

Daarna wordt door den penningmeester de rekening en ver-
antwoording van zijn gehouden geldelijk beheer overgelegd. Deze
rekening wordt door een, door den voorzitter daartoe aange-
wezen commissie, bestaande uit de heeren
A. van Leeuwen,
J. Mazure Czn. en W. J. Paimans, nagezien en accoord bevonden.

Overeenkomstig het voorstel der commissie wordt de rekening
goedgekeurd en den penningmeester, onder dankbetuiging voor
zijn richtig geldelijk beheer, décharge voor deze rekening verleend.

De penningmeester geeft nu nog een kort overzicht van den
stand der kas in het loopend jaar. Hij merkt hierbij op dat de
geldelijke toestand gunstig is, zoodat het kassaldo op 1 Januari
aanstaande vermoedelijk f 200 zal bedragen.

Het comité van redactie van het tijdschrift is zeer zuinig ge-
weest en door een nauwgezette berekening is met moeite f 100
bezuinigd. Het comité zou dit overschot voor het volgend jaar
op het tijdschrift wenschen overgeschreven te zien.

Er zal nu een uitgaaf zijn van f 1500 en een ontvangst van
f2000. Wij verkeeren volgens spreker in gunstiger toestand dan
vroeger; het saldo zou nog grooter kunnen zijn als alle afdee-
lingen het quotum der contributie op tijd inzonden; dit laat nog
altijd te wenschen over.

Alsnu wordt overgegaan tot de verkiezing van een lste secre-
taris. De voorzitter noodigt de heeren
C. J. Rah, H. L. Ellerman
en II. J. van Nhdervekn uit het bureau van stemopneming te
willen vormen. Dit bureau wordt aldus geconstitueerd. Bij de
gehouden stemming blijkt, dat zijn uitgebracht 107 geldige
stemmen en 105 hiervan zijn uitgebracht op den aftredenden
titularis, den heer D.
van der Sluijs, zoodat deze is gekozen. Hij
verklaart, onder dankbetuiging voor het in hem gestelde vertrou-
wen, de betrekking weder op zich te zullen nemen.

De voorzitter stelt door voorlezing de vergadering in kennis
met een tusschen hem en Dr. G. W.
Bruinsma gevoerde corre-
spondentie betreffende het rapport over het ontwerp tuberculose-
wet. Zijn voorstel om deze correspondentie in de notulen op te
nemen, wordt door de vergadering goedgekeurd.

1°. Schrijven van Dr. Bruinsma.

Teteringen (bij Broda), 26 Mei 1901.

„WelEdele Heer. Eiikolo dagen geleden is mij als lid van hot Nod.

„Landbouw-coinité toegezonden een rapport door u als voorzitter ge-

18

-ocr page 284-

„teekeud, ovor de „rundveo tuberculosewot." Daarin lees ik op blz. 6,
„dat „de commissie van bet lnndbouwcomité" waarvan ik do oer had lid
„te zjjn, zou gezegd hebben „dat het duidelijk door proeven is bewozen,
„dat noch in de boter, noch in do kaas, bereid uit tuberkelbacillen be-
„vattonde molk, deze bactoriën aanwezig zijn."

„De verbazing van alle aanwezigen" bij deze zinsnede door uwe com-
„missie gememoreerd, wordt nog door de m\\jne ovortroffen, nu ik moet
„aannemen dat geen dier aanwezigen, zoo min als de leden uwer com-
„miBsie, ons rapport heeft gelezen.

„Daarin toch staat (blz. 3), „uit proeven, met melk van tuborculeuso
„koeien genomen, is het duidelijk bewezen, dat noch in do boter, noch in
„do kaas uit dergelijko melk bereid, ook tuberkelbacillen voorkomen.\'\'
„Dit toch is geheel iets anders; en ik neem deze veronderstelling van „alge-
„moen niet-lezon" aan om niot gedwongen te worden tot de veel ergero
„conclusio, dat namelijk voor de aanwezige veeartsen op uwe vergadering
„molk van tuborculeuse kooien" identiek zou wezen met „tuberkelbacillen
„bovattendo melk" of dat uwo commissie de woorden uit het rapport van
„hot Landbouwcomité mot opzet heeft verdraaid.

„Het zal mij aangenaam zijn, wanneer dit schrijven door U ter kennis
„wordt gebracht van het Bestuur Uwer Maatsohappü tot bov. dor Vee-
artsenijkunde, waarmee ik do eer heb to zijn,

Aan den WEd. Heer Uw dienstw. dn.

M. H. J. P. Thomassen. (get.) Dr. G. "W. Brüinsma.

Utreciit, 17 Juni 1901.

„WolEd. Zeor Ooi. Hoer!

„Nadat Uw schrijven bij do leden onzor commissie gocirculeord hooft,
„richt ik tot U de volgende vraag.

„Bestaat Uwerzijds geen bezwaar tegen do publicatio van uw epistel in
„hot tijdschrift voor veeartsenijkunde? Zoodoende worden allo Noderlandsche
„vooartson inot den inhoud in kennis gestold. Gaarne ontvang ik Uw toe-
stemmend antwoord zoo spoedig mogelijk.

Uw dienstw. dn.
(get.) M. H. J. P. Thomassen.

Teterin<}kn, 1 Juli 1901.

„WelEd. Zeor Gol. Hoer !

„Een paar weken afwoziglieid hebben mij verhinderd U eerder te ant-
woorden, waarvoor mijno excuses gcliovo to aanvaarden.

,.Hot ligt in mijn voornomon mijne medoloden dor commissio to hooron
,,of zij het ook noodig achten uw rapport nader to besproken; tot zoo-
„lang zou het minder correct zijn mijnerzijds reeds eenige
kritiek to
„publiceren. Intusschen zou het mjj aangenaam zjjn, indien nevenstaande
„rectificatie in het door U genoemde tydBchrift door Uw bemiddeling kou
„worden geplaatst.

„Met g.ovoelens van hoogachting hob ik do oor to z\\jn,

Uw dienstw. dn.
(get.) Dr. G. W. Brüinsma.

-ocr page 285-

„Bij bespreking van art. 22 van het ontwerp van wet tot bestrijding
„van de tuberculose onder het rundvee
wordt in liet rapport eener com-
„missie uit do Maatschappij t. b. dor Veeartsenijkunde gezegd op
„blz. 6: „Het heeft de verbazing van alle aanwezigen gewekt, dat do com-
„missie van het landbouwcomité in haar rapport als haar meenitig heoft
,.durven uitspreken, dat het duidelijk door proeven is bewezen, dat noch
„in do boter, noch in de kaas, boroid uit tuberkelbacillen bevattende
„melk, dezo bacteriën aanwezig zijn en men derhalve van die zuivelpro-
ducten geen nadeelen heoft te duchten."

„Het zij mij vergund de zinsnede uit het rapport der laatstgenoemde
„commissie, waarop dit betrekking hoeft hiernaast over te schrijven en ter
„rectificatie aan te bieden; zjj luidt op blz. 3. „In den zuivel heeft men
„niet te duchten voor nadeelen van tuberculeus vee. Uit proeven met
„melk van tuberculeuse koeien genomen, is het duidelijk bewezen dat
„noch in de boter noch in de kaas uit dorgolijke melk bereid, ook tuber-
„kolbacillen voorkomen."

(get.) Dr. ö. W. Bruinsma,
Lid d. Commissie.

Het voorstel der afdeeling Gelderlaud-Overijsel, om den lieer
Schmidt te Kolding, den uitvinder der joodkalium-injecties tegen
kalfziekte, een bewijs te geven van de erkentelijkheid der Neder-
landsche veeartsen, aan het Hoofdbestuur overlatende wat in casu
zal worden gedaan, wordt in discussie gebracht.

De afgevaardigde van Groningen-Drente zegt dat in zijn af-
deeling de meeningen omtrent dit voorstel nog al verdeeld waren.
De helft der leden, aanwezig op de vergadering waarin dit voor-
stel werd besproken, was van meening, dat een onderscheiding
voor den lieér
Schmidt niet gemotiveerd is. Er zijn zooveel uit-
vindingen gedaan waarvoor de uitvinders geen bewijs van erkente-
lijkheid hebben ontvangen, en die toch minstens even goed ver-
diend hebben als
Schmidt. De andere helft vond den uitvinder
der joodkalium-therapie wel een belooning waard.

In de afdeeling Friesland hebben zich zeven leden vóór het
voorstel en het praeadvies van het Hoofdbestuur verklaard en
drie tegen, om dezelfde redenen als door de tegenstanders in de
afdeeling Groningen-Drente zijn aangevoerd.

De afgevaardigde van de afdeeling Gelderland-Overijsel ver-
dedigt nog nader het voorstel en zegt dat in zijn afdeeling alle
leden er vóór waren, omdat de therapie een belangrijke waarde
heeft, niet alleen voor de veeartsen, maar ook voor de veehouders,
en, spoedig aangewend, veel dieren aan kalfziekte lijdende er

-ocr page 286-

door in het leven worden behouden, welke anders verloren zouden
zijn gegaan. Hij erkent dat er meer verdienstelijke uitvindingen
op veeartsenijkundig gebied zijn gedaan, tuaar acht dat geen
motief om
Schmidt niet te huldigen.

De afdeeling Utrecht sluit zich aan bij het praeadvies van het
Hoofdbestuur.

In de afdeeling Noord-Holland waren 6 leden vóór het voor-
stel en twee er tegen.

Zuid-IIolland gaat mede met het praeadvies.

De afgevaardigde van de Nieuwe afdeeling Zuid-Holland zegt,
dat in zijn afdeeling het voorstel geen sympathie heeft kunnen
vinden. De verdienste van
Schmidt werd daar niet van zoo groote
waarde geacht om hem hiervoor een onderscheiding toe te kennen.

Zeeland verklaart zich vóór het voorstel en het praeadvies.

De afgevaardigde van Noord-Brabant-Limburg vraagt eenige
inlichting omtrent de beteekenis van het correspondeerend lid-
maatschap en de verhouding van een correspondeerend lid tot
de Maatschappij. Hij zegt dat in zijn afdeeling zich 14 leden
vóór en 1 tegen het voorstel en het praeadvies hebben ver-
klaard.

De voorzitter zegt dat de benoeming tot correspondeerend lid
een onderscheiding is, waarop verschillende personen wel zijn
gesteld. Hij zou wenschen dat de Maatschappij meer onderschei-
dingen aan verdienstelijke mannen op veterinair gebied kon
geven, daar zij de relatiën met buitenlandsche geleerden of ver-
dienstelijke practici versterken. Een correspondeerend lid ontvangt
evenals de eereleden het Tijdschrift gratis, en dit kost aan de
Maatschappij geld. Nu zijn onze geldmiddelen niet van dien aard,
dat wij ons de luxe van veel buitengewone leden kunnen ver-
oorloven.

De heer Markus zegt dat er behalve de joodkalium-injecties
wel andere ontdekkingen zijn gedaan welke meer waarde voor
de praktijk hebben, o. a. de praeventieve entingen tegen bout-
vuur. De arbeid van
Arloing is van hooger wetenschappelijke
en practische waarde dan die van
Schmidt. Hij acht daarom een
huldiging van
Schmidt niet zoo zeer aangewezen, als wij deze
ook niet anderen kunnen aanbieden.

Niemand meer het woord over dit voorstel wtfnscbende te
voeren, repliceert de voorzitter nog door te zeggen dat hij zich

-ocr page 287-

goed kan voorstellen dat de practici enthousiast zijn, dat er een
middel is gevonden om een zoo moordende ziekte, als de kalf-
ziekte tot dusver was, te genezen. Het is toch een verblijdend
feit, zegt hij, dat, zooals reeds is opgemerkt, tegenwoordig een
grooter percentage der zieke koeien herstelt dan er vóórdat de
SciiMiDT\'sche therapie bekend was aan stierf.

Het voorstel met het praeadvies wordt alsnu in stemming ge-
bracht. De uitslag hiervan is, dat het wordt aangenomen met
78 stemmen vóór, 30 tegen en 2 blanco. Hierbij dient te worden
opgemerkt, dat na de eerst gehouden stemming nog 3 leden ter
vergadering zijn gekomen.

Thans komt aan de orde het voorstel van de reorganisatie-
commissie, om bij de regeering stappen te doen ter verkrijging
eener spoedige en grondige hervorming van het veeartsenij kundig
onderwijs.

De voorzitter vraagt den heer de Jong of deze het voorstel
nader wil toelichten. De heer
de Jong zegt, deze taak gaarne te
willen overlaten aan den voorzitter.

De heer Thomassen meent dat de inleiding kort kan zijn. Het
is genoeg bekend en dikwijls besproken dat er veel leemten zijn
iu de verdeeling der onderwijsvakken aan de veeartsenijschool.
Er dient van onze zijde iets te worden gedaan om hierin ver-
betering te brengen en er moeten pogingen worden aangewend,
krachtige pogingen zelfs, om een 9dcn leeraar te verkrijgen.

Het onderwijs in algemeene pathologie, pathologische anatomie
en physiologie, zeer omvangrijke hoofdvakken, moet noodzakelijk
door twee leeraren worden gegeven. Het is, zegt spreker, niet
mogelijk dat die leervakken door één persoon naar beliooren en
overeenkomstig de eischen van de tegenwoordige wetenschap
worden gedoceerd.

Hij beveelt aan om nog vóórdat de begrooting voor 1902 in
de Kamers in behandeling komt bij de regeering op de gewenschte
wijziging aan te dringen.

Dr. de Jong geeft te kennen dat hij er niet sterk vóór is nu
bij de regeering op wijziging aan te dringen. Er is nog te kort
geleden aan de regeering om verbetering van den toestand ge-
vraagd en hij acht het daarom raadzaam eerst af te wachten wat
hiervan het gevolg zal zijn.

De voorzitter repliceerende, zegt dat naar zijn meening het

-ocr page 288-

oogenblik juist gunstig is om bij de regeering aan te kloppen.

De afgevaardigde van Nieuw-Zuid-Holland zegt de bedoeling
der commissie niet goed te hebben begrepen; zij is als hij goed
heeft opgemerkt niet homogeen in haar meening. Dr.
de Jong
schijnt in gevoelen met de andere leden te verschillen. Hij
meent evenwel dat het geschikter is thans een afwachtende hou-
ding aan te nemen, evenals de heer
de Jong dat wil. Wel zou
hij het gewenscht achten, dat de Maatschappij, naar aanleiding
van de jongste benoeming van een leeraar aan \'s Rijks veeartsenij-
school, aan de regeering te kennen gaf, dat zij het betreurt dat
er geen splitsing is gemaakt in de beide leervakken.

De voorzitter is van meening dat de regeering thans niet
anders heeft kunnen handelen; er was op de begrooting geen
post uitgetrokken voor de bezoldiging van een nieuwen leeraar.
Hij blijft het niettemin goed achten dat er nu stappen bij de
regeering worden gedaan.

De heer de Jong zegt dat de heer Dhont de opmerking heeft
gemaakt dat de commissie niet homogeen was, doch dit is niet
juist. Hij heeft zich in de commissie niet verzet tegen het aan-
wenden van nieuwe pogingen bij de regeering, maar gezegd hier-
van niet bijster veel te verwachten.

De voorzitter merkt op dat van het vroeger voorstel door de
regeering wel notitie is genomen ; er was een reorganisatieplan
in bewerking.

De heer van Esveld wijst er ook op dat vanwege de Maat-
schappij herhaaldelijk is aangedrongen bij de regeering op het
tot stand brengen van de wet op de uitoefening der veeartsenij-
kunde en op de veterinaire politie. Eindelijk zijn die wetten er
toch gekomen. Ilij beveelt ten zeerste aan ook nu nogmaals om
reorganisatie van het onderwijs aan te kloppen.

Dr. van der Pi,aats zegt dat de inleiding van het voorstel
hem heeft verbaasd en teleurgesteld. Een grondige reorganisatie
is dringend noodzakelijk en het voorstel beoogt ook die te ver-
krijgen. De inleiding van den voorzitter geeft mij echter den
indruk dat de commissie slechts een gedeeltelijke reorganisatie
wil en zich wil bepalen tot uitbreiding van het leeraarsper-
soneel en splitsing der leervakken, door den voorzitter genoemd.
De millioenenspeech, zegt spreker voorts, is heden in de Kamer
door den Minister van Financiën gehouden. Misschien baart de

-ocr page 289-

begrooting ons vele teleurstellingen. Nu kan er niets meer
voor eenige reorganisatie op de begrooting worden gebracht.
Ook wijst de heer
van der Plaats er op, dat de afdeeling Land-
bouw, waaronder wij ressorteeren, onder een ander departement
is gekomen en een andere Directeur-Generaal aan het hoofd der
afdeeling is opgetreden, en dit allicht aanleiding zal geven tot
vertraging der zaken en misschien ook wel veraudering van
inzichten. Hij zou wenschen dat opnieuw op een totale en gron-
dige reorganisatie werd aangedrongen en het plan daartoe aan
den nieuwen Minister werd overgelegd en stelt voor hiertoe te
besluiten.

Dr. de Jong merkt op dat de toestand aan de afdeeling Land-
bouw bekend is; wel is waar is de Directeur-Generaal afgetreden,
maar alle ambtenaren van Landbouw zijn aangebleven en mede
overgegaan, en die zijn geheel met de zaken bekend, zoodat
hierdoor geen vertraging behoeft te ontstaan. Hij stelt nog de
vraag of wij niet een eenigermate dwazen indruk zullen maken,
als wij thans om een scheiding der leervakken komen vragen,
nu er nog zoo kort geleden een nieuwe leeraar is benoemd?

De heer Paimans wenscht het voorstel, zooals het op het
programma staat, te handhaven.

De heer Mazure stelt voor de overwegingen van den heer
van der Plaats en van den voorzitter te vereenigen en bij de
regeering op een geheele reorganisatie aan te dringen, doch zoo
die niet spoedig te verwachten is, dan ten minste een splitsing
der beide leervakken te verzoeken.

De heer Kroon stelt de vraag of het wel aan te bevelen is
bij den tegenwoordigen Minister te komen met ons verzoek?
Het is toch wel mogelijk dat een Ministerie van Landbouw tot
stand komt en dan zal het hoofd van dit departement zich weer
met deze quaestie moeten bezighouden.

De voorzitter sluit de discussiën over dit onderwerp en brengt
het voorstel
Mazure in stemming; dit wordt unaniem aange-
nomen.

Alsnu ontstaat nog eenige discussie over de vraag aan wie de
uitvoering van het besluit der vergadering zal worden opge-
dragen. Enkelen zijn van meening dat die aan bet Hoofdbestuur
is gedemaudeerd, terwijl anderen meenen dat de commissie die
taak te vervullen heeft.

-ocr page 290-

De lieer Dhont stelt voor de uitvoering op te dragen aan de
commissie. Dit voorstel wordt met algemeene stemmen aan-
genomen.

De voorzitter stelt thans het laatste punt van de agenda aan
de orde, namelijk de begrooting voor 1902.

De penningmeester licht de begrooting nog met enkele op-
merkingen toe. De vergadering keurt het voorstel der afdeeling
Utrecht, om den post voor onderhoud en assurantie van de
bibliotheek tot f200 te verhoogen goed, ten einde een begin te
kunnen maken met het samenstellen van een catalogus voor de
bibliotheek. Ook wordt besloten dat een eventueel overschot van
f 100 op de rekening van het volgend deel van het tijdschrift
zal worden gebracht.

De geheele begrooting voor 1902 wordt daarna aangenomen
tot een totaal bedrag in ontvangsten en uitgaven van f 1695.

De heer van Nederveen, afgevaardigde van Zeeland, nog het
woord verkrijgende, zegt dat in zijn afdeeling stemmen zijn
opgegaan tot het aanwenden van pogingen om te verkrijgen, dat
aan de plaatsvervangend-districtsveeartsen en geëxamineerde vee-
artsen door tusschenkomst van de burgemeesters kennis worde
gegeven van het voorkomen van besmettelijke veeziekten in hun
gemeenten.

De heer Ellerman heeft nog in opdracht om ter sprake te
brengen de ongelijkheid, welke bestaat tusschen de contributie
der leden van de Algemeene afdeeling en die welke in ver-
schillende afdeelingen wordt geheven.

De voorzitter geeft, met het oog op het late uur en de ver-
moeidheid der vergadering, in overweging de voorstellen van
Zeeland en Zuid-Holland thans niet meer te behandelen en die
op de voortgezette vergadering in den aanvang ter tafel te
brengen.

Dienovereenkomstig wordt met goedvinden van de voorstellers
besloten.

De voorzitter heft thans de vergadering op en spreekt den
wensch uit, dat de voortgezette vergadering met evenveel opge-
wektheid zal worden gehouden als het eerste deel en hij in de
gelegenheid zal zijn vele collega\'s te begroeten.

-ocr page 291-

Vergadering van 21 September 1901, des voormid-
dags 10 uur.

Aanwezig zijn, behalve de leden van het Hoofdbestuur, weder-
om alle afgevaardigden, benevens een honderdtal leden en 6
geïntroduceerden, waarvan vier candidaat-veeartsen en twee me-
dici, namelijk de heeren Dr. H. W.
Boelen en Dr. C. W. Broers.

De voorzitter verzoekt de aanwezigen hem eeuige oogenblikken
hun aandacht te verleenen en spreekt de volgende rede uit:

Mijne heeren!

Het is voor mij een aangename taak, ja, als voorzitter een
waar genoegen, U allen, leden der Maatschappij, het welkom in
deze vergadering te mogen toeroepen.

Van heinde en verre, uit alle provinciën van ons land zijt gij
opgekomen, vooreerst om van de wetenschappelijke mededeelingen,
welke wij straks te booren krijgen, te genieten. Velen uwer togen
herwaarts in de hoop oude kennissen en vrienden te ontmoeten,
met hen, na een scheiding soms van vele jaren, een gezelligen
dag door te brengen en verder nieuwe kennismaking met vak-
genooten aan te knoopen. De eerste prikkel is voor den practicus
van het platteland niet de minste. Hij toch is van den omgang
met collega\'s en andere wetenschappelijke menschen vrij wel ver-
stoken en hoopt hier wetenschappelijk nieuws te vernemen en te
zien, en hiervoor bestaat de gelegenheid, sedert deze tweede dag
uitsluitend aan de wetenschap is gewijd.

De vergadering van het vorig jaar werd als in dit opzicht
uitmuntend geslaagd geroemd, en dat het programma voor deze
vergadering ook weer in den smaak valt, blijkt uit de talrijke
opkomst van dezen morgen. Ik meen daarom de tolk der ver-
gadering te zijn, wanneer ik haar dank bied aan de leden, die
aan het Hoofdbestuur de toezegging hunner medewerking deden.

Gisteren avond hoorden wij bij monde van den lste secretaris
de vermelding der merkwaardigste feiten betreffende onze Maat-
schappij in het afgeloopen jaar. Naast droeve herinneringen, als
die aan het verlies van enkele medeleden ons door den dood
ontvallen, werd ook verblijdend nieuws vermeld. Als zoodanig
wensch ik in de eerste plaats te wijzen op de promotie van een
drietal jongere collega\'s, allen assistent aan onze school, die in het

-ocr page 292-

buitenland den titel van doctor medicinae veterinariae verwierven.
Nogmaals wensch ik hen uit naam der Maatschappij van harte
geluk en voeg onzen dank hieraan toe, voor hetgeen zij bijdroegen
tot verheffing der veeartsenijkunde. Ik twijfel niet of anderen
zullen in den loop van dit jaar hun lofwaardig voorbeeld volgen.

Niet alleen doorstonden onze jonge collega\'s met glans een
vrij ernstig examen in het buitenland, maar zij leverden een
proefschrift, waarvan de wetenschappelijke waarde niet genoeg
valt te roemen. Ook in de medische wereld, hier te lande zoo-
wel als in het buitenland, worden deze hoog geschat.

Ik kan niet nalaten aan dit feit een gevolgtrekking vast te
knoopen, waarvan de juistheid door u allen zal worden beaamd.
Het succes dezer jongeren, nog geen jaar te voren aan onze
school gediplomeerd, bewijst dat het onderwijs hier te lande voor
dat der buitenlandsche scholen niet onderdoet. Daarenboven blijkt
uit hun dissertaties, dat de leiding bij experimenteel onderzoek
voortreflijker is dan aan vele buitenlandsche inrichtingen.

Met betrekking tot het laatste punt is het mij aangenaam
openlijk hulde te kunnen brengen aan professor Dr.
Hamburger,
die zijn leerstoel aan onze school heeft verwisseld met dien in
de physiologie aan de hoogeschool te Groningen. Dat wij hem
als lid onzer vereeniging in de toekomst zullen behouden, daar-
aan bestaat niet de minste twijfel.
Hamburger zal steeds aan-
gename herinneringen bewaren van zijn verblijf aan \'s Rijks
veeartsenijschool en dankbaar zijn voor het vele, dat hij aan de
veeartsenijkunde te danken heeft, en dit onder meer toonen door
een warme belangstelling in onze Maatschappij.

Van de verbeteringen aan onze school, welke ik het vorig
jaar in mijn openingsrede in het vooruitzicht stelde, hebben
enkele, dank zij de ijverige bemoeiing van ons eerelid, den oud-
Directeur-Generaal van Landbouw, Mr.
Sickesz, hun beslag
gekregen.

In ons tijdschrift hebt gij reeds kunnen lezen, dat de
onderwijslokalen in den loop van dit jaar belangrijk zijn uit-
gebreid, verbeterd en verfraaid. Al de docenten, ook de
veteri-
naire,
beschikken thans over lokalen, waarvoor zij zich tegenover
bezoeken van buiten niet meer behoeven te schamen, en wat
meer is, lokalen waarin wetenschappelijke arbeid uitvoerbaar is
en een langdurig verblijf niet schadelijk voor de gezondheid.

-ocr page 293-

Dengenen, die do stad vandaag niet verlaten, geef ik in over-
weging zich de visa van deze metaniorphose te gaan overtuigen.

Maar ik merk, mijne heeren, dat ik te veel van onzen kost-
baren tijd in beslag neem en zal daarom liever het woord aan
andere sprekers laten.

Ik hoop, dat de voordrachten in den smaak van u allen mogen
vallen. De keuze van een onderwerp voor deze vergadering is
niet altijd gemakkelijk, te meer daar de veeartsen de laatste
jaren verschillende richtingen uitgaan en zich allen niet meer
uitsluitend voor de praktijk interesseeren. Laat de discussies,
waarvoor na elke voordracht gelegenheid bestaat, zaakrijk zijn
en, zooals steeds, op aangenamen toon worden gevoerd.

Tot de heeren van de pers, die ik in deze vergadering welkom
heet, richt ik het verzoek, hun zooveel mogelijk beknopte ver-
slagen, vóór deze ter perse gaan, aan de betreffende sprekers
ter inzage te geven.

En hiermede mijnheeren verklaar ik de 42st0 Algemeene ver-
gadering geopend. (Algemeen applaus.)

In de eerste plaats geeft de voorzitter den heer Ellbkman,
afgevaardigde van de afdeeling Zuid-Holland, gelegenheid zijn
mandaat te vervullen en bet onderwerp dat hij met een enkel
woord in het eerste deel van de vergadering ter sprake heeft
gebracht, nader toe te lichten.

De heer Ellerman zegt nu dat in verschillende afdeelingen
een hooger bedrag aan contributie wordt geheven dan door de

O O <3

leden van de Algemeene afdeeling wordt betaald. Hij meent dat
hierin een gevaar schuilt voor de afdeelingen om leden te ver-
liezen, en acht het wel gewenscht dat daarin verandering wordt
gebracht. Hij stelt namens zijn atdeeling voor, de contributie
voor de leden der Algemeene afdeeling te brengen op f \'10.

De heer van Esveld maakt de opmerking dat in de meeste
afdeelingen de contributie even hoog is als die, welke de leden
der Algemeene afdeeling betalen. Hij meent dat het niet in het
belang is van de Maatschappij, om de contributie voor de leden
der Algemeene afdeeling te verhoogen.

Het voorstel vindt geen ondersteuning en kan, daar het niet
op het programma is vermeld, ook niet in verdere behandeling
komen. De voorzitter geeft den heer
Ellerman in overweging,
dat de afdeeling Zuid-Holland, zoo zij dit wenscht, vóór het

-ocr page 294-

volgend programma, een behoorlijk toegelicht voorstel bij het
Hoofdbestuur inzendt.

De heer van Nederveen geeft te kennen, dat hij het voorstel
der afdeeling Zeeland, dat ook den vorigen avond ter tafel is
gebracht, intrekt.

Hiermede is de agenda der huishoudelijke werkzaamheden
afgeloopen en komen de aangekondigde voordrachten aan
de orde.

De voorzitter deelt vooraf nog mede, dat de heer Westeii
bericht heeft gezonden tot zijn leedwezen verhinderd te zijn de
door hem aangekondigde voordracht te houden en geeft het woord
aan den heer
H. Markus.

Aldus goedgekeurd en vastgesteld iu de 43sto Algemeene ver-
gadering, te Utrecht den 26sten September 1902.

De voorzitter,
M. H. J. P. Thomassen.

De lsto secretaris,
D. van der Si,uijs.

N.B. Voor het overige gedeelte der notulen verwijst de l8t0
secretaris naar het Kort Verslag der vergadering, opgenomen in
het 29sto deel van dit tijdschrift, te beginnen met pagina 182,
dertiende regel van onderen. De vergadering ontheft den
secretaris van het lezen van dit gedeelte van het Kort Verslag
en accepteert het als notulen, welke nu worden goedgekeurd
en gearresteerd.

De lsto secretaris,
D. van der Sluijs.

Nieuw uitgekomen boeken.

Prof. Dr. Thome\'s Flora von Deutschland, Oesterreich und der Schweiz in
Wort und Bild. Mit 616 Pflanzentafeln in Farbendruck und circa 100
Bogen Text. Zweite vermohrte und verbesserte Auflage. Vollständig in
56 Lieferungen ft 2 Boson Text und 11 Tafeln <i 1,25 M. odor nach
. Erscheinen in 4 Bünden. Gera, F. von Z
ezschwitz 1903.
F
elix Hoppe—Seylek\'s Handbuch der Physiologisch- und Pathologisch-
Chemischen Analyse für Aerzte und Studirende,
bearbeitet von Prof.
Dr. T
hierfelder. 7te Anflago mit 18 Textfiguren und 1 Spectraltafol.
Berlin, A. H
irsciiwald 1903. Preis 16 Mark.

-ocr page 295-

Dr. E. S. Zürn, Das Pferd und seine Rassen. Ein Lehrbuch für Pferde-
züchter und Pferdefreunde, auch für Thierärzte, Künstler und Kunst-
gewerbobetreibonde. Illustrirt vom Thiermaler B
ungabtz otc. Zweite
Auflage. Leipzig, H. S
eemann 1902. Preis 8 Mark.

Dr. C. Horner, Practische Rindviehzucht. Nebst einem Anhange: Der Rind-
viehstall, seine Anlage und Einrichtung, von Prof. S
chubert. Met 165
in don Text gedruckten Abbildungen. Neudamm, J. N
eumann 1903.
Preis 12 Mark; geb. 14 Mark.

A. Hink, Die genossenschaftliche Rinderzucht im Grossherzogtum Baden.
Mit 9 Portraits und 14 Abbildungen. Leipzig, Carl Schmidt & Co.

1902. Preis 80 Pf.

Prof. Dr. It. Eiserlein, Leitfaden des Hufbeschlags. Berlin, Dr. Adolf Schulz

1903. Preis 3 Mark.

Prof. O. Lübarsch und Prof. R. Ostertao, Ergebnisse der allgemeinen
Pathologie und pathologischen Anatomie des Menschen und der Tiere,
7ter Jahrgang 1900—1901. Wiosbaden, J. F. Bergmann 1902. Preis
28 Mark.

1\'. Ehrlich, R. Krause, M. Mosse, H. Rosin, C. Weigert, Encyklopädie
der Mikroskopischen Technik, mit besonderer Berücksichtigung der
Färbelehre.
Mit zahlreichen Abbildungen. Erscheint in 3 möglichst
gleich starken Abtheilungen und dürfte im Herbsto dieses Jahres com-
plot vorliegen. Berlin und Wien,
Urban und Schwarzenberg 1903.
Erschienen sind: Abtheilung 1 und II ä 10 Mark.

Dr. Ludwig Kamen, Anleitung zur Durchführung bakteriologischer Unter-
suchungen
für klinisch-diagnostische und liygionische Zwecke. Mit 118
Figuren im Texte und 76 Photogrammen auf 12 Tafeln. Wien, J
osef
Savar 1903. Preis 1! Kr.

O. Oppenheim, Die Gefahren des Fleischgenusses und ihre Verhütung. Leipzig,
C. K
nobloch 1902. Preis 1.70 Mark.

A. Lungwitz, Krankheiten des Hufes (ausschliesslich Hufentzündung, Iluf-
knorpolerkrankungen und Strahlkrobs). (Handbuch dor thierärztlichen
Chirurgie und Geburtshilfe von Prof. Dr. J. B
ayer und Prof. Dr. E. Früh-
ner
, IV Band, III Theil, I Lieferung: Extremitäten, Hufe, Klauen,
7te Lieferung). Wien und Leipzig, W. B
raumüller 1903. Preis 2 M. 80 Pf.

Prof. Dr. R. Ostertag, Die Krankheiten der Zähne. Mit 131 Abbildungen.
(Handbuch der thierärztlichen Chirurgio und Geburtshilfo, von l\'rof.
Dr. J. B
ayer und Prof. Dr. E. Fröhner, III Band, 1 Theil, 3 Lieforung).
Wien und Leipzig, W. B
raumüller 1903. Preis 5 Mark.

l\'rof. Dr. 11. Schindklka, Hautkrankheiten. Mit 65 Abbildungen und 6
chromolithographischen Tafeln. (Handbuch der tliierärztlichon Chirurgio
und Gebartshilfe, von Prof. Dr. J. B
ayer und l\'rof. Dr. E. Fröhner,
VI Band.) Wien und Loipzig, W. Braumüller 1903. Preis 16 Mark; gob.
in Halbfranz 18 Mark 60 Pfennige.

Prof. Dr. R. Ostf.rtao, Leitfaden für Fleischbeschauer. Anloitung für don
Unterricht und die Prüfung. Mit 150 Abbildungen. Borlin, R
ichard
Schoetz 1903. Preis 6,50 Mark.

l\'rof. Dr. R. Ostertag, Wandtafeln zur Fleischbeschau. Borlin, R. Schoetz
1903. Preis 20 Mark.

Dr. K. von Buschka, Gesetz betreffend die Schlachtvieh- und Fleischbeschau
vom
3 .Juni 1900 nobst Ausführungsbestiinmungon. (Zugleich Ergänzung
zu „Die Nahrungsmittolgesetzgobung" von Dr. K.
von Buschka.) Borlin,
J
ulius Springer 1902.

Schemata zu Temperatur-, Puls- und Respirations-Ourven von \'Tieren. Han-
nover, M. & H. S
chaper. Prois geheftot (25 Blatt) 0,5 Mark.

-ocr page 296-

R, Metzger, Geschäfts- und Tagebuch für die thierärztliche Praxis. Han-
nover, E
dler & Krische 1903. Preis 10 Mark.

Paul Garnault, Le professeur Koch et le péril de la tuberculose bovine.
Un vol. in-8° de 1462 pages avec 7 figures dans le texte. Paris, Institut
international de bibliographie 1902. Prix 12 francs.

A. Gallier, Histoire de la boucherie caennaise sous l\'ancien régime. Un vol.
in-8° de 346 pages. Caen, C
h. Valu» 1902.

Dr. C. Chauveau, Pathologie comparée du pharynx. Un vol. petit in-8" do
195 pages, avec 27 figures. Paris, J. B. B
aillière 1902.

P. Berton, Etiologie et pathogénie des tares osseuses du cheval. Brochure
in-8° de 148 pages, 6 photogravures. Toulouse, L
agarde et Sebille 1902.

L. Hansoulle, La vache laitière et son exploitation économique, In-8", broché,
356 pages, illustré de nombreuses gravures dont un grand nombre hors
texte. Yerviers, C
h. Vinche 1903.

Trasbot, Agenda du vétérinaire-praticien pour 1903, contenant 1". Formu-
laire thérapeutique, 2". Procédés anesthésiques, 3". Instructions sur
l\'emploi do la malléine et de la tuberculine, 4°. Mémorial thérapeutique.
Le tout précédé d\'un calendrier à 2 jours par page, sur lequel on peut
inscrire ses visites et prendre des notes. Paris, A
sselin et Houzeau
1903. Prix 1°. cartonné à l\'anglaise, ou 2". arrangé de façon à pouvoir
être mis dans une portefeuille 2 francs.

Edward Courtenay, A Manual of the Practice of Veterinary Medicine.
Second édition. Revised by F. T. G. Hobday. London, Baillière,
Tindall & Cox 1902.

Statistisch Overzicht der bij het Nederlanclsche Leger hier te lande in het
jaar
1901 bchandelde ziehe paarden, bowerkt op last van den Inspecteur
van den Genecskundigon Dienst dor Landmacht. \'s-Gravenhage, 1902.

Mededeelingen van het Hoofdbestuur.

Het lid der Algemeene afdeeling J. N. Ballangëb is over-
gegaan bij do Nieuwe afdeeling Zuid-Holland.

Personalia.

Verplaatst: van Markeloo naar Oudskoorn J. G. Boland; van
Putten naar Koevorden A.
J. Winkel,

Benoemd: tot lid der gezondheidscommissie te Zutfen P.
S.
J. Veeze aldaar.

De definitieve standplaats van Dr. H. C. \'t IIoe.v is thans
Magelang.

O o

Rijks veeartsenijschool.

Bij Koninklijk besluit van 19 Februari 1903, n<>. 31, is tot
wederopzeggens belast met het geven vau een jaarlijkschen cursus

-ocr page 297-

in practische vleeschkeuring tusschen 1 Februari en 31 Mei aan
de leerlingen van het 4de studiejaar der Rijks veeartsenijschool te
Utrecht, onder toekenning voor zoolang de opdracht dient van
den titel van buitengewoon leeraar aan \'s Rijks veeartsenijschool,
K. Hoepnagel, plaatsvervangend districtsveearts en directeur der
gemeenteslachtplaats te Utrecht.

Vacante plaatsen.

Amsterdam, Keurmeester lste klasse aan het abattoir op een
salaris van f 1400.

Asten, op een jaarwedde van f700.

Dalen, f 500 van de gemeente, met vooruitzicht op een
provinciale toelage van f 200.

Ede, provinciale toelage f200, van de gemeente f250 (?).

Groenloo, f 400 van de gemeente en f 200 van de pro-
vincie.

Haaksbergen, op een jaarwedde van f 300.

Holten, f300 van de gemeente en f200 van de provincie.

Markeloo, f300 van de gemeente en f200 van de provincie.

Oldenhove en Ezinge (standplaats Oldenhove), f300 van de
gemeente.

Ooststellingwerf, gemeente-toelage f 700.

Putten o/d Veluwe, f 000 van de gemeente en f200 van de
provincie in uitzicht.

Varseveld, f 300 van de gemeente en f 200 van de pro-
vincie.

Friezenveen, met inbegrip van de provinciale subsidie f 600.

Zelhem, gemeentelijke jaarwedde f 400, met uitzicht op ver-
hooging.

~ O

Keuring van voor uitvoer bestemd vleesch.

De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid brengt in
de Staatscourant van 28 Januari 1903, n°. 23, ter kennis van
belanghebbenden:

1°. dat, te beginnen met 2 Februari 1903 op alle gemeente-
secretarieën kosteloos formulieren verkrijgbaar zullen zijn, ter
mededeeling van den wensch om gebruik te maken van de

-ocr page 298-

gelegenheid tot het doen onderzoeken van voor uitvoer bestemd
vleesch;

2°. dat de aanvang van den keuringsdienst nader zal worden
bepaald en bekend gemaakt.

Veeartsenijkundig Staatstoezicht.

Bij Koninklijk besluit van 3 Februari 1903, n°. 31 is, met
ingang van 1 Maart 1903, benoemd tot plaatsvervanger van den
districtsveearts, wien Utrecht als standplaats is aangewezen,
E. H. Berch Gravenhorst te Druten.

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende November 1902.

(De cijfers tussclien ( ) duiden het getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers. 1

Longziekte (rund). j

Mond- en klauwzeer.

i

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

____

Honds-
dol-
heid.

ä ! ej

e "

* ! Ë
73 ; -o

b b

O rt
JS \'

1 3

M 1 w

Kotkreupel.

Groningon . •

5

i,

18 n

»

n

»

5 («j

n

Friesland. . .

8

n

n

14 (»)

3 (3)

D

2 (2)

n

n

2 (\')

Drente. . . •

7

n

15 (8)

2 (»)

4 (3*

Ovorijsol . . ,

2

m

ij

r>

V

3 n

n

Goldorland

11

5 (3)

9 (8)

Utrocbt . . .

5

n

1

7 (&)

Noord-Holland .

6

18 (*)

4 (3)

15 (3)

Zuid-Holland

8 (i)

12 (2)

»

5 (»)

lü (»)

1

33 (2)

Zeeland . . .

3

2 (i)

3 (2)

1

n

n

Noord-Brabant .

7

n

72 H

3 (2)

?5

4 (4)

V

7)

n

Limburg . . .

3

n

V

V

•n

4 (3)

"

n

Totaal

73

n

8 (•)

n

177 po)

21 (>«)

7)

59 («)

1

50 (»)

(Staatscourant van 23 Januari 1903, u°. 19.) v. E.

-ocr page 299-

MEDEDEELINGEN UIT DE CHIRURGISCHE CLINIEK
VAN \'S RIJKS VEEARTSENIJSCHOOL,

door

W. C. SCHIMMEL en K. OVER.

( Vervol//.J

7°. Aglossa canis acquisita.— Den 20sten Januari
1903 werd in de stationnaire cliniek opgenomen een 1-jarige
fosterrier, reu, toebehoorende aan S. te H. Dit dier kwijlde
gedurende ongeveer 14 dagen uit den mond, doch kon nog
goed eten en drinken. De oorzaak was onbekend.

Bij onderzoek bleek een glossitis te bestaan; de tong was
donkerrood, weinig of niet gezwollen, iets beslagen; haar
linker zijrand was ingescheurd en hing er als een franje bij.
De verwijdering hiervan met de schaar deed het dier geen
pijn en had bijna geen bloeding ten gevolge. De tong kon
normaal worden bewogen ; er bestond geen sensibiliteitspara-
lyse. Symptomen van stomatitis ontbraken, hoewel het dier
iets uit den mond kwijlde. De tanden en kiezen waren ge-
zond en zonder eenige afwijking in stand; evenzoo was de
gingiva normaal. De algemeene gezondheidstoestand liet niet
te wenschen over.

Een corpus alienum werd in de tong of haar omgeving
niet gevonden; aan de basis der tong bevond zich geen
insnoerende ring of band.

De diagnose moest dus luiden: glossitis subacuta met
partieel gangreen van den rand, door onbekende oorzaak
teweeggebracht.

Voorgesteld werd de tong dikwijls te penseelen met een
atomen-solutie 2| percent.

Deze therapie scheen het gewenschte gevolg te hebben.
Den 228ton Januari zag de tong er veel beter uit, terwijl de

19

-ocr page 300-

opneming van voedsel en drank naar wensch geschiedde.
Bovendien was het dier vroolijk en opgewekt.

Ook den volgenden dag scheen alles goed te gaan, doch
den 24sten Januari bleek de tong des morgens blauw en
koud te zijn, echter zonder zwelling, en was het dier minder
opgewekt. Nogmaals werd een nauwkeurige mond-inspectie
gehouden en in het bijzonder het grondstuk der tong onder-
zocht. Zonder dat eenig geweld geschiedde of dat de hond
zich verzette, viel op eens de tong uit den mond. Daarbij
ontlastte zich nauwelijks een druppel bloed, terwijl het dier
geen pijn te kennen gaf.

Het bleek, bij betasten met den vinger, dat de tong juist
langs het tongbeen was afgescheurd; zij was dus, kan men
wel zeggen, geheel verwijderd. Er kon geen oorzaak voor
de continuïteitsstoornis op die plek worden ontdekt.

De uitgevallen tong was niet gezwollen en vormde een
samenhangend geheel, alsof zij was afgesneden.

Dadelijk na deze catastrophe drong zich de gedachte op,
dat de hond zonder tong niet zou kunnen leven; hij zou
geen voedsel en drank tot zich kunnen nemen en zou zich
gemakkelijk kunnen verslikken. De volgende dagen leerden
dit anders. Onmiddellijk na het afvallen der tong had het dier
eetlust, en het bleek dat het fijn gesneden vleesch en in melk
geweekt brood kon gebruiken, wel is waar langzamer clan voor-
heen en met scheef gehouden hoofd, als een hond welke op iets
hards bijt, doch voldoende om in het leven te blijven. Drinken
kon de hond niet, tenzij de vloeistof (melk) werd ingegeven.
Van verslikken was geen sprake. Ook kon het dier blaffen.

Den 268ten Januari werd reeds droog wittebrood gegeten;
er vielen dan wel eens stukjes uit den mond, doch deze
werden van den bodem weder opgenomen. Het dier was
zoo vroolijk en aanhalig, dat den eigenaar werd aangeraden
het in het leven te houden. De eenige last, dien hij, naar
het scheen, van de aglossa zou hebben, was dat de hond

-ocr page 301-

iets kwijlde uit den mond en dat bij het drinken hulp zou
moeten worden geboden. Intusschen werd het waarschijnlijk
geacht dat hij langzamerhand zou leeren om drank te slurpen, op
dezelfde wijze als varkens dit doen, terwijl ook verwacht mocht
worden dat het slikken van mondsecreta allengs zou verbeteren.

Den 28Bton Januari keerde de tonglooze hond naar den
eigenaar terug, doch reeds den volgenden dag wenschte hij
het dier niet langer te behouden, omdat het de tapijten met
kwijl bevuilde. De hond werd nu het eigendom van een
der geëmployeerden aan \'s Rijks veeartsenijschool. Weinige
dagen later reeds kwijlde hij niet meer en dronk, hoewel
slurpende, zonder eenigen bijstand, niettegenstaande er zelfs
geen beweeglijk stompje van de tong was overgebleven.

8°. A d e n o o m der g 1 a n d u 1 a IIarderi b ij twee
h o n d e n.

a. Den 4don September 1902 werd door R. D. te A. ter
behandeling aangeboden een
Gordon setter, reu, oud 5 maan-
den, welke in het rechter oog een gezwel had.

In den binnenooghoek van het rechter oog, aan den rand
der menibrana nictitans en gedeeltelijk hierdoor bedekt, be-
vond zich een rood, tamelijk vast gezwel, ter grootte van
een erwt. Dit gezwel kon met een pincet naar buiten worden
getrokken. Overigens was aan het oog niets abnormaals te zien.

De tumor werd, door een pincet gefixeerd, afgeknipt. Het
gevolg was een geringe bloeding, welke van zelf ophield.
Een nabehandeling werd niet ingesteld. Reeds den 88ton
September kon de hond hersteld vertrekken.

Het microscopisch onderzoek van den tumor bevestigde
de gemaakte diagnose: adenoma glandulae
Harderi.

b. Den isten December 1902 kwam in de stationnaire
cliniek een 1-jarige foxterrier, teef, toebehoorende aan P. L.
te A., met dezelfde anamnese als onder
a vermeld.

-ocr page 302-

De tumor was iets grooter dan bij den Gordon settel-
en bevond zich in het linker oog; overigens kwam alles
overeen met het eerst vermelde geval.

Het afknippen had iets meer bloeding ten gevolge, reden
waarom het oog gedurende een paar dagen nu en dan met
een solutie van acidum boricum 3°/0 werd gebet. Den
gsten December vertrok de hond genezen.

Ook hier bevestigde het microscopisch onderzoek de dia-
gnose : adenoom van de
Harder\'sche klier.

9°. Multiple botryomycomen bij een hit. Den
18den December 1902 werd door J. V. te U. een 7-jarige
merrie-hit van Lithauer ras ter behandeling aangeboden,
wegens twee gezwellen aan de punt van den boeg. Hoe
lang deze bestonden, was onbekend.

Bij onderzoek bleek dat over het geheele lichaam verspreid
kleine gezwellen voorkwamen, ten deele in, hoofdzakelijk
onder de huid gelegen. De twee tumoren nabij het rechter
schoudergewricht waren echter het omvangrijkst; één daarvan
had de grootte van een duivenei, de andere was iets kleiner.
De overige tumoren, welke op den romp verspreid voor-
kwamen, hadden de grootte van een erwt of iets meer.

Die aan de punt van den rechter boeg schaadden wegens
het tuig dat hierop kwam te rusten, zooals ook uit de
excoriatie boven den grootsten tumor bleek; alleen deze
moesten daarom worden verwijderd.

De oppervlakkige ligging der tumoren, het ©enigszins hob-
belige daarvan en hun multipliciteit deden vermoeden, dat
het botryomycomen waren.

De beide tumoren aan den boeg werden, nadat de hit
was neergelegd, geëxstirpeerd. Over elk gezwel werd een
huidsnede gemaakt en vervolgens geschiedde het uitpeilen
met behulp van schaar, bistouri en pincet al heel eenvoudig.
Er ontstond geen bloeding van eenige beteekenis.

-ocr page 303-

Nu was liet echter zaak zorg te dragen dat de gemaakte
wonden genazen zonder een verheven litteeken, omdat anders
later het tuig tot drukking aanleiding zou kunnen geven.
Tot dit doel werd een schouderverband aangelegd en werden
PRiESSNiTz\'sche omslagen toegepast. Gedurende de eerste twee
dagen werd met een sublimaatsolutie 1 °/oo verbonden,
daarna een week lang met boorzalf en hierover eerst natte,
vervolgens droge jute aangewend. Bovendien werden de
wondranden gemasseerd, alles met de bedoeling om deze
zacht te krijgen.

Het. substantieverlies werd niet spoedig genoeg hersteld;
ten einde hieraan te gemoet te komen, werd unguentum
digestivum op de wonden geappliceerd en daarover fijn ge-
knipte jute.

Den 12don Januari 1903 was genezing verkregen en ver-
trok het dier; de cicatrices waren zoo klein, dat de hit, zonder
gevaar voor drukking, weder kon worden ingespannen.

Het microscopisch onderzoek der tumoren bevestigde de
gemaakte diagnose.

10°. ü i\' i e gevallen van navelbreuk b ij het
paard.

a. Den 249ten September 1902 kwam een 2-jarige licht-
bruine ruin, van gekruist inlandsch ras, toebehoorende aan
J. M. K. te S., in behandeling wegens navelbreuk, waarvan
de genezing te vergeefs beproefd was geworden.

In de navelstreek bevond zich een gezwel, dat den om-
vang had van een groote vuist; het lag dicht vóór den
koker. Dit bleek een hernia umbilicalis te zijn : de breuk-
poort werd gevormd door een- overlangsche spleet op de
plaats van den navelring, welke zoo ruim was dat drie vin-
gers konden passeeren. De breukinhoud bestond uit darmen
en net, terwijl ook de navelstreng duidelijk kon worden
gevoeld, niettegenstaande de huid over den breukzak, ten

-ocr page 304-

gevolge van de voorafgegane behandeling, verdikt was. Bij
het palpeeren werd de breukinhoud gemakkelijk gereponeerd ;
daarna keerde hij dadelijk terug.

Besloten werd de huid met breukzak na repositie af te
klemmen. Tot dit doel werd bij het staande dier de grens
afgeteekend, waar de huid van den buik in de breuk over-
ging, ten einde juist op die plaats de ijzeren klem te kunnen
aanleggen. Dit is gewenscht omdat, indien de klem meer
huid omvat, de spanning te groot wordt en daardoor te
spoedig necrose kan ontstaan, terwijl in het tegenovergestelde
geval te weinig drukking op de breukpoort wordt uitgeoe-
fend, zoodat zich een nieuwe hernia boven de klem (het
paard staande gedacht) zou kunnen ontwikkelen.

Het paard werd neergelegd, in rugligging gehouden door
een katrol aan den zolder. Op de aangeduide plaats werd,
nadat de breukinhoud gereponeerd was, een ijzeren klem
zoo vast mogelijk geschroefd, welke, toen het dier van het
stroobed was opgestaan, mede gedragen werd door een band
over de lendenstreek.

In het afgesnoerde gedeelte ontstond gedurende de vol-
gende dagen geen zwelling, geen stuwing, niettegenstaande
de klem sterk was aangeschroefd. Dit was in zooverre geluk-
kig, omdat zij tot tegen den koker reikte. Integendeel
schrompelde de huid met breukzak samen, en ontstond
mumificatie. Kort vóór het afvallen der klem, wat op 13
October geschiedde, ontstond een weinig oedeem vóór de
plaats der hernia.

Het paard was steeds volkomen gezond geweest. De
achtergebleven wond werd een paar malen daags met een
adstringeerend poeder behandeld, met het gevolg dat het
dier den 17den October geheel genezen kon vertrekken.

b. Den 13den October werd een donkerbruin merrieveulen,
£ jaar oud, gekruist inlandsch ras, toebehoorende aan A. L.

-ocr page 305-

te II., aangeboden wegens navelbreuk, welke nog niet was
behandeld.

Deze hernia had den omvang van een tamelijk grooten
aardappel; zij was een enterocele, bedekt met een dunne,
zachte huid en voorzien van een breuk poort, waarin de
duim gemakkelijk kon passeeren.

Vermoedelijk had deze breuk wel door een scherpe zalf
kunnen genezen, doch het afklemmen gaat sneller en zekerder,
en laat minder sporen na. Die methode werd daarom verkozen.

Op dezelfde wijze als onder a. is vermeld, werd een
klem aangelegd, thans van aluminium, welke evenzoo niet
een verband over den rug werd gefixeerd. Dit geschiedde
op 14 October.

Het veulen bleef in den stal staan en toonde, behalve
een weinig zwelling aan en rondom het ingesnoerde gedeelte,
geenerlei stoornis. Den 29ston October viel de klem af en
bleek de hernia genezen. I)e wond vlakte werd weder met
een adstringeerend poeder bestrooid en op 1 November
vertrok het veulen.

c. Den 14dcn October 1902 kwam een 4-jarige donker-
bruine merrie, gekruist inlandsch ras, hoog 1.56 M., toebe-
hoorende aan J. V. te U., in behandeling wegens navelbreuk.

De hernia had de grootte van een Hinken aardappel. Do
breukpoort liep in de richting der linea alba en was zoo
ruim, dat twee vingers konden passeeren. In den breukzak
voelde men de aan den breukring vergroeide navelstreng
en voorts een weeke massa, vermoedelijk omentum en vet.
Darmen kwamen er niet in voor. Het was dus een epiplocele.

Ook in dit geval scheen de aanwending der klem het best.
Nadat de grens der hernia was gemarkeerd, werd bij het
in rugligging verkeerend paard een ijzeren klem aangelegd
en deze met, een band over de lenden bevestigd. De alu-
miniumklem, onder h bedoeld, was reeds bij die kleine

-ocr page 306-

hernia doorgebogen ; deze zou dus hier bij zulk een resistente
huid in het geheel niet hebben voldaan.

Toen het paard van het stroobed was opgestaan, gaf het
veel pijn te kennen, het trippelde met de achterbeenen, sloeg
naar den buik, zweette en liet het voedsel onaangeroerd.
Dit kon alleen een gevolg zijn van de insnoering der huid;
inklemming van een darmgedeelte kon niet bestaan, zoodat
kalm werd afgewacht.. Na een paar uren trad dan ook rust
in en werd het voedsel genuttigd.

Er ontwikkelde zich in de volgende dagen een flinke
zwelling vóór en achter de plaats der breuk, waarbij liet
dier echter in euphorie verkeerde. De klem sneed lang-
zamerhand meer door en viel den 28ston October af, een vrij
groofe wondvlakte achterlatende. Deze trok zich echter snel
samen onder de behandeling met een adspergo, bestaande
uit carbo vegetabilis en alumen (10:1), hetzelfde wat ook
in de gevallen onder
a en b vermeld, was gebezigd. Ten
einde het aankleven daarvan te bevorderen, werd de wond
vooraf met een weinig boorzalf ingesmeerd.

11°. Strictuur van den oesophagus bij een
veulen door gastrophilus haemorrhoidalis. —
Den 30sten September 1902 werd een J-jarig merrieveulen van
gekruist inlandsch ras, toebehoorende aan «). L. te O., ter
behandeling opgenomen, omdat het niet voldoende kon slikken
en als gevolg daarvan allengs meer verzwakte. Het had in
het voorjaar, dus kort na de geboorte, te gelijk met de
moeder en andere paarden van denzelfden eigenaar gedroesd;
daarna was het veulen achterlijk gebleven. In de laatste
weken was de stoornis in het slikken toegenomen.

Het veulen was te klein voor den leeftijd, zeer mager en
zwak; het had bleeke slijmvliezen en een kleine, zwakke
pols. De huid lag niet vast; klierzwelling was niet waar te
nemen. Voedsel werd gaarne opgenomen en normaal ge-

-ocr page 307-

kauwd; bij het slikken keerde echter het meeste langs den
neus terug. In verband hiermede bestond neusuitvloeiing,
welke bij het eten bijzonder sterk was. Hoesten werd, vol-
gens den eigenaar, zelden of niet gehoord. Zwelling of ge-
voeligheid van de keel bestond niet.

Voor een nauwkeurig onderzoek werd het dier in een
donker stalgedeelte neergelegd en de mond- en keelholte
krachtig verlicht. Het vermoeden dat een splijting van het
harde of zachte gehemelte zou bestaan, werd niet bevestigd.
Evenmin kon eenige andere abnormaliteit worden ontdekt,
welke aan de dysphagie zou te gronde liggen. Daarom werd
een paresis van de pharynx vermoed, waarop ook eeniger-
mate het niet-hoesten gedurende het eten wees. Mogelijk
was deze uit den goedaardige-droes achtergebleven.

Het onderzoek scheen het zwakke dier sterk te hebben
aangegrepen, althans daarna ademde het snel en oppervlakkig
en wilde niets eten. Den volgenden morgen was dit nog
erger geworden; het dier kon niet meer opstaan en stierf
24 uur nadat het in behandeling wras gekomen.

Aan het sectie-protocol van den heer P. Vermaat, assistent
voor de pathologische anatomie, dat welwillend ter beschik-
king werd gesteld, is het volgende ontleend.

De sectie geschiedde kort na den dood en was, in ver-
band met de clinische bevinding, voornamelijk gericht op
het bovengedeelte van den digestietractus. Toch bleek dat
zich alleen in het colon een vaste inhoud bevond; de dunne
darmen en de maag bevatten slechts een vloeibare massa
in geringe hoeveelheid. In de maag waren eenige larven van
gastrophilus haemorrhoidalis.

Voorts werd een pneumonie geconstateerd; bij doorsnij-
ding werden in een bronchus grassprietjes en enkele haver-
korrels gevonden, terwijl het longweefsel in den omtrek
hiervan ichoreus ontstoken en niet meer luchthoudend was.

In den mond, de keel en de larynx werd niets abnor-

-ocr page 308-

maals waargenomen. De oesophagus bevatte een cylindrische
voedselprop, welke het lumen van dit orgaan had verwijd
tot ongeveer 5 c.M. in diameter. Deze ectasie strekte zich
uit over een afstand van 20 c.M. onder dc pharynx. Hier
bevond zich een strictuur, welke het lumen van den oesophagus
bijna geheel afsloot, zoodat het vaste voedsel er niet meer
kon passeeren; zij had aanleiding gegeven tot de ectasie
van het bovenliggend gedeelte van den slokdarm. De stric-
tuur had een lengte van 1 c.M. en bleek veroorzaakt te zijn
door een larve van gastrophilus haemorrhoidalis, welke tot
in de adventitia was doorgedrongen. Deze larve was o m.M.
lang en 3 m.M. dik. In de onmiddellijke nabijheid bevond
zich nog een dergelijke larve, welke echter geen belangrijke
woekering ten gevolge had gehad.

Bij microscopisch onderzoek bleek de strictuurplaats uit
vast bindweefsel te bestaan.

In de neusholten en in de boezems werd bijna geen
voedsel gevonden, wat toegeschreven moet worden aan de
neusdouche, welke vóór het cliilisch onderzoek was toegepast.
Ontsteking bestond hier slechts in geringe mate, wat micro -
scopisch werd bevestigd.

Als oorzaak van den dood moet dus worden beschouwd
de slik pneumonie, in verband met de bestaande inanitie.

Uit het bovenstaande is gebleken, dat bij dysphagie het
onderzoek ook over den oesophagus moet worden uitgestrekt.
De abnormale symptomen aan dit lichaamsdeel vielen in casu
echter niet bijzonder in hot oog, anders had de eigenaar,
die het veulen zoo lang observeerde, ze wel opgemerkt.

Dat de hiervóór bedoelde larven alle tot gastrophilus hae-
morrhoidalis behoorden, is met zekerheid uitgemaakt, ook door
een welwillend ingesteld onderzoek van
Dr. M. C. Dekhüyzkn.

12°. Slok darm fistel bij een paard.

Den 10den November 1902 kwam een 3-jarige, donkerbruine

-ocr page 309-

ruin, hoog 1,61 M., gekruist Geldersch ras, toebehoorende aan
J. A. te -E. in behandeling, met de volgende anamnese.
Dit paard kreeg in de weide een klap van een ander paard
tegen de linker onderzijvlakte van den hals, ruim een hand
breed boven den boeg. Er ontstond een zwelling, welke in
de opvolgende dagen in grootte toenam; tevens kon het
dier niet meer slikken. De zwelling werd door een ter hulp
geroepen veearts geopend en toen bleek dat zij was ver-
oorzaakt door voedsel, dat uit een scheur in den oesophagus
was gekomen. Dit voedsel had een drukking uitgeoefend
op den slokdarm en aldus het slikken belemmerd.

Daarna was beproefd de wond in den slokdarm en de
huid tot sluiting te brengen, doch dit was niét gelukt. Het
paard vermagerde meer en meer, daar slechts weinig voedsel
in de maag kon geraken; het meeste vloeide langs de wond
in den slokdarm naar buiten of kwam door den neus terug.

IIet dier was mager, had lange haren, zonder glans, doch
scheen overigens, behalve wat betreft de slokdarmfistel, ge-
zond. Het had honger, kauwde het voedsel goed, doch
zoodra het slikte, regurgiteerde een gedeelte langs den neus,
terwijl een ander gedeelte uit de fistelopening naar buiten
kwam en een kleine portie den oesophagus passeerde tof, in
de maag. Het hooi werd nog het best geslikt; haver, slob-
bering en water keerden voor een grooter deel langs den
neus terug of vloeiden aan de slokdarm-opening naar buiten.

Wanneer de neus vol was met voedsel, proestte het paard
krachtig en bevuilde aldus de omgeving met fijn gekauwd
hooi of ander voer, gemengd met speeksel en slijm. Het
paard en zijn omgeving zagen er daardoor steeds vuil uit;
de onderzoeker diende ter zake ook op zijn hoede te zijn.

De opening in den slokdarm communiceerde onmiddellijk
met de buitenlucht; zij was zoo groot dat men met een
vinger in het lumen van den oesophagus kon dringen,
zoowel naar beneden als naar boven. Er bestond aldaar geen

-ocr page 310-

scheiding tusschen oesophagus en omgeving; liet kanaal dat uit
den eersten naar buiten voerde, had dus het karakter van een
fistelgang. Deze was ongeveer 5 cM. lang; de slokdarm ligt
op die plek, ruim een hand breed boven den linker boeg, vrij
oppervlakkig. De wand der fistelgang was eenigszins oalleus.

Een opmerkelijk verschijnsel was het sterke regurgiteeren;
dit was een gevolg van de opening in den slokdarm, want
toen deze later tijdelijk, en eindelijk definitief, verdween,
hield ook het terugkeeren langs den neus op.

Den 13den November werd een daartoe vervaardigde, lange,
ronde, fijne spijker gestoken door de wondranden van de
huid, over de fistelopening, zonder den slokdarmwand te
raken; over dien spijker werd een ijzeren klem gelégd en
de schroef hiervan zoo vast aangehaald, dat de wond geslo-
ten was. Het paard werd omgekeerd in zijn standplaats
gezet, ten einde schuren aan den hals te voorkomen. Daar
kon het echter niet tegen; het kreeg hooge temperatuur
(boven 40° C.) en liet zijn voedsel liggen, zoodat het weer
gewoon in den stal moest worden geplaatst. Ook later keer-
den dezelfde stoornissen terug, telkens als weder beproefd
werd het dier omgekeerd in zijn stand te zetten. Nauwelijks
stond het weder op de gewone wijze, of de koorts en lus-
teloosheid verdwenen en de eetlust was weder normaal.

De nagel en klem sloten de fistelopening volkomen af;
noch bij het slikken van vast voedsel, noch van water keerde
iets door den neus terug. Toch werd door de klem een
drukking op den slokdarm uitgeoefend, zoodat deze ter
plaatse wel wat nauwer zal zijn geweest en aldaar dezelfde
belemmering voor de passage van den voedselbrok moet
hebben bestaan als bij strictuur. En hierbij neemt men
regurgiteeren waar (zie blz. 299 sq.). Bij strictuur komt
echter steeds een ectasie voor; deze ontbrak in casu.

Na enkele dagen kwam eenig vocht door en langs de
klem te voorschijn. Daarom weerden nog twee overeenkom-

-ocr page 311-

stige spijkers door de huid gestoken en de klem daarachter
vaster aangeschroefd.

Den 24ston November werden klem en spijkers des morgens
in het stroo gevonden; het paard had zich blijkbaar op die
plaats geschuurd. Door middel van spijkers en touw, bij wijze
van een sutura circumvoluta, werd de opening weer afge-
sloten. Helaas was zij slechts tijdelijk dicht; vier dagen later,
toen weer meer vocht naar buiten kwam, werden nieuwe
spijkers en nieuw touw aangewend, doch — alles te ver-
geefs. Onder deze hechting verzamelde zich voedsel, dat in
omzetting overging en aldaar weldra een ichoreuse massa
deed ontstaan. De daarover liggende huid stierf af en spoedig
vertoonde zich een wondvlakte, welke veel grooter was dan
toen het paard aankwam.

Het was nu zaak het substantieverlies te herstellen en dus
de granulatie vorming aan te zetten. Dit geschiedde dooi-
de wonde vlakte te bedekken niet unguentum digestivum
en hierover fijn geknipte jute te appliceeren. Deze behan-
deling scheen het gewenschte gevolg te zullen hebben; de
wond groeide snel vol tot op een kleine opening na, waaruit
enkel nog speeksel, slijm en water te voorschijn kwamen.
Het regurgiteeren had bijna opgehouden en de voedings-
toestand van het paard verbeterde aanmerkelijk.

Ten einde het kleine resteerende gaatje ook te doen ver-
dwijnen, werden op 12 December rondom deze opening met
het ferrum candens eenige puntjes gebrand; het gevolg was
echter onvoldoende, ook nadat op 16 December unguentum
cantharidum rondom de nauwe fistelgang was geappliceerd.
Door al het voorafgaande was het weefsel rigide geworden;
de wond contraheerde zich niet voldoende.

Den 8sten Januari werd de kleine opening afgesloten met
een spijker en een daar omheen vast aangehaalde chirur-
gische lis. Het resultaat was als tevoren: tijdelijke sluiting,
daarna afsterven der wondranden, zoodat de wond weer

-ocr page 312-

grooter werd. De reactie bleef niet uit; er vormde zich opnieuw
granulatie weefsel, en om de productie daarvan aan te zetten,
werd den I9den Januari aangevangen met de applicatie van
unguentum elemi. Tot op een opening ter grootte van een
kleine erwt sloot zich de wond, doch verder ging het niet. Nog
steeds kwam een weinig vocht uit de fistelopening te voorschijn.

Den 3lsten Januari werd tot het oude middel: unguentum
digestivum met fijn geknipte jute teruggekeerd, en zie, een week
later, op 6 Februari 1903, was de wond volkomen gesloten.

De voedingstoestand was intusschen steeds vooruitgegaan;
het beperkte ration (3 Kg. haver en 4 Kg. hooi) dat aan
de veeartsenijschool wordt verstrekt, werd door dit jonge,
groote, hongerige paard als verslonden. Het regurgiteeren,
dat in den laatsten tijd minder en minder was geworden,
werd nu niet meer gezien. Den 14den Februari verliet het
paard de veeartsenijschool.

De vraag kan worden gesteld of het niet beter ware ge-
weest in den aanvang der behandeling den slokdarm te
hechten, daarover een suluur door de huid te appliceeren
en beide suturae te ondersteunen door een comprimeerend
antiseptisch verband? Deze quaestie is nauwkeurig overwo-
gen ; het zou hiervoor noodig zijn geweest den oesophagus over
een kleine uitgebreidheid van de omgeving los te praepareeren
en dit scheen gevaarlijk. Van den oesophaguswand ontbrak
een gedeelte; een afsluitende sutuur zou dus aldaar een zoo-,
danige vernauwing hebben veroorzaakt, dat de voedselbrok
niet meer kon passecren of dreigde de hechting uit te scheu-
ren. In dat geval had de inhoud zich in het omringend weefsel
uitgestort en was een purulente phlegmone, met verzakking,
mogelijk tusschen de eerste ribben door, het gevolg geweest.

Het paard heeft ongetwijfeld zijn leven daaraan te danken,
dat er geen peri-oesophageale recessus bestonden; de be-
schuttende fistelwand was ook hier physiatrisch.

__( Wordt vervolgd.)

-ocr page 313-

TOEZICHT OP MELK.

TOELICHTING der conclusiën, vastgesteld in de Algemeene
Vergadering der „Veeartsenjjkundige Vereeniging ter
bevordering der kennis omtrent de keuring van voe-
dingsmiddelen van dierlijken oorsprong", gehouden op
1 Maart 1901.

Bovenbedoeld onderwerp werd in de vergaderingen der
vereeniging herhaalde raaien besproken. Het uitgangspunt
was de vraag, in 1898 gesteld: //aan welke voorwaar-
den moet worden voldaan om t,e kunnen ver-
klaren dat de melk van een zeker beslag vee
v r ij is van t u b e r ke 1 b a e i 11 e n " ?

Controle van melkvee werd, in het belang der volksge-
zondheid, algemeen noodzakelijk geacht, maar practisch uit-
voerbaar zou deze alleen zijn, waar een melkinrichting haar
eigen vee heeft en dit door een veearts regelmatig doet
onderzoeken. Op de Algemeene Vergadering van 5 Juli

1899 werd de volgende conclusie aangenomen: //een ra-
tio n e e 1 e w e t e n s c h a p p e 1 ij k e controle van het
melkvee is in het belang van den consument".

Een uitvoerige bespreking van dit punt werd wenschelijk
geacht en daar door den districtsveearts
J. F. Laméris reeds
enkele artikelen over melk-controle waren gepubliceerd, werd
hij uitgenoodigd op de Algemeene Vergadering van 31 Maart

1900 zijn stelling nader toe te lichten, welke als volgt luidt:
//Het is in het belang der openbare hygiëne
wenschelijk, dat van overheidswege toezicht
worde gehouden op de productie en den ver-
koop van melk en dat dit bij algemeene wet of
plaatselijke verordening worde geregeld. Een
artikel van zijn hand: //De melk als voedsel voor

-ocr page 314-

den raensch» 1) levert voor deze stelling nadere bewijzen.

Het bestuur der vereeniging nam op zich een onderzoek
in te stellen hoe reglementeering mogelijk is en op de AI-
gemeene Vergadering van
1 Maart 1901 werden de conclu-
sies na langdurige discussies vastgesteld.

Het plan was ze ter kennis van de Regeering te brengen,
maar het bleek al spoedig dat de tijd daartoe niet gunstig
was; immers het overgaan der afdeeling Landbouw van het
Ministerie van Binnenlandsche Zaken naar dat van Water-
staat, Handel en Nijverheid en het optreden van een nieuwen
Directeur-Generaal voor Landbouw, maakte dat men aan die
afdeeling de handen reeds vol had. Daar de gezondheids-
wetten spoedig zouden worden ingevoerd, sprak de Algemeene
Vergadering van
23 Mei 1902 als haar wensch uit, dat de
conclusies — met nadere toelichting — zouden worden
gezonden aan alle gezondheidscommissies en verder op ruime
schaal verspreid. Het groote meerendeel der gezondheids-
commissies is op dit oogenblik benoemd en ondergeteekenden,
wien de nadere toelichting werd opgedragen, achten thans
den tijd gekomen om zich van die opdracht te kwijten.

Het zal voor den lezer wel niet noodig zijn uitvoerig te
betoogen waarom een controle op de melk, welke als voedsel
voor den mensch wordt verkocht, zoo gewenscht is.

In het Tijdschrift voor Geneeskunde van 1887, 1895 en
1899 werden door Ali Cohen, Saltkt en üozy verschil-
lende gevallen van verspreiding van ziekten door melk
medegedeeld, eveneens in de verslagen van het Genees-
kundig Staatstoezicht en van den Amsterdamschen gezond-
heidsdienst, in het verslag der gezondheidscommissie van
Utrecht over
1900 en vooral ook in het rapport der com-
missie
(H. W. C. E. Hofstede, M. W. Fijnappet, en H. G.

1  Tijdschrift voor veeartsenijkunde en veeteelt XXVI, 1899, bl. 273.

-ocr page 315-

Ringeling), tot. het instellen van een onderzoek naar de
verbreiding van besmettelijke ziekten, door zuivelfabrieken
en melkhandel veroorzaakt \'), terwijl
Thomassen in 1898
tot de conclusie\' kwam: ,.dat de melk van tuberculeuse
dieren, ook na sterke verdunning, als een der voorname bronnen
van infectie voor mensch en dier moet worden beschouwd". 1)

De vereeniging, aan het hoofd van dit rapport bedoeld,
kwam door deze en andere gegevens tot de volgende conclusies:

O O O

I. Al het vee, gebruikt voor de productie van melk, staat
onder (ambtelijke) veeartsenijkundige controle. Onder
melk wordt verstaan voile melk, afgeroomde melk en
karnemelk, welke als zoodanig te koop wordt aangeboden.

II. "Verplichte aangifte van alle uiergebreken, welke bij het
melkvee worden waargenomen.

III. Verbod van melklevering onder bepaalde omstandig-
heden, bijv. bij liet voorkomen van besmettelijke ziekten
of van ziekten, welke schadelijke eigenschappen aan de
melk kunnen verleenen, onder het gezin en het personeel
van den boer of melkverkooper, of bij het bestaan van
voor den mensch gevaarlijke ziekten onder het vee.

IV. Toezicht op winkels en bewaarplaatsen van melk. De
bewaarplaatsen dienen aan voortdurende controle te zijn
onderworpen. De melk moet na het melken terstond
naar een afzonderlijk lokaal worden gebracht, waar-
omtrent nadere eischen moeten worden vastgesteld.

Deze eischen betreffen: ruimte, ventilatie en gebruik,
en, wat de winkels aangaat: omgeving, ligging, in-
deeling, ruimte, ventilatie en gebruik.

V. Voor elke gemeente moet worden vastgesteld aan welke
eischen wat betreft soortelijk gewicht, chemische samen-

1  Tijdschrift voor sociale hygiëne en openbare gezondheidsregeling I, blz. 74.

20

-ocr page 316-

stelling en zuiverheid de ter verkoop bestemde melk moet
voldoen. Verder moeten gesteriliseerde, gepasteuriseerde
en kindermelk onder controle staan.

Wanneer afwijking van deze eischen wordt gecon-
stateerd, volgt bij veroordeeling publicatie van het vonnis.
VI. Plet is noodzakelijk dat de vaten, waarin de melk wordt
bewaard of vervoerd, van grondstoffen zijn vervaardigd,
welke aan de melk geen schadelijke stoffen kunnen
afgeven.

Ter toelichting moge het volgende dienen:

Het gebruik van melk, zooals zij in den handel komt, kan
bij den mensch ziekten teweegbrengen. Dat mag men als
vaststaand aannemen, en wil men hiertegen ngeeren, dan is
in de eerste plaats toezicht noodig ter plaatse waar de melk
wordt geproduceerd, dat is op het vee en op het verblijf
daarvan, namelijk de weiden en de stallen. In de tweede
plaats moet de melk worden gecontroleerd van het oogen-
blik dat zij uit den uier komt, totdat waarop zij aan den
consument wordt afgeleverd.

De melk kan schadelijk zijn, als zij pathogene micro-
organismen bevat of stoffen welke als een chemisch vergift
werken. Zij kunnen reeds in den uier aanwezig zijn of latei-
in de melk komen. Zoo is het bekend dat melk, afkomstig
van dieren aan aphthae lijdende, dezelfde ziekte op mensch
en dier kan overbrengen, maar daarnevens vooral bij jonge
individuen gastro-enteritis kan veroorzaken. De melk van
tuberculeuse runderen bevat in veel gevallen tuberkelbacillen,
wat door microscopisch onderzoek, maar vooral door ent-
proeven is bewezen. Dat anthrax door gebruik van melk
optreedt, komt wel niet veel voor, daar het dier aan anthrax
lijdende zeer weinig melk geeft, welke meestal nog afwijkend
is van kleur, maar het geval van miltvuur-infectie bij 121
personen (49 gezinnen), aangehaald in het rapport
Hof-
stede
c. s., blz. 1194, is daarvoor een nieuw bewijs.

-ocr page 317-

Melk afkomstig van dolle dieren kan wonden infecteeren.

Er kunnen ook infectie-ziekten bij dieren optreden welke
niet als zoodanig bij den mensch overgaan, maar waardoor
de melk toch voor den mensch schadelijk wordt, bijv. bij
enkele ziekten van den uier, bij koortsachtige ziekten in
het algemeen, bij pas getuberculineerde dieren (
Fröhner),
bij enkele ziekten van de digestie- en geslachtsorganen.
Ook vergiftige stoffen kunnen met het voedsel of als genees-
middel door het dier worden opgenomen en met de melk geëli-
mineerd. Van enkele plantaardige vergiften, bijv. colchicum,
is dit bekend, maar ook na het gebruik van sterk zuur of
rottend voedsel (pulpe) treden ziekten bij kinderen en vol-
wassen personen op; dat jodium, kwikzilver en arsenicum
langs dien weg het lichaam kunnen verlaten en in de melk
nadeelig kunnen werken, is bekend, terwijl men bijv. weer
weinig last heeft van lood- en koperpraeparaten.

Uit dat alles volgt dat, waar bijv. een melkinrichting de
melk uit de omgeving betrekt of een melkboer die in de
buurt ophaalt en ter markt brengt of aan de huizen be-
zorgt, de melk schadelijk kan zijn.

De gewone controle, zooals zij hier en daar wordt toe-
gepast, zal in al die gevallen niets baten, want het onder-
zoek der bestanddeelen brengt omtrent de hiervoren bedoelde
schadelijkheid niets aan het licht; het bacteriologisch onder-
zoek, dat in enkele gevallen de zaak direct tot klaarheid
zou kunnen brengen, vordert te langen tijd en moet soms
nog door proeven bij dieren worden gevolgd.

Plet vee, waarvan de melk als zoodanig in den handel
komt of naar de zuivelfabrieken gaat, dient onder nauw-
keurige veeartsen ij kundige controle te staan. Dit nu kan in
een kleine gemeente, waar slechts enkele melkleveranciers
zijn, gemakkelijk geschieden, en ook een melkinrichting of
een zuivelfabriek kan een veearts met de controle belasten,
maar voor groote gemeenten is dit niet mogelijk, daar de

-ocr page 318-

melk soms van uren ver wordt aangevoerd en fraude dus
geen moeite kost. Om deze tegen te gaan, zou er algemeen
toezicht moeten zijn en dit is alleen mogelijk van staatswege.

Maar zelfs waar veeartsenijkundige controle van staatswege
bestaat, is een geregeld onderzoek van alle dieren toch
onmogelijk, waarom aan de eigenaars van vee de verplich-
ting moet worden opgelegd om aangifte te doen van alle
inwendige ziekten bij hun melkvee. Hieraan zijn evenwel
veel bezwaren verbonden; voor de in de wet genoemde
besmettelijke ziekten, waaronder miltvuur, aphthae, dolheid,
is aangifte reeds verplichtend en er zijn een groot aantal inwen-
dige ziekten, waarvan men omtrent nadeel® door de melk
veroorzaakt niets weet. Toen de conclusies werden gesteld,
had men het vooruitzicht dat de conceptwet ter bestrijding
van tuberculose onder het rundvee zou worden aangenomen,
en men rekende er op dat gevallen van tuberculose dan
eveneens bekend zouden zijn, waarom men aangifte van
alle inwendige ziekten, door het bestuur voorgesteld, liet
vervallen, maar gelukkig is de verplichting tot het aangeven
van alle uiergebreken behouden. Nu de wet ter bestrijding
der tuberculose niet is ingediend, was de oorspronkelijke
redactie van conclusie II mogelijk beter geweest en zou de
eisch „onderzoek van alle melkkoeien op tuberculose is ver-
plichtend" als IIa kunnen worden ingevoegd, ten minste
waar het verkrijgbaar stellen van zoogenaamde „kindermelk"
het doel is. Op de vergadering werd de eisch verworpen, in
hoofdzaak, omdat men meende dat de wet zou worden aan-
genomen en omdat niet alle koeien, welke op tuberculine
reageeren, schadelijke melk leveren.

Wanneer een rund clinische verschijnselen van tuberculose
vertoont, moet de melk uit de consumtie worden geweerd;
indien reactie optreedt, zou behoorlijk pasteuriseeren gewenscht
zijn. Zoolang de melk van aan mond- en klauwzeer lijdende
dieren er nog goed uitziet, zal zij, mits gekookt, geen nadeel

-ocr page 319-

veroorzaken, terwijl bij de andere hiervóór genoemde gevallen,
ook waar het geldt het gebruik van geneesmiddelen, de
beslissing aan het veeartsenijkundig staatstoezicht of aan den
controleerenden veearts is.

Bijzondere bepalingen omtrent het vermengen van de
melk met colostrum zijn minder noodig, daar het eigenbelang
den boer moet nopen dit niet te spoedig bij de melk te
voegen, omdat anders bij koken stolling optreedt en het
mengsel soms in uiterlijk aanzien vermindert.

Behalve in de gevallen hiervóór bedoeld, kan de melk
steriel uit den uier komen, maar staat daarna aan tal van
gevaren voor infectie bloot. De melk, in het tepelkauaal en
den boezem staande, is al niet steriel, want van het slotgat uit
dringen lagere organismen in; daarom is het een goede
gewoonte bij het melken de eerste stralen niet in den emmer
op te vangen.

Gedurende het melken bestaat er, vooral op stal volop
gelegenheid tot verontreiniging der melk. De gewone liicht
in den koestal is in den regel zeer onzuiver. Of men te
doen heeft met den potstal, waar de geheele bodem als het
ware een mestvaalt is, of met den groepstal, den Hollandschen,
Frieschen of den Geldersehen stal, altijd zijn de voorwaarden
voor omzetting, namelijk organische stof, vocht, lucht en
warmte, in ruime mate voorhanden en is de lucht dus rijk
aan lagere organismen. Deze kunnen direct in de melk
vallen, maar ook met den melkstraal worden medegevoerd
en in groote hoeveelheid in de sterk schuimende inelk komen.
Het gebruiken van muf en beschimmeld strooisel voor het
dier of van oud bedstroo maakt de zaak in den regel
niet beter. Dat dit bij den potstal het ergst is, spreekt wel
van zelf, en dat er streken zijn waar de verontreiniging zoo
groot is, dat de melk er spoediger in bederf overgaat, is
te begrijpen.

Ook andere verontreinigingen van de lucht komen voor,

-ocr page 320-

bijv. hooistof (waarin heel wat lagere organismen, als
schimmels, enz.), dampen van het voeder of geurtjes welke
daaruit opstijgen, zooals dit bij ingekuild voedsel kan
voorkomen en waarvoor de melk hoogst gevoelig is. Een
controle op den stal en de zindelijkheid daarvan is
dus
zeer nuttig.

Het reinhouden van het lichaam der koe is noodig, doch
meestal wordt aan poetsen weinig of niets gedaan. Vooral
in potstallen, maar ook op slecht ingerichte groepstallen
vindt men aan de buitenvlakte der dijen van het rund de
zoogenaamde rozen, zijnde niets anders dan opgedroogde
faeces, waarmede ook uier en staart, vooral bij diarrhee, sterk
zijn bevuild. Doordien bij het melken de melker voortdu-
rend met het dier in aanraking is, komt veel van dat vuil
in de melk en bovendien, als de uier vooraf niet behoorlijk
is gewasschen of ten minste afgewreven, vallen stof van het
dier, haren, epidermis, enz. direct in den melkemmer.
Ook verwonding en verzwering van uier of tepel heeft ver-
ontreiniging ten gevolge. Dat de melk dus zoo spoedig
mogelijk uit den stal moet worden verwijderd (conclusie IV),
spreekt wel van zelf. Een steriel glazen schaaltje gedurende
het melken een seconde boven een melkemmer gehouden,
toonde bij een behoorlijk gereinigden uier 47, bij een uier
welke alleen was afgewreven 109, en bij een niet gereinigden
uier 1210 bacteriën.

Een andere factor, zeker van niet minder belang, dient
bij die verontreiniging te worden besproken, namelijk de
reinheid en de gezondheidstoestand van de personen, welke
met het vee in aanraking komen. Dat flink met zeep wasschen
der handen en armen van melker of melkster noodzakelijk is,
willen velen niet begrijpen; toch kunnen langs dezen weg
pathogene stoffen uit wonden of zweren in de melk komen,
terwijl omgekeerd^de persoon zelf geïnfecteerd kan worden.
Personen aan besmettelijke ziekten lijdende of aan zweren

-ocr page 321-

en huiduitslag, mogen niet voor het melken worden gebruikt,
ja men zou ze absoluut uit den stal moeten weren. Dat
besmettelijke ziekten, voorkomende ten huize van den boer, of
den melkverkooper, waarbij infectie met typhus, roodvonk,
diphtherie, enz. zoo menigmaal optreedt, aanleiding moeten
geven om den verkoop van de melk te verbieden, is te
begrijpen, te meer omdat hier ook het water voor reiniging
van vaatwerk, enz. een groote rol speelt.

Op het platteland huldigt men nog al te dikwijls de
meening dat voor een lijder aan tuberculose de koestal
met zijn vochtige, warme lucht de beste verblijfplaats is, maar
daardoor bestaat er te meer kans dat tuberkelbacillen in de
melk voorkomen. Ik zeg //te meer", omdat ook melk w7elke
in den uier geen tuberkelbacillen bevat, daarmede geïnfec-
teerd kan worden door de aanwezigheid er van in de ge-
droogde faeces, waarmede de melk is verontreinigd. Langs
dezen weg kunnen ook de schadelijke peptoniseerende toxine
en boterzuur-vormende bacteriën in de melk geraken. Be-
hoorlijke verlichting van den stal cn zuiverheid van de lucht
draagt veel bij tot de reinheid van de melk.

Melk is een uitstekende voedingsbodem voor tal van lagere
organismen, ook voor vele pathogene bacteriën, welke niet
alleen in de melk hun virulentie behouden, maar zich daarin
soms zeer sterk vermeerderen. Aangezien de melk op lichaams-
temperatuur (circa 38°. C.) uit den uier komt, is het niet
alleen noodzakelijk ze zoo spoedig mogelijk uit den stal te
verwijderen, om ze aan de daar aanwezige onzuivere lucht te
onttrekken, maar tevens om ze zooveel mogelijk van het
grove vuil te bevrijden en af te koelen, ten einde de ver-
meerdering van lagere organismen tegen te gaan.

Wat betreft den rijkdom aan bacteriën, mogen de vol-
gende cijfers, door
yon Freudenrejch aangegeven, hier niet
ontbreken. De voor zijn proeven gebruikte melk bevatte ge-
middeld 9300 bacteriën per cm2.

-ocr page 322-

bij 15° C. bij 25° C. bij 35° C.

10000 1S000 30000

25000 172000 12000000

46000 1000000 35280000

5700000 577500000 50000000

3 uur latei-

6 a a

9 „ „
24 I, „

Hoe sneller en sterker men nu de afkoeling kan doen
plaats hebben, des te meer zekerheid heeft men dat de
ontwikkeling van de zoo schadelijke peptoniseerende en toxine-
vormende bacteriën wordt tegengegaan.

Vooraf moet het doorzijgen plaats hebben, waarbij heel wat
vuil wordt verwijderd. Toch blijft er in de gewone markt melk
soms nog veel achter, wat men gemakkelijk ziet aan het bodem-
bezinksel, zoo men de melk in een glas of kan een paar uren rus-
tig laat staan of wel ze, met water verdund, door gewoon filtreer-
papier of door watten laat loopen.
Klimmer geeft in zijn hoogst
interessante opstellen over melkhygiëne
(Arcliiv fur zoissen-
schaftliche und praktische Thier heilkunde
XXVI, 1900) een
reeks van cijfers aan, waaruit blijkt dat dit vuil, grooten-
deels uit faeces bestaande, in Berlijn gemiddeld 51.5 mgr.
en als maximum 250 mgr. per liter bedroeg, terwijl deze
cijfers voor Ilalle 74.6 en 362.5, voor Gmünd zelfs 137.8 en
582 bedroegen; het watervrije vuil is hier berekend op ge-
wone waterhoudende faeces. Bij het melken in de weide is
de hoeveelheid vuil minder.

Het doorzijgen, afkoelen en uitluchten moeten plaats heb-
ben in een behoorlijk verlichte ruime, frische, droge, goed
geventileerde melkkamer, waar, naast groote zindelijkheid,
geen geurtjes aanwezig mogen zijn van verf, teer, carbol,
tabak, etenslucht, enz. Dat dit lokaal geen bergplaats voor
voedsel mag zijn en niet als slaap- of woonvertrek of als
keuken mag worden gebruikt, dat het niet met een zieke-
kamer in onmiddellijk verband mag staan en dat er geen
privaat in mag voorkomen, spreekt wel van zelf.

Goed uitluchten der melk, om de stallucht er uit te ver-

-ocr page 323-

wijderen, is voor den smaak zeer bevorderlijk, maar ook is
dit noodig, omdat koe-warme melk, direct in gesloten bussen
vervoerd, schadelijk voor de gezondheid kan zijn.

Natuurlijk moet het vaatwerk waarin de melk wordt be-
waard of vervoerd, uitsluitend voor dat doel dienen en van
een grondstof vervaardigd zijn, welke geen stoffen afgeeft,
die schadelijk zijn of op den smaak invloed kunnen uitoefenen.
De grootste reinheid moet hierbij worden in acht genomen,
daar anders de melk spoedig bederft of schadelijke eigen-
schappen kan verkrijgen. Vaten met loodhoudend email of
schadelijk glazuur, of van ijzer dat roest, mogen niet worden
gebruikt.

Het is noodig hier nogmaals de aandacht te vestigen
op het water bij het reinigen van vaatwerk benoodigd,
daar dit reeds meermalen tot infectie aanleiding heeft ge-
geven. Zuiver water is ook op het platteland in den regel
te verkrijgen. (Zie ,/
Drinkwater-voorziening ten plattelande",
door Au Cohen, Guldensteeden Egeling, Kapteijn en Rijk.
Zwolle, Erven J. J. Tijl 1903.)

Voor den veearts is er dus bij den producent heel wat
te controleeren, want het spreekt van zelf dat op den gezond-
heidstoestand van het vee streng moet worden gelet en dat
het voedsel voor de dieren bestemd niet aan zijn aandacht
mag ontsnappen. Het gebruik van muf of bedorven voedsel
kan op den smaak en de deugdelijkheid van de melk invloed
uitoefenen, terwijl er voedsels zijn welke beslist nadeelig
kunnen werken.

Ook b ij een scherpe controle b lij ft he t gewen scht,
dat de consument de melk vóór het gebruik gedu-
rende 5 minuten laat doorkoken.

Nu in de laatste jaren het aantal zuivelfabrieken toeneemt,
is het groote publiek maar al te zeer geneigd aan te nemen
dat het toezicht daar uitstekend is, zoodat het met volle
vertrouwen de producten dezer inrichtingen kan gebruiken;

-ocr page 324-

gepasteuriseerde (ziektekiemvrije), gesteriliseerde (kiem-
vrije) en kindermelk zijn en worden in groote hoeveel-
heid gefabriceerd en verkocht. De onderzoekingen in het
laboratorium van den gemeentelijken gezondheidsdienst te
Amsterdam en op andere plaatsen toonen echter de wen-
schelijkheid aan, ook op deze praeparaten een scherpe controle
uit te oefenen en wijzen op de noodzakelijkheid om orde
te brengen in de begrippen: gepasteuriseerd, hoog gepasteu-
riseerd, bacteriënvrij, enz., waaraan verschillende fabrikanten
soms zeer uiteenloopende beteekenis hechten.

I)e karnemelk uit de fabrieken afkomstig is in den regel
room-karnemelk. Daar is de melk eerst gecentrifugeerd,
waarbij veel vuil als centrifugeslib achterblijft. Dit slib moet
worden verbrand, aangezien het een groot aantal bacteriën bevat,
waaronder pathogene. De room wordt in veel gevallen daarna
gepasteuriseerd, zoodat die karnemelk, mits niet met onzuiver
water aangelengd en slechts kort bewaard, goed kan zijn. De
afgeroomde of ondermelk uit de fabriek afkomstig, wordt in
veel gevallen ook gepasteuriseerd, wat zeer aanbeveling
verdient en in Denemarken zelfs is voorgeschreven (85° C.).
Wenschelijk zou het zijn hierin het voorbeeld van Dene-
marken te volgen, want het is niet alleen van belang met.
het oog op het gebruik der melk als voedsel voor den
mensch, maar ook voor dieren. Een boer zendt soms zui-
vere melk naar de fabriek en krijgt geïnfecteerde melk
terug, wat, zooals reeds meermalen gebleken is, voor de
verspreiding van mond- en klauwzeer en van tuberculose
hoogst ongunstig is.

De melk gaat thans van de boerderij naar den melkver-
kooper. Dit transport moet in behoorlijk gesloten vaten ge-
schieden om verontreiniging door stof, enz. te verhinderen en
zoo min mogelijk met schokken gepaard gaan, daar dit in
het warme jaargetijde reeds een soort van karnen is. De
bewaarplaats voor de melk bij den verkooper — in veel

-ocr page 325-

gevallen de winkel — moet aan dezelfde eischen beant-
woorden, welke gesteld zijn voor de melkkamer wat licht,
helderheid, enz. betreft. Bovendien is de plaats waar de
winkel gevestigd is lang niet onverschillig ; liefst moet de om-
geving frisch zijn, want een plaats waar het sterk stuift, bijv.
in de nabijheid van een handelaar in brandstof (cokesgruis)
of van een hooimagazijn of een meelhandelaar, is minder ge-
schikt. YVenschelijk zou hel zijn dat de communicatie van
winkel en woonhuis zooveel mogelijk was beperkt, met het
oog op het zoo gemakkelijk aannemen van reukstof door de
melk, reden waarom het. evenmin gewenscht is den winkel te
hebben in de onmiddellijke nabijheid van een fabriek of
inrichting welke stank verspreidt. Bij het rondbrengen der
melk moet natuurlijk worden gelet op groote zindelijkheid
der kranen, welke van binnen goed vertind moeten zijn en
dient er wel op te worden gelet, dat bijv. de stoppen waar-
mede de vaten zijn afgesloten, niet van geverfd hout zijn
vervaardigd of met oude lompen, beschreven of bedrukt
papier zijn omwikkeld. Wenschelijk is het dat de vaten ver-
zegeld zijn en dat geen water op den melkwagen mag worden
vervoerd.

