-ocr page 1-

TIJDSCHRIFT

VOO lt

VEEARTSENIJKUNDE

UITGEGEVEN DOOR DE

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde
in Nederland

ONDER REDACTIE VAN

D. F. VAN ES VELD, W. C. SCHIMMEL

EN

M. G. DE BRUIN,

Looraron aan \'s Rijks Veeartsenijschool.

TWEE-EN-DERTIGSTE DEEL.

Utrecht
J. L. BEIJERS
1905.

-ocr page 2-
-ocr page 3-

De diagnose van coinage, door J. J. Wester
Oesopliagismus bij een paard, door A. J. Wikkel
Keratoma diffusum van den hoornwand bij een paard, door W. C,

Schimmel....................59

Ribfractuur met consecutieve hernia diaphragmatica, door L. G. H

G. van der Pas.................61

Over amyloide degeneratie van de lever bij het paard (met 2 afbeel

dingen), door H. Markus..............99

De infectieuse scheede- en baarmoeder-ontsteking bij runderen, zoo
genaamde „ansteckender Scheiden- und Gebanmitterkatarrh" (vagi
nitis granularis infectiosa bovis Raebiger), met afbeelding, door

M. G. de Bruin.................159

Mededeelingen uit de chirurgische cliniek van \'s Rijks veeartsenijschool
(met 3 afbeeldingen), door W. C. Schimmel en J. G. A. Reeser

179, 207, 343

Een paar gevallen van filaria-embryonen in het bloed bij paard en

rund, door A. E. ten Broeke.............255

ilet abattoir te Koeta Radja (met een afbeelding), door idem . . . 257
Een carcinoom in de orbita bjj een hond (met afbeelding), door J.

G. A. Reeser..................260

Mededeelingen uit het laboratorium der gemeente-slachtplaats te

Utrecht, door K. Hoefnagel en H. E. Reeser . 303, 348, 391, 451
Onderzoek op longtuberculose bjj het rund, door A. van Leeuwen . 307

Melkziekte bij het schaap, door W. ten HooPEN.......308

Het gebruik van den scheedehouder van BlumE bij prolapsus vaginae,

door J. R. Huzinga................312

Stationnaire luxatie van de patella naar boven bjj het paard (met 2

afbeeldingen), door J. StapeNSKA............354

De extractor volgens PlLANZ, door J. Th. van Loiiuizen .... 359

Uterusruptuur intra graviditatem, door idem.........361

Over het al of niet voorkomen van tuberkelbacillen in het vleesch van

aan tuberculose lijdende runderen en varkens, door K. Hoefnagel. 397
De myelogene vorm van leucaemie bjj een paard in de stationnaire
cliniek van den leeraar Thomassen, door j. StapensÉ
a .... 402

INHOUD VAN HET TWEE-EN-DERTIGSTE DEEL.
Veeartsenijkunde.

Blz.

De kennis van melk en melkhygiëne worde als leervak aan \'s Rijks

veeartsenijschool ingevoerd, door II. M. KitooN....... 1

49
56

-ocr page 4-

inhotj i).

Over maatregelen, wetenschappelijke onderzoekingen, gangbare mee-
rlingen en persoonlijke opvattingen op hygiënisch gebied, door I).

A. de Jong Jzn..................455

Over den Cysticercus fasciolaris, door H. E. Reeser......462

Rede, gehouden bij de promotie van M, 11. J. P. Thomassen op 21

Juni 1905 te Groningen, door Prof. Dr. H. J. Hamburger . . . 464
De onvruchtbaarheid, het opbreken en de vroeggeboorte bij runderen
als gevolgen van den besmettelijken scheede- en baarmoeder-catarrh,

door M. G. de Bruin................4<J9

Over bacteriologie, bacteriologisch onderzoek en bacteriologen, door

D. A. de Jong Jzn.................514

De beoordeeling van het vleesch afkomstig van tuberculeus slachtvee,

door K. Hoefnagel................520

Bijdragen tot de geschiedenis van \'s RJjks veeartsenijschool, door J.

D. van der Plaats. IV. Uitgaven en inkomsten......522

Hernia scrotalis congenita bij een hond; genezing met behoud van
den testikel; cryptorchidismus dexter, door W. C. Schimmel en

J. P. van der Slooten...............569

De keuring van vleesch van tuberculeuse dieren, door D. A. de Jong Jzn. 572
De beoordeeling van het vleesch van tuberculeuse dieren.....574

Korte mededeelingen.

Influenza in het remonte-depót te Miliigen, door J, M. Knipscheer. 574

Referaten.

Abattoir te Rotterdam over 1903 (Ref. D. F. van Esvf.ld). ... 14

Abattoir en veemarkt te Amsterdam over 1903 (Ref. idem) ... 15

Keuring van vee en vleesch te Dordrecht in 1903 (Ref. idem) . . 17
Wat een Deensch veearts van \'s Rijks veeartsenijschool zegt (lief. M.

H. J. C. Thomassen)................18

Reorganisatie der Rijks landbouwschool (Ref. D. F. van Esveld) . 20

Het veterinair onderwijs in Japan (Ref. W. C. Schimmel) .... 23
Genezing van ptyalismus bjj het paard door subcutane injectie van

Pilocarpine (Ref. idem)...............63

De cocaine-injecties als diagnosticum voor de zitplaats der kreupel-
heden (Ref. idem).................64

Vereeniging van den nervus recurrens met den nervus vagus ter op-
heffing van cornage (Ref. idem)........... . 64

Castratie van het paard door excisie van het vas deferens (Ref. idem) 65

De serumenting tegen de cholera van het gevogelte (Ref. idem) . . 113
Subcutane injectie van strophantine bjj de „Brustseuche" der paarden

(Ref. idem)..................„ . 114

De beteekenis van de borststeek voor de prognose en de therapie der

„Brustseuche" (Ref. idem)..............115

Een geval van superfoecundatio bij een merrie (Ref. idem) .... 115

Superfoecundatio bij den hond (Ref. idem).........116

Ametropie der paarden (Ref. idem)............116

Filariose van den bovensten band der sesambeenderen (Ref. idem) . 117
The University ol Liverpool. School of Veterinary Medecine and

Surgery (Ref. R. H. J. Gallandat Huet).........118

VI

Haemophilie bjj een paard (Ref W. C. Schimmel)...... . 189

Therapie van indigestie bij het rund (Ref. idem)...... . 190

-ocr page 5-

INhoL\'d.

Blz.

Crieoidectomie (Ref. idem)...............

Verplaatsing der veeartsenijkundige hoogeschool te Stuttgart naar

Tnbingen en aansluiting bij de universiteit aldaar (lief. idem) . . 191

De nieuwe serumwet in Italië (Ref. idem)..........1"1

Nieuwe veeartsenijschool te Iluenos-Aires (Ref. idem)......192

Monument voor Nocarü (Ref. idem)...........192

De differentiëel-diagnose der vormen van koliek bij het paard (Ref. idem) 211

Wormziekte onder de kalveren in Opper-Beieren (Ref. idem) . . . 214

De toepassing der RöNTGEXphotographie in de praktijk (Ref. idem) . 216

Beschuttende enting tegen tuberculose (Ref. idem).......-17

Reorganisatie van het veterinair onderwijs in België (Ref. idem) . . 217

Remonten in Pruisen (Ref. idem)............218

Onderzoekingen naar de afstammelingen van thyreopriven (Ref. J. G.

A. Reeseii)...........\'........218

„Hoe men cureert"?.................221

Herpes tonsurans, een microsporie bij Australische paarden (Ref. J.

G. A. Reeser)..................264

De invloed der afstandsritten op het lichaamsgewicht der paarden

(Ref. W. C. Schimmel)...............267

De verhouding der inheemsche Japansche runderen tot de tuberculose

(Ref. idem)...................268

Arts en veearts (Ref. idem) . . ............268

Behandeling van wratten bij den mensch (Ref. idem) ...... 269

De bestrjjding der rundertuberculose (Ref. J. G. A. Reeser) . . . 313

Wormfibromen en filaria-embryonen in het bloed (Ref. idem) . . . 317

Een molluscum of graegarinengezwel bij het paard (Ref. idem) . . 319

Acidum arsenicosum als desinficiens (Ref. idem)........321

Zur Dift\'erenzierung des Blutes (Eiweiss) biologisch verwandter Tier-

species (Ref. idem).................322

De elasticiteit van den hoefhoorn bjj het paard (Ref. W. C. Schimmel) 323

Vergiftige Australische planten (Ref. idem).........324

Kaliumzouten in urine (Ref. idem)............325

Rauwe of gekookte melk? (Ref. idem)...........325

Keuring van vee en vleesch te Arnhem in 1904 (Ref. D.F. van Esveld) 326

Behandeling van acute peritonitis met paardeserum(Ref. W. C.Schimmel) 362
De verschillende melasse-soorten in haar beteekenis als voedingsmiddel

in plaats van haver voor het troepenpaard (Rei. idem) .... 362

De druifpitten bij onze huisdieren (Ref. idem)........363

Wet van 16 Februari 1905 betreffende koopvernietigende gebreken

in Frankrijk (Ref. idem)...............363

Militair-veterinaire dienst in Nederlandsch-lndië gedurende 1903 (Ref.

D. F. van Esveld)................364

Keuring van vee en vleesch te Deventer (Ref. idem)......366

Abattoir te Utrecht over 1904 (Ref. idem).........368

Ervaringen over adrenaline en de cocaine-adrenaline-anacsthesie (Ref.

J. G. A. Reeseii).................420

Congres over alles wat betrekking heeft op de voeding van het vee. 422

De hydrothermoregulator (Ref. W. C. Schimmel).......423

Nieuwe onderzoekingen omtrent hoefmechanisme (Ref. idem) . . . 426

Behandeling van maanblindheid (Ref. W. C. Schimmel).....474

Wet omtrent den verkoop van op reform gestelde merriën in Frankrijk

(Ref. idem)....................474

Verslag omtrent het openbaar slachthuis te Leiden over 1904 (Ref.
D. F.
van Esveld)..............1.475

Vii

-ocr page 6-

inhoud.

Het abattoir te Roermond over 1904 (Ref. idem).......477

Geëxamineerde castreevders (Ref. T. A. L. Beul).......478

Het overbrengen van tuberculose van den aap op het rund en de geit,
met waarnemingen betreffende de reacties van experimenteel ge-

infecteerde dieren op tuberculine (Ref. W. C. Schimmel). . . . 549

Iramuniseering tegen tuberculose (Ref. idem).........549

Therapie van maanblindheid (Ref. idem)..........550

De zoogenaamde elastische deelen van den hoef (Ref. idem) . . . 551

Uveitis malleotica bij een paard (Ref. idem).........552

Abattoir te Groningen over 1904 (Ref. D. F. van Esveld). ... 553
Verslag omtrent de exploitatie van het gemeenteslachthuis te Nijmegen

over 1904 (Ref. idem)...............555

Het achtste internationale veeartsenij kundig congres te Budapest

(Ref. K. Hoefnagel)................576

Universiteit en veterinaire hoogeschool (Ref. W. C. Schimmel) . . 584

Aspirant voor gouvernementsveearts in Nederlandsch-Indië (Ref. idem). 586

Abattoir en veemarkt te Amsterdam over 1904 (Ref. D. F. van Esveld). 586

Keuring van vee en vleesch te Dordrecht in 1904 (Ref. idem). . 588
» » > » > » Vlaardingen » > (Ref. idem). . 589

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenykunde.

Verslag van den toestand der Maatschappij over 1903/1904, door

D. van der Si.uus.................65

Verslag omtrent de geldmiddelen der Maatschappij over 1903 en 1904,

door D. F. van Esveld............. 68, 591

Overzicht van het geldelijk beheer over 1903 en 1904, door idem 69, 592
„ „ „ „ „ „ „ „ , in verband

met de begrooting, door idem...........71, 594

Begrooting over 19U6.................563

Verslag omtrent den toestand van de bibliotheek over 1904/1905,

door D. F. van Esveld...............72

Bibliotheek van Hollandsche veeartsenjjkundige werken (238te vervolg),

door idem........................................76

Openingsrede van den voorzitter (H. M. Kroon) in de 45sU Alge-

meene vergadering.................120

Notulen der 44ste en der 459te Algemeene vergadering 133, 226, 269, 327

H. A. Kroes, over de notulen der 45ste Algemeene vergadering . . 382

Programma voor de 46ate Algemeene vergadering..... 556, 590

Verslag der afdeeling Groningen-Drente......... 23, 595

,, „ ,, Friesland.............596

„ „ „ Gelderland-O verijsel..........25

Utrecht ..."......... 27, 598

Noord-Holland...........600

Zuid-Holland.......... 29, 602

„ ,i „ Zeeland..............30

„ „ „ Noord-Brabant-Limburg........33

Ledenljjst der Nieuwe afdeeling Zuid-Holland........33

Naamlijst der leden van de Algemeene afdeeling.......604

Mededeelingen van het Hoofdbestuur 34, 147, 192, 226, 269, 331,

385, 438, 595

Necrologie, door D. F. van Esveld: A. W. Mulder, 202; J. Korteweg,
295; H. A. den Engelse, 296; H. Mars, 385; D. C. Valewink, 489.

VIII

-ocr page 7-

inhocd.

Biz.

Personalia. . 4>, 93, 154, 203, 245, 296, 340, 386, 438, 489, 565, ,605
Rijks veeartsenijschool .... 43. 155, 246, 296, 341, 439, 490, 566

Staatsexamens............... 440, 566, 607

Staatsbegroting voor 1905 .......... 127, 193, 298

Wet op de paardenfokkerij 1901............. 567

Cursussen In vee- en vleesclikeuring......... 441, 567

Vacante plaatsen . . . . ,.......... 493, 607

Veeartsenijkundig staatstoezicht 44-, 94, 155, 203, 252, 301, 341, 388,

440, 494, 567, 608

Staat der gevallen van besmettelijke veeziekten 48, 98, 158, 254, 342,

390, 449. 496, 568, 608

Nieuw uitgekomen boeken, door W. C. Schimmel 91, 201, 298, 340, 383,

435, 564

Opheldering, door A. van Leeuwen............97

Bekroning der firma Hauptner te Berlijn..........154

Dringend verzoek. Infectieuse scheedecatarrh, door M. G. de Bruin. 302
Veterinaire dienst bij het leger over 1902 (Rel\'. D. F.
van Esveld;. 336

Kroniek, door Cook\'............... 379, 436

Veeartsenijkundige Hygiënische vereeniging....... 302, 373

VlIIste Internationaal veeartsenijkundig congres te Budapest in 1905 95,

205, 246, 389, 447

Boekaankondiging.

De bestrijding van de tuberculose onder het rund. Verslagen en
mededeelingen van de afdeeling Landbouw van het departement
van Waterstaat, Handel en Nijverheid 1904, n°. 3 (D. F.\'
van Esvf.ld) 35
A.
van Leeuwen, De bestrijding van tuberculose onder het rundvee

(D. F. van Esveld)................36

K. Over, Untersuchungen über die fötale Circulation. Inaugural-

Dissertation (D. F. van Esveld)............39

D ScHUaiNK, Uitwendige runderkennis (D. F van Esveld) ... 41
H. M K
roon, De lichaamsbouw van het rund (D. F. van Esveld). 86
Bericht über das Veteriniirwesen im Königreich Sachsen für das Jahr

1903 {d. F. van Esveld)..............88

A. van Leeuwen, I)e Nederlandsche veeteelt (Ms fi. de Bruin) . . 90
P. V
ermaat, Untersuchungen über das Oberflächen-Epithel des Magens.

Inaugural-Dissertation (W. C Schimmel).........147

Friedberger und FßÖHNBK. Lehrbuch der speziellen Pathologie und

Therapie der Haustiere Sechste Auflage (M. G. de Bruin) . . . 149
A. .
ter Haar, Emil Wolff\'s oordeelkundige voedering van het
vee in verband met de nieuwste physiologische onderzoekingen op

het gebied der. dierkunde (D. F. van Esveld).......152

H. Haup tner, Spezial-Katolog für die gesammte Fleischbeschau, ein
schlieslicli Mikroskopie, Bakteriologie und Milchuntersuchung, sowie

Neuheiten-Katalog 1904 (W. C. Schimmel)........153

F. LamÉris, Het hoefbeshig in woord en beeld (W. C. Schimmel) . 198
Dr. M. W
est en ho eï\'f er, Ueber die Grenzen der Uebertragbarkeit
der Tuberculose durch Fleisch tuberculöser Rinder auf den Menschen

(K. Hoefnagel)..................199

Bericht über der städtischen Vieh- und Schlachthof sowie über die
städtische Fleischbeschau der Stadt Berlin für das Etatsjahr 1903
(K. H
oefnagel)..................222

ix

-ocr page 8-

inhoud.

F, LamÉris, Het onderzoek van het paard vóór het beslag (W. C.

Schimmel)...................286

L. Louter, Het zware paard (W. C. Schimmel;.......287

Veterinaire Studenten-Almanak voor het jaar 1905 (W. C. Schimmel). 288
E. A. L. Q
uadekker, Het paardenboek. Tweede deel (D. F. van Esveld). ü92
A. J.
van Schermbeek, Gedachten over het landbouw-onderwjjs

(W. C. Schimmel)..................331

J. H. Picard, Ueber den Wert der biologischen R\'eaktion als Erken-
nungsmittel von Fleischarten. Inaugural-Dissertation (D.
van der.

Sluijs).....................332

Long-Preusse, Praktische Anleitung zur Trichinenschau. Sechste Auf-
lage (M. G.
de Bruin)...............335

Eduard Miecklf.y, Geschichte des Königlichen Hauptgestüts Beberbeck

und seiner Zucht (W. C. Schimmel)...........370

Clausen, Grundriss der Trichinenschau (M. G. de Bruin) .... 371
H. M. K
roon, De koe, lichaamsbouw en inwendige organen 3de druk

(D. F. van Esveld)................372

H. M. Kroon, Koemelk als voedingsmiddel (D. F. van Esveld) . . 372
Dr. J. P
oels, De varkensziekten in Nederland (M. G. de Bruin) . 429
Dr. R. S
chmaliz, Atlas der Anatomie des Pferdes. Erster Teil.

Zweite Auflage (D. F. van Esveld)...........434

Dr. A. v. Porhl, Prof. Dr. Fürst, J. v. Tarchanoff und Dr. P.
W
achs, Rationelle Organotherapie mit Berücksichtigung der Urose-

miologie. Erste Hälfte (W. C. Schimmel).........434

Dr. D. A. de Jong, Vétérinaire Pathologie en Hygiëne. Derde reeks

(W. C. Schimmel).................479

Dr. J. Voorhokve, Homeopathie in de Praktik (W. C. Schimmel) . 480
J. B. H. M
olhis, Het Hoefbeslag. Vierde druk (W. C. Schimmel) . 481
J. S
cheele, De tuberculose onder het rundvee, in hoofdzaak bewerkt

naar een lezing van den heer M. van der Vliet (W. C Schimmel), 483
Dr. E. C. H. A. M. B
emelmans, Beitrag zur Kenntniss der Veränder-
lichkeit der Niederländischen Butterkonstanten und Bekämpfung

der Butterverfalschung (L. van Itallie).........484

H. G. van Harrevelt, Handleiding voor de vleeschkeuring (D. F.
van Esveld).................487

X

-ocr page 9-

DE KENNIS VAN MELK EN MELKHYGIËNE WORDE
ALS LEERVAK AAN \'S RIJKS VEEARTSENIJ-
SCHOOL INGEVOERD,

door

H. M. KROON.

(Voordracht gehouden op de 45stf Algenieene vergadering der Maat-
schappij ter bevordering der Veeartsenijkunde.)

Een toezicht op melk is in enkele genieenten reeds jaren
lang uitgeoefend, omdat in de gemeentelijke politieveror-
dening een verbod van vervalsching voorkwam, terwijl zich
ook enkele melkleveranciers en melkinrichtingen onder
private contrôle stelden. Dit toezicht betrof, tot voor enkele
jaren, bijna uitsluitend de contrôle op vervalsching.
Een melkvervalsching, door toevoeging van water of afge-
roomde melk, of door gedeeltelijke ontrooming, kwam en
komt herhaaldelijk voor, vooral omdat deze door een leek
niet is te onderkennen en de vraag der consumenten niet
altijd precies evenredig is aan de productie der koeien. Een
toezicht had dus, en heeft nog wel reden van bestaan. Daar
in hoofdzaak alleen door scheikundig onderzoek een ver-
valsching der melk is aan te toonen, werd het toezicht op
melk terecht steeds opgedragen aan de chemici. Het is dan
ook nog niet zoo heel lang geleden, dat het bijna uit-
sluitend de scheikundigen waren, die zich met
m el ko n d er z oek en toezicht op melk bezig hielden.

Naderhand is aangetoond, dat melk, ook onvervalschte
melk, in sommige omstandigheden gevaar op kan leveren
voor de gezondheid van den consument, wat veel ernstiger
is dan de nadeelen van melkvervalsching, waardoor toch

1

-ocr page 10-

alleen de voedingswaarde van het product vermindert, aan-
genomen ten minste dat, bij de toevoeging van water, on-
schadelijk water wordt gebezigd. Ik behoef er hier niet over
uit te weiden hoe pathogene micro-organismen de smetstoften
van tuberculose, typhus, diphtheritis, roodvonk, pokken,
cholera, mond- en klauwzeer, miltvuur, en verschillende
andere nadeelige bacteriën in de melk kunnen voorkomen
en bij den m\'ensch ziekten kunnen verwekken. Dit Is alge-
meen bekend en tallooze malen aangetoond en waargenomen.
Laat ik enkel herinneren aan de verspreiding van typhus.
abdominalis door melk, de laatste jaren in tal van plaatsen
hier te lande geconstateerd.

Het aantoonen van het gevaar der in melk mogelijk aan-
wezige pathogene micro-organismen heeft echter niet —
zooals men vermoeden zou — geleid tot een algemeene
controle der melk en wel, omdat men het eenigszins opge-
geschrikte publiek spoedig kalmeerde met de mededeeling,
dat door koken alle mogelijk voorkomende micro-organismen
werden gedood. De consument zou zich dus zelf met weinig
moeite kunnen vrijwaren. Verder werd voor degenen, die het
koken onvoldoende of moeielijk vonden, gesteriliseerde
melk in den handel gebracht, terwijl men voor hen wien de
bekende kooksmaak onaangenaam was, de melk bij lagere
temperaturen ging pasteuriseer en. Sommige hygiënisten
wilden zelfs alle melk pasteuriseeren of koken, vóór zij in
consumtie werd gebracht. Aldus gerustgesteld, werd aan
toezicht op melk weinig meer gedacht, te meer daar de
meeste deskundigen van meening waren, dat
een controle overbodig kon worden genoemd.

Deze zalige rust zou niet lang duren. Spoedig begonnen
enkele onderzoekers aan de vertrouwbaarheid van koken en
pasteuriseeren te tornen en nadeelen aan te toonen, aan de
verschillende bewerkingen der melk verbonden.

Door steriliseeren treedt de voor sommige consumenten

-ocr page 11-

onaangename kooksinaak sterk op. heeft kleursverandering
plaats, ontstaan
omzettingen der eiwitstoffen, verlaat een
deel van liet
vet den toestand van emulsie, caramelliseert
een gedeelte
der melksuiker, hebben dus veranderingen in
de samenstelling
der melk plaats, welke ongewenscht zijn en
bij zuigelingen oorzaak kunnen worden van de BARLOw\'sche
ziekte, van
digestiestoornissen en van infantiele atrophie.
De consumtie
van gesteriliseerde melk is daarom niet groot.

Ook koken en pastenriseeren geven eenigszins de voor
gesteriliseerde melk opgesomde bezwaren, en behoeden verder
niet tegen alle gevaren.

De temperatuur wordt, ook bij pasteuriseeren, wel zoo
hoog genomen, dat alle pathogene bacteriën worden gedood,
maar van enkele soorten blijven de sporen intact.

Behalve ziektekiemen worden ook onschadelijke en nuttige
bacteriën gedood, zoo o. a. de verschillende melkzuurbacteriën.
Deze melkzuurbacteriën, welke zich in rauwe melk snel
ontwikkelen, spelen daar een nuttige rol; zij houden namelijk
de ontwikkeling van vele andere, bij voorbeeld van rottings-
bacteriën tegen. In gekookte en gepasteuriseerde melk zijn
de melkzuurbacteriën gedood, doch er kunnen nog rottings-
bacteriën in voorkomen, ook doordat zij er na de verhitting
in kunnen geraken. Deze rottings- en andere bacteriën, nu
niet door de melkzuurbacteriën in ontwikkeling tegengehou-

O o Ö

den, hebben vrij spel en vormen toxoproteïnen, welke oorzaak
kunnen worden van darmziekten, vooral bij kinderen. Rauwe
melk wordt zuur, wat men ziet, ruikt en proeft, maar zij is
door die melkzuurgisting nog niet schadelijk voor de gezond-
heid. Gekookte en gepasteuriseerde melk bederft; er vormen
zich nadeelige stoffen, en het bederf is eerst te bemerken,
als de ontwikkeling der rottingsbacteriën en de vorming van
schadelijke stoffen reeds vrij ver is voortgeschreden.

Door de verhitting worden verschillende bestanddeelen,
o. a. de eiwitstoffen veranderd, terwijl de in de melk steeds

-ocr page 12-

voorkomende fermenten worden ontleed. Dit kan van nadeeli-
gen invloed zijn op de voedingswaarde.

Bij liet koken vormt zich aan de oppervlakte \'steeds een
melk vlies, dat vooral uit albumine bestaat. In dit vlies op
de melk vinden pathogene bacteriën soms beschutting tegen
de liooge temperatuur, zoodat in gekookte melk bij voorbeeld
wel eens tuberkelbacillen zijn aangetoond.

Wat gepasteuriseerde melk betreft, moet ik er op wijzen,
hoe een goede controle onmogelijk is. liet is niet met
zekerheid aan te toonen of melk voldoende lang tot de
bepaalde temperatuur verhit is geweest, vooral nu men
dikwijls bij 70° C. en lagere temperaturen pasteuriseert. liet
gevaar bestaat dus, dat onvoldoende wordt verhit en dat in

o \'

melk, welke men vrij van ziektekiemen waant, toch pathogene
micro-organismen voorkomen. Dit mag niet uit het oog
worden verloren.

In de melk kunnen ook schadelijke chemische bestand-
deelen voorkomen en het spreekt van zelf, dat deze niet
alle door verhitting onschadelijk worden gemaakt.

De laatste twee jaar heeft men getracht andere mid-
delen te vinden om pathogene micro-organismen in de melk
te dooden. Zoo laat
Seiffert de melk gedurende 2 minuten
door sterk ultra-violetlicht beschijnen, voegt
Buddk wat.erstof-
superoxyde toe, en wil
von Behring uiterst geringe hoeveel-
heden formaldehyd bij de melk doen.

Geen dezer laatste methoden heeft nog ingang gevonden
in de praktijk; aan alle kleven nog groote bezwaren.

Ik meen nu te hebben aangetoond, dat uit
een h y g i ë n i s c h oogpunt een controle der melk
noodig is, zelfs ook al wil men de melk gesteri-
liseerd, gekookt of gepasteuriseerd gebruiken.
Het standpunt enkele jaren geleden door vele hygiënisten
ingenomen en daareven door mij geschetst, is geheel ver-
ouderd omdat het onjuist is, te meer nog wijl men

-ocr page 13-

door steriliseeren, koken of pasteuriseeren liet beste product
krijgt, als oorspronkelijk in de rauwe melk niet te veel
micro-organismen en geen schadelijke chemische stoffen voor-
komen.

Er moet worden gezorgd dat dc melk verkregen, behandeld
en geconsumeerd wordt zonder dat er schadelijke bestanddee-
len in aanwezig zijn. IIet ideaal waarnaar wij stre-
ven is, melk in consumtie te brengen, welke
rauw door volwassenen, kinderen en zuigelin-
gen, door gezonden en zieken kan worden genut-
tigd, zonder dat zij er ooit eenig nadeel van
ondervinden, zoodat alle bewerking der melk
overbodig is. Dit ideaal is zeer moeielijk te bereiken, doch
wij moeten trachten het zooveel mogelijk nabij te komen.

In melk mogen geen pathogene bacteriën of nadeelige
scheikundige stoffen voorkomen, doch ook rottings-, peptoni-
seerende en andere micro-organismen moet men zoo min
mogelijk aantreffen. Hoe de infectie der melk op allerlei
wijze kan plaats hebben en hoe de nadeelige chemische
stoffen in de melk geraken, mag ik als bekend beschouwen
en zal ik bier niet verder nagaan, hoe interessant dit ook
moge zijn. Alleen wil ik er op wijzen, dat het met het oog
op het groote belang der zaak, de gezondheid der consu-
menten, dikwijls zwakken en kinderen, niet aangaat, om het
geheel aan de willekeur der veehouders en melkhandelaren
over te laten of zij de noodigo maatregelen willen nemen
om onschadelijke melk te leveren. Wij weten maar al te
goed hoe de toestanden, zooals zij nu op tal van plaatsen
beslaan, veel te wenschen overlaten, en zijn overtuigd dat een
toezicht op melk veel verbetering kan brengen.

Zulk een toezicht dient zich over verschillende zaken uit
te strekken, wil de noodige waarborg worden verkregen voor
een goed product. Zoo dient te worden toegezien op: den
gezondheidstoestand van het vee, de hygiëne

-ocr page 14-

in den stal en deweide, de voedingsmidde 1 en en
het drinkwater, den gezondheidstoestand van
het personeel, het melken, de behandeling der
melk op de boerderij, het reinigen van het vaat-
werk, het v e r v o e r der melk, de inrichting van
en de zindelijkheid in melk winkels en melkin-
richtingen, en de samenstelling en het bacteriën-
gehalte der verschillende melk soort en, welke
in den handel komen.

Uit het medegedeelde is op te maken, dat dit toezicht niet,
als vroeger, speciaal door een chemicus moet worden uitge-
oefend, doch dat het in hoofdzaak aan een veearts
moet worden opgedragen. Hij toch alleen kan den ge-
zondheidstoestand van het vee, de hygiëne in stal en weide
en wat verder met de productie en het vervoer naar den con-
sument in verband staat, controleeren. Het chemisch onder-
zoek der melk kan het best aan een scheikundige worden
opgedragen, doch ook dit melkonderzoek is niet zoo moeielijk
of de veearts kan zich daarin gemakkelijk bekwamen. Het
bacteriologisch onderzoek valt ook binnen zijn bereik. Het
toezicht op den gezondheidstoestand van het personeel is
natuurlijk het werk van den medicus.

Bovenal is dus het veterinair toezicht van het hoogste
gewicht en moet alzoo aan den veearts in de eerste
plaats het toezicht op melk worden opgedragen.
De chemicus en de medicus moeten hem daarbij in enkele
onderdeelen behulpzaam zijn.

Ik zeide daar straks, dat het juist de laatste jaren meer
en meer is ingezien, hoe een toezicht op melk, als ik zoo-
even in hoofdpunten aangaf, noodzakelijk is. Van verschillende
zijden is op een dergelijke controle aangedrongen.

Dat in veterinaire kringen het groote nut van zulk een
controle reeds lang wordt ingezien, behoeft eigenlijk geen

-ocr page 15-

nader betoog. Ik heb hiervoor alleen maar te herinneren
aan het 1111 nog zeer lezenswaardig artikel van den heer

O o

l\'\\ .!. Lamkris over ,,De melk als voedsel van den niensch"
in het Tijdschrift voor Veeartsenijkunde, jaargang 1899.
Als conclusie wordt daar 0. a. gesteld : „Bij de meeste
melk\'erijen komen de hygiënische eischen niet tot hun recht,
inzonderheid wat het veeartsenijkundig toezicht betreft".

De veeartsenijkundige hygiënische vereeniging nam in
hetzelfde jaar deze conclusie aan: „Een rationeele weten-
schappelijke controle van het melkvee is in het belang van
den consument". In 1903 werd in deze vereeniging dooi-
den heer
Laméris de wenschelijkheid betoogd, „dat van
overheidswege toezicht worde gehouden op de productie en
den verkoop van melk en dat dit bij algemeene wet of
plaatselijke verordening worde geregeld . En nog onlangs
heeft deze vereeniging een brochure verspreid, de bekende
door de heeren
van Esvelü en Hoefnagel samengestelde
„Toelichting der conclusiën betreffende toezicht op melk",
waarin ook de veeartsenijkundige controle op den voorgrond
wordt gesteld.

Maar niet alleen van de zijde der veeartsen, ook door
anderen is op toezicht op melk aangedrongen.

l)e Nederlandsche Maatschappij ter bevordering der Genees-
kunst benoemde in 1902 een commissie 0111 een onderzoek
in te stellen naar de verbreiding der besmettelijke ziekten
door zuivelfabrieken en melkhandel. Naar aanleiding van
het uitvoerige en zaakrijke rapport dezer commissie wendde
genoemde Maatschappi j zich tot de regeering om op wettelijke
regeling van den melkhandel aan te dringen.

In de laatste vergadering van den Geneeskundigen raad
voor Gclderland-Ovcrijsel in
1902 sprak de heer van Esveld
over een toezicht op melk.

Op het Hygiënisch Congres in 1901 te Baarn werd ook de
melkhygiëne uitvoerig besproken en op controle aangedrongen.

-ocr page 16-

In de Vereeniging van Burgemeesters en Secretarissen in
Noord-Holland werd in 1901 een voordracht gehouden dooi-
den heer
Donath te Alkmaar over maatregelen tegen het
gevaar van besmetting door melkgebruik en tegen bedrog
in den melkhandel. Een gemeentelijke melkcentrale werd
aanbevolen. De Noordhollandsche vereeniging „Het Witte
Kruis\' wendde zich in 1902 tot de regeering om aan te

O O

dringen op controle van staatswege op den melkverkoop
en nog dit jaar schreef dezelfde vereeniging een prijsvraag
uit voor een populair geschrift over „Koemelk als volks-
voedsel".

De afdeeling \'s-Gravenhage van de Hollandsche Maat-
schappij van Landbouw richtte in 1902 tot het Haagsche
gemeentebestuur een gemotiveerd adres met verzoek een
stedelijke melkcontröle in het leven te willen roepen. Bij de
behandeling der begrooting voor 1904 werd in de afdeelingen
van de
2do Kamer der Staten-Generaal door enkele leden
de wenschelijkheid geuit van een toezicht van rijkswege op
melk en melkhandel.

De melkhandelaren zelf zien ook de wenschelijkheid eener
deugdelijke controle in.

Vooreerst las ik eenigen tijd geleden, dat te Amsterdam
een vereeniging „Amsterdamsche Melkverzorging" van direc-
teuren van melkinrichtingen is opgericht, o. a. ook met het
doel om bij de bevoegde macht aan te dringen en desge-
vorderd van advies te dienen, tot verkrijging eener controle
op melk.

Verder is dit jaar opgericht een „Nederlandsche Melk-
hygiënische vereeniging", welke o. a. ook ten doel heeft de
bevordering der melkhygiëne.

De w en sche 1 ij k heid van een deugdelijk toe-
zicht op melk wordt dus van verschillende zij-
den betoogd, en in allerlei dagbladen, periodieken en
vakbladen kan men daarenboven nog mcdedeelingen en

-ocr page 17-

artikelen vinden, waarin op de noodzakelijkheid van een
dergelijke controle wordt gewezen.

In enkele plaatsen wordt reeds van gemeentewege
controle op de melk uitgeoefend, doch nergens
voldoet deze juist wat het toezicht op het melkvee, de
melkproductie en het melk vervoer betreft, aan billijke eischen.
Zoo bestaat gemeentelijk toezicht in Amsterdam en Rotter-
dam, zijn nieuwe verordeningen in werking getreden in
Haarlem en Leiden, en komen in de politieverordening van
enkele andere gemeenten voorschriften voor met betrekking
op melk en melkhandel.

Van particuliere zijde is in verschillende plaatsen in
dit opzicht wat tot stand gebracht. Eenige melkinrichtingen
stelden een bepaalde, ook veeartsenijkundige controle in, cn
alle trachten, de een in meerdere, de andere in mindere
mate aan de eischen der hygiëne te voldoen. Hier dient de
opmerking t,e worden gemaakt, dat elke controle, al is zij
op papier en in schijn nog zoo mooi, daardoor alleen nog
geen vertrouwen verdient. Erkend moet worden dat er enkele
inrichtingen bestaan, waar op voorbeeldige wijze wordt ge-
zorgd om alles te doen, wat mogelijk is, ten einde melk te
leveren welke vrij is van ziektekiemen en andere schadelijke
bestanddeelen. Het particulier initiatief heeft, de noodzake-
lijkheid van een dergelijke controle inziende, de verplichting
van overheidswege niet
afgewacht, een verplichting welke
toch zeker moet komen.

Het 1 a a t s t e j a a r z ij n in velegemeentenopdit
gebied teekenen van leven waar te nemen.

Gedurende het eerste jaar, dat de nieuwe gezondheidswet
in werking is, hebben verschillende gezondheids-
co m missiën een onderzoek naar de melk enden
toestand van den melkhandel ingesteld. Het
voorkomen der verspreiding van typhus door melk was in

-ocr page 18-

enkele plaatsen de directe aanleiding tot het instellen van
een onderzoek, soms zelfs tot het nemen van enkele tijde-
lijke maatregelen. Op vele plaatsen is dit onderzoek zeer
oppervlakkig geschied, en ging men alleen na of de in den
handel voorkomende melk vervalscbt is, doch dit moet
worden beschouwd als een eerste stap op den goeden weg.
liet feit, dat de melkhygiëne een onderwerp is waarmede
vele gezondheidscommissiën zich direct gingen bezighouden,
zal op enkele plaatsen leiden tot een meer ingrijpend onder-
zoek. En gelukkig zijn er reeds gemeenten, waar het onderzoek
veel beter, ja zelfs zeer uitvoerig is geschied.

Waar men zich met. dit onderzoek bezighoudt, moet men
tot de slotsom komen, dat een controle, als ik reeds nader
aanduidde, de eenige is, welke voldoende waarborg geeft en
dat het veterinair toezicht daarbij een eerste plaats dient in
te nemen.

Hier zij er op gewezen, dat door het staatstoezicht
op de volksgezondheid aan het onderzoek van bestaande
toestanden en aan de voorbereiding van toezicht op melk
ijverig wordt medegewerkt.

Voor zoover mij de jaarverslagen over 1903 der gezond-
heidscommissiën ter beschikking stonden, kon ik nagaan,
dat het vorig jaar een onderzoek van melk, melkwinkels,
melkinrichtingen en zuivelfabrieken of mogelijk te nemen
maatregelen werd aangevangen in Veendam, Winschoten,
Leeuwarden, Assen, Zwolle, Winsum, Almcloo, Deventer,
Winterswijk, Amersfoort, Utrecht, Bussum, Amsterdam,
Zaandam, Hoorn, den Haag, Delft, Rotterdam, Gorinchem,
Bodegraven, Vlaardingen, Middelburg, Vlissingen, Rozendaal,
Heusden, Helmond, Venloo. Zooals ik reeds zeide, van
meer der commissiën kreeg ik geen jaarverslag onder de oogen.

Het is natuurlijk niet te verwachten, dat het onderzoek
dadelijk op vele plaatsen tot een afdoende regeling van het
toezicht op melk zal leiden, doch het valt niet te ontkennen,

-ocr page 19-

(lat een onderzoek op zoo vele plaatsen reeds aangevangen,
en dat in de eerstvolgende jaren in vele andere navolging
zal vinden, den stoot kan geven tot de invoering
van gemeenteverordeningen, regelende den
melkhandel en het toezicht op melk. Deze ge-
meenteverordeningen moeten echter een overgang vormen
tot een r ij k s vv e t, regelende het toezicht op melk in het
geheele land, welke nog wel wat op zich zal laten wachten,
doch die toch ook niet meer zoo heel lang achterwege kan
blijven.

Aan enkele veeartsen is reeds door melkinrichtingen een
toezicht op melk opgedragen, en wellicht zullen spoedig
eenigen worden geroepen om in dienst van gemeenten een
dergelijk toezicht uit te oefenen. Daarom is het een eisch,
dat de kennis van melk en melkhygiëne als leer-
vak aan \'s Rijks veeartsenijschool wordt ingevoerd.
Veel wat voor de praktijk der melkhygiëne noodig is, weet
en kan de veearts, zooals hij tot nu toe de opleiding ont-
ving, maar toch zal hij bij de uitoefening der melkcontrole
voor tal van vragen komen te staan, waar hij zich nog moet
inwerken, omdat hij op dit speciale gebied een onvoldoende
opleiding ontving. Een onderwijs in dit speciale
vak, en een gelegenheid om er zich in praktijk
en laboratorium in te kunnen bekwamen, is zeer
noodig en ontbreekt ten een en male. Even zoo
ontbreekt een melkhygiënisch laboratorium,
waar gelegenheid is om op dit gebied onderzoekingen te
verrichten.

Het is niets nieuws, het is niet de eerste maal dat wordt
gevraagd om de invoering van dit nieuwe leervak. In het
rapport in 1896 uitgebracht door de commissie in zake de
reorganisatie van het veeartsènijkundig onderwijs wordt het
reeds noodig geacht, dat behalve vleeschkeuring ,,ook het

-ocr page 20-

onderzoek van andere dierlijke voedingsmiddelen aan \'s Rijks
veeartsenijschool naar de eischcn des tijds wordt onderwezen".

In het reeds genoemde in 1890 in het Tijdschrift voor
Veeartsenijkunde verschenen artikel van J. F. L
améris stelt
de schrijver onder meer de volgende conclusie: LKennis van
melk cn haar producten worde, met het oog op de sanitaire
belangen van den mensch, als leervak aan \'s Rijks veeartsenij-
school opgenomen, zooals dit reeds aan de veeartsenijscholen
te Berlijn en te Munchen met ,,Milchkunde" heeft plaats gehad".

In hetzelfde jaar nam de reeds genoemde reorganisalic-
commissie de volgende motie aan: ,,Aan de veeartsenijschool
worde practisch onderwijs gegeven in het keuren van melk;
daarvoor is noodig de oprichting van een laboratorium even-
als voor het keuren van vleesch".

Op de vergadering van de vereeniging, welke nu den naam
draagt van „Veeartsenijkundige hygiënische vereeniging \', in
Maart
1901, „werd algemeen gewenscht, dat aan \'s Rijks
veeartsenijschool aan het onderwijs in melkonderzoek meer
aandacht werd geschonken\'\'.

Niettegenstaande dus reeds herhaaldelijk op
de w e n s c h e 1 ij k h e i d van de invoering van het
door in ij bedoelde vak werd gewezen, is daar-
van tot n ti toe niets gekomen.

In het buitenland heeft men beter dan hier de nood-
zakelijkheid van de invoering van dit leervak ingezien. Op
verschillende scholen wordt de kennis van melk en melk-
hygiëne gedoceerd.

Het eerst was dit het geval te Berlijn, waar professor
Ostkrtag in 1894 met deze lessen in „Sanitiits-polizeiliche
Milchhygiene" begon. Te Berlijn wordt niet alleen de melk-
hygiëne gegeven, gelijk die in het bekende werk van
Jensen
wordt behandeld, doch strekt zich het onderwijs ook uit
over de kennis der zuivelproducten, zooals deze in de boeken

-ocr page 21-

t

van Stohmann en« Kirchner uitvoerig; wordt beschreven.
Nadat de studenten aldus theoretisch met de voor de uitoefening
van het toezicht op melk noodige kennis vertrouwd zijn ge-
maakt, wordt hun gelegenheid gegeven om zich practisch te
oefenen in het onderzoek der melk op vetgehalte, op de
meest voorkomende vervalschingen, op de aanwezige bacteriën-
soorten, enz.

Na Berlijn volgden Munchen, Hannover, Uresden, Lissabon,
Milaan, üorpat, Kopenhagen, de scholen in Zwitserland
en Oostenrijk en wellicht nog meerdere. Bekende mannen
op melkhygiënisch gebied, als
Ostf.rtag, Kj.immer, Jensf.n,
Happich e. a. doceeren daar en verrichten onderzoekingen.
In België dringt
Gedoelst, en in Frankrijk Leclainche
op de invoering van de „hygicne du lait\'\' op de veeartsenij-
scholen aan.

Vele scholen in het buitenland z ij n ons dus
voorgegaan, wij zullen met andere,moeten vol-
gen, en liefst zoo spoedig mogelijk.

Na het overzicht, dat ik u gaf, wil ik nu ten slotte in
het kort de strekking aangeven van mij n betoog.
Toezicht op melk is noodi g, met het oog op de
gezondheid der consumenten.
D i t d ien t i n h o o f d-
zaak te bestaan in een veeartsenijkundig toezicht.
Een veearts die daarmede wordt belast, dient
studie te hebben gemaakt van melk en melk-
hygiëne. Aan de school, waar de veeartsen in
Nederland worden opgeleid, wordt in dit vak
geen onder wij s gegeven, wel aan vele veeart-
senijscholen in het buitenland. Daar reeds enkele
veeartsen in ons 1 a 11 d m e t het toezicht op melk
zijn belast en wellicht in de naaste toekomst
aan meer veeartsen in verschillende gemeenten
de controle der melk zal worden opgedragen,

-ocr page 22-

is het dringend noo d i g, dat do invoering van
dat leervak niet langer wordt uitgesteld.

Ik eindig met den wensch, dat spoedig aan de Rijks
v e e a r t s e n ij s c h o o 1 te Utrecht onderwijs worde
gegeven in de kennis van melk en melkhygiëne

O O «/o

en dat daar gelegenheid kome totpractische
oefening in een melk hygiënisch laboratorium,
als het kan een onderdeel van een laboratorium
voor alle takken der veterinaire hygiëne.

Korte mededeelingen en referaten.

Abattoir to Rotterdam over 1903. — Aan het verslag van
den directeur (J. J.
F. Dront) is het volgende ontleend.

Voor consumtie in de gemeente werden geslacht: 22872 run-
deren, 8738 kalveren, 7162 nuchtere kalveren, 7014 schapen,
2968 geiten, 40454 varkens, 6984 paarden, 12 e/.els en 2 muil-
dieren, terwijl voor uitvoer naar het buitenland werden geslacht:
1200 runderen, 11023 kalveren, 10548 nuchtere kalveren, 141388
schapen en 27073 varkens.

Ingevoerd werden: 497 runderen, 252 kalveren, 1383 nuchtere
kalveren, 107 schapen, 116 geiten, 953 varkens, 40 paarden,
161201 Kg. vleesch en vet, 10975 Kg. afval.

Van in de gemeente geslachte diereu werden afgekeurd: van
runderen: 143 dieren, 1733 Kg. vleesch, 1733 longen, 602 levers,
260 nieren, 141 uiers, 45 koppen, 18 tongen en 1204 partijen
ingewanden ; van kalveren: 21] dier, 50 Kg. vleesch, 49 longen,
14 levers, 2 harten, 8 nieren, 2 koppen en 3S partijen inge-
wanden; van nuchtere kalveren: 75 dieren, 38 Kg. vleesch, 16
longen, 2 levers, 6 nieren, 13 koppen en 52 partijen ingewanden;
van schapen: 33 dieren, 25 Kg. vleesch, 6 longen, 1384 levers,
4 nieren, 1 uier en 12 partijen ingewanden; van geiten: 9 die-
ren, 146 levers en 1 kop; van varkens: 146 dieren, 107 Kg.
vleesch, 180 longen, 5 levers, 2 milten, 67 nieren, 7 uiers, 454

-ocr page 23-

koppen, 854 partijen ingewanden, 9 huiden en 35 Kg. huid;
van paarden: 114 dieren, 180 Kg. vleesch, 5 longen, 24 levers
en 47 partijen ingewanden.

Door sterilisatie werden daarvan bruikbaar gemaakt 54 runde-
ren en 104 varkens.

Van het ingevoerde werd afgekeurd: van runderen: 44£ dier,
3 voet en 134 Kg. vleesch, 158 Kg. vet, 270 longen, 237 levers,
220 milten, 98 harten, 416 nieren, 184 uiers, 6 koppen, 6 tongen
en 1 partij ingewanden; van kalveren: 14f- dier, 22 longen, 23
levers, 17 milten, 18 harten, 32 nieren, 1 kop, 6 tongen en 8
partijen ingewanden; van nuchtere kalveren: 15 dieren, 26 lon-
gen, 26 levers, 48 milten, 23 harten en 5 koppen ; van schapen:
10 dieren, 6 Kg. vet, 30 longen, 47 levers, 28 milten, 21
harten en 54 nieren ; van varkens : 16 dieren, 217 Kg. vleesch,
86 Kg. vet, 84 longen, 101 levers, 87 milten, 59 harten, 132
nieren, 8 uiers, 2 koppen en 6 partijen ingewanden; van paarden :
1 dier, 25 Kg. vleesch, 8 longen, 9 levers, 9 milten, 5 harten,
14 nieren eu 11 partijen ingewanden.

Van bij rijkswet besmettelijk verklaarde ziekten kwamen voor:
bij runderen miltvuur (2), bij varkeus vlekziekte (54) en bij
paarden kwade-droes (5).

Tuberculose werd aangetroffen bij: 2427 runderen (12 pet.),
18 kalveren (0,2 pet.), 1013 varkens (3 pet.) en 2 paarden.

De directeur wijst er ook nu op dat de capaciteit der ver-
schillende afdeelingen volstrekt niet meer aan de behoefte voldoet
en verder dat, met het oog op de exportslachterij, aansluiting
aan spoorweg en stoomboot driugend noodig is.

De ontvangsten bedroegen f 119020,20. v. E.

Abattoir en veemarkt te Amsterdam over 1903. — Uitliet
verslag van den directeur
(D. van deu Si.uijs) is het volgende
overgenomen.

Ter veemarkt zijn aangevoerd: 21964 runderen, 8624 kalveren,
9539 nuchtere kalveren, 836 schapen, 4943 lammeren, 54861
varkens en 28 paarden.

In het abattoir zijn geslacht en gekeurd: 32899 runderen,
16378 kalveren (en 128 voor export), 11987 nuchtere kalveren
(en 1110 voor export), 4521 schapen, 320 geiten, 60308 varkeus,
4780 paarden en 2 ezels.

-ocr page 24-

Ingevoerd werden: van runderen: 1135J dier, 150 voet en
33559 Kg. vleesch, 6821 Kg. vet, 116047 Kg. afval; van kal-
veren: 117 dieren en 9 voet.; van nuchtere kalveren: 197 dieren
en 29 Kg. vleesch; van schapen en geiten: 31^ dier en 1012
Kg. schapenvleesch; van varkens: 88 dieren en 4163 Kg. vleesch
en reuzel; van paarden: 82 dieren.

Afgekeurd werden: van runderen: 600 en 55 J dieren (516
en 9) 1), 113 en 10 borst- en buiksingewanden (105), 4882 en
268 longen (4145 en 160), 1627£ en 227£ levers (269 en 16),
27 en 12 milten (21—0), 26 en 40 harten (1 invoer), 171 en 59
nieren (4 en 2), 498 en 53 uiers (7 en 1), 7 en 42£ koppen
(1 en 3), 17 en 19 tongen, 3922 en 196 Kg. vleesch, 363 en
97 baarmoeders; van kalveren: 35£ en 19 dieren (8—0), 1
borst- en buiksingewauden, 133 en 15 longen (41—0), 54 en
15 levers (5—0), 11 en 9 nieren, 1 en 1 milten, 1 kop (invoer),
93 en 18 Kg. vleesch; van schapen: 8 en 2 dieren (1—0), 2
borst- en buiksingewauden, 230 en 33 longen, 752 en 67 levers,
2 harten (invoer), 2 milten (invoer), 6 nieren, 2 koppen (invoer),
6 en 1 uiers. 40 baarmoeders; bij geiten:, 4 dieren (2—0), 4
longen (2—0), 2 levers; bij varkens: 845 en 10 dieren (778—0),
50 borst- en buiksingewanden, 1539 en 18 longen (1296—0),
709 en 26 levers (514-0), 58 en 5 milten (38—0), 4. en 5
harten, 74 en 10 nieren, 25 en 1 uiers, 19 baarmoeders; bij
paarden: 154 en 2 dieren (8—0), 4 borst- en buiksingewanden,
145 en 7 longen (2—0), 70 en 6 levers, 1 hart (invoer), 4 milten,
22 en 1 nieren.

Aan tuberculose werden lijdende bevonden: van de runderen
14,15 pet., van de geslacht ingevoerde runderen 12,06 pet., van
de kalveren 0,18 pet., van de varkens 4,36 pet. Bij de runde-
ren deed zich de ziekte voor bij 4760- vaarzen en koeien in den
leeftijd van —12 jaar, bij 32 stieren en bij 1 os.

Ilet vleesch van wegens tuberculose afgekeurde dieren is:
gezouten van 397^ runderen, 5 kalveren en 593 varkens; geste-
riliseerd
van 111 runderen, 2 kalveren en 149 varkens; gedes-
trueerd
van rund en 36 varkens.

1  Do achter elkander geplaatste cijfers geven aan het afgokeurde hij
dioron aan hot abattoir geslacht en dat hg invoer ; de tusschon ( ) goplaatste
cyfers voor tuberculose, ook by slachting in het abattoir en bij iuvoer.

-ocr page 25-

Van om andere redenen dan tuberculose afgekeurde dieren is
bet vleescb:
gezouten van 19 runderen, kalf, 24 varkens en
19 paarden;
gesteriliseerd van 76|- rund, 4 kalveren, 9 varkens
en 21 paarden;
gedestmeerd van 35 runderen, 10 kalveren, 9
schapen, 2 geiten, 44 varkens en 10S paarden.

Met 86 vullingen werden in den destructor circa 137600 Kg.
vleesch en alval verwerkt; nagenoeg 20 pet. of 27520 Kg. kwam
als breiachtige massa op de mestvaalt. Het gesteriliseerde
vleesch werd voor een groot gedeelte te Amsterdam verkocht,
voor een ander deel tot cornedbeal of gekookte worst verwerkt.
Het gezouten vleesch werd in den regel buiten de gemeente op ver-
schillende plaatsen door de betrokken verzekeringsfondsen verkocht.

Het onderzoek op trichinen had ook nu een negatief resultaat.

Door den directeur is berekend dat gebruikt zijn 21136803 Kg.
vleesch, dat is per hoofd der bevolking 39 Kg. Het gewicht van een
rund wordt hierbij geschat op 300 Kg., van een vet of graskalf op
120 Kg., van een nuchter kalf op 20 Kg., van een schaap op
25 Kg., van een geit op 15 Kg., van een varken op 120 Kg.
en van een paard op 300 Kg. In 189-J bedroeg het verbruik-
cijfer per hoofd 36,3 Kg. De bevolking vermeerderde in dien tjjd
met 26 pet., het vleescbverbriiik met bijna :i6 pet.

De ontvangsten bedroegen f 189746,48®, de uitgaven f 1 19087,05,
bet saldo bedraagt dus f 70659,43® voor rente en amortisatie. Onder
de uitgaven is gebracht een post van f 20710,09 voor bet bouwen
van een darmwasscherij en vetsmelterij. v. E.

Keuring van vee en vleesch te Dordrecht in 1903. —

(Keurmeester II. L. Ei.lerman Lzn.)

Geslacht zijn: 2143 runderen, 1366 kalveren, 52 schapen,
430 geiten, 4885 varkens, \'264 paarden en 4 ezels.
Ingevoerd
zijn: rundvleesch 13999 Kg., kalfsvleesch 1966 Kg., schapen-
vleesch 81 Kg., geitenvleeseb 13 Kg., varkensvleescb 7430,5 Kg.,
paardenvleesch 700 Kg., toebereid vleesch 125970 Kg.

Het gebruik van vleesch is per dag en per inwoner berekend
op 10 ">,929 gram (voor 1900 bedroeg dit 131,7 gram).

Afgekeurd werden: van runderen: 15 dieren (9). \') 598 Kg.
vleesch ( 5,5) 169 longen (10), 68 levers (1), 3 harten, 3 nieren (2),

1) De tussehen ( ) geplaatste cyfers hebben betrekking op het ingevoerde.

2

-ocr page 26-

7 partijen darmen (2), 23 uiers en 56 vruchten (1); van kal-
veren : 11 dieren (6), 125,5 Kg. vleesch (63), \'20 longen (6),
6 levers (3), 2 harten (lj, 1 kop (1); van schapen: 2,5 Kg.
vleesch, 10 longen (4), 4 levers (1); van geiten: 1 dier, 2 Kg.
vleesch, 4 longen, 23 levers; van varkens; 9 dieren (H), 166 Kg.
vleesch (50
,5), 241 longen (159), 13 levers (11), 3 koppen,
2 uiers, 3 partijen darmen (1), 1 vrucht; van paarden: 7 dieren
(2), 63 Kg. vleesch, 14 longen, 6 levers, 1 hart, 2 koppen, 1
partij darmen.

Hiervan werden voor tuberculose afgekeurd: 7 runderen, 1 kalf,
246 Kg. rundvleesch, 38,5 Kg. varkensvleesch, 1 runderhart,
3
varkenskoppen, 1 tong, 93 runderlongen, 1 kalfslong, 6 varkens-
longen, 12 runderlevers, 6 runderuiers en 13 partijen runder-
darmen.

Verspreide tuberculose werd waargenomen bij 0,233 pet. der
geslachte runderen, bij 0,073 pet. der geslachte kalveren en bij
3,8 pet. der ingevoerde runderen ; locale tuberculose bij 4,99 pet.
der geslachte runderen, bij 0,184 pet. der geslachte varkens, bij
7,62 pet. der ingevoerde runderen en bij 1,3 pet. der ingevoerde
kalveren.

Er werden 18 processenverbaal opgemaakt; 2 daarvan zijn
nog niet in behandeling gekomen, terwijl op de overige veroor-
deeling volgde. v. E.

Wat een Dcenscli veearts van \'s R\\jks veeartsenijschool
zegt.
— De heer Wollbsen, veearts te Sjrup in Denemarken,
heeft de premie, welke hem door de commissie van het Jubileum-
fonds voor zijn vet handeling over de embryotomie is toegekend,
besteed
afin een reis naar de verschillende veeartsenijscholen van
Europa. Hij bezocht Hannover, Utrecht, Bern, Milaan, Zurich,
Munchen, Weenen, Dresden en Berlijn in de maanden Juli,
Augustus en September.

In het Maanedsskrift for Dt/rlaeger van Februari 1904 geeft
Wollesen een verslag van zijn bezoek aan de bovengenoemde
scholen. Het een en ander wat ik aan hetgeen hij over onze
school zegt heb ontleend, laat ik hier volgen.

Van Hannover ging ik naar Utrecht; mijn kort verblijf aldaar
was het glanspunt van de geheele reis; jammer dat ik niet
langer kon blijven, daar zeker in Holland veel te leeren valt.

-ocr page 27-

De Hollanders zijn buitengewoon practisch gevormd. Zooals
gezegd, was mijn verblijf te Utrecht slechts kort, daar de profes-
soren juist niet het examen bezig waren en daarna zouden ze met
vacantie gaan. Hierdoor heb ik te weinig inet hen kunnen spreken.

Op de school werd ik zeer vriendelijk ontvangen door den
directeur prof.
Wirtz. die onderwijs geelt in veterinaire wetten,
besmettelijke en parasitaire ziekten.

De directeur werd zeer in beslag genomen door de examens,
had daardoor geen tijd om mij de school te laten zien, maar gaf
mij vergunning te doen en te laten alsof ik thuis was. Ik
zocht dadelijk prof.
de Bruin op, voor wien ik in het bijzonder
naar Holland was gereisd; hij leidt zoowel de ambulatoire als
consultatieve cliniek.

De Bhuin liet mij de uitgebreide teratologische verzameling
zien, benevens een menigte foetus. Op het oogenblik was de
professor ijverig bezig met studiën over den duur en de kracht
der weeën; hij gebruikte daarvoor \'2 ballons (colpeuriuter), waar-
van er een bij een barende koe in het rectum en een in den
uterus wordt geplaatst; iedere ballon is met een slang verbonden
aan een zelfregistreerenden manometer. De ballon in den uterus
wijst de uteruscontractie aan plus de drukking van het buikpersen.
De ballon in het rectum wijst alleen de drukking van het buik-
persen aan ; door een eenvoudige aftrekking kan men dus uitrekenen
hoe sterk de kracht is welke door de uteruscontractie wordt
ontwikkeld. De duur van de wee kan nauwkeurig worden opge-
teekend met behulp van een metronoom.

Op de school bevinden zich in het voorjaar bijna altijd koeien,
welke moeten kalven, daar de landbouwers deze gratis er heen

\' o

kunnen zenden totdat het kalven is geschied; bovendien koopt
de school, wanneer de gelegenheid zich daartoe voordoet, jon^e
dieren, waarvan kan wordeu verwacht dat zij een moeielijke
verlossing zullen hebben. Alles op de school is gratis, ook de
medicijnen; alleen het voeder moet worden betaald.

De school, waar ik werd rondgeleid door den assistent dr. med.
vet.
Ubbkls, is niet groot, maar heeft practisch ingerichte stallen;
uitgezonderd hiervan zijn de hondenstallen. Honden schijnen te
Utrecht als stiefkinderen te worden behandeld. De varkensstallen
waren naar verhouding groot en netjes. 15ij de schooi behoort
een kleine tuin, waar voeder- en geneeskrachtige planten worden

-ocr page 28-

gekweekt. Het, museum is klein, het bevat weinig, maar goede zaken.

Ik verkreeg tot mijn groote vreugde toestemming om het .
examen in embryotomie bij te wonen. Ik was zeer verbaasd
over de vlotheid, snelheid en zekerheid waarmede de 4 candi-
daten de verschillende operaties uitvoerden. Het fantoom, dat
voor het examen in de embryotomie werd gebruikt, is zonder
been, maar bestaat uit een houten kast met een gewatteerd
bekken, welks ouderwand slechts (5 cM. van den grond was
verwijderd.

Vervolgens geeft VVollesen een uitvoerige beschrijving van de,
wijze waarop aan onze school de embryotomie wordt verricht.
Ook deelt hij mede hoe het onderwijs in practische verlos-
kunde aan de school wordt gegeven. Hij beschrijft daarbij de
wijze waarop de oefeniugen plaats hebben. Verder geeft hij aan
wat van eiken candidaat in dit, opzicht vóór het afleggen van het
examen wordt geëischt. De inededeeliug, als zou elke candidaat,
vóór zijn examen 10 embryotomieën moeten hebben uitgevoerd, is
echter onjuist, en wellicht toe te schrijven aan een onnauwkeu-
rige vertaling van art. 10 der wet van 8 Juli 1874, waarbij
wordt aangegeven dat 2 buitengewone verlossingen moeten zijn
verricht en 10 gewone zijn bijgewoond. O. T.

Reorganisatie der Ryks landbouwschool. — Terwijl tot 1 Sep-
tember 1904 de Rijks landbouwschool uit vier afdeelingen bestond,
namelijk: hoogere burgerschool, landbouwschool, tuinbouwschool
en hoogere land- en boschbouwschool, is door Koninklijke be-
sluiten van 3 en 10 Augustus 1904 dat onderwijs geheel ge-
reorganiseerd.

De lioogere burgerschool is geworden een Rijks hoogere burger-
school met 5-jarigen cursus en de drie andere afdeelingen zijn
geheel zelfstandig geworden.

De Rijks hoogere land-, tuin- en boschbouwschool wordt beheerd
door een directeur en een raad van bestuur, samengesteld uit
hoogstens 12 leeraren der school. (Er zijn er 9 benoemd, waar-
onder collega
H. C. Reimers.) De directeur is voorzitter, de
secretaris wordt voor ieder schooljaar door den raad uit zijn
midden gekozen.

De school, rechtstreeks onder den Minister van Waterstaat,
Handel en Nijverheid staande, is bestemd tot opleiding van

-ocr page 29-

wetenschappelijk gevormde land-, tuin- en boschbouwkuudigen
voor Nederland en koloniën en voor de vorming van leeraren bij
het land-, tuin- en boschbouwonderwijs.

De toelating tot de lessen is onafhankelijk van den leeftijd
en van het voldaan hebben aan eenig examen. Enkele lessen
kan men met vergunning vau den directeur als toehoorder bij-
wonen tegen betaling van een zeer matig bedrag.

Onderwijs wordt onder meer gegeven in :

k. de ontleedkunde en levensleer vau planten en dieren in het
algemeen en van de huisdieren in het bijzonder;

l. de kennis vau de uiterlijke vormen, rassen, ziekten, ge-
neesleer en behandeling van de huisdieren;

7i. de veeteelt, daaronder begrepen pluimvee- en bijenteelt en
zuivelbereiding.

Het onderwijs wordt over drie jaar verdeeld; zes studierich-
tingen zijn te onderscheiden, namelijk voor Nederlandscheu en
kolonialen landbouw, voor Nederlandscheu en kolonialen bosch-
bouw, voor laudbouwscheikunde en landbouwtechnologie en voor
tuinbouw. In een vierde studiejaar is gelegenheid tot voortzet-
ting der studiën in een of meer vakken.

Aan het einde van bet lste en vau het 2<ie studiejaar bestaat
gelegenheid examen af te leggen, ter verkrijging van een getuig-
schrift. Alleen zij kunnen daaraan deelnemen die het getuig-
schrift overleggen van bekwaamheid tot de studie aan een uni-
versiteit of van bet met goed gevolg afleggen van het eiudexa-
men eener hoogere burgerschool met 5 jarigen cursus. Aan het
einde van het 3de studiejaar bestaat gelegenheid tot het afleggen
van het examen ter verkrijging van het diploma van
landbouw-
kundige ;
alleen 7.ij kunnen daaraan deelnemen die het getuig-
schrift overleggen met goed gevolg liet examen te hebben afge-
legd

aan het einde van het l8*1\'\' studiejaar, terwyl bovendien kan
worden geëischt dat de candidaat in de praktijk is werkzaam
geweest.

De studie aan de Hoogere land-, tuin- en boschbouwschool is
dus geheel vrij, en de inrichting is volkomen pasklaar om in het
Hooger onderwijs te worden opgenomen.

De Rijks landbouioschool met 2-jarigen cursus is bestemd aan
aanstaande landbouwers die kennis en ontwikkeling te brengen
welke voor een richtige uitoefening van het landbouwbedrijf on-

-ocr page 30-

misbaar is. Een eenjarige voortzettingsklasse geeft gelegenheid
zich, zonder breede vóór-ontwikkeling, voor den kolonialen land-
bouw te bekwamen. Een eenjarige voorbereidingsklasse kan aan
de school worden verbonden.

De school wordt beheerd door den directeur, onder toezicht van
den inspecteur van het landbouwonderwijs.

De leerlingen moeten bij een toelatingsexamen (waarvan enkele
vrijstellingen) het bewijs leveren, dat zij den cursus niet vrucht kunnen
bijwonen en moeten, behoudens uitzonderingen, den leeftijd van 16
jaar bereikt hebben. Ook hier worden toehoorders toegelaten.

Aan het einde van het schooljaar kan na examen, door directeur
en leeraren af te nemen, een getuigschrift worden afgegeven dat
het onderwijs met vrucht is gevolgd. Tot de voortzettingsklasse
worden zonder examen toegelaten zij die de Rijks landbouwschool
of\' de Rijks tuinbouwschool met vrucht hebben doorloopen.

Over de Rijks tuinbouwschool kan ik korter zijn, daar vele be-
palingen dezelfde zijn als voor de Rijks landbouwschool, zooals
bijv.: 2-jarige cursus, beheer der school, toelatingsexamen, leeftijd
van 16 jaar, toehoorders, eindexamen.

De school is bestemd voor de opleiding van aanstaande kwee-
kers, die voor hun vorming een overzicht van het geheele
tuiubouwvak wenscheti te erlangen. Vau het admissie-examen
zijn vrijgesteld zij die het onderwijs op een hoogere burgerschool
met 3-jarigen cursus, dat in de 3 eerste klassen van een hoogere
burgerschool met 5-jarigen cursus of dat in de eerste vier klassen
van een gymnasium tot het einde met vrucht hebben gevolgd.

In korten tijd is deze belangrijke reorganisatie tot stand ge-
komen, welke teeds op 1 September 1.1. in werking trad. Moge
thans ook het veeartsenijkundig onderwijs aan de beurt komen,
want, niettegenstaande de belangrijke verbeteringen aan de in-
richting in deii laatsten tijd tot stand gebracht, ontbreekt nog
veel dat hoognoodig mag worden genoemd. In de allereerste plaats
moet er tijd zijn voor practische ontwikkeling der leerlingen,
zoodat de studietijd van 4 op 5 jaar dient te worden gebracht.
Laat ik hier bijvoegen dat op den rooster der lessen voor de vee-
artsenijschool in den wintercursus twee uur zijn uitgetrokken voor
landbouwkunde aan de leerlingen van het 3de en 4do studiejaar.
Ook dit is weer een stap in de goede richting.

Van Esvelo.

-ocr page 31-

Het veterinair onderwijs in Japan. — Ook op dit gebied is
Japan menig land in Europa vooruit. In 1877 werd te Tokio
een veeartsenijschool opgericht, welke de eerste 5 jaar tot de
landbouw-acadeinie, daarna tot de hoogeschool voor land- en
boschbouw behoorde en sedert 1890 deel uitmaakt van de laud-
bouw-faculteit der keizerlijke universiteit.

Voor de toelating tot de veterinaire studie wordt dezelfde voor-
bereidende kennis geëischt als voor de universiteit in bet algemeen.

Heeds vroeger konden de veterinairen den lageren doctorstitel
(gakushi) verwerven. Den hoogeren doctorstitel (nakushi), welke
slechts voor bijzonder wetenschappelijke verdiensten door den
minister van onderwijs wordt verleend, bezitten reeds 8 veterinairen.

Het militair-veterinair officierscorps is goed georganiseerd; aan
het hoofd staat een kolonel.

Aan het hoofd van de afdeeling „veeartsenijkunde" in het
ministerie van landbouw is een veterinair geplaatst, terwijl ook
de chef der stoeterijen en de directeuren van de hoofd- en lands-
stoeterijen veeartsen zijn.

Groote verdienste voor de ontwikkeling van het veterinair
onderwijs in Japan had prof. J. L.
Janson, een Duitsch veearts
en repetitor te Berlijn, die van 1880 tot 1902 in Tokio doceerde.

In 1903 werd aan de veeartsenijschool aldaar, ter dankbare
herinnering aan diens baanbrëkenden arbeid, zijn bronzen buste
onthuld. (
Berliner tierärztliche Wochenschrift, 8 September 1904.)

W. C. S.

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde
in Nederland.

VERSLAG DEK, AFDEELING GRONINGEN-DIIENTE.

In dit vereenigingsjaar werden huishoudelijke vergaderingen
gehouden, welke ongeveer door 40 pet. der leden werden bezocht.
In die vergaderingen werden bijdragen geleverd door de heeren:
II. A.
Kroes over hoefbeslag bij Franschen- en toontredersstand;
Ur. D. G. Ubbkls over intraveneuse injecties, en M. H. J. P.
Thomassen over streptococcen-ziekten en haar praeventieve en

-ocr page 32-

curatieve behandeling. Vooral deze laatste voordracht werd door
de afdeeling zeer op prijs gesteld en lokte zelfs eenige leden
van de zuster-afdeeling Friesland tot een bezoek aan onze ver-
gadering uit. Mede was daar tegenwoordig prof.
WenCkebacji
van de Grouingsche universiteit. Aan den geaehten leeraar Tho-
massen
een woord van hulde en dank voor de belangelooze wijze
waarop hij de resultaten van zijn wetenschappelijke proefnemingen
in deze noordelyke afdeeling wilde mededeelen.

Als afgevaardig ie ter Algemeene vergadering fungeerde de
heer
K. Büchli.

In het bestuur der afdeeling kwaui eenige wijziging door het
bedanken vau den heer
A. van Leeuwen als secretaris-penning-
meester. Er werd namelijk besloten voortaan de regeling der
afdeelingsbelangen aan 5, in plaats van aan 3 bestuursleden op
te dragen, en werden als nieuwe bestuursleden gekozen de
heeren
11. A. Kroes en K. Büchli, respectievelijk als secretaris
en vice-secretaris, terwijl de heer
A. van Leeuwen zich bereid
verklaarde de functie van penningmeester te blijven waarnemen.

De finauciëele toestand der afdeeling bleef, evenals in 1902,
gunstig.

De Secretaris,
H. A. Kroes.

Naamlijst der leden.1)

P. D. Beunders, Groningen; F. Boerhave, Diever; R. Bos-
scher, Veendam; G. T. Bronsdijk, Dalen; K. Büchli, Roode-
school; J.
Doornbos, Noordbroek; O. A. van Dorssen, Winschoten;
D.
de Fluiter, Schildwolde; M. B. ten Have, Midwolde; A.
W.
Heidema, Groningen; H. H. Huizenga, Appingedam; J. Knol,
Meppel; A. J. Koster, Beerta; H. A.. Kroes, Groningen; K. J.
F. Laméris, Warfuin; A. van Leeuwen, Groningen; G. J. Mos,
Assen; D.
Muller, Loppersuui ; J. M. A. van Nks, Zuidlaren ;
R.
Nijhofe, Hoogeveen ; G. A. Reimers, Dalen; H. R. Hentema,
Winschoten; M. Smit, Veendam; A. H. Steenbeugen, Kramen ;
Dr. D. G.
Ubbels, Rode; F. 8. Venema, Bedum; H. J. de
Vries
, Hoogezand; U. van der Wal, Grijpskerk; H. G. Werk-

1  Het lid der afdeeling L. Hubenet overleed den 6den Juni 1904. Do
naamlijsten geven den stand der afdeolingen op dit oogenblik aan.

-ocr page 33-

min, Leféns; K. F. Wibbsi\'M, Groningen; A. J. Whkbl, Koe-
vorden; A.
Wolf, Niewolde; H. VVoltkrs, Nieuw-Buineu.

Het bestuur der afdeeling bestaat, uit de lieeren: K. J. F.
LamÉris, voorzitter; J. M. A. van Nes, onder-voorzitter; H. A.
IvaoES, secretaris; K. Büchli, onder-secretaris; A. vak Leeuwen,
penuiuguieester.

VEltóLAG DER AFDEELING GELDERLAND-O VERIJSEL.

Wegens verandering van woonplaats bedankten de heeren J.
G. Boland en W. G. van der Wai, voor het lidmaatschap der
atdeelintr, zoodat het ledcm-aautal tot 50 daalde.

O \'

Twee vergaderingen werden in het afgeloopen jaar gehouden,
de eerste in Februari t.e Deventer, de tweede in September te
Arnhem. Deze beide bijeenkomsten werden nagenoeg in gelijk
aantal door ongeveer dezelfde leden bezocht.

Tot onder-voorzitter werd gekozeu de heer A. A. Ovkhukek
te Steenwijk, tot afgevaardigde naar de 44ate Algemeene vergade-
ring de heer A.
tkn\' Sandk te Oosterbeek, en tot diens plaatsver-
vanger de heer
H. .1. Ook te Aalten.

De finauciëele toestand der afdeeling mag gunstig worden ge-
noemd, de kas sloot met een niet onbelangrijk batig saldo.
Behalve de zaken van huishoudelijken aard, werden verschillende
wetenschappelijke onderwerpen behandeld.

De heer D. Bakker hield een voordracht over uriue-onderzoek,
waarbij achtereenvolgens besproken werden de samenstelling en
eigenschappen der normale en pathologische urine van de huisdieren,
alsmede de verschillende methoden van onderzoek. Door proeven
en teekeniugen werd een en ander nader toegelicht. Door den
heer D.
Schurink werd een voordracht gehouden over inenting
als voorbehoedmiddel tegen houtvuur naar de methode van O.
Thomas, welke voordracht in haar geheel in ons tijdschrift is
opgenomen (deel
XXX n°. II). Door den heer J. L. G. Cayaüx
werden enkele nieuwe geneesmiddelen en verbanden, alsmede de
thermoeautère van
Paquelin de Place gedemonstreerd.

De heer II. M. Kroon leverde eenige beschouwingen over ge-
rechtelijke veeartsenijkunde, waarbij door dien spreker de wensche-
lijkheid werd betoogd, dat in Nederland een afzonderlijke wet op de
koopvernietigende gebreken tot stand konie.

-ocr page 34-

De liner F. W, van Dui.m stelde zich beschikbaar over dit on-
derwerp O]) uadt\'r te bepalen tijd een voordracht te houden.

Voorts werd door den heer H. M. Kroon mededeeling gedaan
van zij-jj ervaringen in zake de tegenwoordige keuring in Duitsch-
laud vati uit Nederland ingevoerd vleesch. Daarbij werd o. in.
melding gemaakt van een geval, waarin een vijftal te Deventer
vom- de cousumtie goedgekeurde runderen, welke naar Duitsch-

o o "

land waren uitgevoerd, bij aankomst aldaar op geheel ongegronde
motieven werden afgekeurd en naar Nederland teruggezonden.

Op grond van dit en meer dergelijke geconstateerde feiten oor-
deelde men het algemeen in het belang van den uitvoerhandel,
dut door de Nederlandsche regeering bij de Duitsche regeering
worde aangedrongen op een mildere toepassing der thans in zake
de vleeschkeuring voor invoer van kracht zijnde bepalingen.

Verschillende meer of minder belangrijke onderwerpen uit de
praktijk werden bij de vrije mededeelingen behandeld.

De Secretaris,
F. S. J. Veeze.

N a a m 1 ij s t der leden.

D. Akkerman, Brummen; N. H. M. van Altena, Hengeloo (O);
A. .f. S. van Alpiikn, Markeloo; S. W. Aiintz, Millingen; Tu.
H. Ij. Arntz, Nijmegen; 1\'. Baerends, Arnhem; D. L. Bakker,
Enschede; L. de Blieck, Nijmegen; A. A. Bosch, Rijsen; G. W.
Brink
, Wijë ; G. 0. Brinkhorst, Gendringen; G. Bulk, Ommen;
.1. 11. Chamer, Almeloo; F. W. van Dulm, Arnhem; J. W. B.
Egbekts, Kampen; G. •). Eggink, Twelloo; W. F. Elsen, Gel-
dermalsen; W. F. A.
Gantvoort, Borkeloo; A. H. Geluk, Di-
dam ;
W. L. Gitzels, Bemmel; B. van Goor, Epe; S. Heimans,
Zutfen; A van Heusden, Nijmegen; G. L. Hinrichs, Eist; J.
Hoogland GJzm., Zeddam ; B. de Jong, Olst; J. de Jongh, Nijme-
gen; li.
Kattenwinkel, Kampen ; I). Kok, Velp; H. M. Kroon,
Deventer; F. Laméris, Zutfen; J Th. van Lohuizen, Winters-
wijk; S. A.
van deii .Wast, Staphorst; W. J. G. Mkerstadt,
Nijkerk; S. J. M. Mogkndoke, Schoonhoven; F. Mos, Elbnrg;
II J
Odé, Aalten; A. 1) Oosterbaan, Lochern; A. A. Ovkrbeek,
Steenwijk; A. F. Reichman, Steenderen; F. F. Reichman, Hen-
geloo (G.); H. C.
Reimers, Wageningen; I). J. B. Rutgers,

-ocr page 35-

Doesburg; J. II. Rütgkrs, Zetten; A.tk.n Sande Jk., Ylissingen;
0. Schilperoort, Apeldoorn; 1). Schuim nk, Laag-Keppel; Th. M.
Tuien
, Vorden; P. S. J. Vee/.e, Zutteu; J. Vlaskamp, Eiber-
gen;
H. A. Wel.man, Amsterdam.

Het bestuur bestaat uit de beeren: F. W. van Du lm, voor-
zitter;
A. A. Over beek, onder-voorzitter, F. S. J. Veeze, secre-
taris;
A. ten Sande Jr., penningmeester.

VERSLAG VAN DE AFDEEL1NG UTRECHT.

De afdeeling hield in het at\'gelöopen jaar drie vergaderingen,
namelijk op 14 Maart, 25 Juli en 21 November, alle te Utrecht.

De opkomst der leden was in den regel vrij goed te noemen,
wat zeker gedeeltelijk zijn oorzaak vindt in de belangrijke voor-
drachten en mededeelingen, welke op de agenda\'s der vergade-
ringen geannonceerd stonden.

Hij de periodieke aftreding van den onder-voorzitter, den heer
M. G. de Bruin, stelde deze zich niet meer verkiesbaar en werd
in diens plaats gekozen de heer
11. Anker, die de benoeming
aannam.

Tot afgevaardigden volgens art. 27 der statuten naar de Alge-
meene vergadering werden gekozen als lid en plaatsvervangend
lid de heeren:
Dr. H. Markus en Dr. J. II. Picard; tot lid en
plaatsvervangend lid der commissie, bedoeld bij art. 29 van het
reglement, resp. de heeren
Dr. C. J. Rab en K. Hoefnagel.

Tot lid der afdeeling werden geballoteerd de beeren: R. A.
Plemp er van Balen en A. J. Abspoel VVzn.; daarentegen ver-
loor zij door overgang naar andere afdeelingen de leden
A. Kuiper,
D. Hueertus, J. J. Whstbroek
en A. J. Winkel.

Het voorstel om de contributie op f6 te houden, werd met
algemeene stemmen aangenomen.

Uit de rekening en verantwoording van den penningmeester
bleek, dat de ontvangsten hadden bedragen f 314,255 en de
uitgaven f239,49, zoodat een saldo in kas is van f74,763.

Behalve de gewone huishoudelijke werkzaamheden werden on-
geveer de volgende wetenschappelijke zaken behandeld.

In de Maartvergadering hield Du. Dekhuyzen een voordracht
over ,,de overbrenging van de erfelijke eigenschappen van de
ouders op het kroost" of wel „het mechanisme van de erfelijk-

-ocr page 36-

hi\'iii". Een rij van keurige microscopische praeparaten verduide-
lijkte liet gesprokene.

Vervolgens demonstreerde de heer db Bruin de nieuwste ver-
loskundige instrumenten en deelde de al- of niet-bruikbaarheid
ervan mede.

I)r. Markus loonde een stuk darm van een paard, geperforeerd
door ascarus megalocephala en deelde een en ander mede over
een experimentele endocarditis bacillaris bij het varken. De heer
Stumi\'BL toonde het nieuwe instrument, dat bij boutvuur-entin-
gen gebruikt wordt, namelijk de ,,fil virulent iuventé par
Mr. O. Thomas".

In de Julivergadering deelde Dr. uk Jong een geval mede van
een fractuur der lendeuwervels bij een ree, ontstaan door buiten-
gewone spierwerking, namelijk door verzet \' bij het opbeuren
van den grond; voorts sprak hij over endocarditis bij onze
huisdieren.

De heer AnkkR, deelde een geval mede van uitgebreid huidern-
pnyseeui bij een veulen.

In de Novembervergadering sprak Dr. de Jono over tubercu-
lose bij den hond en over een vleeschvergiftiging te Leiden.

Da. Markus demonstreerde een stuk galblaas van een rund
met multiple cysten van de uitvoerbui/.en der slijmkliereu, ver-
toonde stukken vet ïuet necrose van een schaap en een stuk long van
een oud paard met tuberculose.

De heer Daams deelde zijn succes mede over ichthargan bij
hondenziekte.

Dr. H-ab vertoonde een libromyoom van kolossale afmetingen
uit tien uterus van een geit.

De heer djo Bruin deelde de ziekte-geschiedenis mede van een
koe met endocarditis verrucosa en vau een gasphlegmoon bij een
paar«; ten. slotte vertoonde spreker het apparaat met zuurstof, dat
hij
met succes gebruikt bij de behandeling van uierontstekingen.

De Secretaris,
Dr. C. J. Rab.

N a a m I ij s t der leden.

A. J. Abspoki, iVzn., Amersfoort; 11. Anker, Oudewater; R.
A.
Barmü.m \'tLoo, Barneveld; E. II. Bercii G ravenhorst, Dm ten.;

-ocr page 37-

M. G. de Bruin, Utrecht; T. (\'rans, Dieren; G. Daams, Baarn ;
L. A. J. Deijer, Hoek (Zeeland); Dr. M. C!. Dekhuyzen, Utrecht;
I). F. van Fsveld, Utrecht; E Faber, Deventer; G. Goqsens,
Houten; .1. Harp Venendaal; J J. F. Hartman, Loenen aan
de Vecht; W. H
van Hasklen, Amersfoort; Pró®, l)r. H. J.
Hamburger, Groningen; L. Hermkes, Kuilenburg; K. I Ioefnace:,,
Utrecht; G. .1. Hoogland, Utrecht: Dn. 1). A. db Jong Jzn.,
Leiden; I. van Klaveren, Utrecht; S. Knöps, Sommelsdijk ; H. J.
0.
van Lent, Tiel; Dr. II. Markus, Utrecht; J. B. H. Moums,
Utrecht;
A. Overbosch, Amersfoort; L. G. H. G. van de Pas,
Utrecht; Du. J. D. van der Plaats, Utrecht; Dr. J. H. Picard,
Bunnik; R. A. Plemper van Balen, Utrecht; Dr. O. J. Rar,
TJselstein; A. de Ruiter, Mijdrecht; W. C. Schimmel, Utrecht;
H. J. H.
Stempel, Utrecht; J. van Tricht, Zalt-Bommel; G. (\'.
Verkaik, Woerden: H. A. Vermeulen, Wijk-bij-Duurstede; J.
de Vries, Zalt-Bommel; G. G. J. Wustholz, Amsterdam; Dr.
P. M. J. M. E. Woltering, \'s-Hertogenbosch

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de lieeren: Dr. D. A.
de Iong Jzn., voorzitter; H. Anker, onder - voorzitter; H. .1. 11.
S
tempel, penningmeester ; Dr. C. J. RaÖ, secretaris.

VERSLAG VAN DE AFDEELING ZUID-HOLLAND.

In het jaar 1903 werden 3 vergaderingen gehouden welke alle
vrij goed werden bezocht.

Het aantal leden bedroeg 23.

In de eerste vergadering werd de contributie voor 1903 vast-
gesteld op ƒ7.— per lid. De secretaris werd als zoodanig herkozen.

Vele practische mededeeliugen werden gedaan, o. a. door de
lieeren: H.
van Aken, Gunstige resultaten van subcutane injectie
van arecoline bij koliek. Collargal bij pelechiaaltyphus. Pulvis
aluminis crudi bij wonden. Ribbenbreuk met, verwonding en
prolapsus van een gedeelte van bet omentum bij een paard;
herstel zonder peritonitische symptomen. Optreden van pneu-
monie bij honden na chloroform narcose.. Gevaar voor groot«
staden van vleesch, uit omliggende plaatsen op frauduleuse
wijze ingevoerd.

J. Floiiil, Herediteit van de borstbnil.

J. J. Hendrikse, Neurectomie. Genezing, zonder verhooging

-ocr page 38-

van temperatuur, van een buikwond waaruit eenige darmen
eventreerden ; na repositie hechten van de wond en aanleggen
van een verband. Behandeling van een sterk gezwollen sprong-
gewricht bij een rund.

K. de Vink, Dermatitis solaris.

M. de Ridder, Prolapsus ani bij kalfziekte. Behandeling van
hoefkreupelheid. Behandeling van paucreas-abscessen met jood-
kalium. •

J. J. Laay, Ombuiging van den uterus bij een rund. Behande-
ling van een paard met een opening in de hoef/,ooi aan het
toougedeelte.

VV. F. Altevogt, Doodelijk beloop van een penetreerende buik-
wond bij een paard. Ichthargan bij septische mastitis.

H. L. Ei.i.er.man Lz., Sterke verdikking van den coecaahvand
bij een vet kalf van 5 maanden, wegens septische intoxicatie
na entero-peritonitis afgekeurd.

De Secretaris,
H. L. Ellerman Lz.

N a a,m 1 ij s t, der le d e n.

B. J. Aai.bebs, b\'ijsoord; H. van Aken, \'s-Gravenhage; W.
F.
Altevogt, Klaaswaal; D. de Bruijn, Strijen; M. C. van
Buüren, Zuidland; H. Ij. Ellerman Lz., Dordrecht; C. Fauel,
Rotterdam; J. Flohil, Fijnaart; M. Frankenhuis Jr., Sliedrecht;
P. A. Goedhart, Meerkerk; A. J. van Hhmert, Somnielsdijk;
J. J.
Hindrikse, Groot Animers; E. U. Kok, Rotterdam; J.
Laaij, Rijsoord; M. 0. van der Poel, Nieuwenhoorn; 11. Poot,
\'s-Gravenhage; M. db Bidder, Leerdam; C. Boodzant, Oude-Tonge;
O. A.
Rotsciieid, Rotterdam; Tu. G. van Rijssel, Dordrecht;
VV. C. van de Stolpe, Gouda; P. Teuer, Peursum; K. de
Vink, Zoetermeer.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de beeren : B. J. Aalbers,
voorzitter; 11. L. Ellerman Lz., secretaris; J. J. HenuriksEi
penningmeester.

VERSLAG VAN DE AFDEELING ZEELAND.

In de samenstelling van het bestuur noch in het ledental
kwam eenige verandering.

-ocr page 39-

Het lid B. J. Vebmande trad uit. het corps provinciale vee-
artsen ; in diens plaats werd te Heinkenszand benoemd
A. Risseeuw.

Het bezoek der vergaderingen laat voortdurend te wenschen
over; op meer dan de kleinste helft valt niet te rekenen.

Bij de bespreking der circulaire van de aideeling Noord-Hol-
land betreffende de vaststelling van een ruaximaal-tarief\' bij in-
entingen tegen vlekziekte met serum en cultuur uit de Rijks
seruminrichting te Rotterdam, werden verschillende bezwaren
geopperd tegen een onderlinge verbintenis om het voorbeeld van
de afdeeling Noord-Holland te volgen. De afwezigheid van ver-

o ï-i n

scheidene leden op elke vergadering maakt het onmogelijk ieder
individueel door een besluit dier vergadering te binden; boven-
dien zou het zeer bezwaarlijk zijn de riehtige doorvoering van
zulk een besluit te controleeren.

Overigens was men algemeen gekant tegen den regeer ings-
maatregel om het loon voor de enting vast te stellen.

Onder de voorvallen uit de praktijk, op de vergaderingen te
berde gebracht, verdienen de volgende vermelding.

A. Risseeuw observeerde een paard met veel verminderden
eetlust en een abnormale verdikking door een gezwel in de linker
flank, dat weggedrukt kon worden en ook verdween door een
plooi in de huid te nemen. De vermeerdering in omvang hield
voortdurend aan, zoodat de buik eindelijk een omtrek had van
3 meter. Er werd gedacht aan een flankenbreuk, maar er kwam een
uitzetting ook in de rechter flank, en tegelijkertijd ontstond veel
oedeem. Het paard nam nu meer voedsel op, niettegenstaande
dikte en oedeem vermeerderden en lymphe tusschen de uierhelften
te voorschijn trad. Ten langen leste barstte de buikwand in de
linea alba open.

Sectie is niet verricht; maar waarschijnlijk was dit een geval
van ascites, wijl de uterus met inhoud (het paard was 1 0 maanden
drachtig) in volkomen normalen staat schijnt te hebben verkeerd
en er althans geen sprake was van hydrops der vruchtvliezen.

J. A. de Graaff kreeg onder behandeling een tympauitisch
vaarsje, dat door den eigenaar, vermoedelijk met een tnes, door-
geslagen was. Het. bleek dat de punctie te hoog was verricht,
namelijk cM. van de lenden wervels. Patiënte was koortsig en
vermoedelijk, afgaande op de plaats waar de steek was toegebracht,
was het nierbed geraakt. Bloed werd in de urine niét aange-

CÏ O

-ocr page 40-

troffen; er was geen ander symptoom dan koorts. Er werd
exspeetatief opgetreden ; na een paar dagen at de vaars beter en
was de temperatuur gedaald. Na nog een tweetal dagen ontstond
20 eM. van de steekwond een vrij scherp omschreven zwelling,
tusschen de 3de en 4de rib van achteren af gerekend. De zwelling
scheen op het gevoel een absces; bij een proefpunctie vloeide
een vrij groote hoeveelheid sereus vocht af, welke na incisie nog
door ongeveer | emmer werd gevolgd. Sondeering met den vinger
liet nergens een bodem waarnemen, maar bet gelukte door
hevelen uog wel ^ emmer vocht te verwijderen. Den volgenden
dag vertoonde zich bij drukking op de ribben eenige fluctuatie
van bet intercostale weefsel. Bij nogmaals uitgevoerde punctie
vloeide weder vocht af.

Niet onwaarschijnlijk is dit een geval van peritonitis. Denkelijk
zal patiënte herstellen.

M. Lucieer nam een merkwaardige misvorming bij een veulen
waar. Zoowel van den linker als den rechter buikwand was de huid
los, hangende dus aan weerszijden van den achterwand der ralsche
ribben tot een paar handenbreed van de lendenen vrij af; alleen
een 6 cM. breede strook, juist iu de mediaanlijn, was behoorlijk
gevormd. De spierige buikwand vertoonde vleezige knobbels ter
grootte van een erwt tot die van een grooten knikker. Er was
voldoende losse huid om bet daarvan misdeelde gedeelte te be-
dekken. Het veulen, dat niet kou staan, heeft 24 uur geleefd.

De Secretaris,
Mi Luciekh.

N a a m 1 ij s t der lede n.

L. Boogaert, Axel; P. H. J. Gasille, Xoordwelle; J. P. L.
Gokmans, Zieriksee; J. A. de Gkaaef, Scherpenisse ; J. Kraamer,
Koudekerke; J. Kooiman, Hontenisse; L. Louter, IJzendijke; M.
Lucieer, Oostburg; E. L. van MervennÉu, Middelburg; H. J.
van Nederveen, Middelburg; Jac. Z. Risch, Goes; A. Risseeuw,
Heinkenszand ; A. van de S^nde, Oud-Vosmeer; B. J. Ver-
mande
, Heinkenszaud; M. van dér Vliet, Kruiningen; D. G. de
Vries, Klinge; D. I). Wagenaar, Kortgene.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren: E. L. van
Mervennée, voorzitter; M. Lucieer, secretaris; M. van der Vliet,
penningmeester.

-ocr page 41-

VERSHG DER NIEUWE AFDEELING ZUID-HOLLAND.

(Dit vorslag is niot ingokomon).
N a a tn 1 ij s t der leden.

J. \'N. Ballangee, \'s-Gravenhage; A. A. Barkndregt, Baren-
dreclit; M. E. baron
Béntinck, Deventer; H. C. L. E. Berger,
VIaardingen ; P. Brouwer, Venloo; J. Burggraaf, Bodegraven;
•T. L. G. Cayaux, \'s-Gravenliage; J. J. F. Dhont, Rotterdam;
J. M. Fillekes, Hillegersberg; M. Fi.ohil, \'s-Graveiihage; W.
Folmer, \'\'s-Gravenhage; A. Frederikse, Amersfoort; D. II.
Goossen
, Bergen-op-Zoom; D. van Gruting, Leiden; H. G.
van Harrevelt, Rotterdam; C. van Hkelsbergen, Breda; J.
,1. Hinze
, \'s-Gravenliage; H. O. Ittmann, Hilversum; J. D. Keu-
kenmeester, Naaldwijk; J. Kt.eiburg, Nieuw-Lekkerland; J. M.
Knipscheer, Milligen; D. Kruijt, Delft; K. R. Kuipers, Ouds-
hoorn; J. F.
LamÉris, \'s-Gravenliage; J. Lam kris, \'s-Gravenliage;
L. F. D. E.
Lourens, Rotterdam ; J. Maas, \'s-Gravenhage; C.
M. Mazure, Rotterdam; A. F. Muller, Oude-Wetering; P. C.
M
uyzkrt, Breda; A. Overbosch, \'s-Gravenhage; E. Overbósch,
Gouda; H. W. Overbosch, Gouda; Dr. J. Poels, Rotterdam;
Dr.
H. Remmei.ts, Hoek-van-Holland; L. J. van Rhijn, Amers-
foort; K. T.
Smits, Poortugaal; J. C. van der Slooten, \'s-Gra-
venhage ; Dr. W.
Stuurman, Leiden; A. J. van Velzen, Schiedam ;
iM. H. de la Yieter, \'s-Gravenhage; J. G. Westbroek, Leiden.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren: .T. J. Hinze,
eerevoorzitter; .T. F. Laméris, voorzitter; Dr. J. Poels, \'lste secre-
taris; ........
2do secretaris; A. Overbosch, penningmeester.

VERSLAG DER AFDEELING NOORD-BRABANT-LIMBURG.

De twee bij huishoudelijk reglement bepaalde vergaderingen
werden dit jaar gehouden te Tilburg en Breda.
De opkomst der leden was tamelijk bevredigend.
Als wetenschappelijke onderwerpen werden behandeld:
Genezing van tetanus met ichthargan. door
E. F. L. Kortman;
invloed van bijengift op een rund, door B. Bierman; mouw bij
veulens, door
W. J. Paimans; tandcysten, door J. M. van
Nieuwenhuijzen; de zuurstofhouder en zijn gebruik, door J.

3

-ocr page 42-

Köhler; demonstratie van verschillende pathologisch-anatomische
praeparaten, door
T. A. L. Beel.

In de samenstelling van het bestuur kwam geen verandering,
doordien de aftredende leden werden herkozen.

Het ledental vermeerderde met één ; twee nieuwe leden kwamen er
bij, terwijl één lid naar een andere afdeeling werd overgeschreven.

De financiëele toestand is gunstig.

De ls(e Secretaris,
J. A. Klauwers.

Naamlijst der leden.

T. A. L. Beel. Roermond; A. Bierman, Helmond; J. Bille-
kbns
, Horst; H. Billekens, Weert; L. J. H. Bloemen, Ooster-
hout; J.
C. Boots. Kuik; A. G. A. Clerx, Echt; M. J. II.
D
unsens, Heerlen; H. A. den Engelse, Dinteloord; G. B. Goos-
sens, Roermond; J. H. Hillen, Meersen; W. F. A. Hilwig,
Heusdeu; P. J. \'t Hooft, Almkerk; P. K. M. Houba, Maastricht;
D.
Hubertus, Os; L. T. Janné, Roermond ; A. de Jong,\'s-Grevel-
duin-Kapelle; H.
oe Jong, Ginneken; L. van Kempen, Sittard;
P. H.
van Kempen, Weert; J. A. Klauwers, Tilburg; R. L.
Klinkenberg, Klundert; J. Kühler, Utrecht; E. F. L. Kortman,
Rozendaal; C. A. van der Leeden, Woensel; H. J. Lemmens,
Maastricht; J. C. E. van Looveren, Prinsenhage; J. de Man,
Bergen-op-Zooni; A. A. van Mansfeld, Bergen-op-Zoom; A.
Marcus, Maastricht; A. J. Montens, Teteringen; J. M. van
Nieuwenhuijzen, Steenbergen; P. den Ouden, Zevenbergen; W.
J.
Paimans, Os; M. F. Plankeel, Nieuwkuik; H. J. H. Sala,
Venraai; W. G. Schepens, Beek ; M. II. J. P. Thomassen, Utrecht;
Dr. P. F. Vermast, Etten; A. J. Vlamings, \'s-Hertogenbosch.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de beeren : W. J. Paimans,
voorzitter; H. de Jong, onder-voorzitter; J. A. Klauwers, l3te
secretaris; H.
J. II. Sala, \'2de secretaris; J. Köhler, penning-
meester.

Mededeelingen van het Hoofdbestuur.

Tot leden der Algemeene afdeeling zijn aangenomen : 1). Nie-
nuRG te Reewijk, J. Stapenséa te Utrecht en C. G. A. A.
Rou
ver te Utrecht.

-ocr page 43-

Het lid der Nieuwe afdeeling Zuid-HollandH. G. van Harrevet.t
heeft als zoodanig bedankt, eveneens het lid der afdeeling Utrecht
Dr. P. M. J. M. E. Woltering, liet lid der afdeeling Utrecht,
L. G. H. G. van de Pas gaat, wegens vertrek naar het buiten-
land, naar de Algeineene afdeeling over.

Boekaankondiging.

De bestrijding van de tuberculose onder het rundvee. Verslagen
en mededeelingen van de afdeeling Landbouw van het
departement van Waterstaat, Handel en Nijverheid, 1904,
No. 3. \'s-Gravenhage, J. en H. VAN LANGENHUYSEN
1904.

A. VAN LEEUWEN, De bestrijding van tuberculose onder het
rundvee. Groningen, September 1904.

Als toelichting van het Koninklijk besluit van 2 September
1904
(Staatsblad n°. 219) is door den Directeur-Generaal van
Landbouw n°. 3 der verslagen en mededeelingen in het licht
gegeven en gratis verkrijgbaar gesteld voor landbouwvereenigingen.
Het doel van dit geschrift is «dat aan de onmiddellijk belang-
hebbenden duidelijk wordt gemaakt eenerzijds hoe gevaarlijk de
ziekte is en hoe zij in vele gevallen kan worden onderkend en
aan den anderen kant, wat ter voorkoming van verspreiding valt
te doen en langs welken weg haar van overheidswege stenn bij
de bekamping zal worden geboden.» Het veeartsenijkundig ge-
deelte is bewerkt door de heeren Dr. A.
W. II. Wirtz en Dr.
J. Po
els.

Op zeer bevattelijke wijze is behandeld het ontstaan en de
verschijnselen van tuberculose, de herkenning der ziektegevallen,
de schadelijkheid, het tegengaan der verbreiding, de maatregelen
van staatswege in het buitenland toegepast en de maatregelen
in Nederland van staatswege ontworpen en vastgesteld, terwijl
een tweetal gekleurde figuren zijn toegevoegd, waarvan de een
een vierjarig rund met algemeene tuberculose van ter zijde, de
andere hetzelfde rund vau achteren gezien, voorstelt.

Voor ons is de toelichting op het Koninklijk besluit het meest
gewichtig gedeelte ; een enkel punt geef ik er slechts van aan.

Daaruit blijkt volgens artikel 2, dat de districtsveearts zal

-ocr page 44-

hebben te onderzoeken of het ter slachting aangeboden rund al
dan niet aan clinische tuberculose lijdende is. Verkeert hij over
den aard der verschijnselen in twijfel, dan moet hij trachten
ziektestoffen van het dier te verzamelen ten behoeve van een
bacteriologisch onderzoek, hetwelk
in afwachting van de totstand-
koming van het pathologisch instituut der Rijks veeartsenijschool 1),
zal zijn in te stellen aan de Rijks seruminrichting te Rotterdam.
Blijkt hierbij tuberculose te bestaan, dan zal de districtsveearts
moeten adviseeren tot slachting. Is het onderzoek negatief of wel
blijkt het verzamelen van ziektestoffen onmogelijk, dan moet de
districtsveearts overgaan tot tuberculinatie van het verdachte dier.

Zooveel mogelijk zal er naar gestreefd worden de eigenaren,
van wie één of meer runderen door het rijk worden overgenomen,
te bewegen hun veestapel periodiek aan een deskundig onderzoek
van rijkswege \'te onderwerpen en met betrekking tot. de opvoe-
ding en verpleging der zich daaronder bevindende kalveren op
sanitaire wijze te werk te gaan.

De slachting der overgenomen dieren zal bij voorkeur in een
abattoir geschieden, maar in ieder geval in een gemeente waar
een behoorlijke vleeschkeuring bestaat. De districtsveearts kan
de afmaking bijwonen en desgewenscht de dieren na de slach-
ting zelf nader onderzoeken.

De regeering wil de bepalingen in toepassing brengen in den
loop van het aanstaande najaar en wel gelyktijdig over het ge-
heele land.

De groote strijd tegen deze zoo verbreide en algemeen ge-
vreesde ziekte zal dus worden aanvaard. Dat hij van overwegend
belang zal zijn voor de volksgezondheid en voor den gezondheids-
toestand van onzen veestapel, waarin zooveel van ons nationaal
kapitaal steekt, en voorts ook voor den uitvoerhandel zal ieder moe-
ten toegeven. Er zullen er zijn die meenen dat langs een anderen
weg het doel béter kon worden bereikt, maar hoofdzaak is den
strijd te aanvaarden, dat naar wij verwachten nu spoedig het geval
zal zijn. Referent hoopt van harte dat het succes groot moge zijn.

O]) hetzelfde terrein beweegt zich de districtsveearts A. van
Leeuwen t,e Groningen in het stuk ons dezer dagen gezonden.
Het is zijn doel in hoofdtrekken een schema te geven voor een

\') Referent cursiveert.

-ocr page 45-

doelmatig, uitvoerbaar, niet te kostbaar, en voor de veehouders
aannemelijk
systeem van tuberculose-bestrijding.

Enkele hoofdpunten uit zijn betoog neem ik over.

Met het oog op de volksgezondheid, de gezondheid van den
veestapel en den uitvoerhandel in vee is bestrijding noodig.

De oorzaken der tuberculose zijn te onderscheiden in indirecte
en directe. De indirecte oorzaak bestaat in de vatbaarheid
voor tuberculose van een deel van ons rundvee, welke haar ont-
staan dankt deels aan een overgeërfden aanleg, deels aan een
verzwakking der constitutie door ongunstige hygiënische om-
standigheden, als slechte voeding, enz., waardoor het natuurlijk
weerstandsvermogen der dieren wordt verminderd. De directe
oorzaak is de smetstof, de tuberkelbacil.

Van staatswege kan men op den erfelijken aanleg invloed
uitoefenen, door uit de gelden van rijkswege voor de veefokkerij
toegestaan geen bekroningen toe te kennen, wanneer door de
tuberculine-proef het bewijs niet is geleverd dat de diereu vrij
zijn van tuberculose; op ongunstige hygiënische toestanden kan
alleen worden gewerkt door liet laten houden of subsidiëeren
van cursussen, lezingen of voordrachten.

De maatregelen tot bestrijding der directe oorzaak worden in
drie hoofdgroepen gebracht en de schrijver wijst er op dat de
maatregelen zoo moeten zijn, dat het publiek (in hoofdzaak vee-
houders) er mede instem\'t, dat zij zoo weinig kostbaar mogelijk
zijn en dat bedrog en zwendel worden tegengegaan.

I. Maatregelen tot opsporing van ziektehaarden of bronnen van
smetstof.

1". Aangifte van clinische vormen van tuberculose. Schrijver
wil de aangifte niet zoo zeer verplichtend, dan wel mogelijk
inaken, door er zooveel voordeelen aan te verbinden dat de
eigenaars niet zullen verzuimen hieraan te voldoen.

2°. Verplichte aangifte van clinisch waarneembare vormen,
hetzij bij het leven, hetzij na de slachting, door praktizeerende
veeartsen, keurmeesters van vleesch en empiristen.

3°. Het veeartsenijkundig markttoezicht uit te strekken tot
clinisch waarneembare tuberculose.

4". Clinisch onderzoek, gesteund door bacteriologische onder-
zoekingen en tuberculinaties van sterk besmette of verdachte
veekoppels.

-ocr page 46-

5°. De ouder 1° genoemde onderzoekingeu uit te strekken
tot liet vee, dat de melk levert aan de melkinrichtingen eu
zuivelfabrieken.

II. Maatregelen tot onschadelijkmakittg (door vernietiging, uil-
roeiing der smetstof).

lü. Afmaking van cliuisch zieke runderen, met opvolgende
keuring van het vleesch voor de consumtie. Het spreekt van zelf
dat behoorlijke schadevergoeding aan den eigenaar moet worden
gegeven.

2°. Verbranding van tuberculeuse organen en van onvoorwaar-
delijk voor de consumtie afgekeurd vleesch, benevens verplichte
sterilisatie van voorwaardelijk afgekeurd vleesch.

3°. Ontsmetten van stallen en slachtplaatsen.

4°. Verplichte pasteurisatie van de ondeimeTk uit zuivel-
fabrieken.

5°. Verbranding van het centrifugeslib uit zuivelfabrieken.

III. Maatregelen van voorbehoeding, welke de insleeping en ver-
spreiding der smetstof tegengaan.

1°. Verbod van invoer, door- en vervoer, verkoopen, te koop
aanbieden, afleveren, of ter verkoop in voorraad houden van
tuberculiue. Regleinenteering van het gebruik er van, hetwelk
alleen aan veeartsen wordt toegestaan, hetzij uitsluitend van
rijkswege, hetzij bij wijze van vergunning door particuliere
veeartsen, die alsdan de volledige temperatnursstaten aan de met
het toezicht belaste ambtenaren hebben over te leggen. De be-
reiding der tuberculiue alleen te doen plaats hebben in het
laboratorium aan
\'s Rijks veeartsenijschool te Utrecht. Al de
vorengenoemde bepalingen door strafbedreiging te handhaven,
zoomede bedrog en zwendel door middel van tuberculine met
kracht tegen te gaan.

2°. Het vee, dat, zonder uitwendige (clinische) verschijnselen
van tuberculose te vertoonen, waardoor afmaking gerechtvaardigd
is, desniettegenstaande reageert op de tnberculineproef, zoodanig
dat het verdacht is te lijden aan verborgen tuberculose, te voor-
zien van een blijvend merkteeken.

3°. Verbod van invoer uit het buitenland van tuberculeus vee.

Schrijver geeft verder aan welke onkosten door den staat
moeten worden gedragen en wil
voor de schadevergoeding aan
eigenaars van afgemaakt vee
, een fonds vormen waarin de

-ocr page 47-

staat de gezamenlijke veehouders } bijdragen. Dit laatste
kan worden verkregen door een hoofdei ijken omslag te heffen
van al het rundvee boven de 2 jaar (resp. 1 jaar). Dit fonds
moet provinciale onderafdeeMngen hebben, zoodat de veehouder
betaalt naarmate in de betrokken provincie vee wordt afgemaakt.
Bij een jaarljjkschen omslag vau f 0,15 per stuk zou het fonds
reeds f 200,000 bedragen, waaruit 5000 afgemaakte tuberculeuse
runderen per jaar kunnen worden bekostigd.

Wat de uitvoering betreft, wil schrijver het land in 5 inspec-
ties verdeelen. De inspecteur in ieder district moet zich zoover
noodig kunnen doen bijstaan door de plaatsvervangende districts-
veeartsen en hij moet voldoende beschikking over veeopzichters
hebben.

De politie moet zoo min mogelijk in de zaak worden gemengd;
het zal mogelijk zijn de toepassing der voorschriften bijna geheel
in handen te geven van een beperkt getal ambtenaren, die in
hoofdzaak gelijkdenkend zijn en dus zonder stoornis regelrecht
op het doel kunnen afgaan en die daarvoor niet in aanmerking
zouden komen, indien zij het nut, de doeltreffendheid en de uit-
voerbaarheid der voorschriften ernstig betwijfelen.

De schrijver zal zeker met genoegen hebben gezien dat de
regeering een voornaam deel zijner wenschen in toepassing wil
brengen. Keulen en Aken zijn niet op één dag gebouwd. Waar
men begint maatregelen toe te passen, daar valt het gemakkelijk
ze uit te breiden of te verscherpen, en dat kan zoo noodig ge-
schieden indien de maatregelen, thans door de regeering voor-
geschreven, niet voldoende suel en zeker werken.

Referent is wat uitvoerig geweest, deels om het groote belang
der zaak, deels omdat het stuk van den heer
van Leeuwen niet
zoo algemeen verspreid zal zijn.

Van Esveld.

K. OVER, Untersuchungen über die fötale Circulation. Inau-
gural-Dissertation. Utrecht, P. DEN BOER 1904.

Schrijver heeft een zeer uitvoerig onderzoek ingesteld naar de
volgende punten:
a. het inmonden van de vena cava posterior
in het hart en naar het zoogenaamd foramen ovale;
b. de ductus
arteriosus (
Botalli) en het afsluiten er van na de geboorte.

Na een uitvoerig historisch-literarisch overzicht volgt het anato-

-ocr page 48-

misch onderzoek. Hiervoor zijn gebruikt 83 foetus; 46 foetus van
het rund en 9 van bet schaap dienden voor de vaststelliug van
het gewicht, ook van enkele organen, waarbij tevens metingen
werden verricht van de doorsnede der wanden van het hart en
van verschillende vaatstammen, terwijl de hoek werd vastgesteld
welken de ductus arteriosus met de aorta en de arteria pulmona-
lis maakt.

Voor injectieproeven met gelatine, gips ot\' paraffine werden
26 foetus gebruikt, terwijl met het oog op de juiste ligging van
de borstingewanden, speciaal wat betreft de ligging en de inmon-
ding van den ductus arteriosus, twee foetus na bevriezen in over-
langsche en dwarse richting werden doorgesneden.

In het pbysiologisch gedeelte wordt de circulatie in de groote
arteriën van den foetus behandeld. Schrijver heeft den bloedsomloop
op een ingenieuse wij ie geïmiteerd.

De uitkomsten van al zijn proeven zijn in tabellen en graphi-
sche voorstellingen aangegeven.

Schrijver komt tot de volgende conclusies:

1®. De vena cava posterior verdeelt zich gedu-
rende het foetale leven vóór de inmonding in het
hart in twee takken.

Eén tak komt in den rechter, de andere in den linker boezem;
aan de inmondingsplaats van den laatsten viudt men het zooge-
naamde klapvlies van het ovale gat en dit gat is juist de in-
monding. De LowER\'sche wrong is de vrije achterste rand van
den schei wand tusschen de boezems.

2®. De ductus arteriosus is in de eerste helft der
drachtigheidsperiode de voortzetting van den stam
der arteria pulmoualis.

3°. Met de ontwikkeling van de longen en het
grooter worden der beide pulmonaaltakken treedt
een relatieve volumevermindering van den ductus
arteriosus op.

4e. Het sluiten van den ductus arteriosus na de
eerste ademtochten is mede een gevolg van het ont-
wikkelen van een soort van klep in de laatste pe-
riode van hel foetale leven.

Door de hoogere drukking waaronder het bloed staat in de
aorta descendens zal die klep verhinderen dat bloed uit de arteria

-ocr page 49-

pulmonalis in cle aorta .stroomt en omgekeerd. Het lumen van
den ductus arteriosus is in de laatste maanden van het foetale
leven veel kleiner geworden. De klep is een anatomisch aanwijs-
bare voortzetting van den oralen wand van den ductus.

Deze onderzoekingen hebben enkele duistere punten volkomen
verklaard en de schrijver heeft dus alle succes van zijn werk.

van ESVELD.

D. SCHURINK, Uitwendige Runderkennis. Doetinchem, C. MIS-
SET z. j. (1904).

Bovenstaand werkje, reeds twee maanden geleden ingekomen,
is door mij nauwkeurig nagegaan, vooral omdat de schrijver zegt,
dat het bruikbaar is ten behoeve van landbouw-wintercursussen.

liet geheel is 72 bladzijden groot, maar in den tekst zijn
96 afbeeldingen geplaatst, welke nog al veel ruimte innemen.
Schrijver behandelt achtereenvolgens: 1°. het ontstaan der
vormen en de invloeden welke daarbij werkzaam zijn; 2°. de
beoordeeling van het rund naar zijn levensuiting, 3°. de huid;
4°. beschouwing der afzonderlijke deelen en hare beoordeeling;
5°. de stellingen; 6°. de beoordeeling van het rund in zijn geheel,
terwijl als aanhangsel de keuring volgens het puntenstelsel is
aangegeven, zooals die in Gelderland plaats heeft.

Het geheel is dus ruim opgevat, voor het doel naar mijn
nieening wel wat al te ruim, want een handleiding moet beknopt
zijn, zoodat de leerlingen op de lessen meer hooren dan zij reeds
hebben gelezen ; het gesproken woord vindt dan beter ingang. Het
aantal afbeeldingen is zeer groot; er zijn er onder welke uit-
stekend kunnen dienen ter illustratie van het geschrevene, maai-
er zijn er ook bij, welke best gemist hadden kunnen worden, al
was het alleen omdat men er zoo weinig van ziet, bijv. Hg. 96
(waar staat de toelichting van die afbeelding?), of omdat de
harmonie zoo gestoord is, bijv. de kleine kop op de fig. 49, 51
en 55, de verbazend groote kop in de fig. 59 en 71. De laatste
zijn werkelijk karikaturen.

Teekeningen zijn zeer instructief, maar zij moeten dan ook
werkelijk
goed zijn. In fig. 71 is het om den stand in de voor-
beenen te doen, maar het is de kop welke de aandacht trekt. Een
aantal der cliché\'s zou beter uitkomen indien men iets fijner
papier had genomen.

-ocr page 50-

Ten slotte moet ik een opmerking maken wat taal en stijl
betreft. Een Hollaudsch werk, dat als handboek moet worden
gebruikt, dient ook Hollaudsch te zijn. De lange Duitsche zinnen
van 20 regels of meer hinderen, en het aantal germanismen is
zeer groot.

Nu meer de aandacht wordt gevestigd op het rund, is er behoefte
aan een handleiding. Het boekje zal daarom zijn weg wel vinden
en mogelijk is spoedig een tweede uitgaaf noodig. Dan hoop ik
dat de schrijver het nog eens flink doorleest, van germanismen
zuivert en enkele figuren weglaat of door betere vervangt, en
dat de uitgever de verschillende cliché\'s beter tot hun recht zal
doen komen.
 van Esveld.

Personalia.

Hij Koninklijk besluit van 27 en 29 Augustus 1904 is be-
noemd tot ridder in de orde van Orauje-Nassau H.
de Jong,
veearts te Ginneken.

Bevorderd: tot paardenarts der lsto klasse bij den militair-ge-
neeskundigen dienst in Nederlandsch Iudië de paardenarts der
2de klasse W. van der Burg.

Benoemd: tot leeraar in normale en ziektekundige ontleedkunde
der huisdieren aan de nationale landbouw- en veeartsen ij kun-
dige school te lluenos Aires L. G. H. G.
van de Pas.

De veeartsen P. Teljer te Peursum, J. A. Lenshoek te Zalt-
Bommel en J. A.
van der Linde te Utrecht zijn door den Mi-
nister van Koloniën ter beschikking gesteld van den Gouver-
neur-Generaal vau Nederlandscli-Iiidië, om te worden benoemd
tot veearts bij den burgerlijken veeartsen ij kundigen dienst daar
te laude.

De veearts B. J. Vermande te Heinkenszand is als provin-
ciaal-veearts voor Zeeland uitgetreden, terwijl in zijn plaats is
benoemd A.
Risseeuw, eveneens te Heinkenszand.

Gevestigd: te Peursum J. Colder van Utrecht.

Verplaatst: met 1 Januari 1905 van Bunnik naar Driebergen
Dr. J. H.
Picard; vau Amsterdam naar Haren bij Groningen
R. Takens.

Bij Koninklijk besluit van 24 September 1904, n°. 12, is ont-

-ocr page 51-

bonden, mei dankbetuiging voor de door haar bewezen diensten,
de staatscommissie! bestaande uit:

Dr. W. P. Ruysch, te \'s-Gravenhage, tevens voorzitter;

Dr. A. W. H. Wirtz, te Utrecht, tevens secretaris;

H. F. Bultman, te Haarlemmermeer;

D. van Konijnenburg, te Leeuwarden, en

H. C. Reimers, te Wageningen;
ingesteld bij Koninklijk besluit van 18 Mei 1898, n°. 10, aan
welke werd opgedragen te onderzoeken, welke maatregelen van
rijkswege behoorden te worden genomen tot bestrijding der
parelziekte (tuberculose) onder het vee.

I)e gouvernements-veearts uit Ned.-Indië D. J. Fischer is met
één jaar verlof naar Europa gekomen; hij woont tijdelijk te
Weesp.

Aan den cursus voor elementair bacteriologisch onderzoek,
door Dr. H.
Markus te Utrecht gehouden, hebben deelgenomen
J. Th. van Lohuijzen uit Winterswijk en C. G. A. A. Rouyer
te Utrecht.

Rijks veeartsenijschool.

Met ingang van 1 October 1904 is bij ministeriëele beschikking
van 15 September 1901, n°. 7788, afdl. Lb , op zijn verzoek
eervol ontslag verleend als prosector, custos der musea en
onderwijzer in ontleedkunde aan L. G. H. G.
van de Pas.

Bij ministeriëele beschikking van 20 Augustus 1904, n°. 6720,
afdl. Lb., zijn voor het tijdvak van 1 September 1904 tot en met
31 Augustus 1905 benoemd tot assistent bij:
a. de natuurlijke
historie
C. H. Nieuwland te Utrecht; b. het physiologisch-
pathologisch laboratorium
D. J. (\'opper, veearts te Rotterdam ;
c. de cliniek en de geneeskundige leervakken J. StapensÉa, vee-
arts te Menaldum;
d. de cliniek en de heelkundige leervakken
J. G. A.
Reeser, veearts te Utrecht; e. de cliniek en de verlos-
kunde
H. E. Reeser, veearts te Utrecht.

De leerlingen I). A. H. Vreman uit Groenloo van het 2do
studiejaar en J. N. J.
van Amstel uit Utrecht van het l8ts
studiejaar hebben hun studiën aan de school gestaakt.

-ocr page 52-

Tot het lste studiejaar ziju, krachtens diploma 5-jarigen cursus
van een hoogere burgerschool, als leerling toegelaten:

J. G. T. Arntz van Nijmegen, J. A. Beijers van Lochem,
W.
F. Brink van Nijbroek, S. Döuma van Menaldum, K. Edel
van Beemster, J. Eggink van Leeuwarden, J. Eshuis van Stad-
Almeloo, D.
Haan van Beemster, B. Hartoü van Lochem, A. J.
II
oltz van Gorinchem, J. Kok van \'s-Heerenberg, G. Krediet
vau Leeuwarden, J. C. van Vekn van Deventer, E. Vleming
van Zutfeu, J. D. N. de Vrede van Utrecht, T. F. Wlsmans
van Venraai, W. S. Bosch van Vlissingen, J. Zweers van Deven-
ter (diploma gymnasium), W. H.
Schultze van Apeldoorn, W.
van den Akker vau Alfeu.

Het geheel aantal leerlingen bedraagt thans 113 (een cijfer
tot nu toe nimmer bereikt), als volgt over de vier studiejaren
verdeeld:

4du studiejaar 24 (7 B) 1), 3du studiejaar 25 (11 B), 2du studie-
jaar 29 (11 B, 1G), iste studiejaar 35 (25 B, 1 G).

Veeartsenijkundig Staatstoezicht.

Met verwijzing naar de mededeeling voorkomende iu u°. 170
der Staatscourant vau 22 Juli j.1. (zie deel XXXI, blz. 603),
brengt de Minister van Buitenlandsche Zaken ter kennis van
belanghebbenden, dat de Duitsche regeering de vergunning tot
doorvoer over haar grondgebied van Nederlandsch slachtvee be-
stemd naar Zwitserland onder de geldende voorwaarden tot 15
November aanstaande heeft verlengd. (
Staatscourant vau 10 Sept.
1904, n°. 212.)

1  De cijfers tussclien ( ) duidon aan hot aantal leerlingen met diploma
oindexamen 5-jarigen cursus hoogere burgerschool (B), of diploma eindexa-
men van het gymnasium (G).