Indien tegen verhoogde prijzen zoogenaamde ,,kindermelk"
wordt afgeleverd, mag men eischen dat met de hiervóór
ontwikkelde punten streng rekenschap worde gehouden.

Ten slotte dient nog een toelichting te volgen voor de
Ydo conclusie. Het geldt hier in hoofdzaak het tegengaan
van vervalsching, wat individueel niet zoo gemakkelijk is en
waarbij ook de gezondheid van den mensch schade kan lijden.

De vervalsching komt in den regel neer op ontroomen,
bijvoegen van water (doopen) of beide. Bijmenging van
andere stoffen, tenzij conserveermiddelen, heeft niet zoo veel
plaats; of de zoogenaamde kalfroom als vervalschingsmiddel
wordt aangewend, is ons niet bekend.

Men kan monsters nemen van de melk welke ten verkoop

-ocr page 326-

wordt aangeboden en aan het laboratorium het onderzoek
verrichten.

In veel gevallen echter is een voorloopig onderzoek ge-
wenscht, waarna dan alleen monsters behoeven te worden
genomen van melk, welke verdacht is vervalscht te zijn. Het
onderzoek moet zich veelal bepalen tot de vaste stoffen, de
hoeveelheid vet en het soortelijk gewicht. Het is hier de
plaats niet om over dit onderzoek nader uit te weiden, maar
wel moeten wij er cle aandacht op vestigen, dat het niet aangaat
om in den blinde een zeker percent vet als gemiddeld aan te
geven, want de ondervinding der laatste jaren heeft geleerd,
dat de samenstelling der melk in de verschillende streken
zoo uiteenloopt, dat men op een gemiddeld cijfer niet te
veel af mag gaan. Daarom dient voor iedere gemeente, of
ten minste voor een zekere omgeving, door herhaalde onder-
zoekingen een gemiddeld cijfer te worden vastgesteld, alvorens
men een minimum kan aangeven, waaraan moet worden
voldaan.

Waar fraude wordt gepleegd, dient straf te volgen. In
conclusie V wordt aanbevolen publicatie van het vonnis,
wat herhaalde malen blijkt veel gunstiger invloed uit te
oefenen dan betrekkelijk zware straffen.

De conclusies zijn hiermede, naar wij meenen, geheel toe-
gelicht. Toch zal er nog veel te vragen overblijven en zeker
zullen velen al direct zeggen: moet men dus nu afwachten
tot het rijk deze zaak regelt?

Wij voor ons zouden een rijksregeling zeker de meest ge-
wenschte achten, maar de vrees is gewettigd dat er dan heel
wat tijd voorbij zal gaan welke nuttig kan worden gebruikt.

Men moet trachten van gemeentewege de zaak te beginnen
en pogen het groote bezwaar te overwinnen, namelijk: de
controle op boerderijen, soms op grooten afstand der gemeente
gelegen. Samenwerking van enkele naburige gemeenten zou
zeker meer succes ten gevolge hebben dan toepassing van

-ocr page 327-

het eenige middel dat men in de hand heeft, namelijk ver-
bod van invoer van rauwe melk, afkomstig van boerderijen,
waar geen behoorlijke contrôle heeft plaats gehad. Op flesschen
gepasteuriseerd zou men invoer kunnen toestaan, maar dan
is natuurlijk scherpe controle noodig op die flesschen melk.

Een toezicht, al is het niet volledig, zal toch beter zijn
dan niets, want daarbij kan men gegevens verzamelen welke
ten slotte de regeering zullen nopen de zaak in handen te
nemen.

Utrecht, 26 Februari 1903.

van Es veld.

K. Hoefnagel.

Korte mededeelingen en referaten.

Physiologisch onderzoek omtrent de gevolgen der cervicale
sympathicectomie.
— In de laatste jaren heeft men zich bij
den mensch veelvuldig beziggehouden met een chirurgische be-
handeling van sommige verschijnselen der BASEDOw\'sche ziekte
en van epilepsie, namelijk door de sympathicectomie. De een was
hiermede bijzonder ingenomen, zag daarvan onverwachte resul-
taten, de ander heeft, zonder de grieven aan te geven, de operatie
veroordeeld.

Charrin en Moussu verrichtten ze bij een aantal zeer jonge
dieren (hond, geit, konijn) en komen tot de volgende besluiten :

1°. De sympathicectomie brengt bij de geopereerden ontegen-
zeglijk, doch in geringe mate, een verandering in de physionomie
teweeg.

2°. Deze wijziging in het uitwendig aanzien gaat niet gepaard
met bestendige en belangrijke trophische stoornissen.

De vrees voor de laatste behoeft dus van de operatie niet
terug te houden. (
Académie des Sciences, 1er décembre 1902.)

w. c. s.

Aetinobacillose van de tong fojj het rund. — Naar aanlei-
ding van een geval van aetinobacillose in de tong, dat
Nocard

-ocr page 328-

had ontvangen als een typisch geval van actiuomycose en dat hij
27 November 1902 in een vergadering der «Société centrale de
médecine vétérinaire» demonstreerde, merkt hij op dat actino-
bacillose ongetwijfeld meer voorkomt dan vermoed wordt. Ten
einde beide ziekten te onderscheiden, geeft hij liet volgende aan:

1°. Bij actinobacillose nemen de klieren welke de lymphe van
het aangetaste orgaan opnemen, altijd aan de ziekte deel ; zij
zijn steeds vergroot, knobbelig, gewoonlijk hard, soms centraal
verweekt en kaasachtig. Bij de rundertong welke
Nocard demon-
streerde, waren alle sublinguale en subparotideale lymphklieren
vergroot, verhard, wratachtig, op weg van verkazing. Bij de echte
actinomycose zijn de lymphklieren slechts bij uitzondering aan-
getast.

2°. Het mycelium der nieuwvormingen of van den actinomy-
cotischen etter komt gewoonlijk voor in den vorm van onregel-
matige korrels, van zwavelgele tint en dikwijls verkalkt; bij de
actinobacillose zijn die korrels zelden verkalkt en hun kleur is
wit of grijsachtig.

3°. Die korrels, uitgestreken op een dunne metalen plaat en,
na fixatie, behandeld volgens
Graji, vertoonen nooit de vertakte
draden, welke de streptothrix van de actinomycose kenmerken.
(Recueil de médecine vétérinaire, 30 décembre 1902.)

W. 0. S.

Genezing van wratten door een arsenik en canthariden
bevattende zalf.
— Piicus deelt in het Journal de médecine
vétérinaire et de sootechnie, juillet
1902, het recept mede van een
zalf, welke na twee keer, met enkele dagen tusschenruimte, te
zijn aangewend, de wratten volkomen doet verdwijnen. De zalf
bestaat uit: arsenik en gepulveriseerde canthariden van elk 1
gram, dikke terpentijn 2 gram, olie en was van elk 5 gram.

Men droogt de oppervlakte der verrucae met een brandijzer,
waarna men de boven het vuur verweekte zalf met een spatel
appliceert. Door approximatief-vuur Iaat men vervolgens de
zalf smelten.

De schrijver deelt een aantal gevallen mede, om de curatieve
eigenschappen der zalf aan te toonen; het gebruik levert geen
gevaar op, zelfs niet op gevoelige plaatsen, zooals rondom het oog.

W. C. S.

-ocr page 329-

Beweeglijke hoornen by eert koe. — De Russische veearts
Trofimoff werd bij een zieke koe geroepen. Toen hij ze wilde
onderzoeken, verzocht de eigenaar hem het dier niet bij de
hoornen te pakken, doch liever bij de ooren.
Trofimoff vroeg
naar de reden hiervan en toen bleek hem het volgende. De
hoornen hadden een rechten, conischen vorm met een lichte
kromming naar voren en binnen; overigens onderscheidden zij
zich in uiterlijk aanzien niet van andere hoornen. Er was echter
slechts weinig inspanning noodig om de hoornen een bocht te
doen aannemen met de punten in de lucht of ze tot op het
voorhoofd naar beneden te drukken. Wanneer men
ze echter
losliet, dan namen zij hun vorige plaats weder in, waarbij de
punten heen en weer schommelden; ook wanneer de koe met
den kop schudde, schommelden de hoornen langzaam.

Na den dood van deze koe onderzocht Trofimoff de hoornen;
de hoornpitten waren zeer weinig ontwikkeld, 0.5 tot 1 c.M.
hoog en 2 c.M. in diameter; de hoornscheeden waren met een
bloedrijk, los bindweefsel gevuld.
(Berl. thierärztl. Wochenschrift
1903, n°. 2.) W. C. S.

Staking van het tijdschrift „The Veterinarian". — Dit

maandblad, een der veteranen van de veeartsenijkundige pers,
kondigt aan dat het niet meer zal verschijnen. Het wordt samen-
gesmolten met
The Journal of comparative Pathology and The-
rapeutics,
van Prof. Mac Padyean.

The Veterinarian is in 1829 gesticht door Youatt en Percival.
Lange jaren stond dit tijdschrift aan het hoofd der Engelsche
veterinaire literatuur en werd ook buiten Engeland zeer gewaardeerd.
Met het 75ste deel houdt het op te bestaan. Het tijdschrift waar-
mede liet nu samensmelt, was
The Veterinarian in de laatste jaren
boven het hoofd gegroeid. W. C. S.

Het promoveeren der veeartsen. — Hierover schrijft Prof.
Dr.
Malkmus in de Deutsche thierärztliche Wochenschrift 1903,
n°. 7, ongeveer het volgende. In het Pruisische «Abgeordneten-
haus» bracht Dr.
Müller de ook in veterinaire kringen reeds
geventileerde quaestie van het promoveeren der veeartsen ter
tafel. Ten einde de veeartsen algemeen tot krachtiger wetenschap-
pelijken arbeid aan te sporen, verdient het aanbeveling hun,

-ocr page 330-

evenals aan de medici, liet verkrijgen van den doctorstitel toe
te staan. Dat zij in hun midden personen bezitten, die in staat
zijn het hoogste op wetenschappelijk gebied te leveren, bewijzen
de talrijke uitnemende dissertaties, waarvan de spreker een aan-
zienlijke serie overlegde, op grond waarvan de schrijvers, na
afgelegd examen, te B;izel, Bern of Zurick waren gepromoveerd.

De afgevaardigde Dr. Müllkr noemde het met recht een on-
houdbaren toestand, dat aan deze doctoren in de veterinaire
wetenschap (Dr. med. vet.) in Pruisen verboden werd den doc-
torstitel te voeren, terwijl dit aan hun collega\'s in Baden,
Beieren, Brunswijk. Breinen, Hamburg en Hessen, ja zelfs inde
liijkslanden is toegestaan. Dat de Dr. med. vet. van de Berner
universiteit in Pruisen niet wordt erkend, moet te meer verba-
zing wekken, omdat de titel van Dr. phil., door dezelfde univer-
siteit verleend, in Pruisen wel is toegelaten. De tegenwerping,
dat er in Pruisen geen doctoraat in de veeartsenijkunde bestaat,
gaat niet op, want reeds sedert 50 jaar of meer wordt dit vanwege
de universiteit te Giessen verleend, en dan ook door de Pruisische
regeering erkend. Voor de veeartsen heeft echter de doctorstitel
een bijzondere waarde, omdat hun sociale positie niet steeds ge-
noegzaam gewaardeerd wordt.

Hierbij zou men nog kunnen voegen — aldus gaat Malkmus
voort — dat de veeartsenijkundige wetenschap zelf het meest
voordeel trekt van dissertaties op haar speciaal gebied. In dit vak
bestaat gebrek aan werkkrachten en aan gelegenheid voor weten-
schappelijken arbeid. De veearts die zich aan den laatsten wijdt,
zal tevens trachten daarmede den doctorstitel te halen, evenals
dit ook in andere wetenschappelijke vakken geschiedt. In Pruisen
moet liy zich voor dit doel tot een philosophische faculteit wenden
en een arbeid op zoölogisch gebied leveren. IIet aantal van deze
doctoren neemt van dag tot dag toe, doch helaas gaat hun werk-
kracht voor de veeartsenijkunde verloren. Wel is waar bestaat in
Duitschland gelegenheid te Giessen voor een promotie tot doctor
in de veeartsenijkunde, maar voor dit examen is het abiturium
van een hoogere onderwijsinrichting noodig, en dit bezitten de
meeste veeartsen niet. Wie thans de studie in de veeartsenij-
kunde begint, moet het abiturium hebben en ondervindt geen
bezwaar meer. Deze zullen later ongetwijfeld te Giessen prorno-
veeren. Het is gelukig dat wij Giessen hebben; een moderni-

-ocr page 331-

seering naar het voorbeeld van den Dr. ing. is afgewend.

Het ware echter te wenschen, dat ook aan de tegenwoordige
veeartsen en studenten het verkrijgen van den veterinair-medi-
sclien doctorstitel mogelijk werd gemaakt. Even goed als de
philosopliisc.be faculteiten van onderscheidene universiteiten voor
de veeartsen zonder abiturium den titel van Dr. phil. openstellen,
kon dit de vereenigde medische faculteit der universiteit te
Giessen doen. Geenszins wil ik zeggen, dat aan elk veearts de
poort moet worden geopend, maar ik meen, dat men bijzondere
voorwaarden zou kunnen stellen, zooals de qualificatie «goed»
bij bet veeartsenijkundig examen of bet met goed gevolg afleggen
van het examen voor «Kreisthierarzt», voorts een studie vaneen
semester en dergelijke. In elk geval zou de universiteit te Giessen
den dank inoogsten van de veeartsen, wanneer zij zou willen toe-
staan, dat bij uitzondering en onder bijzondere voorwaarden ook
zonder abiturium het promoveeren in de veeartsenijkunde mo-
gelijk werd.

De universiteit te Bern is hiermede voorgegaan en wordt door
talrijke Duitsche veeartsen bezocht, die aldaar tot Dr. med. vet.
promoveeren. Pruisen erkent dien titel echter niet, veroorlooft
niet dezen te voeren, terwijl bijna alle andere Duitsche bonds-
staten, evenals de Ilijkslanden, dien wel erkennen of althans het
voeren van den titel op verzoek toestaan. Deze principieel wei-
gerende houding van Pruisen is betreurenswaardig, te meer daar
men te Bern niet zoo licht over het doctoraat in de veeartsenij-
kunde heenstapt. Een vergelijking van de dissertaties welke dooi-
de veterinair-medische faculteit te Bern worden aangenomen, met
die van medische, enz. faculteiten van Duitsche universiteiten,
valt beslist ten voordeele van eerstgenoemde uit. Bern is geens-
zins een zoogenaamde «doctorenfabriek», doch neemt enkel goeden,
wetenschappelijken arbeid aan. Menig veearts, die meende met
een oppervlakkige dissertatie te kunnen promoveeren, heeft dit
reeds ondervonden. De decaan der veterinair-medische faculteit
vertoonde mij (prof.
Malkmus), bij gelegenheid van een bezoek,
een groote hoeveelheid afgewezen dissertaties. Naar de promoties,
welke aan de Berner veterinair-medische faculteit tot heden zijn
geschied, verdient zij het hoogste vertrouwen. Zooals uit goede
bron wordt medegedeeld, verlangt de faculteit van doctorandi uit
Duitschland en hun arbeid de aanbeveling door een prpfessor van

-ocr page 332-

een Duitsche universiteit of veeartsen ij kundige hoogeschool; zij
laat dus Duitsche professoren bij de beslissing medewerken. Een
discrediteering ran den doctorstitel zou dus zeker niet ontstaan,
wanneer Pruisen den Dr. med. vet. der Berner universiteit wilde
erkennen.

w. c. s.

Boekaankondiging.

A Treatise on Surgical Therapeutics of Domestic Animals by
P. J. CADIOT and J. ALMY. translated by Prof. A. LIAU-
TARD. New York, WILLIAM R. JENKINS 1898-1902.

Van deze vertaling der chirurgie van Cadiot en Ai.my ver-
schenen tot heden drie stukken van deel I. In 1898 zag het
eerste stuk, van blz. \\—blz. 93 het licht; in 1900 kwam het
tweede stuk, tot blz. 193, en in 1902 het derde, tot blz. 323.
Bijzonder snel schiet de vertaling niet op ; misschien is dit in
zoover goed, omdat kort geleden een 2do druk van het oorspron-
kelijk werk is verschenen.

Liaütard zegt in de voorrede, dat hij de vertaling zal aan-
vullen met hetgeen de Amerikaansche literatuur, waaruit door
Cadiot en Almy niet is geput, oplevert.

De tot nog toe verschenen stukken bevatten: algemeene operatie-
leer, algemeene chirurgie en bijzondere chirurgie der ledematen,
behalve van den hoef.

Het tweede deel zal handelen over de bijzondere heelkunde
van het hoofd, den hals, de borst, den buik, den staart en den
boef.

Het werk wordt opgehelderd met figuren (tot heden 78), welke
instructief zijn, doch evenmin als in het Fransche werk fraai
zijn uitgevoerd. Op den inhoud hoop ik later, zoodra een grooter
gedeelte het licht heeft gezien, terug te komen. Nu reeds beveel
ik het boek aan, in het bijzonder voor hen, die de Engelsche
taal willen bijhouden. De lezing brengt aldus een dubbel nut
aan.

W. C. Schimmel.

-ocr page 333-

Dr. R. OSTERTAG-, Leitfaden fur Fleischbeschauer. Eine An-
weisung für die Ausbildung der Fleischbeschauer und für
die amtlichen Prüfungen. Berlin, RICHARD SCHOETZ 1903.
Prijs M. 6.50.

Zooals reeds uit den titel blijkt, is dit werk hoofdzakelijk geschre-
ven voor leeken-keurmeesters. De naam «Laien fleischbeschauer»,
welke veel wordt gebruikt, heeft
Ostertag zeer juist vervangen
door die van «nichttieriirztliche Fleischbeschauer». Er schijnt overi-
gens bij onze naburen behoefte te bestaan aan dergelijke hand-
leidingen, immers die van
Fischoeder werd herhaaldelijk herdrukt
en ook van de hand van
Johne verscheen een handleiding, welke
zeer gunstig is beoordeeld.

Het werk van Ostertag is verdeeld in 10 hoofdstukken. De
inleiding bevat de definitie en het doel der slachtvee- en vleesch-
keuring. Het 2de hoofdstuk heeft betrekking op de uitvoering
dier keuringen en behandelt voornamelijk de verplichtingen van
den keurmeester, terwijl het derde aangeeft welke mate van kennis
de keurmeester niet-veearts moet bezitten.

Hoofdstuk 4 geeft de hoedanigheid aan der verschillende organen,
het daaropvolgends de verrichtingen van het dierlijk lichaam.
In het Gde hoofdstuk behandelt de schrijver het onderzoek en de
beoordeeling van levende slachtdieren. De slachtmethoden, het
onderzoek van het geslachte dier en de verschillende ziekten bij
de geslachte dieren worden in de hoofdstukken 7, 8 en 9 aan-
gegeven.

Het 10de hoofdstuk houdt in het conserveeren van vleesch,
sterilisatie en het verwerken van afgekeurd vleesch.

In beknopten vorm, het boekje telt 213 bladzijden, is hier
veel zakelijk behandeld, en de waarde van het werk wordt
zeer verhoogd door vele duidelijke en fraaie afbeeldingen. Aan
hen die keurmeesters niet-veeartsen moeten opleiden, bewijst
dit werkje als leidraad bij het onderwijs zeer goede dien-
sten. Maar ook den veeartsen zij dit voortreffelijk werkje, «de
kleine
Ostertag», zooals Kühnau het tituleert, aanbevolen.

M. Gr. de Bruin.

-ocr page 334-

Dr. med. R. OSTERTAG. Wandtafeln zur Fleischbeschau. Berlin.

RICHARD SCHOETZ, Prijs M. 20.

Door den bekenden teekenaar Vincent Uwira, die ook
Schmaltz\' atlas zoo schoon illustreerde, zijn onder Ostkrtag\'s
voortreffelijke en zaakkundige leiding 6 wandplaten vervaardigd,
welke bij het onderwijs in vleeschkeuring van groot nut zijn.
Achtereenvolgens zijn afgebeeld de indeeling der qualiteiten van
het vleesch bij het rund, kalf, schaap en varken, de leeftijdsbe-
paling naar de tanden, de onderscheiding van het geslacht, de
ligging der lymphklieren bij het rund en het varken, en de
plaatsen waar bij voorkeur de Cysticercus cellulosae voorkomt.

De uitvoering der platen is nauwkeurig en zakelyk, en ik
twijfel niet of meerdere zullen volgen, waarbij dan ook de ver-
schillende ziekelijke veranderingen der organen worden afgebeeld.
Recensent veroorlooft zich alsdan den wensch, dat door de
reproductie in kleurendruk, waarvan de technische vaardigheid
in de laatste jaren zoo belangrijk is toegenomen, de waarde dei-
platen voor het onderwijs moge worden verhoogd.

M. G. dë Bruin.

Staatsbegrooting voor liet dienstjaar 1903.

Handelingen der Staten-Generaal H (24 December 1902). Onder-
art. 230, luidende: «Subsidiën en andere uitgaven ten behoeve

van de Nederlandsche paardenrassen.....f 133280.—

De heer van der Borch van Verwolde : Mijnheer de Voor-
zitter! Ofschoon het mijn voornemen was nog eens bij dit artikel
terug te komen op de wet op de paardenfokkerij, zal ik dit op
dit uur niet doen, omdat ik zie dat de Kamer naar huis ver-
langt.

Intusschen moet ik kortelijks enkele opmerkingen onder de
aandacht van de Kamer en van Zijne Excellentie den Minister
brengen. De wet op de paardenfokkerij, die ik met alle kracht
bestreden heb, en zal blijven bestrijden, blijkt nu reeds een
groote fout te zijn. Indien ik den tijd had, zou ik eenige staaltjes
kunnen noemen van de slechte werking dier wet en de moeie-

-ocr page 335-

lijkheid om die wet behoorlijk en rechtvaardig toe te passen,
alsmede de onbillijkheden, waartoe deze wet aanleiding geeft.

Ik acht mij echter verplicht, nog eens terug te komen op
hetgeen een van mijn heftigste bestrijders bij de behandeling
van de wet op de paardenfokkerij (tevens warm voorstander dier
wet) toen omtrent de regeling der paardenfokkerij in Gelderland
en omtrent de hengsten der provinciale commissie hier zeide.

Toen toch is door den geachten afgevaardigde uit Rheden
beweerd, dat de hengsten der provinciale commissie in Gelderland
nietswaardige knollen waren, terwijl door hem de hengst Roland
van den heer
Pauwen te West-Pannerden als voorbeeld van een
uitstekenden hengst genoemd werd.

Welnu, de ondervinding heeft geleerd, dat deze afgevaardigde
zich totaal vergist heeft en bij de keuring door de
Rijkscom-
missie alle
hengsten van de provinciale Geldersche commissie
niet alleen goedgekeurd zijn, maar dat
tien van de dertim hengsten
in de eerste klasse geplaatst zijn, terwijl de hengst Roland van
den heer
Pauwen te West-Pannerden, die door den heer Kolkman
zoo in de hoogte was verheven, door diezelfde commissie werd
afgekeurd wegens cornage, evenals de meeste zijner afstamme-
lingen. Ik zal hierop niet verder ingaan; deze feiten toonen
genoegzaam aan, dat de geachte afgevaardigde toen ongelijk had,
en dat de provinciale Geldersche commissie voor de paarden-
fokkerij gerust de proef eener strengere keuring heeft kunnen
doorstaan, dus volkomen gerehabiliteerd is.

Ik wensch nu alleen nog den Minister in ernstige over-
weging te geven, de werking der wet op de paardenfokkerij
nog eens aan een nauwkeurig onderzoek te onderwerpen, en
zoo mogelijk eeuigszins spoedig die wet te wijzigen of in te
trekken.

Ik blijf van meening, dat de zaken, de paardenfokkerij be-
treffende, niet moeten gecentraliseerd worden bij het Rijk, maar
onder toezicht van de provinciale besturen dienen te komen,
dan kan iedere provincie de regeling dezer zaak naar gelang der
behoeften doen plaats hebben en bij provinciaal reglement vast-
stellen, desnoods onder toekenning van eene Rijkssubsidie.

De heer de Marez Oyens, Minister van Waterstaat, Handel
en Nijverheid: Mijnheer de Voorzitter 1 Ik kan met een enkel
woord volstaan. Ook mij is het voorgekomen, dat de wet op de

-ocr page 336-

paardenfokkerij niet in allen deele aan de verwachtingen heeft
beantwoord, maar liet ligt niet in de bedoeling om reeds dadelijk
voorstellen tot herziening te doen. Wij zullen de werking der
wet moeten afwachten, maar ik kan den geachten afgevaardigde
de verzekering geven, dat die werking met groote aandacht door
het Departement wordt gadegeslagen en dat rekening zal worden
gehouden met alle klachten, die daaromtrent worden vernomen.

Het onderai\'tikel werd zonder hoofdelijke stemming aangenomen,
wat later eveneens het geval was met het
Wetsontwerp tot vast-
stelling van Hoofdstuk IX.

Voorloopig verslag Eerste Kamer. Tuberculose bij het
vee. Door sommige leden werd aanbevolen, wanneer het Koninklijk
besluit van 10 Juli 1896 (Stbl. n°. 104) wordt aangevuld met
bepalingen betreffende de tuberculose, ook de bepaling op te
nemen, dat vee, waarbij zich clinische verschijnselen van tuber-
culose voordoen, kan worden afgemaakt. De voorstanders van
dezen maatregel achtten dit wenschelijk in het belang van den
vee-uitvoer, van een gezonden veestapel en van de hygiëne.

Van andere zijde kwam men hiertegen op, daar men, wilde
de maatregel inderdaad doel treffen, dezen op zeer ruime schaal
zou moeten toepassen.

Te dezer plaatse wenschte men nog de aandacht van den
Minister te vestigen op het groote gevaar, dat voor de volks-
gezondheid ontstaat, wanneer voor België bestemd, doch aan de
grenzen afgekeurd, vee in Nederland teruggevoerd en in consumtie
gebracht wordt. Men gaf den wensch te kennen, dat hierop
gestreng toezicht zou worden uitgeoefend en gezorgd zou worden
dat het met een duidelijk kenmerk wordt voorzien. Ook werd
het feit ter sprake gebracht, dat rundvee bestemd naar Sas van
Gent, Hulst, Vlake, Bergen-op -Zoom, Rozendaal, Baarle-Nassau,
Valkenswaard, Budel en de Limburgscbe stations, niet mag worden
ingeladen zonder eerst aan keuring te zijn onderworpen. Gevraagd
werd waartoe die maatregel dient. Het onderzoek is tijdroovend,
terwijl de kosten ten laste van den belanghebbende komen. Als
de maatregel alleen genomen wordt met het oog op den uitvoer
van naar België bestemd vee, bestaat er toch geen reden daaraan
ook vee, voor de binnenlandsche consumtie bestemd, te onder-
werpen. Het is ook onbillijk, omdat vee naar de noordelijke

-ocr page 337-

provinciën verzonden niet aan dezen belemmerenden maatregel is
onderworpen.

Paardenfokkerij. Meerdere leden waren van oordeel, dat
de gelden aan \'s Rijks hengstveulendepót te Bergen-op-Zoom
besteed, beter konden worden aangewend. Vooral kwamen zij
op tegen de wijze, waarop in de door den Minister overgelegde
stukken, bijlagen C en D der Memorie van Toelichting, een soort
reclame voor dat depót is ingelascbt. De hengst Carnot wordt
in bijlage C vermeld gedurende het dekseizoen in Groningen te
zijn gestationneerd. In bijlage D wordt diezelfde hengst genoemd
als naar Duitschland te zijn uitgevoerd en daar te lande te zijn
bekroond, terwijl niet wordt vermeld dat deze hengst te Groningen
voor de som van f 380 publiek is verkocht.

In bijlage D komt een lijstje voor van achttien hengsten, welke
bij provinciale of andere keuringen onderscheidingen hebben ont-
vangen. Hierbij staat evenwel niet vermeld, dat zeven exemplaren
zijn afgekeurd of buiten gebruik gesteld.

Voorts werd bezwaar geopperd tegen het deelnemen van offi-
cieren aan keuringen, waaraan ook hengsten van liet depót te
Bergen-op-Zoom afkomstig, worden onderworpen.

Enkele leden ten slotte konden niet goedkeuren, dat het direc-
teurschap van deze leerschool voor den landbouw wordt waar-
genomen door een elders wonend militair.

Wat de wet op de paardenfokkerij betreft, was het oordeel
van sommige leden, dat deze nadeelig werkte voor liet bedrijf
en om die reden herziening noodzakelyk was. De leeftijd voor
afkeuring op cornage gesteld, werd door hen te hoog geacht.
Het beroep van den Minister op eene beslissing der vergadering
van het Nederlandsche Paardenstamboek (Memorie van Antwoord,
blz. 48) werd door een lid minder gelukkig geacht, omdat deze beslis-
sing naar aanleiding van andere overwegingen zou zijn ge-
nomen.

Het vasthouden aan de thans bestaande voorschriften betref-
fende de bevoegdheid der keuringscommissiën en dergelijke scheen
naar het oordeel van eenige leden tot het instellen eener Staats-
stoeterij te moeten leiden, hetgeen zij allerminst gewenscht zouden
achten. Speciaal werd nog de aandacht gevestigd op de mede-
deeling door den heer
van der Borch van Verwolde bij de behan-
deling van dit onderwerp in de vergadering der Tweede Kamer

-ocr page 338-

van 24 December j.1. (Handelingen, blz. 872), betreffende de
regeling der paardenfokkerij in Gelderland.

Tegen de verschillende bezwaren ten aanzien van de wet op
de paardenfokkerij te berde gebracht, werd van andere zijde
krachtig opgekomen. De wet werkte in verschillende provinciën
zeer goed, met name in Groningen zijn de fokkers daarover
tevreden. Door sommigen werd evenwel aangedrongen op stren-
gere toepassing, daar het blijft voorkomen, dat afgekeurde en
ongekeurde hengsten tot de dekking gebruikt worden.

Ten slotte werd nog het volgende punt ter sprake gebracht.
Uit de statuten der Vereeniging tot bevordering der Paarden-
fokkery en een tweetal adressen van het bestuur dezer vereeni-
ging aan de Tweede Kamer scheen te blijken, dat de provinciale
regelingscommissiën zich ook onledig houden met andere werk-
zaamheden dan haar zijn opgedragen. De leden die de aandacht
hierop vestigden, vroegen of die uitbreiding van haren werkkring
met medewerking van den Minister had plaats gevonden en of
zoodoende een officiëele vertegenwoordiging van de paardenfokkerij
in het leven was geroepen ?

Subsidiën voor rundvee- en varkens fokker ij. De
aanvraag van gelden tot krachtige bevordering van de varkens-
fokkerij werd, met het oog op de uitbreiding welke deze fokkerij
als bron van inkomsten in den laatsten tijd heeft verkregen,
warm toegejuicht.

Keuring van vee en vleesch. Men wenschte in het
belang van den veestapel de maatregelen, door de Regeering ten
behoeve van de invoering van een keuringsdienst genomen,
gaarne te steunen.

Memorie van Antwoord. Paardenfokkerij. Vooralsnog
is de oudergeteekende niet overtuigd, dat de paardenfokkerij meer
baat zoude vinden wanneer de gelden, welke thans jaarlijks aan
\'s Rijks hengstenveuleudepót ten koste worden gelegd, voortaan
hetzij voor verhooging van het subsidie, hetzij op andere wijze
worden besteed.

Met betrekking tot de bijlagen C, D eii E der Memorie van
Toelichting veroorlooft de oudergeteekende zich op te merken:

1°. dat de mededeeling van die opgaven geschied is, deels
ter voldoening aan een verzoek, gedaan van de zijde der Eerste

-ocr page 339-

Kamer (Gedrukte stukkeu van de Eerste Kamer der Staten-
Generaal, Zitting 1901 —1902, n°. 87 en Handelingen dier Kamer,
Zitting 1901—1902, blz. 271), deels aaar aanleiding van eeue
bewering, die ten aanzien van de depot-hengsten op 30 Mei 1902
in de Tweede Kamer (Handelingen van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal, Zitting 1901 — 1902, blz. 1503) werd uitgespro-
ken, doch alstoen niet voor dadelijke beantwoording vatbaar was;

2°. dat de toelichting geenerlei reclame beoogt, maar eenvoudig
tot betere beoordeeling der gegevens daaraan is toegevoegd en
niets behelst, wat niet een ieder bij raadpleging van het vele,
hetgeen in verschillende Kamerstukken over deze aangelegenheid
verspreid voorkomt, zelf zoude kunnen berekenen.

De in het Voorloopig Verslag bedoelde verkoop van den hengst
Carnot heeft eerst plaats gehad na de vaststelling der Memorie
van Toelichting en kou dus daarin bezwaarlijk worden vermeld.

Ten aanzien der bedenking, dat in bijlage D niet is vermeld,
dat van de daar genoemde geprimeerde paarden, herkomstig van
het veulendepót, sommige later zijn afgekeurd of buiten gebruik
gesteld, worde opgemerkt, dat tot die vermelding geen aanlei-
ding bestond. Het verdere levenslot dier paarden ligt buiten de
waarneming der Regeering en, hoe dit ook wezen moge, het
kan het feit nooit ongedaan maken, dat zij eens of meermalen,
in concurrentie met andere niet van het veulendepót herkomstige
exemplaren, een premie hebben verworven.

Het is den ondergeteekende niet duidelijk, waarom officieren,
voor zooveel zij goede paardenkenners zijn en het belang van
den dienst zulks gedoogt, niet aan de keuringen zouden mogen
deelnemen. De omstandigheid, dat de tegen woordige directeur van
\'s Rijks hengstveulendepót tevens kolonel der artillerie is, kan,
naar het oordeel vaa den ondergeteekende, geenszins aanleiding
geven tot de bewering, dat de leiding van de inrichting in mili-
taire handen is. Als directeur is de heer
Kkomhoi\'t burgerlijk
ambtenaar en uitsluitend ressorteerende onder het Departement
van Waterstaat, Handel en Nijverheid; diens afwezigheid uit
Bergen-op-Zoom zal slechts van tijdelijken aard zijn en beeft tot
dusver tot geenerlei bezwaren aanleiding gegeven.

De ondergeteekende is van gevoelen, dat men over de wet
op de paardenfokkerij, waaromtrent blijkens het Voorloopig Ver-
slag in verschillende provinciën gunstig wordt gedacht, nog

-ocr page 340-

slechts te kort lieett kunnen oordeelen, om reeds thans tot eene
herziening daarvan over te gaan.

Gaarne wordt intusschen, zooals ook bereids door den onder-
geteekende in de vergadering van de Tweede Kamer van
21
December jl., in antwoord op de mededeelingen van den heer
van der Borch van Veuwolde (Handelingen van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal, Zitting 1902- 1903, blz. 873) ge-
zegd is, de verzekering gegeven, dat de werking der wet met
groote aandacht zal worden gadegeslagen en dat alle klachten
dienaangaande nauwgezet zullen worden onderzocht.

Vooralsnog acht de ondergeteekende geen termen aanwezig
voor verlaging van den leeftijd, genoemd in het vierde lid van
art. 7 der wet van 21 Juni 1901 (Stbl. n°. 156). Uit het schrij-
ven, waarbij liet hoofdbestuur der vereeniging «Het Nederlandsch
Paardenstamboek» de uitspraken der op 24 November jl. gehou-
den vergadering ter kennis van de lïegeering heeft gebracht,
blijkt geenszins, dat de verwerping van het voorstel der afdee-
ling Noord-Holland om er op aan te dringen, dat de minimum
leeftijd, waarop het bestaan van cornage geene reden voor af-
keuring zal wezen, teruggebracht zoude worden van 7i tot 5
jaar, als eene onzuivere uitspraak der vergadering zoude zijn aan
te merken.

Ook de ondergeteekende zoude de instelling der Staatsstoeterij
ongewenscht achten.

Ten aanzien van krachtige handhaving der geldende bepalin-
gen, inzonderheid wat de dekking door on- of afgekeurde heng-
sten betreft, wordt door den ondergeteekende overleg gepleegd
met diens ambtgenoot van Justitie.

Voor zooveel provinciale regeliugscommissiëii voor de paarden-
fokkerij gevolg hebben gegeven aan tot haar gerichte aanzoeken
om nevens liare werkzaamheden, voortvloeiende uit de wet van
21 Juni 1901 (Stbl. n°. 156), ook andere bemoeiingen op hip-
pisch gebied op zich te nemen, is zulks geschied buiten de
Kegeering om. Al mogen dergelijke aanzoeken wellicht beschouwd
worden als een bewijs van vertrouwen in de deugdelijke samen-
stelling der commissiën, zoo kunnen deze laatste, naar het oor-
deel van deii ondergeteekende, toch geenszins aangemerkt worden
als gezamenlijk te vormen eene officiëele vertegenwoordiging van
de paardenfokkerij,

-ocr page 341-

Subsiiliëii voor rundvee- en varkensfokkeriy.

Het was den ondergeteekende aangenaam te ontwaren, dat de
aanvrage van gelden tot meerdere bevordering van de varkens-
fokkerij instemming mocht vinden.

Keuring van vee en vleesch.

Van de hier gedane toezegging werd door den ondergeteekende
met ingenomenheid kennis genomen.

Tuberculose by het vee.

De voorbereiding tot eeue aanvulling van het Koninklijk be-
sluit van \'10 Juli 1896 (Stbl. n°. 104) met voorschriften in zake
de tuberculose onder het vee, is bereids aan het Departement
van Waterstaat, Handel en Nijverheid ter hand genomen.

Of het aanbeveling verdient b\'j de nieuwe voorschriften de
afmaking van het clinisch zieke vee steeds verplicht te doen
zijn, dan wel of het voldoende zal wezen de afmaking van zoo-
danige dieren, althans voor zooveel zij niet aan uiertuberculose
lijdende zijn, slechts facultatief te stellen, maakt daarbij in de
eerste plaats een punt van onderzoek uit.

Het ligt verder in de bedoeling te gelijker tijd te overwegen, op
welke wijze het best te gemoet gekomen zoude kunnen worden
aan de bezwaren, waarop in het Voorloopig Verslag met betrek-
king tot den terugvoer van naar België uitgevoerd, doch aldaar
geweigerd vee gewezen is, en waaromtrent de Hegeering onlangs
een omvangrijk en nauwkeurig onderzoek heeft doen instellen.

Terwijl in de beschikking van den vorigen Minister van
Waterstaat, Handel en Nijverheid, dd. 11 Maart 1899 (Neder-
landsche Staatscourant van 12—13 Maart d.a.v. n°. 61), overleg-
ging van gezondheidscertificaten uitsluitend gevorderd was ten
aanzien van runderen, welke in doorgaand vervoer naar België
werden verzonden, is die eiscb, ter bevordering van den veeuit-
voer naar genoemd Rijk, bij de resolutie van den ondergetee-
kende, d.d. 2 September 1901 (Nederlandsche Staatscourant van
September d.a.v. n°. 207), mede uitgestrekt tot het rundvee,
hetwelk naar de zuidelijke grensstations of naar sommige in. de
buurt daarvan gelegen Nederlandsche gemeenten ten vervoer per
spoor zoude worden aangeboden. Die uitbreiding der voorschriften
beoogde te voorkomen, dat, zooals onder werking der beschikking
van 41 Maart 1899 somtijds voorkwam, voor export naar België

-ocr page 342-

bestemd vee ongekeurd per spoor naar een der genoemde plaatsen
vervoerd en vervolgens op andere wijze over de grens gebracht
zoude worden.

Over oponthoud ten gevolge van het onderzoek zijn nimmer
opmerkingen ter kennis van de Regeering gebracht. Wat de
kosten betreft, kwam slechts één klacht in en deze bleek bij
onderzoek onjuist.

Ten behoeve van de consumtie in de gemeenten, welke in de
beschikking van 2 September 1901 met name aangewezen worden,
zal vermoedelijk zoo niet alle, dau toch verreweg wel het meeste
vee uit den omtrek worden betrokken.

Een en ander in aanmerking nemende, komt het den onder-
geteekende voor, dat de geldende voorschriften welke in hooge
mate aan de belangen van den uitvoerhandel op België dienstig
zijn, zonder bezwaar kunnen worden bestendigd.

Necrologie.

Den 14den Maart 1903 overleed te Utrecht, na een langdurige
ziekte, in den ouderdom van ruim 78 jaar, de gepensionneerde
paardenarts der lste klasse van het leger in Nederlandsch-Indië,
JOHANNES CHRISTIAAN DIRK MiNLOT.

Geboren te Naarden den 9dcu September 1824, werd hij op
26 Juli 1844 tot veearts der tweede klasse bevorderd en werd
hem Kollum als standplaats aangewezen, maar reeds in October
1847 was hij gevestigd te Dokkum.

Het leven in Holland was hem blijkbaar niet naar den zin,
want in 1855 werd hij aangesteld tot tijdelijk dienstdoend ad-
junct-paardenarts in Nederlandsch-Indië. Al spoedig, namelijk
op 3 Januari 1857, volgde zijn definitieve benoeming tot adjunct-
paardenarts, met den rang van 2do luitenant, waarop den 7den Juli
1865 zijn benoeming tot paardenarts 2de klasse, en op 15 Juni
1872 die tot paardenarts lste klasse, met den rang van kapitein,
volgde.
Minlot maakte met een groot gedeelte van Indië kennis,
en vertoefde veel te Salatiga.

In 1880 werd hij gepensionneerd en vestigde zich, na een
kort verblijf te \'s-Gravenhage, voor goed te Utrecht, waar hij,
zich geheel wijdend aan zijn huisgezin, kaloi en rustig leefde.
Op veeartsenijkundig gebied trad hij niet meer op den voorgrond.

-ocr page 343-

Ruim een jaar geleden vertoonden zicli de voorboden der ziekte,
welke hem, toch nog onverwacht, ten grave sleepte.

Hij ruste in vrede.

Op den 12do" Maart 1903 overleed te Utrecht, op 75-jarigen leef-
tijd, het correspondeerend lid onzer Maatschappij, Dr. Louis
Mulder.

Geboren te Rotterdam, studeerde hij te Utrecht en werd op
8 September 1853 bevorderd tot doctor in de wis- en natuur-
kunde. Slechts korten tijd was hij werkzaam aan de technische
school te Utrecht, daar hij reeds in
1855 benoemd werd tot hoog-
leeraar in de botanie, geognosie, warenkennis en landbouwkunde
aan het voormalig Athenaeum Ilustre te Deventer, welke inrich-
ting echter reeds in
1865 werd opgeheven. Mulder was vooral
bekend als hoofdredacteur van de Landbomv-Courant, welke betrek-
king hij in
1862, na den dood van Dr. Wttewaal aanvaardde.
Als zoodanig was bij een ijverig voorstander der veeartsenijkunde,
wat vooral bleek toen door hem in
1865/67 werd uitgegeven
het weekblad «de Runderpest».

In vroeger tijd bezocht liij meermalen onze Algemeene ver-
gaderingen en zelfs in de laatste jaren, toen hij ook op landbouw-
gebied weinig meer leverde, toonde hij van tijd tot tijd nog zijn
belangstelling in de veeartsenijkunde, door de aandacht te ves-
tigen op enkele artikelen, in buitenlandsche bladen opgenomen.

__v. E.

Mededeelingen van het Hoofdbestuur.

Tot leden der Commissie in zake reorganisatie van het vee-
artsenijkundig onderwijs zijn benoemd:
J. M. Knipscheer, H_
M. Kroon
en A. W. Heidkma.

Overgegaan: Van de Algemeene afdeeling: naar de afdeeling
Utrecht R. A.
Plempkr van Balen te Utrecht, en naar de afdeeling
Noord-Holland A. J.
E. de Voogd te Halfweg; van de afdeeling
Groningen naar de afdeeling Friesland
J. R. IIuizinoa te Murmer-
woude.

Bij de nieuwe afdeeling Zuid-Holland is als voorzitter opge-
treden J. F. L
améris te \'s-Gravenhage; bij de afdeeling Noord-
Brabant—Limburg als voorzitter VV.
J. Paimans te Os, als onder-
voorzitter H.
de Jong te Ginneken.

Personalia.

Gevestigd: A. J. S. van Alp urn te Markeloo.

-ocr page 344-

Verplaatst: G. T. Bronsdijic vau Roden naar Daleu.

Benoemd: Bij Koninklijk besluit van 3 Maart 1903, n°. 43,
tot paardenarts
lste klasse de paardenartsen der 2de klasse L. J.
van Rhijn
te Bergen-op-Zoom; J. M. Knjpscheer te Milligen;
J. van Dorssen te Amsterdam en D. H. Goossen te \'s-Graven-
hage; tot paardenarts 2dc klasse de paardenartsen der 8do klasse:
W. Folmer te Breda; J. van Zijverden te Utrecht; J. C.
Numans
, gedetacheerd bij bet leger in Nederlandsch-Indië; G. J.
Waldeck
te Roermond en E. C. H. A. M. Bkmei.mans te Venloo;
met ingang van 1 April 1903 tot keurmeester 2do klasse aan de
veemarkt en bet abattoir te Amsterdam G. G. J.
Westuolz te
Driebergen ; tot lid der gezondheidscommissie te Os
W. J. Pai-
mans
aldaar.

Den 209ten Maart 1903 promoveerden aan de universiteit te Bern
tot doctor in de veeartsenijkunde O. J.
Rab, plaatsvervangend
districtsveearts te Uselstein, op een dissertatie getiteld: «Unter-
suchungen betreffend die Muskulatur des triichtigen Rinderuterus»,
en W.
Stuurman, adjunct-directeur aan het abattoir te Leiden
op een dissertatie getiteld: «Zur Identitiit der Menschen- und
Rindertuberculose.»

Rijks veeartsenijschool.

De leerling van het 2do studiejaar L. C. Mëurs en die van
het lsto studiejaar P. J.
van der Kuylen hebben bun studie aan
de school gestaakt.

Bij beschikking van den Minister van Waterstaat, Handel en
Nijverheid van 28 Februari 1903, n°. 1706, afdeeling Landbouw,
is benoemd voor het tijdvak van 1 Maart 1903 tot en met 29
Februari 1904, tot amanuensis bij natuurkunde en scheikunde
aan \'s Rijks Veeartsenijschool A.
Hennevelt te Utrecht.

Veeartsenijkundig Staatstoezicht.

Bij Koninklijk besluit van 28 Februari 1903, n°. 34, is, met
ingang van 1 Maart 1903, voor den tijd van drie jaar, benoemd
tot plaatsvervanger van den districtsveearts te Haarlem O. A.
Leenheer te Weesp.

Bij Koninklijk besluit van 17 Maart 1903, n». 23, is, met
ingang van 16 Maart 1903, benoemd tot plaatsvervanger van
den districtsveearts wicn Utrecht als standplaats is aangewezen,

-ocr page 345-

Dr. H. Markus, veearts en onderdirecteur van de gemeente-
slachtplaats te Utrecht. Bij Koninklijk besluit van 18 Maart
1903, n°. 36, is, op zijn verzoek, eervol ontslag verleend als
plaatsvervanger van den districtsveearts wien \'s-Gravenhage als
standplaats is aangewezen, aan A.
Kuiper te Oudshoorn. Bij
Koninklijk besluit van 21 Maart 1903, n°. 41, zijn met ingang
van 4 April 4903, voor den tijd van drie jaar, benoemd tot
plaatsvervangers van den districtsveearts, wien Zutfen als stand-
plaats is aangewezen, de veeartsen E. A. L.
Quadekker, gepen-
sionneerd paardenarts lsta klasse, directeur van het slachthuis te
Nijmegen, en P.
Baerends te Arnhem.

Maatregelen bij miltvuur. — De Minister van Water-
staat, Handel en Nijverheid heeft onder dagteekening van 2
Maart jl. aan de commissarissen der Koningin in de onderschei-
dene provinciën de volgende circulaire doen toekomen.

«Met het oog op de ernstige gevolgen, welke de verspreiding
van bloed afkomstig van dieren, die door miltvuur aangetast

O \' o

waren, oplevert voor de gezondheid zoowel van den mensch als
van het vee, acht ik het van groot belang, dat reeds met be-
trekking tot de in nood geslachte of gestorven dieren, welke
verdacht worden aan voornoemde ziekte lijdende te zijn geweest,
altijd met den meesten spoed doeltreffende maatregelen genomen
worden, ten einde het euvel zoodra mogelijk te onderkennen en
verbreiding van de eventueele smetstof tegen te gaan.

In verband daarmede heb ik de eer UHEG. uit te noodigen
den burgemeesters binnen uw ambtsgebied, namens mij, aan te
schrijven om, te beginnen met 4 April a.s., na aangifte van het
vermoedelijk bestaan van miltvuur bij in nood geslacht of ge-
storven vee steeds onverwijld bericht te zenden niet alleen aan
den districtsveearts, wien het aangaat, maar tevens ook aan een
geëxamineerden veearts, die wellicht bovendien plaatsvervangend
districtsveearts is, en door den districtsveearts, op mijn verzoek,
nader voor de betrokken gemeente of voor een gedeelte daarvan
zal worden aangewezen.

Zoo dikwijls de geëxamineerde veearts, die door de nabijheid
van zijne standplaats snel aanwezig zal kunnen wezen, alsdan
miltvuur hetzij beslist onderkent, hetzij onderstelt, zal hij, in
afwachting van de nadere bevinding van den districtsveearts of

-ocr page 346-

diens plaatsvervanger, hebben te adviseeren tot maatregelen,
welke de verbreiding der smetstof beletten, zooals het schoon-
maken van de met bloed verontreinigde plaatsen en voorwerpen
door aanwending van carbol water, het bewaken en bedekken der
cadavers alsmede, bij besliste onderkenning der ziekte, het ver-
nietigen der cadavers door verbranding.

Bovendien is het wenschelijk, dat de geëxamineerde veearts in
laatstbedoelde gevallen eenige hoeveelheid bacillen-houdende stof,
namelijk bloed of milt-inhoud, bewaart ten behoeve van het on-
derzoek, hetwelk daarna, ter voldoening aan het voorschrift, vervat
in artikel 16 der wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad n°. 131), dooi-
den districtsveearts of diens plaatsvervanger zal worden ingesteld.

(Utr. prov. en st. Dagbl. v. 4 Maart 1903.)

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland

gedurende Januari 1903.

(De cijfers tusscüen ( ) duiden het getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Yeepest der herkauwers.

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Hon
do
hei

S

m

0

<v

■o
0
o

js
:=>
m

ds-
1-
d.

o

o
>

u
§

m

Rotkreupel.

Oroningon . .

7

it

v)

54 (■)

»

1

3 m

w

Friesland . . .

4

»

8 (»)

1

4 P)

n

Drente. . . .

3

m

»

»»

2 («)

2 (2)

Overyeel . . ,

4

»

m

33 (")

v

»

3 (»)

»

Gelderland . .

5

»

6 (*)

5 («j

»

Utrecht . . .

2

»

n

»

2 (2)

v

Noord-Holland .

4

i!

i

3 (8)

17 (»)

Zuid-IIolland .

5

n

i

1

3 (\')

2(»)

v

Zeeland . . .

n

n

7)

*

v

71

n

»

Noord-Brabant .

10 „

v

17 (>)

9 (8)

5 ( \'O

n

v

Limburg . . .

2

n

\'

v

»

v

2 (»)

"

»

Totaal

4G

»

v

u

n

114 (26)

20 (13)

d

32 (»7)

2(2)

17«

(Staatscourant van 20 Februari 1903, n°. 43.) v. E.

-ocr page 347-

M EDE DE ELINGEN UIT DE CHIRURGISCHE CLINIEK
VAN \'S RIJKS VEEARTSENIJSCHOOL,

door

W. C. SCHIMMEL en K. OVER.

^2<re Vervolg.)

13°. Twee gevallen van funiculitis na castra-
tie zonder fistel, bij het paard.

A. Den lldon November 1902 werd een l|-jarige donker-
bruine ruin van gekruist inlandsch ras, toebehoorende aan C.
v. E. te G., gemeente O., ter behandeling aangeboden, wegens
een verdikking aan de linker zaadstreng. Het dier was
gemarkt, doch kon om genoemde reden niet worden ver-
kocht. De eigenaar wilde het gaarne weder medenemen.

Het goed gevoede en flink ontwikkelde veulen had een
zwelling aan het ondereinde van de linker zaadstreng, ter
grootte van een fermen aardappel. Er was geen wond; het
castratie-litteeken kon aan beide zijden, doch in het bijzonder
links, worden gevoeld. De zwelling was vast op het gevoel,
niet of weinig pijnlijk bij drukking. Zij veroorzaakte geen
locomotiestoornis.

Het veulen werd op een stroobed gelegd met de zieke
zaadstreng boven. Het linker achterbeen werd naar voren uit-
gebonden. Na reiniging en desinfectie der schaamstreek werd
op de zwelling een huidplooi genomen en deze in eens ter
lengte van ongeveer 10 cM. doorgesneden, zoodat de hand
gemakkelijk door de gemaakte wond kon passeeren. De zaad-
streng werd, zoover zij gezwollen was, van de omgeving stomp
(met de vingers en ten deele met de schaar) los gepraepa-
reerd. Daarna werd boven die plaats, dus op een gezond
gedeelte van de zaadstreng, de ketting van een ecraseur aange-

22

-ocr page 348-

legd en het gezwollen stuk van den funiculus afgesnoerd. De
bloeding was gering. De wond werd met l°/o0 sublimaat-
solutie gedesinfecteerd. Een half uur later had het druppelen
van bloed uit de wond geheel opgehouden, en nam de eige-
naar het dier mede. Hem werd aangeraden het in de weide
te doen en alleen bij slecht weder \'s nachts op te stallen.

De wond genas naar wensch, zonder veel reactie. Volgens
mededeeling van den eigenaar was zij in de eerste dagen
van Januari 1903 geheel gesloten.

De zwelling bestond in hoofdzaak uit vehveefsel en was
vermoedelijk het gevolg van bij of na de castratie uitgezakt
net. Botryomyces werd niet gevonden, anders had waar-
schijnlijk ook wel een fistel bestaan.

li. Den 15do" November 1902 werd door de Maatschappij
tot exploitatie van veestallen een 1,\',-jarige donkerbruine
ruin, van inlandsch ras, toebehoorende aan J. H. te S.,
aangevoerd, enkel met de schriftelijke vermelding: „aan-
doening van de geslachtsorganen."

Ook hier bleek een verdikking aan het uiteinde van de
linker zaadstreng te bestaan, ter grootte van een kleine
vuist. Er was geen listel. De zwelling was hard en weinig
pijnlijk bij drukking. De castratielitteekens waren te voelen.
Er bestond geen locomotiestoornis. Be voedingstoestand was
voldoende.

Het veulen werd op een stroobed in de buitenlucht
neergelegd en het bovenliggend linker achterbeen naar voren
uitgebonden. Na desinfectie der schaamstreek werd op de-
zelfde wijze als onder
A is vermeld, een huidsnede gemaakt.
Onmiddellijk kwam een groot stuk net te voorschijn, dat-
met de schaar werd afgeknipt. Nu werd dc zaadstreng,
zoover zij gezwollen was, van de omgeving los gepraepa-
reerd ; dit kon door de vaste vergroeiing weinig of niet met
de vingers geschieden. Met de schaar, nu en dan onder-
steund door de bistouri, gelukte het echter spoedig. Met

-ocr page 349-

een ecraseur werd het zieke gedeelte van den funiculus
verwijderd. Dit had nog al bloeding uit de nieuw gevormde
vaten ten gevolge. Ten einde deze te doen ophouden werd,
na desinfectie der wond, daarin een watten-tampon, gedrenkt
met l°/oo sublimaat-oplossing, gebracht; drie suturae nodosae
door de wondranden bevestigden den tampon ter plaatse.

Den volgenden dag (16 November) werden de tampon
en de hechtdraden verwijderd en de wond met sublimaat-
solutie uitgespoten. Den 17don en lSden November werd het
veulen afgestapt en den 19dcn naar den eigenaar teruggezonden.

Er was weinig zwelling en in het algemeen weinig of
geen reactie na de operatie ontstaan.

De tumor bestond uit een vasten bindweefselwand, welke
van binnen etter bevatte. Hierin bevond zich het touwtje,
dat vermoedelijk bij de castratie was gebezigd. Botryomyces-
korrels kwamen in den etter niet voor.

14°. Borstbuil bij een veulen. —Den 209ten October
1902 kwam een i-jarig merrieveulen, vos, van gekruist
inlandsch ras, toebehoorende aan G. de L. te J., in behan-
deling, wegens een zwelling in de linker boegstreek. Een
maand te voren was deze aldaar door onbekende oorzaak
ontslaan, en wel van grooter omvang dan thans nóg het
geval was; de behandelende veearts had aangeraden het
veulen ter operatie naar de veeartsenijschool te zenden.
Hoe de intumescentie precies was geweest en welke therapie
ingesteld was geworden, bleek bij navraag niet.

Boven den linker boeg bevond zich in het ondereinde
van den musculus sterno-cleido-mastoideus een vaste, weinig
gevoelige zwelling, ter grootte van een kleine vuist, waarvan
de steel niet duidelijk begrensd was, doch in genoemde
spier scheen over tc gaan. De huid over deze plaats was
verschuifbaar; zij bevatte geen litteeken van een voorafge-
gane verwonding.

-ocr page 350-

De zwelling kwam in elk opzicht overeen met een borst-
buil. Hoe kon deze echter bij het veulen zijn ontstaan P
Van eenige laesie aan het ondereinde der extremiteit, waar-
door een infectie zou hebben plaats gevonden, was niets te
bespeuren. Evenmin was iets te bemerken, dat op een
locale contusie wees.

Alvorens tot een operatie over te gaan, werd beproefd
of het niet mogelijk was de zwelling te doen verdwijnen
door massage en PiuEssNiTz\'sche omslagen. Dit gelukte

O O O

echter niet. Daarom werd den 7don November tot een operatie
besloten. Nadat de boegstreek was gedesinfecteerd, werd het
veulen den volgenden dag op een stroobed gelegd. De
huid boven den linker boeg werd over een uitgebreidheid
van 0 cM. in de richting der (afgeschoren) haren inge-
sneden; de verdikking bleek nu te bestaan uit fibreus weefsel,
dat zich in den musculus sterno-cleido-mastoideus had ont-
wikkeld, juist zooals het bij een borstbuil gewoonlijk voorkomt.

Laagsgewijs werd al het fibreuse weefsel verwijderd, tot-
dat de spier zacht was op het gevoel; het voorzichtig operceren
geschiedde wegens de nabijheid der arteria carotis sinistra.
Van etter werd niets bespeurd. Bloeding vond bijna niet plaats.

Na reiniging der wond werd deze bedekt met watten,
gedrenkt in een sublimaat-oplossing !°/oo; een schouder-
verband bevestigde ze ter plaatse. In de volgende dagen
werden de wondranden gemasseerd met boorzalf; daarover
werden eerst vochtige jute, dan droge jute en vervolgens
een contentiefverband geappliceerd. Onder deze behande-
ling schreed het wondgenezingsproc.es naar wcnsch voort,
niettegenstaande de jute telkens uitzakte. Om de laatste
reden werd na een 10-tal dagen de wond ingesmeerd met
unguentum digestivum en daarover fijn geknipte jute aan-
gewend. Het gevolg was dat het substantieverlies spoedig
was aangevuld. Den lston December vertrok het veulen
genezen; slechts een onbeduidend litteeken was nog over-

-ocr page 351-

gebleven. Dit zal mettertijd vermoedelijk wel geheel ver-
dwijnen.

15°. Difformiteit der vulva na verwonding
bij een veulen.

Den 27ston Januari 1903 werd door A. Y. te J. hulp
ingeroepen voor zijn I-jarig, donkerbruin merrieveulen, van
gekruist inlandsch ras, omdat het wegens onregelmatigheid
van de kling onverkoopbaar was. De eigenaar had het
veulen reeds meermalen gemarkt, doch zoodra iemand den
staart oplichtte, werd van koopen afgezien.

De rechter schaamlip was vroeger verwond geweest; zonder
eenige behandeling was genezing ontstaan, doch met sub-
stantieverliés, waardoor genoemde schaamlip iets naar buiten
afhing. Het gevolg was dat de clitoris niet meer geheel
bedekt was; aan de rechter zijde stak zij buiten de vulva
uit. Dit gaf een vreemd gezicht, wat de kooplieden wan-
trouwden.

Het veulen werd denzelfden dag neergelegd en geopereerd.
De uitpuilende en iets vergroote clitoris werd met een
ecraseur verwijderd. Vervolgens werd het litteeken in de
labia dextra uitgesneden, zoodat aldaar een versche wond
ontstond. Deze werd, na wegneming van alle callositeiten,
met 3 spelden gehecht. Die sutura circumvoluta werd
bedekt met jodoformcollodium.

Reeds onmiddellijk na de operatie scheen de cosmetische
stoornis opgeheven. De wond genas per primam. liet
veulen schuurde volstrekt niet. Den 10don Februari werden
de spelden verwijderd en twee dagen daarna vertrok het
veulen. De eigenaar meende het nu wel spoedig te kunnen
verkoopen.

16°. Twee ongunstig verloopen gevallen
van hoefkraakbeenfistel.

A. Den 2den September 1902 kwam een zware, bruine

-ocr page 352-

merrie, van Belgisch ras, oud 12 jaar, hoog 1,62 M., toe-
behoorende aan F. C. M. te A., in behandeling, met een
hoefkraakbeenfistel rechts vóór, mediaal, welke een veearts te
vergeefs had beproefd tot genezing te brengen. Het paard
liep sterk kreupel.

Het bleek een hoefkraakbeenfistel van ongewonen omvang
te zijn, welke zich ver naar voren uitstrekte. De binnen-
kroonrand van den rechter voorhoef was zeer gezwollen,
hard, pijnlijk: naast kleinere gangen welke in de diepte
voerden, bestond er één hoofdgang, waaruit een groote
hoeveelheid dikke, kraakbeenpartikels bevattende etter naar
buiten vloeide. Een ingevoerde sonde stuitte op iets hards
en ruws: verbeend kraakbeen.

Overigens was het paard gezond; het verkeerde in goeden
voedingstoestand.

De grootte der zwelling, de pijnlijkheid en vooral de
rijkelijke secretie deden vermoeden, dat het binnen-kraakbeen
niet alleen lateraal, doch ook mediaal was aangetast, dat alzoo
ook een parachondritis phlegmonosa purulenta bestond tusschen
dc beide cartilagines in. Er bestond dus groot gevaar voor
het hoefgewricht, den hoefbeenbuiger, de sesamscheede, enz.

Na reiniging van de fistel en haar omgeving en nadat
een
EsMARCH\'sche lis was aangelegd, werd de hoofdgang
gespleten en een stuk, ter grootte van een gulden, van het
omringende harde bindweefsel met de huid weggesneden,
zoodat het kraakbeen bloot kwam te liggen en met den vinger
kon worden gepalpeerd. Het bleek nu met zekerheid dat
het kraakbeen grootendeels verbeend was, zoodat het moeite
kostte daarvan iets te verwijderen.

De wond werd uitgespoten met sublimaat l°/ö0; watten
in sublimaat-solutie gedrenkt werden op de fistel en haar
omgeving geappliceerd, nadat de laatste eerst met boorzalf
was ingewreven. Hierover kwam droge jute, terwijl alles
met een hoefverband werd gefixeerd.

-ocr page 353-

De bedoeling was de ettering te bestrijden, het proces
in de diepte tot genezing te brengen en het gescleroseerde
weefsel aan de kroon te verweeken en in omvang te doen
afnemen. Aanvankelijk scheen bij de vermelde behandeling,
welke dagelijks werd herhaald, het doel te worden bereikt.
Wel moest de fistelgang, omdat zij zich sloot, telkens op-
nieuw worden gespleten, doch de zwelling en kreupelheid
verminderden eenigszins.

Om dat herhaald splijten wat minder noodig te maken,
werd den 308ten September eens wat flinker ingegrepen dan
te voren; er werd een grooter gedeelte, ook van het kraak-
been, geëxcideerd, en daarna weder de gewone behandeling
ingesteld.

Deze operatie had een ongewenschte reactie. Den vol-
genden dag was het paard zeer pijnlijk, had geringen eet-
lust, een temperatuur van 39.8° C., terwijl het been tot
boven den kogel gezwollen was. Het was duidelijk, dat de
phlegmone zich had uitgebreid, wellicht over de buigpees
en de sesamscheede, misschien zelfs in het hoefgewricht.

liet dier werd door een broek ondersteund; de zieke
hoef werd telkens gedurende eenigen tijd in een lauw su-
blimaatbad (2 °/oo) geplaatst. Na een paar dagen daalde
de temperatuur tot beneden 39° C., doch het been bleef
dik en pijnlijk. De eetlust, hoewel niet groot, was vol-
doende.

Den eigenaar werd bericht dat een spoedig en volledig
herstel niet was te voorzien; al was de toestand niet direct
letaal, het was waarschijnlijk dat pathologische veranderingen
achter zouden blijven, waardoor de bruikbaarheid van het
paard zeer zou worden verminderd.

De eigenaar, het langdurig tobben moede, liet het paard
den 8S$? October weghalen en afmaken.

Uit -ffle schouwing van het op verzoek toegezonden on-
derbeen bleek, dat een purulente tendovaginitis en tendinitis

-ocr page 354-

oorzaak waren van het toenemen der ziekteverschijnselen;
het hoefgewricht was intact gebleven.

B. Den 18den September 1902 werd een 5-jarige zwarte
ruin, van gekruist inlandsch ras, hoog 1,63 M., toebehoo-
rende aan E. v. \'t O. te II., ter behandeling aangeboden,
omdat het paard links achter kreupel liep aan een hoef-
kraakbeenfistel, waarvoor het reeds geruimen tijd te vergeefs
door een veearts was behandeld.

Het paard, dat in voldoenden voedingstoestand verkeerde,
liep links achter vrij sterk kreupel. De binnenkroonrand
was gezwollen, hard en pijnlijk bij palpatie. De zwelling
breidde zich over het geheele kraakbeen uit. Een paar
centimeter boven den kroonrand, nabij het voorste gedeelte
van het kraakbeen, bevond zich een opening, waaruit tamelijk
veel pus afvloeide. Een ingevoerde sonde leidde in drie
gangen, welke op het kraakbeen uitkwamen. Dit was niet
verbeend.

De javart werd geopereerd (partiëele resectie) en verbonden,
gelijk in het geval onder A vermeld. Aanvankelijk was het
resultaat goed; de zwelling verminderde, de kreupelheid
nam zoodanig af, dat zij in stap niet meer te zien was,
maar de secretie van etter, hoewel niet zoo rijkelijk meer,
bleef bestaan.

Ilet bleek dat zich etter bevond aan de mediale zijde
van het kraakbeen. Ten einde dezen beter te doen afvloeien,
werd met een trocart een tegenopening gemaakt tu\'sschcn
de ballen. Voor het openblijven werd er een seton door-
gehaald. Daarna werd de wond krachtig gedesinfecteerd en
weder een antiseptisch, emollicerend verband aangelegd.

Den volgenden dag was het paard zóó pijnlijk, dat het
in een broek werd geplaatst. De eetlust was nagenoeg
verdwenen, het dier had koorts, s avonds tot boven 41°. C.,
terwijl het been opzwol tot boven den tarsus. Deze ver-

-ocr page 355-

schijnselen namen de volgende dagen in intensiteit toe; het
paard liet zich in den broek hangen, steunde met het hoofd
op de krib, at niets en zweette over het geheele lichaam
van de pijn.

Ondanks de ingestelde behandeling, waarbij sublimaat-
baden een hoofdrol speelden, kwam geenerlei verbetering;
het dier vermagerde snel. Alles wees op een purulente
ontsteking van het hoefgewricht, zoodat te voorzien was,
dat het aan de gevolgen zou sterven.

Den eigenaar werd geadviseerd het dier te laten afmaken.
Hij liet het den 16den October afhalen en slachten.

Ingevolge verzoek werd het onderbeen ter onderzoek toe-
gezonden. Hierbij bleek dat niet alleen een hevige tendo-
vaginitis en tendinitis, gelijk in geval A, bestonden, doch
dat tevens een purulente ontsteking van het hoefgewricht
aanwezig was. Het was niet na te gaan hoe de operatie tot
deze uitbreiding aanleiding had kunnen geven. Zeer waar-
schijnlijk is in beide gevallen een virulente infectie oorzaak
geweest van den noodlottigen afloop.

17°. Chronische verscheuring k roonbeenbui-
ger en chronische sesambeenkreupelheid bij een
rijpaard. — Den 16den September 1902 werd een 12-ja-
rige vos, ruin, hoog 1.58 M., halfbloed, toebehoorende aan
den heer W. te H., ter behandeling aangeboden, wegens
gebrekkigen gang met beide achterbeenen. Deze was lang-
zamerhand ontstaan, doch in den laatsten tijd zoo erg ge-
worden, dat het paard geen dienst meer kon doen. Boven-
dien at het minder goed dan voorheen en was daardoor
vermagerd.

Het onderzoek leverde het volgende op. Mager bloed-
paard, iets anaemische slijmvliezen, geen krachtige pols, los
liggende huid, voldoende baarglans, temperatuur iets boven
het normale, rechte stand in de spronggewrichten, sterk

-ocr page 356-

beervoetig achter, kogels verdikt cn hard, in het bijzonder
aan de achtervlakte, zonder verhoogde temperatuur of pijn-
lijkheid bij palpatie. Ue stand van het paard was trippelend;
het kon den lichaamslast niet gedurende eenige minuten
normaal over de vier beenen verdeelen. Telkens werd een
achterbeen opgelicht en in den kogel in dorsaal-flexie ge-
houden ; het andere zakte dan in dit gewricht zoo sterk
door (volair-flexie), dat de korte vetlok bijna den grond
raakte. Hierdoor werden banden en pezen aan de buigzijde
sterk gerekt, en de aldus opgewekte pijn noopte het dier
den lichaamslast spoedig naar het andere been over te bren-
gen. Dit spel herhaalde zich. zoolang men het paard nood-
zaakte te blijven staan.

De beweging in stap, en nog meer in draf, was zeer ge-
brekkig en pijnlijk; het dier maakte met de achterbeenen
korte passen, vermeed zooveel mogelijk het doortreden in de
kogels en trachtte den lichaamslast dadelijk op het andere
been over te brengen. In verband hiermede liep het van
achteren zeer wijd.

Op stal lag het paard meestal; bij het voederen stond
het op, doch gunde zich gewoonlijk den tijd niet om het
ration geheel te verorberen. Blijkbaar was de vermagering
een gevolg van de pijn, welke het dier had wanneer het
stond en, nog erger, indien het moest gaan.

Het leed geen twijfel dat een chronische verscheuring
van de kroonbeenbuigers aan de achtervlakte van de koot-
gewrichten de oorzaak van het lijden was. Het paard had
veel temperament, sprong vroeger goed en was door een
zwaren ruiter gereden. Van de niet sterke achterhand was
te veel gevergd; er ontstond een fasciculaire ruptuur aan
de achtervlakte van de kootgevvrichten, eerst aan het linker
en weldra ook aan het rechter achterbeen en, evenredig
daaraan, een stomper hoek in cle spronggewrichten, totdat
deze eindelijk geheel waren geopend.

-ocr page 357-

T)e fasciculaire ruptuur, welke door den lichaamslast allengs
voortschreed, onderhield een chronische ontsteking aan de
achtervlakte der sesambeenderen. Daardoor bindweefsel nieuw-
vorming en periostitis ossificans, alzoo belangrijke verdik-
king en verdwijning der grenzen tusschen de pezen, banden,
enz. aan de achtervlakten der kogels. Het nieuwgevormde
bindweefsel miste de elasticiteit van de normale buigpezen
en sesambanden, en was dus tot nieuwe verscheuring ge-
praedisponeerd.

De prognose moest ongunstig worden gesteld: 1°. kon
de oorzaak (de lichaamslast) niet worden verwijderd, en 2".
viel er niet aan te denken om de anatomische laesies op
te heffen. Hoogstens zou door langdurige rust eenige ver-
betering kunnen worden verkregen.

Om den eigenaar genoegen te doen, werd dit beproefd.
Het dier kreeg een zachte rustplaats in een box, zoodat
het zich naar welgevallen kon neerleggen.
De achterkogels
werden dagelijks gemasseerd met jodiumzalf en daarna ver-
bonden met PaiESSNiTz\'sche omslagen (natte jute op de huid,
daarover guttapercha papier, vervolgens droge jute en dit
alles op de plaats gehouden door een contentief-verband).

In den toestand kwam echter geen verbetering; het dier
bleef even pijnlijk als het stond en at onvoldoende. Daarom
werd den eigenaar aangeraden het op te ruimen; tot dit
doel liet hij het den 16den October afhalen Helaas kon
geen sectie worden gemaakt.

18°. Exostose rechter voor pijp bij een veulen.
Op 23 September 1902 kwam een i-jarig donkerbruin
merrieveulen, van gekruist inlandsch ras, toebehoorende aan
den heer B. van W. te T., in behandeling, wegens een
verdikking aan de buitenvlakte der rechter voorpijp, even
boven den kogel. Deze was door verwonding ontstaan en
allengs grooter en harder geworden.

-ocr page 358-

Op de genoemde plaats bevond zich een hard, omschre-
ven, vrij wel cylindrisch gezwel, ter lengte en dikte van een
vingerlid, dat vast met de pijp was verbonden; de daarover
liggende huid was verdikt en met de onderliggende exostose
(want dit was het gezwel blijkbaar) vergroeid.

De eenige weg om genezing te verkrijgen, was het ope-
ratief verwijderen der exostose. Dit geschiedde den 25sten Sep-
tember. Het veulen werd op de linker zijde gelegd; de te
voren gedesinfecteerde huid werd op de exostose overlangs
geïncideerd en daarna een weinig van de omgeving los ge-
praepareerd. Na wegneming van eenig subcutaan bindweef-
sel lag de ruwe exostose bloot. Deze werd met beitel en
hamer laagsgewijs verwijderd tot het been glad was op het
gevoel. Aan den voorrand der wond lag de strekpees. De
wondranden, hoewel calleus, werden niet uitgesneden, omdat
de huid over de pijp niet zeer verschuifbaar is en het defect
derhalve het genezingsproces kon vertragen. Een groot lit-
teeken zou een misstand geven, en de operatie gold slechts
een cosmetische quaestie. Mogelijk gelukte het door massage
en emollientia de cutis te verweeken, en aldus genezing te
verkrijgen zonder een in het oog vallende cicatrix.

Nadat de geringe bloeding gestelpt en de wond gedesin-
fecteerd was, werd zij, ook in de volgende dagen, verbonden
met boorzalf en PitmssNiTz\'sche omslagen ; bovendien werden
de wondranden gemasseerd. Er ontstond echter opnieuw
woekering, uitgaande van het periost. Te vergeefs werd
getracht deze met een 10 °/o chloorzink-solutie te bestrijden.
Ondanks alle behandeling was de exostose weldra weer even
groot als te voren.

Een hernieuwde operatie werd door den eigenaar niet
toegestaan, omdat geen zekerheid kon worden gegeven, dat
daarmede definitief herstel zou worden verkregen. Er werd
nu alleen naar gestreefd de gemaakte wond zoo goed moge-
lijk tot sluiting te brengen; den 28sten October was dit

-ocr page 359-

doel bereikt en werd bet veulen aan de verdere behandeling
onttrokken.

19°. Sterk kruisen der voorbeenen. — Den
19den September 1902 werd een 6-jarige schimmel-ruin, van
Belgisch ras, hoog 1,55 M., van de Gemeente-reiniging te
A., ter behandeling aangeboden, omdat het dier van voren
zóó kruiste, dat het onbruikbaar was verklaard. Onder-
scheidene collega\'s hadden het paard, dat een jaar te voren
was aangekocht en allengs meer was gaan kruisen, gezien,
doch wisten geen middel aan te geven, dat tot verbetering
van den abnormalen gang zou kunnen leiden.

liet zware, goed gevoede, krachtige paard kruiste met de
voorbeenen in stap, doch vooral in draf zóó sterk, dat de
hoeven geheel over elkander werden geplaatst. liet dier
voerde deze beweging merkwaardig goed uit, zonder, althans
aan de hand, over zijn eigen beenen te vallen.

Aan den toonwand van beide voorhoeven bestond cra-
paudine, blijkbaar veroorzaakt door de hooge kalkoenen,
waarmede het paard was beslagen. Behalve van kalkoenen,
waren de ijzers ook van stooten voorzien. Hierdoor had
elke hoef, zooals steeds bij beslag met kalkoenen en stoot
het geval is, een klein, driehoekig steunvlak.

Bij het kruisen, en wellicht ook op stal, kneusden de kal-
koenen telkens weer den kroonrand aan den toon, waardoor de
papillen van den vleeschzoom en de vleeschkroon in ontsteking
geraakten en van de normale richting afweken. Ten gevolge
hiervan ontstond meerdere hoornproductie met sterke diver-
gentie der hoornpijpjes, met andere woorden: de crapaudine.

Toen het paard den volgenden morgen opnieuw werd
onderzocht, bleek van het kruisen weinig meer. Dit zou
bevreemd hebben, wanneer het voorbericht niet had gemeld,
dat de abnormale gang na rust verdween, doch met den
arbeid in toenemende mate terugkeerde.

-ocr page 360-

Wat was de oorzaak hiervan P Waarom was het kruisen
in den laatsten tijd zóó toegenomen, dat een eenigszins
langdurig gebruik gevaarlijk werd geacht?

Het scheen dat er iets was, waardoor de gang van het
paard werd bemoeielijkt en dat het verlichting zocht in het
kruisen. Behalve de crapaudine nam men aan de voorhoeven,
lage ondergeschoven verzenen waar. Ook de laatste waren
blijkbaar het gevolg van de hooge kalkoenen; daardoor
bleef de straal van den bodem verwijderd en kon het
mechanismus der achterste hoefhelft niet tot zijn recht
komen.

Het lag dus voor de hand het paard van voren te be-
slaan met ijzers zonder stoot of kalkoenen; alleen werden
de uiteinden der takken iets verdikt, ook om door den
snellen overgang niet te veel te vorderen van de rekbaar-
heid der pezen en banden aan de flexie-zijde.

Bovendien werd de crapaudine weggeraspt, de kroonrand
ingesmeerd met boorzalf en werden aldaar
Priessnitz\'scIh;
omslagen aangewend, alles met de bedoeling om den hoorn
te verwecken. Ten einde ditzelfde te bereiken aan de ove-
rige gedeelten der hoeven, werd het paard van voren op
vochtig zand geplaatst-

De gang was onmiddellijk na het nieuwe beslag belang-
rijk verbeterd, en deze beterschap hield verdere dagen aan,
niettegenstaande het dier veel werd gereden.

Op grond hiervan werd in overweging gegeven het paard
niet langer aan de veeartsenijschool te laten. Den 4den Oc-
tober werd het afgehaald.

Op een verzoek om bericht aangaande het later bestaan
van het dier meldde de collega die het destijds naar de
veeartsenijschool had gezonden, op 19 Februari 1903, ,/hoe-
wel het kruisen bij den schimmel niet meer in die mate
als vóór de behandeling is voorgekomen, zoo is het toch
niet geheel weggebleven. Vooral als het paard veel werk

-ocr page 361-

doet, herhaalt het zich nog al eens. Steeds heb ik bet be-
slag, zooals door U aangegeven, toegepast."

20°. Keratitis parenchymatosa diffusa bilate-
ral is bij een paard. — Den 4don October 1902 kwam
een 2-jarige kersbruinc hengst van gekruist Geldersch ras,
toebehoorende aan J. L. te W., in behandeling, welke aan
beide oogen nagenoeg blind was. De veearts, die het paard te
voren had behandeld, berichtte daaromtrent ongeveer als volgt.

Den 13<,en Augustus 1902 kreeg hij bedoeld paard in
behandeling wegens beiderzijdsche conjunctivo-keratitis, in
het bijzonder rechts, en aldaar met substantieverlies der
cornea gepaard gaande. Het dier liep in de weide en had
het ooglijden eenige dagen te voren, zonder bekende oorzaak
gekregen. De therapie bestond in het instilleeren van een
sublimaat-solutie 1 : 5000 en van atropine. Het gevolg was
een belangrijke verbetering. Er bleven echter lichte troebe-
lingen der cornea bestaan, en om deze te doen verdwijnen,
werden calomcl en suiker ingeblazen. Het scheen dat de
pelluciditeit der cornea onder deze behandeling zou terug-
keeren, toen een noodlottig leeken-advies alles kwam be-
derven. Een kennis van den eigenaar namelijk beweerde
dat hij het paard in drie uur tijds kon genezen door de
oogen met bruine teer in te smeren. De eigenaar ging hierop
in, met het gevolg, dat het dier zulk een hevige ophthalmie
kreeg, dat het, althans tijdelijk, blind werd. De oogleden
en hun omgeving waren gezwollen, warm en zeer pijnlijk,
de conjunctiva was sterk ontstoken, evenals de cornea, welke
laatste ulcereus was. Er bestond photophobie; het dier was
zeer kopschuw. De veearts liet compressen van sublimaat-
water aanwenden op beide oogen en van tijd tot tijd atropine
instilleeren. Toen de acute ontstekingssymptomen waren
opgeheven, kwam bet paard (4 October) aan \'s Rijks vee-
artsenijschool.

-ocr page 362-

Het onderzoek leverde het volgende op. Geen photophobie,
weinig zwelling der oogleden, conjunctivitis met iets ver-
meerderde secretie. De cornea van beide oogen over haar
geheele uitgebreidheid zóó troebel, dat het niet mogelijk
was, ook niet. met den oogspiegel of met behulp van focale
verlichting, de er achter gelegen deelen te bezien. De in-
filtraten bevonden zich in de diepere lagen der cornea en
waren afwisselend van grauw tot wit. De tensio bulbi was
rechts normaal, links iets verminderd. De visus was zeer
gering; blijkbaar bestond echter lichtperceptie.

Door massage met unguentum hydrargyri, tweemaal daags
telkens gedurende 10 minuten, en instilleeren van atropine-
solutie 1 percent, werd beproefd de obtusio corneae te doen
verdwijnen. De conjunctivitis werd bestreden met een op-
lossing van nitras argenti (1 percent), welke na een £—1
minuut werd afgespoeld met een 1 percentsche keukenzout-
solutie.

Tegen de verwachting in klaarden de corneae weldra
zoodanig op, dat het paard weer begon te zien. Deze beter-
schap schreed geleidelijk voort, totdat er half November een
kink in den kabel kwam. Het paard kreeg toen een hevige
catarrhale pneumonie, waarbij de temperatuur tot boven
41° C. steeg. De behandeling der oogen bleef daarbij rus-
ten ; eerst in het begin van December was de longontsteking
voorbij en kon dc massage der corneae wederom worden
opgevat.

De helderheid hiervan keerde echter niet zoo spoedig
terug als gewenscht werd; het was alsof het voor resorptie
vatbare gedeelte was opgenomen en er dus vrij uitgebreide
maculae zouden achterblijven. Daarom werd, in plaats van
met kwikzalf, met een weinig gewone jodiumzalf (1 jodium,
2 joodkalium, 12 axungia) gemasseerd. De werking hiervan
was ongewoon hevig, blijkbaar ten gevolge van een andere
samenstelling der zalf. Er ontstond een onrustbarende oph-

-ocr page 363-

halmie: sterk gezwollen oogleden, epiphora, belangrijke con-
junctivitis met rijkelijke muco-purulente secretie, terwijl beide
corneae weder geheel ondoorschijnend waren geworden. En
dat na applicatie van jodiumzalf ter grootte van een erwt
in elk oog, terwijl het paard daarvoor in het algemeen weinig
gevoelig is.

Zoo spoedig mogelijk werd beproefd met een 3 °/o boor-
zuur-solutie de nog aanwezige jodiumzalf te verwijderen en
den conjunctivaalzak van secreta te reinigen. Natuurlijk werd
alle massage gestaakt.

De antiseptische en antiphlogistische therapie werd voort-
gezet tot in het begin van Januari. De conjunctivitis was
toen genezen en de corneae waren weder veel doorschijnender
geworden, zoodat iris en pupil duidelijk konden worden
onderscheiden. Er bestonden echter nog maculae, waarvan
die aan het rechter oog het ongunstigst waren en het ka-
rakter van maculae fibrosae bezaten.

De dagelijksche massage met kwikzalf werd weder aan-
gevangen, doch met geen belangrijk gevolg. Nu eens waren
de corneae helderder, dan weer minder doorschijnend. Toch
was de obtusie zóó verminderd, dat de visus er niet onder
schoen te lijden; het dier zag, zoover men kon nagaan, alles
goed en was volstrekt niet schrikachtig.

Den 10den Februari 1903 werd den eigenaar aangeraden
het paard te doen afhalen en de behandeling te huis voort
te zetten. Hij meende echter dat de nog bestaande troebe-
ling der corneae later een beletsel zou zijn voor de goed-
keuring van het paard als dekhengst, en wenschte het daarom
tc laten castreeren. Dit geschiedde den 14dcn Februari en
den 6dcn Maart vertrok het paard, wat de castraticwonden
betreft genezen. De eigenaar zou de oogen met unguentum
hydrargyri blijven masseeren, ten einde te beproeven of
mettertijd volkomen helderheid kon worden verkregen.

(Wordl vervolgd.)

23

-ocr page 364-

NEURITIS PERIPHERICA BIJ CHRONISCH SATIJR-
NISMUS VAN HET PAARD,

door

M. H. J. P. THOMASSEN.

Mijn onderzoekingen met. betrekking tot de pathoge-
nesis en de aetiologie der veelvuldig voorkomende
hemiplegia laryngis (cornage) van het paard brach-
ten mij er toe bij deze diersoort een chronische loodintoxi-
catie experimenteel te verwekken. De aanleiding hiertoe
vond ik in het bekende feit, dat deze dieren in geval van
chronisch saturnismus, bij oppervlakkige beschouwing, veelal
geen andere verschijnselen dan die eener ernstige laryngople-
gie vertoonen. Daar komt nog bij, zooals uit de literatuur
blijkt, dat nooit eenig histologisch onderzoek van het zenuw-
stelsel bij het paard werd ondernomen, om de veranderin-
gen, door het lood teweeggebracht, na te gaan.

Voor kleine dieren, als cavia\'s (Gombault)| en ook voor
den mensch was dit wel het geval.

Met het oog op de kostbaarheid der proef kon zij slechts
op een paar dieren worden genomen. Toch
zijn de verkregen
uitkomsten reeds van dien aard, dat het mij niet gewaagd
voorkomt nu al met een gevestigde opinie dienaangaande
voor den dag te komen. Vooraf dient te gaan het weinige
dat op veterinair gebied omtrent deze pathologische quaestie
bekend is; in het kort zal daarnaast gewag worden ge-
maakt van onze kennis, dienaangaande bij den mensch op-
gedaan .

Reeds lange jaren is het een bekende zaak, dat bij het
paard in de eerste plaats en soms uitsluitend strottenhoofd-
verlamming ontstaat, onder invloed van sommige exogene
vergiften. Vermelding als zoodanig verdient het lood in
de eerste plaats, en verder enkele planten van de familie

-ocr page 365-

der leg um in os ae, als lathyrus sativus, lathyrus
cicer, enz.

Omtrent de veranderingen door eerstgenoemde plant in
het zenuwstelsel teweeggebracht, vindt men enkele gegevens,
waaruit als de beste die van
J. Leather (Ihe veterinary
Journul,
April 1885) een bijzondere vermelding verdienen.
Hij vond atrophie der gangliëncellen in de vagus- en
accessoriuskernen en degeneratie der gangliëncellen in de
voorste hoornen van het ruggemerg met daaropvolgende
gliawoekering. Men constateerde cornage als gevolg van
bilaterale stembandparalyse, verder spasmus en daarna
verlamming der extremiteiten, welke in het achterstel dui-
delijker voor den dag kwam dan in het voorstel.

Uit hetgeen omtrent de loodwerking bij het paard ge-
schreven werd, zal ik mij bepalen tot de aanhaling van enkele
mededeelingen van den laatsten tijd, waardoor zelfs degene,
die buiten ons vak staat, genoegzaam wordt voorgelicht
aangaande den stand der veterinaire wetenschap op dit
gebied.

In het bekende handboek der toxicologie van Fröhnek \')
leest men, dat chronische loodintoxicatie bij het paard zich
alleen door dampigheid en snuiven te kennen geeft,
waardoor de dieren voor den arbeid onbruikbaar worden;
voedingsstoornissen, krampen, enz. ontbreken gewoonlijk.

«Die saturnine Hartschnaufigkeit», zegt Feöhner, «welche
«namentlich in Bleigegenden, sowie bei Reitpferden beobachtet
«wird, wenn dieselben in Reitbahnen mit bleihaltigen Sand be-
«wegt werden, soll sich nach
Schmidt von dem gewöhnlichen
«Pfeiferdampf klinisch dadurch unterscheiden, dass die Dyspnoe
«beim Unterbrechen der Bewegung nicht sofort aufhört, sondern
«eher noch zunimmt, und dass der ganze Anfall auch dann
«abläuft, wenn das Pferd nur bis zum Beginn des Hörbarwerdens
«der ersten Stenosengeräusche bewegt worden ist.
Wichtiger ist

1) Lehrbuch der Toxikologie für Thierärzte von Dr. med Euo. Fröhner.
Stuttgart, F. Enke 1901.

-ocr page 366-

«der Umstand, dass beim saturninen Rohren eine beiderseitige
<Kehlkopflähmung vorhanden ist.»

Omtrent de vermoedelijke oorzaak der laryngoplegie doet
Fröhner geen uitspraak.

Dieckerhoff brengt ons niet verder met hetgeen hij in
zijn
u Gerichtliche Thierarzneikunde" mededeelt, luidende als
volgt:

«Die Frage ob bei der chronischen Bleivergiftung die Kehlkopf-
«muskeln direct geschädigt werden, oder ob das Blei Yerände-
«ruugen in einem oder in beiden Stimmnerven erzeugt und
«hierdurch die Lähmung herbeiführt, — ferner in welche nunie-
«rischen Verhältnisse die Fälle mit ausschliesslicher Lähmung
«des linken zu denjenigen des rechten und zur gleichzeitigen
«Erkrankung beider Nerven stehen — lassen sich nach dem bis
«jetzt vorliegenden wissenschaftlichen Erfahrungsmaterial nicht
«entscheiden.»

Niet alleen uit een clinisch, maar ook uit een anatomisch
oogpunt verdient een mededeeling van den paardenarts
Beckmann in de u Militär Veterinäre Zeitschrift" 1890 een
bijzondere vermelding. Van de maand Februari tot April
vertoonden 18 paarden in een eskadron plotseling de sympto-
men van cornage, zonder dat zij vooraf aan een of andere
ziekte hadden geleden. De dieren waren vrij van verschijn-
selen, welke op digestie- of ci rc ula t ie stoornissen kunnen
wijzen. Hij beschrijft het beeld als volgt:

«Wurden die Pferde nur wenige Minuten lang im Trabe ge-
«ritten, so konnte ein pfeifendes Geräusch bei der Inspiration
«wahrgenommen werden, und bei einigen Pferden die schon
«vorher mit dem Kehlkopfpfeifen behaftet waren, wurde gleichzeitig
«ein so hochgradige Athemnoth beobachtet, dass sie urnzu-
«fallen drohten. Nach dem Reiten waren die Pferde sehr anf-
«geregt und schwitzten stark; auch nahm das pfeifende Athmungs-
«geräusch ganz allmälig ab und verschwand meist erst, nachdem
«die Pferde 5—15 Minuten ruhig gestanden hatten. Drei Pferde
«starben unter den Erscheinungen der Erstickung.
Bei den ge-
storbenen Pferden fand man den hinteren und seitlichen Tling-
«giesskannenrnuskel geschiounden;
auch war die Schleimhaut des

-ocr page 367-

«Kehlkopfes verdickt und von neugebildeten Gefässen durch-
bogen.»

Spoedig bleek, dat de oorzaak gelegen was in de aanwe-
zigheid van veel loodoxyde in het zand eener overdekte
manege, zoodat de dieren bij beweging in deze ruimte het
toxisch agens inademden.

Nog merkwaardiger in vele opzichten is de zeer bekende
beschrijving door
Schmidt, departements-veearts te Aken,
gegeven van de vele gevallen van chronisch saturnismus in
de buurt der bergwerken van Bleyberg en Stol 1 berg waar-
genomen. \') De paarden ademen vooreerst looddampen in en
krijgen verder loodoxyde, dat langs de schoorsteenen ont-
snapt en op de planten neerslaat, met het groen voer naar
binnen. Hij beschrijft het ziektebeeld als volgt:

«Vergiftete Pferde zeigen im ruhigen Zustand nichts Krankes.
«Sie sind meist gut genährt, ihr Haar ist glatt und glanzend,
«Respiration, Circulation, innere Körpertemperatur, Verdauung
«11. s. w. normal,

«Wurden die betreffenden Thiere aber bewegt, so tritt oft
«schon nach wenigen Schritten ein hörbares Atbrnen, d. h.
«pfeifender Ton während der Inspiration ein. Auch steigern sich
«die Athmungsbeschwerden bis zur Erstickungsgefahr, selbst
«wenn die Pferde nicht weiter bewegt werden. Das Athmen ge-
«schieht unter stürmischen, pumpenden Bewegungen der Rippen-
«wandungen und Flanken; Nase und Maul werden weit geöffnet,
«die Augen treten hervor; der anfangs nur bei der Inspiration
«vorhandene pfeifende Ton geht in ein förmliches Brüllen über
«und ist dann auch bei der Exspiration wahrnehmbar. Die
«Pferde sind sehr unruhig, scharren mit den Vorfüssen; es tritt
«Schweissausbruch und Schwanken des Körpers ein und schliesslich
«stürzen die Pferde nieder. Nach längerer Zeit, oft erst nach 10
«und mehr Minuten, erholen sich die Thiere allmählig wieder.
«Das Athmen wird schnarchend, näselnd, pfeifend, zuletzt ge-
«räuschlos, auch nimmt die Frequenz nach und nach ab. Die
«Thiere stehen auf, sind aber sehr ermattet. Die Blutbewegung

1) Archiv für Thierheilkunde, Bd. XI, 1885.

-ocr page 368-

«ist während des Anfalls kaum verändert; der Herzschlag jedoch
«sehr fühlbar, mitunter pochend.

«Ich habe mehrere Pferde gesehen, bei denen die heftigsten
«Erscheinungen durch die Kaubewegungen, namentlich beim
«Fressen des Heues, hervorgerufen wurden.»

Reeds na een verblijf van 12 dagen in genoemde streek
zouden sommige paarden de eerste symptomen hebben ver-
toond. Eenmaal aangetast, zelfs al is het maar in lichten
graad, zouden zij, ook wanneer ze naar een andere streek
verhuizen, nooit weer genezen. Sommige dieren stierven
plotseling door suffocatie, onder uitwerpen van schuimig
bloed langs den neus. Omtrent de lijkverschijnselen zegt
Schmidt:

«Die Obductionen lassen niemals Anhaltspunkte für die Dia-
«gnose der Bleivergiftung gewinnen, an
keinem Organe sind
«pathologische Veränderungen nachzuweisen,
ja selbst an den
«Kehlkopfmuskeln von solchen Pferden, die Jahre lang an der
«Krankheit litten, tvar die Atrophie nicht festzustellen. Noch weniger
«sind an den ATn. recurrentes Abnormitäten mikroskopisch auf-
«zufinden.» (?)

Voor den mensch wordt vrij wel algemeen aangenomen,
dat men bij chronisch saturnismns met een primaire aan-
doening van periphere zenuwen te doen heeft. Deze nieening
is niet alleen gebaseerd op de anatomische veranderingen
welke bij den mensch zijn aangetroffen, maar ook op de
resultaten door
Gombault bij cavia\'s verkregen. Hij diende
aan deze diertjes gedurende eenigen tijd loodwit toe en
constateerde dan een neuritis peripherica met een segmen-
tair karakter, d. w. z. dat een of meer segmenten in een
zenuwvezel aangedaan waren en daarnaast andere daarop-
volgende of voorafgaande nog normaal bevonden werden.
De eerste veranderingen kwamen te voorschijn in de myeline-
substantie, vooral aan het uiteinde van het segment, dus in
de buurt der insnoering en in de kern, voorloopig zonder

1) Archives de Neurologie, 1880.

-ocr page 369-

onderbreking van den ascylinder. Gombault gaf op grond
dezer bevinding aan de laesie den naam van ,/iiévrite
segmentaire périaxi 1 e.« Later wordt de ascylinder
ook aangetast en eindelijk totaal verwoest.

De gevolgen dezer locale destructie zijn dan gelijk aan
die eener zenuwresectie, zoodat deze peripheerwaarts over
haar geheele lengte de W
aller,\'sche degeneratie ondergaat.

De veranderingen, welke centraal, vooral in de gangliën-
cellen worden gevonden, houdt men uitsluitend voor secun-
dair. Trouwens in vele gevallen wordt te vergeefs naar centrale
celdegeneratie gezocht.

Bij den mensch treedt de verlamming symmetrisch op en
bij voorkeur eerst aan de bovenste extremiteiten. Inzonder-
heid worden de strekkers van den voorarm, staande onder
bet gebied van den n. radialis, getroffen. De beenen kunnen
ook reeds vroeg in het lijden betrokken zijn en vooral de
spieren door den n. peroneus geïnnerveerd en de teenstrek-
kers. De motorische vezelen zijn het eerst aan de beurt,
ofschoon belangrijke sensibele stoornissen in den vorm van
hyperaesthesie of anaesthesie veelal niet ontbreken. De
nn. phrenici en intercostales, zelfs zintuigzenuwen, als de
n. opticus, zijn soms in het lijden betrokken.

Daarenboven vindt men ook gevallen van laryngoplegie
als gevolg van loodintoxicatie bij den mensch vernield.

Tanquerel des Planchks (1842) nam op 102 gevallen van
loodintoxicatie bij den mensch 16-maal aphonie, als gevolg van
verlamming van strottenhoofdspieren waar.

Morkl-Mackenzie (1808) constateerde door laryngoscopisch
onderzoek bij een verver verlamming van den rechter in. crico-
arytaenoideus lateralis.

Sajous (1882) onderkende bij een schilder een bilaterale m.
posticus-verlamming, welke na een behandeling van negen weken
weer verdween.

Seifert beschrijft drie goed waargenomen gevallen, waarvan
één bij een jong mensch van 19 jaar met verlamming van den

-ocr page 370-

wi. arytaenoideus; de andere laad verlamming van alle spieren, welke
door den rechter n. recurrens worden geïunerveerd. Bij den
derden patiënt is een totale paralyse van den linker
m. posticus
en parese van den rechter geconstateerd. Een en ander is bij de
lijkopening nader gecontroleerd. De betreffende zenuwen schijnen
evenwel niet onderzocht te zijn.

Hkijmann (1896) beschrijft een geval van linker hemiplegia
laryngis, waarnaast radialis-paralyse is waargenomen. Bij een
anderen patiënt vond hij verlamming van de
mm. crico-arytaenoi-
deus lateralis
en transversus links. In een derde geval is ver-
lamming der beide m.m. postici door hem geconstateerd.

Aangezien, zooals boven reeds werd gezegd, de quaestie
mij voor de studie der pathogenesis van laryngoplegie
in het algemeen interesseerde, heb ik getracht bij twee paar-
den een experimenteel chronisch satu mismus op te
wekken.

Spoedig bleek, dat de veranderingen, welke tot stand
komen, een gecompliceerder karakter hebben dan ik mij bij
den aanvang voorstelde, zoodat een ziektebeeld voor den dag
kwam van cenigszins anderen aard dan bij den mensch en
bij andere diersoorten.

pte Experiment. Een veulen, ruim jaar oud, kreeg
van
25 Januari 1901 af, 5 gram loodcarbonaat over de haver.
Het dier leed aan een ongeneeslijke kreupelheid van het
rechter achterbeen, maar was overigens gezond en had geen
ademhalingsgebrek. Toevalllig kwam 28 Januari een geringe
linker hemiplegia facialis voor den dag, wélke na ongeveer
veertien dagen weer was verdwenen. De mest werd spoedig
vaster en donker, maar de eetlust bleef normaal. Op
10
Februari is de dosis verdubbeld, zoodat het paard 10 gram
loodcarbonaat daags gebruikte. Do pols was in frequentie
niet veranderd, maar harder op het gevoel dan vóór de
proef.

De dosis is van l(j Februari af nogmaals verdubbeld, zoo-
dat zij
20 gram daags bedroeg. Langzamerhand begint het

-ocr page 371-

dier te vermageren en de groote spiergroepen der extremi-
teiten nemen afin volume. De eetlust is belangrijk verminderd
en ofschoon patiënt loom en traag geworden was, toonde
hij zich in het oogvallend schrikachtig. De slijmvliezen zijn
bleek en het mondslijmvlies had een eenigszins livide kleur.
De urine bevatte nog geen eiwit.

Den 4den Maart kwam, nadat het paard enkele malen aan
de Jonge had rondgedraafd, duidelijk een s tri dor bij in-
spiratie voor den dag. Het geluid had hetzelfde karakter
als bij de gewone laryngoplegie, maar hield, terwijl het dier
rustig stond, nog een paar minuten aan. Op 7 Maart was
het paard lusteloos, had weinig eetlust en vertoonde slik-
bezwaren, zoodat het voedsel regurgiteerde. De pols was
zeer frequent (\'70 slagen) en hard. Er werd besloten de toe-
diening van het loodpracparaat voorloopig te staken en een
begin te maken met kalium jodatum, om de uitscheiding
van het geaccumuleerde lood te bevorderen. De waar te
nemen symptomen wezen duidelijk opvagusparaly.se,
zoodat het ontstaan eencr vagus-, alias slikpneumonie te
duchten was. Deze voorzorg bleek te laat genomen, daar
patiënt in den nacht van 9 Maart plotseling bezweek. Om-
trent de verschijnselen der laatste uren ben ik niet in staat
iets mede te deelen. De dosis van het loodpraeparaat scheen
te groot.

2do Experiment. Voor een tweede proef werd gebruik
gemaakt van een krachtig paard, 8 jaar oud, waarbij ik mij
vooraf, door beweging in galop aan de longe, overtuigd had,
dat het vrij was van de bij het paard zoo veelvuldig voor-
komende laryngoplegie.

Van 4 Mei 1902 af kreeg het dier dagelijks 5 gram
PbCO3, over het voer. Reeds op 30 Mei werd onder het
longeeren een begin van laryngoplegie geconstateerd, welke
zich te kennen gaf door een stridor bij inspiratie, die nog
een minuut en langer aanhield, terwijl het dier stilstond.

-ocr page 372-

Omstreeks 6 Juni was een abnormale polsfrequentie van
60—65 slagen in de minuut in rust waar te nemen. De
pols was daarbij hard. De ademtochten bedroegen 10—11
in de minuut. Na beweging in draf op een afstand van
100 meter steeg de pols tot 150 slagen in de minuut; de
ademhaling was diep en steeg na eenige beweging tot 25
ademtochten in de minuut. De defaecatie geschiedde zeld-
zamer dan normaal en ofschoon het dier groen voer ge-
bruikte, was de mest hard en droog. Geen enkele maal zijn
koliekverschijnselen waargenomen. Omstreeks de maand Juli
traden slikbezwaren op, welke zich vooral door regurgiteeren
van het voedsel langs den neus te kennen gaven. De urine
bevatte eiwit en epithelium.

Op 17 Juli is het paard in de weide gedaan. Het was
toen in voedingstoestand achteruitgegaan, de gang was onzeker,
wankelend, en het voedsel kwam meer en meer terug langs
den neus. De pols was minder frequent in rust dan een
maand te voren en wel gemiddeld 56 slagen, en de adem-
haling bedroeg op sommige dagen niet meer dan 8 of 9
respiraties in de minuut, was diep en ging bij eenige in-
spanning gepaard met wijd opensperren der neusgaten. l)e
stridor kwam steeds duidelijker voor den dag en hield nog
aan, nadat het dier reeds een poos rustig had gestaan,
d. w. z. 1—2 minuten.

Daar ik het dier tot 1 September uit het oog moest ver-
liezen, werd besloten de toediening van lood te staken, uit
vrees dat het paard vooral ten gevolge der slikbezwaren of
snel door stikking of langzamer door een slikpneumonie te
ongelegener tijd zou bezwijken. Ik hoopte tevens na een
meer gerekt ziekteverloop ingrijpender anatomische veran-
deringen bij de lijkopening te zullen ontmoeten.

Rij mijn terugkomst op I September vond ik het paard,
dat in een beste weide had geloopen, sterk vermagerd. De
gang was evenwel weer geheel normaal en zelfs in draf viel

-ocr page 373-

geen afwijking van de gewone beweging te bespeuren.
Onmiddellijk kwam echter reeds in draf een snurkend geruisch
bij inademing voor den dag, evenals bij de gewone hemi-
plegia laryngis wordt waargenomen. De pols was in rust
niet meer, zooals in de maand Juni, abnormaal frequent.

In den neus vond ik restes van fijn gekauwd groen voer,
een bewijs dat de slikbezwaren nog steeds bestonden. Het,
paard werd nu op stal gebracht en kreeg haver te eten,
welke gretig werd verslonden. Onder het eten snurkte het
dier hevig, zoodat bet geluid, dat thans eenigszins zwaarder
was dan bij gewone cornage, reeds op eenigen afstand werd
gehoord. Toch was de haver binnen den gewonen tijd ver-
orberd. De tracheotomie, welke ik voornemens was te doen,
ten einde den patiënt nog eenigen tijd voor nadere observatie,
vooral met het Joog op mogelijke digestie-bezwaren, in het
leven te kunnen houden, werd een dag uitgesteld.

Den volgenden dag kreeg het dier onder het eten van de
middaghaver het eensklaps erg benauwd, wankelde, viel en
stierf binnen weinige minuten.

Hoogstens een half uur na het intreden van den dood
ging ik over tot de lijkopening.

Pathologische anatomie. Bij het eerste paard
werd vooreerst voedsel in de luchtpijp en in do bronchiön
aangetroffen, en de longen vertoonden dientengevolge sporen
eener beginnende slikpneumonie.

Het zenuwstelsel, en inzonderheid sommige periphere
zenuwen, trokken vooral mijn aandacht. In de eerste plaats
zijn beide nervi vagi met de halssympathici en nervi recur-
rentes in hun geheel en verder stukjes van verschillende
zenuwen der voorste en achterste extremiteiten genomen,
en na voorloopige harding, gedurende één dag in 4 pet.
forinaline-solutie, op verschillende manieren verder gehard,
om volgens onderscheidene methoden voor een microscopisch
onderzoek te worden geprepareerd.

-ocr page 374-

Het resultaat van dit onderzoek laat zich kortweg samen-
vatten als volgt. De n. radialis, welke bij chronisch
saturnismus van den mensch gewoonlijk in de eerste plaats
veranderingen heeft ondergaan, was zoo goed als normaal.
Slechts in enkele bundels zijn, bij behandeling volgens
Marchi, hier en daar, uitsluitend in de myeline-substantie,
sporen van beginnende degeneratie aangetroffen.

Meer naar de peripherie vond ik in de zenuwen der lede-
maten, behalve lichte veranderingen in do mergscheede,
tevens op enkele plaatsen proliferatie van het endoneurium.

Van meer beteekenis waren de laesies in vagus en
h alss y m pa t hi c us. In den n. vagus was in overlangsche
coupes, behandeld volgens
Marchi, ecu belangrijke degeneratie
der mergscheede waar te nemen. In vele zenuwvezelen was
zij sterk gefragmenteerd en zooals bij het onderzoek van
dwarse coupes, behandeld volgens
Pal, bleek, was zij ten
minste in enkele bundels totaal verdwenen, zoodat de
ScHWANN\'sche scheede met den ascylinder alleen nog over-
bleven. Haardsgewijze hadden zelfs laatstgenoemde elementen
hier en daar voor bindweefsel met kernen plaats gemaakt.
Ook de halssympathicus bleek aangedaan te zijn en
in enkele bundels viel reeds bindweefselnieuwvorming te
bespeuren.

In den linker n. recurrens waren vier bundels en wel degene,
die in hoofdzaak uit fijne buisjes bestaan, sterk aangedaan, zelfs
in die mate, dat zij bijna totaal gedestrueerd waren. Inde
overige bundels bepaalde het zich tot degeneratie en soms
totale resorptie der myeline-substantie, waarnaast vermeerde-
ring van het endoneurium. In den rechter n. recurrens
waren ook de uit fijne vezels opgebouwde bundels minder
veranderd dan links. Tot in het meest peripheer gedeelte,
d. i. bij de larynx, was zelfs in den linker recurrens de over-
groote meerderheid der zenuwvezels, minstens ten deele,
nog bewaard.

-ocr page 375-

De microscopische veranderingen bevestigden dus de
clinische diagnose en wel die eener vagus-parese.
De lichte veranderingen in andere zenuwen waren niet van
dien aard, dat zij haar functie belangrijk konden storen.

De spieren van het strottenhoofd waren bleek en of zij
minder volumineus waren dan normaal, valt moeielijk te
zeggen. Wel bleken de linker m. posticus en de m. thyreo-
arytaenoïdeus superior bij incisie minder dik dan de corre-
spondeerende spieren der andere zijde. De microscopische ver-
anderingen wezen op een atrophische degeneratie.

Bij het tweede paard, dat langer dan het eerste onder
den invloed van lood had verkeerd, waren de veranderingen
duidelijker waar te nemen. Hetzij evenwel onmiddellijk
gezegd, dat zij zich in hoofdzaak bepaalden tot dezelfde
zenuwafdeelingen als bij het eerste dier.

Den slokdarm vond ik sterk verwijd en van de pharynx
af tot in de borstkas met fijngemalen haver gevuld. Ook in
trachea en bronchiën werd met speeksel vermengde haver
in vrij groote hoeveelheid aangetroffen. Een en ander ver-
klaart den plotselingen dood, welke aan asphyxie moet
worden toegeschreven. De maag had de normale capaciteit
en het slijmvlies is tot mijn spijt niet nader onderzocht.

Voor microscopisch onderzoek zijn vooreerst de volgende
gedeelten van het zenuwstelsel verzameld: de nervi recur-
rentes en vagi met de halssympathici, de zenuwen der
extremiteiten tot en met de nervi plantares; verder de
medulla oblongata en gedeelten uit de medulla spinalis op
verschillende plaatsen genomen, en de linker n. accessorius
spinalis. Dan de larynx, waaraan gedeelten van de nn. laryn-
geus superior en inferior beiderzijds verbonden bleven.

Aan de larynx zijn de volgende macro- en microsco-
pische veranderingen waargenomen. I)e meeste spieren hadden
een in het oogvallend bleeke kleur, maar waren niet in die
mate geatrophiëerd als men met, het oog op den belang-

-ocr page 376-

rijken stridor gedurende het leven, van de laatste dagen van
Mei af waargenomen, verwachten kon. De linker m. posticus
bleek bij insnijding van geringer volume te zijn dan de
rechter. Dit was ook het geval met de linker mm. thyreo-
arytaenoïdeus superior et inferior. De linker m. crico-arytae-
noïdeus lateralis verschilde in geen opzicht van den rechter.
Ook was de m. crico-thyreoïdeus aan beide kanten vrij wel
gelijk.

Bij het microscopisch onderzoek bleken in den linker m.
posticus vooral de spiervezelen smaller te zijn dan normaal
en haar dwars gestreept voorkomen grootendeels verloren te
hebben. Verder constateerde ik hier en daar woekering van
het pcrimysium internum met vermeerdering der kernen
welke in hoopjes voorkwamen. Op vele plaatsen bevatten
de spiervezelen tal van kleine bruine korreltjes. Tusschen
de vezelen nam men sporen van vetwoekering waar; het
vet was door de voorafgegane behandeling verdwenen, zoodat
de vetcellen zich in den vorm van eivormige lacunen voor-
deden.

Het microscopisch onderzoek van het zenuwstelsel
en vooral van sommige periphere zenuwen leidde, in verband
met mijn bevinding bij het eerste paard, tot vrij afdoende
resultaten. De histologische veranderingen waren bij dit
paard karakteristieker en duidelijker dan bij het vorige, en
wel omdat dit dier ongeveer vier maanden onder den invloed
van lood had verkeerd, zoodat een lijden van meer chronischen
aard was tot stand gekomen.

Spoedig kwarn ik tot de overtuiging, dat, zooals in het
vorige geval reeds was gebleken, het lood bij het paard
andere zenuwafdeelingen in het bijzonder aangrijpt dan bij
den mensch. Het groote verschil werd reeds duidelijk aan
de zenuwen der extremiteiten waargenomen. In den n. ischia-
dicus en zijn vertakkingen, tot en met den n. tibialis,
werden bijna geen veranderingen van beteekenis bespeurd.

-ocr page 377-

Anders was het in de meer periphere vertakkingen. Zoo
zag ik in den n. plant ar is duidelijke sporen van woeke-
ring van het endoneurium en in sommige buisjes was de
myeline niet meer normaal, d.i. sterk gefragmenteerd.

Aan de voorste extremiteiten was de n. ra dialis nog
zoo goed als normaal en reeds in den n. medianus
waren enkele verspreid gelegen buisjes aangedaan en de
tusschensubstantie vermeerderd. Bij haematoxyline-kleuring
sprong kernvermeerdering duidelijk in liet oog. De veran-
deringen in genoemde zenuwen waren echter niet van dien
aard, dat zij een belangrijke functiestoornis teweeg hebben
kunnen brengen.

Ernstiger was het gesteld met den n. vagus en zijn ver-
takkingen, waarin tevens het destructie-proccs links verder
was gevorderd dan rechts.

In den vagusstam waren links van het bovenste hals-
gedeelte af tot in de borstkas in de overgroote meerderheid
der bundels de zenuwvezelen ten deele totaal verwoest.
In sommige bundels waren zoo wat een derde, in andere
een vierde en in weinige slechts enkele buisjes verdwenen,
waarvoor dan golvend bindweefsel met kernen in de plaats
was gekomen (fig. 1). In andere ontbrak de myeline-
scheede en vond men alleen nog den ascylinder met de
SciiwANN\'sche schcedc; de laatste werd ook ledig aangetroffen.
Opmerkelijk was het hoe soms een groot gedeelte van een
bundel gelijkmatig was te gronde gegaan en daarnaast een
ander even groot gedeelte nog vrij goed bewaard was ge-
bleven.

In de periphere vertakkingen van den n. vagus waren
de degeneratieve veranderingen verder gevorderd. Zoo vond
ik den dors al en ramus gastricus links, reeds op
een aanmerkelijken afstand van het diaphragma, totaal
gedestrueerd. Men ziet in het golvend bindweefsel dat
de plaats der zenuwbundels heeft ingenomen, sporadisch

-ocr page 378-

nog uitsluitend een enkele ScHWANN\'sche scheede als laatste
overblijfsel. Ook is het epineuriura hier belangrijk ver-
meerderd.

In de 1 o n g t a k k e n was het proces niet zoo ver ge-
vorderd als in den maagtak, maar in elk geval behoorden,
gezien in
Pal-praeparaten, de vezelen waarin de ascylinder
nog aanwezig was, tot de zeldzaamheden.

De n. recurrens trok mijn aandacht in het bijzonder,
zooals gezegd met het oog op een sedert lang aangevangen
onderzoek omtrent de pathogenese van de gewone laryngo-
plegie (cornage) bij het paard. Dit onderzoek strekt zich dan
ook uit over de geheele lengte der zenuw beiderzijds.

In het borstgedeelte bleek de linker recurrens zelfs nog
vele, voor een deel gave bundels te bevatten, terwijl andere
en wel vier van de twaalf een totale destructie hadden onder-
gaan (fig. 2). Dit laatste betrof die, welke uit fijne vezels
zijn opgebouwd. Peripheerwaarts namen de veranderingen
toe, zooals blijkt in de eerste plaats uit fig. 3, waarin alle
bundels voor een deel te gronde zijn gegaan. Zij stelt voor
een coupe van den linker recurrens, genomen uit, het onderste
halsgedeelte. Op een afstand van enkele centimeters van de
larynx vielen geen zenuwbuisjes meer te onderkennen.
Hoogstens vindt men, na behandeling volgens
Weigert-Pal,
hier en daar nog enkele ledige ScHWANN\'sche scheeden, ten
getale van twee of drie in een bundel, welke voor het
overige uit nieuwgevormd bindweefsel bestaat, (fig. 4).

In den rechter recurrens was het proccs iets minder
ver gevorderd en vooral in de peripherie kwam dit duidelijk
voor den dag. Zoo vindt men nog op dc plaats waar het
takje voor den tn. posticus wordt afgegeven en verder peri-
pheerwaarts enkele zenuw vezelen zoover behouden, dat zij
haar ascylinder nog bezitten, en voor weinige gold dit zelfs
voor de myeline.

De n. laryngeus superior, welke bij het paard uit-

-ocr page 379-
-ocr page 380- -ocr page 381-

sluitend als sensibele zenuw dienst doet, was zelfs links beter
bewaard dan andere periphere vagus-vertakkingen. Toch
waren in alle bundels meer of minder buisjes vernietigd.

De ramus pharyngeus had veel geleden. Slechts in
één bundel waren nog ongeveer de helft der vezelen be-
houden, uit de andere waren zij alle verdwenen. De dysphagie
en het regurgiteeren van het voeder moet voor een groot
deel op rekening gesteld worden van de functiestoornis in
dezen zenuwtak, welke ook den slokdarm voor een groot
deel van motorische draden voorziet.

De halssympathicus, welke bij het paard, te beginnen
op een kleinen afstand onder het ganglion supremum tot
voor in de borstkas, innig met den n. vagus vereenigd is,
bleek ook niet normaal te zijn, ja zelfs in enkele bun-
dels even ingrijpende veranderingen te hebben ondergaan
als de zenuw, welke hem vergezelt. Zooals uit fig. 5
blijkt, bestaat hij niet uit naakte ascylinders
(REMAK\'sche
vezelen), maar uitsluitend uit zeer fijne merghoudende
vezelen, waarvan vele slechts bij sterke vergrooting zijn
waar te nemen \'). In enkele bundels, waarvan in bijgaande
teekening een typisch voorbeeld is weergegeven, was de
degeneratie reeds ver gevorderd, zoodat het meerendeel der
buisjes voor bindweefsel met veel kernen plaats heeft gemaakt,

1) Voor den menscli stolt men zich do quaestie der mergvorming in do
zonuwon voor als volgt: in de cerebro-spinaalzenuwen begint de morgvor-
ming reeds in de 4<!o of
5<!o maand van hot foetale leven en loopt af in de
eerste levensjaren. In den n. sympathicus geschiedt zy hoofdzakelijk extra-
uterine en heeft omstreeks den 30-jarigon leoftyd haar hoogsto pnnt bereikt.
In den sympathicus bereikt de mergontwilckeling nooit een zoo hoogen trap
als in do cerebrospinaal-zenuwen. Doze bestaan zoo goed als uitsluitend uit
merghoudende vezels, terwijl in den sympathicus de merglooze nog steeds
eon belangrijke plaats innemen, zoodat zolfs de best ontwikkelde sympa-
thischo zenuw, de
splanckntcus, nooit geheel morghoudend is. In enkoio
bundols van doze zenuw vindt men steeds naakte ascylinders.

Bij krachtige individuen zouden moer morghoudende vezels in den sym-
pathicus voorkomen dan bij zwakkere.

Hoe is het met een en ander bü het paard gesteld?

-ocr page 382-

terwijl in weinige der bestaande niet alleen de ascylinder,
maar zelfs de myeline-substantie nog is bewaard.

Tot mijn spijt verzuimde ik het buikgedeelte van den
n. sympathicus te onderzoeken. Men raag, afgaande op de
functiestoornis van den darm, veronderstellen dat, ook bij den
mensch, deze zenuw bij loodintoxicatie niet intact is gebleven-

Met het oog op de mogelijkheid, dat het lijden door lood
teweeggebracht van centralen oorsprong kan zijn, en de
ingrijpende veranderingen in de periphere zenuwen een zuiver
secundair karakter zouden hebben en als het gevolg eener
WALLER\'sche degeneratie beschouwd moeten worden, zijn in
de eerste plaats de vaguskernen in de medulla oblongata
onderzocht. Na behandeling volgens
Nissl is in enkele
gangliëncellen, vooral van den bovensten, sensibelen kern,
een begin van chromatolyse soms met kernverplaatsing en
een enkele maal met zwelling der cel geconstateerd.

Ook in de gangliëncellen van het ruggemerg, en wel in
de voorste hoornen, inzonderheid der medulla lumbalis, waren
ontegenzeglijk degeneratieverschijnselen te bespeuren.

In WEiGERT-praeparaten van verlengde merg en ruggemerg
zijn geen veranderingen van beteekenis waargenomen.

Ook voor vele andere organen was deze groote hoeveel-
heid lood niet ongestraft toegediend. Als zoodanig verdienen
de nieren vooral vermelding. Zij
verkeerden in een toestand
van vergevorderde ontsteking, welke met den naam van
nephritis mixta mag worden bestempeld, aangezien niet
alleen het epithelium op vele plaatsen en vooral in de tubuli
contorti, vervallen en grootendeels verdwenen was, maar het
inlertubulaire celweefsel tevens in hooge mate was gewoekerd,
zoodat de buisjes ver uit elkander waren gedrongen.

Conclusies. Uit bovenvermelde gegevens blijkt voor-
eerst de juistheid van het sedert lang bekende feit, dat het
paard, vooral in vergelijking van het rund, weinig gevoelig

-ocr page 383-

is voor lood. Bij deze laatste diersoort zag ik meermalen
hevige acute c e r e b r a a 1-s y in p t o m e n optreden, meestal
gevolgd door een snellen dood, en wel van een hoeveelheid
loodwit of menie, die als verfstof onder het bereik der
vergiftigde dieren kwam, waarmede men bij het paard
slechts na herhaalde toediening een chronische intoxicatie
kan tot stand brengen.

Bij het paard wijst het ziektebeeld bijna geheel op een
electief lijden van den n. vagus, soms zelfs uitsluitend op
een recurrens-verlamming. Of stoornissen in de functie
van hart, slokdarm, maag en longen veelal aan de waar-
neming der practici ontsnapt zijn en of de waargenomen
symptomen niet naar hun juiste waarde zijn geschat, hier-
over laat zich moeielijk een oordeel vellen. In bovenstaande
gevallen waren tachycardie en dysphagie zeer in het
oog loopend en zelfs viel een zekere wijziging in de functie
der longen niet te ontkennen.

Gelet op de geringe veranderingen, welke bij het micro-
scopisch onderzoek van de medulla oblongata en demedulla
spinalis, uitsluitend in de gangliëncellen zijn aangetroffen,
moet het lijden worden beschouwd als te zijn van zuiver
peripheren aard. Den sporen van degeneratie moet, meer
in het bijzonder in de vaguskernen, een secundair karakter
worden toegekend en deze voor een gevolg der periphere
destructie worden gehouden.

De veranderingen in de periphere zenuwen, beginnende
met het verval van myeline-substantie en ascylinder, dragen
het karakter eener parenchymateuse ontsteking, waar-
naast een vrij sterke bindweefselproliferatie niet ontbreekt.
Het segmentair voorkomen van de neuritis
parenchymatosa,
waarop door Gombault het eerst is gewezen, mocht ik
niet constateeren.

Dat de laesies in het meest periphere uiteinde der be-
treffende zenuwen verder gevorderd zijn dan centraalwaarts

-ocr page 384-

is een gewoon verschijnsel, dat ik vrij constant, bij gewone
hemiplegia laryngis (cornage) van het paard, in den linker
n. recurrens waarnam. Ook bij polyneuritis van den mensch,
zooals deze bij tabes, beri-beri, lepra wordt waargenomen,
heeft de zenuw in de peripherie steeds de meest ingrijpende
veranderingen ondergaan.

Dit feit laat zich op twee manieren verklaren. Vooreerst
kan men aannemen, dat in de peripherie het weerstands-
vermogen minder groot, of met andere woorden de vul-
nerabiliteit der zenuw grooter is, dan meer centraal.

Neemt men het segmentair karakter van de neuritis aan,
dan kan men zich de zaak zoo voorstellen, dat in het
centrale gedeelte der zenuw, op een bepaalde plaats, slechts
hier en daar een buisje aangedaan is, maar in dat segment
dan geheel verwoest wordt en bijgevolg peripheerwaarts de
Wallek sche degeneratie ondergaat. Met de overige zenuw-
vezelen gebeurt dit weer op een andere plaats, en telkens
ondergaat het peripheer uiteinde genoemde degeneratie. Het
gevolg van dezen gang van zaken moet zijn dat peripheer-
waarts de verwoesting gradatim toeneemt, zoodat aan het
uiterste gedeelte weinig of geen zenuwbuisjes meer over-
blijven.

Dat de atrophie der betreffende laryngeaalspieren, niet-
tegenstaande een zoo belangrijke destructie als in den
linker n. recurrens gevonden is, na drie maanden nie^
verder gevorderd was, heeft mij niet erg bevreemd, daar
ik drie maanden na recurrens-resectie, zelfs in den m.
posticus, ofschoon gedegenereerd, de spiervezelen wat
haar aantal betreft nog vrij goed vertegenwoordigd vond.

Van een stoornis in de sympathicus-functie was niet veel
te merken; zoo zag ik ook na resectie van den hals-
sympathicus bij het paard alleen pupil vernauwing en verhoogde
temperatuur der huid aan de betreffende zijde.

In hoever de grootere vorderingen van het destructieproces

-ocr page 385-

in de linker vagusvertakkingen beteekenis hebben, valt
moeielijk uit te maken. Wij staan hier voor hetzelfde feit,
als zich bij gewone laryngoplegie van het paard in minstens
99 pet. der gevallen herhaalt en waarbij men, uitsluitend
denkende aan mechanische invloeden, dit bij voorkeur links
voorkomen op rekening van den loop der zenuw om de bocht
van de aorta, wil stellen. In ons geval kan alleen sprake zijn
van een minder weerstandsvermogen der linker zenuw.

Voor de verklaring van onopgeloste pathogenetische vraag-
stukken met betrekking tot de gewone hemiplegia laryngis
van het paard, hebben de resultaten van deze loodexperi-
menten mij lichtpunten verschaft, waarvan te gelegener tijd
gebruik zal worden gemaakt.

Korte mededeelingen en referaten.

Een nieuwe beschuttende enting tegen houtvuur. — Een

zeer eenvoudige en practische methode van beschuttende enting
tegen houtvuur is door
Thomas te Verdun uitgevonden. Hij
bedient zich hiertoe van de zoogenaamde „blacklegine", dat is
een met boutvuurlymplie doortrokken en daarna gedroogde draad,
welke door middel van een bijzonder geconstrueerde naald in
het onderhuidsche bindweefsel van den staart wordt gebracht,
alwaar hij een onbepaalden tijd blijft liggen.

Afgezien van de groote eenvoudigheid bezit de nieuwe methode
boven de andere gebruikelijke entmethoden het voordeel, dat:

1°. slechts een enkele enting noodig is, welke, ook bij weinig
geoefendheid, in een minuut kan geschieden.

2°. men de smetstof steeds, voor het gebruik gereed, bij de
hand heeft, dus geen bijzondere voorbereiding voor het enten
noodig is, en de stof zeer lang goed blijft, zoodat men ze altijd
in voorraad kan hebben;

3°. dure, moeielijk te reinigen entspuiten met canules on-
noodig zijn, en eindelijk de immuniteit van langeren duur is.

Omtrent de werking van „blacklegine" zegt Thomas :

-ocr page 386-

,,De in het onderhuidsche bindweefsel gebrachte draad wordt
het middelpunt eener cultuur, waarvan de verdere ontwikkeling
eerst ophoudt, indien de draad weer uitgestooten wordt. Dooi-
den draad voor de inwerking der leucocyten beschut, ontwikkelt
het virus zich steeds verder en vindt (door locale weefsel-
alteratie) een voortdurende verhooging der virulentie plaats. Na
350 dagen doodt het aan de entplaats ontnomen virus een vol-
wassen cavia. Dit is door talrijke proeven, evenals door de
praktijk, bewezen, zoodat de volgende stellingen gerechtvaar-
digd zijn.

1°. De immuniteit neemt in den loop des tijds niet alleen
niet af, doch integendeel steeds toe.

2°. Een dier, in wiens lichaam zich een virus ontwikkelt,
waarvan de pathogene kracht voortdurend belangrijker wordt en
dat aan deze groote hoeveelheden virus zonder nadeel voor de
gezondheid weerstand biedt, moet in nog veel hooger mate
immuun zijn tegen een spontane infectie, waarbij slechts zeer
kleine hoeveelheden virus in het lichaam dringen".

De entstof werkt na ongeveer een week. (Deutsche thierdrzt-
liche Wochenschrift
1903, n°. 11.) W. C. S.

Spiritus saponatus kalinus als desinficiens, in hot bijzonder
voor snydende instrumenten.
— Het is van algemeene bekend-
heid, dat de sterilisatie van snijdende instrumenten door koken
(het best met 2 °/0 soda en in overdekte pan), een zeer nadeeligeu
invloed op hun scherpte uitoefent. Daarom schijnt het mij wen-
schelijk te dezer plaatse de aandacht te vestigen op de resultaten
van een onderzoek, verricht door den heer J. H.
Polak in het
laboratorium van Prof.
Stkaub te Amsterdam, omtrent de de3-
infecteerende kracht van den
spiritus saponatus kalinus. 1)

Polak concludeert o. a.:

«Dat de spiritus saponatus kalinus in onze experimenten
binnen 15 minuten den aan instrumenten gedroogden staphylo-
coccus pyogenes doodt. Het verdient dus ernstige overweging dit
praeparaat aan te wenden voor de snijdende instrumenten, die
door het koken zouden lijden.»

«Dat de spiritus saponatus kalinus evenzoo voor de mechanische

-ocr page 387-

reiniging een uitmuntend middel is, mits men de reiniging met
beleid uitvoert en minstens een tijdruimte van minuut voortzet.
De mechanische reiniging grijpt niet alleen plaats door het
afwrijven der instrumenten met een lapje, dat met spir. sap.
kal. gedrenkt is, maar bovendien door de opzwelling, welke pus
en bloed gedurende het verblijf in het zeepbad ondergaan. Deze
stoffen worden aldus losgemaakt van de instrumenten.

Wegens den nieuwen waarborg, welken de mechanische reini-
ging geeft, mogen wij, meen ik, onze aarzeling overwinnen en
de
gecombineerde chemische en mechanische bewerking met spir.
sap. kal. voor de ontsmetting van snijdende instrumenten aan-
bevelen.»

Verder zegt schrijver:

«Nadat mijn proeven duidelijk genoeg de waarde van den zeep-
spiritus voor de instrumenten hadden aangetoond, werd dit
middel door Prof.
Straub bij zijn operaties aangewend.

«Reeds sinds de aanbeveling van Miculicz verving hij, zeer
ten gerieve van operateur, assistent en verpleegster, de gewone
zeep bij de voorbereiding van den patiënt (operatieveld) en van
de handen van operateur en assistent door spir. sap. kal. Ook
voor de instrumenten bleek al ras,
dat de snijdende instrumenten
niets verloren in scherpte en veel beter waren dan in den tijd,
toen de instrumenten in kokend water of kokende soda werden be-
handeld ÏJ.

«Na iedere operatie legge men dan de snijdende instrumenten
gedurende minstens 15 min. in den spir. sap. kal. Men neme ze
er dan uit en vege alle nauwkeurig af.

«Vervolgens vóór elke operatie weer 15 minuten in den zeep-
spiritus. De operateur of een assistent vege ze met een gesteri-
liseerd linnen lapje zorgvuldig schoon. Men kan de zeep verder
verwijderen door middel van alcohol 50 pet. of door een geste-
riliseerde boorzuuroplossing.

«Het leggen van de steriele instrumenten in 3 pet. boorzuur-
oplossing (steriel), waarin ze blijven voor het gebruik en na het
gebruik weder gelegd worden, heeft ontegenzeglijk vele voor-
deden,

-ocr page 388-

1°. Voorkomt men daardoor dat tijdens de operatie bloed ot\'
pus aan de instrumenten droogt; 2°. wordt eventueel aange-
wende sublimaat dadelijk weer verdund en kan op de instru-
menten niet schadelijk werken, en 3°. wordt door het leggen
der instrumenten onder het vochtniveau vermeden, dat de in de
lucht aanwezige pathogene microben de instrumenten infecteeren
en zich daaraan kunnen vasthechten.

Polak kon bij vergelijking van den spiritus sap. kal. der
Pharmacopaea Nederlaudica Ed.
III en der Pharmacopaea Ger-
manica geen duidelijke verschillen in antiseptische waarde con-
stateeren. De voorschriften zijn als volgt:

Pharmac. Nederl. Ed. III. Pliarmac. Germ.

in volunmprocenten.

Kalizeep 20,0. 15,4.

Alcohol 100% 29,0. 42,8.

Ol. lavendulae 0,2. 0,0.

Aqua 50,8. 44,8.

In het Binnengasthuis te Amsterdam ként men nog een voor-
schrift, aangegeven door
Van Haren Noman, namelijk:

Kalizeep 31,2.

Alcohol 100 °/0 23,4.

Ol. lavendulae 0,062.

Aqua 45,34.

üok dit zal, volgens Polak, bij de practische toepassing stellig
in aanmerking komen.

De veearts zal, zoowel in de cliniek als in het laboratorium,
met de door
Polak verkregen resultaten m. i. zijn voordeel kunnen
doen.
 Dr. H. Markus.

Hot veterinair onderwijs en de veeartsenykundige dienst
in Hongarye.
— Hiervan geeft Dr. Marek, professor aan de
veterinaire hoogeschool te Budapest een beschrijving in de
Revue
générale de médecine vétérinaire
van 15 Maart 1903, ongeveer van
den volgenden inhoud.

In 1899 werd de «Veterinär-Akademie» te Budapest verheven
tot hoogeschool en in denzelfden rang geplaatst als de universi-
teiten. Het gevolg van dezen maatregel was dat, met een over-
gangsperiode van twee jaar, dus met ingang van 1901, dezelfde

-ocr page 389-

voorbereidende studie werd geëischt als voor de universiteit, dat
wil zeggen het diploma van met goed gevolg afgelegd eindexamen
eener school voor middelbaar onderwijs.

Het aantal nieuw ingeschreven studenten, dat vóór deze be-
schikking tot 210 was gestegen, daalde tot 64 gedurende het
eerste jaar, in plaats van het gemiddeld cijfer van 120 tijdens
de voorafgaande jaren. Het volgend jaar klom het getal studenten,
niettegenstaande de hoogere eischen voor de toelating, bijna tot
het cijfer der vroegere jaren, daar er gedurende het eerste
semester 109 zijn.

De eisch der «Maturitat» als voorwaarde van toelating voor de
nieuwe leerlingen, heeft dus slechts een zeer kort durende ver-
mindering van het aantal candidaten veroorzaakt. Het is te voor-
zien, naar hetgeen in het tweede jaar geschiedt, dat de maatregel
geen duurzamen invloed zal uitoefenen op het cijfer der studenten.
Men kan ook opmerken dat deze voorbijgaande vermindering van
het aantal leerlingen zonder belang is en dat zij in geen enkel
opzicht het jaarlijksch aantal gediplomeerde veeartsen zal wijzigen.
De strengere eischen van toelating zullen dit gevolg hebben, dat
zij een grooter percentage zullen leveren van candidaten, welke
geschikt worden bevonden om, na twee jaar studie tot de hoogere
studiejaren over te gaan. In de voorgaande jaren overschreed
het aantal leerlingen van het 4do studiejaar, en evenzoo het getal
der in den loop van een jaar gediplomeerden, nooit 65 a 70.
Van de 210 studenten, die eens werden toegelaten, kwamen in
1899 slechts 83 in het 4de studiejaar. Het aantal gediplomeerde
veeartsen zal even groot blijven als, en wellicht grooter worden
dan vroeger het geval was.

Volgens de nieuwe organisatie kunnen de militaire leerlingen
worden toegelaten zonder het diploma, overeenkomende met dat
van onze hoogere burgerschool met 5-jarigen cursus of van een
gymnasium, doch zij moeten dan een even streng toelatings-
examen afleggen. Dit is van dien aard, dat zich bij den aan-
vang van dit schooljaar geen enkel militair leerling heeft aan-
geboden.

Twee omstandigheden hebben bijgedragen, dat nieuwe eischen
konden worden gesteld zonder dat het aantal gediplomeerde
veeartsen eenige vermindering onderging en zonder het getal
veterinaire studenten wezenlijk te doen afnemen. Dit zijn: eens-

-ocr page 390-

deels de belangrijke som aan toegestane beurzen, en anderdeels
de reorganisatie van den veterinairen staatsdienst. Een som
van 62500 francs wordt jaarlijks aan de beste studenten toe-
gekend.

In het nu loopend jaar ontvingen 8 studenten een beurs van
1000 francs, 68 een beurs van 750 francs, 11 een van 500 francs
en 21 van 375 francs,

In 1901 trad het nieuwe reglement omtrent den officiëelen
veterinairen dienst in werking. Het gevolg is niet alleen een
belangrijke verbetering in den dienst en een meer gelijkmatige
verdeeling der veeartsen over het land, maar ook een aanzienlijke
verheffing wat betreft de moreele en materiëele positie dei-
practici. De staatsveeartsen zijn verdeeld over de elfde tot de
zesde klasse der ambtenaren, en zij kunnen den rang van
«Ministerial-Sections-Rath» bereiken.

Het effectief der staatsveeartsen, dat aanvankelijk 601 bedroeg,
werd gedurende 1901 tot 641 gebracht, en het moet allengs stijgen
tot 850.

De staatsveterinair is belast met alles wat betreft het voor-
komen en uitroeien van besmettelijke ziekten bij dieren. De
veterinaire autoriteiten van bet eerste ressort bestaan uit de
koninklijke arrondissements- of stadsveeartsen; die van het tweede
ressort omvatten de gemeente-veeartsen. De algemeene controle
wordt uitgeoefend door zeven veterinaire inspecteurs en, in het
laatste ressort, door een veterinair hoofdinspecteur. Alle diensten
staan onder het Ministerie van landbouw. Een nationaal veterinair
comité is opgericht voor de studie der wetenschappelijke vraag-
stukken welke den veterinairen dienst betreffen. W. C. S.

Boekaankondiging.

Dr. PAUL MARTIN, Lehrbuch der Anatomie der Haustiere.
Lief 9. Stuttgart, SCHICKHARD und EBNER 1903.

In de 9de aflevering welke de 8ste spoedig is gevolgd, worden
de overige spieren van het hoofd besproken; daarop volgen de
spieren van den schoudergordel, die aan de ventrale zijde van
den hals, de spieren van de wervelkolom, die der borstkas, de
buikspieren en de bijzondere spieren van het voorbeen. Aan
iedere groep gaat een algemeen overzicht vooraf; daarna vindt

-ocr page 391-

men de beschrijving van ieder der spieren bij paard, herkauwer
en vleescheter, waarbij de werking achter iedere spier uitvoerig
wordt aangegeven. Verder treft men een tabellarisch overzicht aan,
waardoor men met een oogopslag den naam en de iudeeling van
iedere spier ziet, alsook het al of niet aanwezig zijn bij een der
huisdieren, den oorsprong, het einde en de werking, terwijl aan
het slot in enkele regels de arteriën worden aangegeven, welke
den beschreven spieren het bloed toevoeren.

Dat ook met de verschillende fasciën rekening is gehouden,
spreekt als het ware van zelf. Onder de figuren zijn er enkele
nieuwe, welke door groote correctheid en keurige bewerking
uitmunten.

Ook deze aflevering mag zeer goed geslaagd worden ge-
noemd.
 Van Esveld.

Veterinaire dienst bij het leger.

Aan het «Statistisch overzicht der bij het Nederlandsclie leger
hier te lande in het jaar
1901 behandelde zieke paarden» is het
volgende ontleend.

Het gemiddeld aantal officiers- en troepenpaarden bedroeg:
cavalerie 2542, artillerie 1905, remonte-depót 460, Kon. Mil.
Academie 86, dus totaal 4993. Op 1 Januari 1901 waren nog
in behandeling 206 patiënten; in den loop van het jaar kwamen
er bij: lsto kwartaal 912, 2de kwartaal 1322, 3do kwartaal 2344,
4do kwartaal 1186, zoodat het geheele aantal behandelde dieren
5970 bedroeg. Hiervan zijn hersteld 5683, gestorven 42, afge-
maakt 22, als «niet hersteld» verkocht 17, terwijl er op 1 Januari
1902 nog 206 in behandeling bleven. Het totaal verlies is 81,
dus
1.40 pet. der behandelde zieken.

Bij de 5970 zieken kwamen 1458 (25.29 pet.) inwendige en
4306 (74.74 pet.) uitwendige ziekten voor en wel bij de cavalerie
954 inwendige en 2322 uitwendige, met een verlies van 42; bij
de artillerie 296 inwendige en 1478 uitwendige, met een verlies
van 33; bij het remonte-depót 199 inwendige en 440 uitwendige,
met een verlies van 4 en bij de Kon. Mil. Academie 9 inwen-
dige en 66 uitwendige, met een verlies van 2.

Op tabel V «overzicht der in de verschillende kwartalen voor-

-ocr page 392-

gekomen ziektegevallen» zijn de eindcijfers wat betreft in- en
uitwendig zieken iets anders, namelijk respectievelijk 1478 en
4492. Van de 1478 inwendig zieken stierven er 34, werden er
3 afgemaakt en 5 als «niet hersteld» verkocht, dus een totaal
verlies van 42, zijnde 2.84 pet. der behandelde gevallen; hierbij
kwamen 9 recidieven voor. Van de 4492 uitwendig zieken stierven
er 8, werden er 19 afgemaakt en 12 als miet hersteld« ver-
kocht, dus een totaal verlies van 89, zijnde 0.9 pet. der behan-
delde gevallen; hierbij kwamen 113 recidieven voor.

Behalve deze paarden werden nog behandeld bij verschillende
garnizoenen, bij detachementen, manoeuvres en in de weiden 95
officierspaarden, 29 paarden der marechaussee en 78 troepen-
paarden.

Enkele bijzonderheden omtrent ziektevorm of bepaalde ge-
vallen worden nader aangegeven.

Goedaardige-droes (65) verliep zeer gunstig, wat eveneens
gezegd kan worden van
influenza (587 met 3 dooden). In Mei
en Juni kwamen 23 gevallen\' (1 overleden) van contagieuse
broncho-pneumonie voor te Milligen, in November 38 gevallen;
bij het meerendeel der paarden had de ziekte een abortief be-
loop. De zwakte der achterhand bleef lang bestaan ; als naziekte
ontstond bij enkele dieren ontsteking der sesamscheede. Te
Deventer werden van 22 Juli tot 8 Augustus 298 van de 354
paarden aangetast, maar bij het meerendeel trad na een paar
dagen reeds verbetering in. De verschijnselen wezen in den
aanvang op «Brustseuche», later meer op «Pferdestaupe» ; tem-
peraturen van 41.5 tot 41.7° werden waargenomen; slechts één
patiënt stierf. Ook in November kwamen nog enkele gevallen
voor.

Het garnizoen te Zutfen werd door een paard uit Deventer
geïnfecteerd. Hoewel de ziekte onmiddellijk werd onderkend en
de twee eerst aangetaste paarden in houten afzonderingsstal-
letjes werden geplaatst, trad bij 206 van de 230 paarden de
ziekte op. De temperatuur, tusschen 38.6 en 40°, bleef meest
3 a 4 dagen constant. Soms ontstond in den beginne koliek en
meestal was vertraagde defaecatie aanwezig, bij enkele paarden

-ocr page 393-

werd na den 5dcn of 6d\'n dag hevige diarrhee waargenomen, soms
waren de faeces met bloed gemengd; de dieren bleven gedurende
weken zwak en in dat tijdperk had men met palmpit- en bloed-
melasse veel succes. Ook te Haarlem en te \'s-Gravenhage kwamen
enkele gevallen voor.

Te Venloo werden bij een 18-jarig paard aanvallen van
epilepsie waargenomen. Een bijzonder geval van zenuw-aandoening
wordt uit \'s-Gravenhage gemeld; een paard kreeg een diepe ver-
wonding van de rechter oorklierstreek door het blijven haken
aan de punt van een dunnen latierboom. De wond genas, maar
na eenigen tijd vermagerde het paard sterk; de parotisstreek is
evenals de masseter atrophisch, terwijl het hoofd wat scheef wordt
gedragen en de beweeglijkheid der tong verminderd is. Hoewel
het opnemen en kauwen van voedsel niet zeer gemakkelijk gaat,
wordt toch het ration, ofschoon langzaam, geheel gebruikt. De
toestand is stationnair. Men neemt aan dat de 3do tak van het
5de paar definitief is afgesneden met verlies van substantie.
(J. Laméris.)

Croupeuse pneumonie werd te Venloo bij een 9-jarige merrie
geconstateerd. Van de oefening op de heide in den stal komende,
stond patiënt te beven, was lusteloos en vertoonde formeele
rillingen. Pols frequent, onregelmatig en draadvormig, ademhaling
stootend, 30 per minuut, temperatuur 41.3°. De huid was zeer
warm op het gevoel, de slijmvliezen waren anaemisch. Bij aus-
cultatie werd aan beide zijden der borstkas scherp vesiculair ademen
vernomen; de harttonen waren duidelijk hoorbaar, de hartstoot
was bonzend.

De therapie bestond in koude inwikkelingen, om de 2 uur
vernieuwd, terwijl in het drinkwater alcohol werd gegeven, waar-
van patiënte veel gebruikte. Den volgenden morgen was de depressie
sterker, de pols klein, de ademhaling meer frequent en de bewe-
ging der intercostaalspieren zeer duidelijk; de slijmvliezen waren
nu donkerrood, terwijl bij het veelvuldig hoesten bloedig schuim
uit de neusgaten kwam. Het vesiculair ademen had plaats ge-
maakt voor reutelend ademgeruisch, dat naar de longtoppen in
hevigheid toenam; het dier was zeer benauwd, blijkende uit den
angstigen blik en de sterk opengesperde neusgaten. De tempe-
ratuur was 41.9°. Injecties van campher en aether hadden geen
succes; patiënte bezweek des nachts. Beide longvleugels waren

-ocr page 394-

voor ongeveer | gehepatiseerd; bij insnijding kwam veel donker
gekleurd bloed te voorschijn, terwijl het longweefsel met het
exsudaat één compacte massa was geworden, waarin bijna geen
lucht meer aanwezig was (
Vixseboxse).

Te Zutfen werd aneurysma der aorta waargenomen bjj een
11-jarige merrie, welke altijd zeer nerveus was. De eerste verschijn-
selen, namelijk slingeren met het achterstel en zich nauwelijks
staande houden, vertoonde zij op de heide. Stapvoets naar stal
geleid, werd het dier wat kalmer, maar \'s middags herhaalde zich
de aanval, welke voor een injectie van campher-aether-solutie week.

Het aantal polsslagen was 25 en patiënte at tamelijk goed, ofschoon
zij suffer was dan vroeger. Aan de voorborst waren de kloppingen
van het hart waar te nemen, echter werden bij auscultatie niet
beslist afwijkingen geconstateerd, geen veneuse pols. Excitatie
gaf geen aanval. «De symptomen: aanvallen van duizeligheid en
langzame pols, in verband met de zichtbare kloppingen aan
de voorborst, doen de diagnose op aneurysma van de aorta
stellen, ofschoon ook stenose van het ostium der aorta niet uit-
gesloten is.»

De toestand verbeterde; patiënte werd meer opgewekt en draafde
goed, toen zij in eens een lichten aanval kreeg, welke echter
na één minuut weer week. De pols werd goed voelbaar, de
hartslag 18 per minuut, de tweede harttoon dubbel, wat echter
na een paar dagen verdween. Het paard deed na 3 weken weer
dienst, maar staat als slap bekend, waarom het voorgedragen
wordt tot verkoopen. De langzame pols (19 a 20
p. m.) en het
zichtbaar kloppen van de voorborst zijn nog aanwezig (F.
Lamékis).

Door een slag van een ander paard tegen den voorrand van
den hals nabij de borst ontstond een lichte schaving. Het slik-
ken werd moeielijk en patiënt stierf na 5 dagen aan intensive
pleuro-pneumonie. De
slokdarm was gescheurd en reeds in bederf
overgegaan voedsel in de omgeving verspreid (
Cayaux).

Bij enkele paarden met bruine boonen gevoerd, trad koliek op,
waaraan één patiënt zeer ernstig leed (
Folmek).

Te Yenloo stierf een paard dat herhaalde malen koliekver-
schijnselen vertoonde; bij sectie werd in de buikholte pus ge-
vonden, afkomstig uit een geruptureerd leverabsces, ter grootte
van twee vuisten (
Vixseboxse).

-ocr page 395-

Het aantal drukkingen en schavingen door het harnachement was
dit jaar wat hooger
(425, d. i. 8.5 pet.), terwijl liet aantal ver-
wondingen
(1162) nagenoeg gelijk bleef.

Een paard had, na te zijn losgebroken, waarschijnlijk een klap
gehad tegen voorhoofd en lies; er bestond een gecompliceerde
schedelbreuk, waarvan de splinters cm. diep in de rechter
hemispheer waren gedrongen (
Ntjmans).

Een ander paard viel op een zeer modderigen kiezelweg; de
gewrichtszak en de peesscheeden aan de voorvlakte van de knie
werden blootgelegd. Niettegenstaande zorgvuldige verpleging stierf
patiënt cachectisch, na een lijden van bijna twee maanden. Een
18-jarige ruin kreeg een wond op den rug van den neus; er
bleek een splinterbreuk van het neusbeen te bestaan. Na ver-
wijdering der splinters en desinfectie der wond werd in den
omtrek een niet sterke canthariden-zalf aangewend. De zwelling
verdween en het neusbeen consolideerde met geringe callus-
vorming.

Een wond, ter grootte van een gulden, aan het bovenste derde
gedeelte van den rechter schouder was het gevolg van een slag.
Beensplinters werden ontlast. Patiënt was hevig kreupel, zoodat
men aan fissuur van het schouderblad dacht. Plotseling trad
oedeem en emphyseem op, terwijl uit de wond een schuimend,
stinkend vocht vloeide. Daar septico-pyaemie ontstond werd, het
paard gedood. Het aangevoegde kraakbeen was over | van zijn
lengte afgescheurd en alleen aan den kam ontbraken enkele
beensplinters (
Vixseboxsio).

Dit jaar kwamen 16 gevallen van fractuur voor, waarvoor
9 patiënten worden afgemaakt. Een officierspaard kreeg oedema-
teu^e zwelling van kroon tot voorknie, de kroon stak spoedig
als een sterke wrong over den hoornwand uit. De algemeene
toestand verergerde; diepe necrotische haarden vormden\' zich om
de kroon en ontschoening dreigde, waarop patiënt werd afge-
maakt. Het hoefbeen bleek in eenige kleine stukken te zijn
gebroken; deze hadden een abnormaal caverneus voorkomen en
schenen geatrophiëerd; de vleezige deelen verkeerden in gangrae-
neuse ontsteking, met name was de vleesch wand groen verkleurd.
Wegens verouderden klemvoet waren 2^ jaar geleden de pijp-
zenuwen doorgesneden (
Knipscherr).

Te Breda kwam weder een geval voor van schenkelbreuk bij

-ocr page 396-

een paard, dat 10 dagen te voren een klap kreeg tegen de bin-
nenvlakte van dat been, welke schijnbaar geen nadeelige ge-
volgen had en waarvoor alleen rust werd voorgeschreven (
van
Zijverden).

Te Bergen-op-Zoom werd in twee gevallen van schouderkreupel-
heid
met succes gebruik gemaakt van onderhuidsche injecties van
2 gram oleum terebenthinae (van Rhijn).

Volkomen herstel volgde bij luxatie van het ellebooggewricht
(naar binnen), bij een paard dat over den latierboom geraakte.
Na een clysma te hebben aangewend met
75 gr. chloralhydraat
werd patiënt neergelegd en de repositie zonder goeden uitslag
beproefd. Den volgenden morgen werd dit onder chloroform-
narcose herhaald. «Door vijf menschen werd aan het been getrokken,
waarop men een zeer geprononceerd gekraak (in twee tempo\'s)
hoorde en het gewricht weder gereponeerd was.» De gewrichts-
ontsteking werd behandeld met irrigaties en patiënt gedurende
15 dagen in een zweeftoestel geplaatst (Westbroek).

Een solutie van 5 pet. homatropinum hydrochloricum heeft een
veel sterker verwijding van de pupil ten gevolge dan sulfas
atropini (
van Rhijn).

Er werden 654 gevallen van hoef ziekten behandeld; hiervan
herstelden 619; terwijl 3 paarden deswege werden verkocht, 2
daarmede zijn gestorven en
2 moesten worden afgemaakt. Een
paard werd door een zwaren wagen over den rechter achterhoef
gereden, zoodat het kroongewricht gedeeltelijk bloot lag. De
gewrichtswond genas goed, maar de keratogene deelen waren
blijkbaar zwaar gekneusd. Spoedig werden necrotische beenstukjes
verwijderd, waarom het paard, na een behandeling van 7 Weken,
werd afgemaakt. De hoefbeenstak was geheel afgebroken en
het kroonhoefgewricht voor een gedeelte in het proces betrokken.

Referent blijft het betreuren, dat de zoo belangrijke gevallen,
welke meermalen door onze militaire collega\'s worden waarge-
nomen, geen grooter kring vau lezers hebben.
Van Esveld.

Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1903.

Handelingen (lor Staten-Generaal 1902/1903 I. De heer
Breebaart : Nu ik toch aan het woord ben, wil ik nog een
enkel woord spreken over de wet op de paardenfokkerij en

-ocr page 397-

wensch ik er den Minister op te wijzen, dat het toezicht op
het dekken van niet gekeurde en afgekeurde hengsten veel te
wenschen overlaat. Het zal mij dus aangenaam zijn indien de
Regeering maatregelen neemt om dat misbruik tegen te gaan.
Het geeft aanleiding dat het bezwaarlijk is om beste hengsten
aan te koopen en te stationneeren, doordat die afgekeurde heng-
sten in concurrentie komen met de beste.

Verder wil ik nog een enkel woord zeggen betreffende het
hengsteudepöt te Bergen-op-Zoom.

Ik behoor tot hen, die meenen, dat er nog geen reden bestaat
om dat depót op te heffen, doch ik wil er toch opnieuw met
een enkel woord op wijzen, dat het niet de bedoeling bij de
oprichting is geweest om buitenlandsche veulens aan te koopen;
de bedoeling is geweest om het bewijs te leveren, dat wij in
Nederland het materiaal kunnen verkrijgen, waarmede de fokkerij
zich zelf kan helpen. \'

De verkoop die gisteren te Bergen-op-Zoom heeft plaats ge-
had, heeft bewezen, dat er wel kans bestaat, dat in ons eigen
land het tekort aan hengsten, waarvoor door sommigen gevreesd
wordt, grootendeels kan worden aangevuld.

Ik heb een lijstje van de opbrengst van de 11 hengsten die
verkocht zijn en daaronder is er één die, meen ik, in Groningen
is gefokt en die f 2530 heeft opgebracht. De overigen hebben
f1680, f1800, f1760, f1730, f 1630, f1600, f1310, f810,
f800 en f610 opgebracht.

De elf hengsten hebben te zamen f 16.260 opgebracht en ik
meen dat dit een zeer gunstig verschijnsel is.

Wenschelijk zal het echter blijven om voortdurend nieuw bloed
uit het buitenland in te voeren en daarom zou ik er mij mede
kunnen vereenigen, dat van Regeeringswege jaarlijks enkele
drie-jarige hengsten werden aangekocht en aan bet hengstendepót
publiek verkocht werden.

Deze twee punten wensch ik de Regeering in overweging te
geven en ik verlang daarop geen antwoord.

De heer Miohiels van Kessenich : Mijnheer de Voorzitter! In
de Memorie van Antwoord lees ik onder de vijfde afdeeliug in
antwoord op de gemaakte opmerkingen in het Voorloopig Verslag :
«IIet ligt verder in de bedoeling te gelijker tijd te overwegen,
op welke wijze het best le gemoet gekomen zoude kunnen wov-

-ocr page 398-

deu aan de bezwaren, waarop in het Voorloopig Verslag met
betrekking tot den terugvoer van naar België uitgevoerd doch
aldaar geweigerd vee gewezen is, en waaromtrent de Regeering
onlangs een omvangrijk en nauwkeurig onderzoek heeft doen
instellen.»

Ik heb met genoegen vernomen dat dit in de bedoeling van
den heer Minister ligt. Ik dank hem voor deze mededeeling en
neem tevens de vrijheid in de welwillende aandacht des Ministers
aan te bevelen, dat afgekeurd vee, naar Nederland teruggevoerd,
met een duidelijk niet te verbergen kenmerk of tatouage worde
voorzien, ten einde voorkomen worde deze verdachte melkkoeien
als gezond vee in den handel te brengen. Tevens veroorloof ik
mij hierbij de aandacht vaD den Minister te vestigen op het feit,
dat, terwijl onder de beperkende bepalingen van invoer voor ons
melkvee naar België behoort de tuberculineproef met een quaran-
taine van 12 dagen, deze proef door de\'Belgische ambtenaren
wel eenigszins willekeurig wordt toegepast. Niet zelden worden
de koeien reeds na 8 dagen teruggezonden. Het vermoeden rijst
derhalve dat de behandeling van deze dieren te wenschen heeft
overgelaten. Immers onmiddellijk nadat het vee aan de grens-
stations is aangekomen, en de dieren nog koortsachtig van de
doorgestane vermoeienis zijn en dus spoediger zullen reageeren,
behoort de proef door onderhuidsclie inspuiting met tuberculine
niet genomen te worden, maar veeleer na 1, 2 of 3 dagen rust.

Nu wensch ik tot Zijn Excellentie het verzoek te richten, of
hij in overleg met zijn ambtgenoot voor Buitenlandsche Zaken,
de Belgische Regeering op deze omstandigheid zou willen wijzen,
ten einde een meer nauwgezet onderzoek van ons melkvee aan
de grenzen te bevorderen.

En nu een ander punt, waaromtrent de Minister mij eeniger-
mate heeft teleurgesteld. Dit geldt het overleggen van gezond-
heids-certificaten, alvorens runderen van uit Nederland te mogen
verzenden naar Sas van Gent, Hulst, Vlake, Bergen-op-Zoom,
Rozendaal, Baarle-Nassau, Valkenswaard, Budel en de meeste
Limburgsche stations. Iu de Memorie van Beantwoording wordt
gezegd: «Die uitbreiding der voorschriften beoogde te voorkomen,
dat, zooals onder werking der beschikking van 11 Maart 1899
somtijds voorkwam, voor export naar België bestemd vee onge-
keurd per spoor naar een der genoemde plaatsen vervoerd en

-ocr page 399-

vervolgens op andere wijze over de grens gebracht zoude worden.»

Op het laatste deel van dezen zin wensch ik niet te antwoor-
den, aangezien het mij voorkomt dat hiermede de smokkelhandel
bedoeld wordt; daarentegen wel op het eerste gedeelte.

Mijnheer de Voorzitter! Ik zal mij veroorloven eerst na te
gaan wanneer en waarom die beperkende maatregelen van ver-
voer, die belemmering voor kooplieden en veehouders in het
leven geroepen werd.

Toen mond- en klauwzeer algemeen heerschten, werd bij een
Ministeriëele missive, zoo ik mij niet bedrieg in 1898, voorge-
schreven, het rundvee te laten doorzieken, niet meer te isoleeren,
noch te ontsmetten, zelfs geen plankje aan de verdachte stallen
aan te brengen, om op besmetting te wijzen. Kort daarop kwam,
m. i. zeer terecht, de missive van 11 Maart 1899 gezondheids-
certificaten voorschrijven uit voorzorgen ter bevordering van den
uitvoerhandel. En deze werd nog verscherpt door de resolutie
van 2 September 1901.

Thans is het mond- en klauwzeer geweken, de Regeering heeft
de missive van 1898, waarop ik straks doelde, ingetrokken, ben
ik wel ingelicht in November of December jl. De wet van 1870
is dus weder in volle werking en de zaak is bijgevolg in een
geheel ander stadium getreden. Consequent handelend zouden, nu
de ziekte geheel is geweken en de wet van 1870 weder geheel
in werking is getreden, de belemmerende bepalingen voor ver-
voer van runderen naar de grensstations, althans naar de binnen-
landsche, weder opgeheven moeten worden. Begrijp ik den Minister
wel, dan wil hij de door mij besproken belemmeringen voorden
handel handhaven in het belang van den uitvoer naar België.
Doch de gezondheidstoestand van het vee wettigt die maatregelen
niet meer. Trouwens om op de Ilollandsche markten toegelaten
te worden, moeten de runderen door twee veeartsen gekeurd
worden en vee bestemd voor België mag slechts in geplombeerde
wagens worden vervoerd. Als het vee voor België bestemd, aan
de grensstations, alvorens in die wagens verladen te worden, daar
ter plaatse werd gekeurd, dan voorkomt men alle gevaar. Door
een voorschrift in dien geest zouden tevens al de gewraakte be-
palingen kunnen opgeheven worden.

De Minister heeft, zooals ik in de Memorie van Antwoord
lees, nooit opmerkingen vernomen over oponthoud ten gevolge

-ocr page 400-

van het onderzoek, en over de kosten kwam slechts één klacht
bij de Regeering in, die nog onjuist bleek. Dit verwondert mij
niet, Mijnheer de Voorzitter, want in den regel verneemt de heer
Minister de klacht het laatst en de volksvertegenwoordiger het
eerst. De klachten waren dan ook vele die ik moest vernemen,
en ik vertrouw dat het genoeg zal wezen er op te wijzen om de
gegrondheid er van te doen inzien aan deze Kamer en aan Zijn
Excellentie.

Primo, oponthoud. Voor de keuring van het vee is men op
de genade of ongenade van den veearts aangewezen en hoe vaak
komt het niet voor, dat de veearts onverwacht naar elders ge-
roepen wordt, zoodat men niet op tijd kan verzenden en te laat
komt voor de markt. Dit ongerief belemmert den verkoop in
hooge mate, en is dus in het nadeel van den koopman en van
den veehouder.

Secundo, de kosten. Deze wensch ik met een enkel voorbeeld
duidelijk te maken. De kosten zijn moeielijk te berekenen, omdat
zij willekeurig geheven worden. Naar de inlichtingen die ik heb
vernomen, wordt in Sittard voor de keuring 25 ets. per stuk
berekend, maar elders wordt, naar ik hoorde, 50 en 60 cents,
ja zelfs f 1 betaald. Indien nu een koopman wekelyks slechts
20 runderen verzendt en dit getal is werkelijk niet hoog te noe-
men, dan betaalt die koopman tegen 50 cents per stuk f 520
\'sjaars aan den veearts, plus het ongerief van het oponthoud.

Ik hoop dat Zijn Excellentie de heer Minister, naar aanlei-
ding van het door mij gesprokene, er toe zal kunnen besluiten
om deze zaak aan een onderzoek te onderwerpen en, indien dit
onderzoek kon worden opgedragen aan den tegenwoordigen direc-
teur-generaal van Landbouw, in wien ik onbepaald vertrouwen
stel, dan ben ik overtuigd, dat Zijn Excellentie nauwkeurig over
het al of niet wenschelijke eener wijziging der geldende voor-
schriften zal worden ingelicht.

De heer Welt : Mijnheer de Voorzitter! In de eerste plaats
wensch ik enkele woorden te spreken over hetgeen in het Voor-
loopig Verslag voorkomt in betrekking tot het hengstendepót
te Bergen-op-Zoom.

Het schijnt wel dat bedoeld depót niet alleen in het leven is
geroepen om een economisch doel op landbouwgebied te berei-
ken, maar om tevens een weinig voor zondebok te dienen.

-ocr page 401-

Zeldeu heeft een post op de begrooting van dien beseheiden
omvang zoo zeer de eer genoten orn te worden besproken en
zooveel van den nationalen tijd in beslag te nemen als met be-
doeld depót het geval is, waarbij soms zelfs eenige phantasie
niet geheel was uitgesloten. Uit het Voorloopig Verslag der
andere Kamer bleek zelfs, dat er waren die meenden, dat er
sedert de oprichting 52 hengsten meer waren geweest, maar de
Minister heeft het kalmeerend antwoord gegeven,.dat dit niet het
geval was.

Het blijkt dan, dat sedert de oprichting van het depót van de
48 voor dekhengst verkochte hengsten in 1902 33 hebben ge-
dekt en dat nu noemen sommigen een ongunstigen uitslag. Ik
en velen met mij meeneu daarentegen, dat die verhouding
niet
ongunstig is, omdat van de dekhengsten, die door vereenigingen
en particulieren uit het buitenland zijn ingevoerd, die verhouding
niet gunstiger is. Ik heb, helaas, geen cijfers ter beschikking,
doch het is in de provincie Groningen geen zeldzaamheid, dat
vereenigingen binnen enkele jaren herhaaldelijk haar eenigen
hengst zien afgekeurd en telkens weer een nieuwen gaan halen,
terwijl voor het Groninger Stamboek soms meer dan een-derde
der dieren zijn afgekeurd, die voor prijzen van twee tot vier
duizend gulden uit het buitenland waren geïmporteerd. Men stelle
zich toch niet voor, dat het doel om goede fokdieren te bekomen
zoo gemakkelijk te bereiken is. Dit is evenzeer een strijd, die
met evenveel volharding moet gestreden worden als menige
andere strijd.

Daar de paardenfokkerij, wegens de hooge invoerrechten in
de naburige landen, in de naaste toekomst weinig bemoedigende
vooruitzichten geeft en dientengevolge in Nederland nu reeds
belangrijk wordt ingekrompen, had ik mij niet anders voorgesteld,
dan dat de financiëele uitkomst met de verkooping te Bergen-
op-Zoom dezen keer zou tegenvallen. Dat is echter, zooals de heer
Breebaart zoo pas heeft medegedeeld, gisteren bij de verkooping
meegevallen, daar de hengsten dooreen pl.m. f 1500 per stuk
hebben opgebracht.

Maar al ware dit niet het geval, dan bleef ik toch evenzeer
een voorstander van de instandhouding van het depót. De ten-
toonstellingen worden krachtig verdedigd met het motief, dat men
daar de verschillende rassen en typen onderling kan vergelijken,

-ocr page 402-

maar waar zal men voor dit doel een betere tentoonstelling als
leerschool kunnen vinden dan te Bergen-op-Zoom, waar die
verschillende typen gevonden worden? En men heeft daar nog
wel een tentoonstelling, die door de fokkers (althans op de
monsterdagen) kan bezocht worden, in een tijd, dat het hun
voegt, terwijl andere tentoonstellingen dikwijls plaats hebben in
den oogsttijd, in den tijd, dat de landlieden en hun paarden
moeielijk van de boerderijen kunnen en ook niet dienen gemist
te worden. Men moge het depót te Bergen-op-Zoom gaan sloo-
pen, maar men spreke clan ook niet meer van tentoonstellingen
om kennis door vergelijking op te doen.

Verder, Mijnheer de Voorzitter, heb ik mij het lot van dien
ongelukkigen Carnot aangetrokken, die blijkens het Voorloopig
Verslag der Eerste Kamer wel wat hardhandig van zijn troon is
gestooten. Carnot is te Bergen-op-Zoom opgevoed, ia 1902 ver-
kocht en al spoedig naar Duitschland uitgevoerd. Ofschoon niet
eens een der beste hengsten van dien jaargang uit het depót,
verwierf hij desniettemin kort daarna te Aurich, dus op een der
brandpunten van de Noordduitsclie paardenfokkerij, een tweeden
prijs onder mededinging van een driehonderdtal hengsten. Hij
werd toen weder naar Nederland verkocht, naar ik mij meen te
herinneren voor een som van 4000 Mark. Wel is waar is hij
later voor den in het Verslag genoemden lagen prijs verkocht,
maar er staat niet bij waarom. Carnot had namelijk als zoo
menig ander paard inmiddels een gebrek gekregen, waarvan de
ontdekking waarschijnlijk door het dekken verhaast werd en dien-
tengevolge
moest worden afgekeurd. Dit deed daarom geen af-
breuk aan de zege te Aurich, wegens de overigens voortreffelijke
eigenschappen van het paard, noch aan het bewijs dat de aan-
koop en opvoeding der veulens aan bekwame handen is toever-
trouwd. Het is zelfs mijn overtuiging, Mijnheer de Voorzitter,
dat het depót te Bergen-op-Zoom hengsten met erfelijke gebreken
levert, minder in aantal dan de uit het buitenland ingevoerde,
omdat er met den aankoop van veulens steeds scherper rekening
wordt gehouden met de gebreken van den stam, waaruit ze ont-
sproten zijn. Een aanbeveling voor de commissie oin in die
richting voort te gaan, is zeker niet noodig.

En nu de wet op de paardenfokkerij, waarnaar de sloopende
hand hier en daar ook reeds wordt uitgestrekt. Gelijk bijna met

-ocr page 403-

iedere nieuw ingetreden wet, zal ook deze wet misschien wel
haar gebreken langzamerhand vertoonen. Tot nu toe ziet men in
het noorden van ons land die gebreken in de hoofdbeginselen
nog weinig en is men over het algemeen met de werking van
die wet zeer ingenomen. Deze wet laat ruimte voor iedere fok-
richting, terwijl de keuring, door beproefde deskundigen verricht,
den fokker en vooral tal van minder deskundige fokkers, zooveel
mogelijk voor een teelt met erfelijke gebreken en met slechte
vormen bewaart.

Het is waar dat in sommige provinciën reeds vóór de invoering
der wet een loffelijk streven heerschte om in hoofdzaak hetzelfde
doel te bereiken, als men met de wet beoogt. Daar dit streven
evenwel niet overal voldoende kracht kon ontwikkelen, om tegen
het egoïsme en de onwetendheid van menig hengstenhouder
en fokker te waken, was de krachtige arm van den Staat noodig
om het, gehalte van onzen paardenstapel te verhoogen en er
voor te waken dat ze op menige plaats niet in den grond
werd bedorven.

Men houde het mij ten goede, Mijnheer de Voorzitter, wan-
neer ik als mijn verwachting uitspreek, dat men meer en meer
de nuttige werking der wet zal erkennen. Men is op vele
plaatsen te veel in het stadium waarin nog voor enkele jaren
vele paardenfokkers in het noorden verkeerden. Menigeen wilde
ook toen daar, om der wille van de coruage, geeii afstand doen
van overigens uitstekende fokdieren. Afkeuring gaf soms aan-
leiding tot scherpe uitvallen in woord en pen, maar langzamer-
hand heeft men leeren inzien, dat cornage een kwaad is, dat
met kracht dient te worden gekeerd. De eigenaren van beste
merriën wachten zich daar thans wel, zich aan een cornard-
hengst te wagen. Men heeft de overtuiging door voorbeelden en
door schade verkregen, dat van dieren, zelfs op middelbaren
leeftijd comard geworden, veel meer paarden worden getrokken,
die aan de gevreesde kwaal lijden dan van dieren, die daarvan
bevrijd zijn gebleven.

Dan wordt er in het Voorloopig Verslag gesproken van het
deelnemen door officieren aan het keuren van hengsten, van
Bergen-op-Zoom afkomstig. Ik zie niet in, Mijnheer de Voor-
zitter, wat daar dan toch tegen zou zijn. Eerstens acht ik, dat
die eminente mannen hoog genoeg staan 0111 strikte rechtvaar-

-ocr page 404-

digheid te betrachten en ten andere dient men de solidariteit
van een of anderen stand niet zoo ver te trekken, dat daaruit
gevolgen zouden kunnen ontstaan, die blijkens het Verslag niet
onmogelijk zouden zijn.

Zooals ik reeds gezegd heb, gaat de paardenfokkerij, met het
oog op den steeds meer belemmerd wordenden uitvoer, waar-
schijnlijk geen winstgevend tijdperk te gemoet, doch al ware
het ook dat de geheele uitvoer daardoor staakte, dan loont het
voor bet uitsluitend Nederlandsch gebruik der gefokte dieren
nog veelvuldig de moeite en de kosten, om een energiek dier,
zooveel mogelijk bevrijd van erfelijke gebreken, te fokken, zoodat
ook in dat geval de wettelijke bepalingen van hooge waarde
blijven.

Ik hoop daarom, Mijnheer de Voorzitter, dat bij eventueele
wijziging der wet de hoofdbeginselen ongerept zullen blijven en
dat de Minister vooral geen gehoor zal geven aan het verlangen
van sommigen, om voor de bepaling ten opzichte van de toe-
lating van hengsten boven 7^-jarigen leeftijd cornard geworden,
een jongeren leeftijd te nemen.

De heer Bultman: Met een enkel woord wensch ik mijn
dank te betuigen voor hetgeen door den Minister is medegedeeld
omtrent de voorschriften die ontworpen worden ter bestrijding
van de tuberculose bij het vee, maar die dank kan niet onver-
mengd zijn, immers ik zou ernstig bij den Minister willen aan-
dringen om te gelijk het oog gevestigd te houden niet alleen op
de runderen, die lijden aan uiertuberculose, maar ook te letten op
de clinisch zieke runderen in het algemeen. Wanneer wij wenschen
te bereiken dat het buitenland onzen veehandel bij invoer niet
belemmert, dan moeten wij aan dat buitenland elk stokje
trachten te ontnemen om ons te slaan en is het buiten eiken
twijfel, dat juist dit onderwerp door het buitenland zoo dikwijls
wordt aangegrepen om ons Hollandsch vee te declineeren. Men
lette er toch wel op, dat er geen land in Europa bestaat, waar
het veeartsenijkundig staatstoezicht op zoo Hinken trap staat en
zoo goed is ingericht als hier, maar wat is nu het nadeel van
onze correcte en zeer nauwkeurige wettelijke bepalingen? Dat
wij door onze juiste opgaven aan het buitenland de gelegenheid
geven om ons te wijzen op sporadische gevallen en ons daardoor
benadeelen. Het nut der afmaking van clinisch ziek vee geldt

-ocr page 405-

uiet alleen liet vee, maar ook de menscben, want het afmaken
van ziek vee is een zaak van het allergrootste belang.

In den omtrek der groote steden vindt men tal van kleine
boeren — schilleboeren en dergelijken. Deze koopen vee, dat
veel melk geeft, maar dat te gelijk voor een lagen prijs te
krijgen is en zetten dat in benauwde, dompige stallen, waardoor
de ziekte waaraan het bij den koop reeds onderhevig was, nog
wordt verergerd en daardoor gevaarlijk. Ik geloof dus, dat ook
bet afmaken van dit vee inderdaad een groot voordeel zal geven
voor de gezondheid van de menschen, die melk en vleescli ge-
bruiken van deze besmette dieren.

Na de verzekering van den Minister, dat door hem het in
stand houden van het Bergen-op-Zoomsche depot en de hand-
having van de wet op de paardenfokkerij nader zal worden
onderzocht, had ik gemeend daaromtrent thans het stilzwijgen
te kunnen bewaren.

Het is myn plan ook nog niet, om nu in bijzonderheden
hierop in te gaan. Ik heb echter tot mijn leedwezen van mijn
beide mede-afgevaardigde landbouwers in deze Vergadering,
een lofrede gehoord op het depot te Bergen-op-Zoom. Tot
\'hen richt ik nu het woord: tot heden hebt gij wel over deze
zaak gesproken, maar nooit daaromtrent, ondervinding opgedaan,
want in uw provinciën was bet aantal diereu van dat depót
afkomstig zeer beperkt. Wanneer gij later de zaak nog eens
meer persoonlijk zult hebben nagegaan, zult gij, wellicht, tot
een audere opinie komen. Eén zaak wensch ik echter even te
meinoreeren, omdat door den heer
Welt personen in het debat
zijn genoemd, die zich hier niet kunnen verdedigen.

De heer Welt maakt aanmerkingen op een mededeeling, voor-
komende in het Voorloopig Verslag van den anderen tak dei-
Volksvertegenwoordiging, terwijl hij daarbij heeft gezegd, dat
slechts 48 hengsten in Bergen-op-Zoom zijn gefokt, waarvan 33
in gebruik zijn gesteld. Ieder nu die weet sedert hoeveel jaren
jaarlijks f30000 niet alleen naar mijn overtuiging zijn wegge-
worpen, maar zelfs hebben gestrekt tot benadeeling van den
handel en van de Nederlandsche paardenfokkerij, die weet ook,
dat er te Bergen-op-Zoom veel meer dan 48 hengsten zijn aan-
gekocht en opgevoed; de cijfers door den heer
Welt genoemd,
hebben alleen betrekking op de hengsten verkocht voor algemeen

-ocr page 406-

gebruik. Daardoor wordt zijn berekening volkomen onjuist en gaat
de opmerking van den heer
Welt ten opzichte van het beweerde
in den anderen tak der Vertegenwoordiging inderdaad te ver.
Met het oog op den tijd zal ik mij nu onthouden van breed-
voerige besprekingen, anders zou ik den heeren kunnen bewijzen,
dat de mededeelingen in de Tweede Kamer vrij wat nader bij
de werkelijkheid zijn dan de opvatting van den heer
Welt.

In het Voorloopig Verslag is ook gesproken over het deelne-
men van officieren aan de keuring. De gunstige opbrengst staat
daarmede wellicht in verband. En wanneer de heer
Welt zegt,
dat hij die heeren houdt voor eerlijke en nauwgezette mannen,
dan stem ik dit gaarne toe, maar voor het publiek is het deel-
nemen aan keuringen van de hengsten uit Bergen-op Zoom door
militairen toch iets dat de aandacht trekt.

Wanneer een burger in betrekking staat tot den aankoop van
een dier dat gekeurd moet worden, dan brengt het gebruik mede,
in sommige provinciën is dit zelfs een eisch, dat zoo iemand
geen deel neemt aan de beoordeeling van het dier. Omtrent
Bergen-op-Zoom handelt men anders. De Staat verkoopt daar
hengsten, die reeds door een commissie zijn goedgekeurd, een
goedkeuring waarvan de deugdelijkheid aan zeer grooten twijfel
onderhevig is en die althans niet altijd door de ondervinding
wordt bewaarheid.

In elk geval verkoopt het Rijk hier als koopman het dier met
een brevet van goedkeuring. En claar blijft het niet bij. Het Rijk
zegt: wanneer er gekeurd moet worden, zal ik iemand, die ge-
heel buiten het vak staat, benoemen, om als derde persoon in die
commissie te beslissen.

Aan het groote publiek geeft dit een ongunstig denkbeeld, dat
niet mag worden bestendigd. Ik wil daarmede niet zeggen, dat
een bekwaam man, wie dan ook, zou moeten worden uitgesloten;
integendeel, men brenge den rechten man op de rechte plaats,
maar men doe het met verstand en met omzichtigheid, want
niets is zoo kwaad als het wekken van ontevredenheid en wan-
trouwen, waar zoo belangrijk wordt ingegrepen in het belang
van den landman.

Ieder zal toegeven, dat de wet op de paardenfokkerij een wet
is, waarvan men vruchteloos een tweede voorbeeld in onze wet-
geving zou zoeken. Twee personen beslissen oppervlakkig, zonder

-ocr page 407-

grondslagen en zonder voorschrift over het wel en wee van den
landman. Het Rijk treedt hierbij niet op, zooals men zou mogen
verlangen. Men zegt: de wet wordt slecht uitgevoerd. Ik sluit
mij daarbij aan en wensch ook krachtige doorvoering, er is geen
beter middel om deze slechte wet te keeren, want dan zal de
oppositie zoo sterk worden, dat de Minister aan de oppositie zijn
oor zal moeten leeuen. Men handhaaft o. a. een cornage-keuring,
zooals die nergens elders bestaat. Op de jongste vergadering van
het Stamboek te Rotterdam zeide een van de hoofdmannen van
den Boerenbond: laten wij dit punt maar aanhouden; wanneer
er een landbouw-vertegenwoordiging komt, valt die wet toch.

Ik zal de maatregelen afwachten, die de Minister beraamt.

De heer Welt: Mijnheer de Voorzitter! De heer Bultman
meende, dat ik in mijn rede personen in het debat had betrok-
ken, die zich hier niet konden verantwoorden. Hiervan kan naar
mijn meening geen sprake zijn, omdat ik het bewuste cijfer niet
uit de
Handelingen, maar uit het Voorloopig Verslag van dc
Tweede Kamer had opgeteekend. Het is evenwel niet onmogelijk
dat ik mij in het aantal vergis, doch de heer
Bultman heeft toch
toegegeven dat het bijna de helft kan zijn. Bovendien acht ik
dit punt van minder belang.

Wat de heer Bultman heeft gezegd van de benoeming van een
officier in de keuringscommissie, daarmede kan ik tot zekere
hoogte medegaan. Ook mijn gevoelen is, dat de uitvoering van
wetten zooveel mogelijk aan vakmannen dient te worden opge-
dragen, maar niet altijd is bij de uitvoering van een nieuwe wet
de vakman te vinden, die in alle opzichten de gezochte hoedanig-
heden bezit, welke voor de uitvoering rfoodig zijn. Ook zou het
in dit bijzonder geval moeielijk voor de Regeering zijn geweest
om een man van het vak te vinden, die met de vereischte hoe-
danigheden toegerust, jaarlijks gedurende tal van weken zijn be-
drijf zou kunnen of willen verlaten.

De heer de Marez Oyens, Minister van Waterstaat, Handelen
Nijverheid\'.
Ik nader de afdeeling Landbouw. Gelijk in het voor-
jaar van 1902, zoo hebben wij ook nu een belangrijk debat
mogen bijwonen over het hengstveulendepót te Bergen-op-Zoom,
en wij hebben daarbij wederom aangetroffen den geachten afge-
vaardigde uit Groningen, den heer
Welt, die nog beslister dan
toen zich heeft uitgesproken voor die inrichting. Was hij toen

-ocr page 408-

nog eenigszins defensief, omdat de aanval kwam uit Noord-Hol-
land, thans was hij in zijn sympathie-betuiging offensief.

Het spreekt van zelf, dat ik die beschouwingen van zoo be-
voegde zijde met zeer veel belangstelling heb gehoord en ik
dank dien geachten afgevaardigde voor den steun, in deze ver-
leend. Ook de geachte afgevaardigde uit Noord-Holland, de beer
Breebaart, heeft zich een vriend, wel is waar een gematigd
vriend, maar toch een beslist tegenstander van opheffing van
dat depot betoond. Hij heeft alleen den wensch er aan toege-
voegd, dat er zoo min mogelijk buitenlandsche veulens zouden
worden aangeschaft en dat men, voor zooveel er aankoopen in
den vreemde mochten plaats vinden, bij voorkeur oudere, bijv.
twee- of driejarige paarden, zoude nemen. Ik neem van dien
wensch acte en zal de zaak zeer zeker nader onderzoeken.

De grieven van den geachten afgevaardigde uit Noord-Holland,
den heer
Bultman, komen mij inderdaad voor niet geheel in
overeenstemming te zijn met de verkregen resultaten. Zijn ambt-
genoot uit Noord-Holland, de heer
Breebaart, heeft ons gisteren
den uitslag medegedeeld van den jongsten verkoop, die eergisteren
heeft plaats gehad en werkelijk zeer bevredigende uitkomsten
heeft opgeleverd. Daar is ruim f 16.000 besteed voor elf hengsten.
En als nu de geachte afgevaardigde uit Noord-Holland, de keer
Bultman, er eenigszins aan twijfelt, of men wel het recht heeft,
op grond van die resultaten, een goedkeurend oordeel over de
inrichting te Bergen-op-Zoom uit te spreken, en er op wijst, dat
men zich over die uitkomsten niet behoeft te verwonderen, daar
die verkoop onder zulke gunstige omstandigheden plaats had,
dan zou ik hem willen vragen of niet aan allen die zich met
het fokken en den verkoop van paarden onledig houden, een
dergelijk stelsel zou zijn aan te bevelen. Waarin bestaat dat
stelsel? Dat geen paard ten verkoop wordt aangeboden, dan na
eerst te zijn onderzocht door een deskundige commissie, en voorts
dat men zich niet alleen onderwerpt aan de bepalingen van het
Burgerlijk Wetboek en de verborgen gebreken garandeert, maar
ook dat men uitdrukkelijk waarborgt, dat de verkoop ongedaan
wordt gemaakt, wanneer de hengst in de eerste twee deksei-
zoenen cornard mocht blijken. .

Ziedaar inderdaad zeer gunstige voorwaarden, die er wellicht
toe hebben bijgebracht om den prijs te doen stijgen. Maar de

-ocr page 409-

geachte afgevaardigde uit Noord-Holland schrijft de zaak meer
hieraan toe, dat ieder, die zulk een paard in Bergen-op-Zoom
gekocht heeft, kans heeft een hooge premie te krijgen. Ik begrijp
niet den loop van deze redeneering. Ik vermoed echter, dat de
geachte afgevaardigde aldus redeneert: dat hengstveulen-depót
staat onder militaire leiding en in die keuringscommissiën vindt
men ook veel militairen. In de eerste plaats is het uitgangspunt
van den gedacbtengang minder juist, want het depót staat niet
onder militaire leiding, maar al ware dit zoo, dan meen ik toch
de onpartijdigheid van de commissieleden zoo boven allen twijfel
te mogen stellen, dat een verklaring als van den geachten afge-
vaardigde mij hoogst onaannemelijk voorkomt. Ik meen, dat de
officieren-quaestie met de zaak van het depót minder te maken
heeft dan de heer
Bultman het doet voorkomen.

Door de heeren is ook de wet op de paardenfokkerij bespro-
keu. Terwijl er voor- en tegenstanders waren — de geachte
afgevaardigde uit Groningen en de heer
Breebaart deden zich
als krachtige voorstanders kennen, terwijl de heer
Bultman een
sterk tegenstander bleek — waren allen het hieromtrent eens,
dat de naleving van deze wet tot dusverre nog te wenschen
overliet en dat, het wenschelijk was aan de stipte uitvoering
beter de hand te houden. Voor dat verlangen bestonden ver-
schillende motieven: de voorstanders koesteren de hoop, dat de
paardenfokkerij daardoor tot krachtige ontwikkeling zal komen,
de heer
Bultman daarentegen heeft de vaste overtuiging, dat
hiermede de eerste spade in den grond zou zijn gestoken om
het graf voor de wet te graven. Ik zal mij niet als profeet wagen
van hetgeen gebeuren zal, indien die wet zoo goed mogelijk
wordt uitgevoerd; maar wel rijst bij mij de vraag, of daardoor
niet langzamerhand in alle provinciën datgene zich zal voordoen,
wat nu reeds onmiskenbaar in sommige gewesten het geval is ;
naast den geachten afgevaardigde uit Groningen, die een groot
voorstander is van deze wet, zijn er in den jongsten tijd nog al
stemmen in denzelfden zin opgegaan, ook uit andere gewesten.
Ik heb voor mij liggen het verslag van de algemeene vergadering
van het Nederlandsehe Paardenstamboek, op 24 November j.1.
te Rotterdam gehouden, en daarin lees ik, dat de afgevaardigden
uit Zeeland, Overijsel, Gelderland en Limburg betuigden, dat
hun afdeelingen zeer tevreden waren met de werking der wet.

-ocr page 410-

Het spreekt van zelf, dat men liet eerst daar, waar, zooals in
Groningen, de paardenfokkerij reeds een zekere hoogte bereikt
heeft, gemakkelijker ingenomen kan zijn met de werking van
die vrij strenge wet. Ik ben intusschen geneigd te vermoeden,
dat ook in andere provinciën een meer verzoenende stemming
ten opzichte van de wet zal ontstaan naarmate de fokkerij aldaar,
als gevolg van stipte handhaving der voorschriften, een hoogeren
trap bereikt.

De heer Bultman merke wel op, dat ik in onderstellenden
zin spreek, want ik kan den toestand nog niet voldoende be-
oordeelen, omdat de wet pas te kort werkt en de resultaten niet
genoegzaam bekend zijn. Zoolang de wet niet geruimen tijd heeft
gewerkt, is de Regeering verplicht zich te onthouden van het
uitspreken van een oordeel over de werking daarvan.

Wat aangaat het punt, door den geachten afgevaardigde uit
Noord-Holland besproken, namelijk de vraag, op welken leeftijd
de cornage niet langer een reden moet zijn tot afkeuring van
een paard, daarover zijn de meeningen nog niet gevestigd. Het
is bepaald, dat die leeftijd nu bepaald is op 1\\ jaar. De ge-
achte afgevaardigde uit Noord-Holland wenscht dien leeftijd ver-
laagd te zien, maar het is bekend, dat in de hierboven bedoelde
vergadering van \'24 November 11. een voorstel om de Regeering
te verzoeken dien leeftijd te verlagen niet/is aangenomen. Ik zal
nu aan dat besluit geen overdreven gewicht hechten en ik eer-
biedig de meening van hen, die omtrent vota van vergaderingen
een eigen meening wenschen te handhaven, maar het zal wel
genoegzaam aanleiding voor de Regeering zijn om ook omtrent
dit punt zich nadere overweging voor te behouden en niet aan-
stonds tot verlaging van den leeftijd over te gaan.

Thans kom ik tot de quaestie van het veeonderzoek.

De heer Michiels van Kessenich heeft besproken de quaestie
van het terugvoeren van het vee dat in België wordt afgekeurd,
liet is aan de Vergadering bekend, dat het vee, hetwelk in België
ten invoer wordt aangeboden, aan quarantaine is onderworpen.
Het wordt dan met tuberculine ingespoten en vervolgens wordt
nagegaan, of die runderen op de injectie kenmerkend reageeren,
ja dan neen. In het eerste geval worden zij teruggezonden als
niet geschikt om in België te worden behouden. Dat dit in
Nederland weder terugkomen van zulk rundvee verontrustend is

-ocr page 411-

voor hen, die nog een onbeperkt geloot\' slaan aan het proces der
tuberculinatie, is aan te nemen, maar ik ben overtuigd, dat de
heeren, die zich met deze aangelegenheden meer in het bijzonder
bezighouden, er mede bekend zijn, hoezeer dit geloof in den
laatsten tijd geschokt is geworden; terwijl nog de vorige direc-
teur-generaal van Landbouw, de heer
Sickesz, een groot voor-
stander van die wijze van behandeling was en iets dergelijks
ook voor ons vaderland voorstond, is, zooals in de Memorie van
Antwoord aan de Tweede Kamer is medegedeeld, de deskundige
Staatscommissie laatstelijk tot de conclusie gekomen, dat men
voor Nederland vooralsnog dien weg niet op moest, daar de
ondervinding, ten aanzien van de tuberculinatie opgedaan, op vele
teleurstellingen wijst.