-ocr page 53-

(Staatsblad nl 219). Koninklijk besluit van den 2d\'n Sep-
tember 1904, houdende bepalingen ter bevordering van
de bestrijding van de tuberculose onder het rundvee.

Wij WILHELMINA, enz.

Hebben goedgevonden en verstaan:
te bepalen:

Artikel 1.

Runderen, welke op tuberculose duidende verschijnselen ver-
toonen, worden tegen schadeloosstelling door het rijk ter slachting
overgenomen, wanneer de eigenaar, mits geen opkooper zijnde,
het verlangt en Onze Minister van Waterstaat, Handel en Nij-
verheid daartoe termen vindt.

Artikel 2.

1°. De eigenaren, die van de in artikel 1 genoemde gelegen-
heid wenschen gebruik te maken, richten daartoe eene aanvrage,
bij voorkeur door tusschenkomst van liet hoofd- of afdeelings-
bestuur eener in hunne provincie op het gebied van den land-
bouw werkzame vereeniging, tot Onzen Minister van Waterstaat,
Handel en Nijverheid, met verstrekking vau gegevens door in-
vulling van een door dien Minister vastgesteld formulier, waar-
van exemplaren kosteloos op alle gemeente-secretarieën en bij
voornoemde besturen verkrijgbaar zijn.

2°. Op deze aanvrage wordt binnen veertien dagen na ont-
vangst door Onzen Minister van Waterstaat, Handel en Nijver-
heid beschikt, den districtsveearts gehoord.

Artikel 3.

De schadeloosstelling bedraagt de waarde, die het dier in den
staat, waarin het zich op het oogenblik van de schatting bevindt,
nog voor het bedrijf vau den eigenaar vertegenwoordigt.

Artikel 4.

1°. De schatting geschiedt door een deskundige, benoemd
door den burgemeester der gemeente, waar het dier zich bevindt.

2°. Wanneer de burgemeester, den districtsveearts gehoord,
of de eigenaar of beiden geen genoegen nemen met de schat-
ting, benoemt Onze Minister van Waterstaat, Handel cn Nijver-
heid twee deskundigen, die met den eersten deskundige beslissen
bij meerderheid. Is geene meerderheid te verkrijgen, dan geldt

-ocr page 54-

voor de waarde de helft van liet gezamenlijk bedrag van de
hoogste en de laagste schatting.

3°. De in bet eerste en tweede lid bedoelde deskundigen zijn
-te benoemen uit de voor de betrokken provincie door Ons aan-
gewezen personen. De aangewezenen leggen in handen van den
burgemeester hunner woonplaats den eed of de belofte af van
zich naar hun beste weten van hunne taak te zullen kwijten;
deze eed of belofte wordt geacht te zijn afgelegd voor den ge-
lieelen duur der aanwijzing.

Artikel 5.

De eigenaar, die eene aanvrage, als in artikel 2 bedoeld, heeft
ingezonden, verplicht zich daarmede :

1°. te gedoogen, dat hetzij door den districtsveearts of diens
plaatsvervanger hetzij door een geëxaiuineerden veearts onder-
zocht wordt, of zich onder zijn rundveekoppel nog andere dan
de ter slachting aangeboden runderen bevinden, welke op tuber-
culose duidende verschijnselen vertoonen ;

2°. alle runderen, welke bij het sub 1°. bedoelde onderzoek
bevonden worden op tuberculose duidende verschijnselen te ver-
toonen, wanneer Onze Minister van Waterstaat, Handel en Nij-
verheid daartoe termen vindt, aan het rijk ter slachting af te
staan tegen betaling van eene schadeloosstelling, waarvan het
bedrag zal worden bepaald op de in de artikelen 3 en 4 aan-
gegeven wijze;

O», de ter slachting aangeboden runderen alsmede die, welke
bij het sub 1». bedoelde onderzoek bevonden worden op tuber-
culose duidende verschijnselen te vertoonen, hangende de be-
slissing van Onzen Minister van Waterstaat, Handel en Nij-
verheid, noch te vervoeren noch te vervreemden en zooveel
mogelijk afgezonderd te houden van ander vee ;

4°. behoudens het bepaalde in artikel 6, op eigen kosten,
zoodra mogelijk, althans binnen drie dagen na de verwijdering
van de door het rijk ter slachting overgenomen runderen, over-
eenkomstig aanwijzing van den districtsveearts of diens plaats-
vervanger, t,e laten reinigen de plaatsen in de stallen, waar
genoemde dieren gestaan hebben, en bedoelde standplaatsen, in
afwachting van die reiniging, niet door ander vee te doen in-
nemen.

-ocr page 55-

Artikel G.

Wanneer naar het oordeel van den districtsveearts of diens
plaatsvervanger geen voldoend nut is te verwachten van de in
artikel 5, sub 4°., bedoelde reiniging, heeft, voor zooveel zulks
door genoemden ambtenaar noodig wordt geacht, ontsmetting
plaats; deze ontsmetting geschiedt op kosten van het rijk en
op aanwijzing en onder oppertoezicht van den districtsveearts of
diens plaatsvervanger.

Artikel 7.

De overneming ter slachting neemt een aanvang op een nader
door ons te bepalen tijdstip.

Onze Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid is belast
met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het
Staatsblad zal
worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan
den Raad van State.

Het Loo, den 2do,t September 1904.

WlLHELMINA.

De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid,
(get.) Du
Marez O yens.

Uitgegeven den 13den September 1904.

De Minister van Justitie,
(get.) J.
A. Loeit.

Verstrekking van entstoffen tegen het houtvuur der run-
deren en tegen do varkenspest.
— De ondergeteekende brengt
ter algemeene kennis, dat, ingaande 1 October a.s., van rijks-
wege
entstoffen tegen het houtvuur der runderen en tegen de
varkenspest, kosteloos en portvrij, op aanvrage, worden verstrekt
aan in Nederland gevestigde veeartsen.

De aanvragen behooren als regel schriftelijk te geschieden en
zijn te richten tot de rijks seriuuinrichting, Vinkendwarsstraat
n°. 15, te Rotterdam. In spoedeischende gevallen kunnen de
aanvragen telegraphisch gericht worden tot: Serum inrichting,
Rotterdam.

Ieder veearts ontvangt met de entstof een gebruiksaanwijzing
en een gedrukt formulier, hetwelk hij, nadat de werking der
inenting is afgeloopen, behoorlijk ingevuld en onderteekend;
portvrij moet terugzenden aan de rijks seruminrichting voornoemd.

-ocr page 56-

Wanneer de inenting eene ongunstige uitwerking mocht hebben,
geeft de veearts die de operatie verrichtte, daarvan zoo spoedig
mogelijk aan de inrichting kennis.
\'s-Gravenbage, 22 September 1904.

De Directeur-Generaal,
Lovink.

(Staatscourant van 23 September 1904, n°. 223.)

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende Augustus 1904.

(De cijfers tiisschen ( ) duiden liet getal eigenaren aan. onder wier vee de ziekte voorkwam.)

provincie.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers.

1 Long-ziekte (rund). i

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm. |i

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken. . I

Vlekziekte der varkens.


.22
c

(O

G

Ic-
ü
"C
H

Miltvuur.

Honds-
dol-
heid

2 ; é

B *

O 1 t-

\' °

\'S |
P j G
£ i
ai s

-3

^

P.
3 \'

0 i
\'S

O s
03 .

Augustus.

Groningen . .

V

n

77

n

n

7!

V

7)

77

77

Friesland. . .

26

n

n

7!

«

»>

7)

91 (M)

1)

1

J7

5<

Drente. . . .

5

77

77

H

43 (")

77

«

n

»

r>

Overysel .

3

77

7)

»

1

V

23 (lc)

71

2 (*)

n

77

V

Gelderland . .

13

n

7)

«

»

2 (i)

n

7)

\' (\')

7!

7)

Utrecht . . .

1

n

77

n

n

77

1

.

77

77 1

Noord-Holland .

5

n

77

7!

7 (3)

7)

2 (2)

n

51

Zuid-Holland

5

77

77

7)

1

7)

35 («)

7,)

27 («)

.

77

77

Zeeland . . .

2

77

77

»

r)

r>

n

9 (9I

n

n

77

7)

Noord-Brabant.

C

77

71

71

7)

5 (2)

7)

6 («)

n

77

Limburg . . .

5

n

V

V

77

n

6 («)

»

"

Totaai,

71

n

77

1

46 (»O)

V

jl70 («) ,.

52 (3®)

56 (\'!

(Staatscourant fan 11/12 September 1904, n°. 213 ) v. E.

-ocr page 57-

DE DIAGNOSE VAN CORNAGE,

boor

J. J. WESTER.

(Voordracht gehouden in de Algemeene vergadering der Maatschappij
tot bevordering der Veeartsenijkunde op 24 September 1904.)

Mijne Heeren !

Bij deze bespreking van de diagnostiek van cornage be-
doel ik met dit begrip: cornage in engeren zin, dat wil
zeggen veroorzaakt door verlamming van den nervus recurrens.

Het is niet mijn bedoeling lang uit te weiden over de
wijze waarop gewoonlijk cornage wordt gediagnostiseerd.
Ik wil er alleen de aandacht op vestigen, dat deze wijze
van onderzoek vrijwel alleen berust op waarnemingen door
het gehoororgaan, en dat de onderkenning daardoor meer
afhangt van subjectieve overwegingen dan eigenlijk wel
wenschelijk is.

Niet bij ieder is het gehoor even fijn ontwikkeld; boven-
dien moet men, zooals
Günthkr. het uitdrukte, een oor hebben
voor cornage.

Het kan ons, aldus de zaak bekijkende, niet verbazen
dat er wel eens verschillend wordt geoordeeld over het al
of niet aanwezig zijn van respiratie-geluiden, terwijl men
het over den aard van een aanwezig geluid ook niet altijd
eens is.

Ten einde deze stelling wat nader te ontwikkelen, wil
ik niet uitweiden over moeielijkheden welke zich voor kun-
nen doen wanneer een stenosegeluid wordt veroorzaakt

4

-ocr page 58-

door hindernissen in neus, choanae of pharynx, maar alleen
uw aandacht een oogenblik vestigen op de differentiëel-
diagnostiek van laryngeale stenosegeluiden.

Wanneer een laryngeaal stenosegeluid beslist is geconsta-
teerd, bestaat er nog geen zekerheid dat dit wordt ver-
oorzaakt door hemiplegia laryngis.

Laryngeale stenosegeluiden kunnen ook worden veroorzaakt
door:

1°. tumoren op het slijmvlies van den larynx, meestal
op de strotklep;

2°. verdikking van het laryngeaalslijmvlies dóór of na
chronische laryngitis;

3°. verdikking en verharding van de arykraakbeenderen,
of van één van beide. Ook de fijnste deskundige is niet in
staat stenosegeluiden, hierdoor veroorzaakt, te onderscheiden
van die bij hemiplegia laryngis.

Hierover zijn de geleerden het eens.

Wel bewijzen de statistieken dat bezwaren hieruit geput
voor de praktijk niet heel zwaar kunnen wegen, omdat in
meer dan 95 °/0 der gevallen waarbij laryngeaal stenosegeluid
voorkomt, dit toch wordt veroorzaakt door verlamming van
den nervus recurrens. Maar deze toevalligheid kan aan de
voosheid van de basis, waarop de gewone clinische diagno-
stiek berust, feitelijk weinig afdoen.

De geleerden zijn het niet eens over de vraag, of ook bij
een normaal strottenhoofd, door sterk bijtooinen of scheeftrek-
ken van het hoofd bij het onderzoek, een laryngeaal stenose-
geluid kan ontstaan, dat verwarring zou kunnen veroorzaken.

Fröhner, Haubner en Siedamgrotzky meenden dat een
vleezige keel, schuine hoofdaanzetting, nauwe kaken (zooge-
naamde „Ganaschenzwang") aanleiding kunnen zijn, dat ge-
durende een sterk geforceerde beweging door bovenbedoeld
bijtoomen of scheeftrekken de larynx wordt samengedrukt,
zoodat ook dan een inspiratorisch stenosegeluid zou ontstaan.

-ocr page 59-

Günther, Gerlach en Dikckerhoït, om bij de Duitsche
autoriteiten te blijven, zijn beslist van tegenovergestelde
meening, en zeggen: wanneer bij een paard een inspiratorisch
stenosegeluid ontstaat, is dit toe te schrijven aan hemiplegie
of het waargenomen geluid is niet dat van de hemiplegia
laryngis geweest. Hierbij kan dan het speciale oor voor
cornage te pas worden gebracht.

Hier t,e lande zal in deze dagen van concours hippiques
menigeen wellicht zijn gaan overhellen tot de meening van
Fröhnkr c.s. Het is ten minste frappant hoe fel sommige
hengsten in de baan kunnen snuiven, terwijl toch bij de
verplichte keuringen aan de longe geen zweem van laryn-
geaal stenosegeluid is waar te nemen.

Hoe dit zij, met deze geschilpunten even te berde te
brengen, meen ik voldoende te hebben aangetoond, dat er
op de gewone wijze van onderkenning der cornage wel een
en ander is aan te merken, en dat de diagnose langs dezen
weg somwijlen alles behalve met mathematische zekerheid
kan worden vastgesteld.

En toch hangen er soms groote belangen van af, of men
al of niet bevestigend moet antwoorden op de vragen :

1°. is het dier cornard in ruimen zin?

2°. lijdt het snuivende dier aan hemiplegia laryngis?

Men heeft deze leemte altijd wel gevoeld, en daarom
immer gezocht naar een andere of verbeterde onderzoek-
methode.

Zoo is bijv. aanbevolen met een mondspiegel de keel te
bekijken;
Bassi beweert dat de verlamming van den linker
stemband veelal op die wijze is waar te nemen. Ik betwijfel
het wel.

Zoo heb ik zelf onderzocht in hoever het manuaal on-
derzoek langs den mond en de keelholte resultaat zou
kunnen geven. Men voelt zich echter te veel gegeneerd,
te veel niet de hand in de kaken des doods om een mi-

-ocr page 60-

nutieus en vertrouwbaar onderzoek langs dezen weg te doen.

Polansky en Schindelka zijn er in geslaagd, er door
hun laryngoscoop nog een ander zintuig bij te pas te
brengen. Zij ontdekten bij het beproeven van hun inge-
nieus instrument, dat bij cornage het spiegelbeeld van het
bovenste gedeelte van den larynx den indruk gaf scheef
getrokken te zijn. De verlamde stemband en het bijbehoo-
rend arykraakbeen hangen iets over naar de mediaanlijn.
Bovendien is de beweeglijkheid van het kraakbeen en den
stemband minder groot of soms opgeheven, in geval van
resp. gedeeltelijke of totale verlamming.

Nader uitgewerkt is deze methode pas door Malkmus,
een 8-tal jaren eerst na de ontdekking.

Voor de gewone veeartsenijkundige praktijk is het instru-
ment helaas veel te duur; bovendien zijn er aan de toe-
passing nog wel enkele andere bezwaren verbonden, welke
het gebruik van dit instrument niet zoo algemeen heeft doen
worden als het wel verdiende. Het inbrengen is lang niet,
altijd gemakkelijk, de paarden moeten er dikwijls voor worden
nedergelegd en dan vereischt de beoordeeling van het spiegel-
beeld nog al oefening.

Daarbij is de mensch zoo licht geneigd zich tevreden te
stellen en verdere moeite uit den weg te gaan.

De moeielijkheden voor de praktijk, verbonden aan het
gebruik van den laryngoscoop, hebben mij aanleiding gegeven
te trachten langs anderen weg tot de overtuiging te komen
of hemiplegia laryngis in gegeven gevallen aanwezig is of
niet. Ik ben tot een methode van onderzoek geraakt, die
wel niet van zoo groot belang is als de laryngoscopie, maar
welke, naar het mij voorkomt, in sommige gevallen naast
het gewone clinisch onderzoek, en naast de laryngoscopie
of ter vervanging daarvan, goede resultaten kan geven.

Ik heb in den loop van dit jaar eenige gevallen van
cornage onderzocht op de volgende wijze.

-ocr page 61-

In de huidplooi van de keeluitsnijding wordt ter hoogte
van den onderrand van den larynx een opening gemaakt, in
de mediaanlijn, ter grootte van ± 2 cM. Met de bistouri
wordt gestoken in de richting van den bovensten tracheaal-
band, welke den lsten ring van de trachea verbindt met het
ringkraakbeen. Ook de tracheaalband wordt doorkliefd cn
de opening een weinig verwijd met de geknopte bistouri.
Door de kleine opening passeert men met den wijsvinger en
kan dan zeer gemakkelijk de onderste opening van den larynx
betasten. Bij aanwezigheid van hemiplegia laryngis is het
frappant het verschil waar te nemen, dat intra vitatn bestaat
in den stand van de beide arykraakbeenderen. In den
regel is bij cornage het linker kraakbeen verlamd. Reeds
dadelijk krijgt men den indruk van scheefgetrokken zijn
van den larynx. Het linker kraakbeen hangt naar binnen
en beneden af, het rechter daarentegen is in den regel
tegen den laryngeaalwand getrokken. Tusschen den onder-
rand van het verlamde kraakbeen en den laryngeaalwand
kan men den kant van den vinger leggen, het rechter
kraakbeen gaat daarentegen glooiend naar beneden in den
wand over. Het linker kraakbeen is niet te verduwen, is
vast en rigide op het gevoel; het rechter kraakbeen is ook
wanneer het bij respiratiebewegingen naar binnen komt ge-
gemakkelijk naar boven te drukken.

Daarbij kan ook zeer mooi op deze wijze het al of niet
beweeglijk zijn bij de respiratie worden waargenomen.

Het geldt of liever gold als physiologisch, dat de ary-
kraakbeenderen en de stembanden bij de exspiratie elkaar
naderen, naar het midden van de laryngeaalholte, en bij
inspiratie tegen den laryngeaalwand worden getrokken. Dit
is ondertusschen lang niet altijd het geval. In den regel
staan de kraakbeenderen in intacten toestand in inspiratiestand;
slechts af en toe treedt de exspiratiestand in. De stand van
een verlamd kraakbeen is daar in den regel tusschen gelegen.

-ocr page 62-

Op het cadaver springt dit verschil niet zoo in het oog,
integendeel is dan de larynx van een paard met cornage
heel weinig scheef. De reden daarvan is, dat de stand van
het geparalyseerde kraakbeen post mortem vrij wel zoo blijft
als hij intra vitam was, terwijl het intacte kraakbeen na
den dood den zoogenaamden cadaverstand gaat innemen,
welke gelegen is tusschen inspiratie- en expiratiestand, en
dus veel overeenkomt met den stand van het geparalyseerde.

Om bij iedere respiratie bewegingen van de kraakbeendcren
te kunnen waarnemen, doet men het best een heel aardig
middel toe te passen, dat door
Malkmus, ten behoeve van
zijn laryngoscopische onderzoekingen is gevonden.

Men legt daartoe midden om den borstvvand een singel
en haalt dien vrij strak aan, en om de valsche ribben even-
eens. Vooral als de singels af en toe even worden aangehaald,
voelt men dadelijk regelmatig bij uitademing de kraak-
beenderen naar binnen gaan, en bij inademing meer van
elkaar wijken. AVat strak aanhalen, geeft soms plotseling
aanleiding tot het optreden van een sterk cornagegeluid, dat
men wellicht te voren niet had gehoord. Een verlamd
kraakbeen blijft ook dan vrij wel in zijn houding volharden.
Bij aanwezigheid van hemiplegia laryngis voelt men dus aan
de linker zijde het vaststaande, harde, van den larynx duidelijk
afgescheiden arvkraakbeen, aan den anderen kant liet regel-
matig zich naar binnen bewegende rechter.

Dit geheele onderzoek kan in vijf minuten aHoopen, en
wat van grooter belang is, het hindert het dier blijkbaar
niemendal. Wanneer eenmaal de huidwond is gemaakt,
vertoont het dier geen teekenen van pijn, het hoest niet en
heeft geen kramp van den larynx. Blijkbaar is het slijmvlies van
het onderste gedeelte van het strottenhoofd even of minstens
even ongevoelig als dat vap de trachea. Het slijmvlies van
den bovensten strottenhoofdingang daarentegen is zeer ge-
voelig. Gaat men dieper doordringen en tracht men de stem-

-ocr page 63-

banden te betasten, dan volgt dadelijk een heftige hoeststoot.
eu somwijlen ontstaan krampachtige samentrekkingen van den
larynx. Dit gebeurt, ik herhaal het, nooit wanneer men
zich bepaalt tot het betasten van den onderrand der ary-
kraakbeenderen.

Om iederen prikkel te vermijden, zorgde ik zooveel mo-
gelijk geen afgeknipte haren mede naar binnen te nemen,
en ook vermeed ik het gebruik van scherpe desinlicientia,
of gebruikte daarna veel rein water om af te spoelen. Het
wondje geneest zonder eenig spoor achter te laten. Ik heb
getracht, door veel materiaal te nemen, uit te maken of deze
methode van onderzoek ook met zekerheid geringe graden
van cornage aanwijst. Daartoe opereerde ik slaclitpaarden.
waarvan ik overigens niets wist, op bovenvermelde wijze
en praepareerde post mortem den musculus posticus op.
In geval mijn diagnose luidde hemiplegia laryngis, hetzij in
geringe of hooge mate, moest dit overeenkomen met den

o o o

graad van degeneratie waarin de musculus posticus verkeerde.

Veel materiaal heb ik daartoe uit gebrek aan tijd en
geld niet onderzocht, maar toch heb ik den graad van hemi-
plegia laryngis, zooals aan dit medegebrachte strottenhoofd
is op te merken, alleen langs dezen weg niet zekerheid
geconstateerd.

Meer onderzoekingen moeten uitwijzen of in geval van
twijfel aan dc aanwezigheid van een stenosegeluid deze
wijze van onderzoek de finesses beter
aangeeft dan de gewone
manier. Ik veronderstel van wel. In ieder geval zal bij een
bestaand stenosegeluid, waarbij men in twijfel is omtrent
den aard van het lijden, deze methode met zekerheid kunnen
uitmaken of hemiplegia laryngis de oorzaak is dan wel wat
anders. En ook dat kan eventueel van groot belang zijn.

-ocr page 64-

OËSOPH AGISMUS BW EEN PAARD,

ÏUUli

A. J. WINKEL.

De literatuur is niet rijk aan beschrijvingen van oesopha-
gismus (dysphagia spastica).

[Iet handboek van Fröhner en Friedberger vermeldt
eenige gevallen, welke echter meerendeels van symptoma-
tischen aard waren, ten gevolge van locaal inwerkende
oorzaken, bijv. het blijven steken van een voederbrok in
den slokdarm, een slokdarmverwonding waargenomen of wel
na morphine-injectie of na chloroformnarcose.

Zuivere neurosen worden door eenige Fransche veeartsen
beschreven; vooral het beeld dat
Cadkac geeft, evenaart in
eenig opzicht het door mij waargenomen«.

Ook in de laatste jaargangen van de Berliner tierärztliche
Wochenschrift
zien we eenige gevallen vermeld, waarbij
slokdarmkramp het voornaamste verschijnsel was.

Het door mij waargenomen geval van oesophagisnms
betreft een bovenlandsche merrie, ongeveer 5 jaar oud,
moeder van een veulen van circa 5 weken.

Het dier werd van den ploeg op stal gebracht. Na het
met graagte opnemen van eenig grasvoeder was het plotse-
ling benauwd geworden, had zich van de krib afgewend en
met gestrekten hals braakbewegingen gemaakt, waarbij groen
vocht uit de neusgaten te voorschijn kwam. Het dier speek-
selde in geringe mate.

Een angstige blik en krabben met de voorbeenen ver-
raadden pijn.

Een minuut ongeveer duurde deze benauwdheid, waarna
het dier zich weer naar de krib begaf en een bete gras

-ocr page 65-

opnam. Dadelijk herhaalde zich echter de benauwdheid,
hoewel in minder mate.

De defaecatie had eenige malen plaats gevonden; normaal
van uiterlijk en in ruime hoeveelheid waren de faeces ont-
last. De urineloozing was voldoende.

Ik zag het dier in de beschreven houding toen ik des
avonds ongeveer 8 uur aankwam. Met paard stond met
gestrekten hals en angstigen blik, krabde nu en dan met
de voorbeenen en had uitvloeiing uit neus en mond.

Het onderzoek leverde de volgende merkwaardige ver-
schijnselen op:

De pols was van vollen weeken aanslag, het aantal slagen
varieerend van 20 tot 30. De hartslag iets bonzend, doch
van zuiver gescheiden tonen; temperatuur 3ü,2 C., con-
junctivae vrij sterk geïnjicicerd, ademhaling alleen tijdens
de benauwde perioden iets frequent, overigens normaal,
evenals de defaecatie en de urineloozing.

Bij palpatie der keelstreek was geen bijzondere gevoelig-
heid, noch zwelling, noch eenig ander abnormaal verschijnsel
waar te nemen.

Verder den hals inspecteerend, bleken de venae jugulares
vrij sterk gevuld te zijn, en de hand op de linker halsader
plaatsend, voelde ik een harde streng ter dikte van een
vinger, hard als een massieve guttapercha slang, gelegen
mediaal van de ader. De streng was onder het strottenhoofd
niet voelbaar; op de hoogte waar de slokdarm zich naar
links omwendt voelbaar tot daar, waar ze tusschen de twee
eerste ribben in de borstholte verdwijnt.

Het lag voor de hand om 1°. door het verloop, 2". door
de afwezigheid ter plaatse van eenig ander orgaan dat een
dergelijken vorm bezat of kon aannemen te denken aan den
Oesophagus, verkeerende in spastischen toestand.

Ten overvloede kreeg men als derde bewijs voor de juist-
heid dezer meening de peristaltische beweging van dit orgaan.

-ocr page 66-

Wanneer namelijk eenig voedsel was opgenomen, werd dit
met moeite geslikt, stagneerde tijdelijk in liet middenge-
deelte van den hals, om ten slotte zijn weg te vervolgen;
de voortbeweging duidde alzoo de plaats van den oesophagus
aan. Eigenaardig was het feit, dat vooral in het midden-
halsgedeelte de passage bezwaarlijk ging en ook na het
verdwijnen van het voedsel de slokdarm op deze plaats een
sterker verdikking aanwees dan elders; het was daarna,
alsof de peristaltiek zich voortzette, zich voornamelijk con-
centreerend over genoemd middenstuk.

Tijdens een dergelijke periode waren de verschijnselen
van pijn weer heviger.

Het bestaan van oesophagismus was in casu alzoo on-
twijfelbaar.

Een gelijktijdig voorkomen van den abnormalen lang-
zamen pols wekte bij mij het vermoeden op, dat dit oeso-
phagismus niet door een zuiver locale oorzaak kon worden
teweeggebracht, alzoo niet van symptomatischen aard kon
zijn, maar door eenigen invloed van centralen oorsprong
werd verwekt.

De nervus vagus (longmaag-zenuw) innerveert, zooals be-
kend is, larynx, trachea, longen, pharynx, slokdarm, maag en
hart. Waar we in casu waarnamen een spasmus van den
oesophagus en tevens een remmenden invloed op de harts-
actie, meende ik het recht te hebben te mogen denken aan
een irritatie in het beloop van den nervus vagus, waarvan
men weet dat deze versmelt niet den ïïervus accessorius
Wiu.isii, de zenuw, welke uitsluitend den remmenden in-
vloed op het hart uitoefent.

Van welken aard deze irritatie zal geweest zijn? Om welke
zelfde irritatie van den\' nervus vagus we geen abnormale
symptomen zagen van den kant der organen door dezelfde
zenuw beïnvloed? De mogelijke oorzaak welke ik boven
aangeef van het symptomencomplex is slechts hypothese, een

-ocr page 67-

onderstelling echter, welke door het succes van de therapie,
naar mijn meening, nog vasteren grondslag kreeg.

Ik behandelde patiënte exspectatief, met de waarschuwing
alle voedsel te onthouden, totdat ik den volgenden morgen
ongeveer 10 uur het dier nog in denzelfden toestand aan-
treffend, overging tot het toedienen van brometum ammo-
nicum om de 2 uur 10 gram.

Terwijl de toestand van \'s avonds lot \'s morgens niets
was veranderd, zag ik nu reeds na het toedienen van 40
gram van het broomzout, dus na S uur, bijna volkomen
herstel; de spasmus was verdwenen, de hartsactie hersteld.

Dit succes schrijf ik toe aan de scdeerende werking van
het broomzout op de geprikkelde centrale bron, hetzij zenuw
of centrum, e\'en prikkel, welke het boven beschreven ziekte-
beeld verwekte.

Ten slotte zij nog vermeld, dat, terwijl enkele waarnemers
herhaling zagen optreden, sommigen zelfs den spasmus na
regelmatige tijden zagen wederkeeren, ik kan constateeren
dat patiënte tot nu toe, 2 maanden na mijn eerste bezoek,
volkomen vrij is gebleven.

Koevorden, September 1904.

K ERATOM A DIFFUSUM VAN DEN HOORN WAND
BIJ EEN PAARD,

Doon

W. C. SCHIMMEL.

Den 13den Januari 1904 werd aan \'s Rijks veeartsenij-
school ter behandeling aangeboden een 9-jarige vosruin,
hoog 1,64 M., gekruist inlandsch ras, toebehoorende aan
N. H. te K. a. Z., welke reeds langen tijd door een vee-
arts was behandeld wegens kreupelheid aan het linker voor-

-ocr page 68-

been. Deze collega had beproefd de hoornzuil, waaraan het
dier lijdende was, te exstirpeeren, doch het mocht hem niet
gelukken beterschap t,e verkrijgen.

1 Iet goed gevoede paard liep links vóór hevig kreupel ;
reeds dadelijk sprong in het oog dat een dift\'ormiteit aan den
hoef welke bijna den geheelen binnenwand betrof, de porzaak
der locomotiestoornis was. Deze binnenwand was namelijk ruim
dubbel zoo dik als de buitenwand en oefende een pijnlijke
drukking uit op de onderliggende keratogene membraan.

Den 14d6n Januari werd, na voorafgaande cocaine-injectie
nabij de pijpzenuwen en na applicatie van een EsM
.vucH\'sche
lis bij het in den noodstal staande paard, overgegaan tot
exstirpatie van het ziekelijk verbreede gedeelte van den
wand. Het bleek dat het keratoma zich tot den kroonrand
uitbreidde en dat een stuk, groot 7 cM. aan den kroonrand
en 1 1 cM. aan den draagrand, moest worden verwijderd.

Hoe dit diffuse hoorngezwel was ontstaan, bleef onbekend.

De wond werd in de eerste dagen antiseptisch verbonden.
Na ongeveer een week werd unguentuin aegyptiacum aan-
gewend en aan den kroonrand, ter bevordering van den
hoorngroei, oleum laurinum. De afgroeiende en ook de om-
ringende hoorn werd telkens dun geraspt.

Onder deze behandeling schreed het genezingsproces der-
mate voort, dat einde Februari een ijzer kon worden onder-
gelegd. Met paard kreeg nu dagelijks beweging en liep,
hoewel niet vlot, volkomen rad. Daarom werd de eigenaar
op 10 Maart uitgenoodigd het paard te doen afhalen.

Deze verzocht het nog eenigen tijd aan de school te
mogen laten, tot dat de hoorn beter was afgegroeid. Dit
verzoek werd ingewilligd; het dier kreeg dagelijks beweging
en alles ging goed tot in het laatst van Maart, toen het
aan hetzelfde been hevig kreupel werd.

Aanvankelijk werd gemeend dat de hardheid van den
hoorn hiervan de oorzaak was; daarom werd de hoef een

-ocr page 69-

paar dagen met modder ingeslagen, echter zonder het ge-
wenschte gevolg. Weldra bleek dat de buitenwand zich
over een groote uitgebreidheid had losgelaten en dat dit
als de oorzaak der kreupelheid moest worden aangemerkt.
Bijna de geheele buitenwand werd weggenomen en daarna
een behandeling ingesteld, als ongeveer voor den binnen-
wand was toegepast.

In het laatst van Juni was in zooverre herstel verkregen,
dat een ijzer kon worden ondergelegd en het paard kon
worden afgestapt. Beweging was hoog noodig voor den,
door de verbanden, sterk geatrophiëerden hoef en het
geatrophiëerde been. Het stappen ging echter zeer gebrekkig,
daar het paard zich gewend had om, ter ontlasting van de
voorhand, de achterbeenen ver onder het lichaam te plaatsen,
terwijl het rechter voorbeen, door de meerdere belasting,
veel had geleden. Het dier stond in de knieën en had
rechts een carpaalscheedegal gekregen.

Dagelijksche oefening scheen aangewezen; daarvoor was
de weide gunstig. Terwijl het paard in stap liep alsof het
hoefbevangen was, draafde het rad. Langzamerhand werd het
stappen beter, zoodat de eigenaar het paard op 13 Juli afhaalde,
met. het voornemen het weder aan den arbeid te gewennen.

RIBFRACTUUR MET CONSECUTIEVE HERNIA
DIAPHRAGMATICA,

dook

L. G. H. G. VAN DE PAS.

In den afgeloopen cursus kwam in de ontleedzaal het
cadaver eener ongeveer 16-jarige merrie, welke aan de rechter
zijde een fractuur van de 7cl\'\' rib had, ongetwijfeld, niet

-ocr page 70-

van recenten datum, terwijl de uiteinden niet met elkander
waren vergroeid.

De breuk bevond zich ongeveer op het midden; de uit-
einden waren vaneengeweken en het dorsale ribstuk was
naar achteren gedisloqueerd. De afstand tusschen de uit-
einden bedroeg ongeveer 2,5 cM. Het bovenstuk vertoonde
geen spoor van callusvorming en eindigde vrij spits naar
achteren en beneden; het onderstuk was aan de mediale
zijde van eenige gerstekorrel-groote beenwoekeringen voorzien

Vóór de fractuurplaats zat, innig met de intercostaalspieren
verbonden, een beensequester, 2,5 cM. lang, 1 cM. breed,
evenwijdig aan de lengte van de rib.

Aan de intercostaalspieren nam men een duidelijk lit-
teeken waar, en wel vóór boven en achter onder de
breuk, over een lengte resp. van 5 en 8 cM. De achtste
rib vertoonde op gelijke hoogte een genezen breuk met zeer
kleinen callus. In de ruimte tusschen de beenuiteinden
bevond zich een, vrij sterk van vaten voorziene streng van
sereus weefsel, 25 cM. lang, welke in caudo-mediale richting
naar het diaphragma liep. Hierin was, juist op de grens
van den IlELMONTschen spiegel en het vleezig deel, een
opening, waar een vingertop kon indringen. De randen dezer
opening waren hard en verdikt; de streng was eensdeels aan
de randen der opening vastgegroeid, terwijl een ander deel
zich onafgebroken en door de opening verschuifbaar naar
de peritoneaalholte begaf, om daar in het groote net over
te gaan.

Er bestond dus een hernia diaphragmatica; door de breuk-
poort was het groote net in de borstholte getreden.

Het verband tusschen ribfractuur en hernia is mijns inziens
vrij zeker en wel aldus op te vatten, dat een of ander trauma
beide ribfracturen heeft veroorzaakt : door het verscheuren
der intercostaalspieren verkreeg het boveneinde der 7de rib
een groote beweeglijkheid, en dit heeft onmiddellijk na of

-ocr page 71-

hij het ontstaan der fractuur het diaphragma geperforeerd.
Langs die opening
is een deel van het net uitgetreden, ciat
bij de opvolgende locale pleuritis, in de omgeving van de
fractuurplaats, aan de pleura vast groeide.

Opmerkelijk is het, dat het bij een netbreuk is gebleven
en dat geen andere organen uit de buikholte zijn getreden,
daar er toch gelegenheid bestond, dat de breukpoort, vooral
kort na haar ontstaan, toen de randen nog niet verdikt
waren, door de drukking der buiksingewanden grooter werd.

Dat de ribfractuur hier bij uitzondering niet genezen
is, zal wel het gevolg zijn: 1°. van het verscheuren der
intercostaalspieren, waardoor de uiteinden onvoldoende waren
gefixeerd, en 2°. doordat het waarschijnlijk een splinter-
breuk is geweest, waardoor de afstand toch te groot zou zijn
voor het elkander bereiken der beide calli.

Utrecht, Augustus 1903.

Korte mededeelingen en referaten.

Genezing van ptyalismus b\\j het paaril door subeutane
injectie van pilocarpine.
— De veearts Die.yt maakt melding
van
eeu paard, dat sedert drie maanden in hevige mate aan
speekselvloed leed en dientengevolge, ondanks goeden eetlust,
meer en meer vermagerde. De parotis was hard en gezwollen.
Nadat te vergeefs was beproefd op eenige wijze genezing te ver-
krijgen, injiciëerde
Diem pilocarpinum hydrochloricum, ten einde
de klier te prikkelen. Toen hij na aanwending van
0,3 gram
beterschap zag, spoot hij den volgenden dag
0,4 gram en den
derden dag 0,5 gram in. Hierop volgde verdere vermindering
der speekselsecretie. Daarna werd de parotis met jood-joodkalizalf
ingewreven, terwijl later PRiESSNiTz\'sche omslagen werden ge-
maakt tot volkomen genezing was verkregen. (
Wochenschrift fiir
Tier/teiIleunde und Vie.hzncht,
48 .Talirgang, A7°. 20.)

vv. c. s.

-ocr page 72-

De cocaine-injectics als diagnosticiun voor de zitplaats der
kreupelheden.
— De Fransche paardenarts Dassonville beveelt
de volgende injecties aan. Een eerste inspuiting geschiede gelijk-
tijdig in bet beloop van den nervns medianus en den nervus
cubitalis. Verdwijnt daarna de kreupelheid, dan moet een tweede
injectie plaats vinden aan weerszijden boven bet kootgewricht.
Duurt de kreupelheid echter voort, dan is zij gezeteld in den
schouder, deii opperarm of het bovenste gedeelte van den
onderarm.

Houdt de kreupelheid na injectie boven het kootgewricht op,
dan moet een derde inspuiting geschieden, en wel aan weers-
zijden onder den kogel, in het beloop der achterste kootzenuwen.
Verdwijnt de kreupelheid nu, dan zit zij in den hoef. Duurt zij
echter voort, dan zetelt zij in den eersten phalanx.

Blijft de kreupelheid na injectie boven het kootgewricht bestaan,
dan moet een derde inspuiting plaats vinden aan weerszijden ter
hoogte van de plantare anastomose. Verdwijnt zij thans, dan is
de oorzaak te zoeken in het onderste gedeelte van de pijp. Duurt
zij echter voort, dan is zij gezeteld tusschen het onderste derde
gedeelte van den onderarm en het bovenste derde gedeelte van
de pijp. Ter nadere aanwijzing kan een inspuiting in het beloop
van den nervus cubitalis nuttig zijn; verdwijnt de kreupelheid
daarna, dan zit zij aan de achtervlakte van den carpus. (
Bulletin
de la Sociéte centrale, féorier
1904.) VV. C. S.

Vereeniging van den nervus reeurrens met den nervus
vagus ter ophefiing van cornage.
— fn 1896 deelde J. Tagg
een geval mede van een merrie, waarbij hij den nervus reeurrens
in zijn beloop langs den hals had gehecht aan den nervus vagus.
Thans maakt hij gewag van vijf andere gevallen, waarin hij
dezelfde behandeling heeft toegepast.

Het paard werd neergelegd en gechloroformiseerd, het operatie-
veld geschoren en gedesinfecteerd. De nervus reeurrens ligt op
den slokdarm, de nervus vagus op de carotis. De eerste zenuw
wordt met de laatste vereenigd door middel van catgut. Nadat de
spieren en de huid zijn gehecht, wordt een antiseptisch verband
aangelegd.

De vijf geopereerde paarden waren voor eiken arbeid ongeschikt.
Na de operatie kon het eerste zonder bezwaar stapvoets werk

-ocr page 73-

verrichten. Het tweede bezweek drie maanden later aan tetanus
na nageltred.
Het derde, vierde en vijfde paard hervatten hun
arbeid en konden dien voortzetten zonder
eenig cornage-geluid te
doen hooren.
(The Journal of comparative patliology and therapeu-
tics,
June 1904.) W. C. S.

Castratie van het paard door excisic van het vas deferens. —
In verband met de meening der inlanders van Engelsch-Indië,
dat de testikel atrophiëert indien het vas deferens door ziekte of
trauma oblitereert, kwam
J. Taog op het denkbeeld om een
stukje van dit kanaal uit te snijden en aldus
de communicatie
op
te hetfen tusschen den testikel en de zaadblaasjes. Daardoor
zou wellicht de castratie kunnen worden vervangen.

Hij opereerde aldus zes hengsten en verkreeg uitnemende resul-
taten. Drie van deze dieren welke hij verder kon nagaan, zijn
met merriën in vrijheid gesteld zonder eenige geslachtsdrift te
openbaren.

De operatie is betrekkelyk eenvoudig. Het dier wordt neer-
gelegd en geanaestheseerd. Ongeveer 5 cM. boven den testikel,
langs de zaadstreng, iets naar achteren ten einde de bloedvaten
te vermijden, wordt een incisie gemaakt. Men herkent het vas
deferens gemakkelijk aan de witte kleur! Het wordt over een
lengte van 2 cM. geïsoleerd; men brengt een ligatuur aan de twee
uiteinden en snijdt het aldus begrensde gedeelte door. De huid
wordt gehecht en met jodoform bedekt. In de volgende dagen
reinigt men met een sublimaat-solutie.

Het is noodig twee incisies te maken, één voor elke zaadstreng.
(The Journal of comparalive patliology and therapeutics, June 1904.)

w. c. s.

Maatschappij tor bevordering der Veeartsenijkunde.

VERSLAG VAN DEN TOESTAND DER MAATSCHAPPIJ
OVER 1903/1904.

Ter voldoening aan de bepaling van artikel 22 van het
reglement is het mij bij herhaling een aangename plicht U

5

-ocr page 74-

namens het Hoofdbestuur verslag te doen van den toestand en
de werkzaamheden der Maatschappij van 19 September 1903
tot heden.

De toestand der Maatschappij mag gunstig en steeds vooruit-
gaande worden genoemd.

Van de dit jaar tot veearts bevorderde candidaten sloten zicli
als lid aan de beeren:
J. C. Colder, D. J. Copper, E, J.
Dommerhold, S. KiNGMi, J. A. Lenshoek, J. A. van der Linde,
D. Niebürg, G. A. de Raadt, H. E. Reeser, J. G. A. Reeser
en J. Stapenséa, terwijl ook de oud-gouvernementsveearts C. G.
A. A. Rouyer als lid der Algenieene afdeeling toetrad.

Een aanwinst dus van 12 leden.

Door den dood ontvielen aan de Maatschappij: Mr. G. J. Sickesz,
oud-Directeur-Generaal van Landbouw, eerelid; Charles Siegen,
vétérinaire municipal te Luxemburg, correspondeerend lid; L.
Hubenet, lid van de afdeeling Groningen-Drente.

De necrologie dezer gestorvenen is vermeld in het afgesloten
deel van ons Tijdschrift, nos. 5, 6, 7 en 11. Drie leden bedankten
voor bet lidmaatschap, waardoor een totaal verlies van 4 leden
is ontstaan en de toeneming van het ledental 8 bedraagt.

Drie leden verwierven dit jaar het praedicaat van «doctor
veterinariae», hun verleend door «den hohen Veterinär-medici-
nisclien Facultät der Universität Bern», namelijk den 26sten
Februari
1.1. aan de heeren J. H. Picard en P. Vermaat, beiden
op proefschriften, getiteld: «Ueber den Wert der biologischen
Reaktion zum Nachweis von Fleischarten» ; en «Untersuchungen
über das Oberflächenepithel des Magens» ; den 15de" Juli aan
den heer K.
Over op een dissertatie, den titel voerende:
«Untersuchungen über die fötale Circulation».

Bij gelegenheid van den verjaardag van H. M. de Koningin
viel den heer
II. de Jong, veearts te Ginneken, de onderscheiding
ten deel van te worden benoemd tot ridder in de orde van
Oranje-Nassau.

De Maatschappij is samengesteld uit:

1 Algemeene afdeeling, tellende 59 leden en 9 bijzondere af-
deelingen:

Groningen-Drente » 33 »

Friesland » 22 »

Gelderland-O verijsel » 51 »

-ocr page 75-

Utrecht

Noord-Holland

Zuid-Holland

Nieuw-Zuid-Holland

Zeeland

tellende 40 leden

2G »

23 »

42 »

17 »

Noord-Brabant-Limburg

2 » 40 »
te zamen 353 leden.

Bovendien heeft de Maatschappij nog 3 eereleden en 1 cor-
respoudeereud lid.

De at\'deelingen zijn tevreden over haar toestand.

Het Hoofdbestuur betreurt het, dat door de afdeelingen geen
gevolg wordt gegeven aan het dringend verzoek om de afdeelings-
verslagen tijdig in te zenden. Slechts van twee afdeelingen (Fries-
land en Noord-Holland) was het mogelijk de verslagen, welke
in het begin van 1904 werden ingezonden, door middel van het
Tijdschrift vóór deze Algemeene Vergadering openbaar te maken.

Met uitzondering van een afdeeling welke geen verslag gaf,
werden de verslagen der overige afdeelingen, na daartoe te zijn
aangezocht,
eerst na 15 Augustus ingezonden.

Het Hoofdbestuur hield dit jaar vier vergaderingen, waarvan
drie in vereeniging met de commissie voor de reorganisatie van
het veeartsenijkuudig onderwijs. Het doel dezer vergaderingen
was te beraadslagen omtrent de middelen, welke dienden te
worden aangewend om te trachten het veeartsenijkundig ouderwijs
te brengen onder het Hooger onderwijs, in verband met de
behandeling van de aanhangige Wet op het Hooger onderwijs.
De resultaten dezer beraadslagingen en de verdere bemoeiingen
te dezer zake zijn u reeds bekend gemaakt door middel van de
verzameling van adressen en andere stukken in brochurevorm,
onder den titel «Poging tot reorganisatie van \'s Rijksveeartsenij-
school», door het Hoofdbestuur en genoemde commissie aan de
leden der Maatschappij toegezonden. Deze brochure bevat ook
nog stukken welke reeds in het vorig jaar zijn afgehandeld.

Hierbij kan nog worden vermeld, dat een commissie, bestaande
uit de heeren: M. II.
J. P. Thomassen, voorzitter, D. van dek
Sr,hijs, lsto secretaris van het Hoofdbestuur en D. A. de Jong,
voorzitter, en M. J. Hengevet.d, secretaris der reorganisatie-
commissie, op daartoe aan den Minister van Waterstaat, Handel
en Nijverheid gericht verzoek, eeu onderhoud heeft gehad met

-ocr page 76-

dien Minister om de belangen van het veeartsenijkundig onderwijs
te bespreken.

Het resultaat van dit onderhoud was, zooals reeds uit de rnede-
deeliugen in de aangehaalde brochure zal zijn
geblekeD, niet zeer
bevredigend en gat\' niet veel hoop op medewerking van den
Minister ter bereiking van ons doel.

Het Hoofdbestuur vond ook dit jaar geen aanleiding tot liet,
bijeenroepen van een gecombineerde vergadering, bedoeld bij
artikel 29 van het reglement.

De belangen van het Tijdschrift werden bij voortduring met
de meeste zorg door het comité van redactie voorgestaan. Het
Tijdschrift verscheen geregeld in den aanvang van iedere maand.
Met het verschijnen van de 12do aflevering in de eerste week
van September werd het 31ste deel compleet.

Met deii aanvang van 1904 nam de heer H. M. Khoon den
voorzitterszetel in en werd de aftredende voorzitter, de heer M.
II. J. P. Thomassen, van zijn taak, welke met loffelijken ijver
door hem was vervuld, ontheven.

De heer Dr. D. A. de Jong Jzn. vertegenwoordigde de Maat-
schappij als haar afgevaardigde op het Hygiënisch Congres, dat
op 1 en
\'2 Juli te Nijmegen werd gehouden.

De verslagen van den penningmeester-bibliothecaris zullen u
voldoende inlichting geven omtrent den toestand der geldmiddelen
en vaii de bibliotheek.

De lste Secretaris,
D. van deit Sr.uus.

Verslag omtrent de geldmiddelen der Maatschappij
over het jaar 1903.

Het verslagjaar begon met een saldo van f 1000,995 en ook
de ontvangsten bedroegen meer dan begroot was.

Aan interest van belegde gelden werd f 31,82 ontvangen en
aan contributie f 1766.

De tijdschriftrekening over het XXXsto deel leverde een saldo
op van f 99,79, waarover de redactie de beschikking kreeg voor
het volgend deel, zoodat het tijdschrift voor de volle som van
f 1100 is geboekt.

-ocr page 77-

Wat de verdere uitgaven betreft, valt op te merken dat de
posten «lokaalhuur, reis- en verblijfkosten van het Hoofdbestuur
en kosten voor de commissie in zake reorganisatie van het vee-
artsenijkundig onderwijs» respectievelijk werden overschreden met
f 3,00, f 20,90 en f 73,73, voor welke overschrijding de Algemeene
vergadering van 18 September 1903 reeds toestemming gaf.

De overige posten geven tot geen opmerkingen aanleiding.

De werkelijke ontvangsten en uitgaven bedroegen voor het
maatschappelijk jaar respectievelijk 1\' 1797,82 en f 1603,07, zoodat
de financieële toestand gunstig mag worden genoemd.

Utrecht, 1 Januari 1904.

Namens het Hoofdbestuur,

De penningmeester-bibliothecaris,
van Esvjèld.

Overzicht van het geldelijk beheer over bet jaar 1903.

Ontvangsten:

Saldo over het jaar

1902 .......

f

1009.99»

Rente over 1902.

»

31.82

Contributie afdeeling Groningen-Drente (32 leden)

»

160.—

» »

Friesland . . . (22

» )

»

110.—

» »

Gelderland-O ver jjsel (52

» )

»

260.—

» »

Utrecht .... (41

» )

»

205.—

» »

Noord-Holland. . (2(5

» )

»

130.—

» »

Zuid-Holland . . (23

» )

»

115.—

» Nieuwe »

Zuid-Holland . . (38

> )

»

190.—

» »

Zeeland . . •. . (17

» )

»

85.—

s> »

Noord-Brabant-Limburg

(38

leden)......

.

J>

190.—

» Algemeene afdeeling (51 volle, 5

halve

leden)......

»

321.—

Restitutie der afdeelingen voor verzending van het

tijdschrift

»

148.145

f 2955.96

-ocr page 78-

U itgaven:

Tijdschrift (deel XXX)..........f 1100.—

Drukwerk..............» 11.80

Lokaalhuur..............» "23.—

Verschotten van den voorzitter f 2.—

» » » lsto secretaris. . . » 8.40

» » » 2de » ...» 0.93

» » » penningmeester . . » 4.81 » 16.14

Kosten van incasseeren.........» 3.95

Reiskosten van het Hoofdbestuur:

aan den voorzitter......f 5.30

» » onder-voorzitter » 38.—

» » lsto secretaris.....» 32.45

» » 2Jo > .....» 20.15 » 95.90

Onderhoud, assurantie en catalogus der bibliotheek » 200.—
Extra-onkosten der Algemeene vergadering ...» 4.55
Voor contributie en vertegenwoordiging:

congres openbare gezondheidsregeling . f5.—

vertegenwoordiging.......» 17.— » 22.—

Voor de reorganisatie-commissie:

reis- en verblijfkosten van den voorzitter. » 10.—
» » » » » secretaris. » 8.35

» » » v.h.lid J. M.Knipschebr »19.51

» » > » » » A. W. Heidema. » 55.60

» » » » » » H. M. Kroon . » 10.80

drukwerk..........» 3.—

verschotten..........» 16.47 1 123.73

Onvoorziene uitgaven..........» 2.—

Verzending der tijdschriften voor de afdeelingen . » 148.145

Kassaldo op 31 December 1903....... » 1204.745

f 2955.96

A

-ocr page 79-

Overzicht van het geldelijk beheer over 1903,
in verband met de begrooting.

0 il t v a li g s t e ii :

Kas-saldo op 1 Januari 1903 .
Rente van belegde gelden .
Onvoorziene inkomsten .
Contributie over 1903.
Restitutie der afdeelingen voor verzen-
ding tijdschrift.......

Werkelijk.

Begrooting.
f —
» 20.—

1675.-

f 1009.995
31.82

17G6.

» 148.14s

f 2955.96

f 1695.-

f 2955.96 f 1695.—

Uitgaven.

Werkelijk.

hegrooliug.

Aan tijdschrift........

f

1100.—

f 1100.—

»

drukwerk........

»

11.80

»

30.—

S

lokaalhuur........

23.00 >)

»

20.—

»

verschotten, briefport, zegels, enz.

»

16.14

»

25.—

kosten van incasseeren ....

y>

3.95

»

5.—

» *

reis- en verblijfkosten van het

Hoofdbestuur......

»

95.90 \')

»

75.—

»

onderhoud enz. der bibliotheek .

»

200.—

»

200.—

>

onderzoek geheimmiddelen. . .

»

»

100.— 2)

y

Cv

commissie in zake reorganisatie

veeartsenijkundig onderwijs.

»

123.73 \')

>

50.—

»

extra-onkosten Alg. vergadering.

»

4.55

»

25.—

»

contribution en vertegenwoordi-

ging • • • ,.....

»

22.—

»

25.—

>

onvoorziene uitgaven ....

»

2._

»

40.—

»

verzending tijdschriften voor de

afdeelingen.......

»

148.145

»

»

kas-saldo op 31 December 1903.

»

1204.74«

»

1) Deze posten zijn overschreden na machtiging der Algemeene ver
gadering van 18 September 1903.

2) Zoo noodig nog te beschikken over f 50.— nit het kas-saldo 1902.

-ocr page 80-

Verslag omtrent den toestand van de bibliotheek

der Maatschappij over 1903/1904.

*

Ook dit jaar mag liet verslag der bibliotheek guiistig worden
genoemd.

Met het catalogiseereu wordt geregeld voortgegaan, maar daar
er weinig tijd beschikbaar was, zijn de vorderingen niet zoo heel
groot. Alle stukken verkeeren in goeden staat.

Behalve de vervolgen, de ruilexemplaren en enkele meer
officieële stukken ontving ik een groot aantal bijdragen (23sto
vervolg).

Door 49 personen werden mij 106 stuks toegezonden, waar-
onder vele welke voor onze bibliotheek van groot belang zijn.
Ik gevoel mij dan ook gedrongen aan die allen hartelijk dank te
betuigen voor de mij verleende hulp. Wanneer het oud-llollandsche
spreekwoord «de aanhouder wint» waarheid bevat, en wanneer
het aantal verzamelaars van llollandsche veeartseuijkundige lite-
ratuur voor onze Maatschappij blijft toenemen gelijk in het afge-
loopen jaar, dan koester ik de hoop over enkele jaren te kunnen
zeggen dat er niet veel aan onze bibliotheek ontbreekt.

De namen der schenkers mogen hier volgen (de bijgevoegde
getallen duiden het aantal stukken aan).

T. A. L. Beet. te Roermond 3, P. D. Beunders te Groningen 1,
M. G.
de Bruin te Utrecht 7, W. van der Buro te Batavia 5,
Dr. M. C. Dlkhuyzen te Utrecht 1, J. J. F. Duont te Rotterdam 1,
J. K. F. de Does te Weltevreden 4, Ë. J. Dommeriiold te Utrecht
1, Dr. D. P. F.
Driessen te Weltevreden 3, F. VV. van Di lm
te Arnhem 3, H. L. Ellerman Lzn. te Dordrecht 3, Dr. L. van Es
te Mobile (Alabama) 3, D. F. van Esveld te Utrecht 8, J. de
Haan te Weltevreden 5, Prof. Dr. H. J. Hamburger te Groningen 1,
K. Hoefnagel te Utrecht 15, K. Hoefnagel, H. van Staa en H. A.
Vermeulen, respectievelijk te Utrecht, Leeuwarden en Wijk-bij-
Duurstede
2, P. K. M. Houba te Maastricht 1, Dr. L. van Itallie te
Utrecht
2, Dr. D. A. de Jong Jzn. te Leiden 5, L. van Kempen te
Sittard
2, H. M. Kroon te Deventer 2, H. J. Lemmens te Maastricht 2,
A. van Leeuwen te Groningen 1, F. B. Löhnis te\'s-Gravenhage 1,
J. Th. van Lohuizen te Winterswijk 1, L. de Louter te IJzen-
dijke 1, Dr.
H. Markus te Utrecht 4, J. Mazure Gzn. te Am-

-ocr page 81-

sterdam 18, P. (\'. Muyzert te Breda 2, F)r. K. Over, t,e Deventer
1,0. A.
Penning te Semaraug 1, Dr. J. Poels te Rotterdam 1,
E. A. L.
Quadekker. te Nijmegen I, P. Schat te Probolingo 2,
W. O.
Schimmel te Utrecht 3, D. van der Sluijs te Amsterdam 1,
J. 13. F.
Solkes te Utrecht 1, H. van Staa te Leeuwarden 2,
G.
h. J. Tervoert te Drachten 1, M. h. J. P. Thomassen te
Utrecht
2, 11. J. M. Valois te Utrecht 1, h. A. Vermeulen te
Wijk-bij-Duurstede 1,
K. de Vink te Zoetermeer 3, J. Vlaskamp
te Eibergen 1, Dr. A. W. II. Wirtz te Utrecht 32, Geldersch-
Overijselsche
Maatschappij van Landbouw 1, Nederlandsch Land-
bouw-comitó 2, Vereeniging Oudleerlingen van \'s Rijks landbouw-
school 1.

Gedurende het afgeloopen jaar zijn 171 nummers uitgeleend
aan 54 personen, waarvan 33 buiten de gemeente (10 zijn geen
veeartsen). Ook nu liet de betaling der verschuldigde porto\'s bij
enkelen te wenschen over.

Utrecht, 11 September 1904.

Namens het Hoofdbestuur,
De penningmeester-bibliothecaris,
van Es veld.

Bijlagen.

1. Tijdschrift voor Veeartsenijkunde, deel XXXI.

2. \'s Rijks veeartsenijschool te Utrecht. Programma der lessen
voor het schooljaar 1904/1905.

3. Friesch Rundvee-stamboek. Hulpstamboek 1904, afl. XVIII.

4. IdVerzamelboek van liet stamboekvee en de
afstammelingen bij ieder der leden aanwezig op 1 November
1903. Leeuwarden, N. Miedema en 0°. 1904.

5. Paardenstamboek voorde provincie Friesland 1904, afl. XXVI.

ti. Verslag aan de Koningin over de bevindingen en handelingen

van het veeartseuijkundig Stuatstoezicht in het jaar 1902.

7. Staatszorg voor de paardenfokkerij. Uit verzameling van
verslagen 1902—1903.

8. E. A. L. Quadekker, Het paard, zijn lichaamsbouw en in-
wendige organen. Derde druk. Deventer, .ë. E. Kluwer
z. j. (1903).

9. E. A. L. Quadekkér, Het paardenboek, 1. Zutphen, Sciiil-
lemans
en van Belkum z. j. (1904).

-ocr page 82-

10. M. J. Hëngevelu GJzn. en J. A. Zaalberg, Verzameling
van wetten, koninklijke besluiten, ministerieële beschikkingen
en aanschrijvingen betreffende het veeartsenijkundig staats-
toezicht, de veeartsenijkundige politie, het veeartsenijkundig
onderwijs en de Éaardenfokkerij. Alfen
(Z. 11.), N. Samson
1903/04.

11. Veterinaire almanak 1904.

12. Rapport, dato September 1902, van het Hoofdbestuur der
Nederl. Vereeniging tot bescherming van dieren en van het
bestuur der Leidsche Vereeniging tot bescherming van dieren
over de vraag: Welke is de beste methode voor het slachten
van dieren wier vleesch voor consumtie bestemd is, ver-
zekerende zoowel veiligheid voor den slachter, geschiktheid
van het vleesch voor de consumtie als het minst mogelijke
lijden van bet dier.

13. L). ScnuiuNK. Uitwendige runderkennis. Doetinchem, C.
Misset z. j. (1904).

14. Veeartsenijkundige bladen voor Ned.-Iudië, deel XVI.

15. Weekblad voor zuivelbereiding en veeteelt, 9dc jaargang,
compleet; 10de jaargang nos. 1—22.

16. Hippos, weekblad gewijd aan de belangen van paardenfok-
kerij en van paardensport, 13dejaargang compleet; 14dejaar-
gang nos. 1—13.

17. Het Paard, geïllustreerd weekblad voor fokkers, houders en
liefhebbers van paarden, 9do jaargang compleet; 10do jaar-
gang nos. 1—36.

o o

18. Laudbouw-weekblad, 12de jaargang compleet; 13do jaargang
nos. 1—36. •

19. De Veldbode, weekblad voor land- en tuinbouw, enz.
n08. 36—87.

20. Friesch Weekblad, gewijd aan de belangen van Volkswel-
vaart, Landbouw en Veeteelt, n03. 193—244.

21. Laudbouwkundig tijdschrift, deel 1903 compleet, deel 1904
nos. 1—4.

22. Cultura, uitgave van de vereeniging van oud-leerlingen der
Rijkslandbouwschool,
15de jaargang compleet, 16dc jaargang
1—9.

23. Tijdschrift voor Nijverheid en Landbouw in Ned.-Indië.
Enkele nummers van het loopende deel.

-ocr page 83-

24. De Hoefsmid, 83tejaargang Compleet; 9dojaargang noa. 1 - 8-

25. Weekblad van liet Nederlandscb \'rijdschrift voor Geneeskunde,
deel II, 1903 en I, 1904 compleet, deel 11 1904, n°3. 1 — 10.

26. Geneeskundige Courant, jaargang 57 compleet ; jaargang 58,
noa. 1-36.

27. Militair geneeskundig Tijdschrift, deel VII compleet; deel
VIII n"3. 1—3.

28. Pharmaceutisch Weekblad, 4Q8to jaargang compleet; 1 lste
jaargang n03. I—36.

29.\' Tijdschrift voor sociale hygiëne en openbare gezondheids-
regeling, 5do jaargang compleet; 6de jaargang n*13. 1—9
(except ii°. 8).

30. Fortschritte der Veterinär-Hygiene, Jahrgang 1 vollständig;
Jahrgang II n"3. 1 — 5.

31. Zeitschrift für Fleisch- und Milchhygiene. Jahrgang XIV.

32. Deutsche tierärztliche Wochenschrift, Jahrgang XI voll-
ständig; Jahrgang XXII n03. 1—36.

33. Tierärztliches Zentralblatt, Jahrgang XXVI vollständig;
Jahrgang XXVII nos. 1—25.

34. Schweizer Archiv für Tierheilkunde, Band 45 vollständig;
Band 46 n03. 1—4.

35. Recueil de médecine vétérinaire, tome X complet; tome XI
nos. 1 — 16.

36. Revue vétérinaire, année XXVI11 complète; année XXIX
n03. 1—9.

37. Le Progrès vétérinaire, année XV complète; année XVI,
premier semestre complet, deuxième semestre n03. 1—10.

38. Le bulletin vétérinaire, n03. 104 — 115.

39. Revue générale de médecine vétérinaire, nos. 18—41.

-10. Annales de médecine vétérinaire, année LII complète; année
LUI n03. 1^-8.

41. L\'Echo vétérinaire, année XXXIII complète; année XXXIV
nos. 1—6.

42. Archives des sciences biologiques à St. Pétersbourg, tome X
n03. 1—2.

43. The Journal of comparative pathology and therapeutics,
vol. XVI complete; vol. XVII nu3. 1—2.

44. American veterinary review, vol. XXVII complete; vol.
XXVIII nos. 1—5.

-ocr page 84-

45. Maanedsskriffc for Dyrlaeger (Kopenhagen), Band XV

n0B. 5—12; Band XVI n08. 1—3.
16. Arhiva veterinaria. 1904 Voliuu I nos. 1—2.
47. Archivio di farmacologia sperimentale e scienze affiui. Anno
III, vol. 5—8.

Bibliotheek van Hollandsche veeartsenijkundige

werken.

(23,te vervolg.)

Van den heer J. Mazure Czn. te Amsterdam:

Veeartsenijkundig magazijn van Dr. A. Numan.

Magazijn voor veeartsenijkunde, enz. van Dr. A. Numan en Dr.
P. H. J. W
ellenbergh.

Ilet Repertorium.

Landbouw courant; verschillende nummers der jaargangen
1867 en 1868.

F. Harzer, De grof- en hoefsmid. Uit het Hoogduitsch.
Goriuehem, G. C.
van oer Mast (z. j.).

Eene ziekte onder het Hoorn-vee (Tongekanker). Bijlage bij
een missive van den Minister Plenipotentiaris
van Lans berge
van 4 April 1787.

G. 0. Reich, Waarachtig en nauwkeurig onderwijs voor den
Landman, aangaande de rundveeziekte en derzelver inenting. Uit
het Hoogduitsch. Zutphen, H. O. A.
Thieme 1799.

Wet van den 30sten Mei 1840 (Staatsblad n», 16), tot weder-
invoering eener belasting op de runderen, paarden cn schapen»
ten behoeve van bet fonds voor den landbouw, met de wet van
den 9den Juli 184\'2 (Staatsblad nü. 21), tot wijziging en aanvulling
der wet van den 30ston Mei 1840. Bovendien: Handleiding ter
geregelde uitvoering dier wetten.

Reglement tot voorkoming van de verspreiding der Longziekte
onder het rundvee in de provincie Zeeland, goedgekeurd bij
Koninklijk besluit van 5 Januari 1842, n°. 69.

F. C. Hekmeijer, Verhandeling over de kennis van den ouder-
dom des paards. Utrecht,
N. van der Monde 1837.

-ocr page 85-

B. J. C. Ri.tndkrs, De paardenarts, enz. naar Fit. Clater.
Gorinchem, J. Noorduijn 1849.

P. Camper, Lessen over de thans zweevende veesterfte. Leeu-
warden, H. A.
de Chalmot 1769.

J. van Hertum, Een woord over de besmettelijke longziekte
onder het ruudvee. Zwolle, W. E.
J. Tjebnk Willink 1845.

J. van Hertum. Schurft, der schapen. Middelburg, U. F. Auer
1847.

Handleiding tot de paardeukennis. Nieuwe uitgave. Breda,
Broese en C°. 1840.

F. H. van Dommelen, Maatregelen ter stuiting van de long-
ziekte onder het rundvee. Leiden, D.
Noothoven van Goor 1851.

A. Hoek, Geneeswijze der longziekte bij rundvee. \'s-Graven-
hage,
H. C. Susan 1852.

***** i)e reorganisatie der vee-artsenijschool. Utrecht,
J. H. Si
ddrÉ 1851.

Van Ur. A. W. H. Wirtz te Utrecht:

A. W. H. Wirtz, Dertigste jaarverslag van de rijks inrichting
tot kweeking van koepokstof 1902.

Idem. Achtste jaarverslag, 1880.

E. Nocard (1850-1903).

A. W. H. Wirtz, De oprichting van openbare stedelijke slacht-
huizen in Nederland. Het 10° jaarverslag der Ver\', t. verb. d.
Volksgezondh. te Utrecht, 1877.

Idem, Algemeen verslag over voorbehoedende inentingen tegen
miltvuur en tegen varkensziekte (besmettelijke vlekziekte). Van
1890—1901. Versl. V. Staatstoez.

Idem, Algemeen verslag over proefnemingen met inspuiting
van malle\'ine tot onderkenning van kwaden droes, van 1892 —
1901. Versl. V. Staatstoez.

Idem, Geschiedkundig overzicht van het optreden, zich ver-
breiden en heerschen der varkensziekte (vlekziekte) in Neder-
land (1816—1893). Versl. V. Staatstoez. 1896.

Idem, Egelinö en Dr. F. J. Dupont, Verslagen van een onder-
zoek betreffende het voorkomen van trichinen in uit Amerika
aangevoerd varkenvleesch 1882 en 1883. Staatscrt. v. 3 Nov.
1882, n°. 260 en Januari 1884.

A. W, II. Wirtz, Opmerkingen over het verbaud tusscheu de

-ocr page 86-

meiisclienpokken eil de schaapspokken, inzonderheid uit een ge-
schiedkundig oogpunt. Med. v. d. Ver. v. inricht, t. bev. d.
koepokinenting in Ned. 1884, n°. II.

Idem. Verslag omtrent het internationaal veeartsenijkundig
congres te Bern tusschen 16 en 22 Sept. 1895 gehouden.

Muller et Wirtz, De 1\'enseignemeut en médecine vétérinaire.
Bruxelles,
Brogniez et v. n. Weghe 1883.

Dr. Ruuscn en Dr. A. W. H. Wirtz, Verslag omtrent het
internationaal veeartsenijkundig congres, gehouden van 7 —12
Aug. 1899 te Baden-Baden.

C. H. H. Spronck en A. W. II. Wirtz, Resultaten van de
therapeutische en preventieve aanwending van anti-diphtherisch
serum ten behoeve van on- en minvermogenden bereid. Ned.
Tijdsein-,
v. Geneesk. 1896, II, n°. 13.

Van den heer K. Hoeiwagel te Ufrecht:

Dr. J. B. Naaktgebokkn, Over het slachten der beesten. N.
Rott. Ort., 15 Augustus 1903.

Dierenmishandeling. Slachtgruwelen. Id. 16 Augustus 1903,

M. Zadoks, Het slachten volgens Joodschen ritus. Id. 18
Augustus 1903.

Dr. Ritter, Dierenmishandeling. Id. 19 Augustus 1903.

D. L., Over het gebruiken van vleesch. Id. 20 Augustus 1903.

A. W. Haks, Over het slachten van dieren. Id. Id.

Rüper, De Zwolsche abattoirkwestie. Verslag voordracht. Pr.
Ov. en Zw. Ort., 7 Maart 1902.

Dr. Pijnappel, Nadere toelichting tot zijn voorstel betreffende
de oprichting van een abattoir, dato 3 April 1902.

Het abattoir te Zwolle. Pr. Ov. en Zw. Crt., 14 April 1902.

K. Hoefnagel, Het abattoir te Zwolle. Id. 30 Juni 1902.

B. Het abattoir te Zwolle, met bijschrift van Dr. Pijnappel.
Id. 3 Juli 1902.

A. W. IIeidema, Hooger onderwijs in zake landbouwkunde
en veeartsenijkunde. N. Rott. Crt., 26 Februari 1904.

II. G. van Harrevelt, Minister Ivuypkr over veeartsenijkundig
onderwijs, ld. 16 Maart 1904.

K. Hoefnagel, Verslag van den toestand en de exploitatie
der gemeenteslachtplaats te Utrecht over 1903.

Reqaest aan den Minister van Waterstaat, Handel en Nijver-

-ocr page 87-

heid in zake nitvoer van deugdelijk vleescli, dato 1903, van de
Veeartsenijkundige vereeniging tot bevordering der kennis om-
trent de keuring van voedingsmiddelen van dierlijken oorsprong.

Van den heer H. van Staa te Leeuwarden :

H. C. Reimers, Wonderen van het dierlijk organisme. Ver-
slag voordracht. Leeuw. Crt., 13 December 1902.

Idem, De strijd van het lichaam tegen ziekteoorzaken. Id. 10
Januari 1904.

Vau den heer P. C. Muijzert te Breda:

Reglement voor den militair veterinairen dienst in Neder-
landsch-Indië. Batavia, Landsdrukkerij 1903.

Voorschrift nopens het hoefbeslag bij het Nederlandsche leger
van 12 October 1903.

Van den heer J. W. Lkmmens te Maastricht:

Verslag omtrent den toestand en de exploitatie van het open-
baar slachthuis te Maastricht over 1903.

De opening van het slachthuis. Limb. Ivoer., 17 December 1901.

Vau den heer F. B. Löhnis te \'s Gravenhage :

F. B. Löhnis, Verschillende stelsels vau veeverzekering. Land-
bon wk. Tijdschr. XI, 1903.

Van den heer W. van der Burg te Batavia:

R. Kühnert, Nieuw genees-, heel- en verloskundig handboek
van het paard. Derde druk. Hengelo, B. T.
Blenker (z. j.).

Veeartsen. Veeziekte. Hondsdolheid. Verplichting van de vee-
artsenijkundigen tot aangifte van door hen geconstateerde of
vermoede gevallen van besmettelijke veeziekten en hondsdolheid.
Besluit van 12 November 1903. Staatshl. v. Ned.-Ind., n°. 384.

Idem, Voorschriften ter uitvoering van de ordonnantie in
Staatsblad 1903, n°. 384. Id. n°. 385.

F. C. Hekmeijer, Geïllustreerd veeartsenijkundig handboek
voor eiken landman, enz. Naar het Hoogduitsch van W. Zii1-
pjcRïiEN. Utrecht, B.
Dekema 1871.

Reglement voor den militair veterinairen dienst in Ned.-Iudië.
1903.

-ocr page 88-

Van den lieer II. L. Ei.lerman Lzn. te Dordrecht:
Het abattoir te Dordrecht. Dordr. Ort., 23 Maart, 26 April,
1 en 23 Mei 1902.

Pakket verschillende kranten waarin stukken op liet abattoir
betrekking hebbende.

Keuring van voedingsmiddelen te Dordrecht over 1903.

Van den heer P. K. M. Houba te Maastricht:
II., Veeartsenijkundig- en Hooger onderwijs. De N. Limb.
Koerier, 12 April 1904. Maas- en Roerb. 13 April 1904.

Van de Geldersch-Overijselsche Maatschappij van Landbouw:
Mededeelingen en berichten dier Maatschappij over 1904,1 en II.

Van den heer J. 13. F. Solkes te Utrecht:
Preanger Wedloop Societeit. Programma voor de wedloopen te
Bandong, op 16 Juni) 1853.

Vau den heer M. G. de Bruin te Utrecht:
M.
G. de Bruin, Het verwerpen bij runderen en paarden.
Verslag voordracht. Wkbl. v. zuiv. en veet., 28 Febr. 1904.

Idem, Idem, in het Duitsch. Deutsche landw. Tierzucht, 6 Mei
1904.

Idem, Die Hygiene der Geburt als Prophylaxis beim Kiilber-
sterbeu. Fortschr. d. Vet. Hyg. 1903.

Idem, Ruptnra uteri beim Plerd und Rind. Berl. tb. Wochenschr.
1901.

Idem, Untersuchungen über die Oontractionen des Uterus und
die Wirkung der Bauchpresse während der Geburt. Berl. th.
Wochenschr. 1903.

A. van Leeuwen, Bestrijding van tuberculose onder het rund-
vee. Ned. Landb. Wkbl., 27 Aug. 1904.

Een veehouder. De Maatschappij ter bevordering der Veeartsenij-
kunde. Idem.

Van den heer K. de Vink te Zoetermeer:

K. de Vink, Een proefneming ter bestrijding van den witten
doorloop of diarrhee (dysenteria alba) der jonge kalveren. Ned.
Landb. Wkbl., 14 Febr. 1903.

lde\'m, Verslag over de gehouden proefneming met het pan-

-ocr page 89-

kreon B., ter bestrijding van den witten doorloop of diarrhee
(dysenteria a!ba) der jonge balveren. Idem, 8 Aug. 1903.

Idem, Het pankreon ter bestrijding van de dysenteria alba
der jonge kalveren. T. v. V. XXXI, 1904.

Van de heeren K. Hoefnagel, H. van Sxaa en H. A. Vermeulen,
respectievelijk te Utrecht, Leeuwarden en Wijk-bij-Duurstede:

Abattoir te Leeuwarden en oprichting van een abattoir (ge-
meenteraadsverslag). Leeuw. Crt. van 23 en 24 Oct. 1903, 10
en 11 Maart 1904. Nieuwsblad v. Friesland, 24 Oct. 1903.

Van den heer Dr. J. Poels te Rotterdam:

Dr. J. Poels, De vlekziekte der varkens. \'s-Gravenhage, Gebr.

J. en H. van Langenhuijzen 1904.

Van den heer L. Louter te IJzendijke:

Verordening op de keuring van vee, vleesch en visch in de
gemeente IJzendijke, dato 3 September 1901.

Van den heer J. Th. van Lohuizisn te Winterswijk :

Uittreksel uit de Algemeeue politieverordening van de ge-
meente Winterswijk. Hoofdstuk III, afdl. I, gezondheidspolitie
1900.

Van den heer F. W. van Dulm te Arnhem:
• Het bevorderen der paardenfokkerij door stationneering van
dekhengsten van wege de (provinciale) regeering. Het Paard, 1904.

F. W. van Dulm, Verslag omtrent de vee- en vleeschkeuring
te Arnhem over 1903.

Verweerschrift door de commissie tot bevordering der paarden-
fokkerij in Gelderland tegen de onwelwillende en onjuiste beoor-
deeling van haar arbeid in de Tweede Kamer der Staten-Gene-
raal. Arnhem, 16 Juli 1901.

Van den heer M. H. J. P. Thomassen te Utrecht:

Thomassen, Les streptococcies et leur traitement curatif et
préventif. Ree. d. méd. vét. n°. 30, 1904.

J. J. Schaap, Naamlooze vennootschap openbaar export-slacht-
huis te Hoek-van-Holland. Rotterdam, Wed. S.
Beneuictus z. j.
(1903).

-ocr page 90-

Van Prof. Dr. H. J. Hamburger te Groningen :

H. J. Hamburger, Nieuwere onderzoekingen over colloïden
en haar beteekenis voor de geneeskundige wetenschappen. Ned.
Tijdschr. v. geneesk. 1904, I, n°. 17.

Van Dr. L, van Itallie te Utrecht:

Het natuurkundig examen voor aanstaande veeartsen. N. Rott.
Crt., 5 Juli 1904.

L. van Itallie, De overgang van geneesmiddelen in de melk.
Pharmac. Wkbl. 1904. T. v. V. XXXI, 1904.

Van den heer A. van Leeuwen te Groningen :

A. van Leeuwen, De bestrijding van tuberculose onder het
rundvee. 1904.

Van den heer Dr. L. van Es te Fargo N.-D.

L. van Es, Clinical observations on Bursattee or Summer
sores. Am. vet. review XXVII, 1903.

Idem and L. R. Waldron, Some stock poisoning plants of
North Dakota. Experiment station, Buil. n°. 58.

Idem, Scabies in sheep and cattle and mange in horses. Id. n°. 61.

Van Dr. D. A. de Jong Jzn. te Leiden :

D. A. de Jong Jzn., Verslag van den gemeente-veearts te
Leiden, en over de vee- en vleeschkeuring aldaar, over 1902.

Idem Idem, van 1 Januari—1 Mei 1903.

Idem, Verslag omtrent den toestand en den gang der exploi-
tatie van het openbaar slachthuis en omtrent den dienst dei-
vee- en vleeschkeuring te Leiden van 1 Mei 1903 tot 1 Jan. 1904.

Idem, La tuberculose humaine et celle des animaux domesti-
ques sont elles dues à la même espèce microbienne : le bacille de
Koch? Compte rendu du Congrès à Bruxelles 1903.

Idem, Lienale Leukämie bei einem fünf Wochen alten Kalbe.
Virchow\'s Aich. Band 173, 1903.

Van den heer D. van der Sluijs te Amsterdam :

D. van der Sr,uns,Veemarkt. Abattoir over de jaren 1902 en 1903.

Van den heer P. D. Beunders te Groningen :

Verslag omtrent den toestand en de exploitatie van het open-
baar slachthuis te Groningen over 1903.

-ocr page 91-

Van den heer H. J. M. Valois te Utrecht:

A. le Gras, De sloegi (Arabische windhond). Hilversum, J.
Reddingius z. j. (1903).

Van Dr. M. C. Dekhuyzen te Utrecht:

Dr. M. C. Dekhuyzen en P. Verhaat, Ueber das Epithel
der Oberfläche des Magens. Verb. d. Anat. Gesellsch. 1903.

Van den heer H. M. Kroon te Deventer:

Een groot pakket kranten, waarin mededeelingen van zijn hand.

H. M. Kroon, De controle der gepasteuriseerde en gekookte
melk. Landb. Tijdschr. 1904.

Van Dr. H. Ma\'rkus te Utrecht:

H. A. Kroes, De veeartsenijkunde onder Hooger onderwijs.
Alg. Handelsbl., 27 Februari 1904.

P. Baerends, Reorganisatie van het veeartsenij kundig onder-
wijs. N. Arnh. Crt., 27 Maart 1904.

Dr. H. Markus, Multiples Lymphangiom des Brustfells beim
Pferde. Monatshefte f. pr. Thierheilkunde XV, 1903.

Idem, Eine specißsche Darmentzündung des Rindes, wahr-
scheinlich tuberculöser Natur. Zeitschr. f.Thiermed. VIII, 1904.

Van den heer J. K. F. de Does te Weltevreden:

H. F. Roli, en J. K. F. de Does, Onderzoekingen over im-
munisatie tegen veepest. Gen. Tijdschr. v. Ned. Ind. XLIII, 1903.

J. K. F. de Does, Eenige gevallen van kwaad-droezige aan-
doeningen
in beenderen (ostitis, Periostitis et Osteomyelitis mal-
leotica).
Id.

Idem, Eene heerschende bacillaire beenmerg-aandoening der
karbouwen,
Osteomyelitis bacillosa bubalorum epizootica. Sakit
déok, sakit
dèngklang, sakit pintjang (kreupelziekte). Id.

Idem, In zake zijn houding in het geschil met het bestuur
der Veeartsenijkundige Vereeuiging.

Van den heer P. Schat te Pasoeroean :

P. Schat, De positie van de ambtenaren bij den civiel veteri-
nairen dienst in Nederlandsch-Indië. Malang-Pasoeroean,
A. J.
Jahn 1904.

Idem, Eenige mededeelingen over surra en omtrent onderzoe-
kingen daarmede in verband staande. Malang, A.
J. Jahn 1904.

-ocr page 92-

Van den heer E. Dommerhold te Deventer:

A. Numan, Veeartsenijkundig handboek, 1819.

Van den heer J. de Haan te Weltevreden:

Mededeelingen uit het geneeskundig laboratorium te Welte-
vreden. 2de serie A, n°. 4; 2de serie B, n°. 2. Batavia, Jav. Boekh.
en drukkerij 1903.

Jaarverslagen van het laboratorium voor pathologische anatomie
en bacteriologie te Weltevreden over 1890, 1892, 1893 en 1894.

Van den heer J. Vlaskamp te Eibergen:

J. Vlaskamp, Vergiftige planten. Verslag voordracht. N. Landb.
Wkbl., 8 Jan. 1904.

Van den heer G. H. J. Tervoert te Drachten:

Chomel, Huishoudelijk woordenboek, 1743.

Van de Vereeniging van oud-leerlingen der Rijks landbouw-
school :

Afschrift van een brief, dato 5 April 1904, door de Vereeni-
ging gericht aan den Minister van Binneulandsche Zaken, be-
trekking hebbende op het debat over Ilooger Landbouwonderwijs
in de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Van den heer L. van Kempen te Sittard:

W. Roper, Het paard, bevattende voorschriften enz. Haarlem,
Haescher en Co. (Dekenia 1853?)

Remedie voor Menschen en Beesten, die van razende Honden
gebeten zijn, of den adem van eenig creatuur dat de rasernij in
\'t gebloet beeft. Arnhem, Wed. H.
van Goor 1744.

Van den heer H. A. Vermeulen te Wijk-bij-Duurstede:

Veestapel op Java. Kol. Wkbl. van 13 Mei 1904.

Van het Nederlandsch Landbouw-comité:

Verslag van de verhandelingen verricht door het Nederl.
Landbouw-comité over 1903.

Rapport eener commissie uit het Ned. Landb.-comité over het
ontwerp van wet: Bepalingen tot bestrijding van de tuberculose
onder het rundvee, dato Februari 1901.

-ocr page 93-

Vau deii heer 0. A. Penning te Setnarang:
0.
A. Penning, Trypanosomosen in Ned.-Indië. Semaraug-
Soerabaia, G. C. T.
van Dorp 1904.

Van den heer W. C. Schimmel te Utrecht:
Stukken van
H. G. van Harrevelt en A. W. Heidema over
Hooger Onderwijs.

P. ïeljer, Veenboer over veeartsenijkunde. N. Rott. Crt.,
31 Maart 1904.

Van Dr. D. P. F. Driessen te Weltevreden :
B. Vrijburg, Wat zal het aaustaand legerpaard kosten, als-
tot zelffokken wordt overgegaan? V. BI. Ned.-Ind. XVI, 1904.

P. Ph. van der Poel, De keuze van rashengsten voor de
paardenfokkerij in Midden-Ja va. Idem.

W. Groenevelo, De reinonteering in Ned.-Indië en discussie
over dit punt o. m. van
J. N. A. C. Scheepens, P. A. van Velzen,
met bijlagen o. m. van P. A. van Velzen en W. Vrijburg. Idem.

Van den heer T. A. L. Beel te Roermond :
T. A. L. Beel, Verslag van het openbaar slacht- en koelhuis
te Roermond over 1903.

Over het abattoir te Venloo. Limb. Koerier, 31 Jan. 1902,
Maas- en Roerb., 17 Febr. 1902.

Verslag der Gezondheidscommissie. Veul. Ort., 7 Juni 1902.

Van den heer J. J. F. Dhont te Rotterdam :
Verslag omtrent den toestand vau het openbaar slachthuis te
Rotterdam over 1902 en over 1903.

Vau den heor E. A. L. Quadekkeii te Nijmegen:
Verslag omtrent de exploitatie vau het gemeente-slachthuis te
Nijmegen over 1903.

Van Dr. K. Over, Untersuchungen über die fötale Circulation.
Iuaugural-Dissertation. Utrecht, P.
den Boer 1904.

Van den heer D. F. van Esveld te Utrecht:
\'s Rijks Veeartsenijschool. Utr. pr. e. st. Dagbl., 20 Maart 1904.
J. P.
van der Makel, Keuring van voedingsmiddelen. Idem,
13 Decb. 1903.

-ocr page 94-

Uittreksel der instructie voor den oeconoorn aan \'s ltijks vee-
artsenijschool, dato 1 Februari 1886.

E. A. L. Quadekker, Over slachthuizen. Verslag voordracht.
Utr. pr. en st. Dagbl., 16 Oct. 1903.

F., Over slachthuizen. Id. 20 Oct. 1903.

Dr. W. Koster, Hooger onderwijsbelangen. Ned. Tijdschr. v.
Geneesk. 1903, II, n°. 15.

D. F. van Esveld, Naamlijst, standplaatsen enz. van alle ge-
diplomeerde veeartsen in Nederland en zijne Koloniën. Vet.
Alm. 1904.

J. L. C. Woktman en H. Polvliet, Herziening der voorschrif-
ten op keuring van vee en vleesch te Zierikzee. Abattoir-rapport.
Versl. Gezondh.-Commissie
1903.
Utrecht, 12 September 1904. van Esveld.

Boekaankondiging.

H. M KROON, De lichaamsbouw van het rund. Met vele
afbeeldingen. Deventer, JE. E. KLÜWBR 1904.

Door den uitgever is of wordt in het licht gegeven een stel
platen, den uit- en inwendigen lichaamsbouw van de koe op de
helft der natuurlijke grootte voorstellende, en bovenstaand werk
moet daarvoor als toelichting dienen. Om er echter ook afzon-
derlijk gebruik van te kunnen maken, zijn er een groot aantal
afbeeldingen in opgenomen.

De schrijver zegt dat het werk niet bestemd is voor een be-
paalde categorie van lezers, maar uit de geheele bewerking blijkt,
dat hij het schreef voor den ontwikkelden landbouwer of vee-
eigenaar en voor bezitters van de landbouwakte. Het kan echter
ook zeer gemakkelijk zijn voor hem, die de voornaamste punten
omtrent anatomie van het rund, vooral wat beenderen, gewrichten
en spieren betreft, bijeen wenscht, bijv. voor een veearts die een
degelijken cursus in exterieur van het rund wil geven.

Hoofdzaak in het werk is de anatomie, want het physiologisch
gedeelte moest uit den aard der zaak worden beknopt. Wat het
eerste gedeelte betreft, waarover ik alleen kan oordeelen, meen
ik dat de schrijver juist voor bedoelde categorieën van personen

-ocr page 95-

een goed werk heeft verricht. Het geeft den ontwikkelden lezer
een blik in de samenstelling van het lichaam en indien deze
daardoor soms genoopt wordt dieper op het onderwerp in te
gaan, is het een goede voorbereiding voor verdere studie. Den
veearts bespaart het tijd en moeite om in een dik werk over
anatomie soms lang te zoeken naar een enkel plaatje van een
been of een,spier.

De indeeling van het werk, 128 bladzijden groot, is als volgt.
De verschillende streken van het lichaam worden vermeld en
haar grenzen bepaald; daarna wordt eerst in het algemeen, later meer
in onderdeelen een beschrijving gegeven van de beenderen en
gewrichten. Dan worden achtereenvolgens behandeld: de spieren,
de ingewanden, de bloedvaten, de zenuwen, de zintuigen en de
huid met aanhangsels, als haren, hoorns en klauwen.

De beschrijving is kort en duidelijk en waar ik bij het lezen
soms stuitte, waren het meer druk-dan schrijffouten, bijv. blz. 11,
waar van waterholte in plaats van wortel holte wordt gesproken,
blz. 29, waar in de beschrijving van de teekening koot- en klauw-
been zijn verwisseld, blz. 43, waar aangegeven wordt dat de diepe
klauwbuiger aan het onderarmbeen begint in plaats van aan het
o p pe rarmbeen, blz. 45, waar de aanhechting van de tweehoofdige
dijspier aan de binnenvlakte in plaats van aan de buitenvlakte
is opgegeven, op blz. 95, waar de naam «voorste darmscheil-
slagader» blijkbaar is uitgevallen.

Eenige punten slechts zijn minder duidelijk, bijv. op blz. 25
blijkt niet voldoende dat er 4 sesambeentjes achter het kogel-
gewricht liggen, op blz. 39 is de beschrijving van de dwarse
buikspier niet juist, op blz. 46 leest men, dat de buitenste
klauwstrekker zich op de voorvlakte van de pijp met de pees
van den gemeenschappelijken klauwstrekker verbindt, op blz. 70
is de mediale longvlakte niet behandeld, op bl. 79 blijkt het
verschil tusschen cremaster internus en externus niet vol-
doende, op blz. 117 worden het ronde en het ovale venster
verward.

Over het geheel heeft de schrijver, wat uitgebreidheid betreft,
de juiste maat gehouden. De lezer wordt niet afgeschrikt door
te veel, maar hij krijgt voldoende om den weetlust op te wekken
en zich zelf vragen te stellen.

Wat de teekeningen betreft bet volgende. Hoe meer werkelijk

-ocr page 96-

goede afbeeldingen een boek versieren, des ts gemakkelijker wordt
het voor den lezer. De teekeningen moeten echter correct zijn
en overeenkomen met het bijschrift, en dat laat nu en dan wel
eens te wenschen over, bijv. bij de figuren 6, 7, 11, 14, 55; enkele
andere zijn niet voldoende helder, bijv. 41, 52, en een paar vond
ik slecht, bijv. 8 en 69.

Toch heb ik het geheele werk met genoegen gelezen en zoo-
wel voor den schrijver als voor den uitgever weDsch ik dat het
in veler handen komt, waardoor ook de kennis van den lichaams-
bouw van het rund wat meer het geestelijk eigendom van
den veebezitter kan worden.
 van Esveld.

BERICHT über das Veterinarwesen im Königreich Sachsen
für das Jahr 1903. Achtundvierzigster Jahrgang, Dresden.
VON ZAHN und JAENSCH 1904.

Steeds wordt dit jaarverslag grooter en belangrijker, maar de
aankondiging er van mag hier slechts een bescheiden plaats
innemen.

De eerste helft, door de Koninklijke commissie bewerkt, omvat
206 bladzijden, de tweede helft, 142 bladzijden groot, bevat het
verslag der veeartsenijkundige hoogeschool en de afzonderlijke
verslagen der professoren.

Na de statistische opgaven van ieder der besmettelijke ziekten
volgen vele bijzonderheden, waarvan ik slechts enkele aangeef.

Het blijkt tfe Seifhennersdorf dat afval van Amerikaansche huiden
tot mest verwerkt door de aanwezigheid van, nog voor ontwikkeling
vatbare m i 11 v u u rsporen tot deze ziekte aanleiding gaf. Waar ge-
sproken wordt van behandeling van miltvuur wordt gewezen op de
gunstige werking van het gebruik van argentum colloidale
Credk,
intraveneus en inwendig. In een geval, waar miltvuurbacillen in
het bloed waren aangetoond, trad den 3den dag reeds genezing
in. Anderen roemen zeer het gebruik van creoline; de meeste
dieren zouden, als de aanwending op tijd plaats heeft, genezen.
In een geval, waar de creoline te laat werd gegeven, bleken bij
de sectie de miltvuurbacillen eigenaardig gedegenereerd; zij namen
moeielijk kleurstof aan.

Hersenruggemergontstek ing en hersenontsteking
bij paarden kwamen zeer veel voor, namelijk 397 en 182 gevallen.

-ocr page 97-

liet sterftecijfer was groot, 318 en 133, terwijl bij enkele, 30 en
13, naziekten de bruikbaarheid zeer verminderden.

Meer en meer wint bij het publiek de overtuiging veld dat
tuberculose door melk op varkens wordt overgebracht; een
enkele schrijft aan tuberculeuse geitenmelk een bijzondere infectie-
kracht toe. Bij een veebezitter werden 90 pet. der varkens tuber-
culeus; thans heeft sterilisatie plaats. Een tuberculeuse koe
infecteerde een 5-jarig paard, dat gedurende 2 jaar naast haar
stond.

Bij heerschende ziekten wordt gewezen op vaginitis gra-
nulosa bij het rund. De ziekte verbreidt zich zeer; oud en jong
wordt aangetast en ook stieren lijden aan de ziekte en verbreiden
haar. Als gevolg er van worden weinig dieren drachtig en vele
aborteeren ; de heerschende abortus schijnt door iufectieusen scheede-
catarrh te zijn veroorzaakt.

Bacillol en ichthargan schijnen gunstig te werken, maar men
moet bij de aanwending er van zeer nauwkeurig te werk gaan.

De vilderijen zijn in Saksen uitstekend geregeld. De gestorven
of afgemaakte dieren, alsmede al het afval bij vleescbkeuring
wordt verwerkt op zoogenaamd cadavermeel en vet; het blijkt
dat deze inrichtingen gunstig werken. In Dresden werd 9,6 pet.
van het ruwe materiaal aan vet verkregen en 23,31 pet. aan
cadavermeel; beide werden tegen goede prijzen verkocht.

Bij de vleeschkeuring functionneeren 263 veeartsen, 1177 leeken-
keurmeesters en bovendien nog 860 trichineuzoekers. Van alle
geslachte dieren werden door veeartsen gekeurd: bij runderen 71
pet., bij kalveren 75 pet., bij schapen 88 pet,., bij geiten \'22 pet.,
bij varkens 63 pet., bij paarden 100 pet. en bij honden 39 pet.
Het aantal honden dat. gekeurd werd bedroeg 2619, waaronder
1534 huisslachtiugen en 39 noodslachtingen. Er zijn thans 33
abattoirs en 849 vrijbanken.

De cijfers voor tuberculose zijn als volgt: rund 31,16 pet.,
kalveren 0,36 pet,, schapen 0,11 pet., geiten 1,85 pet., varkens
4,81 pet., paarden 0,18 pet. en honden 1,10 pet. Trichinose
kwam bij 0,0055 pet. der gekeurde varkens voor.

Wat betreft het verslag der veeartsenij kundige hoogeschool
deel ik alleen mede dat in de afdeelingsverslagen, vooral die dei-
pathologische anatomie, der clinieken en van het hygiënisch
instituut, zeer interessante bijzonderheden voorkomen.

-ocr page 98-

Als aanhangsel vimlt uien eeu verslag over de smidschool, van
Lungwit/,, en over het veterinair-instituut met cliniek en
policliniek aan de universiteit te Leipzig, van Dr. A.
Eber.

van Esvei.d.

A. VAN LEEUWEN, De Nederlandsche veeteelt, met vele

illustraties. Zwolle, W. E. J. TJEENK WILLINK 1905.

Prys f 1,90.

Zooals reeds in het voorbericht wordt aangegeven, heeft de
schrijver getracht in beknopten vorm zooveel mogelijk alles samen
te vatten, wat van belang kan worden geacht voor den
Neder-
landschen
veefokker en voor ieder die in de Nederlandsche veeteelt
belang stelt.

Het werkje, groot 232 bladzijden, is verdeeld in 5 hoofdstukken.
Het eerste omvat
de algemeene veeteelt, namelijk de regelen der over-
erving, de fokmetkoden, de voortplanting, de te vroege geboorte
en het verwerpen. In het 2de hoofdstuk wordt
de kennis der buiten-
landsche en inlandsche veerassen
behandeld. Het exterieur en de
bijzondere veeteelt vinden een plaats, resp. in het 3de en 4do hoofd-
stuk, terwijl de
middelen ter bevordering der veeteelt in het laatste
hoofdstuk zijn beschreven.

Het behoeft geen betoog dat onder de vele zaken welke worden
vermeld, enkele onderdeeleu zeer kort dienden te worden behan-
deld. Voor den schrijver over een onderwerp als de Nederlandsche
veeteelt is het moeielijk voor elk onderdeel een bepaalden maatstaf
voor de bewerking aan te leggen. Het doet mij daarom genoegen
dat onderwerpen als de erfelijkheid en de voortplanting slechts
kort zijn behandeld. Immers voor den veefokker is dit voldoende;
een meer uitvoerige beschrijving zou wellicht het doel missen.
De populaire behandeling van deze ingewikkelde vraagstukken
baart zoowel den schrijver als den lezer teleurstelling. Des te
meer verheugde het mij dat zoowel de raskennis als ook het
exterieur uitvoerig zijn beschreven. De schrijver geeft daarbij niet
alleen blijk van groote belezenheid, maar ook van nauwkeurige
waarneming, zoowel hier te laude als bij onze oostelijke naburen.

Dit laatste is onder anderen te bemerken op blz. 70 s. q. De studie
van de goede melkrassen acht ik zeer belangrijk; de concur-
rentie noodzaakt ons daarvan op de hoogte te blijven. Geheel
stem ik in met den bewerker waar hij zegt dat in zake rundvee-

-ocr page 99-

fokkerij de beoordeeliug naar het productievermogen te ver-
kiezen is boven die naar het exterieur.

Ofschoon de lezers van ons tijdschrift vele bekeude zaken zullen
aantreffen, kan de kennismaking evenwel zeer worden aanbe-
volen. Zij vinden er tal van gegevens bijeen, welke slechts na
Veel zoeken uit verschillende bronnen zijn te verkrijgen, o. a.
datgene wat betrekking heeft op den in- en uitvoer van vee en
vleesch, verder over reglementeering en subsidiën.

Het geheel laat zich aangenaam lezen, een gevolg van de
doelmatige en systematische bewerking der stof. De eenvoudige
en duidelijke wijze waarop het is geschreven, maakt het werkje
voor den veefokker van groote waarde.

Ik twijfel niet of het boek komt in de handen van allen
die in veeteelt belang stellen. Het is voor hen degelijke lectuur
en zij kunnen er hun voordeel mee doen.

M. G. de Bruin.

Nieuw uitgekomen boeken.

G. Haeerlandt, Physiologische Pflanzenanatomie, 3te Aullage. Mit Abbil"
dangen. Leipzig,
Engelmann 1904. Preis 21 Mark.

Edmund Suckow („Express"), Vollblut. Skizzen und Studien aus dem Gestüt
und von der Rennbahn. Mit 20 Kunstdruckabbildungen berühmter Hengste.
Köln,
Paul Neübner.

B. Schönbeck, Das Scheuen der Pferde, dessen Ursache, Folgen und Abhilfe.
Ein Beitrag zur Pforde-Behandlung, Dressur und Redressur. Vierte ver-
besserte Auflage,
69 Seiten. Leipzig, Zuckschwbrdt & O. 1904.

Dr. Th. Zell, Ist das Tier unvernünftig? Neue Einblicke in die Tierseele.
Dritte Auflage. Stuttgart,
Franck 1904. Preis 2 Mark.

Prof. Dr. W. Kolle und l\'rof. Dr. A. Wassermann, Handbuch der pathogenen
Mikroorganismen.
Mit zahlreichen Abbildungen im Text und einem Atlas
photographischen Tafeln nach Originalaufnahmen zusammengestellt von
Prof. Dr. E.
Zbttnow. Jena, G. Fischer 1904. Preis: 4 Bände und Atlas
broBchirt
112 Mark, gebunden 127 Mark.

Prof. Dr. E. Fröiiner, Lehrbuch der Arzneiverordnungslehre für Tierärzte.
Dritte verbesserte und vermehrte Auflage. 406 Seiten 8". mit 18 Abbil-
dungen. Stuttgart,
F. Enke 1904. Preis 9 Mark.

Dr. P. Vermaat, Untersuchungen über das Oberflächen-Epithel des Magens.
Inaugural-Dissertation zur Erlangung dor Doctorwiirde der Hohen
Veterinär-Medizinischen Fakultät der Universität Bern. 1904.

Dr. K. Over, Untersuchungen über die foetale Circulation. Inaugural-Dis-
sertation. Utrecht, P.
den Boer 1904.

Prof. Dr. J. Bayer, Lehrbuch der Veterinärchirurgie. Dritte, umgearbeitete
Auflage. Mit
144 Abbildungen im Text und 13 Tafeln. Wien und Leipzig,
W.
Braumüller 1904.

-ocr page 100-

H. Werner, Die Kolik des Pferdes. 90 Seiten 8«. Leipzig, 11. C. Schmidt & O.
1904. PreiB gebunden \'3 Mark.

Dr. W. Grips und Dr. C. Nieberle, Die Schweineseuchc. Mit 6 Abbildungen.
Lexikonformat, 85 Seiten. Berlin, L.
Marcüs 1904. Preis 3 Mark.

Westenhoeffer, lieber die Grenzen der Vebertragbarkeit der Tuberkulose
durch das Fleisch tuberkulöser Rinder auf den Menschen.
Berlin,
A. Hirschwald 1904.

Friedrich, Schlachtvieh- und Fleischbeschau einschliesslich der Trichinen-
schau auf dem Lande.
Kolborg, Selbstverlag des Verfassers 1904.
Preis 1 Mark.

Bericht über die allgemeine Ausstellung für Milchversorgung zu Hamburg,
Mai 1903. Herausgegeben von dem deutschen milchwirtschaftlichen Verein.
Hamburg, C.
Boysen 1904.

Ellenberger —Schütz, Jahresbericht über die Leistungen auf dem Gebiete
der Veterinärmedizin.
Dreiundzwanzigster Jahrgang (Jahr 1903.). Berlin,
A. Hirschwald 1904.

Bericht über das Veterinärwesen im Königreich Sachsen für das Jahr 1903.
Achtundvierzigster Jahrgang. Dresden, Zahn und Jaensch 1904.

Jahresbericht über die Verbreitung der Tierseuchen im Deutschen Reiche.
Bearbeitet im Kaiserlichen Gesundheitsamte zu Berlin. Achtzehnter
Jahrgang, das Jahr
1903. Mit 4 Uebersichtskarten. Berlin, J. Springer
1904.
Preis 10 Mark.

Veterinär-Kalender für das Jahr 190h. Unter Mitwirkung der Professoren
Dr.
Dammann, Eber, Edelmann und Johne, dos Departement-Tierarztes
Holtziiauer und des Rechnungsrates Dammann, herausgegeben von
Korpsstabsvoterinär
Koenig. Berlin, A. Hirschwald 1904. Preis 3 Mark.

Bernstein, Die Milch. Gemeinfassliche Darstellung der Eigenschafto, Bestand-
teile und Verwertung der Milch, der Versorgung der Städte und der
Ernährung durch Milch. Berlin, J.
Springer 1904. Preis 1,40 Mark.

L. Jammes, Zoologie pratique basée sur In dissection des animaux les plus
répandus. Avec figures. Paris,
Masson et C\'e. 1904. .

Prof. P. Rubay, Précis d\'anatomie topographique. Un volume in-8o. de 364
pages. Bruxelles, Lamertin 1904. Prix 6 francs.

A. Pizon, A natomie et physiologie animales. 2e édition. Un vol. de 600 pages,
avec 509 figures dans le texte, dont 58 tirées on couleurs. Paris,
O. D
oin 1904.

F. Guégnen, Les champignons parasites de l\'homme et des animaux. Un vol.
in
-8o. de 300 pages, avec 12 planches. Paris, A. Joanin et C\'e. 1904.

A. Laveran et F. Mesnil, Trypanosomes et trypanosomiases. Un vol. gr.
in-8". de 417 pages, avec 61 figures dans le texte et 1 planche hors
texte on couleurs. Paris,
Masson et C">. 1904. Prix 10 francs.

E. Thierry, Les vaches laitières. 2» édition, revue et augmentée. 1 vol. in-16
de 372 pages, avoc 85 figures. Paris, J.
B. Baillière et fils 1904.
Prix cartonné 4 francs.

Prof. Alvin Davison, Mammalian Anatomy, witli special reference to the
cat. London,
Rebman 1903.

Tüson\'s Veterinary Pharmacopoeia. Sixth édition, revised and edited by
James Bayne. London, J. and A. Churchill 1904.

Friedberger and Fröhner\'s Veterinary Pathology. Translated and edited
by
M. H. Hayes. Vol. 1. Fourth édition (revised and enlarged). London,
Hurst and Blackett 1904.

-ocr page 101-

Prof. R. Ostertag, Handbook of Meat lnspection. Translated liv E. Vernon
Wilcox. London, Bau.ltèrk, Tindall and Cox 1904.

H. M. Kroon, De lichaamsbouw van het rund. Mot vole afbeeldingen.
Deventer iE. E.
Kli wer 1904.

A. van Leeuwen, De Nederlandsche veeteelt, 232 bladz. postt\'ormaat. Met
vele illustraties. Zwolle, W. lï. J.
Tjeenk "Willink 1905. Prijs f 1,90.

Dr. C. L. van der Büro, Atlas met graphische voorstellingen van de chemische
samenstelling van 267 voedingsmiddelen in Nederlandsch-Indië en van
de stofwisseling in Nederlandsch-Indië.
Amsterdam, J. H. de Bussy 1904.
(Deze atlas behoort bij:
C. h. der Biro, De voeding in Nederlandsch-
Indië.)

W. C. van de Volkere, Röntgen-techniek. Therapeutische beteekenis der
X stralen en der stroomen van hooge frequentie. Amsterdam,
Stehler 1904.

w. c. s.

Personalia.

Gevestigd: te Oosterwolde G. A. de Raadt v,id Gouda.

De cursus in bacteriologie, gegeven door Dr. C. W. Broers
aan het militair hospitaal te Utrecht, wordt bijgewoond door de
heeren
J. L. G. Cayaux te \'s-Gravenhage en J. de Vries te
Zalt-Bommel.

Bij Koninklijk besluit van 30 September 1904, n°. 66, is, op
verzoek, met ingang van 1 October 1904, eervol ontslag verleend
als leeraar aan de landbouwwinterschool te Dordrecht, aan H.
de
Jong te Ginneken.

Met ingang van 3 October 1904 is, op verzoek, wegens vol-
brachten diensttijd eervol ontslag verleend, met behoud van recht
op pensioen, aan den paardenarts lsto klasse bij het leger in
Nederlandsch-Indië
A. M. Vermast.

Bij Koninklijk besluit van 21 October 1904, n°. 32, is, met
ingang van 1 November 1904, benoemd:

1. tot directeur der rjjks-serum-inrichting Dr. ,1. Poels,
plaatsvervangend-districtsveearts te Rotterdam;

2. tot plaatsvervangend-districtsveearts in algemeenen dienst
ter standplaats Rotterdam en tot onder-directeur der rijks-serum-
inrichting, inzonderheid belast met de vervaardiging van entstoffen
tegen en van middelen ter onderkenning van veeziekten
L. F.
D.
E. Lourens, veearts te Rotterdam;

3. tot plaatsvervangend-districtsveearts in algemeenen dienst,
ter standplaats Rotterdam, en tot onder-directeur der\'rijks-serum-
inrichting, inzonderheid belast met bacteriologische onderzoe-
kingen en werkzaamheden in zake de tuberculose onder het

-ocr page 102-

rundvee, Dr. H. Markus, onder-directeur van de gemeente-
slachtplaats te Utrecht, onder toekenning van eervol ontslag als
plaatsvervanger van den districtsveearts, wien Utrecht als stand-
plaats is aangewezen.

Bij Koninklijk besluit van 28 October 1904, n°. 64 is benoemd
tot dirigeerend paardenarts, met den rang van majoor, de paar-
denarts
l8te klasse J. W. Ballangée te \'s-Gravenhage.

Veeartsenijkundig Staatstoezicht.

Bij Koninklijk besluit van 13 Augustus 1904, n°. 53, is, met
ingang van 1 September 1904, benoemd tot plaatsvervanger van
den districtsveearts, wien Groningen als standplaats is aange-
wezen de veearts C. A.
van Dorssen te Winschoten.

Bij Koninklijk besluit van 19 October 1904, n°. 27, is, op
ziju verzoek, eervol ontslag verleend aan
P. Teljer als plaats-
vervanger van den districtsveearts, wien Dordrecht als standplaats
is aangewezen.

Zie verder de benoemingen tot plaatsvervangend-districtsvee-
artsen van
L. F. D. E. Lourens en Dr. H. Markus onder
«personalia».

De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid brengt ter
kennis van belanghebbenden, dat te vervullen is de betrekking
van Rijkskeurmeester voor het onderzoek van voor uitvoer be-
stemd vleesch, op een bezoldiging van f \'2000 \'sjaars, ter stand-
plaats Harlingen, aanvankelijk voor het tijdvak van 16 Novem-
ber 4904 tot en met 15 November 1905, doch met uitzicht op
bestendiging na het verstrijken van dien termijn.

Voor genoemde betrekking, waaraan tevens onder meer de
verplichting wordt verbonden tot het geven van onderwijs in
de voedings- en gezondheidsleer van het vee gedurende twee
uur per week aan de Rijks zuivelschool te Bolsward en waar-
mede de uitoefening der veeartsenijkundige praktijk onvereenigbaar
is, komen uitsluitend veeartsen in aanmerking.

Gegadigden gelieven zich, met opgaaf van leeftijd en met
overleggiug van hun diploma van veearts, vóór 5 November a.s.

-ocr page 103-

bij gezegeld adres te wenden tot voornoemden Minister. Nadere
inlichtingen zijn te bekomen bij den districtsveearts te Leeu-
warden.
(Staatscourant van 27 October 1904, n°. 252.)

Verstrekking van entstof tegen de borstziekte der varkens. De
ondergeteekende brengt ter algemeene kennis, dat ingaande 15
November a.s., van Rijkswege entstof tegen de borstziekte
der varkens, kosteloos en portvrij, op aanvrage, wordt ver-
strekt aan in Nederland gevestigde veeartsen.

De aanvragen behooren als regel schriftelijk te geschieden en
zijn te ricbten tot de Rijks-seruru-iurichting, Vinkendwarsstraat
n°. 15, te Rotterdam.

In spoedeischende gevallen kunnen de aanvragen telegrapkiseh
worden gericht tot: Seruminrichting Rotterdam.

Ieder veearts ontvangt met de entstof een gebruiksaanwijzing-
en een gedrukt formulier, hetwelk hij, nadat de werking der
inenting is afgeloopen, behoorlijk ingevuld en onderteekend,
portvrij moet terugzenden aan de Rijks-serum-inrichting voor-
noemd.

Wanneer de inenting een ongunstige uitwerking mocht hebben,
geelt de veearts die de operatie verrichtte daarvan zoo spoedig
mogelijk aan de inrichting kennis.

\'s-Gravenhace, 26 October 1904.

De Directeur-Generaal van den Landbouw,
LOVINK.

(Staatscourant van 27 October 1904, n". 252.)

8ste Internationaal veeartsenijkundig congres te
Budapest in 1905.

De voorbereidende comités van het in 1905 te Budapest te
houden congres hebben het programma en de te behandelen
onderwerpen vastgesteld en daarvan de onderstaande volgorde
bepaald.

I. Veeartsen ij kundige politie.

1°. Veeverzekering (Staats- en private verzekering, verzekering
slachtvee).

2°. Uniform schema voor de veterinaire gezondheidsberichten.

-ocr page 104-

3°. Vaststellen van uniforme beginselen voor de beoordeeling
der tuberculiue- en malleine-reactie.

4°. a. Bestrijding van de tuberculose der huisdieren.
b. Beschuttende enting tegen de rundertubereulose.

5°. Beschuttende enting tegen mond- en klauwzeer.

6°. Bestrijding der varkensziekte en varkenspest; beschuttende
entingen.

7°. Uitbreiding van de beperking in het verkeer bij het
optreden van niet onmiddellijk besmettelijke infectieziekten,
vooral van het miltvuur.

8°. Bestrijding en uitdelging der hondsdolheid.

II. Sectie: Biologie.

1°. De melk en haar behandeling, vooral wat betreft het
overeenkomstig de hygiënische eisehen gewijzigd melken.

2°. Voedingswaarde der afgeroomde melk voor mest- en jongvee,
vooral ten opzichte van de onderscheidene varkensrassen.

3°. Vervalsching van vleesch en vleeschproducten, met de
nieuwere onderzoekingsmethoden tot het aantoonen daarvan.

4°. De melasse-voedering.

5°. Hygiëne van den stal en het strooisel; critiek der ver-
schillende strooisels.

6°. Stalvoedering en weidegang uit een biologisch oogpunt.

III. Sectie: Pathologie.

io. Betrekkingen tusschen de tuberculose van den mensch,
bet rund, het gevogelte en vau andere huisdieren (hoofdzakelijk
van den hond).

2°. Over den aard der infectie bij de tuberculose der huisdieren.

3°. De melk en de melkerijproducten als verbreiders van de
tuberculose. >

4°. De beteekenis der zuurvaste, met tuberkelbacillen overeen-
komende bacteriën bij de beoordeeling van de onderzoekingen op
tuberculose.

5°. De serotherapie van de infectieuse ziekten bij de huisdieren.

6°. De kanker bg de huisdieren.

7°. De longen-kwade-droes en de daarmede te verwisselen
knobbelvormiug van anderen oorsprong.

-ocr page 105-

8<>. Tropische ziekten der huisdiereii.

9°. De protozoën als ziekte-oorzaken bij dieren.

10°. De door dierlijke parasieten gevormde toxische stoffen.

11°. Nieuwere ervaringen omtrent de infectie der menschen door
ziekten van dieren (met toepassing op de onderscheidene beroepen).

12°. Aetiologie en therapie van kalfziekte.

Volgens het programma worden de vraagpunten der eerste
sectie in de algemeene zittingen, die der beide andere secties in
de afdeelingen behandeld.

Bovenstaande indeeling der onderwerpen kan als vaststaande
worden aangemerkt, hoewel intusschen wijziging wenschelijk kan
worden geacht. Niet vermelde voordrachten of onderwerpen kunnen
slechts in zoover worden overwogen als daarvoor tijd beschikbaar
is. Het uitvoerend comité van het congres is voornemens om
zoo spoedig mogelijk rapporteurs voor de onderscheidene vraag-
punten uit te. noodigen.

Prof. Dr. H. de RaTZ,
Secretaris- Generaal.

W. C. S.

OPHELDERING.

Ten einde eiken verkeerden indruk weg te nemen, welke mocht
zijn gewekt door de bespreking van een opstel over de bestrijding
van tuberculose, in het voorgaand nummer van dit Tijdschrift,
wensch ik het volgende ouder de aandacht te brengen. Het
opstel, waarvan sprake is, werd door mij reeds gemaakt vóór
ongeveer 2 jaar, toen men nog zoekende was naar een weg, waar-
langs de tuberculose met eenige kans op succes zou zijn te be-
strijden. Door omstandigheden bleef het in portefeuille tot voor
korten tijd, toen ik het in de atdeeling Gronihgen-Drente der
Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde ter sprake
bracht, speciaal met de bedoeling om aangaande één onderdeel
van het opstel de meening der leden te vernemen. Het opstel
vond bijval; door
de afdeeling werd besloten er eenige afdrukken van
te laten maken, en deze te verzenden aan enkele personen, die
daarvoor konden worden geacht in aanmerking te komen. Aldus
is geschied. Algemeene publiciteit aan het stuk te geven, heeft

-ocr page 106-

niet in de bedoeling gelegen. Dat de bespreking er van samen-
viel met die van het Koninklijk besluit van 2 September 1904
is een door mij niet voorziene en niet gewilde omstandigheid.

Behalve de nadrukkelijke verklaring dat het stuk voor rekening
der af deeling
^bovengenoemd is verzonden, wensch ik even nadruk-
kelijk te verklaren, dat de maatregelen, vervat in boven gemeld
Koninklijk besluit in groote trekken mijn volle sympathie hebben,
daar zij reeds een belangrijk deel mijner desiderata omvatten.

A. van Leeuwen.

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende September 1904.

(De cijfers tusschen ( ) duiden het getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herk&uwere, I

a

1
O

.2
"n
Ui

a

O

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Ho
d

he

T

M

§

C
O
A

::?
M

nds-

Dl-
id.

ai

a>

P

M

Rotkreupel.

September.

Groningen . .

1

n

•n

»

V

21 (>)

71

»

»

71

Ti

V

Friesland. . .

21

D

n

V

n

18 (»;

V

81 (<8)

V

1

7)

n

Drente. . . .

4

n

n

n

6 («)

n

n

2,(2)

7)

7)

»»

Overijsel . . .

9

it

V

»

n

■n

3 (3)

n

1

r>

7!

71

Gelderland . .

7

n

r>

»1

1

n

10 (3)

V

3 (»)

r>

7)

7>

Utrecht . . .

2

•n

V

»

n

n

16 (2)

n

V

n

r>

Noord-Holland .

4

•n

V

V

,

V

7)

3 («)

n

71

24 (6)

Zuid-Holland

2

•n

n

n

«

7 (>)

7>

23a

7)

1

7)

»

7)

Zeeland . . .

4

7>

»

«

V

V

3 (»1

»

1

7)

71

Noord-Brabant.

17

V

7)

n

1

M

7)

6 («)

n

22 (2i)

7,1

D

n

Limburg . .

10

»

V

n

"

*

V

. \'

7)

12 ("J

7)

n

"

Totaat.

75

V

f)

n

1

53 (io)

1
1

142(69?)

w

1

46 («)

i "

1

n

24 (&)

(Staatscourant van 14 October 1904, n°. 241 ) V. E.

a abattoir.

-ocr page 107-

OVER AMYLOIDE DEGENERATIE VAN DE LEVER
BIJ HET PAARD,

boor

Dr. H. MARKUS.

(Met 2 afbeeldingen.)

(Voordracht, gehouden te Utrecht op 24 September 1904 iri de 45ste Alge-
meene vergadering der Maatschappij ter bevordering dor
Veeartsenijkunde in Nederland.)

Onder amyloide degeneratie van organen verstaat men een
eigenaardigen toestand van het bindweefsel, vooral der bloed-
vaten, waarbij in dit weefsel een eiwitlichaam, de amyloide
stof of amyloide, wordt afgezet. Deze amyloide stof ont-
ving haar naam in
1854 van Virchow !), omdat zij, gelijk
het zetmeel of amylura, met jodium en zwavelzuur een
karakteristieke kleurreactie geeft.

In ongekleurden toestand ziet amyloide er onder den
microscoop glazig en homogeen uit, evenals hyaline en col-
loide, en vertoont zich in den vorm van onregelmatige min
of meer gezwollen uitziende balkvormige stukjes. Terwijl
hyaline en colloide, evenals de normale weefsels, door
jodium slechts stroogeel worden gekleurd, neemt amy-
loide een vrij donkere, bruinroode kleur aan (mahonie-
hout) ; wanneer men na de jodiumbehandeling nog verdund
zwavelzuur op het praeparaat laat inwerken, wordt amy-
loide of nog intensiever bruinrood of violet, blauw tot
groen. Na
Virchow heeft men in verschillende anilinekleur-

-ocr page 108-

loo

stoffen reactiva op amyloide leeren kennen; een voortref-
felijk resultaat geven in dit opzicht het methylviolet en het
gentiaanviolet, welke in 2 °/0 waterige oplossing het amy-
loid gedegenereerde weefsel robijnrood kleuren, terwijl het
normale weefsel blauwviolet wordt getingeerd.

Door salpeterzuur wordt amyloide geel gekleurd, redenen
waarom men ze, op grond dezer xanthoproteïnereactie, als
een eiwitlichaam beschouwt.

Amyloide komt als zoodanig in het normale lichaam
van mensch en dier niet voor; een of andere stoornis in
de stofwisseling van het individu is in den regel de naaste
oorzaak van het ontstaan. Bij den mensch, waar de amy-
loide degeneratie het frequentst is waargenomen in de milt,
de lever, de nieren, den darinwand, de maag, de
bijnieren, het pancreas en de ly ra p hkli ere n, is zij
meestal een gevolg van chronische ulcereuse tuberculose van
verschillende organen, van chronische etteringen, bijv. van
beenderen, van cachexieën veroorzaakt door syphil is of chro-
nische diarrhee. Het is opmerkelijk, dat zij slechts zeer
zelden bij carcinoomcachexie optreedt. Evenwel wordt de
amyloide degeneratie bij den mensch ook gevonden, zonder
dat een der genoemde ziekten in het spel is.

Bij de huisdieren (paard, rund, schaap, varken, hond,
kip, fazant) is de amyloide degeneratie van een of meer
organen, vooral van de lever, de milt en de nieren, nu en
dan geconstateerd geworden. Het is vooral bij het paard,
dat dit ziekteproces veelvuldig in de lever voorkomt en
men kan veilig aannemen, dat in vele van de talrijke,
meestal plotselinge sterfgevallen bij paarden, welke in de
oudere literatuur zijn vermeld geworden en waarbij het
onderzoek post mortem een verscheuring van de lever met
intra-abdominale verbloeding aan het licht bracht, een
amyloide degeneratie van dit orgaan aanwezig was, die bij
de sectie niet als zoodanig werd onderkend.

-ocr page 109-

lol

De amyloide degeneratie van de lever bij het paard is
dus niet alleen voor den patholoog-anatoom, doch ook voor
den clinicus belangwekkend.

Hare 1), die uitvoerige artikelen wijdde aan deze degene-
ratie bij onze huisdieren, deelt mede, dat in 50 °/0 der ge-
vallen door hem te Hannover bij paarden waargenomen, de
dieren tevens aan chronische peritonitis, pleuritis of peri-
carditis hadden geleden en daarbij, naast weeke woekeringen
op die sereuse vliezen, groote hoeveelheden lymphatische
vloeistof in de buik-, de borst- of de pericardiaalholte voor-
kwamen. Hoogst merkwaardig is ook de mededeeling van
Greij 2), die amyloide degeneratie van de lever vond bij
een trekpaard, dat een uitgebreide en langdurig etterende
verwonding had gekregen ter plaatse van het heupgewricht.
Ondanks een vrij goeden eetlust verminderde het paard zeer
sterk in voedingstoestand; ten slotte was het dier buiten-
gewoon vermagerd, bleef liggen en werd toen aan den
vilder verkocht. Bij de sectie werd amyloide degeneratie van
de lever gevonden.