Ik heb hier voor mij een zeer interessant verslag van een
vergadering, in het begin van het vorige jaar in Berlijn gehou-
den door het Königlich Landes-Oekonomie-Kollegium 1902 en
ook bygewoond door den Pruisischen Minister van Landbouw.
Aldaar heeft professor
Ostkrtag belangrijke mededeelingen gedaan
van proeven, op groote schaal genomen met tuberculinatie.

Daaruit bleek dat dieren, die slechts in geringe mate aange-
tast waren, vaak kenmerkend reageerden en dat dieren, die niet
typisch reageerden, soms erg aan de ziekte lijdende waren. De
laatste waren, zooals de vaderlandsche spreekwijze zegt, zoo door
de wol geverfd, dat zij wegens eigen ziekte-toestand zooveel
tuberculino-materie produceerden, dat een injectie met die stof
hen vrij onverschillig liet. Of die opvatting juist is of niet, het
is een feit, dat het geloof in de bewijskracht van de tuberculinatie
in hooge mate geschokt is.

Ik vermeld dit te dezer plaatse om de ongerustheid ten aan-
zien van het uit België terugkeersnde vee te temperen. Dat die
toestand evenwel niet geheel goed te keuren is, en dat wij wer-
kelijk tuberculeuse dieren uit België hebben terug gekregen, valt
niet te miskennen. Het is evenwel ook niet te loochenen, dat er
ouder den Nederlandschen veestapel in het algemeen tuberculose
voorkomt; juist daarom is de Regeering er op bedacht maatre-
gelen te nemen, ten einde langs den in de wet van 1870 aan-
gegeven weg ook de tuberculose op te nemen onder de besmettelijke
ziekten in den zin der wet; die maatregelen zullen dan tevens
gelden ten aanzien van het vee, dat uit België wordt teruggezonden.

-ocr page 412-

Het heeft mij genoegen gedaan, dal ook de heer Bultman
meent, dat men hier zooveel mogelijk maatregelen moet nemen
om voor de gezondheid van het vee te waken en te bevorderen,
dat slechts goed vee naar het buitenland vertrekt, en dat hij
verder den indruk gekregen heeft, dat de Regeering het met
die zaak ernstig meent. Wanneer het toezicht van onze veteri-
naire politie gewaardeerd wordt, komt het mij voor, dat het ook
wenschelijk is den eisch van certificaten te handhaven.

Ik geef toe, dat die maatregel voornamelijk genomen is met
het oog op het mond- en klauwzeer, welke ziekte thans zoo
goed als geweken is, maar anderszins is niet uit het oog te
verliezeu, dat dit euvel ieder oogenblik weer kan uitbreken en
dat het onderzoek mede op andere besmettelijke ziekten geschiedt.

In het belang van den uitvoer van vee naar België — en
met het oog op het welslagen van de pogingen van mijn ambt-
genoot van Buitenlandsche Zaken ter verkrijging van ruimere
openstelling van de Belgische grens — moest gezorgd worden,
dat geen ziek vee over de grenzen gebracht werd.

De verscherpte maatregelen zijn door de omstandigheden nood-
zakelijk geweest. Aanvankelijk werden alleen certificaten gevor-
derd voor vee, dat bestemd was voor een Belgisch station, maai-
de slimheid heeft de precautie achterhaald en het vee werd niet
langer gebracht naar stations in België, maar naar een Neder-
landsch station, dat in de buurt van de grenzen was gelegen en
vanwaar de dieren op andere wijze dan per spoor over de gren-
zen werden geleid. Toen is de maatregel genomen, dat ook voor
die laatste soort van stations, gelegen om en bij de grenzen,
certificaten geëischt worden.

Ik meen dat die maatregel vooralsnog gehandhaafd behoort te
worden.

De vrees voor de kosten aan die certificaten verbonden, mag
hier niet sterk wegen. Daargelaten, dat de cijfers, door den ge-
achten spreker opgegeven, niet geheel kloppen met de mij ver-
strekte gegevens, kunnen die onkosten, naar het mij voorkomt,
op de handelswaarde van het vee geen invloed van beteekenis
uitoefenen en ik heb dan ook nooit gehoord, dat veehandelaren
op zulke betrekkelijk kleine uitgaven zien.

Wanneer men althans eenigszins bekend is met den zeer na-
deeligen invloed op de dagelijksche ontvaugsten van de buffetten

-ocr page 413-

aan de stations bij sluiting der Belgische grenzen voor ons vee,
dan zal men tot het resultaat komen, dat veehandelaren er niet
op zien een kwartje uit te geven, ofschoon de rede van den ge-
achten spreker zulks zou kunnen doen vermoeden.

De heer van der Does de Willebois : In het kort wensch ik
ten slotte nog steun te geven aan hetgeen de Minister gezegd
heeft over de tramwegen en het hengstendepöt te Bergen-op-Zoom.
Dit zijn twee onderwerpen, waarmede ik mij gedurende mijn lidmaat-
schap van de Staten met groote belangstelling heb beziggehouden.

Het bestaan van het hengstveulendepót te Bergen-op-Zoom
heb ik altijd toegejuicht, omdat ik daarin een groot landbouw-
belang zie, dat mij altijd zeer ter harte heeft gegaan. Vooral in
Noord-Brabant, waar een zeer uitgebreide kleine landbouwersstand
bestaat, is het opkweekeu van hengstveulens tot dekhengsten een
moeielijke en kostbare taak, en bet is dus zeer nuttig driejarige
hengsten te kunnen koopen in de buurt en tegen niet al te
hoogeu prijs. Al kan men daarmede niet dadelijk het allerbeste
bereiken, men bedenke: le mieux possible est 1\'ennemi du bien.

Er is nu eenmaal een zeker aantal hengsten noodig en waar
men daaraan niet voldoende geld kan besteden, gebruikt men
dikwijls slechte exemplaren. Dat euvel wordt tegengegaan door
inrichtingen als het depót te Bergen-op-Zoom, Men mag tevre-
den zijn als men kan bereiken dat de meerderheid der paarden
een goed middensoort wordt. Daar komt men tot een gezonden
grondslag voor blijvende verbetering. Het allerbeste zal op groote
schaal wel nooit te bereiken zijn.

In de provincie Noord-Brabant heeft men het zwaartepunt van
den steun der paardenfokkerij door de provincie juist gelegd op
het streven om de boeren door ruime premiëu en onderhouds-
bijdragen te brengen tot bet aanhouden van de goede hengst-
veulens en daardoor het gebruik van onvoldoende hengsten
preventief tegen te gaan. Ik blijf dus bet bestaan van het depót
te Bergen-op-Zoom werkelijk een groot belang voor den boeren-
stand achten en wel zeer zeker voor den kleinen fokker.

De heer Bultman : Mijnheer de Voorzitter! De onderwerpen
door Zijn Excellentie den Minister behandeld, worden door deze
bespreking niet tot een eindbeslissing gebracht en zullen later
nog wel eens kunnen worden besproken. Een vraag door den
Minister gedaan wil ik echter dadelijk beantwoorden. Zijn Excel-

-ocr page 414-

lentie betoogde dat het op den weg ligt van de particuliere
paardenfokkers om het voorbeeld van Bergen-op-Zoom te volgen.
Dit gaat niet aan. De landbouwers hadden vroeger geen fortuin
om een kwart millioen voor zoodanig doel weg te werpen en
zullen op het voorbeeld van Bergen-op-Zoom geen hengsten gaan
fokken, daar ieder zoodanig dier te Bergen-op-Zoom f3000
nadeel geeft en dit past den boer niet.

Ik behoud mij voor om later op het door den Minister aan-
gevoerde terug te komen en zie nu van het woord af.

De heer de Marez Oyens, Minister van Waterstaat, Handel en
Nijverheid:

Wat betreft de opmerking van den heer Bultman over het
hengstveulendepót, het zij mij vergund daarop het volgende te
antwoorden.

De geachte spreker doet het voorkomen alsof elke hengst den
Staat f 3000 kost. Zoowel hier als in de andere Kamer is dit
puut te berde gebracht en steeds heb ik aangetoond, dat het geheele
depót den Staat jaarlijks op netto f 12 a 14.000 komt te staan.

De bruto uitgaven zijn natuurlyk veel hooger, maar de zeer
belangrijke opbrengst van f 16.000 waarover ik straks sprak,
moet onder meer in mindering gebracht worden, en dan zijn
de kosten per paard volstrekt niet zoo hoog als de geachte
spreker het voorstelt.

De beraadslaging wordt gesloten en het xoetsontwerp zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.

Necrologie.

Den 25ston Februari 1903 is te Heerlen overleden J. H. Nuss,
een der oudste veeartsen uit ons land.

Op 28 Juli 1843 tot veearts IIlio klasse bevorderd, werd hem
als eerste standplaats Gulpen aangewezen. Zijn verblijf daar was
niet van langen duur, want reeds in 1846 was hij in Maastricht
gevestigd, welke standplaats liij in 4852 met Heerlen ruilde, waar
hij tot zijn dood in functie bleef als provinciaal-veearts.

De overledene was bij al zijn collega\'s zeer geacht.

Den 29sten Maart 1903 overleed te Amsterdam, slechts 37 jaar
oud, B.
SiKKEKA, gouvernements-veearts in Nederlandsch-Indië.

Sik kema, geboren te Wirdum, verkreeg zijn diploma als vee-

-ocr page 415-

arts op 24 Juli 1889 en vestigde zich a! spoedig te Üalfsen.
Bij ministeriëele beschikking van 15 September 1890 werd hij
met ingang van 1 October benoemd tot prosector anatomes,
tevens custos der kabinetten aan \'s ltijks veeartsenijschool. Hier
werkte hij met ijver en vond daarnaast nog tijd voor andere
studie, want op £1 December 1893 legde hij met goed gevolg
het theoretisch tandheelkundig examen af, met het plan in die
richting door te werken, zoo er geen verbetering in zijn positie
kwam. Deze liet zich echter niet wachten, want in het laatst
van Juli 1894 werd hij door den Minister van Koloniën ter
beschikking gesteld van den Gouverneur-Generaal van Neder-
landsch Iudië, om te worden benoemd tot veearts bij den burger-
lijken veeartsenijdienst daar te lande, en op 1 Augustus 1894 kreeg
hij, met ingang van 1 September d.a.v., op zijn verzoek eervol ontslag
als prosector en custos der kabinetten aan \'s Rijks veeartsenijschool.

Betrekkelijk slechts korten tijd was hij in Tndië werkzaam,
want in den zomer van 1901 kwam hij met een tweejarig ver-
lof wegens ziekte hier te lande terug. Hij zocht en vond bezig-
heid aan het abattoir te Amsterdam, waar hij tot zijn dood, die
plotseling intrad, werkzaam bleef.

Den 26aten Maart 1903 is te Kapelle-Biezelinge (Zeeland)
overleden de empirist K.
J. van du Wal.

Personalia.

Bij Koninklijk besluit van 8 April 1903, n°. 45, is aan den
paardenarts lste klasse
D. C. Valkwink, met ingang van 16 April
1903, op zijn aanvrage, krachtens de artt. 39, punt 2a en 40
der wet van 9 Juni 1902 (Staatsblad n°. 8
\'J), onder toekenning
van pensioen, eervol ontslag uit den militairen dienst verleend;
het bedrag van dit pensioen is vastgesteld, met toepassing van
de artt. 2, punt la, 13, 17 en 24 der wet van dezelfde dag-
teekening (Staatsblad n°. 90) op f 1560 \'sjaars.

Bij Koninklijk besluit van 18 April 1903, n°. 52, is, met ingang
vat 1 Mei a. s., op hun aanvrage eervol ontslag verleend aan de
paardenartsen lst0 klasse R. J.
Schouten te \'s-Hertogenbosch en
J.
LamÉkts te \'s-Gravenhage, terwijl aan laatstgenoemde de rang
vau majoor is toegekend. Voor beiden is het bedrag van het
pensioen vastgesteld op f 1560.

-ocr page 416-

Deu 22sten April 1903 is door den gemeenteraad te Dordrecht
benoemd tot directeur van het openbaar slachthuis, dat aldaar zal
worden opgericht,
H. L. Elleuman Lzn., thans lst6 keurmeester
van vee en vleesch.

De cursus in bacteriologie aan \'s Rijks hospitaal te Utrecht
wordt gevolgd door
H. A. Vermeulen te Wijk-bij-Duurstede en
H. J.
Picard te Bunnik.

Ter vervangiug van het lid J. Köhleu, thans te Utrecht, is
tot lid der provinciale keuringscommissie van veeartsen in Noord-
Brabant benoemd P. J. \'t
Hoopt te Almkerk.

Verplaatst: van Uithuizen naar Putten S. Ferwkrda ; van
Heerde naar Heemstede de paardenarts lste klasse op non-activiteit
W. G. van der Wal.

Vacante plaatsen.

Van de op blz. 289 aangegeven vacante plaatsen zijn nog niet
bezet: Asten, Ede, Groenloo, Haaksbergen, Holten, Oldenhove
en Ezinge, Ooststellingwerf, Varseveld, Friezenveen en Zelhem.

Verder is vacant Roden, met een jaarlijksche toelage van f 200,
terwijl er uitzicht bestaat op een provinciale toelage van gelijk bedrag.

Veeartsenijkundig staatstoezicht.

Bij Koninklijk besluit van 26 Maart 1903, n°. 40, is, met
ingang van 1 April, voor den tijd van één jaar, benoemd tot
rijkskeurmeester voor het onderzoek van voor uitvoer bestemd
vleesch aan den Hoek van Holland Dr. H.
Remmelts, plaatsver-
vangend districtsveearts te Vlaardingen.

Keuring van voor uitvoer bestemd vleesch. De Minister
van Waterstaat, Handel en Nijverheid brengt het navolgende
ter kennis van belanghebbenden :

Bij het Koninklijk besluit van 21 November j.1. (Stbl. n°. 199),
Nederlandsche Staatscourant van 26 November d. a. v., n°. 277^
is bepaald, dat van Staatswege
zooveel mogelijk gelegenheid ge-
geven zal worden tot het doen onderzoeken van vleesch, af-
komstig van herkauwende dieren of varkens, ter verkrijging van

-ocr page 417-

een ïuerkteeken als bewijs, dat liet vleesch geschikt is ora te
worden uitgevoerd.

De nieuwe voorschriften leggen alzoo geenerlei verplichting op,
maar beoogen in het algemeen,
voor zoover geschieden kan, een
ieder, die zulks verlangt en
wiens slachtplaats zoodanig ingericht
en gelegen is, dat het onderzoek er behoorlijk kan plaats vinden,
in staat te stellen zijn voor uitvoer bestemd vleesch, inzonderheid
wanneer het zendingen vau eenigen omvang betreft, door een
Rijksambtenaar te laten keuren en hetgeen voor export geschikt
bevonden wordt, voorzien te krijgen van een Rijksmerk.

Ter uitvoering van voornoemd besluit heeft genoemde Minister
onder dagteekening dezes de drie onderstaande beschikkingen
genomen, waarbij voorschriften gegeven worden omtrent:

I. de inrichting van het formulier ter mededeeling van den
wensch om gebruik te maken van de gelegenheid tot het doen
onderzoeken van voor uitvoer bestemd vleesch;

II. a. den staat, waarin het vleesch ter onderzoek moet worden
aangeboden;

b. de regelen voor de keuring van het vleesch;

c. de wijze, waarop het merkteeken zal worden ingericht en
aangebracht;

III. het tarief voor de heffing van vergoeding van keuringskosten.

Tot toelichting vau bedoelde bepalingen zij het volgende aan-

geteekend:

Ad. I. (beschikking van 31 December 1902, u°. 8963, Afdeeling
Landbouw).

De formulieren van aanvrage, welke van een nader bekend
te maken tijdstip af kosteloos op elke gemeentesecretarie ver-
krijgbaar zullen zijn, beliooren na invulling en onderteekening
gezonden te worden aan den Minister van Waterstaat, Handel
en Nijverheid.

Telkenmale zal zoodra mogelijk nagegaan worden of een ver-
zoek voor inwilliging vatbaar is.

De gegevens, welke voor de overweging eener aanvrage noodig
zijn, zullen verzameld en verstrekt worden door den districts-
veearts, binnen wiens ambtsgebied keuring is verzocht. Genoemde
ambtenaar zal zich daartoe rechtstreeks met den aanvrager in
verbinding stellen, den toestand der slachterij komen opnemen
en zich in het bijzonder vergewissen omtrent:

-ocr page 418-

a. bet gedeelte van het jaar of vau het etmaal, waarin de
aauvrager de onderzoekingen verricht wenscht te zien;

b. den vermoedelijken omvang van de aan te bieden zendingen ;

c. de ligging en de inrichting van de slachtplaats en de
mogelijkheid om eventueel bij kunstlicht te keuren;

d. de mogelijkheid tot keuring van levende dieren, inzonder-
heid van runderen en kalveren.

De beslissing op de aanvragen wordt genomen door den
Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid of van zijnentwege.

Uit het voorafgaande moge blijken, dat deze beslissing in de
eerste plaats betreft de vraag, of in het algemeen aan verzoeken
om keuring zal kunnen worden voldaan. Komt eene aanvraag
bij voorbeeld van iemand, die op een moeilijk te bereiken plaats
woont en slechts in betrekkelijk geringe hoeveelheden naar het
buitenland zal hebben te verzenden, zoo zal hem waarschijnlijk
worden gemeld, dat aan zijn verzoek om keuring geen gevolg
kan worden gegeven.

Wordt echter op een verzoek gunstig beschikt, zoo zal den
aanvrager nader worden bericht tot wien hij zich tot het doen
keuren vau zendingen zal hebben te wenden, nadat de keurings-
dienst zal zijn aangevangen ingevolge het bepaalde in het Konink-
lijk besluit van 21 November 1902 (Stbl. n°. 199).

Ad. II (beschikking van 31 December 1902, n°. 8964, Af-
deeling Landbouw).

a. Opdat de keuring behoorlijk zal kunnen geschieden, mag
het vleesch in geen kleinere stukken dan halve dieren ter
onderzoek worden aangeboden.

De Rijkskeurmeesters zijn bovendien bevoegd te vorderen het
dier vooraf in levenden staat te zien.

Wanneer het runderen, kalveren en varkens betreft, behooren
sommige, in de beschikking nader aangeduide, deelen steeds bij
de aanbieding ter keuring mede overgelegd te worden. Van andere
deelen kan de aanwezigheid door den keurmeester worden geëischt.

Wat schapen aangaat, is de overlegging van organen en deelen
slechts verplicht in de gevallen en voor zooveel door de keur-
meesters aangewezen.

Vleesch, afkomstig vau gestorven of uit nood geslacht vee,
wordt niet tot het onderzoek toegelaten (art. 1, lid 2, van het
Koninklijk besluit van 21 November 1902, Stbl. n°. 199).

-ocr page 419-

b. Bij dit onderdeel zijn zoowel de gevallen, waarin de Rijks-
keurmeesters
verplicht als die, waarin zij bevoegd zijn hunne
goedkeuring met betrekking tot het voor uitvoer bestemde
vleesch te
onthouden, nauwkeurig omschreven.

Voorts wordt de mogelijkheid geopend om bij bevinding van
locale tuberculose bij herkauwende dieren het onthouden van
goedkeuring beperkt te doen blijven tot de deelen, waarin de
tuberculeuse verandering aanwezig is.

Bovendien is aangegeven onder welke omstandigheden goed-
keuring verleend kan worden aan vleesch, afkomstig van dieren,
welke lijdende waren aan locale ziekteprocessen of gezwellen.

Eindelijk zijn de Rijkskeurmeesters in de gelegenheid gesteld
niet alleen om eene goedkeuring, welke bereids door hen verleend
is, bij nadere bevinding van ongeschiktheid voor uitvoer
terug
te nemen,
maar ook om een merkteeken, hetwelk door één hunner
aiubtgenooten is aangebracht te
verwijderen, zoo dikwijls het
vleesch zich binnen
2 X 24 uur na dagteekeniDg van de etiquette
nog hier te lande bevindt of voor export ongeschikt is geworden.
Deze bepaling heeft onder meer de bedoeling om de snelle expe-
ditie van hetgeen eenmaal goedgekeurd is te bevorderen.

c. Het voornemen bestaat om alle goedkeuringsmerken, welke
ter beschikking van éénzelfden Rijkskeurmeester gesteld zullen
worden, series-gewijze van een doorloopend nummer te voorzien.
Aan de keurmeesters zal de verplichting worden opgelegd registers
te houden, waarin van dag tot dag, naar orde des tijds, zullen
worden aangeteekend de door hen verrichte keuringen, de naam
en woonplaats van hem, die de keuring heeft aangevraagd, als-
mede hetzij de serie en het nummer van het merk, dat aan het
goedgekeurde vleesch gehecht is, hetzij de hoofdreden van de
ongeschikt-verklaring.

Zoodoende zullen de nameii der personen, die vleesch ter onder-
zoek hebben aangeboden, dat voor uitvoer ongeschikt is, in her-
innering blijven en zal het veelal mogelijk zijn om, in geval zich
quaestiën ten opzichte van eenige zending mochten voordoen, de
herkomst daarvan op te sporen en de aangelegenheid te onderzoeken.

Valschheid, met betrekking tot de hier bedoelde merken ge-
pleegd, zal strafbaar zijn ingevolge de artt. 219 en 220 van het
Wetboek van Strafrecht.

Wenscht een afzender na goedkeuring van een geheel of van

-ocr page 420-

een half dier over te gaan tot verdeeliug in halven, respectieve-
lijk vierendeelen, dau zal hij hiervan den Rijkskeurmeester tijdig
hebben te verwittigen, opdat deze in staat zij het vleesch dade-
lijk van het noodige aantal merkteekens te voorzien.

Ad. III (beschikking van 31 December 1902, n°. 8965,
Afdeeling Landbouw).

Met betrekking tot het tarief voor de heffing van vergoeding
van keuringskosten zijn de verschillende dieren, al naar gelang
van hunne waarde, in een viertal groepen verdeeld.

Voor iedere rubriek geschiedt berekening per stuk, tenzij de
belanghebbende gebruik maakt van de gelegenheid om
tegen
verminderden prijs één of meer abonnementen
te nemen.

Het tarief is zoodanig ingericht, dat de kosten dalen naar-
mate het aantal gekeurde diereu stijgt.

Voor de verschillende groepen bedragen de maxima en de
minima der stuk- en abonnementsprijzen als volgt:

Maximum

Minimum

Maximn in

Minimum

DIERSOORTEN.

abonne-

abonne-

stukprijs.

stukprijs.

mentsprijs.

mentsprijs.

a. Stieren, ossen, koeien

ƒ0,13*

en vaarzen.

/0,25

/ 0,15\'

ƒ0,12*

b. Vette kalveren, graskal-

veren en varkens van

„ 0,05f

„0,05

100 K.G. en meer levend

„ 0,10

„0,06

gewicht.

c. Nuchtere kalveren,

schapen, geiten en lam-

„0,06

„0,04

n 0,03f

„ 0,02|

meren.

d. Varkens beneden 100

K.G. levend gewicht.

„ 0,08

„ 0,05

„ 0,04f

„ 0,03

Hoezeer de hoeveelheden dieren opgegeven zijn per drie maanden
kan, wanneer zulks verlangd wordt en uitvoerbaar blijkt, ook
keuring voor eene enkele maal geschieden.

-ocr page 421-

Ten slotte zij medegedeeld, dat, ter voldoening aan het be-
paalde in art. 4
a van het Koninklijk besluit van 21 November
1902 (
Stbl, n°. 199), de aanwijzing van de gemeenten en de
plaatsen, waar, alsmede van de tijdruimten, waarbinnen vleesch
ter onderzoek toegelaten zal kunnen worden, binnenkort ge-
schieden zal en dat
de aanvang van den keuringsdienst nader val
worden bepaald en bekend gemaakt.

\'s-Gravenhage, 31 December 1902.

De Minister voornoemd,
(get.)
De Marez Oyens.

N°. 8963.
Afd. Landbouw.

De Minister van Waterstaat, \'Handel en Nijverheid,

Gelet op artikel 2 van het Koninklijk besluit van 21 No-
vember 1902
(Stbl. n°. 199), houdende bepalingen ter bevorde-
ring van den uitvoer van deugdelijk vleesch:

Heeft goedgevonden te bepalen:

Het in artikel 2 voorgeschreven formulier van aanvrage luidt
als volgt:

De ondergeteekende (a).................

te (6)...................................................................

geeft liet verlangen te keunon, dat van Rijkswege in zijne slachterij, ge-
legon (c)

onderzoekingen als bedoeld bij het Koninklijk besluit van 21 November 1902
(Staatsblad n°. 199) ingesteld mogen worden naar de geschiktheid van door
hem voor uitvoer bestemd vleesch.

co

(e) .................................................................

(а) Naam en voornaam van den verzoeker.

(б) Naam van de gemeente.

(c) Naam van de straat, gracht, kade, enz.

(d) Dagtookoning,

(e) Ondorteekening.

Kf.B. Na invulling te zenden aan don Ministor van Watorstaat, Handel
en Nijverheid (Afdeeling Landbouw).

Deze beschikking zal worden geplaatst in de Nedorlandsche Staatscourant.

\'s-Graveuhage, 31 December 1902.

I)e Minister voornoemd,
(get.)
De Marez Oyens.

-ocr page 422-

N°. 8961.

Afd. Landbouw.

De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid,

Gelet op de artikelen 1, 3 en 4, litt. b, c en d van het Ko-
ninklijk besluit van 21 November 1902 (Stbl. n°. 199), houdende
bepalingen ter bevordering van den uitvoer van deugdelijk
vleesch;

Heeft goedgevonden te bepalen :

A. Onverminderd de bevoegdheid der Rijkskeurmeesters om te
eischen, dat aan het onderzoek van het in art. 1 bedoelde
vleesch keuring van het levende dier voorafga, mag het vleesch
in geen kleinere stukken dan halve dieren ter onderzoek worden
aangeboden; overigens is daarbij het navolgende in acht te nemen:

1°. Bij runderen behooren de longen, het hart, de lever, de
milt en de nieren — bij vrouwelijke dieren bovendien de uiers
en de baarmoeder — door hunne natuurlijke hechtmiddelen en
ongeschonden aan het geheele dier of aan de aangeboden helft
bevestigd te zijn gebleven; is het vleesch afkomstig van hoogst
zwangere dieren, dan mag de baarmoeder afzonderlijk, mits on-
opengesneden, worden overgelegd.

2°. Bij halveren en varkens behooren de longen, het hart, de
lever, de milt en de nieren door hunne natuurlijke hechtmiddelen
en ongeschonden aan het geheele dier of aan de aangeboden helft
bevestigd te zijn gebleven.

De Rijkskeurmeesters zijn bovendien bevoegd om met betrekking
tot de onder 1°. en 2°. genoemde dieren de aanwezigheid van
darmen, maag en andere deelen te vorderen.

3°. Bij schapen is de aanwezigheid van organen en andere
deelen geen vereischte, behoudens in de gevallen en voor zoover
door de Rijkskeurmeesters aangewezen.

B. I. De Rijkskeurmeesters zijn verplicht hunne goedkeuring
met betrekking tot het voor uitvoer bestemde vleesch te onthou-
den of, wanneer deze bereids verleend is, terug te nemen:

1°. Bij bevinding van een der navolgende ziekten of afwij-
kingen: veepest; longziekte; mond- en klauwzeer; schaapspok-
ken ;. trichinenziekte; miltvuur; hondsdolheid; vlekziekte en urti-
caria der varkens; varkenspest; besmettelijke borstziekte dei-
varkens ; algemeene en elke vorm van locale tuberculose bij
varkens; tuberculose bij herkauwende dieren:

-ocr page 423-

a. wanneer miliair-tuberculose van beide longen bestaat;

l>. wanneer tuberculeuse veranderingen aanwezig zijn op het
borstvlies of op het buikvlies;

c. wanneer tuberculeuse veranderingen aanwezig zijn in de
spieren of in de lymphklieren, gelegen in of tusschen de spieren;

d. wanneer tuberculose voorkomt bij een vermagerd dier;

e. wanneer verschijnselen aanwezig zijn van eene bloedinfectie,
die kort voor de slachting heeft plaats gehad, gepaard met zwel-
ling van milt en lymphklieren en miliair-tuberkels in longen,
lever, milt of nieren;

f. wanneer bij omvangrijke tuberculeuse cavernen reeds eene
stoornis in de voeding is ingetreden ;

houtvuur; maligne oedeem; septicaeinia haemorrhagica (Rin-
derseuche;
septische pleuropneumonie der kalveren); navelinfectie;
diarrhee bij kalveren (dysenteria alba); polyarthritis; diphtheritis
bij kalveren; maag-darm-ontsteking (gastro-enteritis;) acute
en chronische enteritis; haemorrhagisehe euteritis; septische
euteritis; septische metritis; kalfziekte; septische mastitis; gan-
graeneuse pneumonie; pleuritis; peritonitis; pyaemie; septi-
caemie; putride intoxicatie; geelzucht (icterus); uraemie; hae-
moglobinaemie ; pernicieuse anaemie ; hydraemie ; borst- of buik-
holtewaterzucht; onderhuidsch oedeem; traumatische pericarditis
bij runderen; boosaardige kopziekte bij rundereu ; pyelonephritis
bacillosa bij rundereu, wanneer een stoornis in den voedings-
toestand is ingetreden; uitgebreide decubitus; uitgebreide ontste-
king van het onderhuidsche bindweefsel; uitgebreide gangraeneuse
processen in de huid of in het subcutaue bindweefsel; uitgebreide
subcutane of intermusculaire ettervorming; alle ziekten, ontstaan
door minerale, plantaardige of dierlijke vergiften; gezwellen,
wanneer deze voorkomen in de spieren, in de beenderen of in
de lymphklieren; algerueene actinomycose; finnen (cysticercus
inermis bij runderen; cysticercus cellulosae bij varkens en scha-
pen); vermagering door ziekte; ontbinding in elk stadium.

2°. wanneer het vleesch afkomstig is van kalveren, welke van
kop, huid en ingewanden ontdaan, minder wegen dan 18,5 Kg.;

3°. wanneer het vleesch onzindelijk behandeld is;

4°. wanneer het ongeboren vruchten betreft;

5°. in alle gevallen, waarin zij na nauwkeurig onderzoek
ernstig twijfelen aan de geschiktheid voor uitvoer;

-ocr page 424-

II. De Rijkskeurmeesters zijn bevoegd bij bevinding van locale
tuberculose bij herkauwende dieren het onthouden van hunne
goedkeuring aan het voor uitvoer bestemde vleesch te beperken
tot het deel, waarin de tuberculeuse verandering aanwezig is,
inzonderheid:

1°. wanneer, zonder het bestaan van miliair-tuberculose, het ziek-
teproces tot de longen en de lymphklieren der borstholte beperkt is ;

2°. wanneer uitsluitend tuberculose van de lever bestaat;

3°. wanneer uitsluitend de lymphklieren van de keel zijn aan-
gedaan ;

4°. wanneer de bovengenoemde tuberculeuse veranderingen
alle of ten deele gezamenlijk voorkomen, doch in haar geheel
slechts van geringen omvang zijn.

III. De Rijkskeurmeesters zijn bevoegd bij bevinding van
ziekten of van afwijkingen, niet genoemd onder B, I, 1°., hunne
goedkeuring te verleenen aan het voor uitvoer bestemde vleesch,
afkomstig van dieren, welke lijdende waren aan locale ziekte-
processen of gezwellen, met dien verstande:

1°. dat de goedkeuring, behoudens het bepaalde in het derde
lid, uitsluitend betrekking hebbe op de helften of vierendeelen,
waaraan geene afwijkingen aanwezig zijn;

2°. dat de ziekteprocessen of gezwellen geacht kunnen worden
noch door infectie of intoxicatie noch op eene andere wijze op
de deugdelijkheid van het vleesch of op deszelfs weerstandsver-
mogen tegen ontbinding eene nadeelige uitwerking te hebben
gehad.

Wanneer in verband met het bepaalde in het eerste lid, onder
1°., overgegaan wordt tot verdeeling van het dier in helften of
vierendeelen, geschiedt zulks in tegenwoordigheid van den Rijks-
keurmeester.

Wanneer de in het eerste lid bedoelde afwijkingen uitsluitend
inwendige organen betreffen, wordt de eventueele goedkeuring
niet verleend alvorens verwijdering van de aangedane deelen
heeft plaats gehad.

De goedkeuring wordt onthouden wanneer locale ziekteproces-
sen of gezwellen vóór het onderzoek zijn verwijderd.

IV. De Rijkskeurmeesters zijn bevoegd hunne goedkeuring
aan het voor uitvoer bestemde vleesch te onthouden:

1°. wanneer het vleesch afwijkingen in consistentie, kleur,

-ocr page 425-

reuk of smaak vertoont, al kunnen die eigenschappen noch met
eene bepaalde ziekte noch met eene bekende oorzaak in verband
worden gebracht;

2®. wanneer het vleesch afkomstig is van zeer magere dieren,
vooral wanneer de slechte voedingstoestand verband houdt met
hun hoogen leeftijd; ten opzichte van jonge dieren, inzonderheid
de zoogenaamde graskalveren, zal deze bepaling in den regel
buiten toepassing kunnen blijven.

V. De Rijkskeurmeesters zijn bevoegd om, wanneer hun blijkt,
dat voor uitvoer goedgekeurd en als zoodanig door een hunner
ambtgenooten gemerkt vleesch
zich binnen 2 X 24 uur na
dagteekening van het. merkteekeu nog hier te lande bevindt of
voor uitvoer ongeschikt is geworden, het daarop aangebrachte
merkteeken te verwijderen.

C. Het in artikel I bedoelde merkteeken bestaat uit eene
etiquette van lichtgeel, stevig linnenpapier, groot bij 12£
centimeter en ingericht als volgt:

V o o r z ij d e.

(o)

NEDERLAND.

Vleesch voor uitvoer goedgekeurd overeen-
komstig liet Koninkljjk besluit van 21 Novom-
bor 1902 (Staatsblad n°. 199). \'

Datum 190 ... .

De Iiijkskeiirmeester,

Naam:

(a) Ruimte voor don naam van de provincie, do gemeente ot\' de haven-
plaats, waar bet ondorzoek geschiedt, en voor administratieve aanwy/.ingen.

A ch t e r z ij d e.

Meat inspected for export according to the
Dutch Royal Decreo of 21 November 1902.

Fleisch zur Ausfuhr untersucht laut Nieder-
ländischen Königlichen Verordnung vom 21 No-
vember 1902.

Viande dóclarée propre ä 1\'exportation en
vertu de 1\'Arrêté Royal Néérlandais du 21 no-
vembro 1902.

De aanbrenging van het merkteeken geschiedt als volgt:

a. bij geheele dieren wordt door middel van een paknaald de

-ocr page 426-

buikwand doorstoken in de nabijheid van den navel op ongeveer
2 centimeter afstand van een der snedevlakteu, gevormd doordat
de buikwand vau het dier bij de slachting langs de linea alba
is doorgesneden; nadat door de aldus verkregen opening een
stuk vierdraads gegalvaniseerd ijzer draad, waaraan de etiquette is
geregen, gevoerd is, worden de uiteinden van den draad gestoken
door een lood, hetwelk vervolgens wordt vastgeknepen met be-
hulp van een plombeertaug, bevattende aan de eene binnenzijde
het Rijkswapen en aan de andere binnenzijde de letters U. K.
(uitvoer keuring);

b. bij halve dieren wordt het merkteeken op de wijze en ter
plaatse, onder
a omschreven, aangebracht aan de aangeboden helft;

c. bij vierendeelen wordt het merkteeken op de wijze, onder
a omschreven, aangebracht in de nabijheid van den hoek, ge-
vormd ter plaatse, waar eene der snedevlakten, gelegen tusschen
een voor- en een achtervierendeel de linea alba raakt.

Deze beschikking zal worden geplaatst in de Nederlandsche
Staatscourant.

\'s-Gravenhage, 31 December 1902.

De Minister voornoemd,
(get
.) Df, Mabjsz Oyens.

N°. 8965.
Afd. Landbouw.

De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid,

Gelet op artikel 5 van het Koninklijk besluit van 21 November
1902 (
Stbl. n°. 199), houdende bepalingeu ter bevordering van
den uitvoer van deugdelijk vleesch ;

Heeft goedgevonden te bepalen:

Ter zake van het onderzoek vau voor uitvoer bestemd vleesch
zal vergoeding van keuringskosten gelieven worden naar bet vol-
gende

TARIEF.

A. I. Voor stieren, ossen, koeien en vaarzen.

a. f 0,25 per stuk, wanneer het aantal gekourde dieren
bedraagt van 1 tot en met 150

b. f 0,20 por stuk, wanneer jliet aantal gekeurde dioron f per drie
bedraagt van 151 tot en mot 400 i maanden.

c. f 0,15 por stuk, wanuoor het aantal gekeurde dioren 1
bedraagt meer dan 400

-ocr page 427-

Bovendien zijn abonnementen verkrijgbaar ten bedrage van
f 95 voor de keuring van 700 dieren \\
f 105 „ „ „ „ 800 „ ( per drio
f 115 „ „ „ „ 900 „ l maanden,
f 125 „ „ „ „ 1000 „ )

kalveren, graskalveren en varkens van 100 Kg. en meer

het aantal gekeurde dioren
het aantal gekeurde dieren
aantal gekeurde dieren

per drie
maanden.

per drio
maanden.

per drio
maandon.

por drio
maandon.

f 65,00
f 80,00
f 85,00
f 90,00

1500
2000
2500
3000

per drio
maanden.

B. De onder A, T, II, 11C en IV bedoelde abonnementen zijn
bij vooruitbetaling te voldoen; het deswege verschuldigde is te

II. Voor vette
levend gewicht.

a. f 0,10 per stuk, wanneer
bedraagt van 1 tot en met 200

b. f 0,08 per stuk, wanneer
bedraagt van 201 tot en met 400

c. f 0,06 per stuk, wanneer hot
bedraagt meer dan 400 J

Bovendien zjjn abonnementen verkrijgbaar ten bedrage van
f 38 voor de keuring van 700 dieren \\
f 42 „ „ „ „ 800 „ I per drie
f 46 „ „ „ „ 900 „ 1 maanden,
f 50 „ „ „ „ 1000 „ )

III. Voor nuchtere kalveren, schapen, geiten en lammeren.

a. t\' 0.06 per stuk., wanneer het aantal gekeurde dieren
bedraagt van 1 tot en met 300 \' l

b. f 0,05 per stuk, wanneer het aantal gekeurde dieren \'
bedraagt van 301 tot en met 600

c. f 0,04 pór stuk, wanneer het aantal gekeurde dieren
bedraagt meer dan 600

Bovendien zjjn abonnementen verkrijgbaar ten bedrage van
f 37,50 voor de keuring van 1000 dieron
f 52,50 „ „ „ „ 1500 „
f 65,00 „ „ „ 2000

f 70,00 „ „ „ „ 2500 „
f 75,00 „ „ „ „ 3000

IV. Voor varkens beneden 100 Kg. levend gewicht.

a. f 0,08 per stuk, wanneer het aantal gekeurde dieren ^
bedraagt van 1 tot en mot 250 I

b. f 0,06 per stuk, wanneer het aantal gekeurde dieren \'
bodraagt van 251 tot en met 500 |

e. f 0,05 per stuk, wanneer het aantal gekeurde dieron ,
bedraagt meer dan 500 \'

Bovondien zjjn abonnementen verkrijgbaar ten bedrage van
f 47,50 voor de keuring van 1000 dioren

-ocr page 428-

storten bij den burgemeester der gemeente, waar de keuring zal
geschieden, of bij een door dezen aan te wijzen ambtenaar.

Door eenzelfden persoon kunnen gelijktijdig meerdere en ver-
schillende abonnementen genomen worden.

Voor zooveel het aantal in drie maanden gekeurde dieren
grooter is dan de hoeveelheid, waarvoor het abonnement gold,
worden de kosten berekend naar het laagste tarief per stuk.

C. Na afloop van iedere drie maanden wordt aan hem, die
in het verstreken tijdvak vleesch ter onderzoek heeft aangeboden,
hetzij zonder een abonnement te bezitten, hetzij in eene grootere
hoeveelheid dan waarvoor het abonnement gold, eene schriftelijke
opgave verstrekt aangaande hetgeen deswege door hem ver-
schuldigd is.

Binnen 14 dagen na uitreiking van de opgave behoort het
verschuldigde bedrag gestort te worden bij den burgemeester der
gemeente, waar de keuring is geschied, of bij een door dezen
aan te wijzen ambtenaar.

Heeft de betaling niet tijdig plaats, dan wordt de keuring
van Rijkswege — behoudens in geval het onderzoek over eene
reclame nog niet is afgeloopen — gestaakt, totdat het verschul-
digde is voldaan.

Deze beschikking zal worden geplaatst in de Nederlandsche
Staatscourant.

\'s-Gravenhage, 31 December 1902.

De Minister voornoemd,
(get
.) De Mauez Ovens.

N». 835.
Afd. Landbouw.

De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid,

Gelet op artikel 5 van het Koninklijk besluit van 21 November
1902 (
Staatsblad n°. 199), houdende bepalingen ter bevordering
van den uitvoer van deugdelijk vleesch;

Mede gelet op het Koninklijk besluit van 28 Januari 1903, n°. 52 ;

Heeft goedgevonden:

te bepalen, dat aan de Rijkskeurmeesters ter zake van het
onderzoek van voor uitvoer bestemd vleesch eene belooning tot
een bedrag van ten hoogste f 2400 per jaar toegekend zal wor-
den naar het navolgende

-ocr page 429-

TARIEF.

a. Voor het keuren van vleescb, afkomstig van runderen,
wordt eene belooning per dag toegekend ten bedrage van f 3
voor 1 tot en met 30 runderen.

Voor iedere 10 runderen meer wordt deze belooning verhoogd
met fl tot een maximum van flO.

b. Voor de onder a, tweede lid, bedoelde berekening is een
getal runderen, hetwelk geen veelvoud is van 10, aan te vullen
tot het naaste veelvoud.

c. Voor het keuren van vleesch, afkomstig van kalveren,
schapen of varkens, geldt het onder
a vermelde tarief met dien
verstande dat:

2 kalveren zijn = 1 rund;

4 schapen zijn = 1 rund;

3 varkens zijn = 1 rund.

d. Voor de onder c bedoelde berekeningen zijn de getallen
van kalveren, schapen en varkens, welke geen veelvouden zijn
respectievelijk van 2, 4 en 3, aan te vullen tot het naaste be-
trokken veelvoud.

e. Voor zooveel er werkzaamheden verricht zijn tusschen
l October en 30 April na 8 uur n.m. of vóór 8 uur v.m. en
tusschen 1 Mei en 30 September na 10 uur n.m. of vóór 6 uur
v.m. wordt voor ieder uur keuring eene extra-belooning van
f0.50 per uur toegekend.

Gedeelten van uren worden voor volle uren gerekend.

\'s-Gravenhage, 29 Januari 1903.

(get.) Dn Marez Oyens.
Uitvoer van deugdelijk vleesch.

Staatsblad n°. 91 bevat een Koninklijk besluit van 26 Maart
1903, tot vaststelling van het tijdstip van aanvang van den
keuringsdienst, bedoeld in het Koninklijk besluit van 21 November
1902 (Staatsblad n°. 199), waarin is bepaald: «dat de keurings-
dienst, bedoeld bij Ons in het hoofd dezer genoemde besluit een
aanvang neemt op 15 April 1903» (Staatscourant van 2 April 1903,
n°. 78).

-ocr page 430-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende Februari 1903.

(De cijfers tusschen ( > duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

B

IS
**

0

a>

Ol

a

©

«e

3

O
fls

O

Yeepest der herkauwers. I

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Hon
do

hei
«

s

©

■O
B

O

s.
«

ds-

-

i.

6

O
>■

O
T3

c

OS

m

Rotkreupel.

Groningen . .

3

n

n

11 (\')

1

ii

1

11

n

Friesland. . .

11

30 (\'»)

2 (2)

3 (3)

n

5 (\')

Drente. . . .

1

11

ii

11

ii

1

11

Overysel . . ,

8

11

16 (»■>)

7 (»)

r>

Gelderland .

5

5 (5J

Utrecht . . .

r>

11

n

11

n

ii

ii

Noord-Holland .

7

1

2 (\')

6 (<)

14 (3)

Zuid-Holland .

2

11

n

11

3 O

r>

Zeeland . . .

n

»

V

V

11

n

V

Noord-Brabant .

12

11

»1

87 («)

3 (3)

11(")

Limburg . . .

1

•n

•n

tJ

»

t)

1

ii

Totaal

50

r

V

»

1

146 (")

6 (6)

n

38 (83)

n

„ 19 (<J

(Staatscourant van? Maart 1903, n°. ? .) v. E.

-ocr page 431-

MEDEDEELINGEN UIT DE CHIRURGISCHE CLINIEK
VAN \'S RIJKS VEEARTSENIJSCHOOL,

door

W. O. SCHIMMEL en K. OVER.

f3de Vervolg.)

21°. D iff o r mi te i t der trachea bij een paard.—
Den 2S8ten Januari 1903 was voor het onderwijs in practische
operatieleer bestemd een 15-jarige donkerbruine merrie van
gek ruist inlandsch ras. Bij het verrichten van tracheotomie
werd bemerkt dat de vorm der trachea ongewoon was.
Een nader onderzoek leerde, dat deze zijdelings sterk
was samengedrukt, zoodat in plaats van een voorvlakte
een scherpe voor rand onder de huid kon worden gevoeld.
Deze rand vormde de grens van het kraakbeenig gedeelte
der luchtpijp; alleen de rechter helft namelijk bestond uit
gewone kraakbeenringen, dc linker bijna even groote helft
was membraneus en vrij dun, zoodat zij gemakkelijk kon
worden samengedrukt. Deze difformiteit strekte zich over liet
gehecle cervicalc gedeelte der trachea uit.

Het kon niet worden nagegaan of de misvorming, welke
blijkbaar congenitaal was, ooit aanleiding had gegeven tot
ademhalingsstoornis; vermoedelijk is dat niet erg geweest,
anders ware het paard geen 15 jaar geworden. Van een
vroegere poging tot het doen van tracheotomie, was niets
te bespeuren; licht ware deze beproefd, indien de respiratie
veel te wenschen had overgelaten.

liet praeparaat is aan \'s Rijks veeartsenijschool bewaard.

22°. Polyarthritis rheumatica bij een veulen-
merrie. — Op 7 Februari 1903 kwam een 14-jarige

27

-ocr page 432-

zwarte merrie, van gekruist inlandsch ras, toebehoorende aan
C. K. te W. b. D., in behandeling wegens gebrekkigen
gang. Dit paard had elf zeer goede veulens ter wereld
gebracht; thans was het voor het eerst gust gebleven.
Wegens de uitnemende nakomelingschap werd de merrie
nagenoeg alleen voor de fokkerij gehouden; werk behoefde
zij bijna niet te verrichten, zoodat op den gang weinig werd
gelet. Daardoor was niet juist bekend wanneer de locomotie-
stoornis was ontstaan; de eerste verschijnselen hiervan waren
echter reeds in den loop van den voorafgeganen zomer
opgemerkt. Langzamerhand was de gang stijver geworden.

De vrij goed gevoede merrie had droge beenen en nor-
male hoeven. Aan den stand was niets abnormaals te
bespeuren; het vierkant geplaatste paard trachtte niet een
andere positie aan te nemen. In stap liep het dier zeer
gebrekkig en pijnlijk; alle gewrichten, vooral die der voor-
beenen, werden stijf gehouden, waardoor de gang kort,
houterig werd. In het bijzonder geschiedde het omkceren
moeilijk; daarbij werd, gelijk bij hoefbevangenheid, het eene
voorwaarts gestrekte voorbeen met een wiegende beweging
over het andere geplaatst. Het draven ging beter dan het
stappen; hiertoe moest het dier echter krachtig worden
aangezet. Kraken der gewrichten werd niet gehoord; evenmin
waren daaraan objectieve pathologische symptomen waar-
neembaar.

Wat de diagnose betreft, kon twijfel bestaan of in casu
myositis rheumatica chronica, dan wel polyarthritis rheunia-
tica aanwezig was. Tegen de eerste pleitten: 1°. de afwezig-
heid van spieratrophie, zooals deze zich anders duidelijk aan
schouders en voorborst openbaart, 2«. het niet bemerkbaar
zijn van de zoogenaamde //rheumatische Schwielen", en 3°.
het niet naar voren geschoven zijn der schouders en het
daardoor ontbreken van een holle borst Vóór het bestaan
van polyarthritis rheumatica was aan te voeren, dat het dier

-ocr page 433-

alle gewrichten, in het bijzonder die der voorbeenen, zoo
weinig mogelijk boog, wanneer het gedwongen werd te
stappen. Voorts paste deze diagnose in het kader der ervaring,
volgens welke paarden en ook runderen, die zeer vruchtbaar
zijn geweest, voor dit lijden gepraedisponeerd zijn.

Bij passieve beweging der gewrichten was niets abnor-
maals te bespeuren; dit negatieve kenmerk kon echter aan
de diagnose geen afbreuk doen.

Het paard werd aan een zweetkuur onderworpen, speciaal
van de voorhand. Deze werd gemasseerd met spiritus cam-
phoratus, waarbij later ammonia liquida (9 : 1) werd gevoegd.
Daarna werden schouders, borst en bovenbeenen bedekt met
zakken, welke in koud water gedompeld en vervolgens zoo-
danig waren uitgewrongen, dat zij niet meer dropen. De
overal colleereude zakken werden bedekt met een 3—4-vou-
dige laag wollen dekens, welke zorgvuldig werden afgesloten.
De onderbeenen werden na de massage eveneens ingewik-
keld.

Het paard kwam op stroo te staan, in een box welke
door omhangen met dekens tochtvrij was, en kreeg met het
drinkwater 20 gram salicylas natricus de die.

Onder deze behandeling ontstond weldra profuus zwceten.
Zij werd ruim een week op dezelfde wijze voortgezet;
daarna werden de natte zakken weggelaten, terwijl lang-
zamerhand het aantal dekens verminderde, zoodat na nog
een week de kuur was afgeloopen.

Het resultaat was verrassend: de stap bleek vrij, tamelijk
ruim en onbevangen; bij het draven begon de merrie te
springen en wierp zij haar achterstel omhoog.

Den 238ten Februari werd het dier door den eigenaar af-
gehaald; deze was zeer ingenomen met het spoedig herstel.

23°. Alveolair sarcoom in het rectum bij een
hond. — Den 23sten Februari 1903 kwam een gevlekte

-ocr page 434-

Duitsche dog, reu, 4 jaar, toebehoorende aan Th. B. te U.,
in behandeling, omdat zich bij dit dier nu en dan een drup-
pel bloed uit den anus ontlastte, wat vooral bij en onmid-
dellijk na de defaecatie geschiedde.

De groote, krachtig ontwikkelde hond vertoonde geen
enkel ziekelijk verschijnsel dan het juist genoemde. Bij
exploratie van het rectum met den vinger kon met den
top daarvan een tumor worden gevoeld, welke ter grootte
van een middelmatigen aardappel in het rectum uitstak en
van den geheelen rectaal wand scheen uit te gaan. Het ge-
zwel was hobbelig, gemakkelijk verscheurbaar en daardoor
tot bloeding geneigd. Er werd vermoed dat dit carcinoom
zou zijn.

Opmerking verdient dat deze hond op 31 Januari te voren
ter behandeling werd aangeboden met prolapsus recti, welke
den dag te voren was ontstaan. Het uitgezakte darmgedeelte
was dermate gezwollen en hard, dat aan een tumor werd
gedacht; het vermoeden dat dit een gevolg was van stuwing
en infiltratie kreeg echter de overhand, te meer toen, na
repositie van het geprolabeerde gedeelte, geen recidieve
ontstond. Den 2<len Februari keerde de hond naar den eigenaar
terug, doch ook later ontstond geen herhaling van den pro-
lapsus. Toch was reeds toen, zooals nu bleek, een tumor
«aanwezig.

Exstirpatie van het gezwel was aangewezen, doch hoe
daaraan te voldoen? Getracht werd prolapsus op te wekken
en aldus den tumor naar buiten te brengen en bereikbaar
te maken. Tot dit doel werden gedurig herhaald clysma\'s
aangewend en met den vinger het rectaal-slijm vlies geprik-
keld. De hierdoor opgewekte tenesmi bleken echter niet
voldoende om het doel te bereiken.

Het gezwel scheen vrij snel te groeien, althans den ö13611
Maart was het beter te palpeeren. Met den vingertop konden
enkele stukjes worden verwijderd. Aangezien er toch iets

-ocr page 435-

gebeuren moest, werd met een tang beproefd den tumor
buiten den sphincter ani te trekken. Dit geiukte niet; wel
werden stukken van den tumor uitgetrokken. Daarna werd
een draad-ecraseur ingebracht en getracht den draad om de
basis van hot gezwel te krijgen. Het resultaat was, dat
telkens een stuk naar buiten kwam; de draad sneed te
spoedig door het weeke weefsel. Intusschen ontstond een
vrij belangrijke bloeding.

Het bleek onmogelijk liet geheele gezwel weg te nemen,
te meer daar alles moest afgaan op het gevoel van één
vinger.

De hond was na deze operatie afgemat, doch gebruikte
nog zijn gewone voedsel. Den volgenden morgen werd bij
dood in zijn hok gevonden.

De sectie, welke in den loop van den morgen na den dood
plaats vond, toonde aan dat er een diffuus gezwel in het
rectum bestond, dat zich door den geheelen darmwand
uitbreidde. Dit bleek bij microscopisch onderzoek een sarcoma
alveolare te zijn en geen carcinoma, gelijk was vermoed.
Het, rectum was op de plaats van den tumor geperforeerd,
ongetwijfeld een gevolg van de operatie, en in verband
hiermede had zich peritonitis ontwikkeld. Voorts werden
metastasen in de lever aangetroffen.

De tumor bleek dus ook post mortem tot de inoperabele
te bchooren, terwijl de reeds ontstane metastasen er op
wezen dat, ook na volledige exstirpatie van het gezwel, geen
duurzaam herstel te wachten ware geweest.

24°. Herstel der zenuwgeleiding na neurec-
tomie bij een paard. — In Mei 1902 kwam een 5-
jarige zwarte merrie, hoog 1.61 M., gekruist inlandsch ras,
toebehoorende aan Gebr v. d. 11. t,e Z. in behandeling
wegens overhocf aan het rechter voorbeen. IIet dier liep
daaraan vrij hevig kreupel Door aanwending van zalven en

-ocr page 436-

van het brandijzer had men te vergeefs beproefd herstel der
kreupelheid te verkrijgen.

Het paard bleek een tamelijk sterk ontwikkelden overhoef
te hebben, welke aan de buitenhelft der kroon het meest
zichtbaar was. Een cocaine-injectie nabij de nervi volares
boven den kogel, welke regionaire anaesthesie verwekte,
hief de kreupelheid volkomen op, zoodat er kans bestond
dat dit ook na neurectomie het geval zou zijn.

De eigenaren betuigden hun instemming met deze operatie.
Beiderzijds werd aan het rechter voorbeen, onmiddellijk boven
het kootgewricht, ongeveer 3 cM. uit de nervi volares
geëxcideerd. De operatie geschiedde onder aseptische cautelen,
met het gevolg dat de wonden per primam genazen en het
paard na weinige dagen weer in gebruik kon worden
genomen.

De kreupelheid was volkomen verdwenen; het paard
draafde met veel actie en verrichtte zijn dienst als koets-
paard uitnemend. Zelfs behaalde het in September j. 1. een
tweeden prijs op een concours hippique en het zou, naar
beweerd werd, een eersten prijs hebben gekregen, wanneer
het bij ongeluk niet te laat was gekomen.

Zoo ging alles goed tot den 18aen Maart 1903, toen het
paard zonder bekende oorzaak weder kreupel werd aan bet
rechter voorbeen. Daarvoor werd het 3 dagen later aan de
veeartsenijschool gebracht.

Bij onderzoek bleek het volgende. De kreupelheid aan het
rechter voorbeen was tamelijk erg. De overhoef had nage-
noeg dezelfde grootte als ongeveer een jaar te voren; op de
operatieplaatsen bevonden zich ronde gezwellen, lateraal iets
grooter dan een erwt, en mediaal zoo groot als twee erwten.
Drukking op deze tumoren veroorzaakte hevige pijn. Door
prikken met een speld bleek dat de sensibiliteit aan de
laterale helft van koot en kroon was teruggekeerd; aan de
mediale helft ontstond op speldeprikken geen reactie,

-ocr page 437-

Overigens was aan het heen niets abnormaals te bespeuren.

Er hadden zich dus na de neurectomie neuromen gevormd,
een grooter aan de mediale, een kleiner neuroma aan de
laterale zijde. Voorts scheen de zenuwgeleiding lateraal her-
steld. Daarom werd op 24 Maart het uitwendig gelegen
neuroma geëxstirpeerd; het mediale neuroma bleef ongedeerd.
Ondanks alle voorzorgen genas het wondje niet per primam ;
eerst den 10don April was het geheel gesloten. De kreupel-
heid was toen volkomen verdwenen en bleef dit ook verder.
Door verschillende omstandigheden vertrok het paard eerst
den 24stenApril; de gang liet niets te wenschen over.

Dr. Dekiiuyzen had de goedheid het geëxstirpeerde neu-
roma aan een microscopisch onderzoek te onderwerpen;
daarbij bleek dat de zenuwgeleiding inderdaad hersteld was.
Hiervoor waren dus 10 maanden noodig geweest. Dat dit
herstel der geleiding was ontstaan, ondanks de vorming van
een neuroma, mag eenigszins als een bijzonderheid worden
aangemerkt; immers beschouwt men deze tumoren wel als
vruchtelooze pogingen der natuur tot regeneratie. In den
regel toch bestaan die gezwellen, behalve uit veel bindweef-
sel, uit in elkander gedraaide zenuwprimitiefvezélen, welke
van den centralen stomp zijn uitgegroeid. Evenwel blijven
ook de zenuwlitteekens niet zelden hobbelig door de ont-
wikkeling van overtollige primitiefvezelen, welke als een
kluwen zijn ineengedraaid. Dit is in casu blijkbaar het ge-
val geweest, terwijl aan de mediale zijde alle van het centrale
einde uit gevormde vezelen in elkander geslingerd zijn, zonder
langs den peripheren stomp te zijn voortgeleid. Hier was
het neuroma dan ook veel grooter.

25°. Etterende hoorn scheur bij een paard. —
Den 19den Maart 1903 kwam een lichtbruine 7-jarige ruin,
hoog 1.63 M., gekruist inlandsch ras, koetspaard, van J.
T. te U., in behandeling wegens kreupelheid aan het linker

-ocr page 438-

voorbeen. Deze had reeds eenigen tijd bestaan, doch in
afwisselende intensiteit, evenwel nooit zoo erg als nu. De
smid zou de oorzaak (een hoornscheur) wel wegnemen; dit
was hem echter niet gelukt.

[Iet onderzoek leverde het volgende op : hevige kreupelheid
aan het linker voorbeen, zoodat het dier slechts met veel
moeite in draf was te brengen; het steunde zoo kort moge-
lijk op den linker voorhoef. Aan de binnenzijde van dezen
hoef, nabij den overgang van den zij- in den verzenwand,
bevond zich een van de kroon tot den draagrand doorloo-
pende etterende hoornscheur. De binnenwand was iets
vernauwd, doch de straal voldoende ontwikkeld.

Onverwijld werd de hoef gereinigd en de binnenwand dun
geraspt tot op de keratogene membraan. Daarna werd een
gedeelte dezer membraan, zoover ze tusschen de scheurranden
gelegen was en uitpuilde, geëxcideerd. Toen dit geschied
was, werd wederom met een sublimaat-solutie gereinigd en
een antiseptisch verband aangelegd. De operatie geschiedde
in den noodstal, zonder cocainiseering, alleen na het aan-
leggen van een EsMARöH\'sche lis.

In de eerstvolgende dagen werd telkens met sublimaat
P/oo verbonden, daarna, ten einde nog meer te eniolliëereu,
met boorzalf. Er ontstond evenwel, ondanks de voorafgegane
excisie, eenigszins prolapsus der keratogene membraan tus-
schen de dunne scheurranden, waarom op dit uitgestulpte
gedeelte unguentum aegyptiacum werd geappliceerd en in
de omgeving, op den dun geraspten hoorn, unguentum cum
acido borico.

Onder deze behandeling groeide de niet meer in de conti-
nuïteit gestoorde hoorn regelmatig van den kroonrand af;
door telkens weer verdunnen van de omgeving der sclieur
werd elk beletsel voor een regelniatigen hoorngroei verwij-
derd gehouden. Het gevolg was dat weldra zooveel hoorn
was afgegroeid, dat het paard met guttapercha zolen kon

-ocr page 439-

worden beslagen. Den llden April vertrok bet genezen, wat
de kreupelheid betreft; natuurlijk was de hoorn nog niet
tot beneden afgegroeid, doch dit .schaadde voor het gebruik
niet.

Een dergelijke behandeling verdient bij kwartierhoeven
verre de voorkeur boven andere methoden, als bandage,
barrage, enz. Het is onbegrijpelijk hoe sommigen zich uit-
putten in het bedenken van allerlei agrafes, welke de
praedispositie tot kwartierhoeven, de klernhoevigheid, nog
bevorderen, terwijl de radicale therapie voor de hand ligt
en zoo gemakkelijk is toe te passen.

(Wordt vervolgd.)

EEN KORT INCUBATIETIJDPERK VAN TETANUS,

door

M. G. DE BBUIlf.

Bij den veehouder C. v. 1). te A. werd den 4do" April
1903, \'s morgens uur, een gezond zwart merrieveulen
geboren, Het veulen verwondde zich dienzelfden dag nog.aan
een spijker welke uit een plank stak, die door onvoorzichtig-
heid in den stal was achtergelaten. De eigenaar bemerkte den
5don April de steekwond ter hoogte van het rechter heup-
gewricht; het veulen was daar ter plaatse pijnlijk, er bestond
zwelling en uit de wond kwam eenig secreet. Den 6dcn
April was de uitvloeiing der wond purulent en patiënte
kon moeielijk zuigen; het dier werd, zooals de eigenaar
mededeelde, stijf. De stijfheid nam op 7 en 8 April steeds toe,
zoodat het veulen alleen dan kon zuigen, wanneer het werd
vastgehouden en de lippen aan den tepel werden gebracht.

Den 9den April zag ik het veulen. Het dier had sinds den
vorigen avond niet meer kunnen staan en lag op de linker

-ocr page 440-

zijde. Er bestond tonische kramp van bijna alle spieren,
de mond was vast gesloten, het hoofd door de voortdurende
contractie der halsstrekkers sterk achterover gebogen, de
voorste ledematen waren met eenige kracht nog in de carpi
te buigen, bij de achterbeenen kon echter geen buiging in
de spronggevvrichten worden verkregen. De rug- en staart-
spieren bevonden zich eveneens in tonische kramp. Volgens
de mededeeling van den eigenaar was de stijfheid uitgegaan
van het achterstel en langzamerhand voorwaarts geschreden,
zoodat de trismus eerst het laatst intrad.

De reflexprikkelbaarheid was zeer verhoogd. Een buiten-
gewone geluidsindruk, bijv. het stampen met den voet op
den grond wanneer het in den stal rustig was, bracht plot-
seling sterker strekken der beenen teweeg, waarbij het hoofd
nog meer achterover werd gebogen. De lichaamstemperatuur
bedroeg 38,3°C., het aantal ademtochten was 106 in de
minuut. De dood trad den volgenden morgen in.

Uit dit geval blijkt, dat het incubatietijdperk van tetanus
zeer kort kan zijn. Immers het veulen verwondde zich op
den eersten levensdag en den 3doü dag, dus 2 dagen na de
verwonding, traden de verschijnselen reeds op, welke steeds
in hevigheid toenamen. De dood volgde op 10 April voor-
middags ; het veulen was toen 5 dagen en enkele uren oud.

Utrecht, 16 April 1903.

PIROPLASMOS1S BIJ RUNDEREN IN NEDERLAND1),

dook

D. A. DE JONG Jzn.

Op den 16a Februari j. 1. ontving ik van collega Over-
beek
te Steenwijk een reageerbuisje met bloed, een paar

1  Vergelijk dit tijdschrift, 29sl= deel, ii°. 12, bladz. 531.

-ocr page 441-

dekglaspraeparaten van bloed, en een druppel bloed, samen-
gedrukt tusschen twee voorwerpglazen. Het bloed was
afkomstig van een pink met haemoglobinurie.

De objectglazen waren tijdens het vervoer gebroken en
de betreffende praeparaten dus onbruikbaar geworden.

Van het bloed werden nieuwe dekglaspraeparaten gemaakt
en deze, zoowel als die door
Overbeek vervaardigd, gekleurd,
hetzij met methyleenblauw en eosine, hetzij met carbol-
thionine.

Het microscopisch onderzoek deed met zekerheid piro-
plasmose onderkennen. Alzoo het tweede deugdelijk
geconstateerde geval in ons land.

De diagnose was thans minder gemakkelijk dan in het
vroeger beschrevene, eensdeels omdat het piroplasma in
gering getal aanwezig was, anderdeels, omdat verschillende
exemplaren, vooral met grootere afmetingen, of in het
geheel niet, of zeer onvoldoende de kleurstof hadden aan-
genomen.

Gevonden werden: groote peervormige parasieten, een
bloedlichaampje voor het grootste gedeelte vullend, soms
wel, soms niet gekleurd; groote, onregelmatige, goed
gekleurde vormen, de chromocyt bijna geheel in beslag
nemend; kleine, min of meer geschrompelde tweeling vormen,
veel ruimte in de bloedcel overlatend; verschillende, soms
zeer slecht gekleurde rosetvormen, de cel voor ongeveer de
helft vrij gevend; kleine, onregelmatig afgeronde vormen;
tweeling-pecrvormen, klein, in dezelfde lengte-as, de spitse
uiteinden dicht bij elkander; onregelmatige peer- en hart-
vormen, met vrij groote dimensies; kleine ronde en ovale
coccenvormen; ovale staafvormen, van bacteriën dadelijk te
onderscheiden.

Niet altijd lagen de parasieten intra-globulair; in veel
gevallen lagen ze vrij. De kleinste vormen, meestal rond,
waren altijd nog aanzienlijk grooter dan de door
Smith en

-ocr page 442-

Kilborne beschreven „bright bodies\'\' 1) en de bekende
kernresten.

Dikwijls vond men onderscheidene chromocyten, bijv. 4 of
5, met parasieten bijeen. De tweelingvorm was, over het
algemeen genomen, zeldzaam. Wat de gedaante van het
micro-organisme betreft, kon veilig van polymorphie worden
gesproken.

In de door Overbeek vervaardigde dekglaspraeparaten
werden geen bacteriën gevonden ; wel in de door mij uit
het gezonden bloed vervaardigde, en daarnaast piroplasmata.

De patiënte van Overbeek is spoedig gestorven. Op den
(Zaterdag) avond van het onderzoek was het dier zeer ziek,
stond, doch bewoog zich moeielijk, had een kleinen pols van
100 slagen, een temperatuur van 39,1° C. en normale adem-
haling. De eetlust was verdwenen, de ontlasting waterachtig,
de urine donkerbruin. De neusspiegel was droog, ooren en
extremiteiten waren koud. De dood volgde gedurende den
nacht van Zondag op Maandag; obductie kon niet worden
verricht. Omtrent de aanwezigheid van teken kon geen
mededeeling worden gedaan.

Overbeek was van meening, dat ik de prognose 2) wel wat
gunstig had gesteld; hij zag zijn haemoglobinurie-patiënten
dikwijls succombeeren. Ik moet in verband hiermede op-
merken, dat ik alleen piroplasmose in Zuid-Holland op het
oog had. De verschillende jaarverslagen van het veeartsenij-
kundig staatstoezicht doen inderdaad zien, dat haemoglo-
binurie bij het rund dikwijls met den dood eindigt.

Ik dank mijn collega te Steenwijk voor zijn zending. Het
voorkomen van piroplasmosis in Overijscl is daardoor vast-
gesteld.

1  Smith and Kilborne, Investigations into the nature, causation and
prevention of southern cattle fever. Reports of tbe bureau of animal industry,
1891 and 1892, Washington.

2  loc. cit.

-ocr page 443-

Inmiddels houd ik mij aanbevolen voor nieuw materiaal,
onverschillig uit welk deel van Nederland het afkomstig
moge zijn.

Leiden, April 1903.

INFLUENZA IN IIET REMONTE-DEPOT
TE MILLIGEN,

door

J. M. KNIPSCHEER.

Gedurende het 4do kwartaal 1901 kwamen er 31 gevallen
van influenza (Brustseuche) voor. Bij het optreden der eerste
gevallen werd nog beproefd door afzondering en ontsmet-
ting uitbreiding tegen te gaan, echter zonder gevolg. De
ziekte verbreidde zich langzamerhand en achtereenvolgens
werd zij in het meerendeel der stallen waargenomen. Bij
vele paarden had zij een kort beloop. In het algemeen
waren de verschijnselen: verminderde eetlust, plotselinge
stijging der lichaamstemperatuur tot 40 a 41» C, rood- of
vuilgele verkleuring der conjunctiva, koude beenen en ooren,
neerslachtige houding, zwakte der achterhand en hoesten.
Aandoeningen der oogen en oedeem der beenen werden niet
waargenomen. Na eenige dagen begon veelal de temperatuur
geleidelijk tot de gewone terug te keeren. De zwakte der
achterhand bleef dikwijls nog geruimen tijd bestaan en vele
paarden gingen in voedingstoestand achteruit. Na 2 a 4 weken,
soms in korter tijd, hadden de meeste lijders hun vroegere
opgewektheid terug. Bij sommige was de algemeene spier-
zwakte zoo erg, dat zij bij het gaan sterk waggelden en
dreigden te vallen. De zwakte der achterhand was een ken-
merkend verschijnsel en kwam zelfs voor bij overigens
weinig zieke paarden. Bij één paard was de polyurie in het
critisch stadium zeer overvloedig.

-ocr page 444-

Door verlamming van den sphincter ani kon bij eenige
paarden de temperatuur niet worden opgenomen.

Het kwam enkele malen voor, dat de temperatuur in het
begin der ziekte slechts ongeveer 1° C. was verhoogd, ge-
durende een paar dagen op die hoogte bleef, daarna weer
afnam, om na eenige dagen plotseling tot 40 a 41° C. te
stijgen.

Als naziekte trad bij enkele paarden reeds spoedig ont-
steking der sesamscheede op. Eén reconvalescent paard
gaf hevige pijn te kennen bij drukking van de peesmassa
in de kootholten aan alle beenen, zoodat het dier zich nau-
welijks kon bewegen en veel ging liggen, Eerst na maanden
is geleidelijk geheele beterschap ingetreden.

Terwijl vóór Januari 1902 zich 31 gevallen hadden voor-
gedaan en er hiervan op dien datum nog slechts 7 in
behandeling waren, vermeerderde het aantal gedurende het
2de kwartaal van 1902 met 139. Bij het meerendeel der
paarden had ook thans de ziekte een spoedig en gunstig
beloop. In dit kwartaal stierven 3 paarden onder de ver-
schijnselen van longontsteking en groote algemcene zwakte.
De sectie gaf long-borstvliesontsteking te zien.

Ook in het lst0 kwartaal kwamen reeds tijdens de ziekte
of gedurende het reconvalescentiestadium bij eenige paarden
ontstekingen van peesscheeden aan de ondcrbeenen voor,
soms achtereenvolgens aan alle vier beenen. Die aandoe-
ningen waren vrij pijnlijk, zoodat de dieren dikwijls voor
geruimen lijd bleven liggen.

Bij 3 paarden trad een periphere eenzijdige facialisver-
lamming op. Oog- en oorspieren waren normaal beweeglijk.
Er bestond vermoeden, dat de verlamming van traumatischen
aard was; immers door drukking van den halster op de plaats,
waar de n. facialis zich aan den achterrand van dc kaak
omslaat op den m. masseter, ontstaat bij liggende paarden
niet zelden een kneuzing dier zenuw. Echter kon bij onder-

-ocr page 445-

zoek ter plaatse geen ontstekingszwelling hoe gering ook
worden waargenomen, zoodat waarschijnlijk de verlamming
als een tot de ziekte behoorend verschijnsel kan worden
aangemerkt. Deze verlamming verdween bij alle paarden
volkomen.

Een viertal paarden vertoonde een terugkeerende knie-
schijfluxatie naar boven, soms aan beide beenen te gelijk.
Ze trad te voorschijn bij het vaststaande paard, wanneer dit
uit zich zelf of door aanroepen naar ter zijde wilde treden.
Het bleef dan plotseling met een krampachtig en gestrekt
been in angstige houding staan of stond met beide beenen
als genageld aan den grond, terwijl het kruis slechts heen
en weer kon zwenken. Na eenige minuten, soms eerst na
geruimen tijd, geschiedde de buiging in de gewrichten weer
als gewoonlijk. Of die luxaties een gevolg waren van de
algemeene lichaamszwakte, waarin dan ook de knieschijf-
banden zouden deelen, kon niet worden uitgemaakt. Naar-
mate de algemeene toestand beter werd, traden de luxaties
niet meer op.

Bij een tweetal paarden kwamen verschijnselen voor van
groote gevoeligheid in één of meer hoeven. De paarden
gingen als op spelden, met stijf gehouden koot- en kroon-
gewricht en steunden op de achterste hoefhelft alsof zij
//hoefbevangen" waren. Vele weken bleef die pijnlijke gang
bestaan, waarna hij zeer langzaam geheel verdween.

Aan het einde van het I8te kwartaal bleven 33 paarden
met influenza in behandeling. Gedurende het 2110 kwartaal
zijn er 54 nieuwe gevallen bijgekomen. Een paard is ge-
durende dit kwartaal aan de ziekte gestorven. Het leed aan
een hevige long- borstvliesontsteking. Bij de sectie kwam
een groote hoeveelheid roodbruin gekleurd exsudaat voor den
dag, terwijl op de longen- en ribbenpleura en in de peri-
cardiaalholte zich een dik netvormig, geelachtig beslag van
fibrine bevond. Een gedeelte der longen was gangraeneus.

-ocr page 446-

Op het einde van het 2de kwartaal leed geen paard meer
aan influenza. Nu mogen 15 dagen na het eindigen van het
laatste geval door herstel of dood de paarden naar de ver-
schillende korpsen worden overgeplaatst. Om echter paarden,
welke in Ierland waren aangekocht en op de komst waren, in
het remonte-depót te kunnen opnemen, werd met machtiging
van Z. E. den Minister van Oorlog besloten met de ver-
zending der paarden te beginnen nog vóór bovengenoemde
termijn geheel verstreken was. Hiertegen was geen be-
zwaar, want daartoe waren reeds te voren paarden ge-
plaatst in de twee groote, goed gedesinfecteerde en onge-
bruikte zoogenaamde quarantainestallen, welke 10 a 15
minuten van de groote groep van stallen verwijderd liggen
en afzonderlijk personeel hebben. In één dier stallen waren
paarden gebracht, welke reeds weken en maanden geleden
waren doorgeziekt. In den anderen stal bevonden zich
paarden, afkomstig uit twee stallen, waar merkwaardigerwijs
de influenza ondanks haar gedurende maanden lang heer-
schend karakter, niet had kunnen binnendringen; ja zelfs
waar 4 opzettelijk ingebrachte influenzalijders (waarvan er
één ter plaatse stierf) geen besmetting hadden vermogen te
brengen. En juist den dag, vóórdat deze schijnbaar onvat-
bare paarden naar elders zouden vertrekken, trad onder hen
het eerste geval van influenza op. Sedert dien tijd hebben
zich onder deze paarden nog 25 gevallen voorgedaan, waar-
van 2 met doodelijken afloop.

Onderwijl was de influenza in de gezamenlijke overige
stallen reeds geruimen tijd geweken, zoodat die paarden dan
ook naar dc korpsen vertrokken. De 2de aankoop in Ierland
kon echter niet naar het depót worden gebracht, zooals
gebruikelijk is, doch moest evenals de eerste aankoop in de
weiden worden gezonden, begin Juli.

De twee gestorven paarden vertoonden bij de sectie als
gewoonlijk in het oogvallend de pneumonie en de exsudatieve

-ocr page 447-

pleuritis. Vooral de gemeenschappelijke spieren der ledematen
waren geel verkleurd en van weeke consistentie. Bij een
dezer paarden, dat in sterken ademnood had verkeerd, was
punctie van den thorax verricht, waarbij zich een groote
hoeveelheid vocht ontlastte Hoewel de toestand bijna onmid-
dellijk veel verbeterde, stierf het paard toch reeds na een
halven dag.

Terwijl aan het einde van het 3do kwartaal geen influenza
meer voorkwam, traden in het begin van het 4de kwartaal
weder twee gevallen op, die echter beide op 28 October
1902 hersteld waren, waarmede de influenza-enzoötie, welke
sedert het najaar van 1901 had geheerscht, een einde nam.

In het algemeen was het toedienen van geneesmiddelen
onnoodig. Er werd in de eerste plaats zorg gedragen voor
behoorlijke luchtverversching in de stallen en rationeele
voeding. Alle zieke paarden werden van een deken voorzien.
Wrijvingen van de huid, voornamelijk der onderbeenen met
behulp van campherspiritus en een harde stroowisch uit-
gevoerd, hadden dikwijls een gunstig gevolg. Bij paarden,
welke groote zwakte vertoonden en een aanhoudend ver-
hoogde lichaamstemperatuur aanwezen, werd in het begin
der enzoötie chinine of antifebrine toegediend. Evenwel van
een gift van 20 gram sulfas, resp. hydrochloras chinini of
van 30 gram antifebrine, meermalen herhaald, kon in vele
gevallen niet het geringste antipyretisch effect worden waar-
genomen of een gunstige invloed op den algemeenen toe-
stand worden bespeurd. Anders was dit liet geval met de
toediening van campher per os, doch vooral onderhuidsch.
Hiei •van was de gunstige exciteerende en antipyretische
werking in vele gevallen duidelijk merkbaar. Er worden
daartoe
4 a 5 Pravaz\' spuitjes vol (van 10 cM3. inhoud)
achter elkaar ingespoten en verdeeld over de rechter- en
linker halsvlakte; zoo noodig werden deze inspuitingen
de volgende dagen herhaald. Slechts zeer zelden ontstond

28

-ocr page 448-

ter plaatse een omschreven necrotiseerende ontsteking, welke
echter gunstig verliep. Ook bij inspuitingen van campher-
aether trad een enkele maal een dergelijk accident op.

Als een uitmuntend en practisch epispasticum bij long-
borstvliesontsteking heeft zich ook hier doen kennen oleum
sinapis, verdund met 10 deelen spiritus. Het werd in ruime
hoeveelheid met de hand even ingewreven op den geheelen
borstwand, welke ongeschoren bleef. Daarna werd met een
stroowisch flink nagewreven. Oleum sinapis veroorzaakte
steeds een sterk prikkelende werking, getuige het terug-
wijken van het dier en het spoedig optreden van flink
oedeem. Meermalen kon na de inwrijving worden waargeno-
men, dat een snelle benauwde ademhaling weldra rustig
werd en de neerslachtige houding van het dier blijvend ver-
dween. Door de prikkelende werking op onze oogen, werden
de paarden zoo mogelijk buiten den stal ingewreven. De
haren vielen in vele gevallen uit, doch werden spoedig
door nieuwe vervangen.

Ontsteking der sesamscheede werd met goed gevolg behan-
deld door baden met warm water en
PRiEssMTz\'sche om-
slagen of eenvoudiger door inwrijving van unguentum can-
tharidum.

Het gemiddeld aantal aanwezige jonge paarden bedroeg
475 en daarvan hebben er 252 aan influenza geleden. Echter
van de overige 273 hadden er eveneens een aantal reeds
de ziekte gehad tijdens hun verblijf in het remonte-depot of
in de weide, zoodat een juist percentage niet is op te geven.
Behalve deze paarden waren in het depot nog aanwezig 28
treinpaarden, 9 drijfpaarden en 3 officierspaarden, oudere
dieren, welke alle van de ziekte verschoond zijn gebleven.

In het geheel zijn 6 paarden gestorven, dat is dus onge-
veer 2£ pet. van het aantal zieken.

Dat paarden in de hoeken der stallen eer en erger zouden
worden aangetast, is hier niet waargenomen. De versprei-

-ocr page 449-

ding in een stal geschiedde, gelijk dat bij de contagieuse
pleuro- pneumonie bekend is, sprongsgewijze, zoodat niet
opvolgend naast elkaar staande paarden werden aangetast.

In twee gevallen werden gezonde paarden, welke om een
andere reden geruimen tijd van hun stal gescheiden waren
en verblijf hadden gehouden in een intiuenza-vrijen stal,
wederom in lmn thans besmetten stal teruggebracht. Dit
geschiedde opzettelijk, ten einde bij het gevolgde stelsel van
//doorzieken" en niet afzonderen ook hen aan besmetting
bloot te stellen. Twee dagen daarna leden bedoelde paarden
aan influenza.

Het laten udoorzieken" en niet afzonderen heeft hier den
duur der enzoötie niet verkort; althans de ziekte verbreidde
zich zeer langzaam en bleef ruim een jaar heerschen.

Milligen, April 1903.

PROLAPSUS UTERI BIJ EEN PAARD,

DOOR

A. F. REICHMAN.

Bij den landbouwer M. te T. werd den 14den April \'s mor-
gens mijn hulp ingeroepen bij een merrie, welke den vorigen
avond een veulen had geworpen. Volgens den boodschapper
waren de secundinae teruggebleven en eerst op genoemden
morgen omstreeks 5 uur afgedreven. Ongeveer een uur
daarna had zich in de vulva iets roods vertoond, dat lang-
zaam grooter was geworden, zoodat de eigenaar niet begreep
waarmede hij te doen had.

Omstreeks 8 uur kwam ik bij patiënte, welke sterk trans-
pireerde en een zeer frequente ademhaling had, zóó dat de
neusgaten opengesperd stonden.

Dat wat de eigenaar niet onderkend had, bleek te zijn de
uterus, welke totaal was geprolabeerd en door twee personen

-ocr page 450-

in een paardedeken werd opgehouden. Bij mijn verder
onderzoek naar de gesteldheid van de baarmoeder bleek het,
dat de mucosa op verschillende plaatsen was gescheurd,
waardoor een heftige bloeding had plaats gevonden; de sporen
hiervan waren overal in den stal te zien.

Eensklaps liet het dier zich vallen, en zij die er achter
stonden, lieten de deken los, zoodat de uterus op den mest
kwam te liggen.

Aangezien ik nu alle hoop opgaf, te meer daar het dier
kolieksymptomen vertoonde, adviseerde ik tot afmaking.
Bijna oogenblikkelijk echter dacht ik: afmaken is het laatste,
en besloot ik het nog eens te probeeren.

Een schoon laken en eenige emmers koud water werden
gehaald, waarna ik begon met het reinigen van den uterus,
welke in het laken werd gedaan. Na aldus alles te hebben
afgespoeld, werd het paard tot opstaan gedwongen, wat na
veel moeite gelukte.

Na er nogmaals eenige emmers water over te hebben

O ö

laten loopen, begon ik te reponeercn, hetgeen bijzonder
gemakkelijk ging, te meer daar het dier volstrekt niet perste.

Toen alles weer was ingebracht, werd de merrie buiten
gehaald en eenige minuten in draf gezet. Na deze manoeuvre
op stal gekomen zijnde, werd haar voedsel toegediend, dat
dadelijk gretig werd opgenomen; het transpireeren had op-
gehouden en de ademhaling was bijna weder normaal.

Na verloop van 2 uur bezocht ik patiënte opnieuw, welke
thans niets bijzonders meer vertoonde; de pols was bijna
gewoon, de ademhaling kalm, er bestond weinig tempera-
tuursverhooging en goede eetlust.

Merkwaardig is het, dat ook later zich hoegenaamd geen
afwijkingen hebben voorgedaan welke er op wezen dat het
dier iets had geleden.

Steenderen, 25 April 1903.

-ocr page 451-

Korte mededeelingen en referaten.

Keuring van vee en vlecsoli te Arnhem in 1902. — Uit

het jaarverslag van den lste keurmeester F. W. van Dulm is
bet volgende overgenomen.

Gekeurd werden: 452 stieren, 1126 ossen, 1384 koeien, 2786
vaarzen, 381 pinken, 2997 kalveren, 215 nuchtere kalveren,
7944 varkens, 343 schapen, 630 geiten en 359 paarden.

Ingevoerd werden: versch, in kilogrammen: rundvleesch 12164,
kalfsvleesch 947, varkensvleesch 79214, schapenvleesch 700,
paardenvleesch 638|, reuzel 7683, ruudervet 135;
toebereid, in
kilogrammen: gezouten varkensvleesch 22258, gerookt rund-
vleesch 2901, gerookt paardenvleesch 1798, gerookt spek 31087,
gerookte ham 11862, gerookte worst 35148, gerookte varkens-
koppen 1212, gerookte rundertongen 1282, Amerikaansch spek
15407, Amerikaansche ham 2386, Amerikaansche worst 3135,
andere worstsoorten 11593, gesmolten ruudervet 905, en gesmolten
reuzel 425;
uit nood geslacht, in kilogrammen: rundvleesch 1870,
varkensvleesch 80, paardenvleesch 1160.

De uitvoer van vleeschwaren bedroes?: 29400 kg. versch rund-

o o

vleesch, 5000 kg. versch varkensvleesch en 30500 kg. gerookt spek.

Afgekeurd werden: van runderen: 10 geheele dieren, 24 borst-
en 16 buiksingewanden, 1 kop, 36 longen, 63 levers, 4 uiers,
771 kg. vleesch en 5 kg. vet; van
kalveren: 4 ongeboren dieren,
2 longen en 36£ kg. vleesch; van
varkens: 1 geheel dier, 177
kg. versch en 15 kg. gezouten vleesch, 14 kg. gerookt spek en 232
kg. worst; van
paarden: 3 geheele dieren, 2 longen, 2 levers, 305
kg. versch eïi 10 kg. gerookt vleesch. Hiervan werden voor
tuber-
culose
afgekeurd: 1 rund, 15 borst- en buiksingewanden, 3 borst-
ingewanden, 1 buiksingewand, 1 9 longen en 361 kg. rundvleesch.

In de gemeente werden uit nood geslacht: 33 runderen, 2
kalveren, 2 varkens en 37 paarden, terwijl als in nood geslacht
werden ingevoerd: 10 runderen, 1 varken en 6 paarden.

Zes processen-verbaal werden opgemaakt: bij alle volgde ver-
oordeeling. Het aantal slagerijen bedroeg 118, waaronder 4 van
paardenslagers; in 14 winkels wordt versch vleesch verkocht, in
213 verschillende toebereide vleeschwaren.

Aan keurloon werd ontvangen f3506.13. v. E.

-ocr page 452-

Abattoir te Utrecht over 1902. — Aan het eerste volledige
jaarverslag over deze inrichting (directeur K.
Hoefnagel) is het
volgende ontleend.

Over het algemeen voldoen de verschillende onderdeelen zeer
goed. Noodig blijkt het in den winter gedurende circa 14 dagen het
koelhuis buiten gebruik te stellen voor behoorlijke reiniging dei-
verschillende toestellen, terwijl ook dient te worden gewaakt
tegen het overvullen der koelcellen. Wijziging in de tarieven voor
stalrechten blijkt gewenscht. De klaarinrichting is verbeterd door
het verticaal plaatsen der bakken en door scherven te gebruiken
in plaats van geklopte steenen. De gasverlichting is zeer kost-
baar en vooral bij keuring in de varkensslachthal veelal onvoldoende.

Geslacht werden: 6312 runderen, 3848 kalveren, 446 nuchtere
kalveren, 772 schapen, 252 geiten, 15852 varkens en 665 paarden,
terwijl bovendien in de militaire slachterij 775 runderen en bij
particulieren in het laatste kwartaal 40 runderen en 145 varkens
werden geslacht. Hierbij waren uit nood gedood of gestorven:
47 runderen, 22 kalveren, 26 nuchtere kalveren, 12 schapen,
1 geit, 20 varkens en 61 paarden.

Bij het slachten van rund, paard en varken wordt steeds het
schietmasker gebruikt, wat echter bij de overige dieren gevaar
oplevert. Het bedwelmen door een slag op het voorhoofd voldoet
niet altijd, wel het apparaat van
Blitz (zie dit deel, bl. 212),
dat echter veel tegenstand bij de slagers ontmoet; volgens den
Israëlietiscben ritus werden gedood 562 runderen, 374 kalveren
en 96 schapen.

Ingevoerd werden: 8 geheele en 88 halve runderen, 9 halve
kalveren, 16 geheele en 12 halve varkens, 10 paarden, 1896.5
kg. rundvleesch, 1639 kg. gerookt paardenvleesch en 8 kg. worst.
De directeur meent dat de invoer langzamerhand zal vermeer-
deren, wanneer men meer vertrouwen in de keuring gaat stellen-

Afgekeurd werden: van runderen: 58 geheele dieren, 80 borst-
en buiksingewanden, 1 ribwand, 868 longen, 441 levers, 2 harten,
12 milten, 35 nieren, 2 baarmoeders, 376 baarmoeders met vrucht,
84 uiers, 77 borst- en 61 buikvliezen, 65 darmscheilsklieren met
darmen, 57 retropharyngeaalklieren, 2 koppen en 4 ondervoeten;
van
kalveren: 9 geheele dieren, 5 borst- en buiksingewanden, 8
longen, 10 levers, 2 borstvliezen, 1 buik vlies, 1 buik vet en 7
ondervoeten; van
nuchtere kalveren: 14J geheele dieren, 8 borst-

-ocr page 453-

en buiksingewanden, 3 longen, 3 levers, 1 milt, 2 nieren en 6
koppen; van
schapen: 5 gebeele dieren, 19 longen, 149 levers,

2 maag en darmen en 45 baarmoeders met vruchten; van geiten:
1 geheel dier, 14 levers, 7 baarmoeders met vruchten en 1 kop;
van
varkens: 31 gebeele dieren (waarvan 22 voor sterilisatie in
aanmerking kwamen, terwijl er slechts 5 gesteriliseerd zijn), G5
borst- en buiksingewanden, 109 longen, 63 levers, 1 hart, 18
milten, 21 nieren, 65 stel darmscbeilsklieren, 4 baarmoeders met
vruchten, 1 uier, 1 borstvlies, 4$ kop, 41 kg. spek en reuzel en

4 kg. vleesch (386 kg. spek en reuzel werden gesteriliseerd);
van
paarden: 24 geheele dieren, 7 borst- en buiksingewanden,
43 longen, 15 levers, 2 harten, 5 milten, 7 nieren, 9 baarmoe-
ders met vruchten, 1 uier, 2 borstvliezen, 4 ondervoeten en 10
kg. vleesch. Bovendien werden afgekeurd 23 kg. gerookt paarden-
vleesch, terwijl 757 kg. paardenvet werden gesteriliseerd.

Tuberculose werd geconstateerd bij 531 runderen (8.41 pet.),

3 vette kalveren (0.09 pet.) en bij 743 varkens (4.68 pet.).

Van de 100 koelcellen werden er 71 gebruikt door 111 per-
sonen ; de temperatuur schommelde tusschen ^ en 2° C., het
vochtigheidsgehalte varieerde tusschen 70 en 75 pet. De reini-
ging van het koelhuis heelt geregeld plaats door bet personeel
van bet slachthuis. Het ijs wordt thans vervaardigd uit water,
afkomstig uit de waterleiding en voldoet zeer goed; per dag kan
de aanmaak worden opgevoerd tot 6168 kg.; er werden verkocht
237950 kg.

Gesteriliseerd werden : het vleesch van 34 runderen, 1 kalf en

5 varkens; vooral door de bemoeiing der Utrechtsche varkens-
slagersvereeniging wordt heel wat vleesch vernietigd, dat voor
sterilisatie uitstekend was. Het gesteriliseerde vleesch vindt
gretig koopers tegen f 0.25 het pond.

Er werden 17 processen-verbaal opgemaakt, waarvan 2 nog
niet zijn behandeld; bij 3 volgde vrijspraak, bij 11 veroordeeling.

In de gemeente werd miltvuur waargenomen bij 3 runderen
en 1 varken.

Ook nu is het niet mogelijk een overzicht te krijgen omtrent
inkomsten en uitgaven, daar van de laatste weinig wordt opgegeven.

Als inkomsten vind ik aangeteekeud: slachtrechten f 48680.75,
keurloon ingevoerd vleesch, enz. f 2501.86, stalrechten f769.85,
weegloon f2680.22i, ijsverkoop f2535.50j, steriliseerrechten en

-ocr page 454-

smeltloon f 177. Wat betreft de uitgaven blijkt het volgende:
gasre\'kening f2794.25, ligstroo, hooi, maïs, melk en stalbewaking
f 1215.02, steenkolen f7036.20, zout f309.80.

Voor andere inkomsten of uitgaven zijn wel enkele gegevens
te vinden, bijv. voor opbrengst koelhuis, personeel, onderhoud,
enz. maar omtrent huur en pacht van gebouwen, opbrengst van
afval en mest, rente en aflossing, enz. vindt men niets. Mogelijk
dat de gemeenterekening hieromtrent nader licht zal verschaffen.

o o

van esveld.

Reorganisatie van het veeartsen\\jkundig onderwijs in Oos-
tenrijk.
— Het is opmerkelijk hoe in de laatste jaren in alle
lauden van Europa een beweging is ontstaan, om liet veterinair
onderwijs de daaraan toekomende plaats te doen innemen. Het
einddoel van het streven is bijna overal: aansluiting bij de
universiteit als afzonderlijke faculteit. De verheffing tot «Hoch-
schulen», gelijk in Duitschland en Oostenrijk allengs met de
veeartsenijscholen is geschied, beschouwt men als een overgangs-
toestand.

In Oostenrijk is nog een andere misstand, welke sedert eenigen
tijd de gemoederen der veeartsen en der veterinaire studenten
bezighoudt, namelijk de opleiding der militaire paardenartsen.
Terwijl in Weenen reeds sedert het besluit van 31 December 1896
«Maturitiit» geëischt wordt als toelating tot de studie aan de
veterinaire hoogeschool, wordt er een onderscheid gemaakt voor
de aanstaande paardenartsen. Deze volgen hetzelfde onderwijs,
niettegenstaande hun voorbereidende ontwikkeling veel geringer
is. Daartegen zijn de «Maturitiits»-studenten in verzet gekomen,
onder anderen door het meer en meer in gebruik komend mid-
del: staken. Zij weigerden namelijk voortaan de colleges te bezoeken
met de «onrijpen», de aanstaande «Kurschmieden». Het gevolg
is geweest dat van overheidswege herziening der eischen van
toelating voor de laatsten is toegezegd.

Naar aanleiding hiervan is den 4den Februari 1903 te Weenen
een algemeene vergadering van Oostenrijksclie veeartsen gehouden,
waar de volgende punten ter sprake zijn gebracht:

1°. Eisch van het «Maturitiits» -examen als voorbereiding ook
voor de militaire veeartsen, en

2°. Scheiding der veeartsenijkundige hoogeschool van het

-ocr page 455-

Ministerie van Oorlog, aansluiting daarvan bij de universiteit als
5t,e faculteit, en het verkrijgen van jus promovendi.

Hieromtrent leverde de veearts Geist een referaat, waarvan
het lste gedeelte is opgenomen in het
Tierärztliches Zentralblatt
van 1 April 1903. Daaraan is het volgende ontleend.

Alvorens tot het eigenlijk onderwerp over te gaan, geeft Geist
een kort historisch overzicht van de veeartsenijschool te Weenen
sedert haar oprichting in 1764. Hij deelt mede, dat z\'j vroeger
tot de universiteit behoorde, doch onder de leiding stond van
het college van professoren der medische faculteit, wat tot onaan-
genaamheden aanleiding gaf. Bij besluit van 2 October 1850
kwam een scheiding tot stand en werd de school een op zich
zelf staande inrichting; het toekennen van het diploma van
magister in de veeartsenijkunde bleef echter liet privilegie dei-
medische faculteit, onder interventie van den decaan. Sedert
1812 had de vereeniging met de universiteit bestaan; in 1852
kwam het veterinair-instituut onder het departement van oorlog,
waaronder het nog ressorteert.

Onder de leiding van bekwame professoren ging het instituut
zooveel mogelijk met zijn tijd mede; het Ministerie van Oorlog
was echter een rem voor een zoodanige vlucht, als wensclielijk
werd geacht. In liet bijzonder was dit behoudend in zake de
opleiding, den rang en de positie der militaire veterinairen,
gelijk reeds hier boven is medegedeeld. Omtrent dezen tak van
dienst stelde het centraal comité een enquête in, niet alleen in
de onderscheidene landen van Europa, maar zelfs ook in Amerika.
Aan de rectoraten der «massgebenden» veeartsenijscholen werden
lijsten met vragen gezonden, met het verzoek die te willen beant-
woorden. Ook uit Utrecht kwam bericht in. Dit is echter niet
geheel juist. Vooreerst wordt hier nog geen «Hochschulreife»
geëischt voor de toelating tot de veterinaire studie (gelijk in
Duitschland, Oostenrijk, Frankrijk, Engeland, België, Zwitserland,
Zweden en zelfs Pennsylvanië), en vervolgens zijn de paarden-
artsen in Holland geen «Militärbeamte», doch wel degelijk
officieren.

Alleen in Saksen en Zwitserland hebben de paardenartsen een
eigen vertegenwoordiging bij het departement van oorlog, aldus
leest men achter n°. 12 der gestelde vragen. Het is waar, in
ons land is de dirigeerend-paardenarts werkzaam onder den

-ocr page 456-

Inspecteur van deu geneeskundigen dienst, maar de leiding van
den militairen veterinairen dienst berust, kan althans berusten,
bij den eersten.

In het Tierärztliches Zentralblatt van 10 April treft men de
voortzetting van bet artikel aan. Dit behelst kort samengevat het
volgende.

Voor de aanstaande paardenartsen wordt, evenals thans voor
de civiele leerlingen het geval is, «Maturität» verlangd, waardoor
bun positie in het leger zal verbeteren, zoodat een jong luitenant
niet meer uit de hoogte op hen zal neerzien, gelijk nu geschiedt.
Bij de gevvenschte rang-verheffing der paardenartsen zal er niet
langer onvoltalligheid in dit korps bestaan.

Om aan te toonen hoe men in het buitenland denkt over de
veeartsenijkundige hoogeschool in Weenen, citeert
Geist de
woorden van prof. Dr.
Schmaltz, welke aldus luiden: «Die Wie-
ner tierärztliche Hochschule unterscheidet sich von denen der
ganzen Welt dadurch, dass sie nicht allein dem Kriegsministerium
unterstellt ist, sondern dass ihr Director ein Stabsofficier ist,
dass Rector und Professoren Beambte des Kriegsministeriums
sind, die augenscheinlich nicht genügende Autorität besitzen
oder deren Wünsche keine Beachtung finden. Das Unterrichts-
ministerium scheint nur ein nominelles Condominium zu
haben».

Geist meent dat de ontwikkeling van een vrije wetenschap
onmogelijk is in een hoogeschool met militaire organisatie; hij
wenscht dat de Weener school als afzonderlijke faculteit met de
universiteit zal worden verbonden. De veeartsenijkunde naast
de geneeskunde, is zijn leus, zooals
Virchow reeds in 1873
verkondigde, namelijk: «Zwischen Tierheilkunde und Menschen-
heilkunde is wissenschaftlich oder sollte wissenschaftlich keine
Scheidegrenze sein; die Erfahrungen der einen müssen verwertet
werden für die Entwicklung der anderen».

De arbeid van Koch, Pasteur, Bollinger en vele anderen
heeft bewezen dat tal van problemen der menschelijke geneeskuude
(pokkenlymphe, beschuttende entingen, serumtberapie, tubercu-
losequaestie, enz.) slechts opgelost kunnen worden onder mede-
werking der veeartsenijkunde.

Op deze en andere, ook historische gronden, bepleit Geist het
goed recht op het universitair worden van het veterinair onder-

-ocr page 457-

wijs met jus promovendi, en stelt de vergadering voor zich
dienaangaande en ter verkrijging van de «Maturitiits» -eisch als
voorwaarde van toelating der militaire studenten, tot de bevoegde
autoriteiten te wenden.

w. c. s.

Het veterinair doctora.it in Oostenryk-Hongarye. — Xaar
de dagbladen berichten, gaat van de veeartsenijkundige hooge-
scholen in Weenen, Budapest en Lemberg een beweging uit om
voor deze hoogescholen het jus promovendi te verkrijgen. Tot
nog toe promoveerden vele Oostenrijksche en Hongaarsche vee-
artsen in Zwitserland en in Italië; deze veterinair-medische
doctordiploma\'s worden in de geheele monarchie erkend. (
Ber-
liner thierarztliche Wochenschrift,
9 April 1903.) W. C. S.

De eerste geheime veterinairraad. — Toen voor niet langen
tijd het eerst werd voorgeslagen, dat men aan veeartsen den
titel van veterinairraad moest verleenen, werd dit voor geheel
ondoenlijk verklaard en onder anderen als tegenwerping aan-
gevoerd, dat zich een korporatie veterinairraad noemt. Baden
heeft zich het eerst over deze bedenking heengezet; aldaar werd
een verdienstelijk districtsveearts (
Braun) tot veterinairraad
benoemd. Sedert werd dit in Baden menigvuldig herhaald.
Hierop volgde Mecklenburg-Schwerin, waar de landsveearts
Prters veterinairraad werd.

In consequentie hiermede is natuurlijk de bevordering tot
geheim veterinairraad; deze titel is thans door Oldenburg ver-
leend Gelijk de
Deutsche thierarztliche Wochenschrift meldt, is
de vroegere landsveearts van Oldenburg Dr.
Grevf, Sr. bij zijn
afscheid tot deze waardigheid verheven. (
Berliner thierarztliche
Wochenschrift
, 9 April 1903.)

W. C. S.

Koopvernietigende gebreken in den veehandel. (Nabetrach-
ting.) — Waarom ik hier van «nabetrachting» spreek, en niet
van «anti-critiek», zooals te doen gebruikelijk is, de reden hier-
van is, dat ik met de beoordeelingen van het werk, waarvan de
korte titel hierboven staat, over het algemeen zeer tevreden
kan zijn.

-ocr page 458-

Mijn nabetrachting geldt vooral de beoordeeling in dit tijd-
schrift, weshalve ik gemeend heb haar hierin te moeten plaatsen,
vooral ook omdat ik daardoor den kring van lezers bereik, voor
welken zij misschien van nut kan zijn. Als de redactie vergun-
ning geeft, wil ik tevens een paar opmerkingen uit andere tijd-
schriften bespreken.

Zoo vond ik o. a. de opmerking in het «Weekblad voor Zuivel-
bereiding en Veeteelt» zeer juist, dat ik namelijk verzuimd had
de
cryptorcliidie van het varken als slachtobject in de lijst van
verborgen gebreken op te nemen. Ik stem dit volmondig toe, en
beloof den beoordeelaar gaarne bij een eventueelen herdruk hierop
te zullen letten.

In het «Friesche Weekblad» had de beoordeelaar wel gaarne
gezien dat ik ook
krampigheid bij rundvee in de lijst had opge-
nomen. Naar mijn meening is daarvoor dit gebrek niet typisch,
niet karakteristiek genoeg. Vermoedeljjk wordt hiermede bedoeld
hetgeen men in Zuid-Holland bestempelt met den naam van
«bintigheid», waarbij uitwendig aan de klauwen niets te
zien is, doch waarbij, als men de klauwen maar flink met
de renet bewerkt, in den regel een verouderde pijpzweer in
de zool kan worden gevonden. Onder opmerking dat dit ge-
brek vrij gemakkelijk te genezen is, beloof ik toch het bij een
eventueelen herdruk met een enkel woord ter sprake te zullen
brengen.

Het «Weekblad van het Recht» heeft niets dan lof voor het
speciëel, veeartsenijkundig gedeelte, doch het «meer rechtskundige
«gedeelte draagt zoozeer de sporen van door een niet-rechts-
«kundige te zijn geschreven, dat wij meenen ons van beschouwingen
«daarover te mogen onthouden». Uit de verdere redeneering
blijkt dat dit in hoofdzaak slaat op mijn «beschouwing over het
«zoogenaamd stellen op kosten van ongelijk», en op «enkele goed
gemeende raadgevingen aan de strijdende partijen». Ik moet
erkennen dat ik een dergelijke redeneering in een boekbespreking
niet vat. Zoo iets zou voor mij een aanleiding zijn om,
onder
erkenning van het eventueel juiste,
de onjuistheden zoo duidelijk
mogelijk bloot te leggen.

Eigenaardig is dat vlak onder de bespreking van mijn werk
staat: «Een uitstekend recept». Dit recept bestaat in drie deelen,
waarvan twee aldus luiden:

-ocr page 459-

«Geef q niet bloot aan niemand en nergens».

«En wik en weeg uw vragen eenmaal en andermaal, zoodat
«zelfs de scherpzinnigste niet door het kleed kan zien, wat
binnen in u schuilt»,

Aan dit rechtskundig ideaal heb ik zeer zeker niet voldaan.
Integendeel, ik heb juist getracht alles zoo open en bloot te
leggen, dat ook de minder scherpzinnige wel kan begrijpen, hoe
ik over de ter sprake gebrachte quaesties denk.

De heer de Bruin eindelijk heeft in dit tijdschrift een paar
opmerkingen gemaakt, welke nadere bespreking verdienen.

Allereerst den waarborgtijd van 14 dagen (door mij gesteld)
voor cornage vindt de recensent te lang, eerstens omdat de
verkooper daardoor kan worden geschaad, ten tweede omdat het
beter is voor partijen dat de koop spoedig zijn definitieve beslis-
sing heeft. Het geldt hier een belangrijke en principiëele quaestie,
welke verdient flink en kalm onder de oogen te worden gezien.
Ik erken gaarne dat het een voordeel is, wanneer de koop zoo
spoedig mogelijk definitief is, maar deze overweging mag in
geen enkel opzicht aan het recht te kort doen.

Als men aanneemt dat de verkooper door een waarborgtijd
van 14 dagen kan worden geschaad, dan moet men aanne-
men dat chronische cornage, in dien graad dat zij kan worden
waargenomen, ook binnen dien termijn kan ontstaan bij een
paard dat op het oogenblik van den verkoop van dit gebrek
volkomen vrij was. Ik kan nu niet toegeven dat voor die
meening grond bestaat. Vooral na de belangrijke onderzoekingen
van den heer
Thomassen kan niet meer worden aangenomen
dat een
degeneratieproces van secundairen aard in periphere zenu-
wen, ten gevolge waarvan verlamming eu atrophie der strot-
tenhoofdsspieren optreedt, waarop eindelijk eerst volgt misvorming
van bet strottenhoofd, welke laatste vereischt wordt voor het
abnormaal cornagegeluid, dat een dergelijk uit den aard der zaak
chronisch proces binnen 14 dagen zoover zou kunnen zijn afge-
speeld, dat een volkomen gezond paard daardoor waarneembare
cornage zou kunnen verkrijgen. Deze aprioristische gevolgtrekking
wordt volkomen bevestigd door het groote aantal practische
waarnemingen van prof.
Dieckerhoff te Berlijn. Uit deze waar-
nemingen blijkt zonneklaar dat cornage een bij uitstek chronisch
proces is.

-ocr page 460-

1k zal mi) eeuige aanhalingeu uifc zijn werk \') veroorloven, en
hier en daar cursiveeren wat mij het meest van belang voorkomt:
Seite 320: «Nun lässt sich durch die Untersuchung einer
«grösseren Zahl von geeigneten Krankheitsfällen nachweisen, dass
«zuerst nur eine oder einige Fasern des Recurrens leitungs-
«unfähig werden und dass die Lähmung erst
ganz allmählich
«auf einen grösseren Teil und schliesslich auf den ganzen Nerv
«sich ausbreitet».

Seite 321: «Diese regressiven Prozesse vollenden sich immer erst
«nach
einer Frist von vielen Wochen, mitunter noch viel später».

Verder: «In der Lage und Stellung des linken Giesskannen-
«knorpels bildet sich
allmählig und meist erst nach längerer Zeit

ieine erhebliche Anomalie aus».....

Seite 323: «Der Regel nach kommt eine erbebliche Senkung
«des Knorpels bis 2£ Jahre nach dem Beginn der Recurrens-

«Erkrankung, oft aber erst später zu Stande».....

Seite 327: «Verlauf. Im ersten Stadium des Mangels, in wel-
schem derselbe aber
meist unbekannt bleibt, macht sich das Steno-
«sengeräusch nur bei sehr starker Anstrengung des Pferdes,
«und auch dann
nur zeitweise und in geringem Grade bemerklich.
«Hierauf vergehen zuweilen nur
einige Wochen, oft aber mehrere
«Monate
, bevor sich das Geräusch in etwas höherem Grade
«einstellt».

Seite 338: «Entwickolungszeit. Bei dem genuinen Kehlkopf-
spfeifen kommt die Lähmung der Giesskannenmuskeln und mit
«derselben die Form
Veränderung des Larynx ganz allmählig zu
«Stande. Es vergeht stets eine Zeit von
mehr als vier Wochen,
«bevor die Abnormität bei sehr starker Anstrengung des Pferdes
«das Hervortreten eines laryngealeu Stenosengeräusches bedingt.
«Ich habe mehrfach bei der Section von Pferden, die in anstreu-
«gendem Reitdienste noch kein Symptom
des Mangels bekundet
«hatten, schon eine geringe Atrophie und Verfettung in den
«linken Giesskannenmuskeln gefunden. Solche Fälle beweisen
«zur Evidenz, dass
der Mangel sich nicht auf einmal und inner-
thalb weniger Tage, sondern erst nach langer Zeit bis zu dem
«Grade ausbildet, in welchem das Stenosengeräusch bei der ünter-
tsuchung des Pferdes ermittelt werden kann».

1) Vau 1899; sedert zijn reeds 2 herdrukken verschenen.

-ocr page 461-

Aan deu wensch van recensent (lat de kooper het paard maar
binnen enkele dagen moet onderzoeken of laten onderzoeken, is
niet altijd even gemakkelijk te voldoen. Trouwens het geval, door
hem zelf waargenomen en in dit tijdschrift medegedeeld, hetwelk
ik op pag. 75 van mijn werk overnam, bewijst 1°. het extra
chronisch verloop van cornage, 2P. welke moeielijkheden zich bij
het cornage-onderzoek kunnen voordoen. Men kan toch niet
eischen dat elk paard binnen enkele dagen na den koop niet
alleen gelongeerd wordt, maar bovendien gelongeerd met bijzet-
teugels, en ook voor den wagen onderzocht.

Ik moet dus staande houden, dat een waarborgtijd van 14
dagen voor cornage den verkooper niet kan schaden.

Ten tweede wenscht de recensent den waarborgtijd bij rnaau-
blindheid langer dan 14 dagen te stellen. Dit verheugt mij ten
zeerste, daar dit voor mij het bewijs is, dat hij niet afkeerig is
van waarborgtijden, ook voor ons land. Intusschen vermeen ik
dat,
naast de handhaving der bepalingen van ons Burgerlijk
Wetboek, ook een waarborgtijd van 14 dagen al een zeer groote
aanwinst zou zijn. In mijn systeem, als ik het zoo noemen mag,
zijn lange waarborgtijden evenwel geen vereischte. In Duitsch-
land heeft men trouwens den waarborgtijd voor maanblindheid
op 14 dagen gesteld
met uitsluiting van het gemeene recht. In
dat geval zou ik dezen termijn ook te kort vinden.

Betreffende de opmerking omtrent de onderkenning der drach-
tigheid in de 8ste maand bij runderen, geef ik toe dat er
gevallen kunnen voorkomen, waarin deze moeielijk is. Dergelijke
exceptioneele gevallen moeten natuurlijk elk voor zich worden
beoordeeld.

Ten slotte neem ik deze gelegenheid te baat om den heer
db Bruin, met wien ik slechts op één punt van meening blijk
te verschillen, mijn openlijken dank te betuigen voor zijn voor-
lichting, welke mij door hem vóór de samenstelling van dit werk
zoo ruimschoots en welwillend werd verstrekt.

A. van Leeuwen.

-ocr page 462-

VERSLAG van de algemeene vergadering der Vee-
artsenij kundige Vereeniging tot bevordering der
kennis omtrent de keuring van voedingsmiddelen
van dierlijken oorsprong,
gehouden te Utrecht, op 22
Maart 1903, in het gebouw voor Kunsten en Wetenschappen.

Aanwezig volgens de presentielijst de heeren: van Esveld,
EllermaN, O ver beek, Kroon, ühont, van Harrevklt, Wesxer,
Rem me lts, Flohil (M.), Markus, Marcus, Smits, Köhler, van
der Sluljs, de Jong (D. A.), Veeze, de Leur, de Bruin (M.
G.)
en
Hoefnagel.

Afwezig, met kennigeving, het bestuurslid, de heer van Oijen.

De heer van Esveld heette als voorzitter de aanwezigen har-
telijk welkom en maakte bekend dat ditmaal bij wijze van
proefneming eens op Zondag werd vergaderd, omdat de heer
Marcus uit Groningen dat aan het bestuur had verzocht, daar
anders adjunct-directeuren van abattoirs en keurmeesters niet
dikwijls in de gelegenheid waren deze vergaderingen te bezoeken.

Tevens deelde de voorzitter mede, dat hij voor de tweede maal
de algemeene Vergadering presideerde; verleden jaar geschiedde
het om den heer
van Oijen te vervangen, terwijl thans de
heer
van Oijen als bestuurslid moest aftreden, zoodat het niet
de moeite loonde hem voor dezen korten tijd als voorzitter te
doen fungeeren.

Nadat de notulen van de vorige algemeene vergadering waren
goedgekeurd, werd mededeeling gedaan van het schrijven door
den heer
Dhont aan het bestuur gericht. Hierin werd kennis
gegeven dat de heeren
de Jong, Kroon en Dhont, die als
commissieleden belast waren met een onderzoek naar de maat-
regelen, welke voor de keuring van het voor het buitenland
bestemde vleescli behooren te worden vastgesteld, door bijzondere
omstandigheden waren verhinderd geworden aan de door de
algemeene vergadering gegeven opdracht te voldoen.

De voorzitter betreurde liet, dat het schrijven van den heer
Dhont eerst den 3de" December 1902 bij het bestuur was inge-
komen, omdat het anders maatregelen had kunnen nemen op
andere wijze aan den wensch der algemeene vergadering te vol-
doen. Dit had terstond kunnen geschieden, toen de heeren
Dhont
en Kroon reeds wisten dat zij door den lieer Directeur-Generaal

-ocr page 463-

van Landbouw over de keuring van voor export bestemd vleesch
particulier zouden worden gehoord.

De heer Dhont zou het wenschelijk vinden dat nogmaals een
commissie werd benoemd om de Regeering voor te lichten, welke
z. i. niet op den goeden weg is.

Zooals bekend is, moeten de districtsveeartsen als chefs optreden
van de keurmeesters, belast met de keuring van het voor
export bestemde vleesch. Waar halen, vraagt de heer
Diiont,
deze heeren op eens de vereischte kennis van daan ?

De heeren van Esveld, van der Sluijs en Hoefnagel voelen
veel voor een dergelijke commissie, welke tevens bij de Regeering
zou kunnen aandringen op een algemeene rijkskeuring.

De heer de Jong, die inmiddels ter vergadering is gekomen,
ziet het nut van een dergelijke commissie niet in. Volgens hem
leert de ervaring dat commissies, in het algemeen genomen,
weinig uitvoeren. Bovendien zouden de leden van deze commissie
dikwijls in een zeer tweeslachtige positie komen, wanneer zij
somtijds door de Regeering afzonderlijk over dit onderwerp werden
gehoord. Ofschoon hij hier niet is gekomen om verwijten te doen
aan het adres* van de ex-commissie, meent hij dit toch te moeten
zeggen.

De heer van der Sluijs meent het bezwaar van den heer
de Jong te kunnen ondervangen door aan de commissieleden
plaatsvervangers toe te voegen.

De heer Markus vindt het ook zeer wenschelijk dat een
nieuwe commissie wordt benoemd, welke reeds kan beginnen met
protest aan te teekenen tegen de wijze waarop de Regeering
thans maatregelen nam betreffende de keuring van het voor
export bestemde vleesch.

De heer de Jong betoogt,, dat voor hetgeen de heer Markus
beoogt geen commissie noodig is, maar dat dit reeds door een motie
kan geschieden. En waar de heer
van der Sluijs nog aan de
commissieleden plaatsvervangers wenscht toe te voegen, gelooft
hij vrij te mogen aannemen, dat deze er veel toe zullen bijdragen
om de zaak geheel in de war te sturen. Plaatsvervangers zijn
nooit geheel op de hoogte van de zaak en moeten plotseling
invallen, wanneer een der commissieleden meent te moeten
bedanken, omdat de Regeering hem particulier in gehoor wil
ontvangen.

-ocr page 464-

De lieer WestJük vindt een motie praematuur, nu wij toch
eerst eenige ondervinding moeten opdoen over de keuring van
liet voor export bestemde vleesch.

De heer Markus deelt mede, dat men vooral niet uit het oog
mag verliezen dat de Regeering bij het voorschrijven van maat-
regelen, deze keuring betreffende, zich op een
commercieel standpunt
heeft geplaatst.

De heer Dhont acht het thans geweascht om, ook namens
den heer
Kroon, aan de vergadering mede te deelen, dat men
zeer goed een man uit één stuk kau zijn, als men aan een tweede
roepstem gehoor geeft. Hij en collega
Kroon vonden dat zij meer
nut konden stichten met den heer
Lovink persoonlijk op diens
verzoek voor te lichten, vooral omdat het geheele keurings-
programma reeds in zee was.

De heer de Jong dient thans een voorstel in, luidende: »Het
is wenschelijk dat één der leden dezer Vereeniging zich tot de
Hooge Regeering wendt, speciaal met het doel om op de vele
fouten te wijzen, welke der keuring van het voor export bestemde
vleesch aankleven. Mocht er niemand voor te vinden zijn, dan
is hij zelf bereid dit werk te verrichten.

De heer Wester vindt het niet wenschelijk dat hiermede één
persoon wordt belast. Hij zou liever een commissie van drie leden
benoemd zien.

Het voorstel van den heer de .Jong wordt aangenomen met
14 stemmen vóór en 3 tegen, terwijl na stemming de heer
de Jong wordt benoemd om de Regeering voor te lichten.

De voorzitter deelt hierna mede dat een schrijven van de
heeren
Beel en Lkmmens is ingekomen, met verzoek voortaan
de notulen der vergaderingen in het tijdschrift voor veeartsenij-
kunde te laten drukken. Dit is volgens beide heeren altijd zeer
nuttig, doch vooral wanneer men zelf niet ter vergadering kan
verschijnen.

De secretaris zal hiervoor in de toekomst zorgen.

Alsnog is ingekomen een schrijven van de heeren de Jong uit
Ginneken,
Brink uit Wijë, Veenstra uit Schrans bij Leeuwarden
en
Zwart uit Leeuwarden, dat zij voor het lidmaatschap der
Vereeniging bedanken.

Als nieuwe leden worden aangenomen de heeren de Leur te
Hoorn,
Kattenwinkel te Kampen en Akkerman te Drummen.

-ocr page 465-

Vervolgens geeft de secretaris een verslag over het afgeloopen
jaar en houdt de penningmeester-bibliothecaris rekening en ver-
antwoording over dat jaar.

Als plaats voor de aanstaande zomervergadering wordt Leiden
aangewezen met 13 stemmen en 7 stemmen op Nijmegen.

De contributie biijf\'t op twee gulden bepaald.

Punt 4 van de agenda: «Mededeeling omtrent de conclusies
door de algemeene vergadering vastgesteld in zake toezicht op
melk», was hierna aan de orde.

De voorzitter vindt het niet noodig deze conclusies alsnog voor
te lezen, na ze uitvoerig in het tijdschrift voor veeartsenijkunde
worden vermeld. Een exemplaar van de gedrukte conclusies zal aan
de verschillende gezondheidscommissies worden verzonden.

De heer Ellerman vindt het noodzakelijk dat aan de leden
onzer Vereeniging ook nog een overdruk afzonderlijk moet worden
gezonden. De secretaris zal hiervoor zorgen.

De heer Kroon vraagt zich af, welk nut de openbaarmaking
van deze conclusies zal stichten, waarop de voorzitter antwoordt
dat zij onder meer kunnen dienen als bouwstoffen voor het maken
eener verordening.

De heer nu Jong betwijfelt het of wij veeartsen wel de aan-
gewezen personen zijn voor het uitoefenen der controle op den
verkoop van melk. Met bet toezicht op de keuring van vleesch
is het wat anders, maar op het gebied van melkonderzoek hebben
wij te weinig gepresteerd.

De voorzitter gelooft dat de Centrale Gezondheidsraad bereid
zal zijn de gedrukte conclusies naar de verschillende gezond-
heidscommissies in ons land te zenden, waardoor toch alge-
meene bekendheid ontstaat. Volgens zijn oordeel zijn de vee-
artsen uitsluitend aangewezen om controle uit te oefenen op de
gezondheid van het melkvee en moeten zij zich niet inlaten met
het chemisch onderzoek van de melk.

De heer Remmelts heeft opgemerkt dat sommige gezondheids-
commissies met grooten spoed aandringen op een melkcontróle.

De heer de Jong vraagt of aan de veeartsenijschool onderwijs
wordt gegeven in de verschillende methoden van melkonderzoek,
waarop de voorzitter ontkennend antwoordt, ofschoon ook hij dit
zeer wenschelijk zou vinden.

Alvorens het laatste punt der agenda te behandelen, werd

-ocr page 466-

overgegaan tot verkiezing van een nieuw lid van het bestuur.
Als zoodanig werd gekozen de heer
Dhont (luid en langdurig
applaus).

Het voorstel van de heeren de Jong en Laméris om den naam
der vereeniging te veranderen in: «
Veeartsenij kundig hygiënisch
genootschap
» was thans aan de orde.

De discussies hierover werden geopend door den heer Dhont.
Ook hij vindt den naam der Vereeniging ellendig, veel te lang,
maar met den nieuwen naam zou volgens hem het doel der
Vereeniging geheel worden voorbijgestreefd. Wij zijn leden van
een Vereeniging voor vakbelangen en dienen dit niet uit het oog
te verliezen. Onder veterinaire hygiëne behoort volgens spreker
geen vleeschkeuring, wel hoefbeslag. Wij dienen ons hoofdzakelijk
te beperken tot de vleeschkeuring en als zoodanig kan onze
Vereeniging ook als voorlichtster dienen.

De heer Wester heeft ook vele bezwaren tegen den nieuwen
naam, hoe welluidend deze ook klinke. Onder veterinaire hygiëne
behoort volgens hem de aetiologie der besmettelijke veeziekten,
de veterinaire politie en nog veel meer. Waar moet het heen
als onze Vereeniging dit alles gaat omvatten? De beste sprekers
voor onze algemeene vergadering zouden naar hier worden gelokt
en zoodoende zou onze Vereeniging een concurrente worden van
de Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde, wat toch
allerminst in de bedoeling heeft gelegen.

De heer van der Si.uus gaat geheel mede met de meening
van den heer
Dhont.

De heer Markus merkt op dat wij, als veeartsen belast met
de keuring van vleesch en in sommige andere gevallen, dienst-
baar zijn aan de hygiëne van den mensch. Het opsporen van
ziekten der dieren is ook volgens hem niet het doel van deze
Vereeniging.

De heer de Jong beantwoordt achtereenvolgens de verschil-
lende sprekers. Allereerst betreurt hij het, dat het bestuur in zijn
praeadvies de bezwaren niet noemt, wanneer het toch de beslis-
sing wilde uitstellen. De voorstellers waren dan in de gelegen-
heid geweest de bezwaren van het bestuur te kennen.

Niemand van de sprekers heeft hem verder overtuigd en het
stemt hem droefgeestig dat men in veeartsenijkundige kringen
maar steeds bezielt schijnt te blijven met een heilloos conservatisme.

" " "

-ocr page 467-

Onze naburen hebben betere begrippen en het zijn juist de in
het buitenland opgerichte leerstoelen in de veterinaire hygiëne,
welke mij nog meer steun geven om mijn voorstel te blijven hand-
haven. Tot de veterinaire hygiëne behoort in ruimeren zin alles
wat met de gezondheid van het vee in nauw verband staat, dus
ook vleeschkeuring, prophylaxis, opsporen van de oorzaken van
ziekten der dieren, enz. En voorzeker is het waar dat alles wat
wij veeartsen kunnen doen voor de beveiliging van de gezond-
heid van den mensch, tot de veterinaire hygiëne mag worden
gerekend.

Spreker vraagt zich verder af, wat voor nut heeft de oude
Vereeniging ons tot heden gebracht? Zijn de beide veteranen
in de vleeschkeuring, de heeren
Van der Sluijs en Dhont, het
eens geworden over questions brülantes in de vleeschkeuring?
De Vereeniging heeft ons een proeve van wetsontwerp voor
een algemeene vleeschkeuring gegeven. Dit is alzoo het voor-
naamste wat geschied is. En dit alles komt, omdat artikel 1
der statuten te beperkt is.

Wie kan goed beslagen als keurmeester van vee en vleesch
optreden, wanneer de voeding en verpleging der huisdieren hem
niet nauwkeurig bekend is en de aetiologie der ziekten van
dieren voor hem een duister terrein is? Juist daarom heeft men
in Duitschland alles wat tot de veterinaire hygiëne behoort zoo
goed omschreven. Hier evenwel heerschen ouderwetsche opvat-
tingen en daarmede heb ik niets te maken.

En dan is men, zegt spreker, ten slotte nog bevreesd dat onze
Maatschappij gevaar zal loopen, wanneer deze Vereeniging zich
gaat bemoeien met alles wat tot de veterinaire hygiëne behoort
en dus, behalve door vleesch, visch, caviaar en melk te keuren,
zich nog onledig houdt met het opsporen der oorzaken van de
ziekten der dieren. Ik deel, gaat spreker voort, deze vrees vol-
strekt niet en hoop dat de oude naam, welke een schande is
voor deze Vereeniging en algemeen gehaat is, nog vandaag van
het tooneel zal verdwijnen. Waar men in het buitenland pro-
fessoren iti de veterinaire hygiëne heeft, gaat het niet aan hier
den naam te bestrijden van een Vereeniging, welke alles dient
te behandelen wat tot de veterinaire hygiëne behoort. In ver-
band met het gesprokene verzoekt hij nog in deze vergadering
zijn voorstel te behandelen.

-ocr page 468-

De voorzitter beantwoordt den beer de Jong. Hij deelt de
redenen mede, waarom het bestuur in zijn praeadvies de be-
zwaren niet heeft genoemd, omdat dit in den regel ten nadeele
van den voorsteller is.

De heeren Van der Sluijs en Markus bestrijden de meening
van den heer
de Jong nog betreffende alles wat wel en wat
niet tot de veterinaire hygiëne moet worden gerekend.

Ten slotte verzoekt de heer de Jong nogmaals nog heden zijn
voorstel in stemming te brengen, waartegen de heeren
Van der
Sluijs
en Van Esveld opponeeren, omdat de vergadering te
weinig talrijk is en zij het dus wenschelijk vinden in een vol-
gende vergadering tot stemming over te gaan.

De heer de Jong wil nog even bekend maken dat hij geen
lust gevoelt in een volgende vergadering aan thans niet aan-
wezige leden alle objecties te weerleggen. Hij trekt dan liever
zijn voorstel in.

Een voorstel van het bestuur om thans niet tot stemming over
te gaan, wordt verworpen met 13 stemmen tegen.

Het bestuur stelt nu voor den naam der vereeniging te
houden op „Veeartsenijkundige hygiënische Vereeniging", wat
door den heer
de Jong wordt goedgevonden.

Dit voorstel van het bestuur wordt met algemeene stemmen
aangenomen, zoodat de onwelluidende lange naam der Vereeni-
ging voor goed verbannen is.

De statuten der oude Vereeniging zullen dus moeten worden
gewijzigd, hetwelk in de a.s. zomervergadering zal dienen te ge-
schieden, waarin het bestuur met een voorstel tot wijziging dei-
statuten zal te voorschijn komen.

Aan het slot der vergadering hield de heer Van Harrevelt een
demonstratie over waargenomen pathologisch-anatomische afwij-
kingen van organen aan het abattoir te Rotterdam, terwijl hij
tevens een nieuw schietmasker vertoonde, afkomstig uit de fabriek
van
Hauftner te Berlijn.

De Secretaris,
K. Hoeenagel.

-ocr page 469-

Boekaankondiging.

LONG-PREUSZE, Praktische Anleitung zur T-richineuschau.

Vierte Auflage, bearbeitet von M. PREUSZE. Berlin.

RICHARD SCHOETZ 1903.

Dit werkje is uitsluitend bestemd voor hen, die met het
onderzoek van varkens op trichinen zijn belast. De derde druk,
eveneens door
Preusze bewerkt, verschilde van den tweeden,
doordat een reeks teekeningen aan den tekst was toegevoegd,
waardoor de waarde van het geheel belangrjjk werd verhoogd.
In den vierden druk zijn alleen enkele veranderingen in het
hoofdstuk «Die Trichine» aangebracht en is het getal afbeel-
dingen slechts met één vermeerderd.

In 65 bladzijden is voor den trichinenonderzoeker alles ver-
eenigd, wat hij noodzakelijk moet weten; in beknopten vorm
heeft de schrijver veel zakelijks gegeven. Ofschoon het werkje,
y.ooals van zelf spreekt, niet voor den veearts is bestemd, beveel
ik er de lezing van aan. Onder de vele werken welke voor den
trichinenonderzoeker als leidraad moeten dienen, mag deze hand-
leiding door haar beknoptheid in de eerste plaats worden ge-
noemd. Als merkwaardig mag zeker wel het feit worden ver-
meld, dat in Januari 1902 de derde en in April 1903 reeds de
vierde druk verscheen. Het debiet blijkt dus zeer groot te zijn.

M. G. de Bruijn.

Nieuw uitgekomen boeken.

Prof. Dr. Arnold, Abriss der allgemeinen oder physikalischen Chemie. Als
Einführung in die Anschauungen der modernen Chemie bearbeitet. Kl.
8°., 120 Seiten. Hamburg und Leipzig, L. Voss 1903. Preis 2 Mark.

E. H. Stein, Tierphysiologisches Praktikum. Uebungen aus dem Gebiete der
physiologischen Chemio und verwandten Zweigen für Tierärzte und
Landwirte. Mit 20 Abbildungen im Text. Stuttgart, F. E
nke 1903.
Preis 4 Mark.

B. Neidhart, Unterricht über Hippologie. 220 Seiten mit 130 erläuternden
Abbildungen in 16 Tafeln.
5t« umgearbeitete Auflage. "Wion, M. Pekles
1903. Preis Kr. 3,00.

Hermann Dürck, Atlas und Grundriss der allgemeinen pathologischen His-
tologie.
Mit 77 vielfarbigen lithographischen und 31 zum Teil zweifar-
bigen Buchdrucktafeln nach Originalen von Maler K
arl Dirr und Uni-
versitätszeichner C. K
rapp. München, J. F. Lehmann 1903. Preis 20
Mark.

-ocr page 470-

Prof. Dr. A. Fischer, Vorlesungen über Bakterien. Zweite vormelirte Auflage.
Gr. 8°., 370 Seiten mit 69 Abbildungen. Jena, G. F
ischer 1903.

Dr. R. Beiila, Die pflanzenparasitäre Ursache des Krebses und die Krebs-
prophylaxe.
Mit 4 Tafoln. Berlin, R. Sciioetz 1903. Preis 2 Mark.

Prof. Dr. Eberlein, Leitfaden des Hufbeschlags. 247 Seiten, mit 240 Abbil-
dungen und 2 Tafeln. Berlin, Dr. A. S
cholz 1903.

Prof. Dr. H. Möller, Klinische Diagnostik der äusseren Krankheiten der
Hausthiere,
mit besonderer Berücksichtigung der Lahmheiten des Pferdes.
4te Auflage
m>t 29 in den Text gedruckten Holzschnitten. Stuttgart,
F. E
nke 1903. Preis 6 Mark.

Prof. Dr. E. Frühner, Lehrbuch der A rzneimittellehre für Tierärzte, 6te neu-
bearbeitete Auflage. Stuttgart, F. E
nke 1903. Preis 12 Mark.

Prof. Hirzel, Krankheiten des Halses. Mit 4 Abbildungen (Handbuch der
thierärztlichen Chirurgie und Geburtshilfe von B
ayer und Fböhner,
III Band, I Theil, 4 Lieferung). "Wien und Leipzig, W. Bralmüt.ler
1903. Preis 2 Mark.

Dr. F. Fischoeder, Leitfaden der praktischen Fleischbeschau, einschliesslich
der Trichinenschau. Mit vielen in den Text gedruckten Abbildungen.
Fünfte, neuboarbeitete Auflage. Berlin, R. S
ciioetz 1903. Preis, gebunden
5 Mark.

Prof. Dr. A. Johne, Taschenkalender für Fleischbeschauer. Dritter Jahrgang
1903.

W. Schmütterer, Taschenbuch für Fleischbeschauer. München, Kari>
Gerber 1903.

Rich. Reissmüller, Taschentagebuch für deutsche Fleischbeschauer. Chemnitz,
Verlag dos Empirischen Floisehbeschauers.

Das Schlachten, geschildert und erläutert auf Grund zahlreicher neuerer
Gutachten. Im Auftrage des Heidelberger Thierschutzvereins, dargelegt
von Dr. K. M
ittermaier. Heidelberg, Carl Winter 1902.

Hafner, Das Veterinärwesen im Grossherzogtum Baden. I Band, enthaltend
Organisation, Seuchenpolizei, Abdeckereiwesen und Nahrungsmittelpolizei,
nebst Anhang über dio Einrichtung von Schlächtereien und die Fleisch-
steuer. Karlsruhe, J. L
aass 1903.

Bermbach, Veröffentlichungen aus den Jahres-Veterinär-Berichten für das
Jahr 1901.
Zweiter Jahrgang. II Theile, mit 17 Tafeln. Berlin, P. Parey
1903. Preis 7,50 Mark.

B. Plehn, Der staatliche Schutz gegen Viehseuchen. Mit Anhang: Die wich-
tigsten Viehseuchen
, bearbeitet von Dr. Froeiiner (Fulda). Berlin
A. H
irschwald 1902. Preis 8 Mark.

Prof. Dr. A. Eber, Das neue Veterinärinstitut mit Klinik und Poliklinik
bei der Universität Leipzig.
Leipzig, A. Edelmann 1903.

Festschrift zum 20-jährigen Bestehen der Herdbuch-Gesellschaft zur Ver-
besserung des in Ostpreussen gezüchteten Holländer Rindviehes.
Loipzig,
R. K. S
chmidt & Co. 1903.

Prof. G. Mosselman et G. Hébbant, Chimie physiologique. 2« édition revuo
et augmentée. Vol. in-8° de 288 pages avec 49 figures dans le texte.
Bruxelles, H. L
amertin 1903.

Montoux, La dentition et le pied du cheval. (L\'Age et la ferrure.) Un vol.
in-4", cartonné, avec 28 figures dans le texte ot deux planches coloriéos
à feuillets superposés. Paris, C. R
einwald—Schleicher frères et Ci». 1903.

Prof. F. X. Lesbre, Éléments d\'histologie et de technique microscopique. Avec
la collaboration de V. B
all, E. Forgeot, G. Marotel et A. Rabieaux.

-ocr page 471-

1 Deuxième édition, entièrement refondue du „Cours élémentaire d\'Ana-

t tomie générale avec Notions de Techniquo bistologique de S. Arloing,

i révisé et publié par F. X. Lesbre". 1 vol. gr. in-8" do 640 pages. Avec

4 466 figures dans le texte. Paris, Asselin et Houzeau 1903. Prix 12 francs.

Titaiaiauy, Ferrure du cheval. Une bonne méthode, In-12, 104 pages, 42 figures,
( (Encyclopédie C
adéao). Saumur, Milon 1903. Prix 3 francs.

Dr. C. Pages, L\'Hygiène pour tous. Un vol. in-8° de 643 pages. Paris
G. N
atjd\' 1903.

H. \\ van de Venne, Le sucre, la mélasse et les fourrages mélassés dans
Valimentation du bétail.
Avec un avant-propos par Prof. H. Paquet.
Volume in-8" do 116 pages. Bruxelles, H. Lamertin 1903. Prix 1 fr. 50.

Dr. Ducasse, Etude clinique de l\'anesthésie du cheval par le chloroforme.
Un vol. in-18 de 84 pages, avec 3 figures. Paris, Asselin et Houzeau
1903. Prix 2 francs.

P. JJJ. Cadiot et J. Almy, Traité de Thérapeutique chirurgicale des animaux
domestiques.
2e édition. 2 forts volumes grand in-8», avec 590 figures
dans le texte. Paris, A
sselin et Houzeau 1902 — 1903. Prix 28 francs.

P. ( ( Chenot, Etude clinique. Exploration du membre boiteux. Sémiologie,
diagnostic, pronostic, traitement et prophylaxie do quelques affections
peu connues do l\'appareil locomoteur. Broch. in-8" de 62
pageB. Lyon,
L. B
ourgeon 1903.

Dr. . Ch. Manget, Tableaux synoptiques pour l\'inspection des viandes. Un
vol. in-18 do 88
pageB, avec 17 figures dans le texte. Paris, J. B. Bail-
lièhe
et fils 1902. Prix 1 fr. 50.

P. Oouradin et H. Bernardeau, Bulletin de jurisprudence générale vété-
rinaire
, suivi d\'une table alphabétique et d\'une table chronologique.
Année 1903. In-8 de 100 pages. Paris, A
sselin et Houzeau 1903.
Prix 1 fr. 50.

E. 1 IPerribr et A. Ménégaux, La vie des animaux illustrée. 2 vol. gr. in-8"
de 500 pages environ chacun, avec de nombreuses photogravures et 80
planches coloriées. Paris, J. B. B
aillière et fils 1903. Prix 40 francs.

Enciccyclopédie Agricole, publiée sous la direction do G. Wéry. Introduction
par P. R
egnard. 22 volumes in-16 de chacun 400 à 500 pages illustrées
do nombreuses figures. Paris, J. B. B
aillière et fils 1903. Prix chaquo
volume 5 francs broché, 6 francs cartonné. (Sont parus:
Agriculture
générale, Engrais
et Industries agricoles de fermentation.)

Prooif. J. M\'Fadyean, The Anatomy of the Horse. Second edition, completely
revised. Demy 8vo., 388 pages, numerous illustrations in the text, and
48 full page colourod plates. London, W. & A. K. J
ohnston 1903.
Price L. 1,4 s.

Prtroif. j. M\'Fadyean, The Comparative Anatomy of the Domesticated Animals.
Part I. Osteology and Arthrology. Demy 8vo., 206 pages, with 151
illustrations in the text. London, W. & A. K. J
ohnston 1903. Price
10 a. in cloth.

Proof, y, A. Moore, The Pathology and Differential Diagnosis of Infectious
Diseases of Animals.
Ithaca, N. Y., Tayler and Carpenter 1902.

II. Caulton Reeks, The Common colics of the horse. 224 pages with 8
illustrations. London, B
aillière, Tindall and Cox 1902.

Jhnr. Dr. Ed. Everts, Coleoptera Neerlandica ; de schildvleugelige Insekten

van Nederland en het aangrenzend gebied. Deel II, 2\'le gedeelte. \'s-Gra-
veiihage, M. N
ijhoff, 1903.

Prrof. Dr. J. Ritzema Bos, Lichaamsbouiv en levensverrichtingen der dieren,

met name der huisclieren. Eerste gedeelte. Groningen, Wolters 1902.

-ocr page 472-

Personalia.

Benoemd: tot leden der gezondheidscom missiën te Arnhem,
Roermond en Venraai
F. W. van Dulm te Arnhem, L. T. Janné
te Roermond en H. J. H, Sala te Venraai; bij Koninklijk besluit
van 12 Mei 1903, n°.
4], bij den geneeskundigen dienst der land-
macht tot paardenartsen der 2de klasse de gediplomeerde veeartsen
H. P. E. Vkrbernk te Utrecht, M. H. J. C. Thomassen te Maastricht
en
A. J. Abspoel Wzn, te Amsterdam; als garnizoen is hun
respectievelijk aangewezen Venloo, Utrecht en Amersfoort.

Verplaatst: van Oudshoorn naar Amsterdam A. Kuiper; van
Utrecht naar \'s-Hertogenbosch de paardenarts
2de klasse J. van
Zijverdkn
; van Deventer naar \'s-Gravenhage de paardenarts lsto
klasse J. L. G. Cayaux; van Amersfoort naar Deventer de paar-
denarts lsto klasse M. E. Baron
Bentinck; van Bergen-op-Zoom
naar Amersfoort de paardenarts
lste klasse L. J. van Rhijn; van
Amsterdam naar \'s-Hertogenbosch (met ingang van 1 Augustus
1903) de paardenarts lste klasse
J. van Dorssen; van\'s-Graven-
hage naar Bergen-op-Zoom de paardenarts
lstc klasse 1). H. Goossen;
van Breda naar \'s-Gravenhage de paardenarts 2do klasse W. Folm er ;
van \'s-Hertogenbosch naar Amsterdam (met ingang van 1 Augustus
1903) de paardenarts 2de klasse
J. van Zijverden ; van Venloo naar
Breda de paardenarts
2de klasse E. C. H. A. M. Bemelmans.

Bij Koninklijk besluit van 13 Mei 1903, n°. 46, is aan den paar-
denarts lste klasse op nonactiviteit W. G.
van der Wal, met ingang
van 16 Mei 1903, met toepassing van artt. 39, punt 2h en 40
der wet van 9 Juni 1902 (Staatsblad n°. 89), onder toekenning
van pensioen, eervol ontslag uit den militairen dienst verleend;
het bedrag van dit pensioen is vastgesteld, met toepassing van
artt: 2, punt
en 19, 20h en 24 der wet van dezelfde dag-
teekening (Staatsblad n°. 90) op f 1349.

Bij Koninklijk besluit van 19 Mei 1903, n°. 37, is, met ingang
van dieu dag, op verzoek eervol ontslag verleend aan G. G. J.
Westholz te Driebergen, als plaatsvervanger van den districts-
veearts, wien Utrecht als standplaats is aangewezen.

Aan den gouvernementsveearts J. Vollema te Padang is bui-
tenlandsch verlof verleend.

Tijdelijk is werkzaam gesteld aan het abattoir te Amsterdam
II. G.
O. Boom te Meppel.

-ocr page 473-

Voor Nederlandsch-Indië is een permanente commissie benoemd
om de regeering te adviseeren in zake verbetering van de paar-
denfokkerij, bestaande uit de heeren luitenant-kolonel 0. W. G.
Happk, chef van het wapen der cavalerie, tevens voorzitter; de
inspecteur van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst Dr.
D. P. F. Dkikssjsn; de paardenarts lste klasse L. J. Hoogkamer ;
de gouvernementsveearts B. Vrijburg en de administrateur der
onderneming Tjidadap W. F.
Dunninghoff Stelling (Het Paard
van 24 April 1903).

Veeartsenijkundig staatstoezicht.

De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid heeft goed-
gevonden :

a. met ingang van 1 Mei 1903 bet vervoeren of doen ver-
voeren van levende en doode varkens te verbieden uit, naar of
binnen een kring in de gemeente Amsterdam, omvattende de
zoogenaamde «Tuintjes van den Overbraker binnenpolder» ;

b. te bepalen dat, zoo noodig, afwijking kan worden toege-
staan door den burgemeester van Amsterdam onder de door den
districtsveearts te Haarlem aan te geven voorwaarden (Staats-
courant van 30 April 1903, n°. 100).

Bij Ministeriëele beschikking van 4 Mei 1903, n°. 3456, afd.
Landbouw, is, met ingang van 6 Mei 1903, M.
A. Jansen te
lleusden, tijdelijk te Vlaardingen, onder toekenning van den titel
van hulpkeurmeester, tot wederopzeggens belast met het verstrek-
ken van hulp bij het onderzoek van voor uitvoer bestemd vleesch
aan den Hoek van Holland.

De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid en de Minis-
ter van Financiën brengen, bij besluit van 19/22 Mei 1903, ter
kennis, dat, met intrekking van de gemeenschappelijke beschik-
king van de Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Finan-
ciën, van 16/22 Augustus 1898, in de gevallen, waarin de vreemde
autoriteiten, op grond van de daar te lande geldende veeartse-
nijkundige voorschriften, de toelating van uit Nederland ten
invoer aangeboden vee en vleesch mochten weigeren, het gewei-
gerde weder in Nederland zal kunnen worden ingevoerd op de
volgende voorwaarden:

-ocr page 474-

1°. dat de invoer geschiede langs hetzelfde kantoor als de
uitvoer plaats greep; 2°. dat aan het eerste kantoor hetzij in
originali dan wel in gewaarmerkt afschrift of uittreksel de
vrachtbrief worde overgelegd, welke bij den uitvoer tot geleiding
heeft gestrekt; 3°. dat het weder ingevoerde niet verder dan het
eerste kantoor worde vervoerd, dan na door den districtsveeai-ts
of een zijner plaatsvervangers te zijn onderzocht.

Van genoemd onderzoek is vrijgesteld het vleesch hetwelk
voorzien is:

a. hetzij van een merkteeken als bedoeld bij het Koninklijk
besluit van 21 November 1902;

b. hetzij van een merkteeken, stempel of verklaring, ten be-
wijze dat het vóór den uitvoer bij een keuring van gemeente-
wege of door een geëxamineerden veearts voor gebruik geschikt
was bevonden.

ST A A T der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende Maart 1903.

(De cijfers ttisschen ( ) iluideit het getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers. 1

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm. |

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Bij hond en kat. 5

Bij ander vee. • "S"

Rotkreupel.

Groninpon . .

6

«

13 (•\')

«

2 (>)

n

h

n

Friosland. . .

6

»

V

n

11 (»)

V

8 (8)

n

T1

1

Drente. . . .

4

n

»

35 (")

»

y>

»

V

V

r>

„ i

Overijsel . . .

7

n

8(5)

»

3 (2)

V

3 (3)

n

»

b

Gelderland . .

9

*

»»

1

V

12 (\'»;

«

»

» .!

Utrecht . . .

n

«

n

f,

n

n

V

n

n

n

Noord-Holland .

5

2(2)

8 (M

n

V

3 (*)

n

«

1 1

Zuid-Holland .

5

V

»

2 (>)

V

1

3(3)

3(>)

»

Zeeland . . .

»

T)

t)

r>

n

ij

n

n

n 1

Noord-Brabant .

13

1}

n

5 (»)

» 1

9 (•)

V

23 (»)

Limburg . . .

2

u

*

V

»

V

»1

4 (3)

»

"

Totaal

57

7)

n

2(2)

64 (28)

24 («)

r> i

I

40 (36)

3(3) |s(i)

25 (")

(Staatscourant van 15 April 1903, n°. 87.) v. E.

-ocr page 475-

MEDEDEELINGEN UIT DE CHIRURGISCHE CLINIEK
VAN \'S RIJKS VEEARTSENIJSCHOOL,

door

W. C. SCHIMMEL en K. OVER.

f4d6 Vervolg.)

26°. Purulente phlegmone van het straalkussen
en van de cellige hallen bij een paard.

I)en 19den Februari 1903 kwam een 7-jarige donkerbruine
ruin, hoog 1,7S M., gekruist inlandsch ras, toebehoorende
aan J. S. S. te W., in behandeling met ernstige gevolgen van
een nageltred aan het rechter achterbeen. Wegens de hevige
kreupelheid werd het dier in een veewagen gebracht.

Voor ruim een week had het paard een nageltred beko-
men in de buitenste zijdelingsche straalgroeve van het rechter
achterbeen. De onverwijld ontboden veearts paste de gewone
behandeling toe: verwijding van het kanaal dat de nagel
had gemaakt, desinfectie hiervan, verdunning van den hoorn
in den omtrek, antiseptisch verband. Aanvankelijk ging alles
naar wcnsch; de temperatuur schommelde om 3S,5° C.
Eenmaal beveikte ze 40° C.; toen zat er etter achter en wel
een absces aan den buitenkant van het mediale kraakbeen.
Dit werd geopend en na desinfectic daalde de temperatuur
spoedig wéder tot 38,5° C. Sedert twee dagen was de pijn-
lijkheid echter belangrijk toegenomen en tevens de omvang
van de achterste hoefhelft vermeerderd.

Het paard liep zóó erg kreupel, dat het nauwelijks met
den toon van den zieken hoef op den bodem steunde. In
rust stond het op drie beenen ; dooi\' de pijn was de buik-
opgetrokken. Toch bedroeg de temperatuur niet meer dan
38,öo C. Het rechter achter onderbeen was oedemateus en

30

-ocr page 476-

46,6 ■

de achterste hoefhelft van dit been dermate gezwollen dat
deze bijna den dubbelen omvang had van dien van het- naast
staande been. De cellige ballen en het straalkussen waren
met etter geïnfiltreerd; in het koothol was een absces door-
gebroken, waaruit behalve pus, necrotisch weefsel kon worden
verwijderd. Toen dit zooveel mogelijk was weggenomen, kon
het mediale kraakbeen aan weerszijden worden gevoeld. Een
in het oorspronkelijk nagelgat gebrachte sonde kwam in het
koothol uit.

Er bestond dus een diffuse purulente phlegmone van het
parachondrium en van het straalkussen ; het gewricht, de
peesscheeden en de kraakbeenderen waren blijkbaar nog niet
in het proces betrokken, anders was de temperatuur liooger
geweest en hadden zich vermoedelijk reeds peri-articulaire
abscessen gevormd. Bovendien bleek de eetlust voldoende.

De mogelijkheid van herstel was derhalve niet uitgesloten,
te meer omdat aan den linker achterhoef nog geen dislocatie
van het hoefbeen had plaats gevonden.

De zieke hoef werd gereinigd en zooveel mogelijk gedes-
infecteerd. De hoorn om het oorspronkelijk nagelgat werd
tot op de keratogene membraan verdund en de hoef overi-
gens sterk besneden, liet necrotisch weefsel in de absces-
holte van het koothol werd verwijderd en de etter welke
zich in dit fibro-elastisch weefsel bevond, uitgedrukt. De gang
welke van het straalkussen naar het koothol liep, werd ver-
wijd, door injecties met l°/ou sublimaat gereinigd en daarna
voorzien van een draineerbuis, ten einde den vvohdsecreten
gelegenheid te geven af te vloeien. Vervolgens werd het geheele
onderbeen gedurende een half uur in een lauwwarm bad
van l°Ao sublimaat-solutie geplaatst. Na afloop daarvan
werd de hoef verbonden met jute, gedrenkt in sublimaat-
oplossing van dezelfde concentratie, en het paard in een
reinen box geplaatst, waarin het door middel van een broek
staande werd gehouden.

-ocr page 477-

De subliinaatbaden en het verband werden in de eerst-
volgende. dagen tweemaal in de 24 uur vernieuwd ; ten einde
het eczeem der huid boven den hoef te bestrijden, werd
vóór het bad boven den hoorn boorzalf ingewreven. Daar
het linker achterbeen bijna alleen den lichaamslast der
achterhand te torsen had en er dus gevaar bestond voor
doorzakking van het hoefbeen, werd het paard weldra eiken
dag met de broek neergelegd ; bet stond dan echter spoedig
van zelf weer op.

Ondanks de antiseptische behandeling bleef veel pus en
fibrineus exsudaat uit de draineerbuis vloeien; telkens
Avas
deze door coagula verstopt. De eetlust was voldoende; een
groote eter was het paard ook in zijn gezonde dagen niet
geweest. De temperatuur bleef schommelen om 38,5° C.
Den 28"ten Februari was deze echter 39° C.; blijkbaar was
dit een gevolg van stagnatie der wondsecreten. Ten einde
daarin beter te voorzien dan door de draineerbuis kon ge-
schieden, werd, nadat een EsMARcii\'sche lis om de pijp was
gelegd, de gang van de uitwendige straalgroeve naar het
koothol gespleten, zoodat de incisie ging door het straal-
kussen en in het koothol uitkwam. Nu kon van retentie
der wondsecreten in het nog steeds sterk geïnfiltreerde
fibro-elastische weefsel geen sprake meer zijn.

De spleet werd met een in sublimaat-solutie gedrenkten
watten-tampon stevig opgevuld; dit scheen noodig om de
bloeding te bestrijden, zoodra de EsMARCil\'sche lis werd
verwijderd. Daarna werd de hoef weder als gewoonlijk ver-
bonden.

Den volgenden dag werd de tampon verwijderd, weer een
sublimaat-bad aangewend en de hoef als te voren verbonden.
De temperatuur bedroeg toen 38,3° C., de eetlust was
voldoende.

D< ïn 5den Maart brak in het koothol een nieuw absces
door, blijkbaar een gevolg van necrose van liet slecht gevoede

-ocr page 478-

balweefsel. Dit herhaalde zich den 9den Maart, doch nu aan
de buitenvlakte van het kootgewricht. Bij dit alles schom-
melde de temperatuur van 38° tot 38,5° C.

Na de laatste abscesvorming nam het onderbeen belangrijk
in dikte af. De gewone behandeling: insmeren met boorzalf,
sublimaat baden en antiseptisch verband werden voortgezet,
met het resultaat dat de zwelling der ballen en van de
geheele phalangeaal streek allengs verminderde en de tempe-
ratuur na 16 Maart normaal werd. De gespleten vleesch-
straal en ballen groeiden intusschen weer samen. Ten einde
den omvang van deze deelen nog meer te doen afnemen,
werden ze voortaan dagelijks ingesmeerd met unguentum
aegyptiacum.

I)e gang van bet paard bleef gebrekkig; dit moest worden
toegeschreven: 1°. aan de sterke inactiviteitsatrophie, welke
uit den aard der zaak aan het bovenbeen het meest in het,
oog sprong, 2°. aan het lang gebogen houden der onder-
scheidene gewrichten en de daardoor ontstane contractuur
aan de buigzijde, en 3°. aan de gewoonte, of, als men wil, aan
de vrees van het dier om zich bij doortreden pijn te berok-
kenen. Het geneesmiddel hiertegen was dagelijkschc, allengs
toenemende oefening. Daarom werd het paard op 26 Maart,
bij mooi weder, een korten tijd in de weide gedaan, en
hoewel het niet vlot ging, werd dit herhaald, zoodra de
omstandigheden er gunstig voor schenen.

Den 1 5de" April keerde het paard naar zijn eigenaar terug,
genezen wat het hoeflijden betreft, doch nog niet geheel
normaal, wat aangaat den gang en den omvang van ballen

\' O O O O

en straal. Daarom werd aangeraden het dier nog eenigen
tijd in de weide te doen.

27°. Alveolitis 4de bovenkies beiderzijds met
gevolgd ij k e p u r u 1 e n t e ontsteking v a n d e n re c b-
ter kaakboezetn.

-ocr page 479-

Den 17don Maart 1903 kwam in behandeling een 10-jarige
ruin, stekelharig bruin met bles, hoog 1,77 M., gekruist
inlandse!) ras, toebehoorende aan F. K. te T., met de anam-
nese dat het paard slecht kon eten, dat de oorzaak hiervan
volgens den ter hulp geroepen veearts aan de kiezen lag
en dat deze daarom opzending naar de veeartsenijschool had
voorgesteld.

liet paard droeg de sporen dat het reeds geruimen tijd
niet genoeg voedsel had kunnen opnemen ; het was mager,
terwijl de haren overeind stonden en dus glansloos waren.
De huid lag echter los, zoodat de algemeene gezondheids-
toestand goed scheen. De slijmvliezen waren bleek, de
pols was zwak, de temperatuur normaal.

Uitwendig was aan het hoofd weinig abnormaals te zien;
de streek van den rechter kaakboezem was echter iets ge-
welfd, terwijl aan dezelfde zijde neusuitvloeiing en iets
klierzwelling in de keelgang bestond. Het dier bleek zeer
lastig bij het mondonderzoek; staande in den noodstal kon
dit niet zonder gevaar geschieden. Het werd daarom op
een stroobed neergelegd, maar ook nu toonde het paard in
zijn kaken nog groote kracht te bezitten. Twee sterke
mondspiegels braken, zoodat patiënt in narcose moest, worden
gebracht. Intusschen waren de lagen reeds zeer beleedigd en
was het frenulum eenigszins ingescheurd.

Toen de narcose was ingetreden, werd dc aanvankelijke
diagnose: caries van de rechter 4do bovenkies, bevestigd,
liet bleek dat deze overlangs was gespleten; daardoor kon
zij zonder veel moeite in twee helften worden geëxtraheerd.

Een dadelijk verder ingesteld onderzoek van den mond
deed ontdekken dat ook de linker 4do bovenkies, hoewel in
mindere mate dan rechts, carieus was. De extractie daarvan
ging niet zoo gemakkelijk ; de carieuse kroon brak af, ter-
wijl de intacte wortel vast in den alveolus bleef zitten.
Ten einde dezen te verwijderen, werd de onderste kaak-

-ocr page 480-

boezem aan de linker zijde door trepanatie geopend en daarna
de wortel, evenwel niet zonder moeite, uitgestempeld.

üe gemaakte wonden werden gedesinfecteerd, de alveolen
echter niet met een tampon opgevuld, omdat te voorzien
was, dat het dier zich tegen een geregeld verwijderen en
weder inbrengen van nieuwe, antiseptische tampons zou ver-
zetten. Bovendien was de applicatie van een mondspiegel
in de eerste toekomst verboden, wegens de beleediging der

\'O o O

lagen.

De opneming van voedsel was na deze operatie reeds iets
verbeterd. Er ontwikkelde zich echter meer zwelling en
pijnlijkheid in de streek van den rechter kaakboezem, terwijl
de neusuitvloeiing rechts sterker en meer foetide werd ;
daarom werd twee dagen na de vermelde extractie overge-
gaan tot het trepaneeren van dien kaakboezem. liet gevolg
was dat zich een massa bedorven, zeer stinkende etter ontlastte.

Beide kaakboezems werden voortaan dagelijks geïrrigeerd
met een physiologische keukenzout-oplossing, waardoor de
ontsteking weldra bestreden werd.

De opneming van voedsel verbeterde nn aanmerkelijk,
ondanks de verwoestingen welke nog in den mond beston-
den; na weinige dagen werd het ration in den kortst
mogelijken tijd verslonden, liet uitgehongerde dier scheen
de geleden schade te willen inhalen; helaas moest het
1,77 M. groote paard zich met het beperkte ration der
veeartsenijschool (3 kg. haver en 4 kg. hooi) behelpen.

I)e ontsteking der kaakboezems genas naar wensch; het
dunne secretum werd allengs dikker en verminderde quan-
titatief. Daarom werd het irrigeeren gestaakt en hierdoor

O O

weder vulden zich de trepanatie-openingen.

Den 14dc" April werden door krabben met een uagel van
elk der lagen van de onderkaak een sequester ter lengte
van ongeveer 4 c\\I. verwijderd. Deze necrosis superficialis
was blijkbaar het gevolg van de aanwending van een mond-

-ocr page 481-

spiegel vóór de komst van het paard aan de veeartsenijschool;
immers was dc tijd van het verblijf aan deze inrichting
(17 Maart—14 April) te kort voor de vorming van een
demarcatielijn aan beide zijden der achterkaak. Vermoedelijk
was deze ostitis de oorzaak van het hevige verzet reeds bij
het eerste onderzoek van den mond.

Den l(\')dcn April vertrok het paard geheel hersteld, ook
wat de neusuitvloeiing betreft.

28°. Purulente arthritis van het rechter sprong-
géwricht bij een paard. — Den 25sten October 1902
kwam een 9-jarige goudvos-merrie, hoog 1,60 M., van gekruist
Groningsch ras, toebehoorende aan II. v. d. L. te U., in
behandeling met zoodanige kreupelheid aan het rechter
achterbeen, dat het dier op drie beenen sprong. Het werd
in een veewagen gebracht en tot nabij den box gereden.

Dit paard was den 17\'ion October des avonds over een
ijzeren hek geraakt en had zich daardoor op tal van plaatsen
beleedigd. Onder de vele wonden en wondjes was er één,
welke aanvankelijk het minst verontrustte, docli die latei-
bleek het grootste gevaar op t.e leveren; dit was een fijne
steekwond in de spronggelidsbuiging van het rechter been.
«Weldra openbaarde zich daarvan de reactie door arthritis
acuta van den bovensten spronggëwrichtszak.

De ter hulp geroepen veearts liet dat gewricht door per-
manente irrigatie koud houden. Dit vermocht echter de
ontsteking niet, te bestrijden; dc arthritis werd zóó hevig,
dat, als laatste redmiddel, het dier naar de veeartsenijschool
werd gebracht.

Aldaar werd het dadelijk in een broek geplaatst; hierin
liet het zich echter geheel hangen, met alle beenen van den

o o \'

grond, zoodat de vrees bestond het, ondanks de onder-
scheidene wonden en het op verschillende plaatsen reeds
ontstane decubitaalgangraen, te moeten laten liggen. Gelukkig

-ocr page 482-

schikte liet paard zich evenwel spoedig in de broek en ging
het, hoewel op drie boenen, staan.

Status praesens. ITet vermagerde dier, met opgetrok-
ken buik, had op vele plaatsen huid- en oppervlakkige
spierwonden; het zweette van pijn en angst, had versnelde
ademhaling en pols en een rectaal temperatuur van 40,1° C.
ITet rechter achterbeen werd meestal in flexie-positie gehouden ;
nu en dan raakte het paard met den toon van den rechter
achterhoef den bodem ten einde het linker achterbeen te
verlichten, doch door de pijn overweldigd werd de lichaams-
last snel weder op deze extremiteit overgebracht.

liet rechter spronggewricht was heet, gezwollen, zonder
duidelijk waarneembare fluctuatie, zeer pijnlijk; een wond
was niet aanwezig, doch aan de voorvlakte, naast de kammen
van het katrolbeen, bevond zich een puntje, dat een door
zwelling gesloten steekwond geweest kon zijn. Het geheele
been was oedemateus, vooral onder het spronggewricht.

De eetlust was slecht; een stukje brood, een wortel werd
met moeite genomen.

Het linker achterbeen was evenzoo oedemateus; daaraan
bestond geen dislocatie van het hoef been.

De diagnose was niet nioeielijk; blijkbaar was een puru-
lente arthritis aanwezig, zeer waarschijnlijk het gevolg vait
een steekwond, door het ijzeren hek teweeggebracht.

Minder gemakkelijk was de prognose; deze moest min-
stens dubia luiden. De mogelijkheid van herstel was echter
niet uitgesloten ; in geen geval zou dit in korten tijd worden
verkregen.

The rap ia et diarium. Het rechter spronggewricht
werd tweemaal daags gemasseerd met unguentuin hydrargyri
en daarna bedekt met een sublimaatverband. Met linker
achterbeen werd, ten einde het te ondersteunen in het
dragen van een grooter deel van den lichaamslast, tot aan
het spronggewricht gebandageerd.

-ocr page 483-

Gedurende de eerstvolgende dagen kwam er weinig ver-
andering in den toestand; de hoogste temperatuur was
40,3° C. Daar patiënte zeer vermoeid raakte, werd zij, ook
om het linker achterbeen te sparen, na enkele dagen op een
zacht\' stroobed neergelegd. Spoedig had zij zich echter der-
mate doorgelegen, dat herplaatsing in de broek onvermijdelijk
was. De decubitus-plekken werden een paar malen in de
24 uur, na reiniging, gepenseeld met een 10 pet. tannine-
solutie.

Hangen in de broek en neerleggen werden voortaan bijna
dagelijks afgewisseld; men moest kiezen tusschen twee
kwaden. In tusschen daalde de temperatuur; na een dag of
vier was zij beneden 40° C. en na ruim veertien dagen
beneden 39° C. gekomen. De eetlust bleef evenwel gering;
volgens den eigenaar was patiënte steeds een slechte eetster.

liet levensgevaar mocht nu wel is waar als geweken

o O

worden beschouwd, doch de pijnlijkheid bleef groot en intus-
schen werd het gewricht erg dik en hard, ten gevolge van

o O 1 O O

een zich ontwikkelende peri-arthritis.

Door de onrust van het paard drukten de bandages aan
de pees van
Ach u, les en elders weldra door, zoodat deze
achterwege moesten worden gelaten. Zij werden vervangen
door massage met jodiumzalf in de gewone verhouding
I deel jodium, 2 deelen joodkalium en 12 deelen axungia
porei).

liet bleek, dat het paard hooger temperatuur had, wanneer
liet in een broek werd geplaatst dan indien het vrij kon
gaan liggen en opstaan. Daarom werd de broek alleen dan
gebezigd, wanneer het decubitaal-gangraen hiertoe noopte.
Want ondanks alle voorzorgen legde het paard zich telkens
weer door. I)it werd ten deele ook bevorderd door het feit,
dat het niet alléén kon opstaan; hierbij moest het worden
geholpen.

Daar de eetlust onvoldoende bleef, bracht de eigenaar,

-ocr page 484-

die veel van het paard hield, eiken avond een portie gesneden
wortels en een flesch
lait de poule (6 eieren met suiker en
melk), welke gretig werden genuttigd.

Onder dit alles ging de toestand langzaam vooruit; toch
bleef groote pijnlijkheid bestaan. Deze verbeterde eerst midden
Januari; het dier ging toen meer op het zieke been steunen,
terwijl de omvang van het gewricht eenigszins afnam. Van
dit oogenblik af was de beterschap in het oog vallend,
zoodat het paard in het begin van Februari reeds vrij goed
wegstapte.

De eigenaar wilde het nu liever te huis hebben en aldaar
de behandeling (massage met jodiumzalf) voortzetten; tot dit
doel vertrok het den 6de" Februari.

Langzaam schreed het genezingsproces voort; dit werd
verder ondersteund door loopoefeningen (in duur toenemend
afstappen aan de hand), welke in het laatst van Maart door
weidegang werden vervangen. Deze heeft veel goed gedaan;
toen liet paard in het begin van Juni uit de weide werd
genomen, kon het weder voor het rijtuig worden gebruikt,
liet liep wel is waar, vooral in het begin, niet geheel rad
en de exostose aan de mediale vlakte van den tarsus was
niet volkomen verdwenen, doch de eigenaar was met het
resultaat zeer ingenomen. Zijn geduld en toewijding waren,
gelukkig, ©enigermate beloond geworden. Hij verklaarde
zich gaarne bereid zijn paard nu te gaan oefenen, te en-
traineeren voor den dienst, welken het verder zal hebben te
verrichten. Bij dergelijke cautelen is nog verdere beterschap
mogelijk.

29°. St.roo- of stal kramp bij een paard.

Den 18don Mei 1903 werd ter onderzoek aangeboden een
3-jarige donkerbruine ruin, hoog 1,57 M., gekruist inlandsch
ras, welke door T. H. K. te G. in de provincie Utrecht gekocht
en bestemd was voor Engeland. Bij den handelaar op stal

-ocr page 485-

gekomen, bemerkte (leze dat het paard nu en dan het een
of andere achterbeen krampachtig boog. Ter bekoming van
een attest zond hij het dier naar de veeartsenijschool;
daarmede gewapend zou hij den verkooper noodzaken het
terug te nemen, als zijnde een verborgen, dus redhibitoir
gebrek.

Het paard was mager, doch gezond, van achteren onbe-
slagen, had geen bepaalde beengebreken, groote, breede
achterhoeven, welke naar het scheen nooit beslagen, wellicht
zelfs niet besneden waren geweest. In stap en draf was
niets abnormaals waar te nemen.

In den stal op stroo gezet, was bij het omgaan aanvan-
kelijk evenmin iets te zien, dat op een krampachtige hyper-
fiexie in de gewrichten der achterbeenen geleek. AVellicht
leidden de vele kijkers, mogelijk ook het voedsel, dat gulzig
werd genomen, het dier af.

Ruim een uur later werd het paard opnieuw onderzocht,
waarbij nu slechts twee personen aanwezig waren. ITet ver-
toonde thans bij het zijwaarts gaan dadelijk de gewraakte
verschijnselen, en wel afwisselend met beide achterbeenen.
Deze werden niet enkel plotseling krampachtig gebogen,
doch tevens zijwaarts gebracht, een oogenblik in deze positie
gehouden en daarna langzaam neergezet. Nu eens geschiedde
het sterker met het linker, dan met het rechter achterbeen.

Later, en ook den volgenden dag, hadden vele leerlingen
mede gelegenheid deze symptomen waar te nemen. Zij kwa-
men overeen met de krampachtige buigingen, welke men
kan zien wanneer een verband wat vast om den hoef is
gelegd, doch vooral, indien de pees van
Achilles door een
bandage gedrukt wordt tegen de achtervlakte der tibia.

De oorzaak der stroo- of stalkramp is niet met zekerheid
bekend; ze kan trouwens van verschillenden aard zijn. Som-
migen hebben gemeend deze te moeten toeschrijven aan een
retractie van de schenkelfascie, in het bijzonder van haar

-ocr page 486-

lateraal gedeelte. Hoewel die oorzaak in casu niet onmoge-
lijk was, moest zij bij hot 3-jarige paard toch als niet zeer
waarschijnlijk worden aangemerkt. Eerder moest aan een
zenuwlijden worden gedacht, gelijk ook bij hanetred dikwijls
bestaat en dan niet zelden hereditair is.

Dat zulk een stalkramp ook tijdelijk kan voorkomen bij
pijnlijke ontsteking der pezen of der spierinserties, bij phleg-
mone, kroonbetrapping, enz. is genoegzaam bekend; zij valt
dan samen met de valsche hanetred en verdwijnt meestal
na genezing van het grondlijden.

30°. Glossitis actinomycotica bij een koe.

Den 21steu April 1903 kwam een 6-jarige, roodbonte koe
in behandeling, toebehoorende aan C. W. R. te T. A., wegens
een zoogenaamde kankertong. Reeds geruimen tijd at zij
gebrekkig en kwijlde daarbij uit den mond; vooral het
opnemen van voedsel van den grond en hel kauwen gelukten
slecht. De voedingstoestand en de melksecretie waren evenwel
nog voldoende.

l)e punt van de tong en een deel van het lichaam waren
vergroot, hard en pijnlijk; in verband hiermede was haar
rand aldaar verbreed en afgerond. Onder het slijmvlies
bevonden zich zoowel aan de boven- als ondervlakte van de
tong gele knobbeltjes, omgeven door een rooden zoom; op
enkele plaatsen waren deze knobbeltjes geëxcoriëerd. De
keelgangslymphklieren en de retropharyngeale klieren waren
gezwollen, vrij hard en weinig pijnlijk. De speekselklieren
leden niet mede.

De geringe uitbreiding welke het lijden nog slechts had
verkregen, deed de prognose gunstig stellen. De toekomst
beschaamde dit niet.

Tweemaal daags werd een solutie van 3 gram joodkalium
per os verstrekt, terwijl de keclgangsstreek éénmaal daags
met jodiumzalf werd gemasseerd Reeds na 2 dagen was

-ocr page 487-

belangrijke beterschap waar te nemen en in de eerste dagen
van Mei was de koe hersteld. Ter voorkoming van recidieve
werd de behandeling echter nog enkele dagen voortgezet, tot
het dier den 9don Mei door den eigenaar, volkomen genezen,
werd» afgehaald.

31°. Hernia sc rotalis chronica bij een paard.

Den 0den Mei 1903 werd een 2-jarige voshengst, hoog
1,57 M., gekruist inlandsch ras, toebchoorende aan P. G.
te II. aan de veeartsenijschool gezonden, met verzoek het
dier, dat rechts een balzaksbreuk had, te castreeren. Volgens
den brenger van het paard was de breuk reeds het vorig
jaar door een veearts onderkend; deze achtte het castreeren
toen gevaarlijk. Nu was den eigenaar aangeraden het paard
naar de veeartsenijschool te zenden.

Onmiddellijk na aankomst van het dier was van een
hernia niets te ontdekken; zelfs was de rechter bal in het
lieskanaal opgetrokken. Het paard had een marsch gemaakt
van ongeveer zes uur; mogelijk zakten na rust testikel en
ingewanden weder in het scrotum. Met den bal bleek dit
den volgenden morgen het geval. Een hernia kon echter
niet worden geconstateerd, zelfs niet bij rectale exploratie;
het lieskanaal bleek daarbij ook niet bijzonder wijd. Mogelijk
was, gelijk immers volstrekt niet zelden geschiedt, de bal-
zaksbVeuk spontaan genezen.

Den 12den Mei werd overgegaan tot castratie. Zekerheids-
halve waren, behalve de torseertangen van
Rkynal, VöMKi.\'schc
zijde, bistouri, schaar en scherpe haak, ook steriele klem-
houtjes gereed gelegd. Het bleek later, dat deze voorzorg
niet nutteloos was geweest.

Het paard werd op de linker zijde neergelegd en, omdat
ook nu van een hernia niets te bespeuren viel, op de gewone
wijze door torsie gecastreerd. Eerst werd de onderliggende
bal verwijderd, daarna de bovenliggende; beide testikels

-ocr page 488-

waren sterk ontwikkeld. Toen bij het torseeren der boven-
liggende (rechter) zaadstreng het dier zich verzette, zag men
op eens uit\'de onderste (linker) wond darmen tevoorschijn
komen. Daarop was, wegens de anamnesis, in het geheel
niet gerekend.

Met een in sublimaat gedrenkten watten-tampon werd
onverwijld verdere uitzakking van intestina voorkomen.
Daarna werd de castratie rechts getermineerd en hier, uit
een preventief oogpunt, in het lieskanaal een flinke anti-
septische wattentampon gedrukt, waarover de huid werd
gehecht.

Vervolgens werd het paard in rugligging gebracht en door
middel van chloroform genarcotiseerd. Na eenige pogingen
werden de uitgezakte darmen gereponeerd. Het gemeenschap-
pelijk scheedevlies werd nu van de omgeving los gepraepareerd,
bijna uitsluitend door verscheuren en knippen, en — het
dier op den rug liggend gedacht — zooveel mogelijk in de
hoogte getrokken. Daardoor werd het lumen hiervan zeer
vernauwd.

De stomp van de zaadstreng was bij het reponeeren der
ingewanden mede in de buikholte geschoten en kon, ondanks
alle moeite, niet worden teruggevonden. De bedoeling was
namelijk om over de zaadstreng, omgeven door de sterk ge-
spannen tunica vaginalis communis, zoo dicht mogelijk nabij
den uitwendigen liesring een ligatuur\' en een klem te leggen.
Dit kon thans alleen over het scheedevlies geschieden.

Tot dit doel werd eerst een ligatuur van VöMEi/sche zijde
n°. 6, zoo hoog als mogelijk was over het gespannen schecde-
vlies gelegd. Opdat geen darmen in de ligatuur konden
komen, gelijk bij onverwacht persen had kunnen plaats vinden,
werd een vinger in de tunica vaginalis communis gebracht,
zoover naar het lieskanaal als doenlijk was, en daarop de
ligatuur geappliceerd Over deze ligatuur werden daarna
klemhoutjes gelegd, welke sterk werden samengeknepen.

-ocr page 489-

Na reiniging der schaamstreek met een sublimaat-solutie
kon bet paard van het stroobed opstaan.

Den volgenden dag werd de rechter tampon verwijderd.
Er was toen reeds genoeg zwelling ontstaan, om een uit-
treden der darmen te verhinderen. De eetlust en de tem-
peratuur waren normaal; alleen was de koker eenigszins
gezwollen.

Na 3 dagen werd het paard gedurende tien minuten
afgestapt. In de volgende dagen steeg de temperatuur eeni-
gennate, tot iets boven 39° C., ongetwijfeld door retentie
van wondsecreet. Na ontlasting daarvan daalde de tempera-
tuur telkens.

Op den 5den dag na de operatie werd het paard bij goed
weder dagelijks in de weide gedaan. De rechter wond etterde
nog al; overigems bestond euphorie. Dagelijks werd de
schaamstreek geireinigd en de wond met een sublimaat-
solutie uitgespoten.

Den 23sto" Mei vielen de klemhoutjes af en 5 dagen
daarna vertrok het paard genezen. Aanbevolen werd liet te
huis in de weide te doen.

Niettegenstaande de operatic onder geen gunstige omstan-
digheden geschiedde (de z. g. achterste cliniekzaal niét haar
zandbodem, waar, den geheelen dag door, de stationnaire
patiënten van welken aard ook worden behandeld) en het
nauwelijks te vermijden was dat, bij de plotseling noodige
rugligging, het zand van de hoeven, kluisters, enz. op de
operatievlakte werd geprojecteerd, had alles een gunstig
beloop. Dit geval bewijst nog eens te meer, dat ook bij
eventratie, heel wat tegen de regelen der aseptiek kan
worden gezondigd, zonder tot
noodlottige gevolgen te leiden.

( Wordt vervolgd.)

-ocr page 490-

MULTIPLE LYMPHANGIOM VAN DE PLEURA
BIJ HET PAARD,

door

Dr. H. MARKUS.

Bij de dieren is tot heden geen enkel juist gediagnostiseerd
geval van lymphangioom waargenomen; door
Kitt 1) is onder
den naam van „teleangiectas ia lymphatica" een
anomalie beschreven aan het hart van een paard; het onder-
zoek leerde ,,dass es sich lediglich um ein abnorm weites,
subepicardial gelegenes Lymphgefäss und seiner anastomo-
sirenden Ramificationen handelt(e)." Dit was dus een zuiver
ectatisch proces; van nieuwvorming van lymphvaten, ergo
van lymphangioom, was in dit geval geen sprake.

De enkele waarnemingen, welke als lymphangioom in de
veeartsenijkundige literatuur zijn beschreven, werden gedaan
door
schindelka 2) en van Harrevelt. 2)

De eerste betreft een kat, 5 jaar oud, welke voor eenigen
tijd had geworpen ; in de omgeving van de tepels waren
tumoren (?) aanwezig van hazelnoot-tot kippeneigrootte, zich
voordoende als met vloeistof gevulde zakken; dikwijls waren
zij concentrisch om een tepel gerangschikt. Hovendien be-
stonden er tusschen deze anomalieën geslingerde strengen
ter dikte van een pink, welke hier en daar knobbelig en
vrij hard waren.

Bij punctie der zakken ontlastte zich een vloeistof, welke

1  Kitt, Teleangiectas ia lymphatica vom Horzen dos Pfor-
dcs. Münchener Jahresbericht 1885 —188G, S. 77.

2  Van IIaukevelt, Cystenvormige lymphnngiomon aan liet Omentum
mojus van een rund. Tijdschrift voor veeartsenijkunde en veeteelt, deel 27,

blz. 259.

-ocr page 491-

T. v. V. XXX, 1903.

-ocr page 492-
-ocr page 493-

door Latschenberger als sereuse vloeistof, c. s. als lymphe
werd onderkend.

Op grond dezer bevindingen meent Sciiindelka met een
,,ly m ph an gi o ma cavernosum" te doen te hebben,
ofschoon hij niet in de gelegenheid was het geval autoptisch
en microscopisch te onderzoeken en daardoor den aard der
afwijking zoo mogelijk vast te stellen. Gerechte twijfel aan
de juistheid der diagnose is m. i. dus alleszins gemotiveerd.

Het geval van van Harrevelt betrof een geslacht rund,
waarbij in hoofdzaak op de inwendige vlakte van het omentum
majus vele erwt- tot hazelnootgroote blaasjes van gele of
roode kleur voorkwamen, in den regel gevuld met een gele
vloeistof. Deze cysten gingen uit van het peritoneum en
haar wanden bestonden uit bindweefsel en endothelium; de
vloeistof was lymphe.
Van Harrevelt kon éénmaal directen
overgang van een blaasje in een lymphvat constateeren en
meent met multiple uitzettingen van lymphvaten te doen te
hebben. De analogie niet een dergelijke waarneming van
11
enke bij den mensch deed hem echter ten onrechte diens
benaming als cvstenvormig
lymphangioom overnemen; m. i.
zijn deze afwijkingen het best als
multiple eystenvormige
lymphangiectasieën
aan te duiden.

In deze omstandigheden meende ik een door mij waar-
genomen geval van lymphangioom van de pleura bij het
paard niet onvermeld te mogen laten.

Den 3dcn April 1902 kwam de dienstdoende keurmeester
mij mededeelen, dat er zooeven een paard was geslacht,
dat volgens zijn meening aan tuberculose leed; hij had
althans bij een vluchtig onderzoek tal van knobbeltjes op
het borstvlies waargenomen.

Ter plaatse vond ik een ongeveer 20-jarige zwarte merrie,
waarvan de slachting juist was voleindigd; qua slachtpaard
verkeerde het dier in middelmatigen voedingstoestand.

31

-ocr page 494-

Het onderzoek leerde het volgende: op de pleura cos-
tal is, zoowel rechts als links, zaten, onregelmatig verspreid,
tal van over het algemeen platte woekeringen, waarvan de
kleinste speldeknopgroot waren, de sterkst ontwikkelde, welke
meer in de voorste borsthelft voorkwamen, ongeveer 2 cM.
overlangsche doorsnede hadden. Deze woekeringen waren
ongelijkmatig van vorm en hadden zwak gegolfde randen ; de
grootere vertoonden een licht gekwabd voorkomen en maakten
daardoor den indruk uit samensmelting van eenige kleinere
tumoren te zijn ontstaan: enkele er van vormden meer
prominente knobbeltjes. De verbinding dezer gezwelletjes
met de pleura was vrij stevig; in den regel zaten de nieuw-
vormingen met geheel haar basis aan het borstvlies vast; bij
enkele was een kort bindweefselachtig steeltje waar te nemen.
Indien men door lichte trekking de nieuwvormingen van haar
ondergrond losscheurde, bleef er steeds een pleura-defect
over, althans in de meest oppervlakkige laag.

De pleura pericardiaca (zie de afbeelding) was zoo-
wel rechts als links dicht bezet met nieuwvormingen van
verschillende grootte. De kleinere er van, welke in de min-
derheid waren, kwamen geheel overeen met de exemplaren
van de pleura costalis; de grootere promineerden sterk en
deden zich voor als erwt-, knikker-, tot walnootgroote knobbels
van zeer onregelmatigen vorm en met sterk hobbelig opper-
vlak. Het trok de aandacht dat vele op hun hoogste punten
doorschijnende blaasjes droegen met gespannen wand van
speldeknop-, hagelkorrel- tot erwtgrootte, waaruit zich, na
insnijden, een helder sereus vocht ontlastte; de bodem dezer
blaasjes werd door het neoplastisch weefsel gevormd. Ook
hier ontstond bij verwijdering een defect in de onderliggende
membraan.

De pleura diaphragmatica droeg op het pezig
gedeelte van het middelrif een ovalen tumor van meer dan
duiveneigrootte, welke met breede basis innig met het

-ocr page 495-

borstvlies was verbonden; aan zijn koepelvormige opper-
vlakte zag men onderscheidene blaasjes als de boven beschre-
vene, waaronder vrij groote exemplaren.

Bij het microscopisch onderzoek van vocht uit één dezer
blaasjes vond ik tal van platte cellen; ook wel ronde, op
lymphocyten gelijkende, en hier en daar ophoopingen van
knotsvormige cellen, welke zich in een rij van ongeveer
kubieke cellen voortzetten.

I)e pleura pulmonalis was beiderzijds op. de long-
toppen bezet met onderscheidene speldeknop-, erwt- en
knikkergroote knobbeltjes, welke zoowel aan de mediale als
aan de laterale vlakte van den longtop voorkwamen ; vooral
lateraal waren deze nieuwvormingen scherp geaccentueerd en
kwamen zij geheel overeen met die van gelijke grootte op
de pleura pericardiaca. Deze nieuwvormingen waren zeer
hobbelig en innig met de pleura pulmonalis verbonden; in
den regel was de plaats van samenhang iets smaller dan
de grootste doorsnede van het neoplasma; bij sommige kon
men van een korten steel spreken. Bij het afknippen van
zulk een nieuwvorming ontstond een gaatje in de longen-
pleura; van samenhang van den tumor met dieper liggend
weefsel was hier, evenmin als op andere plaatsen, iets te
bespeuren.

Het stond dus vast, dat ik mot zuiver pleurale processen
te doen had.

De nieuwvormingen bestonden zonder onderscheid uit
lichtgeel, vast weefsel, waarin op doorsneden noch degene-
raties, noch bloedingen aanwezig bleken te zijn. Aan de
peripherie bevonden zich, vooral bij de grootere exemplaren,
enkele blaasjes van verschillende afmeting, doch niet groo-
ter dan een erwt; op sneevlakten was duidelijk waar te
nemen, hoe de dunne blaasjeswand zijdelings op het solide
weefsel overging, terwijl de gladde fundus van de holte door
dit weefsel zelf werd gevormd. Op verticale doorsneden

-ocr page 496-

bleken de tumoren, ook aan hun basis, scherp begrensd;
het vethoudend bindweefsel, dat de pleura pericardiaca met
het pericardium verbindt, gedroeg zich ten opzichte van het
neoplastisch weefsel geheel passief.

De lymphoglandulae thoracis, mediastina 1 es
en bronchiales waren normaal. Ook aan geen der overige
organen werden afwijkingen gevonden.

Op grond van het autoptisch onderzoek kon het bij den
keurmeester gerezen vermoeden op tuberculose beslist worden
tegengesproken: het voorkomen der boven vermelde blaasjes
met sereusen inhoud was niet te rijmen met een tnberculeuse
aandoening; ook het ontbreken van degeneraties en van zieke
lymphklieren pleitte tegen tuberculose. Voorloopig werd de
volgende diagnose gesteld: pl eu ra-gezwel, vermoede-
lijk uitgaande van de lymphvaten (dit laatste op
grond van de blaasjes en het microscopisch onderzoek van
hun sereusen inhoud). l)e waarschijnlijkheid dezer diagnose
werd nog denzelfden dag zeer versterkt door de resultaten van
een provisioneel onderzoek door coupes; zekerheid kon echter
pas een nauwkeurig onderzoek van fijne weefselsneden geven.

Microscopisch onderzoek.

Ten behoeve van het microscopisch onderzoek zijn van de
pleura costalis, pericardiaca en pulmonalis kleinere en grootere
nieuwvormingen volgens de gebruikelijke methoden gefixeerd,
ingesloten en gesneden geworden; ook
zijn van den solitairen
tumor van de pleura diaphragmatica coupes vervaardigd.
De praeparaten zijn gekleurd met haemaluineosine, volgens
van Gieson en volgens Weigert (n.1. met cresofuchsine ter
onderscheiding van de elastische vezelen).

Het ontstaan der tumoren is het best te bestudeeren aan
jonge exemplaren; voor de beschrijving van het microsco-
pisch beeld zal ik dan ook in de eerste plaats gebruik maken
van verticale doorsneden, waarin nieuwvormingen van om-
streeks speldeknopgrootte voorkomen.

-ocr page 497-

Wanneer men hij sterke vergrooting de pleura in de
richting van een kleinen tumor vervolgt, ziet men even vóór
laatstbedoelden, het platte pleura-epitheel overgaan in meer
hooge, soms bijna kubieke cellen met ronde of ovale kernen.
Hier en daar treft men in de membrana propria pleurae
een onregelmatige holte aan, inwendig bekleed met platte
celkernen; de grootere hebben een diameter van ± 80 /i.
Bij den tumor ziet men de membrana propria pleurae
breeder worden en overgaan in de nieuwvorming, terwijl de
gemodificeerde pleura-epitheliën de neoplasie aan haar opper-
vlakte bedekken. De kleinste tumoren vormen óf vrij smalle
aanhangselen van het borstvlies, welke door een dunnen
steel daarmede samenhangen, óf, wat meer voorkomt, ronde
of ovale knobbeltjes, die met een breede basis in het pleura-
weefsel zitten. Het weefsel van zulke gezwelletjes omsluit
in een spaarzaam ontwikkeld stroma tal van dicht naast
elkander gelegen ronde, ovale of onregelmatige holten, in
diameter wisselend tusschen 5 en 80 n. In zeer dunne coupes
kan men duidelijk constateeren, dat deze holten bekleed zijn
met cellen, voorzien van lange, platte, spoelvormige kernen,
welke direct tegen het stroma zijn gelegen. In den regel
zijn deze holten in de praeparaten zonder inhoud ; soms vindt
men een weinig korrelig neerslag; nu en dan komen in
enkele lumina eenige lymphocyten of polynucleaire leuco-
cyten voor. Iiet stroma tusschen deze holten bestaat uit
een grondstof, vezelen en cellen. De grondstof is homogeen,
wordt met picrinezuur licht-geelgroen gekleurd en vormt
daar, waar de boven beschreven holten vlak naast elkaar
liggen, meestal met enkele bindweefselvezelen het tusschen-
liggend weefsel. De vezelen zijn bijna uitsluitend bindweef-
selvezelen ; met eosine en zure fuchsine (
van Gieson) worden
zij rood getingeerd; op sommige plaatsen echter zijn zij
vermengd met een niet onaanzienlijk aantal elasticke vezelen,
welke door
Weigert\'s cresofuchsine blauwzwart worden ge-

-ocr page 498-

kleurd. De cellen zijn te onderscheiden in platte bindweef-
selcellen, metaplastische vormen en infiltreerende kleine cellen,
üe platte bindweefselcellen zijn vrij wel in de minderheid;
overwegend in aantal zijn de metaplastische vormen, zooals die
o. a. in gezwel-stromata veelal in belangrijke verscheidenheid
voorkomen. Deze cellen hebben groote, polvmorphe kernen
(waaronder zelfs van 8,5 ^ diameter) met één of twee
nucleolen en een korrelig protoplasma, dat in de haemaluin-
eosinepraeparaten lichtblauw gekleurd is. De kleine ronde
cellen komen slechts hier en daar, en dan nog spaarzaam
voor; het meest neemt men ze waar aan de peripherie van
het gezwelweefsel, een enkele maal ook meer centraal.

Over het algemeen zijn deze tumoren niet rijk aan bloed-
vaten ; evenwel in praeparaten van nieuwvormingen van de
pleura pulmonalis komen bloedvaten in vrij groot aantal
voor.