Zulke gevallen komen dus geheel of gedeeltelijk overeen
met de waarnemingen bij den rnensch, waarbij amyloide
als gevolg van chronische etteringen etc. optreedt.

Er zijn evenwel in de veeartsenijkundige literatuur ook
gevallen vermeld, waarbij van een voorafgegaan lijden,
al of niet van infectieusen aard, geen sprake was 2);

2  Benjamin, Sur tin cas de dégénérescence amyloide du foie chez le cheval.
Rupture de Vorgane.
Bulletin belgique, 1886, P. 696.

Lorge, Rapture du foie, cause de mort subite chez un cheval. A n n a 1 e s
de inédeoiue v é t é r i n a i r e 1888, P. 121.

-ocr page 110-

De paarden stierven dan veelal plotseling en werden bijv.
des morgens dood in den stal gevonden. In de laatste
jaren was ik in de gelegenheid uit elk dezer rubrieken een
geval bi5 het paard te constateeren.

ITet eerste geval betrof een paard van de seruminrichting
van professor
Spiionck te Utrecht, dat 26 Juni 1902 op de
Gemeenteslachtplaats ter sectie kwam. In een artikel van
Spronck over (/Onderzoekingen naar de a e t i o-
logie der acute dysenterie in Nederland i),
wordt de historia morbi van dit paard als volgt geschreven :

„Met den dysenteriebacil uit Hattem werd geïmmuni-
„seerd een lichtbruin ruinpaard van Engelsch ras, 8 jaren
,ioud, 600 KG. zwaar. Met de subcutane inspuiting van
„rijpe, door verhitting bij 59—60° C. gedoode bouilloncul-
„tures werd een aanvang gemaakt den 12den Maart 1901.
//Men begon met een dosis van 2 cM.s, die te groot bleek
„te zijn, daar zij al dadelijk tot intensieve ziekteverschijn-
„selen bij het krachtige dier aanleiding gaf. Schoon men
„met groote voorzichtigheid te werk ging en zeer langzaam
//klimmende doses toediende, vertoonde het paard desniet-
,/temin af en toe hevige ziekteverschijnselen, zoodat het
//dier telkens enkele dagen in levensgevaar verkeerde. De
//symptomen, die daarbij waargenomen werden, waren de
//volgende: op de plaats der subcutane injectie een zeer
//uitgebreide pijnlijke zwelling, die trouwens na elke injectie
//optrad, koorts, verlies van eetlust en hevige diarrhee,
i/waarbij groote massa\'s dun vloeibare, slijmige, stinkende
„faeces werden ontlast, waarin geen bloed aanwezig was.
//Waren eerst bij 59—60° C. gedoode bouilloncultures ge-
//bezigd, later spoot men cultures onder de huid, die niet
//Verhit, maar door toevoeging van 0,5 °/n tricresol gedood

-ocr page 111-

//waren. Deze laatste cultures waren blijkbaar nog vergif-
tiger clan de verhitte.

,/Op 16 Juni 1902 werd dit paard na een subcutane
//injectie van 30 c.M.3 bouilloncultuur — tot intraveneuse
i/injectie had men nog niet durven overgaan — weder
//ernstig ziek," vertoonde icterus en stief den 28sten Juni 11.
//Bij de sectie werd bevonden, dat het paard verbloed was
//door spontane ruptuur van de in hooge mate vettig en
//amyloide gedegenereerde lever, waarin talrijke groote bloed-
»uitstortingen voorkwamen. Merkwaardig was, dat ik aan
//de versche, weeke, broze, geel gekleurde lever, bij herhaalde
//behandeling met
Luuol\'s oplossing, met verdund azijn-
zuur en Lugol, geen spoor van amyloide kon ontdekken
I,— men vermoedde dat amyloide aanwezig was — terwijl
z/in microscopische praeparaten met methylvioletaniline ge-
z/kleurd, amyloide in zeer groote hoeveelheid en gelijkmatig
i/verspreid aanwezig bleek. Overigens werden bij de sectie
//geen veranderingen gevonden, die vermelding verdienen.
,/Het paard was volstrekt niet vermagerd, integendeel ge-
//durende de behandeling in gewicht toegenomen."

Evenals Spronck kon ik niet macroscopisch, doch wel
microscopisch in de lever van dit paard amyloide stof aan-
toonen. Ook de milt en de nieren van dat dier zijn door
mij ■ in microscopische praeparaten op amyloide onderzocht
geworden; in de milt bleek amyloide stof aanwezig te zijn;
de nieren waren normaal. Daar het microscopisch beeld
van deze lever geheel overeenkomt met dat in het volgend
geval, zal ik, ten einde herhalingen te vermijden, hieronder
nader daarop ingaan ; hetzelfde geldt voor de milt.

Het tweede geval betrof een paard, merrie, 12 jaar oud,
dat in October 1899 door den tegenwoordigen eigenaar
was gekocht; dit was een goed werkpaard, dat zijn dienst
steeds uitstekend verrichtte, bij dezen eigenaar nimmer ziek
was, en met haver en hooi, des zomers met gras, werd

-ocr page 112-

gevoerd. Den 4a°" Januari 1904 was het dier des morgens
lusteloos; ingespannen, bleef het spoedig voor den wagen
stilstaan; het paard werd toen op stal gezet en at in den
loop van den dag minder dan gewoonlijk. Den 5den Januari
was het dier zeer soporeus en had totaal geen eetlust. Bij
een veeartsenij kundig onderzoek, dat in den namiddag plaats
vond, bleek het paard een zeer frequente ademhaling te
hebben, transpireerde daarbij sterk en was koud. Er waren
lichte koliekverschijnselen; de sopor was sinds den vorigen
dag volgens den eigenaar nog toegenomen. De prognose
werd infaust gesteld. In den morgen van den 6don Januari
werd het paard dood in den stal gevonden; de ligging van
het stroobed deed duidelijk zien, dat liet dier zeer kalm
was gestorven.

Bij liet onderzoek van het paard op de Gemeenteslacht-
plaats werd in de buikholte een groote hoeveelheid deels
vloeibaar, deels gestold bloed aangetroffen, zoodat reeds
terstond kon worden gezegd, dat het dier ten gevolge van
een inwendige verbloeding was gesuccombeerd. Het onder-
zoek der verschillende organen bracht het volgende aan
het licht.

De lever (fig. I) was aanzienlijk vergroot; haar grootste
lengte bedroeg 80 cM.; haar grootste breedte 50 cM. en de
grootste dikte 12 cM.; het gewicht bedroeg 19* KG. (nor-
maal 3—5 KG.); het leverparenchym was week en broos
en deegachtig van consistentie; een vingerindruk bleef er
duidelijk in staan. De fibreuse niet verdikte kapsel was
aan de voorvlakte van het orgaan door een aanzienlijke
hoeveelheid bloed van het leverweefsel afgelicht; dit bloed
was grootendeels gestold. De kapsel was op onregelmatige
wijze gescheurd, terwijl ook het onderliggend leverparen-
chym belangrijke continuiteitsstoornissen vertoonde. Op de
sneevlakte was de weekheid van het weefsel ook weer
duidelijk te constateeren, het was grijsgeel van kleur en

-ocr page 113-

zeer anaemisch. In tegenstelling met hetgeen men norma-
liter bij de lever van liet paard ziet, waren hier de geel-
bruine leveracini door vrij breede, lichtgrijze strookjes van
elkander gescheiden.

De milt was stijf van consistentie en dikker dan nor-
maal; de trabekels waren duidelijk zichtbaar; van vergroo-
ting der
mali\'hici\'sche lichaampjes was met het bloote oog
niets te constateeren. (Dus geen sago milt van den
mensch.) De nieren waren week en gezwollen. De overige
organen vertoonden geen vermeldingswaardige bijzonderheden.

Daar de karakteristieke veranderingen van het leverweef-
sel en de ruptuur van dit orgaan aan amyloide degene-
ratie deden denken, werd terstond een onderzoek in deze
richting ingesteld; stukjes lever, behandeld met
Lugol\'s
oplossing of met 2 °/0 gentiaan violet en daarna afgespoeld
met water, vertoonden tal van roodbruine of robijnroode
plekjes, zoodat voor dit orgaan het bestaan eener amyloide
degeneratie reeds met zekerheid kon worden aangenomen.

Voor de milt was de uitslag van zulk een provisoir
onderzoek dubieus; voor de nieren beslist negatief. Ten
behoeve van een microscopisch onderzoek zijn stukjes van
lever, milt en nieren, alsmede van het myocardium, het
pancreas en van de adductoren van een achterbeen op de
gewone wijze behandeld geworden. Het onderzoek der coupes
toonde alleen voor lever en milt het voorkomen van amyloide
met zekerheid aan; voor alle andere der genoemde organen
was het resultaat negatief.

Microscopisch onderzoek.

Voor het microscopisch onderzoek werd gebruikt gemaakt
van de volgende kleurmethoden.

I". Behandeling van de coupe met Lüüol\'s oplossing,
naspoelen met water, behandelen met 1 °/„ zwavelzuur,
onderzoeken in glycerine.

2°. Behandeling van de coupe met 2 °/0 waterige gen-

-ocr page 114-

tiaanviolet-oplossing, naspoelen in water met I °/0 zoutzuur, \'
onderzoeken in glycerine.

3°. Methode van Birch-Hirschfeld :

Behandeling van de coupe met 2 °/0 alcoholische Bismarck-
bruin-oplossing, naspoelen in absoluten alcohol, uitwasschen
in water, klenren met 2 °/0 gentiaanviolet als boven ; uit-
wasschen in zeer sterk verdund azijnzuur, onderzoeken in
laevulose.

Vooral deze laatste methode is door mij gebruikt geworden ;
zij kleurt de amyloide stof fraai karmijnrood, terwijl de
celkernen bruin worden.

Verder zijn nog enkele praeparaten met haemaluin-eosine
en volgens
van Gieson behandeld geworden.

liet microscopisch beeld zal naar volgens Birch-Hirsch-
ï\'eld
en van Gieson gekleurde praeparaten worden be-
schreven.

Microscopisch beeld.

Lever. (Fig. 2.) In praeparaten van de lover kan
men reeds bij zwakke vergrooting de aanwezigheid van
amyloide constateeren; in het algemeen vond ik de amyloide
degeneratie het sterkst in de peripherie van de acini, ter-
wijl centraal de anomalie in den regel minder sterk op den
voorgrond trad. Bij sterke vergrooting ziet men ter plaatse
van de intertrabeculaire capillairen robijnroode stukjes tus-
schen de levercelbalken. Nauwkeurige studie doet ons zien,
dat deze stukjes eigenlijk den sterk verdikten capillair-
wand representeeren; eencrzijds ligt zulk een stukje tegen
het levercelbalkje, anderzijds begrenst het het lumen van het
capillaire bloedvat en draagt het vaak een endotheelkern.
Somtijds zijn de stukjes zoo dik, dat zij het vaatlumen ge-
heel hebben verstopt. De vorm dezer abnormale bestand-
deelen onder den microscoop wisselt naar gelang van de
vaatdoorsnede. Is een capillair vat overlangs getroffen, dan
zijn de stukjes ook langwerpig; wordt het vaatje op dwarse

-ocr page 115-

doorsnede gezien, dan ziet men een rund of ovaal schijfje,
met, of zonder lutneu. Dit abnormale weefsel ziet er ho-
mogeen uit; een enkele maal kon ik een onduidelijk ge-
streept zijn er in waarnemen. De aanzienlijke toeneming
van volume der vaatwanden veroorzaakt eensdeels, als reeds
boven gezegd, vernauwing of verstopping der vaatlumina,
anderdeels drukkingsatrophie der aangrenzende levercellen.
De levercelbalken zijn dan ook meestal zeer smal geworden
en de cellen zelf totaal gedift\'ormeerd; in vele levercellen
zijn de kernen nog slechts zwak te kleuren en bestaat een
zekere graad van parenchymateuse, soms vettige degene-
ratie. Zooals van zelf spreekt, kunnen de vernauwde of
verstopte capillairen slechts zeer weinig of geen bloed be-
vatten ; vandaar de anaemie welke bij amyloide lever steeds
in dit orgaan bestaat. Iu de microscopische praeparaten
ziet men dan ook iti de vaatlumina zeer zelden eenige roode
bloedcellen. Op enkele plaatsen kon ik ook amyloide waar-
nemen in den wand van interlobulaire aderen.

In de praeparaten van de milt kon ik in de Mali\'Higi\'-
sche lichaampjes en daar buiten, diffuus verspreid, amyloide
constateeren.

Omtrent de c 1 i n i e k van de amyloide degeneratie der
lever bij het paard is in de veeartsenijkundige literatuur
weinig te vinden. Men moet hier onderscheiden tusschen
de symptomen, veroorzaakt door leveramyloide zelf, gedu-
rende haar vorming in de lever, en de verschijnselen van
de leverruptuur, welke in den regel als gevolg van de amy-
loide degeneratie optreedt.

De symptomen van leverruptuur zijn reeds door Camji.le
Leulanc \') vernield geworden en komen overeen met die
van inwendige verbloeding; een kleine, draadvormige, snelle
pols, sopor, bleeke slijmvliezen, koude extremiteiten en

1) C. Leblanc, Quelqufs remarques sur In congestionetVapoplexiedufoie
dans le cheval.
11 o c u c i 1 demédecine vétérinaire, 1855, [>. 84!).

-ocr page 116-

ooren; de conjunctivae zouden veelal geel gekleitrd zijn. *)
Volgens
Delafond \'-) komt deze geelkleuring der conjunc-
tivae alleen voor in langzaam verloopende gevallen van
leverbloeding.
Boulev2} zegt omtrent dit punt : „qu\'il ne
„faut pas attacher une grande importance, sous le rapport
„du diagnostic différentiel, à cette coloration jaune de la
„conjonctive que signale
M. Leblanc fils comme caracté-
ristique de la déchirure du foie, attendu que dans la pneu-
„monie à son début, et dans l\'entérite, cette coloration
„existe également.
M. H. Bouley a eu occasion d\'observer
„quelques chevaux affectés de la déchirure du foie, et il
„avoue qu\'il lui a toujours été impossible de la diagnosti-
quer pendant la vie des animaux; ce n\'est qu\'à l\'autopsie
„qu\'il l\'a constatée. Il existe, en effet, la plus grande simi-
litude entre l\'expression symptomatique de la pneumonie
„grave à son début et celle de la déchirure du foie. C\'est
„le même accablement, les mêmes attitudes, la même
„coloration de la conjonctive.
L\'auscultation seule pourrait
„mettre sur la voie pour distinguer les deux maladies.
„Lorsque l\'on constate que, malgré tous ces symptômes
„extérieurs qui impliquent l\'existence d\'une pneumonie grave,
„cependant les deux poumons sont perméables à l\'air dans
„toute leur étendue, on est porté à supposer que la lésion
„d\'où ces symptômes procèdent a son siège dans la cavité
„abdominale. Mais là une nouvelle difficulté se présente:
„Est ce la muqueuse qui est malade, est ce le foie? Cette
„question est encore fort obscure."

Door Droijin :t) is de ziektegeschiedenis medegedeeld van
een schimmelhengst, 12 jaar oud, welke 24 Februari 1897

-ocr page 117-

aan de cliniek te Àlfort werd gepresenteerd. A 11 a ni 11 e s e :
14 dagen geleden kort, doch hevig koliek; na eenige dagen
zwelling van scrotum en koker; ondanks krachtige voeding
en absolute rust sterke vermagering. Status praesens:
vermagerd dier, zwak in de achterhand ; mucosae bleek en
lichtgeel, pols zwak en versneld, temperatuur 38
,8° C.
Rechter bal hard en adherent aan de tunica vaginalis. Malleïnatie
negatief.
27 Februari 1897 wankelen ; 28 Februari liggen op de
linker zijde, temperatuur 38,7° C., pols zwak, stil koliek,
omzien naar de rechter flank, ademhaling versneld, mucosae
bleek, plotseling hevige diarrhee. .29 Februari \'s morgens dood.
Autopsie: 30 liter haemorrhagisch vocht in abdomine;
de lever is sterk vergroot, gewicht
38 K.G. ; zij draagt lit-
teekens van oude bloedingen en is gescheurd ; aan de voor-
vlakte, in het midden is een subsereuse cyste aanwezig,
waarin 15 liter serum.

Drouin besluit: ,/On peut donc reconstituer l\'histoire de
11 ce malade de la façon suivante: atteint de dégénérescence
,/amyloide des vaisseaux hépatiques, il y a dû souffrir à
(/plusieurs reprises de déchirures sous-capsulaires peu abon-
1/dan tes ; 011 retrouve, en effet, les traces persistantes de ces
z/extravasations. Puis, lors de ses dernières coliques, trois
//semaines environ avant la mort, la poche kystique énorme
//que nous avons signalée à la face antérieure du foie s\'est
//formée, toujours dans la capsule. Mais, à partir de ce
,/moment, l\'animal était resté- faible, profondément anémié
//par cette saignée interne. En outre, la présence d\'un
//obstacle mécanique sur le trajet cave a eu pour effet
„d\'augmenter la tension sanguine intrahépatique, d\'où la
//déchirure avec hémorragie abdominale qui a entraîné la mort.

//Si nous avons tenu à rapporter cette relation, c\'est
//qu\'on ignore généralement la fréquence de ces hémorragies
//chroniques, peut on dire, des vaisseaux du foie, sur lesquels
//M. C. Leblanc a insisté avec raison et dont il a pu

-ocr page 118-

«rassembler un assez grand nombre d\'observations. Si l\'hémor-
,/ragie hépatique peut être la conséquence d\'un traumatisme,
z/d\'un effort violent, d\'une congestion excessive de l\'organe
vet évoluer en quelques minutes, il arrive aussi souvent
,/qu\'elle se manifeste d\'une façon insidieuse ; elle est d\'abord
(/sous-capsulaire, légère, puis se répète, devient plus abon-
dante et finit enfin par déchirer l\'enveloppe du foie malgré
//son épaississement. En présence de coliques assez violentes
«qui laissent après guérison une anémie très accusée
(/avec teinte subictérique des muquenses et faiblesse
,/parétique persistante, il faut songer ù la possibilité d\'une
,/hémorragie interne; clans ces conditions, il y a grandes
,/chances pour que le foie ait été le siège de cette hémorragie.
,/Elle est appelée à se reproduire et à entraîner la mort."

Een analoog geval wordt door Kroning medegedeeld.
Bruine ruin, 16 jaar oud. //Grosse Körperschwäche und
z/Hinfälligkeit, auffallende Blässe der Kopfschleimhäute, schwa-
f/cher, schneller Puls und pochender Herzschlag mit ver-
stärktem Spitzenstoss, massig erhöhte Athemfrequenz, Ap-
petitlosigkeit mit sehr schlechtem Nährzustande. Es kann
z/auf Grund dieser Erscheinungen nur eine Wahrschein-
//lichkeitsdiagnose gestellt worden und zwar: Kachexie in-
f/folge innerer Blutung." Door rust en digestiva was het
paard na 5 weken veel verbeterd; bij het bewegen in de
buitenlucht sprong het eens hevig, stond plotseling stil,
sidderde, viel en stierf.

Bij de sectie werd 10—12 liter bloederige vloeistof
in de buikholte gevonden; de lever was vergroot, woog
10,5 KG., droeg een lirteeken en was gescheurd. K
köning
besluit: //Aus dem kombinirten Symptomenbefunde am
//lebenden Pferde und dem Obduktionsbefunde lässt sich
,/der Schluss ziehen, dass der vernarbte Biss des linken

1) Kröning, Leber zerreissuny beim Pferde infolge amyloider Degene-
ration.
Zeitschrift f ii r Yeterinärkunde, 1900, XII Bd., S. 125.

-ocr page 119-

//Leberlappens seiner Zeit eine starke Blutung in die
//Bauchhöhle hinein bedingte, dieser Blutverlust aber nicht
„ergiebig genug war, um sofort den Tod herbeizuführen,
„somit eine Vernarbung und langsame Krholung des Pferdes
„eintreten konnte, ferner dass das iibermüthige Bocken
„und Springen des Pferdes gelegentlich des Bewegens Ver-
anlassung zu einer frischen totalen Ruptur mit starker
„Blutung in die Bauchhöhle und zu innerer Verblutung
„gab. Ferner ist zu schliessen, dass die amyloide Degeneration
„der Leber und der Blutverlust infolge der vernarbt gefun-
„denen Ruptur die Ursachen für den kachectischen Zustand
„des Pferdes abgegeben haben."

„Die Ursache für die amyloide Degeneration der Leber
„konnte mit Sicherkeit nicht ermittelt werden. Da das be-
treffende Pferd bis zu der vor 3 Jahren einsetzenden,
„schweren Lungen-Brustfellentzündung niemals sichtlich
„erkrankt ist, dagegen immer eine gleichmiissige Wartung
„und Pflege ohne Futterwechsel genossen hat, so ist mit
„Wahrscheinlichkeit anzunehmen, dass die schwere Lungen-
„Brustfellentzündung mit dem langen Reconvalescenzstadiuiu
„und dein hierdurch wesentlich veränderten Stoffwechsel die
„Veranlassung gegeben hat, zu dem Auftreten der stick—
„stoffhaltigen, eiweissartigen Substanz im Blute und deren
„Aufspeicherung in der Leber als dem Hauptorgane für die
„Ansammlung und Zurückhaltung der den Körper über-
,/schwemmenden und schädlichen Stoffe, dem Sitze der
„wesentlichsten Spaltungen, Reduktionen."

Ook deze gevallen, van Droi in en Ivrönjng, omvatten
uitsluitend het ziektebeeld der leverruptuur. Zij leeren ons
dat er eerst kleinere, niet-doodelijke bloedingen kunnen
optreden, welke slechts een kort ziek zijn veroorzaken;
later treedt dan door een of andere oorzaak, mechanisch,
doch ook wel door progressie van het degeneratieve pro-
ces in de lever, een sterke verscheuring in, welke door zeer

-ocr page 120-

1L2

groot bloedverlies den dood van liet dier ten gevolge beeft.

l)oor nauwkeurige clinische waarneming van schijnbaar
lichte, min of meer chronisch verloopende ziektegevallen,
waarbij de practicus eigenlijk geen definitieve diagnose kan
stellen, en, bij letalen afloop dier gevallen, door het ver-
richten eener betrouwbare sectie, zal het den clinici in de
toekomst misschien mogelijk zijn de symptomatologie der
zich ontwikkelende amyloide leverdegeneratie bij het paard
eenigszins te leeren kennen.

Voor het provisoir onderzoek op amyloide van een suspect
orgaan, i. c. de lever, post mortem, komt mij de op bladzijde 105,
sub 2°. aangegeven methode het meest geschikt voor. Men
maakt daartoe in het orgaan een versche sneevlakte en
snijdt dan een dun plaatje van het weefsel, ter grootte bijv.
van 2 cM2. uit; dit legt men op een onderlaag, bijv. een
voorwerpglas en brengt vervolgens met een glazen staaf
een weinig der gentiaanviolet-oplossing op het centrum van
het weefsel. Na 4 a 5 minuten spoelt men met 1 °/0 zout-
zuur af; in geval van amyloide ziet men dan met het bloote
oog robijnroode plekjes in het violet gekleurde weefsel.
Volgens mijn ervaring is dit kleurverschil zeer fraai te zien,
wanneer men het voorwerpglas in de hand neemt en het
weefselstukje bij het venster nauwkeurig bekijkt; door lichte
wending van het glas krijgt men dan soms plotseling het
verschijnsel te zien.

Voor microscopisch onderzoek is het natuurlijk noodig
stukjes van een orgaan te fixeeren, in te sluiten, te snijden
en daarna te kleuren.

Utrecht, September 1904.

Verklaring der figuren.

F1 : Van links naar rechts volgen op elkaar:

a. do door hot bloed losgewoelde en gescheurde leverknpsel.

b. do subcapsulaire laag gestold bloed (in de lig. zeer donker).

-ocr page 121-
-ocr page 122-

c. het amyloid gedegenereerde leverweefsel (in de lig. iets lichter dan
het coagulum).

Fig. 2: 1. een normale levercelbalk (trabekel).

2. twee atrophische levercelbalken, waartusschen een amyloid
gedegenereerde capillairwand (4).

3. een normale intertrabeculaire capillair met haar endotheel.

4. een amyloid gedegenereerde capillairwand.

* 5. rosten van het capillairlumen ; tegen den wand het endotheel.

Korte mededeelingen en referaten.

De serumenting tegen de cholera van het gevogelte. —

Uit de sedert 1897 door Kitt voortgezette proeven leert uien
voor de practische uitvoering van deze beschuttende enting het
volgende. Paarden welke te voren behandeld zijn geworden met
suhcutane cultuurentingen leveren een serum, waarvan 2—5 cM3
voldoende zijn om ganzen, eenden en kippen dadelijk passief te
immuniseeren. De aldus verkregen immuniteit kan na
18 dagen
weder verdwenen zijn.

Bij duiven kon de enting en herenting met 5 cM3 serum niet
altijd het leven redden. Deze kunnen slechts door een serum
van hooger waarde worden geïmmuniseerd; wegens haar gevoe-
ligheid zijn zij geschikt om de sterkte van het serum te bepalen.
Kippen zijn daarvoor wegens haar ongelijkmatige gevoeligheid
niet bruikbaar.

Het na-enten met levende, virulente bacteriën gaf aan duiven
geen duurzame immuniteit, terwijl bet bij ganzen, eenden en
kippen een langduriger werking veroorzaakte. Daar hierna echter
enkele dieren stierven onder de symptomen van kippen-cholera,
verdient het voor de praktijk aanbeveling om, bij voederings-
infectie en waar snelle prophylaxis noodig is, de in gevaar ver-
keerende dieren dadelijk met serum in te enten, doch het gelijk-
tijdig of later inenten met levend virus achterwege te laten.

Het met 0,5 gram carbolzuur vermengde serum blijft maanden
lang werkzaam en kan evenals andere sera in voorraad worden
gehouden.

Bij kippen is de beste entplaats de borstwaud; bij ganzen,

-ocr page 123-

eenden\'en duiven kiest men daarvoor den hals nabij den over-
gang in den rug tussehen de schouders.

Daar de tot nog toe verkregen sera niet het vermogen bezitten
om postinfectionaal beschutting te bieden, blijft het vernietigen
der ziekte-oorzaak door desinfectie de hoofdzaak.

Ten slotte deelt Kitt nog mede, dat de door kunstmatig
geïmmuniseerde hazen ter wereld gebrachte en 4—6 weken lang
gezoogde jongen resistent waren tegen voederingsinfectic, en dat
de jougeu vau een gedurende 1| jaar maandelijks herenten haas
welke deze jongen had gezoogd, ook immuun waren tegen cutane
enting Of het overerven der immuniteit enkel door zoogeu of

O o

door tusscheukomst vau de placentaire voeding, resp. de uterine
melk tot stand kwam, bleef onbeslist. (
Monatsliefte für praktische
Tierheilkunde von
Fröhner und Kitt, XVI Band, Heft 1.)

w. c. s.

Subcutano injectie van strophantine by de „Brustseuche"
der paarden.
— Bij den atypisch verloopeuden vorm van „Brust-
seuche" (gemengde streptococcen-infectie) is de beschuttende kracht
van het lichaam (zelf-immuniseering) gewoonlijk niet voldoende,
en daar tot nog toe hiertegen geen serum bestaat, behoort
de therapeut in de eerste plaats de hartsiwakte te bestrijden,
wat met campher, alcohol en digitalis kan geschieden. Omdat
de digitalis, per os verstrekt, eerst na 12—24 uur werkt, be-
proefde
Fröhner de door Regenbogen tegen hartszwakte aan-
bevolen strophantiue (zie dit Tijdschrift, deel 31, blz. 538) bij
G borstzieke paarden. Bij 3 ontstond, niettegenstaande streng
aseptisch uitgevoerde subcutane injectie, uecrose der huid, evenals
bij cauterisatie met formaldehyde; bij de 3 overige paarden
vormden zich ontstekingachtige zwellingen, welke langzamerhand
weder verdwenen. Deze had
Regenbogen, die echter bij een
gezond paard experimenteerde, ook waargenomen.

De huid vau een koortsig en daarbij nog aan hartszwakte
lijdend paard is echter tegen de sterk prikkelende strophan-
tine minder resistent en wordt daarom gemakkelijker necrotisch
dan de huid van gezonde paarden. Daarom acht
Fröhner
de strophautine niet geschikt om de borstziekte te bestrijden.
(Monatsliefte für praktische Tierheilkunde von Fröhner und Kitt,
Band XVI, Heft I.) W. C. S.

-ocr page 124-

De beteekeiiis van ile borststeek vuor de prognose en de

therapie der „Brustseuche". — Indien „Brustseuche" gepaard
gaat met een duidelijk aan te toonen pleuritisch exsudaat, dan
verricht
Fröhner borststeek en herhaalt deze. zoo noodig, bij
hetzelfde paard dagelijks. Wanneer aseptisch wordt geopereerd,
is de stelselmatig herhaalde thoracocentesis niet alleen gevaarloos,
maar daardoor kunnen zoodanige gevallen van „Brustseuche" tot
genezing worden gebracht, welke voor geen andere therapie wijken.

Ook uit een prognostisch oogpunt is de punctio thoracis van
belang. In overeenstemming met de experimenten van prof.
Ostertaq (zie: Bongert, Bakteriologiscke Üiagnostik) leerde de
clinische waarneming, dat duurzame genezing door de punctie
kan worden verkregen indien het exsudaat, door microscopisch
onderzoek, kweeking en enting, aseptisch en vrij van kiemen
blijkt te zijn. Openbaren zich echter door de aanwezigheid van
bacteriën (streptococcen) in het exsudaat necrotische haarden in
de longen, dan ontstaat gewoonlijk, ondanks herhaalde punctie,
een letale uitgang.

Drie casuïstische gevallen toonen het belang der borststeek
voor prognose en therapie aan.
(Monatshefte für praktische Tier-
heilkunde von
Fröhner und Kitt, Band XVI, Heft 1.)

W. 0. S.

Een geval van superfoecundatio by een merrie. — Een

Barbarijsche ruim 20-jarige merrie, welke, zoover men wist, steeds
door een ezel (baudet) was gedekt, bracht op 20 Mei 1904 een
hengstveulen en eenige oogenblikken later een muildierveulen
ter wereld.
Emery, departementaal-veearts in Constantine, zag
beide jonge diereu toen zij ongeveer een maand oud waren ; zij
waren mager, doch volkomen gezond.

De eigenaar der merrie wist niet dat zij ook door een paarden-
hengst gedekt was geworden.

Het zou van belang zijn te weten, merkt Emery op, of het
paardenveuleu, dat het eerst werd geboren, een gevolg was van
den laatsten coitus; dit zou het geval zijn indien de regel van
primogenituur welke in de gerechtelijke geneeskunde van den
meusch is aangenomen, ook voor de merrie geldt. Helaas ont-
braken de gegevens oin dit feit vast te stellen. (
Journal de
me\'dicine vétérinaire et\' de zootechnie,
3 I jnillet 1904.) W. O. S.

-ocr page 125-

Superfoecundatio b\\j den hond. — Dr. A. Zimmermann te
Budapest beschrijft iil de
Zeitschrift für Thier inedicin, Bund VIII,
Heft
6, een geval waarbij een teef in 13 dagen tijds 2 jongen
wierp. Er bestond derhalve superfoecundatio, dat wil zeggen de
teef werd in dezelfde periode van loopschheid tweemaal bevrucht.

Het uitdrijven der jongen op verschillende tijden laat zich
verklaren uit den anatomischen bouw van de baarmoeder bij de
teef, welke zich in dit opzicht van de overige multipare huis-
dieren onderscheidt door het ontbreken van een corpus uteri.
Daardoor wordt bij de teef elke baarmoederhoorn afzonderlijk
geprikkeld en worden de contracties van den eenen hoorn niet
op den anderen overgebracht. Om deze reden oefent de geboorte
van de eene vrucht geen invloed uit op de ontwikkeling der
overige; zij hebben elk een afzonderlijken zak van vruchtvliezen,
en leven dus op zichzelf.

Dientengevolge kan het ook tot superfoetatio komen, dat wil
zeggen, na het ontstaan van zwangerschap kunnen zich nog eitjes
uit het ovarium loslaten en gedurende dezelfde periode van loopsch-
heid worden bevrucht.

In bet beschreven geval pleit de korte tijd van 13 dagen,
welke tusschen het werpen der beide jongen verliep, meer daar-
voor, dat het dier in hetzelfde tijdperk van loopschheid, hetwelk
bij de teef 14 dagen duurt, eenige malen gedekt is geworden en
het dientengevolge tot superfoecundatio kwam. W. C. S.

Ametropie der paarden. — Ter bepaling van den normalen
brekingstoestand van het paardenoog en van de meest voorko-
mende anomalieën onderzocht Dr.
Riegel 600 paarden (4—25
jaar oud) van de chirurgische policliniek der veeartsenijkundige
hoogeschool te Berlijn. Daar de resultaten welke sommigen door
sciascopie hadden verkregen zeer uiteenloopen, besloot
Riegel
de refractie te bepalen door middel van Pflüger\'s ophthalmoscoop.
Hiervoor is noodig dat men de accommodatie van zijn eigen
oogeu buiten werking kan stellen, ot dat men anders de accom-
modatie in aanmerking brengt bij het bepalen der breking.

Kunstlicht is te verkiezen boven het verstrooide daglicht;
atropiniseeren van het te onderzoeken oog is dan niet noodig.
Het verdient aanbeveling om het onderste gedeelte van het tapetum
lucidum te fixeeren voor het bepalen der refractie; daarbij moet

-ocr page 126-

men liet te onderzoeken oog zooveel mogelijk met den ophthal-
moscoop naderen.

In tegenstelling met de opgaven van het meerendeel der
oudere Duitsche schrijvers vond
Riegel, dat de meeste paarden
ametroop zijn. Daarvan zijn 19,8 percent myoop en 0,5 percent
hvpermetroop.

De hoofdoorzaak der myopie bij het paard berust in krom-
mingsanonialieën van de coruea en van de lens, en voorts in
een hoogereu index van de brekende media van het oog. Zeld-
zaam wordt zij door sclerectasia posterior teweeggebracht.

De hypermetropie ontstaat waarschijnlijk door het te kort zijn
van het oog. Anisometropie komt bij paarden betrekkelijk zeld-
zaam voor. (
Monatshefte fier praktische Tier heilkunde von Fröhner
und Kitt, Band XVI, Heft 1.) W. C. S.

Filariose van den bovensten band der sesambeenderen. —

J. Pa.der is van meening dat van alle laesies van den schort-
band het daarin voorkomen van fiiariae het menigvuldigst is,
niettegenstaande er, uit onbekendheid, weinig aandacht aan wordt
geschonken.

De filariose veroorzaakt, wegens haar trage ontwikkeling, geen
hevige, pijnlijke verschijnselen. Langzamerhand ontstaat zwelling;
deze is diffuus, knobbelig en breidt zich over een grooter of kleiner
gedeelte van den band of diens takken uit. Zij is weinig gevoelig;
rust en geneesmiddelen oefenen op het lijden geen invloed uit.

De toestand piaedisponeert voor fasciculaire verscheuring; er
ontstaat dan groote pijn, welke echter door rust en een doel-
matige behandeling spoedig ophoudt.

Pader deelt een geval van filariose mede, waarvan de diagnose
met zekerheid kon geschieden.

Een niet-kreupel rijpaard bezat een verharding ter grootte van
een halve noot in het achterste laterale gedeelte der pees van
het rechter voorbeen. Men wist niet wat daaraan ten grondslag
lag. Eenige maanden later zag men een overeenkomstige zwelling
aan den hals.

De peri-tendineuse tumor werd geëxcideerd; bij microscopisch
onderzoek bleken fiiariae de oorzaak.

De ophangbanden waren toen nog vrij van eenige laesie, maar
het, was te duchten dat de parasieten ook daarin zonden dringen

-ocr page 127-

Na eenige maanden ontstond links vóór kreupelheid eu een
diffuse zwelling van den schortband aldaar.

De vorm en zitplaats van deze zwelling, haar verdacht ont-
staan, de geringe en langzaam ontwikkelde kreupelheid, en de
voorafgegane parasitaire symptomen deden vermoeden dat filariae
in het spel waren. De prognose was ongunstig, omdat elke be-
handeling vruchteloos is gebleken ; de aangetaste baud wordt nooit
meer normaal, hij verscheurt gemakkelijk.

De dieren verliezen derhalve door filariose een groot deel van
hun waarde. (
Revue générale de rnédecine vétérinaire, 15 juin 1904.)

W. C. S.

The University of Liverpool. School of Yeterinary Medicine
and Surgery.
— Prof. VV. Owkn Williams heeft zijn particu-
liere veeartsenijschool «the new veteriuary college» uit P^dinburg
overgebracht naar Liverpool, ten einde aanstaande veeartsen in
de gelegenheid te stellen een universitaire opleiding te genieten.

De prospectus 1904—1905 is voorzien vau zes fraaie photo\'s,
weergevende de staatsbibliotheek, de collegezaal voor histologie,
de idem voor pathologie, het hygiënisch museum, het interieur
van een ziekenstal voor paarden, idem van den hondenstal en
de hoefsmederij, alsmede op de eerste pagina van een afbeelding
der universiteit in vogelvlucht.

Uit den prospectus is het volgende ontleend aangaande indee-
ling van gebouwen en den gang van het onderwijs.

De veeartsenijschool maakt een deel uit van de universiteit.

Dé ziekenstallen der gemeente waar de clinieken worden ge-
houden, liggen op 5 minuten afstand, en de openbare slachtplaats,
waar onderwijs in vleeschkeuring wordt gegeven, bevindt zich
op 2 minuten afstand vau de universiteit.

Er zijn laboratoria voor: vergelijkende pathologie, bacteriologie,
physiologie, zoölogie, botanie, chemie en physica, voorts musea be-
treffende: anatomie, zoölogie, botanie, geneesmiddelleer en hygiëne,
benevens een seruminstituut eu boerderij. Een zeer uitgebreide
bibliotheek met leeszalen is geheel ten dienste van de studenten.

Het doceerend personeel bestaat uit 9 professoren, voor de vakken :
botanie, natuurlijke historie, chemie, physica, physiologie eu bistio-
logie, geneesmiddelleer, algemeene pathologie, hygiëne, bijzondere
pathologie en therapie, en chirurgie, benevens 12 leeraren waarvan 6

-ocr page 128-

veearts zijn. Van assistenten wordt niet gesproken; als prosector
in de ontleedzaal doet beurtelings een der oudste studenten dienst.

De studie is verdeeld over 4 jaar.

Elk jaar omvat 3 termijnen, ieder van 10 weken, gedurende
welken tijd de studenten verplicht zijn de colleges en practiscbe
lessen te volgen, indien zij willen deelnemen aan de examina,
welke aan het einde van elk studiejaar worden gehouden. Om
te worden toegelaten tot bet lste studiejaar moet men een getuig-
schrift bezitten, recht gevende op universitair onderwijs of zich
aan een toelatingsexamen onderwerpen, waarvoor 3-maal \'sjaars
in de hoofdsteden des rijks gelegenheid is. De eischen hiervan
zijn zeer licht; het examen omvat de vakken Engelsch, Latijn,
rekenkunde, algebra en meetkunde als verplicht- nd, en Grieksch
of een der moderne talen naar keuze. De onkosten hiervan zijn
f 12. Een maximum-leeftijd is daaraan niet verbonden.

In het l8t® studiejaar worden gedoceerd en aan het einde
hiervan examen afgenomen in: 1°. anatomie der huisdieren
(beenderen, banden, gewrichten), 2°. chemie en physica en 3°.
zoölogie en botanie.

In het 2de jaar wordt de geheele anatomie behandeld, vervol-
gens de histiologie en physiologie en bet theoretisch hoefbeslag,
terwijl tevens onderricht wordt gegeven in het zich vertrouwd
maken en omgaan met huisdieren, als het optuigen en aan-
spannen, het aanleggen van verbanden, enz.

Het 3de jaar omvat de pathologische anatomie, pathologie en
bacteriologie, vervolgens de geneesmiddelleer, de practische phar-
macie, geneesmiddel- en vergiftleer en ten slotte de hygiëne.

Nog zij opgemerkt dat groote waarde wordt gehecht aan het
leervak hygiëne, hetgeen door een professor en twee leeraren wordt
gedoceerd en waarvoor drie verschillende examens (graden) be-
staan. De practische voederkennis is hieronder gerangschikt.

Ten slotte omvat het 4de studiejaar de bijzondere geneeskunde,
waarvan als aanhangsel een cursus in tropische ziekten, de
praktijk, vleeschkeuring, de chirurgie en de verloskunde.

De examina worden zoowel schriftelijk als mondeling afge-
nomen. Voor elk vak worden 6 vragen opgegeven, waarvan 4
moeten worden behandeld; bij het eindexamen zijn deze getallen
resp. 8 en 6.

Het examengeld bedraagt telkens f 60; bij slagen wordt dit

-ocr page 129-

verhoogd met f 12, bij niet-slagen betaalt men de 2de maal ƒ36.

Het collegegeld voor de vier studiejaren bedraagt ƒ907,20,
hetgeen men in 4 termijnen kan voldoen.

Wordt men voor een examen afgewezen, dan kan men zich
hiervoor na 10 weken weder opgeven; voor het eindexamen
ontneemt het niet-deelnemeu binnen een jaar na de afwijzing
het recht tot verdere studie.

Onder de studenten bestaat een medisch-veterinaire vereeniging,
gesticht door wijlen prof. D
ick in 1834. Zij houdt wekelijks een
vergadering, waarin lezingen worden gehouden, belangrijke ge-
vallen worden besproken en na afloop steeds gelegenheid tot
debat is. Jaarlijks worden twee zilveren medailles uitgeloofd
voor de meest interessante voordrachten.

Een athletische club, welke over een groot veld en clubgebouw
beschikt, waar allerhande sport wordt beoefend, is hieraan nauw
verbonden.

Ten slotte wordt de opmerkzaamheid gevestigd op het in de
naaste toekomst te verkrijgen recht van promotie, waarvan alleen
zij gebruik zullen kunnen maken, die het toelatingsexamen tot
de universiteit hebben afgelegd ; daarom wordt den aanstaanden
studenten afgeraden zich aan het admissie-examen der school te
onderwerpen. R.
H. J. Gallandat Huet.

Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde.

OPENINGSREDE, gehouden in de 45«1« Algemeene
vergadering op Zaterdag 24 September 1904,
door den voorzitter
H. M. Kroon.

Mijne lieer en.

Hoewel ik gisteren avond reeds de meesten uwer welkom heette
op onze 45®*® Algemeene vergadering, zie ik nu zooveel andere
leden van heinde en ver gekomen hier aanwezig, dat ik dit
welkom nogmaals herhaal en daarbij de hoop uitspreek, dat deze
dag geheel gewijd aan onze wetenschap, aan ons vak, aan onze
belangen, volkomen naar aller wensch moge slagen.

Wilde ik eerst het goede voorbeeld van mijn eminenten voor-

-ocr page 130-

ganger volgen om in de openingsrede stil te staan bij een enkel
onderwerp dat op dit oogenblik urgent is, ik heb hiervan moeten
afzien, om het programma voor dezen dag niet te overladen.
Voor gisteren avond had ik daarom reeds een voordracht op het
programma gebracht, welke ik oorspronkelijk bij deze rede had
willen invlechten. Nu wil ik mij bepalen met even stil te staan
bij enkele feiten uit het afgeloopeu jaar.

Over het algemeen is dat voor onze Maatschappij gunstig
geweest. Uit de verslagen van den secretaris en den penning-
meester-bibliothecaris gisteren avond voorgelezen, bleek dat het
ledental toeneemt en ook de financiëele uitkomsten goed zijn te
noemen. De verslagen van verschillende afdeelingen geven blijk,
dat ook hier vooruitgang en meer leven te bespeuren is. Dit is
mijns inziens een zeer gelukkig verschijnsel, daar toch alleen
als in de afdeelingen het vereenigingsleven bloeit, van deze veel
kracht kan uitgaan, welke het Hoofdbestuur kan steunen in
zijn pogingen om de Maatschappij geheel aan haar doel te doen
beantwoorden. Het is het belang der geheele Maatschappij, dat
de besturen en leden der afdeelingen deze steeds in bloei trachten
te doen toenemen.

Het tijdschrift verscheen geregeld en bevatte een aantal in-
teressante artikelen. Ik zeg der redactie dank voor de vele moeite
en zorgen, welke zij aan ons orgaan besteedt. Het moet haar
zeker een groote voldoening wezen, dat het tijdschrift algemeen
wordt gewaardeerd.

Als een der droeve feiten voor onze Maatschappij moet ik
het verlies herdenken van een harer eereleden, den heer Mr.
C. J.
Sickesz, oud-Directeur-Generaal van Landbouw, die op
19 Februari 1.1. te Meran overleed. Wij weten allen hoe hij
met vrucht werkzaam was op ons gebied. Het outwerp-rundvee-
tuberculosewet, dat bij de Staten-Generaal werd ingediend, en
et ontwerp eener wet regelende de vleeschkeuring, dat onder
zijn leiding werd bewerkt, zijn er de bewijzen van. Ook de re-
organisatie van het veeartsenijkundig onderwijs nam hij met
kracht ter hand; in het korte tijdperk (van 1898—1901), dat
bij Directeur-Generaal van Landbouw was, bracht hij hierin be-
langrijke verbeteringen tot stand. De opheffing van het internaat,
de verbetering van verschillende onderwijslokalen, de oprichting
van een cursus in bacteriologie, het meer zelfstandig maken van

-ocr page 131-

de positie der leeraren, het in ruimer mate verschaffen van hulp-
middelen voor het onderwijs, de vermeerdering van het aantal
adsistenten, het inrichten van een leeszaal v >or de leerlingen

\' O

vormen voorwaar geen geringen oogst in zulk een korten tijd.

Veel wat nog in voorbereiding was, kou door het aftreden van
den heer
Sickesz als Directeur-Generaal van Landbouw niet ten
uitvoer worden gebracht.

Aan Mr. Sickjbsz, die op maatschappelijk en landbouwkundig
gebied een man vau beteekenis was, zijn wij dus ook grooteu
dank verschuldigd voor hetgeen hij in het belang der veeart-
senijkunde deed. In 1899 bood onze Maatschappij hem daarom
dan ook het eerelidmaatschap aan.

Op dit oogenblik kunnen wij niet anders dan hulde brengen
aan zijn nagedachtenis. Bij ons veeartsen zal deze in hooge eere
blijven.

Verder ontviel ons door den dood een medelid, namelijk de
heer L.
Hubenet, veearts te Hoogeveen, een der veteranen uit
het noorden, en een correspondeerend lid, de heer
Ch. Siegen
te Luxemburg, reeds bijna 20 jaar aan onze Maatschappij ver-
bonden. Bij velen onzer leven beiden in de herinnering.

Ook aangename feiten heb ik aan te stippen. Ons eerelid, de
heer Dr. W. P.
Ruijsch te \'s-Gravenhage, werd benoemd tot
Officier in de orde van het Legioen van eer, de veearts, de heer
H.
dk Jong te Ginneken, werd Ridder van de Oranje-Nassauorde,
terwijl de collega\'s, de heeren J. H.
Pic&rd, P. Vermaat en K.
Over, te Bern het praedicaat van doctor veterinariae behaalden.

Dezen heeren wensch ik hier namens de Maatschappij geluk.

Overzien wij de werkzaamheden onzer Maatschappij, dan valt
er één direct in het oog: de poging tot reorganisatie van
\'s Ltijks veeartsenijschool, door het Hoofdbestuur eu de reorganisatie-
commissie aangewend, in verband met de behandeling in de
2de Kamer der Staten-Generaal van het wetsontwerp tot wijziging
eu aanvulling der wet tot regeliug van het hooger onderwijs.
Daarbij moest tevens een weerlegging van enkele bij de be-
handeling der begrooting vau Waterstaat, Handel en Nijverheid
geuite meeningen worden gevoegd.

Een feit, ons allen reeds jaren bekend — de benoeming van
een vaste commissie in zake de reorganisatie van het veeartsenij-

-ocr page 132-

kundig onderwijs is er de uiting van — is dat de veeartsenij-
school in de laatste 20 jaar niet die hervormingen heeft onder-
gaan, welke noodig waren in verband met de vordering der
veeartsenijkundige wetenschap en de eischen der praktijk. Wel
zijn in de laatste jaren vele verbeteringen aangebracht, welke
door ons op hoogen prijs worden gesteld, doch — zooals mijn
voorganger het eens karakteristiek uitdrukte — de radikaalkuur
laat zich nog steeds wachten. Waar nu Zijn Excellentie de
Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid in de 2de Kamer
der Staten-Generaal mededeelde, dat er door de regeering steeds
naar gestreefd wordt de inrichting voortdurend te voorzien van
datgene wat ter voldoening aan de eischen van praktijk en
wetenschap gevorderd mocht wezen, dat nadrukkelijk moet worden
opgekomen tegen de stelling dat \'s Rijks veeartsenijschool «niet
meer geacht kan worden aan de eischen van den tegenwoordigen
tijd te voldoen» en hij zelf bij een bezoek aan de inrichting
een hoogst gunstigen indruk daarvan heeft gekregen, meende
het Hoofdbestuur en de reorganisatie-commissie, vooral met het
oog op de spoedig te wachten behandeling van de wet op het
hooger onderwijs, dat zij niet mochten nalaten deze meeningen
te weerleggen, zooals zij dat deed met de ons allen bekende
motieven, in een op 24 Februari 1.1. aan Zijn Excellentie den
Minister van Binnenlandsche zaken gericht schrijven. Zij bleven
hier hun meening volhouden, dat de veeartsen onvoldoende voor-
bereid de praktijk ingaan, tot schade van hen zelf en tot schade
van den landbouw.

Wij veeartsen, ook de jongere generaties niet uitgesloten,
weten bij ondervinding, hoe wij, hetzij bij het voorkomen en
behandelen van verschillende ziekten en bij het practisch toe-
passen der veterinaire hygiëne, herhaaldelijk voelen, dat een meer
wetenschappelijke voorbereiding, een meer uitvoerig en grondig
onderwijs ons sterker zou hebben geplaatst ten opzichte van de
vele moeielijke wetenschappelijke vraagstukken, waarvoor wij
komen te staan. Daarin moet de reden worden gezocht van het
feit, dat door de veeartsen eenparig op uitbreiding en verbete-
ring van het veeartsenijkundig onderwijs wordt aangedrongen.
Wie grondig oordeelt weet dat andere motieven, welke wel eens
zijn opgegeven, niet bestaan. Alleen een vluchtig onderzoek kan
leiden t.ot een onjuiste voorstelling. Ja, een vluchtig onderzoek.

-ocr page 133-

Zelf weet ik bij oudervinding hoe onvoldoende kennis van per-
sonen, toestanden en zaken tot een minder juiste beoordeeling
kan leiden. Eerlijk wil ik bekennen, dat ik vroeger zelf wel
eens een dergelijk oordeel heb geveld; doch men is mij het ant-
woord niet schuldig gebleven. Laat ik dit even toelichten. Toen
in 1896 het uitvoerig rapport van de in 1894 benoemde reor-
ganisatie-commissie in voorbereiding was, werd het ontwerp
daarvoor, waarin alles zon aangegeven worden wat ons in zake
de reorganisatie wenschelijk voorkwam, ter behandeling naar de
verschillende afdeeliugen gezonden. Ik was toen, nog slechts
enkele jaren veearts zijnde, secretaris van de afdeeling Gelderland-
Overijsel van onze Maatschappij. Voor de behandeling van het
ontwerp-rapport moest een buitengewone afdeeliugsvergadering
worden uitgeschreven. Daar de gewone vergaderingen der afdee-
ling destijds toch reeds slecht bezocht waren, vreesde ik. dat deze
buitengewone wel gevormd zou worden door tiet bestuur en
misschien enkele veeartsen uit de naaste omgeving der vergader-
plaats, omdat ik al heel weinig belangstelling verwachtte in het
te behandelen onderwerp. En wat was het geval? De ver-
gadering was zeer druk bezocht; veeartsen, die ik nog niet eerder
op" een vergadering zag verschijnen, ook de oudere, waren aan-
wezig en uren lang werd met de meeste animo gediscussieerd
over de verschillende punten van het rapport. De overtuiging,
dat meer wetenschappelijke opleiding de positie van den veearts
zal versterken, bleek uit de geheele behandeling, en ik ben met
de wetenschap naar huis gegaan, dat de psychologische verklaring
van het streven naar de verheffing van het veeartseniiknndig
onderwijs tot hooger onderwijs, enkel te vinden is in de ervaring
van alle veeartsen, dat alleen bij uitstekende wetenschappelijke
voorbereiding een rationeele uitoefening van de veeartsenijkuudige
praktijk in alle onderdeelen mogelijk is.

De vraag dit jaar gesteld, of door een middelbaar onderwijs
in de veeartsenijkunde mannen te vormen zijn, die voldoende
bekwaamheid bezitten om den landbouw in menig opzicht van
dienst te zijn, is hiermede, dunkt mij, tevens afdoende beant-
woord. Waar de tot nu toe gevormde praktizeerende veeartsen
reden hebben om aan te dringen op meer wetenschappelijke op-
leiding. geven zij, die het bij ervaring weten, te kennen dat zij
de genoemde vraag ontkennend beantwoorden. Het doet mij dan

-ocr page 134-

ook groot genoegen, dat Zijn Excellentie de Minister van Bin-
nenlaudsche Zaken in hetzelfde staatstuk, waarin hij deze vraag
stelde, de volgende uitspraak doet: ,,Met het oog op onzen vee-
stapel is het stellig eisch, dat bedoeld (d. i. het veeartsenijkundig)
onderwijs tot het hoogst denkbare peil worde opgevoerd, ten einde
het wetenschappelijk inzicht in de vragen, die hier aan de orde komen
iu niets bij het elders ingevoerde onderzoek te doen achterstaan.»
Welnu zulk een opleiding is toch voor alle veeartsen noodig.

Toen dau ook het ontwerp van wet tot wijziging en aanvulling
der wet tot regeling van het hooger onderwijs onder onze oogen
kwam, en wij zagen, dat bet technisch onderwijs hooger onderwijs
zou worden en datzelfde voor het handels- en landbouwonderwijs in
het vooruitzicht werd gesteld, waren wij zeer teleurgesteld, dat
het veeartsenijkundig onderwijs daarbij niet genoemd werd en lag
het voor de hand, dat wij ons tot den betrokken Minister van
Binnenlandsche Zaken wendden met het bekende adres, u reeds
het vorig jaar op de Algemeene vergadering voorgelezen. Op
verzoek van den Minister hebben wij daarna in een uitvoerig
schrijven aangegeven, hoe het veeartsenijkundig onderwijs in de
verschillende landen van Europa geregeld is, welke reorganisatie
wij voor ons land wenschelijk oordeelen, en welke kosten zulk
een reorganisatie met zich zou sleepen.

De inhoud van dat schrijven, dat in genoemde brochure is
opgenomen, is u allen bekend.

Bij de behandeling in de Tweede Kamer der Staten-Generaal
is de quaestie ter sprake gekomen en er van meening over ge-
wisseld door de leden, de
HH. Zi.ilma en Roëll en den Minister
van Binnenlandsche zaken. De Minister rekent het veeartsenij-
kundig onderwijs onder de rubriek «landbouwonderwijs», doch
beweert niet, dat de veeartsenijschool zou moeten worden verbonden
met de landbouwschool. Wel wil hij, beide het landbouwkundig
en het veeartsenijkundig onderwijs, hetzelfde hooge wetenschap-
pelijk karakter geven, ja zelfs zegt hij in het regeeringsantwoord
0(i het verslag der commissie van rapporteurs in de Eerste Kamer,
dat de regeering geen ander voornemen heeft dan om de inrich-
ting van hooger landbouwonderwijs met een universiteit te ver-
binden en laat daaraan voorafgaan, dat eerst, als nadere voorstellen
de Kamer bereiken, met vrucht over het veeartsenijkundig onderwijs
van gedachten zal te wisselen zijn.

-ocr page 135-

Al is dus nu het veeartsenijkundig onderwijs niet met name
in het wetsontwerp opgenomen, de genoemde verklaringen van
den Minister hebben wij met genoegen vernomen en geven ons
eenige hoop voor de naaste toekomst. Een woord van dank zij
hier aan Zijn Excellentie den Minister van Binnenlandsche
zaken gebracht.

De arbeid van de reorganisatie-commissie en het Hoofdbestuur
is ook met het oog op de toekomst niet vruchteloos geweest. Het
heeft zijn nut, dat vóór eu tegen eens goed werden overwogen en dat
vele gegevens verzameld zijn, welke bij een volgende gelegenheid
van dienst kunnen wezen. De gepubliceerde brochure zal misschien
bij velen de oogen openen en zeker den grondslag vormen, waarop
verder voor het beoogde doel zal worden gestreden. Wij zullen
blijven ijveren voor de verheffing van het veeartsenijkundig on-
derwijs, voor de oprichting eener veeartsenijkundige hoogeschool
of de instelling eener veeartsenijkundige faculteit aan een onzer
universiteiten. En wij zullen daarbij blijven bij onze meening,
dat een combinatie met een landbouwhoogeschool niet gewenscht
is en dat een vereeniging met een geneeskundige faculteit eener
universiteit groote bezwaren medebrengt. De motieven, welke
wij daarvoor hebben, zijn in de verschillende missives neergelegd.

Nog steeds hebben wij de overtuiging, dat wat wij vragen
niet meer dan billijk en zeer noodig is, en wij willen de hoop
koesteren, dat de regeering ook tot deze overtuiging zal komen
eu ons haar medewerking niet zal onthouden om het voorgestelde
doel te bereiken.

liet is hier het oogenblik, dat ik den leden der reorganisatie-
commissie dank zeg voor hetgeen zij dit jaar weer verrichtten.
Ik hoop en vertrouw dat zij op dezelfde wijze zullen voortgaan
met de uitvoering van de hun opgedragen taak. De vergadering
is het zeker met mij eens, dat deze dank wel verdiend is.

Laat ik nu nog even enkele maatregelen memoreeren, welke
in het afgeloopen jaar door de regeering zijn ingevoerd en waar-
van de wenschelijkheid reeds lang door^ onze Maatschappij werd
betoogd.

Vooreerst vestig ik de aandacht op het feit, dat dit jaar voor
het eeist de veel hoogere eischen werden gesteld voor de toe-
lating aan \'s Rijks veeartsenijschool en dat een voldoend aantal

-ocr page 136-

leerlingen is ingeschreven, om de wel eens geuite vrees te logen-
straften, dat bij de nu gestelde eischeu de toevoer onvoldoende
zou zijn. Gisteren avond heb ik reeds stil gestaan bij de op-
richting van de Rijks seruminrichting, welke zich nog wel verder
zal ontwikkelen. Nu zij nog gewezen op de uitbreiding dei-
keuring van voor export bestemd vleesch, welke in ons land
meer en meer ingang vindt en met name te Londen gunstig
wordt beoordeeld, en op het Koninklijk besluit van 2 September
jl., waaruit blijkt, dat met de bestrijding der tuberculose van
staatswege een aanvang zal worden gemaakt.

Door de genoemde maatregelen wordt geheel of gedeeltelijk
te gemoet gekomen aan enkele wenschen, welke onze Maat-
schappij in de laatste jaren te kennen beeft gegeven. Al blijft
nog veel onvervuld, wij zijn op den goeden weg. Laat dit voor
onze Maatschappij een aanmoediging zijn om voort te gaan met
maatregelen, verbeteringen of wijzigingen, welke wij noodig
oordeelen, goed onderzocht en goed toegelicht ter kennis van
de bevoegde macht te brengen. Al moge dan niet terstond of
in alle opzichten aan onze wenschen worden voldaan, de ervaring
leert dat, als het getij gunstig is, de maatregelen niet uitblijven
welke geleidelijk tot bet beoogde doel voeren.

De arbeid onzer Maatschappij in dit opzicht is zeker niet te
vergeefs geweest! Met de beste wenschen voor den verderen bloei
onzer Maatschappij open ik dit tweede gedeelte der 453te Alge-
meene vergadering.

Staatsbegrooting voor liet dienstjaar 1905.

Hoofdstuk IX, Afdeeling 5.

Art. 211. Subsidiën en andere uitgaven ten behoeve van

cursussen in hoefbeslag..........f 3000.—

Art. 225. Jaarwedden en verdere belooningen van de vaste

districtsveeartsen............f 25000.—

Art. 226. Reis-, verblijf-, verplaatsings- en bureelkosten van
de districtsveeartsen, reis- en verblijfkosten en vacatiegelden van
hun plaatsvervangers, reis- en verblijfkosten en belooning van
de geëxamineerde veeartsen, bedoeld in de artikelen enz. enz.,

-ocr page 137-

alsuiede vergoeding voor liet gebruik vau eigen rijwiel, teil be-
hoeve van \'s Rijks dienst:

a. reis- en verblijfkosten........ƒ 45000.—

b. bureelkosten...........,, 3100.—

Art. 227. Jaarwedden en verdere belooningen van den direc-
teur, de leeraren, ambtenaren, bedienden en arbeiders aan \'s Rijks
veeartsenijschool, mitsgaders schrijfloonen :

a. jaarwedden vau den directeur en de leeraren :

1 directeur............f 4000.—

5 leeraren, a f 3500 ........„ 17500.—

2 leeraren, a „ 3000 ........,. 6000.—

1 leeraar van.........pro memorie.

1 buitengewoon leeraar titulair.....,, 500.—

b. jaarwedden der verdere ambtenaren :

1 prosector..............1500.—

1 hoofdopziener............1200.—

1 smid.............„ 1200.—

6 assistenten a f 1000 ...........6000.—

1 laborant in de apotheek.......„ 1200.—

1 opziener............„ 1200.—•

3 amanuenses, f 700 a f 1000 .....„ 2400.—

1 beambte bij de bacteriologie.......800.—

Voor de diensten welke van den beambte bij de bacteriologie gevorderd
worden, is een belooning van f 600 te gering. Zoowel uit dien hoofde als
om de betrekking goed vervuld te houden, is het wenschelijk de wedde
van den tegenwoordigen titularis, die in alle opzichten voldoet, te vorhoogen
met f 200 en te brengen op f 800.

1 beambte bij de heelkunde......f 600.—

c. schrijrioonen, loon der bedienden en arbeiders ,, 14900.—

Art. 228. Subsidiën voor de verzamelingen en andere inrich-
tingen van onderwijs aan \'s Rijks veeartsenijschool, kosten wegens
het uitoefenen van de bnitencliniek; aanbouw, onderhoud en
lasten der gebouwen,\' onderhoud en aankoop van meubelen en
gereedschappen, vuur, water en licht; aankoop en voeding van
dieren; administratieve en verdere uitgaven:

a. subsidiën voor het onderwijs en kosten wegens het uit-
oefenen der bnitencliniek ....••. f 11000.—

-ocr page 138-

b. aanbouw, onderhoud eu lasten der gebouwen, onderhoud
en aankoop van meubelen en gereedschappen, mitsgaders
vuur, water en licht.........f29250.—

Van het voor dit onderdeel van het artikel geraamde bedrag van f 29250
is bestemd:

1". voor onderhond en aaukoop van meubelen en gereedschappen, mits-
gaders vuur, water en licht, de jaarlijks gebruikelijke som van f 5000;

2". voor onderhoud en lasten der gebouwen f8500, zijnde f2500 meer
dan gewoonlijk ter voorziening in deze behoeften uitgetrokken pleegt te
worden. De thans aangevraagde hoogere som zal hoofdzakelijk strekken
voor omvangrijke geen uitstel gedoogende herstellingen aan de zeer groote
zinken staldaken en verder ten behoeve va*n vernieuwing van kaaimuren en
schoeiingen over een beduidende lengte;

3°. f 15750 als derde bereids op bladzijde 43 der Memorie van Toelich-
ting bij art. 230a en
b van hoofdstuk IX der Staatsbegrooting voor het
dienstjaar 1903 aangekondigde termijn voor de voltooiing der werken ge-
noemd op blz. 42 van dat Staatsstuk sub II, III, IV en V.

c. schrijfbehoeften, drukloouen eu kleine huishoudelijke uit-
gaven .............. f 700.-

d. voeding en verpleging van dieren in de stallen der school
................f16000.—

De verhooging van dit onderdeel met f 1000 is noodzakelijk niet alleen
omdat het steeds toenemend aantal der in verpleging gegeven dieren het
gebruik van groote hoeveelheden geneesmiddelen en verbandmateriaal noodig-
maakt, maar ook omdat do fourageprjjzen zijn gestegen en er tegenwoordig
als bijvoeder voor de verpleegde honden belangrijk meer paardenvleesch
vereischt wordt dan tijdens het internaat, toen in ruime mate over keuken-
afval kon beschikt worden.

e. aankoop van dieren.........f 4000.—

Art. 229. Kosten van de examens van hen die een diploma

als veearts verlangen volgens de wet van 8 Juli 1874 (Staatsblad
n°. 99.)...............f3000.—

Art. 230. Subsidiën en andere uitgaven ten behoeve vau de
verbetering van de Nederlandsche paardenrassen . f 135280.—

Van dit bedrag zijn bestemd:

1». f100680 ter uitvoering van de wet op de paardenfokkerij 1901 (artt.
5, 12, eerste lid, en 18, twoede lid. dier wet, art. 15, laatste lid, van het
Koninklijk besluit van 14 Augustus 1901 (
Staatsblad n°. 204), huur en in-
richting van terreinen en lokalen, drukkosten, toelagen, hureaukosten, zoo

-ocr page 139-

noodig vacatiegold aan leden van provinciale regelingB- en keuringscom-
misBiën, enz.);

2°. f34600 voor \'s Rijks hengstveulendepót.

Art. 231. Subsidiën en andere uitgaven ter bevordering van

de rundvee- en varkensfokkerij.......f 45000.—

Art. 232. Kosten, subsidiën en schadeloosstellingen tot af-
wending van het gevaar waarmede besmettelijke veeziekten den
veestapel bedreigen, en daartoe betrekkelijke uitgaven, waaronder
de belooningen van tijdelijk«;, buitengewone districtsveeartsen en

vee-opzichters.............f 100000.—

Art. 233. Kosten voortvloeiende uit de wet van 5 Juni 1875

(,Staatsblad n°.\' 110)............f250.—

Art. 234. Uitgaven verbonden aan de keuring van voor uit-
voer bestemd vleesch en schadeloosstellingen ter zake van in het
buitenland afgekeurd vleesch........f 16000.—

Het bedrag hetwelk op de loopende begrooting uitgetrokken is tot be-
strijding van de uitgaven verbonden aan de keuring van voor uitvoer be-
stemd vleesch, blijkt niet voldoende te zijn, hoofdzakelijk tengevolge van het
feit, dat het bjj Koninklijk besluit van 21 November 1902
(Staatsblad n". 199)
facultatief gestelde onderzoek, aangevraagd is, met betrekking tot een grooter
aantal dieren dan men zich had voorgesteld. Met het oog daarop en voorts
rekening houdende met de mogelijkheid, dat nog nieuwe diensten ingericht
zullen moeten worden en bestaande posten uitbreiding dienen te ondergaan,
wordt op dit artikel f8000 meer aangovraagd.

Begrooting van Ned.-lndië. Af dl. VI.

84c. Uitgaven tot bevordering der natuurwetenschappen in
het algemeen, waaronder:

de Vereeniging tot bevordering der veeartsenijkunde in Nederlandsch-

Indië......................f 800.—

84c. Aanmoediging van de paarden- en veeteelt f 8^550.—
85. Veeartseuijkundige dienst.

a. Traktementen en toelagen van den inspecteur en het verder
personeel van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, alsmede

schrijfloonen:

1 inspecteur...............f 7800.—

22 Europeesche veeartsen a f 2400 .......„ 52800.—

19 inlandsche veeartsen a f420 .........„ 7980.—

10 mantris è. f480 .............. 4800.—

-ocr page 140-

sclirijfloonen...............f 1800.-

1 oppasser..........,...... 144.—

periodieke en buitengewone traktementsverhoging. „ 4G700.—

b. Reis- eu verblijfkosten, boekwerken en tijdschriften f36000.—

Op grond van bot gemiddelde der uitkomsten over 1900 — 1902 en reke-
ning houdende met do vermeerdering in 1904 van het aantal Europoosche
veeartsen, wordt do raming f5000 hooger gesteld dan in 1904.

c. Maatregelen ter voorkoming of beteugeling van besmette-
lijke ziekten onder het vee en de paarden. . . . ft5000.-—

Voorloopig Verslag. Staatsbegrooting, Hoofdstuk IX.

Rijks veeartsenijschool. Art. 227. Andermaal werd op reorgani-
satie dezer school aangedrongen. Sommigen meenden, dat zij
onder het hooger onderwijs gebracht behoort te worden; anderen
deelden dit gevoelen niet. Door eenigen werd op den voorgrond
gesteld, dat het vooral aankomt op vorming niet van geleerden,
maar van artsen, die in de practijk voldoen. In dit opzicht laten
de resultaten van het onderwijs aan deze school, naar het inzicht
dezer leden, te wenschen over. De boeren geven vaak aan empirici
de voorkeur boven de aan de school opgeleide artsen.

Enkele leden wenschten bij reorganisatie ook voor onderwijs
in de homoeopathische geneeswijze gezorgd te zien. Zij waren
van oordeel, dat met die geneeswijze ook op veeartsenijkuudig
gebied goede resultaten worden verkregen. Zij vroegen verder,
of aan de school de vivisectie wordt uitgeoefend. Zoo ja, dan
zouden zij gaarne vernemen, of dit alleen geschiedt door de
leeraren ter demonstratie van speciale gevallen, dan wel of ook
den leerlingen gelegenheid gegeven wordt zich in de vivisectie
te bekwamen; of liet proefdier door verdoovende middelen ge-
voelloos wordt gemaakt; of gebruik wordt gemaakt van het
paralyseerende «curare» ; of het proefdier na een demonstratie
onmiddellijk wordt afgemaakt.

Paardenfokkerij. Art. 230. In de Memorie van Antwoord be-
treffende de loopende begrooting zeide de Minister, dat hij bereid
was om, mocht nader blijken dat de verdeeling der beschikbare
gelden naar verhouding van het aantal gedekte merriën sommige
provinciën in minder gunstige conditie plaatst, toekenning van
het Rijkssubsidie naar anderen maatstaf te bevorderen. Gevraagd
werd, of de Minister thans van meening is, dat hiertoe voldoende

-ocr page 141-

aanleiding bestaat. Gaarne zou men vernemen, lioe de verdeeliug
over de verschillende provinciën was in de jaren 1903 en 1901.

Verbetering veestapel. Art. 231. Een der leden achtte het in
het belang van de verbetering van den veestapel wenschelijk, dat
maatregelen genomen worden om oudere stieren, waarvan bekend
is, dat zij goede nakomelingen geven, voor den fok te behouden.
Thans gebeurt het vaak, dat 2- en 3-jarige stieren naar de
landbouw-tentoonstelling worden gezonden en voorts, nadat zij
bekroond zijn, onmiddellijk aan slachters worden verkocht. Waai-
de regeering aan de landbouwvereeuigingen subsidiën verleent

CO O O

tot het toekennen van premiën, meende dit lid, dat de vereeni-
gingen behoorden te zorgen, dat de stieren niet naar de slacht-
plaats gaan.

Eenige leden verlangden aanstelling van veeconsulenten, die
tot taak zouden hebben, toezicht te houden en over de verbete-
ring van den veestapel advies te geven. In deze richting wordt
thans alleen iets gedaan door de Rijks landbou wieeraren of zui-
velcousulenten, maar deze missen veelal den tijd om aan de zaak
de aandacht te geven, die zij verdient. Gevraagd werd, of de
Minister bereid is aan dit verlangen gevolg te geven.

Bestrijding van besmettelijke veeziekten. Art. 232. Sommige ledeu
betwijfelden, of de hier uitgetrokken som wel voldoende is te
achten om de tuberculose ouder het rundvee met vrucht te bestrij-
den. Anderen drongen aan op spoedige uitvoering van het Konink-
lijk besluit van 2 September j.1. (Staatsblad n°. 219). Gevraagd
werd, wat gedaan zal worden met het voor consumtie geschikte
vleesch van door het Rijk overgenomen en afgemaakte dieren.

Een lid vroeg, of het niet wenschelijk ware voor de bestrijding der
schapenschurft in Drente meer dan één veeopzichter aan te wijzen.
Die ziekte komt in die provincie meer voor dan in de andere. In
1902 werden daar bij 62 kudden 886 gevallen geconstateerd.

Keuring van vleesch. Art. 234. Gevraagd werd, waar de voor
uitvoer bestemde dieren worden gekeurd en hoevele varkens in
het laatste jaar aan keuring werden onderworpen.

Vernomen was, dat, wauneer sommige van de geslachte dieren
worden afgekeurd, somtijds verzocht wordt op de goedgekeurde
geen merkteeken te plaatsen ten einde ook de afgekeurde mede
te kunnen verzenden. Indien dit werkelijk het geval is, dient
hiertegen gewaakt te worden.

-ocr page 142-

Voorts werd door ééu lid betoogd, dat de keuring geen vol-
doend effect kan hebben, indien niet een deel van de waarde dei-
afgekeurde dieren wordt vergoed. Anders zullen zijns inziens de
eigenaars toch beproeven liet afgekeurde vleesck voor consumtie
te verkoopeu. Ook meende dit lid, dat ook het voor biuuenlandsch
gebruik bestemde vleesch aan keuring behoort onderworpen te
worden. Hij* vroeg, of de Minister gezind is maatregelen in dezen
geest te nemen. (
Neclerlandsch Landbouw Weekblad, 19 November
1904.)

NOTULEN der 44ste Algemeene vergadering van de
Maatschappij ter bevordering der Veeartsenij-
kunde in Nederland, gehouden te Utrecht op
18 en 19 September 1903 in het Gebouw voor
Kunsten en Wetenschappen.

De vergadering werd des avonds te 7 uur geopend door den
ondervoorzitter Dr. D.
A. de Jong, wegens afwezigheid van den
voorzitter M. H.
J. P. T homassen, die bericht had gezonden tot
zijn spijt wegens lichte ongesteldheid verhinderd te zijn de ver-
gadering bij te wonen.

Aanwezig waren de overige leden vaii bet Hoofdbestuur, de
afgevaardigden van alle afdeelingen, welke gezamenlijk vertegen-
woordigden 86 stemmen, als:

Groningen-Drente door K. Büchli met 8 stemmen.

Friesland » H. van Staa » 8 »

Gelderland-Overijsel > A. ten Sande »13 »

Utrecht » H. Markus » 8 »

Noord-Holland » J. Mazure Czn. » 9 »

Zuid-Holland » H.L. Ellerman Lzn. »10 »

Nieuw-Zuid-Holland » J. J. F. Dhont » 9 »
Zeeland »
Jac. Z. Risch » 8 »

Noord-Brabant-Limburg » P. J. \'t Hooft »13 »

Voorts waren nog ter vergadering 18 leden, waarvan 16 stem-
gerechtigd zijn. Het totaal aantal uit te brengen stemmen bedroeg
dus 102.

Alvorens de werkzaamheden te beginnen, zegt de heer de Jong
dat het hem leed doet wegens verhindering van den heer Tho-
massen
genoodzaakt te zijn het presidium op zich t,e nemen,

-ocr page 143-

maar dat het hem toch een genoegen is den afgevaardigden der
afdeelingen benevens een groot aantal leden het welkom te kun-
nen toeroepen op deze vergadering. Hij spreekt voorts den wensch
uit dat deze vergadering, waarvan het eerste gedeelte aan de
huishoudelijke aangelegenheden gewijd is en het tweede een bijna
uitsluitend wetenschappelijk karakter heeft, moge bijdragen en
wel in hooge mate tot versterking van de collegiale banden,
maar vooral ook tot verhooging van onzen wetenschappelijken
zin en het hoog houden van onzen stand.

Met een beroep op de toegevendheid en medewerking dei-
aanwezigen verklaart hij deze 44ste Algemeene vergadering geopend.

De voorzitter verzocht den lsie secretaris over te gaan tot het
lezen der notulen van de vorige Algemeene vergadering.

De heer J. D. van der Plaats het woord verkregen hebbende,
zegt: mijnheer de voorzitter, het lezen der notulen neemt telken
jare een geruimen tijd van onze vergadering in beslag. Ik
herinner er even aan, dat wij het vorig jaar ongeveer anderhalf
uur aan deze bezigheid hebben besteed. Het komt mij voor dat
wij den tijd door het lezen der notulen in beslag genomen,
nuttiger kunnen besteden. Ik meen daarom aan de vergadering
te mogen voorstellen, om de revisie en de goedkeuring van de
notulen op te dragen aan het Hoofdbestuur en die thans niet te
doen voorlezen.

Met algemeene stemmen wordt dienovereenkomstig besloten en
het Hoofdbestuur verklaart zich bereid de opdracht te aanvaarden
en uit te voeren.

De l,u secretaris, de heer D. van der Sluijs, brengt daarna
verslag uit van den toestand en de werkzaamheden der Maat-
schappij in het jaar van 27 September 1902 tot heden. (Zie dit
Tijdschrift 318te deel, n°. 2.)

De heer D. F. van Esveld geeft verslag van den toestand der
geldmiddelen en vau de bibliotheek in het maatschappelijk jaar
1902. (Zie dit Tijdschrift als boven.)

De voorzitter zegt den beiden verslaggevers onder applaus dei-
vergadering dank voor hun werkzaamheid en de uitgebrachte
verslagen.

De afgevaardigde van Gelderland-Overijsel, de heer A, ten Sande,
brengt ter voldoening aan de opdracht zijner afdeeling een speciaal
woord van dank aan den bibliothecaris voor de goede zorgen aan

-ocr page 144-

de bibliotheek besteed en voor bet samenstellen van den catalogus.

De voorzitter stelt aan de orde de verkiezing van een voorzitter
en te gelijker tijd het nazien der rekening en verantwoording van
den penningmeester.

Als leden van het stembureau worden door den voorzitter aan-
gewezen de heeren
K. Büchli, Jac. Z. Risch en H. Markus,
terwijl aan de heeren J. Mazure Czn., J. J. F. Dhont en A.
ten San de het nazien der rekening wordt opgedragen. De werk-
zaamheden voor deze commissiën hadden plaats gedurende een
korte pauze der vergadering.

De uitslag der stemming over een voorzitter is, dat blijken te
zijn uitgebracht 99 stemmen. Hiervan verkregen de heeren
II. M.
Kroon 54, Dn. D. A. de Jong Jzn. 30 en M. G. de Bruin 12
stemmen; 2 stemmen waren blanco.

Als voorzitter is derhalve met meerderheid van stemmen ge-
kozen de heer
H. M. Kroon. Deze is niet ter vergadering aan-
wezig. Hem zal van zijn benoeming kennis worden gegeven.

Bij monde van den heer J. Mazure Czn. wordt aan de ver-
gadering medegedeeld, dat de rekening volkomen in orde is be-
vonden; hij stelt namens de commissie voor, haar goed te keuren
en den penningmeester met dankbetuiging voor zijn goed finan-
cieel beheer te dechargeeren. Dienovereenkomstig wordt met applaus
besloten.

De voorzitter deelt aan de vergadering mede, dat op 31 December
van het jaar 1904 als lid van het Hoofdbestuur aan de beurt van
aftreden is de 2 secretaris, en derhalve het volgend jaar door
een verkiezing in deze vacature zal moeten worden voorzien. De
tegenwoordige titularis, de heer A.
Frederikse, is niet herkiesbaar.

Alsuu stelt de voorzitter aan de orde de behandeling van
punt, 8 van het programma «Voorstel Groningen-Drente,» en geeft
het woord aan den afgevaardigde dier afdeeling. Deze zegt:
mijnheer de voorzitter, het is waar dat door de bekendmaking
van het aftredend lid op de vergadering de afdeelingen te weten
komen, wie aan de beurt van aftreding is, maar dit is wel wat
lang vooruit. Ook kunnen niet alle afdeelingen in Mei vergaderen.
Onze afdeeling heeft overwogen of deze zaak op een andere wijze
is te regelen, bij voorbeeld door een besluitenboek samen te stellen
en dit ter verkrijging te stellen van de afdeelingen of door
wijziging van het reglement overeenkomstig het voorstel.

-ocr page 145-

Du afgevaardigde van Noord-Holland heeft in opdracht mede
te gaan met het praeadvies van het Hoofdbestuur; dit is ook het
geval met de afgevaardigden der overige afdeelingen.

De heer van der Sluijs, lste secretaris, merkt op, dat door hem
telken jare, in het begin van Januari, aan de afdeelingssecreta-
rissen wordt medegedeeld welk lid van het Hoofdbestuur aan de
beurt van aftreden is en dat op de eerstvolgende Algemeene
vergadering in de vacature moet worden voorzien. Daarbij gaat
steeds het verzoek om vóór 1 Mei den candidaat, door de afdee-
ling gesteld, te willen opgeven. Door de bekendmaking op de
Algemeene vergadering komen, zegt spreker, de afdeelingen,
welke vóór 1 Mei geen vergadering houden, in de gelegenheid
reeds in de najaarsvergadering een candidaat te stellen.

De voorzitter brengt het voorstel in stemming. Het wordt ver-
worpen. Alleen de afgevaardigde van Groningen-Drente stemt voor.

De voorzitter stelt nu het tweede voorstel der afdeeling Gro-
ningen-Drente aan de orde en vraagt of de afgevaardigde nog
iets aan de toelichting heeft toe te voegen.

De heer Büchli, afgevaardigde, zegt, dat zijn afdeeling niet
vóór Juni een vergadering houdt en derhalve dan niet in de
gelegenheid is vóór 1 Juni voorstellen in te zenden. Zij acht
daarom wijziging van het reglement overeenkomstig het voorstel
wenschelijk.

De voorzitter zegt, dat in het reglement niet is vast te leggen
den tijd waarop de afdeelingen moeten vergaderen, maar meent
toch dat het geen bezwaar kan opleveren als zij een vergadering
houden vóór Juni. Met het oog op het samenstellen van het
programma, zegt spreker, is het gewenscht dat voorstellen, welke
de afdeelingen op de Algemeene vergadering wenschen behandeld
te zien, vóór 1 Juni bij het Hoofdbestuur zijn ingekomen; dit
toch heeft tijd noodig om die voorstellen nauwkeurig te over-
wegen en er een praeadvies op te geven. Als nu de tijd voor
inzending op 1 Juli werd bepaald, dan zou dit ten gevolge
hebben dat het programma eerst later kon worden opgemaakt
en het zou dan niet tijdig kunnen worden verzonden als de
Algemeene vergadering in September wordt gehouden. Bovendien,
zegt spreker, geelt reglementswijziging veel omslag en op grond
van deze bezwaren en het geringe voordeel dat er door verkre-
gen zou worden, meen ik dit beslist te moeten ontraden.

-ocr page 146-

De alge vaardigde van Groningen-Drente /egt dat hij, na de
discussie te hebbeu gehoord en de gezindheid der vergadering
te hebbeu opgemerkt, het voorstel intrekt.

De voorzitter brengt nu iu behandeling het voorstel-Friesland,
betreffende het houden van cursussen voor de praktizeerende
veeartsen.

De afgevaardigde van de afdeeling Friesland, de heer H. van
Staa
, het woord verkregen hebbende, zegt: mijnheer de voorzitter,
ik vermoed dat het Hoofdbestuur de afdeeling niet goed heeft
begrepen. Het Hoofdbestuur zegt in zijn praeadvies dat het veel
gevoelt voor het in het leven roepen van vacantie-cursussen.
Maar, mijnheer de voorzitter, vacantie-cursussen liggen niet in
de bedoeling van mijn afdeeling. Wij beoogen het in het leven
roepen van vervolgcursussen. Dit denkbeeld is bij mijn afdeeling
levendig geworden na een lezing, welke door den heer M. G.
de Bruin, leeraar aan de veeartsenijschool, te Leeuwarden voor
onze afdeeling is gehouden. Er bestaat bij de veeartsen, althans
die in Friesland, en dit zal in andere afdeelingen ook wel zoo
zijn,\' behoefte om weer eens op de hoogte te worden gebracht
van den vooruitgang der veeartsenijkundige wetenschappen. Het
is, zooals in de toelichting reeds is te kennen gegeven, voor de
praktizeerende veeartsen niet wel mogelijk van alle onderdeelen dier
wetenschap, welke snel vooruitgaat, op de hoogte van den tijd te
blijven. De afdeeling wenscht die leemten te zieu aangevuld door
het houden van cursussen over verschilleude onderwerpen, als
vleeschkeuring, melkhygiëne, bacteriologie, besmettelijke veeziekten.

fn deze onderdeelen is veel nieuws voor de veeartsen te leeren,
vooral voor de ouderen.

De afdeeling wenschte daarom vervolgcursussen, zooals die
voor artsen bestaan en ia Duitsehlaiul worden gehouden blijkens
een artikel, voorkomende in het
Handelsblad van 5 Maart 1903.
Ook voor veeartsen worden ze door
Ostkrtag aan het hygiënisch
instituut van de veeartsenijschool te Berlijn gehouden, onder
anderen in 1901 voor slachthuisdirecteuren en in 1902 voor
ambtelijke veeartsen in Hannover.

Dergelijke cursussen zouden ook hier veel nut kunnen stichten,
maar niet als zij in den vacantietijd te Utrecht aan de veeartsenij-
school worden gehouden. De veeartsen hebben geen vacantie en
zij kunnen ook niet voor langen tijd uit hun werk om op groote

-ocr page 147-

afstanden cursussen te gaan volgen. De bedoeling van ons voorstel
is ook een geheel andere. Wij stellen ons voor dat cursussen
zullen worden gegeven op centrale plaatsen van ons land, welke
met weinig tijdverlies en met geringe kosten te bereiken zijn.
Zij zullen dan worden bezocht door de plattelandsveeartsen, dat
zijn juist degenen, die het meest behoefte aan den cursus hebben.
Wordt echter alleen te Utrecht een vervolgcursus gegeven, dan
zullen enkel de veeartsen uit den omtrek er van profiteeren en
zij die weinig praktijk en veel geld hebben. Het geheele land
wordt hiermede echter niet gebaat.

De afdeeling is tevens van meening dat het programma van
zoodanigen cursus moet worden ingericht naar de behoeften van
een streek. In Friesland bij voorbeeld zou men, behalve over
bacteriologie, vleeschkeuring en besmettelijke ziekten, ook nog
gaarne eenige lezingen hebben over bujatriek. Melkkennis en melk-
hygiëne zullen misschien door Limburg niet worden gewenscht.

De verschillende vakken zouden moeten worden gegeven door
specialisten, zooals vleeschkeuring door een directeur van een
slachthuis, bacteriologie door een bacterioloog, besmettelijke vee-
ziekten door een districtsveearts, terwijl, niet te vergeten, de
leeraren der veeartsenijschool de gewilde krachten zouden zijn
voor de vakken die zij doceeren.

Dit alles zou betrekkelijk veel geld vorderen en zal niet te
verkrijgen zijn zonder steun der regeering. Immers de staat heeft
er belang bij. Deze zorgt er voor in zijn eigen belang, dat er
veeartsen worden gevormd. De ervaring leert dat de gevormde
veeartsen, aan hun lot overgelaten, niet op de hoogte van hun
vak blijven. Hierdoor kan de staat niet zooveel van de veeartsen
profiteeren als bij de hoogst mogelijke wetenschappelijke ont-
wikkeling het geval zou zijn. Het is daarom in het belang van
den staat, gelegenheid te geven aan veeartsen om hun kennis
aan te vullen.

Nu is het de bedoeling der afdeeling dat het Hoofdbestuur
niet meer moet doen dan schriftelijk en mondeling bij de regee-
ring de noodzakelijkheid betoogen van het oprichten van vervolg-
cursussen en van den financiëelen steun hiervoor noodig. Is de
regeering voor het denkbeeld te winnen, dan moet zij vrij blijven
om de zaken te regelen zooals zij dit, wenscht.

Dat het Hoofdbestuur ons voorstel zoo maar in eens aan kant

-ocr page 148-

zou zetten, hadden wij niet gedacht en dit heeft ons bepaald
teleurgesteld. De afdeeling is dan ook niet ingegaan op de vraag
van bet Hoofdbestuur hoe zij de cursussen zou wenschen ingericht
te zien. De afdeeling verwacht alleen heil van de regeering. Als
deze tegenover een afgepast programma wordt geplaatst, kan zij
niet anders zeggen clan ja of neen, en dit wenschen wij juist te
voorkomen. De regeering moet er voor gewonnen worden deze
zaak met haar financiëelen steun te regelen.

De afgevaardigde van Gelderland-Overijsel zegt dat men in zijn
afdeeling zeker het groote nut erkent van cursussen, maar zij zou
die niet willen doen uitgaan van de school, doch van de veeartsen
zelf. Ook de cursussen voor artsen gaan van hen zelf uit.

De afgevaardigde van Groningen-Drente zegt dat men in zijn
afdeeling in het generaal is medegegaan met het praeadvies van
het Hoofdbestuur, om de cursussen te houden aan de veeartsenij-
school, behalve in de vleeschkeuring. Deze zullen beter aan een
abattoir kunnen worden gegeven.

Utrecht heeft zich in het algemeen voor het praeadvies van
het Hoofdbestuur verklaard.

De afgevaardigde, de heer Maiikus, zegt echter een vrij mandaat
te hebben om te oordeelen over een nader voorstel van Friesland;
dit is evenwel niet ingekomen. Persoonlijk is hij van meening
dat een adres aan de regeering echec zal moeten lijden en gelooft
niet dat de regeering de cursussen zal subsidiëeren. Zij zou dan
een précédent scheppen. Artsen, technici en andere wetenschappe-
1 ijken zullen ook wel gaarne van een cursus profiteeren en het
is hem niet bekend, dat er cursussen voor artsen bestaan welke
van rijkswege worden gesubsidiëerd.

Zeeland verklaart sterk voor het voorstel-Friesland te zijn en
gaat niet mede met het praeadvies Van het Hoofdbestuur, doch
is zeer voor cursussen op centrale plaatsen in het land.

Groningen-Drente zegt, dat te Groningen cursussen zijn ge-
houden door professor NiJHorr, maar als hij wel is ingelicht,
gingen die uit van de artsen zelf, die den professor voor zijn
lessen betalen.

De afgevaardigde sluit zich aan bij het praeadvies.

Noord-Holland en Zuid-Holland verklaren zich voor het prae-
advies van het Hoofdbestuur.

De afgevaardigde van de Nieuwe afdeeling Zuid-Holland heeft

-ocr page 149-

ecu viij mandaat, en zegt dat op veel plaatsen gelegenheid be-
staat om cursussen te vestigen. Hoe dit zou moeten gaan, weet
hij niet een paar woorden niet aan te duiden en geeft de ver-
gadering in overweging aan bet Hoofdbestuur op te dragen te
onderzoeken boe dit zou bunnen geschieden.

De afgevaardigde van Friesland, repliceerende, zegt, dat men
zich niet aan Utrecht als plaats voor het geven van cursussen
moet houden, dan is de zaak zeker niet uitvoerbaar. Hij wijst er
nog op, dat in Duitschland een vereeniging bestaat waardoor
cursussen worden gegeven. Zij heeft een eigen huis met veel
hulpmiddelen, welke in bruikleen worden afgestaan. De staat
steunt deze vereeniging krachtig met geld.

De voorzitter zegt: de afgevaardigde van Friesland heeft zeker
krachtig en met klem het voorstel zijner afdeeling verdedigd,
maar mijns inziens heeft hij de kennis der praktizeerende vee-
artsen wel wat donker voorgesteld. Ik zal het nut van cursussen
niet ontkennen, maar hiervan alleen is niet het heil te verwachten.
De gediplomeerde veeartsen kunnen, als zij dit willen, door eigen
studie er veel toe bijdragen dat zij op de hoogte van liun tijd
blijven. Het bijwonen van een cursus kan de kennis van de
vakken, welke er behandeld worden, verruimen en het geheugen
wat opfrisschen. Als die door zelfstudie niet worden onderhouden,
dan is het nut van een cursus niet zoo groot als de afgevaar-
digde zich mogelijk wel voorstelt.

Ik meen, mijne heeren, dat het voorstel voldoende is besproken.
Het hoofdbestuur verklaart zich bereid nog nader te overwegen
wat het in deze quaestie zal kunnen doen en hieromtrent te
gelegener tijd zijn meening kenbaar te maken.

Ik breng nu het voorstel in stemming.

ö O

Dit wordt verworpen met 79 stemmen tegen, 17 vóór en 4
neutraal.

Thans komt aan de orde de begrootiiig voor 1904.

De heer van Esveld, penningmeester, zegt dat de begrooting
wel weinig of geen toelichting zal behoeven. Waarom zij niet
sluit, is ouder punt 5, «vergoeding voor een afgevaardigde»,
nader aangegeven. Het tijdschrift geeft een overschot en als de
vergadering zich hiermede vereenigt, zal dit worden overgeschre-
ven op het volgend jaar. Het kost nu veel geld. Van Dr. J.
ScHOOTllN is een lijvig rapport ingekomen over een door heni

-ocr page 150-

gehouden enquête omtrent liet voorkomen van actiiiouiyeose in
ons land. De schrijver verlangde hierbij opgenomen te zien een
hoogtekaart van Nederland. Deze kaart alleen zou f 150 kosten.

De heer van Esveld stelt voor, na overleg met het Hoofd-
bestuur, die kaart door de Maatschappij te doen bekostigen. Dit,
wordt door de vergadering goedgekeurd.

De voorzitter vraagt of Dr. Schouten zijn rapport nog in
andere tijdschriften wenscht te plaatsen, of dat hij dit alleen in
ons tijdschrift wenscht te zien opgenomen ? In het laatste geval
is hij er niet tegen dat het geld er voor wordt besteed, maar
anders zou hij hiertegen zijn.

De heer van Esveld zegt, dat Dr. Schouten het rapport aan
het tijdschrift heeft toevertrouwd en dit alleen hierin zal worden
gepubliceerd.

De begrooting wordt met algemeene stemmen goedgekeurd tot
een totaal bedrag in ontvangsten van f 1785 en in uitgaven van
f 1885.

De voorzitter merkt op dat de agenda voor dezen avond is
afgehandeld en vraagt of nog een der aanwezigen het woord
verlangt?

De afgevaardigde van Zuid-Holland zegt dat zijn afdeeling diep
getroffen was door den zeer slecht gekozen tijd voor deze ver-
gadering, welke nu samen valt met het concours hippique dat in
den Haag wordt gehouden. Hij meent dat dit een zeer ongun-
stigen invloed moet hebben op het bezoek van deze vergadering.
Voorts geeft hij nog te kennen dat het gewenscht zou zijn de
beschrijvingsbrieven der vergadering direct aan de leden te ver-
zenden en met liet zenden aan de pers minder haast te maken.
De leden lezen nu het programma in de dagbladen vóór zij bet
zelf nog hebben ontvangen.

De afgevaardigde van Groningen-Drente zegt in afwijking van
hetgeen door den geachten afgevaardigde van Zuid-Holland is te
kennen gegeven, dat zijn afdeeling zeer verblijd was over de
tijdsbepaling van deze vergadering. De veeartsen, die het con-
cours hippique bijwonen, vinden nu allicht gelegenheid om ook
de vergadering van morgen te bezoeken en dit zal eer tot een
grootere dan tot een mindere opkomst leiden.

De afgevaardigde van Noord-Holland zegt in opdracht te hebben,
het Hoofdbestuur de vraag te stellen waarom het geen vergade-

-ocr page 151-

ring van gedelegeerden beeft bijeen geroepen, om deze te booren
over bet aanvragen van subsidie, welke, zooals door liet verslag
van den lsto secretaris is bekend geworden, bij den Minister
van Waterstaat, Handel en Nijverheid is aangevraagd. In zijn
afdeeling is die subsidie-aanvraag ten zeerste afgekeurd en
de meerderheid der vergadering, waarin het programma is be-
sproken, was van meening dat het Hoofdbestuur niet heeft ge-
handeld zooals het had behooren te doen. Zij achtten bet aan-
vragen van subsidie een buitengewoon geval, waarvoor het
Hoofdbestuur verplicht was geweest het gevoelen der afdeelingen
in te winnen. Nu het dit niet heeft gedaan, meent zijn afdeeling
dat de daad van het Hoofdbestuur afkeuring verdient. Als de
Minister ingaat op de aanvrage en hierop goedgunstig beschikt,
loopen wij gevaar, meent de afdeeling, dat onze vrijheid van han-
delen aan banden zal worden gelegd, doordien de Minister allicht
voorwaarden aan het verleenen van subsidie kan verbinden, welke
niet in het belang zijn der Maatschappij. Hiermede had het Hoofd-
bestuur, vóór het zijn verzoek inzond, rekening moeten houden.

Verschillende afgevaardigden en ook de heer M. G. de Bbuin
geven te kennen, dat zij niet goed begrijpen wat de afgevaardigde
van Noord-Holland eigenlijk bedoelt en wil. Zij deelen het ge-
voelen van die afdeeling niet en zien niet in dat het Hoofdbestuur
iets buiten zijn bevoegdheid heeft gedaan.

De voorzitter zegt ook, dat hij niet begrijpt op welken grond
de afdeeling Noord-Holland deze daad van het Hoofdbestuur kan
afkeuren. Het Hoofdbestuur heeft geheel reglementair gehandeld
en naar zijn meening met de subsidie-aan vraag niets gedaan,
dat ten nadeele kan strekken van de Maatschappij. In artikel 29
van het reglement is duidelijk aangegeven, dat het Hoofdbestuur
gedelegeerden kan bijeenroepen als het dit noodig acht. Welnu,
het Hoofdbestuur heeft het aanvragen om subsidie als een gewoon
geval beschouwd en het niet noodig geoordeeld hierover in over-
leg te treden met de afdeelingen.

O O

De lste secretaris merkt nog op, dat hij het ook niet eens is
met zijn afdeeling. Als de Minister genegen is subsidie te ver-
leenen, doch hieraan voor de Maatschappij bezwarende voor-
waarden verbindt, dan zou het Hoofdbestuur onverantwoordelijk
handelen door die aan te nemen zonder daartoe door de leden
te zijn gemachtigd.

-ocr page 152-

Na er 1102 geen antwoord van den Minister is gekomen, kan

o o tJ

spreker niet inzien dat met de subsidie-aanvraag iets ten nadeele
der Maatschappij is verricht. Integendeel, misschien kan die een
nuttig effect hebben. Dit dient te worden afgewacht.

Daar niemand meer het woord verlangt, verklaart de voor-
zitter dit gedeelte der vergadering voor opgeheven en spreekt
den wensch uit dat de leden het wetenschappelijk gedeelte met
evenveel lust en opgewektheid zullen bijwonen als deze avond-
vergadering.

Zaterdag 19 September 1903.

De voorzitter, de heer M. H. J. P. Thomassen, opent de ver-
gadering te 10.| uur des voormiddags. Aanwezig zijn de afgevaar-
digden van alle afdeelingen, benevens een 80-tal leden en 13
geïntroduceerden.

De voorzitter zegt: Ik heet u allen welkom op deze plaats;
het verheugt ons dat gij wederom in zoo grooten getale hier zijt
gekomen en van uw belangstelling blijk geeft. Ik hoop dat deze
dag met zijn rijke en zeer belangrijke agenda u niet zal berouwen
en zal bijdragen tot vermeerdering van uw kennis, verruiming
van uw blik en verheffing van den collegialen zin. (Applaus.)

De voorzitter gaat, na het praesidium in handen te hebben
gesteld van den ondervoorzitter, over tot het houden zijner rede :
«De reorganisatie van het veeartsenijkundig onderwijs.» (Zie dit
Tijdschrift, deel 31, n°. 1.) *)

Deze rede werd met volle aandacht aangehoord en het applaus,
alsmede de met instemming der vergadering begroete dankbetuiging

tJ O O O O O

door den ondervoorzitter tot spreker gericht, zal hem de overtuiging
hebben gegeven dat hij een gevoelige snaar had doen trillen.

De voorzitter wenscht den heer Kroon, thans ter vergadering
aanwezig, geluk met zijn benoeming tot voorzitter der Maatschappij
en spreekt hierbij als zijn wensch uit, dat het zijn opvolger
gegeven moge zijn met vrucht in het belang der Maatschappij
werkzaam te zijn en deze in bloei moge toenemen gedurende het
vijfjarig tijdvak, dat hem de opperste leiding zal zijn toevertrouwd.

Voorts brengt de voorzitter in berinnering het onverwacht en

1) Onder dezen titel was hot onderwerp op het programma aangekondigd.
De voorzitter heoft later tot titel gekozen: „De veeartsenijschool als 6<3f>
faculteit der Utrechtsche universiteit."

-ocr page 153-

overal betreurd overlijden van den grooten bniteulaudschen veearts,
professor N o
c a r d te Alfort, en deelt mede dat in Frankrijk
een inschrijving is geopend voor bijdragen tot het oprichten van
een monument voor
Nocabd. Spreker meent dat N o c a r d
onder de Nederlaudsche veeartsen genoegzaam bekend is, en een
aantal vereerders zal hebben, die genegen zullen zijn ook hun
bijdrage voor dit doel te offeren. Hij stelt hun gaarne daartoe in
de gelegenheid, door in te teekenen op een lijst welke op de
Hoofdbestuurstafel aauwezig is. (Applaus.)

Thans geeft de voorzitter het woord aan den heer M. G. oe
Bruin
voor het houden van diens op het programma vermelde
voordracht: «Over uterusruptuur bij paard en rund. (In het Ruitsch
te lezen in de
Berliner tierärztliche Wochenschrift, N°. 1, 1904).

Omtrent deze en de volgende voordrachten is een zeer kort
overzicht gegeven in het verslag der 44sto Algemeene vergadering
in dit Tijdschrift, deel 31, n°. 2. Betreffende de discussiën, welke
naar aanleiding dezer voordrachten zijn gevoerd, diene het volgende.

1. Voordracht M. G. de Bruin: De heer H. van der Linden
vraagt met toestemming van den voorzitter of de heer de Bruin
niet heeft opgemerkt een onderdrukt klagen en tympanitis bij
verscheuring van den uterus ?

De heer de Bruin: tympanitis heb ik nu en dan waargenomen-
Scheuren in het achterste segment verloopen niet zoo snel.
Het duurt soms 2 a 3 dagen vóór de dood volgt.

De heer Thomassen, voorzitter, zegt ook te hebben waarge-
nomen schijnweeën met opensperren van den mond en uitsteken
van de tong.

De heer de Bruin: ik schrijf die verschijnselen toe aan de
buikvliesontsteking en hiermede gepaard gaande pijn.

De heer Goedhart zegt: na de verscheuring kunnen nog wel
weeën optreden, anders zou de serosa niet naar buiten kunnen
komen en dit gebeurt toch wel.

De heer de Bruin zegt, dat hiervoor geen weeën noodig zijn,
doch dat prolapsus met de serosa naar buiten kan onstaan ten ge-
volge van het buikpersen bij lage ligging van het achterstel der koe.

De heer Goedhart stelt de vraag of prolapsus vaginae ook
aanleiding geeft tot uterusruptuur, waarop de heer
de Bruin
antwoordt, dat door prolapsus vaginae wel vaginaal- en cervix-
rupturen, maar geen uterusscheuren ontstaan.

-ocr page 154-

De heer K. J. F. Laméris zegt: ik heb een ruptuur waargenomen
bij een merrie, als gevolg van de monstrositeit van den foetus.
Het paard was, nadat de ruptuur was gevormd, niet meer tot
staan te brengen. De foetus had anchylose der gewrichten van
de achterbeenen.

De heer de Bruin: anchylose kan zeker aanleiding geven tot
scheuren. Omtrent het ontstaan van verlamming is weinig bekend.
Na uterusamputatie treden wel verlammingen op, bijzonder bij
koeien. Honden verdragen deze goed zonder verlamming.

De heer Kroes vraagt in hoeverre het mogelijk is dat rupturen
ontstaan door hevige bewegingen van den foetus?

De heer de Bruin leest het tweede geval uit zijn voordracht
nog eens voor en zegt dat dit niet goed begrepen schijnt te zijn.
De bewegingen van de vrucht kunnen aanleiding geven tot
rupturen als er geen vruchtwater meer is. Sterke beweging van
den foetus kan ook zeker wel tot verscheuring aanleiding geven
als de uterus gedisponeerd is.

2. Voordracht de Jong: piroplasmosis. (Zie dit Tijdschrift,
deel 31.)

De heer H. Markus vraagt of de Jong ook de witte plekjes
in den parasiet heeft gezien, waarop de heer
de Jong antwoordt
dat kleuring met carbolthionine duidelijk gekleurde randen van
den parasiet te zien geeft.

De heer H. van der Linden vraagt of de heer de Jong ook
salicylzuur heeft aangewend voor de genezing der zieken.

Dit is niet het geval.

De heer Thomassen : Ik meen nog te mogen wijzen op een
ziekte, welke ik sinds jaren op mijn lessen heb beschreven en die
veel overeenkomst heeft met de piroplasmose. Dieren welke lang
op een boerderij waren en deze ziekte hadden doorstaan, werden im-
muun. De prophylaxis bestaat iu het draineeren van den bodem ;
hierdoor alleen zag hij de ziekte op veel boerderijen verdwijnen.

Spreker zegt verder nog: wat betreft het overbrengen der ziekte
(piroplasmosis) door teken merk ik ook op, dat het misschien wel
mogelijk is dat de dieren ook zonder teken per os geïnfecteerd
kunnen worden. De piroplasmose is naar mijn nieeriing een bodem-
ziekte, welke veel in laag land voorkomt.

Vrije mededeelingen.

De heer Thomassen demonstreert een larynx, afkomstig van

-ocr page 155-

een veulen, een patiënt van den heer Kruymel te Haarlem. Dit
veulen was direct bij de geboorte eornard en ging spoedig dood.
Zooals uit het praeparaat blijkt, is er een sterke atrophie van de
linker spieren; vooral van den posticus is bijna niets meer over.

Dit is een merkwaardig geval van aangeboren cornage. De
heer
Attema vraagt of het een hereditair geval is? Het antwoord
hierop luidt dat van herediteit niets is gebleken; noch de vader
noch de moeder leden aan cornage.

Bepaling der plaats voor de 45ste Algemeene
vergadering. I)e heer
Hoeenagel stelt voor deze in den Haag
te houden. Dit voorstel vindt geen steun en met bijna algemeene
stemmen wordt Utrecht als plaats voor de 45ste Algemeene
vergadering aangenomen.

De voorzitter: alvorens de vergadering te sluiten, mijne heeren,
breng ik nog gaarne hulde en dank aan de heeren die ons zoo
aangenaam en nuttig hebben bezig gehouden met hun weten-
schappelijke en leerrijke voordrachten.

Verder, zegt spreker, is het thans mijn plicht afscheid van u te
nemen als voorzitter. Ik ben u allen dank verschuldigd voor het
in mij gestelde vertrouwen en hoop dat ik mij dit niet onwaardig
zal hebben getoond. Vooral dank ik u ook voor de welwillend-
heid en medewerking welke ik heb ondervonden bij de leiding der
verschillende Algemeene vergaderingen. Mijn taak is daardoor
zeer verlicht. Ik wensch u allen en de Maatschappij het beste toe.

De heer D. A. de Jong : mijnheer de voorzitter, vóór dat u
de vergadering sluit, zij het mij vergund nog even het woord
te voeren. Ik acht het gepast, mijnheer de voorzitter, u namens
de Maatschappij hartelijk te bedanken voor al hetgeen door u,
in het 10-jarig tijdvak\'waarin u deel heeft uitgemaakt van het
Hoofdbestuur, voor de Maatschappij is gedaan. Uw werken en
streven heeft ongetwijfeld veel bijgedragen tot de kracht welke
van de Maatschappij is uitgegaan. Wil den dank hiervoor bij monde
van mij namens de geheele vergadering aannemen en laat mij,
als dit nog noodig mocht zijn, de belangen der Maatschappij
bij u aanbevelen. (Levendig applaus.)

De heer Thomassen: mijnheer de Jong, ik ben zeer gevoelig
voor en getroffen door de woorden, welke u tot mij heeft ge-
sproken;
U en de vergadering hiervoor mijn dank. Ik beloof dat
ik zooveel ik kan zal doen voor de Maatschappij. (Applaus.)

-ocr page 156-

De beer Stempel: mijnbeer de voorzitter, vergun mij als oudste,
het is wel eeu twijfelachtige eer, de eer u ook nog een woord
vati dank te brengen. Het is niet miju bedoeling de innige harte-
lyke woorden van
de Jong te verbeteren of aan te vullen, maar
meer een behoefte om een klein steentje bij te dragen.

Ik volg zooveel ik dat kan, met belangstelling het vak en zijn
vorderingen, en ik kan den praktizeerenden collega\'s niet genoeg
aanbevelen de woorden gisteren avond door
de Jonu gesproken
ter harte te nemen.
De Jong heeft gezegd dat de praktizeerende
veeartsen nog wel eenige oogenblikken over hebben van hun tijd
om tijd-chriften te lezen en zich op de hoogte te houden van
het vak. Ik sluit mij aan bij die woorden en roep het Hoofd-
bestuur en de leden een au revoir toe. (Applaus.)

De voorzitter: ik dank deu heer Stempel en sluit de vergadering.

Utrecht, 3 November 1904.

Goedgekeurd door het Hoofdbestuur na
advies der daartoe benoemde commissie,
H. M.
Kroon, Voorzitter.
D. van der Sluijs, lsta Secretaris.

Mededeelingea van het Hoofdbestuur.

Tot lid der Algemeene afdeeliug is aangenomen de heer D.
J.
Fischer, gouveruementsveearts in Nederlandsch-Iudië, thans
met verlof te VVeesp.

Boekaankondiging.

Dr. P. VERMAAT, Untersuchungen über das Oberflächen-
Epithel des Magens. Inaugural-Dissertation zur
Erlan-
gung der Doctorwürde der hohen Veterinär-Medizinischen
Fakultät der Universität Bern, 1904.

In de inleiding wijst de schrijver er op, dat het oppervlakte-
epithelium van de maag minder bestudeerd is geworden dan de
dieper gelegen secerneerende cellen. De oorzaak daarvan is
gelegen in de grootere bezwaren welke aan een dergelijk onder-
zoek zijn verbonden; de maag-epitheliën zijn in onmiddellijke
aanraking met het maagsap, dat de afstervende cellen derhalve
spoedig aanvreet. Hierdoor krijgt men licht kunstproducten,
indien men bij het fixeeren niet snel te werk gaat en \\\\anneer
geen gebruik wordt gemaakt van volkomen normale, versehe,

-ocr page 157-

levende magen. De cellen zijn namelijk zeer vulnerabel.

Dank zij de kuip van Dr. M. C. Dekhuijzen, in wiens labo-
ratorium de onderzoekingen plaats vonden, kon aan laatstge-
noemde voorwaarden worden te gemoet gekomen.
Vermakt be-
studeerde de magen van onderscheidene dieren, hoofdzakelijk
echter van de gewone proefdieren, als konijnen, muizen, caviae
en witte ratten, en bezigde daarbij verschillende fixeermiddelen.

Hij kwam tot de volgende resultaten :

1°. De epitheliumcellen van de oppervlakte der maag zijn
gesloten cellen, waarin geen mitosen konden worden waargenomen.

2°. Zy bevatten in het boveneinde steeds een differentiëering,
welke door
Biedermann, hoewel in anderen vorm waargenomen,
met den naam «prop» werd bestempeld.

3°. Dit deel schijnt bij sommige fixeermiddelen scherp be-
grensd en van een korreligen inhoud voorzien, terwijl het bij
gebruik van andere goede fixeervloeistoflen slechts moeielijk van
het overige cytoplasma is te onderscheiden.

4". De periphere (vrije) vlakte der maagepitheliën draagt bij
het konijn, de muis, de cavia, de kat, den hond, den kikvorsch
en den triton een differentiëering, het «buitenlid», dat uit meer
of minder fijne evenwijdige staafjes bestaat en overeenkomst
vertoont met den staafjeszoom van de epitheliën der darmopper-
vlakte. Het buitenlid is in dezelfde maag van zeer verschillende
hoogte; bij konijn en muis schijnt er veel voor te pleiten, dat bet
buitenlid eigen is aan alle ware oppervlakte-epitheliën der maag.

5°. Het buitenlid zit op een gewelfde grenslijn, welke bet
cytoplasma, dus niet den prop, omsluit.

6°. De basale of ondereinden van de maagepitheliën zijn
conisch toegespitst. Er blijven ruimten (sapkanaaltjes) tusschen
haar open, welke doortrokken schijnen met draadjes, die
Carlier
intercellulaire bruggen heeft genoemd. Deze zijn zichtbaar aan
praeparateu, welke met isotonische fixeermengsels door goedge-
slaagde manipulatie zijn vervaardigd.

7°. De maagepitheliën kunnen vet resorbeeren. Soms werd
ongeveer om de andere cel bij het konijn een vetdruppel gevonden.

8°. Wanneer het geoorloofd is de waarnemingen bij ascaris
megalocephala
te generaliseeren, zou op morphologischen grond
een resorptie van corpusculaire deeltjes, bijv. vetdruppels, on-
waarschijnlijk zijn. W.
C. Schimmel.

-ocr page 158-

Dr. Med. FRANZ FRIEDBERGER und Dr. Med. EUGEN
FRÖHNER, Lehrbuch der speziellen Pathologie und The-
rapie der Haustiere. Sechste verbesserte und vermehrte
Auflage. Zwei Bände. Stuttgart, FERDINAND ENKE
1904. Prjjs 35.80 Mark.

De edities van het alom bekende handboek van Friedberger
en Fröhner volgen elkaar snel op. De eerste verscheen in
1885 en thans heeft de 6de druk het licht gezien. Waar de
pathologie der huisdieren wordt beoefend, onverschillig in welk
land, daar is dit handboek een welkome gids. Het werk heeft in
den loop der jaren tal van generatiën tot leidraad gediend en
voor den praktizeerenden veearts was het, om in voorkomende
gevallen na te slaan, onontbeerlijk.

Deze editie is belangrijk uitgebreid en verbeterd. Het was
Friedberger, wiens portret in het eerste deel is opgenomen,
niet vergund deze uitgave geheel mede te bewerken. Hij stierf
den 17den December 1902 na een zeer langdurig lijden. Hij heeft,
wat slechts van zeer enkele leermeesters kan worden gezegd, een
school gevormd, d. w. z. op zijn leerlingen het stempel van zijn
onderwijs gedrukt. Zijn leerling en medewerker
Fröhner heeft
hem in de voorrede van dezen druk op zeer treffende wijze her-
dacht en zelden las ik een voorrede welke zoo getuist van eerbied

O O

voor den meester en van de harmonische samenwerking der
schrijvers. Hoe juist zegt
Fröilner, dat Friedberger zich verheugde
wanneer een belangrijke arbeid in ons vak verscheen welke onze
wetenschap vooruit bracht, maar ook dat niet mag worden ver-
zwegen dat hij zich beklaagde over het onrijpe dilettantisme in
onze nog zoo jonge wetenschap, over het empirisme en het zich
verhoovaardigen van sommige schrijvers. Hem zelf was zelfover-
schatting geheel vreemd.

Een eenigszins uitvoerige bespreking van dit standaardwerk
moge hier een plaats vinden.

De schrijvers beschikten over een zeer groot clinisch materiaal
en dat dit dienstbaar is gemaakt, blijkt telkens als men de cijfers
leest uit de statistieken der Berlijnsche school. Omtrent het voor-
komen van sommige ziekten geven deze enkele cijfers een duide-
lijker indruk dan een uitvoerige omschrijving.

Uit de beschrijving van tal van ziekten blijkt dat een zorg-
vuldige studie is gemaakt van de literatuur, maar ook dat deze

-ocr page 159-

niet zorg is geschift. Dit laatste was noodig en vooral waar liet
de infectieziekten geldt, op welk gebied de publicaties zoo talrijk
worden dat het bijhonden zelfs den specialist genoeg te doen geeft.

Vele onderzoekingen uit de laatste jaren zijn met critischen
blik nagegaan en waar de schrijvers dit noodig achtten, vermeld-
Zoo treffen wij uit de belangrijke artikelen van
de Haan over
hyphomycosis destruens, van
Poels over de aetiologie en de
prophylaxis der kal verziekten, van
Thomassen over hemiplegia
laryngis e. a. tal van mededeelingen aan. Trouwens op tal van
plaatsen ziet men dat nota is genomen van de publicaties der
Hollandscbe veeartsen. Het trok mijn aandacht dat in de litera-
tuur-opgaven zelfs zeer oude Hollandsche literatuur is vermeld.
Onze oude veeartsenijkundige tijdschriften, monographieën en
grootere werken bieden veel interessante zaken aan en niet alleen
uit een casuïstisch oogpunt. De schrijvers van veeartsenijkundige
artikelen in ons land houden het mij ten goede indien ik hierop
hun aandacht vestig, vooral nu de bibliotheek der Maatschappij
in de handen van onzen ijverigen bibliothecaris thans gemeengoed
voor alle veeartsen geworden is.

Op enkele zaken welke er op wijzen dat vooral de practische
waarde van het boek in het oog is gehouden, vestig ik de aan-
dacht. Zoo wordt op blz. 145 bij het gebruik van chloorbaryuni
bij koliek voorzichtigheid in de doseering aangeraden. Dat hieraan
de ervaring ten grondslag ligt, moge ook blijken uit het voor-
schrift, waarbij in bet Pruisische leger het gebruik van dit middel
of verboden of slechts in enkele gevallen toegestaan is. Eveneens
wordt, en mijn inziens zeer terecht, de toediening van eserine
in zware gevallen van overvoederingskoliek ontraden.

Op blz. 355 sq. vindt de haemoglobinaemie een uitvoerige
behandeling. Omtrent de aetiologie geven de schrijvers als hun
meening te kennen dat door kouvatten, overmatigeu arbeid en ook
zonder deze twee factoren een auto-intoxicatie door producten der
spierstofwisseling namelijk van orgaaneiwit en spierkleurstof (welke
door bepaalde voedsels wordt geïnfluenceerd. Kef.) tot stand komt-

Uit den aard der zaak hebben de «Infektionskrankheiten uud
Seuchen im engeren Sinne» de meeste veranderingen en aan-
vulliug ondergaan. Bij de tSchweineseuche» staan de schrijvers
op het standpunt van
Löffi.er, Schütz en Ostertag en niet op
dat van latere onderzoekers, als
Grifs en Glage. Op blz. 251

-ocr page 160-

geven zij de resultaten van de enting met het polyvalente serum
van
Wasskrmasn en OnteRTag aan, welke gunstig mogen worden
genoemd.

De hoendercholera-achtige vogelziekten hebben de bewerkers
op blz. 262 onder diversa samengebracht. Wie van deze ziekten
meer wil weten, raadplege de betreffende artikelen welke in de
uitvoerige literatuur-opgaaf van dit hoofdstuk zijn vermeld.

De boutvuurentingen zijn uitgebreid behandeld en zeer terecht
wordt de zoogenaamde LvoN\'sche methode met «premier» en «second
vaccin» als een zeer goede aangegeven. Naar aanleiding van een
aanhaling van
Strekel, welke gespatieerd gedrukt is op blz.
288 en waarbij voor de subcntane enting aan den schouder wordt
gewaarschuwd, mag ik mij hier zeker wel de opmerking ver-
oorloven dat in de ambulatoire cliniek van onze school reeds
gedurende 10 jaar steeds met LvoN\'sche enstof aan den schouder
wordt geënt en dat in dien tijd nog geen geval van entbout-
vuur is voorgekomen. Deze enting zal trouwens hier te lande
wel langzamerhand worden verlaten, nu wij volgens de door
Pokls aangegeven methode en met het van rijkswege verstrekte
vaccin met éénmaal enten kunnen volstaan.

Bij de prophylaxis der tuberculose is de JuNNKRisatie, door
von Behring in 1902 aanbevolen, vermeld. De schrijvers laten
zich nog al voorzichtig uit of deze beschuttende enting voor
algemeens toepassing geschikt is. De praktijk zal dit moeten
uitwijzen.

Over de waarde van de malleine als middel tot onderkenning
van kwade-droes wordt het oordeel van verschillende proefne-
mers medegedeeld. Eensgezindheid omtrent de waarde van dit
onderkenningsmiddel heerscht geenszins, en terecht wordt er op
gewezen dat de enting bij caviae (subcntane enting volgens
Löm
.er en niet de enting volgens Strauss) het meest kan
worden aanbevolen.

Bij de miltvuurentingen zijn de statistieken uit verschillende
landen, ook uit ons land, opgenomen. De enting volgens
SobKRNHEIM
vindt aan het slot van dit hoofdstuk vermelding. Men schijnt
van die methode nog al verwachtingen te hebben. Deze entstof
wordt op groote schaal gebruikt in Argentinië. De firma
Merck
richtte daarvoor te ïlalle zelfs een afzonderlijk instituut op.

Ofschoon zooveel mogelijk de verschillende hoofdstukken be-

-ocr page 161-

knopt zijn behandeld en de literatuur in plaats van aan het
eiude van elk hoofdstuk, thans gezamenlijk in kleinen druk
achteraan in elk deel is opgenomen, is de omvang van het
werk belangrijk vermeerderd. Aanbeveling is eigenlijk voor een
werk dat in 19 jaar 6 herdrukken heeft overbodig. Ieder prakti-
zeerend veearts en ieder candidaat dient, om op de hoogte van
den tijd te blijven, zich dit werk aan te schallen.

Hoe snel onze wetenschap vooruitgaat, blijkt bet duidelijkst
iudien men den eersten druk van 1885 met dezen vergelijkt.
Voor ben die door drukke praktijk de leer der inwendige ziekten
uit tijdschriften en monographieën niet hebben kunnen volgen,
biedt deze uitgaaf de gelegenheid hun kennis op te frisschen.

Wij wenschen het boek in veler handen.

M. G. Du Bruin\'.
/

EMIL WOLFPs oordeelkundige voedering van liet vee in
verband met de nieuwste physiologische onderzoekingen
op liet gebied der dierkunde. Voor Nederland bewerkt
door A. A. TER HAAR. Tweede druk. Zwolle, W. E. J.
TJEENK WILLINK 1905.

Bovenstaand werk, een vertaling naar den zevenden druk door
Dr. Curt Lku.mann, behoeft in ons tijdschrift geen uitvoerige
bespreking, daar de namen zoowel van
Wout als van Leiimann
op het gebied van voedingsleer een goeden klank hebben en steeds
vertrouwen wekken. Referent meent dan ook met een korte aan-
kondiging te kunnen volstaan.

O O

De indeeling van het werk is nog geheel als vroeger.

Bij de algemeene wetten der dierlijke voeding worden besproken
de voornaamste bestanddeelen van het dierlijk lichaam, de stof-
wisseling, de vleesch- en vetvorming, de krachtwisseling en de
krachtsproductie. In het tweede gedeelte «het voeder der land-
bouwhuisdieren» wordt naast de bestanddeelen gehandeld over
de verteerbaarheid van het voeder en over de voedermiddelen,
en bet derde «de voedering van het vee" omvat voederings-
normen, onderhoudingsvoeder, enz. en tevens de melkproductie,
de voedering van het jonge vee en het niesten. Een viertal
tabellen, namelijk: gemiddelde samenstelling van voedingsmiddelen,
verteringscoëfficienten, stikstofgehalte in eiwit en niet-eiwit, be-

-ocr page 162-

nevens voederingsnormen worden nader toegelicht en aangevuld
met een berekening van voederrantsoenen.

De vertaler verzekert in het voorbericht «dat hij een naar den
inhoud getrouwe vertaling heett willen leveren». Van vergelijken
is mijnerzijds geen sprake, maar uit het gering aantal opmerkingen
maak ik wel op dat hij zich trouw aan het Duitsch heeft ge-
houden, ofschoon natuurlijk hier en daar wel gelegenheid was om
op specifiek Hollandsche toestanden te wijzen.

Het geheele werk, juist 300 bladzijden groot, ziet er keurig
uit en is verkrijgbaar voor f2,50. Ik twijfel er niet aan of velen
zullen gaarne hun kennis omtrent voedingsleer weer eens willen
opfrisschen, waartoe het bestudeeren van bovenstaand werk hun
een uitstekende gelegenheid aanbiedt.
 van Esveld.

A. HOUWTNK Lzn., Wetten en besluiten tot regeling van het
veeartsenijkundig staatstoezicht en de veeartsenijkundige
politie.

Van dit werk werden door ondergeteekende in dank ontvangen
voor de bibliotheek onzer Maatschappij de aanvullingen over het
jaar 1903.
 van Esveld.

H. HAUPTNER, Spezial-Katalog für die gesamte Fleischbe-
schau, einschliesslich Mikroskopie, Bakteriologie und Milch-
untersuchung, sowie Neuheiten-Katalog 1904, als Nach-
trag des Jahres 1904 zum Instrumenten-Hauptkatalog
1900. Berlin 1904.

De firma Hauptner te Berlijn gaat voort zich aan de spits te
plaatsen der veterinaire instrumentmakers en haar af\'uemers door
woord en beeld op do hoogte te houden van hetgeen proefhou-
dend gebleken of van bevoegde zijde aanbevolen is. Deze cata-
logus beweegt zich ruimer dan voorheen op het gebied van
microscopie met inbegrip der microtomie (15 bladzijden folioj,
van bacteriologie (12 bladzijden), van vleeschkeuring (11 blad-
zijden) en van melk- en boteronderzoek (4J bladzijde) dan de
vorige uitgaven, geheel overeenkomstig den geest des tijds. Daar-
mede strookt ook de hierna komende rubriek van nieuwigheden
in zake de geneeskunde en de chirurgie, waarbij het enten dei-
huisdieren een voorname plaats inneemt. Ook al weder in de

-ocr page 163-

nieuwe richting is de uitgebreide illustreering van de behandeling
met constante warmte door middel van den bydrothermoregulator,
geschetst naar de installatie aan de veeartsenijkundige hooge-
school te Weenen. Helaas is een dergelijke inrichting wat duur;
alleen de aanschaffing van een bydrothermoregulator voor drie
paarden, door gas te drijven, vordert reeds een som van 625 Mark
(voor electrisch bedrijf van 700 Mark). En daarmede is men er
nog lang niet, afgezien van de bedrijfs- en onderhoudskosten.

Het spreekt van zelf dat onder de in dezen 64 folio bladzijden
grooten catalogus wel enkele zaken voorkomen van twijfelachtig
nut, zooals bijv. de zomerhoeden voor paarden, maar — ook
hieromtrent schijnen de gevoelens verdeeld, en de firma
Hauptner
wenscht in casu alle partijen te dienen.

W. C. Schimmel.

Bekroning der firma Hauptner te Berlijn.

Naar de redactie vernam, werd aan de firma H. Hauptner te
Berlijn, voor de door haar op de wereldtentoonstelling te St. Louis
ingezonden veterinaire instrumenten en andere fabrikaten, de
hoogste onderscheiding, de «grand prix» toegekend. Wij wen-
schen haar daarmede van harte geluk en vertrouwen dat de
te beurt gevallen eer een spoorslag zal zijn om, meer nog dan
thans het geval was, voor de veeartsen
het beste beschikbaar te
stellen wat in het algemeen bereikbaar is. Noblesse oblige !

Redactie.

Personalia.

Gevestigd: te Varseveld D. Nieburg uit Gouda, te Vriezeveen
E. J.
Dommerhold uit Deventer en te Oosterbeek J. van Duim
uit Arnhem.

Door den directeur van onderwijs, eeredienst en nijverheid
is bij tien burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in Neder-
landsch-Indië
toegevoegd: tijdelijk, aan den veearts, belast met het
toezicht in de residentie Semarang en Rembang, met Rembang

-ocr page 164-

als standplaats, de veearts A. »e Vletter, tlians belast met dat
toezicht in de Padangsche Benedenlanden; voorts
belast met het
veterinair toezicht:

in de residentie Madioeu en Kediri, met Ivediri als standplaats,
de veearts J.
Ch. F. Soiins, thans geplaatst te Rembang;

in de Padangsche Benedenlanden en de afdeelingen Natal,
Siboga en Toba en Silindoeng der residentie Tapanoeli, met
Padang als standplaats, de veearts
J. Hellemans, thans belast
met dat toezicht in de residentiën Madioen en Kediri. (
Java Bode,
11 October 1904.)

De gouvernementsveearts P. Schat heeft als zoodanig eervol
ontslag aangevraagd en zich als particulier veearts te Soerabaia
gevestigd. (
Soerabaia Courant, 3 October 1904).

Het adres van den gepensionneerden paardenarts lste klasse bij
het Indisch leger
A. M. Vermast is Breda.

De heer E. C. H. A. M. Bemelmans, paardenarts 2de klasse
is 25 November 1904 door de veterinair-medische faculteit dei-
Universiteit te Bern bevorderd tot doctor medicinae veterinariae,
op proefschrift: «Beiträge zur Kenntnis der Veränderlichkeit der
niederländischen Buttel-konstanten.»

Rijks veeartsenijschool.

De cursus in landbouwkunde voor de leerlingen van het 3de>
en 4de studiejaar is op 12 November 1.1. aangevangen; hij wordt
gehouden door den heer S.
Koenen, landbouwleeraar te Deventer,
en wel gedurende den wintercursus eiken Zaterdag van 2£ — 4£ uur.

Veeartsenij kundig Staatstoezicht.

Bij Koninklijk besluit van 15 November 1904, n°. 20, is
H. Vr
.enstra, veearts te Leeuwarderadeel, met ingang van 16
November 1904:

a. tot wederopzegging benoemd tot Rijkskeurmeester voor het
onderzoek van voor uitvoer bestemd vee te Harlingen;

-ocr page 165-

b. benoemd tot plaatsvervanger vau den districtsveearts wien
Leeuwarden als standplaats is aangewezen.

Onderzoekingen aan de Rjjks serum inrichting. De Directeur-
Generaal van den Landbouw brengt het navolgende ter alge-
meene kennis:

1°. met ingang van 1 December 1904 zulleu aan de Rijks
seruminrichting ten behoeve van bet veeartsenijkundig staats-
toezicht, veeartsen, Rijks landbouwleeraren, zuivelconsulenten, land-
bouwvereenigingen, landbouwers, veehouders, pluimveehouderijen
en konijnenfokkerijen
gratis onderzoekingen gedaan worden naar
ziekten onder het vee 1),, de huisvogels en de konijnen, waarvan
de oorzaak niet bekend is of de aard niet met zekerheid kan
worden vastgesteld;

2°. de aanvragen om een onderzoek, als boven bedoeld, be-
lmoren in den regel schriftelijk te geschieden en zijn te richten
tot de Rijks seruminrichting, Vinkendwarsstraat n°. 15, te Rot-
tei\'dam. Door den directeur dier inrichting worden desverlangd
aan de belanghebbenden verschillende formulieren verstrekt, die.
behoudens in spoedeischende gevallen, behoorlijk ingevuld, bij
de aanvrage moeten worden ingezonden;

3°. wanneer het in te stellen onderzoek betrekking heeft op
ziekten van het vee, moeten de bij de aanvragen over te leggen
formulieren in overleg met een geëxamineerden veearts zijn
ingevuld, terwijl voorts de aanvrage in alle gevallen, waarin het
bestaan van een besmettelijke ziekte, genoemd in het Koninklijk
besluit vau 10 Juli 1896 (
Staatsblad n°. 104), niet ten eenenmale
ondenkbaar is, dient te geschieden door den districtsveearts;

4°. wanneer ter nadere bestudeering van de betrokken ziekte
een plaatselijk onderzoek door den directeur noodig mocht worden
geacht, zal de aanvrager gehouden zijn aan den met het onder-
zoek belasten deskundige alle gewenschte inlichtingen zooveel
mogelijk te verstrekken en, zoo noodig, de verlangde hulp te
verleenen;

1  Ondor vee worden liier verstaan do eenhoevige en de herkauwende
dieren pn de varkons.

-ocr page 166-

5*. na afloop van het onderzoek wordt den aanvrager de
uitkomst schriftelijk medegedeeld.

Tot toelichting van het bovenstaande zij het volgende op-
gemerkt:

Hoezeer de veeartsenijkunde in de laatste jaren belangrijke
vorderingen heeft gemaakt — men denke slechts aan de toe-
passing der sera —, komt het toch nog herhaaldelijk voor, dat
zich ziekten of sterften onder het vee voordoen, waarvan de
aard en de oorzaak niet bekend zijn of althans niet door den
te hulp geroepen deskundige kunnen worden vastgesteld.

Het behoeft wel geen betoog, van hoe groot belang het voor
den Nederlandschen landbouw is, dat zooveel mogelijk in al die
gevallen met zekerheid worde uitgemaakt, wat de oorzaak dier
sterfte of ziekte is, opdat middelen kunnen worden beraamd om
haar later te voorkomen of eventueel te genezeu.

Immers door het openstellen van de gelegenheid tot onder-
zoek in twijfelachtige gevallen kan de betrokken veehouder hetzij
direct hetzij indirect gebaat worden, omdat vermeerdering van
de kennis aangaande de in ons land voorkomende ziekten onder
het vee op den duur voor zijn bedrijf steeds vruchten zal af-
werpen.

Ten einde in de veelvuldig gebleken behoefte om voorlichting
van veehouders en veeartsen aangaande onvoldoend bekende
ziekten van het vee te voorzien, heeft de regeering gemeend
aan de Rijks serumiorichting de gelegenheid daarvoor te moeten
openen. Aan deze inrichting toch beschikt men over deskundi-
gen, die zich voortdurend aan die taak kunnen wijden, terwijl
de vele aanrakingspunten, welke reeds thans tusschen haar en
de praetijk bestaan, in hooge mate bevorderlijk zullen zijn aan
het bestudeeren der ziekten en het opsporen van voorbehoed-
of bestrijdingsmiddelen daartegen.

Voorts zijn zoowel de aanmerkelijke uitbreiding, welke de
pluimveehouderij en de konijnenfokkerij iu de laatste jaren heb-
ben verkregen, als de omstaudiglieid, dat telkens hpt gemis
gevoeld wordt van een inrichting, waar belanghebbenden zich
om raad kunnen aanmelden, wanneer ziekten onder nuthoenders,
konijnen als anderszins uitbreken, aanleiding geweest de Rijks
seruraiurichting tevens daarvoor dienstbaar te maken.

-ocr page 167-

Teu slotte zii nog medegedeeld, dat het voornemen bestaat
om, telkens wanneer omtrent onderzoekingen belangrijke uit-
komsten voor de practijk zullen zijn verkregen, daarvan in af-
zonderlijke brochures mededeeling te doen.
\'s-Gravenhage, 5 November 1904.

De Directeur-Generaal van den Landbouw,
Lovink.

(Staatscourant van 6/7 November 1904, n°. 261.)

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten ia Nederland
gedurende October 1904.

(De cijfers tussclieii ( ) duiden liet getal eigenaren aan, ouder wier vee de ziekle voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers. |

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der yarkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

IIo

d

he

"S
&

c

a>

O

A
«

nds-
ol-

id.

6

<v
>

O
T3

c

05

M

Rotkreupel.

September.

Groningen . .

1

n

n

n

D

n

»

r>

1

71

71

7)

Friesland. . .

11

n

r>

n

84 (»;

n

29 (\'•)

2 (\')

71

H

yf

Drente. . . .

4

n

71

20 (8)

n

W

-

>1

71

n

M

Overysel . . .

4

r>

n

il

71

11

4 («)

n

71

V

Gelderland . .

8

V

n

n

ti

JJ

V

3 (»)

tl

7 (•)

71

71

V

Utrecht . . .

1

n

n

n

7 O

n

11

71

V

Noord-Holland .

2

71

n

1

25 (>)

n

i)

V

71

V

Zuid-Holland

2

n

V

n

1

8 (•)

n

11 pi)

X

2 (2)

71

n

71

Zeeland . . .

2

71

71

i,

n

71

»

4 (3;

ri

»

n

71

71

Noord-Brabant .

7

y)

n

«

n

n

r>

8 (7)

71

71

Limburg . . .

12

r>

n

N

V

71

71

19 0»)

71

V

11

Totaal

54

flft

71

.1 -

2(»)

144 (")

71

47(»)

43 (»•)

V

li

M

(Staatscourant v&n 13/14 November 1904, n0. 207.) v. E.

-ocr page 168-

DE INFECTIEUSE SCHEEDE- EN BAARMOEDER-
ONTSTEKING BIJ RUNDEREN, ZOOGENAAMDE
„ANSTECKENDERISCHEIDEN- UND GEBÄR-
MUTTERKATARRH" (
vctginitis granularis
infnctiosa bovis,
Raebiger.) *)

In vele streken van Duitsekland, vooral in de provincies
Saksen en Westfalen, wordt onder de runderen een ziekte van
de scheede en de baarmoeder waargenomen, welke zeer besmette-
lijk is en door haar gevolgen, namelijk onvruchtbaarheid of
herhaald opbreken en verwerpen, groote schade berokkent.

Mededeelingen omtrent deze ziekte zijn in Zwitsersche en
Duitsche tijdschriften gedaan, en in
189S is door prof. R. Ostertag
een nauwkeurig onderzoek ingesteld naar het voorkomen en de
aetiologie van dit lijden. Deze onderzoekingen vonden plaats in
den Ivreis Sangerkausen (provincie Saksen), waar de ziekte sedert
jaren wordt [waargenomen. Onder het hoofdstuk «Oorzaak der
ziekte" zal hierop uitvoerig worden teruggekomen.

De schade welke deze ziekte veroorzaakt, bestaat hoofdzakelijk
in het niet of moeielijk drachtig worden der koeien. Het komt
voor, dat slechts 10 °/0 en nog minder der koeien concipiëeren.
Verder dat de dieren 3, 5, 7 of 9 weken nadat zij zijn gedekt,
wanneer de veehouder vermoedt dat de koe drachtig is, opnieuw
tochtig worden (zoogenaamd opbreken), terwijl ook wordt waar-
genomen dat de vrucht, in stallen waar de ziekte heerscht, op
verschillende tijdstippen der drachtigheid wordt uitgedreven
(zoogenaamde abortus).

Hier te lande zijn de klachten over onvruchtbaarheid, opbreken

-ocr page 169-

en vroegtijdige uitdrijving der vrucht veelvuldig; men behoeft
daarvoor slechts de verslagen van de bevindingen en handelingen
van het veeartsenijkundig staatstoezicht na te slaan. Meestal geldt
het echter klachten der veehouders over abortus; de bijvoeging
«infectieuse» of «heerschende» wyst er op, dat veel dergelijke
gevallen in een streek zijn waargenomen.

Maar ook wordt in Friesland opgemerkt (Verslag over het
jaar 1902): «Hier en daar klaagden de veehouders over het moeie-
lijk drachtig worden der koeien. Hoewel dit voorkwam bij koeien,
die schijnbaar gezond waren, bleek toch zeer vaak bij nader
onderzoek, dat een sleepend lijden van het slijmvlies der voort-
telingsorganen hiervan de oorzaak was. Een rationeele behande-
ling daarvan had dikwijls goed gevolg."

In de laatste jaren is door de veeartsen meer aandacht gewijd
aan de oorzaken van de onvruchtbaarheid en het opbreken der
runderen. Uit besprekingen dienaangaande met enkele veeartsen
bleek mij dat bovengenoemde[ziekte wellicht nu en dan hier te lande
sporadisch voorkomt; van mededeelingen dienaangaande in tijd-
schriften of onderzoekingen daaromtrent hoorde men evenwel niet.

In verband met de groote uitbreiding welke deze scheedeont-
steking in Duitschland heeft verkregen, moest het van belang
wordeu geacht dat men zich in die streken waar de ziekte het
meest voorkwam, op de hoogte stelde van de verschijnselen en
de onderkenning der ziekte.

Nadat de Regeering mij hiertoe in de gelegenheid had gesteld,
kon ik door de welwillende inlichtingen van prof.®
Osteutag te
Berlijn in de provincie Saksen, onder de voortreffelijke leiding
van Dr.
Raebiger, «Leiter des bakteriologischen Instituts der
Landwirthschaftskammer», dit onderzoek instellen. Vermelding
verdient voorts, dat ik door de heeren
Fiuedricii, «Kreistierarzt» te
Halle a /d. Saaie, en
Martens, «Kreistierarzt» te Sangerhausen, in
de gelegenheid werd gesteld talrijke koeien lijdende aan deze
ziekte te zien. Ook in Westfalen zag ik, door de vriendelijke
hulp van den «Kreistierarzt» W.
Estor te Grevenbrück, in de
dorpen Altenhundem en Kirchhundem runderen welke reeds ge-
ruimen tijd aan bismetteljjke scheedeontsteking hadden geleden,
en tevens versehe gevallen van dit lijden. De vriendelijkheid
waarmede deze heeren mij ten dienste stonden, verdient allen lof.

-ocr page 170-

Historisch-literarisch overzicht.

De «Kantoastierarzt» Isepponi in Chur beschreef in het jaar
1887 1) een besmettelijke ziekte welke zich localiseerde op het
slijmvlies der scheede van koeien, echter ook op de voorhuid en
den penis van stieren voorkwam. Hij beschryft haar als «zweifellos
infektiöser Natur,» en maakt melding dat zij hoofdzakelijk dooi-
den stier wordt overgebracht en aanleiding geeft tot onvrucht-
baarheid. In die gevallen waar de koeien nog drachtig worden,
volgt later dikwijls abortus.

Ehrhardt 2) beschrijft de ziekte, door hem in de ambulatoire
cliniek der veeartsenijschool te Zürich gedurende de jaren 1894
en 1895 waargenomen. Hij noemde ze: «infektiöse Knötchen-
ausschlag,» en merkt daarvan op: «Häufig erweisen sich solche
Tiere als unfruchtbar, oder es erfolgt Conception, aber nach einer
gewissen Trächtigkeitszeit stellt sich Abortus ein.»

In 1894 verscheen een niededeeling van den «Kreistierarzt»
Trommsdorff 3) in Weissensee (Thüringen) over deze ziekte, welke
door hem werd aangeduid als «vaginitis verrucosa». Zij werd
daar vroeger beschouwd als een chronische vorm van het blaasjes-
uitslag der scheede.

Froeiiner4) te Hünfeld maakte in 1895 melding dat hij in
één dorp 17 koeien had onderzocht, welke lijdende waren aan
scheedeontsteking en waarbij de «Knötchen» in de scheede
duidelijk waren te zien en te voelen. De volgende opmerking
van hem trekt vooral de aandacht, omdat alle latere schrijvers
dezelfde klachten der veehouders herhalen. «Von keinem Besitzer
waren die Knötchen bisher beobachtet worden. Es war auch nicht
bekannt, dass die Thiere je krank gewesen wären, dass sie ver-
kalbt oder schwer gekalbt hätten. Das einzig Auffällige warden
Besitzern die Unfruchtbarkeit.»

Zschokke 5) welke in zijn werk «Die Unfruchtbarkeit des
Rindes» eveneens de aandacht op deze ziekte vestigt, wijst er
op dat, ofschoon het algemeen welzijn der dieren niet gestoord is
en noch de voedingstoestand noch de melkproductie er onder
lijden, de ziekte maandenlang kan blijven bestaan. Hij geeft dit
zeer juist aan waar hij laat volgen:

«Der entzündliche Zustand der Schleimhaut verliert sich oft

-ocr page 171-

schon nach wenigen Tagen. Die Schleimhaut wird blass und
schleimfrei. Die Knötchen aber persistieren.»

«Nun hat es sich gezeigt, dass diese Krankheit die Ursache von
Unfruchtbarkeit werden kann. Einenteils fehlt den Zuchtstieren
vielfach die Lust zum Springen, andernteils wollen Kühe und
Jungrinder nicht aufnehmen, trotzdem sie normal brünstig werden.
Oder, wenn auch Konzeption erfolgt, so verwerfen die Tiere,
nach
Obrecht zu 20—60 pct.» 6)

«Dieser Umstand ist es namentlich, der Veranlassung gab, die
Krankheit besonders zu berücksichtigen. Im Kanton Graubünden
wurde sogar staatliche Intervention notwendig. Die Krankheit
kommt übrigens nicht nur in einzelnen Gebirgsgegenden vor,
sondern auch im Flachlande der Schweiz und auch in Deutschland
und Oesterreich.»

Martens 7), veearts te Sangerhausen beschreef in het jaar 1898
den besmettelijken eatarrh der scheede bij runderen zooals hij
dien reeds jaren laug in zijn streek had waargenomen. Hij geeft
een uitvoerige beschrijving der verschijnselen en wyst er tevens
op dat de catarrh kan overgaan op den uterus, terwijl als com-
plicatiën dikwijls onvruchtbaarheid, opbreken en verwerpen worden
waargenomen. Hij is van meening dat deze scheede- en baar-
moedercatarrh de meeste gevallen van heerschend verwerpen
veroorzaakt.

Bij de sectie werden de verschijnselen gevonden van chronische
metritis met ophooping van een vrij groote hoeveelheid exsudaat
in den uterus.

Ellinger komt in zijn voordracht 8) tot de conclusie dat de in
Thüringen waargenomen chronische ontstekingen der scheede tot
één specifieke ziekte behooren, welke als colpitis granularis infec-
tiosa moet worden aangeduid. Hij is van meening dat deze ziekte
en het goedaardige blaasjesuitslag der scheede bij één dier als
gemengde infectie kan voorkomen. Hij wijst er op dat de kennis
van het zoogenaamd Knötchenausschlag voor de onderkenning
van het blaasjesuitslag uit een differentieël-diagnostisch oogpunt
van beteekenis is.

In 1900 beschreef Hutzen9) deze ziekte welke door hem in
Jutland was waargenomen.

In de «Plenar-Versammlung der technischen Deputation für
das Veteriniirwesen», welke op den 229ten en 23"ten Februari 1900

-ocr page 172-

werd gehouden, refereerde prof. Eggeling 10) over den «anstec-
kenden Scheiden- und Gebärmutterkatarrh der Rinder». Hij deelt
het volgende mede:

«Diese Erkrankung sei schon seit langer Zeit besonders in
den Regierungsbezirken Cassel, Erfurt und Merseburg, sowie
in einigen Staaten Mitteldeutschlands bekannt. Zuerst sei diese
Krankheit von Prof.
Dieckeriioff und dann von Eli,Inger und
Anderen untersucht und als eine selbstständige, mit dem Bläschen-
ausschlag der Rinder nicht identische Erkrankung erkannt worden.
Die Krankheit wird vornehmlich durch den Begattungsakt, jedoch
auch mittelbar durch mit Krankheitsproducten beschmutzte
Gegenstände übertragen. Das Leiden sei schwer heilbar, erzeuge
Abort und bei nicht trächtigen Thieren häufiges Umrindern und
Sterilität. Der Ansteckungsstoff wird getödtet durch 4 proc.
Höllenstein, 2 proc. Milchsäure,
2-\\ proc. Lysol und Kreolin,
sowie Sublimat 1 : 5000. Durch Verkauf erkrankter Thiere oder
durch kranke Zuchtthiere könne die Seuche verschleppt werden.
Das Incubationsstadium beträgt 2—3 Tage. Die Abheilung tritt
nur selten vor 2—3 Monaten ein.»

In ditzelfde jaar ziju door Hecker en Ostertag uitvoerige
bacteriologische onderzoekingen omtrent deze ziekte verricht.

In opdracht der «Landwirthschaftskainmer» voor de provincie
Saksen onderzocht Dr.
Raebiger 11) van het einde van 1900 tot
in het begin van 1902 in Thüringen, in de aan den Harz, de
Altmark en de Niederlausitz grenzende gedeelten der provincie
Saksen meer dan 6000 stuks runderen. Uit zijn rapport blijkt,
dat de ziekte in de provincie Saksen algemeen verbreid is. Dat
de ziekte een groote beteekenis voor de veehouding heeft, volgt
uit zijn mededeeling.

«Der viehhaltenden Landwirthschaft wird dadurch die schwer-
sten Schädigungen zugefügt. Infolge seiner eminenten Anstec-
kungsfähigkeit gewinnt es überall schnell an Ausbreitung, und wir
haben in den meisten der verseuchten Ortschaften, wo in zahl-
reichen Gehöften jedes einzelne Kind untersucht worden ist, in
der Kegel 90—98 °/0 aller Thiere erkrankt gefunden. Nur in
wenigen Ortschaften waren es 50—60 °/0 »

Meestal geeft zich de besmettelijke scheedecatarrh te kennen
door het herhaald tochtig worden van koeien en vaarzen, zonder
dat zij, zelfs bij herhaald bespringen door den stier, bevrucht

-ocr page 173-

worden. De bevruchting heeft dikwijls bij 60 "/0 der dieren niet
plaats. Dat dit groote schade geeft voor de melkerij en ook voor-
de fokkerij, behoeft geen nader betoog.

Heeft de infectie plaats na de bevruchting of\' wordt liet dier,
dat aan scheedecatarrh lijdende is, drachtig, dan gaat de catarrh
dikwijls over op het baarmoederslijmvlies en kan in elk stadium
der drachtigheid verwerpen volgen. Dit laatste in tegenstelling
met het infectieus verwerpen, zooals dit door
Bang 12) is beschreven
en waarbij de vroegtijdige uitdrijving van het kalf eerst als regel
in de 6de of 7de maand der drachtigheid plaats heeft.

Van groote beteekenis is hetgeen Raebiger verder zegt in zijn
rapport.

«Es geht uns nämlich häufig von den Landwirthen die Nachricht
zu, dass sie unter dem seuchenhaften Verkalben ihrer Rinder zu
leiden haben. Wir haben jedoch in allen, uns in der Provinz
Sachsen bekannt gewordenen Fällen nachweisen können, dass es
sich nicht um den sogenannten seuchenhaften Abortus, sondern
um den durch einen Gebärmutterkatarrh bewirkten Abortus ge-
handelt hat und dieser Gebärmutterkatarrh die Folgeerscheinung
der infektiösen Vaginitis war. Denn es liess sich ermitteln, dass
alle von dem betreffenden Bullen gedeckten Kühe, die zum Theil
vorher gesund befunden waren, infizirt wurden und am Scheiden-
katarrh erkrankten, an den sich dann eine Gebärmutterentzün-
dung anschloss.»

«Andererseits aber werden auch kostspielige Aufwendungen zur
Anschaffung neuen Bullenmaterials gemacht, theils deshalb, weil
man die Bullen für die alleinigen Vermittler der Ansteckung
der Kühe hält, theils wegen der scheinbar erfolglos bleibenden
Behandlung derselben, wenn beispielsweise eine gleichzeitige
Behandlung der erkrankten Kiihe desselben Bestaudes unterlassen
wurde und damit eine erneute Infektion des Bullen unvermeid-
lich war.»

In de 46ste algemeene vergadering van de centrale veeartsenij-
kundige vereeniging der provincie Saksen, der Anbaltsche en
Thuringsche Staten op
13 Mei 1900, deelde Hecker 13) mede,
dat de infectieuse scheedecatarrh der runderen steeds grootere
afmetingen aannam, en dat hij ook in enkele geïnfecteerde kop-
pels bij stieren catarrhale ontstekingsverschijnseleu aan den
penis en aan het praeputium had geconstateerd. Bij zijn bacte-

-ocr page 174-

riologische onderzoekingen had hij een specifieken micrococcus
geïsoleerd (micrococcus colpitis infectiosus), welke in slijm ook
dikwijls als diplococcus wordt aangetroffen.

Op deze vergadering deelde ook Ostërtag de resultaten zijner
onderzoekingen mede. Deze was echter van meeniug, dat de
stieren de ziekte van de eene koe op de andere kunnen over-
brengen, zonder dat zij zelf ziekelijke verschijnselen aan de
geslachtsdeelen vertoonen.

Uit de voorafgegane mededeelingen blijkt, dat de ziekte, be-
halve in Zwitserland, waar zij het eerst werd waargenomen, in
Duitschland veelvuldig wordt aangetroffen. Volgens ambtelijke
berichten schijnt de ziekte vooral in de provinciën Saksen,
Thuringen en We>tfalen heerschend voor te komen. Ook in
Baden wordt dit besmettelijk uitslag der scheede bij runderen
hier en daar heerschend waargenomen en zijn zelfs wettelijke
maatregelen ter bestrijding daarvan voorgeschreven.

De verschijnselen en het beloop der ziekte.

Het ziektebeeld der besmettelijke scheede-ontsteking is niet
steeds hetzelfde, zoodat het dikwijls aanleiding heeft gegeven
tot verwisseling met andere ziekten, als fluor albus, enzoötisch
verwerpen en het zoogenaamd blaasjesuitslag der scheede. -
Rae-
biger
heeft er op gewezen, dat die verwisseling met de genoemde
ziekten in de provincie Saksen dikwijls is voorgekomen. Over
het algemeen echter zijn de verschijnselen de volgende.

Is een rund (koe, vaars en ook zeer jonge kalveren) geïnfec-
teerd, dan wordt als eerste verschijnsel een zwelling der
beide schaamlippen waargenomen. Deze zwelling betreft
meestal het gedeelte der vulva dat rondom de benedenste com-
missuur is gelegen. Het slijmvlies der vulva is rooder dan nor-
maal en de vermeerderde bloedvulling strekt zich over het
gansche voorhof der scheede uit. Het onderzoek is voor de
dieren pijnlijk, zoodat zij zich daartegen verzetten. Tevens ziet
men op hel slijmvlies een geringe slijm afscheiding; het
slijm doet zich, wanneer de labiae uit elkander worden gehouden,
voor als draden, uitgespannen van den eenen wand der scheede
naar den anderen.

Na verloop van een of twee dagen ontstaan op het gelijkmatig

-ocr page 175-

roode en ontstoken slijmvlies der seheede kleine verhevenheden,
knobbeltjes. Zij bevinden zich vooral rondom de clitoris, doch
men treft ze ook in grooten getale aan op en tusschen de over-
langsche plooien van het vestibulum en van de vagina. Zij zijn
soms zoo talrijk dat het geheele slijmvlies er mede bezaaid schijnt.
Dte plooien in den onderwand van het vestibulum, welke in de
richting der urethra liggen, zien er dikwijls iets cyanotisch uit.

De knobbeltjes verheffen zich eeuigszins boven het niveau van
het slijmvlies en zijn niet anders dan de ontstoken lymphfollikels
welke normaal in het slijmvlies voorkomen. Hun kleur is donker-
rood en daardoor zijn zij van het ontstoken slijmvlies goed te
onderkennen. De oppervlakte der knobbeltjes is glad, zij zijn
hard op bet gevoel en laten zich niet wegdrukken.

Bij sommige patiënten worden de knobbeltjes in overlangsche
rijen aangetroffen en strekken zij zich soms verder in de seheede
uit dan men met het bloote oog kan zien.

Bij jonge dieren ziju deze verschijnselen over het algemeen
duidelijker waar te nemen dan bij oude koeien.

Blaasjes of zweren ziet men bij deze scheedeontsteking nooit,
tenzij er een gemengde infectie bestaat, bijv. van blaasjesuitslag
en scheedecatarrh.

Hoe meer de zwelling der lymphfollikels toeneemt, des te
sterker wordt de uitvloeiing. Dit moet echter zóó worden ver-
staan, dat de hoeveelheid welke uitvloeit betrekkelijk gering is;
alleen wanneer er fluor albus bestaat, als gevolg van baaruioe<der-
catarrh, is de uitvloeiing belangrijker.

Het exsudaat door de ontstoken mucosa afgescheiden, is reukeloos
en slijmig of slijmig-etterig. Tk zag enkele gevallen waarin het
exsudaat opalesceerend was, maar ook patiënten waarbij het
glasheldere slijm hier en daar roomkleurige vlokken vertoornde.
De reactie van het slijm is alcalisch of neutraal. Men treft het
vooral aan in de haar pluim van de onderste vulvacommis;siuur,
waar het dikwijls de haren door indrogen aan elkaar heeft geplakt.
Ook aan de ondervlakte van den staart ziet men dikwijls exsud aat.

Een verschijnsel, dat in den aanvang der ziekte veel wordt
waargenomen, is dat de dieren onrustig zijn, herhaaldelijk em in
kleine hoeveelheden urine loozen en daarbij napersen.

Het algemeen welzijn is niet gestoord, de dieren eten goed! en
herkauwen normaal; koorts is niet aanwezig.

-ocr page 176-

Na 3 a 4 weken zijn de acute ontstekingsverschijnselen
grootendeels verdwenen, dat wil zeggen er bestaat geen zwelling
der vulva meer; de roodheid der mucosa heeft plaats gemaakt
voor een meer roodgele kleur, de knobbeltjes zijn minder boven
het niveau verheven, echter nog goed zichtbaar en iets bleeker
van kleur. De dieren zijn bij het onderzoek niet pijnlijk.

De uitvloeiing van het slijmig exsudaat blijft, ofschoon soms
gering, bestaan en is bij onderscheidene dieren, wat de hoeveel-
heid betreft, verschillend.

Onderzoekingen van Ostertag 14) in het hygiënisch instituut
te Berlijn hebben doen zien, dat de zwelling der lymphfollikels,
de roodheid van het slijmvlies in de onmiddellijke omgeving dei-
knobbeltjes en de uitvloeiing gedurende 3 maanden kunnen
blijven bestaan.

De «Kreistierarzt» Martens te Sangerhausen deelde mij mede,
dat hij gevallen had waargenomen waarbij de knobbeltjes steeds
waren te zien, zelfs een paar jaar nadat de catarrh was genezen
en de koe gedekt en drachtig geworden was.

In Altenhundem en Kirchhundem liet de «Kreistierarzt» Estor
mij den 88ten September 1904 enkele koeien zien, welke met
deze ziekte behept waren. In deze gemeenten is het lijden bekend
onder den naam van «Umrindern» of «Umochsen», een naam
welke zeer juist aanduidt dat de koeien wel tochtig worden, doch
niet concipiëeren. Naar mededeeling werd in deze streek slechts
20—30°/\'o der geïnfecteerde koeien drachtig; de rest, dus 70—80°/o
werd, niettegenstaande herhaalde dekking, niet drachtig, zoodat
de meeste veehouders, soms na de dieren 12-maal zonder gevolg
te hebben laten dekken, hun koeien mesten en voor de slacht-
bank verkoopen.

In deze streken was de schade in melkproductie en fokkerij
zeer groot.

Den lld<!n September 1904 bezocht ik mot Dr. Raebiger en
den «Kreistierarzt»
Friedrich uit Halle een domeingoed te Lettin.
De ziekte heerschte hier onder de koeien en een behandeling dei-
zieke dieren had reeds plaats gehad. Evenwel zag ik naast vele
oudere gevallen ook enkele infecties van recenten datum. Het
ziektebeeld kwam hier geheel overeen met het reeds beschrevene.
Opmerking verdient dat in dezen koppel enkele oude koeien vrij
bleven van de ziekte, Die waarneming is ook elders gemaakt

-ocr page 177-

en moet wellicht worden toegeschreven aan de mindere vatbaar-
heid dezer dieren, of wel daaraan, dat de ziekte op hooger
leeftijd goedaardiger verloopt, zoodat de koeien sneller genezen.

Dat de ziekte bij sommige koeien wel eens met minder inten-
siteit optreedt en zelfs zonder behandeling kan genezen, wordt
door waarnemingen van
Osteiitag, Mariens en Estor bevestigd.

Beloop. De scheedecatarrh kan, indien geen doelmatige be-
handeling wordt ingesteld, maanden lang bij een rund bestaan.
De dieren worden herhaaldelijk tochtig, doch concipiëeren niet.
De «Kreistierarzt»
Martens te Sangerhausen zag de ziekte in
sommige dorpen zelfs 3—4 jaar heerschen. Volgens de mij ver-
strekte mededeelingen geeft het doorstaan der ziekte geen immu-
niteit; enkele koeien kunnen herhaaldelijk worden aangetast,
zoodat de ziekte jaren lang in een koppel koeien kan heerschen.

Bij mijn bezoek op 12 September 1904 te Sangerhausen
onderzocht ik met den «Kreistierarzt»
Martens op het riddergoed
Wallhausen aan de grens van den Harz, waar de besmettelijke
scheedecatarrh onder de koeien heerschte, verschillende patiënten.
De eigenaar deelde mij mede, dat van de 80 koeien uit zijn stal
er slechts 8 drachtig waren geworden, alzoo een cijfer van
slechts 10 °/0. In het algemeen kon in deze streek worden
nagegaan dat 10 —50 °/0 van alle koeien den normalen drachtig-
heidstermijn bereikten. Vele koeien bleven na herhaalde dekking
onvruchtbaar, andere verwierpen op verschillende tijden, terwijl
veelvuldig werd waargenomen dat de kalveren, bij die koeien
welke op tijd een kalf wierpen, zwak ter wereld kwamen.

Deze kalveren vallen dan in de eerste levensdagen dikwijls als
offer van secundaire infectie, als colibacillose en andere infectie-
ziekten.

De vraag is herhaaldelijk gedaan, of in streken waar de
scheedecatanh heerscht, de groote sterfte onder de pasgeboren
kalveren, aan dezelfde oorzaak moet worden toegeschreven. Zoo
werd dit in 1901 aan de «Landwirthschaftskammer» voor de
provincie Saksen uit Altmark, Unstruttkal en Zerbster Kreis
bericht, en men meende tusschen deze twee ziekten verband te
mogen aannemen. Ook door
Liebetanz 16) is een dergelijk ge-
lijktijdig voorkomen dezer twee ziekten waargenomen en laatst-
genoemde is van meening, dat de infectie van het kalf tijdens
de geboorte en in den geboorteweg plaats heeft.

-ocr page 178-

De onderzoekingen van Raebiger hebben echter doen zien,
dat voor eerstgenoemde gevallen de meening onjuist was. Veeleer
moet worden aangenomen dat de kalveren, welke in stallen waai-
de ziekte heerscht meestal zwak ter wereld komen, minder
weerstandbiedend zijn tegen infectieuse invloeden van buiten.

Een opmerking welke ik bij het bezoek aan stallen waar de
ziekte heerschte den beliandelenden veearts maakte en die ook
hier mag worden vermeld, is de volgende: Waarom concipiëeren
koeien niet waarbij de catarrh zich slechts tot het scheede-
slijmvlies bepaalt ? De oorzaak moet worden gezocht in het
aangetast zijn van het gedeelte der scheede dat in de nabijheid
van de portio vaginalis uteri is gelegen en waardoor dit ge-
deelte der vagina ongeschikt wordt als receptaculum seminis.
Dat ook de pijnlijkheid van het vrouwelijk dier bij den coitus
en het aanhoudend persen oorzakelijke momenten kunnen zijn,
behoeft geen nader betoog. Gaat de catarrh van de scheede op
de baarmoeder over, dan is uitwendig aan deze koeien niets
anders te zien dan uitvloeiing van een nu helder, dan weder
roomkleurig exsudaat. Het schijnt soms dat deze koeien genezen
zijn, omdat het scheedeslijmvlies normaal is; inderdaad zijn die
dieren de bronnen van besmetting in den stal.

De veearts Martens deelde mij mede, dat bij enkele koeien
welke aan dezen catarrh maanden lang lijdende en dienten-
gevolge onvruchtbaar gebleken waren, de sectie een baarinoeder-
catarrh aantoonde met ophooping van veel exsudaat in den uterus.
De koeien lijden echter door dezen catarrh niet in het mesten.

Het onderzoek der koeien en de onderkenning der ziekte.

Voor een behoorlijk onderzoek is het meestal noodig dat de
koe buiten den stal wordt gebracht. 13ij versche gevallen is de
zwelling der schaamlippen soms reeds van buiten zichtbaar.
Tevens moet worden nagegaan of zich slijm of etterig slijm
aan de haarlok der onderste vulvacommissuur of aan den staart
bevindt.

Heeft de koe kort te voren urineloozing gehad, dan ziet men
dikwijls niets van uitvloeiing en evenmin is nu slijm in de
scheede aanwezig.

-ocr page 179-

De «Gutsbesitzer» te Wallbausen waar, zooals reeds werd gezegd,
de ziekte geruimen tijd heerschte, maakte de zeer juiste opmer-
king, dat de uitvloeiing het best des morgens te zien is, wan-
neer de koeien nog liggen. Een hulpmiddel om de uitvloeiing
duidelijker te voorschijn doen komen, is den dieren eenige be-
weging te geven.

Komt onder een koppel koeien het «umrindern», dat is het
herhaald tochtig worden, niettegenstaande de koeien worden
gedekt, voor, clan is een nauwkeurig en soms herhaald
onderzoek van alle koeien en alle vrouwelijke kal-
veren noodzakelijk. Kalveren van 4 tot 6 weken kunnen
de ziekte al hebben. Zoo zag ik op Wallhausen een kalf van
3 weken oud, dat deze ziekte reeds had; het was afkomstig van
een koe, welke lijdende was aan scheedecatarrh.

Dat den veeoppassers bet ziek zijn der jonge kalveren reeds
bekend was, bleek mij uit de opmerking van één hunner, die
het lijden der kalveren opmaakte uit het feit, dat deze dieren
reeds op elkander reden.

De veearts Maetens vestigde vooral mijn aandacht op die
kalveren, welke bij het onderzoek van den veestapel dikwijls
worden overgeslagen, en de bronnen van smetstof kunnen zijn,
waardoor de ziekte in een stal wordt onderhouden.

De onderkenning der ziekte is niet moeielijk. Bij het
onderzoek worden de schaamlippen met de vingers uit elkander
gehouden en het slijmvlies der scheede zoover mogelijk aan een
nauwkeurige inspectie onderworpen. De knobbeltjes zijn niet alleen
zichtbaar, maar ook voelbaar, omdat zij iets boven het niveau
van het slijmvlies uitsteken en hard zijn; daarbij zijn zij duidelijk
van het gezonde slijmvlies afgescheiden. De kleur kan verschil-
lend zijn, gelijk reeds bij de verschijnselen is vermeld. Het
duidelijkst kan men de knobbeltjes zien, wanneer het slijmvlies
der scheede eenigszins wordt gespannen, doordat men met de
vingers tegen de buitenvlakte der labiae drukt. Tengevolge van
de spanning wordt de mucosa bleeker, waardoor de knobbeltjes
beter zichtbaar worden. In versche gevallen is de diagnose zeer
gemakkelijk.

Differentiëel-diagnostisch komt eigenlijk alleen in aanmerking
het zoogenaamd blaasjesuitslag der scheede. Hierbij
neemt men echter op het scheedeslijmvlies in plaats van knob-

-ocr page 180-

beitjes, blaasjes waar, welke met etter zijn gevuld, spoedig
bersten en oppervlakkige zweertjes nalaten, die spoedig genezen.
Bij het blaasjesuitslag bestaat eerst een slijmige en daarna een
etterige• uitvloeiing; na 8 —14 dagen, hoogstens
4 weken, zijnde
koeien genezen. In tegenstelling met den scheedecatarrk, waar het
algemeen welzijn niet is gestoord, zijn de dieren bij het blaasjes-
uitslag voorbijgaand ziek, wat te bemerken is aan den vermin-
derden eetlust en de geringe melkproductie. Ook de stieren
worden, nadat zij koeien, lijdende aan blaasjesuitslag hebben
gedekt, aangetast; zij krijgen een ontsteking van de voorhuid
met zwelling en uitvloeiing van etterig slijm. Op den penis en
aan de binnenvlakte der voorhuid ontstaan blaasjes en zweren.
Het besmettelijk blaasjesuitslag gaat ook over op paarden, var-
kens, schapen en geiten.

Dat de beide ziekten in één stal kunnen voorkomen, bleek
mij bij een bezoek dat ik met den «Ivreistierarzt»
Martens te
Sangerhausen bracht aan een boerderij «in der goldenen Aue» (tus-
schen de grens van den Harz en Thuringen). Onder de koeien
in één stal leden twee aan den infectieusen scheedecatarrh en
één aan zoogenaamd blaasjesuitslag. Het verschil tusschen de
beide ziekten was in deze gevallen bijzonder duidelijk.

Oorzaken der ziekte.

De groote besmettelijkheid van den scheedecatarrh was reeds
lang bekend vóór er bacteriologische onderzoekingen omtrent
deze ziekte waren verricht. De ervaring had al geleerd dat
stieren, welke zieke koeien hadden gedekt, in staat waren door
het dekken gezonde koeien te besmetten ; ziekelijke veranderingen
aan de geslachtsorganen der stieren werden meestal niet waargeno-
men. Het mannelijk dier fuuctionneerde hier derhalve alleen als over-
drager der smetstof van de eene koe op de andere. Slechts bij enkele
stieren werd een analoge catarrh op het slijmvlies (praeputiaal-
catarrh) waargenomen. Zoo vond
Raebiger H) bij 100 stieren,
welke koeien hadden gedekt uit gemeenten waar de ziekte voor-
kwam, bij 30 een geringe zwelling van het voorste vrije einde
van het praeputium en uitvloeiing van een grauwwit, reukeloos
secreet. Ook bij stieren is het algemeen welzijn in geen enkel
opzicht gestoord.

-ocr page 181-

De ziekte kan evenwel ook van de eene koe op de andere
worden overgebracht, doordat de dieren met de staartpluim het
secreet bij andere koeien in de scheede slaan of tegen elkaar
schuren. Ook door mest en stroo, waaraan zich scheedesecreet
bevindt, kan een koe worden geïnfecteerd. Evenzoo door vuile
banden van het stalpersoneel, bijv. bij het melken.

Iu 19Ü0 werd door Hecker 13) medegedeeld, dat hij in het
scheedeslijm van zieke dieren een lager organismus (diplococcus,
door hem genoemd micrococcus vaginit. inf.) had gevonden dat
in reine culturen gekweekt, bij koeien den typischen scheede-
catarrh deed ontstaan Hij kweekte dit lager organisme zoowel
uit het scheedeslijm als uit het slijm van de voorhuid der stieren,
welke bij besmette koppels behoorden.

Deze mededeeling kwam op een tijdstip, dat ook de onder-
zoekingen van
Ostertag waren afgesloten en zouden worden
gepubliceerd.

Aan Ostertag 14) was, ingevolge besluit van den Minister vau
Landbouw van 30 September 1898, opgedragen de door den «Kreis-
tierarzt»
Maktens beschreven ziekte in den Kreis Sangerhausen
te onderzoeken. Uit deze onderzoekingen is het volgende gebleken.

In het ziekelijk veranderde secreet der scheede vau koeien
welke aan den besmettelijken scheedecatarrh lijden en in de
specifiek veranderde gedeelten van het scheedeslijmvlies, werd
een lager organisme gevonden dat in reine culturen kon worden
gekweekt. Het micro-organismus doet zich voor als diplococcus
en korte streptococcus. Het ligt in den etter deels vrij
tusschen de ettercellen, deels in het protoplasmalichaam van de
laatste. De streptococcus dringt ook in het weefsel van het
scheedeslijmvlies. In sneden van het slijmvlies kan hij zoowel
tusschen de epitheliumcellen alsook in het papillaire lichaam
worden aangetoond. Inspuiting van reine culturen in de scheede
vau twee kalveren had ten gevolge dat bij deze dieren een
chronisch etterige scheedecatarrh ontstond, waarbij in het exsudaat
dezelfde lagere organismen konden worden aangetoond.

In één geval waarbij de catarrh van de scheede op de baar-
moeder was overgegaan, bevatte het secreet in den uterus een
reine cultuur van het lager organisme.

Bij de verdere onderzoekingen van Ostertag en ook bij die
van
Raebiger is gebleken, dat de diplococcen, resp. streptococcen,

-ocr page 182-

steeds in liet ziekelijk secreet aanwezig zijn, dat kun reine
culturen in de scheede van koeien gebracht, altijd den typischen
catarrh veroorzaken en dat bij de kunstmatig geïnfecteerde
koeien de streptococcen steeds zijn te vinden.

Voor het kunstmatig overbrengen der ziekte is het voldoende
als men een gesteriliseerden wattentampou met streptococcen-
bouillon drenkt en dezen tampon 10 minuten lang in de scheede
legt. De eerste verschijnselen van den scheedecatarrh treden reeds
na 30 uur op.

Het overbrengen der smetstof gelukt alleen bij runderen,
nimmer bij paarden, schapen, geiten en varkens. Evenmin bij
honden, konijnen en caviae.

Ofschoon de stier in de groote meerderheid der gevallen de
smetstof van de eene koe op de andere overbrengt, zonder dat
hij lijdende is aan een praeputiaalcatarrh, kon
Raebiger bij twee
stieren welke een ontsteking van den penis hadden en waarbij
secreet afdruppelde, in het secreet de streptococcen van den
scheedecatarrh aantoonen.

De streptococcus bevindt zich in de scheede-uitvloeiing, meestal
vergezeld van den staphylococcus pyogenes aureus en het bacterium
coli commune. Evenwel kau men hem zeer gemakkelijk kweeken
op glycerine-agar, gestold bloedsernm, gelatine (vervloeit niet)
en bouillon (wordt diffuus troebel). Volgens mededeeling van het
bacteriologisch laboratorium der «Landwirthschaftskammer» voor
de provincie Saksen (hoofd: Dr.
Raebiger) vindt men meestal
de vaginitisstreptococcen in het scheedesecreet ter lengte van
2—4 leden. Op kunstmatige voedingsbodems groeien zij uit tot
langere ketens. Agar (serum-agar en urine-agar) is een goede
voedingsbodem, eveneens bouillon. Op alcaliscke voedingsstof
groeien zij het best, op zure minder.

De kleuring der streptococcen van den besmettelijken scheede-
catarrh geschiedt zeer gemakkelijk met
Löffler\'s niethyleeublauw.
Zij kleuren zich niet volgens de methode van
Gram.

I)e behandeling van den besmettelijken scheedecatarrh.

Door Ostertag is er op gewezen, dat de eigenschap van het
specifiek lager organismus om in het weefsel van het scheede-
slijmvlies te dringen, verklaart dat het moeielijk is dezen catarrh
met goed gevolg te bestrijden.

-ocr page 183-

In het algemeen stelt men bij de behandeling van deze ziekte
de voorwaarde dat, al is het dan ook op aanwijzing van een
veearts, de eigenaar of hoeder in staat moet zijn de zieke dieren
te behandelen. Het bleek mij bij persoonlijk onderzoek in stallen
waar de ziekte heerschte, dat bij elke behandelingsmethode waarbij
de behandeling vele malen moet worden herhaald, het een nood-
zakelijke eisch is dat de therapie door het stalpersoneel kan worden
verricht. Vooral omdat bijna steeds veel dieren zijn aangetast, is
het voor den veearts onmogelijk de behandeling zelf toe te passen.

De streptococcen van den besinettelijken seheedecatarrh worden,
zooals de onderzoekingen van
Ostertag 14) aantoonen, gedood

door °/0 zilvernitraatoplossing na 1 minuut,
» 2 °/0 melkzuuroplossing »1 »

» 2| °/0 creoline- of lysoloplossing »1 »

Snel doodend werkt ook een sublimaatoplossing 1 op 5000.
De herhaalde toepassing van dit middel bij koeien kan echter
schadelijk werken, zoodat het niet is aan te bevelen.

Tannine in een oplossing van 1 °/0 is na 20 uur lange in-
werking niet in staat de streptococcen te dooden, evenmin is
dit het geval met £ °/0 creolineoplossing en 1 °/0 carbolzuursolutie.
•i °/o lysoloplossiig doodt na inwerking van 15 minuten. 2.J °/()
carbolsolutie na inwerking van 10 minuten. Zinksulfaat en
kopersulfaat vermochten in een concentratie van °/0, zelfs
na inwerking van één uur, de streptococcen niet te dooden.

Onderzoekingen der «Landwirthschaftskammer» te Halle zijn
in de volgende tabel aangegeven.

Naam van het praeparaat.

In waterige
oplossing.

Doodt do streptococcen
in minuton.

Prijs per K.G
in guldens.

Creoline.......

2i/2

%

1

0,66

Lysol ...:....

2>/2

V

1

1,02

Bacillol.......

l!/2

•n

1

0,42

Lysoform.......

2Va

H

1

1,44

Septoform......

21/2

tl

1

1,14

Geconcentreerd molkzuur .

2

1

3,66

Chemisch zuiver carbolzuur.

21 2

v

10

1,32

Zilvernitraat......

1/.,

n

1

39,60

Ichthargan......

1 °/on

2

150,00

-ocr page 184-

Bij de behandeling der zieke koeien moest er derhalve vooral
op worden gelet, dat van de adstringeerende en antiseptische
geneesmiddelen geen te sterke concentraties werden gebruikt,
daar deze prikkelend werken en aanleiding geven tot persen.

In de provincie Saksen wordt op aanraden van den directeur
van het bacteriologisch instituut der «Landwirthschaftskammer»,
Dr, R
aebiger, de volgende behandelingsmethode met goede resul-
taten toegepast.

Is onder een zeker aantal koeien in een stal de besmettelijke
scheedecatarrh geconstateerd, dan worden alle dieren nauw-
keurig onderzocht (ook jonge kalveren, koeien welke worden
vetgemaakt en stieren}. Daarna worden de runderen verdeeld in
3 groepen:

Groep I omvat alle zieke koeien welke niet drachtig zijn en
de stieren; groep II omvat alle drachtige koeien en groep III
alle gezonde koeieu.

Bij de niet-drachtige koeien wordt dagelijks éénmaal per dag
de scheede uitgespoeld (door middel van trechter met guttaper-
chaslang) met 1—°/0 warme oplossing vau bacillol. De
benoodigde hoeveelheid oplossing bedraagt 1 liter. Onmiddellijk
na de inspuiting wordt in de scheede een tampon van watten
gebracht, gedrenkt met 1 °/00 oplossing van ichthargan in water
of met 1— H °/ö bacilloloplossing. Met 1 liter eener 1 °/00
ichtharganoplossing kunnen 20—25 tampons worden gedrenkt.
De behandeling kost met dit middel dus per koe in 21 dagen f0.48.

Bij de stieren wordt de pluim aan de voorhuid met een schaar
afgeknipt en de voorhuid eenmaal per dag uitgespoeld met 1—°/6
warme bacilloloplossing.

Bij drachtige koeien moet worden vermeden dat de scheede
met prikkelende middelen wordt behandeld. Ook de tamponnade
moet voorzichtig geschieden. Aanbevelenswaardig is het de scheede
uit, te spuiten met een 2 °/0 aluinoplossing en daarna op het
scheedeslijmvlies te brengen een 5 tot 10 °/0 ichtbarganzalf.
Dit geschiedt dagelijks of om den anderen dag, al naar het
stadium der ziekte. Uit een later bericht blijkt evenwel dat het
voldoende is, dat in tusschenruimten van 2—4 dagen een on-
geveer hazelnoot groot stuk zalf in de scheede wordt gestreken,
of dat om de 6—8 dagen ongeveer de dubbele hoeveelheid met
de zalfspuit wordt ingespoten. De zalf behandeling kan ook

-ocr page 185-

worden toegepast met 2 °/0 jodiumzalf (jodium 2—3, vaseline
en paraffine ana 50) of 6 —10 °/o bacillolzalf. Naar een mon-
delinge mededeeling van Dr.
Raebigku geeft de behandeling met
bovengenoemde zalven, vooral wanneer zij met een zalfspuit
diep worden ingebracht, goede resultaten. De door
Raebigku
geconstrueerde zalfspuit is ongeveer 20 c.M. lang, aan het voor-
einde geheel stomp en heeft een lumen van 2 c.M.

Bij groep III: gezonde dieren, is een herhaald onderzoek
noodzakelijk; ziek bevonden dieren worden onmiddellijk in behan-
deling genomen.

Als algemeene maatregelen worden aangegeven dat bij
alle dieren de vulva en de staart (ook de staartpluim) moeten
worden afgewasschen met 3 °/0 creoline, bacillol of lysol. De
wanden van den stal en de stalposten worden 1—2 maal per
week bestreken met kalkmelk en de groep schoon gemaakt met
creoline-oplossing. Gedurende de behandeling worden de koeien
niet ter dekking toegelaten. Na het dekken van een koe uit een
dorp waar de besmettelijke scheedecatarrh lseerscht, is het nood-
zakelijk dat telkenmale een uitspoeling van de voorhuid van
den stier plaats heeft met 1 °/0 bacilloloplossing.

Het is van groote beteeken is dat de stierenhouder de ver-
schijnselen der ziekte kent en elke koe vóór de dekking met
het oog hierop onderzoekt. De ervaring leert dat stieren als
genezen kunnen worden beschouwd, indien zij 3 weken volgens
deze voorschriften zijn behandeld.

Na de genezing der dieren volgt de desinfectie van den stal
en van de stalutensiliën. Een uitzondering moet worden gemaakt
voor die runderen, welke aan een baarmoedercatarrk blijken te
lijden en dientengevolge regelmatig uitvloeiing vertoonen. Het
is doelmatig deze dieren te isoleeren, te mesten en
voor de slachtbank te verkoopen.

Dat deze behandelingsmethode goede resultaten heeft opge-
leverd, blijkt uit een bericht der «Landwirthscbaftskarumen
voor de provincie Saksen over 1901/1902, alwaar men leest:

cWir haben nunmehr im Laufe des vergangenen und Anfang
dieses Jahres über 6000 Stück Rinder grosser und kleiner
Viehbestände in allen Theilen unserer Provinz untersucht und fast
drei Viertel davon auf Scheidenkatarrh behandelt. Dabei hat
sich gezeigt, dass die am Scheidenkatarrh leidenden

-ocr page 186-

Bestände nach unserem "Verfahren in der Zeit von
ca. 3 Wochen mit Sicherheit geheilt werden kön-
nen, ohne eine Reinfektion befürchten zu lassen, wenn die
Behandlung unter Beobachtung aller Desinfektions- und Tren-
nungsmassregeln
einheitlich durchgeführt wird, und man beim
Ankauf neuer Rinder eine sorgfältige Untersuchung niemals
versäumt. (Zur einheitlichen Behandlung gehört z. B., dass auch
kranke Mastrinder mit behandelt werden, wenn sie nicht aus
dem betreffenden Stall gebracht und isolirt werden können.»)

Ten opzichte van een verbod om stieren te laten dekken,
maakt het bericht der Kamer van Landbouw melding, dat de
zoogenaamde «Bullensperre» in vele gemeenten, waar de behan-
deling van geïnfecteerde stallen werd begonnen, bij wijze van
proef is ingevoerd en dat de noodzakelijkheid daarvan ook dooi-
de veehouders werd ingezien.

«Durch die Sperrung der Zuchtbullen werden aber
nicht allein die gesunden und geheilten Kiihe und Färsen
vor einer Ansteckung bewahrt bleiben, sondern die Vieh-
besitzer werden dadurch auch zur Selbsthilfe veran-
lasst werden, indem sie ihre kranken Rinder behandeln, und
zum Selbstschutz, indem sie neu einzustellende Thiere
rechtzeitig einer sorgfältigen Untersuchung unterziehen und
kranke von vornherein zurückweisen werden.»

Bij mijn bezoek te Sangerhausen deelde de «Kreistierarzt»
Martens mij mede, dat door hem eveneens goede resultaten
waren verkregen door bij de aangetaste dieren dagelijks in de
scheede inspuitingen te laten verrichten van adstringeerende op-
lossingen. In 3 weken gelukte het genezing te verkrijgen. Ook
volgens zijn ervaring is de behandeling van dieren, waarbij de
scheedecatarrh op het slijmvlies der baarmoeder is overgegaan,
doelloos.

Een behandeling, eenigszins afwijkende van de reeds beschre-
vene, zag ik toepassen door den «Kreistierarzt»
Estor te
Grevenbrück. Zij bestond in het brengen in de diepte der
scheede van een zalf, bestaande uit chinosol of septoform 20,
vasogen of sapovaseline 80. Ook gebruikte hij de volgende
samenstelling: septoform 10, oxydum zinci 10, sapovaseline 80.
Een stuk zalf van 15—20 gram werd door middel van een
ronden essclienhouten stok met knop, lang 30 a 40 c.M., breed

-ocr page 187-

2.J c.M. en aan het uitgeholde knodsvormig bovenstuk rond
bygewerkt, zoo ver mogelijk in de scheede gebracht. Daarna
werd de zalf, door middel van het instrument, overal met de
wanden der scheede in aanraking gebracht. De consistentie dei-
zalf is van dien aard, dat zij gemakkelijk op het slijmvlies kan
worden uitgesmeerd. De behandeling geschiedt door den veearts
en wel tweemaal, met een tusschenruimte van 8 dagen. Volgens
mededeeling van den «Kreistierarzt»
Estor waren de resultaten
zeer bevredigend.

Het behoeft wel nauwelijks vermeld, dat ook nog andere
behandelingsmethoden zijn beproefd. Zoo werd in
1902 en
1903 beproefd het door de Zwitsersche veeartsen Joh. en H.
Streit 16) aanbevolen zinksulfaat-boorzuurpoeder (4 : 1). On-
geveer 4 ä 5 gram vau dit poeder werd over een zoo groot
mogelijke vlakte van het slijmvlies geblazen. Ofschoon deze be-
handeling hoofdzakelijk bij niet-drachtige koeien werd toegepast,
heeft zij niet aan de verwachting beantwoord.

Aan het slot van dit verslag neem ik de vrijheid Uw Excel-
lentie dank te zeggen voor de gelegenheid, mij geschonken deze
belangrijke ziekte nader te leeren kennen. Die kennis zal niet
alleen ten goede komen aan het door mij te geven onderwijs,
maar er toe bijdragen, dat naar het voorkomen dezer ziekte
door de veeartsen in ons land een onderzoek wordt ingesteld,
tengevolge waarvan, door tijdige onderkenning, voor de veefokkerij
groote voordeelen kunnen worden verkregen.

De Leeraar aan \'s Rijks Veeartsenijschool,
M. G. de Bruin.

LITERATUUR.

1. IssEPPOjn. Scliwoizer Archiv für Tierheilkundo Bd. 29, Heft 1.

2. Ehrhardt. Ibid. Bd. 38, Heft 2.

3. Trommsdorff. Berliner tierärztliche Wochenschrift 1894, Np. 50.

4. Froehner. Ibid. 1895, N°. 16.

5. Zschokke. Die Unfruchtbarkeit dos Rindes, ihre Ursachen und Bekämp-
fung. Zürich 1900, S. 163.

6. Schweiz, landw. Zeitschrift 1894, gociteerd door Zschokke.

7. Martens. Borliner tierärztliche Wochenschrift 1898, S. 145.

-ocr page 188-

Bovenstaande afbeelding, overgenomen uit het artikel van prof. Ostertag
(Monatshefte für praktische Tierheilkunde, Bd. XII, Heft ir und I2)}
yeeft de pathologische veranderingen aan welke bij
recente gevallen in het scheedevoorhof zijn te zien.

-ocr page 189-
-ocr page 190-

8. Ellinger. Ibid. 1899, s. 13.

9. Hutzen. Maanedsskrift for Dyrlaeger Bd. XII, S. 244.

10. Eggeling. Berliner tierärztliche Wochenschrift 1901, S. 324.

11. Raebiger. Jahresbericht 1901/1902 u. 1903 der Landwirthschaftskammer
für die Provinz Sachsen.

12. Bang. Den infectiose Kastning hos livaeget, Foredrag ved Dyrlaegernes
Faellesforenings Mode i Kobenhavn 29 Jnni 1896;
de Bruin, Geburts-
hilfe boim Rind, 2te Aufl. S. 130.

13. Hecker. Berliner tierärztliche Wochenschrift 1900, N«. 38. Protocoll
der 46 Gonoral-Yersammlung des tierärztlichen C\'entralvereins der
Provinz Sachsen, der Anhaltischen und Thüringischen Staaten.

14. Osteetag. Monatshefte für praktische Tierheilkunde Bd. XII, Heft 11
u. 12.

15. Liebetanz. Ibid.

16. Jon. und H. Streit. Berliner tierärztliche Wochenschrift 1903, S. 49G.

MEDEÜEELINGEN UIT DE CHIRURGISCHE CLINIEK
VAN \'S RIJKS VEEARTSENIJSCHOOL,

door

w. c. schimmel en j. g. a. reeser.

1°. Hernia scrotalis bij een ruin.

Den 10d6n September 1904 werd in de cliniek van \'s Rijks
veeartsenijschool opgenomen een l£-jarige effen donkerbruine
ruin, gekruist inlandsch ras, hoog 1,58 M., toebehoorende
aan de Wed. A. v. E. te H. Dit veulen was in het voorjaar
van 1904 op de markt aangekocht; de kooper had toen niet
bemerkt dat het lier een breuk had.

Het goed gevoede, voor den leefti jd Hink ontwikkelde veulen
had rechts een hernia scrotalis, ter grootte van een mans-
vuist; de breukinhoud, uit darmen bestaande, kon reeds bij
het staande paard gemakkelijk worden gereponeerd.

Den 13den September geschiedde de operatie bij het ge-
narcotiseerde, in halve rugligging gebrachte dier. De vier
hoeven waren reeds te voren omwikkeld; ten einde het

-ocr page 191-

stuiven en daardoor verontreinigen der wond tegen te gaan,
werd het stroobed met een groot, geolied zeil bedekt.

Na desinfectie der scrotaalstreek werd parallel met de raphe
een 10 c.M. lange snede gemaakt door de scrotaalhnid en
de dartos; vervolgens werd de tunica vaginalis communis
zoover mogelijk in de richting van het lieskanaal losgeprae-
pareerd. Dit geschiedde in hoofdzaak stomp, dat is met
schaar of vingers. De bedoeling was namelijk om het ge-
meenschappelijk scheedevlies niet te openen.

Toen dit rondom tot aan den uitwendigen liesring los
was gemaakt, werd de aldus ontstane zak zoo ver mogelijk
in de hoogte getrokken, en daarover werden, tegen den
annulus abdominalis aan, klemhoutjes gelegd, waarvan de
uiteinden met een tang sterk samengeknepen en aldus door
ligaturen gefixeerd werden. Na desinfectie der operatieplaats
kon het paard opstaan.

De verwachting dat na deze herniotomia externa geen
hooge temperatuur zou ontstaan, werd niet verwezenlijkt.
Reeds den volgenden dag wees de temperatuur 39,4° C. aan
en deze steeg een dag later zelfs tot 39,8°, doch het paard
verkeerde in euphorie; de digestie was normaal en het dier
vroolijk en opgewekt. I)e wond werd dagelijks een paar
malen gebet met een 1 °/0 creoline-solutie. Op 20 September
was de temperatuur weder normaal.

Den 223ten September hingen de klemhoutjes nog slechts
aan een dun weefselstrengetje, dat doorgeknipt werd. l)e
achtergebleven wond w*erd met een opdrogend strooipoeder
(carbo vegetabilis en pulvis corticis salicis partes aequales,
pulvis aluminis crudi en camphora van elk 1 : 10) behan-
deld, met het gevolg dat het litteekenweefsel weldra genoeg-
zaam weerstand bood aan de ingewanden ter voorkoming
van recidieve.

Den 29sten September werd de eigenares uitgenoodigd het
herstelde paard te doen afhalen.

-ocr page 192-

2°. Hernia scrotalis bij een ruin.

Den 15de" September 1904 werd een 1 ^-jarige roodbruine
ruin, hoog 1,56 M., gekruist inlandsch ras, toebehoorende
aan G. v. C. te L.-N., ter behandeling opgenomen wegens
hernia scrotalis sinistra.

I)e goed gevoede, gezonde, doch niet gróote ruin had in
de linker scrotaalstreek een vuistgroote breuk, welke bij het
staande dier kon worden gereponeerd en het karakter bezat
eener enterocele.

Den l?d"n September werd onder dezelfde maatregelen
als sub 1 vermeld, herniotomia externa verricht. In plaats
van een overlangsche huidsnede werd echter een cirkelsnede
gemaakt, met de bedoeling door het ter grootte van een
gulden resteerend gedeelte huid een naald en draad te kun-
nen halen en daaraan de tunica vaginalis communis, zonder
ze te openen, in de hoogte te kunnen laten trekken. Dit
vergemakkelijkt het stomp losmaken daarvan zeer.

Nadat de klemhoutjes zoo dicht mogelijk bij den uitwen-
digen liesring waren aangelegd en de operatieplaats gedes-
infecteerd was, kon het paard opstaan.

De temperatuur steeg den volgenden dag tot 38,9° C.,
doch nam daarna weder af; eetlust en opgewektheid lieten
niet te wenschen over.

Reeds den 23"ton September, dus 6 dagen na de operatie,
was de klem afgevallen en bleek de hernia genezen. De
wond werd nog eenige dagen met het sub 1 vermelde
strooipoeder behandeld en den 29ston September werd den
eigenaar verzocht het paard te doen afhalen.

3°. Ad en oom in den wand van het rectum, ge-
paard met hypertrophie van de muscu 1 aris, bij
een hond.

Den 9den September 1904 werd een 8-jarige foxterrier,
reu, toebehoorende aan v. I. te \'s-Gr., ter behandeling op-
genomen, welke, naar de behandelende veearts had gedia-

-ocr page 193-

gnostiseerd, een //tumor om het darmkanaal" had. Het dier
was reeds 4 maanden lijdende en daarvan ongeveer 7 weken
onder behandeling van den bedoelden veearts geweest. Telkens
deed de hond poging tot defaecatie, met het gevolg echter
dat slechts een weinig dunne faeces te voorschijn kwam.

Het goed gevoede, opgewekte dier scheen behalve de reeds
genoemde stoornis volkomen gezond. Bij rectale exploratie
stuitte men, juist ter lengte van een vinger vóór den anus,
op een vernauwing van den darm; men kon voelen dat de
wand aldaar verdikt was. Men kreeg den indruk dat zich
hier rondom den darm een gezwel bevond, waardoor het
lumen dermate werd vernauwd, dat men er met den top
van den vinger niet kon indringen. Hoe ver die tumor zich
naar voren uitbreidde, kon niet worden nagegaan, ook niet,
toen de exploratie van den rechter wijsvinger ondersteund
werd door palpatie met de linker hand in de flankenstreek.
Door den buikwand heen kon, nabij de dwarse uitsteeksels
der lendenwervels, de tumor worden gevoeld als een vaste,
weinig of niet indrukbare massa, doch iets naders kon niet
wrorden gepreciseerd.

Den eigenaar werd bericht dat enkel door een operatie
wellicht herstel kon worden verkregen, doch dat een goede
afloop geenszins kon worden gewaarborgd. Toen deze be-
richtte dat hij in elk geval een operatie wenschte, werd den
hond op 15 September een uur vóór de operatie subcutaan
(5 cgr. morphine ingespoten ; daardoor werd hij gevoelloos.
Naast de linea alba en evenwijdig daarmede werd, na des-
infectie, laparotomie gedaan ; de buikholte werd ter grootte
van ongeveer 6 c.M. geopend. Toen de buikholte was ge-
opend, kon de tumor gemakkelijk worden gevoeld; deze
bleek niet te zitten rondom, doch in den darmwand en
zich over een lengte van 6 c.M. uit te breiden. De darm-
wand was ter plaatse gelijkmatig verdikt en, zooals reeds is
opgemerkt, weinig indrukbaar. Er hingen echter ook drie

-ocr page 194-

kleine, erwtgroote tumoren aan de serosa van den darm,

\'O

nabij het voorste einde der zwelling.

Het zieke gedeelte van den endeldarm kon, daar het zich
te dicht nabij den anus bevond, niet zonder uitgebreide
verscheuring van het omringend weefsel in de operatiewond
worden gebracht, zoodat resectie van het zieke darmgedeelte
en hechting der beide darmuiteinden met eenige kans op
goed gevolg, niet wel mogelijk scheen. De darm lag daartoe
te gespannen en dit zou er niet beter op worden, wanneer
het zieke gedeelte was geëxcideerd.

Van verder opereeren werd daarom afgezien. De wond
werd na desinfectie, antiseptisch verbonden en den eigenaar
aangeraden het dier op een zachte wijze te doen afmaken.
Dit geschiedde op 17 September.

De onmiddellijk daarna verrichte sectie toonde aan dat
het geheele darmkanaal ontstoken was. Op de plaats van
den tumor was de darmwand rondom ongeveer 2 c.M. dik
en vrij bard; het lumen was hier zeer vernauwd. Vóór de
stenotische plek zat een stuk leder, 4 c.M. lang en 2 c.M.
breed, dat niet had kunnen passeeren.

De verdikte darmwand werd microscopisch onderzocht. 13ij
een vergrooting van 60-maal (objectief 3, oculair 1, L
eitz)
merkte men dadelijk op, dat de gewone structuur van den
darmwand verloren was gegaan. De muscularis bleek sterk
gewoekerd en onregelmatig in het submuqueuze bindweefsel
uitgegroeid. Dit laatste bevatte een groot aantal verwijde,
te sterk vertakte, niet volgens een bepaald systeem ge-
bouwde buizen, onregelmatig in het sterk gewoekerde bind-
weefsel verspreid.

Bij een vergrooting van 400-maal (objectief 8, oculair 1)
zag men in het submuqueuse bindweefsel hier en daar gladde
spiercellen, verdikt en sterk in de lengte gerekt; tevens
bleek nu dat de boven genoemde buizen bestonden uit een,
dikwijls zeer vertakt lumen, waar een kring van eenige

-ocr page 195-

lagen gewoekerd cylinderepithelium omheen was gelegen.
Het bindweefsel tusschen de buizen, welke ongetwijfeld ge-
woekerde
lieberkühn\'sche klierbuizen waren, was zeer rijk
aan cellen en waarschijnlijk secundair in de nieuwvorming
betrokken, terwijl de woekering van het klierepithelium
primair was. De grens tusschen de klierbuizen en het om-
ringend bindweefsel was niet doorbroken, zoodat in casu
een goedaardige klierwoekering bestond, alzoo een adenoom
van den darmwand, gepaard met hypertrophie van de mus-
cularis.

4°. Myxoom in den neus van een hond.

Den 17don September 1904 werd een 10-jarige hond
(barzoi), toebehoorende aan H. E. W. te G., opgenomen
wegens een stoornis in den neus. Reeds sedert meer dan
een jaar kreeg het dier niesbuien, welke nu en dan met
neusbloeding gepaard gingen en waarbij gedurig snuiven
optrad. Soms scheen de hond hersteld ; hij hoestte niet.
Maanden lang was hij voor een inhalatietoestel met creoline
of boorwater geplaatst, echter zonder het gewenschte gevolg.
Herhaaldelijk leed het dier tevens aan erythema, wat ook
thans weder het geval was.

Bij onderzoek bleek, dat de anamnese, wat de tegenwoor-
dige ziekteverschijnselen betreft, volkomen juist was. Het
dier nieste bij de minste beweging, waarbij een weinig slijm
werd uitgeslingerd. De ademhaling door het rechter neusgat
was zeer bemoeielijkt; door het linker ademde de hond
ongestoord. Aan het rechter neusgat, de rechter neushelft
en in de keel was niets abnormaals waar te nemen, liet
was intusschen duidelijk dat in de rechter neusgang öf een
rhinitis chronica met . belangrijke verdikking der mucosa
bestond of een zich langzaam ontwikkelende tumor.

Een operatie werd niet toegestaan; daarom werden neus-
douches van een physiologischc NaCl-solutie toegepast. Het
erythema werd met lotio
Kummerfej/im behandeld, met het

-ocr page 196-

gevolg dat hiervan na een paar dagen herstel was ver-
kregen.

Het irrigeeren van den neus geschiedde tweemaal daags;
hoewel het dier zich daartegen steeds eenigszins verzette,
kon het toch ongestoord plaats vinden. Den 27sten September
echter werd de hond nog vóór de irrigatie plotseling be-
nauwd, viel neder, trok eenige malen met de beenen en
stierf.

Nog denzelfden dag werd sectie verricht. De kop werd
overlangs doorgezaagd; daarna bleek dat de rechter neus-
gang van beneden tot in de choanae opgevuld was met
tumoren. Overigens was, behalve eenige enteritis, niets ab-
normaals te vinden; van metastasen bestond geen spoor.

Bij microscopisch onderzoek (vergrooting 400-maal) bleek,
dat de gezwelvorming was uitgegaan van de submucosa van
den neus. In het praeparaat sprong dadelijk in het oog een
doorgesneden gang, welke bekleed was met een uit eenige
lagen bestaand epithelium, waarvan de cellen, die naar het
lumen waren gekeerd, nog. de sporen van trilhaar droegen.
Dat epithelium was aan zijn basis echter scherp van het
bindweefsel gescheiden, zoodat het tot de vorming van het
neoplasma niet had bijgedragen. Het was dus geen epithe-
lioom, maar een van het bindweefsel uitgaande tumor.

Het normale subtnuqueuse bindweefsel van den neus bestaat
uit een adenoide bindweefsel, dat rijk is aan bloed- en vooral
aan lymphvaten; op de mazen van dat bindweefsel zitten
de platte, endothelioide, vertakte bindweefselcellen. Normaal
behoort in de mazen lymphe met witte bloedlichaampjes
aanwezig t,e zijn.

In het praeparaat was het maaswerk sterk hyperplastisch,
dat wil zeggen, de elementen waren niet grooter geworden,
doch er waren er meer; daarbij waren de mazen vrij vol,
hier en daar zelfs geheel opgevuld met polymorphe cellen,
voorzien van een ovale kern. Die cellen droegen het kenmerk

-ocr page 197-

van bindweefselcellen, doch daarvoor was haar protoplasma
te rijkelijk en te korrelig; bovendien waren zij te scherp
begrensd, gingen, met andere woorden, niet onmerkbaar
over in het hyaline vliesje, hetgeen bij endotheelcellen zoo-
zeer op den voorgrond treedt. Ook hadden deze zoogenaamde
bindweefselcellen weinig of geen fibrillen afgescheiden. Verder
droegen ze het kenmerk van neoplasmatischen aard te
zijn, omdat ze bleken gemakkelijk te gronde te gaan; op
sommige plaatsen waren zij namelijk dicht gevuld met
vetdruppels, welke door het osmium zwart waren ge-
kleurd. Die cellen verkeerden dus in vettige degeneratie.

Er bestond derhalve een langzaam groeiende, benigne
tumor. In het algemeen worden tumoren, welke hoofdzakelijk
uit gewoekerde, aan protoplasma rijke bindweefselcellen zijn
opgebouwd, sarcomen genoemd. Deze verdeelt men weder
naarmate zij uit kleine of groote ronde of spoelvormige
cellen, of wel uit reuzencellen bestaan. De sarcomen zijn
echter kwaadaardig, groeien snel en veroorzaken metastasen,
dat is, zij zaaien in het lymphvatstelsel kiemen, welke op
andere plaatsen (veelal in de regionaire lymphklieren) tot
nieuwe sarcomen uitgroeien.

Deze tumor paste dus niet in het kader der sarcomen,
omdat hij geen metastasen had gevormd en langzaam groeide.
Wel is waar vertoonden vele cellen den spoelvorm, maar
daarom is het nog geen sarcoom van dien naam. De naam
myxoorn schijnt in elk geval juister.

5°. Fistel aan de bovenkaak bij een paard.

Den 19(,<m September 1904 werd een 3-jarige vos-merrie,
hoog 1,65 M., gekruist inlandsch ras, toebehoorende aan
A. W. te H., ter behandeling opgenomen wegens een fistel
aan de bovenkaak, waaraan het dier reeds geruimen tijd
lijdende was. Het was daarmede al een half jaar t,e voren
in behandeling geweest, en hoewel toen reeds vermoed werd
dat het lijden uitging van de 2de rechter bovenkies, was niet

-ocr page 198-

tot extractie hiervan overgegaan, 1°. omdat aan deze kies
en haar alveolus niets abnormaals was te bespeuren, 2°. wijl
die pas gewisselde praemolair een genoegzame kroon miste
om met een tang te worden gepakt, en 3°. omdat injecties
in de fistelgang, vooral van joodtinctuur, zoodanige verbe-
tering aanbrachten, dat het den schijn had alsof verder van
zelf genezing zou volgen. Die verwachting was echter niet
verwezenlijkt.

Het goed gevoede, vermoedelijk drachtige paard, dat zijn
voedsel normaal kauwde, had rechts een harde, niet pijnlijke
zwelling aan de bovenkaak, in welker midden zich een
fistelopening bevond, waaruit een zeer geringe hoeveelheid
beenetter naar buiten werd gevoerd. Daardoor was de om-
ringende huid ten deele van haren ontbloot en gescleroseerd.
Een ingevoerde sonde bewoog zich in de richting tusschen
de 2<l0 en de 3de bovenkies.

De laatstgenoemde kies had een zeer korte kroon, doch
scheen, evenals de 2de, volkomen normaal; tusschen haar en
de 3de kies bevond zich een opening. De mogelijkheid be-
stond dus, dat de fistel hiervan was uitgegaan. Ingedrongen
voedsel kon een alveolitis van de 3de kies hebben veroor-
zaakt en als gevolg daarvan kon de fistel zijn ontstaan.
Niettegenstaande hiervan in den mond niets te bespeuren
viel, scheen de mogelijkheid niet uitgesloten dat een fijne
gang door den alveolus van de 3do kies liep, welke zich op
de bovenkaak een uitweg naar buiten baande.

Hoe het zij, heUscheen aangewezen de 3do kies te extra-
heeren. In narcose werd dit beproefd, doch het gelukte niet.
De korte kroon bood niet genoeg steun voor den tang, en
dit werd er spoedig niet beter op, daar telkens stukjes van
de kroon afbraken. Toen werd getracht met een boor in de
richting der ingevoerde sonde, dat is van de 3de kies te
boren, doch deze brak af, zoodat een gedeelte van het in-
strument, ter lengte van ongeveer 5 O.M., in de diepte bleef

-ocr page 199-

zitten. Ten einde dit stuk boor en wellicht te gelijk de kies
te verwijderen, werd nu getracht op den wortel der 3de kies
te trepaneeren, namelijk juist vóór en iets boven het uiteinde
van den kaakboord, doch er ontstond reeds dadelijk zulk een
parenchymateuse bloeding, dat niet kon worden voortgegaan.

Ondanks al deze operaties at en kauwde het. paard alsof
er niets gebeurd was; feitelijk was de kaakfistel slechts
een cosmetische stoornis. Natuurlijk ontstond na dit alles
reactie, welke echter beperkt bleef tot eenige meerdere
zwelling der bovenkaak en spoedig weer afnam.

Elf dagen na de eerste operatie-pogingen, 1 October, werd
het paard weer neergeworpen en genarcotiseerd, nu met het
voornemen om de 2de bovenkies, welke een grootcr kroon
bezat, te extraheeren. Na langdurige poging tot luxatie van
deze kies in den alveolus was eindelijk ook de 3do kies los
gaan zitten, maar van extractie was geen sprake. Ten slotte
zat de 2de kies zóó los, dat zij met de hand heen en weer
kon worden bewogen, maar toch liet zij zich niet uittrekken.
Wel braken stukjes van de kroon af. Bij grooter krachts-
inspanning kwam weldra de 3de kies te voorschijn, welke
echter volkomen gaaf bleek. Toen deze eenmaal was geëx-
traheerd, gelukte het eindelijk ook de 2de kies bij stukken
en brokken te verwijderen.

Toen openbaarde het z;ch waarom deze kies zoolang aan
de extractie-pogingen weerstand had geboden; aan den
overgang van de kroon in den wortel bevond zich een
kleine exostose, groot genoeg echter om de extractie be-
moeielijkt te hebben, terwijl bovendien de wortel naar zijn
basis toe allengs breeder werd, wat zeker ook tot de lastige
extractie heeft bijgedragen. Overigens was de kies carieus;
van de wrijfvlakte liep een fijn kanaal in de richting van
den wortel, dat met een foetide massa was gevuld. De
wortel was volkomen hol en carieus.

Met de extractie der kiezen was ook het stuk van de

-ocr page 200-

boor, welke op 20 September was afgebroken, naar buiten
gekomen.

Een sonde in de fistelopening van de bovenkaak gebracht,
kwam in den alveolus van de 2de kies uit, zoodat nu een
directe communicatie met den mond bestond. Deze gang
werd met een slappe creoline-solutie doorgespoten, wat nog
enkele dagen werd voortgezet, totdat de alveoli zich met
granulatieweefsel opvulden.

Ook na deze extracties bleven eetlust en kauwen onge-
stoord. Den 14den October keerde het paard naar den eige-
naar terug; dezen werd aanbevolen de zwelling op de boven-
kaak nog eenigen tijd te masseeren met jodiumzalf, ten
einde te trachten ook daarvan herstel te verkrijgen. De
fistel was reeds geheel gesloten.

Korte mededeelingen en referaten.

Haemophilie b\\j het paard. — Prof Dr. E. Zschokke deelt
hieromtrent in de
Oesterreichische Monatsschrift fiir Tierheilkunde
1904, n°. 10, ongeveer het volgende mede.

Een bruine 9-jarige merrie werd wegens zoogenaamd bloed-
zweeten gerechtelijk onderzocht. Het dier had overal, aan den
hals, de borst, het kruis, de beenen, versche bloeddruppels of opge-
droogde bloedkorsten; uit de neusgaten druppelde voortdurend
een bloedige vloeistof. Het neusslijmvlies was normaal, eenigszins
bleek, doch zonder bloedpunten. In de vagina bevond zich een
roode vloeistof en aan de kling waren korsten van opgedroogd
bloed. Het dier was vroolijk, had goeden eetlust, 38,3° C. tempe-
ratuur, 46 polsslagen en 18 ademtochten; de hartslag was zeer
krachtig. Het digestie-apparaat was normaal; intusschen was het
dier in sterke mate cornard.

Na een rust van 4 dagen ontstond gedurende den nacht een
fluctueerend, koud, pijnloos gezwel ter grootte van een kinderhoofd
onder den linker achtersten knobbel van het zitbeen. Dit bleek
bij proefpunctie uit bloed te bestaan. De huid werd necrotisch,

-ocr page 201-

berstte\' en viel af, waarbij zicli gestolde bloedmassa\'s ontlastten.
Een huiddefect van ruim een band grootte bleef achter.

Een tweede, overeenkomstige, maar dieper liggende zwelling
ontstond 5 dagen later ter hoogte van het onderste derde gedeelte
van den musculus biceps femoris.

Het onderzoek van het bloed leverde het volgende op. Het
bloed stolde eerst na 4 uur (in normale omstandigheden binnen
10 —15 minuten). Over de bloedlichaampjes zette zich eerst een
vuilgeel plasma af, en eerst na uitscheiding der fibrine vertoonde
zich het heldere barnsteengele serum. Er bestond een verminderde
stolbaarheid van de fibrine en vermoedelijk brokkeligheid van den
vaatwand.

Daar de toestand, ondanks goede verpleging en voeding, na
10 dagen niet verbeterd was, werd dagelijks 30 gram acidum
phosphoricum in het drinkwater gegeven. Reeds na 2 dagen
hielden de spontane huid- en slijmvliesbloedingen op; deze her-
haalden zich ook in de twee volgende weken niet. W. C. S.

Therapie van indigestie by het rund. — Dr. Simadeii recom-
mandeert bij indigestie van het rund een infuus van tabak in die
gevallen, waar zoutzuur en diëet in den steek laten. Het bevor-
dert tevens de diagnose tusschen eenvoudige indigestie en perito-
nitis ten gevolge van een corpus alienum, daar de ziektetoestand
in de laatste omstandigheid toeneemt. Het voorschrift luidt: Rc.
Tartar. stibiat. 15, Natr. bicarbonic. et pulv. nicotian. aa 100,
(60—150 naar den leeftijd). M. f. pulv. D.
S. In 2 liter kokend
water laten trekken en in 4-maal gedurende 2 dagen in te geven.
(Wochensclirift filr Tierlieükunde und Viehzuclit 1904, n°. 42.)

W. C. S.

Cricoidectomie. — Jobelot opereerde drie snuivers van de
cavalerie-school op de wijze als
Blanchard in 1897 heeft aan-
bevolen. De wonden genazen spoedig, doch er volgde geen gene-
zing, zelfs geen verbetering.
Jobelot is daarom van meening,
dat de cricoidectomie geen afdoende therapie vormt tegen cornage.

Tot nader order blijft de arytaenoidectomie, hoewel onzeker
in haar gevolgen, de eenige operatie welke kan worden beproefd
in die gevallen, dat men niet tevreden is met de tracheotomie.
(Recueil d\'hygiène et de rnédecine vétérinaires militaires, tome V,
3 série, 1904.) W. C. S.

-ocr page 202-

IUI

Verplaatsing der veeartscnykundige hoogeschool te Stuttgart
naar Tubingen en aansluiting
by de universiteit aldaar. —

De veterinaire lioogeschool te Stuttgart moet noodzakelijk worden
verbouwd en uitgebreid. Dit heeft het betrokken Ministerie aan-
Teiding gegeven in overweging te nemen of de hoogeschool te
Stuttgart zal blijven, dan wel of in plaats daarvan te Tubingen
een nieuwe zou kunnen worden gesticht en onder welke voor-
waarden deze bij de universiteit aldaar ware aan te sluiten. Die
overwegingen verkeeren nog in een eerste stadium; van een
besluit, gelijk reeds in een politiek dagblad werd bericht, is
derhalve geen sprake.

«Toch,» aldus merkt de redactie van de Berliner tierärztliche
Wochenschrift
1904, n°. 49, op, «zal reeds de gedachte op zich
zelf de aandacht trekken en algemeene sympathie ontmoeten.
De vereeniging der veeartseuijkundige hoogescholen met de uni-
versiteiten, welke te Giessen reeds bestaat en in München slechts
een quaestie van tijd is, komt in Zuid-Duitschland beslist tot
stand. Het zou dan niet aangaan, wanneer Wurteinberg deze
verandering niet medemaakte. Zeer waarschijnlijk zal zijn vee-
artsenijkundige hoogeschool, indien zij een faculteit der lands-
universiteit wordt (te Stuttgart is geen universiteit), belangrijk
in aanzien stijgen; het ware nuttig wanneer zij dezen stap
spoedig voorbereidde.» W. O. S.

De nieuwe serumwet in Italië. — Den 4a6n Juli 1904 is in
Italië een wet tot stand gekomen, regelende den handel en het
verkeer met entstoffen (vaccins), met smetstoffen (virus), met serum
en toxinen, onverschillig of een en ander moet dienen voor
diagnostische, propbylactische of curatieve doeleinden. Een ieder,
die zulke stoffeu ten verkoop aanbiedt, moet daartoe verlof heb-
ben van den Minister van Binnenlandsche Zaken. De bereiding en
de verkoop van deze stoffen worden door den Staat gecontroleerd.

Ook wanneer die stoffen van het buitenland worden ingevoerd,
moet deze controle plaats hebben, in zoover daarvoor in het land
van oorsprong geen voldoende waarborg bestaat.

Overtredingen dezer voorschriften worden gestraft met boeten van
40 tot 200 gulden, bij herhaling met gevangenisstraf tot 20 dagen,
afgezien van mogelijke straffen, voortvloeiend uit het strafwetboek.
(Deutsche tierärztliche Wochenschrift, 1904, n°. 46.) W. C. S.

-ocr page 203-

Nieuwe veeartsenijschool te Uueiios-Aires. — De inwijding
van het
Instituto de Agronomia y Veterinaria geschiedde einde
September door Dr.
Escalante, Minister van Landbouw. De
professoren zijn in Europa aangeworven, waaronder "
Wolffhügel
van Berlijn en Cassai van Portici. Anderen worden elk oogen-
blik verwacht, bijv.
S. Baldassare, directeur der veeartsenijschool
te Napels en professor
Baldonj van Bologna. (Voorts de heer
L.
G. H. G. van de Pas van Utrecht, ref.) Bij de opening dei-
lessen waren er 40 leerlingen. (
Recueil de médecine vétérinaire,
15 novembre 1904.) W. C. S.

Monument voor Nocabd. — De commissie van uitvoering uit
het comité voor de oprichting van een gedenkteeken ter nage-
dachtenis van
Nocard, bestaande uit den Inspecteur-generaal
Chauveau, voorzitter van het comité, Barrier, Benjamin, Mol-
lereau
en Vallée, heeft met Alfred Bouciier de voorwaarden
vastgesteld, waaraan het monument zal moeten voldoen.

Het geheel, van grootsche opvatting, zal bestaan uit een buste
van
Nocard, in vereeniging met A. Geoffroy vervaardigd, en
drie fraaie allegorische figuren. Het monument wordt 5 meter
hoog; het geïieele architecturale gedeelte van het werk, toever-
trouwd aan
Robin, regeerings-bouwmeester, zal in graniet worden
uitgevoerd; de figuren zullen in brons worden gegoten.

De inwijding zal plaats hebben in de tweede helft van Oc-
tober 1905. (
Recueil de médecine vétérinaire, 15 novembre 1904.)

w. c. s.

Mededeelingen van het Hoofdbestuur.

Tot lid der algemeene afdeeling is aangenomen de gouver-
nementsveearts uit Ned.-Indië
O. J. Fischer, thans met verlof
te Weesp.

Het lid der afdeeling Noord-Brabant-Limburg A. Marcus te
Maastricht heeft, met ingang van 1 Januari 1905, als lid dei-
Maatschappij bedankt, terwijl overgang bij de afdeeling Noord-
Brabant-Limburg is verzocht door het lid der algemeene afdee-
ling A. M.
Vermast te Breda.

-ocr page 204-

Staatsbegróoting voor 1905.

Memorie van antwoord.

Rijks veeartsenijschool. Art. 227. Naar de meening van den
ondergeteekende staat het buiten twijfel, dat het er bij een vee-
artsenijschool — onverschillig of deze al dan niet den naam van
Hoogeschool draagt — in de allereerste plaats op aankomt
practisch en theoretisch bekwame veeartsen te vormen. Waar
in de laatste jaren herhaaldelijk, en naar het oordeel van den
ondergeteekende te recht, geklaagd is over minder voldoende
theoretische voorbereiding der jongelieden, die de veeartsenijschool
bezoeken, heeft hij gemeend te moeten bevorderen, dat de eischen
voor toelating werden verzwaard, zoodat dit jaar 21 van de 22
nieuwe leerlingen van het eerste studiejaar in het bezit zijn van het
getuigschrift, verkregen door het met goed gevolg afleggen van het
eindexamen voor de hoogere burgerscholen met vijfjarigen cursus.

De ondergeteekende overweegt thans, in hoeverre het verder
wenschelijk zoude wezen den duur van den cursus ten bate van
de practische voorbereiding der aanstaande veeartsen te verlengen.

Dat evenwel de Rijks veeartsenijschool in haar tegenwoor-
digen vorm zoo zoude te kort schieten iii de vorming van vee-
artsen als in het Voorloopig Verslag wordt beweerd, kan geens-
zins worden toegegeven.

Het feit, dat er nog veehouders zijn, die voor hulp bij ziek
vee zich liever tot zoogenaamde empiristen dan tot veeartsen
wenden, valt niet te loochenen ; er zijn evenzoo menschen, die
voor hulp bij ziekten van hen zeiven of van hun nabestaanden
liever empiristen dan artsen raadplegen. In het eene geval valt
daaruit evenmin als in het andere af te leiden, dat wegens
onvoldoende practische bekwaamheid de gediplomeerde deskun-
digen te recht achter gesteld worden bij de zoogenaamde empiristen.

De ondergeteekende zal de vraag aan een nader onderzoek
onderwerpen of de homoeopathie geacht kan worden reeds van
genoegzame beteekenis voor de veeartsenijkunde te zijn om voor-
alsnog de opneming van het onderricht in die geneeswijze te recht-
vaardigen. Hij heeft dienaangaande nog geen gevestigde overtuiging.

Ten aanzien van den omvang waarin en de wijze waarop de
vivisectie aan \'s Rijks veeartsenijschool toepassing vindt, valt het
navolgende op te merken.

-ocr page 205-

1*. Het onderwijs in het verrichten van heelkundige operatiën.
Tengevolge machtiging van den Minister van Binnenlandsche
Zaken van 17 October 1888 werden 18 Ocfcober d. a v. krachtens
art. 30 van het toenmalige reglement voor \'s Rijks veeartsenij-
school door den directeur dezer inrichting vastgesteld «Voor-
schriften betreffende het verrichten van heelkundige operatiën
door de leerlingen van \'s Rijks veeartsenijschool.» Deze voor-
schriften, welke sedert onveranderd zgn gebleven, zijn als bijlage
hiernevens gevoegd. (Zie dit Tijdschrift, deel XVI, blz. 111).

2°. De controle-inentingen ter onderkenning van hondsdolheid.
Ten behoeve van het veeartsenijkuudig Staatstoezicht en de maat-
regelen, toe te passen bij gevallen en verdachte gevallen van
hondsdolheid, worden controle-inentingen op honden en konijnen
verricht met kersenmerg van voor dat doel toegezonden gestorven
of afgemaakte honden en katten. Deze inentingen geschieden
op volkomen pijnlooze wijze, doordat de plaats der inspuiting
te voren gevoelloos wordt gemaakt.

3°. Het onderwijs in de physiologie der huisdieren. Bij dit
onderwijs wordt voor onderwierpen, waarbij gedemonstreerd be-
hoort te worden, slechts in die gevallen van vivisectie gebruik
gemaakt, waar deze volstrekt onmisbaar is. Dit geschiedt echter
over het geheel zeldzaam en steeds met inachtneming van alle
voorzorgen om de pijn zoo gering mogelijk te maken. Van de
aanwending van curare is hierbij geen sprake.

4°. Het onderwijs in bacteriologie. Bij den practischen cursus
in bacteriologie kunnen inentingen van proefdieren niet gemist
worden. Inzonderheid ten behoeve van de diagnostiek van be-
smettelijke ziekten zijn zij bij dezen cursus een vereischte. Ook
deze inentingen geschieden immer op de minst pijnlijke
wijze.

Ten slotte zij medegedeeld, dat de toepassing van de vivisectie
aan \'s Rijks veeartsenijschool steeds^ tot het strikt noodige wordt
beperkt.

Paardenfokkerij. Art. 230. Onderstaande tabel bevat een
overzicht van de bedragen, die in de jaren 1903 en 1904 aan
onderscheidene provinciale regelingscommissiën voor de paarden-
fokkerij zijn toegekend als aandeel in de f75000, bedoeld in
art. 13 der wet van 21 Juni 1901 (
Staatsblad n°. 156).

-ocr page 206-

PROVINCIËN.

-

1003.

1904.

Noord-Brabant ....

ƒ 8780

ƒ 7955

Gelderland......

„ 12215

„ 12150

Zuid-Holland.....

„ 9650

„ 9760

Noord-Holland.....

„ 5255

„ 5125

Zeeland .......

„ 12150

„ 13285

Utrecht .......

„ 3675

„ 3490

Friesland ......

„ 5625

„ 4695

Overijsel.....•

„ 2520

„ 2510

Groningen......

„ 7585

„ 7985

Drente.......

„ 4040

„ 4015

Limburg......

„ 3505

„ 4030

Totaal . . .

ƒ 75000

f 75000

Hoezeer de ondergeteekende de ten vorigen jare gedane bereid-
verklaring handhaaft, komt het hem voor, dat over de werking
der wet op de paardenfokkerij nog te kort kan worden geoordeeld
om reeds thans tot wijziging daarvan over te gaan.

Verbetering veestapel. Art. 231. Al moge het houden van
oudere stieren voor de veehouders vaak bezwarender zijn dan het
gebruiken van jonger manneljjk fokmateriaal, zoo kan toch niet
ontkend worden, dat het in het algemeen wenschelijk is te achten
stieren van goede hoedanigheid zoolang mogelijk voorde fokkerij
bewaard te doen bljjven.

In verschillende opzichten wordt dit van Rijkswege bevorderd.
Ten eerste door de premiën uit de Rijksgelden t,e doen strekken
niet alleen voor één-jarige, doch ook voor twee-jarige en oudere
stieren, ten tweede door de oprichting en instandhouding van
stierhouderijen en fokvereenigingen, welke bonden niet licht tot
het zich al te vroegtijdig ontdoen van stieren zullen besluiten,
te steunen en ten derde door het subsidiëeren van cursussen in
veekennis, welke tot verspreiding van de begrippen omtrent
rationeele fokkerij in ruime mate bijdragen.

De ondergeteekende is gaarne bereid tot bovenbedoelde ver-

-ocr page 207-

spreiding krachtig mede te werken en vindt het denkbeeld om
hiermede speciale personen te belasten, die daarvoor zoowel door
aanleg als door studie bijzonder geschikt zijn, aanbevelenswaardig.
Of dergelijke deskundigen echter uitsluitend als veeconsulent
zouden moeten optreden, in welk geval zij met steun van de
Regeering door de vereenigingen zouden kunnen worden aange-
steld, dan wel of zij uit adspirant-Rijks landbouwleeraren behooren
te worden betrokken, in welk geval zij Rijks ambtenaren zouden
zijn, maakt op dit oogenblik nog een punt van overweging uit.

Bestrijding van besmettelijke veeziekten. Art. 232. Wanneer
de onder dit artikel voor de bestrijding der tuberculose uitge-
trokken som niet voldoende mocht blijken voor een behoorlijke
uitvoering van het Koninklijk besluit van 2 September jl.
(Staats-
blad
n°. 219), ligt het in de bedoeling der Regeering een ver-
hooging van dezen post voor te stellen.

Het voornemen bestaat de in voornoemd besluit bedoelde over-
neming ter slachting op 1 Januari e. k. een aanvang te doen nemen.

Voor zooveel het vleesch der door het Rijk overgenomen ge-
slachte runderen voor consumtie geschikt blijkt, zal het in het
verkeer worden gebracht.

Reeds thans zijn in Drente twee veeopzichters gevestigd, waar-
van de een geheel en de ander voor zooveel zijn overige werk-
zaamheden zulks toelaten voor de bestrijding der schapenschurft
wordt gebezigd. Zoo noodig zal tot uitbreiding van hun aantal
worden overgegaan. Wat den omvang dezer ziekte in voornoemde
provincie betreft, zij er op gewezen, dat tegenover 88G gevallen
in 1902 gedurende de eerste 10 maanden van het loopende jaar
378 gevallen zijn waargenomen, een bevinding, welke een ver-
betering van den toestand doet onderstellen.

Keuring van vleesch. Art. 234. Tot dusverre heeft de keuring

o o

van voor uitvoer bestemd vleesch plaats gehad in Hoek van
Holland, Os, Assen, Rotterdam, Eindhoven en Vlissingen; inde
eerste helft van December wordt er bovendien een keuringsdienst
te Harlingen geopend. Onderstaande tabel bevat een overzicht
van het aantal stuks vee, hetwelk tusschen 16 November 1903
en 15 November 1904 in de eerst genoemde 6 plaatsen werd
onderzocht.

-ocr page 208-

PLAATSEN.

Runderen.

Kalveren.

Schapen.

Varkens.

Totaal.

Hoek van Holland.

694

1833

13525

33774

49781

Os......

n

7430

189013

196443

Assen.....

1)

n

1)

40539

40539

Rotterdam . . .

li

ii

41771

V

41771

Eindhoven .

ii

1920

6

1508

3434.

Vlissingen . . .

ii

2095

5

14148

16248

Totaal. . .

649

13278

55307

278982

348216

Bij de beoordeeling van deze cijfers is in aanmerking te nemen,
dat de keuringen te Assen, Rotterdam, Eindhoven en Vlissingen
geen vol jaar hebben plaats gehad, doch respectievelijk slechts
47. 24, 37 en 17 weken hebben geduurd.

Onder de tegenwoordige regeling blijft het inderdaad mogelijk
zoowel ongekeurd als goedgekeurd ongemerkt vleesch uit te voeren.
De ondergeteekende ontveinst zich de bezwaren niet, welke hieruit
voor den vleeschhandel kunnen voortvloeien. Het ligt dan ook
in zijne bedoeling eerlang te bevorderen, dat de facultatieve be-
palingen van thans vervangen worden door voorschriften van
dwingenden aard, waardoor verzekerd zal zijn, dat naar bepaalde
landen slechts goedgekeurd vleesch wordt uitgevoerd en tevens
waarborgen verkregen worden, dat het voor export ongeschikt
verklaarde vleesch hier te lande niet in het verkeer gebracht
wordt dan voor zoover het bij een voortgezet onderzoek voor
consumtie geschikt is bevonden.

In afwachting van de totstandkoming der desbetreffende rege-
ling stelt de ondergeteekende zich voor eerlang in verschillende
plaatsen des lands de oprichting van Rijkscursussen in vee- en
vleeschkeuring te bevorderen.

Daardoor zal de zoo wenschelijke vorming van goede keur-
meesters in de hand worden gewerkt, terwijl de uitbreiding van
hun aantal de eventueele invoering van voorschriften betreffende
een algemeene vleeschkeuring zal vergemakkelijken.

Over de door één lid verkondigde meening, dat de keuring geen
voldoend effect kan hebben, indien niet een deel van de waarde
der afgekeurde dieren wordt vergoed, kan, zoolang de algemeene
bepalingen betreffende verplichte vleeschkeuring niet aan de orde
zijn, moeielijk van gedachten worden gewisseld.

Begrooting voor A\'ed.-lndië. Yoorloopig verslag. Afd. VI, Onder-

-ocr page 209-

afdeeling 85. Aangedrongen werd op uitbreiding van bet aantal
veeartsen. Ten bewijze dat dit aantal thans onvoldoende is, werd
vermeld, dat het heerschen der surrahziekte op het eiland üotti
eerst ontdekt werd, nadat daaraan 6000 paarden waren gestorven.
De posthouder zou ontslagen zijn, omdat hij niet tijdig van het
bestaan der ziekte had kennis gegeven, maar daardoor is het gevaar
van besmetting met deze ziekte voor andere streken niet weggenomen-

Memorie van antwoord. Onderafdeeling 85. Er kan bezwaarlijk
aan gedacht worden het korps veterinairen zoodanige uitbreiding
te geven, dat gevallen voorkomen worden als waarvan in het
Voorloopig Verslag sprake is, doch waaromtrent bij het Depar-
tement van Koloniën geen berichten ingekomen zijn.

Handelingen der Staten-Géneraal, 1904—1905, II. De onder-
atdeelingen 84 tot en met 86 werden achtereenvolgens zonder
beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.

Boekaankondiging.

F. LAMÉRIS, Het hoefbeslag in woord en beeld. Met ruim
120 afbeeldingen. Doetinchem, C. MISSET z. j. (1904).

Het is een gelukkig denkbeeld geweest van den heer Laméris,
om zijn in «De Hoefsmid» verspreide artikelen over de geschie-
denis van het hoefbeslag, bijeenverzameld, onder bovenstaanden
titel uit te geven. Hij heeft echter niet alleen vereenigd wat ge-
scheiden was, maar zijn vroegere publicaties ook cin woord en beeld»
aangevuld. Op deze wyze is een aardig boekwerk van 135 blad-
zijden postformaat ontstaan, versierd met goed geslaagde afbeeldin-
gen, niet enkel van hoefijzers, maar ook van paarden en voorwer-
pen, welke op de geschiedenis van het hoef beslag betrekking hebben.

Want daarover handelt het boek alléén, iets wat de titel niet
dadelijk doet vermoeden. Maar juist een dergelijke historie van
de vroegste tijden tot den huidigen dag ontbrak in onze- taal.
En het blijkt uit dezen arbeid, hoe goed het hoefbeslag met zijn
vele sagen en legenden zich voor een geschiedkundige beschrijving
leent. Men kan er uit leeren hoe de ontwikkeling van het hoef-
beslag gelijken tred heeft gehouden met den vooruitgang der
beschaving. Aan de hand van den schrijver gaan als een pano-
rama voorbij ons oog: de Grieken en Romeinen, de Kelten en
Germanen, de Franken, de riddertijd, het gildewezen, de empi-

-ocr page 210-

rische veeartsenijkunde, de oprichting der veeartsenijscholen en
de invloed dien deze op het hoefbeslag hebben uitgeoefend.

Bij dit alles is Nederland niet vergeten. Toch zou ik den
schrijver bij een herdruk in overweging willen geven om Neder-
land\'s geschiedenis van het hoefbeslag in één hoofdstuk te ver-
eenigen, liever dan, zooals nu, deze over de verschillende hoofd-
stukken te verdeelen. De vele in ons land opgegraven antieke
hoefijzers, welke van den Keltischen tijd tot heden een regel-
matigen samenhang vormen, zouden een dergelijke afzonderlijke
beschrijving wel rechtvaardigen.

Het boek van den heer Laméius is niet slechts voor één
categorie van personen bestemd, doch het is lectuur voor iedereen,
in het bijzonder echter voor hen, die belang stellen in alles wat
het paard en het hoefbeslag in hun gestadige ontwikkeling betreft.
Het is jammer dat de Hollandsche taal het aantal lezers binnen
nauwe grenzen moet houden; toch ben ik overtuigd, dat spoedig
een herdruk noodig zal blijken. W.
C. Schimmel.

Ueber die Grenzen der Uebertragbarkeit der Tuberkulose
durch Fleisch tuberculöser Rinder auf den Menschen
von Stabsarzt Dr. M. WESTENHOEFFER, commandirt
zum Institut (aus dem Pathologischen Institut der
Universität Berlin).

Over de quaestie of het vleesch van tuberculeuse runderen al
dan niet gevaarlijk is voor de gezondheid van den mensch is
reeds zooveel geschreven, dat men dikwijls geneigd is nieuwe litera-
tuur over dit onderwerp met een «wel te rusten» ter zijde te leggen.

De arbeid van Dr. Westenhoeeeer verdient evenwel te worden
gelezen. De schrijver stelde zich, evenals velen vóór hem, ten
doel om te onderzoeken of het
vleesch van parelzieke runderen
tuberkelbacillen bevat. Om dit uit te maken, entte hij zoowel
cavia\'s als konijntjes subcutaan met stukjes vleesch, ter dikte van
^ tot j cM., welke onder de strengste aseptische voorzorgen waren
gesneden uit de pilaren van het middelrif der tuberculeuse koeien.

Ik geloof niet dat deze methode van enting reeds door anderen
is toegepast, maar zij lijkt mij in vele opzichten zeer practisch.
Terecht merkt de schrijver op dat bij het inenten met spiersap,
geperst uit het vleesch van tuberculeuse runderen, de mogelijk-
heid niet is uitgesloten dat de bacillen in de weefsels achter-

-ocr page 211-

blijven, terwijl bet bovendien nog moeielijk is bet spiersap asep-
tisch te verkrijgen. En wat de voedingsproeven met het vleescb
van tuberculeuse runderen betreft, deelt Dr.
Westenhoeffer
voorzichtig mede, dat hierbij tot heden nooit met besliste zeker-
heid is uitgesloten dat het vleesch niet toevallig is verontreinigd
geweest met tuberkelbacillen uit de zieke organen, of door
bacillen welke aan de messen zijn blijven kleven. Ook hiervoor
valt m, i. veel te zeggen.

Uit de proeven van schrijver blijkt, dat het vleesch van vier
runderen met chronische algemeene tuberculose geen bacillen
bevatte, daar de proefdieren bij de sectie volkomen gezond ble-
ken te zijn. Daarentegen werden 4 van de 7 geënte proefdieren
tuberculeus, welke subcutaan waren geënt met het vleesch van
een koe, lijdende aan
acute miliair tuberculose (het sectieverslag
van deze koe luidde aldus: «6-jarige koe, hevige longtuberculose,
jonge tuberkels op pleura, peritoneum en pericardium, acute mi-
liair tuberculose van nieren en uterus, algemeene tuberculose der
lymphklieren, evenzoo uiertuberculose»).

Westenhceffer concludeert uit deze proeven — voor zooverre
zegt hy als men in het algemeen uit experimenten gevolgtrekkingen
mag maken — dat het vleesch van dieren met hevige algemeene
tuberculose, hetwelk thans naar de bestaande voorschriften in
Duitscbland moet worden vernietigd, geen tuberkelbacillen bevat.

Naar aanleiding van deze proeven wil hij verder bij de beoor-
deeling van het vleesch der tuberculeuse runderen als volgt te
werk gaan.

1°. Het vleesch van runderen met locale of een algemeene
afgeloopen tuberculose kan onvoorwaardelijk worden goedgekeurd.

2°. Het vleesch van runderen met acute miliair tuberculose
of met de kenteekenen van een versche bloedinfectie moet
worden vernietigd.

3°. Het vleesch van tuberculeuse runderen moet worden afge-
keurd, wanneer het verontreinigd is met tuberkelbacillen.

4°. Het vleesch van tuberculeuse runderen moet worden afge-
keurd, wanneer de dieren sterk vermagerd zijn.

Referent kan niet ontkennen dat hij voor de opvatting van
den schrijver veel voelt. Alleen is het jammer dat de proeven
niet op uitgebreider schaal zijn genomen en niet het vleesch
van een grooter aantal tuberculeuse runderen en
varkens op

-ocr page 212-

dezelfde wijze op tuberkelbacillen is onderzocht. Vooral bij

varkens, waar miliair tuberculose geen zeldzaamheid is, zou

wellicht het onderzoek op bacillen in het vleesch zeer loonend
zijn geweest.
Hoefnagel.

Nieuw uitgekomen boeken.

Prof. Dr. C. Keller, Naturgeschichte der Haustiere. 304 Seiten mit 51

Textabbildungen. Berlin, P. Parey 1905.: Preis 9 Mark.
O
tto Eerelman und R. Schoenbeck, Pferderassen. 40 Chromographien
nach Gemälden. 10 Lieferungen zu je 4 Blatt nebst dem begleitenden
Texte k 24 Mark pro Lieferung. Berlin E. E
ggebrecht 1904.
I
mh. Münk\'s Lehrbuch der Physiologie des Menschen und der Säugetiere
für Studierende und Aerzte, bearbeitet von Dr. P. Schultz. Siebente
Auflage. Gr. 8°. mit 153 Holzschnitten. Berlin, A. H
irschwald 1905.
Preis 14 Mark.

P. Th. Müller, Vorlesungen Uber Infektion und Immunität. Jona, G. Fischer

1904. Preis 5 Mark. \'
Dr. C. S
chnorf, Neue physikalisch-chemische Untersuchungen der Milch.
Unterscheidung physiologischer und pathologischer Kuh-Milch. 207
Seiten 8». Zürich, O
rell Füssli 1905. Preis 3 Mark.
F. M
essner, Taschenbuch für die Lebensmittelkontrollorgane der Gemeinden.
Leitfaden für die Praxis mit den einschlägigen Gesetzen und Verord-
nungen. Klein 8°, 284 Seiten. Wien und Leipzig, W. B
raumüller 1905.
Preis gobunden Kr. 3,60.

Schaper\'s veterinär-medizinisches Taschenbuch. Für Studierende der tier-
ärztlichen Hochschule zu Hannover und für praktische Tierärzte. IV
Jahrgang. 1904 — 1905. 89 Seiten, mit dem Bilde des Heran Geh. Re-
gierungs-Rats Dr. K
aiser. Hannover, M. & H. Schaper 1904. (Belage

van do „Deutsche tierärztliche Wochenschrift\'.)
J. 0. Gerstenbergeü, Oesterreichischer Kalender für das Jahr 1905. XII
Jahrgang. 216 Textseiten kl. 8°. "Wien, K. F
romme 1904. Preis 3,20
Kronen.

Ciiauveau-Arloino-Lesbre, Anatomie comparée des animaux domestiques.
Cinquième c\'dition. Tome II (fin). Paris, J. B. Baillière et Als 1904.

P. Diffloth, Zootechnie des moutöns, chèores et porcs. 1 vol. in-16 do 418
pages, avec 90 ligures et photographies. Paris, J. B. B
aillière et fils
1904. Prix broché 5 francs, cartonno (Encyclopédie agricole) 6 francs.
K. C
urot, Le sucre dans l\'alimentation des animaux. Un vol. in-16 do 384
pages. Paris, L
umen Laveur 1904. Prix 6 francs.

J. Pertus, Le chien, hygiëne et maladies. Un vol. in-16 de 388 pagos,
avec 80 figures. Paris, J. B. B
aillière et fils 1904. Prix cartonnó
4 fraucs.

W. A. Pallin, A treatise on epizootic lymphangitis. With illustrations-
2ti> edition. London, W
illiam and Norgate 1904. Price 4 all.

A. A. ter Haar, Emil Wolff\'s Oordeelkundige voedering van het vee. 2<io
druk. Zwolle, T
jeenk Willink 1905. Prijs ƒ2,50.

A. A. ter Haar, Praktische handleiding voor het berekenen van voeder-
rantsoenen,
ten gobruiko van veehouders. 55 bladzijden. Maastricht,
L
eiter-Ni.ipbls 1904. Prijs ƒ 0,75.

F. Lajiéris, liet hoefbeslag in woord en beeld. 135 bladzijden met ruim 120
afbeeldingen. Doetinchem, C. M
isset z. j. Prijs ƒ1,25, gebonden ƒ 1,60.

-ocr page 213-

H. A. Gkaaf van Bïlandt, Hondenrassen. Punten, beschrijving, eigen-
schappen, gebreken, enz. Twee doelen 4"., elk bijna 900 bladzjjdon.
Doel I: Jachthonden, mot ruim 1000 afbeeldingen, 2150 honden voor-
atellende; Deel II: Niet-Jachthonden, met 1300 afbeeldingen, 1960
honden voorstellende. Do tekst is bewerkt in het Hollandsch, Fransch,
Duitsch en Engelsch. Doventer,
JE. E. Kluweb 1905. Prijs gebrocheerd
ƒ30, in prachtige stempelbanden ƒ 35.
1\'. S
chat, Surra-onderzoek in Nederl.-lndië. 22 bladz. gr. 8°. Soerabaia,
H.
van Ingen 1904. W. C. S.

Necrologie.

Antiiony Willem Mulder, den 4den Januari 1816 te Voorburg
geboren, overleed aldaar den 18dou Juli 1902.

Eerst enkele dagen geleden kwam mij dit ter oore, maar het
is nog niet. te laat om den staat van dienst van dezen oud-collega
mede te deelen.

Den 278ten Juli 1839 behaalde hg het diploma als veearts lsto
klasse en reeds den 7don September daaraanvolgend werd hij, bij
besluit van den Veldmaarschalk van de krijgsmacht belast met
de opperdirectie van het departement van oorlog, benoemd tot
adjunct-veearts bij het bataljon artillerie-transporttrein te Delft.

Den 22st<m Mei 1840 volgde overplaatsing bij het regiment
lichte dragonders n°. 5 te Zutfen, den 12den April 1841 bij het
2e regiment zware dragonders te Amsterdam en bij besluit van
14 December 1843 bij het garnizoen te \'s-Gravenhage.

Na zijn benoeming op 19 October 1844 tot secretaris dei-
gemeente Voorburg verkreeg hij op 1 November 1844 op zijn
verzoek eervol ontslag als adjunct-paardenarts.

Het streven was echter een meer omvattende betrekking te
verkrijgen, welke hij vond in de gemeente Schiedam, waar hij
26 Augustus 1846 werd benoemd tot chef der gemeentelijke
secretarie en al spoedig den titel kreeg van griffier van het ge-
meentebestuur. Dat zijn werkzaamheden op prijs w-erden ge-
steld, bleek in 1867, toen hij op 30 April door den gemeenteraad
werd benoemd tot gemeente-secretaris.

Ruim 23 jaar bleef hij in die betrekking werkzaam, daar hij
by raadsbesluit van 29 December 1890 op zijn verzoek eervol werd
ontslagen, onder toekenning van een jaarlijksch pensioen van f2000.

Van zijn werkzaamheden als paardenarts is mij alleen bekend
dat hij gaarne te paard reed eu dat hij, zelfs nog het jaar vóór
zyn dood, zich gelukkig gevoelde wanneer hij zijn talrijke vrienden

-ocr page 214-

bij den aankoop van paarden van advies mocht dienen. Als ge-
meente-ambtenaar stond hij om zijn nauwgezetheid, ijver en voor-
komendheid zeer in aanzien. v. E.

Aan de gevolgen van infectie, bij de uitoefening van zijn vak
opgedaan, overleed dezer dagen te Dirksland in den ouderdom
van 68 jaar, de empirist D.
van der Slüys.

Personalia.

Belast: tijdelijk, met den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst
in de residentie Bali en Lombok, met standplaats Ampenan, de
gouvernementsveearts te Koedoes,
C. S. Jeronimus, met bepaling
dat hij ondergeschikt zal dienen aan den gouvernementsveearts
te Soerabaia. (iV.
Kolt. courant van 10 December 1904.)

Benoemd: tot gemeenteveearts te Harderwijk C. G. A. A.
Rouijer
van Utrecht; tot onderdirecteur aan de gemeentelijke
slachtplaats te Utrecht H. E.
Reeser, assistent aan \'s Rijks vee-
artsenijschool ; prof. dr. H.
J. Hamburger te Groningen tot cor-
respondeerend lid der Société royale des sciences médicales et
naturelles te Brussel. (
Utr. Dagblad van 19 December 1904.)

De heer L. de Blieck, adjunct-directeur van het gemeente-
slachthuis te Nymegen, is 23 December 1904 door de veterinair-
medische faculteit der universiteit te Bern bevorderd tot doctor
medicinae veterinariae op proefschrift: «Untersuchungen über das
Wesen und die Aetiologie der Flecknieren (nephritis fibroplastica)
der Kalber.»

Veeartsenij kundig Staatstoezicht.