De grootere nieuwvormingen vertoonen hetzelfde beeld als
de kleinere tumoren; alleen in quantitatief opzicht zijn ver-
schillen waar te nemen. Over het algemeen is hier het
stroma eenigszins sterker ontwikkeld dan in de boven be-
schreven neoplasmata; zijn samenstellende elementen zijn
in hoofdzaak dezelfde, echter komen hier ook gladde spier-
vezelen in het stroma-weefsel voor; de metaplastische cel-
vormen zijn tevens ruim vertegenwoordigd. Door deze sterkere
stroma-ontwikkeling liggen de boven beschreven holten niet

O oo

zoo dicht naast elkander als in de kleine tumoren ; de toeneming
van de afmetingen der lumina heeft bovendien geen gelijken
tred gehouden met den groei der nieuwvormingen, zoodat
de doorsneden der holten veelal kleiner zijn dan in gezwel-
letjes van speldeknop- tot hagelkorrelgrootte. Het maakt den
indruk, dat het sterkere stroma aan eventueele neiging tot
dilatatie paal en perk stelde; daarom is het zeer plausibel,
dat juist aan de oppervlakte der grootere tumoren, door het
ontbreken van dien tegenstand, blaasjes, zelfs van erwtgrootte

-ocr page 499-

tot stand kwamen. Al deze holten zijn inwendig met platte
cellen, voorzien van smalle spoelvormige kernen, bekleed.

Het pleura-epitheel, op welks metaplasie ik bij de beschrij-
ving der kleinere nieuwvormingen reeds wees, biedt in dit
opzicht bij de grootere tumoren een interessante verschei-
denheid aan. De cellen zijn plat, kubiek of cylindrisch, soms
meer kegel- of knotsvormig. De laatste celvormen treft men
vaak in fraaie papillaire rangschikking aan; zóó sterk soms,
dat reeds bij zwakke vergrooting de gezweloppervlakte er
franjeachtig uitziet. Het is eigenaardig, dat op vlak naast
elkander gelegen plaatsen het pleura-epitheel hier cylindrisch
is, daar bijna plat of zelfs volkomen normaal. Wanneer
zulke papillaire aanhangselen van de pleura niet over hun
geheele lengte in het vlak van doorsnede liggen, zijn zij aan de
gezweloppervlakte als vrij liggende, ronde of ovale celhoopen
waar te nemen. Peripheer ziet men een fraaien zoom vair
cylindrische cellen, waarin zich eenig bindweefsel bevindt, dat
meer of minder sterk met kleine cellen geïnfiltreerd is. Het
zijn dergelijke papillair gerangschikte celhoopen, welke ik o. a.
in den inhoud van één der erwtgroote blaasjes vond (zie
boven); bij het aansnijden vermengden deze pleura-epitheliën
zich met den inhoud der blaasjes.

De grootste tumoren, zooals de duiveneigroote nieuw-
vorming op de pleura diaphragmatica en onderscheidene
van de pleura pericardiaca bieden in het microscopisch beeld
vermeldenswaardige bijzonderheden aan. Vooral nabij de
basis van deze groot.e gezwellen bevinden zich tal van aan-
zienlijke, onregelmatige, veelal langwerpige holten, welke
dikwijls door smalle strooken van tumor-weefsel zijn geschei-
den. lleeds bij zwakke, doch beter nog bij sterke vergrooting,
kan men zien hoe deze holten met een kubiek epitheel zijn
bekleed, dat op vele plaatsen cylindrisch wordt en papillair
is gerangschikt; het beeld komt volkomen overeen met de
boven beschreven verschijnselen aan het pleura-epitheel. Nauw-

-ocr page 500-

keurige studie dezer praeparaten heeft mij geleerd, dat ik
ook hier met gewoekerde pleura-epitheliën te doen had,
welke door de excessieve ontwikkeling dezer tumoren uit het
regelmatig verband waren losgeraakt en zich nu als geïsoleerde
haarden te midden van het neoplastisch weefsel bevonden.

Ik stel mij de ontwikkeling dezer groote tumoren als
volgt voor. In den eersten tijd der genese ontwikkelde het
neoplastisch weefsel zich zuiver subpleuraal; in een meer
gevorderd stadium kan het zijn voorgekomen, dat op twee
of meer dicht bij elkander gelegen plaatsen de neoplasie
bijzonder sterk ging woekeren en de laag der pleura-epitheliën
werd verbroken. Bij voortgezet ten groei kwam er een ver-
eeniging tot stand der op de verschillende plekken ontstane
neoplastische haarden en wel zoodanig, dat daarbij het
tusschenliggend subpleurale gezwelweefsel incl. de pleura
geheel werd overwelfd en ingesloten. Op deze wijze ont-
stonden er dus holten te midden van het neoplastisch
weefsel en bekleed met rnetaplastische pleura-epitheliën.

De oppervlakte dezer groote nieuwvormingen is dan ook
niet overal door het pleura-epitheel bedekt; iets wat, in
verband met de boven vermelde bevindingen, geen verwon-
dering kan baren.

Alvorens met de beschrijving van het microscopisch beeld
te eindigen, moet ik nog de aandacht vestigen op zeer
bijzondere verschijnselen, welke ik uitsluitend in praeparaten
van de pleura pericardiaca kon waarnemen.

In coupes van dit gedeelte van het borstvlies en het
onderliggend sterk vethoudend bindweefsel zijn in dat
bindweefsel reeds bij zwakke vergrooting vele onregelmatige
celstrengen waar te nemen, welke op tal van plaatsen onder-
broken worden door ronde of ovale celhoopen en door
grootere en kleinere holten met flink ontwikkelden wand en
homogenen inhoud. De celstrengen en celhoopen bestaan uit
vrij groote polygonale cellen met helder protoplasma en

-ocr page 501-

groote, ronde, ovale of polygonale intensief gekleurde kern.
Deze cellen liggen zeer dicht aaneengesloten, zoodat alleen
in uiterst dunne coupes de celgrenzen zijn te onderscheiden;
bijna steeds zijn deze celcomplexen aan bun peripherie
begeleid door enkele of meerdere gladde spiervezelen. De
cellen der direct subpleuraal gelegen strengen verdwijnen op
onregelmatige wijze in de eigenlijke gezwelmassa, blijkbaar zon-
der aan den opbouw der neoplasie deel te nemen. De holten
variëeren sterk in grootte; er komen er zelfs onder voor,
welke reeds met het bloote oog in de coupe te zien zijn,
van ruim 1 ml. diameter. De wanden dier holten bestaan
in den regel uit eenige lagen cellen; steeds is de inwendige
laag plat en voorzien van cellen met platte, spoelvormige
kernen. Naar de peripherie worden de celkernen meer rond
en ovaal, en krijgen geheel het type van de cellen dei-
bovenbedoelde strengen; dikwijls gaan zij continu in deze
celstrengen over. De wanden der grootste holten zijn het
dunst; meestal zijn daaraan slechts 2 of 3 cellagen waar te
nemen. Ook hier vindt men tusschen en om het celcomplex
vaak enkele gladde spiervezelen. De inhoud der holten is,
bij sterke vergrooting gezien, korrelig, zonder structuur,
met hier en daar een leucocyt; van roode bloedcellen is
nimmer een spoor te vinden, in tegenstelling met de bloed-
vaten, welke vrij spaarzaam voorkomen, doch steeds vele
fraaie erythrocyten bevatten.

Diagnose. In de kleinste nieuwvormingen treedt het
\'t duidelijkst op den voorgrond, dat wij hier met een lymph-
vatgezwel te doen hebben. Zooals bekend, is de pleura
zeer rijk aan lymphvaten en waar we nu in dit vlies
neoplasieën aantreffen van den boven beschreven bouw, welke
beslist niet van bloedvaten uitgaan, moeten wij de lymphvaten
als bodem der nieuwvorming aannemen. Zekerheid verschaffen
ons bovendien de bekleeding der holten, met platte, endötheel-
achtige cellen, het voorkomen van één of twee lymphocyten in

-ocr page 502-

sommige lumina en de sereuse inhoud der groote opper-
vlakkige blaasjes. Ook de grootere en grootste tumoren
vertoonen duidelijk denzelfden bouw; hier is evenzoo de lymph-
vat-woekerin«; de hoofdzaak. Door de ietwat sterkere stroma-
ontwikkeling en de talrijke inclusies van pleura-epitheel zijn
velerlei variaties ontstaan. Lympbangiomen zijn goedaardige
gezwellen; het ontbreken van tumoren in de borstlymph-
klieren en in andere organen stemt met dit feit overeen.

De anomalieën, welke in het vethoudend bindweefsel
onder de pleura pericardiaca gevonden en in het laatste
gedeelte der microscopische beschrijving vermeld werden,
meen ik als proliferaties van het endotheel der lymphbanen
te moeten opvatten, welke tevens van aanzienlijke verwijding
dier lymphbanen vergezeld waren. Omtrent den aard van
eenig verband tusschen deze processen en de lympbangiomen
in het borstvlies laten zich slechts vermoedens uiten.

Dezelfde dispositie, welke in het borstvlies op verschillende
plaatsen de lymphvaten in hun geheel tot woekering bracht,
veroorzaakte misschien in het vethoudend bindweefsel onder
de pleura pericardiaca de exquisite proliferatie der lymphvat-
endotheliën, in haar wezen een lymphangendothelioom.

Wij staan hier dus voor een geval van multiple
lympbangioom in de pleura bij het paard, op som-
mige plaatsen in het subpleurale weefsel vergezeld van
hyperplastische processen van de lymphvatwanden (lymph-
an gen dot heli oom).

Utrecht, Mei 1903.

EEN GEVAL VAN KALEZIEKTE VOOR DEN PARTUS,

door

J. KOOIJMAN.

Daar de kalfziekte vóór den partus zeldzaam is, acht ik
het niet van belang ontbloot den lezers van dit tijdschrift

-ocr page 503-

mijn bevinding van een dergelijk geval mede te deelen.

Den 18don April 1.1., \'s morgens ongeveer 8 uur, werd
mijn hulp ingeroepen door den landbouwer J. B. te
Hontenisse, voor een zwartbonte koe, 5 jaar, gekruist
Noord- Hollandsch ras.

Bij mijn komst ter plaatse vond ik de koe liggende, met
het hoofd opgeheven; van opstaan was geen sprake wegens
paresis van het achterstel.

De eigenaar deelde mij mede dat de koe nog een paar
dagen vóór het kalven was, maar niettegenstaande dat had
hij zich verplicht gezien haar al eenige dagen (3-maal daags)
te laten melken, daar ze veel last van den sterk gezwollen
uier had.

Zoo was ze dan ook nog des morgens half zes gemolken,
had goed gegeten, enz., maar tegen 7 uur begon ze te
waggelen en viel ten laatste neder. Pogingen om ze t,e doen
opstaan, bleven vruchteloos.

Mijn onderzoek leverde weinig op; alleen iets vermin-
derden eetlust cn paresis van het achterstel. De geboorte-
wegen waren eenigszins verwijd, maar het ostium uteri was
nog gesloten.

Ik beschouwde het geval als zoogenaamd ,/liggen vóór de
geboorte", en deelde den eigenaar mede, dat ik in den loop
van den dag nog wel eens zou komen zien, vooral daar
patiënte zich maar eenige minuten van mijn woning
bevond.

Te ongeveer 12 uur ontving ik bericht dat de koe in het
laatste half uur veel verergerd was, zoodat mij verzocht werd
eens spoedig te komen zien, daar men patiënte liever wilde
slachten.

Direct gaf ik aan het verzoek gehoor. Mijn diagnose kon
nu niet meer weifelend zijn, daar alle symptomen wezen op
kalfziekte.

Symptomen : De koe lag op de rechter zijde, het hoofd

-ocr page 504-

lang uitgestrekt ; bij het oplichten er van viel het dadelijk
neder. Verder bestonden ongevoeligheid van decornea, ptosis,
verhoogde traansecretie, oprisping van gassen uit de maag,
nu en clan knersen op de tanden, terwijl de temperatuur
37,0° C., het aantal polsslagen 110 (hoewel moeilijk na te
gaan, daar de polsslag zwak was) en de ademhaling steunend,
rochelend was. In het rectum bevonden zich tamelijk harde,
stinkende faeces, de blaas was sterk gevuld, voor- en
achterhand waren paretisch. Het ostium uteri was iets
geopend.

Therapie: Inspuiting van een joodkaliumsolutie, met
veel lucht vermengd, in den uier, zoodat deze zich flink
gespannen voordeed, daarna wrijven van den uier, voor-
zichtig verwijderen van de faeces uit het rectum, koude
douches op het hoofd. Patiënte werd zooveel mogelijk in
sternaalligging gehouden.

\'s Avonds 6 uur bevond ik de koe veel opgewekter, ze
dronk een halven emmer lauw water met een handvol meel
er in, at iets hooi, kon het hoofd oplichten, ontlastte spontaan
faeces en urine; de paresis der achterhand bestond nog.
Daar het dier veel in beterschap toegenomen en de uier nog
sterk gezwollen was, waarvan het blijkbaar last had, liet ik
het melken en beval tevens dit elk uur te doen.

Langzamerhand werd alles normaal, zoodat de koe des
nachts half drie spontaan opstond, en 2 uur daarna werd
een Hink vaarskalf geboren, waarop spoedig de secundinae
volgden.

Op dit oogenblik zijn moeder en kind welvarende, terwijl
eerstgenoemde ongeveer 20 liter melk per dag geeft.

Hontenisse, 22 April 1903.

-ocr page 505-

TEM PER ATUURS V A RIATIËN BIJ HOOGDRACHTIGE

RUNDEREN,

door

G. C. POST.

(Mededeeling uit da verloskundige cliniek van \'s Rijks veeartsenijschool.)

Het was reeds sedert lang geen onbekende zaak dat de
lichaamstemperatuur bij drachtige runderen belangrijke schom-
melingen onderging. De eerste schrijvers, welke hierop de
aandacht vestigden, waren
Saint-Cyr en Chapelle 1), die in een
artikel ,,Le colostrum et la fièvre de lait", hun bevindingen
daaromtrent mededeelden. Uit hun diagrammen van 4 gezonde
koeien blijkt, dat de lichaamstemperatuur bij hoogdrachtige
dieren kan stijgen tot 40° C. en dat de partus kan plaats
vinden bij wisselende en zelfs hooge temperaturen. Verder
namen zij waar dat tijdens het puerperium belangrijke
schommelingen voorkwamen. Hun opnemingen zijn gedaan
5 dagen vóór en 6 dagen na den partus.

Hobday 2) vond bij 30 koeien, welke alle getuberculineerd
waren en niet gereageerd hadden, een maand na den partus
temperaturen van 38,8°—39° C. Opnemingen vóór en tijdens
den partus zijn door hem niet verricht.

In 1897 werden door Lenz 3) eveneens waarnemingen
van dezen aard gedaan bij 4 drachtige koeien en één vaars,
en wel 2—3 weken vóór den partus. Ook deze opnemingen
betroffen volmaakt gezonde dieren. Hij kwam tot tempera-

1  F. Saint-Cyr et F. Chapelle, Le colostrum ot la fièvre de lait. Journal
de Médecine vétérinaire et de Zootechnie, année
1881.

2  F. Hobday, Notes on physiological temperatures. The Journal of Com-
parative Pathology and Therapeutics
, December 1896.

3 8) Lenz, Kurze Mittheilungen über einige Beobachtungen an der geburts-
hilflichen Station der thierärztlichen Hochschule in München.
Wochenschrift
für Thierheilkunde und Viehzucht
1897, N°. 17.

-ocr page 506-

tuursschommelingen van 38,1° C.—39,7° C.; de volgende
gemiddelde temperaturen werden waargenomen.

laagste. hoogste.

Koe n°. I 38,6° C. 39,7° C.

„ „ II 38,4° „ 39,4° „

„ „ III 38,lo „ 39,1»

„ „ IV 38,2° „ 39,1° „

Vaars „ V 3S,5° „ 39,5° „

Hij maakte hieruit de volgende gevolgtrekking:
Twee hoogdraehtige dieren (nos. I en V) hadden een gemid-
delde rectaaltemperatuur, welke de normale temperatuur van
het rund (volgens hem 3S,5°—39° C.) 0,1°—0,2° overtrof.

Verder nam hij een daling waar op het oogenblik dat de
partus naderde.

Koe n°. I met een tweelinggeboorte vertoonde daling
vóór den partus; tijdens en na de geboorte werd stijging
waargenomen.

Koe n°. II 50 minuten vóór den partus 38,6° C.

25 „ „ „ „ 38,2° C.

Direct na den partus 39,1° C.

Koe n°. III even vóór den partus 38,1° C.

Koe n°. IV „ „ „ „ 38,3° C.

,/ na „ 38,6° C.

2 uur „ ,/ „ 39° C.

0 ,/ ,/ „ „ 39,6° C.

Na de geboorte steeg de temperatuur dus, en wel zóó,
dat 0—8 uur post partum deze ongeveer 1° C. hooger was
dan o}) het oogenblik van den partus.

Het was mij bij tuberculinatiën van drachtige koeien
meermalen gebleken, dat bij overigens gezonde dieren soms
een zeer hooge lichaamstemperatuur wordt aangetroffen en
ook dat de temperatuur van hetzelfde dier op denzelfden
dag belangrijke schommelingen ondergaat.

Dat deze waarneming met het oog op de beoordeeling

-ocr page 507-

der thermische reactie bij de tuberculinatie zeer belangrijk
is, behoeft geen nader betoog.

Mijn onderzoekingen zijn verricht bij 6 drachtige run-
deren (3 koeien en
3 vaarzen).\' Als contröle-dieren dienden
2 niet-drachtige koeien, welke onder dezelfde omstandigheden
gevoed en verpleegd werden. De temperaturen werden
opgenomen 2-maal daags, \'s morgens 9 uur en \'s avonds 7 uur.

Uit mijn waarne-

19 19 1/ ie 1£ z<y lO M 9fï 91 99 99 91 9C 9t 91 90 19 9 ƒ c £ t O f\\ 1ft

mingen blijkt, dat bij
een volmaakt gezond
hoogdrachtig dier een
temperatuursverschil
kan worden aangetrof-
fen van 1,5» C. (zie
diagram van koe n°. 1.)

Uit alle diagram-
men blijkt, dat kort
vóór den partus de
temperatuur daalt.
jfot iUcKu.) Deze daling begint.

\'SSMS^^^^MffiM wellicht reeds met den

aanvang of ook korton

tijd vóór het voorbereidend stadium en moet waarschijnlijk
worden toegeschreven aan CO^-overlading als oorzaak van
het intreden van den partus op een bepaald tijdstip (Zie
hieromtrent de theorie van
Hasse, in de Bruin, Geburishilfe
berm Eind,
IIte Auflage, S. 66).

Korte mededeel ingen en referaten.

Stomatitis pustulosa contagiosa. — In de laatste dagen van
September 1S02 kwamen in het remonte-depót te Miliigen achter-
eenvolgens eenige paarden in behandeling, welke slecht
hun

-ocr page 508-

haver aten en veel speekselden, zoodat kwalijk riekend slijmig
speeksel soms in lange draden uit den mond vloeide. Het onder-
zoek van de mondholte bracht aan het licht pustulae en ulcera
aan de binnenvlakte der lippen en aan het frenulum. De mucosa
was verhoogd rood gekleurd. Ook op de bovenvlakte der toug
en aau de wangen vertoonden zich in het slijmvlies uitgebreide
defecten met fijne granulaties bedekt. Soms geleken de puisten
meer op blaasjes met troebelen inhoud. Ook aan de randen dei-
lippen bevonden zich in de huid pustulae in verschillende stadia
van ontwikkeling en verval. Bij één paard was de huid der oog-
leden van het linker oog met versche pustulae en kleine cirkel-
ronde pigmentlooze defecten bezet. Er bestond tevens een ruime
muco-purulente afscheiding der conjunctiva.

De patiënten begonnen na enkele dagen weer goed te eten.
Toch duurde het vaak verscheidene weken, voordat het slijmvlies
weer zijn gewone aanzien had en het mondschuimen ophield.

De paarden werden afgezonderd en de voederbakken ontsmet,
doch het aantal lijders breidde zich steeds uit en zij kwamen in
alle stallen voor. Bij een algemeen onderzoek bleek dat 97 paarden
waren aangetast. De meesten verkeerden echter reeds in eeu terug-
gaand stadium der stomatitis, en hoewel dikwijls diepe en groote
samenhangende defecten van tong- en wang-slijmvlies bestonden,
vertoonden deze paarden verder geen enkel verschijnsel van ziekte
en bleken zij niet de minste stoornis daarvan te ondervinden.
Deze paarden hadden blijkbaar in de weide reeds het acute
stadium doorloopen.

Dagelijks werd bij de patiënten de mondholte eenige malen
uitgespoten met eeu oplossing van een of ander desinficiens of
adstringens. Later werden pustulae en ulcera met goed gevolg
gepenseeld met solutio jodii. Verder werd dikwijls slobbering
gevoerd en meermalen te drinken gegeven. Achtereenvolgens zijn
alle lijders hersteld.

Knipscheer.

Miltruptuur. — Den 2don December 1901 werd \'s morgens in
den stal dood aangetroffen het paard n». 785, 4 jaar oud, dat
te voren geen enkel verschijnsel van ziekte had vertoond. Bij de
opening der buikholte stroomde zeer veel, gedeeltelijk gestold,
bloed naar buiten. De milt vertoonde onder de kapsel een groot

-ocr page 509-

haematooui en op een andere plaats een inscheuring, waaruit nog
gestold bloed puilde. Hoe deze miltalteratie is ontstaan, kon niet
worden verklaard. Een microscopisch bloedonderzoek leverde een
negatief resultaat op.

Knipscjieer.

Exungulatie na zenuwsnelle. — Een paard van het remonte-
depot, 13 jaar oud, was sedert 1 Juli 1902 in bebaudeling
wegens chronische hoefkreupelheid van het linker voorbeen. Er
bestond eenige vernauwing der achterste hoefhelft en een zeer
geringe gevoeligheid der verzenen bij bekloppen. Na een cocaine-
inspuiting liep het paard rad. Den 23sten October d. a. v.
onderging het dier met goed gevolg de neurectomie der pijp-
zenuwen. De wonden werden dagelijks gedesinfecteerd. Er bestond
echter geringe neiging tot granulatie; ten slotte waren ze geci-
catriseerd.

Voordat het paard wederom in dienst was gesteld, trad 1
December aan het betreffende been plotseling zwelling op tot
boven de knie en meer in het bijzonder van de kroon. Hier
kwam eenig vocht te voorschijn en liet de hoornschoen zich ge-
leidelijk los, waarom het paard werd afgemaakt.

Knipscheer.

Inimuniseering tegen tuberculose. — Hieromtrent deelt J.
H. Wagener in het Tijdschrift voor Geneeskunde van 6 Juni
1903 het volgende mede.

Behring\'s bekendmaking heeft E. Levy er toe gebracht een
korte mededeeling te doen omtrent eigen proeven op dit gebied
(Centralblatt für Bakteriologie, 1 Abth., Band XXXIII, n°. 9).
Tijdens zyn proefnemingen kwam bij tot de ontdekking, dat
80 pet. gesteriliseerde glycerine-oplossing virulente tuberkelbacillen
bij 37° in 48 uur onschadelijk maakt. Na eenige voorafgaande
proeven spoot hij twee volwassen caviae in met een 6-daagsche
glycerine-bacillenemulsie: één subcutaan, één intraperitoneaal.

Na afloop der reactieverschijnselen werden zij op dezelfde wijze
behandeld met 5-daagsche, 4-daagsche, 3- en 2-daagsche emulsies.
Ten slotte kregen zij met twee contróle-dieren een inspuiting
(in de okselholte) van een 1-daagsche emulsie.

Eén contróle-cavia stierf na 13 weken; de overige werden

-ocr page 510-

nu gedood. Resultaat vau de sectie was: beide contróle-diereu
hadden een ver gevorderd tuberculeus lijden; de beide gevacci-
neerde caviae vertoonden nergens een spoor van tuberculose.

W. C. S,

Behandeling van miltvuur met aciduin carbolicum. — De

Zwitserscbe veearts A. Minder zag bij elf gevallen van miltvuur
in het initiaalstadium bij runderen gunstige gevolgen van het
toedienen van carbolzuur, overeenkomstig het voorschrift van
Prof. Dr.
Hess. De aanwending geschiedde in een } pet.-oplossing
van lauwwarm water; hiervan kregen de zieke, gewoonlgk sterk
koortsende dieren naar omstandigheden alle \\—4 uur telkens
1—2 liter per os.

De toediening van groote hoeveelheden carbolzuur kan, gelijk
ook
Hess heeft aangetoond, zonder gevaar voor vergiftiging
geschieden. De digestie wordt daardoor volstrekt niet gestoord,
terwijl de uitscheiding van carbolzuur snel met de urine plaats
heeft (
Schweizer Archiv für Thier heilkunde, Band XLIV, 6 Heft).

W. C. S.

Een nieuw algemeen anaesthetieum. — Het volgende is ont-
leend aan een door
Th. Hammes in het Tijdschrift voor Genees-
kunde
van 6 Juni 1903 gepubliceerd referaat.

Narcotile, het bichloride van methyl-aethyleen, is een kleurloos,
zeer vluchtig anaesthetieum, aangenaam van reuk. Het apparaat
voor het inademen er van herinnert aan dat van
Junkeii voor
chloroform, met een mondstuk als bij lachgas, dat door een
buisje wordt vervangen om de narcose te verlengen. De anaesthesie
is snel bereikt en het bewustzijn keert ook spoedig terug.

Gedurende de anaesthesie zijn de pupillen nauw, de spieren
slap en is de conjunctivaal-reflex verdwenen. De ademhaling
wordt dieper, iets meer frequent, licht snorkend, later stertoreus;
de pols vertoont alleen een initiale ephemere toeneming in kracht
en frequentie. Collaps kwam niet voor. Postnarcotisch braken,
hoofdpijn of duizeligheid waren zeldzaam en kort van duur
(Eastham, The Lancet, 18 April 1903).

w. c. s.

Cricotomie. — In Deel 29, blz. 368 van dit tijdschrift is
gewag gemaakt van de gunstige resultaten der cricotomie bij cornage.

-ocr page 511-

Naai- aanleiding dier goede gevolgen beproefde de paardenarts
Petersen de operatie bij 7 remonten, in 1901 aangekocht. Hij
handelde als volgt. Het paard wordt neergelegd en het hoofd
gestrekt gehouden. Onder antiseptische cautelen worden de huid,
de huidspier en de vereenigde schouder- en borsttongbeenspier
juist in de middellijn gescheiden, ten einde zooveel mogelijk
bloeding te voorkomen. Door uit elkander houden der wondranden
komt dan het ringkraakbeen voor den dag, dat door een snede
wordt gespleten. Na de splijting wordt de wond inet thioform
bepoederd en door eenige hechtingen gesloten. Genezing volgt
meestal per primam.

Van de 7 geopereerde paarden genazen 3, verbeterden 2, en
bleven 2 even sterk snuiven als te voren. l)e graad van het
lijden had geen invloed op het resultaat der operatie; onder de
herstelden bevindt zich een paard, dat reeds luid snoof bij het
opstaan en gaan liggen, als ook bij het mesten. Reeds den dag
na de operatie kan over het resultaat worden geoordeeld. Of dit
duurzaam zal zijn, moet de toekomst leeren.

In plaats van het kraakbeen te splijten, ware het wellicht
nuttig een stuk uit het ringkraakbeen te nemen
(Zeitschrift für
Veterincirkunde
1903).

W. C. S.

Vergiftiging met koolmoiioxydo. — Eeu merkwaardig geval
van vergiftiging door kooluionoxyde wordt door
K. Wolït mede-
gedeeld in het
Biochemisches Centralblatt 1903, blz. 328, en
door prof.
Weeers Bettink gerefereerd in het Pliarmaceutiscli
Weekblad
van 23 Mei 1903. Het luidt ongeveer als volgt.

In een stal werden een oppasser van een officier en twee paarden
des ochtends dood gevonden, terwijl de beide paarden van den
officier ongedeerd waren; de dood was blijkbaar veroorzaakt door
kolendamp. De stal lag in het achterste gedeelte van het gebouw
en had eeu vloer, welke 1 M. beneden den vloer der andere ver-
trekken lag. Van het huis liep een gang schuin af naar den stal,
en aan het andere einde van die gang was een vertrek, waarin
zich de eenige schoorsteen van het huis bevond. Met deze schoor-
steen waren verbonden twee groote verwarmingstoestellen, welke
gebruikt werden om een paar fabrieksinrichtingen, gelegen in de
eerste en tweede verdieping, te verwarmen. Deze waren echter

-ocr page 512-

wegens den Zondag nagenoeg geheel afgesloten, zoodat het vuur
nauwelijks bleef smeulen. Des Zondagsnamiddags steeg de buiten-
temperatuur, welke beneden 0° C. was geweest, plotseling boven
10° C., zoodat de schoorsteenwandeu, die bij de lage buiten-
temperatuur nog warm genoeg waren gebleven om de smeulings-
gassen op te trekken, deze nu niet meer naar buiten voerden.
Het gevolg was, dat de afgekoelde lucht langs den schoorsteen
naar binnen stroomde en de smeulingsgassen medevoerde. De
oppasser sliep op den grond van den stal op stroo en werd,
evenals de beide paarden van den huisbewoner, door den kolendamp
gedood. Paarden gaan in een hun vreemden stal dikwijls niet
liggen. De beide officierspaarden, welke staande waren gebleven,
waren daardoor aan den dood ontsnapt, terwijl de liggende paarden
waren omgekomen.

Wanneer de schoorsteen een 1 M. hoogere metalen pijp had
gehad, was de warmte van de smeulingsgassen voldoende geweest
om trekking naar buiten te geven; de ramp zou dan niet zijn
voorgekomen.

W. C. S.

Sesam- en katoenolie-reactie in boter na voedering met
sesam- en katoenkoeken,
door A. J. Swaving (Zeitschrift fiir
Untersucliuncj von Nahrungx- und Genussmitteln
1903, Seite
97—115). Prof. wjifjsits Bettink deelt hieromtrent ongeveer
het volgende mede in het
Pharmaceutisch Weekblad van 6 Juni
1903.

De twijfel, dien men soms heeft uitgesproken over de waarde
der reactie van
Baijdouin op de aanwezigheid van sesamolie,
gaf aanleiding tot dit
onderzoek.

De in Duitschland voorgeschreven wijze van onderzoek is, dat
men van het gesmolten botervet, hetwelk geen kleurstof mag
bevatten die reeds met zoutzuur alléén een roode kleur geeft,
5 gram met 0,1 cM3 eener alcoholische furfuroloplossing en
met 10 cM3 zoutzuur van 1,19 (37,2 pet.) in een fleschje met
glazen stop minstens een halve minuut krachtig schudt; de
temperatuur mag niet hooger zijn dan voldoende is om de boter
gesmolten te houden.

Wanneer de roode kleur van het zich afscheidende zoutzuur
niet snel verdwijnt, is de aanwezigheid van sesamolie bewezen.

-ocr page 513-

De furfuroloplossing wordt bereid uit 1 volumen kleurlooze furfurol
en 100 volumina absoluten alcohol.

Indien de boter door zoutzuur rood wordende kleurstoffen bevat,
wordt 10 cM3 gesmolten boter vet in een kleinen scheitrechter
gedurende een halve minuut geschud met 10 cM3 zoutzuur van
1,125 (Pharmacopaea Neerlandica III). De zich afscheidende
onderste vloeistof laat men afloopen en herhaalt nog eens of
tweemaal de bewerking met nieuw zoutzuur, tot dit niet meer
wordt gekleurd.

Van het aldus voorbereide botervet wordt nu 5 gram met
furfurol en rookend zoutzuur op de aangegeven wijze onderzocht.

S wa ving voud dat, wanneer men deze wijze van werken nauw-
keurig volgt, bij zuivere boter nooit een roode kleur wordt
waargenomen.
Bij een reeks van proeven door hem genomen om,
na te gaan of bij voedering der koeien met sesamkoeken ook
het de roode kleur gevende bestanddeel der sesamolie in de
boter overgaat en zoodoende tot dwaling aanleiding kan geven,
bleek het hem (gelijk door anderen reeds was gevonden), dat
zelfs bij het gebruik van
4 Ivg. sesamkoeken per dag, de Bau-
oouiN\'sche reactie in boter, van op die wijze gevoederde koeien
verkregen, uitbleef.

Anders zijn de uitkomsten bij voedering met katoenzaadmeel.

Daarop wordt de reactie van Halphen toegepast, welke in
haar tegenwoordigen vorm aldus wordt uitgevoerd, dat 1—2 cM3
van het te onderzoeken vet met 1—2 cM3 amylalcohol en 1 — 2
cM3 eener oplossing van 1 pet. zwavel in zwavelkoolstof, gedurende
een uur in een kokend waterbad wordt verwarmd. Bij het optreden
eener roode kleur is katoenolie aanwezig. Wanneer aan koeien
katoenzaadmeel wordt gevoederd, gaat de stof, welke in de katoenolie
de oorzaak van
Halphen\'s reactie schijnt te wezen, in de boter over.

Ook de proeven, welke op dit gebied zijn genomen, werden
door
Swaving herhaald.

Hij kwam daarbij tot de volgende slotsommen:

Het in katoenolie op Halphen\'s reactief werkend bestanddeel
gaat bij voedering van koeien met katoenzaadmeel in de boter
over, kan daarin 24 uur nadat die voedering begonnen is reeds
worden aangetoond, neemt toe naarmate de hoeveelheid katoen-
zaadmeel grooter wordt, en neemt af zoodra met die voedering
wordt opgehouden, om eerst na eenige dagen geheel te verdwijnen.

-ocr page 514-

De kleur met Halphen\'s reactief bij boter vau op de aangegeven
wijze gevoederde koeien verkregen, komt overeen met die welke
normale boter geeft, wanneer 5 pet,, katoenolie is toegevoegd.

Bij boter, welke Halphen\'s reactie vertoont, kan deze, als de
boter goed gesloten en in het donker bewaard is, na maanden
nog onverzwakt worden verkregen.

Voedering met katoenzaadmeel heeft geen invloed op het
ßEicHERT
-MEissL-getal noch op het refractometergetal.

W. C. S.

Aantal veterinaire studenten in Italië. — Gedurende het
schooljaar 1901/02 werden de Italiaansche veeartsenijscholen be-
zocht door meer dan 1200 studenten. Zij waren als volgt ver-
deeld: Napels 269, Turijn 212, Milaan 200, Bologna 199, Pisa
109, Perugia 74, Modena 53, Parma 45, Camerino 42. Vrij al-
gemeen is men van oordeel, dat er in Italië meer veeartsenij-
scholen zijn dan door de behoeften worden gevorderd.
(Recueil
de médecine vétérinaire.)
 W. C. S.

Invoering van het rectoraat aan de veterinaire lioogeschool
te Dresden.
— Met ingang van 1 Mei 1903 is ook te Dresden
het directoraat afgeschaft; voor den tijd van drie jaar is tot
rector benoemd Prof. Dr. med. h. c. et phil.
Ellenberger. Dit
is te danken aan de eenstemmigheid van het college van docenten.
Voortaan zullen ook privaatdocenten worden toegelaten.

Tevens werd Prof. Dr. Johne tot geheim medicinaalraad be-
noemd, en de beeren Prof. Dr.
Müller, Prof. Dr. Puscn en de
landsveearts Prof. Dr.
Edelmann tot medicinaalraad. (Deutsche
thierärztliche Wochenschrift
, 9 Mei 1903.) W. 0. S.

Het abattoir te Roermond ovor 1902. — Uit het verslag
van den directeur
(T. A. L. Beel) blijkt, dat de gebouwen en
werktuigen in goeden staat zijn, maar ook nu werden verschil-
lende verbeteringen en uitbreidingen aangebracht, welke op de
exploitatie drukken.

In het abattoir werden geslacht: 2380 runderen, 1945 kalveren,
1070 nuchtere kalveren, 371 schapen, 5663 varkens en 38 paarden,
terwijl voor export werden geslacht 376 runderen, 179 kalveren

-ocr page 515-

en 1907 varkens. Noodslachting had plaats bij 8 runderen, i
varkens en 1 paard.

Afgekeurd werden: 25§ runderen (19f tuberculose), kalt\'
(2 tuberculose), 4 varkens (2 tuberculose) en 2 paarden, boven-
dien 68^ longen (60 tuberculose), 96^ levers (41 tuberculose), 9
harten (5 tuberculose), 25 milten (23 tuberculose),
15 nieren,
24^ uiers (4| tuberculose), 6 tongen, 3 koppen, 31 stel darmen,
162£ Kg. vet en 88J Kg. vleesch.

Er werd slechts 1 varken gesteriliseerd. Met ziekenstempel
werden vrijgegeven : 2f rund, 1 kalf, 6^ varken, 2 levers, 1 tong,
\'1 kop, 1 hart en 2 lammeren.

Viermaal werd proces-verbaal opgemaakt: éénmaal volgde vrij-
spraak, de drie andere malen ontslag van rechtsvervolging.

De ontvangsten bedroegen f 17494,47, de uitgaven f 17762,27.

v. E.

Een waarschuwing.

Zoo niet reeds sollicitanten zijn opgeroepen voor de betrekking
van gouvernementsveearts in Nederlandsch-Indië, dan zal het
zeker niet lang meer duren, daar een tweetal veeartsen noodig
zal zijn.

Gewoonlijk zijn er heel wat gegadigden, vooral omdat veron-
dersteld wordt, dat de financieele positie van den Indischen collega
over het algemeen beter is dan die van den Nederlandschen.

Toch voel ik mij verplicht een kleine waarschuwing te laten
h o oren.

Het salaris bedraagt f 200 per maand, met driejaarlijksche
verhoogingen van f 50 per maand tot een maximum van f 500
per maand.

De eerste drie jaar zijn het moeielijkst te doorworstelen. Het
traktement is te klein, vooral voor gehuwde ambtenaren.

In Nederland krijgt men moeielijk zuivere inlichtingen, daarom
het volgende. Er gaat van die f 200 af 2 % voor pensioen, 7 %
voor weduwen- en weezenfonds, en gedurende het lste jaar moet
betaald worden 2-maal het inkomen van een maand als bijzon-
dere bijdrage voor het pensioenfonds. Dus als het lste jaar het

-ocr page 516-

salaris per jaar is f2400, dan krijgt uien in handen f 1784 of
per maand f 148,67. In het 2do jaar worden de inkomsten beter
en bedragen ze per maand f 182. Plet 3do jaar idem. In het 4do
jaar, wanneer men dus f 50 verhooging zal krijgen, moet weer
2-maal die verhooging worden gestort voor het pensioenfonds,
dus bedragen de inkomsten gemiddeld per maand f 219.01. Het
5de jaar f 227, enz.

Het pensioen bedraagt na twintig dienstjaren \\ van het maxi-
mum salaris per jaar, dus f 1500.

Nu geef ik den aanstaanden sollicitanten in overweging eens
na te gaan en te vergelijken de inkomsten van onderwijzers,
hoofdonderwijzers, onderwijzers aan middelbare scholen, hout-
vesters, ingenieurs, controleurs bij het binnenlandsch bestuur,
opzichters bij den waterstaat, ambtenaren bij de rechterlijke macht,
enz. en dan zullen ze tot de conclusie komen, dat de gouverne-
mentsveeartsen in evenredigheid niet voldoende worden betaald.

De meeste pas benoemde gouvernementsveeartsen worden ge-
plaatst in de kleinste plaatsen. Op particuliere praktijk moet niet
worden gerekend. Bijzondere inkomsten door vleeschkeuring heb-
ben zij niet of heel weinig.

Door veel voor dienst op reis te gaan, kan men het trakte-
ment nog een weinig opvoeren. Feitelijk mag men er niet op
rekenen veel van die reizen over te houden, want door de
regeering wordt verondersteld dat, wat men den staat in rekening
brengt, ook werkelyk uitgegeven is.

Vroeger kon men zijn positie verbeteren door het afleggen
van een examen in een der Indische talen. Het traktement werd
verhoogd met f 50 per maand voor elke taal tot een maximum
van f 100 per maand. Men had het indertijd noodig geoor-
deeld dit te bepalen, omdat de regeering ingezien had dat ver-
betering van de finauciëele positie der gouvernementsveeartsen
noodzakelijk was. Die gunstige bepaling is ingetrokken, doch
het waarom is mij onbegrijpelijk.

Waarop ik vooral de aandacht wil vestigen is, dat de meeste
Indische ambtenaren vergoeding krijgen voor huishuur, doch de
gouvernementsveearts niet. Zoo zou den veearts, in vergelijking
met andere betrekkingen, f 50 tot f 70 huishuur indemniteit
moeten toekomen.

Wanneer de gouvernements-veearts niet ziek is, kan hij ge-

-ocr page 517-

durende de eerste drie jaar een inkomen hebben van f 200 tot
f 250 per maand, zonder aftrek van huishuur. Ik geef mijn
collega\'s de verzekering, dat dit inkomen niet voldoende is om
zijn rang in de Indische Maatschappij, welke tweemaal duurder
is dan de Hollandsche, op te houden.

Nu moet men het spreekwoord niet aanhalen van «alle begin
is moeielijk» of het gezegde van «je begint pas,» want de
diensten, welke van een pas benoemd veearts worden geëischt,
zijn even zwaar als die van collega\'s, welke reeds een tiental jaren
in de tropen zijn.

Er zijn slechts enkele collega\'s (een viertal), die een zeer goed
inkomen hebben, doch men moet voorzichtig zijn hun inkomsten
als maatstaf te gebruiken voor het geheele corps veterinaire
ambtenaren. Het moet als uitzondering worden beschouwd wan-
neer men een der groote plaatsen, waar belangrijke emolumenten
bestaan door vleeschkeuring en particuliere praktijk, krijgt.

Het is waar, dat men sedert jaren tracht de positie te ver-
beteren, doch die pogingen hebben tot nog toe geen succes gehad.

Ik geef den sollicitanten naar de betrekking van gouverne
mentsveearts in overweging goed na te gaan wat hun toekomst
zal zijn en ik zou hun zelfs aanraden te wachten, zoolang de
salarissen blijven gelijk ze thans zijn.

De financiëele positie der gouvernementsveeartsen is veel
slechter dan die van zoovele ambtenaren, wier opleiding tot het
verkrijgen van hun diploma minder of gelijk is.

Een gouvernementsveearts.

Rectificatie.

In het Verslag van de algemeene vergadering der
V eea rt s en ij ku nd i ge Vereeniging tot bevordering
der kennis omtrent de keuring van voedingsmid-
delen van dierlijken oorsprong, gehouden te Utrecht op
22 Maart 1903 in het gebouw voor Kunsten en Wetenschappen,
opgenomen in de Juni-aflevering van dit tijdschrift, staat op
blz.
454 vermeld, dat de heer de Jong een voorstel heeft in ge-
diend, luidende:

«Het is wenschelijk dat één der leden dezer Vereeniging zich

-ocr page 518-

tot de Hooge Regeering wendt, speciaal met het doel om op de
vele fouten te wijzen, welke der keuring van het voor export
bestemde vleesch aankleven.»

Dit is door een vergissing mijnerzijds verkeerd vermeld.
Althans de heer
de Jong merkt op te hebben „gezegd, dat
één persoon in de volgende vergadering met een uitgewerkt
voorstel kan komen om zich met betrekking tot de vleesch-
keuringsquaestie tot de regeering te wenden, en dat als niemand
daarvoor te vinden is, ik mij dan bereid verklaar. En verder
ben ik niet benoemd om de Regeering voor te lichten, maar
om het bedoelde voorstel op de volgende vergadering in te dienen."

Hiertoe werd besloten en de heer de Jong is benoemd —
niet om de Regeering voor te lichten — maar om het bedoelde
voorstel op de volgende vergadering in te dienen.

De Secretaris,
K. Hoefnagel.

Boekaankondiging.

HAUPTNER INSTRUMENTE-NEUHEITEN 1903, nebst einer
Specialliste über sammtliche Instrumente und Utensilien
für die Fleisehbesohau unter besonderer Berücksichtigung
der Austührungsbestimmungen des Fleischbesehaugesetzes
vom 3 Juni 1900. Berlin, H. HAUPTNER.

Deze pas verschenen catalogus vormt een aanvulling van den
volledigen instrumenten-catalogus 1900. Hij bestaat uit 40 blad-
zijden, 4° formaat, en bevat tal van goed uitgevoerde afbeeldingen.
Daaronder komen voor het sectie-instrumentarium van Prof.
Dexler te Praag voor het openen van de schedelholte en hef
ruggemergkanaal; voorts afbeeldingen van instrumenten voor
microscopie en bacteriologie, van dwangmiddelen, voor onderzoek,
van hechtmateriaal, van instrumenten voor injectie en enting,
voor inhalatie, voor slokdarm-, breuk- en uieroperaties, voor
castratie, verloskunde, voor hoefoperaties, enz.

Men treft daarin onder anderen de namen der Hollandsche
veeartsen: M. 6.
de Bruin, Hebmkes, Paimans en van Staa aan,
met afbeeldingen der door hen uitgevonden instrumenten.

Uit het bovenstaande blijkt wederom dat de firma Hauptner

-ocr page 519-

niet stil zit; zij ontziet geen kosten om de veeartsen op de hoogte
te houden van hetgeen op haar gebied in de wereld omgaat.

Op aanvraag wordt de catalogus kosteloos en vrachtvrij toe-
gezonden; daarvan zal stellig druk gebruik worden gemaakt.
De firma rekent er op, dat «aanzien doet gedenken».

W. C. Schimmel.

C. J. RAB, Untersuchungen über die Muskulatur des trächtigen
Rinderuterus. Inaugural Dissertation. Utrecht, SNOEK
1903.

Uit het uitvoerig literatuur-overzicht, dat aan het onderzoek
voorafgaat, blijkt dat het nog altijd twijfelachtig is of er gedurende
de zwangerschap hyperplasie der muscularis uteri bestaat; collega
Rab heeft door zijn onderzoek het zijne er toe bijgedragen om
deze zaak tot klaarheid te brengen.

Kölliker meende dat in de eerste vijf maanden der zwanger-
schap hypertrophie en hyperplasie der spiervezelen tot stand kwam.
Na de 6do maand is de uitzetting van den uterus een gevolg van
rekken en verschuiven der spierelementen.
Kilian daarentegen
meende dat vergrooting en vermeerdering der spiervezelen tijdens
den geheelen duur der zwangerschap werd waargenomen.

Onderzocht werden nteri van gezonde, drachtige dieren. Hierbij
bleek, dat de uteruswand gedurende de drachtigheid regelmatig
aan dikte afneemt, maar dat daarbij de spiervezelen in de eerste
helft der drachtigheid hypertrophisch worden ; in de tweede helft
wordt een laag los bindweefsel tusschen de spierlagen (longitu-
dinaal en circulair) afgezet. Reeds na de 3du maand beginnen
de vezelen der longitudinale laag uiteen te wijken en na de
5a° maand liggen zij in hoofdzaak in twee strooken aan den grooteu
en kleinen bocht van den hoorn. Hyperplasie van spiercellen
komt bij den drachtigen uterus van het rund niet voor.

Zeer in het kort geef ik den gang van het onderzoek aan.
De oppervlakte van den zwangeren uterus staat tot die van den
onbevruchten als 18 : 1; ook de onbevruchte hoorn van een
drachtigen uterus is 5- ä 6-maal grooter dan in niet drachtigen
toestand-

Tot het meten der spiervezelen werden kleine stukjes uterus-
wand van serosa en mucosa ontdaan, in een salpeterzuuroplossing
vau 33 pet. gebracht; zij bleven daarin 24—48 uur en werden
nu na afwasschen, in een reageerbuisje met gedistilleerd water

-ocr page 520-

telkens geschud, waardoor het grootste gedeelte der spiervezelen
geïsoleerd werd. Terwijl in de eerste 4 maanden der drachtigheid
soms li a 3 weken daarvoor noodig waren, gelukte dit in de
laatste weken der zwangerschap, dank zij het nieuw gevormde losse
bindweefsel, reeds na enkele dagen. De methode
Toldt, namelijk
schudden met kaliloog (30 pet.) gedurende 10 minuten beviel
niet, daar de vezelen, ofschoon goed geïsoleerd, meestal braken;
alcoholpraeparaten waren zeer goed bruikbaar, mits het salpeter-
zuur langer (circa 4 dagen) inwerkt.

Voor het meten (telkens 15 cellen) werden stukjes van 16 uteri
uit verschillende tijden der drachtigheid onderzocht. Als grondslag
voor het stadium der graviditeit werd, hoewel eenigszins in
afwijking van
Franck (Guri.t), ook rekening gehouden met de
lengte en het gewicht van den foetus.

De spiervezel van den niet-drachtigen uterus is spoelvormig
en heeft in het midden een kleine rondachtige kern. Bij vijf
maanden drachtigheid is de vezel veel langer, maar naar even-
redigheid weinig breeder geworden; de einden der cel zijn nog
spits, het midden is eenigszins handvormig en de kern ovaal.
Nooit werd meer dan één kern waargenomen.

Enkele cijfers (gemiddelden uit de graphische voorstellingen)
mogen hier een plaats vinden.

Spiervezel niet drachtige uterus: lang 115 mier., breed 3,1 mier.

^

9 weken drachtigheid

» 410

»

3,7 »

10

»

»

» 445

»

4 »

»

11

Tr

ï>

» 464-

»

»

4 »

12

J>

»

» 493

»

4,1 >

»

13

»

» 503

»

}

4,2 »

>

15

1

» 545

>

T>

4 »

»

18

»

»

» 603

>

>

4,2 >

»

19

»

»

» 624

>

»

4,4 >

Spierveze

5 maanden

drachtighe

d

lang 736 mier.,

breed 5 mier.

»

5

>

»

» 759

»

»

5,6 »

»

H

»

»

» 746

»

»

5,8 »

»

6

»

»

» 759

»

»

5,8 »

»

H

>

»

» 708

»

»

5,8 I

»

7

»

i

» 702

»

»

5,5 »

8

>

»

» 758

»

»

6

»

8i

>

>

» 750

*

»

5,9 »

-ocr page 521-

De spiervezelen uit den uterus van een paard, 8 maanden
drachtig, van een kameel (8 a 9 maanden drachtig) en van een
hert (4 maauden drachtig) waren respectievelijk 715, 881 en 451
micron lang. Bovendien werd de lengte der spiervezelen bepaald
24 uur en 38 dagen na den partus; zij waren gemiddeld 403
en 111 micron lang.

Het onderzoek of hyperplasie bestond, had als volgt plaats.
Na kleuring in een alcoholische safranine-oplossing en ontkleuring
met zoutzuur houdenden alcohol (ontkleuring met 2 pet. picriue-
zuur-oplossing beviel minder) bleek bij microscopisch onderzoek
in de tweede helft van den drachttijd steeds dat van karyokinese
in de spiercellen geen sprake was; een onderzoek in de eerste
helft der zwangerschap gaf\' hetzelfde resultaat; ook van amitosis
werd niets gevonden.

Om na te gaan of in het puerperium ook cellen te gronde
gingen, werden onderzoekingen bij konijnen verricht. Vierentwintig
uur na den partus werden de dieren gedood en microscopische
praeparaten van de muscularis uteri vervaardigd, maar overal
werden de kernen aangetroffen in rust, met sterk gekleurde
chromatine.

Het resultaat der metingen van Rab komt geheel met dat van
Reichman *) overeen en is zelfs voor de lengte der" spiervezels
uit den onbevruchten uteru3 hetzelfde, nl. 115 micron; de hyper-
trophie der spiercellen vindt plaats tot de 21ste week der drach-
tigheid; daarna behouden zij, tot het einde der zwangerschap,
ongeveer dezelfde grootte.

Een viertal platen, welke het voorgaande illustreeren, zijn
aan de dissertatie toegevoegd.

Terwijl dit punt voor den mensch en onze huisdieren nog niet
definitief was vastgesteld, heeft het nauwkeurig onderzoek van
Rab de zaak voor het rund beslist. Gaarne weusch ik hem daar-
mede geluk.
 van Esveld.

-ocr page 522-

Prijsvraag
der Noordhollandsche Vereeniging „Het Witte Kruis".

De Noordhollandsche Vereeniging «Het Witte Kruis», verlangt
een populair geschrift, ongeveer ter grootte van de bekende vlug-
schriften vanwege de Maatschappij tot Nut van \'t Algemeen
uitgegeven, en handelende over de belangrijke beteekenis van
koemelk als volksvoedsel, met uiteenzetting van de groote
gevaren, aan het gebruik van onbetrouwbare melk verbonden;
met aanwijzing van de middelen om die, zoo mogelijk, te voor-
komen, zoowel ten opzichte van de zorg voor het vee als met
betrekking tot het opvangen, bewaren en vervoeren van het
product, bestemd voor het gebruik in de steden en ten platte-
lande en eindelijk van de maatregelen, door den verbruiker te
nemen. De antwoorden, geschreven in de Nederlandsche taal, door
een andere hand dan die van den opsteller of met behulp van
een schrijfmachine ten papiere gebracht, moeten vóór 1 Mei 1904
worden toegezonden aan den secretaris der Vereeniging voornoemd,
den heer
P. J. van Eldik Thieme te Bloemendaal bij Haarlem.

Zij moeten geteekend zijn met een spreuk en vergezeld van
een verzegeld briefje, dat dezelfde spreuk tot opschrift heeft en
den naam inhoudt van den schrijver.

Aan den schrijver van het meest voor bekroning in aanmerking
komende antwoord zal een prijs van twee honderd vijftig gulden
worden uitgereikt.

Het bekroonde antwoord blijft het eigendom der Vereeniging.

Personalia.

Benoemd: bij Koninklijk besluit van 23 Mei 1903, n°. 122,
tot paardenarts 1sto klasse de paardenartsen der 2de klasse F.
LamÉris en J. Maas; tot lid der Commissie tot het examineeren
van hen, die een akte van bekwaamheid wenschen te verkrijgen
voor middelbaar onderwijs in land- en tuinbouwkunde en hout-
teelt of de akte voor lager onderwijs in de land- en tuinbouw-
kunde
A. W. Hridema, leeraar aan \'s Rijks landbonwwinterschool
te Groningen; tot leden der gezondheidscommissie: te Emmen

-ocr page 523-

A. H. Steenbergen aldaar, te Borger II. Wolters te Nieuw-
Buinen; te Tiel H. J. 0.
van Lent aldaar.

De paardenarts lste klasse J. van Dorssen te Amsterdam
promoveerde den 12den Juni 1903 aan de universiteit te Bern
tot doctor in de veeartsenijkunde op een dissertatie, getiteld:
Ueber das Entstehen von primären Melanomen in der Haut von
Schimmelpferde.

Vacante plaatsen.

Van de op biz. 406 aangegeven plaatsen zijn nog niet bezet:
Asten, Ede, Friezenveen, Groenloo, Haaksbergen, Holten, Olden-
hove en Ezinge, Ooststellingwerf, Roden, Varseveld, Wisch en
Zelhem. Verder is vacant Vlaardingen, op een jaarwedde van f 600,
en Alfen, Oudsboorn en Aarlanderveen (zie advertentie).

Rijks veeartsenijschool.

Van de \'13 candidaat-veeartsen zijn tot het 4de studiejaar toe-
gelaten:
S. Kingma van Deersum, H. E. Reeser en J. G. A.
Reeser, beiden van Utrecht, G. A. de Raadt van Gouda, J. C.
C
older van Amsterdam en D. Nieburg van Reeuwijk. Het
examen van een der candidaten zal in September plaats hebben.

Van de 31 leerlingen van het l8te studiejaar zijn tot bet 2de
studiejaar toegelaten:
O. Eijkman van Amsterdam. H. Schor-
nagel
van Haarlem, G. Leurink van Apeldoorn, J. Staal van
Hoogeveen,
J. van der Veen van Heereveen, A. Kuipers van
Muntendam,
J. Urlings van Meersen, J. Boer van Snelrewaard,
C. Tenhaepp van Utrecht, F. P. Keyser van Texel, B. J. C. te
Hennepe van Wageningen, W. Luxwolda van Witmarsum, K.
H
uizinga van Bedum, II. II. Njjssen van Maasniel, C. A. Bon
van Amsterdam, H. J. Smit van Arnhem, P. Zijp van Zijpe,
W.
Vleming van Zutfen, A. de Boer van Tjalleberd, F. H.
S
ardeman en J. A. Gunst, beiden van Amsterdam, J. H. C.
V
ermeer van Utrecht, L. F. van Dixhoorn van Terneuzen en
W. A. A.
Roukens van \'s-Gravenhage.

-ocr page 524-

Veeartsenijkundig staatstoezicht.

Bij Koninklijk besluit van 12 Juni 1903, n°. 31, zijn, met
ingang van 16 Juni 1903, voor den tijd van drie jaar, benoemd
tot plaatsvervangers van den districtsveearts, wien Utrecht als
standplaats is aangewezen de veeartsen
R. A. Barmen \'t Loo
te Barneveld en B.
van Goor te Epe.

Bij Ministeriëele beschikking van 12 Juni 1903, n°. 4557,
afd. Landbouw, is, met ingang van 16 Juni 1903, benoemd
tot tijdelijk veeopzichter, standplaats Hoek van Holland, J. A.
Nieuwen dijk te Voorburg.

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende April 1903.

(De cijfers tussclien ( > duiden het getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Ë

®

1
M
fe
js
fc.

0
•o

1
p.

o
<11

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Ho
d

he

T

a

•o

o

o

■a
«

ïds-

jl-

id.

aJ

k
t>
u

-o

a

s

Rotkreupel.

Groningen . .

3

n

32 (2)

»

1

-

V

Friesland. . .

6

»>

n

3(\')

9 (0)

2 (2)

n

V

Drente. . . .

5

»

906 («)

1

-1

1

Ovorijsel . . .

3

n

9(8)

n

»

V

Gelderland .

3

5 (3,

w

«

V

Utrecht . . .

5

n

5

V

Noord-Holland .

8

2 (»)

5(\')

5 (5)

9 (3)

Zuid-Holland .

10

«

6 (*)

7 (3)

5(\')

Zeeland . . .

1

V

V

1

V

n

Noord-Brabant .

10 (»)

1>

10 (»)

ïï

»

Limburg . . .

3

n

11

V

Ti

3 (\')

"

n

Totaal

57

-

n

2(2)

950 (59)

25 («)

B(i)

40 (33)

5(6)

ï)

10 0)

(,Staatscourant van 14 Mei 1903, n°. 112.) v. E.

-ocr page 525-

MEDEDEELINGEN UIT DE CHIRURGISCHE CLINIEK
VAN \'S RIJKS VEEARTSENIJSCHOOL,

door

W. C. SCHIMMEL en K. OVER.

f5d0 Vervolg.)

32°. Neu recto mie bij over hoef.

Den 6den Mei 1903 kwam een 6-jarige donker vos-merrie,
hoog 1,60 M., gekruist inlandsch ras, toebehoorende aan
A. v. d. H. te \'s-G., in behandeling wegens kreupelheid
aan het rechter voorbeen. Deze bestond reeds meer dan
een half jaar en was het gevolg van een overhoef. Een
veearts had t.e vergeefs beproefd, onder anderen door blis-
teren, herstel der kreupelheid te verkrijgen.

Het paard had een overhoef aan beide voorbeenen, waar-
van die aan liet rechter been het sterkst ontwikkeld was.
Deze overhoeven droegen geen sporen van voorafgegane be-
handeling. Zij breidden zich ever de voor- en zijvlakten van
het kroongewricht uit en konden dus ringbeen worden ge-
heeten. De kreupelheid rechts kenmerkt zich door onvoldoend
doortreden in de phalangeaal-gewrichten.

Het overigens krachtig gebouwde luxe-rijtuigpaard had
vrij wel normale hoeven, en speciaal aan het rechter voorbeen
vertoonde het noch in stand noch in gang eenige afwijking
behalve den overhoef, waaraan de kreupelheid zou kunnen
worden toegeschreven.

Zoover zich liet bcoordeelcn, liep het paard aan den
kleineren overhoef van het linker voorbeen niet kreupel;
de mogelijkheid was echter niet uitgesloten, dat dit zich
zou openbaren, zoodra de sensibiliteit rechts vóór was op-
geheven.

-ocr page 526-

De neurectomie scheen in casu het eenige wat het paard
weer bruikbaar zou kunnen maken. Scherpe zalven waren
reeds te vergeefs beproefd en van het ferrum candens was
niets goeds te verwachten. Hoogstens kon hierdoor anchy-
losis worden verkregen en daarmede zou de locomotiestooruis
niet zijn opgeheven.

Den Ï4den Mei werd neurectomie verricht van de beide
nervi volares, onmiddellijk boven den kogel. Deze operatie
heeft- geen volkomen opgeheven sensibiliteit van het kroon-
gewricht ten gevolge, aangezien de nervus medianus vezelen
afgeeft, welke over de voorvlakte, van den kogel naar het
kroongewriebt loopen. Het resultaat moest om die reden
worden afgewacht, doch ook omdat niet vooraf kon worden
overzien in hoever de exostosc als zoodanig, dus zuiver
mechanisch, aan de locomotiestoornis schuld had. Het is
waar, een voorafgaande cocaïne-injectie had daaromtrent licht
kunnen verschaffen, doch deze was nagelaten, 1°. omdat zij
voor de diagnose onnoodig scheen, en 2°. wijl zij steeds
aanleiding geeft tot weefselinfiltratie, welke op het ge-
nezingsproces der neurectomie een ongunstigen invloed
uitoefent.

Dit liep thans vlot van stapel; reeds den 23Bt6n Mei, dus
9 dagen na dc operatic, waren de wonden gesloten en kon
het paard worden gemonsterd. Het bleek volkomen rad te
loopen, ook aan het linker voorbeen; de vrees dat dc over-
hoef aan laatstgenoemd been locomotiestoornis ten gevolge
zou hebben, zoodra het paard rechts vóór rad liep, werd
dus gelukkig niet bewaarheid.

Den eigenaar werd in overweging gegeven het dier voor-
zichtig weer in gebruik te nemen; mocht het later aan den
linker overhoef kreupel gaan loopen, dan kon ook aan dat
been neurectomie geschieden. Den 27ston Mei verliet het
de veeartsenijschool.

-ocr page 527-

33°. Podotrochlitis chronica rechts vóór bij
een paard.

Den 4den .Mei 1903 kwam aan de veeartsenijschool een
paard, zijnde merrie, 9 jaar, hoog 1,58 M., donkerbruin, in-
landse!) ras, toebehoorende aan P. v. A. te H, dat sinds een
half jaar kreupel was. Voor ruim een jaar had de eigenaar
het paard gekocht van iemand uit een nabij liggend dorp;
het was toen nog nooit kreupel geweest. Te vergeefs was
door een veearts en.ook door den eigenaar beproefd herstel
der kreupelheid te verkrijgen; steeds had men de oorzaak
in den schouder gezocht.

Het goed gevoede landbouwpaard, dat in het algemeen
weinig had geleden, liep rechts vóór in hevige mate kreupel.
Het gehcele been was sterk atrophisch, zooals het duidelijkst
zichtbaar was aan de spieren van den schouder en aan den
hoef. De boeg stak uit en vooral in de kamgroeven was
een groot verschil te bespeuren met die der linker zijde.
De beide voorhoeven schenen niet bij elkander te belmoren,
zóóveel was de rechter kleiner in omvang.

In rust pointeerde het dier met het rechter voorbeen, dat
is : het werd vóór-buitenwaarts geplaatst, zoodat de lichaanis-
last er niet op drukte; afwisselend werd het teruggetrokken,
om spoedig de vorige positie weder in te nemen. Het paard
trad in stap niet door in de phalangen ; vooral openbaarde de
dorsaal-flexie zich bij het wenden ; het overkootte dan formeel,
met zoover mogelijk vóór- en buitenwaarts geplaatst been.

In draf was de kreupelheid niet erger dan in stap;het kostte
trouwens moeite om het paard eenige passen te laten draven.

Do locomotiestoornis wees er op dat het lijden in den
hoef was gezeteld en wel in de achterste helft; de atrophie
van liet bovenbeen scheen secundair te zijn. Aan den hoef
waren echter geen symptomen waarneembaar, welke het ver-
moeden bevestigden; de hamer en de visiteerlang brachten
niets aan het licht. Dit geschiedde echter wel door een

-ocr page 528-

cocaïne—injectie; onmiddellijk boven den kogel werd aan
weerszijden nabij de pijpzenuw
5 gram eener 5°/0 cocaine-
solutie ingespoten, met het resultaat, dat de kreupelheid
bijna verdween en liet dier, ook bij wenden, normaal door-
trad in de phalangeaal-gewrichten.

Met was derhalve zeer waarschijnlijk dat aan of nabij de
bursa trochlearis anatomische veranderingen tot stand waren
gekomen, hetzij aan den hoefbeenbuiger, hetzij aan het
straalbeentje, waardoor de kreupelheid werd onderhouden.
Een fractuur van het straal- of hoefbecn moest worden uit-
gesloten, anders ware de locomotiestoornis niet in die mate
door de regionaire anaesthesie verbeterd.

Aan herstel van de podotrochlitis chronica viel niet te
denken; slechts kon worden beproefd het dier door neurec-
tomie weder bruikbaar te maken.

])en 7don Mei geschiedde deze operatie bij het liggende
paard, na aanwending van een
EsMARCn\'sche lis, onder de
gewone antiseptische cautelen. Onmiddellijk boven den
kogel werden de beide nervi volares opgezocht en daarvan
ongeveer 3 cM. geëxcideerd.

Door de voorafgegane cocaine-injcctie was de streek cenigs-
zins geïnfiltreerd, wat een min gunstigen invloed uitoefende
op het genezingsproces der operatie-wondjes. Toch viel
reeds dadelijk na de operatie beterschap der kreupelheid te
bespeuren; het dier steunde meer op het zieke been dan
te voren, zooals vooral ook bij zijwaartsche beweging in den
stal was waar te nomen.

Den 2Sston Mei waren de wonden gesloten en kon het
paard worden gemonsterd, liet bleek toen, dat nog slechts
een geringe locomotiestoornis aanwezig was, welke onge-
twijfeld moest worden toegeschreven aan de atrophie van
spieren, banden, den hoef, enz. Door oefening kon zich
dit alles herstellen; daarom werd den eigenaar aangeraden
het paard eenigen tijd in de weide te doen.

-ocr page 529-

Deze haalde tot dit doel het dier op 30 Mei af; hij was
zeer verheugd niet het verkregen resultaat.

34°. Fractura comminuta van beide sesam-
been de ren na de operatie van Bosi.

Den 263ton Februari 1903 werd een donkerbruine 7-jarige
ruin, hoog 1,72 M., van gekruist Oldenburgsch ras, toebe-
hooreiide aan K. N. te G., opgenomen, welke reeds gerui-
men tijd door een veearts behandeld was geworden wegens
kreupelheid aan het rechter achterbeen, doch zonder het
gewenschte gevolg.

Het goed gevoede, krachtig gebouwde paard liep in sterke
mate kreupel, waarbij de rechter heup telkens wegzakte en
met het been een iets kortere pas werd gemaakt. De kreu-
pelheid verminderde na eenige beweging niet, ze verergerde
eerder. De hoef werd normaal neergezet; het dier trad in
de phalangcn goed door.

liet paard had rechts een kleine spat, welke vrij ver naar
achteren lag; de spieren aan het bovenbeen waren zeer wei-
nig atrophisch. Overigens was niets abnormaals aan het rechter
achterbeen te bespeuren.

Wat was de oorzaak der kreupelheid? Was liet de spat?
Daartegen viel op te merken, dat de locomotiestoornis geheel
afweek van de spatkreupelheid; hierbij ziet men namelijk
veelal een huppelende beweging, waarbij de heup kramp-
achtig in de hoogte wordt gebracht, en voorts vermindering
der kreupelheid na eenige beweging. Bovendien lag despat
wat ver naar achteren, en eindelijk is de spieratrophie bij
langdurige spatkreupelheid gewoonlijk belangrijk. Ook de
zoogenaamde spatproef (het eenige minuten gebogen houden
van liet verdachte spronggewricht en daarna van de plaats
laten wegdraven) ontstak het gewenschte licht niet; daarbij
bleef de kreupelheid hetzelfde.

Behalve de spat kon slechts een coxitis chronica oorzaak

-ocr page 530-

der locoraotiestoornis zijn; het overige gedeelte van het been
moest worden uitgesloten, daar hieraan noch wat de bewe-
ging betreft, noch objectief iets abnormaals viel waar te nemen.

Het paard werd aan de spat gebrand en aan de rechter
heup ingesmeerd met unguentum cantharidum. Toen de wer-
king van het ferrum candens na enkele dagen onvoldoende
bleek, werd ook de spat met genoemde zalf behandeld.

Deze therapie (branden en unguentum cantharidum) werd
voortgezet, zonder dat eenige verandering kwam in den staat
van zaken; de kreupelheid bleef onveranderd en — wat op-
merking verdient — de spieratrophie nam niet toe. Eerst
in het laatst van Mei bleek de spatknobbel grooter gewor-
den, niettegenstaande het paard voortdurend rust had gehad.

Dit gaf aanleiding den eigenaar voor te stellen als ultimum
refugium de operatie van Bosi te doen beproeven. Deze
keurde alles goed; hij wilde namelijk zijn paard, dat verze-
kerd was, alleen
hersteld terug hebben, en de assurantie-
maatschappij wenschte alles beproefd vóór zij besloot het te
laten afmaken.

Onder zulke omstandigheden scheen de operatie van Bosi
aangewezen. Deze geschiedde op 4 Juni onder narcose en
na het aanleggen van een EsMAUcn\'sche lis; eerst werd de
nei\'vus tibialis een handbreed boven de punt van den hiel
geopereerd en daarna op dezelfde hoogte, lateraal, een ge-
deelte van den diep liggenden tak van den nervus peroneus
geëxcideerd. De operatie was snel getermineerd. Na desinfectie
der wonden werd, ter bestrijding der bloeding en ter absorptie
van wondsecreten, op elk een wattentampon, gedrenkt in een
1% sublimaat-solutie, gebracht en daarover een antiseptisch
verband aangelegd. Dit werd de volgende dagen vernieuwd.

Een en ander kon niet verhinderen dat het been tot boven
de operatieplaatsen oedemateus werd. Door massage en
bandage verdween het oedeem wel eenigszins, doch niet
volkomen en dan nog slechts korten tijd. Blijkbaar was dit

-ocr page 531-

een gevolg van vaat-dilatatie, door de gestoorde innervatie
teweeggebracht. Daarom werd het paard over dag, bij goed
weder, in de weide gedaan. Dit scheen gunstig te werken;
\'s avonds was het been vrij dun, doch nadat het \'s nachts
in den stal had gestaan, waren de gevolgen der circulatie-
stoornis weder duidelijk zichtbaar.

Den 1 ldcn Juni draafde het paard in de weide volkomen
racl, niettegenstaande het been dikker was dan het naast-
staande.

Den l4dou Juni en gedurende den voormiddag van den
15dcn Juni kon het paard wegens hevigen regen niet in de
weide; het been was toen weer sterk oedemateus geworden.
Des namiddags, toen het weder opklaarde, werd het dier
in de weide gedaan. Door stalmoed begon het dadelijk te
rennen en (de bodem was glibberig) gleed uit, met het
gevolg dat het onmiddellijk in den rechter achterkogel zóó
sterk doortrad, dat de vetlok op den bodem kwam en de
toon van den hoef naar boven wipte. Ondanks de hierbij
ontstane laesie rende het dier door; het voelde dus niets
van de belangrijke stoornis welke tot stónd was gekomen.

Het paard werd opgevangen en in den stal gebracht. Bij
den korten marsch daarheen zakte het in den rechter achter-
kogel telkens zoover door, dat deze den grond raakte, terwijl,
gelijk reeds werd opgemerkt, de toon van den hoef zich
dan opwipte. Het dier stond niet meer op den hoef, doch
op de phalangen.

Zoover kon worden nagegaan (de belangrijke zwelling
van het been maakte een nauwkeurig onderzoek ïuoeielijk),
was de hoefbeenbuiger ter hoogte van de sesambeenderen
verscheurd. Wellicht deelde ook de kroonbeenbuiger in het-
zelfde lot. Het paard ging in den stal gewoon op het zieke
been staan; pijn had het niet, ook dan niet wanneer de
achterhand tijdelijk alleen door dit been werd gesteund.

Aan genezing viel niet te denken; zelfs zonder de be-

-ocr page 532-

staande trophische stoornissen ware de prognose infausta
geweest. Den eigenaar werd daarom aangeraden het dier te
laten afmaken. Dit geschiedde den 18den Juni.

De sectie leverde een onverwacht en zeer ongewoon resul-
taat op. De beide sesambeenderen aan de achtervlakte van
den kogel waren in ruim twintig grooterè en kleinere stukken
gebroken. De hoefbeenbuigcr was op deze plaats verweekt,
gerekt en gedeeltelijk verscheurd; voorts met bloed geïm-
pregneerd. De kroonbeenbuiger was evenzoo verweekt en
gerekt; de afzonderlijke peesvezelen waren gescheiden en
derhalve duidelijk zichtbaar. De ophangband der sesam-
beenderen was niet gescheurd, doch wel de tak welke van
dezen band naar de strekpees gaat. De gewrichtszak nabij
de sesambeentjes bevatte, benevens bloed, een fibrineus ex-
sudaat. Al het weefsel was, gelijk van de pezen reeds is
opgemerkt, verweekt en geleiachtig geïnfiltreerd; het was
door voedingsstoornis gepraedisponeerd voor de belangrijke
laesie welke zoo plotseling tot stand kwam.

( Wordt vervolgd.)

HYSTERECTOMIE BIJ DEN IIOND.

Een bjjdrage tot do konnis der histologischo veranderingen welke
de uterusstomp ondergaat,

dook

G. C. POST.

(Mededeeling uit do vorloskundige cliniek van \'s Rijks veeartsenijschool.)

In de veeartsenijkundige praktijk wordt de hysterectomie
bijna uitsluitend verricht bij honden. De methode, gevolgd
aan onze school, vindt men uitvoerig beschreven door
de
Bruin in de Berliner tlder\'drztUche Wochenschrifl 1900,
n°. 7. Ze geschiedt als volgt:

Na de gewone, meermalen in dit tijdschrift beschreven

-ocr page 533-

laparotomie, geeft de schrijver van genoemd artikel drie
manieren aan om den uterus te verwijderen.

liet behoeft hier natuurlijk geen betoog, dat de uterus in
een zoodanigen staat moet verkeeren, dat een langer verblijf
in de buikholte gevaar oplevert voor het individu. Is deze
indicatie niet aanwezig, dan behoort men sectio caesarea te
doen. Vooral van rashonden, gehouden voor de voortteling,
geldt het laatste. Komt deze factor evenwel niet in aan-
merking, dan geloof ik dat, uit een prognostisch oogpunt, de
hysterectomie te verkiezen is boven de sectio caesarea.

Vooreerst wordt aangegeven:

a. Hysterectomie met extra-peritonëale stompbchandeling.
Men legt een dubbele aseptische zijden ligatuur om elke
tuba, zoo dicht mogelijk bij het ovarium, zoodat het liga-
mentum ovarii ook wordt inbegrepen. De tubae worden
tusschen beide ligaturen doorgesneden. Dan onderbindt
men bij deze methode ook weer met een dubbele ligatuur
den uterus divisus vóór het collum uteri. De stomp is
nu vrij lang, zoodat hij met de ligatuur in de buik-
wond kan worden gebracht. Hecht men dezo, dan wordt
de stomp gelixeerd in het onderste einde der wond. Ben
antiseptische nabehandeling wordt vereischt totdat de stomp
afgevallen en een granuleerend oppervlak ontstaan is. Het
natuurlijk gevolg dezer methode is een vergroeiing van
collum en vagina met den buikwand.

Daarop volgt:

b. Hysterectomie met „Senkung des Stumpfes". Ook hier
worden beide tubae op de bovengenoemde wijze onderbonden
en doorgesneden. Vervolgens legt men een dubbele ligatuur
ditmaal om het collum uteri; men snijdt dit tusschen beide
ligaturen door en gebruikt het
PACQUF.UN sche apparaat om
den ontstanen stomp te branden. Er wordt aldus een brand-
korst gevormd, welke beschuttend optreedt voor een moge-
lijke infectie van den stomp uit. Het branden der beide

-ocr page 534-

andere stompen is, zooals ook blijkt uit methode a, niet
strikt noodzakelijk.

Ilij de laatst verrichte hysterectomieën aan onze school
werden het collum uteri en ook de tubae tusschen de liga-
turen, met het ligamentum ovarialis en dus ook de arteria
utcrina, doorgebrand.

De derde methode, welke niet bij honden is toe te passen,
is de

c. Ilysterectomie met vaginale amputatie van den inge-
stulpten stomp.

De onderbinding geschiedt hier als onder b aangegeven
en daarna wordt de uterus verwijderd. Vervolgens wordt
de aldus ontstane stomp in zichzelf gestulpt en met een
tang, welke in de vagina is gebracht, buiten de vulva ge-
haald. Daar legt men een 2de ligatuur, iets verder naar de
vulva; eenige c.M. van de vulva verwijderd, wordt het collum
afgesneden, zoodat een deel van den stomp, inclusief de
eerste ligatuur verwijderd wordt. Daarna wordt het inge-
stulpte deel gereponeerd. Er zijn dus nu twee serosavlakten
tegen elkaar gebracht, zoodat een vergroeiing spoedig plaats
vindt; de stomp valt na ongeveer 10 dagen af en wordt
per vaginam verwijderd.

Het groote voordeel dezer methode is, dat de stomp niet
terugblijft in de buikholte en dus geen aanleiding tot infectie
kan geven.

De methode is alleen toepasselijk als de stomp kan worden
ingestulpt, dus moet het collum geopend zijn. Bij het schaap
en de geit, waar het instulpen door exploratie per vaginam
kan worden bevorderd, is ze het best toe te passen.

Na een overzicht van bovenstaande methoden te hebben
gegeven, waarschuwt de schrijver voor een gevaarlijke com-
plicatie, welke zich gedurende de operatie kan voordoen.
Het is de collaterale hersenanaemie, welke optreedt wanneer
men een ampul met vrucht door een te kleine buikwond

-ocr page 535-

trekt. De ampul werkt als zuiger in de wond; er ontstaat
een hyperaemie ex vacuo in de huikholte en een gevolgelijke
anaemie der hersenen. Het is, om dit te voorkomen, ge-
wenscht de snede niet te klein te maken, of de ampul, als
deze reeds gedeeltelijk gepasseerd is, te openen en den
foetus door een assistent te doen verwijderen. Beter is even-
wel de snede wat grooter te maken, daar het openen van
de ampul aanleiding kan geven tot infectie, doordien zich
groene placentair-vloeistof ontlast.

Vervolgens, geeft de schrijver in het slot van zijn artikel
aan, behoort men de operatie snel te verrichten; het gevaar
voor infectie en complicatiën is dan niet zoo groot. Een
goed uitgevoerde hysterectomie bij een hond kan in 20
minuten zijn afgeloopen.

Na dit referaat van genoemd artikel wenschte ik, naar
aanleiding van een geval dat zich voordeed in de verlos-
kundige afdceling van \'s llijks veeartsenijschool, het volgende
op te merken omtrent het verloop en de wording van den
stomp, ontstaande op de manier, omschreven onder
b. Voor-
eerst zij nog medegedeeld dat men slechts zelden in de ge-
legenheid is na te gaan op welke wijze het collum uteri
en de daar ter plaatse ontstane uterusstomp zich gedragen
bij het verdere beloop der genezing. In enkele gevallen toch
sterft de patiënte spoedig na de operatie; dan is natuurlijk
nog geenerlei verandering in den stomp of de ligatuur
ontstaan. In andere gevallen, waar genezing volgde, hoort
men later weinig of niets. Het eenige geval, waarbij men
door een latere sectie den stomp kon nagaan, betreft een in
1S90 geopereerden hond, welke in 1898, dus 2 jaar latei-
stierf aan de gevolgen eener nephritis en toen geseceerd werd.

Van een ligatuur was hier niets te bemerken en op de
plaats waar de stomp zich had bevonden, was eenig vet,
dat in los bindweefsel de excavatio recto-uterina en de
excavatio vesico-uterina opvulde.

-ocr page 536-

Een nauwkeurig na te gaan geval is het volgende.

Den lsto" December 1902 werd ter behandeling aange-
boden een hond, witte kees, bijna 7 jaar oud, eigenaar de
heer J. v.
d. L. te Z. Door de zeer welwillend verschafte
en nauwkeurige mededeelingen van den eigenaar kunnen
enkele feiten worden vermeld uit het leven van dezen
hond, van belang voor de beschrijving. Het dier werd over-
reden op den leeftijd van 8 maanden, was toen zeer kreupel
aan het linker achterbeen en vertoonde constipatie. Een be-
handeling werd niet ingesteld, alleen werd door den eigenaar
oleum ricini verstrekt, waardoor defaecatie werd opgewekt.
De hond herstelde na eenigen tijd, doch behield een duide-
lijke asymmetrie van het achterstel. Tweemaal na dien tijd
concipieerde patiënte en beide malen volgde een normale
partus. In November van het vorig jaar volgde een derde
zwangerschap; de parturitie-verschijnselén namen den 29sten
November een aanvang, \'s Morgens te 9 uur kwam een
levend jong ter wereld, terwijl in den nacht daarop volgend
er nog één, levenloos, geboren werd. Den 30sten November,
op een Zondag, bleef dc toestand onveranderd en den vol-
genden dag werd patiënte aan onze cliniek vertoond.

Het dier, van middelmatige grootte, verkeerde in goeden
voedingstoestand. Het had veel geleden door den niet ge-
eindigden partus en vertoonde een hooge mate van indolentie.
Dc buik was sterk uitgezet, door palpatie waren de foetus
te onderkennen. Bij exploratie per vaginam werd op de
hoogte van het linker acetabulum een exostose gevoeld, waar-
achter men den kop van een foetus even kon bereiken.
Door de mededeeling van den eigenaar kon vrij zeker wor-
den aangenomen, dat men hier te doen had met een callus
van een vroegere fractuur, welke nu een mechanische ver-
hindering was voor het normale beloop van den partus. De
beide eerste vruchten, nog normaal geboren, hadden de lucht
gelegenheid verschaft haar invloed te doen gelden op de

-ocr page 537-

overige. Deze, door den langen duur van den partus ge-
storven, waren emphysemateus geworden en nu te groot om
den toch al vernauwden normalen weg te volgen. Een poging
om door middel van de forceps de vrucht te verwijderen,
had weinig succes, zoodat besloten werd tot het doen van
laparotomie. Deze werd verricht nadat de hond een injectie
had gehad van 0,06 gram morphinum muriaticum op de na-
volgende wijze. Na afscheren der haren in de rechter flank-
streek en grondige reiniging en desinfectie der operatieplaats,
werd de huidsnede gemaakt in de richting der spiervezelen
van den musculus obliquus abdöminis internus, alzoo van
achter boven naar voor beneden. Daarna werd de musculus
obliquus abdöminis externus, loodrecht op de richting zijner
spiervezelen, dan de musculus obliquus abdöminis internus
in de richting zijner vezelen en vervolgens de musculus ab-
döminis transversus onder een hoek van 45° met zijn vezelen
gekliefd. Nu werd de buikholte geopend door de fascia trans-
versa en liet peritoneum met de schaar door te knippen.
Nadat de buikholte geopend was, werd de drachtige ampul
te voorschijn gehaald. De serosa van den uterus vertoonde
over een uitgestrektheid van 4—G c.M. de verschijnselen
eener haemorrhagische peritonitis. Deze bevinding was de
reden dat onmiddellijk van sectio caesarea werd afgezien en
tot hysterectomie besloten. De prognose kon bij een derge-
lijke nog gelocaliseerdc peritonitis eenigszins gunstiger luiden
dan wanneer een uitgebreide peritonitis bestond 1). liet
wegnemen van den uterus geschiedde volgens dc methode
onder h beschreven.

Na de hechting van den buikwand, ondersteund door een

1  Dit blcok nog bij oen hond, dien/.olfdon dag gooporeerd, waarbij nn do
laparotomie werd bemerkt, dat de sterk uitgezette uterus over hot goheolo
serosa-oppervlak heftig was ontstoken. Ofschoon dc hysterectomie hier zoor
snel was geschied en goed was verloopon, stierf deze patiënte don vol-
genden dag.

-ocr page 538-

buik verband, bleek de patiënte door deze ingrijpende operatie
weinig te hebben geleden.

Den volgenden dag was de temperatuur normaal, en be-
houdens enkele kleine schommelingen bleef deze aldus gedu-
rende het geheele wondbeloop.

Dit laatste vond evenwel niet ongestoord plaats. Na S
dagen vormde zich in den ondersten wondhoek een absces,
een gevolg van de z. g. zijde-ettering. Dientengevolge
werden de hechtingen der buikspieren, welke onder gewone
omstandigheden worden ingebet en ten slotte geresorbeerd,
verwijderd. Nadat dit was geschied, genas de wond snel,
zoodat patiënte den 27810,1 December als hersteld werd
afgehaald.

Bij een bezoek aan de cliniek in het begin van de maand
Januari was nog slechts een klein streepvormig littceken te
zien en was de hond volkomen gezond. Des te meer wekte
het verbazing toen op den 21stc" Januari, dus 52 dagen na.
de operatie, de hond door den eigenaar in zeer soporeusen
toestand aan de cliniek werd gebracht en kort daarna stierf.

De sectie leverde het beeld van een fibrino-haemorrha-
gisehe peritonitis met ichoreus karakter; in de buikholte
bevond zich een ichoreuse vloeistof van lichtroode kleur,
waarin vele fibrinevlokken voorkwamen. De operatiewond
in den buikwand was volkomen genezen; een kleine
cicatrix slechts duidde de plaats aan. De amputatie-
stomp, welke door los bindweefsel verbonden was met een
dunne-darmlis, liep conisch toe; door het inbrengen eener
sonde van de vagina uit, bleek de stomp naar de buikzijde
volkomen afgesloten te zijn. Bij het openknippen van vagina
en cervix van de vulva uit vond ik den draad van de liga-
tuur in de lengterichting van de vagina uitgestrekt. Zonder
twijfel zou deze draad, wanneer niet de dood ware ingetreden,
per vaginam verwijderd zijn geworden. Van ettering of
abscesvorming was in het stomp weefsel niets te bespeuren.

-ocr page 539-

Microscopisch onderzoek van den amputatie-
stomp.

Het is met behulp van Dr. H. Markus, die mij met
groote bereidwilligheid bijstond, dat het microscopisch onder-
zoek is verricht. Ik kan dan ook niet nalaten hem op deze
plaats daarvoor hartelijk dank te zeggen.

Nadat de stomp volgens de gebruikelijke methoden was
gefixeerd, gehard en ingesloten, is hij geheel tot coupes
gesneden geworden, loodrecht op zijn lengte-as.

Het. microscopisch onderzoek heeft zich over 33 door-
sneden uitgestrekt, welke op oordeelkundige wijze uit de
verkregen coupes werden gekozen; meestal werd de haema-
luin-eosinckleuring toegepast, meerdere malen de kleuring
volgens
van Gieson, terwijl enkele praeparaten met mcthyleen-
blauw of volgens
Gram op bacteriën zijn onderzocht geworden.

Het onderzoek toonde aan dat het lumen van het cervi-
caalkanaal kleiner werd, naarmate men het vrije stomp-
uiteinde naderde; het bekleedend cpithelium was min of
meer gedestrueerd, op sommige plaatsen ontbrak hef geheel.
Dienovereenkomstig was in het lumen een detritusmassa
aanwezig, waarin vele vrije chromatine-resten voorkwamen.
Om het lumen heen bevond zich een infdtraat van kleine
cellen, dat ook daar, waar reeds volkomen obliteratie
was verkregen, nog de plaats van het vroegere kanaal
aanduidde; ten slotte was hot echter geheel verdwenen.
Tusschen de kleine ronde cellen van het infdtraat trof
men hier en daar grootere elementen aan, welke in hun
protoplasma vele geelbruine pigmentkorrels bevatten; waar-
schijnlijk was dit bloedpigment afkomstig van chromocyten,
welke bij de, door de ligatuur teweeggebrachte traumatische
vaatlaesies buiten de bloedvaten zijn gekomen en in het
perivasculaire weefsel tot verval geraakten, zoodat de bloed-
kleurstof vrij kwam. Deze groote cellen kunnen dus als
phagocytaire cellen worden beschouwd. Op dit infiltraat

-ocr page 540-

volgt in het microscopisch beeld de breede circulaire laag
van gladde spiervezelen, waarin over de geheele uitgestrekt-
heid tusschen de spierbundels bindweefsel is gevormd; ook
in de minder sterk ontwikkelde longitudinale spierlaag is de
interfibrillaire bindweefselvorming vrij aanzienlijk. In het
stratum vasculare, dat zich tusschen de beide spierlagen be-
vindt, werden behalve de grootere arteriën en venen vele
nieuwgevormde bloedvaatjes gevonden, welke te midden van
uit kleine cellen bestaande infiltraties lagen. Aan den om-
trek was van de serosa zoo goed als niets waar te nemen,
in hoofdzaak doordat op vele plaatsen resten van het vet-
houdend ligamentum latum uteri voorkwamen. Waar het
1 urnen van het cervicaalkanaal en het infiltraat geheel ver-
dwenen waren, gaf de microscoop een veld van glad spier-
weefsel te zien, tusschen welke fibrillen veel bindweefsel
was gevormd. Met methyleenblauw en met
Gram werden
in het lumen enkele, in het infiltraat en de spierlagen geen
bacteriën gevonden, terwijl aan den omtrek coccen, diplococccn
en staafjes werden aangetroffen; het laatste behoeft ons, in
verband met het bestaan eener septische peritonitis, niet te
verwonderen.

En het autoptisch, èn het microscopisch onderzoek hebben
de overtuiging geschonken, dat in den amputatiestomp vol-
komen obliteratie door bindweefsel nieuwvorming was tot
stand gekomen, zonder dat zich gedurende het, genezings-
proces ernstige complicaties, als cttering of abscesvorming
hadden voorgedaan. Zooals reeds boven is opgemerkt,
werd de zijden ligatuur vrij in het cervicaal-kanaal aange-
troffen; deze bevinding kan alleen worden verklaard, indien
men aanneemt, dat kort na de operatie de collumwand zich
heeft ingestulpt; hierbij kwamen twee sereuse vliezen tegen
elkander, welke door hun onderlinge aaneenkleving princi-
pieel de sluiting tot stand brachten en aldus het verdere
genezingsproces werd ingeleid. Ten slotte kwam de ligatuur

-ocr page 541-

vrij in het luraen te liggen, om eventueel per vaginam af
te gaan. Bij den mensch is een dergelijk verwijderen van
de ligatuur meermalen geconstateerd.

De instulping van den amputatiestomp zal, de contractili-
teit van het kanaal in aanmerking genomen, door de prik-
keling van ligatuur en cauterium actuale zonder twijfel zijn
bevorderd; immers contractie van de sterkste spierlaag, de\'
circulaire, had vernauwing van het lumen ten gevolge, welke
vernauwing als inleidende factor voor de instulping moet
worden beschouwd.

Het ontstaan der doodelijke peritonitis kan dus bezwaarlijk
uit de macroscopische en microscopische bevindingen van
den amputatiestomp worden verklaard.

Hoogstwaarschijnlijk zal deze in verband moeten worden
gebracht met de in het genezingsproces van den buikwand
ontstane zijde-ettering. Alhoewel een zeer mooi litteeken
was ontstaan, kan een microscopisch klein abscesje zich, als
gevolg der ettering, subperitoneaal hebben gevormd. Dit is
door een of andere oorzaak doorgebroken naar de buikholte
en heeft alzoo aanleiding gegeven tot de doodelijk ver-
loopende peritonitis. Deze opvatting geeft tegelijkertijd een
verklaring van het feit, dat patiënte eerst den 52ston dag na
de operatie ten gevolge van een dergelijke peritonitis overleed.

Utrecht, Juni 1903.

INENTING ALS VOORBEHOEDMIDDEL TEGEN
HOUTVUUR (EMPHYSEMA CONTAGIOSUM)
NAAR DE METHODE VAN O. THOMAS,

door

D. SCHURINK.

Met verlangen zag ik al eenigen tijd uit naar een ver-
eenvoudiging van de inenting tegen houtvuur, zooals die
geschiedt volgens de methode van
Abloino, Cornkvin en

34

-ocr page 542-

Thomas, een vereenvoudiging, welke voornamelijk moest be-
staan in het kunnen vermijden van de gebruikelijke 2d® en-
ting. De methode van
Kitt (hij erkende het zelf) had niet
de voorbehoedende waarde van die der drie genoemde heeren;
evenmin mag als een ernstige poging worden aangemerkt
die, waarbij enkele praktizeerende veeartsen gebruik maken
van een menging van lste en 2de vaccin.

Het verzoek van den heer Vueze, districtsveearts te Zutfen,
om een proef te nemen met het hem toegezonden monster
voor 10 kalveren, was mij daarom welkom.

Ter herinnering diene het volgende.

De heer O. Thomas heeft in de zitting van 30 Mei 1902
van de Société des agricidteurs de France mededeeling gedaan
van zijn nieuwe methode om jonge runderen tegen het
houtvuur te behoeden. Zij bestaat daarin, dat men onderdo
huid van den staart een bundeltje draadjes brengt, welke
een nauwkeurig afgemeten hoeveelheid vaccine bevatten.

De natuurlijke toestand, zegt Thomas, waarin een virus
zich bevindt en zijn binding aan neutrale stoffen hebben een
grooten invloed op het eindresultaat van de enting.

De professoren Leclainche en Yallee, van de school te
Toulouse, hebben in de Annalen van het ,/Institut
Pasteur"
gepubliceerd, dat het voldoende is de sporen aan gepulveri-
seerde neutrale lichamen te verbinden, om ze tegen de in-
werking van de phagocyten te beschutten. Wanneer bijv. een
vaccin werd verhit met zand, snel gedroogd en de daardoor
ontstane koek verbroken en gepulveriseerd, dan kon men
opmerken, dat het eindresultaat was de ontwikkeling dei-
ziekte. De sporen aan de oppervlakte van de zanddeelen
konden door de phagocyten worden aangetast en vernietigd;
de meer naar het midden gelegene waren beschut en konden
zich, zoodra zij met het lichaamsvocht in aanraking kwamen,
ontwikkelen. Dit is de oorzaak waarom het proefdier des te
zekerder aan de ziekte ten onder ging, hoe grooter de zand-

-ocr page 543-

stukjes waren. Desbetreffende proeven, genomen met bout-
vuur-virus door middel van een virulenten draad in bet
lichaam gebracht, zijn geheel met het hierboven aangegevene
in tegenspraak. Proeven van
O. Thomas toonden aan, dat
cavia\'s, waarbij een draad, gedrenkt met het virus, in het
lichaam werd gebracht, de proef hebben overleefd, terwijl
daarentegen de dieren stierven wanneer zij geënt waren ge-
worden met het virus, dat uit de draden door uitwassching
was verkregen.

Opmerkelijk feit: de draad heeft bij geen der proefdieren
den dood veroorzaakt.

Dit laatste is bovendien geconstateerd door de praktijk,
dewijl van de duizenden en misschien van de millioenen
entingen, welke op deze wijze zijn gedaan, geen enkel geval
aan den heer
Thomas is gerapporteerd.

Aan welke oorzaak moet nu dit verschil in werking van
een zelfde vaccine worden toegeschreven ? De heer
Thomas
tracht een verklaring te vinden in het volgende.

De vaccine onder vloeibaren vorm wordt in betrekkelijk
groote massa ingebracht; de sporen ontwikkelen zich tot
bacillen ; wel kan de phagocytaire werking tal van sporen
onschadelijk maken, maar de ontwikkeling der bacillen is
overweldigend. In vasten vorm daarentegen worden de spo-
ren, gehecht aan den draad, slechts na eenigen tijd vrij,
naarmate het lichaamsvocht de vaccine verdunt. De phago-
cytaire toestand heeft tijd zich te ontwikkelen; veel sporen
worden vernietigd, maar de andere kiemen onder beschutting
van den draad.

De proliferatie ondergaat een vertraging en de immunisatie
komt langzaam voor den dag zonder gevaar voor het proefdier.

Thomas ziet in de verhitting van het virus om het tot
vaccine te verzwakken een omstandigheid, die wel de virulen-
tie van het virus verzwakt, maar deze verzwakking is indi-
vidueel en niet erfelijk. Nieuwe generaties kunnen weer de

-ocr page 544-

oorspronkelijke virulentie verkrijgen. Deze snelle terugkeer
tot de oorspronkelijke besmettingskracht heeft waarschijnlijk
op haar rekening de onheilen, welke men enkele malen na
de enting waarneemt. Evenwel ligt daarin volgens
Thomas
een van de voordeelen, verbonden aan zijn methode; boven-
dien hebben onderzoekingen hem geleerd, dat de draden uit
de staarten der geënte dieren, na maanden weder opgezocht,
wriemelden van bacteriën, welke zelfs in virulentie waren
toegenomen. Het voorbehoedingsproces kan nu aldus wor-
den beschouwd. Door het inbrengen van den draad en het
voortdurend ter plaatse behouden daarvan is er een blijvende
haard van bacillen geschapen, welke tijdens zijn aanwezig-
heid altijd maar bacillen voortbrengt. Voortdurend wordt er
dus gewerkt aan de immuniteit; deze wordt zelfs versterkt,
omdat de bacillen in virulentie toenemen.

Wij hebben er nu ook geen rekening meer mede te houden
of de dieren oud genoeg zijn voor de enting. Zijn ze op
een jeugdigen leeftijd nog immuun zooals dat voor boutvuur
bewezen is, we kunnen even goed den virulenten draad in-
brengen ; de ontwikkeling van bacillen gaat haar gang.
Wanneer de vatbaarheid ontstaat, treedt te gel ijker tijd dooi-
den voortdurenden bacillengroei de immuniteit in. Er is dus
altijd een reserve om de onvatbaarheid op te wekken.

Herhaalde entingen zijn nu overbodig.

Als de draad is ingebracht, is het werk verricht; de natuur
zorgt voor het verdere.

liet mag overbodig worden genoemd, wanneer ik hier in

O O O \'

extenso herhaal de wijze waarop, de instrumenten waarmede
de entingen geschieden. Het zij genoeg er aan te herinneren,
dat
Thomas zich bedient van een speciaal daartoe zeer een-
voudig ingerichte naald om den virulenten draad onder de
huid van den staart te brengen.

De ervaring, welke ik omtrent deze enting heb opgedaan,
kan in weinig woorden worden samengevat. Een weinig

-ocr page 545-

raeer handigheid wordt vereischt dan bij de subcutane enting,
zooals ik die in den laatsten tijd met behulp van een injectie-
spuitje op den schouder verrichtte. Zonder deze noodige
handigheid, welke mijns inziens spoedig kan worden ver-
kregen, ontgaat men niet gemakkelijk het euvel, dat men,
met de naald op de staartwervels terecht komende, deze niet
ver genoeg kan indrukken, waardoor bij het terugtrekken de
draad mede wordt teruggenomen.

De operatie schijnt mij ook wat pijnlijker toe dan de en-
ting op den schouder, maar heel wat minder dan zij het was
op de door
Akloing, Coknevin en Thomas aangegeven wijze
aan den staart, waarbij met een naald eerst een holte moest
worden gemaakt, welke dan daarna pas dienst moest doen
om de naald op te nemen, verbonden aan liet spuitje, dat
de entstof bevatte.

Het oefening-eischende der nieuwe methode valt geheel in
het niet tegenover de bezwaren en onvolkomenheden welke
nog aan de methode van
Akloing, Cornevin en Thomas
kleefden, en welke bestonden in de noodzakelijk herhaalde
inenting, in de ongevallen na de enting, in de doelloosheid
bij door jeugdigen leeftijd of anderszins immune dieren. Het
ligt voor de hand aan te nemen, dat deze nieuwe methode,
welke in haar toepassing zooveel eenvoudiger is dan die van
Arloing, Cornevin en Thomas, weder een ruime schrede is
op het gebied van voorbehoeding tegen houtvuur. De tijd
zal moeten leercn in hoeverre zij, wat haar practische resul-
taten betreft, de voorkeur verdient.

Laag-Keppel, Juni 1903.

Korte mededeelingen en referaten.

Vergiftiging van varkens in een leerlooierij, door E. II.
Bkrch Graveniiorst. — De heer v. d. VV. alhier, stoomleerlooier,
heeft achter zijn looierij een circa 200
M. langen boomgaard,

-ocr page 546-

waardoor een loop is gegraven tot afvoer van het fabriekswater
en van de afgewerkte vloeistof uit de kuipen. Altijd hadden in
dien boomgaard paarden en runderen geloopen, zonder dat zich
iets bijzonders voordeed, tot hij dit voorjaar 10 jonge varkens
(waaronder ook dragende) aankocht en deze daarin bracht. Ge-
durende het koude voorjaar kregen de varkens diarrhee, maai-
de eetlust bleef goed, behalve bij één, dat sterk achteruitging.
Toen in Mei de warmte intrad, werden alle varkens zwaar ziek;
liet laatstbedoelde stierf en mijn hulp werd ingeroepen. De eige-
naar deelde mij nog mede, dat alle dieren in geen 3 dagen ont-
lasting hadden gehad, eu op mijn vraag, wat er in dien waterloop
werd geloosd, vertelde hij dat er ongeveer 3 weken te voren
zwavelzuur en zoutzuur (natuurlijk sterk verdund) was doorge-
loopeu en na dien tijd water uit de looikuipeu.

Ik deed sectie op het pas gestorven varken en vond, zooals ik
wel dacht, niets dan een zeer hevige gastro-enteritis, waarbij
darm- en maagcoutenta bijna zoo hard waren als steen.

De andere varkens vertoonden een waggelenden gang, hadden
buikslag, zagen er vermagerd uit; de temperatuur bij eeuige op-
genomen was ongeveer 39,3° C., terwijl ook bij hen de haemor-
rhagische diathese van zieke varkeus zich niet verloochende. Op
den buik toch eu aan de ooren vertoonden zich blauwe vlekken
eu ecchymosen, bij sommige aan ooren en snuit zweertjes eu
korsten. Neerslachtigheid openbaarde zich door veel te gaan liggen
en dan vertoonden zich schokken door het lichaam. De diagnose
luidde dus tanniiie-vergiftiging. De eerste diarrhee is misschien

O O O

te wijten aan het zwavelzuur, dat door de goot was geloopen,
maar kan ook komen door den waarschijnlijk eersten weidegang
van de dieren en het koude natte gras. Dat bij het ontstaan van
de warmte de vergiftiging zoo ernstig optrad, is niet te verwon-
deren, daar toen de varkens behoefte hadden aan afkoeling; op
vele plaatsen in den loop kon men zien waar ze gelegen hadden-
De zenuwverschijnselen zijn misschien op rekening te stellen van
de ptomaïnen, in de kuipen gevormd.

De prognose was voor eenige al direct infausta en voor de
andere dubia.

De behandeling bestond in het ingeven van sulfas sodae met
extractum aloës aquosum. Den volgenden dag waren nog \'2
varkens gestorven; deze waren verbazend opgezwollen en ook de

-ocr page 547-

kop was erg dik. Den 2don dag stierf\' er nog een en de andere
hadden nu op één na vrij dunne ontlasting, doch geen had nog
eetlust. De eigenaar had direct den loop met ijzergaas laten af-
zetten, maar één had er nog door weten te komen en dit was
het dat den 2do" dag stierf\'. Ik gaf nu bicarbonas natricus
en dacht de rest in het leven te houden. Bij het ingeven braakten
de dieren en achtereenvolgens stierven alle varkens op één na,
dat de vergiftiging te boven is gekomen.

Druten, Juni 190-3.

Hans Molisch, Over liet lichten van het vleescli, in het
bijzonder van slachtvee. (
Botanische Zeitunci 1903, Heft 1.) Het
bacteriologisch onderzoek van lichtend vleesch stuit steeds op
het bezwaar dat het lichten meestal slechts enkele dagen
duurt, zoodat de tijd voor een uitgebreid onderzoek te kort is.
Bovendien is het verkrijgen van lichtend vleesch niet zoo ge-
makkelijk, daar bij het geringste spoor van rotting het lichtend
vermogen is opgeheven.
Molisch bezigde voor zijn onderzoek
het vleesch, dat in zijn huishouding werd gebruikt en waarvan
reeds het eerste stuk, na 2 dagen in een donkere kamer te
hebben gelegen, lichtte. Van het vleesch nam lijj een stuk ter
grootte van een kinderhand, legde het in een gesteriliseerde
PiiTRi\'sche schaal en bedekte deze met een glazen klok. De
temperatuur waarop het vleesch werd bewaard, bedroeg 9°—12°C.
(kamertemperatuur). In het geheel werden 7t3 stukken vleesch
(48 stukken rund vleesch, 10 stukken kalfsvleesch en 18 stukken
runderlever) onderzocht. In het geheel lichtten vau rundvleesch
52 pOt., van kalfsvleesch 50 pCt. en van runderlever 39 pOt.
der onderzochte monsters.

Uit de onderzoekingen blijkt, dat het bestrooien van het vleesch
met keukenzout het opkomen der lichtgevende bacteriën in hooge
mate bevordert. Nog duidelijker werd het lichten indien hij
een stuk vleesch een kwartier in een 3 pCt. keukenzoutoplossing
liet liggen, waardoor de oplossing eenigszins bloedig wordt ge-
kleurd. Daarna deed hij het vleesch in een tweede niet zout-
oplossing gevulde schaal, waarin het bleef liggen. Het lichten
komt bij het aldus behandelde vleesch niet alleen spoediger te
voorschijn, maar het duurt ook langer. De auteur schrijft dit
toe aan den voorrang welke de lichtgevende bacteriën krygen

-ocr page 548-

op de andere, ook in en op vleescli voorkomende bacteriën,
daar de laatste door de keukenzoutoplossing in bun ontwikke-
ling worden belemmerd. Bij rotting houdt bet lichten op, daal-
de lichtgevende bacteriën door andere schizomyceten worden over-
vleugeld.

Het wit schijnende licht verdeelt zich zelden gelijkmatig over
de oppervlakte van bet vleesch, doch treedt meer op in den vorm
van eilandjes, zoodat het vleesch als met sterren bezaaid schijnt.

De door Molisch vervaardigde reine culturen bestonden steeds
(ook bij varkens- en ganzenvleesch) uit den micrococcus plios-
phoreus
Cohn. Uit de beschrijving van dezen micrococcus blijkt,
dat hij is aerobe, de gelatine niet doet vervloeien en in zout-
peptongelatiue met 1 pet. druivensuiker of rietsuiker reeds na
24 uur gas ontwikkelt, dat gedeeltelijk uit koolzuur bestaat.
De bacterie ontwikkelt zich zelfs nog enkele graden onder 0° C.;
het optimum ligt bij \'16° tot 18°, bet maximum bij 28°. Aan
een temperatuur van 30° gedurende 48 uur blootgesteld, wordt
de micrococcus gedood. Het lichten (blauwachtig-groen licht)
nam de auteur waar van —5° tot 28° C. Bij lage temperatuur
(5°— 20° 0.) is het lichten bet sterkst, vooral op gelatine, agar,
aardappelschijven en melk, minder goed in bouillon, aardappel-
water en urine. Zout en alcaliscbe reactie zijn voor de ver-
meerdering en ook voor het lichten noodzakelijk. Dat het lichten
ook plaats vindt in niet alcaliscbe melk en op ongezouten
aardappelschijven moet worden toegeschreven aan het vormen
van chloriden door deze voedingsbodems.

Ofschoon Molisch de mogelijkheid niet uitsluit dat de micro-
coccus phosphoreus oorspronkelijk uit bet zeewater afkomstig is,
gelooft hij toch dat deze als een op het vasteland geaccommo-
deerde bacterie moet worden beschouwd.

M. G. ij. B.

Een veearts rector van de universiteit te Bern. — Voor
het studiejaar 1903/04 is tot rector vau de universiteit Bern
gekozen Prof.
Dr. Guillebeau van de veterinair-medische facul-
teit. Prof. Dr.
Schmaltz merkt hieromtrent in de Berliner thier-
arztliche Woclienschrift
vau 16 Juli 1903 ongeveer het volgende op.

Dit bericht uit Zwitserland is een symptoom voor den omme-
keer der verhoudingen in de veeartsenijkunde en de beschouwingen

-ocr page 549-

daarover, waarvan de beteekenis tot over de grenzen van Zwitser-
land reikt en vooral in Dnitschland eu Oostenrijk groote vreugde
zal verwekken.

Voor het eerst is aan een universiteit welke, zij het ook niet
staatkundig, dan toch in den geest (zij raag willen of niet) tot
de Duitsche behoort, een veearts tot rector gekozen, — aan een
universiteit, welke in vroeger tijd de vertegenwoordigers der
veeartsenijkunde evenzoo afstootte, als de meeste universiteiten
van Duitschland.

Wanneer thans, weinig jaren na de vereenigiug der voormalige
veeartsenijschool met de universiteit, de laatste, men kan zeggen
demonstratief, iemand die tot de veterinair-medische faculteit be-
hoort met de hoogste waardigheid bekleedt, dan bewijst dit —
en daarin ligt de algemeene symptomatische beteekenis — dat
het invoeren der verplichte «Universitatsreife", wat in Zwitserland
eenige jaren vroeger is geschied dan in Duitschland, onweer-
staanbare gevolgen heeft en de verheffing tot volle academische
gelijkheid van zelf na zich sleept.

De universiteit Bern heeft daarmede schitterend aangetoond, dat
zij met de verandering cler veeartsenijschool in een veterinair-
medische faculteit loyaal rekening houdt. De veterinair-medische
faculteit heeft het bewijs ontvangen, dat zij niet wordt beschouwd
als een ondergeschikt aanhangsel, doch dat zij ten volle wordt
erkend Zij is daardoor verzekerd van dien grondslag, welke alleen
de samensmelting met een universiteit aannemelijk maakt en een
gezonde ontwikkeling waarborgt.

SciiMALïz hoopt dat deze opvatting eu houding der universiteit
Bern in Duitschland behartiging en navolging zullen vinden op
die plaatsen, waar de vereenigiug eeuer veeartsenijkundige liooge-
school met een universiteit overwogen en eenmaal doorgevoerd
wordt. Hij weuscht den rector magnificus
Guillkbëau en de ge-
heele veterinair-medische faculteit te Bern van harte geluk.

W. C. S.

De serum diagnose bij liet onderzoek van voedingsmiddelen. —

Na een bespreking van de voornaamste onderzoekingen, welke
op het gebied der serum-diagnose ziju verricht, deelt G. vo.\\
K
iolkr [Oesterr. Chem. Zeitung 5, 97 (1902) ; Tijdschrift voor
toegepaste scheikunde en hygiëne, Juli
1903] de uitkomsten van

-ocr page 550-

eigen proeven mede, welke ecliter wegens gebrek aan materiaal
nog niet als afgesloten kunnen worden beschouwd. Het doel was
om vast te stellen of liet vleesch van verschillende diersoorten
zoowel in rauwen als in gebraden of gekookten toestand van
elkander te onderscheiden is.

Kigler maakte hiertoe van het vleesch van zeven verschillende
diersoorten (ree, haas, konijD, paard, koe, varken en kat) een
20 °/0 waterig extract, waarvan hij met een tusschenruimte van
3 dagen bij volwassen gezonde konijnen hoeveelheden van 5—10 cc.
ouder de huid inspoot. Na behandeling gedurende een maand
werd het bloed der proefdieren afgetapt en ieder der zeven ver-
schillende sera in verhouding van 1 : 5 vermengd met helder
gefiltreerde aftreksels van ree-, hazen-, konijnen-, paarden-, rund-,
varkens-, katten- en kalfsvleesch, bereid uit gekookt of gebraden
vleesch. De vloeistoffen werden hierna op broedtemperatuur be-
waard; na verloop van 1—\'6 uur werd nagegaan of er een
troebeling of neerslag was ontstaan. Het bleek nu dat: 1°. de

o O

helder gefiltreerde aftreksels der bovengenoemde zeven soorten
vleesch uiet het serum van het konijn, het varken of de koe
noch een troebeling noch een neerslag gaven; 2°. de sera van
de konijnen, welke met de genoemde vleeschaftreksels waren
behandeld, gaven uitsluitend met het correspondeerend aftreksel
een troebeling of neerslag; 3°. wanneer verschillende aftreksels
tot één vloeistof werden vereenigd, ontstond alleen een neerslag met
dat serum, hetwelk afstamde van dieren, welke met dezelfde
aftreksels waren behandeld; 4o. de reactie ontstaat even goed bij
extracten van rauw als bij die van gekookt of gebraden vleesch.

De verkregen resultaten gaven den schrijver aanleiding te on-
derzoeken of voor het
onderscheiden van honig van andere suiker-
soorten, waarmede hij wordt vervalscht, een specifiek serum zou
kunnen worden verkregen. De dieren werden behandeld met
10 °/0 oplossingen van poedersuiker, kandij, druivensuiker en
honig, zooals boven is aangegeven. Na verloop van een maand
werd het bloed der dieren verzameld en vermengde men de sera
met een 10 en 20 oplossing van poedersuiker, kandij, drui-
vensuiker of honig. Hierbij bleek dat alleen het serum van het
konijn, dat met honigoplossing was behandeld, een specifiek neer-
slag vertoonde. Om deze reden zou dus de serum-methode alleen
bruikbaar zijn ter opsporing van die vervalschingen van honig,

-ocr page 551-

539

waarbij een stof gebruikt is van geheel anderen aard dan honig
of suiker.

Het dient nog te worden opgemerkt, dat de inspuitingen dooi-
de dieren goed worden verdragen, uitgezonderd die met oplos-
singen van poeder- en kandijsuiker, welke bij de proefdieren
sterke en langdurige krampen veroorzaakten, zonder echter den
dood teweeg te brengen.
 W. 0. S.

Wijziging van het vceartscnykiiiidig onderwijs in Italië. —

Ingevolge opdracht van het Ministerie van Onderwijs in Italië
aan de veeartsenijscholen in dat land, om voorstellen te doen
tot verandering der studie, heeft het college van professoren dei-
veeartsenijschool te Milaan aan liet Ministerie verzocht:

1°. dat als eiscli van toelating tot de veterinaire studie worde
gesteld het diploma van een lyceum of technisch instituut, 2°. dat
na elke vier semesters een examen moet worden afgelegd, over-
eenkomende met dat voor de medici, gelijk in de nieuwe voor-
schriften te dezer zake is aangegeven, 3°. de oprichting van een
leerstoel voor hygiëne met de daarbij behoorende laboratoria,
1°. verlenging van den studietijd van vier op vijf jaar, en 5°. de
aanstelling van een vertegenwoordiger voor het veterinair onder-

o O O

wijs in den raad van het openbaar onderwijs. (Deutsche thierarsl-
liche Wochensc.hrift
1903, n°. 4.)

W. C. S.

Phj totoxinen, door M. Jacobc (Bioe.liemisches Centralblatl
1903, Seite 289—293). — Prof. Wkpers Bottink levert hiernaar
een referaat in het
P/iarmaceutisch. Weekblad van 30 Mei 1903, dat
ongeveer als volgt luidt.

De eigenaardige plautenstoffen, waartoe abrine, ricine, crotine,
en robine \') belmoren, kunnen tot de hevige vergiften worden
gerekend; zij zijn, wat haar scheikundige samenstelling betreft,
nog weinig bekend. Uit de verhouding tegenover verschillende
reagentia blijkt, dat er overeenkomst bestaat tusschen de phy-
totoxinen en de eiwitstoffen. Zoo kunnen bijv ricine en abrine
door neutrale zouten worden afgescheiden uit baar oplossing in

-ocr page 552-

water; zij dialyseeren niet, worden door alcohol neergeslagen
en door kookhitte ontleed. Deze eigenschappen bezitten ook de
eiwitstoffen. Hierdoor is de eiwitnatuur nog niet bewezen; er
ziju ook belangrijke verschillen. Door trypsine bijv. worden abrine
en robine niet aangetast, terwijl ook abrine niet wordt aange-
grepen door oxydasen noch door erepsine. Door uitzouten en
trypsinewerking konden uit ricine en uit abrine stoffen worden
verkregen, welke de vergiftige eigenschappen in hooge mate
bezaten en geen eiwitreacties meer gaven; de kleurreacties met
die van eiwitstoffen overeenkomende, welke bij abrine en ricine
werden waargenomen vóór de zuivering, moeten dus aan bijge-
mengd eiwit worden toegeschreven.

Van de scheikundige veranderingen, welke genoemde stoffen
in het dierlijk organisme ondergaan, is niets bekeud, wel de
werking, die zij daarop uitoefenen.

llicine schijnt verwoestend te werken op verschillende weefsels;
in de spijsverteringswerktuigen evenals in de nieren, de lever,
het merg en het bloed worden, zoowel micro- als macroscopisch,
veranderingen gevonden. Zoowel ricine als abrine, en het laatste
in nog hoogere mate, verwekken oogontsteking; in sommige
oogziekten wordt abrine gebruikt tot het opwekken daarvan.

De vergiftiging na inwendig gebruik van ricine openbaart zich
nooit door een snel beloop; de diereu worden allengs mager,
de bloedsdrukking vermindert, aan den dood gaan krampen vooraf,
de ademhaling staat stil ten gevolge van de verlamming van het
vasomotorisch centrum.

Tot de verschijnselen, welke door plantentoxinen worden ver-
oorzaakt, behoort ook, dat zij de bloedlichaampjes doen samen-
kleven; deze agglutinatie is waargenomen bij abrine, ricine en
robine, terwijl crotine in hoofdzaak de bloedlichaampjes oplost,
dus haemolytisch werkt; hetzelfde vergift verhoudt zich evenwel
ten opzichte vau bloed van verschillende diersoorten niet op
gelijke wijze.

Physiologisch belangrijk was de vraag of deze toxinen samen-
gestelde groepen zijn met ouderling verschillende werking. Door
voortgezette werking vau pepsine-zoutzuur gelukte het ricine in
een vorm te verkrijgen, waarbij de algeiueene vergiftige eigen-
schappen behouden waren gebleven, doch het vermogen om op
bloedcellen te werken geheel of nagenoeg geheel verloren was

-ocr page 553-

gegaan; bij abrine beeft echter een zoodanige verandering niet
plaats. Door
Ehrlich was in 1891 gevonden, dat men muizen
en konijnen door voorzichtig stijgende giften ongevoelig voor
ricine kan maken; het is gebleken, dat daarbij antiricine in het
bloed wordt gevormd. Na den zesden dag waren de dieren immuun
geworden, en door het serum van zulke immune dieren konden
andere onvatbaar worden gemaakt voor de vergiftige werking.

O O O O

Dit geldt echter slechts in dezen zin, dat voor ricine ongevoelig
geworden diereu niet gevrijwaard zijn tegen de werking van abrine ;
evenmin abrine-immune diereu tegen die van ricine. De onge-
voeligheid is zoo groot, dat wanneer bij een ricine-itnmuun
konijn ricine in het oog wordt gewreven, in giften welke bij
een niet immuun dier het verlies van het oog of den dood zouden
hebben veroorzaakt, het immune dier daarvan geen nadeel onder-
vindt. Die immuniteit gaat niet de melk van een zoogend dier
op door haar gevoede jongeD van niet immune dieren over.
Jongen van een immune moeder, welke gezoogd worden door
een niet immune voedster, hebben de gevoeligheid voor toxinen
behouden; de immune moeder maakt dus de uit haar geboren
jongen niet immuun.

Een mengsel van antiricine met ricine heeft het vermogen
bloedcellen aaneen te doen kleven verloren; ook voor crotine en
abrine is dit gevonden, wanneer zij met de overeenkomstige
anti-verbindingen worden samengebracht.

Voor nadere bijzonderheden moet worden verwezen naar het
oorspronkelijke, dat in een aanhangsel een uitgebreide literatuur
over dit onderwerp aangeeft.

W. C. S.

Nieuwe haemostatica. — Als zoodanig hebben zich in den
nieuweren tijd doen kennen: adrenaline, antipyrine, gelatine en
chloretum calcicum.
Ch. Porcher deelt daaromtrent het een en
ander mede in <le
Revue générale de médecine vétérinaire 1903, n°.
10, waaraan het volgende is ontleend.

Adrenaline. Dit is, gelijk reeds in deel 29, blz. 552, van dit
Tijdschrift werd vermeld, het werkzaam bestanddeel van de bij-
nieren vau het rund en vooral van het schaap. Men gebruikt het
als chloorhydraat, in een verdunning van 1 op 1000 in een
physiologische keukenzout-solutie (7 gr. Na Cl op 1000). Dit is

-ocr page 554-

liet sterkst werkend vaat-samentrekkend raiddel, dat tot lieden
bekend is.

Daar de opbrengst van de kapsels der bijnieren aan adrenaline
gering is en de extractie veel bezwaren oplevert, is de prijs
van bet raiddel zeer boog (f 3 per flescbje van 30 gram solutie
1 : 1000). Hieraan wordt te gemoet gekomen door de groote
activiteit van het medicament. De injectie van één druppel eener
dergelijke oplossing aan bet oor of\' de conjunctiva van een konijn
veroorzaakt daarvan gedurende vrij langen tijd iscbaemie en
bleekheid. Op een slijmvlies gebracht, doet een druppel van de-
zelfde oplossing dit onmiddellijk verbleeken, zoodat de submuqueus
gelegen deelen en bun pathologische producten kunnen worden
waargenomen. Men kan dan insnijden, been afkrabben, enz.
zonder dat een druppel bloed vloeit; de circulatie herstelt zich
eerst na zekeren tijd.

Adrenaline schijnt vooral bestemd om bij operaties, in bet bij-
zonder slijmvliezen betreffend, bloeding te voorkomen. In dezen
zin is zij door de geneeskundigen aan bet oog, den neus, de keel,
enz. gebezigd. Door enkele druppels in het oog te instilleeren
kan men, zonder pijn, iridectomie doen of enkele punten branden.

Porcheh meent dat adrenaline in de veeartsenijkunde nuttig
zou kunnen worden gebruikt bij entropium- en ectropium operatie
van den houd. (Hiervoor is adrenaline minstens overbodig; vooral
wanneer men daarbij den blepharospaath van
Snellen bezigt,
komt er nauwelijks een druppel bloed te voorschijn, lief.)

Bailey (The Veterinary Record 1903, n°. 763 p. 523) maakte er
gebruik van bij neurectomie van den medianus. Na afscheren der
baren en antiseptische reiniging der huid, wordt de streek met
een kleine hoeveelheid der solutie gebet. Daarna snijdt men de
huid en de spieren door, en zoodra de zenuw zichtbaar wordt,
bevochtigt men de randen der wond met de adrenaline-oplossing.
De bloeding, welke gewoonlijk lievig is, beteekeut dan weinig,
zoodat de operatie veel gemakkelijker kan worden uitgevoerd.

Het meeste nut kan dit middel echter stichten op de slijm-
vliezen. Als bloedstelpend middel komt het eigenlijk niet in aan-
merking, want de zwakke doses welke uit een preventief oogpunt
zoo werkzaam zijn, worden door het uitstroomende bloed te veel
verdund om de constrictie der kleine vaten teweeg te kunnen
brengen. In zulke gevallen is het beter gelatine te gebruiken.

-ocr page 555-

Adrenaline veroorzaakt slechts een provisore haemostase; de
ischaemie houdt niet lang aan, zoodat de haemorrhagie opnieuw
begint, wanneer men deze intusschen niet op definitieve wijze
heeft bestreden, gelijk door tamponneeren of door gelatine kan
geschieden. Per os of subcutaan kan adrenaline niet worden
aangewend.

Antipyrine. Naast adrenaline kan als haemostaticum antipyrine
worden geplaatst. Zij oefent evenzoo een sterke locale vaso-con-
strictieve werking uit, hetzij dat inen ze als poeder gebruikt,
dan wel in een waterige solutie van 3—5 %. In het laatste
geval is de oplossing tevens krachtig antiseptisch.

Antipyrine werkt niet algemeen haemostatisch, zoodat toediening
per os nutteloos is. De kleine capillaire bloedingen der zicht-
bare slijmvliezen vormen in het bijzonder het gebied voor 3 - 5 °/0
oplossingen van antipyrine, met tampons aangewend.

Gelatine. Deze komt in den handel voor als dunne, klenrlooze,
reukelooze, smakelooze, doorschijnende blaadjes, welke in warm
water oplossen. Alleen volkomen zuivere gelatine mag als
haemostaticum worden gebezigd.

De gelatine werkt coaguleerend; door haar kleverige eigen-
schappen brengt zij het bloed tot stollen en sluit aldus de vaat-
wondeu af. Hoewel haar werking in hoofdzaak locaal is, heeft
men ook van de inwendige toediening een meerdere stolbaarheid
van het bloed in het algemeen opgemerkt.

Gelatine oefent, in tegenstelling met liquor stypticus, een
guustigen invloed uit op het genezingsproces der wond. De
ichthyocolla verdient, vanwege de zuiverheid, in het algemeen
de voorkeur boven andere lijmsoorten.

Voor locale haemostasie gebruikt men 10% oplossingen; voor
intracavitaire injecties 5 °/n soluties, en voor subeutane inspui-
tingen 2 °/0 oplossingen. Deze kunnen worden gemaakt met
7 °/00 keukenzoutsoluties of\' in 1 °/0 chloretum calcicum; in het
laatste geval wordt de coaguleerende werking belangrijk ver-
hoogd.

Men kan gelatine-oplossingen steriliseeren door verhitting tot
100° C. gedurende een uur, of beter door verhitting gedurende
3 dagen, eiken dag i uur tot 100° C. Wanneer gelatine boven
100° C. wordt verhit, verliest zij haar kleverig vermogen. Indien
zij in septische omgeving (neus, vagina, enz.) moet werken, is

-ocr page 556-

het nuttig ze met sublimaat, salicylzuur of i °/0 zoutzuur te
verbinden.

Bij den mensch heeft men zeer gunstige resultaten gezien
bij epistaxis en metrorrhagie. Vóór het wegnemen van een
EsMARCu\'sehe lis na javart- of nageltred-operatie zou het aan-
beveling verdienen de ontstane holte op te vullen met een tampon,
gedrenkt in een antiseptische gelatine-solutie.

P. Carnot kon bij een hond de dij amputeeren zonder eenig
ander haemostaticum dan een gelatine-oplossing,

Ca rouge au, aan de veeartsenyschool te Lyon, gebruikte ze
met goed gevolg bij een vuistgroote wrat van een paard, bij
condylomen in de vagina van een teef, bij castratie van een reu
en bij papillomen aan den penis van een hond.

C/iloretum calcicum. Dit lost in water op. Het wordt per os
verstrekt, bij den mensch in doses van 2—4 gram in de 24 uur;
de kuur moet telkens worden onderbroken, want het lichaam
gewent snel aan dit zout. De subcutane en intraveneuse appli-
catie verdient geen aanbeveling.

Chloretum calcicum is een algemeen coaguleerend haemostati-
cum, zoodat het speciaal aangewezen is bij onbereikbare bloedingen,
bijv. in het digestiekanaal, de baarmoeder of bij infectieziekten
met haemorrhagische diathese. Daar het middel onschuldig is,
kan het licht worden beproefd.

W. C. S.

Overzicht van het verslag aan de Koningin
over 1901.

Uit het «Verslag* aan de Koningin van de bevindingen en
handelingen van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht in het jaar
1901» is het volgende overgenomen.

Aan het staatstoezicht waren op 1 Januari 1902 verbonden:
9 districtsveeartsen, 128 plaatsvervangers, 13 gouvernements-
keurnieesters van vee en 18 veeopzichters, terwijl praktijk werd
uitgeoefend door 245 veeartsen en 130 empiristen.

Omtrent ziekten, niet in de wet opgenomen, geef ik slechts
enkele bijzonderheden.

-ocr page 557-

Goedaardige-droes, met tamelijk gunstig beloop, kwam nog al
veel voor, vooral in de buurt van Eist. Wageningen en op
Flakkee; ouder de complicaties wordt petechiaal-typhus genoemd.
Jn Friesland was het aantal zieken niet groot, maar er kwamen
nog al sterfgevallen voor.

Bouteuur weixf meermalen waargenomen. In de buurten van
Os, Zevenbergen, Hummeloo, Waddingsveen, Lekkerkerk en het
Westerkwartier van Groningen werd veel geënt; de veearts te
Leerdam had 2 sterfgevallen op 660 entingen. In Friesland wer-
den
1238 dieren geënt door 14 veeartsen; 1 kalf stierf aan
ent-houtvuur, 1 spoedig na de enting, was waarschijnlijk reeds
geïnfecteerd, terwijl er later 4 aan boutvuur zijn bezweken, welke
bij de enting nog geen 6 maanden oud waren. In het oosten
van Drente werden enkele gevallen bij schapen gezien.

Zoowel uit Friesland als uit Noord-Brabant en Gelderland,
maar vooral uit Drente, wordt gemeld dat
infeclieuse abortus nog
al voorkwam. Ook in de buurten van Oudshoorn, te West-
IJselmonde en te Strijen (hier had men veel succes met carbol-
injecties).

Te Arnhem werden 50 gevallen van Brustseuclie geconstateerd,
terwijl in de omgeving van Brummen en Tiel, maar ook hier
en daar in Drente, zich enkele gevallen van
influenza vertoonden;
op Flakkee zag men deze ziekte met een vrij kwaadaardig karak-
ter naast goedaardige-droes, terwijl in Zeeuwsch-Vlaanderen
Belgische hengsten zeer tot de verspreiding er van bijbrachten.
Bij Grijpskerk zag men enzoötisch infectieuse pneumonie.

Infeclieuse oogontsteking kwam in de buurt van Horst voor;
infectieus keellijden in Olst.

Het bloedwateren bij runderen verliep in Noord-Brabant nog
al goedaardig, met uitzondering echter van Helmond; in Hengeloo,
Ouddorp en in de omgeving van Weert en Susteren zag men
veel gevallen, in Noord-Beveland weinige. In Drente werden een
paar malen
pokken bij varkens opgemerkt.

Vergiftiging bij runderen door het eten van bollen van de gele
narcis
zag men te Oegstgeest; van 7 dieren stierven er 2. «De
ziekteverschijnselen wezen op een hevige maag-darmontsteking.
De dieren waren neerslachtig, steunden, vertoonden pijn bij druk-
king op den buik en waren tympanitisch. Constipatie werd
gevolgd door hevige diarrhaeën. De dieren lagen veel, waren

-ocr page 558-

moeielijk tot opstaan te bewegen, beefden en gingen later onder
hevige krampen te gronde.»

Schimmelvergiftiging door slecbt gewonnen hooi kwam in Fries-
land veel voor; ook uit Limburg leest men klachten over diges-
tiestoornissen door bedorven haver en slecbt hooi.

Katoenzaculmeelvergiftiging (zie deel XXIX, blz. 298) werd sinds
1884 in Friesland niet waargenomen; thans stierven daaraan 13
kalveren bij één veehouder te Workum.

Ook nu stierven iu Friesland heel wat jonge kalveren; wel
had de methode-
Poels hier en daar succes, maar zij is wat om-
slachtig en wordt daarom door den veehouder niet altijd nauw-
keurig toegepast; hetzelfde wordt medegedeeld uit het Wester-
kwartier van Groningen.

Uit Kollumerland wordt bet volgende gemeld. In het voorjaar
stierven vrij veel drachtige schapen en lammeren door te weinig
beschutting tegen het ruwe weer en door het te vroeg in de
weide laten. «In dien tijd vertoonden zich bij drachtige schapen,
die tijdelijk waren binnengehaald, eigenaardige ziekteverschijnse-
len, zich openbarende door blindheid — hoewel aan de oogeu
geen veranderingen waren op te merken —, hersenverschijnselen
en digestiestoornissen. Verscheidene dieren werden aangetast;
meestal volgde de dood. Slechts in enkele gevallen werd de veearts
geraadpleegd, die echter omtrent de oorzaak van het lijden geen
opheldering kon geven.*

Aan taxus-vergiftiging stierven te Tubbergen binnen een uur
tijds twee jonge paarden onder koliekverschijnselen.

Te Roermond werd onder 4 kudden schapen lupinose gecon-
stateerd; de afloop was meestal doodelijk.

Omtrent tuberculose wijs ik op het volgende. Sinds de opening
van het abattoir, dus in 5 maanden tijds, werd te Utrecht deze
ziekte geconstateerd bij 5,12 pet. der geslachte runderen en bij
4,29 pet. der geslachte varkens. In het voorgaand jaarverslag
(1900) waren deze cijfers respectievelijk 2,19 en 0,068, terwijl
zij voor 1892 bedragen 8,41 pet. bij runderen en 4,68 pet.
bij varkens; hieruit mag zeker wel de conclusie worden getrokken
dat keuring in bet abattoir heel wat vóór heeft boven keuring
in de gewone slachthuizen, zelfs al is de keuring zoogenaamd
uitstekend geregeld.

Te Rotterdam werden tuberculeus bevonden 10,4 pet. runderen

-ocr page 559-

en 2,61 pet. varkens; te Schiedam 4,25 en 2; te Delft 2,13 en
0,23; te Gouda 1,2 en 0,1; te \'s-Gravenhage 3,5 en 0,04; te
Leiden van de volwassen runderen \'17,18 pet., en de kalveren
inbegrepen 9,31 pet. Uit Zuid-Holland (bezuiden Maas en Lek)
wordt gezegd: «Het aantal gevallen van tuberculose is onge-
twijfeld groot, al krijgen de veeartsen er niet vele te zien. Vele
dieren, die niet groeien, worden aan vilders verkocht, die ze weder
vervoeren naar de groote steden of afslachten en de in hun oog
bruikbare gedeelten zouten, rooken of versch verkoopen.»

Te Amsterdam waren de cijfers als volgt: runderen 13,95 pet.,
runderen ingevoerd 13,86, kalveren 0.19, varkens 2,95. Verder
werden bij geslachte of gestorven dieren 139 gevallen in de
provincie onderkend en bij 21 runderen, op grond van clinische
verschijnselen, het bestaan er van aangenomen.

In de militaire slachterij te Ivoudekerke kwam de ziekte bij
2,3 pet. der geslachte dieren voor. In het oosten van Drente,
vooral in Weerdinge en Zuid-Barge, eischt deze ziekte vele slacht-
offers.

Ook in Limburg werd de ziekte geconstateerd, het meest in
de omgeving van Nederweert,

Omtrent tuberculine-injecties zij aangegeven dat te Arnhem van
68 geënte dieren 3 reageerden, te Delden 1 van de 20. Van de
langs de kautoren Clinge, Sas-van-Gent en Veldzicht naar België
uitgevoerde melkkoeien zijn 10 pet. teruggezonden, daar zij op
tuberculine-injectie reageerden.

Van besmettelijke ziekten, in de wet genoemd, kwamen niet
voor:
veepest der herkauwers, longziekte der runderen, schaaps-
pokken
bij schapen en geiten, trichinen ziekte bij varkens en honds-
dolheid
bij alle vee.

Van mond- en klauwzeer werden waargenomen 13113 gevallen
bij runderen, toebelioorende aan 610 eigenaren in 150 gemeenten;
bovendien werden 8868 schapen, 4 geiten en 927 varkens dooi-
de ziekte aangetast.

Kwade-droes werd 76-maal geconstateerd, waarvan 12 gevallen
te Amsterdam en 11 te Rotterdam, bij paarden aangevoerd uit
Engeland (zie verder blz. 549).

Schurft bij paarden is 20-maal aangegeven: bij schapen werd
zij geconstateerd bij 3563 dieren, in 280 kudden en 75 ge-
meenten. Alleen Zeeland en Limburg bleven van deze ziekte vrij.

-ocr page 560-

De bestrijding der schapenschurft stuit in Overijsel. maar vooral
in Drente, op zooveel moeielijkheden «dat men zich omtrent de
uitroeiing der ziekte met het huidige stelsel van bestrijding geen
groote illusies mag maken».

Bij -rvtkreupel wordt meldiug gemaakt van 612 gevallen in 128.
kudden ; alleen op Texel kwamen 356 gevallen in 64 kudden voor.

Omtrent vlekziekte bij varkens wordt het volgende medegedeeld.
Van de 1665 zieke dieren in 133 gemeenten blijkt dat 24,1 pet.
zijn gestorven, 47.7 pet. geslacht en 24,5 pet. hersteld, terwijl
men omtrent 3,7 pet. niets weet.

Van miltvuur zijn opgeteekend 241 gevallen bij runderen in
130 gemeenten, bij schapen 9, bij geiten 2, bij varkens 3 en bij
paarden 7. In Noord-Brabant komt deze ziekte het meest voor,
namelijk 59 gevallen in 33 gemeenten. Te Vierpolders werd de
ziekte na noodslachting geconstateerd, daar het vleesch vervoerd
moest worden; een varken had van de ingewanden gegeten en
stierf na een paar dagen aan miltvuur, een ander varken, dat van
het bloed had gebruikt, werd ziek, maar herstelde.

Onder de 42 gevallen in Noord-Holland waren er 4 bij dieren,
welke respectievelijk 6, 7 en 8 maanden te voren een volledige
inenting hadden ondergaan, alsmede één rund, dat negen dagen
na de inspuiting met premier-vaccin te gronde ging.

Uit Friesland wordt de opmerking gemaakt dat hooi, afkomstig
uit verdachte streken, maar dat flink heeft gebroeid, vrij wel
onschadelijk is.

Uit het Algemeen verslag over voorbehoedende inentingen tegen
miltvuur en tegen varkensziekte, door Dr. A. W. H. YV
jrtz be-
werkt, is het volgende overgenomen. In 1901 werden tegen
miltvuur ingeënt — deels voorbehoedend, deels als noodenting —
836 runderen bij 105 eigenaars iu 35 gemeenten, verder 27 paarden
en 3 schapen. Na inenting in Februari stierf te Zwalmen een
stier aan miltvuur. In Noord-Holland zijn 2 van de 346 ingeente
runderen gestorven, namelijk één 7 maanden na de volledige
enting, een ander 9 dagen na de eerste (zwakke) enting. Te
Dongen stierf een kalf, dat bij enting 7 maanden oud was, na
4 maanden.

Volgens de methode Lokhnz zijn tegen varkensziekte geënt
4380 varkens van 690 eigenaren. Hiervan werd bjj 815 diereu
inspuiting van serum en van cultuur op één dag verricht, bij

-ocr page 561-

3565 inspuiting van serum en van cultuur en na 2 weken
inspuiting van cultuur. Na Je inenting zijn door vlekziekte aan-
getast 6 dieren, terwijl er 5 onder verdachte verschijnselen zijn
gestorven. Zonder schade zijn behouden 99,9 pet.

Vooral in Friesland, maar ook in Noord-Holland werd volgens
de methode
Schütz-Voges geënt. In Friesland, waar zuiver vol-
gens deze methode werd gewerkt, zijn 5361 varkens van 1224
eigenaren geënt; hiervan werden door vlekziekte aangetast 210
(waarvan 47 zijn gestorven, afgemaakt of geslacht), terwijl er
«eeuige» slecht groeiden of in groei achterlijk bleven. In Noord-
Holland werden 1169 van 142 eigenaars geënt, maar bij 690
der geënte diereu werd cultuurvloeistof uit Landsberg en serum
uit Höclist gebruikt; bij 8 varkens kwam de ziekte in lichten
graad voor.

De curatieve enting in Noord-Holland en Friesland werd toe-
gepast bij 2100 varkens van 446 eigenaren; 1957 werden be-
handeld met entstoffen uit Höclist eu 143 met entstoffen uit
Landsberg. Vau de 463 in Noord-Holland zijn er 15 gestorven,
118 hersteld en 324 gezond gebleven. In Friesland werden 1637
varkens geënt; hier werd alleen Höchster serum gebruikt. Van
de 887 verdachte dieren stierven er 2, van de 371 vlekzieke
echter 126, groeiden er 30 slecht en bleven er 2 in groei ach-
terlijk. Met de 379 overige varkens is hier geen rekening
gehouden. Malleïuatie bal dit jaar op groote schaal plaats.
Te Rotterdam werden 216 paarden der omnibus-maatschappij
gemalleïneerd ; 21 werden afgemaakt, waarvan 16 kwaaddroezig
bleken.

Van de Utrechtsche tram-maatschappij werden 37 paarden
gemalleïneerd; hiervan werden er 21 afgemaakt en 5 door kwade-
droes aangetast bevonden.

Uit Engeland werden 108 gebruikspaarden ingevoerd, waarbij
geen kwade-droes werd geconstateerd, terwijl van de 6772
ingevoerde slachtpaarden 23 aan deze ziekte leden.

De uitvoer van vee naar verschillende landen bedroeg: 10385
paarden, 46351 runderen, 66339 schapen, 1161 geiten en 3454
varkens, waarvan naar België 3357 paarden, 43714 runderen,
66171 schapen, 1158 geiten en 2979 varkens; naar Engeland:
1747 paarden, 2 schapen, 1 geit en 4 varkens; naar Pruisen:
5280 paarden, 302 runderen, 1 schaap en 2 geiten.

-ocr page 562-

De invoer bedroeg: 10845 paarden, 1441 runderen, 74903
schapen, 2 geiten en 11 varkens, waarvan uit België: 2492
paarden, 1436 runderen, 7 schapen en 8 varkens; uit Eugelaud:
7401 paarden, 31 schapeu en 1 varkeu; uit Pruisen: 6950 paar-
deu, 5 runderen, 74865 schapen, 2 geiten en 2 varkens.

Met dispensatie werden ingevoerd: 1441 runderen, 74903
schapen en 11 varkens; bieronder beliooren 447 runderen, uit
België teruggezonden wegens in dat rijk geldende veeartsenij-
kuudige voorschriften.

Er werd 55-maal een gerechtelijke vervolging ingesteld, waar-
van de resultaten waren als volgt: 49 veroordeelingen, 3-maal
vrijspraak, 1 ontslag van rechtsvervolging, terwijl 2 vervolgin-
gen nog in behandeling zijn.

van Esveld.

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde
in Nederland.

PROGRAMMA voor de 44ste Algemeene verga-
dering, te houden op Vrijdag 18 en Zaterdag 19 Sep-
tember 1903 in het Gebouw voor Kunsten en
Wetenschappen te Utrecht. Aanvang der vergade-
ring Vrijdag 7 uur \'s avonds.

HUISHOUDELIJKE WERKZAAMHEDEN.

1. Openen der vergadering.

2. Indienen der volmachten van de afgevaardigden der af\'dee-

O o

lingen.

3. Notulen der 43ste Algemeene vergadering.

4. Verslag over den toestand der Maatschappij.

5. Verslag over den toestand der geldmiddelen en van de
bibliotheek (4 en 5 volgens art. 22 van het reglement).

6. Mededeeling omtrent het aftreden van een lid van het
Hoofdbestuur.

7. Benoeming van een voorzitter (art. 19 van het reglement)-
Als candidaten voor deze benoeming zijn opgegeven door de

afdeelingen: Nieuw-Zuid-Hollaud, Gelderland-Overijsel, Groningen-

-ocr page 563-

Drente en Utrecht, H. M. Kroon te Deventer; Noord-Holland,
Zeeland en Zuid- Holland,
M. G. de Bruin te Utrecht; Friesland,
Dr. D. A.
de Jong te Leiden.

8. Voorstel van de afdeeling Groningen-Drente.

I. De afdeeling Groningen-Drente stelt voor het tweede lid
van art. 19 van het reglement der Maatschappij te wijzigen in
dien zin, dat in de plaats van de woorden «vóór 1 Mei" worden
gesteld de woorden «vóór 1 Juli».

Toelichting. De bovengenoemde afdeeling houdt volgens haar
reglement haar eerste vergadering van het jaar in de maand Mei,
zoodat zij feitelijk nooit in de gelegenheid is deel te nemen aan
de candidaat-stelling voor het Hoofdbestuur. Zij meent verder
zeker te weten dat dit met meerdere afdeelingen het geval is.
Voorts is zij van meening dat de candidaat-stelling vóór 1 Mei
feitelijk niet noodig is, daar de Hoofdbestuurs-vergaderingen ter
vaststelling van het programma der Algemeene vergadering veelal
in Juli of de laatste helft van Juni worden gehouden. Bewijs
voor de onnoodigheid der candidaat-stelling vóór 1 Mei is mede
een briefkaart van den lsto secretaris van het Hoofdbestuur aan
den secretaris der afdeeling bovengenoemd d.d. 4 Juni 1902,
waarin alsnog opgave van candidaten voor het lidmaatschap van
het Hoofdbestuur werd gevraagd.

II. In verband met vorengenoemd voorstel geeft de afdeeling
Groningen-Drente aan de Algemeene vergadering in overweging
ook artikel 33 te wijzigen in dien zin, dat in plaats van de
woorden «vóór 1 Juni» worden gesteld de woorden «vóór 1 Juli».

Toelichting. Deze is in hoofdzaak dezelfde als die bij het voor-
afgaand voorstel. Geldt hierbij het bezwaar niet voor de afdeelingen
welke voor het eerst in Mei vergaderen, zoo is de afdeeling toch
van meening dat na aanneming van het voorafgaand voorstel er
geen redenen meer zijn om den termijn ook van het indienen
van voorstellen voor de Algemeene vergadering niet met een
maand te verlengen.

Praoadvios van liet Hoofdbestuur.

Het Hoofdbestuur is van meening dat bot voorstel der afdeeling Groningen-
Drente, wat betreft bot eerste gedeelte, niet belangrijk genoeg is, om hier-
voor een reglementsherzicning uit te lokken.

Het argument door de afdeeling in haar toelichting aangevoerd, dat zij
haar eerste vergadering in Mei houdt, is niet doeltreffend, omdat het aftreden

-ocr page 564-

van do leden van liet Hoofdbestuur volgons rooBter geschiedt en het derhalve
aau iedere afdeeling bekend kan zijn wie aan de beurt van aftreding is. Om
do afdeolingen op do hoogte te stellen, is nu reeds punt 6 „mededeeling
omtrent het aftroden van oen lid van het Hoofdbestuur" voor behandeling
op hot programma geplaatst —
011 dit kan in het vervolg steeds geschieden.

Het tweede gedeelte van het voorstel meent het Hoofdbestuur beslist to
moeten ontraden. Het programma wordt in den regel in het midden van
Juni vastgesteld en omstreeks 15 Juli verzonden — dat is twee maanden
vóór do Algemeeno vergadering, zooals bij artikel 31 van het reglement is
voorgeschreven. Door de voorgestelde wijziging zou er voor het Hoofdbestuur
goon tijd ovorblijvon om hot programma naar wonsch voor te bereiden on
bijv. eerst 30 Juni ingekomen voorstellen behoorlijk te overwegen, Ook
zonden afdeelingen welke in Juli vergadering houden in ongelegenheid kunnen
komen de punten van het programma te behandelen.

9. Voorstel van de afdeeling Friesland.

De Maatschappij tot bevordering van de Veeartsenijkunde dringe
er bij de llegeeriüg op aan, dat deze, ten behoeve der veeartsen,
cursussen laat houden voor vervolgonderwijs.

Toelichting. De afdeeling Friesland acht het bekend dat de
veeartsenijkunde en baar hulpwetenschappen in de laatste jaren
zeer zijn vooruitgegaan. Dien vooruitgang geregeld bij te houden
is voor de praktizeerende veeartsen, die meestal een lichamelijk
vermoeienden en drukken werkkring hebben, ondoenlijk.

De meeste veeartsen zijn dan ook niet meer op de hoogte van
de verschillende deelen en onderdeelen van hun vak.

Aanvulling van de kennis dier deelen en onderdeelen — waar-
van o. a. genoemd kunnen worden: vleescli- eii melkhygiëne,
bacteriologie, besmettelijke veeziekten, enz. — is derhalve dringend
gewenscht.

Aangezien de Staat er het grootste belang bij heeft dat de
veeartsen volkomen op de hoogte zijn van hun vak, meent de
afdeeling Friesland, dat de Staat de gelegenheid tot het verkrijgen
van meerdere kennis dient te openen. De verschillende cursussen
voor vervolgonderwijs ten behoeve van artsen en veeartsen, die
reeds verscheidene jaren in Duitschland en die ook reeds in ons
land voor artsen bestaan, kunnen in dit opzicht tot richtsnoer
dienen.

Daarbij wordt noodig geacht dat dergelijke cursussen op ver-
schillende centraalpunten van ons land worden gegeven, omdat
zjj met weinig tijdverlies en met niet te veel kosten voor de vee-
artsen bereikbaar moeten zijn.

-ocr page 565-

Praeadvies van het Hoofdbestuur.

Het Hoofdbestuur gevoelt in principe veel voor het in het leven roepen
van vacautie-cursussen. Het acht het evenwel niet wenschelijk zich omtrent
deze aangelegenheid tot do Regeering te wenden, zonder dat nader is aan-
gegovon hoe men die wenscht ingericht to zien. Hot geeft daarom de afdeeling
in overweging haar denkbeelden omtrent de inrichting van de gewenschto
vacantio-cursusson vóór de Algemeene vergadering nader te ontwikkelen,
llot Hoofdbestuur acht het evenwel zeer aan te bevelen dat dergelijke cur-
sussen niet op verschillende plaatsen, maar uitsluitend aan do veeartsenij-
school zullen worden gehouden. Het is bereid een oventueel mandaat ter
voorbereiding van dezo quaestio te aanvaarden.

10. Begrooting voor het jaar 1904.

2de gedeelte, Zaterdag 19 September.

Aanvang der vergadering des voormiddags 10J uur.

1. Openingsrede van den voorzitter over: De reorganisatie
van het veeartsenij kundig onderwijs.

2. Over uterus-ruptuur bij paard en rund, door den heer
M. G. de Bruin.

3. Over piroplasmosis in Nederland, door Dr. D. A. de Jong.

4. De resorptie in de maag, met demonstratie van praeparaten,
door Dr. Dekiiuyzen.

5. Demonstratie van pathologisch-anatomische praeparaten, door
den heer
1). van der Slums.

(5. Vrije mededeelingeu 1).

7. Opgave van onderwerpen voorde45stu Algemeene vergadering.

S. Bepaling van de plaats waar de 458t0 Algemeene verga-
dering zal worden gehouden.

1) Lodon die mededeelingeu wenschen te doon, wordt in hot belang der
goodo orde beleefd verzocht hiorvan kenni\'s to goven aan den voorzittor,
uiterlijk op den dag der vergadering vóór 12 uur.

pro memorie.
f 30.—

Begrooting voor het jaar 1904.

Inkom sten.

Kassaldo op 1 Januari 1903
Interest van belegde gelden

-ocr page 566-

Onvoorziene inkomsten..........pro memorie.

Vermoedelijke ontvangst aan contributiën. ... f 1755.—

ƒ 1785.—

Uitgaven.

Aan tijdschrift............ƒ 1150.—

» drukwerk............» 30.—

» lokaalhuur...........» 20.—

» reiskosten voor het Hoofdbestuur. . . . » 75.—

» verschotten, briefport, zegels, enz. ...» 25.—
» onderhoud en assurantie der bibliotheek,

uitgeven catalogus........» 200.—

o o

» onderzoek geheimmiddelen......» 100.— 1)

» commissie in zake reorganisatie veeartsenij-

kundig onderwijs........» 50.—

j> onkosten Algemeene vergadering . . . . » 75.— !)

» contributiën en vertegenwoordiging ...» 125.— 2)

» kosten van incasseeren...... . » 6 —

» onvoorziene uitgaven........» 29,—

f 1885.— 3)

1  Zoo noodig nog te beschikken over ƒ100.— uit het kassaldo 1903.

2  De verhooging met f 100.— hooft ten doel hot mogelijk te maken
eventueel een afgevaardigde te zenden naar het in 1904 to houden tuber-
culose-congros.

3  De uitgaven overschrijden de inkomsten met /\'100.—, begroot voor oon
afgevaardigde naar hot tuberculoso-congres, dus een buitengewone uitgave,
welke eventueel betaald kan worden uit het saldo over 1903, dat daartoo
ruimschoots voldoende zal zijn.

Boekaankondiging.

Dv. Paul Martin, Lehrbuch der Anatomie der Haustiere. Lief. 10.
Stuttgart, Schickiiard und Ebner 1903.

De 10do aflevering van bovenbedoeld werk is verschenen en zij
staat, wat de bewerking betreft, bij de vorige niet achter. De

-ocr page 567-

gemeenschappelijke en bijzondere spieren worden afgehandeld,
waarbij vooral de aandacht trekken de keurig bewerkte platen
der bijzondere spieren van het achterbeen bij het rund, bij het
varken en de oppervlakkige spierlaag bij het paard.

Bij de splanchnologie treft men eerst een beschrijving aan van
borst- en buikholte met zeer instructieve schematische teekenin-
gen. De buiksingewanden bij paard en rund zijn in deze aflevering
bijna geheel afgehandeld en door een groot aantal platen, waar-
onder enkele nieuwe, toegelicht. De schematische voorstellingen
omtrent de ligging van coecum en colon bij het paard en die
omtrent de maag en de darmen der herkauwers zullen er zeker
toe bijdragen om het voorstellingsvermogen van den lezer te hulp
te komen. Ook in deze aflevering worden nog enkele teekeningen
aangetroffen, welke in een volgende editie wel door nieuwe mogen
worden vervangen, daar zij te veel van het voorstellingsvermogen
eischen.

Waarschijnlijk zal weer spoedig een nieuwe aflevering verschijnen.

van Esvei.d.

W. Stuurman, Zur Identiteit der Mensehen- und Rindertubercidose-
Inaugural-Dissertation, Bern
1903.

De schrijver van dezen wetenschappelrjken arbeid laat aan zijn
onderzoekingen een literatuuroverzicht voorafgaan, waarin de onder-
zoekingen vóór 1901- ter loops worden geuoemd, meer uitgebreid
echter de resultaten der experimentatoren worden beschreven,
welke na het tuborculose-congres te Londen zijn gepubliceerd.
Vooral de onderzoekingen van
de Jong, welke zijn te vinden in
diens werk «de eenheid der zoogdiertuberculose», worden uit-
voerig vermeld.
Stuurman\'s onderzoek is gebaseerd op het door
de Jong beschreven geval, waar een tuberculeuse infectie bij den
ïuensch was ontstaan, welke zeer waarschijnlijk was veroorzaakt
door inhalatie van tuberkelbacillen van het rund. In ieder geval
bleek de uit dit menschelijk sputum geïsoleerde bacil na intra-
veneuse infectie bij een kalf en een geit zeer virulente eigen-
schappen te bezitten.

De twee door den schrijver vermelde experimenten zijn ver-
licht met bacillen, gekweekt uit de milt van een tuberculeuse
cavia, welke met sputum van den mensch (zie boven) was geïu-

-ocr page 568-

fecteerd en na 6l2 dagen aan algeineeue tuberculose was gestorven.
Het eerste kalf werd intrapulmonaal geënt en stierf na 31 dagen
aan haeuiatogene tuberculose. Het tweede kalf werd subcutaan
geënt met dezelfde cultuur. Dit kalf stierf 56 dagen na de infectie
aan algemeene tuberculose.

Deze tuberkelbacillen van den menscb toonden dus een even
groote virulentie als die welke ruuderbacillen gewoonlijk bezitten.

Het 3do beschreven geval betreft een natuurlijke infectie van
een kalf door bacillen der meuschelijke tuberculose. Dit kalf was
door bet proefdier uit het 2do experiment geïnfecteerd ; het bleek
na slachting te lijden aan tuberculose der longen en correspou-
deerende lymphklieren.

Door Stuurman ii in dit proefschrift een nieuwe bijdrage ge-
leverd, dat de meeuing van Koen, op het congres te Londen geuit,
niet juist is. De schrijver zegt clan ook, dat juist de onderzoekin-
gen van den laatsten tijd het noodzakelijk hebben gemaakt onze
opvattingen zoodanig te wijzigen, dat de ruudertuberculose, wegens
de gewoonlijk grootere virulentie van haar bacil, juist daardoor
voor de meuschelijke gezondheid gevaarlijker is dan vroeger werd
aangenomen.

Het proefschrift is met zorg bewerkt, terwijl een woord van
lof over de fraaie uitvoering der platen alleszins gewettigd is.
Collega
Stuurman zij geluk geweuscht met den door hem be-
haalden graad.

M. G. de Bruin.

Mededeeling van liet Hoofdbestuur.

Op het programma der a. s. Algemeene vergadering is abusie-
velijk vermeld, dat door de Nieuwe afdeeling Zuid-Holland candidaat
is gesteld de heer
M. G. ue Bruin. Deze afdeeling stelt m\'e< den
heer
de Bruin, doch den heer H. M. Kroon candidaat voor de
vacature van een voorzitter.

-ocr page 569-

Personalia.

Benoemd: tot onderdirecteur aan het abattoir te Maastricht
H.
G- 0. Boom van Amsterdam. Verplaatst: J. M. Fillekes van
Berkel naar Hillegersberg.

Den gouvernementsveearts in Oost-Indië J. Vollema is wegens
langdurigen dienst één jaar verlof verleend naar Nederland. De
heer F. A.
Deijermans te Dirksland zal met November a. s. de
praktijk nederleggen.

Wet op de paardenfokkerij 1901.

Met ingang van 1 Juni 1903 zijn benoemd (feitelijk her-
benoemd): tot vast lid der keuringscommissie
C. Fauëi, te Rot-
terdam, tot plaatsvervangende leden: H.
J. C. van Lent te Tiel,
A.
.1. Vlamings te \'s-IIertogenbosch, II. de Jong te Ginneken en
J.
Hoogland GJzn. te Zeddam. (»Het Paard« van 5 Juni 1903).

Staatsexamens.

Tot het natuurkundig examen voor aanstaande veeartsen, dat
van 1G Juni—4 Juli 1903 werd gebonden, hebben zich aange-
geven 31 leerlingen. Daarvan trokken zich 6 gedurende het
examen terug, terwijl 1 wegens familie-omstandigheden zijn examen
niet kon voleinden. Aan 22 leerlingen kon het diploma worden
uitgereikt. Zij zullen met het volgend rangnummer in het 3do
studiejaar worden geplaatst: 1". U. W
estsu, 2°. L. Jenniskens,
3°. J. Vei.de, 4°. J. BitujjkIj, 5°. II. Postjia, 6°. I\'. Boonstra,
7°. 11. H. Rörik, 8°. J. Nauta, 9°. J. Swierstra, 10°. II. W. Klerk
de
Retjs, 11°. J. P. van der Si,ooien, 12°. F. J. II. J. Quaedvlieg,
13°. C. II. Molendijk, 14°. A. E. P. R. Stuur, 15°. A. C. A. Hes-
husius
, 16°. J. L. van Eck, 17°. A. van der Steur, \'18°. L. E.
IliNRiciis, 19°. G. L. J. Gooren, 20°. .T. Koelemeij, 21°. J. van
Zijverdkn, en 22°. J. Kets.

-ocr page 570-

Rijks veeartsenijschool.

Benoemd tot eerelid van The veterinary medical association of
Ireland
M. H. J. P. Thomassen te Utrecht.

Aan het admissie-exainen voor \'s Rijks veeartsenijschool, dat
van G tot 10 Juli werd afgenomen, namen 37 candidaten deel.
De volgende
16 voldeden aan de gestelde eischen : P. A. van Driest
van Arnhem ; H. den Daas van Etten (Gelderland); F. K. M. Vint-
ges
van \'s-Gravenhage; P. Bruins van Winsum; J. Schuurmans
van Grouw; G. Langerer van Hengeloo (Gelderland); E. A. R. F.
B
audet van Arnhem; H. J. M. Hoogland van Utrecht; K. Waal
van Bobeldijk; J. L. Moerkercken van der Meulen van Nunspeet;
E.
Berends van Velp; L. A. Bajetto van Breda; F. W. ten
Doessciiate van Goor; D. J. H. H. Monné van Utrecht; D. J.
G. L. Hinrichs van Eist en M. C. Kissels van Sittard.

Veeartsenijkundig staatstoezicht.

Bij Koninklijk besluit van 2 Juli \'1003, n°. 35, zijn, met
ingang van 1 Augustus 1903, benoemd tot plaatsvervangers
van den districtsveearts wien Dordrecht als standplaats is aange-
wezen, de veeartsen D. B.
Wagenaar te Kortgene en J. P. L.
G
oemans te Zieriksee.

Bij Koninklijk besluit van 7 Juli 1903, n°. 62, zijn, met
ingang van 1 Augustus 1903, benoemd tot plaatsvervangers van
den districtsveearts wien Teteringen als standplaats is aangewezen,
de veeartsen
B. Bierman te Helmond en C. A. van der Leeden
te Woensel.

Nieuw uitgekomen boeken.

Dr. L. Boen, Handbuch der Pferdekunde für Offiziere und Landwirte bear-
beitet. Fünfte umgearbeitete Auflage mit 211 Textabbildungen. Berlin,
I\'. P
arey 1903. Preis 10 Mark.

Dr. P. Goldbkck, Pferdesucht und Pferderassen Englands, sowie ihr Einfluss
auf die Zucht Nord-Amerikas. Mit 11 Abbildungen im Text und 33
Abbildungen auf 22 Tafeln. Leipzig, K. C. S
chmidt & Co. 1902.

-ocr page 571-

A. Rössi.k, Untersuchungen über das Verhalten der Leukocyten-Zahl im
Pferdeblut unter normalen Verhältnissen und bei chirurgischen Er-
krankungen.
Inaugural-Dissertation. 48 Seiten. Stuttgart, R. Enzig 1903.

Karl Haack, Vergleichende Untersuchungen über die Muskulatur der Glied-
massen und des Stammes bei Katze, Hase und Kaninchen.
Aus dem
Anat. Institut zu Dresden. Inaugural-Dissertation (Bern). 56 Seiten mit
3 Tafeln. Langensalza, B
eioer & Söhne 1903.

A. Schöndorff, Ueber den Farbenwechsel bei den Forellen; ein Beitrag
zur Pigmentfrage.
Aus dem Zoolog. Institut der Universität Bern. Inau-
gural-Dissertation (Bern, phil. Fak.). 38 Seiten mit 2 Tafeln. Bern,
H
arald Jensen 1903.

Dr. C. J. Rab, Untersuchungen über die Muskulatur des trächtigen Rinder-
uterus.
Inaugural-Dissertation. Mit 4 Tafeln. Utrecht, Snoek 1903.

Dr. \\V. Stdurman, Zur Identität der Menschen- und Rindertuberkulose.
Inaugural-Dissertation. Mit 5 Tafeln. Leiden, G. L. van den Berg 1903.

Dr. L. Deutsch und Dr. C. Feistmantel, Die Impfstoffe und Sera. Grundriss
der ätiologischen Prophylaxe und Therapie der Infoctionskrankheiten
für Aerzte, Thierärzte und Studierende. Mit 2 Skizzen im Text. Leipzig,
G. T
hieme 1903. Prois 6 Mark.

II. Eberhardt, Ziceck und Wesen der Fleischbeschau. Stuttgart, Chr. Belser
1903.

Dr. Schwarz, Bau, Einrichtung und Betrieb öffentlicher Schlacht- und
Viehhöfe.
Ein Handbuch für Sanitäts- und Yerwaltungsbcamte, Dritte,
neuboarbeitoto und stark vermohrte Auflage. 950 Seiton, gr. 8°., mit
400 Abbildungen, 0 Tafeln und vielen Tabellen. Berlin, J
ulius Springer
1903. Preis 24 Mark.

Schroeter, Das Fleischbeschaugesetz nebst preussischem Ausführungsgesetz
und Ausführungsbestimmungen.
Mit Anmorkungen vorsohon. Berlin,
R
ichard Schoetz 1903. Prois gebunden Mark 6,50.

F. Koudelka, Anleitung zur Vieh- und Fleischbeschau. Gesotzo, Verordnun-
gen und Vorschriften, welche in dor Markgrafschaft Mähren giltig sind
I. Ueber Viobpässe. 8°., 50 Seiten. Wischau, J. H
on 1903. l\'rois 60 Heller.

A. Ostermayer und IC. Schürl, Untersuchung über rationelles Melken mit
besonderer Berücksichtigung der
HEGELUND\'sc/ie» Melkmethode. 32 Seiten.
Brünn, im Selbstvorlage der Verfasser 1903. Prois 1 Krono.

A. Chauveau et S. Arloing, Traité d\'anatomie comparée des animaux
domestiques.
Cinqnièmo édition, rovue et augmentée, avec la collabora-
tion do F. X. L
esbbe. Tomo I. Un vol gr. in-8". do 684 pages, avec
366 figuros intercalées dans lo texte. Paris, J. B. B
aillière et fils 1903.

P. Df,chambre et Ed. Corot, Les aliments du chenal. Calcul du travail et
dö la ration, origine des aliments, substitutions, altérations ot intoxica-
tions alimentaires, expertises. 1 vol. in-18 do 455 pages, avec une carto
ot 4 graphiques dans lo texte. Paris, A
sselin et Houzeau 1903. Prix
6 francs.

Funck, Manuel de bactériologie clinique, édition. Bruxellos, Lamf.rtin 1903.

Hknseval, Les microbes du lait et de ses dérivés. Lierre, Van In et Cie.
1903.

Hensival, Leçons de microbiologie appliquée à la laiterie. Louvain, Polleunis
et Cëutf.rick 1903.

-ocr page 572-

E. Aureogio, Planches murales en couleurs pour l\'inspection des viandes.
2 talilonux en couleurs et un tableau instructions. Lyon, Société Lyon-
naise de photochromo-gravure 1903. Prix 5 fr. 75.

Prof. V. Galtier, Manuel de police sanitaire, contenant un abrégé sommaire
des principaux caractères des maladies contagieuses. 2« édition. I vol.
petit in-8 do 640 pages. Paris, A
sselin et Houzeau 1903. Prix 7 francs.

Fred. T. G. Hobdaï, The castration of cryptorchid horses and the ovariotomy
of troublesome mares.
Edinburgh and London, ~W. & A. K. Johnston 1903.

E. A. L. Quadekker, Het Paardenboek. Geïllustreerd handboek voor iederon
bezitter en liefhebber van paarden. Met 900 gravuren in den tekst, 20
groote houtgravuren en 7 gekleurde platen. Utrecht, J. J. M. M
olijn
1903. Prijs 50 afleveringen à f 0,55; in 3 deelen gebonden f 9,75.

ST A A T der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende Mei 1903.

(De cijfers tussclien ( ) duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

71 («») j „ j 47 t2\')
(Staatscourant van 11 Juni 1903, n°. 134.)

1 j3(»)

1

1

X
IH

g

ft

ci

2

Honds-

Ci 1
£

«H

O

o

A

s

O

dol-

0>
e

P

es
^

TS

e
s

O
N

(S

3

\'5

O
00
P

P

<U

«5

•M

heid.

_; j

PROVINCIE.

O

a

O

ba

"cS

t- ;

<V
rP
t-

45

a
a

M

A
d

o

u

«e

O
ft

co

"O

\'N
à

O)

S

3
>

«e

a>
o

n I
a 1

V 1
u ]

O !
\'O

03

\'5

e

o
o

»4

ft

ft

ö
ci

a
2

S

fc-

o ]

a

ce
<

1

ft

©

o
>

bC

a
o

Mond-

■ö

ô
T3
ci
£

"E
d

o

O
CQ

N

O
>

O
*

O

PQ

o

G

ce

«

Groningon . .

4

»

-

4 (i)

11

2 (2)

11

1

«

»

Friesland.

13

»

n

1

M

14 (to)

»

4 (<)

»

w

4 (\')

Drente. . . .

5

»

44 ("J

W

3 (i)

1

p

Overijsol .

7

»

8(i)

w

8 (M

6 («)

n

»

Gelderland . .

1

,T

1

«

n

t)

Utrecht . . .

2

n

«

2 («)

»

n

Noord-Holland .

6

V

»

16 (i)

5 (-<)

l

2(2)

21 (\')

Zuid-Holland .

8

n

î

13 (3)

»

4 (\')

n

4 (3)

11

1

»

Zeeland . .

V

»

«

r>

y>

V

Noord-Urabant .

11

5\'

r>

n

1

5 (5)

»,

5 (■)

V

n

Limburg . . .

5

n

*

n

6 («)

11

Totaal

62

34 i3\'2)

v. E.

-ocr page 573-

OVER DE INRICHTING VAN HET ONDERWIJS EN
DE EXAMENS AAN \'s RIJKS VEEARTSENIJSCHOOL,

door

J. D. VAN DER PLAATS.

(Inhoud: 1. Dereorganisatiecommissie. 2. AanteeTceningen uit de geschiedenis
der veeartsenijschool.
3. De wet van 8 Juli 1874 (Staatsblad no. 99).
4. Het reglement voor \'sllijks veeartsenijschool. 5. Wijzigingen binnen
de bepalingen der wet. G. Veranderingen in de u-et van K Juli 1874.
7. De veeartsenijschool een hoogeschool. 8. De veeartsenijschool een
deel der universiteit.)

§ 1. De Rcorganisaticcominissic.

Sedert vele jaren was den veeartsen algemeen bekend, dat de
toestanden aan \'s Rijks veeartsenijschool te wenschen overlieten.
En omdat men overtuigd was, dat het hier «niet alleen een
sehoolbelang maar ook een veeartsenijkundig belang» gold, is de
7,aak herhaaldelijk in de Maatschappij ter bevordering der vee-
artsenijkunde ter sprake gebracht 1). In 1894 werden door de
afdeelingen Noord-Holland en Zuid-Holland (Nieuwe) bepaalde
voorstellen ingediend. Zij komen voor op het programma der
34ste Algemeene vergadering, op 22 September 1894 te Amster-
dam gehouden, en zijn aldaar behandeld 2).

Een commissie werd benoemd ten einde te onderzoeken: «de
wijze, waarop een reorganisatie van het veeartsenijkundig onderwijs
in Nederland aangewezen zou kunnen worden geacht» en de
middelen aan te geven «waardoor de Maatschappij een hervorming
zon kunnen bevorderen». Tot leden dier commissie werden gekozen
de heeren:
Wirt/,, I). A. de Jong Jzn., Thomassen, van der
Harst, IIinze, F. J. Laméris en D. van der Si.uijs. De heeren
Wirtz en Hinze namen de benoeming niet aan en werden ver-
vangen door de heeren
Bü.lroth en Freoerikse.

1  Zie bijv. dit Tijdschrift, deel XX, blz. 259; XXI, blz. 29, 361. Over bet
intornaat ook XX, blz. 249 en Veterinaire Almanak voor 1893, blz. 145- 158
en dit Tijdschrift XXI, blz. 3fi3.

2  Idem XXII, blz. 40, 382.

-ocr page 574-

-

562

Op 23 Februari 1896 bracht deze commissie een omstandig
rapport uit, dat gedrukt werd en uitvoerig behandeld is inde
ggsto vergadering op 26 September 1896. Ten slotte nam het
Hoofdbestuur op zich om een nader voorstel te forninleeren. Dit
werd behandeld en aangenomen in de 87ste vergadering op 25
September 1897 1). Vervanging van het toelatingsexamen door
het diploma eindexamen 5-jarige hoogere burgerschool of gym-
nasium; verlenging van den duur der studie met één jaar;
opneming van de bacteriologie onder de leervakkeu; uitbreiding
vau het onderwijs in de clinische onderzoekingsmethoden en doel-
matiger verdeeling der leervakken onder de leeraren, waarvan
liet aantal dringend uitbreiding behoeft; afschaffing van het
internaat, ziedaar de vijf\' punten, welke met algemeene stemmen
of\' met groote meerderheid werden aangenomen. De vergadering
besloot verder om een adres aan de regeering 3) te richten en een
afdruk daarvan te zenden aan ieder der leden van de lste en
2de Kamer der Staten-Generaal, benevens aan alle personen, die
eenigen invloed op de goede zaak kunnen uitoefenen.

Hierbij liet men het niet. In de 38ste vergadering op 24
September
1898 werd aan het Hoofdbestuur opgedragen om een
nieuwe commissie te benoemen, welke in verband met het ge-
noemde voorstel in zake het veeartsenijkundig onderwijs diligent
zal blijven. Hierin moeten zitting hebben minstens één districts-
veearts, één paardenarts en één leeraar der veeartsenijschool 2).
Benoemd zijn de heeren:
Thomassen, D. A. de Jong Jzn.,
Frederikse, Hengeveld en Poels. Reeds in de 39st0 vergadering
op
23 September 1899 bracht zij een verslag uit, dat getuigde
van ijverige werkzaamheid 3). In de 40st® en 41ate vergadering
liet zij echter niets van zich hooren. In de 42sto vergadering 4)
waren slechts twee harer leden tegenwoordig en deze verschilden
van meening. Toch werd besloten om bij de regeering aan te
dringen op een geheele reorganisatie en in ieder geval op een
nieuwen leeraar in de pathologische anatomie, enz. I)e uitvoering

1  Idem XXV, blz. 40—42, 352-362.

2  Tijdschrift XXVI, blz. 470.

3  Idem XXVIII, blz. 354, 370 en gedrukte circulaire d.d. 25 Februari 1899.

4  Tijdschrift XXVIII, blz. 565; XXIX, blz. 181; XXX, blz. 279.

-ocr page 575-

van dit besluit werd opgedragen aan de commissie zelve; een
ongewone en naar mij voorkomt minder gelukkige beslissing.

Het lijkt er niet naar, dat aan de voorstellen der commissie,
uitgesproken in 1896 en later, voldaan is *). Slechts drie harer
wenschen zijn vervuld. In 1899 is het internaat afgeschaft; de
bacteriologie heeft een bescheiden plaats verkregen en op de staats-
begrooting voor 1903, hoofdstuk IX, artt. 229 en 230 zijn gelden
uitgetrokken voor een nieuwen leeraar en zijn installatie. Maar
zonder de commissie zouden deze belangrijke verbeteringen even
goed tot stand zijn gekomen.

Toegegeven, dat de talrijke verlangens der commissie in hoofd-
zaak billijk zijn en op den duur zullen worden vervuld, zijn er
toch drie oorzaken waarom dit niet sneller gaat.
1°. De algemeene
opinie is niet genoegzaam voorbereid. 2°. De commissie heeft zoo
veel overhoop gehaald, dat de uitwerking dier denkbeelden nog
veel studie en zorgvuldig ovei-leg vereischt. 3°. De overplaatsing
der veeartsenijschool van het Departement van Binnenlandsche Za-
ken naar dat van Waterstaat, Handel en Nijverheid, en het aftreden
van Mr.
Sickusz als Directeur-Generaal, in 1901, gaven vertraging.

Men dient met het eerste te beginnen. Is eenmaal de over-
tuiging doorgedrougen dat belangrijke veranderingen noodig zijn,
dan moet aan de regeering worden overgelaten hoe deze tot
stand te brengen; aan de regeering, die wel adviezen zal in-
winnen bij de personen en lichamen, welke hieromtrent bevoegd
zijn, in de eerste plaats dus bij den raad van bestuur der vee-
artsenijschool.

De reorganisatiecommissie moet zijn een commissie van pro-
paganda en agitatie, vooral buiten de Maatschappij. Maar dan is
een leeraar der veeartsenijschool er ook niet op zijn plaats. Als
lid van den raad van bestuur zal hij wel zijn best doen op de
wijze als hem het meest, geschikt en vruchtbaar voorkomt. Maar
nuttig is: bovendien aandrang van andere zijde.

Thomassen" heeft als lid en voorzitter der commissie in 1902
bedankt en geen der andere leeraren was genegen om zijn plaats
in te nemen. Ook
Frbderikse en Po hls zijn uitgetreden. Tot
nieuwe leden zijn benoemd
Knipschker, Kroon en IIeidbma, die

-ocr page 576-

thans met D. A. de Jong Jzn. en Uengeveld de commissie uit-
maken.

Ik vermeen, dat het oogenblik niet ongeschikt is, om na te
gaan welke wijzigingen in het onderwijs en de examens aan
\'s llijks veeartsenijschool nuttig zijn ol overwogen moeten worden.

Ik zal daarbij eenvoudig en zakelijk zijn; een zekere dorheid
is hierbij onvermijdelijk, waar ik streef naar kortheid en duide-
lijkheid.

Eerst moet worden beschreven hoe de tegenwoordige toestand
zoo geworden»is.

§ 2. Aanteekeningen uit de geschiedenis der
veeartsenijschool. *)

In 1799 was door ür. .1. A. Bennet en in 1804 door Dr.
J. L
e Francq van Berkhey, beiden te Leiden, de nuttigheid en
noodzakelijkheid eener veeartsenijschool voor ons land betoogd.
Een aantal andere landen bezat toen reeds zulke scholen. In
1807 is bij de regeering in overweging geweest om er een in
Zutfen te stichten. Maar eerst bjj Koninklijk besluit van 13
September 1819 werd bepaald, dat er in het koninkrijk der
Nederlanden een vee-artsenijschool zou worden opgericht. De
buitenplaats Gildestein (de tegenwoordige directeurswoning) met
de bijbehoorende landerijen en gebouwen, waarin sedert 1813 de
katoenfabriek van
Quincke & Portner gevestigd was, werd door
het rijk aangekocht en het groote fabrieksgebouw vertimmerd
tot leerzalen en kabinetten en tot woning voor de leerlingen,
beambten en dienstdoenden. Later werden daaraan nog een ruime
zieken-stal, twee schaaps-stallen en verdere gebouwen toegevoegd.

Op Maandag 10 December 1821 opende de eerste directeur
prof.
Th. G. van Lidth de Jeude de lessen in ontleedkunde,
physiologie, dierkunde (bijzonder de paardenkennis) en kruidkunde.
Kort daarna begon ook
J. Vosmaer (evenals Lidtii prof. extr.
aan de hoogeschool) zijn lessen in natuurkunde, scheikunde,

-ocr page 577-

artsenijmengkunde en geneesmiddelleer, terwijl op 26 September
1822 prof. A.
Numan zijn openingsrede hield. Op 8 Juli 1826 trad
Liutii de Jeude als directeur af, maar bleef hoogleeraar in de
genoemde vakken. De nieuwe directeur
Numan gaf ouderwijs in
leefregelkuude, algemeene ziektekunde, genezingsleer, gerechtelijke
veeartsenijkunde en politie. Onder zijn toezicht werd door den
veearts der school (tot 1827
L. Cambier, vervolgens tot 1 October
1839 J. A. W.
Hart en daarna B. J. 0. Rijnders) ouderwijs
gegeven in verloskunde, heelkunde en hoefbeslag, \'s Ochtends te

o o \' O

9 uur, later te 10 uur, gaf Numan, bijgestaan door den veearts,
cliuiek.

Vosmaer overleed in 1824 en werd opgevolgd door prof. P. J.
I.
de Füemery. Op 20 Augustus 1841 werd Dr. P. H. J.
Wellenbergh benoemd tot buitengewoon hoogleeraar aan de
school en hij aanvaardde na een lange reis in het buitenland zijn
betrekking op
12 April 1843. Gedurende acht jaar stoud hij
Numan ter zijde en doceerde leefregelkunde, algemeene ziekte-
kunde, extérieur en gerechtelijke veeartsenijkunde.

De kweekelingen waren allen iuteru ; zij moesten bij hun komst
aan de school den leeftijd van 16—22 jaar bezitten en grondig
ervaren zijn in lezen, schrijven en rekenen. Tot aanbeveling
strekte de kennis van Fransch en Duitsch. Aau de school ontvingen
zij nog van afzonderlijke onderwijzers lessen in teek enen,
Hollandsch, Fransch, Duitsch, rekenkunde, aardrijkskunde en
geschiedenis.

In de eerste jaren wareu er vele Belgische leerlingen, in 1830
bijv. 29; deze vertrokken in 1830 en van 1 October 1830—1
October 1831 stoud het ouderwijs bijna geheel stil. Het school-
jaar was evenals tegenwoordig verdeeld in twee semesters; zij
liepen toen van 1 October—1 Maart en van 1 April—1 Augustus.
De cursus duurde 4 jaar; het eindexamen liep over alle vakkeu
en werd afgenomen door de hoogleeraren der school; de eerste
negen maal (1826—1835) in het bijzijn eener commissie van
drie of meer leden. 1) Men werd bevorderd tot veearts eerste of
tweede klasse.

Numan was eeu zeer verdienstelijk man, maar op later leeftijd

-ocr page 578-

werd de taak hein te machtig en in 1850 verkeerde zijn inrichting
in treurigen toestand. De school was vervallen, de leerlingen
deden wel een uitgebreide theorie, maar zeer weinig practische
kennis en ondervinding op. De school werd bekostigd uit het
fonds voor den landbouw, ingesteld met het oog op de veepest,
maar in 1850 bleek dit uitgeput.
Thorbecke was toen Minister;
zijn scherpe blik viel ook op de veeartsenijschool en zijn forsche
hand bracht een geheele verandering teweeg. Hij publiceerde de
geldelijke rekening over 1849 «met aauteekeningen geput uit
inzage van alle quitantiën.» In het verslag over het onderwijs
1850/51 hekelde hij in scherpe woorden de kwistige huishouding,
het buitensporig aantal bedienden; zuinigheid werd in niets
betracht. Aan de school was verbonden een veefokkerij en ont-
ginning van heigronden (in de Biltsche duinen), noch voor het
ouderwijs, noch voor den landbouw bevorderlijk, welke jaarlijks
meer dan ƒ5000 verslond.»

Numan werd gepensionneerd, Lidth de Jeude en de Fremery
van hun ambt ontheven en de oeconomus Deerns ontslagen.
Vier veeartsen en Dr.
van Laer werden tot leeraren «een in
vele opzichten meer passenden titel (
Thorbecke)» aangesteld. In
Wellenbergii meende men een geschikten directeur te hebben
gevonden. De boerderij enz. werden verkocht. De staatskas voorzag
voortaan in het onderhoud der school, maar alles werd zuinig
berekend. De leeraren ontvingen een jaarwedde van slechts
f 1000. Hun aantal verminderde in 1855 tot vier, want voor
G.
Wit werd geen opvolger benoemd. Aan de hoogeschool te
Utrecht waren in 1851 overeenkomstig art, 67 der wet op het
hooger onderwijs van 2 Augustus 1815 ook slechts drie gewone
hoogleeraren voor do medicijnen:
Suerman, Schroeder van dek
Kolk en Loncq, maar bovendien twee buitengewone: Donders
en van Goudoever.

Het onderwijs en de examens werden geregeld bij Koninklijk
besluit van 14 September 1851, n°. 59, en bij Miuisteriëele
besluiten van 16 September 1851, 13 October 1860, 9 Mei 1864
(zie Staatscouranten van 16 September, 14/15 October en 10 Mei)
en 12 December 1865 (naar het schijnt nimmer in zijn geheel
gepubliceerd, zie Tijdschrift III, blz. 176). De cursus bleef be-
staan uit vier jaar, ieder van twee semesters. In 1860 werden
de overgangsexamens ingevoerd en geregeld, en tevens een com-

-ocr page 579-

missie van toezicht voor het eindexamen opnieuw ingesteld. Zij
bestond uit drie leden en heeft in 1880 voor de laatste maal
dienst gedaan.

Sedert 1851 werden ook externe leerlingen toegelaten. Het
toelatingsexamen liep over Nederlandsch, geschiedenis, aardrijks-
kunde en rekenen; in 1865 zijn hieraan toegevoegd Fransch,
Duitsch, stelkunde en planimetrie.

In 1872 was de toestand aan de veeartsenijschool weder on-
houdbaar geworden.
Wellenbergh werd op 1 April 1872 als
directeur vervangen door
Mac Gii.lavry en deze belast met bet
invoeren van een aantal verbeteringen. Drie nieuwe leeraren
(van der Harst, Weitzel, Schimmel) brachten hetgeheele aantal
op acht, zooals het nu nog is. Bij de staatsbegrooting voor 1876
werden vier assistentsplaatsen ingesteld; de eerstbenoemde was
Dr.
J. H. van \'t Hofp, als zoodanig belast met het onderwijs
in de natuurkunde. Drie groote nieuwe gebouwen werden opge-
richt: de stallen, het houten hulpgebouw en het woongebouw
der leerlingen. De financiëele positie der docenten werd aan-
merkelijk verbeterd, de jaarlijksche subsidie voor het onderwijs
op ƒ 6000 gebracht en de laboratoria begonnen eenigszins inge-
richt te worden.

De school scheen een goede toekomst in te gaan, maar er
bleef nog zeer veel te doen over, toen
Mac Gillavry *) in 1877
naar Leiden vertrok. Er volgde stilstand, in wetenschappelijk
opzicht zelfs achteruitgang.

In 1881 traden van La er, Hekmeijer en Hengeveld af, en
Pekelharing werd hoogleeraar, zoodat op eens vier nieuwe leer-
aren optraden.

Weldra begon een hardnekkige strijd om de vrijheid en ver-
heffing van het onderwijs, om de vrijheid en gelegenheid tot
wetenschappelijk onderzoek. Na 10 jaar bespeurde men eenige
kans op verbetering; maar eerst in 1898 is een nieuw tijdperk
van vooruitgang aangebroken, toen de school van de afdeeling
Medische Politie naar Landbouw overging en kwam onder het
bestuur van den Directeur-Generaal Mr.
C. J. Sickesz.

-ocr page 580-

Door herbaalde bezoeken aan de school en talrijke besprekingen
met de leeraren, stelde hij zich zorgvuldig op de hoogte van den
toestand en begon toen in te grijpen. Het internaat werd afgeschaft
(1899), de vrijkomende lokalen ingericht voor het onderwijs (190 l)i
zoodat de clinische leeraren eindelijk ieder een laboratorium
verkregen en de afdeelingen der andere werden uitgebreid. De
subsidiën voor het onderwijs zijn belangrijk vermeerderd en baai-
besteding beter geregeld (missive van den Minister dd. 1 April
1901). De bacteriologie is aan de leervakken toegevoegd (1902).
Alles verbeteringen, waarop de leeraren reeds jaren lang had-
den aangedrongen. En nog meer zou gedaan en sneller de
uitvoering geweest zijn, als Mr.
Sickesz niet veel tegenstand aan
de school zelve had moeten overwinnen. Een groote reorganisatie
lag in zijn voornemen; de plannen waren bijna gerijpt, toen hij op
1 September 1901 aftrad. Zijn opvolger de heer H. J. L
ovink draagt
der school een niet minder welwillend hart toe, maar wenscht
meer geleidelijk te werk te gaan. Hij bracht op de staatsbegrooting
voor 1903 gelden voor een nieuw pathologisch instituut en een
nieuwen leeraar, voor een mauege en een
RöNTGEN-inrichting,
benevens een extra-subsidie vau f9000 voor andere hulpmiddelen.
Verschillende gebouwen, o. a. die voor ontleedkunde, zijn ver-
beterd. Het treurige houten hulpgebouw zal verdwijnen. Op
19 Februari 1903 is K. Hoefnagel tot buitengewoon leeraar in
de practische vleeschkeuring aangesteld,

Nadat de inrichting der school alzoo twintig jaar lang vrij
wel stil had gestaan en daardoor zeer ten achter geraakte bij de
Duitsche of Zwitsersche instituten, is er in de laatste jaren op
het gebied vau materieel, personeel en administratieve regeling
veel verbeterd. Er zal nog belangrijk meer moeten geschieden,
maar de Nederlandsche veestapel en de veeartsenijkunde zijn waard
om op onbekrompen wijze te worden geholpen.

Ik voeg hierbij één tabel en twee lijsten. Omtrent de eerste
zie men Veterinaire Almanak voor 1895, blz. 131, en voor 1903,
blz. 68, benevens het Programma der School 1902/03, blz. 71 — 73.
Over het onderwijzend personeel geeft de Veterinaire Almanak
voor 1895, blz. 116 sq., vele bijzonderheden.

-ocr page 581-

Aantal der = leerliugen, 1L. = nieuwe leerlingen
en V. = veeartsen, gediplomeerd aan het einde
van het schooljaar.

Schooljaar.

L

NL,

V.

Schooljaar.

L.

NL.

V.

Schooljaar.

L.

NL.

V.

1821/22

24

24

1851/52

7

2

0

1881/82

63

12

14

22/23

31

8

52/53

6

3

1 ;

82/83

71

25

10

23/24

30

4

53/54

7

2

0

83/84

73

13

15

24/25

41

14

54/55

7

0

3

84/85

71

15

6

25/26

44

5

13

55/56

12

9

2

85/86

84

20

13

26/27

52

23

14

56/57

13

5

3

86/87

99

33

18

27/28

45

8

10

57/58

14

4

0

87/88

100

24

13

28/29

50

16

7

58/59

16

2

6

88/89

95

15

14

29/30

50

7

12

59/60

13

4

4

89/90

86

11

10

30/31

12

0

1

60/61

22

12

4

90/91

84

11

14

31/32

23

12

1

61/62

26

12

2

91/92

72

7

16

32/33

23

4

6

62/63

39

5

3

92/93

66

10

15

38/34

31

6

u

63/64

38

15

8

93/94

60

12

12

34/35

29

10

12

64/65

41

13

11

94/95

57

9

10

35/36

32

11

3

65/66

35

8

0

95/96

61

16

9

36/37

34

8

5

66/67

45

12

10

96/97

60

11

12

37/38

40

8

9

67/68

38

5

8

97/98

63

•17

8

38/39

42

16

8

68/69

26

3

7

98/99

71

14

12

39/40

46

12

9

09/70

23

9

5

99/00

70

13

16

40/41

49

14

6

70/71

32

10

6

1900/01

68

17

10

41/42

42

9

15

71/72

42

18

4

01/02

82

28

16

42/43

41

10

11

02/03

89

\'22

6

43/44
44/45

36

10

13

72/73
73/74

50

13

6

33

8

8

54

11

8

45/46

30

7

9

74/75

47

7

11

TOTAT.HM.

46/47

30

6

11

75/76

45

12

11

47/48

24

5

6

76/77

47

14

7

1821/51

9!) 5

260

207

48/49

16

0

7

77/78

51

13

5(4)

51/72

502

153

87

49/50

10

1

5

78/79

61

16

8(5)

72/0.1

2133

470

342

50/51

5

0

4

79/80

70

18

1.0(2)

82 jaren

3630 889

((36

80/81

66

11

7

Alle veeartsen vóór 1878 gediplomeerd, benevens (4), (5) en (2) in
1878—80, hadden
eindexamen gedaan, totaal 3-18. Na 1880 legden
allen het
veeartsenijkundiij staatsexamen af, met de 1, 3 en 8 der vorige
drie jaren totaal 288.

-ocr page 582-

Nederlandsche veeartsen, gepromoveerd aan
Universiteiten.

Tot Med. Doet. honoris causa:

te Utrecht: A. W. H. Wirtz, 4 Mei 1882,

te Leiden: J. Toels, 15 Februari 1895.

Te Giessen werd «die Veteriuiir-Medicinisclie Doctorwörde der
hohen Medicinischen Facultät» verkregen door D. P. F.
Driessen
(19 December 1895), D. A. de Jong Jzn. (10 Februari 1899)
en D. G. Ubbels (18 Juli 1901).

Te Bern is «die Doktorwürde der hohen Veterinär-Medizinischen
Facultiit» behaald door
G. A. van Lier (4 Juli 1901), II. J.
van dek Schroeff (4 Juli 1901), 11. C. \'t Hoen (7 Maart 1902),
H. Remmelts (12 Juli 1902), H. Markus (18 Juli 1902), O. J.
Rais (\'20 Maart 1903), W. Stuurman (20 Maart 1903) en J. van
Dorssen (12 Juni 1903).