Bij Koninklijk besluit van 10 December 1904, n°. 31, is, met
ingang van 16 December 1904, benoemd tot assistent aan\'s Rijks
seruminrichting te Rotterdam de veearts S.
Kingma te Deersum.

De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, gelet op
artikel 2 van het Koninklijk besluit van 2 September 1904
(Staatsblad n°. 219), houdende bepalingen ter bevordering van
de bestryding van de tuberculose onder het rundvee, heeft goed-
gevonden vast te stellen: het in artikel 2 bedoelde formulier, ter
mededeeling van het verlangen om runderen, welk op tuberculose
duidende verschijnselen vertoonen, tegen schadeloosstelling door
het Rijk over te nemen.

-ocr page 215-

De ondergeteekende (a) ,

(?)............................................................., te(c).......................................... .........:......i

geeft, met verstrekking van onderstaande inlichtingen, liet ver-
langen te kennen, dat (d) lieni toebehooren^

hetwelk •• ■ , , , , . , , , ..

welke \' naar z9ne meening, op tuberculose duidende verschijn-

seleü vronen\' door het R«k wden overgenomen tegen eene
schadeloosstelling, berekend overeenkomstig de artikelen 3 en 4
van het Koninklijk besluit van 2 September 1904 (Staatsblad
n°. 219).

Inlichtingen betreffende (le ter overname aangeboden runderen.

Tijd
gedurende
welken hot
dier in het
bezit van
den ver-
zoeker is
geweest.

Reeds

Hoeveel
runderen

heeft
de aan-
vragor ?

Bijzonderheden,
welke voor over-
weging van
de aanvrage van
belang zijn.

Nummers.

Ouderdom.

Geslacht.

Kleur.

Bijzondere

ken-
teekenen.

onder-
zocht
(getu-
berculi-
neerd).
(e)

behan-
deld.
(e)

1.

(f)..................(9).....

(a) Naam en voornamen van den verzoeker.

(b) Vermelding, of do verzoeker in fokkor, vetweider hetzy iets anders (in
het laatste geval op te geven, wat hij is).

(c) Naam van do gemeente (wanneer do woonplaats van den verzoeker ligt
binnen oen onderdool met oen afzonderlijken naam is tevens de naam
van dat onderdeel to vermelden).

(d) Aantal van de ter overname aangeboden rundoren.

(e) To beantwoorden met .ja" of „neen"; bij bevestigende boantwoording
moet oen rapport van den veearts, die het onderzoek of de behandeling
heeft ingesteld, bij de inzending dezer aanvrage worden overgologd;
daaruit moet blijken, waarom het dier geacht wordt aan clinische tuber-
culose te lijden.

(f) Dagteekening.

(g) Ondortoekening

-ocr page 216-

N.B. Na invulling is dit for-
mulier door den verzoeker,
ter doorzending aan het
Departement van Water-
staat, Handel en Nijverheid
(afdeeling Landbouw), \' te
sturen :

hetzij aan het hoofd-
of afdeelingsbestuur eener
binnen zijne provincie op
het gebied van den land-
bouw werkzame vereeni-
ging;

hetzij aan den burge-
meester zijner woonplaats;

hetzij aan den districts-
veearts, binnen wiens
ambtsgebied zijne woon-
plaats is gelegen.
\'s-Gravenhage, 13 December 1904.

De Minister voornoemd,
(get.) DE MAREZ OIJENS.

VIII* Congrès international de Médecine vétérinaire.

Le Comité d\' organisation du VIII8 Congres international de
Médecine vétérinaire, qui sera tenu à Budapest en 1905, a défi-
nitivement arrêté dans sa dernière séance, présidée par Monsieur
Géza Makpalvay, Secrétaire d\'Etat au Ministère royal hongrois
de l\'Agriculture, le programme des questions qui seront traitées
a cette Assemblée scientifique. Huit questions seront débattues
dans la Section de Police vétérinaire, six dans la Section de
Physiologie et d\'Hygiène, et douze dans la Section de Patholo-
gie. Quatre-vingt spécialistes distingués nous ont déjà promis,
jusqu\'à présent, de présenter des rapports sur ces sujets. Les
questions de Police vétérinaire seront discutées dans les séances
pléniaires ; celles de Physiologie et de Pathologie dans les séan-
ces des Sections, respectives. Pour les rapports et dans les dis-
cussions on se servira, suivant l\'usage établi dans les Congrès
précédents, des langues française, allemande et anglaise, ainsi que

Gezien:

[Qualiteit
en

handteekening
van

dengene, door

wiens
tusschenkomst
de

doorzending
plaats vindt.]

[Dagteekening
van

doorzending. |

-ocr page 217-

de la langue hongroise. Le texte original des mémoires, avec un
extrait en plusieurs langues, sera envoyé d\'avance aux membres
de l\'Assemblée, afin qu\'ils prennent connaissance en détail des
sujets à débattre.

Pour couvrir les frais et dépenses du Congrès, aussi bien le
Ministère royal hongrois de l\'Agriculture que la Municipalité de
la capitale-résidence Budapest ont promis des sommes en rapport
avec l\'importance de l\'Assemblée. De plus, l\'Assemblée générale
de la Société des Vétérinaires hongrois a voté une allocation
considérable ; enfin, la Société d\'Agriculture de Hongrie nous a
promis son concours matériel.

Les invitations aux Gouvernements étrangers seront faites, à
la demande du Ministère royal hongrois de l\'Agriculture, par le
Ministère I. et R. des affaires étrangères. En outre, pour accroître
l\'intérêt général pour le Congrès et pour lui assurer un grand
nombre d\'adhérents, le Comité a chargé plusieurs éminents spé-
cialistes de l\'Etranger de former des Comités locaux dans leurs
pays. Messieurs le Directeur
Barrier (Alfort) pour la France ;
le Prof. dr.
Sciimaltz (Berlin) pour la Prusse ; le Prof. dr. Ei.len-
berger
, conseiller médical intime, pour la Saxe; le dr. Lorenz,
conseiller médical supérieur, pour la flesse ; le Prof. dr. Per-
roncito
(Turin) pour l\'Italie, et le Directeur Degive (Bruxelles)
pour la Belgique, nous ont déjà répondu qu\'ils veulent bien se
charger de cette tâche. De plus, Messieurs le dr.
Beisswanger,
conseiller supérieur de gouvernement à Stuttgart, le Prof. dr.
Hess à Berne, le dr. Vogel, vétérinaire-rapporteur ïi Munich, et
le Prof. dr.
Nogueira à Lisbonne ont eu la bonté de nous faire
savoir qu\'ils feront de la propagande pour le Congrès dans les
associations vétérinaires et dans les journaux spéciaux qui sont
à leur disposition.

Le Congrès siégera du 3 au 9 Septembre 1905. Le Comité
d\'organisation a élu Président de l\'Assemblée Son Excellence
Monsieur
Bêla de Tallian, Ministre royal hongrois de l\'Agri-
culture, qui a bien voulu accepter les fonctions.

Les invitations au Congrès seront envoyées sous peu.

Toutes les lettres et demandes concernant l\'Assemblée doivent
être adressées à Monsieur le Prof. Dr.
Etienne de Ra/rz, Secré-
taire Général du Congrès (Budapest, VII, Rottenbiller-utcza 23).

-ocr page 218-

MEDE DEELINGEN UIT DE CHIRURGISCHE CLIN 1 EK
VAN \'S RIJKS VEEARTSENIJSCHOOL,

door

W. C. SCHIMMEL en J. G. A. REBSBR.

6°. Thyreodectomie bij een geit.

Den 25sten October 1904 werd door Dr. K. te H. verzocht
bij een melkgevende geit de beide schildklieren met den
isthmus te willen exstirpeeren, ten einde daarna de melk
te kunnen gebruiken voor een patiënt, die lijdende was
aan morbus
Basedowj.

Omtrent de rol, welke de schildklier in het lichaam ver-
vult, bestaan verschillende theorieën. Meestal denkt men zich
de schildklier als een orgaan met inwendige secretie, dat
wil zeggen, zij zou antitoxinen produceeren, welke in het
bloed opgenomen het vermogen zouden hebben in het lichaam
gevormde toxinen onschadelijk te maken. Ontneemt men aan
een geit de schildklieren, dan zouden dus de toxinen in het
lichaam niet onschadelijk worden gemaakt en in de melk
worden uitgescheiden. Volgens deze theorie geeft men nu
die melk met toxinen aan personen die lijdende zijn aan
morbus
Basedowj, waarbij, naast exophthalmos en hart-
klopping, als hoofdsymptoom een zwelling der schildklier
met vermeerderde productie van antitoxinen bestaat.

Op 26 October werd de operatie uitgevoerd. De keelstreek
werd kaal geschoren en met carbol gedesinfecteerd. De geit
werd zoodanig op een tafel gelegd, dat de voorrand van de
trachea boven kwam te liggen. Over het midden van den
voorrand van den hals, van den eersten tracheaalring naar

14

-ocr page 219-

beneden, werd een 6 cM. lange huidsnede gemaakt. De
zijdelings van de trachea gelegen spieren werden iets opge-
praepareerd en met een stompen haak gefixeerd. Onder die
spieren werd de schildklier, niettegenstaande zij daarmede
in kleur overeenkomt, spoedig opgemerkt. Zij lag onmiddellijk
op de trachea, ter hoogte van den 2rte" en 3den tracheaalring,
was ongeveer 3 cM. lang en had den vorm van een platte
peer, waarvan de punt (welke in den isthmus overgaat)
naar beneden was gericht.

De klier werd een weinig opgepraepareerd; daarna werd
aan het stompe einde een naald, voorzien van een draad
VöMEL\'sche zijde, door het weefsel gehaald, met de bedoeling
de toevoerende slagader, de arteria thyreoidea, te onderbinden.
Onder de ligatuur werd de schildklier los geknipt van het
omringend bindweefsel. Vervolgens werd de isthmus zoo
ver mogelijk naar beneden opgepraepareerd; op het laagste
punt werd weer een ligatuur van zijde gelegd en daarboven
de isthmus doorgeknipt.

De aan de andere zijde der trachea gelegen schildklier
werd op dezelfde wijze geëxstirpeerd.

Na desinfectie van de wond met carbol werd de huid
met drie suturae nodosae gehecht en een antiseptisch ver-
band om den hals gelegd.

De geit verkeerde ook na de operatie in euphorie; den
2Q8ten October was de wond per primam genezen.

Bij geen huisdier ontstaat zoo gemakkelijk aseptische
wondgenezing als bij de geit; de thyreodectomie, welke aan
de veeartsenijschool reeds onderscheidene raaien geschiedde,
had steeds hetzelfde gunstige beloop.

7°. Lipoma conjunctivae bij een paard.

Den 29sten November 1904 werd een 1 I-jarige donker-
bruine ruin, hoog
1,55 M., gekruist inlandsch ras, toebe-
hoorende aan S. v. O te O., ter behandeling aangeboden
wegens een gezwel in het rechter oog, dat reeds een paar

-ocr page 220-

maanden door den eigenaar was opgemerkt. In den laatsten
tijd was het niet veel grooter geworden.

Nabij den temporalen hoek vau het rechter onderooglid
bevond zich een geelachtige, licht rose gekleurde tumor,
welke over den lidrand uitpuilde. l)e balbus was niet naar
ter zijde gedrongen; er bestond geen conjunctivitis, geen
keratitis, noch eenige andere laesie aan het oog, zoodat ook
de visus ongestoord was. Het paard verzette zich tegen
palpatie van den tumor, reden waarom het op een matras
neergelegd en het rechter oog door indruppelen eener 5 °/0
cocaine-solutie gevoelloos gemaakt werd.

Het bleek nu, dat het gezwel van de conjunctiva Sclerae
uitging; door trekken met een pincet kon het uit de orbi-
taalholte te voorschijn worden gehaald. De tumor werd ten
deele met de bistouri, ten deele met een
von Graefe\'s
knieschaartje volledig geëxstirpeerd. Daarbij ontstond slechts
weinig bloeding; door betten met 3 °/o boorzuursolutie werd
deze bestreden.

De tumor bleek, ook bij microscopisch onderzoek, een
lipoma te zijn ; hij was 5 cM. lang, 3 cM. breed en 0,!) cM. dik.

l)e operatie had geen reactie van eenige beteekenis ten
gevolge; daags daarna kon het paard hersteld vertrekken.

8°. Membrana pu pi 11 aris perseverans bij een
paard en een hond.
(Met drie afbeeldingen.)

Bij het embryo wordt, vóór de ontwikkeling der voorste
oogkamer, de lens omgeven door een membraan, welke de
ruimte tusschen lens en cornea opvult en bekend is onder
den naam van membrana p upi 11 aris of tunica vas-
culosa lentis. Deze membraan bevat, zooals de laatste
naam aanduidt, veel bloedvaten en staat in verbinding met
de arteria hyaloidea. In den regel zijn èn membrana pupil-
laris èn arteria hyaloidea bij de geboorte van het dier door
resorptie verdwenen.

In zeldzame gevallen bestaat de pupillairmembraan nog

-ocr page 221-

na de geboorte, hetzij totaal of, wat meer voorkomt, gedeel-
telijk. Men spreekt dan van membrana pupi 11aris
perseverans s. persistens totalis s. partialis.
In het laatste geval is bij geringe persistentie nog resorptie
mogelijk, doch meestal schijnt deze niet meer te geschieden
en blijven in de pupil een grooter\' of kleiner aantal, naar
het pigmentgehalte der iris verschillend gekleurde draden
achter, welke steeds van de voorvlakte der iris nabij den
circulus iridis minor uitgaan en of aan den tegenover-
gestelden pupilrand, of wel op een eilandje dat zich op de
lenskapsel bevindt, eindigen, of soms ook met het eene
uiteinde vrij drijvende in het waterachtig oogvocht worden
aangetroffen. Deze draden bestaan grootendeels uit geobli-
tereerde vaten.

Een totale membrana pupillaris perseverans, welke echter
bij dieren nog niet schijnt te zijn waargenomen, gaat met
blindheid gepaard, doch een partiëele schaadt voor den visus
niet. De pupilrand heeft zijn beweeglijkheid behouden, zoo-
dat hij vernauwt bij veel, en verwijdt bij weinig invallend
licht. Dat de lichtstralen vallen door spleten doet aan de
gezichtsscherpte geen afbreuk; de draden worden niet als
balken in het gezichtsveld waargenomen, doch evenals de
vlek van
Mariotte en lichte troebelingen in het glasvocht,
door het individu genegligeerd. Wellicht bestaat nergens een
zoo groote accommodatie als in het oog.

Een membrana pupillaris perseverans zou kunnen worden
verwisseld met synechiae posteriores; deze gaan echter van
de achtervlakte der iris uit en geven aan de pupil, na aan-
wending van een mydriaticum, een bochtigen, onregelma-
tigen vorm.

De gevallen van membrana pupillaris perseverans partialis
bij een paard en een hond, welke hiernaast zijn afgebeeld,
kwamen bij normalen visus voor; het paard was (in 1S93)
wegens kreupelheid, de hond (in 1904) voor otitis en

-ocr page 222-
-ocr page 223-

Fig. 1.

Membrnna pupii.aris persoverans bij een paard.

Fig. 2.

Hetzelfde oog van figuur 1, met verwijde pupil.

-ocr page 224-

Fig 3.

Membrana pupillaris perseverans bij een hond.

-ocr page 225- -ocr page 226-

(conjunctivitis ter behandeling aangeboden. Het paard, van
gekruist inlandsch ras, was aftands; de hond, een Duitsche
patrijshond, jaar oud. Bij beide dieren bestond de afwij-
king rechts; het linker oog was normaal.

Figuur 1 vertoont het paardenoog bij vernauwde pupil;
het heeft daarbij den schijn alsof de druifpit naar beneden
verlengd is en over den ondersten pupilrand afhangt.
Figuur
2 geeft ditzelfde oog te zien na atropine-instillatie;
nu blijkt dat èn van onderen èn van boven een breede en
onregelmatige streng naar een lichter gekleurd eilandje
loopt, dat zich in het midden van de pupil op de lenskapsel
bevindt.

Figuur 3 stelt het oog van den hond voor; de pupil is
door. atropine-instillatie mydriatisch en de ooglidspleet wordt,
zooals de teekening aangeeft, door duim en wijsvinger
verwijd.

Niet minder dan twaalf fijne strengen, waarvan de meeste
zich nabij den nasalen ooghoek bevinden, gaan van den
pupilrand naar een eilandje op de lenskapsel, dat dichter
bij den nasalen dan bij den temporalen ooghoek is gelegen.
Dit geval kon, bij gewonen stand der pupil, wel met cataract
worden verwisseld, in het bijzonder met cataracta striata,
omdat deze gewoonlijk ook stationnair is.

Bij ophthalmoscopisch onderzoek van beide dieren bleek,
dat aan geen der oogen, noch links noch rechts, overigens
eenige afwijking bestond; ook de visus was beiderzijds
normaal.

Korte mededeelingen en referaten.

De differentiëol-diagnose der vormen van koliek btf het
paard.
— Op aansporen van prof. Fröhnër deelt Nitzschka, in
de
Monatshefte für praktische Tierheilkunde, Band XV, Heft 4

-ocr page 227-

und 5, de waarnemingen in de cliniek der veeartsenijkundige
hoogeschool te Berlijn omtrent de bijzondere vormen van koliek
mede. Daaraan is bet volgende ontleend.

Yerstoppingskoliek, welke meestal in liet colon en
coecum, soms ook in het rectum zetelt, werd bet meest waar-
genomen. Als oorzaken daarvan moeten worden aangemerkt: het
opnemen van te groote hoeveelheid voedsel, vooral van te fijn
gesneden haksel, langdurig staan op stal, de natuurlijke ver-
nauwingen en beperkte beweeglijkheid van den darmtractus.

Verschijnselen: vertraagde defaecatie, mest klein gebald en
hard, aanvankelijk geringe pijn, later neemt deze toe. het aantal
polsslagen blijft lang normaal; eerst nadat de verstopping 10—12
uur heeft geduurd, verandert de hoedanigheid van den pols. De
conjunctiva is diffuus lichtroöd, niet zoo donker als bij darm-
ontsteking. Het achterlijf is gevuld, eenigermate gespannen; bij
rectaal onderzoek, dat bij koliek nimmer mag worden verzuimd,
kan men zich van de ophooping in het colon of coecum over-
tuigen. De geruischen in den dikken darm zijn verminderd.

Aanhoudende sterke vulling van het coecum heeft verwijding,
hypertrophie van den spierrok en verslapping ten gevolge. De
paresis leidt dikwijls tot habitueel of chronisch koliek en schaadt
in hooge mate aan den voedingstoestand. Eindelijk volgt ver-
scheuring van den bodem van het coecum en de dood.

Verstopping van den endeldarm komt het meest voor bij oude,
magere paarden. De ampulla is dan opgevuld met drogen mest,
welken de paarden ondanks herhaalde pogingen niet
kunDeu
ontlasten.

De verstopping van den dunnen darm, welke het meest voor-
komt aan den overgang van het ilenm in het coecum (litteeken-
stenosen), is moeielijk te diagnostiseeren, enkel bij negatieve
bevinding aan het colon. Terwijl geruischen van de dikke darmen
waarneembaar blijven, zijn die van de dunne darmen opgeheven.
Bij hevige verstopping van den dunnen darm wordt oprispen of
ook braken waargenomen; met enteritis volgt de dood.

Onder het beeld van verstoppingskoliek treedt ook op ver-
plaatsing van den darmtractus, waarvan het draaien van de
linker vrij beweeglijke colonlagen om haar overlangsche as het
meest voorkomt. Darminschuiving en darmafsnoering worden
meer waargenomen aan de dunne darmen. In het oog vallend

-ocr page 228-

is de hevige pijnuiting, welke echter, evenals het aanhoudend
zweeteu, het snel toenemen van den pols en de roodheid der
conjunctiva, eerst dan een omslingering van den darm doet
vermoeden, indien de aanwending van snel werkende laxantia
zonder gevolg blijft. Soms leert het rectaal onderzoek welke
verplaatsiug bestaat. Deze schijnt aanwezig, indien zich vóór
den ingang van het bekken meer of minder gevulde dunne
darmen bevinden. Wanneer bij de ontlasting necrotische darm-
gedeelten voorkomen, is de diagnose darminvaginatie gemakkelijk
te maken.

Mi d d e 1 r i fb re u k en kunnen zeldzaam worden onderkend;
men kan ze vermoeden bij grooten ademnood en het waarnemen
van peristaltische geluiden ver naar voren in de borstholte. De
kolieksymptomen hebben niets karakteristieks.

Incarceratie van dunne darmen in het lieskanaal bij
hengsteu, zeldzamer bij ruinen, is te onderkennen door palpatie
van het scrotum en den liesring, en door rectaal onderzoek. De
voornaamste symptomen zijn: aanhoudende rugligging, zweeten,
cyanotische kleur der conjunctiva, frequente, kleine pols en
dyspnoe. Indien niet spoedig operatieve hulp wordt geboden,
volgt de dood.

Overvoed er ingskoliek is gewoonlijk reeds door de anam-
nese te diagnostiseeren. De koliekaanvallen zijn zeer pijnlijk, de
dieren leggen zich voorzichtig neder en gaan dikwijls, ter ont-
lasting van middelrif en longen, op het achterstel zitten evenals
de honden. De pols wordt zwak, de ademhaling moeielijk, terwijl
de conjunctiva eerst in het verdere beloop hyperaemisch wordt.
Dau neemt ook de peristaltiek af en hoort men nu en dan
klinkende geluiden. Onder neiging tot braken ontwijken gassen
uit den slokdarm, resp. uit den neus, Gaat het braken gepaard
met partieel uitbreken van zweet, vooral aan het hoofd (typisch),
dan wijst dit met zekerheid op maagbersting. Daarna, dat wil
zeggen na ontspanning van den maag- en darmwand, vermindert
de pijn gewoonlijk.

Krampkoliek ontstaat door afkoeling van den darm (voor-
en najaar). De pijn openbaart zich periodiek; de pols is versneld,
de conjunctivae zijn nu lichtgeel (ziekte van de dunne darmen?),
dan diffuus rood (lijden van den dikken darm?). Even afwisselend
is de peristaltiek en dientengevolge de consistentie der excrementen.

-ocr page 229-

Windkoliek openbaart zich na opneming van voor gisting
vatbare zelfstandigbeden en soms ook bij windzuigers.

Embolisch-thrombotische processen zijn het moeielijkst te
diagnostiseeren, omdat liet clinische beeld op dat van verstop-
pingskoliek gelijkt. Kolieken, omtrent welker ontstaan men niets
weet, worden gewoonlijk beschouwd als door embolische processen
te zijn veroorzaakt.

De prognose is in het algemeen gunstig, indien de pols
normaal blijft, de conjunctivae rose gekleurd zijn en wanneer
weer darmbeweging optreedt. Voorts is rustig, gewoon drinken
als een gunstig verschijnsel te beschouwen. Ongunstig is echter,
wanneer de zieken eenige slokken drinken of met de lippen in
het water spelen en daarbij de pols en de temperatuur sterk
stijgen, de arteriewand gespannen is en de conjunctivae donker-
rood gekleurd zijn (septicaemie). Ontstaat nog verstoppings-
koliek, darmontsteking, dan vertoonen de apathische dieren alle
verschijnselen van een septische koorts, krabben met de
beenen, zien om naar het achterlijf en sterven plotseling suf-
focatoriscli.

Op dezelfde wijze verloopt de darmomslingering, alleen zijn
de pijnen heviger en zoodra deze ophouden, volgt spoedig de dood.

Krygt de maag bij overvoederingskoliek geen tijd om baai-
inhoud spoedig naar den dunnen darm af te voeren, dan dreigt
het gevaar van maagbersting.

Dij liesbreuken kan slechts een tijdig operatiet handelen het
leven redden.

Bij krampkoliek is de prognose bijna altijd gunstig; evenzoo
bij windkoliek, indien niet gedraald wordt met darmpunctie.
Ligt aan de tympanitis een darmafsluiting te gronde, dan valt
aan genezing niet te denken. W. C. S.

Wormziekte onder de kalveren in Opper-Heieren. — Gasteigeu
levert daarvan een beschrijving in de Monatsliefte für -praktische
Tierheilkunde,
Band XV, Heft 2 und 3; lig merkt ongeveer het
volgende op.

De ascariasis komt bij pas geboren kalveren niet alleen in
Opper-Beieren, doch ook in zuidwest- en noordoostelijk Frankrijk,
in sommige streken van Zwitserland, Oostenrijk en hier en daar
in het overig Dnitschland voor. De oorzaak der ziekte, een spoel-

-ocr page 230-

worm, zou identisch zijn met de ascaris lumbricoides vau den
menscb. De eieren daarvan bevinden zich in den stalmest, den
stalbodem, doch niet in het water, noch in den mest der moeder-
dier en.

Door de zucht tot likken kunnen de kalveren zich reeds in de
eerste levensuren infecteeren. Gewoonlijk breekt de ziekte uit in
de 3de tot de 5do week na de geboorte; de duur daarvan bedraagt
8 dagen tot eenige weken; het reconvalescentiestadium kan zelfs
een maand duren.

Gasteigeu onderscheidt een lichten en een hevigen vorm dei-
ziekte. Bij den eersten neemt men waar: een specifieken reuk van
de uitgeademde lucht (naar chloroform of alcohol), hoesten, tanden-
knarsen, een kleurlooze urine met karakteristieken reuk. Bij den
hevigen, menig vu ldiger voorkomenden vorm bespeurt men tevens
koliek, gebrek aan eetlust, tympanitis, diarrhae of constipatie,
pijn in de niei-en, persen op de urine, nerveuse irritatieverschijn-
selen, stoornis in het bewustzijn en in den algemeenen toestand.
Ontstaat in de eerste levensdagen door navelinfectie diarrhae, dan
treedt geen wormziekte op, omdat de eieren vóór hun ontwikkeling
worden weggespoeld.

In lichte gevallen vindt men na den dood geen ziekelijke ver-
anderingen ; in hevige gevallen neemt men waar: intensieven reuk
van het vleesch, erosies in de dunne darmen en soms hyperaemie
van de corticalis der nieren. De graad der pathologische verande-
ringen hangt niet enkel van het aantal wormen af. Deze bevinden
zich slechts in het proximale gedeelte van de dunne darmen;
die welke in het coecum worden aangetroffen, zijn bezig af te
gaan. Door de massa der wormen kan verstopping ontstaan; de
nerveuse symptomen berusten waarschijnlijk op de werking van
een wormtoxine. De stinkende defaeeatie is een teekeu van ab-
norme digestie, terwijl de stank der uitgeademde lucht en van
het vleesch, de ingewanden en de urine toe te schrijven is aan
de vetzuren (valeriaan- en capronzuur), welke door de wormen
uitgescheiden en door den mest geabsorbeerd worden.

Het vleesch kan na verwijdering van de onaangename lucht
door koude voor de consumtie worden toegelaten; bij erge ver-
magering dient het te worden afgekeurd.

Therapeutisch voldeed het volgende: tartari stibiati 3 tot 5,
aquae 125, D. S. elke 3—4 uur een eetlepel vol in melk, tot

-ocr page 231-

de geweuschte werking ontstaat. Voorts: seuien areeae et Hores
cinae bij kalveren tot 3 weken resp. 10,0:5,0; tot 5 weken
resp. 15,0:7,5; boven 5 weken resp. 20,0:10,0.

Uit een propbylaetisch oogpunt verdient- het aanbeveling de
excrementen der kalveren te verbranden, de standplaatsen met
zand en bezem te reinigen, ten einde de schalen der eieren,
waarop 20 °/0 lysol en dergelijke geen invloed uitoefenen, te
doen springen, den mest met warme loog te begieten, de stand-
plaatsen te desinfecteeren, de kalveren van een lederen muilkorf
te voorzien en de uiers der koeien te reinigen.

De diagnose wordt, behalve door bovengenoemde symptomeu,
gemaakt door het vinden der eieren in met water begoten en
gefiltreerden mest en op dezelfde wijze behandeld strooisel.

De prognose is ongunstig indien bij den hevigen vorm de
voedingstoestand slecht is en de verzorgiug te wenschen overlaat.

Gevaar voor overbrengen der ziekte naar meer verwijderd lig-
gende streken schijnt niet te bestaan. W. C. S.

I)e toepassing der RÖNTSExphotographie in de praktyk. —

Nu in het vooruitzicht is gesteld dat ook aan \'s Rijks veeartsenij-
school een RöNTGExtoestel zal komen, schijnt het van belang
kort mede te deelen wat de paardenartsen
Trok ster en Krüger
daaromtrent, elk afzonderlijk, vermelden in de Zeitschrift für
Veterinarkunde
1904, N°. 10.

Troesteii beschrijft het RimGExapparaat der Militaire Veteri-
nair-Academie te Berlijn, dat afkomstig is uit de fabriek van
electrische toestellen van
Dr. Max Levy aldaar en zeer voldoet.
In het verlichtingsapparaat der RöNTGENlantaarn bracht Troester
verbetering aan. Hij doorlichtte eenige paarden en maakte daar-
van photographische opnemingen
; een en ander leverde verras-
sende resultaten op omtrent bestaande ziekelijke veranderingen.

De photographische opnemingen geschiedden met een gemid-
delden expositietijd van
50 secunden; in den aanvang bezigde
men daarbij een scherm tot versterking, doch het bleek dat
hierdoor wel de werking der RöNTGEXstralen toenam, doch dat
naar evenredigheid de fijnheid der teekeniug verminderde, zoodat
enkele bijzonderheden, welke bij andere opnemingen bestonden,
onzichtbaar bleven.

Krüger nam met dit apparaat proeven in de cliuiek van de

-ocr page 232-

militaire smidschool bij gezonde en kreupele paarden. Met vrij
groote zekerheid konden fracturen aan de ledematen worden
gediagnostiseerd; het behoeft derhalve in de toekomst bij hoet-
en straalbeensfracturen niet meer bij een vermoeden te blijven.
Van de hooger gelegen beenderen, tot het opperarm- en dijbeen,
verkrijgt men steeds een duidelijk beeld. Bij de overige lichaams-
deelen wordt de werking der X-stralen echter door de krachtige
spierontwikkeling te veel verzwakt, zoodat bijv. het doorlichten
van het bekken tot nog toe niet gelukte.

Interessant waren twee bijzondere gevallen, betreffende een
fractuur van het hoef been en een fissuur van het kootbeen.

W. C. S.

Beschuttende enting tegen tuberculose. — Naar de Berliner
tierärztliche Wochenschrift
van 15 December 1904 bericht, heb-
ben
Koch en Schütz een groote hoeveelheid proeven genomen
in zake beschuttende enting tegen rundertuberculose. Deze zijn
naar wensch uitgevallen.
Schütz is bezig met het verslag omtrent
deze experimenten; in het begin van 1905 zal het worden gepu-
bliceerd.
 W. C. S.

Reorganisatie van het veterinair onderwys in België. —

Volgens de Echo vétérinaire van October j.1. is er in België\'sprake
van om de wet van 1890 betreffende het veeartsenijknndig on-
derwijs te wijzigen, zoover het de inrichting der studie en der
examens aangaat.

De «raad van volmaking» is uitgenoodigd om vóór de opening
der parlementaire zitting advies uit te brengen. Twee stelsels
worden overwogen:

Volgens het eerste zouden de leerlingen in dezelfde condities
worden geplaatst als de studenten in de geneeskunde, zoodat zij
hun candidaats- en het veeartsenijkundig examen in drie jaar
zouden kunnen doen. De jongelui zouden aan de veeartsenijschool
komen na een jaar studie aan de universiteit en hun diploma
als veearts krijgen na 4-jarige vakstudie.

Het tweede stelsel beoogt om het programma voor het candi-
daatsexamen te beperken tot anatomie, histologie en physiologie
met de bedoeling het den leerlingen mogelijk te maken om na
één jaar studie hun diploma van candidaat te behalen. De overige

-ocr page 233-

leervakken zouden in vijf semesters (2| jaar) worden onderwezen
eu het onderwerp uitmaken voor twee examens: het eerste na
twee semesters, en het tweede na de laatste drie semesters.

W. C. S.

Remonten in Pruisen. — Door de vijf Pruisische commissies
voor de remonteering werden iu 1903 samen 9934 remonten
aangekocht, voor den gemiddelden prijs van 921 mark tegen
910 mark in het jaar te voren. Deze waren afkomstig uit de
volgende streken : uit Oost-Pruisen 5922 remonten, uit Hannover
1008, uit Mecklenburg 822 (deze zijn meerendeels als veulen
in Hannover gekocht), uit Posen 673, uit West-Pruisen 489 en
uit Sleeswijk-Holstein 400 stuks. De aankoop van dat jaar was
zeer goed, niettegenstaande de eischen zoowel in numeriek als in
qualitatief opzicht waren verhoogd.
(Berliner tierärztliche Wochen-
schrift
1904, n°. 47.) W. C. S.

Onderzoekingen naar de afstammelingen van thyreopriven. —

In 1894 begon prof. O. Lanz zjjn onderzoekingen naar de
afstammelingen van schildklierloozen. Vóór dien tijd hadden
slechts enkele personen dat gebied betreden. Zoo deelt de pby-
sioloog
Schiff een geval mede van eeu getliyreoïdectomeerde
teef, welke jongen met bijzonder dikke gewrichten ter wereld
bracht en
Halstkd spreekt van een 20-voudige volumevergrooting
van de schildklier bij de jongen van een van deze klier be-
roofde kat.

De experimenten van prof. Lanz zijn op uitgebreide schaal
genomen en hebben op verschillende diersoorten betrekking.

Hij zag dat kippen, waaraan de schildklieren werden ontnomen,
eieren legden van Vio van het normale gewicht.

Van acht geopereerde konijnen bereikte geen enkel den tot
voortplanting geschikten leeftijd; alle werden subacuut cachec-
tisch, ook die waarbij de bijschildklieren intact waren gelaten.
In dit laatste geval was van een vicariëerend optreden van die
bijschildklieren niets te bespeuren.

De kat bleek een voor deze proeven geheel ongeschikt dier;
ze ging steeds aan zeer acute tetanie te gronde. Ook honden
konden de schildklierexstirpatie slechts dan doorstaan, wanneer
inspuitingen van schildkliersap en voortdurende schildkliervoede-

-ocr page 234-

ring werden toegepast. Bij de mannelijke zoowel als bij de
vrouwelijke geopereerde honjden scheen de sexualiteit geheel
verdwenen; het werden idioot uitziende, klaarblijkelijk chronisch
cachectische dieren. Onder al zijn proeven kan prof.
Lanz slechts
over een enkele positieve beschikken. Hij liet een gethyreoïdec-
tomeerde reu en een dito teef paren; na don normalen drachtig-
heidstijd bracht de teef onder groote moeite twee doode jongen
ter wereld, waarvan de schildklieren niet waren vergroot.

Bij een andere proef verwijderde hij bij een jongen dashond
ongeveer 14 dagen vóór den partus, 5/e van de schildklier; een
andere drachtige dashond werd als controle-dier gebruikt. Beide
teven wierpen Ö normale jongen; de geopereerde moeder was
echter veel minder bezorgd voor haar jongen dan het contröle-
dier. Later bleven de jongen van eerstgenoemde moeder duidelijk
in grootte en voedingstoestand bij die van het contröle-dier achter.

Al «de proeven, waarbij een gedeelte van de schildklier intact
werd gelaten, vielen negatief uit; de volwassen geopereerde
dieren vertoonden geen verschil met de contróle-dieren; evenmin
openbaarde zich een verschil in de progenituur. Slechts één hond,
welken Vs van de geheele schildklier werd gelaten, stierf onder
sterke uit val verschijnselen.

Teven waarbij, door injecties van jodium, reductie van de
schildklier werd verkregen, werden niet meer drachtig.

De uitgebreidste proeven echter heeft prof. Lanz met geiten
genomen. Aan 38 geiten, zoowel Zwitsersche als Hollandsche,
werden door hem de schildklieren ontnomen en hij kwam op
grond van die proeven tot de volgende resultaten:

1°. Jonge, nog geen half jaar oude, geitjes gaan gewoonlijk
reeds binnen het eerste levensjaar aan subacute cachexie te gronde.
Ze groeien niet, krijgen een plomp lichaam en dikken bnik; ze
worden ten slotte geheel suf.

2°. 1—4-jarige geiten reageeren minder acuut; langzamerhand
treden de bovengenoemde verschijnselen op. De huid wordt boven-
dien rimpelig, de horens ontwikkelen zich slecht, de slijmvliezen
zijn bleek, de eetlust is verminderd, in de open lucht soms
geheel opgeheven. Constant zijn de psychische stoornissen, terwijl
vooral het waarnemingsvermogen lijdt. Dikwijls zijn fibrillaire
trekkingen waar te nemen, welke tot een algemeenen tremor
kunnen stijgen.

-ocr page 235-

3". Bij 5-jarige en oudere geiten ziju de uitvalverschijnselen
minder duidelijk. Ze worden snel oud en apathisch, soms echter
ook kwaadaardig.

4". Als de thyreoïdectomie geen verschijnselen ten gevolge
heeft, dan is öf de isthmus niet verwijderd, öf het dier heeft
by schildklieren, welke in de buurt van het tongbeen zijn ge-
legen. 1)

5". De omstandigheid, dat van de 30 in Zwitserland geope-
reerde geiten slechts één aan tetanie is gestorven en van de 8
in Holland geopereerde, reeds drie, doet prof.
Lanz denken aan
een verschillende functioneele waarde der klier in die beide
landen.

Omtrent het voortplantingsvermogen en de progenituur van
thyreoprive geiten wordt het volgende medegedeeld:

1". Opereert men jonge, eenige maanden oude bokjes, dan
zijn zij, wanneer zij al den tot voortplanting gescbikten leeftijd
bereiken, volslagen impotent; ze vertoonen geen lust tot copulatie.
Scrotum en testikels zijn klein en slap. Ook vrouwelijke in de
prille jeugd geopereerde dieren verliezen het voortplantingsver-
mogen.

2". Worden ze geopereerd op den tot voortplanting geschikten
leeftijd, dan blijft vaak het voortplantingsvermogen in beperkte
mate bestaan, zoodat bij voorbeeld een thyreoprive geit gedekt
wordt door een normalen bok, maar niet door een getbyreoïdec-
tomeerden; ot\' wel dat een normale geit van een gethyreoïdec-
tomeerden bok drachtig wordt, maar niet de thyreoprive geit.
Zelden en slechts dan wanneer de cacheetische symptomen niet
zeer voor den dag komen, wordt de geopereerde geit drachtig
van den thyreopriven bok.

3°. Een merkbare invloed van de thyreoïdectomie bij den bok
op de nakomelingschap is tot nu toe niet waargenomen. Thyreo-

1  De geiteu, welke aan \'h Rijks veeartsenijschool werden geopereerd,
vertoonden nooit nadeelige verschijnselen na de operatie, zoodat deze,
volgens prof.
Lanz, onvolledig moet zjjn geschied. ïocli zagen de medici,
te wier behoeve de operatie werd verricht (zoover ons althans kennis werd
gegeven), by hun patiënten met morbus
Basedowi goede resultaten. Ik
richtte mij toen tot prof.
Lanz met de vraag, of dc onvolledige operatic
voldoende was om de melk oen voor die ziekte curatief karakter te doen
verkregen, en ontving welwillend tot antwoord, dat dit zeer goed denkbaar
was, daar de dieren in elk geval zeer hypothyrootisch werden.

-ocr page 236-

privé ïnoederdieren wierpen bijzonder veel mannelijke jongen;
de baring ging. door atonie van den uterus, steeds met groote
moeielijkheden gepaard.

4". De melkafscheiding neemt spoedig na de operatie tot de
helft of tot een derde af, om na eenige maanden geheel te
verdwijnen. Baart de thyreoprive moeder later nog eens, dan
moet het jong kunstmatig worden gevoed.

5°. Wat het gehalte van de melk van geopereerde geiten
betreft, spreekt men van een aanzienlijke vermindering van het
eiwitgehalte.

6°. Bij de afstammelingen van thyreoprive dieren zijn tot nu
toe aan de schildklier geen macroscopische of microscopische
verschillen waargenomen.

Bij den mensch wordt sinds 1883 wegens het groote gevaar,
dat er aan verbonden is, de totale exstirpatie der schildklier niet
meer toegepast. Prof.
Lanz spreekt echter van twee personen
(één man en één vrouw) waarbij de operatie vóór 1883 was
uitgevoerd; beiden waren volslagen geslachtelooze cretins. Bij
beide personen werd met veel succes een schildklierbehandeling
toegepast.

Het is niet bekend, of gethyreoïdectomeerde personen ooit
kinderen hebben voortgebracht. Om dus iets aangaande de pro-
genituur te weten te komen, zal men zich moeten laten leiden
door waarnemingen bij menschen, wier schildklier door colloïde
degeneratie is verloren gegaan.

De kinderen van dergelijke schildklierlijders hebben allen het
cretinoïde gezichtstype; evenzoo laat de geslachtsfunctie geregeld
te wenschen over. Ook hier treedt onder schildklierbehandeling
steeds belangrijke verbetering op. J. G. A.
Reesek.

„Hoe men cureert"— De heer Lemmens, directeur van het
abattoir te Maastricht, zond aan de redactie ter inzage een
gedrukt biljet met den letterlijk ondorstaanden inhoud. Boven
den tekst stonden de afbeeldingen van een paard, een koe en
een varken.

„Krachtig Gebed."

„Dienstig tot genezing van alle ziekten waarvan ieder vier-
voetig dier kan aangetast worden zooals:

-ocr page 237-

Penspiju, Oploopiug, Melkkoorts en nog meer andere tot lieden
aan de Veeartssenijschool onbekende kwalen.

Ziehier de volgende voorwaarden daartoe vereisckt. Voor Pens-
pijn van een paard, moet men eerst de kleur van het paard
noemen, dan bidden een Onzen Vader en een Weesgegroet
ter eere van den
H. Sebastiaan, de H. Rib anus, den H. Andreas
en den H. Servatius, maakt vervolgens drij kruisen over het
dier, zeggende: Ik zegen u in den naam van den
H. Leo,
deze gebeden en oefeningen met groot betrouwen volbracht, zult
gij ondervinden dat liet lijdend dier van zijne smarten zal
verlost worden.

N.B. Door den goeden uitval met deze gebeden bekomen,
is de opsteller er van met gouden medalie vereerd geworden.

Lid der broederschap van Sint-Hubert (Ardennen)
Eigendom — Verboden Nadruk.\'\'

Boekaankondiging.

BERICHT über den städtischen Vieh- und Schlachthof
sowie über die städtische Fleischbeschau der Stadt
Berlin für das Etatsjahr 1903. (Herausgegeben vom
Magistrat der Stadt Berlin.)

Van bevriende zijde werd mij dit verslag toegezonden en het
is wellicht voor de lezers van ons tijdschrift niet zonder belang
ook eens iets van de buitenlandsche abattoirs te vernemen.

In het algemeen overzicht wordt onder meer medegedeeld, dat
ter voorkoming van diefstallen in het koelhuis de ruimte
tusschen den bodem en den onderrand van de deuren der koel-
cellen door rasterwerk wordt afgesloten. Tout comme chez nous!

Ook op het abattoir te Utrecht werd herhaaldelijk vleesch
gestolen uit de gesloten koelcellen. De dief wipte met een stok,
welke hij door de tralies van de koelceldeur stak, tongen, zwe-
zeriken, kalfslevers en wat hem verder behaagde van de haken,
waardoor dit vleesch op den grond viel. Hierna sleepte hij het
gestolene uit de cel door de opening tusschen deur en bodem.
Men kan bij den bouw van koelhuizen dus zijn voordeel doen

-ocr page 238-

met de hier en elders opgedane ondervinding en de diefstallen
vermijden.

Dank zij den gelukkigen oogst in 1902 was de toevoer van
varkens naar de markten in 1903 zoo groot, dat de prijzen van
het varkensvleesch te Berlijn en elders aanmerkelijk daalden.
De toevoer van runderen, kalveren en schapen bleef verre beneden
het aantal der vorige jaren, wat door den verslaggever wordt
toegeschreven aan het feit, dat in het algemeen de boeren in
Duitschland zich uit een financieel oogpunt den laatsten tijd veel
liever toeleggen op zuivelfabricage dan op de vetweiderij. Zoo
werden op de veemarkt te Berlijn in 1903 zelfs 47288 runderen,
4772 kalveren eu 78486 schapen minder aangevoerd dan in 1901.
Het gevolg hiervan was noodzakelijkerwijze een belangrijke stij-
ging der prijzen van rund-, kalfs- en schapeuvleesch, en ronduit
wordt in het verslag gezegd, dat kalfs- en scbapenvleesch slechts
nog als een delicatesse voor de rijke bevolking gelden.

Onomwonden verklaart de verslaggever dat Duitschland niet
in staat is zijn slachtvee zelf voldoende te leveren, al mogen
de agrariërs ook steeds het tegendeel beweren. Was dit werkelijk
het geval, dan zouden in de laatste tien jaar de prijzen van
kalfs- en scbapenvleesch niet steeds gestegen zijn en zouden
bij het eerste slechte oogstjaar (1901) de prijzen van rund- en
varkensvleesch evenmin zoo belangrijk in de hoogte hebben
moeten gaan. Uit een algemeen volksbelang zou Duitschland dus
beter doen de grenzen voor den invoer van vee ruim open te
stellen, waardoor het groote publiek zou worden gebaat. Het
schijnt evenwel dat de vertegenwoordigers van de agrariërs in
den Rijksdag nog steeds de overwinning behaalden en het hun,
dank zij het prachtige motief «gevaar van verspreiding der be-
smettelijke veeziekten bij openstelling der grenzen», tot heden
gelukte den invoer tot een minimum te beperken.

In het geheel werden in 1903 in het abattoir te Berlijn ge-
slacht: 155539 rundereu, 950986 varkens, 162529 kalveren en
431333 schapen. Men denke zich even in het drukke bedrijf van
zulk een slachthuis, wanneer men weet dat op den druksten
slachtdag, n.1. op den 8*ton April, 650 koeien, 4032 kalveren, 2334
schapen en 6576 varkens, te zamen 13295 dieren werden geslacht.

Wat de afkeuringen betreft, zoo geeft, evenals overal elders,
tuberculose hiervoor de meeste aanleiding.

-ocr page 239-

Niet minder dan 30,95 °/0 van de runderen, 0,393 °/0 van de
kalveren, 3,985 n/0 van de varkens, benevens 59 schapen, waren
aan tuberculose lijdende. (Referent verwondert het dat het per-
centage der tuberculeuse varkens zoo laag is in verband met het
hooge ciifer der runderen.)

Het vleesch van 2689 runderen, 142 kalveren, 4 schapen en
4360 varkens werd wegens tuberculose vernietigd. Eveneens werd
het vleesch van 793 runderen en 16 kalveren wegens tinnen
(cysticercus inermis) en van 243 varkens (cysticercus cellulosae)
vernietigd, terwijl het vleesch van 248 runderen en één kalf,
waarbij in het vleesch afgestorven finnen werden gevonden, voor
de consumtie werd goedgekeurd.

Slechts 97 varkens waren aan trichinose lijdende. Urticaria
(Backsteinblattern, Nesselfieber) werd bij 90 varkens geconstateerd.
Het vleesch van deze varkens werd goedgekeurd, het zwoord
vernietigd.

cRothlauf» kwam voor bij 308 varkens. Het vleesch van 64
dezer dieren kon nog na sterilisatie worden verkocht, dat der
overige varkens werd vernietigd.

Aan icterus waren 11 runderen, 76 kalveren, 81 schapen en
175 varkens lijdende. Voorzichtigheidshalve werd de keuring
van het vleesch dezer dieren 24 uur uitgesteld, om te zien of
de gele kleur ook minder werd. Werkelijk kon hierna het vleesch
van 9 runderen, 37 kalveren, 55 schapen en 43 varkens nog
worden goedgekeurd.

Uit de mededeelingen van het bacteriologisch laboratorium
blijkt dat in het jaar 1903 werden verricht:

o. 58 onderzoekingen op miltvuur, waarbij 2-inaal anthrax
voorkwam;

b. 163 onderzoekingen van twijfelachtige tuberculose-gevallen,
met 112 positieve diagnose. Tuberculose bleek 34-maal uitge-
sloten. 15-maal moesten proefdieren worden geënt, waarbij ten
slotte 9-maal tuberculose en 2-maal pseudo-tuberculose (bij
schapen) aan het licht kwam;

c. 21 onderzoekingen van het vlnesch van geslachte dieren,
waarbij een vermoeden op pyaemie of septicaemie bestond. In
6 gevallen was de uitslag positief, in de overige gevallen werd
het vleesch goedgekeurd;

d. 8 onderzoekingen van gezwellen ;

-ocr page 240-

e. 254 onderzoekingen om vast te stellen of gevonden finnen
nog levensvatbaar waren.

Eenigszins uitvoerig wil referent stilstaan bij één der twee
voorgekomen gevallen van miltvuur, omdat dit van bet grootste
belang is voor de slachthuis-veeartsen.

Bij de keuring van de geslachte runderen in de ballen consta-
teerde n.1. een der veeartsen te Berlijn miltvuur bij een ge-
slachten os. De ambtenaar met de levende keuring belast, bad
het lijden niet onderkend. Ongelukkigerwijze waren nu in
dezelfde slachthal een groot aantal runderen met dezelfde gereed-
schappen geslacht en met dezelfde slachtdoeken gereinigd als het
aan miltvuur lijdend rund.

Volgens de wettelijke voorschriften moest het vleesch van
al deze runderen, dat met miltvuur-smetstof bezoedeld kon
zijn, worden vernietigd, terwijl natuurlijk uit een wetenschappelijk
oogpunt er geen bezwaar zou hebben bestaan dit na sterilisatie
goed te keuren.

Om dergelijke schadeposten in het vervolg mis te loopen
(referent vermoedt dat het vleesch van de overige runderen aan
de eigenaars is uitbetaald), heeft het Ministerie van Landbouw
bij besluit van 21 Maart 1904 bepaald, dat het vleesch van dieren,
dat aan de oppervlakte met miltvnnr-smeistof is bezoedeld, na
sterilisatie mag worden verkocb t.

Het is natuurlijk niet onmogelijk dat ook in een van onze
abattoirs een dergelijk geval voorkomt, wat nog des te eerder
zal geschieden, waar het vee grootendeels door loon-slachters
wordt geslacht, die dezelfde gereedschappen voor het te slachten
vee gebruiken. Oplettendheid bij de levende keuring is dus zeer
gewenscht, want het is toch hoogst onwaarschijnlijk dat de bewuste
os vóór de slachting geen ziekteverschijnselen heeft vertoond.

Ingevoerd werden: 269017 voeten rundvleesch, 120807 kal-
veren, 27512 schapen en bokken, en 175253 varkens, te zamen
een keurloon van 216497 Mark vertegenwoordigend.

Geen wonder aldus dat de stad Berlijn en andere groote steden
deze keurlooneu van het ingevoerde vleesch ongaarne missen en
al het mogelijke hebben gedaan — de lezers van de
Berliner
tieriirztliche Woclienschrift
hebben zeker den strijd gevolgd —
om gedaan te krijgen dat het reeds elders goedgekeurde vleesch
na invoer opnieuw aan keuring wordt onderworpen.

-ocr page 241-

Over het aantal te Berlijn geslachte paarden wordt in het
verslag niets vermeld. Als ik mij niet vergis, ressorteert de
keuring van paarden onder de werkzaamheden van den «Kreis-
tierarzt.»

Het keuringspersoneel aan het abattoir te Berlijn bestaat uit
een directeur en 55 veeartsen.
 Hoefnagel.

Mededeelingen van het Hoofdbestuur.

Tot lid der afdeeling Utrecht is aangenomen H. G. van Hau-
UEVEI.T te Rotterdam.

De leden der Algemeene afdeeling Dr. P. Vëhmaat te Oud-
Beierland en J. C.
Col de ii te Penrsum zijn overgegaan hij de
afdeeling Zuid-Holland.

NOTULEN van de 45*te Algemeene vergadering
van de Maatschappij ter bevordering der Vee-
artsenijkunde in Nederland, gehouden te Utrecht
op 23 en 24 September 1904, in het gebouw
voor Kunsten en Wetenschappen.

De vergadering wordt geopend te 7 uur \'s avonds.

Nadat de aanwezigen hebben plaatsgenomen, verzoekt de voor-
zitter aan de heeren, die de presentielijst nog niet hebben ge-
teekend, zulks alsnog te doen, waarna de voorzitter de volgende
openingsrede uitspreekt.

Mijne Heeren! Nu ik voor het eerst als voorzitter een Alge-
meene vergadering zal leiden, en den hamer opneem tot opening
der 45,te Algemeene vergadering onzer Maatschappij, rust op mij
in de eerste plaats de taak, om dank te brengen aan den heer
Thomassen, die het afgeloopen vijftal jaren Uw voorzitter was.
En die taak is voor mij een zeer aangename, ook omdat ik
zeker weet, dat ik uit naam van alle leden der Maatschappij
spreek, als ik hem onze erkentelijkheid betuig, voor alles wat
hij in die jaren, dat hij den voorzitterszetel innam, in het be-

\\

-ocr page 242-

lang der veeartsenijkunde heeft gedaan. Het zal hier zeker wel
niet uoodig zijn dat ik in den breede naga. wat de heer
Thomassen
in die jaren heeft verricht; toch wil ik enkele feiten aanstippen
en in uw geheugen terugroepen.

De uitstekende leiding der buitengewone Algeuieene verga-
dering op 20 April 1901, waar zulke uitvoerige discussiën wer-
den gevoerd, over de behartiging der belangen van het vee-
artsenijkundig onderwijs, over de rundvee tuberculosewet, het
overzicht dat wij ontvingen bij den aanvang van onderscheidene
Algeineene vergaderingen, en de medewerking aan de bekende
adressen dit jaar aan den Minister van Binnenlandsche Zaken
gericht in verband met de wijzigiug van de wet op het Hooger
onderwijs; de bekende voordrachten over hemiplegia laryngis als
oorzaak vau cornage bij het paard; de voordrachten over immu-
nisatie tegen tuberculose bij mensch en rund; de vertegen-
woordiging op verschillende congressen o.a. op het tuberculose-
congres te Londen.

Deze enkele feiten uit vele, gevoegd bij de goede leiding van
zoovele Algemeene en Hoofdbestuursvergaderingen, zijn dunkt
mij meer dan voldoende om den dank te motiveeren, dien ik
hier openlijk den heer
Thomassen wil brengen.

Ik zou den wensch kunnen uitspreken, dat de heer Thomassen
op dezelfde wijze moge voortgaan werkzaam te zijn in het be-
lang der Maatschappij, doch waar wij nu zijn naam weer als
spreker op het programma vermeld vinden, geeft hij ons onge-
vraagd reeds een waarborg, dat hij mede zal blijven werken in
het belang van onze Maatschappij en in het belang der veterinaire
wetenschap. En wij zouden hem daarbij ook moeielijk kunnen
missen.

Nogmaals, mijnheer Thomassen, ontvang den dank der ver-
gadering voor het vele door U in het belang van de Maat-
schappij verricht. (Applaus.)

Verder roep ik U allen het welkom toe; in de eerste plaats
den vertegenwoordigers der verschillende afdeelingen en voorts
allen die tot het bijwonen dezer Algemeene vergadering zijt
opgekomen, leden en geïntroduceerden, en ook den vertegenwoor-
digers der pers, die weer trouw op post zijn om wereldkundig te
maken wat hier zal worden behandeld.

Met den wensch dat de discussiën op deze vergadering te

-ocr page 243-

houden vruchtbaar mogen zijn, de te behandelen zaken flink
onder de oogen zullen wordeu gezien, en de te nemen besluiten
mogen zijn in het belang onzer Maatschappij, van onze weten-
schap en van onzen stand open ik deze 45sta Algemeene ver-
gadering. (Applaus.)

Indienen der volmachten van de afgevaardigden der af-
deelingen.

Alle afdeelingen zijn vertegenwoordigd behalve de afdeeling
Noord-Brabant-Limburg; de afgevaardigde komt later ter ver-
gadering.

De afdeelingen zijn als volgt vertegenwoordigd:

Groningen-Drente door H. A. Kroes

met

43 stemmen.

Friesland »

H. Veenstra

»

14

»

Gelderland-Overijsel »

N. H. M. van Altena

>

10

»

Utrecht »

H. Markus

»

10

*

Noord-Holland »

J. J. Wester

»

12

»

Zuid-Holland »

H. L. Ellerman Lzn.

»

12

Nieuw Zuid-Holland »

J. F. Laméris

»

15

»

Zeeland »

M. van der Vliet

7

»

Noord-Brabant-Limburg »

G. J. \'t Hooft PJzn.

»

11

»

te zamen 104 stemmen.

Voorts waren aanwezig alle leden van het Hoofdbestuur, 5
leden der Algemeene afdeeling en 17 stemgerechtigde leden van
bijzondere afdeelingen, zoodat 126 stemmen konden worden uit-
gebracht. Verder werd de vergadering bijgewoond door 8 niet-
s tem gerechtigde leden van bijzondere afdeelingen.

De voorzitter: wij komen nu aan punt 3 der agenda: het
vaststellen der notulen van de vorige vergadering.

Op de agenda staat, dat het Hoofdbestuur voorstelt een com-
missie te benoemen voor het vaststellen der notulen. Ik mag
zteker hier thans wel even toelichten wat de bedoeling van het
Hoofdbestuur met dit voorstel is.

Laat ik als voorbeeld nemen de notulen welke van de vergade-
ringen van heden avond en van morgen moeten worden gemaakt.
Als alles gaat op de oude manier, dan worden die notulen dus
gelezen in de volgende vergadering, alzoo in de vergadering
welke in het volgend jaar in de maand September wordt ge-
houden. Mogelijk moeten er nog eenige wijzigingen in worden

-ocr page 244-

aangebracht, en zoo verloopen er gauw een paar maanden eer
ze in het Tijdschrift kunnen worden geplaatst. Zoo kunnen wij
thans in het Tijdschrift lezen de notulen der vergadering, welke
in 1902 is gehouden. De notulen verschijnen dus eerst na ander-
half\' jaar in het Tijdschrift, wat zeker een groot bezwaar is.
In de tweede plaats geeft het Tijdschrift eerst een kort over-
zicht en daarna komt het uitvoerig verslag, dus tweemaal het-
zelfde, al is het dan ook in een anderen vorm. Waar eenmaal
toch voldoende is, gaat er aldus een groote plaatsruimte ver-
loren. Ook is het een bezwaar dat de notulen steeds in de
vergadering moeten worden gelezen, wat veel tijd kost.

Om dit alles te voorkomen, heeft bet Hoofdbestuur ge-
meend te moeten voorstellen een commissie van drie leden te
benoemen, welke binnen een maand rapport kan uitbrengen.
Dit kan te gemakkelijker geschieden, daar het werk van den
secretaris door de aanwezigheid van een stenograaf zeer wordt
vereenvoudigd. Heeft de secretaris de notulen gereed, clan kan
hij ze aan de commissie zenden, welke ze op haar beurt leest
en zoo kunnen ze nog dit jaar in het Tijdschrift verschijnen.

Dit wat betreft de notulen van dezen dag.

Wat de notulen der vorige Algemeene vergadering aangaat,
zou ik willen voorstellen die nu niet te laten voorlezen, doch
ook de goedkeuring daarvan op te dragen aan de commissie,
welke de notulen van dit jaar moet nazien.

Het voorstel van het Hoofdbestuur is dus tweeledig: een com-
missie te benoemen welke de notulen van deze vergadering
binnen een maand zal nazien, en aan de commissie tevens op te
dragen het nazien der notulen van de vorige vergadering. Is er
een van de heeren die daarover het woord verlangt?

De heer Kroes, afgevaardigde van Groningen-Drente. Het
heeft de afdeeling Groningen-Drente zeer verwonderd, dat alle

O O \'

toelichting van het Hoofdbestuur ontbreekt op de vraag van die
afdeeling over het gratis verstrekken van Rijks-serum aan
empiristen. Toen wij het voorstel op de agenda wilden geplaatst
hebben, zeide het Hoofdbestuur dat het eigenlijk geen voorstel
was, maar een vraag. Wij hebben toen gemeend er een voorstel
van te moeten maken, doch hebben het teruggekregen, daar het
nog geen voorstel was; het Hoofdbestuur betoonde zich over de
toelichting niet voldaan, zoodat wij er wanhopig onder werden

-ocr page 245-

om een motie als door ons bedoeld op de agenda geplaatst te
krijgen.

En wat die quaestie met de notulen betreft, kan ik ook niet
anders zeggen dan dat de afdeeling over de wijze waarop dat
voorstel wordt gedaan onvoldaan is. Wij missen alle toelich-
ting en kunnen niet zeggen wat onze gevoelens over het voor-
stel zijn; wy weten niet wat het voorstel inhoudt. Ik kan dus
niet anders zeggen dan dat wij zeer onvoldaan zijn.

De heer van der Plaats: ik kan, geloof ik, aan den vorigen
spreker eenige toelichting geven. In het vorig jaar heeft op
den eersten avond der Algemeene vergadering een kleine ge-
dachtenwisseling plaats gehad tusschen den heer
de Jong, als
voorzitter en mij, over de quaestie of wij met die wijze van
doen om de notulen te publiceeren wel kunnen doorgaan en om
dus in 1904 de notulen te doen lezen van de vergadering in
1908 gehouden. Daardoor toch worden de notulen na meer dan
een jaar gelezen en moeten worden goedgekeurd door de op-
volgers der afgevaardigden van de afdeelingen, welke toenmaals
een afgevaardigde zonden.

Vergis ik mij dus niet, dan is dit voorstel een gevolg der toen
gehouden discussie. Wat echter de serum-quaestie hiermede te
maken heeft, weet ik niet en ik geloof dat de geachte afgevaar-
digde dit zelf ook niet precies weet.

De heer H. Markus, afgevaardigde van Utrecht, wenscht na-
mens de afdeeling Utrecht het volgende\'in het midden te brengen.
In onze afdeeling is besloten mij op te dragen het Hoofdbestuur
te verzoeken van de vergaderingen een stenografisch verslag te
doen maken, waarvan reeds vroeger sprake was. Indien dit ge-
schiedt, rijst natuurlijk de vraag, waartoe de commissie van drie
leden dan nog zal dienen; die wordt dan toch overbodig.

De drie leden zullen toch onmogelijk kunnen beoordeelen
of alle speechen, welke zijn gehouden, woordelijk zijn weer-
gegeven ; hoogstens kan ieder der drie leden dit doen ten op-
zichte van zyn eigen wroorden. Het komt ons dan ook beter
voor en meer afdoend, om het gesprokene eenvoudig te doen
steuografeeren, en bet stenografisch verslag aan de commissie van
redactie ter hand te stellen; deze ziet het verslag Da en doet
het vervolgens in zijn geheel in het Tijdschrift afdrukken. De
gang van zaken wordt dan zeer eenvoudig, en de benoeming

-ocr page 246-

eener commissie, welke voor het doel waarvoor zij in het leven
wordt geroepen weinig effect zal sorteeren, overbodig. De af-
deeling Utrecht heeft mij opgedragen vooral op een steno-
grafisch verslag aan te dringen; aan dien wensch is juist
heden voldaan, waarvoor ik dank betuig.

De voorzitter: zijn er nog meer heeren die over dit punt
het woord verlangen V Anders geef ik het woord aan deu secre-
taris, die dan deze zaak nader zal toelichten.

De secretaris, de heer D. van der Sluijs. Voorloopig kan ik
mededeelen dat — en dit is ter aanvulling van het denkbeeld door
den heer
Markus geopperd — een stenografisch verslag wordt
gemaakt, dat dienen moet als leidraad bij de samenstelling van
de notulen. Deze kunnen dan door de commissie worden onder-
zocht en vergeleken met het stenografisch verslag en, nadat zij
desnoods nog zijn besproken in den boezem van het Hoofdbe-
stuur, in bet Tijdschrift worden opgenomen.

Eenvoudiger zou ik het vinden als het stenografisch verslag
door het Hoofdbestuur in het Tijdschrift werd geplaatst. Zij die
hierop dan aanmerkingen hebben, kunnen daarvan opgave doen
bij het Hoofdbestuur en dit kan deze in de volgende Algemeene
vergadering ter kennis brengeu van de leden en voorstellen om
het stenografisch verslag al of niet gewijzigd als notulen vast
te stellen.

De heer van Esveld acht de bezwaren verbonden aan bet
tweemaal plaatsen zeer groot, daar er te veel plaatsruimte mede
verloren gaat. Doch wij moeten niet uit het oog verliezen, dat
als in de notulen eens het een of ander onjuist wordt weerge-
geven, een geheel verkeerde indruk kan ontstaan, welke niet
zoo spoedig is weg te nemen.

Men kan wel zeggen : nu ja, dat kan gerectificeerd worden,
maar daar verloopt ook een heele tijd mede, en de rectificatie
kau wel over het hoofd worden gezien. Het voorlezen wordt
overbodig, wat een heele tijdsbesparing is voor de Algemeene
vergadering.

Wat de andere opmerking van den heer Markus betreft, moet
ik er op wijzen dat de notulen een officiëel cachet moeten
hebben, en dit is bij een stenografisch verslag — wij willen
hopen dat het goed gemaakt wordt — zeker in de eerste plaats
het geval. Daarin is toch nauwkeurig weergegeven hetgeen ge-

-ocr page 247-

zegd is, zoodat dan aan de notulen, welke daarnaar worden ge-
maakt, een officiëel karakter wordt verleend.

De voorzitter: het antwooi\'d op de verschillende vragen en
opmerkingen is grootendeels al gegeven. Ik wil er nog slechts
bijvoegen, dat het ontbreken van nadere toelichting van dit
voorstel op de agenda hierin zijn oorzaak vindt, dat het Hoofdbestuur
de zaak zoo eenvoudig vond, dat het verdere toelichting onnoodig
oordeelde. Verder zegt Utrecht: »we hebben een stenograaf;»
dat is waar, doch alleen voor dezen avond en niet voor den
dag van morgen. En in de tweede plaats moet ik opmerken
dat zooals reeds is gezegd, het stenografisch verslag alleen dient
om de notulen daarnaar te maken. Zoo is het plan. Het dient
dus alleen als steun voor den secretaris. Daarom acht ik de
benoeming eener commissie wel gewenscbt.

De heer Markus: ik kan zeer kort zijn. De zaak is thans
eenvoudig. Vroeger maakte de secretaris de notulen en deze
werden na goedkeuring in de Algemeene vergadering in het
Tijdschrift geplaatst; nu worden ze gemaakt naar het stenogra-
fisch verslag. Ze kunnen desnoods in een vergadering van het
Hoofdbestuur besproken en daarna gepubliceerd worden. De
instelling eener commissie zal tot groote omslachtigheid aanlei-
ding geven. Wij kunnen al dien omslag voorkomen door het
samenstellen der notulen volgens het stenografisch verslag aan den
secretaris over te laten, deze notulen te doen drukken in het
Tijdschrift en verder de leden zelf te laten uitmaken, of alles
juist is weergegeven.

De voorzitter: maakt u er een voorstel van? De heer Markus :
ja, mijnheer de voorzitter.

De heer de Jong : het is geloof ik wenschelijk, dat goed
gepreciseerd worde waar het om gaat. Het Hoofdbestuur leidt
de vergaderingen, het moet dat recht niet uit handen geven,
maar daar staat tegenover dat, waar de vergadering de notulen
niet te lezen krijgt vóór de vaststelling, zij ook niet het recht
om die notulen goed te keuren geheel uit handen kan geven.
Wat is er nu rationeeler dan dat er een commissie benoemd
wordt die verslag uitbrengt en rapporteert of de notulen in orde
zijn of niet. Dit lijkt mij den meest rationeelen weg. IIet was
om dezelfde reden, dat ik het vorig jaar aandrong op de aan-
neming van het voorstel van den heer
van der Plaats, doch

-ocr page 248-

de aanneming zou toen uiet reglementair zijn geweest. Vandaar
dat ik zou Wenschen dat de vergadering zich thans definitief
uitsprak. Het komt mij voor dat de vergadering de goedkeu-
ring aan zich moet houden, dat is het eenige bezwaar wat ik
kan aanvoeren tegen datgene wat door den heer
Markus is in
het midden gebracht.

De heer Markus: ik wensch, voor de derde maal het woord
voerend, te repliceeren op hetgeen hier door den heer
dk Jong is
gezegd, en dan moet ik hem doen opmerken dat de verantwoor-
delijkheid, welke de vergadering op zich neemt, toch zeer partieel
is. De commissie kan toch alleen nagaan dat in algemeenen
zin de verschillende discussies goed zijn weergegeven. De drie
commissieleden zullen onmogelijk kunnen weten, wat ieder lid
waarlijk heeft gesproken. Alleen zou dat misschien mogelijk
zijn voor hetgeen die heeren zelf hebben gezegd. Het resultaat
dat men zich met die commissie voorstelt, zal dus slechts voor
een zeer klein gedeelte worden bereikt. Ik blijf er dan ook
bij, om de notulen eenvoudig door den secretaris aan de hand
van het stenografisch verslag te doen vervaardigen en de redac-
tie verder aan het Hoofdbestuur over te laten; wil men dit
niet, dan de notulen weder in de Algemeeue vergadering te doen
voorlezen.

De heer Th. G. van Rijssel: als de notulen geheel moeten
worden gelezen, zijn wij daar met het eind van de vergadering
nog aan bezig; maar zou het niet mogelijk zijn de notulen van
dezen dag moi\'gen te lezen aan het einde der vergadering? en
. dan dus achtereen goed te keuren. De tweede dag behelst ge-
woonlijk weinig dat tot onjuistheden aanleiding kan geven,
trouwens wat dan wordt gesproken, kunnen de inleiders aan
den secretaris op schrift geven.

De voorzitter: ik zal thans overgaan tot het in stemming
brengen van het voorstel van het Hoofdbestuur, daar ik geloof
dat de zaak nu voldoende is toegelicht en besproken.

Uit de stemming blijkt dat het voorstel van het Hoofdbestuur
met 85 tegen 27 stemmen is aangenomen.

De voorzitter: zooals de heeren hebben gehoord, is het
voorstel van het Hoofdbestuur aangenomen en moet de benoeming
van een commissie van drie leden plaats hebben. Keuren de
heeren het goed als ik een drietal heeren uitnoodig om in die

-ocr page 249-

commissie zitting te nemen? Dat voorkomt dan een tijdroovende
stemming. (Applaus.) Mag ik dan daartoe uitnoodigen de heereu
H.
Markus, J. J. Wester en H. L. Ellerman, respectievelijk
afgevaardigden voor de afdeelingen Utrecht, Noord-Holland en
Zuid-Holland ¥ Willen die heeren dat op zich nemen? (Alle
drie nemen de benoeming aan.)

De notulen der vorige vergadering behoeven dus thans niet
te worden gelezen.

De heer J. Mazcre Czn.: mijnheer de voorzitter mag ik nog
een kleine vraag doen? Hoe stelt u zich den gang van zaken

O O O

voor, als de commissie eens aanmerkingen heeft te maken, of
de notulen haar tot het doen van op- en aanmerkingen aan-
leiding geven?

De heer van der Plaats : dan komen die aan- en opmerkingen
toch in het Tijdschrift. Of de notulen kunnen dan in een volgende
vergadering door de commissie te berde worden gebracht.

De voorzitter: de commissie zou in twijfelachtige gevallen even
de leden kunnen raadplegen, maar dat zal weinig voorkomen,
daar de notulen worden gemaakt aan de hand van het stenografisch
verslag.

4. Benoeming van een 2de secretaris (art. 19 van het regle-
ment).

Als candidaten zijn voor deze benoeming opgegeven door de
afdeelingen: Gelderland-Overijsel, Groningen-Drente en Nieuw
Zuid-Holland: J. N.
Bai.langée te \'s-Gravenhage; door de
afdeeling Noord-Holland: M J.
Hengeveld GJzn. te Haarlem;
door de afdeelingen Utrecht en Zuid-Holland:
K. Hoeenagel te
Utrecht; door de afdeeling Zeeland:
J. J. West er te Alkmaar;
door de afdeeling Noord-Brabant-Limburg: J. A.
Klauwers te
Tilburg.

De voorzitter: mijne heeren, mag ik de heeren van Altena, Wester
en van der Vliet uitnoodigen het stembureau te willen vormen?

Ik stel voor de vergadering tijdens de stemming te schorsen.
(Applaus.)

De stemming duurt van 7.50 tot 8.10 uur.

Bij heropening der vergadering geeft de voorzitter het woord
aan den heer
Wester tot het mededeelen van den uitslag der
ste mming.

De heer Wester: mijnheer de voorzitter, er zijn uitgebracht

-ocr page 250-

112 stemmen. Daarvan verwierven de lieeren Ballangke 42,
Hengeveld 14, iioêfnagki. 43, Wester 8 en Klauwers 2 stem-
men, terwijl werden uitgebracht van onwaai-de 1 en in blanco
2 stemmen; er zal dus een herstemming moeten plaats hebben
tusscheu de heeren
Ballangée en Hoeenagel.

Bij heropening der vergadering te 8.20 erlangt de heer Wester
wederom het woord.

De heer Wester: mijnheer de voorzitter, de uitslag der ge-
houden herstemming is, dat zijn uitgebracht 113 stemmen, waar-
van een in blanco. Van de overige 112 stemmen verwierf de
heer
Hoefnagel er 57 en de heer Ballaxgee 55, zoodat ge-
kozen is de heer
K. Hoefnagel.

De voorzitter: de heer Hoefnagel is niet tegenwoordig. De
secretaris zal er dus wel voor zorgen dat de heer
Hoefnagel
kennis krijgt van zijn benoeming.

Alsnu is aan de orde:

5. Mededeelingen omtrent het aftreden van een lid van het
Hoofdbestuur.

De voorzitter: het volgend jaar is aan de beurt van aftreden
de heer
D. F. van Esveld, penningmeester-bibliothecaris, die
echter volgens de bepaling van het reglement herkiesbaar is.

Mijne heeren! wij zijn thans genaderd tot het verslag van den
secretaris, wien ik het woord geef tot het uitbrengen van dat
verslag.

G. Verslag over den toestand der Maatschappij.

De secretaris leest het verslag voor. Aanmerkingen worden
hierop niet gemaakt. (Dit verslag is, evenals de verslagen van den
penningmeester en van den bibliothecaris, reeds opgenomen in
het Tijdschrift, deel 32, n8. 2.)

De voorzitter: ik zeg den secretaris dank voor zijn uitvoerig
verslag en geef het woord aan den heer
van Esveld.

De heer van Esveld: naar aanleiding van hetgeen de secre-
taris daar juist heeft voorgelezen, heb ik een paar korte mede-
deelingen te doen. De secretaris heeft het in zijn verslag
doen voorkomen alsof men in het algemeen met den gang
van zaken betreffende het Tijdschrift tevreden is. Als redacteur
moet ik daartegen evenwel opkomen en ook namens mijn
collega\'s zeggen dat wij lang niet tevreden zijn. Het Tijdschrift
heeft in de laatste jaren nog al uitbreiding ondergaan; zooals de

-ocr page 251-

heeren weten, is het sinds 1900 dat het in maandafleveringen
verschijnt.

Toen wij tot die uitbreiding overgingen, was er werkelijk nog
al medewerking. Doch na dien tijd is die medewerking erg ver-
slapt en verbazend minder geworden. Ik kan mijn bewering met
cijfers staven, zooals blijkt uit het lijstje dat ik hier even voor
zal lezen.

In 1900 — dat was dus deel 27 — verscheen het Tijdschrift
nog iu zes afleveringen ; toen werd door niet-redacteuren 54 °/0
van het aantal bladzijden copie geleverd. In het 288te deel, het
eerste deel waarvan de afleveringen maandelijks verschenen, be-
droeg het aantal nog maar 49 °/0; in 1903 was het percentage
reeds verminderd tot op 39^°/0, terwijl het voor het thans
verschenen deel is gedaald tot op 34 °/0.

Er komt aldus op de schouders van de redactie heel wat
meer werk; of dat in het belang van het Tijdschrift is, be-
twijfel ik zeer. Ik moet dan ook sterk aandringen op meer
medewerking bij de heeren. Indertijd toen het plan werd ge-
opperd om het Tijdschrift maandelijks te doen verschijnen, is
aan de toenmalige commissie van redactie geviaagd, of deze
het wel aandurfde? Daar kon de commissie toen met reden
bevestigend op antwoorden. Wij hebben tot heden het Tijd-
schrift behoorlijk op tijd kunnen laten verschijnen, maar als de
medewerking moet dalen tot een twintig procent, dan betreuren
wij dat zeer. Ik heb al overlegd en de secretaris kwam met het
denkbeeld om meer geld voor het Tijdschrift beschikbaar te stel-
len, doch uitbreiden en honorarium aan de schrijvers geven, zijn
thans niet mogelijk.

Dat is wel een zaak om over te denken. Onze financiën zijn
in den laatsten tijd aanzienlijk verbeterd. Van de dertien can-
didaat-veeartsen, die dit jaar werden gediplomeerd, zal de der-
tiende de eerste twaalf wel spoedig als lid volgen.

Het Tijdschrift zelf wordt iu den laatsten tijd meer gezocht;
het aantal exemplaren dat vroeger buiten het gewone aantal
werd verkocht, was altijd zeer gering, doch vooral in het laatste
jaar zijn er heel wat nummers geplaatst. Zoo kuunen wij dus
zeggen dat de toestand fiuanciëel werkelijk beter wordt. Aan het
Hoofdbestuur zou ten opzichte der financiën een voorstel kunnen
worden gedaan, doch ik zou het werkelijk al heel treurig vinden,

-ocr page 252-

als de medewerking aan het Tijdschrift een qnaestie moest zijn
van geld. Wanneer men behoorlijk medewerkt, kan het Tijdschrift
bloeien, dan kan het ook worden verbeterd, dan zijn wij ook in
staat een goed tijdschrift te krijgen.

Van uitbreiding kan voorloopig geen sprake zijn, omdat er
geen stof is en evenmin geld.

Ik verzoek dus wel, ook namens mijn mede-redactieleden, dat
de afgevaardigden in hun afdeelingen zullen mededeelen wat
ik hier heb gezegd en dat het der redactie hoogst aangenaam
zal zijn voortaan weer meer medewerking te ontvangen dan in
den laatsten tijd het geval was.

De voorzitter: zijn er anders nog heeren die naar aanleiding
van het verslag van den secretaris het woord verlangen? Zoo
niet, dan wordt het goedgekeurd onder dankzegging aan den
secretaris.

Thans is aan de orde punt 7 : Verslag van den toestand der
geldmiddelen en van de bibliotheek (zie dit Tijdschrift, deel
32, n°. 2).

De voorzitter: mijne heeren, ik dank den penningmeester
voor het voorgelezen verslag, en wil de afgevaardigden uit de
afdeelingen Groningen-Drente, Friesland en Nieuw Zuid-Hol-
land uitnoodigen zich met het nazien der rekening en ver-
antwoording te willen belasten. Ik schors daartoe even de verga-
dering.

De vergadering wordt van 8.20 tot 8.40 uur geschorst.

De voorzitter: mijne heeren, de commissie is met haar arbeid
gereed, doch vóór ik haar verzoek rapport uit te brengen, zal ik
aan den heer
Hoefnagel, die zooals ik zie ter vergadering is
gekomen, vragen of hij genegen is zijn benoeming tot 2de secre-
taris te aanvaarden?

De heer Hoefnagel: mijnheer de voorzitter, ik zal die benoe-
ming zeer gaarne aanvaarden en wil de vergadering danken
voor het in mij gestelde vertrouwen.

De voorzitter: het doet mij genoegen dit te hooren; ik zal nu
verder het woord geven aan den heer
J. F. Laméris, ten einde
namens de commissie verslag uit te brengen over het financieel
beheer van den penningmeester.

De heer Lamkris: mijne heeren, wij hebben gezamenlijk de
rekening en verantwoording van den penningmeester nagezien,

-ocr page 253-

en daarbij is ons gebleken dat de ontvangsten zijn . f 2955.90
de uitgaven.............» 1751.215

en het saldo . . . . f 1204.74»

Wij hebben verder de geheele boekhouding gecontroleerd en
alles in de beste orde bevonden. Wij kunnen dan ook niet
nalaten den penningmeester ons compliment te maken over zijn
accurate boekhouding. De commissie stelt voor den penning-
meester van het gehouden beheer te dechargeeren. (Applaus.)

De heer van Esveld brengt verslag uit over de bibliotheek.
(Zie dit Tijdschrift, deel 32, n°. 2.)

De voorzitter: uit het voorgelezen verslag blijkt alweer dat de
bibliotheek bij den heer
van Esveld in zeer goede handen is.
Ik breng hem dan ook namens u allen hartelijk dank voor de
vele moeiten en zorgen die de heer
van Esveld zich geeft.

Thans zijD wij genaderd aan punt

8. Voorstel van de afdeeling Noord-Holland.

Het Hoofdbestuur dringe er bij de regeering op aan, het
maximaaltarief voor de entingen tegen vlekziekte met serum en
cultuur uit de Rijks seruminrichting te Rotterdam, bedoeld in de
aanschrijving vau den Directeur-Generaal van Landbouw d.d. 20
Februari 1904, te doen vervalleu, en de tariefsbepaling over te
laten aan de veeartsen in overleg met de veehouders.

Toelichting:. Unaniem waren de ter afdeelingsvergadering
aanwezigen van oordeel, dat een voorgeschreven tarief (welk dan
ook) principieel niet door ons veeartsen kon worden geaccep-
teerd, aangezien dit moest worden beschouwd als een o n g e o o r-
loofd indirect ingrijpen in de vrije uitoefening van het beroep,
en als zoodanig een gevaarlijk precedent zou kunnen worden.

Men meende dat een dergelijke maatregel moest worden ge-
noemd onverdiend en ongemotiveerd.

Onverdiend, omdat het vrij wel alleen aan het initiatief en
de werkzaamheid der veeartsen is te danken, dat de zoo nuttige
entingen bier te lande reeds zulk een goede reputatie genieten,
en zulk een omvang namen.

Ongemotiveerd, omdat men meende, dat het waardig-
heids- en het billijkheidsgevoel, de concurrentie en
het eigenbelang waarborg genoeg zouden vormen, dat de
veeartsen slechts matige tarieven zouden berekenen.

-ocr page 254-

Praeadvies van het Hoofdbestuur:

Het Hoofdbestuur kan zich geheel vereenigen met het voor-
stel Noord-Holland en is van meening dat het niet op den weg
der regeering ligt tarieven vast te stellen voor practizeerende
veeartsen.

Het handhaaft deze meening, ook al stelt de regeering in het
belang van de veehouders entstoffen gratis beschikbaar.

De voorzitter: voordat ik den geachten afgevaardigde van
Noord-Holland het woord geef om dit voorstel nader toe te
lichten en zoo noodig het nader te verdedigen, wensch ik met
een enkel woord te wijzen op den belangrijken stap, die dit jaar
door de regeering is gedaan. Dit jaar toch is aan het van
verschillende zijden herhaaldelijk uitgedrukt verlangen voldaan en
kunnen de sera en entstoffen ter voorkoming en bestrijding van
vlekziekte worden bereid in een inrichting van rijkswege, zoo-
dat wij in dit opzicht niet langer van het buitenland afhanke-
lijk zijn. Dit is zeker een belangrijke stap in de goede rich-
ting. Op bescheiden schaal is dus aan een wensch van ons allen
tegemoet gekomen. Ik ben overtuigd uit uw aller naam te
spreken, wanneer ik hier openlijk een woord van dank breng
aan de regeering en aan dr.
Poels, die toch zeker de ziel der
Rijks seruminrichting mag worden genoemd.

Ik weet wel dat alles nog niet is zoo als wij dat wel zouden
wenschen, zoodat het nog wel eens noodig zal zijn dat wij
critiek uitoefenen en wenschen te kennen geven, maar vóór
alles moeten wij zorgen dat onze wenschen billijk en uit-
voerbaar zijn en dat onze critiek opbouwend zij. Onze Rijks
seruminrichting is nog zeer jong en als wij wenschen uiten welke
billijk zijn, zal de regeering ze zeker onderzoeken en indien het
mogelijk is, zal dan zonder twijfel aan ons verlangen worden
voldaan. Het is toch ook in het belang van onze maatschappij
dat de inrichting kan voldoen aan de hoogste eischen welke aan
een dergelijke inrichting mogen worden gesteld, en het ligt ook
op den weg onzer Maatschappij den bloei dier inrichting te
bevorderen.

En nu geef ik het woord aan den afgevaardigde voor Noord-
Holland.

De heer Wester: mijnheer de voorzitter, met een enkel
woord wensch ik het voorstel van de afdeeling Noord-Holland

-ocr page 255-

nader toe te lichten. Lk wil daarbij beginnen inet als mijn ge-
voelen uit te spreken, dat de oprichting van een Instituut
Pasteur waar ook hier te lande de sera tegen vlekziekte enz.
kunnen worden verkregen, een loffelijk streven is. Dat neemt
echter niet weg, dat de afdeeling Noord-Holland gemeend heeft
op de regeling in finesses toch eenige critiek te moeten uit-
oefenen. Toen wij het voorschrift van den heer Directeur-
Generaal van Landbouw vernamen, waarbij ons imperatief de
eisch werd gesteld voor elke inenting van varkens nooit meer
dan 30 cent te mogen nemen, heeft dat bericht vrij wel de
uitwerking gehad van een koude douche. Wij meenden dat dit
een pijnlijk ingrijpen was in onze particuliere financiëele aan-
gelegenheden. Wij vroegen ons af waar moet het heen als de
regeering eens angstwekkend op dien weg voortgaat en angst-
vallig blijft vasthouden aan dien eisch? Wij meenden dan ook
dat het niet ons recht alleen, maar ook onze dure plicht
was, daarop critiek uit te oefenen; vandaar dit voorstel. Nu is
later van die koude douche de kracht wel wat verminderd
en is er wel wat warm water bijgekomen. Wij vernamen ten
minste dat er nog al afwijkingen voorkwamen en daartegen
door de regeering niet ernstig werd geageerd. Ook hebben wij
vernomen dat later aan veeartsen dispensaties zijn verleend, op
grond dat de veehouders zelf den veeartsen meer aanboden.
Men gaat daarbij van de stelling uit dat, als de veehouders aan
de veeartsen meer willen betalen, dit een zaak is geheel buiten de
regeering om. Landbouwcorporaties kunnen dus met de vee-
artsen overeenkomsten aangaan en onderling het tarief\' bepa-
len. Verblijdend is ook, dat in de voorwaarden waarop ent-
stoffen worden verstrekt tegen varkenspest en houtvuur, geen
bepalingen omtrent den prijs worden aangetroffen, zoodat daaruit
blijkt dat de regeering de opmerkingen welke zijn gemaakt stil-
zwijgend aanvaardt en naar het schijnt niet ongenegen is in dit
opzicht eenigszins toe te geven en terug te komen op datgene,
wat naar onze meening ongemotiveerd is. Wij moeten dus
dankbaar zijn.

Principieel kunnen wij ons echter niet voldaan achten. Want
eigenlijk is het voorschrift nog altijd van kracht en hangt het
ons als een zwaard van
Damocles boven het hoofd. Wij moeten
in dit opzicht onze positie versterken; op het oogenblik zou ik

-ocr page 256-

zeggen staat die positie zeer valsch. Valsch omdat wij ons
theoretisch naar een voorschrift moeten gedragen, dat in de
practijk niet wordt uitgevoerd.

Het is dan ook voornamelijk op dien grond dat ik blijf aan-
dringen, in weerwil van het feit dat het besluit in de practijk
vrij wel onuitgevoerd blijft, om ons toch tegen dien maatregel
principieel uit te spreken. Wij moeten trachten van de regee-
ring te verkrijgen, dat zij terugkomt van dezen maatregel,
waarmede zij een absoluut particuliere zaak ging regelen.

Als wij niet aandringen op terugtrekking, dan begaan wij een
tactische fout, want de regeering wil, en dit blijkt ook nog uit
een rondschrijven aan de landbouwvereenigingen, de quaestie van
die dertig cent wel in overweging nemen. Ik moet dit daarom allen
afgevaardigden zeer op het hart drukken. Er zijn er velen die
hierbij geen direct belang hebben en die voor deze quaestie niet
zoo bijzonder warm zijn, maar ik moet toch ook bij hen aan-
dringen op aanneming van ons voorstel.

De afgevaardigde van de afdeeling Groningen-Drente, de heer
Kroes: ik zou den voorzitter graag willen vragen, of de ver-
gadering tegelijk hiermede de vraag van de afdeeling Groningen-
Drente in behandeling wil nemen.

De voorzitter: dat zijn twee verschillende zaken; laten wij
die goed van elkander gescheiden houden.

De afgevaardigde van Groningen-Drente: mijnheer de voor-
zitter, dan kan ik mededeeleu dat onze afdeeling zich geheel
aansluit bij het voorstel van Noord-Holland.

De afgevaardigde der afdeeling Utrecht, de beer Marküs :
mijnheer de voorzitter, de afdeeling Utrecht heeft zich met alge-
meene stemmen verklaard voor het praeadvies van het Hoofdbe-
stuur. Het kwam allen ledeu voor dat, principieel, de regeering
zich niet moest inlaten met de tarieven voor de inentingen tegen
vlekziekte. Over het tarief van 30 cent heeft men minder zijn
oordeel uitgesproken, daar men van meening was, dat het hier
het principe was waarom de quaestie ging.

De afgevaardigde van Zuid-Kolland, de heer Ellerman : de
afdeeling Zuid-Holland kan geheel medegaan met het praeadvies van
het Hoofdbestuur.

De afgevaardigde van de afdeeling Nieuw Zuid-Holland, de
heer
Lajiéris : de afdeeling Nieuw Zuid-Holland is van meening,

-ocr page 257-

dat wij hierop niet moeten ingaan. Inderdaad meent die afdee-
ling dat het niet goed is op wijziging van dat tarief aan te
dringen. Dat zou geenszins in het belang der veeartsen zelf zijn.
Want eer zij daarop met kracht willen aandriugen, moeten zij
eerst, maar eens nagaan, wat in dit opzicht in het buitenland
is gebeurd. In het buitenland heeft men deze quaestie ook te
berde gebracht. In verschillende tijdschriften hebben de vee-
artsen er bet woord over gevoerd en wat is daarvan het gevolg
geweest, niet anders dan dat zij zelf de schade er van hebben
moeten ondervinden. In Wurtemberg heeft men zelfs de be-
paling gekregen dat de veeartsen de inenting moeten verrichten
voor den prijs van slechts 15 pfennig, dat is juist 9 cent pet-
varken, plus een matige en billijke vergoeding voor reis- en
verblijfkosten. Ik geloof dan ook dat een dergelijke maatregel
zeer tot schade van onze veeartsen zou uitkomen. De inentingen
tegen de vlekziekte zijn zeer zeker mede van de mooiste inen-
tingen. Het resultaat is dan ook zoodanig, dat de veehouders
er zeer op gesteld zijn. Dat is iets waarmede de regeering
stellig rekening houdt en even goed als de regeering het oog
gevestigd houdt op de belangen van de veehouders, heeft zij
ook een open oog voor de belangen der veeartsen. Ik zeg
nogmaals, ik zou het niet wenschelijk vinden als de vergadering
op het onderhavige voorstel te zeer inging, maar ik zou iets
anders wenschen, bij voorbeeld dat de in te enten dieren zooveel
mogelijk op één plaats werden bijeengebracht. De afdeeling
Nieuw Zuid-Holland beeft dan ook gemeend te moeten aan-
sporen bet tarief niet te doen wijzigen, omdat zij meent dat dan
in het algemeen niet wordt gehandeld in het belang der vee-
artsen zelf.

Enkele uitdrukkingen welke door de afdeeling Noord-Holland
zijn gebezigd, hebben de afdeeling eenigszins geërgerd.

Zoo onder anderen is er sprake in de toelichting van : «onge-
oorloofd ingrijpen» en «onverdiend». Ieder weet toch wel dat
de regeering niemand heeft willen straffen en er dus van onver-
diend geen sprake kan zijn. Ook de eerste uitdrukking is niet
geheel juist, daar de regeeriug niemand heeft verplicht het serum
uit de Rijks seruminrichting te gebruiken.

Ik verzeker u, de regeering heeft hier niet anders dan het
landbouwbelang op het oog gehad, niets anders. De regeering

-ocr page 258-

heeft gedaan wat zij kon oiu de inentingen zoo populair mogelijk
te maken. Daartoe heeft zij herhaalde malen met vaak belang-
rijke financiëele offers uitgebreide proeven doen nemen. Het «on-
gemotiveerd» is dus een uitdrukking die wel wat erg kras is.
De regeering kon hier wel degelijk gemotiveerd ingrijpen, en er
was reden genoeg om in het belang van den landbouw een
dusdanigen maatregel te treffen; dat jhier dus gesproken mocht
worden van het stellen van een gevaarlijk precedent, dit achtte
de aldeeling Nieuw Zuid-Holland verre van juist. Het resultaat
der besprekingen in onze afdeeling is geweest, dat met dertien
stemmen een motie is aangenomen, welke ik even zal voorlezen
en dan verder aan het oordeel der vergadering weiisch te onder-
werpen.

Deze motie luidt:

«De afdeeling Nieuw Zuid-Holland spreekt zichin afkeurenden
zin uit over den toon welke in de toelichting van het voorstel
der afdeeling Noord-Holland wordt aangeslagen, verklaart dat de
bewoordingen «ongeoorloofd, onverdiend en ongemotiveerd" op
haar een pijnlijken indruk hebben gemaakt, betreurt dat het
Hoofdbestuur deze, naar haar oordeel, geheel misplaatste uit-
drukkingen in haar programma heeft toegelaten en draagt baai-
afgevaardigde op tegen het voorstel te stemmen en het tarief van
f 0.30 te handhaven.»

De afgevaardigde van de afdeeling Zeeland: mijnheer de voor-
zitter, de afdeeling Zeeland was van oordeel dat het hier minder
om die dertig cent ging, waaromtrent echter nog wel het een
en ander in het midden is te brengen. In Zeeland is men er
dan ook van overtuigd dat wel behoorlijk rekening kon worden
gehouden met den vaak verren afstand. Wij hebben ook bericht
ingewonnen bij den heer
van Rijssel, districtsveearts te Dordrecht,
en die heeft officieel medegedeeld, dat naar het hem voorkwam,
wel degelijk een vergoeding voor de reis- en verblijfkosten kan
worden berekend. In een tamelijke berekening voor den afstand
ligt, naar onze meening, niets onbillijks. De afdeeling meende
overigens met het advies van het Hoofdbestuur wel te kunnen
medegaan.

De afgevaardigde van de afdeeling Noord-Brabant-Limburg:
de afdeeling heeft mij opgedragen te stemmen voor het praead-
vies van het Hoofdbestuur.

-ocr page 259-

De afgevaardigde vaii de afdeeling Friesland: de afdeeling
heeft mij opgedragen hier mede te deelen, dat zij zich geheel
kan vereenigen met het voorstel van de afdeeling Noord-Hollaud
en droeg mij op daar vóór te stemmen.

De heer de Lecr: naar aanleiding van wat de heer van der
"Vliet
hier in het midden heeft gebracht, kan ik den heeren
mededeelen dat ik een gesprek heb gehad met den heer Direc-
teur-Generaal van Landbouw, en officieus kan ik melden dat
ik een officieel schrijven heb gelezen, waarin door den heer
Roest, aan een veehouder te Hoogwoud werd medegedeeld dat
in geen geval iets mocht worden gerekend voor reis- en verblijf-
kosten. Dus dat de inentingen moeten worden verricht voor
30 cent. Die brief was naar ik meen geschreven namens den
Directeur-Generaal van Landbouw.

De voorzitter: ik meen dat thans de zaak genoegzaam van
verschillende zijden is besproken, zoodat wij nu wel tot de
stemming kunnen overgaan.

De heer Picard: mijnheer de voorzitter, ik zou toch nog wel
even een vraag willen stellen. Vooral bij vlekziekte zal het
zeer veel voorkomen dat wij beginnen met curatief te enten,
om dan na korten tijd preventief te enten. Dat is dus twee
maal een enting. Wat mag men nu daarvoor berekenen? Twee-
maal dertig, dus zestig cent ? Het is iets wat toch zeker veel zal
voorkomen, daar men dan des te zekerder van het resultaat kan zijn.

De heer Laméris: er wordt met rijksserum maar eens geënt.

De heer Wester: de. opmerking van den heer Picard is
zeer juist. Ik vind het ook wenschelijk om, na curatief te
hebben geent, vooral in het begin van het seizoen, acht of tien
dagen later met cultuur te enten. Ook met rijksserum zal men
soms twee keer moeten enten.\'

De heer de Leur: en als men dan na een poos weer eens
krijgt een nood-enting of er doen zich ziektegevallen voor welke
misschien later blijken niet eens vlekziekte te zijn, moet dat dan
allemaal maar voor die dertig cent?

De heer Wester: op het oogenblik geldt eigenlijk het tarief,
wat men van te voren met de boeren overeenkomt. De zaak
staat er feitelijk zoo voor, dat in de praktijk aan onzen wensch
is toegegeven, doch in principe niet.

De heer Schimmel : van verschillende zijden is gebleken dat

-ocr page 260-

over het algemeen aan ons verlangen is toegegeven, en nu zou
het alleen om het principe te doen zijn. De zaak komt dus
thans nergens anders op neer, dan dat wij den Directeur-
Generaal van Landbouw willen dwingen om ongelijk te bekennen.
Nu vraag ik: is dat practisch? Is het verstandig dat de verga-
dering daarop gaat aandringen ? Ik voor mij ben overtuigd, dat
die maatregel langzamerhand zal vervloeien. Ik geloof\' bovendien
dat wij échec zullen lijden. Mij komt het thans het meest ge-
wenscht voor dat wij de zaak eerst nog eens .a tête reposée over-
wegen. dan kunnen wij later zien wat ons te doen staat.
En als wij het volgend jaar weer bij elkaar komen, kunnen wij
nagaan hoe de zaken dan staan, en is er nog niets verspeeld.

De heer de Leur: nu verschillende veehouders en vereeni-
gingen van veehouders de hoofden bij elkaar steken en gaan
overleggen wat hun te doen staat, en zoo de veeartsen op bepaalde
plaatsen doen komen om tegen dat tarief te doen enten, nu
komt het mij toch voor dat wij in deze quaestie wel degelijk ons
oordeel moeten uitspreken.
 (Wordt vervolgd.)

Personalia.

De Minister van Koloniën brengt ter kennis van belangheb-
benden, dat voor twee gediplomeerde Nederlandsche veeartsen,
niet ouder dan vijf-en-twintig jaar, gelegenheid bestaat om bij
het leger in Nederlaudsch Indië te worden benoemd tot militair-
paardenarts der 2do klasse, onder genot van een gratificatie
voor eerste uitrusting van duizend gulden.

Gegadigden zullen zich uiterlijk op 15 Februari 1905 bij ge-
zegeld request hebben te wenden tot het Departement van Ko-
loniën, onder overlegging van:

a. het diploma van veearts;

b. een extract-geboorte-register;

c. een bewijs van ingezetenschap;

d. een certificaat of certificaten voor goed gedrag, afgegeven door
het hoofd der gemeente (of door de hoofden der gemeenten) waar
requestrant gedurende de laatste zes maanden is gevestigd geweest;

e. een bewijs van de voldoening aan de wet op de nationale
militie. (
Staatscourant van 8/9 Januari 1905, n°. 7.)

-ocr page 261-

Rijks veeartsenijschool.

Bij beschikking van den Minister van Waterstaat, Handel en
Nijverheid van 29 December 1904, n°. 11870, afd. L., is aan
H. E.
Reeser te Utrecht, op diens verzoek, met ingang van 1
Januari 1905, eervol ontslag verleend als assistent bij de cli-
niek en de verloskunde aan \'s Rijks veeartsenijschool. (
Staats-
courant
van 10 Januari 1905 n°. 8.)

Bij Ministeriëele beschikking van 14 Januari 1905, n°. 233,
is de assistent D. J.
Copper, onder toekenning, op zijn verzoek,
van eervol ontslag als assistent bij het physiologisch en patholo-
gisch laboratorium: voor het tijdvak van 16 Januari tot en niet
31 Augustus 1905 benoemd tot assistent bij de cliniek en de
verloskunde.

De leerling van het lste studiejaar D. J. G. L. Htnrichs heeft
zijn studiën aan de school gestaakt.

VIIIe Congrès international de Médecine
vétérinaire Budapest 1905.

Le congrès tenu il Bade-Bade, on 1899, ayant choisi Budapest comme
lieu de sa prochaine réunion, lo Ville congrès international de médecine
vétérinairo siégera dans cotte capitale, du 3 au 9 septembre 1905.

En dehors des très importantes questions de police sanitaire vétérinaire,
qui faisaient l\'objet presque exclusif des sessions précédentes du congrès,
l\'on discutera encore, cotte fois, des sujets tout aussi importants de biologie,
d\'hygiène et de pathologie vétérinaires.

Par conséquont, les questions énumérées dans le programme ci-après
seront délibérées dans trois sections: les sujets de police vétérinaire, en
séances pléniaires ; les questions biologico-hygiéniques et pathologiques, dans
los sections spéciales.

Etant donné que lo congrès a un caractère international, les rapports et
discussions auront liou en hongrois, en français, en allemand ou en anglais.

Peuvent être membros ordinaires de l\'assomblée : les représentants ou
délégués des gouvernements et des autorités, des universités, des écoles
vétérinaires et agricoles, des instituts d\'hygiène, dos sociétés vétérinaires et
agricoles, enfin les vétérinaires ot médecins. Par contre, les agriculteurs et
pharmaciens qui no viennent pas au congrès en qualité de délégués officiels,
ne peuvent assister aux séances que comme membres extraordinaires.

La cotisation des membres ordinaires et extraordinaires est fixée à 20
couronnes = 21 francs. Los dames adhérentes ont à payer 10 couronnes
= 10 francs 50 cent.

Los membres ordinaires et oxtraordinairCB ont le droit d\'assister à toutes
les séances du congrès et roçoivont gratis toutes les publications et le

-ocr page 262-

compte-rendu général de l\'assemblée, qu\'ils aiont assisté ou non à ses
réunions. En outre, ceux des membres qui auront fait part de leur adhésion
en temps utile recevront d\'avance, pour se mcttro au courant des travaux
du congrès, le texte original des rapports montionnés dans le programme,
ainsi qu\'un extrait en plusieurs langues de ces travaux.

Les adhésions ot toutes les questions concernant l\'assemblée doivent être
adrossées au
Secrétariat Général du Congrès (Budapest, VII, Rottenbiller-
utcza, 23). Les cotisations doivent être onvoyéos au
Secrétariat de l\'Ecole
supérieure royale hongroise de Médecine vétérinaire
(Budapest, VII, Rottou-
biller-utcza, 23).

Le programme détaillé, celui des excursions, etc., seront envoyés aux mom-
bres à une date ultérieure.

L\'importance des questions miseB à l\'ordre du jour de l\'assemblée et les
noms des rapporteurs sont autant de garanties que les délibérations du
congrès méritent et obtiendront le plus vif intérêt dans les sphères compé-
tentes. En vous priant de vouloir bien participer aux travaux de cette
assemblée ou de vous y faire représenter, nous prenons la liberté d\'exprimer
la conviction que le VIII0 congrès international de médecine vétérinaire
sera digne, eu tout point, des assemblées précédentes.

Au nom du Comité d\'Organisation:
Géza de Màkfalvay
Secrétaire d\'Etat, Président.

Dr. François Hutyra
Vice-président gérant.

Dr. Etienne de Rûtz
Secrétaire général.

PROGRAMME du VIII° Congrès international de
Médecine vétérinaire, qui sera tenu à Budapest
du 3 au 9 septembre 1905.

PREMIÈRE SECTION: POLICE SANITAIRE VÉTÉRINAIRE.

I. Assurance du bétail (assurance par l\'état, assurance privée et assurance
du bétail de boucherie):

Rapporteurs:
>IM. Arup, vétérinaire consultant du gouvernement royal danois, à

Hambourg ;

le Dr. ICopp, privat-docent h l\'université de Berne, vétérinaire

municipal, à Metz;
lo Dr.
Lydtin, conseillor supérieur intimo de gouvernement à
Bade-Bade;

E. de MiCKr.és, député, ancien sécrétaire d\'état au ministère
d\'agriculture ;

Rudowsky, rapporteur vétérinaire provincial i. r., h Briinn.

2. Formulaire uniforme pour les bulletins sanitaires vétérinaires périodiques :

Rapporteurs:
Mil.
Binder, conseiller de section au ministère i. r. do l\'intérieur, h

Vienne;

-ocr page 263-

Roeckl, professeur et conseiller intime de gouvernement, à
Berlin ;

le Dr. Stuude, inspecteur-vétcrinaire du ministère do l\'agriculture
à Bruxelles.

3. Etablissement de principes uniformes pour l\'estimation de la réaction de
la tuberculine et de la malléine:

Rapporteurs:
MM. le Dr.
Ebeb, professeur à l\'université de Leipzig;

le Dr. Foth, vétérinaire royal départemental, à Schleswig;
le Dr.
Fuetuna, chef du service vétérinaire en Roumanie, à
Bucarest ;

lo.Dr. Malm, directeur du bureau vétérinaire au ministère royal

norvégien, à Christiania;
TaTBAY, inspecteur vétérinaire au ministère royal hongrois de

l\'agriculture, il Budapest;
le Dr.
Wladimirow, chef de section à l\'institut imp. de médecine
expérimentale, à St.-Pétersbourg.

4a. Prophylaxie de la tuberculose des animaux domestiques:

Rapporteurs:
MM. le Dr. Bang, professeur à l\'école sup. d\'agriculture et de méde-
cine vétérinaire, à Copenhague;
le Dr.
de Jong, directeur des abattoirs, à Leyde ;
Regnér, vétérinaire militaire au département agricole, à Stock-
holm ;

Ujhelyi, profeseur à l\'académie agricole de Magyar-Ovàr.

4b. Vaccination contre la tuberculose des bêtes bovines:

Rapporteurs:
MM. le Dr.
IIütyra, professeur et recteur de l\'école supérieure royale
de médecine vétérinaire, à Budapest:
le Dr.
Rümer, privat-docent à l\'université do Marburg;
le Dr.
Schindelka, professeur à l\'école supérieure de médecine

vétérinaire, à Vienne ;
Thomassen, professeur à l\'école supérieure de médecine vétéri
naire, à Utrecht.

5. Vaccination contre la maladie aphteuse:

Rapporteurs:
MM. le Dr. Löfflbr, conseiller médical intime, professeur à l\'université
de Greifswald;
le Dr.
Perroncito, professeur ù l\'université de Turin.

6. Prophylaxie de la pneumo-entérite des porcs; vaccinations:

Rapportours:
MM. le I)r. Joest, directeur de l\'institut bactériologique de Kiol;

le Dr. Preisz, professeur à l\'école supérieure royale de médecine
vétérinaire, à Budapest;

7. Extension des restrictions du trafic à l\'apparition de maladies n\'ayant
pas un caractère contagieux immédiat, et spécialement du charbon
bactéridien :

-ocr page 264-

Rapporteurs:
MM. Kocourkk, inspecteur vétérinaire royal hongrois, à Kassa;
le Dr.
Profé, vétérinaire royal de département, à Cologne;
le Dr.
Malkmus, professeur à l\'école supérieure royale de méde-
cine vétérinaire, à Hanovre;
Rajewsky, professeur et directeur de l\'institut de médecine
vétérinaire, à Kkarkow.

8. Prophylaxie et extinction de la rage:

Rapporteurs:
MM. le Dr.
Caspek, à l\'université de Breelau;

Coi\'e, chef de la section vétérinaire au ministère de l\'agriculture,
à Londres ;

Galtier, professeur à l\'école vétérinaire de Lyon;
le Dr.
Szpilmann, professeur et recteur de l\'école supérieure de
médecine vétérinaire, à Lemberg.

9. Développement passé et constitution future des congrès internationaux
do médecine vétérinaire :

Rapporteur:

M. le Dr. Schmaltz, professeur à l\'école supérieure de médecine vété-
rinaire, à Berlin.

II. DEUXIÈME SECTION: BIOLOGIE.

1. Le lait et son traitement, notamment en ce qui concerne la réforme de
la traite conformément aux exigences de l\'hygiène :

Rapporteurs:
MM. le Dr. Grüber, chef de la station expérimentale et de l\'école
de laiterie, à Kiel ;
HAPricii, professeur à l\'institut vétérinaire de Dorpat ;
Sziqeti Warga, directeur de l\'école de laiterie, à Siirvdr.

2. Valeur nutritive du lait écrémé pour le bétail gras et d\'élevago, spé-
cialement en ce qui concerne les diverses races porcines :

Rapporteur:
MM.
Cselkô, professeur îi l\'académie agricolo de Magyar-Ovâr.

3. Falsification de la viande et de ses produits ; nouvelles méthodes d\'exa-
men pour établir ces falsifications:

Rapporteurs:
MM.
Breuer, inspecteur deB abattoirs, à Budapest;

lo Dr. Edelmann, conseiller médical, professeur à l\'école supé-
rieure do médecine vétérinaire, à Dresde ;
Kjerrulf, membre ord. du collége médical royal et rapporteur
pour les affaires vétérinaires des deux gouvernements, à Stockholm;
Jacobsen, dirocteur des abattoirs de Christiania;
Martel, vétérinaire sanitaire, à Paris.

4. L\'affouragement à la mélasse :

Rapporteurs:
MM.
Cagny, vétérinaire à Senlis (Oise);

le Dr. Weiser, privat-docent à l\'écolo supérieure royale de mé-
decine vétérinaire, à Budapest.

-ocr page 265-

5. Hygiène de l\'étable et de la litière; critique den différentes litières:

Rapporteurs:
31 M. le Dr. l\'usuii, conseiller médical, professeur à l\'école supérieure
royale de médecine vétérinairo, à Dresde ;

Sand, professeur à l\'école supérieure d\'agriculture et de mé-
decine vétérinaire,
à Copenhague.

6. L\'affouragement à l\'étable et au pâturage au point do vue biologique:

Rapporteur:
MM.
KovâcsY, directeur do l\'institut agricole de Kassa.

III. TROISIÈME SECTION: PATHOLOGIE.

1. Rapports entre la tuberculose de l\'homme, du gros bétail, de la volaille
et d\'autres animaux domestiques (notamment du chien) :

Rapporteurs:
MM. le Dr. de Jong, directeur des abattoirs de Leyde ;

le Dr. Preisz, professeur à l\'école supérieure royale de médecine

vétérinaire, à Budapest;
le Dr.
ScHiiTZ, conseiller intime de gouvernement, professeur h
l\'école supérieure de médecine vétérinaire, à Berlin.

2. Modes d\'infection de la tuberculose dos animaux domestiques :

Rapporteurs:
MM. le Dr.
Bongert, chef du laboratoire d\'hygiène aux abattoirs
centraux de Berlin ;
Cadéac, professeur à l\'école vétérinaire do Lyon ;
le Dr.
Lorenz, conseiller médical supérieur grand-ducal, rappor-
teur vétérinaire, à Darmstadt.

3. Le lait et les produits do la laiterie comme propagateurs de la tuber-
culose ;

Rapporteurs:
MM. le Dr. Fay, inspecteur sanitaire royal hongrois, Il Budapest.

le Dr. Muller, directeur de l\'institut bactériologique, à Kiinigsberg.

4. Iinportanco des bactéries résistant aux acides et ressemblant aux ba-
cilles de la tuberculose, dans les recherches concernant cotte affection:

Rapporteurs:
Mil. lo Dr.
Aujeszky, privat-docont à l\'école supérieure royale de
médecine vétérinaire, « Budapest ;
le Dr.
Strirot.t, privat-docent à l\'école supérieure d\'agricul-
ture et de médecine vétérinaire, à C\'oponhague.

5. La sérothérapie des maladies infectieuses chez les animaux domestiques :

Rapportours:
MM.
Ari.OING, professeur et directeur de l\'écolo vétérinaire, à Lyon ;
le Dr.
Kitt, professeur à l\'école supérieure de médecine vété-
rinaire, à Munich :
Lf.ci.ainche, professeur à l\'école vétérinaire, à Toulouse;
Lignièbbs, directour de l\'institut bactériologique à Bucnos-Ayrcs;
le Dr.
Soberniieim, professeur h l\'université do Ilallo.

-ocr page 266-

G. Le cancer chez les animaux domestiques :

Rapporteurs:
MM. Jensen, professeur à l\'école supérieure d\'agriculture et de mé-
decino vétérinaire, à Copenhague :
le Dr. Or
,t, professeur h l\'université de Ctiessen.

7. La morve pulmonaire et les autres formations tuberculeuses pouvant
être confondues avec elle :

Rapporteurs:
MM. le Dr.
Csokor, professeur à l\'école supérieure de médecine vé-
térinaire. à Vienne ;
le Dr.
Riegler, professeur et chef do l\'instituf bactériologique,
il Bucarest ;

8. Les maladies tropicales des animaux domestiques :

Rapporteurs:
MM.
Lignières, directeur de l\'institut bactériologique, à Buenos-Ayres ;
Rickmann, conseiller vétérinaire, au Transvaal ;
le Dr.
Theiler, vétérinaire, à Pretoria.

9. Le rôle des protozoaires dans les maladies des animaux :

Rapporteurs:
MM. lo Dr. Laveran, membre de l\'académie des sciences de Paris;
le Dr.
Motas, professeur h l\'école supérieure de médecine vété-
rinaire, à Bucarest ;
Mettam, professeur à l\'école vétérinaire do Dublin ;
Vallée, professeur à l\'école vétérinaire d\'Alfort.

10. Les substances toxiques produites par des parasites animaux :

Rapporteurs:
MM. lo Dr. Blanchard, professeur à l\'université do Paris ;

le Dr. v. Linstow, médecin militaire supérieur, à Giittingen ;
lo Dr.
Perroncito, professeur il l\'université de Turin ;
le Dr.
E. de Rhtz, professeur à l\'école supérieure de médecine
vétérinaire, à Budapest.

11. Les dernières expériences sur la transmission des maladies animales
chez l\'homme (en tenant spécialement compte des différents métiers):

Rapporteurs:
MM. le Dr.
Babes, professeur ii 1\'univorBité de Bucarest;

le Dr. Dammann, conseiller intime gouvernemental et médical,
directeur et professeur ii l\'école supérieure royale de méde-
cine vétérinaire, il Hanovre;
le Dr.
Szegedy-Maszhk, inspecteur industriel royal hongrois,
il Budapest.

12. Etiologie et thérapeutique do la paralysio puerpérale :

Rapporteur:

M. le Dr. Hess, conseiller sanitaire, professeur il l\'université do Berne.

Conférence internationale sur les maladies animales tropicales. Conjointe-
ment avec le Ville congrès international de médecine vétérinaire, une
conférence international sera tenue à Budapest sur les maladies animales

-ocr page 267-

tropicales. Du 25 au 31? 1904 les délégués des colonies sud-africaines de
la Grande-Bretagne tinrent une conférence à Captown et délibérèrent sur
les raesuros prophylactiques à prendre contre les maladies sévissant parmi
les animaux dans l\'Afrique méridionale. Dans sa séanco do clôture, cette
conférence prit la résolution de faire des démarches pour que, conjointe-
ment avec le
congrès international de médecine vétérinaire convoqué à
Budapest en HJ05,
une conférence particulière réunisse les délégués des
Etats et colonies de l\'Afrique méridionale, des colonies australiennes et
néo-zélandaises de la Grande-Bretagne, des Indes, de l\'Egypte, des Etats-
Unis de l\'Amérique du Nord, des Etats sud-americains et, en général, de
tous les pays çt colonies où les animaux domestiques sont atteints do
maladies analogues à celles sévissant dans l\'Afrique méridionale, afin do
soumettre ces maladies à des études scientifiques. Bien que le comité
d\'organisation du congrès eût déjii compris les maladies tropicales dans le
programme de l\'assemblée la résolution de la conférenco do Captown n\'en
contribuera pas moins beaucoup, à augmenter l\'intérêt pour le congrès do
Budapest chez les spécialistes des contrées les plus éloignées.

Parmi les comités locaux du congrès, celui de Bade s\'est récemment
constitué, sous la présidence de M. le Dr.
Lydtin, conseiller intime supérieur
de gouvernement. En sont membres:
M. M Hafnbr, conseiller do gouver-
nement, à Karlsruhe;
Bradn, vétérinaire, à Bade-Bade; Fehrenmeier,
assesseur vétérinaire, et Kohlhepp, vétérinaire d\'arrondissement. Le comité
danois a\'ost également constitué sous la présidence de
M. le Dr. Bang,
professeur à l\'école supérieure des médecine vétérinaire, avec, comme
mombres,
M.M. le professeur C. 0. Jensen, le Dr. Gautier, vétérinaire-
maréchal, et 11.
Fries, vétérinaire militaire supérieur. A Vienne M.M. A.
Binder, conseiller ministériel de section, et A. Greiner, rapporteur vété-
rinaire, travaillent h l\'organisation du comité autrichien. A Belgrade, M. A.
PoroviTCH, vétérinaire royal, a bien voulu se charger de constituer le comité
local serbe. En autre, M.M. A.
Cope, chef do section au ministère de
l\'agriculture à Londres, le Dr. 0.
Malm, directeur-vétériuaire du gouverne-
ment norvégien à Christiania et le prof.
Thomassen à Utrecht ont bien
voulu informer M. le professeur Dr.
Etienne de IIi\'itz, secrétaire-général
du congrès, qu\' ils n\'épargneront aucun etfort, aussi bien dans loo associa-
tions vétérinaires que dans los gazettes spéciales, pour assurer au congrès
un grand nombre de participants de loiirs pays respectifs.

Veeartsenijkundig Staatstoezicht.

Bij Koninklijk besluit van 8 December 1904, n°. 251, is be-
paald dat de overneming ter slachting, bedoeld bij het Koninklijk
besluit van 2 September 1904 (
Staatsblad n°. 219), een aanvang
neemt op 1 Januari 1905.

De Minister vau Waterstaat, Handel en Nijverheid heeft:
a. met ingang van 20 December 1904 het vervoeren of doen

-ocr page 268-

vervoeren van levende en doode varkens verboden, uit, naar of
binnen een kring in de gemeente Kloetinge, begrensd als volgt:

van af het punt waar de Daniëlsweg I aansluit aan den Ter-
vatenschen weg in rechte lijn, tot aau den Kapelschen straatweg,
tegenover den Molenweg en verder langs de noordzijde van ge-
noemden straatweg tot aan den Watergang, uitkomende aan dien
straatweg, tuss\'chen de perceelen kadastraal bekend gem. Kloetinge,
sectie B, n09. 407 en 405bis, vervolgens langs dien Watergang
tot deze den Breeweg II raakt bij het perceel, kadastraal bekend
sectie B., n°. 425, en vervolgens langs den Breeweg II, den
Dopweg en den Daniëlsweg I tot het punt van uitgaDg;

b. bepaald, dat, wanneer bijzondere redenen afwijking van
het sub a. bedoelde verbod noodzakelijk maken, zoodanige af-
wijking kan worden toegestaan door den burgemeester van
Kloetinge, onder de door den districtsveearts te Dordrecht aau
t.e geven voorwaarden. (
Staatscourant van 20 Dec. 1904, n°. 298.)

In verband met het Koninklijk besluit, bepalende dat run-
deren, welke op tuberculose duidende verschijnselen vertoonen,
tegen schadeloosstelling door het rijk ter slachting worden over-
genomen wanneer daartoe termen zijn. houdt een resolutie van
den Minister van Financiën liet volgende in:

Ten einde te bevorderen dat aan cliniscbe tuberculose lijdende
runderen niet in handen van opkoopers vallen, doch door de
eigenaren aau het rijk worden overgedaan, is het van groot be-
lang dat de betaling van de schadeloosstelling voor lien zoo
gemakkelijk mogelijk plaats vinde niet alleen, maar bijna ge-
lijktijdig geschiede met de overgave aan bet rijk of in elk geval
zoo spoedig mogelijk.

Ter bereiking van dit doel wordt den ontvangers der directe
belastingen opgedragen om, zoo de stand hunner kas het toe-
laat, aan onder hun kantoor woonachtige voormalige eigenaren
van door het rijk overgenomen runderen, desgevraagd de hun
toegekende schadeloosstelling uit te betalen tegen quitantie met
een voorgeschreven verklaring.
(N. Rott. courant, 1 Januari 1905.)

-ocr page 269-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende November en December 1904.

(De cijfers tusschen ( ) duiden het getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

c

O

B

X
U.
Ci
É?
3
a
M

H3
ö
3

Ui


O)
N
£

è

O
*

3
\'3

ft

aS

"o
ca

a

fl

(D

cc
<D

cS

O

Honds-
dol-
heid.

PROVINCrE.

<v
S

<D

ts

<u
X
Ui

O

ts

ï>

2

ö

i)

a

O
ca
O
O

T3
cS
oS
ft

O
ft

ca
ft

ai

U)

TS

<Xi

\'N

a

<D

3

3

>

"5
e

O
O

ft
3

a>
u.

C


<<

GO
O
ft

O

O
>

te

c

O

G
£

T5
Ö
ei
£
W

1
-3

O

co

O
CO

O)
^

O
>

O

\'u

H

-O

a

O

S

0)

Ö

c5

s

November.

Groningen . .
Friesland. . .
Drente. . . .
Overijael . . .
Gelderland . .
Utrecht . . .
Noord-Holland .
Zuid-Holland .
Zeeland . . .
Noord-Brabant .
Limburg . .\' .

2
8

4

3

5
3
3
3

11

8

n
n

77

r>
7)
77

y>

V

n
77

7.)

77
77

r>

V

V
77
77

•n

77

77
77

n

77

77

w.
«

77

»

M

77

33)

1

»

11
n

10 (\';
55 (13)

77

77

n
71

77
77
77
77
7)
71
7)
7)

r)

71
7)

11

18 (»3)

w

2 (2)

»

11 (»)
7)
7)
11

n
n
n
7)
7)

7)
7)
7)
7
>
7)

2 l2)
2 (2)
1

5 (3)
3 (3)
3 (»)

3 (2)

15(12)
12(1\')

»

n

i)
n
n

n
»

»
n

7)
»

7)
W
7>
D
V
7)
7)
71
7)

2 (i)
V

86 (8)
»

n

Totaal

50

r>

n

65 (")

77

31 (2«)

46 (3!>.

»

11

38 (9)

December.

Groningen . .
Friesland. . .
Drente. . . .
Overijsel . . .
Gelderland .
Utrecht . . .
Noord-Holland .
Zuid-Holland .
Zeeland . . .
Noord-Brabant .
Limburg . . .

2
5
3
1
13
1
3
2
1
9
12

n

11
n
n

n
n

1

n
)}

77

n
r>

77

84(0)

77

4 (\')

77

77

77

7)
7)

r>

7)

11
71

77
7)

n

■M4)
2
(2)

31 (21)

1

n

7)

77
11
11

1
n
V

2(2)
3(2)

2(2)
15(12)
3(2)
1

8(8)
14 (1*)

»

11

n
7,1
V
7,
1
7!
11

7)
7,)

11
11
7>

n
»

n

19 (\')

7)

V

43 (io)

V

75
11
li

Totaal

52

»»

7)

f)

»

88 (12)

»

38 (28)

1

48 («)

7.1

V

62 (U)

(Staatscourant van 13 December 1904, 11°. \'292 en van 13 Januari 1905, n°. 11.) v. E.

-ocr page 270-

EEN PAAR GEVALLEN VAN PI LA RIA-EMBRYONEN
IN HET BLOED BIJ PAARD EN RUND,

DOOR

A. E. TEN BROEKE.

Ia Augustus 1903 werden mij op denzelfden dag twee
paarden voorgebracht welke aan verschillende eigenaren
behoorden. Vóór dien tijd hadden zij één bezitter en stonden
zij op denzelfden stal.

Anamnese. De dieren hebben geen eetlust.

Status praesens. Het eene paard van den heer A., een
bruine hengst, verkeert in een goeden voedingstoestand. De
huid ziet er glanzend uit, pols, ademhaling en temperatuur
zijn normaal, de slijmvliezen vertoonen geen afwijkingen.
In het oogvallend waren echter de gang met de achterhand,
welke waggelend was, en het eenigszins oedemateus gezwollen
zijn van het genitaalapparaat.

Daar deze verschijnselen zich ook voordoen bij snrra werd
besloten het allereerst hiernaar een onderzoek in te stellen,
hoewel ik, ruet het oog op de lage temperatuur, verwachtte
geen trypanosoiuen te zullen vinden. Het bloedonderzoek
deed mij filaria-embryonen zien.

Het 2\'lu paard was een oud, afgeleefd trekdier, behoorende
aan den inlander A. Voedingstoestand slecht, huidglans
gering, geslachtsapparaat iets meer oedemateus gezwollen,
slijmvliezen een weinig anaemisch. Pols en ademhaling
vertoonen geen afwijkingen, temperatuur 39,2° C.

Aan beide achterbeenen leed het dier aan een peri-
arthritis tarsi, liep daaraan echter niet kreupel, doch ver-
toonde in nog sterker mate den waggelenden gang.

Ook hier werden filaria-embryonen aangetroffen.

-ocr page 271-

Diagnose: filariasis.

Prognose: infaust.

Therapie: solutio Fowleri en sterke voeding.

Het bruine paard stierf na eenige dagen; tot mijn leed-
wezen kon ik geen sectie doen.

Het oude afgeleefde dier kreeg zijn arsenik ongeregeld
(schuld van den eigenaar), bleef evenwel leven en had na
eenige maanden geen filariae meer. Op heden is het dier nog
in gebruik en verkeert het in een goeden voedingstoestand.

Het herhaald bloedonderzoek deed ik zoowel \'s morgens
als \'s avonds. Steeds waren de embryonen aanwezig. Daar
deze ziekte bij het paard weinig voorkomt en ik hieromtrent
in de werken welke ik bezit niets kan vinden (behalve in
uFortschritte der Veterinär Hygiene", Heft 1, Seite 57,
Parasitologie,
Erich Martini), meende ik dit geval te
moeten publiceeren.

In bedoeld referaat spreekt Casper van een mededeeling
van
von Lange, die de filariae vond bij een paard, lijdende
aan haematurie. Noch hiervan noch van tropische chylurie,
zooals ten gevolge van dezen parasiet bij den mensch voor-
komt, was iets te bespeuren. Ik sloeg hierover de werken
van
Manson en van Scheübe na.

De beschrijving van den parasiet is dezelfde als die ik
zou geven, zoodat ik kortheidshalve kan verwijzen naar
het referaat of naar de w
Zeitschrift für Hygiene und In-
fectionskrankheiten"
, 13and XIII, 1903, Seite 351.

Dat deze ziekte niet alleen voorkomt bij het paard, liet
zich spoedig waarnemen. Bij den heer v. G., ongeveer een
half uur van Koeta-Radja, werd mijn hulp ingeroepen voor
kalveren, lijdende aan diarrhae. Deze kalveren, afstamme-
lingen van uit Bengalen ingevoerde runderen, behoorden
tot het vrouwelijk geslacht. Hun voedingstoestand was
slecht, de haren stroef en dof, oedemen aan keelgang en
kossum, slijmvliezen anaemisch. Pols en ademhaling waren

-ocr page 272-

door de onrust der dieren, ten gevolge van hun schuwheid,
niet na te gaan, evenmin kon de temperatuur worden op-
gegeven. De ontlasting was frequent en dun; afwijkingen
in het bewegingsapparaat bestonden niet.

Bloedonderzoek liet ook hier weer de embryonen zien.

Prognose: infausta. Therapia et diarium : solutio Fowleri
en sterke voeding. Ik kon hiermede het leven wel rekken,
maar na verloop van weken stierven zij toch.

Afwezigheid en andere bezigheden lieten mij geen ge-
legenheid tot een grondiger onderzoek.

HET ABATTOIR TE KOETA-RADJA,

DOOR

A. E. TEN BROEKE.

(Met een afbeelding.) \')

In Oetober 1903 droeg de assistent-resident W. C. J.
Termeulen, als hoofd van plaatselijk civiel bestuur, den
eerstaanwezenden waterstaats-ambtenaar L. C.
Dekker en
mij op een plan en raming der kosten voor een slachthuis
te maken.

Daar ons de werken over slachthuizen ontbraken, werd
bijgaand model ontworpen en daarnaar de begrooting inge-
diend. Deze werd eenigsziiis ruim genomen.

Toen het plan en de raming bij zijn Excellentie den gou-
verneur van Atjeh en Onderhoorigheden J. B.
van HTSZ
kwamen, keurde hij ze dadelijk goed, maar het geld was er
niet, dus werd het bouwen voorloopig uitgesteld.

Eenmaal een plan hebbende, sprak bet van zelf dat het
abattoir spoedig zou komen. Vóór ik de boeken over den bouw
van slachthuizen kon bestellen, om zoo noodig verbeteringen

\') Door bijzondere omstandigheden is do afbeelding niet gereed gekomen;
zy zal met de volgende aflevering worden verzonden. v. E.

-ocr page 273-

aan te wijzen, gelastte zijn Excellentie den bouw van het
slachthuis.

Op deze slachtplaats moet alle vee, binnen bepaalde
grenzen, worden geslacht. Dit is gedaan voor de bevolking
die alleen bij feestelijke gelegenheden slacht; het zou haar
ondoenlijk wezen om het vee hierheen te brengen.

In 1905 moeten de dieren, bestemd voor het garnizoen,
ook hier worden geslacht, dit om alles onder betere controle
te hebben. Hoe wenschelijk deze is, behoef ik waarschijnlijk
niet uit te leggen, als men weet dat alleen het levende vee
door een deskundige wordt gekeurd, terwijl de officier van
piket zijn licht over het geslachte dier laat schijnen. Eerst
bij twijfel treedt de deskundige op.

Bij afkeuring en als de pachter hiermede geen genoegen
neemt, komen de arbiters, waarvan de paardenarts deel
uitmaakt.

Voor het gebruik maken van het slachthuis moet het
volgende worden betaald : een rund of karbouw f 1.00, een
varken f 0.75, een schaap ot geit f 0.12. Van dit bedrag
gaat het keurloon af, bestaande uit: voor een rund of kar-
bouw f 0.40, een varken f0.30, een schaap of geit f 0.12.

Dus een zeer billijk tarief; mijn voorstel, dat ook zeer
billijk was, werd door den gouverneur gewijzigd.

Het aantal dieren dat per dag wordt geslacht, bedraagt:
runderen 2— 4, varkens 2 —- 4, geiten 0 — 5.

Het slachten en keuren heeft voor de herkauwers plaats
tusschen 4—-6 uur \'s middags. De varkens worden \'s nachts
geslacht en te 6 uur \'s morgens gekeurd. Vrouwelijke
dieren mogen alleen dan worden geslacht, wanneer zij oud
of ongeschikt zijn voor de voortteling.

Om eenig inzicht te verstrekken aangaande de teekening
geef ik hierbij verklaringen.

Situatie 1 a 1000. 1. is het abattoir voor de herkau-
wende dieren; de afvoergoot (2) is door de twee lijntjes

-ocr page 274-

aangegeven; 3. is een pomptoestel met reservoir, waaraan
een buizenstelsel is verbonden dat bet inwendige der ge-
bouwen van water voorziet;
4. is de darmwasscherij;
deze wordt over eenigen tijd dichter bij het slachthuis
gebouwd en de nu bestaande wordt dan de geiten-
slachtplaats.

De geiten worden thans in het hoofdgebouw geslacht, in
een cel afgesloten door een hek, daar het geloof der Hindoes
niet toelaat dat ze geslacht worden op een plaats waar
runderen komen. Zoodra Koeta-Radja van een waterlei-
ding voorzien is (waar men reeds mede bezig is), wordt
met de verbouwing begonnen.

5. Geeft een loodsje aan waar de dieren staan tot zij
gekeurd zijn geworden; 6. is de slachtplaats voor varkens,
eveneens van een voorloopige waterleiding voorzien en van
een gotenstelsel, zoodat de grootst mogelijke reinheid heerscht.

De platte grond geeft het inwendige van het slachtgebouw
aan. De kamers, één voor het onderzoek en één voor den
waker (een inlander die lezen en schrijven kan), zijn aan de
voorzijde, aan den weg langs kampong Djawa gelegen. Er
zijn links en rechts drie slachtplaatsen.

In het midden van elke cel of slachtplaats bevindt zich
een ijzeren balk, waarover een katrol loopt, waaraan het
dier bij het verder slachten kan worden opgeheschen en,
bij een groot aantal te slachten dieren nadat het klaar is, over
een tweede katrol naar de ophangplaats kan worden gebracht.

Het geheel is van steen opgetrokken, maar de schei-
wanden tusschen de slachtplaatsen slechts halverwege.

De vloer is gecementeerd en naar de kanten toe hellend
voor afvoer van vuil en bloed, dat door een goot naar de
rivier wordt geleid.

In de kamer van onderzoek vindt men het noodige voor
onderzoekingen. In het algemeen komen er weinig bijzondere
gevallen voor. Het meest ziet men distomatose bij rund

-ocr page 275-

en geit. Eenige keeren trof\' ik zoowel bij inheemsch als
ingevoerd vee, distomum panereaticum aan.

Echinococcen zag ik bij ingevoerde runderen een paar
malen in de longen; bij geiten vond ik ze in de lever.

Collega B. Vrijburg schreef in het Nederlandsch Indisch
Tijdschrift over het vinden van een filaria in de achterste
aorta bij de karbouwen. Bij Atjehsche runderen worden ze
nagenoeg eiken dag aangetroffen. Zij veroorzaken arterio-
sclerose.

In het Bulletin de la Soc. centr. LVII, p. 254 {Jahres-
bericht über die Leistangen auf dem Gebiete der Veteri-
närmedizin
1903, Seite 112) bespreekt Raillikt ze nader.

EEN CARCINOOM IN DE ORBITA BIJ EEN HOND,

DOOR

J. G. A. RE BSE R.

(Mot een afbeelding.)

Bij den mensch zijn, volgens verschillende schrijvers,
kankergezwellen in de orbita lang niet zeldzaam. Zij gaan
meestal uit van de naburige holten, van den orbitaalwand
zelf, van het retrobulbaire vetweefsel en vooral van den
bulbus, vanwaar zij na doorboring van de gezichtszenuw
of van de sclera in de orbita voortwoekeren en den bulbus
naar voren of naar ter zijde drukken. Bijna altijd veroorzaken
zij motiliteitsstoornissen van het oog, of doordat de tumor een
mechanisch beletsel voor de beweging vormt, of omdat de
oogspieren of zenuwen mede lijden.

De harde scirrhus komt zelden in de orbita voor, meestal
zijn het wecke, weinig resistente gezwellen.

Ook bij dieren zijn carcinomen in de orbita beschreven.

-ocr page 276-

Carcinoom orbita hond.

-ocr page 277-

H

SIBllSiBlllill^^

h 1
^WHmH

-ocr page 278-

Möller maakt melding van een cancroid van de membrana
nictitans, dat na exstirpatie recidiveerde, het kaak-, traan-
en jukbeen doorboorde en in de kaak- en voorhoofdsboezems
en in de neusholte doordrong. Ook
Fröhner deelt een
dergelijk geval mede.

Lexsering spreekt van een carcinoom bij een paard, dat
van de voorste uitwendige vlakte van de sclera was uitgegaan
en zich tusschen de oogleden had geschoven. Het gezwel
was roodachtig, zag er uit als een speekselklier en had een
gladde sappige sneevlakte.

Bayer maakt melding van een carcinoom in de orbita,
dat den geheelen oogbol omsloot.

Het geval, door mij waargenomen, deed zich voor bij een
zwaren trekhond, toebehoorende aan F. P. te U., welke den
14den December 1904 aan de policliniek van \'s Rijks vee-
artsenijschool werd aangeboden.

Deze hond had aan het linker oog een roodachtig gezwel,
dat tusschen de ooglidspleet uitpuilde. De oogbol was geheel
door het gezwel verdrongen en slechts dan te zien, wanneer
men de ooglidspleet naar den temporalen ooghoek wegtrok.
Aan dat oog bestond een lichte keratitis, overigens scheen
het geheel normaal.

De eigenaar deelde mede, dat de hond ongeveer een jaar
geleden wegens dat gezwel in behandeling was geweest. Er
was toen een gedeelte van den tumor verwijderd, maar het
overblijvende stuk was na dien tijd sterk gaan woekeren.

Nadat het linker oog was gedesinfecteerd en eenige druppels
van een 5°/0 cocainesolutie waren gedistilleerd, ging ik tot
de operatie van den tumor over.

In den medialen ooghoek werd het gezwel met de schaar
losgeknipt, waarbij bleek dat het zich in de diepte van de
orbita voortzette. "De laterale grens van den tumor kwam
tegen den bulbus aan, zonder dezen oogenschijnlijk te hebben
aangetast.

-ocr page 279-

Voorzichtig werd nu het gezwel langs den oogbol losge-
knipt. Uit vrees voor beleediging van het oog bij het verder
in de diepte losmaken, bracht ik den pink tusschen oogbol
en gezwel en knipte vervolgens het laatste rondom los. Het
was mij niet mogelijk den tumor in zijn geheel te verwij-
deren, daar hij te diep in de orbita was voortgewoekerd en
deze geheel opvulde, waardoor de noodige ruimte tot ope-
reeren ontbrak. Ik verwijderde daarom eerst het oppervlakkige
gedeelte, zoover als het rondom was losgeknipt. Het overige
werd bij gedeelten weggenomen, waarbij voor het fixeeren
van een scherp haakje gebruik werd gemaakt. Steeds werd de
oogbol met den pink beschermd; daarbij bleek mij tevens,
dat de bulbus nergens was aangetast. De tumor, welke zich
ongeveer 7 c.M. diep in de orbita voortzette, was op ver-
schillende plaatsen vast met den orbitaalwand verbonden,
zoodat ik veronderstel, dat hij daarvan was uitgegaan.

Nadat ik mij overtuigd had, dat nergens resten van den
tumor waren achtergebleven, werd de oogholte nauwkeurig
met bacillol gedesinfecteerd. Het oog had nu zijn normale
plaats weer ingenomen en was tusschen de ooglidspleet
zichtbaar. Daar de bloeding nog niet geheel had opgehouden,
werd den eigenaar opgedragen het linker oog telkens met een
3°/0 boorzuursolutie t.e betten.

Den volgenden dag toen de eigenaar den hond aan de
cliniek presenteerde, was een aanzienlijke zwelling rondom
het oog aanwezig. Na grondige desinfectie werd aangeraden
de gezwollen plaats permanent met water koud te houden.
Twee dagen later was de zwelling zoo goed als verdwenen.

Nadat nog een paar dagen het koud houden was voort-
gezet, werd de geringe keratitis, welke aan het linker oog
bestond, behandeld met \\ solutio sulfatis atropini, en na
cenigen tijd trad ook hiervan genezing in.

Direct na de operatie waren eenige dunne schijfjes van
het gezwel gesneden en waren deze gedaan in een fixeer-

-ocr page 280-

vloeistof, genaamd isotonische M. Deze vloeistof bestaat
uit 2 deelen isotonische K
lemming tegen 3 deelen
isotonische zure sublimaat.

De gewone flemming sche fixeervloeistof is door Dr. Dek-
huizen
isotonisch gemaakt met het bloed van warmbloedige
dieren en door hem samengesteld als volgt: 75 deelen 1 °/0
chroomzuur, 20 deelen 2 0 0 osiniumzuur, 4 deelen water
en 1 deel ijsazijn.

Wegens den hoogen prijs van het osmiumzuur is deze
fixeervloeistof door Dr.
Dekhüyzen in de bovengenoemde
verhouding vermengd met isotonische zure sublimaat, welke
vloeistof door hem is samengesteld uit 1000 cM3 3 °/o su-
blimaat en 92,7 cM:! 6,3 °/„ salpeterzuur. Aangezien de
weefsels het osmiumzuur in zich opnemen, kan de fixeervloei-
stof slechts éénmaal worden gebruikt.

Bovengenoemde methode van lixeeren heeft vóór op het
tixeeren met formol, dat de weefsels worden gedood in den
toestand, waarin zij zich gedurende het leven bevonden,
zoodat er dus geen kunstproducten ontstaan. Daarbij kan
deze methode in één dag alloopen.

Het procédé is als volgt:

1°. Isotonische M (gedurende minstens 3 uur, tenzij
men zeer dunne schijfjes weefsel heeft genomen)

2°. Water (gedurende V uur).

3°. Alcohol 96 °/0 (gedurende uur).

4°. Alcohol absolutus (gedurende | uur). De
laatste 3 vloeistoffen moet men eenige malen ververschen.

5°. Zwavelkoolstof (gedurende 3 a 4 uur).

6°. Gesmolten paraffine (gedurende 1 uur). Daarna
worden coupes gesneden; deze worden in een waterbad van
42° C. opgevangen op dekglaasjes, waarna men ze laat drogen.

Het dekglaasie wordt driemaal langzaam door de vlam
gehaald, en komt vervolgens in: n xylol, L alcohol
absolutus,
c alcohol 96"/«, d water, e carbol-

-ocr page 281-

fuchsine (men houdt het dekglaasje hovende vlatn, totdat
de carbolfuchsine begint te dampen), ƒ water,
g fluo-
resceine (deze vloeistof bestaat uit een verzadigde oplossing
van fluoresceine en alcohol van
96°/o; men dompelt daarin
het dekglaasje eenige malen onder, totdat het praeparaat
nog juist zijn roode tint heeft), h water,
i an il i n eblau w
in water opgelost (IJ minuut), /-water, l alcohol
96°/o> m alcoho 1 absolutus,
n xy 1 o 1.

Ten slotte wordt het dekglaasje gelegd op een voorwerp-
glaasje, waarop een druppel canadabalsem is gebracht.

In de door mij op bovenbeschreven manier vervaardigde
praeparaten was bij een vergrooting van 400-maal (oculair 1,
objectief 8,
Leitz) een opeenhooping van gewoekerde epi-
theelcellen te zien, welke onregelmatig in het bindweefsel
waren uitgegroeid; de normale grens tusschen epitheel en
bindweefsel was geheel verloren gegaan. Het was niet
moeielijk uit te maken, dat we in casu met een carcinoom
te doen hadden.

De beschreven\' methode wordt hier voor het eerst, met
machtiging van Dr.
Dekhuyzen, openbaar gemaakt. Op het
physiologisch-pathologisch laboratorium van \'s Rijks vee-
artsenijschool is zij sedert ongeveer een half jaar in gebruik.

Korte mededeelingen en referaten.

Herpes tonsurans, een microsporic by Australische paarden. —

Iii het Geneeskundig Tijdschrift voor Nederlandsch-lndië (deel
XL1V, afl. 5) beschrijft de gouvernementsveearts J. de Does een
onder Australische paarden heerschende hnidziekte, welke door
deu paardenarts
Vermast reeds op clinische gronden als herpes
tonsurans was herkend. Eigenaardig mag het worden genoepid
dat, waar rijen van Australische paarden naast paarden afkomstig
uit den Indischen Archipel of naast muilezels stonden, de huid-
ziekte alleen bij de eerstgenoemde paarden werd geconstateerd.

-ocr page 282-

De aaugetaste dieren waren alle volwassen, een verschil dus met
den herpes in Europa, welke bij voorkeur bij zeer jonge dieren
schijnt voor te komen en daarom door de Franschen wordt ge-
noemd «herpes contagieux des jeu nes poulains.»

liet huidlijden vertoonde zich bet meest op rug, lendenen en
kruis, soms op de zijvlakten van den hals, op de schouders, op
de borst en op den manenkam. Slechts zelden was het hoofd
aangetast cn geen enkele maal de ledematen.

Wat het beeld van dezen herpes betreft, dit komt, zooals het
door
De Does wordt beschreven, geheel met dat van den Euro-
peeschon herpes overeen. Hij spreekt van ronde of ovale plekken,
waar de haren opgericht stonden en door eenig opgedroogd secreet,
vermengd met een grijze, schubbige, op asbest gelijkende massa,
tot een brokkelige korst waren vereenigd. Het verwijderen van
die haarkorst ging zeer gemakkelijk, waarna een scherp begrensde,
haarlooze plek bloot kwam, welke zwart gepigmenteerd was. De
plekken, welke aan het genezen waren, werden in het midden
met nieuw haar bedekt, waardoor de ovale kale plaatsen over-
gingen in ringvormige zoomen, welke bij voortschrijdende ge-
nezing steeds smaller werden. De nieuwe haren waren donkerder
van kleur dan de oude uit de omgeving; hierdoor waren de
genezen plekken nog langen tijd te herkennen.

De geliefkoosde vergelijking van de haarlooze plekken met een
stoppelveld ging, volgeus
De Does, voor dezen herpes niet door.
Bij verwijdering van de haarkorst braken de haren namelijk niet,
zooals gewoonlijk, boven het niveau van de huid af, maar in of
aan de opening van de haarzakjes.

Ook bij de goed gepoetste Australische paarden waren, indien
nauwkeurig werd gekeken, fijne haarlooze ringen op te merken.
Dat er hier geen korsten en in het oog vallende kale plekken
ontstonden, verklaart schrijver als volgt. Hij geregeld poetsen
worden de aaugetaste baren en de sporen telkens grootendeels
verwijderd, zoodat de kale plek zich slechts langzaam uitbreidt,
en tegelijkertijd in het centrum al aan bet genezen gaat, waardoor
een smalle haarlooze ring ontstaat, welke langzaam grooter wordt.

Ook al was de herpes in hevigen graad aanwezig scheen bij
toch op den algemeenen gezondheidstoestand van het dier weinig
invloed uit te oefenen. Slechts enkele malen werd het bestaan
van lichte jeukte geconstateerd. De behandeling was als volgt.

-ocr page 283-

Alle aangetaste plaatsen werden kaal geschoren ,gewasscheu
met lauw zeepwater (creolinezeep), met sublimaat gedesinfecteerd,
en daarna gedurende drie dagen ingewreven met creoline-olie
(1 : 20) of gepenseeld met tinctura jodii. Hierop volgden drie
dagen rust en daarna weder een wassching met lauw creoline-
zeepwater. Na ongeveer 20 dagen waren de patiënten genezen;
reeidieve deed zich slechts enkele malen in lichten graad voor.

De Does onderscheidt naast den favus, welke uiterst zelden bij
het paard voorkomt, twee schimmelsoorten, welke herpes teweeg
kunnen brengen, namelijk een trichophyton, een schimmel
met groote sporen en een microsporum, een schimmel met
kleine sporen. Volgens
Mytruchot en Dassonville kan men
de verschillende haarschimmels, den favus daaronder begrepen,
microscopisch als volgt onderscheiden.

Bij den favus vindt men gekronkelde kettingen van onderling
ongelijke, nu eens groote dan weer kleine mycelium-sporen, welke
geen duidelijk omhulsel bezitten.

Bij den trichopbyton-herpes vindt men om de basis van het
haar rechte kettingen van groote mycelium-sporen, onderling
gelijk (5 —12 m.m.M.) en voorzien van een wand.

Bij den microsporum-herpes vindt men om het haar een
ophooping van zeer kleine sporen (3 m.m.M.), welke een on-
regelmatig mozaiek vormen en nooit in kettingen gerangschikt zijn.

Behalve de genoemde sporen bestaat er nog een verborgen
lijn mycelium in het haar zelf, dat in de lengteas er van ver-
loopt. Aan de uiteinden van de zijdelingsche vertakkingen van
dat mycelium vormen zich de buiten het haar gelegen sporen.
Dit verborgen mycelium is het eerst aangetoond door
Sa bouraud,
die het in kaliloog liggend haar even tot kookhitte verwarmde
en daarna stuk drukte.

Met deze gegevens in de hand heeft Dk Does gezocht naai-
den schimmel, welke de boven beschreven huidziekte bij de
Australische paarden had teweeggebracht. Pluist men een herpes-
korst in chloroform uit, en laat men de haren of deelen er van
drogen, dan worden de aangetaste, welke reeds microscopisch
zijn te onderkennen door hun meerdere dikte en hun mindere
elasticiteit, spierwit en zien er als met rijp beslagen uit. Beziet
men die witte haarstorapjes in 30—40 °/0 kaliloog, bij een ver-
grooting van minstens 300-maal, dan bemerkt men om het basale

-ocr page 284-

gedeelte van het haar een lichtbruine scheede van talrijke kleine
ronde korreltjes ter grootte van 2 a 3 m.m.M. Bij sommige ge-
kneusde haren werd het mycelium in het haar zelf waargenomen.

Uit dit onderzoek, als ook uit de cultures van den schimmel
op verschillende voedingsbodems, bleek het duidelijk, dat aan
den beschreven herpes bij de Australische paarden een schimmel
met kleine sporen, het microsporum A u d o u i n i, ten grondslag lag.

Ten slotte treedt de schrijver in uitvoerige botanische be-
schouwingen over genoemden schimmel, waaromtrent naar het
oorspronkelijke zij verwezen.
 J. G. A. Reeser.

De invloed der afstandsritten op het lichaamsgewicht der
paarden.
— De Pruisische paardenarts Engel deelt hieromtrent
in de
Zeitschrift für Veterinürkitnde, Januar 1905, ongeveer het
volgende mede. In 1903 werd het houden van afstandsritten bij
de bereden troepen voorgeschreven. In de verslagen omtrent de
daarna gehouden afstandsritten vindt men alleen aanteekeningen

o o

over het gewicht en de uitrusting der ruiters, den aard van het
beslag der paarden, de weersgesteldheid gedurende den rit en den
toestand der paarden na afloop daarvan. Eerst sedert 1899 werd
het gewichtsverlies der deelnemende paarden nagegaan. Sinds de
invoering van het wegen, van 1899 tot 1903, zijn in hetkuras-
siersregiment «Königin» 85 paarden gebezigd voor afstands-
ritten. Daarvan legden 40 een weg af van 80 Km., terwijl bij
de overige 45 paarden de ritten van 60 tot 70 Ivm. bedroegen.

Rekent men het gemiddeld gewicht van alle paarden van het
regiment op 550 Kg., dan komen de gewichtsverliezen, dadelijk na
alloop van eiken afstandsrit vastgesteld, op het volgende neer. Van
de 40 paarden, welke 80 Km. hadden afgelegd, hebben verloren:
7 paarden onder 25 Kg., dus minder dan .V, van hun lichaamsgew ,
19 » 25 tot 35 » » tot T\'5 v » »

10 » 35 tot 45 » » » jL » » »

2 » 50 en 52 » » » ^ » » >

Van dé 45 paarden, welke 60 tot 70 Km. hadden afgelegd,
hebben verloren:

l(i paarden onder 25 Kg., dus minder dan .,\'., van hun lichaamsgew.,
28 » 25 tot 35 » » tot ^ » » »

1 paard 41 > » is * zÜa »

liet gewichtsverlies der paarden bij afstandsritten schommelt

-ocr page 285-

alzoo tusschen tot Tl5 van hun lichaamsgewicht. Bij grooter
inspanning (80 Km.) kan het gewichtsverlies zelfs tot ^ van
het vroeger gewicht bedragen (het vierde gedeelte der betrokken
paarden).

Opmerkelijk is dat, zooals wegingen na 24, 48 en 72 uur
hebben aangetoond, deze belangrijke gewichtsverliezen na >1 dagen
nagenoeg volkomen weder waren aangevuld, ja, dat sommige paarden
zelfs enkele kilogrammen zwaarder wogen dan vóór den rit.

Eerst als een verlies van van het lichaamsgewicht tot stand
is gekomen, moet volgens deze statistiek worden aangenomen,
dat de betrokken paarden óf voor altijd óf voor langen tijd buiten
dienst moeten worden gesteld. De paarden, welke 50 en 52 Kg.,
dus j\'g van hun lichaamsgewicht hadden verloren, leden, niet-
tegenstaande zij opgewekt het eindpunt bereikten, eenige uren
later aau hoefbevangenheid, en het duurde weken vóór zij weer
in dienst konden worden genomen. W. C. S.

De verhouding der inheemsche Japansche runderen tot (1e
tuberculose.
— Hieromtrent merkt S. Kitasato in de Zeitsclirift
filr Hygiene und Infectionskrankheiten, Band
48, Heft 3, op dat
het inheemsche rund onder gewone omstandigheden weinig of
niet vatbaar is voor tuberculose. Toch komt humane tubercu-
lose in Japan niet minder voor clan in andere beschaafde landen
en daaronder ook de primaire darmtuberculose, niettegenstaande
de Japanner weinig gebruik maakt van koemelk.

Op grond van deze omstandigheid is Kitasato een aanhanger
van
Koch contra von Behring. W. C. S.

Arts en veearts. — Onder dit opschrift leest men in het
Nederlandscli Tijdschrift voor Geneeskunde van 14 Januari 1905
het volgende.

Tot dusverre moeten de leerlingen der Oberrealschulen een
aanvullingsexamen in het Latijn afleggen om te worden toege-
laten tot de studie in de geneeskunde. Door een aantal rijks-
dagleden is voorgesteld deze bepaling te laten vallen. De
Allg.
med. Centralz.
vindt eenige kennis van het Latijn reeds voor het
goed begrip der technische uitdrukkingen onontbeerlijk. Merk-
waardig is het, dat aan de veeartsen steeds hoogere eischen van
voorbereiding worden gesteld; in Beieren wordt zelfs voor de

-ocr page 286-

toelating tot de veeartsenijschool sedert eenigeu tijd gevorderd,
dat zij het. eindexamen van het gymnasium hebben afgelegd.
(Albj. med. Centrak.) W. C. S.

Behandeling van wratten by den mensch. — Naar het voor-
beeld van het Recueil de médecine vétérinaire van 15 Januari
1905, zij het volgende ontleend aan het
Bulletin comm. de Phar-
made
van December 1904.

ManteuN genas in een maand tijds een meisje van elf jaar,
dat sedert drie jaar leed aan wratten aan de lippen en de handen,
door het dagelijks inwendig 0.6 gr. magnesia te verstrekken en
op de wratten het volgende te appliceeren: chloral en acidtim
aceticum aa 6 gr., acidutn salicylicum en aether aa 4 gr. en
collodium 15 gr. W. 0. S.

Mededeelingen van liet Hoofdbestuur.

In de afdeeling Friesland is als secretaris opgetreden H.
Veenstra te Huizum en in de afdeeling Gelderland-Overijsel
N. H. M.
van Altexa te Heugeloo (O.).

Het lid der algemeeue afdeeling H. G. O. Boom heeft over-
schrijving bij de afdeeling Groniugen-Drente verzocht.

Het lid der nieuwe afdeeling Zuid-Holland H. C. Ittmann
te Hilversum heeft bedankt.

Bij de afdeeling Gelderland-Overijsel is als lid aangenomen
J. van Dulm te Oosterbeek.

NOTULEN van de 45,te Algemeene vergadering
der Maatschappij ter bevordering der Veeart-
senijkunde in Nederland, gehouden te Utrecht
op 23 en 24 September 1904, in het Gebouw
voor Kunsten en Wetenschappen.

{Ver volt/.)

De heer Schimmel : dat verschillende veehouders hun varkens
op één plaats bijeenbrengen om ze daar te laten enten, daar-
tegen zie ik geen enkel bezwaar. Maar daar gaat het op dit

-ocr page 287-

oogenblik niet om. Het gaat nu alleen om het beginsel. Dat
hier te verwerpen, daarover thans een meening uit te spreken,
acht ik onder de gegeven omstandigheden beslist een gevaar-
lek werk.

Er kan heusch nog geld genoeg mede worden verdiend. Ik
herhaal daarom, laten wij eerst afwachten, laten wjj er nog eens
goed over nadenken en dan, als wij hier terugkomen, laten wij
dan de zaak nader bekijken als het nog noodig is. Maar nu
moet ik er beslist op aandringen om de zaak aan te houden tot
de volgende Algemeene vei-gadering.

De heer D. van der Sluijs: mijneheeren, ik gevoel zeer veel
voor wat de heer
Schimmei, heeft gezegd. Er is trouwens bij
heel wat veeartsen een kentering te bespeuren. Ik voel echter
een geheel andere vrees. Er zijn veeartsen, die zich nergens
aan storen, en zelfs voor nog minderen prijs willen enten. In
Noord-Holland is het reeds gebleken dat de collega\'s last had-
den van personen die aanboden voor 30 cent, zelfs voor minder,
in te enten bij klanten van die veeartsen, welke nog steeds konden
enten tegen een door hen vastgesteld of overeengekomen tarief.
Dit is een kwaad dat in het voorgeschreven tarief schuilt.

De heer Schimmel: daar is niets aan te doen, in ieder be-
roep heeft men beunhazen.

De heer de Leur: ik heb vroeger toch nooit gemerkt dat het
voorkwam.

De heer Schimmel: in Friesland gebeurt het wel.

De afgevaardigde uit Friesland: in onze afdeeling is heel
wat over deze quaestie gehandeld, en het gevolg is geweest dat.
wat het tarief betreft, de afdeeling geen beslist oordeel heeft uit-
gesproken. Maar dit kan ik wel zeggen, de afdeeling is er vol-
strekt niet voor, om met geweld tegen de regeering op te treden
ten einde deze als het ware te dwingen. Het doel dat de afdee-
ling meende dat hier moest worden beoogd, is tot overeenstem-
ming te komen. Van de beunhazen hebben wij altijd last gehad,
dat zit niet alleen in die dertig cent. Op andere tijden heeft
die beunhazerij even goed bestaan. Op het oogenblik is het
zelfs zoo erg, dat zij hun praktijk juist baseeren op het Koninklijk
besluit en daarin steun zoeken. Enkele collega\'s hebben heel
wat last van die lui ondervonden.

De heer van Kijssel : ik kan den heeren mededeelen dat er

-ocr page 288-

empiristen zijn, die uit de Rijks seruminrichting hun serum
betrekken en inenten tegen een prijs van vijf en twintig cent
per varken.

De heer de Jo\\g : mijnheer de voorzitter, het is voorzeker met
eenige aarzeling dat ik hier het woord vraag, met eenige aarze-
ling zeg ik, omdat er misschien velen zijn die zullen zeggen
dat ik in deze zaak tot oordeelen totaal incompetent ben, en
het bespreken dezer quaestie liever moest overlaten aan menschen
die daaromtrent een beter inzicht hebben en hierbij direct be-
trokken zijn. Doch wanneer ik hier iets in het midden wensch
te brengen, dan is dit om ook hen die zelfs door het besluit
der regeering worden geschaad, toch op het hart te drukken
met de noodige voorzichtigheid te handelen. Met den heer
Schimmel ben ik het dan ook eens dat men der regeering niet
een al te groote grief moet maken van hetgeen zy heeft gedaan.
Ook in regeeringskringen kan men dwalen, en nu er verschijn-
selen zijn, welke er op wijzen dat men niet ongeneigd is lang-
zamerhand op de genomen besluiten terug te komen, moet men
voorzichtig wezen. Men kan toch moeielijk eischen dat men
officieel gaat verklaren, dat de genomen besluiten tot gevolgen
hebben geleid, welke men niet heeft geweuscht. De pogingen
welke worden aangewend om de zaak zooveel mogelijk te her-
stellen, dient men met eenige dankbaarheid te aanvaarden. Aan
den anderen kant ben ik even goed overtuigd, dat wij niet
moeten vergeten, — en hun belangrijkheid is
mjjn inziens onder-
schat — de belangrijke materiëele gevolgen. De buiten de
praktijk en de techniek staande regeering zal een dergelijk be-
sluit niet hebben genomen, zonder voorafgaande adviezen. Doch
waar ik overtuigd ben, dat de regeering met de beste bedoe-
lingen heeft getracht te werken in het belang van de veehou-
ders, daar is van zelf sprekend dat ook het belang van de andere
klasse van belanghebbenden had moeten gelden. Ik heb toe-
standen booren schetsen, waarvan velen uwer zich geen denk-
beeld kunnen vormen. Welnu, als de regeering van dat alles
tijdig op de hoogte was gesteld, dan mijne heeren, dat verzeker
ik u, was het nooit zoo ver gekomen. Als de veeartsen zelf
tot overleg hadden kunnen komen en dan van hun advies de
regeering hadden kunnen dienen, dan waren er, ik kan daar
niet aan twijfelen, geheel andere maatregelen uitgevaardigd. Dat

-ocr page 289-

advies is niet ingewonnen. Zelfs bekwame veeartsen, die zich
voor de inentingsquaestie zeer, zeer verdienstelijk hebben ge-
maakt, zijn niet gehoord. Dit is echter een verzuim, geen opzet.
Het resultaat is evenwel voor velen zeer hard. Vele veeartsen
hebben zich de grootste opofferingen getroost om de inentingen
in hun district ingevoerd te krijgen. Dat heeft hun niet alleen
reusachtige moeite en arbeid gekost, maar ook vaak belangrijke
financiëele offers. Voor hen is het een ontzettende teleurstelling
op deze manier door het tarief te worden getroffen.

Men moge zich misschien stooten aan de uitdrukkingen dooi-
de afdeeling Noord-Holland in het voorstel of de toelichting
daarop gebezigd, ik ben overtuigd dat indien de afdeeling bij de
samenstelling had geweten wat wij weten, die bewoordingen
anders zouden zijn gekozen.

Het komt mij echter in het algemeen voor, dat wij werkelijk
op de zaak thans niet al te diep moeten ingaan. Uit hetgeen
hier is besproken, blijkt meer dan voldoende dat men met de
invoering dier bepaling niet in het belang der veeartsen is werk-
zaam geweest. En zeer zeker zal de regeering niet geheel en
al onkundig daarvan blijven.

En wanneer de regeering ziet, dat de maatregelen, wier ge-
volgen zij onmogelijk vooruit heeft kunnen overzien en nog
minder precies berekenen, een groot deel der veeartsen dupeeren,
dan zal het alleszins gemotiveerd verlangen der veeartsen zeer
zeker wel tot zijn recht komen.

Ik zou dus in overweging willen geven feitelijk het voorstel
niet door te sturen naar de regeering, maar ons te stellen op
het standpunt dat ook door den heer
Schimmkt, hier is ver-
dedigd. Wij kunnen zeker volstaan met uitdrukkelijk te stipu-
leeren de grieven, welke de veeartsen in Noord-Hollaud en andere
plaatsen werkelijk hebben. Ik ben er zeker van dat dan, van
hetgeen hier gesproken is, nota zal worden genomen.

Het is allerminst mijn bedoeling persoonlijk te worden; alle
persoonlijkheid moet hier buitengesloten zijn; maar de zaak is
aan de orde en dan wil ik wel zeggen dat, indien de personen,
die de regeering hadden moeten dienen van advies, er aan hadden
gedacht om met de veeartsen, welke nu worden gedupeerd, van
gedachten te wisselen, wij zeker in dezeu ongelukkigen toestand
nimmer waren verzeild geraakt.

-ocr page 290-

Het komt mij dus gewenscht voor de geheele discussie zoo
goed mogelyk in de notulen weer te geven, maar verder aan de
zaak geen vasten vorm te verschaften.

Mijnheer de voorzitter, in hetgeen ik verder ga zeggen, hoop
ik zeker de instemming van het Hoofdbestuur te hebben, namelijk
als ik ga antwoorden op een aanval dien het Hoofdbestuur heeft
te verduren gehad in de motie van de afdeeling Nieuw Zuid-
Holland. Ik zal niet bespreken de motie in haar geheel, dat ligt
niet in mijn bedoeling, doch alleen datgene wat die afdeeling
meende het Hoofdbestuur te moeten toevoegen omtrent de uit-
drukkingen, gebezigd in de toelichting der afdeeling Noord-
Holland.

Maar hoe heb ik het nu? De afdeeling Nieuw Zuid-Holland
wil er het Hoofdbestuur een verwijt van maken dat het zijn
plicht doet. Wanneer een afdeeling van meening is over een of
andere zaak van haar afkeuriug blijk te moeten geven en daar-
toe een voorstel indient, dan is bet Hoofdbestuur verplicht daar-
over praeadvies uit te brengen en dan kan er toch geen reden
zijn waarom het Hoofdbestuur aan dat voorstel zijn praeadvies
zou weigeren? Wanneer een afdeeling een voorstel indient dat
behoorlijk is toegelicht, dan kan bet Hoofdbestuur zich toch
niet aanmatigen om dat voorstel of die toelichting te wijzigen ?
Indien ongemotiveerde beschuldigingen werden geuit, zou het
Hoofdbestuur zeker het recht hebben aan de afdeeling te ver-
zoeken die achterwege te laten, maar zooals de afgevaardigde
hier nog heden avond heeft kunnen hooren, is dat allerminst de
bedoeling geweest. Wanneer de afgevaardigde en de afdeeling
Nieuw Zuid-Holland dat hadden overwogen, hij zou niet met
een onbillijken aanval voor den dag zijn gekomen, en ik wil
dan ook vragen of de afgevaardigde niet bereid is ten minste
de afkeuring in het beleid van het Hoofdbestuur terug te nemen ?

De afgevaardigde van de afdeeling Noord-Hollaud: naar aan-
leiding van hetgeen hier in het midden is gebracht door de heeren
Schimmel, Laméris en de Jo.vo wil ik als mijn persoonlijke
meening verklaren, dat onze tegenstand ook reeds nu gebroken
is, en dat we ook zonder intrekking van het besluit geen be-
zwaren zullen hebben om met het rijksserum te gaan enten. Ja,
nog meer, als we den gang van zaken hadden kunnen ver-
moeden, zou er zeer zeker geen sprake zijn geweest van het

-ocr page 291-

indienen van liet voorstel door de afdeeling Noord-Holland.

Daarmede is nu de zaak echter niet afgedaan. Men lieeft mij
opgedragen het voorstel te verdedigen, en nu kan ik toch moeielijk
tot intrekken adviseereu. Persoonlijk zou ik daar vóór kunnen
zijn, maar wat moet ik met mijn mandaat aanvangen ? Boven-
dien, ik zeg het nogmaals, het. zou ons wellicht als een tac-
tische fout kunnen worden aangerekend, dat wij nu, terwijl de
regeering intrekking in overweging schijnt te willen nemen,
van onze zijde geen belangstelling bleven toonen en door in-
trekken onzerzijds blijk gaven dat de zaak ons verder niet in-
teresseert. Op dien grond meen ik ook nu nog dat het door-
zenden van ons verzoek aan de regeering zijn nut kan hebben.

De heer Schimmel : ik zou het zeker een groote tactische
fout vinden, als men nu nog verder met deze zaak doorging. Ik
weet zeker dat men ze daarmede niet beter zal maken. Feitelijk
behoeft de zaak niette worden ingetrokken, men kan eenvoudig af-
wachten- en het voorstel aanhouden. Ik ben overtuigd dat men ons
ter wille zal zijn. De regeering heeft het in haar hand maat-
regelen voor te schrijven omtrent de wijze waarop inenting mag
plaats hebben. Dan kan zij daarbij aan onze billijke wenschen
te gemoet komen. Laten wij daarom nu niet verder op de zaak
ingaan, maar haar eenvoudig aanhouden.

De heer Vlaskamp: mijnheer de voorzitter, ik kan mij met
dat denkbeeld van den heer
Schimmel zeer goed vereenigen; de
regeering kan heel goed te weten komen wat hier besproken
is, zonder dat zij officieel wordt aangevallen.

De heer Stempel (voor een deel onverstaanbaar): wat het
uitstel betreft, hier kan ik zeer goed medegaan. De entingen
zijn toch reeds afgeloopen, er is dus nog wei wat tijd en wij
kunnen de zaak aanzien tot in het voorjaar.

De heer de Leür : mijnheer de voorzitter, ik kan beginnen
met te zeggen, dat ik niet ben tegenwoordig geweest in de
vergadering van de afdeeling Noord-Holland, toen deze quaestie
aldaar werd besproken. Ik sta dus misschien op een geheel
ander standpunt dan de afgevaardigde van die afdeeling. Zoodra
ik de beschikking gelezen had, was het voor mij duidelijk dat
het vooral voor die veeartsen, welke reeds vroeger veel varkens
hadden geënt, en die zich veel moeite en kosten hadden getroost
om de enting er in te krijgen, dat het voor die veeartsen een

-ocr page 292-

heel groote schadepost zou zijn, welke jaarlijks zou terug-
keereri.

Wanneer men toch voor de enting van duizenden varkens
verschillende duizenden
KM. heeft af te leggen, wanneer men
gemiddeld voor een varken
4337 M. heeft af te loopeu, dan is
het een ieder duidelijk, dat men, zonder een redelijke vergoeding
voor de reiskosten, voor dertig cent onmogelijk een varken kan
enten.

Toen dan bij mij naar aanleiding der beschikking van de
Afdeeling Landbouw een verzoek inkwam om voor dertig cent
te enten, begreep ik dat dit een groote schadepost zou zijn,
welke jaarlijks op mijn begrootiug zou terugkeeren. Ik zelf ben
toen zoo vrij geweest mijn bezwaren te gaan inbrengen ter
plaatse waar ik meende, dat dit het meest gewenscht was.

Ik heb toen een onderhoud aangevraagd met den Directeur-
Generaal van Landbouw, en ik heb het voorrecht gehad al heel
spoedig aan Zijnlloogedelgestrenge mijn bezwaren te kunnen
voordragen. En ik heb daar toen met cijfers de groote nadeelen
aangetoond welke mij stonden te wachten. De Directeur-
Generaal heeft mij daarop geantwoord, dat het geenszins in de
bedoeling had gelegen om de veeartsen te benadeelen; hij erkende
dat de bepaling in vele gevallen zeer bezwarend was, zoodat hij
er geen bezwaar in zag als met de veehouders in overleg werd
getreden. Ik ben toen op den ouden weg voortgegaan. De
Directeur-Generaal heeft mij ook verlof gegeven deze zijn mee-
ning kenbaar te maken aan de Landbouw-vereeniging welke
tot mij het verzoek had gericht. Ik zal dat schrijven straks
voorlezen. Ik heb toen aan die vereeuiging geschreven namens
den Directeur-Generaal; dat namens was verkeerd, daarvoor
had moeten staan «met machtiging van.» De Directeur-Generaal
heeft toen aan die vereeniging een brief gestuurd, dat ik niet
had mogen schrijven namens, maar met machtiging van hem.

Het schrijven luidde:

<Toen aan den heer de Leuii op 3 September jl. een onderhoud
in zake de inenting tegen de vlekziekte in Noord-Holland door
mij verleend werd, lag het reeds in mijn bedoeling om, zooals
onder dagteekening van 6/9 September d.a.v. geschied is, zoowel
verschillende landbouwmaatschappijen en boerenbonden als de
onderscheidene districtsveeartsen te raadplegen over de vraag,

-ocr page 293-

of wellicht, met het oog op de uifceenloopende toestanden en
overeenkomstig de meening welke hier en daar in landbouw-

O O

kringen is uitgesproken, mijn bekendmaking van 21 Februari jl.
zoodanig ware te wijzigen, dat de prijs van het inenten voortaan
aan het onderling overleg tusschen de veehouders en de vee-
artsen overgelaten zoude kunnen wordeu. Ik deelde zulks aan
den heer
du Leur mede en machtigde hem hiervan desverlangd
aan uw afdeeling in een nader antwoord op uw tot hem
gericht schrijven van 22/23 Augustus te voren, n°. 280, kennis
te geven, in de veronderstelling dat eene eventueele wijziging
mijner bekendmaking wellicht eenige verandering zoude kun-
nen brengen zoowel in de vragen, welke uwerzijds aan dien
heer zijn gedaan, als in het daarop door hem te geven ant-
woord.

Dat ik den heer de Leur verzocht zou hebben namens mij
eenige mededeeling te doen, kan ik niet bevestigen .. .» enz.

Ik heb natuurlek direct mijn excuses gemaakt voor den ver-
keerden aanhef van mijn brief. Wij zien hier dus uit, dat de
Directeur-Generaal niet ongenegen is de quaestie in overweging
te nemen; en nu de zaak zoo staat, zou ik wel willen aanraden
zoo lang te wachten en eerst eens te zien wat die overweging
ons zal brengen. Dan kunnen wij nog altijd zien wat ons daarna
te doen staat. Ik geloof niet dat de Directeur-Generaal, als
de veeartsen hun meening hebben kenbaar gemaakt, nog langer
de bepaling zal handhaven. Ik geef dus in overweging de zaak
voorloopig te laten rusten.

De afgevaardigde der afdeeling Nieuw Z uid-Holland: wij leven
in een vrij land, zeer zeker, en het staat eeu ieder volkomen vrij
zijn gedachten te uiten. Dit neemt echter niets weg van de
bezwaren onzer afdeeling. Ik moet dan ook opkomen tegen
de bewering van den heer
de Jong. Zeer zeker moest het Hoofd-
bestuur het voorstel in de vergadering brengen, maar het had,
toen het zag hoe dat voorstel was ingekleed, toch wel een wenk
kunnen geven om het in een anderen vorm te gieten. Dat zijn
uitdrukkingen die eer verbittering wekken dan ten goede werken.
Ik moet dan ook als ons oordeel mededeelen dat wij wel degelijk
van meening zijn dat het Hoofdbestuur hier aan deze zaak wat
had kunnen doen. Het had aanmerkingen kunnen maken op de
manier waarop dit voorstel is ingekleed. Ik zeg nog eens, wij

-ocr page 294-

leven in een vrij land, maar overal waar wij komen, zullen wij
liet met gepaste vormen liet verst brengen.

De afgevaardigde van Noord-Holland : mijnheer de voorzitter,
wat moet ik met mijn mandaat doen, kan
U mij niet een advies
geven ?

Een der lieeren vraagt of aan het voorstel van den heer
Schimmel niet de prioriteit moet worden gegeven ?

De voorzitter: mijne heeren, ik stel voor om nu tot stem-
ming over te gaan.

De heer van der Plaats: toen ik de toelichting op het
voorstel had gelezen, had ik zoo gedacht den heer
Wester hier
een woedende redevoering te hooren afsteken, maar ik moet
zeggen, dat ik mij in dat opzicht een verkeerde voorstelling had
gemaakt. De mondelinge toelichting is heel wat kalmer geweest
dan ik mij die had voorgesteld. Als ik nu de zaak goed heb
begrepen, komt de geheele quaestie waar het hier om gaat
neer op drie hoofdpunten. In de eerste plaats acht men de vast-
stelling van het tarief door de regeering wel wat voorbarig,
in de tweede plaats blijkt dat men zich om verschillende rede-
nen in de practijk niet aan dit tarief kan houden en in de
derde plaats zijn wij overtuigd, en dat is ook uit de discussiën
duidelijk genoeg gebleken, dat het den Directeur-Generaal en
allen verderen autoriteiten geenszins aan welwillendheid ten opzichte
van de veeartsen ontbreekt. In overleg met verschillende collega\'s
hier bij mij zou ik dan ook de volgende motie willen voorstellen.
Ik hoop dat vooral de afgevaardigde van Noord-Holland daarmede
accoord kan gaan. Zij luidt:

De 15ste Algemeene vergadering der Maatschappij tot bevordering
der Veeartsenijkunde acht een maximaal tarief door de regeering
vastgesteld ongewenscht, gehoord dat in de practijk op dit tarief
verschillende uitzonderingen voorkomen;

overtuigd dat de regeering steeds en ook bij dezen maatregel
de belangen van veeartsen, veestapel, en landbouw beoogde,

besluit een beslissing over het voorstel der afdeeling Noord-
Holland uit te stellen tot de volgende Algemeene vergadering.

De afgevaardigde der afdeeling Noord-Holland: mijnheer de
voorzitter, ik neem op mij deze motie te steunen.

De motie wordt vervolgens met algemeene stemmen, uitge-
zonderd die van de afdeeling Nieuw Zuid-Holland, aangenomen.

-ocr page 295-

De heer de Jong : mijnheer de voorzitter, ik kau niet na-
laten mijn bevreemding uit te spreken dat, na alles wat hier is
in het midden gebracht, de afgevaardigde van de afdeeling Nieuw
Zuid-Holland er niet toe is kunnen komen de ongemotiveerde
beschuldiging, door die afdeeling tot het Hoofdbestuur gericht,
in te trekken.

Wij hebben dus ten onrechte de verwachting gekoesterd, dat
die, in een oogenblik waarop over de zaak zelf niet genoeg
werd doorgedacht, neergeschreven motie na alles wat de afge-
vaardigden hier in het midden hebben gebracht, zou worden
teruggenomen.

Het Hoofdbestuur heeft thans gemeend zich bij die zaak niet
te mogen neerleggen en het verzoekt daarom de volgende motie
in stemming te doen brengen.

De 45st6 Algemeene vergadering der Maatschappij ter bevor-
dering der Veeartsenijkunde, den aanval van de Nieuwe afdeeling
Zuid-Holland op het beleid van het Hoofdbestuur ongemotiveerd
achtend, gaat over tot de orde van den dag.

Meent nu de Algemeene vergadering met de afkeuring van de
Nieuwe afdeeling Zuid-Holland te moeten medegaan, dan weet
het Hoofdbestuur dat het niet langer het vertrouwen der Al-
gemeene vergadering heeft, en kan het dus onmogelijk aan-
blijven.

De heer Lamêris: wat gezegd is betreffende de verplichting
van het Hoofdbestuur om het voorstel Noord-Holland in de
vergadering te brengen, daarmede kan ik mij vereenigen. Maar
het gaat hier meer om den vorm, en dan is het nog steeds mijn
overtuiging dat bet Hoofdbestuur er. gemakkelijk iets aan had
kunnen toevoegen, waardoor de toelichting minder hard had
geklonken.

Als wij niet eens meer aan het Hoofdbestuur vrijuit mogen
zeggen waar het op staat, weet ik het waarachtig niet meer.
Ik trek de beschuldiging dus in, doch geef toch een wenk voor
het vervolg.

De heer Wester : mijnheer de voorzitter, ik heb niet de
opdracht gekregen ook de toelichting van ons voorstel hier in
bescherming te nemen. Maar dit wil ik nog wel even zeggen.
Men vergete niet, dat eerst na de indiening van het voorstel
is gebleken, dat de regeering ons in deze zaak welwillend gezind is;

-ocr page 296-

dat wisten wij nog niet in het begin dezer campagne; en dan
kan men zich toch wel begrijpen, dat toen die ijskoude douche
pas gekomen was, de toelichting daar wel den invloed van zal
hebben ondervonden. De opwinding is misschien toen wel wat
groot geweest.

De voorzitter: wordt dus de motie van Nieuw Zuid-Holland
ingetrokken ?

De afgevaardigde van Nieuw Zuid-Holland: ja mijnheer de
voorzitter.

De voorzitter: dan mijne heeren wordt ook de motie van liet
Hoofdbestuur ingetrokken.

8a. Moet het gratis verstrekken van rijksserum aan empi-
risten, ter voorkoming en behandeling van besmettelijke vee-
ziekten, door\' onze Maatschappij worden bestreden ?

De afgevaardigde van de afdeeling Groningen-Drente: mijne
heeren, toen ik daar straks even uitweidde over onze versreefsche

7 O

pogingen om de zaak tijdig op de agenda te krijgen en de heer
van der Plaats zelfs zeide niet te begrijpen wat vlekziekte
daarmede te maken had, heb ik daar niet verder op willen in-
gaan. Wauueer een lid van het Hoofdbestuur en tevens lid
van de afdeeling Groningen-Drente de vergaderingen van de
afdeeling had bijgewoond, dan zou dat lid het zeker wel hebben
begrepen. Doch ter zake.

Zooals de heeren weten, was het plaatselijk marktbezoek op-
gedragen aan de districtsveeartsen, het marktbezoek dat dienen
moet tot het opsporen van besmettelijke veeziekten. Het werd
dan ook in alle plaatsen aan de districtsveeartsen of aan plaats-
vervangers, iuaar toch in ieder geval aan geëxamineerde vee-
artsen opgedragen en nergens aan empiristen. Langzamerhand
is daarvoor in heel wat gemeenten een empirist in de plaats
gekomen, doch spoedig zijn de veeartsen daarover gaan klagen
bij sommige gemeentebesturen en niet succes. Maar er zijn
toch eenige gemeentebesturen geweest die niet hebben willen
toegeveu. Wij kunnen ons daar echter niet zoo bij neer-
leggen. Immers het marktbezoek dient niet alleen voor het
opsporen van vlekziekte, doch van alle voorkomende besmette-
lijke ziekten, en waar nu de empiristen in de regeeringsbesluiteu
nergens worden erkend voor het uitoefenen van een meer uitge-
breide praktijk, daar meenen wij dat aan hen het marktbezoek

-ocr page 297-

in zijn geheel niet mag worden opgedragen en hebben wij ook
geineend daartegen te moeten opkomen. Wij konden er niet
anders dan een groote inconsequentie in zien.

Als de afdeeling Groningen-Drente zich clan ook afvraagt,
is liet noodig? dan komt zij tot geen andere conclusie dan neen.
Een andere vraag is, >zou het wenscbelijk zijn. En dan moeten
wij ook weer ontkennend antwoorden. De empiristen zijn voor
het volledig marktbezoek niet voldoende technisch ontwikkeld,
zij zijn chirurgisch niet zindelijk genoeg om behoorlijk met de in-
strumenten om te gaan en ze flink schoon te houden. Maar
al te dikwijls zijn zij niet zóó gehuisvest om voor hun ent-
stoffen een voldoende bergplaats te hebben. Zij kunnen dan de
stoffen niet zoodanig bewaren als noodig is. En dan zijn zij
maar al te vaak niet in staat de lijsten behoorlijk bij te houden
en in te vullen.

Als wij dus alles nagaan, dan kunnen wij onmogelijk tot de
conclusie komen, dat de opdracht van het marktbezoek aan
empiristen nuttig of wenscbelijk kan zijn, integendeel, wij achten
ze zeer schadelijk en niet in het belang van onzen veestapel.

De afdeeling Groningen-Drente heeft gemeend de quaestie
in de vergadering te moeten brengen en vraagt nu of deze
dezelfde opinie is toegedaan en dus de vraag van de afdeeling
toestemmend wil beantwoorden ? Zoo ja, of dan het Hoofdbe-
stuur aan de zaak verder gevolg wil geven, door aan de regee-
ring de hier aangenomen beantwoording mede te deelen\'? En
al moge dan ook in hooger regeeringskringen de empiristen
bescherming en toejuiching vinden, van een vereeniging als
onze Maatschappij welke op wetenschappelijk standpunt staat en
rekening heeft te houden met het belang der wetenschap, mag
een protest tegen dergelijke zaken niet achterwege blijven. De
afdeeling hoopt dus op haar vraag een bevestigend antwoord te
krijgen en verzoekt daarbij aan het Hoofdbestuur die conclusie
ter kennis van de regeering te brengen.

De afgevaardigde van Noord-Holland: mijnheer de voorzitter,
in onze afdeelingsvergadering werd op de vraag van de afdeeling
Groningen-Drente ongeveer het volgend antwoord gegeven.
Het toestaan aan empiristen tot het verrichten van entingen
wordt niet geacht te zijn in het belang der veeartsen, omdat zij
niet alleen financieel worden benadeeld, maar ook dewijl hun

-ocr page 298-

prestige wordt geschaad. Verder is het niet in het belang van het
veeartsenijkundig staatstoezicht, daar die heeren zich gaarne aan
controle onttrekken. Ook voor de statistiek is het bepaald onge-
wenscht, aangezien de formulieren wel niet altijd naar den eisch
zullen worden . ingevuld; hierdoor wordt dus ook onze weten-
schap geschaad. Verder zijn wij er van overtuigd dat de empi-
risten niet steeds voldoende met de werktuigen en entstoffen weten
om te gaan, en niet altijd een goede diagnose kunnen maken.
Vooral bij gevallen van bout- en miltvuur zou verwarring tot
leelijke gevolgen aanleiding geven. Toestaan van deze entingen
aan empiristen kan dus ook niet in het belang van de veehouders
worden geacht.

De afgevaardigde van de afdeeling Nieuw Zuid-Holland : in
onze afdeeling heeft men het volgende verklaard. De afdeeling
erkent dat het wenschelijk is de entstoffen niet aan empiristen
te leveren, en is ten volle overtuigd dat, het bedoelde onderzoek
alleen mag worden opgedragen aan veeartsen met volledige bevoegd-
heid, doch meent dat nimmer aan dat voorstel zal kunnen worden
voldaan, en draagt daarom den afgevaardigde op tegen te stemmen.

De heer Stempel : toen ik deze vraag onder de oogen kreeg,
heb ik er de wet eens bij opgeslagen en de daarop betrekking
hebbende Koninklijke besluiten. Daar staat uitdrukkelijk in, dat
zij die het examen, ook het verlicht examen, hebben afgelegd,
het bewijs krijgen dat zij volkomen bevoegd zijn tot de uitoefening
van de praktijk. Mogen nu die lui, die het verlicht examen hebben
gedaan en die voor een deel leek zyn, ook inenten? Zeer zeker,
alleen van één ding blij ven zij buitengesloten, en dat is het inenten
tegen schaapspokken. Dit geschiedt door den districtsveearts en als
deze verhinderd is, door den plaatsvervangend-districtsveearts.
Tegen de maatregelen van 1806 is nog wel gepoogd iets te doen,
maar men kreeg nul op het request. Later is wel een en ander
wat nader omschreven, maar men kan het hun niet weigeren.
Ten opzichte van miltvuur is een ministeriëele beschikking ge-
nomen, maar van de veemarkten zijn zij niet te verdrijven. Het
eenige wat er voor ons op zit, is de burgemeesters te bewerken,
dat die hun invloed aanwenden om het marktbezoek niet op te
dragen aan empiristen of toegelaten veeartsen volgens de artt. 15
en 16. Dat men hun het recht van inenting niet kan ontnemen,
dat is in ieder boekje van
Schuurman te lezen.

-ocr page 299-

De heer van Altena : ook wij hebben de vraag van de afdeeling
Grouingen-Drente behandeld en daarbij zijn wij tot de conclusie
gekomen dat wij de zaak wel moeten splitsen en onderscheid
moeten maken tusschen serum dat wordt aangewend tot voor-
koming van ziekten en dat waarvan de enting tot doel heeft
geneeskundige behandeling.

Wij hebben gemeend ieder dezer punten afzonderlijk te moeten
beantwoorden.

En dan kunnen wij zeggen, dat wij ons met de afdeeling zeer
goed kunnen vereenigen waar het geldt het preventieve enten, ook
wat betreft de motieven door de afdeeling Groningen-Drente
aangevoerd. Maar nu wat aangaat het curatieve enten zijn wij
overtuigd dat wij in dat opzicht een breeder standpunt moeten
innemen. Wij moeten niet uit het oog verliezen de sociaal
economische belangen der veehouders. Ik kan mij zoo voorstellen
dat in afgelegen streken, waar de geëxamineerde veeartsen vaak
op grooten afstand verwijderd wonen en zich dicht in de buurt
een empirist bevindt, men dan naar dien man gaat. Is dat
nu zoo erg, en is het zoo verkeerd om dien menschen serum, dat
alleen voor een curatief doel wordt gebruikt, in banden te geven ?

Door den heer Kuoes is aangevoerd dat de menschen incom-
petent zijn om met de chirurgische instrumenten om te gaan.
Dat is voor enkelen misschien wel mogelijk, maar als men
voor het feit staat dat de veehouders, zooals het bij verre afstanden
kan voorkomen, de geëxamineerde veeartsen slechts kunnen krijgen
tegen zeer hooge kosten en dat er toch reeds andere kosten dan
die dertig cent aan verbonden zijn, dan kan het zijn nut hebben in
het belang van het vee, en toch zeker ook in het belaug van
de menschen, wanneer eenige beesten welke anders wellicht
moeten sterven, worden iugeënt door empiristen. Wij komen
dan ook tot de conclusie dat wij het preventieve enten door
empiristen beslist afkeuren, doch ten opzichte van het curatieve
enten een breeder standpunt wenschen in te nemen.

Verschillende heeren voeren nu gelijktijdig het woord, waarbij
wordt opgemerkt, dat zij die het verlicht examen hebben gedaan
wel eens ten onrechte als niet capable worden aangemerkt. In
de provincie Gelderland hebben zij vaak goede dieusteu bewezen.

De voorzitter: mijne heeren, ik geloof dat de zaak nu wel
genoegzaam van alle zijden is bekeken.

-ocr page 300-

De heer Kroes: ja mijnheer de voorzitter, ik geloof ook dat
de zaak nu wel wat verwaterd wordt.

Het is hier niet de quaestie een voorstel te doen aannemen,
om er op aan te dringen dat aan uiet-geëxamineerden belet zal
worden te enten, maar wel dat de regeering hen daarin niet zal
steunen door het gratis verstrekken van serum. Als zij niet
capable zijn, dan moet dat zijn gebleken. Het rijk moet hen
niet steunen, ze moeten de entstoffen niet krijgen van liet rijk.
Het. doel der afdeeling Groningen-Drente is dat aan de
regeering zal worden gevraagd dit niet te doen.

De afgevaardigde van de afdeeling Friesland: wij zijn van
meening, dat er geen quaestie van kan zijn, dat aan \'tien die
het verlicht examen hebben gedaan het serum kan worden ge-
weigerd, doch wel aan uiet-geëxamiueerdeu, die mogen het zeker
niet krijgen; aan hen moet het niet worden verstrekt.

De afgevaardigde der afdeeling Utrecht: mijnbeer de voor-
zitter, de afdeeling Utrecht heeft de agenda dezer vergadering
behandeld vóór haar de vraag van de afdeeling Groningen-
Drente bad bereikt. Zoo is dan dit punt in onze afdeelings-
vergadering niet besproken geworden. Doch uit hetgeen ik hier
bij de discussies heb gehoord, meen ik te moeten opmaken, dat
de afdeeling Groningen-Drente de vraag niet zuiver heelt ge-
steld. Zoo is niet duidelijk aangegeven wat zij eigenlijk onder
empiristen verstaat. Het komt mij daarom gewenscht voor, dat
die afdeeling, en ik zou haar dit wel in overweging willen
geven, deze vraag terugneemt en in de volgende Algemeene
vergadering met een voorstel komt, dat wellicht beoogt op dit
punt een wetswijziging uit te lokken.

De afgevaardigde van de afdeeling Groningen-Drente: de
bedoeling is dat de afdeeling op haar vraag een positief ant-
woord krijgt. Wij hebben nu wel enkele personen gehoord,
maar hadden gaarne een positief antwoord hoe de Maatschappij
er over denkt.

De afgevaardigde der afdeeling Zeeland : mijnheer de voor-
zitter, naar aanleiding van wat we in een plaatselijk blaadje
hadden gelezen, heb ik den districtsveearts gevraagd of het enten
aan een empirist was toegestaan; ik heb hierop een ontkennend
antwoord ontvangen.

De afgevaardigde der afdeeling Zuid-Holland deelt mede, dat

-ocr page 301-

in de door haar gehouden vergadering de wenschelijkbeid is uit-
gesproken dat aan niet-geëxamineerde veeartsen de entstof werd
onthouden. Voorts verbaasde het spreker van den heer
Stempel
te hebben gehoord dat de empiristen onbeperkte bevoegdheid
hebben en vraagt hoe dan de missive van den Minister van
Binnenlandsche Zaken (17 Juli 1876, n°. 47), waarin het be-
grip van het woord «geëxamineerd veearts» wordt aangegeven,
moet worden opgevat?

Ten slotte heeft wederom een verwarde discussie plaats, waaruit
de meening blijkt, dat de bevoegdheid der veeartsen met verlicht
examen niet voldoende omschreven is en men het wenscbelijk
acht de burgemeesters, die op advies der districtsveeartsen toe-
stemming moeten verleenen, te bewerken.

Op voorstel van den heer Wester, die de opmerking maakt
dat de discussie geheel onvruchtbaar is geworden, sluit de voor-
zitter hierover de debatten.

0. Begrooting over 1905 (in deel 31, blz. 596 van dit Tijdschrift).

De penningmeester, de heer van Esveld : mijne heeren, ik
kan bij de toelichting dezer begrooting heel kort zijn. Sommige
cijfers zijn iets hooger dan andere jaren. Wat het Tijdschrift
betreft, daarvoor zijn de uitgaven iets hooger, zij zijn op f1150
gebracht. Dat komt omdat het aantal leden grooter is ge-
worden. Tegen 475 in het vorig jaar zullen nu een 500 exem-
plaren moeten worden gedrukt. Wat de andere posten betreft,
daaromtrent is niets bijzonders op te merken. De posten zijn
uitgetrokken op het bedrag dat de ondervinding van ver-
scheidene jaren heeft geleerd, bij een zuinig beheer, toereikend te
zijn. Wij hebben nog altijd gelegenheid voor geringe afwij-
king door den post onvoorziene uitgaven, waarvoor f 36 is
uitgetrokken. Ook hebben wij den post «onderzoek geheimmid-
delen» welke tot nog toe nooit is gebruikt en toch op f 100 is
gesteld, terwijl er een saldo is van f 1204.745. Zoo ziet u dus
dat de financiën geen reden tot ongerustheid geven, en dat wij
bij een zuinig beheer heel goed rond kunnen komen. Ik geloof
hiermede het voornaamste te hebben gezegd.

De afgevaardigde der afdeeling Groningen-Drente: mijnheer
de voorzitter, op de begrooting komt een post voor: onderzoek
geheimmiddelen; tot nog toe is die post niet uitgegeven, nu
meende men in onze afdeeling dat men beter deed hem te

-ocr page 302-

schrappen, of als men dien principieel wilde behouden hem dan
pro memorie uit te trekken.

De afgevaardigde der afdeeling Utrecht: ook de afdeeling
Utrecht heeft haar afgevaardigde opgedragen aan den penning-
meester eenige inlichtingen te verzoeken. Reeds verschillende
jaren figureert de post «onderzoek geheimmiddelen» op de be-
grooting. De afdeeling was van meeniug dat als deze post wat
wilde beteekenen er eenige honderden guldens beschikbaar moesten
zijn; zij vraagt of het niet beter was hiervoor bijv. driehonderd
gulden uit te trekken?

De heer van Esveld: ik heb dien post zoo maar laten staan
omdat indien er meer geld uoodig mocht blijken dit er toch is.
Wil men daar geld voor hebben, welnu het is er.

De afgevaardigde der afdeeling Utrecht: dank u.

De begrooting wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.

10. Vooretel van het Hoofdbestuur om f 100 uit het saldo
beschikbaar te stellen voor vertegenwoordiging op het in 1905
in Budapest te houden veeartsenijkundig congres.

Op de begrooting is f 25 uitgetrokken voor vertegenwoor-
diging. Als wij nu f 125 op de begrootiug hadden gebracht,
dan zouden wij die niet sluitend hebben gekregen. Om haar
toch sluitend te houden, hebben wij gemeend te moeten voor-
stellen f 100 te doen uittrekken uit het batig saldo.

De afgevaardigde van de afdeeling Noord-Holland: mynheer
de voorzitter," in onze afdeeling is mij opgedragen, vooral met het
oog op den grooteu afstand, het Hoofdbestuur in overweging te
geven hiervoor des noodig een grooter bedrag beschikbaar te stellen.

De afgevaardigde van de afdeeling Gelderland-Overijsel: in
mijn afdeeling was men precies hetzelfde gevoelen toegedaan
en wilde men daarom f150 beschikbaar stellen.

De voorzitter: welnu, daartegen is minder bezwaar. Het be-
drag dat noodig is, is niet zoo juist te bepalen. Als de heeren
zich dan daarmede kunnen vereenigen, is ook dit punt afge-
daan. (Applaus.)

11. «De kennis van melk en melkhygiëne worde als leervak
aan \'s Rijks veeartsenijschool ingevoerd», door
H. M. Kroon.

De voorzitter : mijne heeren, het is reeds kwart voor elf, en
ik heb voor deze voordracht minstens een uur noodig, zoodat
ik huiver hieraan te beginnen.

-ocr page 303-

Zij zal nu geplaatst worden in het eerste nummer van den
nieuwen jaargang van ons orgaan, dat 1 October a.s. verschijnt.

Een bepaalde conclusie is door mij niet gesteld; er wordt
door mij meer aangedrongen op de invoering van het leervak,
en dat p*unt zal ook in de reorganisatie-commissie worden ter
sprake gebracht.

12. Vrije mededeelingen.

De voorzitter: verlangt iemand het woord? Niemand? dan is
onze agenda afgehandeld. Nog een enkel woord, mijne heeren.
Op het programma staat dat wij morgen om 10 uur wederom
met onze werkzaamheden zullen aanvangen. De agenda is zoo
uitgebreid, dat wij ons noodzakelijk aan dit uur moeten houden.

En hiermede verklaar ik deze vergadering tot morgen gesloten.

( Wordt vervolgd.)

Boekaankondigi ng.

Het onderzoek van het paard vóór het beslag, door P.
LAMÉRIS, Kapitein-paardenarts. Met 17 figuren. Uitgave
van A. W. HEIDEMA te Groningen. Prijs f 0.30.

Met de afzonderlijke uitgaaf van dit in «De Hoefsmid» 1904
en 1905 geplaatste onderwerp heeft de schrijver een nuttig werk
verricht. De belangrijke arbeid zal daardoor ook onder de aandacht
worden gebracht van de velen, die «De Hoefsmid» niet lezen
en toch in zake hoefbeslag een woordje medespreken. Ieder
cpaardenmant, zoowel burger als militair, bemoeit zich met hoef-
beslag, veelal zonder het noodige inzicht omtrent alles wat daar-
aan vast is.

Laméris heeft in Berlijn, Hanuover, enz. gezien hoe aldaar
het paard vóór het beslag wordt onderzocht en streeft er naar
dit in ons land navolging te doen vinden. Daartoe beschrijft hij
uitvoerig (in 17 bladzijden, gr. 8°, compres gedrukt) het onder-
zoek van 1°. het stilstaande paard op horizontalen bodem, 2°. het
gaande paard op vlakken, harden en op vlakken, zachten bodem,
en 3°. de onderste hoefvlakte en het ijzer vóór en na het afnemen.
Zeventien figuren in den tekst maken een en ander den lezer
duidelijk.

-ocr page 304-

Ik kan dit boekje ook den collega\'s aanbevelen. Het wordt
inderdaad tijd dat het hoefbeslag minder machinaal wordt uit-
geoefend en dat «schoenen naar voeten» worden gegeven. Het
besnijden van den hoef en het ijzer moeten in overeenstemming
zijn met den stand en den gang van het paard; alleen dan
zullen d.e gewrichten, de pezen en banden zoo weinig mogelijk
te lijden hebben en de bruikbaarheid van het dier worden be-
vorderd.
 W. C. Schimmel.

Het zware paard. Handboek voor fokkers van zware
trekpaarden, dooi- L. LOUTER, veearts te IJzendyke
Oostburg, firma A. J. BRONSWIJK 1905.

Dit boek, groot 110 bladzijden postformaat, bevat de volgende
onderdeelen: anatomie en physiologie, exterieur met inbegrip van
den stand, maten en kleur, de hoef en het beslag met enkele
hoefziekten, de ouderdomkennis, de zware trekpaardrassen, de
fokkerij, de gezondheidsleer en de koopvernietigende gebreken in
Nederland en België. Het spreekt dus wel van zelf dat niet diep
in deze onderscheidene wetenschappen is doorgedrongen. Dit lag
ook geenszins in de bedoeling van den schrijver; hij wilde slechts
op hoofdzaken de aandacht vestigen, zoodat het boek vooral
dienstig kon zijn voor hen die een cursus in paardenkennis
volgden of hadden gevolgd.

Nog nooit maakte het zware paard in Nederland zulk een
opgang als thans het geval is. In schier elke provincie wil men
met het Belgische paard kruisen; het is te vreezen dat men later, op
vele plaatsen zal ervaren het paard van Troje te hebben binnen-
gehaald. Dit neemt niet weg dat
Louter\'s arbeid van actueel
belang is en zijn weg wel zal vinden.

Het ligt voor de hand, dat de veeartsen daarin weinig nieuws
zullen aantreffen; voor den fokker van zware trekpaarden kan
het werk echter menigen nuttigen wenk bieden.

Het is met groote letter gedrukt en bevat drie afbeeldingen,
één voor de verschillende maten en twee naar portretten van
Belgische paarden (merrie en hengst).

Mogen schrijver en uitgever door een ruim debiet voor hun
moeite worden beloond; zij hebben het inderdaad verdiend.

W. C. Schimmel.
19

-ocr page 305-

Veterinaire Studenten-Almanak voor het jaar 1905. Uitge.
geven vanwege de Societeit Absyrtus. Harlingen, Firma
F. VAN DER ZWAAG & ZOON 1905

Een nieuwe titel, een nieuwe uitgever; daarmede treden wij
een nieuwe aera in. En toch, plus 9a change, plus 9a reste la
même chose. Dit blijkt genoeg wanneer men den almanak door-
bladert.

De titelverandering doet mij genoegen, niet uit «Rechthaberei,»
omdat ik reeds zoolang daarop aandrong, maar wijl deze titel
strookt met den inhoud. De vorige d§ed een reiswijzer op den
practischen levensweg verwachten, deze wekt dadelijk het vermoeden
op dat »etwas sprudelndes« wordt aangeboden, dat aan een
»jong leven c het aanzijn is geschonken.

Dit wordt reeds dadelijk na het titelblad bevestigd door het
fraaie portret van den jongsten leeraar Dit.
L. Van Itallie. De
korte biographie daaraan toegevoegd, bewijst dat men ook jong
reeds veel gepresteerd kan hebben. Het verbaast mij geenszins
te lezen, »dat Du.
Van Italue door zijne heldere en aangename
manier van doceeren ons aller sympathie als leeraar heeft ver-
worven. «

Na de gewone almanakzaken, dit jaar vermeerderd met »Af-
standsmaten« en »Herleiding van den tijd« krijgt men »Personeel
en Inrichtingen« en vervolgens »Gang van het onderwijs, exa-
mina, enz. aan \'s Rijks Veeartsenijschool«. Uit de lijst van de
»Leden der societeit »Absyrtus« blijkt dat het aantal 103 be-
draagt, dat der niet-leden 9.

In het »Verslag over het societeitsjaar 1903-1904« wordt ge-
klaagd dat de rijfuif na den groentijd der novitii «helaas! meer
en meer schijnt te degenereeren». Dit verschaft mij eigenlijk
leedvermaak. Ik heb mij het genot van dat voorthossen in lange
slieren, met 4, G, ja 8 paarden, door en om Utrecht nooit goed
kunnen voorstellen. Waarom niet liever datzelfde geld besteed
aan een of ander uitstapje, bijv. een gezamenlijk bezoek der
veeartsenijschool te Brussel of Hannover? Dit behoeft niet veel
te kosten en kan een grooter en beter indruk nalaten dan de
rijfuif, welke blijkbaar heeft uitgediend.

De verslaggever van »Demosthenes« is in de wolken, omdat
het zijn vereeniging zoo naar den vleeze gaat. Zijn titulatuur

-ocr page 306-

schijnt aan te toonen dat hij geen voorvechter van de liquidatie
der standen is.

»Dolores praeparantes« triomfeert ook nu weer met: »al onze
candidaten werden gekozen«. Dit stoffen is vergeeflijk, al verdient
het geen toejuiching. Er zijn wel grooter kiesvereenigingen,
waar
Barnüm en Bailey flink huishouden.

Met »Hercules« wil het nog steeds niet; het recht van den
sterkste schynt te zullen verdwijnen. Ook in het verre oosten
wijzen daarop enkele teekenen. Nu, wat geen levenskracht meer
heeft, moet maar afsterven; dit is \'s werelds loop.

»Houdt Moed« leeft krachtens haar devies voort, anders ging
zij bij zooveel teleurstelling zeker onder. Wanneer ook verder
het ijs niet bij
haar komt, zal zij naar het ijs moeten gaan.
Jammer dat dit niet in een achtermiddag kan geschieden.

De verslaggever van N. T. A. zet nog hooger borst op dan
die van »Dolores praeparantes«, doch niet zonder reden. Met de
opvoering van »De tante van Charley« in den stadsschouwburg
te Utrecht op 6 Februari 1904, heeft zij ongekende lauweren
geoogst. Het verslag daaromtrent in het Utrechtsch Dagblad,
dat zeer waardeerend was, is terecht in den almanak overgedrukt;
voor N. I. A.\'s geschiedenis is dit van belang.

„Elector" legde het af tegenover „Dolores praeparantes", doch
desespereert niet. Het hoopt »dat de Vereeniging hare tegen-
woordige positie mag blijven handhaven en als wachter op den
toren, bij elk naderend onheil voor Absyrtus, den horen dei-
oppositie moge blazen en \'t Veterinaire corps voor indommeling
behoeden.» .lammer dat deze verheven stijl niet wat beter in de
voegen is gezet.

De »Naamlijst, standplaatsen, enz. van alle gediplomeerde
veeartsen in Nederland en zijne Koloniën," is up to date en voor
iedereu veearts, maar ook voor buitenstaanders, van groote waarde.
Leveranciers zouden alleen daarvoor den almanak koopen, als zij
wisten welke kostbare adressen hij bevat.

Bij den »Terugblik over het jaar 1 Sept. 1904—1 Sept. 1905«
(ja, zoo staat het er, en geen wonder, want de jeugd leeft van
de toekomst, alleen de ouderdom leeft van de herinnering) wordt
in de eerste plaats herdacht het verdwijnen van het z.g. houten
gebouw, en daarna de wijziging in het toelatingsexamen. »Voortaan
zullen de drilscholen — in naam niet, maar in daad — niet meer

-ocr page 307-

in staat, zijn hunne automaten, die op \'t admissie-examen meestal
een kranig figuur sloegen, in hunne studie hier fiasco te laten
lijden«, merkt de redactie op, die uit
5 leden bestaat, waarvan
4 bedoeld examen aflegden. Van deze 4 deed 1 daarna met
goed gevolg eindexamen hoogere burgerschool 5-jarigen cursus.

Een waardeerend woord wordt gewijd aan den heer Van de Fas,
bij zijn vertrek naar Buenos-Ayres. Minder ingenomen toont
men zich met de inrichting der collegezaal voor ontleedkunde.
Daarentegen is men vol lof over de nieuwe onderwijslokalen van
Dr.
Van Italue.

Wanneer ik ten slotte nog opmerk dat het uitstel van den
bouw van het pathologisch instituut wordt betreurd en dat de
immuniseeringsproeven tegen tuberculose, welke de heer
Thomassen
bezig is te nemen, met eerbied worden herdacht, dan heb ik het
voornaamste uit dezen »Terugblik« medegedeeld.

Dr. J. D. van der Plaats heeft een nuttig werk verricht met
zijn historiographie in zake «het houten hulpgebouw». Dit kan
een lateren geschiedschrijver te stade komen; mij dunkt, het
moet nu reeds heel wat moeite hebben gekost, om al die feiten
en data bijeen te brengen. Het nageslacht zal zich dan eeniger-
mate een voorstelling kunnen maken hoe stiefmoederlijk in het
bijzonder de veeartsenijkuudige leeraren tot het begin der 20sto
eeuw waren bedeeld; het wete dan tevens dat de rest pro rata
was. Een fraaie afbeelding van dit gebouw gaat aan den tekst
vooraf; waarom de redactie deze in een rouwrand heeft geplaatst
en er een «in memoriam» aan heeft toegevoegd, is mij een
r(aadsel. Een «uitsmijtmarsch», desnoods «Stars and Stripes»
van
Sousa, ware beter op zijn plaats

Het mengelwerk rust bijna geheel op de oude bekenden van
het vorig jaar; zoover ik kon nagaan, trad slechts een tweetal
nieuwen in het belletristisch strijdperk.

«Ook eene statistiek» roept den onzaligen tijd in bet geheugen
terug, dat ons land door runderpest werd geteisterd. Dat de
eenvoudigen van geest toen spraken van een straffe Gods is iets, wat
zich op van daag zou herhalen; het is opmerkelijk dat de mensch
steeds geneigd is distels te lezen, in plaats van de aren, bijv.
uit Mattheus 5 vers 45b: «want Hij doet zijne zon opgaan over
boozen en goeden, en regent over rechtvaardigen en onrecht-
vaardiger .

-ocr page 308-

Dezelfde J. K. levert «Eenige aanteekeningen over de veeart-
senijkunde in Zweden». Het is jammer dat de schrijver zich zoo
angstvallig aan «eenige aanteekeningen» heeft gehouden.

Flet «Sonnet» van H. A. N. gaat mijn begrip te boven; in
zake jambische verzen past mij het: «ne sutor ultra crepidam»!

«Jauneke» van Jan van Aemstel is een diep gevoeld schetsje,
dat den schrijver eer aandoet.

Niet minder gevoelig zijn «Troosteresje» en «Goeden Nacht»
van onzen dichter-literator
Jac. Z. Risch. Dit zijn een paar
lieve gedichten welke tot het hart spreken.

«Herinnering» van Landa is keurig gesteld, doch niet van
overdrijving vrij te pleiten; over 25 jaar zal hij zich tegen dit
oordeel niet meer verzetten.

«Nachtwake» zal wel heel mooi, misschien een juweeltje zijn,
maar ik kan het niet beoordeelen.

«Een Zaterdagmorgen» is blijkbaar van een Limburgsch collega,
wien «een slagersjongen» kent. Die collega heeft niet alleen
een groote opmerkingsgave, maar weet wat hij zag en hooide
ook op benijdenswaardige wijze weer te geven. Zijn schets heeft
veel literaire waarde.

Jan van Aemstel brengt ons met zijn «Dennengeur» in het
rijk der sprookjes en toont zich een dichter, ook dan wanneer
hij proza schrijft.

Met «Opwekking» bekeert Risch zelfs den bekenden Nurks
uit den Haarlemmerhout; het is als alles van dezen dichter:
lief, begrijpelijk, hartelijk. Het verwondert mij dat «Opwekking»
haar buurman «Haat» van
Jan van Aemsteï, niet reeds lang van
zijn pessimisme heeft genezen. Foei, wat een zwartgalligheid!

In «De drie vissckerljes» beweegt Risch zich op voor hem
ongewoon terrein: wat Schiedam vermag! Dit onderwerp ver-
oudert nooit.

«Sprekende boeken» schijnt na verwant aan «Een Zaterdag-
morgen ;» beide verraden de pen eens meesters. Mij dunkt, de
jongeren die
Verhaar, Weitzel en Van der Harst niet hebben
gekend, kunnen dit stukje niet zoo genieten als ik het deed. Het
prouveert voor den schrijver, dat hij aldus zijn leermeesters
en ... . zijn te snel heengegleden onbezorgde jeugd, zijn studietijd,
herdenkt.
Gkrlach had wel gelijk met zijn: «Nach den freien,
heiteren Studiën folgt das ernste, das verhiingnissvolle Leben.»

-ocr page 309-

Wanneer sprake is van een «Generaal» denkt iedereen zich
iets krijgshaftigs, stelt men zich voor «iemand die bang is voor
niemand,» geenszins een persoon die schrijft: «ik sidder niet,
want .... aan mijn rechter zij voel ik mijn teer beminde.»
Of het moet een generaal zijn als de kapitein en de kolonel in
«Barend de Schutter,» waarvan de Schoolmeester getuigt dat zij
«er haast nog makker uitzien dan een bejaard paar ouderlingen.»

Doch badinage a part, «Generaal» heeft de macht van het
kleine, dat wil zeggen: het vermogen om in een klein gedicht
een levensgedachte neer te leggen, zóó, dat men uitroept: die
«Generaal» toont met zijn enkele 12-regelige bijdrage de macht
van het kleine.

Niet minder dan 84 varia besluiten den almanak. In dit
genre wordt blijkbaar de geest vaardig over velen. In allerlei
talen durch einander wie Mausendreck und Coriander. Het is
voor mij een Babylonische spraakverwarring.

Ten slotte een woord van hulde aan de redactie; zij kweet
zich verdienstelijk van haar taak. Men moet zelf hebben gere-
digeerd om de zorgen en moeiten welke aan zulk een arbeid
zijn verbonden, op den waren prijs te schatten.

W. C. Schimmel.

E. A. L. QUADEKKER, Het Paardenboek. Een geïllustreerd
handboek voor iederen bezitter en liefhebber van paarden.
Tweede deel. Zutphen, SCHILLEMANS en VAN BELKUM
z j. (1904).

In deel XXXI van dit tijdschrift, blz. 235, werd het eerste
deel van dit belangrijk werk door mij aangekondigd. Het tweede
deel, reeds enkele weken geleden verschenen, behandelt uitsluitend
de paardenrassen en daar het 606 bladzijden royaal octavo formaat
bevat, blijkt wel dat de bespreking uitvoerig is. De schrijver is
hier op een terrein waar hij zeer goed bekend is, zooals bleek
uit zijn Bngelsche, Russische en Fransche paardenrassen en niet
het minst uit de bijschriften bij de platen van
Ekrelman.

Het werk ziet er keurig uit en hoewel niet zoo rijk geïllustreerd
als dit met het lsto deel het geval is, bevat het toch tal van
platen, uitstekend bewerkt en ware typen voorstellende.

Na het oostersche en het westersche type worden de Engelsche
paarden beschreven, gevolgd door de paarden van de verschillende

-ocr page 310-

deelen der wereld, waaronder ook die van onze Indische bezittingen.

Het slot vormen de paarden in Nederland, 120 bladzijden
beslaande, waaraan enkele woorden over het fokken van bard-
dravers zijn toegevoegd.

De indeeling is das in hoofdzaak een aardrijkskundige. Van
ieder land, wat Nederland betreft zelfs van iedere provincie, krijgt
men een uitvoerig overzicht over de geschiedenis van het paard
en de maatregelen tot verbetering daarvan genomen. Daarna
wordt het uitwendig voorkomen beschreven en worden tal van
bijzonderheden omtrent fokkerij, verpleging en voeding medege-
deeld.

Men krijgt daardoor een goed geheel en is in staat de ver-
schillende typen onderling te vergelijken.

Het minst voldoen mij de eerste vijf bladzijden, waarin de
plaats wordt aangewezen welke het paard in het dierenrijk in-
neemt en waar verder over bastaarden wordt gesproken. Dat
zoölogisch gedeelte, o. a. de beschrijving van het wilde paard, de
ezels en de gestreepte paarden, had ik gaarne wat uitvoeriger
gezien. De aanwezigheid in Europa van de kudde wilde paarden
(equus
Przëvalsky) door Hagknbeck ingevoerd en de interes-
sante mededeel iugen in de nieuwste werken en in de geïllus-
treerde bladen omtrent het gebruik van zebra\'s, maar vooral van
bastaarden van zebra en paard, de zebraoiden, had ik gaarne
behandeld gezien, speciaal met het oog op het groote nut der
bastaarden. Ik geloof echter dat ik mijn eisch wat hoog stel,
want mogelijk was het eerste vel van dit deel al lang afgewerkt
vóór bovenstaande feiten meer algemeen bekend werden.

Waar ik het werk nog even doorblader en mijn kantteekeningen
zie, mag ik niet nalaten nog op enkele punten te wijzen. Of de
beschrijving, op blz. 6, van het oostersch type wel op het
Barbarijsche paard betrekking heeft, betwijfel ik zeer.

De ontwikkeling van het Engelsch renpaard en van de wed-
rennen laat zich aangenaam lezen, en de opvoeding en africhting
van het Iersche paard als hunter zjjn interessant, wat ook gezegd
kan worden van de beschrijving der hackney\'s, terwijl hier naar
mijn inzien beter dan in het werkje over Engelsche paarden is
aangegeven wat men verstaat onder hack, hackney, cob, parc-
hack, enz.

Op bl. 84 wijst de schrijver er op, dat bij de fokkers van het

-ocr page 311-

Shire-paard neiging bestaat hengsten te gebruiken welke niet ge-
noeg het mannelijk type bezitten en die meer overhellen naar
sierlijkheid en fijnheid, terwijl hij op hl. 85 zegt dat de juryleden
steeds meer adel verlangen. Men kan hier overdrijven en veel
bederven, want de massa is toch voor het boerenwerk van groot
gewicht.

De geschiedenis van de Orloffs, in ons land nog al bekend, is
goed weergegeven.

Bij Frankrijk worden de staatsbemoeiingen uitvoerig behandeld
en is de geschiedenis van het Fransche volbloedpaard goed ge-
slaagd. Of het echter wel noodig is steeds allerlei vreemde termen
te gebruiken en bijv. op blz. 191 te spreken van het Tarbesche
paard als zeer
célèbre is voor mij de vraag; karakteristieke
Engelsche uitdrukkingen kan men soms moeielijk missen, maar
men mag ook daarin bij een Hollandsch werk niet te ver gaan.

Op blz. 226, regel 8 v. o. zal het woordje «breedte» wel
vervangen moeten worden door hoogte; hier ware bekorting
mogelijk waar het betreft de opvoeding der veulens bij de Bou-
lonneezen en de Percherons.

Dat het Oost-Friesche en het Oldenburgsche paard, welke beide
zooveel invloed in ons land uitoefenen, uitvoerig beschreven zijn,
is te begrijpen. Ook de beschrijving van de Holsteiuers met
meer Engelsch bloed, en van de Mecklenburgers, waar men van
Engelsch bloed zooveel misbruik heeft gemaakt dat men op den
liuidigeu dag nog niet heeft teruggekregen het excellente paard
van weleer, is zeer duidelijk.

Maar zoo doorgaande neem ik te veel plaatsruimte in, waarom
ik alleen nog wijs op ons eigen land, waarvan het paard zeer
uitvoerig is besproken en waar men zien kan hoe weinig rationeel
men hier en daar nog bij de paardenfokkerij te werk gaat.

Het welgelijkend portret van den heer J. E. Scholten, bij de
bespreking van Groningen, is een welverdiende hulde aan den
man die nog steeds met zoo veel geestdrift de belangen der
paardenfokkerij in Groningen behartigt.

Er moet een einde aan mijn aankondiging komen, ledereen
spoor ik gaarne aan het werk ter hand te nemen en ik geloof
niet dat hij het onvoldaan ter zijde zal leggen.

Van Esvklu.

-ocr page 312-

Necrologie.

Den 18dcn December 1904 overleed te Leerdam, iu deu ouder-
dom vau bijna
90 jaar, de rijksveearts Jan Korteweg.

Geboren den -)9den Januari 1815 te Middelharnis ontving bij
daar ziju opvoeding. Ofschoon eerst geplaatst op het kantoor
van een wijnhandelaar trok het landbouwbedrijf hem meer aan,
maar toen in een der bladen van 1832 een oproeping werd ge-
daan voor leerling aan \'s Rijks veeartsenijschool, werd spoedig
het toelatings-examen met succes verricht.

Den 26sten Juli 1836 werd hem het diploma overhandigd vau
veearts 2dfl klasse en met ingang van 1 September werd hem
gedurende de eerstvolgende vijf jaar uit het fonds van den land-
bouw een jaarwedde van f 400 toegestaan, terwijl hem Leerdam
als standplaats werd aangewezen.

Er was blijkbaar veel wat hem in Leerdam aantrok, want tot
zijn dood bleef hij aldaar werkzaam.

In 1854 trouwde hij met mejuffrouw Florida Kool, uit welk
huwelijk drie zoons zijn geboren ; het overlijden zijner vrouw op
15 Mei 1889 was een groote slag voor hem.

Korteweg was in zijn gemeente en haar omgeving zeer ge-
zien. Hij behoorde tot een der eerste plaatsvervangende-districts-
veeartsen, maar werd op zijn verzoek bij besluit van 25 Decem-
ber 1889, n°. 20, eervol als zoodanig ontslagen.

Hij was een eenvoudig man, die voor zich zelf weinig eischte
en steeds groot belang stelde in veeartsenijkundige aangelegen-
heden. Altijd was hij tot hulp bereid; de praktijk is eigenlijk
nooit door hem neergelegd, daar hij zelfs nog in den afgeloopen
zomer enkele malen zijn patiënten wandelend bezocht.

Tot den avond zijns levens bleef de krachtige grijsaard zich
geven aan den arbeid welke hem lief was, en slechts ongaarne
riepen vele veehouders — omdat het nu eenmaal niet anders
kon — de hulp in van den jongeren collega, met wien hij zeer
bevriend was.

De man die nimmer ziek was geweest, begon in de laatste
weken zich wat zwakker te gevoelen en na een kalm ziekbed
van slechts acht dagen stierf hij aan marasmus senilis.

Wij verliezen in hem een goed collega.

-ocr page 313-

Te Dinteloord overleed na een langdurig lijden de veearts
H. A. den Engelse.

Geboren te Fynaart op 30 Januari 1856 verkreeg hij den 28,len
Juni 1879 het diplotna als veearts, volgens de oude bepalingen.

Al spoedig vestigde hij zich te Hoorn, waar hij bij Koninklijk
besluit van 10 Maart 1880, n°. 6, benoemd werd tot plaatsver-
vangend-districtsveearts. Op zijn verzoek werd hem echter reeds
bij besluit van 26 Juni 1883 eervol ontslag als zoodanig ver-
leend, in verband met ziju verplaatsing naar Dinteloord.

Daar verheugde hij zich spoedig in een uitgebreide praktijk
en werd er de raadsman voor velen.

Zijn gezondheidstoestand liet evenwel in de laatste jaren meer
en meer te wenschen over; het lichaam was niet bestand tegen de
groote vermoeienis welke de praktijk soms eischt.

Daarom werd in het begin van 1904 een jaar verlof gevraagd
eu verkregen, in de hoop dat een algemeene rustkuur en de frische
lucht de krachten zouden restaureeren. De zomer deed werkelijk
goed, maar de winter bedierf weer alles en het verzwakte lichaam
was niet bestand tegen dé influenza, welke hem in het begin
van Januari aanpakte.

Den 318t0n Januari 1905 stierf hij, nalatende een weduwe en
twee dochtertjes, die in hem alles verliezen, en betreurd dooi-
de collega\'s in de omgeving, die in hem een waar en hartelijk
collega derven.

Van Esveld.

Personalia.

Benoemd: bij Koninklijk besluit van 28 Januari 1905, nu. 122
tot paardenarts 2de klasse bij het leger in Nederlandsch-Indië,
de gouvernements-veearts in Nederlandsch-Indië J. A.
van
der Linde.

Te Bern is gepromoveerd tot doctor medicinae veterinariae J.
A.
van der Linde, leto luitenant-paardenarts O. I. L., op een
proefschrift: Die Gewebsveriinderungen im Euter bei Galacto-
phoritis sporadica der Kuh. (N.
Roti. Crt. van 23 Febr. 1905.)

Verplaatst: van Utrecht naar Harderwijk C. G. A. A. Rouijer.

Door Burgemeester en Wethouders te \'s-Gravenhage, is aan

-ocr page 314-

den raad voorgesteld, om, ter voorbereiding van- de uitvoering dei-
verschillende ontwerpen voor het aan de Laakhaven, op nader
aan te wijzen plaats te stichten abattoir: 1°. te besluiten tot de
aanstelling van een directeur van het gemeentelijk abattoir; 2°. aan
dezen titularis toe te kennen een jaarwedde van f3500, met
genot van vrije woning op het terrein ; 3°. B. en W. uit te noodigen
een aanbeveling van twee personen voor genoemde betrekking
aan te bieden.

In de vergadering van 27 Januari 1905 kwam aan de orde:
5°. het voorstel tot aanstelling van een directeur van het
abattoir, vaststelling van de toe te kennen jaarwedde en machtiging
van B. en W. tot het doen van een aanbeveling, en tot instelling
van een commissie van bijstand uit den raad.

De heer Van Santen wijst er op, dat honderden personen uit
alle deelen der gemeente bij deze zaak betrokken zullen zijn, en
stelt nu voor deze benoeming aan te houden tot na afdoening
van de Laakhavenplannen.

De heer Bevers antwoordt, dat dit voorstel wordt gedaan om
zooveel mogelijk spoed te maken.

De heer Van Santen ziet niet in, waarom dit voorstel niet is
aan te houden tot na Maandag zal beslist zijn over de Laakterreinen.

De Burgemeester adviseert tegen het uitstel.

De aanhouding wordt met 24 tegen 3 stemmen verworpen en
het voorstel goedgekeurd. (
Haagse/ie Courant, 28 Januari 1905.)

Op verzoek is eervol ontslag verleend als lid der gezondheids-
commissie te Wijk-bij-Duurstede aan H.
A. Vermeulen, thans
te Utrecht.

Rijks veeartsenijschool.

Bij ministeriëele beschikking van 31 Januari 1905, no. 1421, afdl.
L. is benoemd, met ingang van 1 Februari, tot prosector, custos
der musea en onderwijzer in de practische ontleedkunde de
veearts
Hi A. Vermeulen te Wijk-bij-Duurstede.

-ocr page 315-

Staatsbegrooting voor bet dienstjaar 1905.

Voorloopig verslag I, Hoofdstuk IX.

Verschillende leden vonden de positie van den directeur-generaal
van den landbouw, wien zij hulde brachten voor zijn werkzaam-
heid, niet goed geregeld. Zij betoogden, dat om deze nog beter
tot haar recht te doen komen, zijn positie overeenkomstig
behoorde te zijn met die van den directeur-generaal voor de
posterijen en telegrafie, met eigen comptabiliteit en eigen secretarie.
De onder hem staande departements-ambtenaren zijn geen des-
kundigen en werken daarom niet genoeg mede in het belang van
den landbouw zelf. Dit bemoeilijkt de positie van den directeur-
generaal. Waar in 1893 deze betrekking in het leven is geroepen
in de plaats van een afzonderlijk ministerie van landbouw,
bepleiten genoemde leden de wenschelijkheid om den function-
naris de meerdere vrijheid van handelen te geven welke hij noodig
heeft om met succes werkzaam te zijn.

Men vroeg de overlegging van een staat van alle in het rijk
goedgekeurde hengsten voor de paardenfokkerij en van alle, die
wegens cornage zijn afgekeurd.

Met de maatregelen ter bestrijding van besmettelijke veeziekten
verklaarde men zich ingenomen.

Memorie van Antwoord. Instemmende met de hulde aan
de werkzaamheid van den directeur-generaal van den landbouw
gebracht, is het den Minister, al verklaart hij zich tot nadere over-
weging bereid, vooralsnog niet duidelijk, dat die werkzaamheid,
door wijziging der positie van dien hoofdambtenaar nog meer tot
haar recht zou komen. Voor zooveel door den directeur-generaal
mocht worden verlangd meer landbouw-deskundigen aan zijne
afdeeling te plaatsen, is de Minister bij voortduring geneigd
voorstellen in die richting in overweging te nemen.
(Ned. Landb.
Weekblad,
21 Januari en 4 Februari 1905.)

Nieuw uitgekomen Boeken.

Dr. F. J. Grips, Vergleichende Betrachtungen ilber anatomische, physiolu-
gische und pathologische Eigentümlichkeiten warm- and kaltblütiger
Pferde
in ihrer Bcdeutung fiir die Zucht einos idealen landwirtschaft-
lichen GehraucliBpfordes. Inaugural-Dissertation (Leipzig). Dessau,
Gu-
tenberg 1904.

Dr. H. Ledermann, IJeber den Ban der Cotyledonen im Uterus bovis. Inau-
gural-Dissertation 1\'hilosophieche Fakultat Berlin. Berlin,
E. Ebeking 1904.

-ocr page 316-

Dr. A. Simon, Anal omisch-hist alogische Untersuchungen der Ovarien von
fünfundzwanzig kastrierten Kühen. Inaugural-Dissertation (Bern). Rix-
hein,
Süller & Co. 1904.

Dr. A. Maier, Vergleichende Untersuchungen über die elastischen Fasern
des Herzens von Hund und Pferd.
Gr. 8°. 87 Seiten mit 12 Abbildun-
gen. Inaugural-Dissertation (Bern). Nürnberg, U. E.
Sebald 1904.

Dr. G. Illing, Vergleichende makroskopische und mikroskopische Unter-
suchungen über die submaxillaren Speicheldrüsen der Ilaussäugetiere.
Wiesbaden, J. F. Bergmann 1904.

Dr. II. Attinger, Beitrüge zur Kenntnis von Körperform und Leistung des
Rindes.
Inaugural-Dissertation. Leipzig, R. C. Schmidt & Co. 1904.

Dr. E. Nopitsch. Beitrüge zur Kenntnis des Pinzgauer Rindes. Inaugural-
Dissertation (Bern). Traunstein,
Leopoldseder 1904.

Prof. Dr. Hausen und A. Hermes, Die Rindviehzucht im In- und Aus-
lande
, Band I, Gr. 8". 067 Seiten mit 96 Bildern und 12 Karten. Leipzig,
R. C.
Schmidt & Co. 1904. Preis 13 Mark. (Der II Band, Preis 6,50 M..
soll Frühjahr 1905 erscheinen. Bestellung des ersten Bandes schliesst
die des zweiten ein.)

IIoesch, Schleii und von Laer, Das deutsche veredelte Landschuein. Mit
2 Tafeln und 86 Abbildungen im Text. Leipzig, R. C.
Scumidt & Co. 1904.

Dr. Goldbeck, Der Pferdekauf, ein Ratgeber für Käufer und Verkäufer.
166 Seiten mit 10 Tafeln. Berlin, E. S. Mittler und Sohn 1905.

Prof. I)r. Krückmann und Dr. Ströse, Anfechtung, Wandelung und Scha-
denersatz beim Viehkauf
, nebst Anhang: Wesen, Erkennung, wirtschaft-
liche Bedeutung und Entwicklungsdauer einzelner Haupt- und Vertrags-
mängol. 170 Seiten. Neudamm, J.
Neumann 1904. Preis 4 Mark.

1). J. Neubauer, Ueber anäerobe Bakterien im Rinderdarm, Inaugural-Dis-
sertation (Bern). Berlin,
Schumacher 1905.

Dr. A. Stadie, Beiträge zur Biologie des Rotlaufbazillus mit Rücksicht auf
die Verwertung des Fleisches und die unschädliche Beseitigung der
Kadaver rotlaufkrankor Tiere. Inaugural-Dissertation. Berlin, It.
SchOBTZ
1904.

Dr. K. Grabep.t, Beitrag zur Biologie des Erregers der Schweinepest. Tnau-
gural-Dissertation. Berlin,
R. Sciioetz 1904.

Dr. B. Denzler, Die Bakterienflora des gesunden Genital-Kanals des Rindes
in ihrer Bedeutung für das Zustandekommen des Puerperalfiebers. Inau-
gural-Dissertation (Bern). Stuttgart, Union 1904.

E. Czaplewski, Kurzes Lehrbuch der Desinfection, 2to Auflage. Bonn, Hager
1904. Preis 2 Mark.

Kurt Poppe, Zwei Fälle von Plattenepithelkrebs am dritten Augenlide des
Pferdes.
Inaugural-Dissertation (Leipzig) 1904.

G. Albert, Die Periostitis an der Dorsalfläche (les Fesselbeins der Vorder-
schenkel der Pferde.
Inaugural-Dissertation (Giessen) 1904.

A. Gossmann, Die chronische Periarthritis tarsi des Pferdes. Inaugural-
Dissertation (Giessen) 1904.

Dr. P. Hezel, Naphta und Naftalan. Inaugural-Dissertation (Giessen). Stutt-
gart, Union 1904.

Dr. R. Langer, Untersuchungen über einen mit. Knötchenbildung einherge-
henden Prozess in der Leber des Kalbes und dessen Erreger.
Inaugural-
Dissertation (Giessen). Leipzig,
Veit & C". 1904.

Dr. E. Bürki, Synovialgruben des Rindes. Inaugural-Dissertation (Bern).
Berlin, L.
Schumacher 1904.

-ocr page 317-

Dr. fi. Gasteiger, Ueber eine Wurmerkrankung unter den Kälbern im
Distrikte Tegernsee und Miesbach in Oberbayern.
Inaugural-Dissertation
(Zürich), 8°, 44 Seiten. Stuttgart 1904.

Dr. J. H. Picard, Ueber den Wert der biologischen Reaktion als Erken-
nungsmittel von Fleischarten.
Inaugural-Dissertation (Born). Utrecht 1904.

O. Hagemann, Die forensische Beurteilung der Kuhmilch. Leipzig, R. C.
Schmidt & C°. 1904.

Prof. Dr. K. Hess, Klauenkrankheiten, 239 Seiten mit 167 Abbildungen.
(Handbuch der tierärztlichen Chirurgie und Geburtshilfe, herausgegeben
von Prof. Dr. Jos.
Bayer und Prof. Dr. E. Fröhner, IV Band, III Toil,
2 Lieferung). Wien und Leipzig, W.
Braumüller 1905. Preis 7 Mark.

1\'rof. A. Eggeling, Erfolge und Aussichten in der Bekämpfung der Tier-
seuchen.
Berlin. R. Sohoetz 1905. Preis 1,20 Mark.

G. Friese, Tierärztliche Hauptbuch-Sammelmappe. Alfeld a. Leine, F. Ste-
gen
1905. Preis mit 200 Blatt Hauptbuch-Formularen G Mark, 100 Blatt
Formulare lose 2,50 Mark, Sammelmappe alloin 1,50 Mark.

Bericht über das österreichische Veterinäru esen für die Jahre 1891 bis incl.
1900.
Bearbeitet im Veterinär-Departement des Ministeriums des Innern.
Nach amtlichen, aus den im Reichsrate vertretenen Königreichen und
Ländern eingelangten Berichten. Lexikon-8"., 275 Seiton und 32ITeber-
sichts-Tafoln. Wien,
A. Holder 1905.

R. Gouin, Alimentation rationelle des animaux domestiques. 1 vol. in-18 de
500 pages, avec tables relatives à la composition chimique des aliments
et au rationnement des animaux domestiques. Paris, J.
B. Baillière
et fils 1904. Prix broché 5 francs, cartonné 6 francs. (Encyclopédie
agricole.)

Prof. G. Mosselman, Histologie et anatomie microscopique. Un fort volume
in-8°. de 684 pages, illustré de 447 figures dans le texte. Bruxelles, A.
Castaigne 1905. Prix 10 francs.

J. P. Mkqnin, Histoire du harnachement et de la ferrure du cheval depuis
les temps les plus reculés jusqu\'à nos jours. 2" édition de
VHistoire de
la Maréchalerie française.
Paris, J. Dumaine 1905.

Frank Townsend Barton, To y dogs, their points and management in health
and disease.
One vol., 21Ô pages, illustrated from photographs. London,
R. A. Everett & Co. 1904.

Prof. Dr. C. A. Pekelharing, Voordrachten over weefselleer. 1® stuk. Gr. 8o.,
290 bladzijden met 93 afbeeldingen tusschen den tekst. Haarlem, Erven
F.
Bohn 1905. Prijs f 5.

L. Louter, Het zware paard, Handboek voor fokkers van zware trek-
paarden.
110 bladzijden met 3 figuren. Oostburg, firma A. \\V. Brons-
wi.tk 1905.

F. Laméris, Het onderzoek van het paard vóór het beslag. Met 17 figuren.
Groningen, A. W.
Heidema 1905. Prijs f 0,30.

Dr. J. Pokls, De varkensziekten in Nederland, in opdracht van zijne Ex-
cellentie den Minister van Watorstaat, Handel en Nijverheid. Gr. 4".
328 bladzjjdon, met 21 platen in kleurendruk. \'s-Gravenhago, Gebr. J.
& H.
van Langenhuijsen 1905. Prijs flO.

J. Pronk, Handboekje over de practische, natuurlijke veeverloskunde. 4de
druk.
43 bladzijdon. Alkmaar, P. Kluitman. Prijs fl>,50. W. C. S.

-ocr page 318-

Veeartsenij kundig staatstoezicht.

De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid heeft goed-
gevonden : ingaande 1 Februari 1905, te bepalen:

Voor de slachtbank bestemde, rechtstreeks per schip uit Groot-
Brittan nië en Ierland te Rotterdam aangevoerde, eenhoevige dieren,
welke aan het eerste kantoor door den districtsveearts of een
zijner plaatsvervangers, volgens schriftelijke verklaring, bij onderzoek
niet lijdende zijn bevonden aan kwade-droes, geen verschynselen
vertoonen die het bestaan van genoemde ziekte doen vermoeden,
en voor vervoer per spoor geschikt blijken, mogen ter afmaking
gezonden worden naar het gemeentelijk slachthuis te Nijmegen,
onder voorwaarde: enz.

De voorwaarden en de model-verklaring van den districts-

O

veearts zijn te vinden in de Staatscourant van 31 Januari 1905,
n°. 26.

Rijks-seruminrichting. Onderzoek van melk en slijm op tuberkel-
bacillen.
De directeur-generaal van den landbouw maakt bekend
dat, met ingang van 1 Maart a s., aan de Rijks-seruminrichting
voor landbouwers en veehouders, kosteloos onderzoekingen zullen
gedaan worden naar het voorkomen van tuberkelbacillen in slijm
of melk, afkomstig van in hnn bezit zijnde runderen.

Met dezen maatregel wordt beoogd de belanghebbenden in de
gelegenheid te stellen inlichtingen te verkrijgen omtrent het al
dan niet voorkomen van open tuberculose onder hun runderen.

Zij die hiervan gebruik wenschen te maken, moeten hun des-
betreffend verzoek richten tot de Rijks-seruminrichting, Vinken-
dwarsstraat n°. 15, te Rotterdam.

Door den directeur der Rijks-seruminrichting zullen inlichtingen
gegeven worden over de wijze, waarop het slijm en de melk
verzameld en verzonden moet worden.

Na afloop van het onderzoek ontvangt de aanvrager een schrifte-
lijk rapport en, wanneer de tuberkelbacillen gevonden werden,
nadere aanwijzingen omtrent de bestrijding der tuberculose onder
zijn runderen. (
Staatscourant van 19/20 Februari 1905, n°. 43.)

\'s-Gravenhage, 18 Februari 1905.

De Directeur-Generaal van den Landbouw,
Lovink.

-ocr page 319-

Dringend verzoek. Infeetieuse scheedecatarrh.

Van verschillende collega\'s, o. a. uit Friesland, Drente en
Noord-Holland, ontving ik de mededeeling dat de in dit tijdschrift,
deel 32, blz. 159 sqcj., beschreven
infeetieuse scheedecalarrh door hen
was waargenomen. Ook in de omstreken van Utrecht komt deze
catarrh veelvuldig voor en is er de oorzaak van
onvruchtbaarheid,
opbreken
en vroeggeboorte. Wellicht is deze oorzaak van vroegtijdig
kalven in ons land veelvuldiger dan de door
Bang beschreven
infeetieuse baarmoedercatarrh.

Het is mijn voornemen omtrent het voorkomen van deze ziekte
in ons land gegevens te verzamelen, ten einde daardoor een
overzicht te verkrijgen betreffende de verbreiding van dien scheede-
catarrh. Men zal mij derhalve verplichten met mededeelingen
dienaangaande.

Gaarne had ik antwoord op de volgende vragen:

1°. Hoe groot is het aantal koeien en vaarzen van het beslag
waarin de scheedecatarrh voorkomt?

2°. Hoeveel dieren blijven onvruchtbaar, zelfs na herhaalde
dekking ?

3°. Hoe groot is het aantal koeien dat 3—6 maal is gedekt?

4°. Hoeveel gevallen van verwerpen zijn voorgekomen en in
welke drachtigheidsperiode ?

Utrecht. 15 Februari 1905. M. G. de Bruin.

Kennisgeving.

Het bestuur der Veeartsenijkundige Hygiënische Vereeniging
beveelt belanghebbenden aan bij het samenstellen van ontwerp-
verordeningen, de keuring van vee en vleesch betreffende, zich
tot hem te wenden om daarbij zooveel mogelijk de gewenschte
eenheid te verkrijgen.

Namens het Bestuur:
D.
van der Sluijs, Voorzitter.
K.
Hoefnagel, Secretaris.

-ocr page 320-

j«c______!||siacktpbab[J

voor liet (j>phartcj en

0)
I

§

Slachtplaats

f
runderen.

I

Kj

Slachtplaats i

\'IjStachtplaats

"V

-M--

i\'i

i"
|||

rva«i(ir voor Viek

i\'

il

ii
±

Ts
"b

Kamer voor

galng

wajter.

X
&

0>

— I

Situatie là 1000.

«2r

-ocr page 321-
-ocr page 322-

MED K DEELINGEN UIT HET LABORATORIUM DER
GEMEENTE-SLACHTPLAATS TE UT RECHT,

door

K. HOEFNAGEL en H. E. REESER.

A. Longtuberculose bij het paard.

Den 25sten Januari j.1. werd op de gemeente-slachtplaats
alhier een oud paard aangevoerd, afkomstig van een vracht-
rijder uit Helmond. Het dier vertoonde op het oog geen
ziekteverschijnselen, maar na de slachting bleken de longen
doorzaaid met grootere en kleinere tumoren, terwijl de linksche
en middelste bronchiale lymphklieren eveneens met tumoren
waren bezet.

De groote gezwellen hadden zelfs een doorsnede van on-
geveer 4 cM., waren zeer hard en bleken bij het doorsnijden
voor het meereiideel te bestaan uit een harde, spekachtige,
grauwwitte massa. Slechts enkele tumoren bevatten een
melkachtige vloeistof. Zij lagen bijna alle in de naaste om-
geving van de bronchiën en waren van het omliggende

O O Oc5

normale lomgweefsel scherp afgescheiden; van een kapsel
om de gezwellen was echter geen sprake. De meeste bron-
chiën waren sterk verwijd.

In do overige organen van het paard was nergens iets
abnormaals te bespeuren, pleura en peritoneum waren even-
eens normaal en de lymphklieren waren, met uitzondering
der bronchiale lymphklieren, niet gezwollen.

Aangezien wij dc genoemde gezwellen voor maligne tu-
moren hielden en meenden met sarcomen of carcinomen te
doen te hebben, werd tot onze spijt niet gedacht aan het
enten van proefdieren.

Bij het microscopisch onderzoek der tumoren viel bij de

20

-ocr page 323-

dubbele kleuring der coupes met haeraaluin en eosine onmid-
dellijk het groot aantal reuzencellen in het oog. Hierdoor
ontstond natuurlijk vermoeden op tuberculose, en toen daarna
in de coupes naar tuberkelbacillen werd gezocht, gelukte
het, zoowel met de methode
Ziehl-Gabbet als volgens de
methode
Koch-Ehrlich, na lang zoeken hier en daar zuur-
vaste staafjes in de reuzencellen te vinden. Rondom de
reuzencellen lagen de karakteristieke epithelioide cellen.

Wij hadden dus ongetwijfeld te doen met een geval van
longtuberculose, en daar in geen enkel orgaan verder iets
abnormaals was te bespeuren, scheen het vrij zeker dat de
longtuberculose primair en wel een inhalatie-tuberculose was.

Collega Bierman te Helmond, wien wij inlichtingen vroe-
gen, berichtte welwillend dat hem omtrent het paard niets
bekend was. De eigenaar kwam uit den aard van zijn be-
roep wijd en zijd, en daar een geval van malleus in het
naburige Someren was voorgekomen, wees de heer
Bierman
op de mogelijkheid van kwade-droes, welke door bovenge-
noemd microscopisch onderzoek echter kon worden buiten-
gesloten.

B. Iets over den echinocoecus polymorphus uni-
locularis bij rund, paard en varken.

Zooals bekend is, komt de echinococcose in den vorm van
met vocht gevulde blazen, met een uitwendige bindweefsel-
kapsel en een inwendige eigen membraan, bij de verschil-
lende huisdieren voor en wel in de meest verschillende
organen. Veelal zijn longen en lever de zitplaats van boven-
genoemden parasiet, hoewel ook een paar gevallen door ons
zijn waargenomen in de mesenteriale lymphklieren van het
varken.

Het rund wordt het meest door dezen parasiet getroffen,
daarna volgen varken, schaap en geit en ten slotte het paard.

Gedurende de maanden Januari en Februari 1905 zijn
de gevallen van echinococcose bij de verschillende huisdieren

-ocr page 324-

door ons nagegaan en is gebleken, dat bij het rund de
echinococcusblaas meestal steriel is, dat wil zeggen noch
dochterblazen, noch broedkapsels, noch losse scolices bevat
(echinococcus cysticus sterilis), terwijl bij het paard en
varken de blazen meestal fertiel zijn en een massa scolices
herbergen (echinococcus cysticus fertilis).

Immers de uitslag van onze onderzoekingen was: bij het
rund 90 % steriel, bij het varken 80 °/0 fertiel, bij het
paard 70 °/0 fertiel.

Het door ons gevondene is dus eenigszins afwijkend van
het tot nog toe aangegevene, waarin het onder anderen
heet dat het varken meestal door den echinococcus sterilis
wordt geplaagd.

Het microscopisch onderzoek naar het al of niet voor-
handen zijn van scolices laat zich het best verrichten door
de blaas in te knippen en het vocht in een puntig glas op
te vangen; na eenigen tijd zijn de scolices, welke in de
vloeistof reeds als witte puntjes zichtbaar zijn, op den
bodem gezakt en heeft men niets anders te doen dan een
weinig van dat bezinksel op een voorwerpglas te brengen
en vervolgens onder den microscoop te bezien.

Het bestaan van broedbeurzen is meestal reeds macro-
scopisch waar te nemen; de door de vloeistof gespannen
heldere wand van den echinococcus is dan voorzien van
witte puntjes. Legt men zulk een wit vlekje, met een stukje
van de uiterst fijne cuticula er omheen, onder den micro-
scoop, dan ziet men een ovaal lichaam, de broedbeurs, waarin
zich ongeveer 5 scolices bevinden ; rondom die broedbeurzen
is de lamelleuse bouw bijzonder duidelijk.

Dat de scolices vrij resistent zijn, bleek op de volgende
manier: de blaasinhoud van een fertielen echinococcus, welke
ongeveer 2 weken in een puntig glas had gestaan, zoodat
er al een hoogst onaangename lucht door verspreid werd,
liet de scolices nog onveranderd zien.