Directeuren, hoogleeraren en leeraren aan \'s Rijks
veeartsenijschool.

-ocr page 583-

8. Dr. J. R. E. van Laer (11 November 1818—16 Januari
1891). Leeraar vau 1 April 1851 tot 1 September 1881.

9. Dr. J. D. van oer Plaats. Docent voor natuurkunde
1 Maart 1878 tot 1 September 1881, daarna leeraar.

10. Dr. L. J. van der Harst (22 November 1846—22 November
1897). Leeraar van 1 April 1873 tot, 1 Februari 1897.

11. Dr. P. M. J. M. E. Woltering. Leeraar van 1 Februari
1897 — 1 Augustus 1902.

12. Dr. L. van Itallie. Leeraar sedert 16 October 1902.

13. Dr. C. A. Pekelharing. Leeraar van 1 Januari 1878—20
September 1881.

14. Dr. S. de Jager. Leeraar van 1 September 1881 tot 1
Februari 1886.

15. Dr. II. Zwaaruemaker. Tijdelijk leeraar van 1 Februari

1886 — 1 Februari 1S88.

16. Dr. H. J. Hamburger. Leeraar van 1 Februari 1888—1
October 1901.

17. Dr. M. C. Dekiiuyzen. Leeraar sedert 15 October 1901.

18. F. C. Hekmeijer (9 September 1809-15 Februari 1866).
Leeraar van 1 April 1851 — 1 September 1881.

19. 1). F. van Esveld. Leeraar sedert l September 1881.

20. I. Jennes (1816—23 Mei 1864). Leeraar van 1 April 1851
tot aan zijn dood.

21. G. Wit (1824-10 September 1855). Leeraar van 1 April
1851 tot aan zijn dood.

\'22. B. J. C. Rijnders (l December 1799—12 Februari 1853).
Van 1 October 1839—1 April 1851 veearts der school,
daarna tot aan zijn dood leeraar.

23. G. J. Hengevelü (25 Februari 1814—3 November 1894).
Leeraar van 30 Augustus 1853 tot 1 September 1881.

24. W. C. Schimmel. Leeraar sedert 1 Mei 1877.

25. M. H. J. P. Thomassen. Leeraar sedert 1 September 1881.

26. F. Th. Weitzel (18 Mei 1826—29 November 1897).
Leeraar van 1 April 1873—1 September 1893.

27. M. G. de Bruin. Leeraar sedert 1 September 1893.

[N°. 4 thans hoogleeraar aan de universiteit te Leiden; n"s. 13
en 15 idem te Utrecht; n°. 16 idem te Groningen; n°. 11 thans
hoofdinspecteur vau de volksgezondheid te \'s-Hertogenbosch;
n°. 14 thans te Denver (V. St.).]

-ocr page 584-

§ 3. De wet van 8 Juli 1874 (Staatsblad n°. 99).

Ruim een halve eeuw lang waren het onderwijs en de examens
aan de veeartsenijschool geregeld bij Koninklijke besluiten en
Ministeriëele besluiten. Herhaaldelijk drongen leden van de Tweede
Kamer aan op een wettelijke voorziening. Toen Minister
Fock
op 20 September 1869 een ontwerp van wet indiende, regelende
de uitoefening der veeartsenijkunde1), werden in de Kamer luide
klachten aangeheven over den onvoldoenden toestand van de school
en het ouderwijs. De Minister kon de rechtmatigheid van deze
klachten niet ontkennen en beloofde, dat hij een wettelijke rege-
ling in gereedheid zou brengen, zoodra nader besluit was genomen
omtrent de oprichting eener landbouwschool.

De Kamer was hiermede niet tevreden en nam in haar zitting
van 30 Juni 1870 met 33 tegen 31 stemmen een motie van
Olden\'huis Gratama aan, om de verdere behandeling van het
wetsontwerp uit te stellen, totdat ook voorstellen tot regeling
van het veeartsenijkundig onderwijs waren ontworpen.

Bij de behandeling der staatsbegrooting voor 1873, artt. 140
en 141, werd hier weder op aangedrongen.

Minister Geertsema diende eindelijk op 22 Januari 1874 een
wetsontwerp in tot regeling van het onderwijs in de veeartseny-
kunde en tot verkrijging van bevoegdheid tot hare uitoefening -).

Uit het verslag van de commissie van rapporteurs blijkt, dat
eenige Kamerleden vreesden dat de veeartsen te geleerd zouden
worden. «Kennis van moderne talen achtten zij onnoodig; beper-
king van het toelatingsexamen «tot kennis der moedertaal, ge-
paard met goed lezen, schrijven en rekenen, kwam hun voor in
verband met den toekomstigen werkkring van den veearts ge-
noegzaam te zijn». -De meeste leden waren het hiermede echter
niet eens.

In § 2 van dit verslag wordt aangeroerd het verband met de
hoogeschool. Men meende, dat de verzamelingen van deze door
de veeartsenijschool benuttigd konden worden en dat de leer-
lingen enkele lessen aan de hoogeschool zouden bijwonen.

1  Tweede Kamor 1869/70. Bijlagen blz. 120, 128, 1579, 1625. Zittingen
van 24 on 30 Juni 1870, blz. 1783-1801 en 1868.

-ocr page 585-

In § 3 acht men verband met de (toekomstige) landbouwschool
van weinig nut, wel wenscht men zieke paarden van het garni-
zoen voor het onderwijs te gebruiken.

Bij art. 2 wordt besproken of landhuishoudkunde onder de leer-
vakken moest worden opgenomen. Bij art. 4 werd gevraagd,
waarom de docenten geen hoogleeraar heeten en gewenscht, dat
de wet niet zou spreken over het toelatingsexamen.

In de Nota van Antwoord betoogt de Minister dat de vee-
artsen een goede opleiding behoeven, niet alleen practische erva-
ring maar ook grondige kennis der theorie. Lessen te nemen
aan de hoogeschool is niet wenschelijk, de veeartsenijschool moet
een zelfstandig geheel blijven. Landhuishoudkunde als leervak is
overbodig en daardoor schadelijk.

Bij art. 4 wordt verklaard, dat het aantal leerlingen onbeperkt
is. Ook toehoorders kunnen worden aangenomen. Vrijstelling van
het toelatingsexamen voor leerlingen, die de 3-jarige hoogere
burgerschool hadden afgeloopen, was van 1870—1873 verleend,
maar niet gunstig bevonden.

Bij art. 11, 1°, zegt de Minister: van natuurlijke historie moet
een veearts meer weten dan bij het eindexamen 5-jarige hoogere
burgerschool gevraagd wordt, en het diploma van dit laatste
geelt dus geen vrijstelling van het natuurkundig examen in die
vakken.

Hij de openbare beraadslaging op 11 Januari 1874 werden
artt. 1—7 zonder discussie aangenomen. Maar de titel van § 2
en van de geheele wet werd op voorstel van
Begram met 24
tegen 22 stemmen veranderd in «tot verkrijging van het diploma
van veearts». De oorspronkelijke woorden «tot verkrijging van
bevoegdheid tot hare uitoefening» zouden geanticipeerd hebben
op de wet tot regeling van de uitoefening der veeartsenijkunde.
En
Begram wenschte deze uitoefening vrij te laten.

Hierna werd het wetsontwerp aangenomen met 49 tegen 1 stem.
Alleen
Kerens de Wi.tlre stemde tegen, misschien bij vergissing,

In het verslag der commissie van rapporteurs der lsto Kamer
leest men niets anders dan: «De breede wetenschappelijke grond-
slag, waarop het ouderwijs in de veeartsenijkunde gevestigd wordt,
vindt goedkeuring. Men wenschte te vernemen, waarom dat
onderwijs middelbaar en niet hooger onderwijs genoemd wordt.»

Bij de openbare behandeling op 1 Juli 1874 sprak alleen het

-ocr page 586-

jongste lid der Eerste Kamer Dr. E. C. Bucjiinnr uit Amsterdam.
Hij acht ruime wetenschappelijke, natuurkundige opvoeding voor
den aanstaanden veearts noodig. Het ouderwijs zij ruim en breed;
men zij niet angstig om het te hoog op te voeren. Het is hooger
onderwijs. Aan de veeartsenijschool behoort gelegenheid te zijn
voor nieuw en ruim onderzoek en voor proefneming.

Buchnkr vreest, dat de opsomming der vakken in art. 2 niet
genoeg ruimte zal overlaten.

De Minister vergelijkt in zijn antwoord de veeartsenijschool met
de polytechnische school; hij oordeelt, dat zij geen van beide
passen in het kader van het hooger onderwijs.

Hierna nam de Eerste Kamer het wetsontwerp met algemeene
stemmen aan.

De wet verscheen reeds 8 Juli 1874 in het Staatsblad no. 99
en trad in werking op 1 September 1874 (Zie Koninklijk besluit
van 10 Augustus 1874, Staatsblad n°. 118).

§ 4. Het Reglement voor \'s Ryks veeartsenijschool.

Overeenkomstig art. 4, alinea 2, der wet zijn het onderwijs,
de examens enz. nader geregeld bij algemeenen maatregel van
inwendig bestuur. Deze verscheen bij Koninklijk besluit van
2 September 1874, Staatsblad n°. 125.

Bij Koninklijk besluit van 26 Mei 1889, Staatsblad n°. 71,
werden enkele bepalingen gewijzigd. De schoolgelden werden
verhoogd. Geschiedenis der epizoötische ziekten werd als nieuw
leervak opgenomen, maar vleeschkeuring (theoretisch) en eenige
andere vakken vonden geen genade. De leeraren achtten deze
wijziging en de manier waarop zij tot stand kwam zeer onbe-
vredigend. Na hun aandringen verscheen een geheel omgewerkt
reglement bij Koninklijk besluit van 25 Mei 1894, Staatsblad
n°. 65. Hierin wordt de theoretische vleeschkeuring genoemd.
Verder zijn een aantal bepalingen betreffende de inwendige
organisatie verbeterd en verduidelijkt. Aan den raad van bestuur
wordt belangrijk meer invloed gegeven. De inrichting van het
onderwijs en de examens werden niet noemenswaard veranderd;
in § 5 zullen wij nagaan wat hieromtrent nog gedaan bad kunnen
worden.

Bij art. 22 wordt vrijstelling van het toelatingsexamen verleend

-ocr page 587-

aan hen die eindexamen 5-jarige lioogere burgerschool of\' gym-
nasium of\' het «staatsexamen» met goed gevolg hebben afgelegd 1).

Bij Koninklijk besluit van 22 April 1899, n°. 110, is bet
internaat afgeschaft en zijn daarom artt. 10, 22, 23, 24 en 20
vervallen of gewijzigd. Ook al het personeel is uitwonend geworden.

liet tegenwoordig reglement is algemeen bekend (zie Tijd-
schrift XXI, blz. 379 — 391). Het is geschoeid op de leest van
dat der polytechnische school; vele artikelen zijn gelijkluidend.

Ik zal thans nagaan, welke veranderingen in het reglement,
in de wet of in de geheele positie der veeartsenijschool mogelijk
of gewenscht zijn. Ik bepaal mij hierbij tot eenige hoofdzaken.
Voor het uitwerken van details is öf de tijd nog niet gekomen,
óf dit tijdschrift niet de geschikte plaats (zie § 1, slot). Alleen
in § 5 zal ik wat uitvoeriger zijn.

§ 5. Wyzigingen binnen de bepalingen der wet.

De wijziging eener wet is een tamelijk omslachtige zaak. De
regeering gaat er niet zoo gemakkelijk toe over. Zij geeft in
het parlement niet zelden aanleiding tot allerlei weinig verwachte
opmerkingen.

Verondersteld zij dus dat de wet van 8 Juli 1874, Staatsblad
n°. 99, van kracht blijft. Zij bepaalt 1°. in welke vakken onderwijs
wordt gegeven; 2°. dat de geheele cursus vier jaar duurt; 3°. welke
vakken iu de jaren 1 en II, welke in III en IV, worden behan-
deld ; 4°. dat een leerling bij examen blijken moet hebben
gegeven de voorbereidende kundigheden t,e bezitten, vereischt om
met vrucht de lessen te kunnen bijwonen; 5°. over welke vakken
het natuurkundig en het veeartsenijkundig examen loopen, en
van welke bij het eerste vrijstelling wordt gegeven; 0°. dat het

1  Van dozo vrystelling is gebruik gemaakt in 1897 door 1 leerling met
eindexamen gymnasium on verder met eindexamon hoogere burgerschool in
de jaron 1895 t/m 1902 door respectievelijk 2, 4. 8, 5, 2, 6,8 en 9 leerlingen,
terwijl bovondion in 1895 één, in 1897 één en in 1902 twoo loerlingen
aankwamen, dio zoowel het toelatingsexamen als het eindoxamon hudden
afgelegd. Van 1879—1894 kwamen er 10 leerlingen met getuigschrift eind-
examon. Dus totaal 53 leerlingon met eindexamen hoogere burgerschool en
1 met eindexamen gymnasium. Vele andere leorlingen hebben vier jaren
dor hoogere burgerschool afgeloopen.

-ocr page 588-

onderwijs wordt gegeven door leeraren en onderwijzers, en liet be-
stuur der school is opgedragen aan een directeur en een raad
van bestuur.

Bij 1°. merk ik op, dat de wet op het hooger onderwijs
art. 42, 3°, en de artsenwet (van 25 December 1878, Staatsblad
n°. 222, artt. 2, 4, 5, 6) minder uitvoerig zijn, wat niet verhin-
dert dat aan de universiteiten een aantal niet speciaal genoemde vak-
ken wordt onderwezen en daarin geëxamineerd. Ook op den rooster
der lessen van \'s llijks veeartsenijschool vindt men eenige vakken,
welke de wet niet vermeldde: sedert 18S1 embryologie, teratologie,
geschiedenis der epizoötische ziekten, oogheelkunde, vleeschkeuring
practisch sedert 1881, theoretisch sedert 1894; bacteriologie sedert
1901. De laatste twee vakken worden echter bij het veeartsenij-
kundig examen niet gevraagd.

Ad 2°. Men mag aandringen, ja eigenlijk eischen, dat liet dan
ook
volle vier jaar zijn, en dat de leerlingen minstens volle twee
jaar de genees- en heelkundige behandeling van zieke dieren
hebben gevolgd. Tegenwoordig ontbreken hieraan vier maanden.

Ad 4°. De eischen bij het toelatingsexamen zijn sedert 29 jaar
gelijk gebleven. Wel heeft in die tijdruimte het onderwijs aan
de school een belangrijk hooger peil bereikt, in overeenstemming
met den zeer grooten vooruitgang der natuur- en geneeskundige
wetenschappen.

Ook de ontwikkeling der leerlingen bij hun komst aan de
school is merkbaar beter. Vroeger kwamen zij veelal van lagere
scholen of kostscholen en hadden zij zich alleen toegelegd op
de vakken voor de toelating vereischt. Het aantal, dat uitvoeriger
voorstudiën gemaakt en enkele jaren lang ook reeds natuur-
wetenschappen beoefend had, is echter gaandeweg toegenomen
en vormt tegenwoordig cle meerderheid. Onder de 22 nieuwe
leerlingen van September 1902 waren er slechts 5, die nog niet
bepaald natuur- en scheikunde hadden geleerd, terwijl de helft
(11) het getuigschrift eindexamen 5-jarige hoogere burgerschool
bezat en dus drie jaar het onderwijs in natuurkunde, minstens
twee jaar dat in scheikunde en natuurlijke historie heeft gevolgd.

Aan de veeartsenijschool worden natuurkunde en anorganische
scheikunde slechts 1 jaar, natuurlijke historie slechts i jaar
onderwezen. Toch moeten in dezen korten tijd ter wille van de
weinige leerlingen, die nog niets of bijua niets van die vakken

-ocr page 589-

weten, ook de allereerste beginselen besproken en uitvoerig toe-
gelicht worden. Voor de groote meerderheid der leerlingen zou
het onderwijs belangwekkender en vruchtbaarder worden, wanneer
de leeraren de beginselen als bekend mochten veronderstellen en
daarop konden voortbouwen. De eischen bij het toelatingsexamen
(Reglement art. 20) moeten dus worden uitgebreid met kennis
van de beginselen der natuurkunde, scheikunde, natuurlijke
historie, natuurkundige aardrijkskunde en handteekenen. Een
nadere motiveering van ieder dezer vakken kan wel achterwege
blijven. Men mag niet te ver gaan ; daarom blijven latijn en staats-
wetenschappen uitgesloten. In letterkunde der nieuwere talen zijn
de meeste leerlingen geen vreemdelingen meer.

Ad 3°. en 5°. Als het toelatingsexamen op bovengenoemde
wijze uitgebreid is, worden andere nuttige wijzigingen mogelijk.
De geheele scheikunde kan in het lsto jaar worden behandeld,
wat gewenscht is voor de physiologie. De hoofdstukken der
dierkunde, welke voor veeartsen van bijzonder belang zijn, en de
geologie (bodemkennis) van Nederland kunnen veel beter tot hun
recht komen. De voeder-, vergift- en artsenijplan ten worden
overgebracht naar het lste jaar, wat nuttig is met het oog op de
gezondheidsleer. Eu het exterieur, dat toch voor zijn beoefening
eenige kennis van ontleedkunde vereischt, kan dan worden ge-
geven in het 2de jaar.

Tevens kunnen de beide staatsexamens worden verbeterd.
Thans loopt het overgangsexamen aan het einde van het eerste
jaar over natuurkunde, anorganische scheikunde, natuurlijke his-
torie, ontleedkunde en exterieur. Maar bij het natuurkundig
examen aan het einde van het tweede jaar worden al die vakken
opnieuw gevraagd en bovendien: organische scheikunde, voeder-
planten, artsenijwarenkennis, weefselleer en physiologie, gezond-
heidsleer, veeteelt, hoef- en hoefbeslag.

Het natuurkundig examen is alzoo van buitengewonen omvang. In
het verslag worden genoemd 10 theoretische en 5 practische vakken,

Het mondeling gedeelte alleen duurt per candidaat 270
minuten. Vergeleken met het lste en 2de natuurkuudig examen

O O

voor aanstaande artsen (wet van 25 December 1878, Staatsblad
n°. 222, artt. 4 en 5) is het uitvoeriger dan deze beide te zamen.
De algemeene ziektekunde ontbreekt, maar hiertegenover staan
dier-, delfstof- en aardkunde, exterieur, gezondheidsleer, veeteelt,

-ocr page 590-

hoef en hoefbeslag, waarin de aanstaande arts hierbij niet wordt
geëxamineerd. Waar van den candidaat tegelijkertijd kennis
van zoo vele en zoo uiteenloopende vakken wordt gevraagd,
moeten de examinatoren niet zelden met toegeeflijkheid oordeelen.
Een candidaat af te wijzen wegens onvoldoend examen in de
vakken van het lste jaar treft weinig doel, omdat hij niet naar
dit jaar terugkeert en lessen over die vakken toch niet op-
nieuw gaat volgen.

Het natuurkundig examen worde gesplitst in twee gedeelten :
1°. natuurkunde, scheikunde, natuurlijke historie en voederplanten;
2U, de overige vakken. Aan hem, die bij het eerste gedeelte vol-
daan heeft, wordt hiervan een bewijs uitgereikt, tegen overlegging
waarvan hij tot het tweede gedeelfe wordt toegelaten.

Het veeartsenij kundig examen heeft nog meer behoefte aan
een betere regeling dan sedert 1878 onveranderd is gevolgd,
liet komt overeen met het theoretisch geneeskundig examen
en
het practisch artsexamen volgens de reeds aangehaalde wet,
artt. 2 en 6 en het Koninklijk besluit van 12 Februari 4 879,
Staatsblad n°. 34 (gewijzigd 17 November 1893, Staatsblad n°.
105), art. 5. De aanstaande artsen leggen deze examens in
vier
gedeelten af, en het veeartsenijkundig examen mag dus wel in
drieën -worden gesplitst. Reeds de woorden van art. 10 onzer
wet geven gereede aanleiding tot een splitsing in een theoretisch
en een practisch gedeelte. Een deel der theoretische vakken
(verloskunde, hoefziekten, heelkundige ontleedkunde en het alge-
meen gedeelte der ziektekunde, heelkunde, operatie- en verband-
leer, geneesmiddel- en vergiftleer en geneesleer) wordt alleen in
het 3(,e studiejaar onderwezen; dit vorme het eerste gedeelte van
het veeartsenijkundig examen. Het tweede gedeelte (het bijzonder
gedeelte der vijf genoemde vakken, benevens de ziektekundige
ontleedkunde, gerechtelijke veeartsenijkunde en veeartsenijkundige
politie) worde aan het einde van het 4de studiejaar, in Juli,
afgenomen.

Het derde gedeelte is het practische deel en betreft heelkundige
ontleedkunde, heelkunde, operatie- en verbandleer, hoefziekten, ver-
loskunde, cliniek, artsenijmengkunde, toegepast exterieur en voe-
derkennis. Het worde afgenomen drie maanden na het tweede
gedeelte, dus in October.

Er is niet ten onrechte over geklaagd, dat de practische oefening

-ocr page 591-

der aanstaande veeartsen onvoldoende is. De leerlingen moeten
in slechts vier jaar een groot aantal theoretische vakken be-
studeeren. Voor de behandeling van patiënten, voor werken in
het laboratorium blijft te weinig tijd en vooral blijft te weinig
rust over. Zelfs in de tweede helft van het laatste studiejaar
worden per week nog 9 a 10 theoretische colleges over 5 leer-
vakken gegeven. Bovendien en vooral zijn de leerlingen dan druk
bezig met het inwerken der theoretische vakken voor bet vee-
artsenijkundig examen. Het zou hoogst nuttig zijn, als zij, niet
meer gestoord en afgeleid door het vooruitzicht van een moeielijk
theoretisch examen, zich eenigen tijd uitsluitend aan de practijk
en de methoden van onderzoek konden wijden. Die tijd (3 maanden)
zou kunnen worden doorgebracht aan de veeartsenijschool, aan
een abattoir ot bij een praktizeerend veearts. Dan ware ook streng
voldaan aan art. 10& onzer wet.

Het tegenwoordig veeartsenijkundig examen, dat duurt van
begin Mei tot in Augustus ; dat loopt over
al de straks genoemde
theoretische en practische vakken; dat in zijn geheel op nieuw
moet worden afgelegd als de vorige maal een deel onvoldoende
was, is een bijzonder afschrikwekkend voorbeeld zelfs in ons
aan examens zoo rijke Nederland, en het is sedert 20 jaren als
bepaald
nadeelig voor het onderwijs aangewezen.

Bij de bovenstaande regeling worden de overgangs-examens
vervangen door de eerste gedeelten der twee staatsexamens. Het
leerplan sluit zich voor elk studiejaar aan bij het voorafgaande
en voor elk jaar is de rooster behoorlijk gevuld. Het is vrij wel
onuitvoerbaar om nevens de lessen van één studiejaar nog enkele
van een ander jaar regelmatig bij te wonen. Een leerling vrij te
laten om plaats te nemen in bet studiejaar dat bij verkiest, zou
voor hem zelf nadeelig zijn en het onderwijs zou door die onvol-
doend voorbereide toehoorders worden bemoeielijkt.

Wijzigingen van eenig belang in het leerplan van het 3do en
4do studiejaar kan ik niet aangeven. Voor nieuwe vakken, voor
uitbreiding van het laboratoriumwerk, is bij een vierjarigen cursus
zoo goed als geen tijd over. De drie maanden tusschen het 2de en
3do gedeelte van het veeartsenijkundig examen kunnen hierin
eenigszins te gemoet komen.

De wet verzet zich natuurlijk niet tegen uitbreiding van het
personeel en van de hulpmiddelen, fu 1872 bleek het aantal

-ocr page 592-

leeraren te klein; uitbreiding is opnieuw dringend noodig. De
tegenwoordige leeraren kunnen niet vele jaren meer ieder zoo
velerlei vakken geven. Op blz. 568 is reeds aangestipt wat hier-
omtrent in de laatste jaren geschiedde.

In 1896 en 1897 werd door de Maatschappij tot bevordering
der veeartsenijkunde in het bijzonder aangedrongen op «doel-
matiger verdeeling der leervakken onder de leeraren, waarvan
het aantal dringend uitbreiding behoeft» . Men zal echter rekening
moeten houden met de tegenwoordige titularissen ; het gaat niet
aan om hun andere vakkeu op te dragen tegen hun wensch,
zooals in 1881 gebeurd is. Het meest geschikt komt mij voor,
dat een betrekkelijk jong veearts van aanleg en bekwaamheid
vakken overneemt \' van twee der tegenwoordige leeraren. Die
nieuwe leeraar kan in de eerste jaren tot zijn groot nut nog
profiteeren van de ervaring der beide anderen. Zoo zouden er in
de plaats der tegenwoordige
vier veeartsenij kundige leeraren zes
moeten komen. Dan kan ook de ontleedkunde voor het lste en
2do jaar afzonderlijk worden gegeven.

Slechts zeer enkele vakken zijn geschikt om door buitengewone
leeraren te worden gedoceerd, zonder dat de eenheid van het
onderwijs, waaraan wij buitengewoon veel gewicht hechten, ver-
loren gaat. Practische vleeschkeuring aan het abattoir, misschien
gerechtelijke veeartsenijkunde en veterinaire politie door een dis-
trictsveearts en pharmacie door een apotheker, zouden hier onder
te brengen zijn. Wel ligt het voor de hand om aan den prosector
ook een theoretisch leervak op te dragen en daardoor zijn positie
te bevestigen en te verbeteren. Eindelijk overwege men, in hoe-
ver de bedoeling van
Mac Gillavry te verwezenlijken is, dat de
assistenten colleges geven. Hij noemde ze liefst assistent-leeraren,
bezorgde hun een aanstelling voor drie jaar en een jaarwedde
van f
1200. Van \'t Hoef, Bremer en van der Pi.aats gaven
als assistenten van 1876 —1881 het onderwijs in de natuurkunde,
Ook andere assistenten hebben tijdelijk colleges gegeven.

Het aantal en de positie der assistenten is later (vooral in
1884) verminderd. Thans staan er weder op de begrooting 5 vee-
artsenijkundige assistenten: drie voor de clinische vakken, één
voor pliysiologie enz. en één voor pathologische anatomie en
bacteriologie (evenals de nieuwe leeraar nog niet benoemd), elk
op een jaarwedde van slechts f 1000.

-ocr page 593-

§ 6. Veranderingen in de wet van S Juli 1874.

Stellen wij ons voor, dat de veeartsenijschool een afzonderlijke
vakschool blijft, maar dat men eenige, thans knellende bepalingen
der wet wil weglaten of verruimen, want de wet is te eng
geworden bij den vooruitgang der wetenschap. Het klinkt voor
buitenstaanden ongelooflijk, dat de wet niet toelaat om den aan-
staanden veearts te examineeren in vleeschkeuring en bacteriologie.
In
1874 had Dr. Buchner (zie blz. 574) zoo iets reeds voorzien.
Ook Minister
Küyper acht het de eerste voorwaarde voor een
gezonden groei en ontwikkeling eener wetenschappelijke instel-
ling, dat de wet niet te veel moet vastleggen, dat er een zekere
plooibaarheid moet bestaan, wil het onderwijs niet telkens ver-
ouderd en achterlijk blijken, dat de regeling der examens niet
door een keurslijf omkneld wordt 1).

De volgende veranderingen komen in aanmerking:

1°. De opsomming der vakken in art. 2 óf in algemeene be-
woordingen brengen, öf er aan toevoegen, dat bij Koninklijk
besluit nieuwe vakken kunnen worden ingevoerd (zie blz. 585).
Natuurlijk zullen vleeschkeuring, bacteriologie en clinische onder-
zoekingsmethoden terstond worden genoemd. Of\' landbouwkunde
hierbij behoort, durf ik niet beslist te zeggen (zie § 7, slot).

2°. In 1821 werd de duur van den cursus op vier jaar bepaald.
Ik geloof dat
niemand bezwaar heeft en bijna iedereen het noodig
acht, om ze tliaus op vijl jaar te brengen. Dat 5de jaar zal
vooral moeten zijn gewijd aan cliniek, practijk, clinische diag-
nostiek en ander laboratoriumwerk. Veeteelt en gezondheidsleer
konden uit het 2do jaar naar later worden overgebracht; omtrent
theoretisch exterieur ben ik biervan niet zoo zeker.

3°. Ik zou er geen bezwaar in zien om voor de toelating,
nevens het getuigschrift eindexamen hoogere burgerschool of
gymnasium, een examen als op blz. 577 aangegeven te laten be-
staan (zie wet middelbaar onderwijs, art. 59). Evenzoo blijven
de twee gedeelten van het natuurkundig examen omschreven in
§ 5, met uitzondering van veeteelt en gezondheidsleer. In het
tweede jaar zou dan reeds heel wat in de laboratoria kunnen worden
gewerkt. Nader zou moeten worden overwogen, of het tweede
gedeelte van het veeartsenijkundig examen reeds aan het einde

1  Zie blz. 17 en 18 dor Memorie van toelichting op blz. 683 \') gonoomd.

-ocr page 594-

van het ■lcJc jaar afgenomen en het 5de jaar dus uitsluitend voor
praetisch onderwijs ingericht zou kunnen worden, dan wel of een
andere regeling geschikter blijkt. Vooral hier mag de wet niet
te knellend zijn.

De vrijstelling van art. 11, 1°., behoort te vervallen.

De verschillende deelen van de staatsexamens dienen tevens
als overgangsexamens (zie blz. 579).

Alleen in de commissie voor het practisch examen kunnen
personen buiten de school zitting hebben. Iemand, die zelf niet
doceert, is doorgaans ook niet op de hoogte van een theoretisch
vak in zijn geheelen omvang, van de nieuwste vorderingen,
van het verband met andere vakken.

4°. Afschaffing van het directoraat. Voor de veeartsenijschool
zou, ook nog in het vervolg, een directeur van hooge waarde
zijn, wanneer hij ten volle geschikt en berekend ware voor zijn
opdracht. Nevens vaardigheid in het administreeren en besturen
eener groote inrichting, moet hij diep overtuigd zijn, dat stilstand
achteruitgang is en dient hij dus een ruimen blik te hebben op het
tegenwoordige en de toekomst. Goed, wetenschappelijk onderwijs
en onbekrompen gelegenheid tot zelfstandig onderzoek zijn de kost-
baarste belangen der school. Deze te bevorderen en aan te moedigen
is zijn hoogste taak; bureaucratie, afgunst of eigenbelang mogen
hier nimmer moeielijkheden in den weg leggen. Hy moet zijn
een man van invloed, dus zorgen, dat allen die het wel meeneii
met de school, hem steunen. Voor heerschzucht is hier geen
plaats: overheid is hij, maar tevens dienaar van het algemeen.

De directeur van \'s Rijks veeartsenijschool heeft alzoo steeds
voor een zeer moeielijke taak gestaan (zie § 2).

In de laatste 20 jaar moesten de leeraren hun eigen weg
zoeken, en de verschillende afdeelingen hebben hierdoor een
zelfstandigheid verkregen, die welwillende samenwerking geenszins
uitsluit, maar deze bereikt door persoonlijke aanraking en overleg.
Terwijl vroeger reeds groote waardeering ten deel zou zijn geval-
len aan een directeur, die ten minste streefde naar het goede
en medewerkte tot vooruitgang, zou thans
meer noodig wezen
om de eenheid onder centrale leiding terug te verkrijgen.

Alzoo geen directeur meer, maar een goed administrateur en
(zie blz. 584) een tijdelijken voorzitter en secretaris van den
raad van bestuur.

-ocr page 595-

§ 7. De veeartsenijschool een lioogeschool.

Toen op 1 Juli 1874 Buchner in de Eerste Kamer opmerkte,
dat aan de veeartsenijschool hooger onderwijs wordt gegeven,
antwoordde Minister
Geertsejia, dat die school te vergelijken
is met de polytechnische school te Delft en hij meende, dat zij
geen van beide passen in het kader van het hooger onderwijs.

Minister A. Kuyper oordeelt geheel anders *). «Met de rang-
schikking der polytechnische school onder de middelbare scholen
(door
Thorbecke in 1863) is niet langer vrede te nemen
Een groep in de maatschappij, die niet alleen de voorhanden
kennis in zich opneemt, maar die ze ook kritisch en principieel
toetst en ze door eigen onderzoek uitbreidt,.... die niet alleen
zelfstandig maar ook wetenschappelijk de kennis doorgronden eu
vermeerderen zal, moet gevormd worden door het hooger onder-
wijs .... De toepassing der wetenschappen naar juiste methode
vormt reeds een voorwerp van wetenschappelijk onderzoek ....
Ook afgezien hiervan verbiedt hetgeen buiten onze grenzen plaats
greep ten deze langer stilzitten.»

«Even noodzakelijk als de omzetting der polytechnische school
tot een technische hoogesc\'nool is de oprichting van een handels-
hoogeschool.... En niet minder wordt de oprichting van een
lioogeschool voor den landbouw van overwegend belang geacht.
Artt. 4 en 32 openen dan ook het uitzicht op die laatste twee.»

Aan den scherpen blik des Ministers is hier de veeartsenijschool
ontsnapt, wellicht omdat zij niet, meer tot zijn departement
behoort. Al het bovenstaande toch is letterlijk op de veeartsenij-
school van toepassing. De opleiding voor ingenieur of arts heeft
niet
meer aanspraak op den titel van hooger onderwijs dan die
voor veearts. De veeartsenijschool heeft oudere en in eenige
opzichten (promoveeren onzer veeartsen in het buitenland, omvang
der studie) zelfs betere rechten dan de- landbouwschool 1).

De Minister heeft een groot deel zijner memorie van toelichting
gewijd aan de beschrijving van het technisch hooger onderwijs

1  De hoogere Land- en Boschbouwschool te Wageningen is opgericht bij
Koninklyk besluit van 10 Augustus 1896, Staatsblad n°. 149. Do loerlingen

-ocr page 596-

in het buitenland. Ik laat dit voor de veeartsenijschool achter-
wege 1). Men is in het buitenland, bijv. in Duitschland, gul
met de titels Professor en Hochschule. Maar niet allen of alles
van dien naam worden even hoog in rang geacht, het verscheelt
veel. Wie de plaatselijke toestanden goed leerde kennen, zou
misschien bemerken, dat de veeartsenijschool en de beoefenaren
der veeartsenijkunde, bijv. paardenartsen, in Nederland bij die
in het buitenland in aanzien niet achterstaau. De titel alleen
zou niets beteekenen zonder de gelegenheid tot promoveeren. Aan
deze laatste bestaat behoefte. Sedert de Nederlandsche veeartsen
bemerkt hebben, dat zij hiervoor slechts enkele dagen in het buiten-
land behoeven te vertoeven, ziet men telken jare eenigen van hen
aldaar den doctorstitel behalen (zie boven blz. 570). Naar ver-
houding is hun aantal tegenwoordig zelfs grooter dan dat bij
de artsen. Klaarblijkelijk wordt aan de universiteit te Bern liooge
waarde gehecht aan de opleiding der Nederlandsche veeartsen en
de aanbeveling hunner leeraren. Maar dan behoort ook de gele-
genheid om doctor in de veeartsenijkunde te worden in Neder-
land niet te eeuenmale onmogelijk te zijn 2).

Volgens het wetsontwerp van 11 Maart 1903 zou het onderwijs
aan de technische hoogeschool te Delft worden gegeven door
hoogleeraren, buitengewone hoogleeraren, lectoren on privaat-
docenten (art. 33 c, l en m). De gezamenlijke gewone hoog-
leeraren vormen den senaat; één van hen is rector-magnificus,
een ander secretaris, beiden telkens voor 3 jaar te benoemen en
niet terstond herkiesbaar (art. 31 l en m). Een college van 3
of 5 curatoren zorgt voor de naleving der wet en maakt het
jaarverslag en de begrooting op (art. 34
e—k). Ieder student
heeft het recht om alle colleges bij te wonen. Hoogleeraren en

1  Tal van malen beeft de redactie van dit Tijdschrift hierover bijzonder-
heden medcgodeold on in don Vetorinairen Almanak voor 1903, blz. 121 —
123 vindt men eon lijst dor veeartsenijscholen in het buitenland.

2  Voor artsen wordt sedert lang mot recht en klem op dozelfdo bevoegd-
heid aangedrongen, hoewel zij door een korte studie dor oude talen hot
recht om te promoveeren hadden kunnen verkrijgen.

-ocr page 597-

lectoren zijn bevoegd gedurende enkele uren aan andore personen
toegang tot hun lessen te verleenen. Curatoren kunnen verlof
geven tot het volgen van enkele lessen (art. 34
a, c en d).
Gediplomeerde ingenieurs betalen geen collegegelden meer; ook
de toekenning van den doctoralen graad geschiedt kosteloos
(artt. 34
c en 82 c). De onbezoldigde privaatdocenten zijn waar-
schijnlijk vrij om toegang te verleenen aan wie en op zoodanige
voorwaarden als zij wenschen (art. 33 m).

De senaat kan aan een gediplomeerd ingenieur na openbare
verdediging van een proefschrift liet doctoraat in de technische
wetenschappen verleenen eu dit wegens zeer uitstekende verdiensten
aan Nederlanders of vreemdelingen honoris causa toekennen (art.
82 a eu
d).

Telken jare worden op voordracht van curatoren gelden be-
schikbaar gesteld om gediplomeerden, die willen proinoveeren,
een buitenlandsche studiereis te laten ondernemen en om, voor
zooveel noodig, aan onvermogende studenten van buitengewonen
aanleg beurzen te doen toekennen (art. 33 l>).

Art. 32 d noemt de vakken, waarin onderwijs wordt gegeven en
e luidt: Wanneer Wij het noodig oordeelen kan onderwijs worden
gegeven in nog andere vakken. Het toelatingsexamen, de examens
eu promotiën worden geregeld bij Koninklijk besluit (art. 32 e).

Dit alles is onmiddellijk geschikt voor de veeartsenijschool.

Aan de technische hoogeschool zullen zeven soorten van diploma\'s
verkrijgbaar zijn. Voor de veeartsenijschool is voorshands nog
geen splitsing noodig of gewenscht. Evenmin schijnt mij liet
uitschrijven van veeartsenij kundige prijsvragen voor studenten
nuttig. Veelal zouden zij bewerkt moeten zijn aan de veeartsenij-
school zelf en dus niet meer anoniem wezen. Beter is het der-
gelijke studies voor dissertaties te bestemmen.

Men kan eindelijk, in verband met de boven aangehaalde uit-
spraak van den Minister en met vroeger wel eens geopperde
denkbeelden, de vraag stellen: of de hoogeschool voor veeartse-
nijkunde één geheel moet uitmaken met die voor landbouw.
Bijzonder nuttig of gewenscht komt mij deze vereeniging niet
voor. De hoogere landbouwkunde behoort veeleer bij de faculteit
der wis- en natuurkunde, afdeeling natuurlijke historie; men zou
ze zelfs kunnen toevoegen aan de technische hoogeschool. Maar

-ocr page 598-

met de veeartsenijkunde heeft zij weinig te maken. Wat de een
noodig heeft van de vakken der andere zijn slechts de grond-
begrippen; voor de diepere studie ervan, welke men hooger onder-
wijs noemt, bestaat bij geen van beide tijd of aanleiding.

Maar het gering aantal studenten in de hoogere landbouwkunde
zou die vereeniging uit een administratief en financieel oogpunt
wenschelijk maken. En daarom schijnt het mij laug niet onmo-
gelijk, dat dit denkbeeld ernstig zal worden overwogen. Ik ver-
moed, dat het niet gemakkelijk zou wezen om meer dan een
band in naam te vlechten tussclien deze twee afdeelingen van
hooger onderwijs.

§ 8. Do veeartsenijschool een deel der universiteit.

Met de verheffing der veeartsenijschool tot een hoogeschool,
gelijksoortig aan de voorgestelde technische hoogeschool, meende
ik vroeger dit opstel te kunnen besluiten. Maar in den laatsten
tijd is herhaaldelijk de wensch uitgesproken om de veeartsenijschool
in nauwer verband te brengen tot de universiteit.

Ook hierover zou heel wat kunnen worden medegedeeld uit
het buitenland, maar ik bezie de zaak liever uit een zelfstandig
Nederlandsch oogpunt.

In de eerste 30 jaar bestond er een persoonlijk verband met
de faculteit der wis- en natuurkunde.
Van Lidth de Jeude was op
21 Januari 1819 buitengewoon hoogleeraar in de zoölogie te
Utrecht geworden en op 30 Juni 1828 aanvaardde hij het gewone
hoogleeraarsambt. Daarnevens was hij eerst directeur, later leeraar
aan de veeartsenijschool. Welke nu eigenlijk zijn hoofdbetrekking
was, is twijfelachtig. Zijn bezoldiging aan de universiteit was
f 2200 -f- emolumenten, aan de veeartsenijschool f 2400 (volgens
andere opgaven
f 4200). Aan de veeartsenijschool gaf hij waar-
schijnlijk regelmatig zijn onderwijs, hetgeen aan de academie
wel iets te wenschen overliet \').

Prof\', de Fremery was van 24 Juni 1829 tot aan zijn dood (9
September 1855) Prof. extra ord. in de toegepaste scheikunde
aan de hoogeschool te Utrecht. Nevens 6. J.
Mulder waren
zijn beteekenis en invloed aldaar zeer gering. In
1848/49 be-

-ocr page 599-

kleedde hij het ambt van Rector Magnificus, maar overigens was
de veeartsenijschool vermoedelijk zijn hoofdbetrekking.

Op 1 April 1851 werden beiden eervol ontslagen en werd voor de
nieuwe docenten de titel hoogleeraar afgeschaft. Maar waar twee
wetenschappelijke inrichtingen van gelijksoortigen aard in één vrij
kleine stad bestaan, kan aanraking wel niet uitblijven.

De leeraren kwamen niet zelden hun licht opsteken aan de
zooveel rijker en ruimer ingerichte instituten der universiteit.
Waar hoogleeraren hulp of inlichting vroegen aan leeraren der
veeartsenijschool, werd deze hun gaarne verleeud. Maar het bleef
bij persoonlijke aanraking. Twintig jaar geleden hebben de hoog-
leeraren der medische faculteit wel niet voorzien, dat een andere
verhouding voor haar van nut kon worden. Toen de tienjarige
oorlog werd gestreden aan de veeartsenijschool om haar weten-
schappelijk bestaan bleven die hoogleeraren onzijdig of steunden
soms indirect de andere partij. En het is goed, dat de school alleen
den strijd heeft gestreden, welke aan de veeartsenijschool haar hoogere
beteekenis gaf, die voerde tot verheffing van het onderwijs, tot
vrijheid en gelegenheid voor wetenschappelijk onderzoek.

De aandrang tot nauwer verband met de universiteit komt dan
ook minder van de zijde der veeartsen of der school. Steeds drin-
gender en duidelijker wordt de behoefte om geneeskundige vraag-
stukken aan het dier te bestudeeren. Uit de samenwerking van
veeartsenijkunde en medicijnen kunnen zeer belangrijke resultaten
worden verwacht, voor beide wetenschappen en hun praktijk.
Vergelijkende pathologie en andere onderdeelen der wetenschap
hebben groote behoefte aan steun en voorlichting van veeartsenij-
kundige zijde. Men zoekt naar middelen om van de veeartsenijschool
partij te trekken.

En hierbij stuit men op een moeielijkheid. Aan de universiteit
zijn twee of drie docenten tegen één voor dezelfde vakken aan
de school, en de eersten hebben meer tijd en rust en veel meer
hulpmiddelen aan personeel en materieel. Toch mogen onderwijs
en wetenschappelijk onderzoek aan de veeartsenijschool met eere
worden genoemd naast die aan de universiteit. En daarom kan
de veeartsenijschool nimmer ondergeschikt worden aan of afhan-
kelijk van de universiteit. Niet voor dit doel heeft zij 20 jaar
lang zich ingespannen om de hoogte op te klimmen, niet daarvoor
hebben de leeraren steeds de belangen van onderwijs en veeartse-

-ocr page 600-

nijkunde gesteld boven die van hun persoon. De school moet
zelfstandig blijven in haar eigen kring. Er kan geen sprake van zijn:
dat de leerlingen der school voor enkele vakken naar de uni-
versiteit gaan: zij zouden bij dat onderwijs te kort komen ;

dat aan veeartsen gelegenheid wordt gegeven om te pro-
moveereu in de veeartsenijkunde aan de universiteit, nadat de
faculteit hen opnieuw geëxamineerd en hun dissertatie goedge-
keurd heeft;

dat een leerstoel en instituut wordt gevestigd op het terrein dei-
school, rekenende op baar steuu, maar behoorende tot de universiteit.

Zulke voorstelleu zijn naar mijn inzien volstrekt onaannemelijk ;
zij kunnen niet in overwegiug worden genomen.

Wanneer een leerstoel voor vergelijkende pathologie aan de
veeartsenijschool mocht worden gesticht, behoort hij en zijn
instituut ten volle te behooren tot de school. Wenscht de uni-
versiteit daarop eenigen invloed, dan moet zij vooraf de geheele
veeartsenijschool in zich op nemen.

Niemand wenscht de veeartsenijkunde te maken tot een deel
der geneeskundige faculteit. Naast veel overeenkomst iii onderwijs
en wetenschappen is er toch op menig punt een diepgaand, soms
een principieel verschil van opvatting. De geneeskundige faculteit
zou ook te uitgebreid worden om de eenheid te kunnen bewaren.
En eindelijk liep men clan gevaar, dat de aanstaande veeartsen
voor onderscheidene vakkeu verwezen werden naar de tegenwoordige

Ö O

colleges. Daar zouden zij een klein deel, misschien i, van bet
aantal toehoorders vormen en het college zou natuurlijk voor de
overgroote meerderheid, de medici, zijn ingericht. Het universitaire
ouderwijs is over het algemeen niet zóó uitnemend, dat het te
verkiezen is boven onderwijs in het bijzonder voor veeartsen bestemd.
Dit geldt ook voor de propaedeutische vakken. De colleges daar-
in worden door de aanstaande medici bijgewoond, maar zijn niet
uitsluitend voor hen ingericht; de hoogleeraar denkt veeleer aan
de studenten van zijn eigen faculteit.

Blijft over: de veeartsenijschool te maken tot een zesde faculteit
aan één der universiteiten, alzoo aan de Utrechtsche. Een facul-
teit met haar eigen propaedeusis 1) ; met baar eigen indeeling,

1  Ik ben overtuigd, dat de tijd niet ver meer is, waarop ook de modische
faculteit deze verlangen zal. Dat aan de veeartsenijschool de leerlingen in

-ocr page 601-

bijv. ontleedkunde reeds in het eerste jaar. En natuurlijk niet
bet jus promovendi ook voor studenten, die geen klassieke
opleiding hebben genoten.

Ik stel mij voor, dat menig jong medisch student voor de
beginselen der practische anatomie en misschien nog andere
onderwerpen kwam profiteeren van de 6de faculteit, en dat medicini
doctorandi gingen studeeren aan het instituut voor vergelijkende
pathologie. Evenzoo zouden studenten der veterinaire faculteit
belang stellen in de philosophische of medische colleges.

De verdere uitwerking van bet denkbeeld eener 6de faculteit is
niet bijzonder moeielijk. 1) Maar het is niet noodig reeds thans
daarop in te gaan. Want vooraf worde nuchter overwogen of het
opnemen der veeartsenijschool bij de universiteit voor die school
en de veeartsenijkunde wenschelijk is en de voorkeur verdient
boven de instelling eener veeartsenijkundige hoogeschool. Niet-
tegenstaande de onmiskenbare voordeelen voor de docenten aan
de opneming verbonden, aarzel ik toch om die vraag bevestigend
te beantwoorden.

Utrecht, Juli 1903.

1  jaar evenveel kennis opdoen als de meeste studenten aan do univer-
siteit in 1 jaar is to danken : 1°. aan bot veel kleiner aantal leerlingen en
de meer vortrouwelyko verhouding tot de docenten; 2». aan de omstandigheid,

-ocr page 602-

Korte mededeelingen en referaten.

Onderzoekingen omtrent het verlies by het koken van vleeseh.

Hieromtrent stelden H. S. Grindley, H. Mc. Cormack en II. C.
Po kt er (U.S. Departm. Agric. Bulletin 102, Washington 1901)
onderzoekingen in, waaraan door het
Tijdschrift voor toegepaste
scheikunde en hygiëne, Juli
1903, ongeveer het volgende is ont-
leend.

De schrijvers hebben wegens liet feit dat de oorzaken van liet
gewichtsverlies bij het koken van vleeseh nog weinig opgehelderd
zijn, hiernaar een opzettelijk onderzoek ingesteld bij mager rund-
vleesch. De uitkomsten daarvan kan men als volgt samenvatten.

1°. De voornaamste oorzaak van het gewichtsverlies bij het
koken van vleeseh ligt in liet verdwijnen van water.

2°. Wanneer rundvleesch in de pan wordt gesmoord, schijnt
slechts een gering verlies aan voedingsstoffen te ontstaan.

O O O

3°. Wordt rundvleesch in water gekookt, dan wordt 3 — 20 %
der totale bestanddeelen door het water aan het vleeseh onttrok-
ken ; deze in oplossing overgegane stoffen kunnen echter niet als
verloren worden aangemerkt, wanneer men ook het vleeschnat
gebruikt.

4". Rundvleesch dat voor de bereiding van bouillon wordt ge-
bruikt, verliest betrekkelijk weinig voédende bestanddeelen.

5°. De hoeveelheid vet welke in den bouillon overgaat, is te
grooter naarmate het vleeseh rijker aan vet was.

6°. Hoe vetter het vleeseh is, des te minder water wordt er
aan onttrokken en des te minder krimpt het dus in.

7°. Bij liet koken van vleeseh in water is het verlies aan voe-
dingsstoffen omgekeerd evenredig aan de grootte van het stuk
vleeseh; met andere woorden, hoe kleiner dit is, des te meer
wordt er verloren.

8°. Het schijnt dat het verlies bij het koken afhangt van den
duur van het koken.

9°. Wanneer vleeseh in stukken van ^—5 pond in water wordt
gekookt, dan is de hoeveelheid der stoffen, welke in het vleesch-
nat overgaan, ongeveer even groot, onverschillig of het vleeseh
in koud of in heet water werd opgezet.

10°. De schrijvers konden den aard der stikstofverbindingen

-ocr page 603-

welke in het vleeschnat overgaan nog niet vaststellen, maar be-
houden zich nadere onderzoekingen hieromtrent voor.

w. c. s.

Waarom worden ingewandswormen niet verteerd ï — Op

verschillende manieren heeft men getracht te verklaren, hoe
het komt dat het maag- en pancreassap de wanden van het
spijsverteringskanaal niet aantasten. Eveneens heeft men tot nog
toe in het duister getast ten opzichte van de vraag, hoe inge-
wandswormen toch wel in de maag en de darmen kunnen\'ieven,
waar zij voortdurend in aanraking zijn met fermenten, welke een
sterke eiwit-oplossende werking hebben.

Wmnland (Biochemisches Centralblatt, 15 Januari 1903) heeft
nu waargenomen, dat .vocht, uit ronde ingewandswormen van het
varken geknepen, in staat is te voorkomen dat het maag- en
pancreassap van hetzelfde dier fibrine oplost. Hij kon zelfs wat
van het werkzame bestanddeel afscheiden door liet met alcohol
neer te slaan. Een soortgelijke stof werd verkregen uit liet slijm-
vlies van maag en darmen.

Op grond van het vorenstaande meent hij dat de weerstand,
dien de maag- en darmwand, benevens ingewandswormen, bieden
aan proteolytische fermenten veroorzaakt wordt door een antifer-
ment, dat een werking heeft tegenovergesteld aan die van trypsine
en pepsine. Dit antiferment wordt door koken vernietigd.
(Ge-
neeskundige courant
, 1903, n°. 27.)

W. G. S.

Enttuberculose b\\j den inonsch. — Prof. Lassar stelde op
13 Mei 1903 in de geneeskundige vereeniging te Berlijn een
veearts voor, die zich sedert eenige maanden bezighoudt met
experimenteele onderzoekingen omtrent tuberculose bij het rund.
Deze moest ter verkrijging van slijm dikwijls bij de koeien met
de hand in den mond en in de keel gaan, en verwondde zich
daarbij aan de handen. Aan deze verwonde plaatsen op den rug
der hand zijn typische knobbels ontstaan van tuberculosis cutis.
(Deutsche Medizinal-Zeitung 1903, n°. 41.)

w. c. s.

-ocr page 604-

Over liet voorkomen cener specifieke stol\'in het bloedserum
van tuberculeuse dieren.
— Onder dezen titel deelde Dr. P.
Ruitinga in het Weekblad voor Geneeskunde van 11 Juli 1903
uitvoerig zijn onderzoekingen mede. Aan dit zeer lezenswaardig
artikel is het volgende (het begin en het besluit) bijna textueel
ontleend.

Het is uit de onderzoekingen der laatste jaren gebleken, dat
het levende organisme op de invoering van microben in vele
geyallen reageert met de vorming van bepaalde, in meerdere of
mindere mate specifieke stoffen, welke worden samengevat onder
den naam van antistoffen, en waarvan de belangrijkste zyn de
bacteriolysineu en de agglutininen. Het best bekende voorbeeld
hiervan leveren de cholerabacillen; het bloedserum toch van een
dier, dat eenige malen met die microben is ingespoten, onder-
scheidt zich van dat van een normaal dier, doordien het cholera-
bacillen oplost en agglutineert.

Het is echter tot nu toe niet gelukt dergelijke antistoffen voor
alle microben aan te toonen; in vele gevallen verkrijgt het
bloedserum van dieren, welke met bepaalde micro-organismen zijn
ingespoten, niet het vermogen die op te lossen noch zeteagglu-
tineeren; in die gevallen kan dus het bestaan eener specifieke
antistof niet wordeu bewezen. Tot deze laatste groep behooren
ook de tuberkelbacillen; zij lossen in het serum van tuberculeuse
dieren niet op, en ondergaan daarin geen aantoonbare morpho-
logische veranderingen, terwijl het verschijnsel der agglutiuatie,
in
189S door Arloing en Courmont het eerst voor tuberkelba-
cillen beschreven, bij latere onderzoekingen gebleken is geen
specifiek kenmerk der tuberculeuse sera te zijn.

Bij het groote gewicht der vraag of de vorming van antistoffen
een algemeene regel is, of dat zij bij de infectie met sommige
microben uitblijft, moet het als een belangrijke stap voorwaarts
gelden dat
Bordet in de Annales de VInstitut Pasteur 190 1, n°. 5,
een methode heeft medegedeeld, waardoor het hem mogelijk was
om in het bloedserum van met bepaalde microben geïnfecteerde
dieren specifieke antistoffen aan te toonen, welker aanwezigheid
zich op andere wijze niet liet vaststellen. Het doel van
Ruitinga\'s
onderzoek is geweest met de methode van
Bordet na te gaan,
of een specifieke antistof voorkomt in het bloedserum van proef-
dieren, welke met tuberkelbacillen geïnfecteerd zijn geworden.

-ocr page 605-

Wanneer die daar constant kon worden aangetoond en ontbrak
in het serum van normale dieren, moest later worden onderzocht
of een dergelijke stof ook bij tuberculeuse mensclien voorkwam,
en zoo ja, of dan omgekeerd de methode kon worden gebruikt
om uit de aanwezigheid dier stot te besluiten tot een tuberculeuse
infectie bij den mensch.

Ruitinga komt tot de volgende conclusiën:

1°. Intraveneuse en intraperitoneale injectie van levende tuber-
kelbacillen doen zoowel bij het konijn als bij de cavia constant
een specifieke antistof (fixateur) ontstaan.

2°. Deze stof is in hooge mate, maar niet volstrekt specifiek
(de bedoeling hiervan is duidelijk, Ref.); tuberkelbacillen van
Abloing (afkomstig) bijv. doen een fixateur ontstaaD, welke zich
bijna uitsluitend hecht aan bacillen van denzelfden stam. Hetzelfde
geldt evenzeer voor de beide andere onderzochte stammen van
tuberkelbacillen (zie sub 5).

3°. De groote specificiteit van den gevormden fixateur maakt
het onwaarschijnlijk, dat de methode van
Bordet zal kunnen
worden gebruikt tot herkenning van de tuberculeuse infectie bij
den mensch.

4°. Bij infectie van konijnen met bacillen van Arloing verkrijgt
het bloedserum van deze dieren een sterk agglutineerend vermogen
tegenover de bacillen van
Ahloing. Deze agglutinatie treedt
alleen in bepaalde verdunning op, zoodat bijv. een serum, dat
bij verhouding van I deel serum op 8000 deelen tuberkelbacillen-
cultuur wèl agglutiueert, dit bij verhouding van 1 deel serum
op 1 deel cultuur niet doet.

5°. Het bloedserum van met bacillen van Arloing geïnfecteerde
konijnen agglutineert bacillen van den Utrechtschen (van prof.
Si\'ROnck afkomstig) en van den Amsterdamschen stam (door
Dr.
Tanja gekweekt) niet.

6°. Het bloedserum van met Utrechtsche bacillen geïnfecteerde
konijnen agglutineert Utrechtsche en
Areoing\'s bacillen zwak,
Amsterdamsche niet.

1". Het bloedserum van met Amsterdamsche bacillen geïnfec-
teerde konijnen is niet in staat de bacillen van een der drie
stammen te agglutineeren.

W. O. S.

-ocr page 606-

De huidige stand der iininunisatie togen staphylococcus. —

De antitoxische en de antibacteriëele serums vinden in de
therapie meer en meer ingang, daar zij in staat stellen de ziekten
naar haar oorzaken te behandelen. Echter is de bereiding van de
antibacterieële serums, vergeleken bij die der antitoxische serums,
nog slecht bekend. Daartoe behoort het antistaphylococcen-serum.
De gegevens, over zijn wijze van bereiding door de schrijvers
verschaft, zijn vrij beperkt, de resultaten, in de laboratoria ver-
kregen, zijn onklaar en wat erger is, de clinische waarnemingen
zijn ver van voldoende.

I. M. Paltchikovsky heeft getracht daarin verbetering te
brengen. In de
Archives des sciences biologiques par 1\' Institut
impérial de médecine expérimentale a St. Fétersbourg, Tome IX,
ft0. 5, 1903, komt hij na een historisch overzicht van hetgeen
anderen op dit gebied hebben gedaan en na de mededeeling van
zijn eigen experimenten tot de volgende conclusies.

1°. Door onder de huid van paarden levende culturen van
staphylococcus aureus te spuiten, kan men een serum verkrijgen
dat beschut tegen de intraveneuse injectie van staphylococcus
aureus en albus, mits deze het dubbele van de doodelijke dosis
niet overschrijden.

2°. De infiltraties welke door de injectie der culturen ontstaan,
worden bij het begin der immuuisatie geresorbeerd, maar naarmate
men sterker doses inspuit, neemt men grooter neiging tot locale
ettering waar. De abscessen welke zich onder de huid vormen,
hebben geen uitputting der dieren ten gevolge. De individueele
karakters spelen bij de immunisatie tegen staphylococcus dezelfde
rol als bij de immunisatie tegen diphtherie; daarom moet men de
immunisatie met kleine doses aanvangen.

3°. De intraveneuse injectie der microben bij het paard is,
zelfs wanneer dit groote doses onder de huid heeft verdragen,
zeer gevaarlijk en geeft voor de bereiding van antitoxine geen
goede resultaten.

4°. De duidelijkste en de snelste resultaten — om de waarde
te bepalen van een antistaphylococcen-serum — worden verkregen,
wanneer men bij konijnen het serum onder de huid en de
microben in het bloed brengt, maar ook in dit geval moet men
bijna een maand wachten om tot een definitief besluit te komen,
terwijl men altijd een controle-dier moet hebben. Indien mende

-ocr page 607-

microben onder de huid spuit, zijn de resultaten niet overeen-
stemmend en het schijnt dat de subcutane injectie der microben
het ontstaan van locaal oedeem in den omtrek begunstigt. De
caviae ziju niet geschikt voor het doseeren van het serum wegens
haar geringe vatbaarheid ten opzichte van staphylococcen.

5°. De actie van het antistaphylococcen-serum kan noch aan
zijn bactericide werking noch aan zijn antihaemolytisch vermogen
worden toegeschreven, daar het gelijktijdig invoeren van het
serum en der microben — levend of dood — bij de caviae geen
positieve resultaten geeft.

6°. Het antistaphylococcen-serum zal therapeutische waarde
hebben wanneer het in goed georganiseerde ziekenhuizen kan
worden aangewend.

7°. Het antistaphylococcen-serum is aangewezen in al die ge-
vallen, waarbij het clinisch onderzoek in het algemeen de tegen-
woordigheid van staphylococcen aantoont: vóór de operatie van
osteomyelitis en appendicitis, niet zoozeer uit een curatief oogpunt
dan om de post-operatieve infectie te weren, voorts bij sommige
vormen van pyohaemie, mammitis, dacryocystitis, panaritium,
turunculose en, in het algemeen, bij alle gevallen waar het
bacteriologisch onderzoek de aanwezigheid aantoont van staphylo-
coccen, waardoor een algemeene infectie zou kunnen ontstaan.
Paltchikovsky moet echter opmerken dat hij bij konijnen met
een staphylococcen-infectie van den oogbol, ontstaan na het
invoeren der microben in de voorste oogkamer, nooit goede
resultaten heeft kunnen verkrijgen, zelfs niet wanneer hij hun
het serum vooraf inspoot.

W. O. S.

Behandeling van maanblimllieid mot jooilkalium. — De

paardenarts Kroning zag hiermede in 1G gevallen gunstige
resultaten; in 2 daarvan waren beide oogen gelijktijdig aangetast,
in 3 werden beide oogen kort na elkander ziek, in de 11 overige
gevallen bleef het lijden tot één oog beperkt. Bij alle 16 patiënten
bestond de
eerste aanval; zij genazen zonder onderscheid, terwijl
een jaar daarna nog geen reeidieve was ontstaan.

Daar de door Dor voorgeschreven dosis van 15—18 gram
joodkalium in 1 °/0 oplossing voor de intraveneuse injectie
aan
Kroning te rijkelijk voorkwam, en bovendien Dor de voorkeur

-ocr page 608-

geeft aan de toediening per os van 25—30 gram, bracht de eerste
deze therapie in toepassing. De volkomen resorptie der bloed-
coagula, resp. van de fibrineuse exsudaties, had plaats in 48—72 uur.

Natuurlijk werden de dieren in het donker geplaatst; op de
oogen werden koude compressen aangewend.

In de 2 gevallen dat beide oogen waren aangetast, bleek
3-maal toedienen van joodkalium noodig; alle andere patiënten
kregen slechts
2 doses. Na een behandeling van 2—3 dagen
werden de oogen open gehouden, was de lichtschuwheid ver-
dwenen, de troebele cornea weer doorschijnend en de voorste
oogkamer vrij.

Deze waarnemingen stemmen overeen met die van de paarden-
artsen
Petersen en Herrmann. (Zeitsclirift Jiir VeterinarJcunde
1903, 5 Heft.)

W. C. S.

Therapie van haemoglobinaemie by het paard. — Seitz deelt
in de
Wochenschrift fur Thierheilkunde und Viehzucht 1903, n°. 5,
mede hoe hij, op grond van een referaat in hetzelfde tijdschrift
(1901, u°. 16) dat bij haemoglobinaemie een glycogeen-uitscheidiug
plaats vindt, in twee gevallen er toe kwam om suiker toe te
dienen en daarmede succes had.

Het eene geval betrof een 8-jarige, het andere een 3-jarige
merrie, welke na een dag rust bij rijkelijke voeding onderweg
ziek werden en slechts met moeite in den stal konden worden
gebracht. De dieren vielen neder, ademden snel, zweetten sterk,
beproefden van voren op te staan, doch waren van achteren
verlamd.
Séitz liet 70, resp. 50 gram natrium bromatum in 1
liter water geven en de huid wrijven. De per catheter ontlaste
urine was koffiekleurig en scheidde na 12 uur staan geen
sediment af.

Na een half uur gaf de schrijver een pond rietsuiker in en
liet deze gift viermaal, telkens na een uur, herhalen. Twaalf uur
later werd de geheele medicatie gerepeteerd. De urine was onver-
anderd. Nog eens twaalf uur later werden alleen de doses suiker
herhaald. De urine was iets helderder. Na een duur van 36 uur
in het geheel was de urine leemkleurig. De dieren konden, na
daartoe te zijn aangezet, opstaan en vertoonden geen verlammings-
verschijnselen meer. Gedurende het ziekteverloop werden de

-ocr page 609-

paarden ook gekeerd, gewreven en hun een licht voedsel en
water verstrekt.

De schrijver verzoekt den collega\'s, die zijn methode opvolgen,
hun resultaten te willen publiceeren.

w; c. s.

Het castreeren van vrouwelijke honden. — De operatie ge-
schiedt vrij dikwijls aan de hondencliniek van de veeartsenijschool
te Zurich; in 1901 bijv. werden aldaar 50 stuks geopereerd.
Prof.
Ehrhardt geeft daarvan een beschrijving in het Schiveizer
Archiv
1902, IV, waaraan het volgende is ontleend.

De castratie heeft op de volgende wijze plaats. De teef wordt
door middel van een morphine-injectie in narcose gebracht; zij
wordt in het hok gelaten tot het excitatiestadium en het braken
voorbij zijn en in ruime mate mestontlasting en urineloozing
hebben plaats gehad. Daarna wordt het dier op de operatietafel
bevestigd. Nadat het operatieveld in bacteriologischen zin is ge-
reinigd, wordt tusschen het tweede tepelpaar in de linea alba
een 4 tot 5 cM. lange buiksnede gemaakt, een uterushoorn met
het daarbij behooreud ovarium naar buiten getrokken, deze met
een ligatuur afgebonden en door middel van een schaar verwijderd.

Tli^ns wordt ook de uterushoorn vau het ligamentum latum
gescheiden tot aan de bifurcatieplaats, en de andere hoorn met eierstok
naar buiten getrokken. Ook hier worden, na zorgvuldige onder-
binding, ovarium en uterushoorn gescheiden, en vervolgens de ge-
heele uterus met de. voorste uterusarterie en ader ouuriddelliik achter
de bifurcatieplaats afgebonden en met de schaar verwijderd. Na
nauwkeurige desinfectie laat men den stomp zakken. De wond
wordt door middel van de sutura nodosa gesloten en met jodo-
formcollodium bedekt; daarover wordt een antiseptisch verband
gelegd. Na 3—4 dagen wordt dit vernieuwd en worden enkele
diepe suturae verwijderd. In den regel is de hond in 8 dagen
volkomen hersteld.

Ehkhardt heeft ook geopereerd volgens de methode Burtschy,
welke hierin bestaat, dat de ovariaalband en daarmede de vaten
met een zijden ligatuur worden afgebonden, zoodat het tot dege-
neratie en atrophie der ovariën zou komen. Terwijl
Bbrtschy
niet alleen de ligatuur om den eierstoksband legt, maar ook den
eileider en aldus den voorsten verbindingstak van de voorste

-ocr page 610-

uterusarterie in de lis neemt, heelt Ehrhardt slechts den eier-
stoksband met de betreffende vaten onderbonden, omdat hij van
meening was, dat ook door bloote obliteratie der ovariaalvateu
atrophie der ovariën kon worden verkregen, en wegens het korte
en vaste der eierstoksbanden geen ligatuur volgens de methode
Bertschy kon worden geappliceerd.

Zeven honden werden aldus geopereerd, met voorkennis van
de eigenaren. Nog vóór een jaar was verstreken, berichtten alle
eigenaren, dat de op die wijze geopereerde honden loops waren
geworden, terwijl één zelfs drachtig was. Drie honden kwamen
nogmaals ter operatie; daarbij bleek dat de ovariën hypertrophisch
waren en veel cysten bevatten. De ligatuurplaats was nog dui-
delijk te zien. De vaten der ligamenta lata waren sterk geïnjiciëerd,
de uterushoornen dubbel zoo dik als gewoonlijk. Hieruit volgt,
dat het niet voldoende is de ovariaalbanden te onderbinden, daar
vanwege de voorste uterusarterie nog voldoende voedingsmateriaal
toevloeit. De door
Ehrhardt overigens toegepaste methode van
verwijdering der ovariën met de uterushoornen biedt echter volle
garantie voor steriliteit van het geopereerde dier.

W. C. S.

Verslag omtrent de exploitatie van hot Gemeentelijk slacht-
huis te Nyinegen over het dienstjaar 1902.
(Directeur E. A.
L.
Qua dekker.) — In den loop van dit jaar kwam een gedeel-
telijke uitbreiding tot stand. Een nieuwe paardenstal, een kleed-
kamer voor de slagersknechts en een lokaal voor de belasting-
ambtenaren, een verbrandingsoven en een cantine werden reeds
in gebruik genomen, terwijl een tweede dynamo werd geplaatst.

Geslacht werden: 4142 runderen, 1968 kalveren, 172 nuch-
tere kalveren, 76 schapen, 119 geiten, 8338 varkens en 675
paarden.
Ingevoerd werden: 1 geheel en 5 halve runderen, 1
geheel en 35 halve kalveren, 3 geheele en 1 half varken, 7 paar-
den, 791 Kg. vleesch en 60 Kg. vet.

Afgekeurd en vernietigd werden: 15 runderen, 8 kalveren, 2
varkens, 8 paarden, 130 longen, 299 levers, 292 nieren, 9 har-
ten, 3 milten, 153 kaakklieren, 575 partijen darmen en 25
uiers; hiervan waren 8 runderen, 4 kalveren en 6 paarden van
noodslachting afkomstig.

Gesteriliseerd werden: 5 runderen, 2 kalveren en 12 varkens.

-ocr page 611-

Al het afgekeurde werd verbrand en bovendien 13 runderen, 4
kalveren, 1 geit, 2 varkens en 9 paarden, alle als cadavers aan-
gevoerd. In den verbrandingsoven kunnen 600 Kg. te gelijk
worden vernietigd.

Tuberculose werd waargenomen bij 300 runderen, 4 kalveren,
1 schaap en 629 varkens. Voor deze ziekte werden afgekeurd
12 runderen (7 (?) gesteriliseerd), 2 kalveren (gesteriliseerd) en

12 varkens (gesteriliseerd).

Het koelhuis was van 24 Maart tot 5 November in gebruik;
het voldeed zeer goed. Er zijn 34 koelcellen verhuurd met een
opbrengst van f2192, terwijl aan huur voor \'afzonderlijke haken
f 407,95 werd ontvangen. Voor varkens wordt een nieuw voor-
koelhuis gebouwd. De ijsproductie bedroeg 178277 Kg. en bracht
f 1356,22 5 als bate op.

De stalmest werd voor f 199,99 verkocht, terwijl de darm-
inhoud naar de gemeentereiniging werd gevoerd.

In de asphyxiatie-inrichting aan het abattoir verbonden wer-
den 254 honden en 97 katten afgemaakt.

De ontvangsten bedroegen f 35225,43® en de uitgaven
f23185,435, zoodat voor rente en amortisatie f12040 overblijft.

v. E.

Abattoir te Groningen over 1902. — Aan het jaarverslag
(directeur P.
Beundeus) is het volgende ontleend.

Geslacht werden, voor gewoon gebruik: 5062 runderen, 4737
kalveren, 1162 nuchtere kalveren, 4129 schapen, 228 geiten,
12274 varkens en 330 paarden ; voor worstfabricage: 42 runderen,
218 kalveren, 34 nuchtere kalveren en 1247 varkens; voor
export: 213 runderen, 2115 kalveren, 11 nuchtere kalveren,
3510 schapen en 175 varkens.

Ter keuring werden ingevoerd: l kalf, 1 nuchter kalf, 1 schaap,
4^ varken, 38921 Kg. zoogenaamd afval en 121505 Kg. vet.

De doorvoer van vleesch was zeer belangrijk.

Afgekeurd werden van runderen: 61 geheele dieren, 592 lon-
gen, 239 levers, 14 harten, 29 milten, 116 nieren, 11 koppen,

13 tongen, 45 uiers, 33 uteri, ongeboren kalveren met uterus
451 en 75 borst- en buiksingewanden; van kalveren: 8 geheele
dieren, 11 longen, 10 levers en 1 hart; van nuchtere kalveren:
39 geheele dieren en 1 long; van schapen: 11 geheele dieren,

-ocr page 612-

57 longen, 147 levers en (j uiers; van geiten: 4 levers; van varkens:
17 geheele dieren, 97 longen, 78 levers, 29 milten, 2(3 nieren en 1
uier; van paarden: 7 geheele dieren, 10 longen, 6 levers en 2 milten.

Van het ingevoerde werden afgekeurd: 140 levers, 42 nieren,
20 tongen en 413 Kg. vet.

Gesteriliseerd werden: 40 runderen, 1 vet kalf, 16 varkens,
40 partijen rundvleesch, 1 partij kalfsvleesch en 16 partijen
varkensvleesch.

Slechts éénmaal werd herkeuring aangevraagd, waarop goed-
keuring van het rund volgde.

Er werden 12063 blokken ijs vervaardigd a 12^ Kg. per stuk,
met een opbrengst van f 1780,66.

De ontvangsten bedroegen f58582,86, de uitgaven f 33362,58.
Aan rente werd uitgegeven f 15908,51, voor aflossing
f 8800.

Er zijn 18 processen-verbaal opgemaakt; in één geval volgde
vrijspraak. v. E.

Peiisionneering van weduwen en weezen van provinciale-
veeartsen in Zeeland.
— In de vergadering der Provinciale
Staten van Zeeland op 14 November 1902 is aangenomen het
voorstel van Gedeputeerde Staten, om pensioen te verleenen aan:
weduwen en weezen van provinciale ambtenaren. (Zie blz. 161
van het 28ste deel van dit tijdschrift.)

Onder weezen worden verstaan wettige of gewettigde kinderen,
beneden den leeftijd van 18 jaar, van overleden ambtenaren.

Als grondslag voor de regeling van het pensioen wordt aange-
nomen hetgeen door den belanghebbende over twaalf maanden
ten laste der Provincie is genoten.

De pensioenen bedragen voor weduwen een-vierde van den
pensioensgrondslag van den overleden echtgenoot, maar niet minder
dan honderd gulden; en voor de weezen een-twintigste van
genoemden grondslag, maar niet minder dan vijftig gulden. Het
weduwenpensioen, zoo ook het gezamenlijk bedrag der weezen-
pensioenen kan de som van zes honderd gulden niet overschrijden.

Ambtenaren, die zonder pensioen of wachtgeld, onverschillig
om welke reden, uit hnn betrekking worden ontslagen, behouden,
desverkiezende, recht op pensioen voor hun weduwen en weezen,
tegen storting van een som, volgens een bepaald tarief.

Op de jaarwedde, het wachtgeld of het pensioen van de provin-

-ocr page 613-

ciale ambtenaren wordt een doorloopende korting ingehouden
van 3 tot 5 °/0. Die korting houdt op met den dag, waarop
een ambtenaar, die ongehuwd is en geen kinderen beneden den
leeftijd van 18 jaar heeft, wordt gepensionneerd of op wachtgeld
gesteld of zijn 60st6 levensjaar intreedt, zoomede voor hen, die,
nadat zij gepensionneerd, op wachtgeld gesteld of hun 60ste levens-
jaar ingetreden zijn, weduwnaar worden en geen kinderen be-
neden den leeftijd van 18 jaar hebben.

Niet-hertrouwde weduwen van ambtenaren, die vóór het in
werking treden van dit besluit (1 Januari 1903) overleden ziju,
genieten een pensioen van honderd gulden.

Door deze laatste bepaling ontvangen 2 weduwen van provin-
ciale-veeartsen in Zeeland een jaarlijksch pensioen van
f 100.

J. Kooijman.

Aanvraag van veterinaire professoren voor de Argentynsche

republiek. — Het gouvernement der Argentijnsche republiek
vraagt vier professoren voor een veterinaire hoogeschool, welke
te Buenos-Ayres moet worden opgericht. De aangeboden voor-
waarden zijn als volgt: contract voor vijf jaar; op het oogenblik
.dat het contract wordt geteekend, ontvangt de belanghebbende
2000 francs voor reiskosten. Het traktement bedraagt per maand
2000 francs, te rekenen van den dag van aankomst op Argentijnsch
grondgebied.

Het gouvernement behoudt zich het recht voor het contract
te verbreken; in dat geval ontvangt de betrokken persoon 8000
francs schadevergoeding.

Behalve het geven van onderwijs kan den professoren door het
gouvernement elke andere opdracht worden gedaan, want al hun
tijd zal aan den officiëelen dienst zijn gewijd.

De candidaten zullen bij voorkeur worden genomen uit het
onderwijzend personeel der groote Europeesehe veeartsenijscholen.
Zij moeten hun aanvragen richten tot den heer
Houzeau, uit-
gever, place de 1\'Ecole-de-Me\'decine, te Parijs, die voor de verdere
expeditie zal zorg dragen. Die aanvragen moeten bevatten: naam,
voornamen, dag en plaats van geboorte, dag en plaats van diplo-
meering, voorafgegane betrekkingen, titels en wetenschappelijke
werken, verkregen belooningen en, in hot algemeen, alle aan-
wijzingen, welke de candidaten nuttig achten.

-ocr page 614-

f)02

De vier leerstoelen, welke moeten worden bezet, zijn : 1°. cliniek
en chirurgie, 2°. anatomie en physiologie, 3°. besmettelijke
ziekten, 4°. algemeene en bijzondere zootechnie.

Elk candidaat moet één van deze leerstoelen kiezen. (Revue
générale de médecine vétérinaire, Ier Août
1903.)

w. c. s.

Aanvraag van veeartsen voor de Argentynsche republiek.

Door het gouvernement der Argentijnsche republiek worden ten
dienste van het Ministerie van landbouw gevraagd een of twee
Ilollandsche veeartsen, van 25 à 30 jaar, goed onderlegd en
van goed gedrag. Het traktement zal bedragen 700 francs per
maand, terwijl voor de reis 1500 francs wordt toegestaan. Men
dient een contract aan te gaan voor drie jaar en zich binnen
zes maanden op de hoogte stellen van het Spaansch.

Nadere inlichtingen verschaft prof. D. G. J. Bernier te
La Plata, thans te Heure en Fameune (Pce de Namur) Belgique.

v. E.

Mededeelingen van het Hoofdbestuur.

Als leden der Algemeene afdeeling zijn door het Hoofdbestuur-
aangenomen de heeren:
J. M. Kerkhoven te Ruurloo, K. J.
Vroumen te Broek-Sittard en H. 0. L. E. Berger te Utrecht.

Met ingang van 1 Januari 1904 zal van de Algemeene afdeeling
overgaan bij de afdeeling Utrecht de heer
A. J. Abspoel Wzn.
te Amersfoort en bij de Nieuwe afdeeling Zuid-Holland de heer
W. Folmer te \'s-Gravenhage, van de afdeeling Groningen.

Vacante plaatsen.

De volgende plaatsen (zie vroegere opgaven) zijn nog niet
bezet: Ede, Friezenveen, Groenloo, Haaksbergen, Holten, Olden-
hove en Ezinge, Ooststellingwerf, Roden, Varseveld, Vlaardingen,
Wisch en Zelhem.

-ocr page 615-

Necrologie.

Den 10don Augustus 1903 is te Amsterdam in den ouderdom
van bijna 38 jaar overleden de keurmeester lste klasse aan het
abattoir aldaar de heer P.
Koorevaar, In de volgende aflevering
zal
Dr. H. Markus een portret en een levensbeschrijving geven
van den zoo gewaardeerden collega, die helaas zoo vroeg aan
zijn gezin en aan de wetenschap, waarvan hij een ijverig beoefenaar
was, is ontrukt.

Reeds in 1902 is te Deurne overleden de empirist A. Smits.

Personalia.

Gevestigd: te Gouda H. W. Overbosch ; te Weert P. H,
van Kempen; te Hulst L. J. Colsen.

Ver-plaatst: van Ylaardingen naar Hoek van Holland (\'s-Graven-
zande)
Dr. H. J. Remmelts ; van Sleeuwijk naar Oudshoorn K.
R. K
uipers.

Benoemd: bij Koninklijk besluit van 27 Augustus 1903 tot
officier in de orde van Oranje-Nassau Dr. J.
Poels te Rot-
terdam; tot lid der gezondheidscommissie te Rotterdam
Dr.
J. Poels.

Bij Koninklijk besluit van 27 Augustus 1903, n°. 31, is ver-
leend den titulairen rang van majoor aan den paardenarts der
l8t0 klasse J. B. II.
Moubis te Utrecht.

Belast: Bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst met het
veterinair toezicht in de Padangsche benedenlauden en de afdee-
lingen Natal, Siboga en Toba en Silindoeng der residentie
Tapanoeli (gouvernement Suraatra\'s Westkust), met Padang als
standplaats, de veearts
A. de Vletter, thans belast met het vete-
rinair toezicht in de residentie Banjoemas en de afdeelingen
Poerworedjo, Keboemen en Wonosobo der residentie Kedoe.
(N. Rott. Crt. van 28 Juli 1903); met het veterinair toezicht
in de residentie Banjoemas en de afdeelingen Poerworedjo, Keboe-
men en Wonosobo der residentie Kedoe, met Magelang als stand-
plaats, de veearts Dr. H. \'
t IIoen, thans aldaar geplaatst bepaal-
delijk ten behoeve der aanmoediging van de paarden- en veeteelt

-ocr page 616-

in de residentiën Banjoemas en Kedoe; met bepaling dat hij ook
in zijn nieuwe functie met evenbedoelde opdracht belast blijft.
(N. Rott. Ort. v. 18 Aug. 1903.)

Vacantie-cursussen. De vacantiecursus welke in de maand
Augustus door den heer
M. G. de Bruin aan \'s Rijks veeartsenij-
school werd gegeven, is bezocht door de heeren: B.
M. Busing
van Naarden, F. W. van Dulm van Arnhem, W. R. van Haselen
van Amersfoort, J. J. F. Hartmann van Loenen, W. F. A.
Hilwig van Heusden, H. J.\' C. van Lent van Tiel, F. J. Nieuwen-
huijzen
van Hilversum, K. Over van Utrecht, A. A. Overbeek
van Steen wijk, J. H. Picard van Bunuik, Dr. C. J. Rab van
IJselstein,
M. de Ridder van Leerdam, P. Teljer van Peursum,
II. A.
Vermeulen van Wijk-bij-Duurstede en J. de Vries van
Zalt-Bommel.

De eerste cursus in practische vleeschkeuring op de gemeente
slachtplaats te Utrecht werd gevolgd door de heeren: W. F. A.
IIilwig van Heusden, J. Th. van Lohuizkn van Winterswijk,
F.
J. Nikuwenhujjzen van Hilversum, W. K. van de Stolpe
van Gouda, en H. A. Vermeulen van Wijk-bij-Duurstede.

v. E.

Staatsexamen.

Na afgelegd veeartsenijkundig examen aan \'s Rijks veeartsenij-
school zijn, op 6 Augustus 1903, tot veearts bevorderd de heeren :
H. C. L. E. Beroer van Utrecht, L. J. Colsen van Hontenisse,
J. M. Kerkhoven van Ruurloo, R. Nijhoff van Edam, H. W.
O
verbosch van Gouda en K. J. Vroemkn van Broek-Sittard,

Rijks veeartsenijschool.

Bij Koninklijk besluit van 14 Juli 1903, no. 30, is benoemd
in de Commissie van het examen voor essaieur tot lid, tevens
belast met de werkzaamheden van secretaris,
Dr. J. D. van der
Plaats.

Bij Ministeriëele beschikking van 21 Augustus 1903, n°. 6205,
zijn benoemd voor het tijdvak van 1 September 1903 tot en
met 31 Augustus 1904, tot assistent bij :

-ocr page 617-

a. liet physiologisch-pathologisch laboratorium K. J. Vroemen
te Broek-Sittard;

b. de cliniek en de geneeskuudige leervakken P. Vebmaat te
Utrecht;

c. de cliniek en de heelkundige leervakken K. Over te Utrecht.

Bij Ministeriëele beschikking van 18 Augustus 1903 is, met

ingang van 1 September 1903, benoemd tot beambte bij de
heelkunde L. P.
van Seerenberg, tijdelijk als zoodanig werkzaam.

Krachtens diploma van een hooger burgerschool met 5-jarigen
cursus of van een gymnasium zijn als leerling van het l9te studie-
jaar alsnog toegelaten: J. A.
van Blommestein van Salatiga,
D. H. M. Harting van Amersfoort, D. S. R. Mensema van
Grootegast, P.
Stehouwër van Rozenburg, M. L. O. Verkerk
van Amersfoort en M. ten Broek van Rotterdam.

De leerlingen van het eerste studiejaar W. van Reeuwijk van
Haarlemmermeer en
A. P. van Leeuwen van Honteuisse hebben
hun studiën aan de school gestaakt.

Aan den cursus 4903/1904 nemen 101 leerlingen deel, als
volgt over de studiejaren verdeeld: lst0 studiejaar 27, 2d(! studie-
jaar 33, 3de studiejaar 29 en 4dc studiejaar 12.

Wijziging van het Reglement voor \'s Rijks
veeartsenijschool.

Bjj Koninklijk besluit van 13 Augustus 1903, n°. 27, (Staats-
blad n°. 225) is bepaald:

Artikel 4.

Artikel 30 van het Reglement voor \'s Rijks veeartsenijschool
wordt gelezen als volgt:

«Leerlingen en toehoorders kunnen behalve in het geval, be-
doeld bij het tweede lid van dit artikel, geen terugbetaling der
reeds gestorte bijdragen voor onderwijs of verpleging vorderen.

Voor elke afwezigheid wegens vervulling van militaire plichten
gedurende vier achtereenvolgende weken tijdens een schooljaar
wordt den leerling, die zulks onder overlegging van het bewijs
der verplichte afwezigheid aanvraagt, een tiende deel van het
gezamenlijk bedrag der bijdragen voor een geheel schooljaar terug-
betaald.»

B. met ingang van 1 .Tanuari 1904 te bepalen:

-ocr page 618-

Artikel 2.

Artikel 20 van genoemd Reglement wordt gelezen als volgt:
«Zij, die verlangen als leerling te worden toegelaten, moeten
bij examen doen blijken voldoende kennis te bezitten van:

a. de gronden van de spraakkunst der Nederlandsche taal;

b. de beginselen der Hoogduitsche, der Fransche en der Engel-
sehe taal, zoodat de adspirant ook op het eerste gezicht uit ieder
dier talen in het Nederlandsch kan overbrengen;

c. de beginselen der algemeene en der vaderlandsche geschiedenis;

d. de beginselen der aardrijkskunde en der natuurkundige aard-
rijkskunde;

e. de wiskunde, omvattende de rekenkunde, de gewone stelkunde,
de planimetrie, de stereometrie en de vlakke trigonometrie;.

/. de beginselen der proefondervindelijke natuurkunde;
g. de beginselen der anorganische en de hoofdpunten der
organische scheikunde;

li. de begiuseleii der dier-, plant-, delfstof- en aardkunde;
bovendien wordt verlangd eenige vaardigheid in het handteekenen.»
C. Met ingang van 1 September 4904 te bepalen:

Artikel 3.
In artikel 32 van genoemd Reglement

a. wordt in plaats van «onbewerktuigde scheikunde» gelezen :
«scheikunde»;

b. vervallen voor het eerste studiejaar, theoretisch ouderwijs^
zomercursus, de vakken «natuurlijke historie, leer van het uit-
wendig voorkomen (zoogenaamd extérieur) en raskennis dei-
huisdieren.»

c. wordt in plaats van bewerktuigde scheikunde» gelezen
»natuurlijke historie, leer van het uitwendig voorkomen (zooge-
naamd extérieur) en raskennis der huisdieren.»

Nieuw uitgekomen boeken.

Dr. A. Meyer, Praktikum der botanischen Bakterienkunde. Einführung in
die Methoden dor botanischen Untersuchung und Bestimmung der
Bakterienspezies. Gr. 8"., 150 Seiten, mit einer farbigen Tafel und 31
Textbildern. Jena, G. F
ischer 1903.
II. W
arringsholz, Beitrag zur vergleichenden Histologie der quergestreiften
Muskelfaser des Pferdes, Rindes, Schafes und Schweines.
Inaugural-
Dissortation (Bern). 22 Seiten mit 1 Tafel. Berlin, L. S
chumacher 1903.
J.
von Lassaulx, Leicht assimilierbare Kohlehydrate statt Prote\'inverschu en-
dung.
Hannover, M. und H, Schapee 1903. Preis 50 Pf.

-ocr page 619-

r>07

Leisering und Hartmann, Der Fuss des Pferdes in Rücksicht nuf Bau,
Vorrichtungen und Hufbeschlag. 10 Auflage, bearbeitet von A. L
ungwitz.
470 Seiten mit 361 Ilolzschnitton. Leipzig, R. C. Schmidt & O. 1903.
Preis 8 Mark.

Dr. M. Lungwitz, Hebungen am Hufe für Studiorende der Tierheilkunde.
70 Seiten 8". mit 82 Abbildungen. Preis 3 Mark.

Emil Reiser, Vergleichende Untersuchungen über die Skelettmuskulatur von
Hirsch, Reh, Schaf und Ziege.
Inaugural-Dissertation (Bern, phil.
Fakultät) aus dem Dresdener anat. Institut. Mit 4 Tafeln. Langensalza,
H. B
eijer & Söhne 1903.

Prof. Dr. R. Müller, Die geographische Verbreitung der Wirthschaftstiere,
mit besonderer Berücksichtigung der Tropenliindor. Mit 31 Tierbildern.
Leipzig, M. H
einsius Nachfolgor 1903. Preis 8 Mark.

Prof. Dr. W. Pfeiffer, Operationskursus für Tierärzte und Studierende.
Dritte, vermehrte Auflage. Mit 57 Abbildungen. Berlin, R. Sciioetz 1903.
Preis geb. M. 3,50.

Prof. Dr. Eberlein, Die Hufkrankheiten des Pferdes, 2 Theil (Bayer-Fröhner
Handbuch der thierärztlichen Chirurgie und Geburtshilfe, IV Band, II
Theil, 2 Lieferung). 240 Seiten mit 104 Abbildungen. Wien und Leipzig,
W. B
raumüller 1903. Preis 6 Mark.

Prof. Dr. W. Dieckerkoff, Die Krankheiten des Rindes. Zweito vermehrte
und verbesserte Auflage. Gr. 8»., 637 Seiten. (D
ieokerhoff\'s Lehrbuch
der speciellen Pathologie und Therapie für Thierärzte
, II Band, 1
Abtbeilung.) Berlin, A. H
irschwald 1903. Preis 16 Mark.

Prof. Dr. Johne, Der Trichinenschauer. Leitfadon für den Unterricht in der
Trichinenschau. Achte auf Grund dor reichs-und landesrechtlichen Gesetz-
gebung über Fleischbeschau umgeurbeitote Auflage. 180 Seiten 8«. mit
138 Abbildungen. Berlin, P. P
abeij 1903. Preis 3,50 Mark.

Prof. Dr. Edelmann, Grundsätze für die Ausübung der Schlachtvieh- und
Fleischbeschau
und insbesondere für dio Beurteilung der Genusstaug-
lichkoit des Fleisches. Als Taschenbuch für tierärztliche und nicht-
tierärztliche h\'loiscbbescliauer dos Königreichs Sachsen zusammengestellt
und erläutert. 36 Seiten Kleinoktav. Leipzig, A. R
ossrerg 1903. Preis
0,80 Mark.

Prof. Dr. Edelmann, Die Fleischbeschaugesetzgebung des deutschen Reiches
und dos Königreichs Sachsen. Leipzig, A. R
ossrerg 1903.

G. Spindler, Das Schlachtvieh- und Fleischbeschaugesetz vom S Juni 190O
mit den Ausführungsvorschriften des Reichs und Württembergs. Stuttgart,
W. K
ohliiammer 1903. Preis 2,20 Mark.

Die Milch und ihre Bedeutung für Volkswirthscha/t und Volksgesundheit.
Dargestelt im Auftrage der wissenschaftlichen Abteilung der Allgemei-
nen Ausstellung für hygionische Milchversorgung. Hamburg, (J. B
oijsen
1903. Preis 3 Mark.

E. A. üeissler, Klinisch-experimentelle Untersuchungen über die Ubertrag-
barkeit der Masern auf kleinere Haustiere.
Inaugural-Dissertation (Bern,
vet-med. Fak.) aus dem klinischen Laboratorium der tierärztlichen
Hochschule in Dresden. Leipzig, B
runo Zeqhel 1903.

Critérium des races d\'animaux domestiques. Espèce bovine, d\'après les sujets
exposés au Concours international d\'animaux reproducteurs en 1900.
Un vol. in-4o de 76 pages. Paris, Les fils d\'EMii.e Deijrolle 1903.

Harold Sessions, Two years with the remount commission. London, Chapman
and IIall 1903.

-ocr page 620-

—---

-

r

I

. fi08

i G. Greswell and C. Gresswell, The veterinary pharmacopoeia and manual

of comparative therapy. Second edition. London, Baillière, Tindall
and Cox 1903.

Reorganisatie van \'s Rijks Veeartsenijschool en liet ingediende Ontwerp tot
wyziging en aanvulling dor wot tot regeling van liet Iloogor Onderwijs,
door Veterinarius. Gr. 8«, 20 bladzijden. Haarlem, do Erven B
ohn 1903.
Prijs f 0,30.

Dr. J. Schouten, Eenige aanteekeningen . van, en opmerkingen over 1200
accouchementen ten plattelande,
96 bladzijden, groot 8". (Overdruk uit bet
„ Sederlandsch Tijdschrift voor Verloskunde en Gynaecologie). | Hoewel
deze arbeid van den vooarts-arts Dr. J. S
chouten te IJzendijke zich
goheel op medisch gebied beweegt, is de lezing daarvan ook voor den
veearts interessant.]

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland

gedurende Juni 1903.

(De cijfers tusschen ( ) duiden liet gelal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

b

©

fi

©

ü
e

ta
cc

\'S

C
as

Veepest der herkauwers.

c
t-

£

\'3
tc

G
O

j

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

P

P

>

1

Ho
d

he
«

JX

a

O

•O
s

O
JS

ca

ndö-

ïl-

id.

ai

a>
>

O

Ö
a

m

o)
0.
3 ;

o

J2

o {

Groningen . .

5

m

11 («)

n

1

r>

r>

Friesland. . .

16

>j

1

M

73 («)

V

•n

V

n

n

Drente. . . .

4

307 («)

n

r>

n

n

V

Overüsol . . .

6

f)

118 (io)

n

1

2 (»)

n

Gelderland .

6

11

13(\')

6 (<)

n

2 (2)

n

Utrecht . . .

»

n

n

11

n

*

Noord-Holland .

5

n

n

V

1

3 (3)

»

3(i)

45 (

Zuid-Holland .

8

1

li (8)

V

3 (3)

»

n

" I

Zeeland . . .

4

n

n

n

V

3 (2)

2 (2)

n

V

Noord-Brabant .

4

r>

TJ

n

7 (»)

«

»

»

" 1

Limburg . . .

5

»

n

V

»

24(i)

V

D

6 (5)

n

»

"

Totaal

63

»

D

V

1

463 (60)

113 (68)

»

1

19 (18)

V

3(i)

45 (1

{Staatscourant van 15 Juli 1903, n°. 163.) v. E.