-ocr page 325-

De scolices doen zich voor of als ronde lichaampjes met
de hakenkrans in het midden of meer naar een kant, of als
uit twee deelen bestaande lichamen: een voorste gedeelte
met de hakenkrans rondom den top en daar omheen de
vier zuignappen, en een achterste langwerpig gedeelte waarin
de bekende kalklichaampjes vooral duidelijk zijn.

De microscopische praeparateu laten zich het best bewaren
door insluiten met een druppeltje half glycerine, half water.

C. Twee gevallen van cysticercus inermis.

De cysticercus bovis inermis, de blaasworm van de hij
den mensch voorkomende
taenia mediocanellata s. sayi-
nata s. inermis
, komt vooral in de inwendige kauwspier,
den musculus pterygoideus, van het rund voor, maar na
deze\' lievelingsplaats komen ook hart, tong, enz. aan de
beurt. De zooeven genoemde taenia is de meest voor-
komende lintworm van den mensch. Immers zelden treft
men daar nog de taenia solium aan; finnige varkens, welke
den cysticercus cellulosae, den blaasworm van deze taenia
bevatten, worden dan ook in ons land bijna niet meer aan-
getroffen (slechts 1 geval is in 1891, dus vóór de oprichting
van het abattoir hier ter stede, waargenomen.) Keeren we
nu echter terug tot de taenia saginata, dan is het merk-
waardig dat, alhoewel rleze zeer menigvuldig voorkomt, de
blaasworm er van in ons land tot heden zeer weinig is
gevonden. Gedurende de laatste drie jaar zijn hier slechts
drie gevallen van cysticercus inermis geconstateerd, waarvan
bij één reeds verkalking was ontstaan, zoodat hierdoor geen
onheil meer kon worden aangericht.

Toevallig kan het dus zeker worden genoemd, toen op
den 30sten Januari j.1. eerst bij een stier en daarna bij een
graskalf, na het insnijden van de inwendige kauwspier, een
blaasworm werd aangetroffen, welke in beide gevallen nog
niet was afgestorven. De inhoud van den blaasworm was
niet veranderd, terwijl de ongewapende scolex met zijn vier

-ocr page 326-

zuignappen nog duidelijk onder den microscoop was waar
to nemen.

liet tinnigc rundvleesch is alleen dan schadelijk, wanneer
het rauw of slechts half gaar wordt genuttigd; het toebe-
reiden van zulk vleesch is echter wel gevaarlijk en daarom
werden beide dieren drie weken lang in het koelhuis ge-
hangen. De voedingsproeven van
Ostertag hebben namelijk
geleerd, dat finnig rundvleesch, na drie weken te zijn be-
waard, voor den mensch onschadelijk is geworden ; de sco-
lices zijn dan afgestorven.

Utrecht, 1 Maart 1905.

(Wordt vervolgd.)

ONDERZOEK OP LONGTUBERCULOSE BIJ
HET RUND,

door

A. VAN LEEUWEN.

Onder bovenstaand opschrift gaf ik in n . 9 van den
jaargang 1901 van dit tijdschrift enkele beschouwingen
over de meest practische wijze van onderzoek op longtuber-
culose, althans zoover de auscultatie betreft. Ik wees daarin
op het laten draven van runderen, en op het laten
hoesten door samendrukking der luchtpijp. Nu de runder-
tuberculose zoo aan de orde van den dag is, en vele vee-
artsen met het onderzoek daarnaar zijn belast, kan het zijn
nut hebben hierop nog eens de aandacht te vestigen. Ik
wil er mijn ondervinding van den laatsten tijd aan toe-
voegen.

Auscultatie en percussie zijn zeer belangrijke hulpmiddelen
bij het onderzoek. Voor de auscultatie komt het er nu maar
op aan eenigc krachtige en diepe ademhalingen bij het te

-ocr page 327-

onderzoeken dier te voorschijn te roepen. Draven aan de
hand is daarvoor zeker aan te bevelen, doch hoogdrachtige en
zeer zwakke runderen kan men niet laten draven. Ook
bij gladheid, sneeuw of slagregen is zulk een drafje in de
buitenlucht soms onmogelijk of moeielijk. Welnu, men kan
er buiten. Mij is den laatsten tijd uitmuntend bevallen de
neusgaten van het rund eenige oogenblikken door een krach-
tigen boerenknaap goed dicht te doen knijpen. Men legt
zelf het oor aan den borstwand en bespeurt dan natuurlijk
de vruchtelooze pogingen van het dier om adem te halen.
Wordt het rund flink benauwd, dan roept men: los! en
men krijgt dan eenige zulke krachtige en diepe inademin-
gen als men maar wenscht. Elke ronchus is dan tot in
het diepst van de luchtwegen duidelijk te hooren. Vooraf
bepaalt men door percussie de plaatsen aan den borstwand,
waar de meeste kans bestaat de ronchi te vernemen.

Een tweede uitmuntend gevolg van deze methode is, dat
het rund meestal flink aan het hoesten en dikwijls ook aan
het expectoreeren raakt. Houdt men dan een schoonen
handdoek voor den neus, dan zal het nu en dan gelukken
het anders zoo moeielijk verkrijgbaar bronchiaal-secretum,
voor het bacteriologisch onderzoek van zoo groot belang,
op te vangen.

Men beproeve deze methode en ik ben zeker dat zij
zal bevallen!

Groningen, Februari 1905.

MELKZIEKTE BIJ HET SCHAAP,

door

W. TEN HOOPEN.

In het voorjaar van 1903 werd mijn hulp ingeroepen bij
een zieke koe van M. K. te R. Zooals het gewoonlijk gaat

-ocr page 328-

wanneer men eenmaal ter plaatse is, ging het ook bij dezen
veehouder. Nadat namelijk de eigenlijke patiënte was onder-
zocht, moesten nog verschillende andere dieren de revue
passeeren, waarvoor men anders den veearts niet haalt, maal-
ais hij er eenmaal is, wil men liefst zooveel mogelijk profi-
teeren van die ééne visite.

Zoo kwamen we dan bij een schaap, waarvan de eigenaar
mij het volgende vertelde.

Het was een uitstekend melkschaap, dat reeds verscheidene
malen had gelammerd. Het had ook nu lammeren gehad,
welke, zooals hier de gewoonte is, van de geboorte af bij
de moeder hadden geloopen en door haar dus waren gezoogd.
De lammeren waren thans ongeveer zes weken oud; zij waren
twee dagen geleden verkocht en dienzelfden avond gespeend.
Den anderen morgen was het schaap gemolken en was niets
abnormaals opgemerkt; \'s avonds evenmin, doch nu van
morgen was het mis. Geen melk, de uier geheel slap,
terwijl het schaap niet meer kon staan.

Bij navraag bleek mij dat de ziekte hier in de streek vrij
algemeen bekend is, steeds doodelijk verloopt (er zijn na-
tuurlijk uitzonderingen) en bekend is onder den naam van
//onwennig" zijn, dat is onwennig aan het gemis der lam-
meren. Als de schapen na het verwijderen der lammeren
niet meer blaten en onwennig worden, gaan ze altijd dood.
Geven ze nog wel geluid, dan is genezing mogelijk. (In het
laatste \'geval heeft men, zooals wij straks zullen zien, met
een lichten graad der ziekte te doen.) Ook had men opge-
merkt, dat de ziekte uitsluitend voorkwam bij goed gevoede,
bejaarde en melkrijke schapen.

Daar ik nooit een dergelijk geval had gezien en mij ook
niet kon herinneren er ooits iets van te hebben gehoord,
interesseerde liet mij. Bij onderzoek vond ik dezelfde symp-
tomen als bij kalfziekte; de temperatuur was 39,3°. Volgens
den eigenaar was aan den thans zeer soporeusen toestand

-ocr page 329-

geen excitatie-stadium voorafgegaan. Hoewel liet dier den
indruk op mij maakte van reeds stervende te zijn, besloot
ik toch de kalfziekte-therapie eens toe te passen. Daar deze
bij mij uitsluitend bestaat in het insuffleeren van lucht,
door een prop watten gesteriliseerd, waarvoor een heel
eenvoudig en klein toestelletje (dat men in liet voorjaar dus
steeds in den zak heeft) dienst kan doen, was deze operatie
vlug afgeloopen. Het schaap werd vervolgens in een dikke
laag stroo gelegd en met zakken toegedekt. Binnen zes uur
stond het dier en was weer volkomen normaal. De eerste
dagen was het nog wel wat zwak, doch ook dit was spoedig
verdwenen. (De boer had namelijk vóór mijn komst het
schaap vrij wat bloed afgetapt door een paar flinke sneden
in de ooren.) De melksecretie was eveneens na een paar
dagen weer uitstekend.

Bij later door mij behandelde gevallen, ten getale van
meer dan 20, waren de verschijnselen vrij wel gelijk. In
vele daarvan trok echter een sterke neusuitvloeiing van
vuilgroene kleur mijn aandacht, zoo ook het feit, dat schapen,
welke in het aanvangsstadium verkeerden, soms geruimen
tijd bleven staan als ze overeind werden gezet; wilden ze
zich bewegen, dan vielen ze evenwel weer neer. Nooit wer-
den excitatieverschijnselen waargenomen. Door luchtinblazing
volgde steeds genezing. In één geval bleef de melksecretie
geheel weg. Oorzaak daarvan is mijns inziens geweest een
te sterk opblazen van den uier, waardoor het weefsel te
veel leed (?)

Ofschoon men zelden de hulp van den veearts bij een
schaap inroept en de schapenpraktijk uit een financiëel oog-
punt voor den veearts, vooral in het voorjaar met zijn drukte,
niet erg aanlokkelijk is, heb ik toch gemeend, dat deze
mededeeling niet achterwege kon blijven, en wel om de
belangrijke conclusies welke wij er uit kunnen trekken,
namelijk:

-ocr page 330-

1«. l)e melkziekte bij het schaap komt in symptomen,
therapie en beloop overeen met, de kalfziekte en heeft dus
wellicht dezelfde oorzaak.

2°. De oorzaak is dan zeer waarschijnlijk niet de sterkere
desijiiamatie van het klierepitheel, doch een eenvoudige ver-
stopping der meikbuisjes met omzetting der melk en hieruit
volgende auto intoxicatie.

Als de lammeren bij hun moeder in de weide loopen,
zuigen zij van tijd tot tijd, zoodat er dus vrij wel een ge-
lijkmatige spanning in den uier is en nooit een zeer
groote. Bovendien maken de lammeren bij dat zuigen een
eigenaardige, stootende beweging met hun hoofd tegen den
uier. We moeten hierin zeker meer dan een toevallige, niets
beteekenende actie zien. Dat stooten werkt ongetwijfeld gun-
stig op de melksecretie, verhindert de stagnatie in de buisjes.

Zijn de lammeren gespeend, dan blijft de uier in eens
onaangeroerd, de melk hoopt zich op, er ontstaat een sterke
spanning in de meikbuisjes. Daarna wordt alle melk in eens
verwijderd, en op de overspanning volgt gemakkelijk een
samenvallen, dus verstopping. De uier wordt slap.

Voor de verstoppingstheorie pleiten de volgende feiten.

1°. Men kan de melkziekte bij het schaap ook genezen
door krachtige massage en kneden van den uier. Twee ge-
vallen werden door mij op die manier met succes behandeld.

2°. Men krijgt geen melkziekte bij slechte melkschapen,
en evenmin bij goede melkgeefsters als men na het spenen
eerst dikwijls melkt en dit geleidelijk vermindert tot twee-
maal daags melken.

3". De ziekte bij de schapen treedt op bij het spenen,
dus weken na den partus. Was de sterkere desijiiamatie de
oorzaak, dan zou de ziekte onmiddellijk post partum ontstaan.

4°. Door niet-uitmelken vermindert het gevaar voor kalf-
cn lammerziekten (melkziekte), omdat men de secretie door
de ontstaande spanning tegengaat en vooral omdat men na

-ocr page 331-

den partus of het spenen, wanneer men bijv. gedurende de
eerste 24 uur niet melkt, de koe of het schaap nooit in
eens geheel uitmelkt ; liet verschil is dan plotseling te groot,
zeggen de boeren ; of: men ontneemt het dier te veel warmte
tegelijk.

5°. Kalfziekte komt alleen voor bij koeien, welke licht
te melken zijn. (Deze zijn derhalve ook vlug te melken,
de spanning daalt dus snel.)

6°. De vermeerderde desquamatie, welke post partum
bestaat of reeds vóór den partus aanwezig is, maakt verstop-
ping gemakkelijk.

Hardegarijp, Februari 1905.

HET GEBRUIK VAN DEN SCHEEDEHOUDER VAN
BLÜME BIJ PROLAPSUS VAGINAE,

door

J. R. HUIZINGA.

Den 18den Mei 1904 kreeg ik een koe onder behandeling
welke kort te voren had gekalfd, en waarbij de eigenaar vreesde
voor een uitzakking der baarmoeder. Voor ongeveer 10
uur was het dier gemakkelijk verlost van een levend kalf.
Behalve vrij hevige naweeën was niets abnormaals aan het
dier te ontdekken; de secundinae waren reeds los gelaten
en het collum uteri had zich gedeeltelijk samengetrokken.
Na hooge plaatsing van het achterstel en toediening van
opium met wat brandewijn werd de koe spoedig rustig.
Volkomen genezing was echter niet verkregen. Steeds nog
perste het dier, waardoor ten slotte den 30sten Mei prolapsus
vaginae ontstond, niettegenstaande patiënte nog altijd van
achteren hoog was geplaatst. Na repositie werd de vagina
dagelijks ingespoten met lauwwarme aluinsolutie, terwijl

-ocr page 332-

eventueele omstulpingen door den eigenaar werden terug-
geschoven. Ten einde verdere recidieve te voorkomen, werd
den 10dcn Juni een vulvahechting aangebracht (Du
Bruin,
Geburtghüfe, 2t0 Au Ha ge, fig. 16).

Het dier werkte zoodanig dat de hechting, welke mis-
schien iets nooger had moeten worden bevestigd, gedeeltelijk
losscheurde, zoodat ik besloot den scheedehouder van
Blumk
eens te gebruiken. Het instrument werd ingebracht en
door middel van touwen bevestigd.

Het resultaat was uitstekend. Het dier hield op te persen en
werd weer kalm, gaf spoedig daarop reeds meer melk, zoodat
het een paar dagen daarna weer normaal was, zonder dat het
achterstel hoog werd geplaatst. Van meening dat de toestand
zich nu in zoover zou herstellen dat een pessarium niet
meer noodig zou zijn, werd dit er na ongeveer drie weken
uit genomen; de koe begon echter weer te persen, zoodat
het instrument opnieuw werd ingebracht. Voortdurend staat
de koe nu met het pessarium in de vagina, zonder zich
hierom ook maar eenigszins te bekommeren, zoodat het plan
bestaat het zoolang te blijven gebruiken, tot het dier voor
de slachtbank wordt afgeleverd. I)e eigenaar kan er zich
geheel mede redden. In het eerst werd het eens per week,
later zoo nu en dan uitgenomen en gereinigd.

Murmerwoude, 16 Februari 1905.

Korte mededeelingen en referaten.

Do bpstryding der rundertuberculose. — Den 13dcu November
1904 hield prof. dr. Klimmer over bovenstaand onderwerp een
voordracht in een vergadering van veeartsen te Dresden. Hij wees
op de buitengewoon groote belangstelling welke het tuberculose-
vraagstuk ondervindt, haar oorsprong vindende in de sterke ver-
breiding van deze ziekte onder de runderen, in het groote verlies

-ocr page 333-

dat er door wordt teweeggebracht, als ook in de groote humaan-
sauitaire beteekenis.

Iu Saksen is bij de vleeschkeuring gebleken, dat ongeveer het
derde gedeelte van de runderen tuberculeus is, en wanneer men
de tuberculineproeven nagaat, komt men zelfs tot 68 °/0. De
stelling, dat de tuberculose een noodzakelijk kwaad is, hetwelk
de overdreven melkproductie op den voet volgt, is bevonden niet
geheel juist te zijn. De ziekte ontstaat bij die melktypen slechts
dan, wanneer andere koeien de infectie in den stal brengen. De
tuberculose is <jeeu aaugeboren maar een verworven ziekte,

O O 7

waarvau het percentage met den ouderdom van het dier stijgt.
Verder heeft men gezien, dat koeien veel vaker aan de ziekte
lijden dan stieren en ossen.

Wat de, door de tuberculose veroorzaakte schade betreft,
deze wordt, volgens prof.
Klimmer, meestal onderschat. Men
rekent alleen de vermindering van de vleeschwaarde en laat het
niet onbelangrijk verlies aan lichaamsgewicht, melk, kalveren, euz.
geheel buiten beschouwing.

Betreffende de humaaii-sanitaire beteekenis van het tuberculose-
vraagstuk werden drie punten vastgesteld:

1°. De tuberkelbacillen van den mensch kunnen op het rund
overgaan.

2°. Constante morphologische en cultuur-verschillen van den
menschelijken en den bovinen tuberkelbacil zijn niet bekend.

3°. De rundertuberkelbacil is voor den mensch pathogeen.

Meestal geschiedt de infectie van den mensch door melk van
tuberculeuse koeien. Bij uiertuberculose bevat de melk soms een
reine cultuur van tuberkelbacillen.

De maatregelen ter bestrijding der tuberculose verdeelde Klimmer
in private en in staatsmaatregelen.

Wat de private maatregelen betreft, d. w. z. de bestrijding van
de tuberculose door eiken veehouder afzonderlijk, worden drie
methoden aanbevolen, namelijk die van
Bang, van Ostertag en
van
Von Behring.

Von Behring tracht door intraveneuse injectie van menschen-
tuberkelbacillen bij het rund een levenslange actieve immuniteit
tegen de natuurlijke tuberculose te verkrijgen. De injecties
worden in den regel goed verdragen; slechts enkele onderzoekers
spreken van een ontstane enttuberculose, zich uitende door wei-

-ocr page 334-

geren van voedsel, hoesten, ademnood. Die verschijnselen ver-
dwenen echter weder na eenige uren tot eenige dagen. Een ander
nadeel van deze methode is, dat de entstof door den veearts af-
gewogen, gepulveriseerd en tot een fi.jne emulsie moet worden
gewreven. Hierdoor ontstaat gemakkelijk een verspreiding van
de tuberkelbacillen, hetgeen tot een infectie van den mensch aan-
leiding kan geven, vooral daar men met tuberkelbacillen van den
mensch werkt. Men tracht tegenwoordig dit gevaar te voorkomen
door runderen te enten met tuberkelbacillen, welke voor den
mensch niet pathogeen zijn. Dit doel wordt bereikt door tuber-
kelbacillen van den mensch het lichaam van koudbloedige dieren
te laten passeeren.

Over het succes van de methode van Von Bkhring laat zich
nog geen beslist oordeel uitspreken ; zij is daarvoor nog te jong.
De praktijk zal op den duur in casu uitspraak moeten doen.

In 1885 kwam Bang met maatregelen ter bestrijding van de
tuberculose. Zijn metbode, welke bij in
1896 uitbreidde, komt
op het volgende neer:

1°. Het inspuiten van tuberculiue.

2°. De reageerende runderen van de niet. reageerende zoo
goed mogelijk te scheiden.

3°. De dieren met open tuberculose of dadelijk öf na ze
zoo spoedig mogelijk te hebben vetgemest, te slachten.

4°. De kalveren van de reageerende, doch overigens gezond
schijnende of althaus slechts weinig aangetaste koeien op te
fokken.

5°. Deze kalveren direct na de geboorte uit den geïufec-
teerden stal te verwijderen.

6°. De stal van de gezonde dieren zorgvuldig te desinfecteereu.

7°. De gezonde dieren elk jaar een- of tweemaal met tuber-
culine te enten, om na te gaan of er, niettegenstaande alle
voorzorgsmaatregelen, toch niet één geïnfecteerd is.

Bang gaat bij zijn methode van de stelling uit, dat de tuber-
culine voor de praktijk zekere resultaten oplevert. In de laatste
10 jaar heeft ineu die stelling echter meermalen in twijfel ge-
trokken. Bij tuberculeuse dieren kau de reactie namelijk uit-
blijven, wanneer zij kort te voren al getuberculineerd zijn.
Volgen de tuberculine-injecties met korte tusschenpoozen (van
24 uur tot ongeveer 4 weken) op elkander, dan moet het uit-

-ocr page 335-

blijven van de reactie worden toegeschreven aan het wennen
aan de tuberculiue. Liggen echter eenige maanden of zelfs een
jaar tusschen de twee injecties, dan moet men denken aan ge-
nezing der tuberculose door afkapseling.

Ook bij niet te voren getuberculineerde runderen kan de reactie
soms uitblijven, wanneer zij aan zeer uitgebreide tuberculose
lijdende zijn. Bij zoodanige dieren wordt de ziekte echter wel
door het clinisch onderzoek onderkend.

Ten slotte kunueu ook niet-tuberculeuse dieren na de injectie
door toevallige omstandigheden temperatuursverhooging krijgen
en daardoor een tuberculinereactie simuleeren.

Begrijpelijk is het, dat de methode Bang zich alleen daar laat
toepassen, waar vee wordt, gefokt. In stallen, waar men steeds
nieuw vee aankoopt, gaat dit niet, omdat tuberculine-injecties
bij dieren, welke kort te voren getransporteerd zijn geworden,
onzekere resultaten opleveren.

De methode van Ostertag komt in veel opzichten met die
van
Bang overeen. Evenals deze wil hij jong rundvee bescher-
men tegen de infectie met tuberkelbacillen. Verdachte dieren
worden afgezonderd en hun melk wordt slechts gekookt gebruikt;
tuberculeuse dieren worden afgemaakt. Bij de oudere dieren wendt
Ostertag geen tuberculiue aan, maar hij tracht de tuberculose
door clinisch en bacteriologisch onderzoek op te sporen. De
tuberculine is volgens hem een te scherp reagens op tuberculose,
omdat het voldoende is slechts die dieren af te zonderen, welke
tuberkelbacillen uitscheiden en daardoor gezonde runderen kunnen
infecteeren. De praktijk moet echter nog leeren, of het mogelijk
is door cliniscli-bacteriologisch onderzoek zoodanige dieren altijd
met zekerheid te onderkennen.

In de laatste 10 jaar is men tot het inzicht gekomen, dat een
private bestrijding van de tuberculose nooit een volledige uit-
roeiing van deze gevaarlijke ziekte ten gevolge zal hebben. Wil
men succes zien, dan moet de staat ingrijpen, zij het dan ook
met weinig drukkende veterinaire politiemaatregelen. In Duitsch-
land is dat dan ook geschied; aldaar moeten runderen, welke
door den veearts lijdende zijn bevonden aan ver voortgeschreden
longtuberculose, aan uier-, uterus- of darmtuberculose, geteekend
en binnen een bepaalden tijd (welke in den regel 6 weken niet
overschrijdt, maar op verzoek van den veehouder tot 10 weken

-ocr page 336-

kan worden verlengd) gedood worden. Gedurende genoemden tijd
moet, door afzondering, desinfectie, enz. tegen verbreiding dei-
ziekte worden gewaakt.

De melk der koeien mag, zonder voorafgaande verhitting
gedurende zekeren tijd tot een bepaalden warmtegraad, niet
worden verkocht. De melk van de koeien met uiertuberculose
mag, ook na verhitting, niet meer als voedingsmiddel voor den
mensch worden gebruikt.

Een uitstekende bepaling is sinds eenige jaren in Denemarken
en in Mecklenburg van kracht. Daar mag de ondermelk slechts
worden afgegeven na verhitting, waardoor de tuberkelbacillen
worden gedood. Vóór dien tyd behoorde het overdragen van
tuberculose van de eene boerderij naar de andere, door middel
van die ondermelk welke door het vee wordt gebruikt, niet tot
de zeldzaamheden. Deze pasteuriseeringswet heeft dan ook een
merkbare vermindering van tuberculose onder het rundvee en
vooral onder de varkens, ten gevolge gehad.

Verder is er van verschillende zijden op aangedrongen, om het
vrije gebruik vau de tuberculine te beperken, en dit alleen op
recept van een arts of veearts te doen afgeven.

Ten slotte kan de staat den strijd tegen de tuberculose ver-
lichten door ondersteuning van de private maatregelen. De staat
zou bij voorbeeld de kosten van de entstof, de uitvoering van <le
enting en het veeartsenijkundig onderzoek, onder bepaalde ver-
plichtingen voor den veehouder, op zich kunnen nemen. (
Berliner
tierarzlliche Wochenschrift,
1904, N°. 49.)

J. G. A. Rees uk.

Wormfibromeii en filaria-embryoneii in liet bloed. — Over
dit onderwerp doet
De Does mededeelingen in het Geneeskundig
Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië
(deel XLIV, afl. 5). Bij het
rund vindt men, in het bindweefsel onder de borstspieren of onder
de rechte buikspier en dikwijls ook in een komvormige uitholling
van het borstbeen, een knobbel ter grootte van een knikker.
Meestal echter treft men eenige knobbels aan, soms wel 10,
zoowel harde als elastische, welke onderling door een vaste bind-
weefsel-massa zijn vereenigd.

Op doorsnede blijken de knobbels te bestaan uit een dikke
kapsel en een gele kern, waarin een wormkluwen is gelegen,

-ocr page 337-

31S

dat door een netwerk van bindweefselstrooken, uitgaande van de
kapsel, op zijn plaats wordt gehouden.

De Does verdeelt de knobbels naar den ouderdom in 3 cate-
gorieën. Bij de jongste en weekste puilt de inhoud na aansnijden
van de kapsels naar buiten. Bij de tweede categorie gebeurt dit
niet: het wormkluwen is geheel besloten in een vaste bindweef-
selmassa. De derde soort knobbel blijkt bij betasten steenhard.

Beziet men den worm, welke een doorsnede van 600-700
micron heeft, onder den microscoop, dan blijkt hij van een
ongeveer 30 micron dikken lichaams wand voorzien te zijn. Nabij
een bepaald gedeelte van dien waud, door
De Does ter onder-
scheiding de v entral e zijde genoemd, liggen drie buisvormige
organen in de lichaamsholte, welke laatste overigens in de
praeparaten zich als een wijde, ledige ruimte voordoet, met hiel-
en daar resten van het eiwit uit het lichaamsvocht.

De dunste van de drie organen, met een doorsnede van onge-
veer 60 micron, bestaat uit een wand van driehoekige epitheel-
cellen, waarvan de punt gericht is naar een zeer nauw lumen.
Dit orgaan is op te vatten als een sterk geatrophiëerdeu darm.

De twee overige organen, welke een weinig schuin, rechts en
links boven den darm zijn gelegen en een doorsnede van ongeveer
120-130 micron bezitten, zijn de beide uteri. De wand van die
organen is in bouw gelijk aan den darmwand, terwijl het lumen
totaal is opgevuld met eieren, d: w. z. met door een vlies omsloten
ontwikkelingsstadia van het embryo.

In een doorgesneden uterus kan men de wording en ont-
wikkeling van het embryo en het ten slotte door het eivlies
heenbreken van de embryonen nagaan. Onderzoekt men den
uterus wat later, dan vindt men geen enkel embryo meer in het
lumen, maar is dit opgevuld met een lijn korrelige massa. Aan-
gezien nooit embryonen in de lichaamsholte van het moeder-
dier zijn ontdekt, moeten zij door een, tot nu toe echter nog
niet gevouden genitaalporus het lichaam hebben verlaten. Het
is
de Does gelukt embryonen in de van dunne wanden voor-
ziene afvoerende venen der kapsel aau te toonen. Het feit dat
meestal de knobbels bij geslachte, dus leeggebloede runderen
worden onderzocht, verzwaart het zoeken naar embryonen zeer.

Als men in aanmerking neemt dat uit e\'én moederdier dui-
zenden embryonen worden geboren, is het te begrijpen dat, al

-ocr page 338-

gaat het indringen in de venen moeielijk, toch nog altijd
een groot aantal exemplaren in het bloed van het rund
terecht komt.

Behalve op de genoemde plaatsen zijn ook wormfibromen ge-
vonden in de huid van slachtrunderen en in de huid van kar-
bouwen. De parasiet in de laatst genoemde fibromen is echter,
volgens nu
Does, met de bovenbeschrevene niet op één lijn te
stellen. Ook de filaria medinensis, een huidparasiet bij
het rund in Egypte, is er niet identisch mede. Wel bestaat er
overeenkomst met de filaria s. spiroptera reticulata,
welke bij paarden aanleiding geeft tot het ontstaau van tumoren
in het losse bindweefsel of in de pezen. Terwijl echter bij dezen
worm op de 10 a 15 vrouwelijke exemplaren één mannelijk
individu wordt gevonden, heeft
de Does bij de runderen tot nu
toe slechts vrouwelijke dieren gezien.

Hoewel het nog niet met zekerheid is aangetoond, geschiedt
het overbrengen op andere runderen van de in het bloed circu-
leerende embryonen waarschijnlijk door bloedzuigende insecten,
evenals dat bij de filaria immitis en de filaria nocturna het geval
is. De parasiet komt op nog onbekende wijze op de predilectie-
plaats, windt zich tot een kluwen samen en veroorzaakt daar
een zoodanigen prikkel, dat er vorming van granulatieweefsel
ontstaat, waaruit een kapsel geboren wordt.

J. G. A. Reeser.

Een molluscuin of graegariiiengezwol by liet paard, door

J. K P. de Does (Geneeskundig Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië,
deel XLIV, afl. 5). — In den loop van het jaar 1903 ontving
de Does van den militairen paardenarts H. J. Tromp de Haas
een gezwel ter onderzoek, afkomstig uit den rechter voorhoofds-
boezein van een paard, lijdende aan chronische eenzijdige neusuit-
vloeiiug, gepaard met herhaalde neusbloeding. Daarbij was gevoegd
een stuk van een der neusschelpen van de rechter zijde, met een
aantal wratvormige woekeringen er op.

Het gezwel, ter grootte van een kleinen oranjeappel, had een
onregelmatige gedaante en een vrij effen, volkomen doffe opper-
vlakte. Op één plaats was de tumor beschadigd; waarschijnlijk
had hij daar met een breeden steel vastgezeten. Uit het in-
wendige, zeer zachte gedeelte van het, over het geheel vrij weeke,

-ocr page 339-

gezwel kwam bij doorsnijden een troebel recht te voorschyn.

De aanvankelijke indruk ruet een week sarcoom te doen te
hebben, werd weggenomen door liet microscopisch onderzoek van
het vocht. Hierin vond men namelijk een zeer groot getal kleine
cellen van verschillende gedaante en daarbij bollen, met een
doorsnede van ongeveer 17 tot 42 micron en van een duidelij-
ken wand voorzien. In deze bollen, welke men volgens
de
Does kleine cysten zou kunnen noemen, bevond zich een op
protoplasma gelijkende, in den regel fijn korrelige massa, welke
gewoonlijk het geheele lumen opvulde, maar ook wel, tot een
kleinen bal samengetrokken, in het midden of aan de peripherie
was gelegen.

In gekleurde coupes bemerkte men, dat het gezwel was opge-
bouwd uit groote bundels fibrillair bindweefsel met spoelvormige
kernen en met flinke bloedvaten. De bundels vertakten zich steeds
meer en gingen ten slotte over in een fiju vaatrijk reticulair
weefsel, in welks mazen de boven beschreven kleine polymorphe
cellen en bollen waren gelegen. Men zag nu ook dat de bollen,
öf afzonderlijk of tot nesten vereenigd, gelegen waren in een
korrelige massa, waarin men nu en dan bleeke kernen kon onder-
scheiden.
de Does hield die korrelige massa voor groote reuzen-
cellen, waarvan de kernen in degeneratie verkeerden. Meestal
was de cyste of de verzameling van deze aan één zijde van de
reuzencel gelegen, terwijl de kernen eenigszins waaiervormig aan
den tegenovergestelden kant waren gerangschikt. Was echter het
aantal bollen groot, dan bevonden de kernen zich door de cel
heen verspreid.

Behalve in de mazen van het reticulaire weefsel werden ook
cysten gevonden in de fibreuse strengen van het gezwel, enkele
dicht bij de oppervlakte. Dat zij uitgestooten kunnen worden,
bleek uit het feit dat, in het achtergebleven secreet, in de crypten
tusscben de wratten op de neusschelp, cysten werdeu gevonden.

Wat de wratten zelf betrof, deze schenen door een chronische
prikkeling van het secreet uit de voorhoofdsboezems te zijn
ontstaan; nergens vond men iii de wratten een spoor van de
boven beschreven cysten.

Aangaande den aard van de laatstgenoemde kon de Does niets
met zekerheid vaststellen, maar hij veronderstelde te doen te
hebben met een nieuwen parasiet uit de groep der protozoa.

-ocr page 340-

Hij moet, volgens hem, eenigszins overeenkomen met hetgeen
men in het epithelioma contagiosum der vogels heeft
aangetroffen en als graegarina avium is beschreven. Voor-
loopig heeft
de Does daarom aan den tumor den naam van m o 1-
luscum of graegarinengezwel gegeven.

J. G. A. Reeser.

Acidum arsenicosum als desinficiens, door J. K. F. de Does
(Geneeskundig Tijdschrift voor Nederlandscli-Indië, deel XLIV, afl.
5.) — Naar aanleiding vau een aanvraag om huiden voor zeetrans-
port bestemd, in plaats van met sublimaat, hetgeen den huiden
haar rekbaarheid zou doen verliezen, te mogen desinfecteeren
met het praeparaat uit het chemisch instituut van Dr.
Nieder-
stadt
te Hamburg, werd dit laatste door de Does onderzocht.
Het bleek te bestaan uit een alcalische waterige oplossing van

4 °/0 acidum arsenicosum.

Omtrent de waarde van arsenik als desinficiens, zegt II. Koch,
dat de inwerking van een 1 : 1000 waterige oplossing van acidum
arseuicosum gedurende (5 dagen niet iu staat is miltvuursporen te
dooden. Door deze uitspraak is dit middel voor het desinfec-
teeren van huiden al veroordeeld, daar juist het miltvuur de
meest gevreesde infectie is, welke met dit artikel kan worden
overgebracht. Daar Koen echter geen sterkere arsenikoplossingen
had beproefd, en ook niet had nagegaan of de toevoeging van
een alcali den doodenden invloed vermocht te verhooereu, over-

o \'

tuigde de Does zich hieromtrent door een paar eenvoudige
proeven.

Behoorlijk gesteriliseerde katoenen en zijden draadjes werden
in een waterige suspensie van miltvuursporen gedoopt, daarna
gedurende eenige uren bij 37" C. gedroogd. Een gedeelte van
de draadjes werd nu gebracht in een waterige oplossing van
acidum arsenicosum (1 : 1000), de rest in het praeparaat van
Dr.
Nikderstadt. Na verschillend tijdsverloop, wisselend tusschen

5 minuten en 24 uur, werden draadjes uit de oplossingen op-
gevischt, uren lang uitgewasschen in steriel water en vervolgens
uitgespreid op glycerine-agar. Het bleek hierbij, dat in geen
enkel der draadjes de sporen waren gedood; steeds ontstonden
er welige culturen van miltvuurbacillen. Eerst na 5 maanden
bleken al de sporen der draadjes gedood.

-ocr page 341-

de Does komt door deze proeven tot de conclusie, dat acidum
arsenicosum geen noemenswaardig desiufecteerend vermogen bezit
en dat bet vooral voor het ontsmetten van huiden niet mag
worden gebruikt. J. G. A.
Reeser.

Zur Differenzierung des Blutes (Eiweiss) biologisch ver-
wandter Tierspecies.
«(Deutsche Medizinisclie Wóchensclirift»
1905, N°. 6.) — Onder dezen titel beschrijft Prof. Dr. H. J.
Hamburger te Groningen een uitbreiding van de gebruikelijke
serodiagnostische methode van
Uhlenhuth. Als expert in een
strafzaak optredende, moest hij uitmaken of bloedvlekken, welke
aan twee messen en andere voorwerpen kleefden, van een geit
afkomstig waren.

De methode van Uhlenhuth bestaat daarin, dat konijnen her-
haalde malen met geiteserum worden ingespoten. Er vormt zich
dan bij die konijnen een antiserum, dat een neerslag geeft met
zuivere, van de geit afstammende, eiwitachtige vloeistoffen (dus ook
met een waterig extract van bloedvlekken van die species). Dit
neerslag ontstaat bij geen enkele andere diersoort, uitgezonderd
echter bij het schaap en het rund.

Het onvolkomene, dat de methode van Uhlenhuth door de
laatste beperking aankleeft, heeft
Hamburger opgeheven.

Hij ging van de logische gedachte uit dat, al leveren konijnen
met geiteserum ingespoten een antiserum hetwelk zoowel met
geite- als met schape- en met runderbloed een neerslag geeft,
dit laatste, toch bij de toevoeging van geitebloed wel het sterkst
zal zijn. Heeft men konijnen met schapeserum ingespoten, dan
zal een antiserum worden verkregen, dat op schapebloed het
krachtigst reageert. Evenzoo zal bij het werken met runderserum
het neerslag bij de toevoeging van runderbloed het sterkst zijn.

De drie antisera van de konijnen werden door hem gemaks-
halve, naarmate zij door inspuiting van schape-, geite- of runder-
serum waren verkregen, genoemd serum
s, serum g en serum r.

Eenige eenvoudige proeven bewezen, dat de gevolgde gedach-
tengang juist was. Hij maakte namelijk een verdunde oplossing
van geiteserum door 1 cM3 serum vau een normale geit te
mengen met 99 cM3 van een 0,9 °/0 NaOl-oplossing. Van
deze oplossing deed hij in drie reageerbuisjes precies gelijke
volumina. In het eene buisje kwam een nauwkeurig afgemeten

-ocr page 342-

hoeveelheid seruui g, ia hei andere een gelijke koe veelheid serum s
en in het derde hetzelfde quantum serum r. Reeds vijf minuten
na de menging bleek in het buisje, waarin het serum
g was
gedaan, het neerslag het sterkst te zijn.

Overeenkomstige proeven werden met verdund schape- en met
runderserum genomen, en ook deze bewezen de juistheid van zijn
stelling.

Het onderzoek van de bloedvlek in quaestie was na dit alles
gemakkelijk geworden. Hiervan werd met een 0,9 °/o NaCl-op-
lossing een extract gemaakt. Van dit extract werden drie gelijke
gedeelten in drie reageerbuisjes gedaan; het eene werd vermengd
met eeu bekend volumen serum g, het andere met een even
groot volumen serum s en het derde met een zelfde hoeveelheid
serum
r. Aangezien iu het buisje, waaraan serum g was toegevoegd,
het neerslag het sterkst was, leed het geen twijfel of de bloedvlek
was van een geit afkomstig.

Verder is het Hamburger gebleken, dat deze methode ook
voor het onderzoek van vleesch van de drie genoemde biolo-
gisch verwante dieren te gebruiken is. Ter bereiding van spier-
extract wordt, volgens
Miessner en Herbst, het tijn gehakte
vleesch in de verhouding van 1:25 gemengd met een 0,9 */0
NaCl-oplossing, waaraan, om een helder filtraat te krijgen. 0,5 °/o
carbol is toegevoegd.
Hamburger vindt voor zijn proeven de ver-
houding van 1:10 geschikter, daar anders de reactie te zwak wordt.

Aan gelijke porties van het vleeschextract worden weer gelijke
volumina serum
g, serum s, en serum r toegevoegd. Ook nu is
het neerslag weer het sterkst, wanneer bij vleeschextract van de
geit serum <j, bij vleeschextract van het schaap serum s en bij
vleeschextract van het rund serum r wordt gevoegd.

J. G. A. Reeser.

De elasticiteit van den hoef\'hoom by het paard. — Ten

einde de elasticiteit te bepalen van den hoorn van den wand,
de zool en den straal maakte
Richter uit de genoemde afdee-
lingen van den hoef hoornstreepjes van een zekere lengte, breedte
en dikte iu de richting der hoornpijpjes, en rekte ze tusschen
twee klem men, onder gebruik vau een schaal met kwik als
gewicht, zoover mogelijk uit. Daarbij werd het watergehalte van
den hoorn bepaald.

-ocr page 343-

De waudhoorn had tot verscheuren 1,23-niaal zooveel belasting\'
noodig als de zooihoorn, en 2,87-maal zooveel als de straalhoorn,
zoodat de elasticiteit van wand-, zool en straalhoorn zich ver-
houdt als 1:2:4.
(Der Hufschmied 1904, N°. 12.)

W. C. S.

Vergiftige Australische planten, door E. M. Holmes (Pharm.
Journ. p.
141). — Hieromtrent refereert prof. Wefers Bettink
in het P/iarmaceutisch Weekblad van 11 Maart 1905 het volgende.

Een drietal vergiftige uit Australië afkomstige planten werden
bepaald als Gasterolobium bidens
Meissn (ook Gastrolobium
geschreven, behoort evenals Mirbelia tot de papiliouaceëen), G.
polystrachyum
Meissn, Mirbelia racemosa Turcz.

Jaarlijks gaat een aantal dieren door het eten van deze (en
andere vergiftige Gasterolobium-soorten) te gronde. Na het eten
van de bladeren wordt ook bij sterke dieren de ademhaling
belemmerd, zij wankelen, vallen en sterven; de dood volgt bij
schapen en geiten na 3—6 uur. Honden welke van de inge-
wanden der gestorven dieren eten, sterven insgelijks onder ver-
giftigingsverschijnselen. Duiven eten zonder bezwaar van de zaden,
en dat ook deze vergiftig zijn, blijkt wel hieruit, dat honden,
welke den krop van op zoodanige wijze gevoederde duiven eten,
sterven. Het vleesch van de duiven kan echter, wanneer het
gekookt of gebraden is, zonder gevaar worden genuttigd. Tegen-
giften zijn tot nu toe niet bekend; overvloedige aderlatingen en
krachtig werkende laxantia\'redden nu en dan een der vergiftigde
dieren.

Dat men hier niet te doen heeft met een toxalbumine, zooals
ricine, abrine, enz., wat uit het zonder gevaar nuttigen van aan
hoogere temperatuur blootgesteld vleesch zou volgen, is niet wel
aan te nemen, daar een afkooksel van 6 gram bladeren, aan een
volwassen konijn toegediend, het dier reeds na vijf minuten
bewegingloos deed neervallen, terwijl na tien minuten de adem-
haling en de polsslag ophielden. Een scherpe smaak is aan het
afkooksel niet waar te nemen.

Omtrent den aard van het vergift is nog niets bekend, en een
scheikundig onderzoek van deze vergiftige planten is dus zeer
wenschelijk.

Van de Gasterolobium bilobium Benth., een Australische papi-

-ocr page 344-

lionacee, komt een korte mededeeling voor in dcjarüin beaumetz,
Les plantes rnédicinales, bl. 307. Uit deze plant is door baron
muller en bummet een glueoside afgezonderd, door hen gastrolo-
bine genoemd. Het schijnt echter niet door hen te zijn uitgemaakt
of dit wel het vergiftige beginsel is van deze insgelijks vergiftige
plant. Een literatuur-aanwijzing ontbreekt bij die mededeeling.

W. G. S.

Kaliumzouten in urine. — Dr. L. van Itallje onderzocht
urine van een kalf, waarin zich na toevoeging van
Esbach\'s
reagens een zwaar praecipitaat had gevormd. Dit bleek bij micro-
scopisch onderzoek gekristalliseerd te zijn; het loste niet op in
alcohol en was niet afkomstig van eiwit. Het kon uit kokend
water worden omgekristalliseerd ; daarbij werden fraaie, gele kris-
tallen verkregen. Deze smolten bij 250u nog niet; na sterker
verhitting ontstond ontploffing.

Daar van Itallie vermoedde dat hij met een anorganisch zout
van picrinezuur te doen had, dampte hij een weinig met zout-
zuur tot droogworden toe uit en verwijderde het vrijkomend
picrinezuur met alcohol. In de rest kon gemakkelijk, èn dooi-
de vlamreactie èn door de vorming van kaliumplatinachloride,
kalium worden aangetoond.

Het met Esbach\'s reagens verkregen neerslag bestond dus uit
kaliumpicraat.

Werd bij de urine een verzadigde oplossiug van picrinezuur
(zonder citroenzuur) gevoegd, dan kristalliseerde het zout lang-
zamerhand uit in naalden van eenige cM. lengte. Daar kalium-
picraat in ongeveer 330 deelen water oplosbaar is, kan hieruit
het gehalte dezer urine aan kaliumzouten eenigszins worden af-
geleid. Omdat
ook bij koorts een groot kaliumgehalte in de
urine kan voorkomen en dus vergissing met de aanwezigheid van
eiwit zou kunnen ontstaan, achtte
van Itallie zijn publicatie
niet van belang ontbloot. (
Pharmaceutisch Weekblad, 4 Maart
1905.) W. C. S.

Rauwe of gekookte melk? — Brüning voedde een nest van
vier jonge honden op de volgende wijze: twee kregen moeder-
melk, één rauwe en één gekookte koemelk. Het gevolg was dat
de honden welke met moedermelk werden gevoed het
best

-ocr page 345-

groeiden; het dier dat gekookte melk kreeg, ontwikkelde zich
tamelijk, terwijl het met rauwe melk onderhouden hondje zeer
achterlijk bleef. (
Münchener Medizinische Woehensclirift, 1905, N°. 8.)

W. C. S.

Keuring van veo en vleesch te Arnhem in 1904. — Uit

dit verslag van den lste keurmeester F. W. vis Dulm teeken ik
het volgende aan.

Gekeurd zijn: 504 stieren, 1184 ossen, 1446 koeien, 2:392
vaarzen, 52 pinken, 2853 kalveren, 166 nuchtere kalveren, 255
schapen, 729 geiten, 9724 varkens en 330 paarden; uit nood
geslacht: 22 runderen en 27 paarden.

Ingevoerd werden: versch, in kilogrammen: ruudvleesch
4250, kalfsvleesch 530, schapen vleesch 170, varkensvleesch
123938, paarden vleesch 360, rundervet 640, reuzel 16960, var-
kensafval 11935; toebereid: gezouten varkensvleesch 16627,
gerookt ruudvleesch 4950, gerookt paardenvleesch 2641, gerookt
spek 33825, gerookte ham 12979, gerookte worst 37374, gerookte
varkenskoppen 2372, gerookte rundertongen 1084, gezouten
Amerikaansch ruudvleesch 220, Amerikaansch spek 19139, Ame-
rikaansche ham 803, Amerikaansche worst 910, andere worst-
soorten 22017, gesmolten rundervet 1040, gesmolten reuzel 200;
uit nood geslacht: ruudvleesch 800, schapenvleesch 40,
paardenvleesch 2175.

Uitgevoerd werden: ruudvleesch 36000, varkensvleesch
14500, gerookt spek 58000.

Afgekeurd werden: van runderen: 18 geheele dieren,
17 borst- en buiksingewaiulen, 32 longen, 75 levers, 1 hart, 4
nieren, 1 kop, 260 kg. versch vleesch, 180 kg. gezouten vleesch,
26 kg. vet en een stel halsklieren; van kalveren: 2 ge-
heele dieren, 3 ongeboren dieren, 1 stel borst- en buiksiuge-
wanden, 1 lever, 1 long en 10 kg. vleesch; van schapen: 7
geheele dieren; van varkens: 4 geheele dieren, 5 borst- en
buiksingewanden, 19 longen, 19 levers, 27 stuks afval, 75.5 kg.
vleesch, 908 kg. gezouten vleesch, 317 kg. gerookt vleesch, 50
kg. gezouten spek, 65 kg. gerookt spek en 107 kg. worst; van
paarden: 2 geheele dieren, 1 long, 2 levers, 100 kg. vleesch,
95 kg. gerookt vleesch.

Hiervan werden voor tuberculose afgekeurd: van runde-

-ocr page 346-

reu: 3 geheele dieren, 260 kg. vleescb, 180 kg. gezouten
vleesch, 17 borst- en buiksingewaudeu, 22 longen, 2 levers en

1 kop: van kalveren: l stel borst- en buiksingewanden, 1
long; van varkens: 2 geheele dieren, 23 kg. gezouten vleesch,

2 borst- en buiksingewanden, 3 levers en 23 stuks afval.

In de gemeente werden uit nood geslacht 22 runderen en 27
paarden; buiten de gemeente (ingevoerd) 3 runderen, 1 schaap,
1 varken en 9 paarden.

Zesmaal werd proces-verbaal opgemaakt; steeds volgde veroor-
deeling.

Het aantal slagerijen bedroeg 116, waaronder 6 voor paarden,
terwijl er nog 20 winkels ziju waar versche en 252 waar toebe-
reide vleeschwareu worden verkocht.

Aan keurloon werd f3827.12 ontvangen. v. E.

NOTULEN van de 45ste Algemeene vergadering
der Maatschappij ter bevordering der Veeart-
senijkunde in Nederland, gehouden te Utrecht
op 23 en 24 September 1904, in het Gebouw
voor Kunsten en Wetenschappen.

(Slot.)

Voortgezette vergadering op Zaterdag 24 September 1904, des
voormiddags 10 uur.

Het tweede gedeelte der vergadering werd bijgewoond door
alle leden van het Hoofdbestuur, alle afgevaardigden, 80 leden
en 11 geïntroduceerde candidaat-veeartsen.

De voorzitter, de heer H. M. Kroon, heette alle aanwezigen
hartelijk welkom en noemde het een verblijdend verschijnsel dat
de leden van heinde en verre wederom in zoo grooten getale
blijk gaven van hun belangstelling in dit meer uitsluitend aau
wetenschappelijke onderwerpen gewijd gedeelte der jaarlijkscke
Algemeene vergadering.

Hij hield een uitvoerige rede, welke in haar geheel is te lezen
in het Tijdschrift, deel XXXII, n°. 3.

De voorzitter noodigde daarna den heer J. J. Westkr uit tot
het houden van de op het programma aangekondigde voordracht
getiteld «het onderzoek op cornage.»

-ocr page 347-

Deze voordracht, welke met veel aandacht werd aangehoord,
is afgedrukt in het Tijdschrift, deel XXXII, n°. 2.

Daarna vroeg de voorzitter de aandacht tot het aanhooren der
voordracht van
Dr. D. A. de Jong Jzn., ten titel voerende «het
experimenteel opvoeren van de virulentie van den tuberkelbacillus
van den mensch tot die van het rund.»

In zeer duidelijke bewoordingen zette spreker in deze met
bijzondere belangstelling aangehoorde voordracht de resultaten
uiteen van de door hem uitgevoerde experimenten omtrent de
virulentie van den tuberkelbacillus van het rund, in verge-
lijking met die van den mensch afkomstig. Spreker legde er
vooral nadruk op dat hij, en dit in tegenstelling met Koen,
overtuigd is dat er geen principieel verschil bestaat tusschen
de tuberkelbacillen van den mensch en die vau het rund. Tot
deze overtuiging is spreker, op grond zijner onderzoekingen en
waarnemingen, reeds gekomen voordat
Koch zijn opzienbarende
mededeelingen op liet tuberculose-congres te Londen teu beste
gat. Hij releveerde in zijn voordracht nog dat na het congres,
door de onderzoekingen vau
Dr. Stuurman, welke zijn beschreven
in diens proefschrift, al spoedig een nieuw bewijs kon worden
bijgebracht dat de meening van Koen omtrent het soortsverschil
tusschen den menschen- en runder-tuberkelbacil niet de ware
kan zijn. Er bestaat wel verschil in virulentie tusschen menschen-
en runderbacillen. In het algemeen is de virulentie van den
menschenbacil zwakker dan die van den runderbacil.

Nu is het echter mogelijk de virulentie van den menschen-
bacil te verhoogon en deze tot een met den runderbacil gelijk-
waardige sterkte te brengen. Hieromtrent zijn van verschillende
zijden experimenten in het werk gesteld en verscheidene mede-
deelingen gedaan. Professor
von Beu hing heeft dienaangaande
de meest uitvoerige proeven genomen, op grond waarvan hij zeer
positief de mogelijkheid om de virulentie van den menschen-
tuberkelbacillus gelgkwaardig te maken met die van den runder-
bacillus heeft uitgesproken.

Spreker deelde de onderzoekingen, door hem in deze richting
gedaan, uitvoerig mede. Het is hem gelukt een weinig virulenteu
menschenbacillus door herhaalde overentingeu tot de virulentie
van een ruuderbacillus op te voeren. De conclusie van spreker
was, dat de Kocii\'sche school niet op vasten bodem staat en hiervan

-ocr page 348-

meer en meer blijkt, dat zij in liet ongelijk is. Volgens zijn
overtuiging is er geen constant verschil tusschen de tuberkel-
bacillen van den mensch en van het rund. Men kan niet spreken
van twee soorten van bacillen; de een kan in den ander worden
overgezet, er bestaat slechts een verschil in graad van virulentie,
welk verschil door entingen bij dieren kan worden vereffend.

De voordracht werd geïllustreerd door sprekende temperatuurs-
curven en fraaie afbeeldingen van de zieke organen van proef-
dieren. 1)

Na deze voordracht en een korte pauze kwam Dr. H. Markus
aan het woord tot het houden van zijn voordracht over «amy-
loide degeneratie van de lever bij het paard.» Ook deze voor-
dracht werd met aandacht aangehoord. Zij is in haar geheel
opgenomen in het Tijdschrift, deel XXXII, n°. 3.

Als laatste in de rij der sprekers trad de heer M. H. J. P.
Thomassen op, tot het houden van zijn voordracht, getiteld:
«een nieuwe groep van infectieuse zenuwziekten bij de herbi-
voren.» Spreker, die een ernstige studie maakt van zenuwziekten
bij de dieren, is tot de overtuiging gekomen dat verschillende
schijnbaar uiteenloopende ziekten van hersenen en ruggemerg,
vooral bij paarden en runderen, maar ook bij kippen, worden
veroorzaakt door bacteriën. Het is hem gelukt die bacteriën uit
versch materiaal te kweeken en constant in coupes van verschil-
lende deelen van het zenuwstelsel microscopisch aan te toonen.

Volgens de meening van Thomassen zijn verschillende, nu eens
acuut dan weer chronisch verloopende zenuwziekten, welke tot
heden werden toegeschreven aan vergiftiging door cryptogamen,
als: schimmels en roestzwammen, het gevolg van infectie door
bacteriën, waarvan de soorten nog nader gedetiniëerd zullen
moeten worden. Spreker vestigde de aandacht op een door hem
waargenomen eigenaardigheid, namelijk dat de infectieuse zenuw-
ziekten hoofdzakelijk optreden in die streken van ons land, waai-
de bodem uit zee- of rivierklei bestaat. De pathogene bacteriën
ontwikkelen zich in den bodem en worden in de weide met het
gras of op stal met hooi, stroo of ander met aarde bezoedeld
voedsel (wortelen) door de diereu opgenomen. Voorbeelden door
spreker gereleveerd van paarden welke in de steden gehouden,

1  Deze voordracht is verschenen in „Centralblatt fiir Bacteriologie, Parcc-
sitenkunde und Infektionskrankheiteu, le Abteilung",
Band 38, Heft2und3.

-ocr page 349-

door klaverhooi afkomstig uit kleistreken geïuteeteerd werden,
kunnen als bewijs dienen voor de juistheid van zijn meeniug.

De voorzitter dankte successievelijk den verschillenden sprekers
voor het houden van hun hoogst interessante leerrijke voordrach-
ten. Het algemeen en levendig applaus bewees dat de vergadering
hiermede ten volle instemde.

Nadat Utrecht nog als plaats voor het houden der volgende
Algemeene vergadering was aangewezen, sloot de voorzitter onder
dankbetuiging aan de leden voor hun trouwe opkomst de ver-
gadering. Alle aanwezigen werden uitgenoodigd om zich te be-
geven naar de collegezaal van professor
julius, ten einde aldaar
de door lichtbeelden geïllustreerde voordracht van professor Dr.
J. H.
Gallék „over boerenwoningen in Nederland" aan te hooren.
Aan deze uitnoodiging gaven bijna alle aanwezigen gevolg, zoo-
dat de banken in de collegezaal van professor
Julius nauwelijks
ruimte genoeg aanboden om de hoorders te plaatsen.

De hoogst belangrijke voordracht, welke door talrijke zeer fraaie,
nu en dan humoristische photographieën werd opgehelderd, viel
zeer in den smaak.

Spreker gaf zijn auditorium een overzicht van de typen van
bouw en inrichting van boerenwoningen in de verschillende
deelen van ons land, zooals die thans nog zijn te vinden, al
hebben vele boerenwoningen tegenwoordig een meer modern
aanzien gekregen. Ook de kleederdrachten en de levenswijze
van de landelijke bevolking maakte een onderdeel uit van zijn
historisch overzicht.

De woorden van dank door den voorzitter tot professor Gallëis
gericht voor de welwillendheid, waarmede hij de leden der Maat-
schappij voor Veeartsenijkunde in de gelegenheid had willen
stellen kennis te nemen van dit belangrijk onderdeel der vader-
landsche geschiedenis en volkskunde, met zooveel zorg verzameld
en in beeld gebracht, vonden dan ook luiden bijval.

Goedgekeurd en vastgesteld, overeenkomstig het advies der in
deze vergadering benoemde commissie, door het Hoofdbestuur in
zijn vergadering van December 1904.

De voorzitter H. M. Kroon,

De lste secretaris D. van der Sluijs.

-ocr page 350-

Mededeelingen van het Hoofdbestuur.

Het lid der algeraeene afdeeling H. G. O. Boom is bij de
afdeeling Groningen-Drente overgegaan.

Boekaankondiging.

Gedachten over Landbouw-onderwijs, door A. J. VAN
SCHERMBEEK. Wageningen, JOH. PIETERSE 1905.

Naar aanleiding van het ongunstig oordeel, dat Dr. Küijper
in de vergadering der Tweede Kamer van 4 Maart 1904 over de
landbouwschool te Wageningen uitsprak, gaat
van Schermbeek
de ontwikkeling van het landbouwonderwijs na. Hij wyst daarbij
op het foutieve in de richting welke dit onderwijs heeft gevolgd.
De in 1876 opgerichte Rijks landbouwschool heeft, volgens hem,
nooit de sympathie van den landbouwer kunnen verwerven,
omdat men aan die inrichting de vakstudie kon beginnen zonder
zich in de sfeer van de bodemcultuur te hebben bewogen. De
schrijver zag gaarne een splitsing in drie soorten van onderwijs-
inrichting, namelyk:

lo. Het lager onderwijs ten behoeve van de mannen van het
klein bedrijf. Dit onderwys worde gegeven in landbouw- winter-
cursussen en landbouw-winterscholen, zooals dat tegenwoordig
reeds geschiedt.

2°. Het middelbaar onderwijs ten behoeve van hen, die later
een besturende plaats in eigen bedrijf of in dat van anderen
zullen hebben te vervullen. Voor dat onderwijs wil schrijver de
beide Wageningsche scholen, de afdeeling landbouwschool en de
afdeeling hoogere landbouwschool, tot een Rijks middelbare school
voor bodemcultuur vervormen. Voor de toelating tot deze school
zou dan, behalve het eind-diploma van een driejarige hoogere
burgerschool, de leerbrief van een daartoe aangewezen practischen
bedrijver vereischte zijn.
Van Schermbeek geeft een uitvoerige
beschrijving van de wijze waarop het onderwijs aan die school
behoort te geschieden. Hij wil een krachtige inrichting, welke
ten nauwste met het uit te oefenen bedrijf samengaat.

3°. Het hooger onderwijs ten behoeve van een bepaalde, door
schry ver aangegeven categorie. Hij verkiest de toevoeging van de
landhuishoudkunde aan de juridische faculteit boven de instelling

-ocr page 351-

van een 6du faculteit aan een der universiteiten. Het stichten vau
een landbouw-hoogeschool, wellicht vereenigd met de veeartsenij-
school, wat veel kosten zou veroorzaken, schijnt hem alleen dan
aangewezen, wanneer de intellectueele meerderheid van het Ne-
derlandsche volk zich tegen de toevoeging van de landhuishoud-
kunde bij een der universiteiten mocht verklaren. Dit zou, volgens
hem, het geval kunnen zijn, indien de mannen van de bodem-
cultuur daarbij niet de zekerheid kregen, dat hun heiligste
gevoelens aaa deze universiteit ougekwetst bleven. Schrijver is er
namelijk hevig over verbolgen dat aan onze universiteiten de
techniek van het nieuw-Malthusianisme wordt voorgedragen. Hij
vindt het daarom noodig dat één van de vier bestaande univer-
siteiten den geest vau haar onderwijs zoodanig wijzigt, dat het
niet langer kwetsend is voor den zedelijken grondslag van hen,
wien men den grootsten invloed op het tegenwoordig bewind
moet toevertrouwen.

Aan het eind van zijn betoog trekt de schrijver te velde tegen
het opzweepen tot den partijstrijd, hetgeen hij een kenmerk van
onzen tijd noemt, en dat, volgens hem, veroorzaakt wordt door de
verkeerde wijze van samenstellen der volksvertegenwoordiging. Hij
doet tevens de middelen aan de hand, waarmede men dezen strijd
een gevoeligen slag zou kunnen toebrengen. W.
C. Schimmel.

J. H. PICARD, Ueber den Wert der biologischen Reaktion
als Erkennungsmittel von Fleischarten. Inaugural-Dis-
sertation zur Erlangung der Doktorwürde der Hohen-
Veterinär-Medicinischen Pacultät der Universität Bern.
Utrecht 1904.

Het onderwerp door collega Picard in deze dissertatie be-
handeld, is vau actueel belang. Zooals schrijver terecht in zijn
inleiding te kennen geeft, is het voor de vleeschkeuring van
groot gewicht vleesch van verschillende diersoorten te kunnen
onderscheiden langs anderen weg dan dit door het macro-
scopisch en microscopisch onderzoek mogelijk is. Deze weg is
de biologische, welke ons in staat stelt met behulp van spe-
cifieke sera die de eigenschap hebben slechts in de van een
bepaalde diersoort afkomstige eiwitoplossingen een neerslag
te doen ontstaan, verschillende vleeschsoorten te onderscheiden.
De verklaring van de werking dier specifieke praecipiteereude

-ocr page 352-

sera is door den schrijver aldus voorgesteld : het bloedserum van
een diersoort A verkrijgt door het brengen in het lichaam dezer
diersoort van een eiwitoplossing, afkomstig van een andere dier-
soort B, na eenigen tijd de eigenschap neerslagen in eiwit-
oplossingen van B te voorschijn te roepen.

Deze praecipiteerende eigenschap der sera stelt ons in staat
het vleesch van verschillende diersoorten te onderscheiden en
de in vleeschmengsels aanwezige vleeschsoorten te onderkennen.

O o

Schrijver wijst er op dat verschillende wegen zijn ingeslagen
om praecipiteerende sera te verkrijgen. Van de onderzoekers die
zich met dit onderwerp hebben bezig gehouden, spoot de een
de proefdieren — waarvoor meestal konijnen zijn gebezigd —
in met gedefibrineerd bloed, een ander met serum en een derde
met spiersap. Eenigen geven de voorkeur aan intraperitoneale,
anderen weer aan subcutane inspuiting van de eiwitoplossing.
Er is alzoo onder niet gelijksoortige verhoudingen gewerkt, en
dit heeft ten gevolge gehad dat ook zeer uiteenloopende resul-
taten zijn verkregen. Voorts werden de reacties gedaan met
sera, waarvan het praecipiteeringsvermogen niet bekend was. Ook
dit gaf aanleiding tot uiteenloopende resultaten.

Van de onderzoekers die met serum hebben gewerkt, waarvan
de praecipiteeringssterkte vooraf was bepaald, gaf de een de voor-
keur aan serum met een hoog, de ander weer aan dat met een
zwak praecipiteeringsvermogen.

Ook wordt de concentratie van het vloeibaar extract van het
oiiderzoekingsmateriaal zeer verschillend aangegeven. Verder be-
staat er geen eenheid van meening omtrent den tijd waarop de
reactie, na toevoeging van het serum, tot stand moet zijn geko-
men, alsmede omtrent de
waarde welke moet worden toegekend
aan heterologe troebelingen welke in het proefvocht optreden.

Al deze omstandigheden hebben schrijver er toe gebracht een
reeks van onderzoekingen, aan de hand van die welke reeds te
dezer zake in het werk waren gesteld, uit te voeren en de bio-
logische onderkenningsmethode op haar deugdelijkheid, respec-
tievelijk practische waarde na te gaan.

In het geheel is door hem met het serum var. 24 konijnen,
1 geit en 2 runderen gewerkt.

In het chronologisch-historisch literatuur-overzicht dat op de
korte inleiding volgt, geeft schrijver aan hoe Iviuus in 1897 tot

-ocr page 353-

de ontdekking van het praecipitine is gekoiuen en hoe verschil-
lende auteurs successievelijk de serumdiagnose tot ontwikkeling
hebben gebracht. Niet minder dan van 29 onderzoekers van meer
of minder naam op dit gebied worden de mededeelingen geciteerd.

üit literatuur-overzicht stelt belanghebbenden in de gelegenheid
in beknopten vorm een inzicht te krijgen van de verschillende
wegen, welke zijn bewandeld om dit vraagstuk tot oplossing te
brengen en van de resultaten, zoowel de ongunstige als gunstige,
die hierbij zijn verkregen, alsmede van de nadeelige invloeden
welke ter zijde dienen te worden gesteld.

De op het literatuur-overzicht volgende 42 bladzijden zijn ge-
wijd aan de beschrijving van de onderzoekingen door
Picaiid, onder
leiding vau Dr. C. W.
Broers, directeur van het bacteriologisch
laboratorium aan het militair hospitaal te Utrecht en met mede-
werking van M. G.
de Bruin, leeraar aan \'s Rijks veeartsenijschool,
uitgevoerd. Zijn wijze van werken is nauwkeurig beschreven; ook
zijn de resultaten der reacties zeer aanschouwelijk voorgesteld.

In de eerste serie proeven zijn twee konijnen te voren behan-
deld met gedefibrineerd paardebloed; in de tweede een konijn
met paardevleeschsap; in de derde twee vaarzen met paardeserum;
in de vierde een geit met paardeserum; in de vijfde vier konijnen
met gedefibrineerd runderbloed en drie konijnen met runderserum ;
in de zesde twee konijnen met gedefibrineerd varkensbloed en zes
met varkensserum; in de zevende vier konijnen met varkens-
vleeschsap.

Het zou voor deze aankondiging meer plaats vorderen dan
waarop zij aanspraak mag maken, indien hierbij nog meer bij-
zonderheden omtrent de reacties met verschillende vleeschsoorten
en vleeschmengsels verkregen, werden medegedeeld; zij blijven
daarom achterwege. Alleen zij nog vernield dat in alle gevallen de
reacties een meer of minder sterk positief resultaat hebben opge-
leverd, uitgezonderd die met gekookte of sterk verhitte vleesch-
soorten. Na de beschrijving der proeven volgen nog eenige beschou-
wingen, waarin verschillende wenken worden gegeven omtrent de
wijze van opereeren, de bereiding van het in te spuiten materiaal,
de waardebepaling van het serum en het controleeren der reactie.

De resultaten van dit belangrijk onderzoek zijn door schrijver
in de volgende conclusiën samengevat.

1°. Wij bezitten in de biologische reactie een uitstekende

-ocr page 354-

methode oö de in rauwe, gedroogde, gerookte en gezouten vleesch-
waren vooikomende vleeschsoorten aan te toonen.

2°. Het is niet mogelijk door middel van de biologische reactie
vleeschsoor-en aan te wijzen welke gekookt, sterk verhit of op
zoodanige wijze toebereid zijn, dat de daarin aanwezige reagee-
rende eiwiilichamen hierdoor onwerkzaam zijn geworden.

3°. Het reageeren vordert een groote zorgvuldigheid en oefe-
ning ; het dient onder deskundige controle in het laboratorium
te worden verricht.

4°. Het reageeren behoort slechts te geschieden met mate-
riaal waarvan de reactieverhoudingen en het praecipiteerings-
vermogen tegenover het actieve serum nauwkeurig bekend zijn,
terwijl op de concentratie der te onderzoeken vloeistof, de ver-
houdingen van het praecipiteerend serum tot de proefvloeistof,
de tijd van het optreden der reactie, de verhoudingen van het
praecipiteerend serum tot de heterologe vleeschoplossingen, enz.
ten strengste dient te worden gelet.

Met de bewerking van dit proefschrift en het hiermede be-
reikte doel zij collega
Picard geluk gewenscht.

Hoewel het werk van den auteur een belangrijke bijdrage
levert tot de kennis der biologische reactie en het aantoonen
van vleeschsoorten, zal toch, gelijk uit het werk zelf en uit de
terecht in de 4do conclusie gestelde voorwaarden blijkt, de toe-
passing dezer methode in het algemeen en in het groot aan
niet gering te schatten bezwaren onderhevig zijn.

Niettemin kan zij in bepaalde gevallen voor de praktijk van
groot gewicht zijn. D.
van der Sluijs.

Long-Preusse, Praktische Anleitung zur Trichinenschau.
Sechste Auflage, bearbeitet von M. PREUSSE. Mit
vielen Abbildungen. Berlin, RICHARD SOHOETZ 1905.
Preis 2.50 Mark.

Reeds herhaalde malen is dit werkje door mij in dit tijdschrift
aangekondigd en besproken. Dat thans de 6de druk het licht zag,
is wel een bewijs dat het in ruimen kring waardeering heeft
gevonden. De vorm en de eigenlijke tekst zyn niet veranderd;
als aanhangsel zijn evenwel toegevoegd de wettelijke bepalingen
betreffende het onderzoek op trichinen. Mijn aanbeveling van
den vorigeu druk geldt ook voor dezen. M.
G. de Brüin.

-ocr page 355-

Veterinaire dienst bij het leger.

Aan het «Statistisch overzicht der bij het Nederlandsche leger r
hier te lande in het jaar
490\'2 behandelde zieke paarden,» een 1
paar maanden geladen verschenen, is het volgende ontleend.

Het gemiddeld aantal officiers- en troepenpaarden bedroeg: :
cavalerie 2477, artillerie 1858, remonte-depót 500, Kon. Mil. .
Academie 85, dus totaal 4920. Op 1 Januari 1902 waren nog in i
behandeling 206 patiënten; in den loop van het jaar kwamen i
er bij: l8te kwartaal 1111, 2de kwartaal 1392, 3de kwartaal 1
2324, 4de kwartaal 1436, zoodat het geheele aantal behandelde s
dieren bedroeg 6469. Hiervan zijn hersteld 6180, gestorven 44, ,
afgemaakt 26, als »niet hersteld« verkocht 6, terwijl er op 31
December nog 210 in behandeling bleven. Het totaal verlies is i
dus 76, volgens tabel
I en V echter 79.

Wat hier de waarheid is, kan ik niet uitmaken; mogelijk
begrijp ik de tabellen niet, maar naar mijn meening moeten de
verschillende tabellen ten slotte onderling kloppen. Dit is niet
het geval; volgens I zijn er 16 paarden als »niet hersteld«
verkocht, namelijk 9 van de cavalerie en 7 van de artillerie,
terwijl uit V blijkt dat er slechts 8 als »niet hersteld« zijn
verkocht, namelijk 1 voor longempkyseem, 1 voor chronische
dampigheid, 2 voor ontsteking van pezen en peesscheeden, 1 voor
exostose, 1 voor kneuzing en 2 voor chronische hoefgevN richts-
kreupelheid (het eindcijfer in V is echter slechts 6).

Volgens I zijn er 40 paarden gestorven, wat overeenkomt met
de opgaven II en III, maar tabel V\' geeft het cijfer 44 aan.

Volgens I, II en III zijn er afgemaakt 23 paarden, volgens V
echter 26 (bij nauwkeurig optellen zijn er zelfs 27).

Daar tabel V de uitvoerigste is, neem ik die bij de verdere
bespreking tot grondslag.

Bij de 6469 zieken kwamen 1243 inwendige en 5226 uitwen-
dige ziekten voor. De percentage-cijfers en de verdeeling over
de verschillende wapens, in vroegere referaten door mij aange-
geven, laat ik deze maal liever achterwege, daar op tabel I de
cijfers voor inwendige en uitwendige ziekten respectievelijk 1208
en 5060 bedragen, omdat men daar geen rekening heeft gehouder
met de 206 patiënten, welke op 1 Januari uit het vorig jaai
werden overgenomen.

-ocr page 356-

Van de 1243 inwendig zieken stierven er 39, werden er 9
afgemaakt en 2 als „niet hersteld" verkocht, dus een totaal ver-
lies van 50, zijnde 4 pet. der behandelde gevallen. Van de 5226
uitwendig zieken stierven er 5, werden er 29 afgemaakt en 6
als „niet hersteld" verkocht, dus een totaal verlies van 40, zijnde
0.75 pet. der behandelde gevallen.

Behalve deze paarden werden nog behandeld bij verschillende
garnizoenen, bij detachementen, manoeuvres en in de weiden:
154 officierspaarden, 22 paarden der marechaussee en 183 troepen-
paarden; hiervan stierven er 20, werden er 2 afgemaakt en 1
verkocht, terwijl er bovendien nog 8 paarden bij de manoeuvres
werden afgemaakt, welke zoo goed als zeker voor het meerendeel
wegens beenbreuk zijn gedood.

Ook nu volgen enkele bijzonderheden1).

Aan influenza (354) stierven 6 patiënten. De paardenarts
lste klasse Knipscheer deelt een en ander mede uit het remonte-
depót, waar op 1 Januari nog 7 patiënten uit 1901 aanwezig
waren en waar al spoedig 221 patiënten bij kwamen. Ontsteking
der peesscheeden zag men gedurende de ziekte en in het recon-
valescentietijdperk veel; bij 3 paarden werd eenzijdige facialis-
paralyse opgemerkt; 4 patiënten vertoonden een recidiveerende
kortstondige knieschijf-luxatie naar boven; bij 2 bestond groote
gevoeligheid in een of meer hoeven, welke eerst langzaam ver-
dween en waarbij de paarden liepen als op spelden.

Als uitmuntend epispasticum werd aangeraden oleum sinapis
met spiritus (1:10). Op den borstwand ingewreven, ontstaat sterk
oedeem, de haren vallen uit, maar worden spoedig door nieuwe
vervangen.

Een geval van petechi aalty ph us met doodelijken afloop
kwam in de weide te Nijbroek voor.

Een patiënt, welke op 20 Augustus een onbeduidend wondje
aan het linker achterbeen opliep, vertoonde 25 September ver-
schijnselen van tetanus. Serum anti-tétanique werd telegrafisch
besteld en voorloopig werd 40 gram broomkaliuin per dag toege-
diend. Op 29 September werd 50 gram serum ingespoten en tot 8
October iederen dag 20 gram; van 9 — 14 October 10 gram per

1  Het cpor achter den naam der ziekte geeft het aantal gevallen aan
dat werd waargenomen.

-ocr page 357-

dag. De temperatuur schommelde tusschen 37.1» en 38.9°; de
hoogste temperatuur werd waargenomen op 5 October, een dag
waarop geen serum werd ingespoten. In het geheel werd
270
gram serum verbruikt (Goossen). Patiënt werd 29 November als
genezen ontslagen.

Ook een geval van hersenschudding waarbij absolute
bewusteloosheid optrad, eindigde met geuezing.

Een paard werd 25 September neergelegd en onder chloroforin-
narcose perforeerend gebrand tegen spat, waarna ungnentum
eantharidum werd aangewend. Op 26 September is de eetlust
gering en den
27sten is patiënt, anders levendig en prikkelbaar,
dommelig; avond-temperatuur 39.1°, pols 63, zichtbare mucosae
sterk geïnjiciëerd, ademhaling 29 met merkbare beweging van
neusvleugels en ribben. Pleksgewijze, vooral links, werd versterkt
vesiculair ademen waargenomen; op andere plaatsen was de
percussietoon gedempt. Op
28 September is de mucosa cyanotisch,
de pols bijna onvoelbaar, ademhaling
41, temperatuur 40,8°. De dood
trad snel in. De sectie gaf het typisch beeld van croupeuse
pneumonie waarbij de pleurae niet zijn aangetast (
Rijnenberg).

Een paard, als schichtig bekend, schrok voor een groentewagen ;
het lemoen doorboorde in de flankstreek den buikwand en ver-
scheurde onder meer de achterste aorta (J.
Laméris).

Bij een paard met koliek (embolisch) was de dunne darm,
nabij den overgang in het coecum, ter lengte van nagenoeg een
meter, gangraeneus; strongylus armatus werd aangetroffen (
van
Rhijn), Een ander paard vertoonde een 10 cM. lange ruptuur
van het colon; de overige darmen waren sterk haemorrhagisch
geïnfiltreerd, terwijl het hart vettige degeneratie vertoonde
(Brouwer). Bij de sectie van een paard, dat aan koliek had ge-
leden, bleek een meter lange invaginatie van den dunnen darm te
bestaan; de peritoneaal-vlakten waren hier en daar reeds aan-
eengekleefd (
K^jipscheer).

Het aantal d ruk kingen en schavingen door het h ar-
nachement (460) was dit jaar zeer hoog, evenals het aantal
verwondingen (1314).

Een schoftdrukking van ernstigen aard, onder het aangevoegde
kraakbeen van het schouderblad, dwong tot splijting van de fistel
en het aanbrengen van een tegenopening, waarbij een gedeelte van
den musculus rhomboideus verloren ging. Het paard genas. Een

-ocr page 358-

vuistgroote holte ouder en achter den achtersten hoek van het
aangevoegd schouderbladskraakbeeu wijst, met een vertakt loojieude
bindweefselstreng, op bet groote substautieveriies (
Vixseboxse).

Omtrent fracturen wordt het volgende medegedeeld. Een
paard, over den latierboom geraakt, sloeg met het hoofd tegen
den ijzeren voederbak; er bestond een ernstige verwonding met
sterke verbloeding aan het voorhoofd, terwijl patiënt tevens ver-
lamd was. De dood volgde spoedig. Een 5 c.M. lang ruitvormig
beenstuk was in de hersenen gedrongen, waarbij de ader-
boezem verscheurd was (
Cayaux). Een paard met fissuur van het
linker elleboogbeen genas (
Vixseboxse).

Een paard, herhaalde malen voor kreupelheid behandeld, kreeg
na een sprong kneuzing van den kogel. Na langdurige behan-
deling verminderde wel de zwelling, maar het been stond scheef
naar buiten, met exostosen aan de koot. Na afmaken bleek dat de
binnenzijband van het kootgewricht gedeeltelijk was gescheurd en
dat een reeds gedeeltelijk geheelde fissuur van het kroonbeen
aanwezig was (
Ittmann).

Voor indigestie kwam een paard in behandeling dat spoedig
sterk vermagerde en koliekverschijnselen toonde. Bij rectaal on-
derzoek werden nieuwvormingen geconstateerd achter de rechter
nier en aan den bekkeningang, maar ook uitwendig was naast
den koker onder de huid een gezwel te voelen. Patiënt teerde
spoedig uit; de huid aan de achterhand werd gevoelloos en koud,
niettegenstaande sterk zweeten ter plaatse. De urine liep onwille-
keurig af. Men dacht over afmaken, maar vóór de beslissing was
gevallen, stierf het paard. De nieuwvormingen bleken alleen ver-
groote lymphklieren te zijn (
Fuedeiukse).

Van de 293 gevallen van netelroos behoorden er 232 bij
het 3do regiment huzaren; na 4, hoogstens 7 dagen deden de
paarden weder dienst. De paarden welke aan influenza hadden
geleden, werden het eerst en het sterkst aangetast (J.
Laméris).

Er werden 774 gevallen van hoef ziekten behandeld, waar-
van 736 herstelden, 1 werd afgemaakt, 2 als „niet hersteld" werden
verkocht. Bij een 13-jarig paard, waarbij 23 Juli neurectomie
der pijpzenuwen werd verricht, trad 1 December plotseling zwelling
van het onderbeen op, waarna de hoornschoen geleidelijk los liet.

Van Esvet.1).

-ocr page 359-

Nieuw uitgekomen boeken.

Prof. Dr. E. Fbühner, Kompendium der speziellen Chirurgie für Tierärzte.
Dritte, neubearboiteto Auflage. Mit 58 Abbildungen. Stuttgart, F. Enke
1905. Preis geheftet 7,60 Mark, gebunden 8,80 Mark.

Tierärztlicher Taschenkalender für 1905. 9 Jahrgang. Bearbeitet und her-
ausgegeben von Prof. Dr. A
lbrecht und H. Bürchner. Straubing.
A
ttenkofer 1905. Preis 4 Mark.

Dr. Huber und Dr. Malten, Der Denkprozess von Mensch und Tier. Als
Schluss der DARWiNschon Theorie. Leipzig, K
ouolsky 1905. Preis 1,50
Mark.

Prof. C. Cadéac, Semiologie et diagnostic des maladies des animaux domesti-
ques,
2e édition. Deux volumes in-18, ensemble 982 pages, avec 186
figures (Encyclopédie vétérinaire, publiée sous la direction de C. C
adéac);
Paris, J. B. Baillikre et fils 1905.

Prof. C. Cadéac, Pathologie chirurgicale de la peau et des vaisseaux, avec
la collaboration de C
arougeau et Leblanc. 423 pages avec 103 figures.
(Encyclopédie vétérinaire.) Paris, J. B. B
aillière et fils 1905.
Jahresbericht über die Verbreitung von Tierseuchen im Deutschen Reiche. .
Bearbeitet im Kaiserlichen Gesundheitsamte zu Berlin. Achtzehnter r
Jahrgang. Das Jahr 1903. Mit vier Uebersichtskarten. Berlin, Julius ;
Springer 1904.

Dr. A. Delmer, Véclampsie vitulaire des femelies bovines. Ses rapports avec c

l\'éclampsie puerpérale de la femme. (Thèse de Paris 1904.)
M
ollereau, Porcher et Nicolas, Vademecum du vétérinaire, 2e édition. .
Un petit volume in-16 do 270 pages, imprimé sur papior très mince, ,
relié en peau. Paris, A
sselin et Houzeau 1905.
Prof. P
ierre A. Fish, Book •of veterinary doses, therapeutic terms, and d
prescription writing.
159 pages. Ithaca, jjublished by the author 1905. >.

H. M. Kroon, De Koe, lichaamsbouw en inwendige organen. Met beweeg- -
baar model en G3 illustraties tusschen den tekst. 3do veel vermeerderde e
druk. Deventer, A. E. K
luwer 1905. Prijs gecartonneerd f 1,50.

W. C. S.

Personalia.

Verleend: aan D. Hubenet, gouvernementsveearts te Bandoeng, ,
verlof voor den tijd van 1 jaar wegens langdurigen dienst.

De gouvernementsveearts met verlof D. J. Fischer en de e
paardenarts 2de klasse
J. A. van der Linde bij het leger in u
Oost-Iudië zijn beiden naar Indië vertrokken.

Verplaatst: de gouvernementsveearts J. A. Lenshoek vanm
Batavia naar Bandoeng; G.
van der Meulen vau Menaldumm
naar lluizum;
J. M. Kerkhoven van Amsterdam (abattoir) naarar
Groenloo.

In verband met de benoeming van J. A. van der Linde totot
paardenarts 2de klasse bij het leger in Nederlandsch Indië, is dede

-ocr page 360-

resolutie vau den Minister van Koloniën van 17 September 1904,
n°. 48, voor zooveel hij daarbij ter beschikking werd gesteld om
te worden benoemd tot veearts bij den burgerlijken veeartsenij-
kundigen dienst daar te lande, ingetrokken (
Staatscourant van
1 Maart 1905, n°. 51).

Rijks veeartsenijschool.

Bij ministerieële beschikking van 1 Maart 1905, n°. 4513,
afdl. L. is de tijdelijke amanuensis bij natuurkunde en scheikunde
A. Hennevelt als zoodanig bestendigd voor het tijdvak van
1 Maart 1905 tot en met 28 Februari 1906.

Veeartsenijkundig staatstoezicht.

Bij Koninklijk besluit van 1 Maart 1905, n°. 41, is A. ten
Sande Jr., met ingang van 16 Maart 1905: 1°. onder toeken-
ning van eervol ontslag als rijkskeurmeester voor het onderzoek
van voor uitvoer bestemd vee te Viissingen, tot wederopzegging
benoemd tot rijkskeurmeester voor het onderzoek van voor uit-
voer bestemd vee te Nieuwerkerk a. d. IJsel en 2°. onder toe-
kenning van eervol ontslag als plaatsvervanger van den districts-
veearts, wien Dordrecht als standplaats is aangewezen, benoemd
tot plaatsvervanger van den districtsveearts, wien \'s-Gravenhage
als standplaats is aangewezen;

Bij Koninklijk besluit van 1 Maart 1905, n°. 42, is jhr. li. J
Boddaeet te Middelburg, benoemd tot landbouwscheikundige aan
de Rijks seruminrichting te Rotterdam;

Bij Koninklijk besluit van 6 Maart 1905, n". 52, is II. A.
Wei,man, veearts-keurmeester lato klasse aan het abattoir te
Amsterdam, met ingang van 7 Maart 1905,

1°. tot wederopzegging benoemd tot rijkskeurmeester voor het
onderzoek van voor uitvoer bestemd vleesch te Viissingen;

2°. benoemd tot plaatsvervanger van den districtsveearts wien
Dordrecht als standplaats is aangewezen.

-ocr page 361-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederliand
gedurende Januari en Februari 1905.

(De cijfers tnssclien ( ) duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwami.)

a\'

O

S

X

t-i
©

P

<35

■3

a

3

©
©

N
*

ê
%

•a

\'3

Oi

os
d
A
O
m

a

q

©

□0

a

®

ä

oj

S

Honds-
dol-
heid.

provincie.

a

03
U

\'S

a

<s

©

u

©

co
©

P.

©

©
>

©

£

i
g

J

a

0)

a

O

a

e

cn
©

1
i
"3

1
M

■a

3
08
P.

::?
•o

ÈH

E
3

j3
CJ
CO

M
o

Pi

Pr
a
ai
A

O
cc

t-

©

©
©

\'N

©

£

\'5

a

©

.5

1
H

P

3

>

•M

c

<0

■3

a

O
Ä

P3

Bij ander vee.

P.

P

©

O
*

Jiiiiuari.

Groningen . .
Friesland. . .
Drente. . . .
Overijsel . . .
Gelderland . .
Utrecht . . .
Noord-Holland .
Zuid-Holland .
Zeeland . . .
Noord-Brabant .
Limburg . . .

9
8
3
s
11

5

6

3
»»

8

8

»
»

>5
»

»

jj
«

m

»
»


n

»

n
»

77
»

71
71
7.)

n
77
1

ï
V

22)

4(1)

100(21)

n

»

»

«
»

77
71

1}
11
7!
71

77
»

»
»

»

6(5)
1

12 (12)
»

77

71
11

V

71

n
71

10(8)
4(4)
1

3(3)
12(10)
10(7)
8(5)
ioc)

11 (")
8(7)

»

n

«

i)
»

n
n
r>

77

77

»

»

71

71
"

1 "

V
71
77

V

36(9)
»

77
11

Totaal

64

«

77

71

4(4)

104 (22)

19 (13)

71

77 (M)

[

1 71

1

36 (ü)

Februari.

Groningen . .
Friesland. . .
Drente. . . .
Overijsel . . .
Gelderland . .
Utrecht . . .
Noord-Holland .
Zuid-Holland .
Zeeland . . .
Noord-Brabant .
Limburg . . .

6

!
2
5
1
3

7
1

8
8

n
71

n
"

77

V
71
71
7!

71
"

V
71
7!
71
71
7)

V
77
7)
71
71

71
71

77
1

71
n

h
77
1
1

n
"

6 («)

13 (•)

w

n
»»

»

»

1

n
«

w

m

jj
»

jj
»

77
7)

n

77

w

3(>)

1

»

71
17
n

ri

:
71
71

V

V
71

6 (»)
7 («)
5 (*)
3 (2)

7 C)
1

2 (»)
9 («i

77

11 (8)

9(»)

71
77
77
17
7,)
71
71

77
»

77
77

n
»

77
71
77
fi
71
71
7)
71
71

71

77
71
77

2 (*)
»

77

Totaal

50

n

77

n

2(2)

20 (Gj

4(»)

n

60 (47

I W

11

2 (i)

Staatscourant van 17 Februari 1905, n°. 41 en 16 Maart 1905, n°. 64.) v. E.

-ocr page 362-

AAN HET

ABATTOIR

===== te =====

AMSTERDAM

vaceeren TWEE plaatsen als :

KEURMEESTER

— 1e KLASSE. —
Het aanvangsalaris bedraagt f1800.

Gegadigden naar deze betrekking gelieven zich ten
spoedigste aan te melden bij den ondergeteekende.
die voor het geven van nadere inlichtingen dagelijks
te spreken is van 0 12 UUR
v. m. en van 1—5 UUR
n. m., uitgezonderd Zondag- en Zaterdagnamiddag.

De Directeur,

D. VAN DER SLUYS.

-ocr page 363-
-ocr page 364-

MEDE DEELINGEN UIT DE CHIRURGISCHE CLINIEK
VAN \'S RIJKS VEEARTSENIJSCHOOL,

dook

W. O. SCHIMMEL en J. G. A. REESER.

9Ö. Een clermoidcyste aan het manubrium
sterni van een paard.

Den 26stctl Januari 1905 werd ter behandeling aangeboden

O O

een 8-jarige bruine merrie, gekruist inlandsch ras, hoog
1,62 M., toebehoorende aan A. W. te D. Dit dier had aan
de punt van het borstbeen een gezwel ter grootte van een
mansvuist.

Bij palpatie bleek dat het gezwel met de basis aan het
manubrium sterni was bevestigd en dat de huid er gemak-
kelijk over te verschuiven was. Het was vastweek op het
gevoel, niet warm, niet pijnlijk; men kon er vrij sterk op
drukken zonder dat eenig verzet vanwege het dier ontstond.

Bij het in den noodstal geplaatste paard werd tot de
exstirpatie overgegaan. Nadat de haren waren afgeknipt en
het operatieveld was gedesinfecteerd, werd over het midden
van het gezwel een verticale huidsnede van ongeveer 10 cM.
gemaakt. Met de bistonri werd het rondom los gepraepa-
reerd; de verbinding met het manubrium sterni werd ten
slotte met een CoorK.R\'sche schaar doorgeknipt. Er ontstond
weinig bloeding; slechts één spuitende arterie moest worden
onderbonden.

Nadat de wondholte met een sublimaatoplossing (1 : 1000)
was uitgespoeld, werd zij met een groote wattentampon, in
sublimaat gedrenkt, opgevuld; daarover werd de huid met
drie suturae nodosae gehecht.

Den volgenden dag werd een schoone tampon ingebracht;

23

-ocr page 365-

\'s avonds ontstond een vrij sterke parenchymateuse nabloe-
ding. Nadat eenigen tijd door betten met sublimaat te
vergeefs was getracht bloedstelping te verkrijgen, werd een
groote tampon, bestrooid met pulvis aluminis crudi, in de
wondholte gebracht. Deze bleef twee dagen zitten; de bloe-
ding was toen geheel opgehouden.

Van dien tijd af werden de wondranden dagelijks met
boorzalf gemasseerd en werd een
Prikssnitz\' verband, over
de schoft gaande, aangelegd.

Den 25sten Februari was nog slechts een wondje ter grootte
van een rijksdaalder aanwezig. Dit werd behandeld met
dikke terpentijn, waarop fijn geknipte jute werd gestrooid.
Den 4den Maart was de wond volkomen hersteld en werd
het paard afgehaald.

Onmiddellijk na de exstirpatie werd het ronde gezwel
ingesneden; het bleek een cyste te zijn. Haar wand was
ongeveer 1/-> cM. dik en vrij zacht op het gevoel. In
het. lumen, waarvan de diameter ongeveer 8 cM. bedroeg,
bevond zich een grauwe, korrelige vloeistof, benevens een
convoluut van lange, licht gekleurde haren, welke van den
wand uitgingen. Het was duidelijk, dat het gezwel in
quaestie een dermoidcyste was en dat de vloeistof was te
beschouwen als een product van de zweet- en smeerklieren,
gemengd met vet en epithelium.

Dermoidcysten komen bij het. paard en het rund vrij
dikwijls in het subcutane bindweefsel voor. Zij hebben haar
ontstaan te danken aan een foetale instulping en afsnoering
van een bepaald gedeelte der huid. Ilaar wand vertoont
microscopisch, zooals in casu, den bouw van de huid. Vol-
gens
Remak kunnen zij ook ontstaan, doordat de huid in
het embryonale stadium wordt beleedigd op een plaats waar
zij in een plooi ligt. De verwonde randen der plooi zouden
vergroeien, waardoor do- laatste onder het ontstane litteeken
zou komen te liggen.

-ocr page 366-

Meestal zijn de dermoiden geheel van de huid afgesnoerd,
soms echter communiceeren zij er nog- mede, in welk geval
een soort fistel aanwezig is. Zij bevinden zich in den regel
op plaatsen, waar in het embryonale leven een verbinding
plaats heeft gehad. Zoo zijn ze vooral in de hals- en in
de kaakstreek aangetroffen (de zoogenaamde branchiogene
cysten). Verder zijn er beschreven aan den schouder, den
elleboog, den navel en den carpus, benevens in den testikel
en in het ovarium. In de literatuur vindt men echter geen
gewag gemaakt van zulke cysten aan het manubrium
stern i.

10°. Obtu ratio arteriae brachialis dextrae
bij een paard.

Den 9do" Maart 1905 werd wegens periodieke kreupel-
heid ter behandeling aangeboden een 6\'-jarige zwartbruine
merrie, hoog 1,60 M., van gekruist inlandsch ras, toebe-
hoorende aan v. d. H. te Z.

Volgens den eigenaar was dit paard rad als het van stal
kwam, doch werd het na eenige inspanning rechts vóór
kreupel. Rustte het enkele oogenblikken, dan was het weer
rad, terwijl na een korte poos draven de kreupelheid terug-
keerde. In de weide grazende, bleef de kreupelheid uit,
doch voor den ploeg gespannen, werd de locomotiestoornis
weldra zoo ernstig, dat het paard dreigde te vallen.

Dit duurde aldus reeds een half jaar; fricties en scherpe
zalven aan den rechter schouder hadden in den toestand
geen verbetering gebracht.

Voor het onderzoek werd het gezonde, krachtige paard
onder den man gereden. Aanvankelijk bleek het volkomen
rad en liep het met zeer ruimen, lossen, vierkanten draf.
Daarbij had het veel temperament. Eerst na ongeveer 7 a
10 minuten draven begon men iets abnormaals aan den
gang van het paard tc bemerken. Het lichtte dan namelijk
den rechter carpus minder hoog op; van boven uit werd

-ocr page 367-

het been echter nog flink naar voren gebracht, de schouder
werd niet teruggehouden.

Het minder buigen van den carpus en het vallen op
het gezonde been werden onder het draven steeds duide-
lijker. Ten slotte, gemiddeld na ongeveer 12 minuten,
scheen het dier de beschikking over zijn flexoren te ver-
liezen. Het been werd dan van den carpus uit met een
sterke hyperextensie der phalangeaalgewrichten naar voren
geslingerd. Daatdoor werden, evenals dit bij chronische
hoefbevangenheid het geval is, de uiteinden van het ijzer
telkens zichtbaar, wanneer het paard naar den onderzoeker
toe kwam.

Liet men het nog langer draven — wat den ruiter meer
en meer moeite kostte — dan werd het eindelijk zóó kreupel
dat het dreigde te vallen. Stapte het paard daarna, dan
bleek het in hooge mate angstig en pijnlijk. Het zweette
over het geheele lichaam (ook aan het kreupele been), de
neusgaten waren wijd opengesperd, de oogen puilden eenigs-
zins uit. Het vooruitbrengen van het kreupele been ging
dan gepaard met een hevige contractie van de anconaei-
groep en met dezelfde hyperextensie als ook in draf was
opgemerkt. Het neerzetten van dat been geschiedde met
een trillende, onzekere, tastende beweging, alsof het zeer
pijnlijk was. Het werd telkens teruggetrokken, zonder den
lichaamslast er op te laten rusten; geschiedde het laatste,
dan was het slechts voor een kort oogenbllk en nam het
linker voorbeen spoedig de taak weder over. Alles wees er
op, dat het paard het pijnlijk gevoel van speldeprikken in
het been had, zooals de mensch bij dezen vorm van clau-
dicatio intermittens waarneemt.

Telkens bleek dat het paard na een rust van cenige
minuten volkomen rad werd. Werd het nu onmiddellijk
weer in draf gereden, dan herhaalde de kreupelheid zich in
een paar minuten tijds.

-ocr page 368-

Wat de diagnose betreft, kon moeielijk aan iets anders
worden gedacht dan aan een obturatie van de arteria
brachialis. Het was niet waarschijnlijk dat hooger, bijv. in
de arteria axillaris, een verstopping bestond, omdat de
schouderspieren blijkbaar goed van bloed voorzien bleven.
Het been werd namelijk van den schouder uit steeds be-
hoorlijk naar voren gebracht. De anconaei kregen het echter
na voortgezette snelle beweging te kwaad ; zij contraheerden
zich dan krampachtig. Met de flexoren van het onderbeen
was het dan reeds zoover gekomen, dat zij aan de extensoren
geen tegenwicht meer boden; vandaar de hyperextensie der
phalangen, het slingerend vooruitwerpen van het lidmaat.
Er ontstond dus een paresis der flexoren van het onder-
been, terwijl het lidmaat van den schouder uit met kracht
voorwaarts werd geworpen.

Op de vraag hoe de obturatie in de arteria brachialis was
ontstaan, moest het antwoord achterwege blijven. Het hart
bleek volkomen normaal; de pols was vol en regelmatig,
het aantal slagen bedroeg 48 in de minuut. I)e pulsatie
der pijparterie van het rechter voorbeen was in het stadium
van onvoldoenden bloedstoevoer, wanneer bovengenoemde
krampachtige en paretische symptomen waren ontstaan, nog
steeds, hoewel flauw, voelbaar. Er bestond in dit opzicht
weinig verschil met het linker voorbeen.

Mogelijk was een endarteriitis circumscripta van de ge-
noemde arterie de oorzaak, doch de kreupelheid had zich bij
dit gezonde, krachtige paard plotseling, zonder eenige be-
kende aanleiding geopenbaard. Er viel niets waar te nemen
dat op symptomen van arteriosclerose wees.

De prognose kon niet gunstig worden gesteld, ook omdat
de mogelijkheid van nieuwe en uitgebreider thromboseering
niet kon worden weggecijferd.

Al gelukte het dus door doelmatige oefening de collaterale
vaten der arteria brachialis tot meerdere ontwikkeling te

-ocr page 369-

brengen, zóó dat deze ook bij snelle gangen in den toevoer
van het arteriëele bloed konden voorzien, dan was men
daarmede geenszins zeker van een duurzaam gunstig resultaat.

Ten einde de viscositeit Van het bloed te verminderen
en dus de circulatie door de nauwe arteriën te bevorderen,
werd per os 10 gram natrium jodatum pro die verstrekt.
Dit werd in het drinkwater eenige malen per dag toegediend.
Voorts werd het dier zooveel mogelijk dagelijks gereden tot
de locomotiestoornis intrad. Hiermede werd, gelijk reeds is
opgemerkt, beoogd de collaterale vaten zoodanig te verwijden,
dat eindelijk de geobtureerde arteria geheel kon worden
gemist.

Het laatste kon eerst op den langen duur tot het ge-
wenschte resultaat leiden. Daartoe miste de eigenaar het
geduld; hij had liever dat een ander die proef nam en gaf
zijn voornemen te kennen het paard te verkoopen.

(Wordt vervolgd.)

MEDEDEEL1NGEN UIT HET LABORATORIUM DER
GEMEENTE-SLACHTPLAATS TE UTRECHT,

dook

K. HOEPNAGEL en H. E. REESER.

(Vervolg.)

D. Besmettelijke borstziekte. (Schweineseuche.)

Den 28ste" Februari j. 1. werd bij drie geslachte varkens,
toebehoorende aan .1. K. te Kokkengen, longontsteking ge-
constateerd. Deze bepaalde zich vooral tot den longtop;
het longweefsel was aldaar gehepatiseerd, bruinrood van kleur,
bevatte tal van kleine, gele necrotische haardjes en was

-ocr page 370-

scherp van het normale weefsel gescheiden. Tevens was de
long er met de pleura costalis vergroeid, zoodat naast de
lobaire pneumonie een adhaesieve pleuritis bestond; verder
werd nog een lichte pericarditis aangetroffen en waren de
bronchiale lymphklieren sterk vergroot; ze waren echter niet
rood gekleurd en bevatten evenmin necrotische haarden.

Behalve genoemde verschijnselen was er aan de dieren
niets abnormaals te bespeuren ; ook het maag- en darmslijm-
vlies zag er volkomen gezond uit (weer een bewijs dat de
borstziekte niet van enterogenen oorsprong is) en van rood-
kleuring der huid was geen sprake. Zonder het bacteriolo-
gisch onderzoek zou zeker niet aan //Schweineseuche \' zijn
gedacht. Dekglaspraeparaten echter, vervaardigd uit de bron-
chiale lymphklieren en nit het bronchiaalschuim, gekleurd
met carbolfuchsine, lieten behalve streptococcen ook een
massa coccobacillen zien.

Een wit konijn, subcutaan geënt met een stukje long
van bovengenoemde varkens, stierf na ongeveer 36 uur.
Bij de sectie bespeurde men niets abnormaals, alle organen
zagen er gezond uit, er waren geen exsudaten in de sereuse
holten; alleen de entplaats was necrotisch.

Met een uitgegloeide schaar werd een stukje van de punt
van het hart afgeknipt en uit het hartebloed werden ver-
schillende culturen aangelegd; daarna werden dekglasprae-
paraten gemaakt, welke gekleurd werden met carbolfuchsine
en carbolthionine. Alle praeparaten wemelden van de typische
diplococcen, welke als het ware in reine cultuur in het bloed
van het konijn aanwezig moeten zijn geweest.
De uitslag der culturen was als volgt:
a. Bouillon. Na 48 uur gelijkmatig troebel. Bij schudden
ontstonden wolkjes in den bouillon van onderen af. Na een
week was een duidelijk bezinksel waar te nemen. De bouillon
was door de bacillen zuur gemaakt.

h. Gelatine-sleekcultuur. Groei hierin langzaam. Eerst na

-ocr page 371-

ongeveer 3 dagen (in de broedstoof bij 22°) werd de entsleek
handvormig troebel met zeer fijne koloniën aan den rand
(gezaagd uiterlijk). Gelatine vervloeide niet.

c. Glycerine-serum. Na eenige dagen ontstond een dun
wit belegsel.

d. Glycer in e-aardappel. Groei bleef uit. Ten slotte na
3 weken een weinig glanzend langs de streep.

e. Ac/cir-agar. Op schuin gestolde agar was de groei
bijzonder snel en fraai. Na 24 uur ontstonden glanzend
witte koloniën, in het midden tot een dito massa vereenigd
Langzamerhand verloren de koloniën haar glans, ze werden
matter en onduidelijker. Het condensatievocht van de agar
werd troebel evenals bouillon.

In den hangenden druppel waren de bacillen duidelijk
na te gaan; ze waren onbeweeglijk (geen ciliën) en ver-
toonden de
brown\'sche moleculairbeweging, een trillen in
alle richtingen, terwijl rondom eiken bacil een heldere hof,
kapsel, aanwezig was.

Een dekglaspraeparaat uit den bouillon, gekleurd met car-
bolmethylviolet, toonde de eigenaardige polymorphe staafjes
aan, welke echter veel kleiner waren dan die uit het bloed
van het konijn. De kleuring volgens
Gram viel negatief uit.

Een ander geval van borstziekte werd waargenomen op
6 Maart 1905. Ook hier waren alleen de longtoppen aan-
getast en was, behalve een weinig pleuritis, overeenkomende
met het ontstoken longgedeelte, verder alles normaal.

Dekglaspraeparaat: coccobacillen (weinig).

In de gelatine-plaatcultuur kwamen voornamelijk borst-
ziektekoloniën tot ontwikkeling (onderzoek in den hangenden
druppel).

Een cavia, subcutaan geënt met 1 cM.3 longsap van een
in een mortiertje fijn gewreven stukje long, stierf na 20
uur. Na de sectie werden weer voedingsbodems geënt en
een dekglaspraeparaat gemaakt; de bacillen waren niet in

-ocr page 372-

die groote hoeveellieid aanwezig als in liet bloed van bet
konijn.

De uitslag van de aangelegde culturen was als boven,
de glycerine-aardappel echter bleef volkomen steriel, terwijl
de glycerine-steekcultüur niet handvormig troebel werd, maar
alleen witte, ronde koloniën in de entsteek vertoonde. In
den hangenden druppel onbeweeglijk.

In beide gevallen hadden we dus te doen met de be-
smettelijke borstziekte der varkens en beide waren geken-
merkt door geringe sectieverschijnselen.

De bacillen kleurden zich het meest als diplococcen of
dikke staafjes of enkele coccen; poolkleuring met een helder,
veel lichter rood gekleurd centrum was alleen bij de sterkste
vergrootingen waar te nemen.

Na den interessanten arbeid van Dr. Poels is het ons
duidelijk geworden dat vele gevallen van pneumonie bij
slachtvarkens terug zijn te brengen tot r/Schweineseuche.»

E. Iets over den cysticercus inermis.

In het vorig nummer van dit Tijdschrift (n°. 6) is door
ons reeds een en ander geschreven over de zitplaatsen van
bovengenoemden cysticercus bij het rund en over het zeld-
zaam vinden er van in ons land, wat nog steeds, wegens
het veelvuldig voorkomen bij den mensch van de taenia
saginata, den volwassen vorm van dezen cysticercus, be-
vreemding verwekt. Nu zullen we een door ons genomen
voedingsproef bij een kalf mededeelen.

Den 27sten Januari 1905 werd aan een nuchter kalf met
melk eenige proglottiden ingegeven van de taenia saginata,
welke ons door den heer
Vrijheid, arts te Utrecht, wel-
willend waren geschonken ; het dier heeft dus een buiten-
gewoon groot aantal eieren van deze taenia binnengekregen.
In den beginne bleef het kalf gezond en groeide het goed,
maar na eenigen tijd (3 weken) begon het te hoesten,
hetgeen steeds toenam.

-ocr page 373-

Den 14don Maart, dus na 45 dagen, werd het dier geslacht
en bij liet onderzoek dat nu volgde, sprong in het oog dat
het geheele dier bezet was met kleine blaaswormen van
ongeveer 5 raM. grootte, welke in alle onderzochte spieren
aanwezig waren (het meest in de huikspieren, het middelrif
en de adductoren). In de rechter en linker uitwendige
kauwspier waren er respectievelijk 4 en 3, terwijl de rechter
en linker inwendige kauwspier er elk 4 bevatten.

Het tongweefsel was nog beter voorzien dan de kauw-
spieren, maar het meest sprong het hart in het oog; de
blaaswormen waren aldaar grooter en in belangrijke hoe-
veelheid aanwezig. Het hart schijnt dus het eerst door dezen
parasiet te worden aangetast, terwijl bekend is dat hij aldaar
het spoedigst afsterft.

In de longen waren de cysticercen bij het betasten als
fijne knobbeltjes waar te nemen. Beide longen waren er
mede doorzaaid, wat het hoesten kan verklaren.

Ook het levervveefsel bevatte daarvan vrij veel; hier waren
ze veel kleiner.

Verder werden er nog eenige gevonden op de serosa van
het rumen; de nieren cn milt waren vrij. In geen der beide
oogen konden ze worden aangetoond, alleen werd er één
gevonden op het conjunctivaalslijmvlies van het rechteroog,
dicht bij de cornea.

De blaaswormen deden zich voor als heldere, ovale blaasjes
met een doorschemerend wit puntje , de scolex, en een weinig
vloeistof; rondom zulk een blaasje was een grauwgele bind-
weefselkapsel aanwezig. In de spieren veroorzaakten de blaas-
wormen kleine holten.

F. Apoplexia cerebri bij een paard.

I)en 23sten Februari, \'s ochtends om () uur, werd vee-
artsenijkundige hulp ingeroepen voor een paard van de
gemeentereiniging; het had, volgens den stalwacht, verbazend
te keer gegaan. Bij onze komst was het volkomen rustig;

-ocr page 374-

pols en temperatuuV waren normaal, het paard at met graagte
haver en had een kalmen blik. liet dier, een 16-jarige
merrie, was vroeger altijd gezond geweest en zou alleen daags
te voren zijn haver hebben laten liggen.

In den namiddag van denzelfden dag werd weer tele-
phonisch hulp ingeroepen, waarbij door den opzichter werd
medegedeeld dat er nu verschijnselen van stille-kolder be-
stonden. Werkelijk bleken deze symptomen bij onze komst
te bestaan; het dier stond met het hoofd omlaag in een
hoek van den box gedrukt, met slaperigen blik, reageerde
zoo goed als niet op prikkels, liet de voorbeenen kruiselings
plaatsen en zich op de kroon trappen, verdroeg het met
een vinger in de ooren steken en het zijwaarts buigen van
den hals met het hoofd tegen den romp. Het eten geschiedde
op de bekende eigenaardige wijze, namelijk langzaam, telkens
ophouden en met een wisch hooi in den mond blijven staan.
Pols en ademhaling waren beide verlangzaamd.

Het dier, los in den box rondloopende, maakte manege-
bewegingen naar links; tegen een draaiing in de tegenover-
gestelde richting verzette het zich met alle kracht.

Naar aanleiding van deze verschijnselen werd den 24sUn
Februari 0,8 gram pilocarpinum muriaticum subcutaan inge-
spoten en een brok met 30 gram extractum aloës aquosum
toegediend.

Eenige uren daarna traden hevige excitatieverschijnselen
in; het dier lag in den box en sloeg dermate met voor- en
achterbeenen, dat de deuren moesten worden vastgegrendeld.
Telkens sprong het overeind en liet zich daarna weer vallen,
waarbij het zich zware beleedigingen toebracht. De blik was
woest en de gevoeligheid zoo verhoogd, dat het paard niet
te genaken was.

Op deze aanvallen van excitatie volgden pauzen van
diepen sopor.

In den avond van den 25sto" Februari werd afmaken

-ocr page 375-

geadviseerd en het dier naar liet abattoir vervoerd, alwaar
bij opening van den schedel bleek, dat de hersenvliezen
sterk geïnjicieerd waren. De hersenen werden in de lengte-
richting van de hemisphaeren doorgesneden, waarbij in het
oog sprong, dat het weefsel rooder dan normaal was en dat
er een groote haard bestond in het achterste deel van de
rechter hemisphaer, dicht bij de kleine hersenen ; het weefsel
was aldaar geheel verwoest.

De excitatie-verschijnselen laten zich uit het bestaan van
dien haard, dooreen bloeduitstorting teweeggebracht, verklaren.

Verder was in den linker ventrikel een gezwel aanwezig,
ter grootte van een knikker, bruin van kleur met gele
vlekken en van de vaatvlechten uitgaande. Vermoedelijk was
dit een cholesteatoom. De rechter ventrikel zag er volkomen
normaal uit; daarin was geen vloeistof te bespeuren.

De heer Thomassen, wien deze hersenen werden geschon-
ken, vond bij nader onderzoek nog een haard in de diepte.

Behalve genoemde verschijnselen aan de hersenen waren
geen anatomische bijzonderheden te bespeuren; alle organen
zagen er volkomen normaal uit, alleen bevonden zich sub-
cutaan hier en daar bloedingen, als een gevolg der belee-
digingen, in het excitatie-stadium ontstaan.

(Wordt vervolgd;)

STATIONNAIRE LUXATIE VAN DE PATELLA
NAAR BOVEN BIJ HET PAARD,

door

J. STAPENSÉA. Assistent.
(Met 2 afbeeldingen.)

Het is naar aanleiding van een dergelijk geval in de
cliniek van den leeraar
Thomassen, dat ik er hier melding

-ocr page 376-

van maak. Den L7de" Februari 1905 werd in genoemde
cliniek opgenomen een donkerbruine, driejarige merrie van
den heer S. te K., welk paard sedert 30 December te voren
wegens luxatio patellae in behandeling van een veearts was
geweest.

De anamnese luidde als volgt: patiënte was ziek, at niet
en had zoowel vóór als achter een slingerenden gang, zoodat
de beenen kruiselings over elkaar werden gezet. Op 30
December kon het linker achterbeen niet worden verplaatst.
Den volgenden dag werd hetzelfde aan het rechter achterbeen
opgemerkt en luxatie van beide patellae vastgesteld.

Links gelukte het de repositie te bewerkstelligen, doch
rechts trad telkens recidieve op, tot men op zekeren dag de
patella niet meer op haar plaats kon brengen. Ondertusschen
was links volkomen herstel ontstaan.

De eigenaar besloot, op aanraden van bedoelden veearts,
het paard naar de veeartsenijschool te zenden. Den 17den
Februari werd het op een veewagen aangevoerd.

Patiënte verkeerde in een slechten voedingstoestand, de
huid lag vast, de haren waren glansloos. Het geheele
uiterlijk wees op een zwakke constitutie.

Het bleek dat men te doen had met een luxatie van
de patella naar boven, een vast haken van de
patella op den media! en condylus van het femur.
Hierbij vindt een verschuiving van de knieschijf naar boven
binnen haar gewrichtskapsel plaats, zoodanig dat zij in de
fovea suprapatellaris komt en niet meer naar beneden kan
glijden. We hebben alzoo te doen met een distensie-
luxatie of wel een luxatie ten gevolge van ver-
slapping en verlenging der banden.

Sommige schrijvers meencn deze verplaatsing der knieschijf
evenwel niet onder de luxaties te mogen rekenen.
Meykii
voert als argument aan, dat de patella, niettegenstaande ze
verplaatst wordt, toch altijd in contact blijft met deelen tot

-ocr page 377-

het gewricht behoorende, welke met kraakbeen zijn. bedekt.
Ook
Bassi is deze meening toegedaan.

Meestal ontstaat de luxatie spontaan en wel bij
zwakke individuen, waar het bandapparaat verslapt is, waai-
de hygiënische verzorging te wenschen overlaat, of wel bij
dieren, welke door zware ziekten (influenza) veel hebben
geleden.

Een niet minder gewichtige praedisponeerende oorzaak is
gelegen in den anatomischen bouw van het kniegewricht.
Als determineerende oorzaak moet in hoofdzaak worden be-
schouwd een plotselinge overspanning, ten gevolge waarvan
de rechte banden worden gerekt en het mogelijk wordt,
dat de patella over den medialen condyl glijdt en in de
fovea suprapatellaris terecht komt (bij opstaan, uitglijden,
etc.). Zij ontstaat in de meeste gevallen plotseling in den
stal, zonder dat het paard te voren kreupel was. Men vindt
zulk een paard met een volkomen stijf, in het knie- en
spronggewricht, gestrekt en iets naar achteren geplaatst
achterbeen.

Om tot patiënte terug te keeren, zij het volgende vermeld.
Bij het staande paard, met zooeven genoemden stand, was
de verplaatsing van de patella door palpatie duidelijk waar
te nemen; vooral als men de beide kniegewrichten met
elkaar vergeleek, waren rechts de sterk gespannen patellair-
banden goed te voelen. Van kniezwelling was niets te be-
merken (de kapsel is bij dergelijke patiënten niet uitgezet),
terwijl patiënte, welke manipulaties ook werden aangewend,
volkomen pijnloos was.

Bij de beweging in stap werd het been sleepend, min of
meer buitenwaarts, naar voren gebracht, daarbij met hot
toongedeelte van den hoef den bodem rakende. Dit symp-
toom, karakteristiek voor bedoeld lijden, is het gevolg
van de gestrekte positie, zoowel van sprong- als knie-
gewricht. Het gelukt dan ook niet de gewrichten eenigs-

-ocr page 378-

zins te buigen, hoe groot de aangewende kracht moge zijn,
voor en aleer de patella op haar normale plaats is terug-
gebracht. Te vergeefs werd beproefd de patella op te lichten
en haar in de gewone positie terug te voeren.

Het spreekt van zelf dat de prognose ongunstig
luidde, als men nagaat dat het lijden sedert half Januari
bestond, en dat, al mocht het gelukken de repositie te bewerk-
stelligen, patiënte toch op zijn minst genomen, kreupel zou
blijven loopen. Immers, een dergelijke rustperiode moest,
zou men denken, een zoodanige verandering van het ge-
wrichtskraakbeen ten gevolge hebben, dat aan volledig herstel
niet te denken viel. Het resultaat der therapie heeft evenwel
geleerd, dat men uiterst voorzichtig moet zijn met het stellen dei-
prognose, daar ook hier de uitkomst de verwachting overtrof.

Zooals ik reeds mededeelde, gelukte het niet door passieve
bewegingen de patella in haar normale ligging te brengen;
evenmin vermocht men de patella op te lichten en over den
condyl te schuiven. Er werd daarom besloten dit onder
narcose te beproeven.

Als narcoticum werd gebruikt chloralhydraat 00 gr.
met (iOO gr. decoct van se men lini, rectaal geïnfun-
deerd. Daarna werd patiënte in een broek gehangen en voor-
zichtig, met het rechter been boven, op een matras gelegd,
terwijl nog 25 gr. chloralhydraat met 300 gr. decoctum
werden geïnfundeerd.

Spoedig lag patiënte rustig te slapen en werd tot de
repositie overgegaan. Er werd een hoeftouw om de koot
gelegd, en één om het spronggewricht. Aan beide touwen
werd getrokken, om, nadat nu de patella eenigszins was
opgelicht, het been op die manier te doen buigen, wat vrij
gemakkelijk geschiedde.

Zoodra de touwen evenwel werden losgelaten, was de
patella weder geluxeerd, wat zich telkens herhaalde en de
prognose nog ongunstiger maakte.

-ocr page 379-

Na liet been van de touwen te hebben ontdaan, stond
patiënte, welke inmiddels was ontwaakt, vrij gemakkelijk op.

Hertwig liet in twee pas ontstane gevallen door perma-
nente drukking gedurende dag en nacht de knieschijf op
haar plaats houden; twee krachtige mannen losten elkaar
tot dit doel om het half uur af.

Lanzillotti beveelt aan het been in gebogen positie te
houden door middel van een touw, gaande van koot naar hals.

Zoo wordt in Stockfleth\'s Chirurgie melding gemaakt van
een luxatie der patella naar boven bij een hengst, waar cle
knieschijf in den tijd van 6 weken negenmaal geluxeerd was.
Telkens ging het moeielijker om repositie te verkrijgen. Tus-
schen de beide laatste aanvallen lag een tijdruimte van 12
dagen, en daar de patella ook toen bij het staande dier niet
terug was te schuiven, werd het op stroo neergeworpen.
Zoodra de knieschijf gereponeerd was, werd in den omtrek
van de knie een scherpe zalf aangewend, terwijl men boven-
dien, om recidieve te voorkomen, het paard gedurende 48
uur liet liggen, met het zieke achterbeen aan het voorbeen
van denzelfden kant bevestigd. De patiënt bleef eenige dagen
in den stal, om daarna langzamerhand aan den arbeid te
worden gewend.

Laatstgenoemd geval heeft veel overeenkomst met het
door mij beschrevene, ook daar trad telkens recidieve op en
kon de repositie steeds moeielijker tot stand worden gebracht.

Een dergelijke therapie werd ook in dit geval toegepast.
Patiënte werd in een broek geplaatst. Het been werd nu
in flexie gebracht door middel van een hoeftouw, dat om
de koot gelegd en aan de broek bevestigd was. Gedurende
2 X 24 uur, met een kleine tusschenpoos, werd het been
in deze positie gehouden. Daarna werd de broek wegge-
nomen en het paard los in een box gelaten.

Luxatie trad toen niet meer op. Daar patiënte sedert
den laatsten aanval niet meer had gelegen, ging zij telkens

-ocr page 380-
-ocr page 381-
-ocr page 382-

liggen, daarbij niet den minsten binder van de pateik
ondervindende.

Opmerkelijk was, dat patiënte gedurende laatstgenoemde
therapie vrij sterk in voedingstoestand was achteruitgegaan.
Na eenige dagen werd zij in een gewonen stand geplaatst,
terwijl op het kniegcwricht jood zalf (1 op
S) werd ge-
appliceerd. Ivort na de repositie liep zij in stap reeds vrij
goed, doch in draf kwam de kreupelheid duidelijk te voor-
schijn. Met den dag verminderde deze en wel zóódanig, dat
patiënte den 7aen Maart als volkomen hersteld door
den eigenaar kon worden afgehaald.

DE EXTRACTOR VOLGENS PFLANZ,

door

J. TH. VAN LOHUIZEN.

Sedert 14 Februari j.1. wordt door mij gebruik gemaakt
van den extractor volgens
Pfl.ynz voor het losmaken van
de huid der voorbeenen, welk instrument afgebeeld is in den
//Katalognachtrag
1904» van Hauptner. Nadat de ketting-
zaag volgens de methode van
Paimans de embryotomie van
het kruis zeer gemakkelijk had gemaakt, bleef het wegnemen
van een voorbeen vooral dan een zeer moeielijk werk, wanneer
bij jonge onontwikkelde runderen een zwaar kalf moest
worden geboren, waarvan de kop en beide voorbeenen vóór
de komst van den veearts door den eigenaar en zijn helpers
vast in de geboorte waren getrokken. Met kleine en groote
spatel is het dan onmogelijk de huid voldoende los te maken;
overal blijven verbindingen tusschen dc huid en de spieren.
Het is dan vaak ondoenlijk deze met de hand los te maken,
en waar daartoe bij eenige ruimte nog kans bestaat, zal dit

24

-ocr page 383-

den veearts niet alleen veel inspanning, maar ook beleedi-
gingen aan de handen kosten. En welke trekkracht wordt
dan dikwijls nog niet vereischt om het voorbeen te voor-
schijn te brengen?

Bij het gebruik van den extractor begint men met, door
een kleine steekwond, lucht onder de huid te pompen. Door
Pflanz noch Hauptner wordt daarvoor een bepaald instru-
ment aangegeven; ik heb hiervoor in gebruik genomen een
volledig rijwielventiel en aan het in dit geval langere gummi-
buisje een melkbuisje met spitse punt verbonden. Wordt
dit melkbuisje onder de huid van het voorbeen gebracht en
een fietspomp aan het ventiel verbonden, dan kan men in
korten tijd het geheele voorbeen tot bovenaan den schouder
voelen opzwellen.

Nu maakt men met het huidmes aan de buitenvlakte
van het been een huidsnede, van de koot tot zoo hoog
mogelijk op den schouder. Daarna wordt de huid rondom
de pijp geheel losgemaakt, de ketting intusschen aan het
ondereinde van het been verbonden en het eene been van
de vork van het instrument tusschen de losgemaakte huid
en het been geschoven, tot het kopstuk van deze vork geheel
ligt tusschen been en huid en de huid is opgenomen door
dit kopstuk. Men zet nu de vork op het draaitoestel, hecht
den ketting vast en laat zacht en geleidelijk, doch krachtig
aandraaien, waarbij men met de hand het kopstuk, waar
dit de huid van het been losscheurt, volgt. Wordt de
ketting te kort, dan kan men dezen boven den handwortel,
doch steeds buiten om de huid, aanleggen. Zoodoende zal
men zien dat het voorbeen, incluis den geheelen schouder,
vrij is van huid, en nadat de huid onder aan de koot is
losgesneden, aan den ketting zeer gemakkelijk kan worden
uitgetrokken.

Winterswijk, April 1905.

-ocr page 384-

UTERUSRUPTUUR INT RA G RA V l DIT AT EM,

DOOR

J. TH. VAN LOHUIZEN.

Den 18den Maart j.1. werd mijn hulp ingeroepen bij een
eerstkalvende koe van H. te B., waarvan het bericht luidde,
dat zij reeds een paar dagen slecht gegeten en nu den
gehcelen dag weeën vertoond had cn niets meer gebruikte.
Bij mijn komst bleek mij, dat de tijd van kalven was aan-
gebroken en het dier herhaaldelijk, doch weinig krachtige
weeën had. Bij inwendig onderzoek den uterus echter ge-
heel ledig vindende, voelde ik, na mij overtuigd te hebben
dat in de goot van den potstal geen dood kalf lag (men
moet zich omtrent de oplettendheid der veehouders vaak
geen te groote illusies maken), te meer daar de buik minder
omvang vertoonde dan men het in dergelijke omstandigheden
gewoon is te zien, bij uitwendig onderzoek van de rechter
onderbuikstreek, het kalf. Nu den uterus nauwkeuriger onder-
zoekende, vond ik in het voorste uterussegment een scheur
van ± 15 eM. lengte, waardoor ik enkele deelen van de
vrucht in de buikholte kon bereiken.

Daar in den uterus zelf geen bloed aanwezig was en zich
ook ha het passeeren van den arm door de ruptuur geen bloed
aan mijn hand bevond, bleek hieruit dat het kalf reeds eenigen
tijd geleden, althans wellicht zoo lang als do koe minder eetlust
had gehad, door de scheur uit den uterus was geraakt.

Ik adviseerde tot slachting, waarbij ik echter tot mijn spijt
niet tegenwoordig kon zijn ; later op den dag is de uterus
door mij echter nauwkeuriger onderzocht. Ik vond daarin
geen bloed; de cotyledonen waren reeds kleiner dan normaal
en de rand van de scheur, welke er franjeachtig uitzag,
bevatte vastgekleefde bloedstolsels.

Winterswijk, April 1905.

-ocr page 385-

Korte mededeelingen en referaten.

Behandeling van acute peritonitis met paardeserum. —

In de vergadering der Vrije vereeniging van Berlijnsche chirurgen
op 13 Februari 1905 sprak
Federmann over dit. onderwerp. De
injectie van paardeserum zou niet ten doel hebben een specifieke
bactericide serumwerking uit te oefenen op een inficiens, doch
zij zou een liyperleucocytose opwekken en daardoor het weerstand-
biedend vermogen van het lichaam verhoogen. Men moet het
serum echter steriel verzamelen en niet later steriliseeren door
warmte; in dat geval verkrijgt men de bedoelde werking niet.
(Deutsche Medizinal-Zeitung 1905, N°. 18.) W. C. S.

De verschillende melasse-soorten in haar beteekenis als
voedingsmiddel in plaats van haver voor het troepenpaard. —

De paardenarts Jarmatz handelt over dit onderwerp in de Zeit-
schrift für Veterinarkunde
1905, N°\'. 1 und 2, en komt tot de
volgende besluiten.

4°. De verschillende melasse-soorten, waarvan de turfmeel-
melasse het best is, komen bij troepenpaarden als voedingsmiddel
niet in aanmerking en kunnen derhalve de haver niet vervangen.

2°. Zij hebben alleen beteekenis als diaetetisch bijvoeder, onder
voorwaarde dat het haverration onveranderd blijft en iets meer
hooi kan worden verstrekt. Onder deze omstandigheden levert
het toedienen van melassepraeparaten aan troepenpaarden voor-
deel op; het voorkomen der paarden verbetert, de eetlust neemt
dikwijls toe en de haarwisseling loopt sneller af.

3°. Een langdurige voedering van melasse verdient geen aan-
beveling.

4o. Het best is om melasse in bet voorjaar ten tijde der haar-
wisseling en in den herfst na alloop der manoeuvres te ver-
strekken; voorts aan slechte eters en aan reconvalescenten.

5°. De fabrikanten moeten, behalve voor het watergehalte,
voor het suikergehalte en de verhouding hiervan tot het zout-
gehalte instaan. Het bedrag van het laatste mag bij 48 percent
suiker hoogstens 8 percent zijn.

6°. Voorts dienen de fabrikanten te garandeeren voor zuiver-
heid en bet niet vervalscht zijn der bij de melasse gevoegde
stoffen. W. C.
S.

-ocr page 386-

De druifpitteii by onze huisdieren. — De microscopische
gesteldheid der druifpitten (granula iridis) was reeds lang bekend,
doch microscopische onderzoekingen hiervan waren nog niet vol-
doende ingesteld; in deze leemte heeft Dr.
O. Zietzschmann
voorzien.

Het bleek hem dat de druifpit een product is van de pars
iridica retinae; zij bestaat in hoofdzaak uit pigmeuthoudende
epitheliumcellen, welke onregelmatige balken en wanden vormen,
die grootere en kleinere holten omgeven. Deze ruimten bevatten
ten deele een fijn bindweefsel met veel bloedvaten dat van de
iris afkomstig is, ten deele zijn zij met een heider vocht gevuld
dat zijn ontstaan te danken heeft aan de talrijke dunne bloed-
vaten. Overigens hebben aan de piginenthoudende epitheliumcellen
processen plaats, welke gepaard gaan met een verval van het fijn
gekorreld troebel protoplasma, onder vorming van een homogene,
vloeibare substantie, met verschrompeling en verval van de kern,
en waarbij ook een verdwijnen vau het pigment te constateeren
valt. Hierin is in elk geval ook een secretie van waterig oogvocht
te zien, welke plaats viudt naast de vorming van humor aqueus
door transsudatie uit de wijde capillairen der ciliairuitsteeksels
en van de druifpitten. Overeenkomstige processen komen tot
stand aan de gepigmenteerde en ongepigmenteerde cellen der pars
ciliaris retinae.

Omtrent het herstel der vervallende cellen verkeert men nog
in het onzekere. Of de bij het paard dikwijls waargenomen
cellen met dubbele kern als zoodanig moeten worden aangemerkt,
kan slechts worden vermoed. Het verval der cellen openbaart
zich het duidelijkst aan de druifpitten van het paard. (
Archio für
mikroskopische Anatomie und Entioicklungsijeschichte
1905, Band 65.)

w. c. s.

Wet van 16 Februari ï!)05 betreffende koopvernietigende
gebreken in Frankryk.
— Als koopvernietigende gebreken
gelden slechts nog: bij het paard, den ezel en het muildier:
stille-kolder, longemphyseeni, cornage, kribbebijten met en zonder
afslijting der tanden, verouderde, intermitteerende kreupelheden,
periodieke oogontsteking; bij het varken: finnen. De waarborgtijd
is !) dagen gebleven en 30 dagen voor periodieke oogontsteking.

W. C. 8.

-ocr page 387-

Militair-veterinaire dienst in Nederlandseh-Indië gedurende
1903.
— Aan het «Statistisch overzicht der behandelde zieken en
der behandelde zieke paarden en muildieren van het Nederlandsch-
Indische leger over het jaar
1903» is het volgende ontleend.

De sterkte in de verschillende garnizoenen aan paarden en
muildieren was als volgt: Batavia 618 (C. 128, A. 140, O. 190,
M.T. 160) »), Banjoe Biroe en Willem 1 385 (A. 330, M. 25,
O. 30), Salatiga 454 (C. 351, A. 28, M. 25, O. 50), Soerabaia
145 (C. 61, A. 23, M. 26, O. 35), Koeta Radja 332 (C. 64,
A. 24, M. 34, O. 40, M.T. 170), Padalarang (met inbegrip van
Tjimahi en Batoe Djadjar 330 (O. 30, R.D. 300).

De geheele sterkte bedroeg dus 2264 dieren, over de verschil-
lende wapens als volgt verdeeld: cavalerie 604, artillerie 545
paarden en 110 muildieren, verder 375 officierspaarden, 330 paar-
den voor den militairen transporttrein en 300 remonte-paarden.

Hiervan kwamen in behandeling 5498, dat is 242 pet.
(C. 1529, A. 1701, M. 378, O. 441, M.T. 1146, R.D. 303),
herstelden 4904, dat is 89.2 pet. (C. 1281, A. 1532, M.
345, O. 398, M.T. 1075, R.D. 273), zijn gestorven 72, dat
is 1.3 pet. (C. 45, A. 11, M. 1, O. 8, M.T. 6, R.D. 1), werden
afgemaakt 38, dat is 0.7 pet. (C. 2, A. 17, M. 1, O. 2,
M.T. 15, R.D. 1), zijn op reform gesteld 246, dat is 4.5 pet.
(C. 139, A. 68, M. 9, O. 19, M.T. 9, R.D. 2) en bleven in
behandeling 238, dat is 4.3 pet. (C. 62, A. 7a, M. 22,
O. 14, M.T. 41, R.D. 26). Het totale verlies bedraagt dus 356,
zijnde 15.8 pet. der geheele sterkte.

Als redenen van overlijden zijn aangegeven: septichaemia
(A. 2). coryza contagiosa equorum (0.1, A. 1), malleus (M.T. 3),
sur ra (O. 34, O. 3), anaemie (O. 1, M.T. 1), overige 1) ziekten
van hart en vaatstelsel (C. 2), gastro-enteritis acuta (C. 1, A. 1,
M.T. 1), gastro-enteritis chronica (0. 2, O. 3), morbi hepatis
(M.T. 1), overige ziekten van de pis- en geslachtswerktuigen
(C. 1), conjunctivitis catarrhalis (C. 1), dermatitis contusiformis
(C. 1, M. 1), pododermatitis rheumatica (A. 1), Iractura (C. 1,

1  Onder overige worden hier en verder verstaan ziekten niet met name
genoemd in de uitvoerige lijsten.

-ocr page 388-

A. 3), luxatio (C. 1), hernia (A. 2), insolatio (A. 1), in obser-
vatie (0. 1), ad castrandum (R.D. 1).

Om de volgende redenen werden dieren afgemaakt: malleus
(A. 14, 0. 1, M.T. 13), melanosarcomatosis (O. 1), overige
ziekten van de ademhalingsorganen (A. 1), pododermatitis super-
ficialis (C. 1), pododermatitis rheumatica (A. 1), fraetura (C. 1,
A. 1, M. 1, R.D. 1), luxatio (A. 1), marasmus (M.T. 1), vulnera
(A. 1). Blijkbaar is hier 1 artilleriepaard te veel als afgemaakt
aangegeven.

De op reformstelling had plaats voor: anaemie (M.T. 2),
melanosarcomatosis (O. 1, M.T. 1), laryngitis (A. 1), emphysema
pulmonum chronicum (A. I), gastro-enteritis chronica (C. 1, 0. 1),
irido-chorioiditis chronica (C. 10, 0. 1, R.D. 1), dermatitis
contusiformis (C. 1, A. 1), eczema (A. 4, M.T. 2), pododerma-
titis superficialis (C. 1, A. 1), pododermatitis haemorrhagica (A. 1),
pododermatitis rheumatica (A. 3), overige ziekten van de huid
en den hoef (M. 1), distorsio (C. 4, M.T. 2), tendo-vaginitis
(C. 3, A. 7, M. 1, M.T. 1), synovitis (A. 1), arthritis et periar-
thritis (C. 4, A. 11, M. 2), ostitis et periostitis (A. 3), bursitis
et parabursitis olecrani (0. 3), myositis rheumatica (C. 1), maras-
mus (C. 1, A. 7), coutusio (C. 1, M. 1), vulnera (A. 1, M.T. 1),
phlegmon a (A. 1), debilitas (C. 93, A. 26, M. 4, 0. 15, R.D. 1),
dermatitis pustulosa et nodosa (A. 1), karaktergebreken (C. 16,
A. 4, 0. 1), in observatie (A. 3).

Onder de interne ziekten, welke het meest zijn waargenomen,
behooren: coryza contagiosa equorum 119 (hersteld 116), rhinitis
135 (hersteld 134), enteralgia 152 (alle hersteld). Onder de
externe ziekten: conjunctivitis catarrhalis 149 (hersteld 144),
dermatitis contusiformis 1451 (hersteld 1427), distorsio 179
(hersteld 156) en vulnera 1077 (hersteld 1032).

Onder de toelichting is aangegeven dat Padang en Makassar
als garnizoensplaatsen voor bereden korpsen zijn weggelaten, omdat
daar geen paardenartsen zijn, maar wel is Padalarang opgenomen
voor de militaire paarden te Tjimahi en te Batoe-Djadjar, welke
sinds Augustus 1903 onder deskundig toezicht staan.

Bij vergelijking der cijfers met die over 1902 (zie dit Tijdschrift,
deel XXXI, blz. 587) was de toestand dit jaar niet gunstig, maar
in 1902 zijn de zieken van den militairen transporttrein te
Weltevreden slechts over de maand December berekend, daar dit

-ocr page 389-

corps eerst in November was opgericht. Toch was de toestaud
werkelijk minder gunstig, daar in Atjeh 37 paarden aan surra
zijn gestorven, het aantal gevallen van malleus te Batavia groot
was en er veel meer dieren dan andere jaren op reform moesten
worden gesteld.

Omtrent infectie-ziekten wordt onder meer gemeld: dit jaar
bestond geen gelegenheid proeven te nemen met bloedserum als
prophylacticum of curativum bij goedaardige-droes. Onder (>0
paarden welke van Koeta-Kadja uit een marsck hadden gemaakt
naar de boven Pirastreek bleken er 35 bij terugkomst aan surra
te lijden; een arsenik-kuur had geen gewensckt resultaat. Men
tracht thans zooveel mogelijk gegevens omtrent de epidemiologie
der ziekte te verzamelen.

Bij het rapport is een uitvoerige opgave gevoegd omtrent de
verrichte heelkundige kunstbewerkingen en wel: oogoperaties 5,
trepanaties 2, luchtzak-operatie 1, tandoperaties 2, tracheotomie 1,
operaties aan de geslachtswerktuigen 14, idem aan romp en
extremiteiten 21. v. E.

Keuring van vee en vleescli te Deventer. In het verslag der
gezondheidscommissie over bet jaar 1901 komt een rapport voor
van
een sub-commissie, welke in opdracht had de keuring van
vee en vleesch en de toestand der slachterijen en vleeschwaren-
fabrieken na te gaau.

Hierbij bleek o. m. dat bij de bestaande verordening ingevoerd
vleesch
kan, maar niet behoejt te worden gekeurd en dat
gekeurd en ongekeurd vleesch niet uit elkander zijn te houden,
omdat merken ol stempelen niet is voorgeschreven. Hierbij dient
in aanmerking te worden genomen dat de invoer van vleesch

o o

per jaar naar schatting bedraagt 50000 Kg. en dat, eveneens
naar schatting, 14000 stuks geslachte varkens worden ingevoerd.

Het onderzoek in een groot aantal slachtplaatsen en worst-
fabrieken leerde dat vooral de slachtplaatsen veel te wenschen over-
laten, wat betreft bodem- en luchtverontreiniging, zoo dat strenge
voorschriften noodig zijn. De sub-commissie geeft die als volgt aau :

1°. Een minimum oppervlakte en inhoud voor elke slacht-
plaats in verband met het aantal slachtingen.

\'2°. De grootte van licht- en lnchtopeningen berekend naai-
de grootte van de slachtplaats.

-ocr page 390-

3°. Waterdichte vloer.

4". De muren berapen tot 2 Meter boven den vloer met
portland-cement mortel of nog beter bezetten met verglaasde
tegels of torgament.

o O

5°. Bloedput of mestput.

6°. Aansluiting met stank vrije put aan de rioolleiding.

Aansluiting aan de waterleiding.

8°. De slachtplaats mag niet gebruikt worden als bewaarplaats
voor darmen of dierlijk afval.

NB. 6 en 7 aanbrengen vooral in de slachtplaats zelf en niet
zooals nu veel plaats heeft in de nabijheid van de slachtplaats.

Voor worstfabrieken dienen voor ieder speciaal geval de voor-
schriften te worden aangegeven.

De sub-commissie komt tot het resultaat dat alleen het oprichten
van een gemeentelijk abattoir, waar alles wordt gekeurd, afdoende
verbetering kan aanbrengen. Zij bespreekt tamelijk uitvoerig de
voor- en nadeelen aan een abattoir verbonden en geeft een
exploitatie-rekening over een dergelijke inrichting, waarbij gebruikt
zijn de bekende cijfers omtrent het aantal slachtingen en de
hiervoor reeds aangegevene voor invoer.

Een goed practisch ingericht abattoir met koelhuis, dat een-
voudig, degelijk en zonder onnoodige luxe gebouwd wordt, zal
f 150000 kosten; het benoodigde terrein dient 1 hectare groot
te zijn. De ontvangsten zullen bedragen f 18475, de uitgaven
f18000, waarbij gerekend is 4 pet. voor rente van het oprichtings-
kapitaal en 2 pet. voor afschrijving.

De slachtloonen zijn als volgt genomen: rund onder 2 jaar
f 2.50, boven 2 jaar f 3.00, vet kalt f 1.50, nuchter of graskalf,
schaap of geit f 0.50, varken (voor de consumtie in de gemeente)
f 0.80, paard f3.00, invoer geslacht varken fO.25, invoer vleesch
f 0.01 per Kg.

Verschil te maken voor consumtie in de gemeente en voor
uitvoer uit de fabrieken is noodig, daar anders de fabrikanten
de concurrentie met naburige gemeenten niet kunnen volhouden.
Hït vleesch niet voor consumtie in de gemeente bestemd, krijgt
een ander stempel, waardoor fraude wordt voorkomen.

Maar ook wanneer geen abattoir wordt opgericht kan veel
verbetering worden aangebracht en wel in de eerste plaats aan de
slachtplaatsen, waarop reeds werd gewezen, maar ook aan de keuring.

-ocr page 391-

Dan dient een keurlokaal te worden ingericht met een labora-
torium voor microscopisch bacteriologisch en chemisch onderzoek.
Al wat ingevoerd wordt moet, nog voorzien van bepaalde inwen-
dige organen, langs speciaal aangewezen wegen naar het keurlokaal
worden gebracht en alleen op de daarvoor aangegeven uren ;
nooit \'s avonds of \'s nachts. Daar heeft de keuring plaats; de
zoogenaamde levende keuring wil de sub-commissie doen verrichten
aan den stal bij den slager, om daardoor de bezwaren, verbonden
aau het vervoer langs de straten, te ontgaan; ook het in de
gemeente geslachte vleesch wordt in de slachtplaats zelve gekeurd.
Alles wat goedgekeurd is wordt gestempeld. De controle voor de
politie is dan gemakkelijk, daar deze alleen op de stempels be-
hoeft te letten. De keurloonen zouden f 3200 opbrengen, wanneer
zij als volgt zijn vastgesteld: rund onder 2 jaar, paard of vet kalf
f 0.30, rund boven 2 jaar f 0.50, nuchter en graskalf, schaap,
geit of varken f 0.10; ingevoerd varken fO.lO, ingevoerd vleesch
per 100 Kg. f 0.10,

Der sub-commissie succes op haar werk toegewenscht.

v. E.

Abattoir te Utrecht over 1904. — Aan het jaarverslag
(directeur K.
Hoefnagel) is het volgende ontleend.

Geslacht werden: 5746 runderen, 3778 kalveren, 559 nuchtere
kalveren, 284 schapen, 152 geiten, 18516 varkens en 713 paarden.
Onder deze cijfers zijn begrepen die voor noodslachting en die
van gestorven dieren, namelijk : 54 runderen, 20 kalveren,
32 nuchtere kalveren, 14 schapen, \'2 geiten, 27 varkens en 60
paarden. Bovendien werden in de militaire slachterij gedood 994
runderen en is aangifte gedaan van het slachten bij particulieren
in het laatste kwartaal van 9 runderen, 2 geiten en 456 varkens.
Zeer terecht wordt door den directeur de opmerking gemaakt
dat dit laatste aanleiding geeft tot het slachten van ziek vee en
deu verkoop van ongekeurd vleesch.

Het bedwelmen van groot vee met een schietmasker waar de kogel
door een pin wordt vervangen, voldeed niet. Volgens deu Israëli-
tischen ritus zijn gedood : 584 runderen, 484 kalveren en 38 schapen.

Ingevoerd werden: 10 geheele en 79 halve runderen, 1 geheel
en 1 half kalf, 3 schapen, 3 varkens, 37 paarden, 2775 Kg. rund-
vieesch, 130 Kg. schapenvleesch en 2152 Kg. varkensvleesch.

-ocr page 392-

A/gekeurd werden: van runderen : 55 geheele dieren, !)6 borst-
en buiksingewanden, 1568 longen, 1212 levers, 10 milten, 1 hart,
58 nieren, 4 baarmoeders, 292 baarmoeders met vruchten, 141 uiers,
48 borstvliezen, 22 buikvliezen, 136 stel darmscheilsklieren met
darmen, 19 retropharyngeaalklieren, 1 kop, 1 tong, 103 Kg.
vleesch en 13 Kg. vet; van
kalveren: 9 geheele dieren, 8 borst-
en buiksingewanden, 19 longen, 18 levers, 1 hart, 5 nieren, 1
zwezerik, 2 ondervoeten en 16 Kg. vleesch; van
nuchtere kalveren:
7 geheele dieren, 7 borst- en buiksingewanden, 2 longen en

2 nieren; van schapen: 2 geheele dieren, 1 borst- en buiks-
ingewanden, 17 longen, 73 levers, 1 uier, 12 baarmoeders met
vruchten en 4 Kg. vleesch; van
geiten: 2 geheele dieren,

3 levers, 3 longen en 1 baarmoeder met vrucht; van varkens:
56 geheele dieren, 47 borst- en buiksingewanden, 223 longen,
257 levers, 23 milten, 26 nieren, 6 baarmoeders met vruchten,
7 borstvliezen, 4 buikvliezen, 174 darmscheilsklieren, 193 onder-
kaakklieren, 102^ Kg. vleesch en 3 Kg. vet; van
paarden:
19 geheele dieren, 13 borst- en buiksingewanden, 15 longen,
6 levers, 1 nier, 1 uier, 3 ondervoeten en 65 Kg. vleesch.

Tuberculose werd geconstateerd bij: 868 runderen (13 pet.),
6 kalveren en 448 varkens (2.4 pet ).

Van de 100 koelcellen waren er 84 in gebruik bij 132 per-
sonen. De ijsopbrengst was minder, door een wijziging in liet
contract met een afnemer; in het geheel werd 296110 Kg. ver-
kocht.

Gesteriliseerd werden: het vleesch van 28 runderen, 1 kalf\'
en van 16 varkens; al deze dieren hadden aan tuberculose geleden.
Nog kwam voor sterilisatie in aanmerking het vleesch van 35
varkens, aan de Utrechtsche varkensslagersvereeniging behoorende,
welke echter alleen het spek en de reuzeis liet steriliseeren, maar
het vleesch liet vernietigen. Genoemde vereeniging heeft echter
met 1 November 1904 haar verzet gestaakt en laat nu steriliseeren
wat daarvoor in aanmerking komt.

Vernietigd, dat wil zeggen tot vleeschmeel en vet verwerkt,
werden: 26 runderen, 8 kalveren, 7 nuchtere kalveren, 2 schapen,
2 geiten, 13 varkens, 19 paarden en 342 honden. De geheele
opbrengst bedroeg ƒ 776.763. Het vleeschmeel wordt thans ter
bemesting der plantsoenen gebruikt, tegen ƒ4.50 de 100 Kg.;
de kwaliteit er van is zeer goed en een proef het als voedsel te

-ocr page 393-

gebruiken bij vier jonge varkens voldeed zeer goed. Het vet wordt
aan zeepzieders geleverd tegen
f 0.13 per Kg.

Een rund, aan miltvuur gestorven, werd in den destructor
verwerkt; in het verkregen meel waren geen schadelijke kiemen
meer aanwezig. In het geheel stierven in de gemeente 3 runderen
aan miltvuur en 2 varkens aan besmettelijke vlekziekte.

Er zijn 17 processen-verbaal opgemaakt: bij 41 volgde ver-
oordeeling. De directeur vindt het wenschelijk het toezicht op
frauduleusen invoer en op de vleeschwinkels te verscherpen, door
3 keurmeesters er mede te belasten (thans 2) en in verband
daarmede de keuring op het abattoir
alleen door veeartsen te
doen geschieden.

Up de veemarkt is een bijzondere plaats aangewezen voor
«vee uit België teruggezonden".

De ontvangsten bedroegen f 77020.53 en de uitgaven f 38195.84,
zoodat er voor rente en amortisatie f 38830.69 overblijft. De
geheele aanlegkosten bedroegen aan het einde van het jaar
f 681273.815. v. E.

Boekaankondiging.

Geschichte des Königlichen Hauptgestüts Beberbeck und
seiner Zucht. Dargestellt nach den neuesten Forschun-
gen von EDUARD MIECKLEY, Gestütinspektor. Berlin,
RICHARD SCHOETZ 1905.

Volgens het voorbericht moet dit werk, dat 45 bladzijden
gr. 8°. bevat, als inleiding dienen van het weldra te verschijnen
«Stutbuch Beberbecks». Daarin is de geschiedenis zoo beknopt
medegedeeld, dat een uitvoeriger behandeling der stof wenschelijk\'
scheen, te meer daar een geschiedenis van Beberbeck, een der
oudste stoeterijen, als samenhangend geheel niet bestaat.

Voor het betere overzicht behandelt de schrijver de historie
van het landbouwbedrijf afgescheiden van die der stoeterij, boe-
wel beide hand aan hand gaan. Oorspronkelijk bestond zij uit
twee, 5 K.M. van elkander verwijderde plaatsen, Sababurg en
Beberbeck, welke later met elkander werden vereenigd. Daarvan

-ocr page 394-

is Sababurg het oudst; Beberbeck werd eerst geruimen tijd
daarna als stoeterij van belang.

Mieckley brengt zijn stof onder in de volgende hoofdstukken:
geschiedenis van het landbouwbedrijf en van de economie, van
het begin tot den tegenwoordigen tijd; geschiedenis der stoeterij
1°. van de stichting in Sababurg tot het overbrengen naar Be-
berbeck, van 1490—1724; 2°. betreffende de ontwikkeling te
Beberbeck van 1724—1826; 3°. van de stichting der hof- en
lijfstoeterij tot het overnemen in Pruisisch beheer, van 1826 —
1876; 4°. van 1876 tot heden; overzicht der sedert 1876 gebe-
zigde hengsten; opgaaf der merriën; personeel.

Eenige fraaie afbeeldingen versieren het werk, als: Sababurg
in \'1670, een plan van Beberbeck, Beberbeck in 1840, een 12-tal
portretten van beroemde hengsten (waaronder van Chamant) en
merriën, mitsgaders twee stoeterijteekens, waarvan dat van Beber-
beck is: een loodrechte pijl door een slang omwonden.

Voor hen, die belangstellen iu de fokkerij van Engelsch halt-
en volbloed zij de lezing van dit geschrift aanbevolen. Zij kunnen
daaruit leeren, dat ook deze stoeterij (bij Hofgeismar in Hessen-
Nassau gelegen) met allerlei moeielijkhedeu te kampen heeft
gehad, doch dat zij sedert de samensmelting met de Friedrich-
Wilhelm-stoeterij te Neustadt a. d. Dosse in 1876 een tijdperk
van nieuwen bloei is ingegaan.

W. C. Schimmel.

CLAUSEN. — Grundriss der Trichinenschau. Leitfaden für
den Unterricht in der Ausbildung der Trichinenschauer,
nebst den preussischen gesetzlichen Bestimmungen.
Berlin, RICHARD SCHOETZ 1905. Preis 1 Mark.

[Iet aantal populaire handleidingen over de keuring op trichinen
is groot. Dit werkje heeft dan ook uitsluitend ten doel op zeer be-
knopte wijze hun, die het examen als «Trichinenschauer» wenschen
af te leggen, den weg daartoe te wijzen. Zij die zich daarvoor
in korten tijd willen bekwamen, vinden in dit goed en duidelijk
geschreven boekje de noodige gegevens. De bekende handleidingen
van
Johne en Pbeusse, hoe voortreffelijk overigens, zijn volgens
den auteur te uitvoerig en alleen »zur spiiteren weiteren Aus-
bildung« aan te bevelen.

M. G. de Bruin.

-ocr page 395-

H. M. KROON, De koe, lichaamsbouw en inwendige orga-
nen, met beweegbaar model en talrijke illustraties.
3do herziene en veel vermeerderde druk. Deventer,
E. KLUWER z. j. (1905). Prijs f 1.50.

Van bovenstaand werkje werd door mij in 1897 de tweede
editie aangekondigd. Toen sprak ik van een groote verbetering
in vergelijking met de eerste uitgave van 1895 ; thans is de
vooruitgang nog grooter en bevat het werk alle hoofdpunten
welke in een cursus voor runderkennis worden behandeld, zoodat
het voor de leerlingen een uitstekende leidraad kan zijn.

Het beeft een ander, gemakkelijker te hanteeren formaat en is
heel wat uitgebreid. Vooral het exterieur is veel uitvoeriger
behandeld; een groot aantal nieuwe plaatjes, daarop betrekking
hebbende, zijn aan het werk toegevoegd.

De beweegbare platen zijn thans zoo bevestigd, dat zij niet
gemakkelijk meer losraken.

Voor allen die een cursus geven of dezen bezoeken, is het werk
zeer aan te bevelen.
 Van Esveld.

H. M. KROON, Koemelk als voedingsmiddel. De behande
ling op de boerderij, bij den melkhandelaar en bij den
consument. Deventer,
JE. E. KLUWER z. j. (1905).
Prijs f 0 30.

Deze brochure, 55 bladzijden groot, geeft in waarheid wat de
titel belooft. Op populaire wijze beschreven vindt de ontwikkelde
lezeres of lezer in dit boekje alles bijeen wat op dit oogenblik
noodig is te weten omtrent melk en wat daarbij behoort.

Alles is beknopt maar duidelijk behandeld. Hier en daar zou
ik liever wat minder vreemde termen gebruikt zien en bet was
mogeljjk te wenschen dat enkele stellingen iets minder apodictisch
waren geuit, maar het was den schrijver blijkbaar er om te doen
de quaestie der melkhygiëne nu eens flink op den voorgrond te
plaatsen, wat met het oog op den gezondheidstoestand van den
mensch werkelijk van het grootste belang is te achten.

Ik geloof dat de brochure succes zal hebben; het boekje, dat
zoo goedkoop verkrijgbaar is gesteld, zal door velen worden
gelezen en herlezen en alleen langs dien weg is het mogelijk
dat het melk gebruikend publiek een woord mee gaat spreken en

-ocr page 396-

eischen gaat stellen aan den producent, wat vooral op het punt
van zindelijkheid zoo hoog noodig is.

Gaarne geef ik toe dat enkelen uit een hygiënisch oogpunt
wel eens wat veel eischen, soms zelfs wel eens wat overvragen,
omdat zij weten dat het publiek altijd neiging heeft af te dingen ;
doet men dat bij de melk-hygiëne, dan wordt de prijs van dit
volksvoedsel bij uitnemendheid echter zoo hoog, dat het buiten
het bereik van het groote publiek valt, wat zeer te betreuren zou
zijn. Ieder lezer zal echter zien dat zonder of met geringe prijs-
verhooging toch reusachtige verbeteringen op dit gebied zijn te
verkrijgen.

Het werkje van Kroon zal naar ik vertrouw in veler handen
komen en kan dan zeer veel nut stichten.

Men vindt de hoofdpunten der melk-hygiëne bijeen en daar
dit vraagstuk op het oogenblik overal aan de orde is, durf ik het
lezen er van aan ieder, ook aan veeartsen, gaarne aanbevelen.

van Esvkld.

VERSLA.G van de Algemeene vergadering der
Veeartsenij kundige Hygiënische Vereeniging,
gehouden den 10den Maart 1905, in het Oranje-
hotel te Nijmegen.

Aanwezig de heeren: Qua dekker, Ellerman, Baerenos, Paimans,
Van Heusdev, D. van der Sluijs, F. W. van Dulm, M. G. de Bruin,
Diiont, Berch Gravenhorst, Lemmens, Veeze, Remmelts, De
Blieck, Veenstra
en Hoefnagel.

De voorzitter, de heer D. van der Sluijs, heette de aanwezige
leden hartelijk welkom en was verheugd dat de opkomst ten
minste ditmaal eenigermate bevredigend was, te meer daar onze
Vereeniging werkelijk belangstelling verdient, wat blijkt uit het
weinige hetwelk reeds is geschied en het vele dat nog dient te
geschieden.

De slagersvereeniging te Zwolle riep in het afgeloopen jaar de
hulp van de Vereeniging in, daar door Burgemeester en Wet-
houders te Zwolle aan den raad aldaar een verordening op de

-ocr page 397-

keuring Vau vleesch werd aangeboden, waardoor, althans volgens
genoemde slagersvereeniging, de belangen der Zwolsche slagers
ernstig zouden worden bedreigd.

Het bestuur] van ouze Vereeniging vergaderde naar aanleiding
van deze quaestie te Utrecht en diende zijn conclusies hierna
bij de slagersvereeniging te Zwolle in.

Aan het Ministerie van Waterstaat, Handel en Nijverheid is
men — zoo deelde de voorzitter nog verder in zijn openingsrede
mede — bezig de mogelijkheid van het invoeren eener rijks-
keuring van vee en vleesch te overwegen, en waar dat het eind-
doel van al ons streven moet zijn, ligt het op den weg onzer
Vereeniging hiervoor onze beste krachten te geven. En hiermede
opende de voorzitter de vergadering.

Na het voorlezen van de notulen en na het verslag over het
afgeloopen jaar, kwam allereerst het voorstel van het bestuur,
om de contributie van twee gulden op twee gulden en vijftig cent
te brengen, in behandeling.

De heer Dhont lichtte als penningmeester dit voorstel nader
toe. Op het einde van het vorig jaar was er slechts f31,18 in
kas, terwijl nog een boekenrekening van f80,60 moest worden
betaald. Het huishouden onzer Vereeniging marcheert dus niet
goed, want er wordt meer uitgegeven dan ontvangen. De inkomsten
worden grootendeels verslonden door reis- en verblijfkosten van
het bestuur, waarvan één lid o. a. genoodzaakt is groote af-
standen af te leggen. Er dienen dus maatregelen te worden
genomen en het bestuur stelt daarom een geringe contributie-
verhooging voor.

De heer Quadukkeu vraagt of de boekenrekening ieder jaar
even hoog is ?

De heer Dhont antwoordt bevestigend, daar 3 exemplaren van
de
Berliner Tierärztliche Wochenschrift en 2 exemplaren van de
Zeitschrift für Fleisch- und Milchhygiene in omloop zijn.

De heer Qüaüekker vraagt hierna of het dan niet wenschelijk
is de contributie op drie gulden te brengen, waardoor een fondsje
kan worden gesticht ?

De voorzitter meent hiertegen te moeten waarschuwen, omdat
een dergelijke verhooging wellicht tengevolge kan hebben, dat
sommige leden bedanken.

De heer Patmans voelt zeer veel voor het voorstel van den

-ocr page 398-

lieer Quadekker. Wanneer er eenig geld in voorraad is, 1<an
ook nog eens iets voor de leden worden gedaan.

De lieer Ellerman meent er op te moeten wijzen dat liet zijns
inziens niet aangaat nu de contributie te verhoogen tot drie

~ O

gulden, terwijl toch op de agenda vermeld staat, dat de ver-
hooging slechts tot f2,50 zou gaan.

De heer Dhoxt antwoordt hierop dat de contributie jaarlijks
door de leden op de Algemeene vergadering dient te worden
vastgesteld, zoodat wij hier geheel vrij zijn.

De voorzitter deelt nog mede, dat het plan heeft bestaan op
deze vergadering den tricbiuoscoop te demonstreeren, maar dat
de onkosten hiervoor f 50 moesten bedragen en het bestuur
daarom van dit plan moest afzien.

De heer van Dijlm merkt op, dat juist de aanschaffing van de
tijdschriften de klad in de rekening brengt en daar nu, volgens
hem, de veeartsen, werkzaam als gemeente-keurmeesters, meestal
in de gelegenheid zijn zich op kosten van de gemeenten vak-
tijdschriften aan te schaffen, vindt hij, dat wij de leden van onze
Vereeniging niet met literatuur moeten verwennen, waardoor de
laatste meer op een leesgezelschap gaat gelijken. Hoewel spreker
niet tegen contributieverhooging is, hoopt hij toch dat geen uit-
breiding aan het aantal tijdschriften zal worden gegeven.

De voorzitter antwoordt hierop, dat het niet in de bedoeling
van het bestuur ligt het aantal tijdschriften uit te breiden, maar
dat er veeleer aan gedacht is dit in te krimpen.

Hierop diende de heer Quadekker een voorstel in om de con-
tributie op drie gulden te bepalen, hetwelk met elf stemmen
vóór, één stem tegen en één steiu neutraal werd aangenomen.

Als nieuwe leden werden vervolgens aangenomen de heeren
L. de Bliepk, H. Veesstra, A. Risseeuw en L. Janné.

Alsnog werd een schrijven voorgelezen van «de Nederlandsche
bond van melkinrichtingen
», waarin aan onze Vereeniging werd
verzocht een afschrift te zenden van onze conclusie in zake
melkhygiëne.

In plaats van den heer A. van Leeuwen, die als bestuurslid
moest aftreden en niet herkiesbaar was, werd de heer
B. 3V1,
Busing
te Naarden gekozen met 15 stemmen, terwijl de heer
II. M. Kroon één stem verkreeg.

Vervolgens was punt 7 van de agenda aan de beurt, namelijk

-ocr page 399-

een voordracht van den heer du Jong uit Leiden over een geval
van vleesch vergiftiging. Daar de heer
ijk Jong evenwel verhinderd
was hieraan gevolg te geven, had het bestuur den heer
de Blieck
uitgenoodigd een voordracht te houden, die daaraan welwillend
voldeed en zeer interessante mededeelingen gaf over een geval
van worstvergiftiging, dat te Nijmegen had plaats gehad.

Daar de heer de Blieck, zoodra zijn experimenten over dit
geval zijn afgeloopen, in dit tijdschrift uitvoerig zal publiceeren
wat het geheele onderzoek heeft opgeleverd, willen wij hier ter
plaatse slechts een voorloopige mededeeling over dit onderwerp
doen.

«In Juli 1904 werd de hulp vaii Dr. H. Steknebeeg inge-
roepen voor een familie, waarvan in den beginne een meisje
van 10 jaar, later ook de moeder en 2 jongens met de verschijn-
selen van een maagdarm-catarrh ziek waren geworden. De symp-
tomen bestonden in hoofdzaak in hevig braken en diarrhee,
sterke duizeligheid en trage pupilreactie.

Bovendien bleek, dat nog in twee andere huisgezinnen, en wel
te zameu 11 personen, onder dezelfde verschijnselen ziek waren
geworden. Allen hadden gegeten van rauwe Geldersche rookworst,
welke in één en hetzelfde winkeltje was gekocht. Het gehikte
één van deze worsten voor het onderzoek te bemachtigen, terwijl
de Gezondheidscommissie verder alle worst uit het winkeltje in
beslag liet nemen en ter onderzoek naar het abattoir deed vervoeren.

De partij worst bestond in hoofdzaak uit die soort, waarvan
één gedeeltelijk was gegeten. Verder waren er nog eenige blok-
worsten en een stuk zultworst bij. Uit het onderzoek is gebleken
dat de beide laatste onschadelijk waren. In het geheel zijn onder-
zocht: 1° de worst, waardoor buiten twijfel ziekteverschijnselen
waren ontstaan, 2° vijf worsten van de overige partij.

Het onderzoek geschiedde door het aanleggen van culturen
(anaëroob en aëroob) en door proeven bij dieren. Het meeste succes
gaf de inspuiting bij proefdieren met een bouilloncultiiur uit de
worst. Herhaaldelijk werden de muizen daardoor gedood. Het is
den heer
de Blieck vele malen gelukt een bacterie uit bedoelde
worsten te isoleeren, welke zoowel door tinctie als door cultuur,
alsook door zijn pathogeniteit, overeenkomt met den bacillus
enteritidis van
GaRTNER. l)e bacil is pathogeen voor muizen en
caviae, niet voor honden en katten. Per os zijn ook kleine

-ocr page 400-

proefdieren niet te iufecteeren. Nadat de worst van Juli tot
November in het koelhuis van het abattoir bij een temperatuur
van J tot IJ 0 C. had gehangen, gelukte het den heer
de Bi.ieck
niet meer den bacillus enteritidis t,e isoleeren. Toch gingen de
muizen na de gewone subcutane injectie der bouilloncultuur uit
de worst dood, maar uit het bloed en de organen kweekte de
beer nu
Blieck toen een bacil, welke identisch was met den
proteus vulgaris.

Door serodiagnostiek zal worden getracht de beide bacillen
nader te identifïceeren."

Aan de discussie over dit onderwerp werd deelgenomen dooi-
de heeren
van deu Sr,rus, de Bruin, van Duur, Dhont en
Hoefnagel.

De heer van Dulm is het niet met den lieer de Blieck eens,
waar deze aan het macroscopisch onderzoek van worst
alle waarde ontzegt en kan ook niet medegaan met de opvatting
van den heer
de Blieck, "dat de keurmeester alleen dan zijn
goedkeuringsstempel aan worst kan geven, wanneer deze uit-
sluitend is vervaardigd van vleesch, afkomstig van op het abat-
toir goedgekeurde dieren, terwijl de worst op het terrein van
het abattoir gefabriceerd moet zijn. Spreker vindt dat men juist
bij het macroscopisch onderzoek in de gelegenheid is veel worst
uit de consumtie te weren, wat de ervaring hem te Arnhem leerde.

De heer de Blieck antwoordt dat hij dit niet kan tegenspreken,
maar dat hier tegenover staat dat men juist bij dit macroscopisch
onderzoek ook worst kan goedkeuren, welke uiterst vergiftige
eigenschappen heeft. De worsten te Nijmegen, welke zeer scha-
delijke bacteriën bleken te bevatten, zagen er oogenscliynlijk
zeer goed uit en zouden bij een uitwendig onderzoek zeker zijn
goedgekeurd.

De heer de Bkuin vindt dat worstkeuring onmogelijk is. Zelfs
wanneer het vleesch vóór de fabricage van worst nog goed is,
kunnen de gebruikte darmen in staat van rotting verkeeren of
van zieke dieren afkomstig zijn, waardoor een postmortale in-
fectie van worstvleesch plaats kan vinden.

De lieer Hoefnagel is het niet eens met den heer de Bruin.
Hij vindt dat worst, vervaardigd in een worstfabriek op het
terrein van het abattoir, waarbij vleesch en darmen vóór de
fabricage ?,ijn gekeurd, gerust in consumtie mag worden ge-

-ocr page 401-

bracht. Spreker zou niet aarzelen zijn goedkeuringsstempel aan
deze worst te verleeuen en zou zich zeer verhengen wanneer ov>
het terrein van de gemeente-slachtplaats te Utrecht een worst-
fabriek werd gesticht.

De heer Dhont is het volkomen eens met den heer de Bruin
en vindt dat, wanneer men de darmen, gebruikt voor de worst-
fabricage, eens goed beziet, men nog verbaasd moet staan dat
zoo weinig van nadeelige gevolgen wordt gehoord.

De heer van der Slums moet opmerken dat de heer de Blieck
tot heden niet in de gelegenheid is geweest na te gaan of de
worst, gekookt genuttigd, ook schadelijk zou zijn geweest. Dit
is van belang, omdat de menschen die van de worst hadden
cea-eten en daarna ongesteld zijn geworden, deze ongekookt

o O o <» c? o

hadden genuttigd. Spreker wijst er dan ook op, dat het gebruik
van goed gekookte worst nagenoeg geen gevaren oplevert.

De heer van Dulm is het met den vorigen spreker niet eens.
Waar de toxinen van bacillus enteritidis en sommige toxinen
van andere bacteriën door koken niet worden ontleed, zal het
goed koken dus niet, een universeel middel zijn.

De heer Hoefnagel vindt het vreemd dat de muizen, gevoederd
met het rauwe worstvleesch, niet ziek zijn geworden, terwijl
toch nu reeds uit het bacteriologisch onderzoek zoo goed als
zeker blijkt, dat de bacillus enteritidis in het spel was.

De heer de Blieck antwoordt hierop dat, hoe vreemd dit ook
moge schijnen, het toch bij vele andere worstvergiftigingen ook
is voorgekomen.

Na het eindigen van de discussies bedankt de voorzitter den
heer
de Blieck zeer voor zijn interessante voordracht.

De heer van Dulm verzocht het bestuur voortaan twee
sprekers uit te noodigen, daar de leden dan bij verhindering van
één der sprekers altijd nog in de gelegenheid zijn ten minste één
voordracht te hooren.

Nog meent de heer van Dulm er het bestuur eu den aanwezigen
leden met, klem op te moeten wijzen, dat onze Vereeuiging
belang dient t,e gaan stellen in de melkhygiëne en dat wij ons dit
terrein, waarop de veearts in vele opzichten nuttig werkzaam
kan zijn, niet moeten laten ontglippen. Hij wijst op die stallen,
waar het melkvee volgens de strengste eischen der hygiëne wordt
verpleegd, en zou het nuttig vinden dat de leden eens een excursie

-ocr page 402-

maakten naar dergelijke inrichtingen, welke zich te Oud-Bussum
en te Oosterbeek bevinden.

Als plaats voor de volgende algemeene vergadering werd,
misschien na de nuttige ,wenken van den heer
van Dulji, Bussum
gekozen.

Hierna bezichtigden de leden onder leiding van den heer
Quadkkker het abattoir, dat er keurig onderhouden uitzag. De
nieuw gebouwde hallen voor kalveren en geiten maakten een
gunstigen indruk en de KOKI-oven welke in volle werking was,
bleek uitnemend te voldoen.

Ten slotte vereenigden de leden zich aan een gemeenschappe-
lijken maaltijd in het hotel Boggia, waar tot het uur van scheiden
een gezellige kout keerschte en Gelderland\'s districtsveearts mede
aanzat.

De Secretaris,

K. Hoefnagel.

Kroniek.

Waar voorheen de jeugdige veearts, na het zoo vurig begeerde
diploma in den zak te hebben, voor het meerendeel maar één
weg voor zich zag, en wel den weg der praktijk, staan thans
voor de collega\'s, die pas de school hebben verlaten, vele wegen
open.

Wil hij paardenarts worden, welnu, de gelegenheid hiervoor
biedt zich nu eti dan aan en, ondanks de belangrijke verbe-
tering in de positie der militaire paardenartsen, is het aantal
liefhebbers biervoor betrekkelijk gering. Begeert de nieuwe col-
lega een werkkring in het land, dat zich om den evenaar
slingert als een gordel van smaragd, zoo is hij nu en dan in
de gelegenheid een bod te doen naar de betrekking van gouver-
nementsveearts of van paardenarts in Indië. Lacht de praktijk hem,
althans voorloopjg, niet toe, dan kan hij op een niet-te versmaden
aanvang-salaris van 1600 tot 1800 gulden als onder-directeur
of keurmeester worden geplaatst aan een der abattoirs, waar
de respectieve directeuren, na herhaalde oproepingen in de
dagbladen, reeds lang de verzuchting hebben geslaakt: «zuster
Anna ziet gij nog niets komen?» Mocht liet hooi in dè staatsruif
het jo.nge mensch smakelijker toeschijnen dan dat uit de gemeente-

-ocr page 403-

ruif, zoo tracht hij eenvoudig geplaatst te worden bij de keuring
van het voor export bestemde vleesch, voor welke vacatures de
sollicitanten elkander ook niet schijnen te verdringen. En —
last not least — is voor hem, die een. zuiver wetenschappelijke
werkkring begeert, de lïijks seruminrichting de plaats, waar in
alle opzichten de dorst naar kennis kan worden gelaafd.

Naar den practicus bij uitnemendheid, die de veterinaire car-
rière uitsluitend koos om zich te wijden aan de geneeskunde der
dieren, wachten nog vele gemeenten reikhalzend.

Er is dus voor de veterinaire studenten en voor de .jonge vee-
artsen alle reden om tevreden te zijn en met vertrouwen de
toekomst in te gaan. Maar hoe staat het nu met de collega\'s,
die reeds jaren hun beste krachten aan het vak hebben gewijd
en dus gerechtigd zijn te worden gehoord? Zijn ook zij zoo
tevreden en is ook volgens hen alles couleur de roseV Laat ik
hier even mededeelen wat mij onlangs gedurende een lang spoor-
wegtraject op aangename wijze door een hoogst wetenschappelijk
en ervaren collega werd verteld.

Wij zaten te zamen in den sneltrein naar Berlijn. De regen
tikte tegen de ruiten en na bet werkelijk smakelijke diner in
den „Speisewagen",.geraakten wij in een vertrouwelijk gesprek.
Ik laat hier uitvoerig volgen, welke opinie mijn reisgenoot
koestert over de tege\'nwoordige positie der veeartsen en ovei\' do
opleiding.

Uit een algemeen wetenschappelijk oogpunt — aldus vertelde
hij — staan de veeartsen niet hoog, wat hun allerminst kwalijk
is te nemen, daar de fout reeds bij de opleiding aanvangt. Een
zoo uitgebreid aantal leervakken binnen vier jaar te verwerken
moet bij het meerendeel leiden tot een dictaten-studie, waar-
door het zelfs den meest begaafden onmogelijk wordt een
grondige studie te maken van vele leervakken. Op treurige wijze
wcrdt door ^de regeering getalmd met het aanstellen van een
leeraar in de\'pathologische anatomie, en al is het gerucht ook
waar dat op de begrooting voor het volgend jaar weer een post
roor dezen leeraar wordt uitgetrokken, en evenzoo een post voor
het nieuwe laboratorium, zoo blijft het een hit dat de schade
door dit dralen veroorzaakt zich gedurende het geheele leven
zal wreken bij de collega\'s, die van dit onderwijs ver-

-ocr page 404-

stoken zijn gebleven. Wie — zoo vervolgde onze collega —
in geeu dertig jaar de Rijks veeartsenijschool heeft bezocht,
meent geen dertig jaar te hebben geleefd, maar slechts één nacht
te hebben geslapen, zoo weinig onveranderd vindt hij alles
terug, üe leeraren zijn evenals voorheen nog met leervakken
overladen en de gekste combinaties bestaan in het doceeren van
geheel verschillende vakken door één leeraar. Als een voorbeeld
van grooten vooruitgang wordt door sommigen aangegeven hoe vele
collega\'s reeds in het buitenland den doctorstitel behaalden, maar
— aldus vervolgde de spreker — ik kan nooit een glimlach weer-
houden wanneer jaarlijks op de Algemeene vergadering de voor-
zitter in zijn traditioneele speech als een bewijs van grooten
vooruitgang aanhaalt, hoe ook weer dat jaar eenige collega\'s
promoveerden, waardoor ons vak belangrijk iu aanzieu steeg.
Alsof\' werkelijk de waarde van het vak toeneemt door het
zich tooien lilet een titel, waardoor men iets wil schijnen wat
men niet is.

Dan eerst zullen wij werkelijk iu aanzien stijgen, wanneer wij,
na aan de Alma mater uitstekend te zijn onderlegd, kunnen
toonen dat wij in alle opzichten wetenschappelijke mannen zijn.

Daarom is het zoo betreurenswaardig dat de studenten der
school niet kunnen profiteeren van de schoone onderzoekingen,
welke thans aan de Rijks seruminrichting geschieden; de man,
die de gelegenheid voorbij heeft laten gaan om deze inrichting
dienstbaar te maken voor het onderwijs aan de school, kan —
hoe groot zijn talenten overigens mogen zijn — nooit meer
goed maken, wat hij hierdoor heeft misdreven.

En dan de regeling van het veeartsen ij kundig staatstoezicht 1
Hoeveel zou hierin niet kunnen worden gewijzigd, — zoo sprak
mijn compagnon de voyage verder — toen wij onverwachts het
station Hannover binnen stoomden.

Nadat wij eenige uren hierna de mooie nieuwe veeartsenij-
school hadden bezocht, moest ik werkelijk bekennen dat er veel
waars lag iu hetgeen mij op reis was medegedeeld.
Cook.

-ocr page 405-

382
Ingezonden.

Aan den lste secretaris van het hoofdbestuur en de commissie,
belast met nazien van de notulen der 45ste Algemeene vergadering.

o o o

«Wij moeten niet uit het oog verliezen dat, als in
de notulen eens het een of ander onjuist wordt weerge-
geven, een geheel verkeerde indruk kan ontstaan, welke
niet zoo spoedig is weg te nemen.» (
Van Esvelu, notulen
der 458te Algemeene vergadering; zie
Tijdschrift voor
Veeartsenijkunde, jaargang
1905, aflevering Februari,
bh.
231.

M. H. Aan de waarheid van bovenstaande regelen werd ik
herinnerd bij het lezen van de notulen der jongst gehouden
Algemeene vergadering, voorkomende in de Februari- en Maart-
afleveringen van ons Tijdschrift.

Ik wees er in die vergadering op, dat men er zich in de
afdeeling Groningen-Drente over verwonderd had, dat door het
hoofdbestuur geen toelichting noodig werd geacht bij het voor-
stel tot het benoemen van een commissie voor het vaststellen
der notulen. Ik bracht dit in verband met de vele eischen in
zake toelichting, welke door het Hoofdbestuur worden gesteld,
wanneer de afdeeling Groningen-Drente een voorstel op de
agenda geplaatst wenscht te zien, hetgeen nog weer duidelijk
is gebleken bij ons voorstel omtrent het gratis verstrekken van
rijksserum aan empiristen.

Het daaromtrent, genotuleerde laat de beteekenis van mijn
betoog al zeer slecht tot haar recht komen.

De heer van dek Plaats meende het direct voor het hoofd-
bestuur te moeten opnemen, alvorens dit aan het woord geweest
was; hij beweerde het verband niet te begrijpen tusschen het
ontbreken der toelichting en de serumquaestie. (Daarom had ik
ook niet van den heer
van der Plaats, doch van het hoofd-
bestuur een antwoord verwacht.)

Alhoewel de heer van der Plaats nog al eens scherp kan
zijn, hoorde ik hem niet zeggen: «ik geloof dat de afge-
vaardigde dit zelf niet precies weet.»

Nog onjuister is weergegeven het door mij medegedeelde naar

-ocr page 406-

aanleiding van de vraag: «of het gratis verstrekken van
rijksserum aan empiristen door onze Maatschappij
moest worden bestreden?»

Bij die gelegenheid heb ik ten eerste den heer vak der Plaats
geantwoord op zijn uitval bovenbedoeld en gezegd, dat hij het
betwiste verband wel zou hebben begrepen, wanneer hij of lid
van het hoofdbestuur öf lid van de afdeeling Groningen-Drente was.

Ten tweede heb ik de geschiedenis van het marktbezoek door
empiristen als inleiding gebruikt met betrekking tot het optreden
van empiristen in zake besmettelijke veeziekten, om er daarna
op te wijzen dat, niet minder dan dit markttoezicht, thans het
gratis-verstrekken van serum door onze afdeeling wordt afgekeurd.
De notulen blijven op het markttoezicht hangen, laten mij dat
op de onmogelijkste wijze, in allerlei onsamenhangende phrases,
in verband brengen met niet voldoende technische ontwikkeling,
gebrek aan zindelijkheid om naar behooren met instrumenten
om te gaan, onvoldoende huisvesting voor de berging van ent-
stoffen en zoo meer .... altemaal zaken, die wel genoemd zijn,
doch niet aleer van de inleiding tot de feitelijke be-
handeling van het vraagpunt
Avas overgegaan.

Vergun mij dus tegen deze dosis onzin te protesteeren en ze
voor uw rekening te laten.

Groningen, Maart 1905. II. A. Kroes.

Nieuw uitgekomen boeken.

Prof. l)r. lt. Schmaltz, Atlas der Anatomie des Pferdes. Erster Teil: Das
Skelett des Rumpfes und der Gliedmassen
, mit Zeichnungen von Vincent
Uwiba. Zweite Auflage. Berlin, R. Schoetz 1905. Preis gebunden 12 Mark.

Prof. Kellner, Die Ernährung der landwirtschaftlichen Nutztiere. Lehrbuch
auf der Grundlage physiologischer Forschung und praktischer Erfahrung.
600 .Seiten Oktav. Berlin, P. P
arey 1905. Preis 13 Mark.

F. Tangl, Beiträge zur Futtermittellehre und Stoffwechselphysiologie der
landwirtschaftlichen Nutztiere.
I Heft. Berlin, P. Parey 1905.

Prof. Gutknhcker, Die Lehre vom Hufbeschlag. 220 Seiten Oktav mit 284
Holzschnitten, 8 Auflage. Stuttgart, S
chickardt und Ebnkii 1905. Preis
3 Mark, geb. 3,50 Mark.

Eduard MieckLey, Geschichte des Königlichen \'Hauptgestüts Beberbeck und
seiner Zucht. Berlin, R. S
choetz 1905.

Hansen und Hermes, Die Rindviehzucht im In- und Auslande. Zweiter
band. 400 Seiten Oktav mit 69 Abbildungen. Leipzig, R, C. S
chmidt & Co.
1905. Preis 6.50 Mark.

-ocr page 407-

Dr. 0. Nährioh, Die Gefühlsbezirke und die motorischen Punkte des Hundes.
Inaugural-Dissertation Zürich.

Dr. P. A. Eckhardt, Klinisch-experimentelle Untersuchungen über die ab-
führende Wirkung von Mittel- und einigen anderen Salzen
in kleinen
Dosen bei subkutaner und intravenöser Anwendung. Inaugural-Disser-
tation Giessen. Aus dem klinischen Laboratorium der Tierärztlichen
Hochschule zu Dresden.

Dr. A. Reiche, Klinisch-experimentelle Untersuchungen über den Merkuria-
lismus bei Schweinen.
Inaugural-Dissertation Giessen. Ans der Klinik
der Tierärztlichen Hochschule zu Dresden. Borna—Leipzig, R. N
oske.

Dr. L. Oi\'alka, Beitrag zum Vorkommen der Trichinen beim Menschen mit
Rücksicht auf dio Prophylaxe. Inaugural-Dissertation Giessen. Aus dem
Hygienischen Institut der Tierärztlichen Hochschule zu Berlin. Berlin,
R. S
choetz 1904.

Dr. P. Heine, Hilfsbuch für Fleischbeschauer. 100 Seiten Kleinoktav. Hannover,
M. & H. S
chapek 1905. Preis 2,75 Mark.

Dr. P. Heine, Leitfaden der Trichinenschau. 50 Seiten. Hannover, M. & II.
S
chaper 1905. Preis 1,50 Mark.

Clausen, Grundriss der Trichinenschau. 55 Soiten Kleinoktav. Berlin,
R. S
choetz 1905. Preis 1 Mark.

Taschenkalender für Fleischbeschauer und Trichinenschauer. 5t«r Jahrgang,
1905. Unter Mitwirkung von Prof. Dr. S
chlegel und Dr. R. Fröhnkr.
herausgegeben von Prof. Dr. Johne. Berlin, P. Pabey 1905. Preis 2,25 Mark.

Dr. H. Rabiger, Ueber das Verbot der Impfungen gegen die Lungenseuche
der \'Binder.
Mit einer kurvischon Tafel. Leipzig, R. K. Schmidt & Co.
1904. Preis 1,20 Mark.

11. Bürciiner, Die Gewährleistung beim Viehhandel nach dem Bürgerlichen
Gesetzbucho. Vierte, verbesserte und vormehrto Auflage. Landsberg a.
Lech, A. S
ichler 1905.

Bericht über das österreichische Veterinärwesen für die Jahre 1891 — 19UU.
Boarbeitet im Veterinärdeparteinent des K. K. Ministeriums des Innern.
275 Seiten Quart und 30 Uebersichts-Tableaus. Wien, A
lfredHöldeb 1905

Jahresbericht über das Veterinärwesen in Ungarn. 15 Jahrgang für 1903.
110 Seiten Grossoktav. Budapest, Aktien-Gesellschaft Pallas 1904.

Dr. E. C. H. A. M. Bemei.ma.ns, Beitrag zur Kenntnis der Veränderlichkeit
der niederländischen Butterkonstanten.
Inaugural-Dissertation zur Erlan-
gung der Doctorwiirde der Hohen Veterinär-Modicinischen Fakultät der
Universität Bern. Breda,
van Turnhout & Co.

Prof. J. Leyder, Le cheval belge, Ba caractéristique et les conditions do
son élevago. Bruxolles, A
lfred Castaigne 1905.

Prof. II. Ra(juet, Les soins de la peau chez les animaux. In-8vo de 82 pages.
Paris, A
sselin et Houzeau 1905. Prix i fr. 50.

H. J. Gobert, Thérapeutique vétérinaire appliquée. 5ti8 pages. (Encyclopédie
vétérinairo publiée sous la direction de C. C
adéac.) Paris, Baillière
et fils 1905. Prix 5 francs.

Paul Sédon (Léon Dupas), Pour le „Livre d\'or" des vétérinaires. (Com-
plément à la brochure de Santouil). (Extrait du Répertoire de Police
sanitaire vétérinaire et d\'Hygièno publique). Brochure in-8 de 60 pages.
Paris, A
sselin ot IIotjzeau 1905. Prix 1 fr. 25.

-ocr page 408-

H. Lerjiat, Les sonnets du, vétérinaire. Avec illustrations de Marcel Picaj.\'IiT.
l\'aris, Asselin et Hoczeau 1905. Prix 1 fr. 50.

■ Dr. D. A. de Jong, Vétérinaire pathologie en hygiène. Derde reeks. (Bevat
uitsluitend mededeelingen over tuberculose.) Leidtn, G. L.
van den Berg
1905. Prijs ƒ 1. — .

H. M. Kroon, Koemelk als voedingsmiddel. Do behandeling op de boerderij,
bij den melkkandclaar en bij den consument. Deventer, ..E, E. K
luwer
z. j. (1905). Prijs ƒ0.30.

Mededeelingen van het Hoofdbestuur.

Het lid der afdeeling Utrecht, Dr. H. Markus, is met ingang
van 1 Januari 1005 overgegaan bij de Nieuwe afdeeling Zuid-
Holland.

Necrologie.

Na een veelbewogen leven en een langdurig hoogst pijnlijk
lijden stierf den lstc" Maart 1905 in bet hospitaal te Soerabaia
de paardenarts
lste klasse Hendrik Mars.

Geboren te Utrecht den 28ste" Februari 1848, ontving hij zijn
opleiding in de vakken van lager en meer uitgebreid lager onder-
wijs van zijn vader, die hoofd was van een bijzondere school,
welke in dien tijd hier ter stede zeer in aanzien stond.

Den Öden Juli 1869 behaalde hij zijn diploma als veearts en
werd, daar bij zoogenaamd kweekeling voor oorlog was, na een
opnieuw afgelegd examen in alle studievakken voor een militaire
commissie, bij besluit van 21 November 1869 tot paardenarts
3de klasse bier te lande benoemd.

Van zijn eerste garnizoensplaats Haarlem vertrok hij naar
Deventer en van daar werd in 1874 detacheering bij het leger in
Nederlandsch-lndië aangevraagd en verkregen. Vóór dien tijd
doorstond bij een ernstige ziekte en men meende dat het In-
dische klimaat gunstig op hem zou inwerken; deze meeuing is
volkomen bewaarheid, want .
Mars, die een groot gezin bad, kon
heel wat vermoeienis doorstaan, zoo zelfs dat hij nimmer met
verlof in Europa is geweest.

Zijn eerste standplaats was Salatiga, maar verder was hij in alle
Indische garnizoensplaatsen, waar bereden troepen waren, bekend.
Den lsten December 1875 werd hij paardenarts 2de klasse en

-ocr page 409-

den 13don December 1882 kapitein-paardenarts; hij was gerech-
tigd tot het dragen van het eereteeken voor belangrijke krijgs-
bedrijven, met den gesp Atjeh 1872— 1896. Tweemaal was hij"
in Atjeh, tweemaal in China tot, het aaukoopen van muildieren;
zijn wedervaren bij den tweeden tocht, namelijk de insluiting in
Peking, is van algemeene bekendheid. De laatste jaren bracht
hij in Soerabaia door, waar hij, met meer dan 64 dienstjaren,
nog steeds in functie was.

Mars was geruimen tijd bestuurslid en ook voorzitter van de
Vereeniging tot bevordering van veeartsenijkunde in Nederlandsch-
Indië en enkele jaren mede-redacteur der Veeartseniikundige
Bladen.

In het tijdschrift voor veeartsenijkunde en veeteelt van 1874 vindt
men van zijn hand een uitvoerig referaat of liever de vertaling van
een artikel over carbol. In de Veeartsenijkundige Bladen van
Nederlandsch-Indië treft men gedurende de jaren 1886 —1892
heel wat artikelen van zijn hand aan, waarbij ik vooral de aan-
dacht vestig op de volgende:

proeven in Nederlandsch-Indië genomen volgens het procédé
van Dr.
W. van der Heijden tegen ziekten bij dieren door
microphyten ontstaan (1886); desinfectie van besmette paarden-
stallen (idem); de voeding en de voedsels van het paard in
Nederlandsch-Indië (idem), met een bespreking van hetzelfde
onderwerp (1887); beschrijving van eenige grassen in Neder-
landsch-Indië, met afbeeldingen (1889/90); bijdrage over de
voeding der muildieren in Nederlandsch-Indië (1891); poeleh-
pandak, als geneesmiddel tegen ingewandswormen bij het paard
(idem); over den groei der paarden in Nederlandsch-Indië, voor-
namelijk het Sandelhout-paard (1892).

Met Mars is een bekende persoonlijkheid uit het Indisch leger
verdwenen. Zijn asch ruste in vrede.
 Van Esvelu.

Personalia.

Bij Koninklijk besluit vau 25 Maart 1905, n°. 13, is bij het
personeel van den geneeskundigen dienst van het leger in Ne-
derlandsch-Indië benoemd en aangesteld tot paardenarts der 2do
klasse, de heer J.
van Du lm, gemeente-veearts te Kenkuni.

-ocr page 410-

Bij Koninklijk besluit van 29 Maart 1905, n°. 18, is, met
ingang van dien dag, op zijn verzoek, eervol ontslag verleend
aan
11. A. Vermeulen, prosector-anatomes aan \'s Rijks veeartsenij-
school te Utrecht, als plaatsvervanger van den districtsveearts,
wien Utrecht als standplaats is aangewezen.

Benoemd: tot directeur van het abattoir te Alkmaar Dr. W.
Stuurman, adjunct-directeur van het abattoir te Leiden.

Verplaatst: van Maastricht naar Hulsberg K. J. Vroemex.

Wijziging van de jaarwedde der keurmeesters aan de veemarkt
en het abattoir te Amsterdam.

Indertijd werd door Burgemeester en Wethouders meegedeeld,
dat vacatures van keurmeester lsfco klasse aan de veemarkt en
het abattoir niet meer waren te vervullen, indien het minimum
hunner jaarwedde niet hooger werd gesteld dan f 1400, waarop
het in art. 9 der geldende verordening is bepaald. Voor nieuw
aan te stellen ambtenaren werd daarom in deze begrooting de

n o

aanvangswedde tot f 1600 per jaar verhoogd.

Sedert dien tijd is gebleken, dat zelfs deze verhooging niet vol-
doende is om de genoemde ambtenaren duurzaam aan den dienst
te verbinden. De meeste der in de laatste jaren nieuwbenoemde
keurmeesters vroegen zeer spoedig na hun benoeming weder
ontslag, omdat zij elders pen beter bezoldigde betrekking konden
verkrijgen. Voor den dienst van de veemarkt en het abattoir
ontstaat daardoor, behalve de noodzakelijkheid om telkens te
moeten werken met onvoltallig personeel, nog het nadeel, dat
men de keurmeesters, juist, wanneer zij op de hoogte van de
zeer speciale werkzaamheden, die van hen worden geëischt, zijn
gekomen, weder moet missen. Daardoor dreigt het gevaar, dat
het abattoir langzamerhand een inrichting wordt, waar pas ge-
diplomeerde veeartsen zich practisch komen bekwamen, om daarna
anderen met de door hen opgedane kennis te bevoordeelen.

Burgemeester en Wethouders meenen, dat dit gevaar moet worden
voorkomen en dat derhalve een verhooging, zoowel van het minimum
der jaarwedde, waardoor meer ervaren werkkrachten naar de be-
trekking zullen dingen, als van het maximum, waardoor de vooruit-
zichten der benoemden zullen verbeteren, zoodat zij minder reden
zullen hebben den dienst te verlaten, dringend noodig is.

Dit doel zal kunnen worden bereikt, zoo de jaarwedde der

-ocr page 411-

hier bedoelde ambtenaren op f 4S00 tot f 2000 wordt bepaald,
met dien verstande, dat een verbooging van f 150 na elke twee
jaar zal worden toegekend. In verband biermede zullen ook de
grenzen dei- jaarwedde van den keurmeester lste klasse (plaats-
vervangend directeur) hooger moeten worden gesteld dan thans;
deze kunnen op resp. f 2000 en f 3000 worden bepaald.

Burgemeester en Wethouders stellen voor een dienovereen-
komstig besluit te nemen.
(Alg. Handelsblad, 2G Maart 1905.)

Veeartsenijkundig staatstoezicht.

Bij Koninklijk besluit van 27 Maart 1905, n°. 45, zijn, met
ingang van 1 April 1905, voor den tijd van drie jaar, benoemd
tot plaatsvervangers van den districtsveearts, wien Groningen als
standplaats is aangewezen, de veeartsen R.
Njjhoff te Hoogeveen,
D.
Muller te Loppersum en Dr. D. G. Ubbels te Roden.

Bij Koninklijk besluit van 30 Maart 1905, n". 17, zijn, met
ingang van 1 April \'1905, voor den tijd van drie jaar, benoemd
tot plaatsvervangers van den districtsveearts, wien \'s-Gravenliage
als standplaats is aangewezen, de veeartsen: .1.
M. Fillekes te
Hillegersberg,
J. D. Keukenmeester te Naaldwijk, A. F. Muller
te Alkemade, G. C. Verkaik te Woerden en K. de Vink te
Zoetermeer.

De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid heelt goed-
gevonden: met ingang van 6 April 1905, in te trekken zijn
beschikking van 19 December 1904 (Staatscourant van 20 De-
cember 1904, n°. 298), waarbij het vervoeren ol doen vervoeren
van levende en doode varkens verboden is uit, naar of binnen een
kring in de gemeente Kloetinge, begrensd als volgt: zie dit
Tijdschrift, bl. 252.
(Staatscourant van G April 1905, n°. 82.)

Bij Koninklijk besluit van 17 April 1905, 9, is: 1°. met
ingang van
1 Mei, dr. H. Remmelts, onder toekenning van
eervol ontslag als rijkskeurmeester voor het onderzoek van voor
uitvoer bestemd vleesch te Hoek vau Holland, benoemd tot rijks-
keurmeester voor het onderzoek van voor uitvoer bestemd vleesch
in algemeenen dienst, ter standplaats \'s-Graveuhage; 2°. met
ingang van
16 April 1905, H. C. L. Bkköer, gemeenteveearts
en keurmeester vau vee en vleesch te Vlaardingen, benoemd:
a. tot wederopzegging, tot rijkskeurmeester voor het onderzoek

-ocr page 412-

van voor uitvoer bestemd vleesch te Hoek van Holland; b. tot
plaatsvervanger van den districts veearts, wien \'s-Gravenhage als
standplaats is aangewezen; c. tot gouvernementskeurmeester.

Monsieur le Rédacteur en Chef,

Je vous prie de vouloir bien faire paraître dans votre estimé
journal la communication suivante.

Veuillez agréer, Monsieur le Rédacteur en Chef, avec mes
remerciements, l\'expression de mes sentiments très distingués.

Le Secrétaire Général :
E. de Ratz.

VIIIe Congrès international de Médecine vétérinaire
à Budapest 1905.

L\'intérêt manifesté dans tous les pays étrangers pour le Ville
Congrès international de Médecine Véterinaire, qui doit avoir
lieu à Budapest, s\'aecroit de jour en jour. Outre les comités
locaux qui s\'étaient déjà constitués précédemment, un autre
vient de se former à Dresde sous la présidence du Prof. Dr.
Ellenberger, conseiller intime de médecine, avec, pour membres,
M.
M. Noack, vétérinaire d\'arrondissement, et Reimann, président
de l\'Union des sociétés vétérinaires saxonnes. Ce comité a adressé
à tous nos confrères du royaume un chaleureux appèl en faveur
du Congrès. A Belgrade, le comité local a pour président le
rapporteur ministériel
M. Porovrrs et pour membres M.M. Sava
Voukosavlyovits
, rapporteur vétérinaire du ministère de la guerre,
Pi
kare ThÉodorovits, vétérinaire de la préfecture de Belgrade,
et le Dr.
Georges Mitrovits, vétérinaire militaire. Le comité Serbe
à déjà recueilli 31 adhésions. A Sofia, un comité local du Congrès
s\'est constitué sous la présidence de M.
Tulefe, rapporteur minis-
tériel. De plus, le dr.
Salmon, directeur du «Bureau of Animal
Industry» à Washington et le Prof. dr.
Liautaro à Paris ont
fait savoir au dr.
Etienne de Rârz, secrétaire général du Congrès,
qu\'ils appelleront toute l\'attention des sphères intéressées sur
notre assemblée dans les sociétés et les revues spéciales américaines.

Tout récemment M. M. le dr. Hagemann, professeur à l\'Aca-
démie agricole de Bonn,
Piot Bey, rapporteur du Gouvernement
égyptien,
Liénaux, professeur à l\'Ecole supérieure de Médecine

-ocr page 413-

vétérinaire a Bruxelles, et Tokishigk, professeur à l\'Université de
Tokio, ont accepté de rédiger des rapports sur diverses questions.

Conformément aux résolutions du Comité d\'organisation, le
Secrétariat Général fera de son mieux pour envoyer aussitôt que
possible au membres du Congrès le texte original des rapports
avec un résumé en plusieurs langues. Vingt-deux rapports nous
sont déjà parvenus, et seront distribués prochainement. 11 serait
fort à souhaiter que les autres rapports annoncés soient aussi
envoyés jusqu\'à fin mars, au plus tard, car alors seulement il
sera possible de les faire parvenir au Congressistes en temps
utile.

S T A À T der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland

gedurende Maart 1905.

(De cijfers tusschen ( ) (luiden liet fletal eigenaren aan, oniler wier vee ile ziekle voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers. I

j Longziekte (rand).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm. ■

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken. ||

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Hoi
d
hc

"S

M

C

O

■a
s

O
J3

S

Bij ander vee. ^ \'

Rotkreupel.

Groningen . •

4

n

T>

»

3i)

»

4 (3)

55

3(3)

!

n

Friesland. . •

8

n

13 I1)

1

»

4 (\')

n

n

7(1)

Drente. . . •

4

n

A

25 (12)

n

3(3)

»

W

Overysel • • •

6

*

»

»

»

55

H (5)

»

2(1)

Gelderland . •

5

»

2(1)

51

5(4)

Utrecht . . .

3

»

n

n

n

n

«

3(3)

n

T>

Noord-Holland .

2

-

n

»

1

D

n

9(8) j

Zuid-Holland

5

n

B

11 (4)

r>

7(6)

V

v

Zeeland . . .

1

n

B

n

»

n

1

»

»

»

Noord-Brabant .

12

55

1

n

»

n

»

»

14(14)

n

«

55

Limburg . . .

12

»

n

n

1)

D

18(1\')

n

Totaat,

02

n

D

3(1)

40 (14)

55

15(7)

V

70 i«i)

»

V

....

18 (&)

(Staatscourant van 15 April 1905, n°. 90.) • v. E.

-ocr page 414-

MEI)EDEELINGEN UIT IIET LABORATORIUM DER
GEMEENTE-SLACHTPLAATS TE UTRECHT,

DOOR

K. HOEPNAGEL en H. E. REESER.

(Vervolg.)

G. Maligne oedeem bij het paard.

Den 21sten Februari werd door den paarden slachter D. S.
een dood paard binnengebracht, hetwelk een half uur te
voren plotseling was gestorven. Het direct na aankomst
geschouwde dier vertoonde multiple bloedingen onder de
huid en tusschen de spieren ; verder was, behalve een groote
weeke milt, alles normaal.

In het dekglas-pracparaat uit de milt werden volgens de
KxETT\'sche methode zeer veel slanke bacillen aangetoond,
waarvan sommige tot geslingerde draden waren vereenigd;
deze bacillen geleken echter, daar ze afgeronde uiteinden
en geen kapsel bezaten, in geenen deele op die van miltvuur,
waaraan in den beginne gedacht was. Een praeparaat uit
het bloed had een negatief resultaat, een dergelijk uit de
bloedige plaatsen tusschen de spieren wemelde er van. Om
zekerheid te hebben dat we niet met miltvuur te doen
hadden, werd een cavia cutaan niet miltsap geënt; het dier
bleef gezond, terwijl twee aangelegde gelatine-steekculturen
niet den karakteristieken hunpeglasvvisservorm vertoonden
(miltvuur), maar eerst langs den entsteek troebel werden,
waarna er zich gasblazen in vormden en ten slotte de gelatine
begon te vervloeien. Beide culturen riekten hoogst on-
aangenaam.

Het microscopisch onderzoek bracht aan het licht, cfat de
culturen bestonden uit staafjes met afgeronde, van enkele

26

-ocr page 415-

zelfs spitse uiteinden; verscheidene van die bacillen waren
tot draden vereenigd, terwijl in deze staafjes lichtbrekende
korrels (sporen) aanwezig waren, welke zich of in het midden
of aan het einde er van bevonden; op deze plaatsen waren
de bacillen gezwollen en verkregen daardoor meer een spoel-
vormig of trommelstokvormig uiterlijk. Bedoelde sporen
traden vooral duidelijk aan het licht bij de sporenkleuring
volgens
Möller, maar alleen dan, wanneer een uur lang in
carbolfnchsine werd verhit (
Möller spreekt van 60 seconden).

De GRAM\'sche kleuring viel negatief uit, terwijl in den
hangenden druppel een zwakke voortbeweging der bacillen
kon worden waargenomen.

Natuurlijk werd nu aan maligne oedeem gedacht en was
het tevens duidelijk waarom de cutaan geënte cavia in leven
was gebleven.

Uit de vervloeide gelatineculturen werd een witte muis
geënt en werden tevens twee steekculturen in gelatine en
twee in recht gestolde agar aangelegd, welke volgens de
pyrogallolmethode in de broedstoof bij 37° werden geplaatst.
De beide gelatine-steekculturen deden als boven, terwijl zich
in de agar eveneens gasblazen vormden. De witte muis,
welke subcutaan werd geënt met 1 cM3 van de vervloeide
gelatinecultuur, stierf na 12 uur. Op de injectieplaats was
het ontstekingsoedeem voorhanden, dat zich een eind ver
over den romp had uitgebreid, terwijl de groote, weekc,
zwartbloedcrige milt eveneens aanwezig was.

Het praeparaat uit de milt vertoonde de bovengenoemde
staafjes, welke tot draden waren vereenigd; bouillon, uit do
milt geënt, werd eerst troebel en vertoonde daarna een wit
bodembezinksel dat weer uit dezelfde staafjes bestond. Ilet,
hier genoemde geval berustte dus op maligne oedeem.

Opgemerkt dient nog te worden dat de kleuring volgens
Gram steeds negatief uitviel. (Kirr spreekt van positief,
Bon gekt van negatief.)

-ocr page 416-

H. Longactinomycose bij het rund.

Den 26sten Maart j.i. werd door den keurmeester P. U.
te Middelburg het verzoek tot ons gericht om een runder-
long, waarin volgens zijn schrijven tal van gele knobbels
voorhanden waren, microscopisch te onderzoeken; den 28ston
werd ons een stukje per postpakket toegezonden. Het was
geheel bezet met ronde, gele knobbels, de meeste van
duivenei-grootte, maar ook kleinere en grootere; ze waren
gelegen in het longparenchym en door een dunne witte bind-
weefselkapsel omgeven, waardoor ze van buiten week elastisch
op het gevoel waren; aan de longoppervlakte puilden ze
half kogelvormig uit, terwijl het longweefsel rondom die
haarden er gecarnificeerd uitzag. Bij het insnijden der kapsel
trad een dikke, witgele etter te voorschijn, welke aan mayon-
naise deed denken en waarin reeds met het bloote oog,

O \'

maar duidelijker met de loupe, gele vlekken waren waar te
nemen; een dun laagje etter, uitgestreken op een voorwerp-
glaasje, liet met het bloote oog waarneembare uiterst
kleine witgele knobbeltjes zien. Over den toestand der pleufa
pulmonalis kon .geen oordcel geveld worden, daar het prae-
paraat reeds eenige dagen oud was.

Bij microscopisch onderzoek bleken we, zooals verwacht
was, te doen te hebben met actinomycose. Zoowel onge-
kleurd als hij
GiiAM\'sche kleuring en met Nicou.u\'s carbol-
thionine was de straalvormige rangschikking zeer duidelijk.
Hij sterker vergrooting waren de actinomyceskolven bijzonder
fraai, sommige lagen verspreid in den etter, andere in massa
bij elkaar; ze waren veel duidelijker waarneembaar dan in
kaakactinomycomen.

Op ons verzoek werd door den keurmeester nog mede-
gedeeld, dat de long afkomstig was van een os, welke, volgens
het, zeggen van den eigenaar, in Zeeland was gefokt en
slecht had willen groeien; nu en dan zou het dier hebben ge-
kucht ; van flink hoesten zou echter nooit sprake zijn geweest.

-ocr page 417-

Aangezien, volgens den keurmeester, alleen de bronchiale
lymphklieren waren gezwollen en geen dikke kaak of dikke
tong aanwezig was, is het niet onwaarschijnlijk dat dit geval
berustte op een inhalatie-actinomycose.

Daar tot nog toe bijna altijd kaakactinoüTycomen voor
het verkrijgen van reine culturen van actinomyces zijn ge-
bruikt met een meestal negatief resultaat, werd het nu dooi\'
ons beproefd met deze longactinomycomen, hetgeen echter
mislukte; zelfs met uiterst fijne actinomyceskorreltjes, welke
eenigen tijd waren gewasschen en met gedestilleerd water
geschud en daarna werden geënt op schuin gestolde agar,
verkregen we, ook bij anaërobe kweeking, een negatief
resultaat.

I. Een eigenaardig geval van distomatose bij het
schaap.

Den 30sten Maart werd door den slager E. v. C. een
schaap aangebracht, dat buitengewoon zwak en anaemisch
was en dan ook om deze reden werd geslacht. liet dier
was zóó verzwakt, dat het bij het vervoer naar de slachthal
telkens neerviel, hetgeen door den eigenaar aan vermoeidheid
na de reis werd toegeschreven.

Aan het geslachte dier was, behalve algemeene anaemic,
het volgende te bemerken.

a. De lever. Deze was normaal, uitgezonderd de linker
kwab, welke hard op het gevoel was, terwijl de oneffen opper-
vlakte tal van kleine, ronde, harde knobbeltjes bevatte; in
het midden van die kwab liep een galbuis, waaraan ontstekings-
veranderingen waren waar te nemen, gelijk ze zoo vaak bij
distomatose worden gezien. Zij was sterk verwijd, had een
grauwwitten, zeer dikken fibreüsen wand, welke door kalk-
incrustatie (afzetting van phosphorzure kalk) verhard was,
en een zeer sterk verdikt slijmvlies, dat in tal van plooien
lag. Ook op den wand van deze galbuis bevonden zich ge-
noemde knobbeltjes, terwijl het lumen er van gevuld was

-ocr page 418-

niet een weinig van een vuilgroene massa, waarin zich eenige
distomen en een massa eieren bevonden.

6. De longen. Daarin waren eveneens knobbeltjes,
welke hetzelfde aspect hadden als die in de lever; ze waren
scherp omschreven en duidelijk van het normale longweefsel
gescheiden, terwijl ze bij het doorsnijden uit een kruimelige,
kalkachtige massa bleken te bestaan; ze hadden volkomen
hetzelfde uiterlijk en ook de grootte van de bekende Or/r\'sche
knobbeltjes (chalicosis nodularis), welke zoo vaak in paarde-
levers worden aangetroffen.

liet eigenaardige van het geval echter was het voorkomen
er van in de bronchiale lymphklieren, waardoor in den aan-
vang nog aan een infectieziekte werd gedacht; immers longen
en klieren waren aangedaan.

liet microscopisch onderzoek bracht de oorzaak van het
ontstaan dier knobbeltjes aan het licht. Aan knobbeltjes,
welke eerst fijn gedrukt en daarna met zoutzuur en kaliloog
waren behandeld, werd met zwakke vergrooting waargenomen
dat, uit de zich langzaam oplossende kalkachtige schollen,
de eigenaardige geelachtige eieren van distomum hepaticum
vrijkwamen. (Deze eieren hadden een lengte van ongeveer
0,1 mM. en waren dus zonder twijfel van distomum hepaticum
afkomstig, aangezien die van distomum lanceolatum de helft
kleiner zijn.) Alle onderzochte knobbeltjes, zoowel die van
de lever als uit de longen en bronchiale lymphklieren, had-
den hun ontstaan aan genoemde eieren te danken; bacillen
waren in geen enkel knobbeltje voorhanden. Deze eieren
waren ten getale van vijf ongeveer in elk knobbeltje aanwezig.

Het uiterlijk van de eieren was nog volkomen normaal;
van degeneratie was geen sprake, hetgeen zeker voor hun
resistentievermogen pleit.

Deze eieren zijn hoogstwaarschijnlijk, na door den wand
van de galbuis in het leverparenchym terecht te zijn gekomen,
in de levervenae geraakt en door middel van de vena cava

-ocr page 419-

posterior naar liet, rechter hart vervoerd, vanwaar ze langs
de arteria pulmonalis door de longen en klieren zijn ver-
spreid, alwaar ze ontstekingsveranderingen in den vorm van
knobbeltjes hebben opgewekt. Nu geven in de longen ver-
dwaalde distomen daar in den regel aanleiding tot het ontstaan
van cysten, de zoogenaamde fasciolacvsten, welke begrensd
zijn door een dikke witte bindweefselkapsel, waardoor ze
hard op het gevoel zijn. terwijl ze als inhoud een vuilbruine,
stroopachtige massa bevatten, waarin of een paar distomen
of een massa eieren aanwezig zijn. Meestal is dan slechts één
dergelijke cyste aanwezig, ter grootte van een noot ongeveer.

Het hierboven aangegeven geval deed zich dus geheel
anders voor, terwijl het tevens voorkomen van haarden in
de bronchiale lymphklieren gemakkelijk tot verwarring aan-
leiding zou kunnen geven en voorzichtigheid dus steeds
betracht dient te worden.

K. Hypoderma equi.

Als eigenaardigheid wordt nog het volgende vermeld. Aan
de oppervlakte van een paardelever werd eenige dagen geleden
een 14 mM. lange en 4 mM. breede grauwgele plek waar-
genomen, welke bij nader onderzoek een bindweefselkapsel
bleek te zijn, waarin een kleine opening aanwezig was,
waaruit de kop van een larve stak. De kapsel werd ingeknipt
en de larve bevrijd; deze was 9 mM. lang, 1,5 mM. breed
en glashelder. Ze bleek nog in leven te zijn, daar ze be-
wegingen maakte; het gelukte echter niet de bijbehoorende
vlieg er uit te verkrijgen, omdat ze na eenigen tijd reeds
was afgestorven. De larve had hetzelfde uiterlijk en ook de
grootte van verdwaalde hypodermalarven bij het rund, welke
zoo vaak op de meest verschillende, geleiachtig geïnfiltreerde
plaatsen van borst- en buikholte worden aangetrotfen. Ook
bij het microscopisch onderzoek bleken we te doen te hebben
met de hypoderma bovis (equi).

-ocr page 420-

OVER HET AL OF NIET VOORKOMEN VAN TUBER-
KELBACILLEN IN HET VLEESCH VAN AAN
TUBERCULOSE LIJDENDE RUNDEREN
EN VARKENS,

DOOR

K. HOEFNAGEL,

Directeur der Gemeente-Slachtplaats te Utrecht.

Bij dc beoordeeling van het al of niet schadelijk zijn van
het vleesch, afkomstig van tuberculeus slachtvee, dient men
zich, mijns inziens, deze twee vragen te stellen.

1°. Is het waarschijnlijk dat in het bloed of in het spier-
sap, in casu het vleesch, tuberkelbacillen voorkomen?

2°. Zoo ja, acht men deze bacillen in staat nadeelige ge-
volgen bij den consument teweeg te brengen?

Aangemoedigd door de experimenten van Dr. M. Wes-
ten hoefeer
, entte ik een kalf, een geit, twee biggen, eenige
konijnen en caviae subcutaan met stukjes vleesch, af-
komstig van tuberculeus slachtvee.

De uitslag was als volgt:

I. Achtjarige koe: longen sterk tuberculeus. In de nieren
vele oude en jonge tuberkels, beide boegklieren en linker
bil klier aangetast (algemeene chronische tuberculose). Voe-
dingstoestand van het rund goed

Op den dag der slachting, 5 December 1904, werden een
cavia en een koni jn subcutaan geënt met een stukje vleesch,
ter grootte van een dobbelsteen, steriel gesneden uit de pi-
laren van het middelrif.

Beide proefdieren werden 31 Januari 1905 gedood. De
plaats der enting was mooi genezen; geen spoor van tuber-
culose was waarneembaar in het lichaam van beide proef-
dieren.

-ocr page 421-

39S

II. Goed doorvoed varken : in de longen schei\'}) omschreven
jonge en oude tuberkels, tuberculose van lever en rechter
boegklier (algemeene chronische tuberculose).

Op den dag der slachting, 16 December 1904, werden
twee konijnen subcutaan geënt met stukjes vleesch, gesneden
uit het vleesch in de nabijheid van de rechter boeglymphklier.

Op den dag der afmaking, l Maart 1905, bleek het re-
sultaat negatief te zijn ; geen spoor van tuberculose was in
het lichaam van beide konijnen te vinden.

III. Zesjarig rund, tijdens het leven als tuberculose-lijder
onderkend, daar een diffuse tubereuleusc mastitis bestond en
het dier veelvuldig hoestte. Na de slachting bleek een hevige
tuberculose van borst- en buikvlies te bestaan, de longen
bevatten vele verweekte haarden, terwijl alle lichaamslymph-
klieren vrij waren (primaire longtuberculose).

Op den dag der slachting, .20 December 1904, werd een
varkentje van twee maanden oud subcutaan geënt met een
stukje vleesch, gesneden uit den linker nntsculus gracilis.

l)e big werd op 1 Maart 1905 afgemaakt; het resultaat
was volkomen negatief.

IV. Varken met tuberculose van longen, lever en linker
vanglymphklier (algemeene chronische tuberculose).

O}) den dag der slachting, 21 December 1904, werd een
varkentje van twee maanden oud subcutaan geënt met een
stukje vleesch, gesneden uit de spieren in de nabijheid van
de aangetaste lymphklier.

Deze big werd 1 Maart 1905 gedood; geen spoor van
tuberculose was waarneembaar.

V. Achtjarig riind: uitgebreide long-tuberculose met tal-
rijke verkaasde haarden, hevige weivlies-tuberculose, linker
vangklier aangetast (algemeene chronische tuberculose).

Op den dag der slachting, 24 December 1904, werd een
konijn subcutaan geënt met een stukje vleesch, gesnedem
uit de spieren in de nabijheid van de aangetaste lymphklier.

-ocr page 422-

Dit konijn werd l Maart 1905 gedood; hot resultaat der
enting was ook nu negatief.

VI. Vierjarig rund: tuberculose van beide longen, van
lever en linker boegklier (chronische algemeene tuberculose).

Op den dag der slachting, 28 December 1904, werd een
konijn subcutaan geënt met een stukje vleesch, genomen uit
de spieren in de nabijheid van de linker boegklier.

liet konijn werd 1 Maart 1905 gedood en vertoonde geen
spoor van tuberculose.

VII. Varken met tuberculose van longen, lever, milt,
nieren en beentuberculose in drie ribben (chronische alge-
mecne tuberculose). Op 29 December 1904, den dag der
slachting, werd een geit subcutaan aan beide halsvlakten
geënt met stukjes vleesch, gesneden uit de tusschenrib-
spieren.

De geit werd 1 Maart 1905 afgemaakt; het resultaat der
enting was negatief.

VIII. Varken met tuberculose van longen, léver en supra-
mamniaire lymphklieren (chronische algemeene tuberculose).

Op den dag der slachting, 17 Januari 1905, werd een
konijn subcutaan geënt met een stukje vleesch, gesneden
uit de spieren in de nabijheid van de aangetaste supramam-
niaire klieren.

Dit konijn werd 1 April 1905 afgemaakt en vertoonde
geen spoor van tuberculose.

IX. Zesjarige koe: talrijke verweekte tuberculeuse haarden
in de longen, beide bil- en beide vangklieren aangetast
(chronische algemeene tuberculose).

Op den dag der slachting, IS Januari 1905, werd een
cavia subcutaan geënt met een stukje vleesch gesneden uit
de spieren in de nabijheid van de linker bilklier.

Deze cavia werd 1 April 1905 gedood; er bestond geen
spoor van tuberculose.

X. Achtjarige koe: hevig dyspnoe, op een veewagen ter

-ocr page 423-

noodslachting aangevoerd. Na de slachting op 26 Januari 1005
bleek een hevige acute miliair tuberculose van beide longen
te bestaan.

Denzelfden dag werd een nuchter kalf, zes dagen oud,
en twee konijnen subcutaan geënt met stukjes vleesch, ge-
sneden uit de schouderspieren.

Deze drie proefdieren werden 1 April 1905 afgemaakt;

het resultaat was volkomen negatief.

*

* *

Waar nu Wkstenhoeffer éénmaal een positief resultaat
kreeg, toen hij namelijk 4 van de 7 proefdieren tuberculeus
zag worden, welke subcutaan waren geënt met stukjes spier-
vleesch, afkomstig van een rund met acute miliair tuber-
culose, en zijn overige proefdieren, welke waren geënt met
spiervleesch afkomstig van dieren lijdende aan chronische
tuberculose, gezond zag blijven, gelukte het mij geen enkele
maal een proefdier te infecteeren.

De ervaring heeft geleerd dat proefdieren, door subcutane
enting met tuberkelbacillen van het rund afkomstig, ge-
makkelijk zijn te infecteeren*

Hoewel ik nu zeer goed weet dat het somtijds gewaagd
is uit experimenten conclusies te trokken, geloof ik toch
met
Westenhoeffer dat het vleesch van aan chronische al-
gemeene tuberculose lijdende slachtdieren óf geen óf zoo
weinig tuberkelbacillen bevat, dat het niet in staat is bij
gevoelige proefdieren na subcutane enting tuberculose te
verwekken.

Men kan mij wel is waar tegenwerpen dat het toeval
Westenhoeffer en mij bij deze experimenten parten heeft
gespeeld en misschien stukjes vleesch, gesneden uit andere
spieren van het tuberculeuse slachtvee wel degelijk tuberkel-
bacillen zullen hebben bevat, maar waar meestal het te enten
materiaal werd gekozen uit streken waar de correspon-

-ocr page 424-

deerende lymphklieren waren aangetast, is dit toch zeer on-
waarschijnlijk.

Volgens mijn meening ware het dan ook wenschelijk ge-
weest het vleesch van de in de proeven vermelde tuberculeuse
slachtdieren — uitgezonderd bij proef X — onvoorwaardelijk
voor de consumtie goed te keuren, in plaats van het te
steriliseeren, zooals thans is geschied, waardoor de waarde
van het vleesch toch minstens tot een derde is verminderd.

En wanneer nu werkelijk tuberkelbacillen in het vleesch
aanwezig zijn, zooals dit mogelijk is bij alle gevallen, waar
kort vóór cle slachting het bloed met bacillen is overstroomd,
en dus in vele gevallen van een acute miliair tuberculose,
zullen dan deze bacillen in staat zijn bij den mensch na-
deelige gevolgen teweeg te brengen?

Ik voor mij geloof dat de tuberkelbacil van het rund —
typus bovinus — in het lichaam van den mensch niet ver-
andert in dien van den mensch — den typus humanus — en
dat het omgekeerde ook niet plaats vindt, terwijl, wanneer
bovine tuberculose bij deji mensch nu en dan voorkomt,
hetzij door cutane enting bij het afslachten van tuberculeus
slachtvee, hetzij door ingestie van vleesch of melk, de bovine
tuberculose bij den mensch een uiterst locaal karakter draagt.

In verband met deze opvatting zou ik het vleesch van
dieren, lijdende aan acute miliair tuberculose, eerst na steri-
lisatie willen goedkeuren, omdat vleesch, min of meer rijk
aan tuberkelbacillen met den typus bovinus, bij den mensph
aanleiding zou kunnen geven tot tuberculose van het slijm-
vlies der darmen en dit vermeden dient te worden.

-ocr page 425-

DE MYELOGENE VORM VAN LEUCAEMIE BIJ EEN
PAARD IN DE STATIONNAIRE CLIN1EK VAN
DEN LEERAAR THOMASSEN,

dook

J. STAPENSBA, Assistent.

Alvorens het geval te beschrijven, wensch ik een
korte beschouwing over het pathologisch-anatomisch ge-
deelte van leucaemie in het algemeen en meer in het bijzonder
van den myelogenen of m e d u 11 a i r e n vorm te laten
voorafgaan.

Onder leucaemie verstaat men een vermeer-
derden en steeds toenemenden toevoer van
kleurlooze bloedlichaampjes i n het bloed, terwijl
het getal der roode bloedlichaampjes en in ver-
band daarmede de hoeveelheid haemoglobine meer
en meer afneemt.

Al naar gelang van den oorsprong dier kleurlooze bloed-
lichaampjes, onderscheidt
Ehklich *) een myelogenen en
een lymphatischen lymphatischen en liënalen) vorm van
leucaemie. In het eerste geval ontstaan de leucaemische
elementen van het bloed in het beenmerg; zij zijn granula-
houdend en worden leucocyten genoemd, terwijl in het
tweede geval dc leucaeniischc elementen geen granula be-
vatten, lymphocyten genoemd worden en in het lymphatisch
apparaat, milt inbegrepen, hun oorsprong vinden.

Ehrlich meent alzoo, dat bij den myelogenen vorm van
leucaemie alle vormen der granulahoudende leucocyten (mono-
en polynucleaire neutrophile. äcidophile en basophile leuco-
cyten) in grooter getal in het bloed voorkomen, ook die,
welke in gewone omstandigheden (mononucleaire, acidophile

]) lubarsch und ostertag. Allgemeine, Pathologie, 1 Jahrgang, J\'JOO—l\'JOJ.

-ocr page 426-

en basophile leucocyten) niet of slechts in geringe hoeveel-
heden daarin aanwezig zijn. Daar alle leucocyten volgens
hem in het beenmerg worden gevormd, hebben we met een
ziekte van het beenmerg, met een hyperplasie daarvan
te doen.

Pappenueim meent alleen dan van hyperplasie te mogen
spreken, wanneer alle celvormen in het bloed zijn aan te
toonen; ontbreekt één der celgroepen, dan moet men spreken
van gecompliceerde functioneele leucocytose.

Ehrlich neemt aan, dat er een prikkel (actief of chemo-
tactisch) bestaat, waardoor de leucocyten, ook de acidophile
en basophile cellen, in het bloed komen; hij kent alzoo
laatstgenoemden elementen het vermogen tot emigreeren toe,
terwijl
Pappenheim wel aanneemt, dat ze beweeglijk zijn,
doch geen emigratievermogen bezitten.

Ook het ontstaan van leucaemische nieuwvormingen in
verschillende organen (nier, lever, long, etc.) worden door
Ehrlich aangenomen als te zijn hyperplastische verschijnselen.
Zij zouden alzoo ontstaan door deeling en vermeerdering der
aanwezige en bepaalde bindweefselcellen, zoodat het leucae-
mische bloed eenigermate infecteerende en irriteerende eigen-
schappen bezit.

Bizzozero heeft deze manier van ontstaan aangetoond door
te wijzen op de talrijke kerndeelingsfiguren daar ter plaatse.

Ook neemt men aan, dat de leucaemische infiltraties kunnen
ontstaan door een abnorm rijkelijke diapedese en extravasatie
van kleurlooze bloedlichaampjes uit de bloedvaten.

Bij den lymphatischen vorm van leucaeinie daarentegen
vormen de granulavrije éénkernige lymphocyten (klein en
groot) de meerderheid van de in het bloed voorkomende
witte bloedcellen.

Daar de lymphocyten niet het vermogen bezitten te emi-
greeren en beweegloos zijn, neemt
Ehrlich aan, dat de
lymphocyten bij den lymphatischen vorm van leucaeinie passief

-ocr page 427-

in het bloed worden gedreven. Het lymphatisch apparaat
zou hier in aanmerking komen en ook zouden overeenkomstige
hyperplasieën aantoonbaar zijn.

Volgens Pappenheim en anderen moet de aandacht worden
gevestigd op de oude stelling van Dr.
Neumann, dat leucaemie
altijd het gevolg is van hyperplastisehe beenmergwoekering,
zoodat, als slechts milt en lymphklieren in het proces be-
trokken zijn,
Ejchhorst 1) deelt een dergelijk geval mede,
enkel pseudoleucaemie bestaat en men eerst later als het been-
merg wordt aangetast van leucaemie kan spreken.

Als in aanmerking wordt genomen, dat in het beenmerg
lymphatisch weefsel voorkomt, dan is het verklaarbaar dat
men met lymphocythaemie te doen heeft, zonder dat de
andere lymphapparaten aan de hyperplastische veranderingen,
deelnemen.

Pappenheim deelt twee gevallen van lymphocythaemie zonder
lymphklierzwelling of eenige andere lymphoomvorming mede.

Het eerste geval betreft een acute leucaemie, waarbij
buitengewoon veel kleine lymphocyten (90 pet.) in het bloed
voorkwamen, terwijl bij de sectie hoofdzakelijk een lympha-
denoide verandering van het beenmerg werd gevonden.

In het tweede geval, een chronische leucaemie, bestond
het grootste deel (91,5 pet.) der vermeerderde leucocyten
uit lymphocyten, welke ook nagenoeg de eenige elementen
van het beenmerg waren. Lymphklierzwelling en miltzwelling
ontbraken, evenals in het eerste geval. Hier hebben we volgens
hem met een primair lijden van het beenmerg te doen.

Uit het bovenstaande blijkt, dat, de scheiding in een mye-
logenen en lymphatischen vorm van leucaemie, zooals
Ehrmch
aanneemt, niet algemeen wordt goedgekeurd.

Dat men vroeger slechts den liënalen en lymphatischen
vorm kende, is alleen daaraan toe te schrijven dat, vóór

1  Eichuobst, Handbuch der S\'pedellen Pathologie and Therapie.

-ocr page 428-

Dr. Nkumann had gewezen op de veranderingen van het
beenmerg bij leucaemie, daaraan geen aandacht werd ge-
schonken.

Gewoonlijk heeft men met gemengde vormen van leucaemie
te doen. Een zuiver myelogene of medullaire vorm van
leucaemie komt slechts bij uitzondering voor.

I. In 1874 beschreef Brodowski *) een geval van myelogene
leucaemie. Het betrof een 62-jarig man, waarbij een matige
vermeerdering (hoogstens 5-maal) der witte bloedcellen aan-
wezig was. Bij de sectie was, behalve de aanwezigheid van
lymphomen in bronchiën, lever en nieren, slechts het been-
merg veranderd (femur en spongieuse beenderen). Het
was wit en bleek microscopisch van lymphomateasen bouw
te zijn.

II. Zoo deelt Litten 1) een geval mede van een vrouw,
waarbij zich door langdurige lactatie in het verloop van eenige
weken het ziektebeeld van zware pernicieuse anaemie ont-
wikkelde. Eerst vier dagen vóór den dood verkreeg het bloed
een leucaemisch karakter; het aantal witte bloedcellen nam
zoo snel toe, dat even vóór den dood de verhouding dei-
witte en ï\'oode bloedlichaampjes was als 1 : 4. Bij de sectie
bleek evenwel dat milt en lymphklieren onveranderd waren.
Daarentegen waren in het merg der groote lange beenderen
ver gevorderde veranderingen aan te toonen. Het had een
stofgrauwe kleur en bevatte etterachtige, groengele weeke
haarden. Microscopisch werden dezelfde cellen gevonden
als die, welke in het bloed in zoo grooten getale voorkwamen.

III. Ook kan hiertoe gerekend worden het door Wal-
deyer 2) medegedeelde geval, betreffende een 31-jarigen
man, die een uiterst cachectisch, anaemisch uiterlijk ver-

1  Litten, Berliner Klinische Wochenschrift, 1877, N°s. 19 und 20.

2  Virchotc\'s Archiv, Bd. 52.

-ocr page 429-

I0()

toonde. Er bestond bij patiënt een anchyjose van het rechter
kniegewricht en rechter ellebooggewricht, terwijl aan het eerste
etterende fistelgangen voorkwamen, waaruit herhaaldelijk
bloedingen ontstonden. Hij onderzoek van het bloed bleek
dit leucaemisch te zijn. Patiënt overleed, ten gevolge van
een amputatie der tibia, aan pyaemie. Het beenmerg ver-
toonde een verregaande verandering, vooral in de beenderen
der onderste extremiteiten. Ook in den rechter humerus
liet zich een sterke hyperplasie van het merg aantoonen.
Hier was, evenals bij de lange beenderen der onderste
extremiteiten, de doorsnede van het been dubbel zoo groot
als normaal, terwijl de corticaal-substantie op verschillende
plaatsen doorboord was. De gesteldheid van het beenmerg
was deels geleiachtig week, donkerrood als miltpulpa, deels
geel en had het aspect van myxomateus vetweefsel. Niet
alleen het beenmerg der lange beenderen was hyperplastisch,
ook het diploë der schedelbeenderen, evenals het beenmerg
der bekkenbeenderen, was sterk in het proces betrokken.
De milt was iets gezwollen, wat volgens
Waldkyek was toe
te schrijven aan de pyaemische infectie na de amputatie.

Van de lymphklieren was slechts de rechter liesklier vrij
sterk gezwollen.

IV. Het door HjrscjIlaff \') medegedeelde geval van
myelogene leucaemie behelst clinisch het eigenaardige, dat,
terwijl drie weken vóór den dood een pleuritisch exsudaat
ontstond, de dood spoedig onder verschijnselen van glottis-
oedeem volgde. Deze verandering werd als acute leucaemische
infiltratie van het laryngeaalslijmvlies opgevat.

Bovendien wordt vermeld, dat gedurende het geheele ziekte-
verloop op zeer eigenaardige wijze het bloed gedrenkt was
met beenmergcellen en wel aanvankelijk met polynucleaire,
later met mononucleaire leucocyten. Bij de sectie waren

-ocr page 430-

K)7

laatstgenoemde elementen zoowel in milt, lymphklieren,
verschillende leucaemische metastasen als in het beenmerg
aanwezig.

Men twijfelde er evenwel aan of bovengenoemd glottis-
oedeem als leucaemische infiltratie was op te vatten.

V. Ten laatste zij nog vermeld een geval van acute lympha-
tische leucaemie, beschreven door
Rked \'), waarbij lymph-
klieren zoowel als milt niet vergroot waren ; de lymphklieren
waren evenwel sterk gepigmenteerd. De verhouding der witte
tot de roode bloedlichaampjes was bijna als 1:1; de telling
der leucocyten kwam overeen met acute leucaemie, namelijk
een overwegende hoeveelheid van mononucleaire vormen.
Deze celvormen vond hij ook grootendeels in het beenmerg,
evenzoo in milt, lymphklieren. etc. In laatstgenoemde organen
waren de infiltreerende, waarschijnlijk in het beenmerg ont-
stane cellen duidelijk van de parenchymcellen te onderscheiden.
Volgens
Reed zou de acute leucaemie, hetzij van lymphatischen,
hetzij van myelogenen vorm, berusten op veranderingen van
het beenmerg, terwijl de overige bloedvormende organen
daarbij slechts secundair zouden worden aangetast.

Voor zoover mij bekend, is bij onze huisdieren nimmer
een beeld van zuiver myelogenen oorsprong beschreven, een
reden te meer om er hier melding van te maken.

Zooals uit bovenvermelde gevallen blijkt, kan bij den
myelogenen vorm van leucaemie zoowel de corticaalsubstantie
als de spongieuse veranderingen ondergaan. Dr.
Neumann
spreekt van lymphoide en pyoide veranderingen der
spongieuse substantie. In het eerste geval is het beenmerg
min of meer rood, op frambozengelei gelijkend, terwijl bij
de pyoide aandoening het beenmerg overeenkomst vertoont
met den groengelen etter en in hoofdzaak bestaat uit protoplas-
marijke cellen met één of meer kernen. De corticaalsubstantie

-ocr page 431-

schijnt meestal gerarificeerd. Deze veranderingen treden zoo-
wel in het beenmerg der lange heenderen als in het diploë
der platte op.

Casus.

Na deze korte uitwijding ben ik gekomen tot de beschrijving
van een ziektegeval bij een bruine, 5-jarige merrie, hoog
1,60 M., gekruist ras, den 9den September door W. v. V.
te V. aan de veeartsenijschool ter behandeling aangeboden,
welk paard reeds geruimen tijd voor influenza in behandeling
van een veearts was geweest en door wien de volgende anam-
nese werd medegedeeld:

„Niet kunnen grazen, gestrekte houding van den hals,
gele slijmvliezen, temperatuur \'s morgens 38°,3, \'s avonds
39° C., gestrekte stand zoowel vóór als achter, een enkele
maal bloederige urine, welke in den beginne zwartachtig was.
Verder een bolspat, welke plotseling was opgetreden, om
na 5 dagen te verdwijnen en aan het andere been op te
treden."

Patiënte opgenomen zijnde, werd nauwkeurig in observatie
gehouden. De voedingstoestand liet veel te wenschen over
en de huid lag vast. De slijmvliezen waren eenigszins grauw,
temperatuur \'s morgens gemiddeld 38°,5, \'s avonds gemiddeld
39°,6, terwijl het aantal ademtochten gemiddeld 18, dat der
pulsaties gemiddeld 60 bedroeg.

De eetlust was normaal, zoowel gras als haver werden
door patiënte met graagte gegeten en voor zoover was na
te gaan voldoende verteerd. De urine had een hoogroode
kleur, was vrij slijmerig, doch bloedbestanddeelen waren
daarin niet aantoonbaar.

Rij inspiratie liet patiënte soms een snorkend geluid hooren,
dat waarschijnlijk in de voorste luchtwegen ontstond.

Typisch waren evenwel het niet kunnen buigen van den
hals en de gestrekte stand der extremiteiten. Gelijk zooeven
werd opgemerkt, was de eetlust normaal en at patiënte het

-ocr page 432-

voedsel, dat haar werd verstrekt met graagte, doch alleen dan,
wanneer zij het hoofd niet naar boven en vooral niet naar
onderen behoefde te buigen. Wanneer het op den grond
werd gelegd, was het haar onmogelijk het te bereiken. Met
groote inspanning gelukte het haar af en toe gras uit de
ruif te halen. Ook een buigen naar rechts of links liet zij
niet toe. Zoodra men probeerde het hoofd in een der aan-
gegeven richtingen te wenden, volgde het geheele lichaam
deze beweging.

Even karakteristiek was het met den stand van patiënte
gesteld. Zoo ver mogelijk waren de voorbeenen naar voren
geplaatst, daarbij af en toe over elkaar gekruist, terwijl het
hoofd doezelig tegen krib of muur werd gedrukt. Ook de
achterbeenen namen gewoonlijk de gestrekte positie aan,
zoodat zij met de achterhoeven in de goot stond.

Daar eetlust en faeces normaal waren, tijdens het geheele
ziekteverloop dit gebleven zijn en het indican-gehalte in de
urine niet verhoogd was, werd een lijden van den tractus
intestinalis buitengesloten. Het onderzoek der borst-
organen leverde een negatief resultaat op. Bij auscultatie
van longen en hart, alsook bij percussie, werden geen
afwijkingen geconstateerd.

Percussie en auscultatie der buik organen leverden
niets bijzonders op, ook bij exploratie was niets abnormaals
waar te nemen. (Hierbij zij vermeld, dat patiënte zeer
pijnlijk was bij het exploreeren.) Wegens den eigenaardigeu
stand, welke niet een toevallige, doch het gevolg moest zijn
van een nog onbekende oorzaak, werd gedacht aan pijn,
hetzij in borst- hetzij in buikholte, welke patiënte op die
manier trachtte te verlichten.

Vooral werd gedacht aan een sleepend etteringsproces,
tc meer daar de temperatuur zoo constant 39° C. en een
fractie, ja 40° C. was. Het was heel wel mogelijk, dat in
de diepte der longen of mediastinaalklieren of in een buik-

-ocr page 433-

orgaan zich een absces ontwikkelde, dat door een locaal
onderzoek niet was aan te toonen. (Hiertegen sprak evenwel
het feit, dat patiënte geregeld ging liggen.)

Daar de halsspieren bij palpatie min of meer hard bleken,
werd daarin een verklaring gezocht voor het nioeielijk of niet
kunnen buigen van den hals. Een stukje spierweefsel werd
uit den musculus splenius genomen met het doel dit te
onderzoeken op sarcosporidiosis, waardoor de schijnbaar
verhoogde rigiditeit der spieren zich zou laten verklaren.
Daar evenwel het spierweefsel macroscopisch het normale
aspect vertoonde, werd het microscopisch onderzoek achter-
wege gelaten. (De gemaakte spierwond gaf weinig of geen
aanleiding tot bloeding en was betrekkelijk spoedig ge-
nezen.) Reeds werd vermeld, dat de urine hoogrood van kleur
was. Zij werd op geregelde tijden en in normale hoeveel-
heden afgescheiden. Het onderzoek der urine bepaalde zich
chemisch tot een qualitatief gehalte aan eiwit, suiker en
indican. Voor de bepaling van het eiwitgehalte werd de
EsBACii\'sche proef naast de
Heller\'sche reactie toegepast.
Geen der proeven wees op de aanwezigheid van eiwit.

Eveneens was met Fehling\'s koperproefvocht geen suiker
aan te toonen.

Reeds vroeger werd medegedeeld, dat het indican-gehalte
niet verhoogd was.

Voor het microscopisch onderzoek werd de urine zoo zuiver
mogelijk opgevangen en eerst gecentrifugeerd. Van het be-
zinksel werden dekglaspraeparaten gemaakt, waarin naast
enkele carbonaten, oxalaten (
Di .mbelt,-kristallen), ook enkele
witte bloedcellen werden gevonden; epitheliën daarentegen
kwamen er niet in voor.

Nog had het niet mogen gelukken uit de verschijnselen,
welke patiënte vertoonde, een diagnose vast te stellen.

Ondertusschen was, niettegenstaande normalen eetlust, de
voedingstoestand steeds achteruitgegaan, terwijl aan de bee-

-ocr page 434-

iien, zoowel vóór als achter, oedeem optrad. Bovendien was
aan dezelfde lichaamsdeelen, vooral aan de binnenvlakte van
dij en schenkel, een eczeem waar te netnen.

Nog restte een onderzoek naar de hoedanigheid van het
bloed in te stellen. Daartoe werd de binnenvlakte der lip
gekozen als plaats om het bloed te onttrekken.

Alvorens met de punt van een bistouri in het slijmvlies
te prikken, werd dit zorgvuldig met alcohol drooggemaakt.
Het bloed, dat na de verwonding te voorschijn kwam, zag
normaal rood en werd op een dekglas opgevangen. (Spoedig
hield de bloeding op.)

Van het opgevangen bloed werden strijkpraeparaten ge-
maakt en met eosine gekleurd. Het bleek evenwel, dat er
te veel witte bloedcellen in aanwezig waren, terwijl de roode
bloedcellen, afgezien van den doornappelvorm welke meer-
malen voorkwam, er normaal uitzagen; van poikylocytose
was geen sprake. Ook werd gekleurd met een waterige op-
lossing van methyleenblauw en een alcoholische oplossing
van erythrosine (terugkleuring). Vooral bij een vergrooting
van 80 bleek, dat het aantal witte bloedcellen te groot was
en dat zij niet regelmatig door het gezichtsveld verspreid,
doch hier en daar in hoopjes bij elkaar lagen. Bij een ver-
grooting van 550 waren duidelijk verschillende vormen van
witte bloedcellen te zien, terwijl tevens bleek, dat de poly-
morphkernige leucocyten in de meerderheid waren.
Voorts kwamen er lymphocyten en eosinophile ofacidophile
leucocyten in voor.

Nu meende men den aard van het lijden ontsluierd te
hebben en de diagnose leucaemie te kunnen vaststellen,
al was het bekende beeld van leucaemie dan ook niet vol-
ledig. Eerstens was het aantal witte bloedcellen niet zoo
sterk sprekend; ook zou men verwacht hebben bij percussie
milthyperplasie en vergrooting der oppervlakkig gelegen
lymphklieren te kunnen waarnemen. Een verschijnsel, dat bij

-ocr page 435-

leucaeniie in den regel voorkomt, namelijk een neiging tot
bloeding, had zich niet voorgedaan, zelfs een operatief in-
grijpen, dat toch uiterst gevaarlijk is, had, zooals straks
vermeld werd, weinig of geen bloeding ten gevolge gehad.
Alleen was nog mogelijk, dat men in verband met een et-
teringsproces met leucocytose te doen had gehad, waarbij
ook een vermeerderde hoeveelheid witte bloedcellen optreedt,
echter in geringer mate dan bij leucaemie en van voorbij-
gaanden aard. Hier evenwel progresseerde het lijden, zoodat
de diagnose leucaemie als de juiste werd aangenomen.

Daar de algemeene voedingstoestand steeds achteruitging,
vooral in de laatste dagen, zoodat als patiënte ging liggen
zij niet meer zonder hulp kon opstaan, terwijl bovendien
overal decubitus optrad, werd den eigenaar aangeraden,
patiënte, welke in vrij marastischen toestand verkeerde, te
laten afmaken, wat dan ook geschiedde. Den 208tu" November
is patiënte op de gemeente-slachtplaats te Utrecht afgemaakt,
alwaar de sectie werd verricht.

Hij de opening der buikholte was geen vreemde inhoud
waarneembaar; de ligging der organen was normaal.

Eerst werden maag en darmen verwijderd, welke er
van buiten normaal uitzagen. Weinig voedsel was in den
tractus intestinalis aanwezig; de mucosa vertoonde het nor-
male aspect. De mesenteriale 1 y m phk 1 i er en, eenigs-
zins hyperaemisch, waren niet vergroot.

Ook de milt was niet vergroot en had haar normale
kleur, vorm en consistentie. Alleen waren onder de kapsel
drie ongeveer kastanje-groote knobbels te voelen, welke op
doorsnede uit normaal miltweefsel schenen te bestaan, alsof
men met een gewone hyperplasie daarvan te doen had. Eén
der knobbels werd in 4°/o formaline bewaard.

Lever en nieren vertoonden geenerlei afwijking.

De liesplooiklieren waren alleen een weinig hy-
peraemisch.

-ocr page 436-

Daarna werd de borstholte geopend. Ook hierin was
geen vreemde inhoud aanwezig.

De pleura was glanzend en had haar gewoon uiterlijk,
alleen bevonden zich op de pleura pulmonalis enkele grijze
knobbeltjes.

Hart en adnexa waren volkomen normaal; vloeistof
was niet in de pericardiaalholte aanwezig.

Van de longen valt alleen op te merken, dat de linker
long in het achterste gedeelte (ter grootte van een kinder-
hoofd) haar karakteristieken bouw verloren had. Dat ver-
anderde gedeelte was aan de oppervlakte glanzend en had
een vuilgrijze kleur. Op het gevoel was het min of meer
week, terwijl vingerindrukken achterbleven.

Ook hiervan werd een gedeelte weggenomen en in boven-
genoemde vloeistof bewaard, om later microscopisch te worden
onderzocht. Evenals de andere lymphklieren waren ook de
mediastin aa 1 - en bronchiaallymphklieren hy-
peraemisch, maar niet vergroot.

Uit de geringe bevinding tot nog toe bij de sectie waar-
genomen, was niet te verklaren waaraan toch wel het achter-
uitgaan in voedingstoestand van patiënte moest worden
toegeschreven. Ook was het onwaarschijnlijk, dat de vrij
groote hoeveelheid witte bloedcellen in het bloed aanwezig,
het gevolg kon zijn van de geringe laesies in de milt ge-
vonden. Er moest alzoo een andere factor in het spel zijn
geweest en daar ook de lymphklieren geen noemenswaardige
veranderingen (enkel hyperaemie) hadden ondergaan, werd
de oorzaak gezocht in de medulla osseum.

Er waren geen andere beenderen beschikbaar dan tibia
en halswervels. De tibia werd in verschillende schijven
gezaagd. Microscopisch waren zoowel aan de corticaal-sub-
stantie, als aan het beenmerg zelf, belangrijke veranderingen
waar te nemen. Op verschillende plaatsen was het been-
weefsel gerarificeerd, was de beenige wand aanmerkelijk in

-ocr page 437-

dikte afgenomen. Op deze plekken had het beenweefsel
plaats moeten maken voor het woekerende beenmerg, dat
haar normaal aspect totaal verloren had en in plaats van een
gele tint, welke we aantreffen bij gewoon beenmerg (vet-
merg), een roodbruine had, veel op de kleur van miltpulpa
gelijkend. Had het proces langer geduurd, dan zou zeker
op genoemde plaatsen de corticaal-substantie volkomen te
gronde zijn gegaan. Ook het nog normale merg toonde een
iets bleeker tint dan gewoonlijk, wat waarschijnlijk bet ge-
volg was van een geringere hoeveelheid vet.

Niet minder belangrijk waren de pathologische verschijn-
selen van het d i p 1 o ë der halswervels op doorsnede. Dit
was op verschillende plaatsen bij palpatie zacht, liet zich
gemakkelijk snijden en had een grauwgrijze kleur. Hoewel
geen andere beenderen zijn onderzocht, mag met vrij groote
zekerheid worden aangenomen, dat, in verband met het
ziektebeeld, meerdere beenderen in het proces betrokken
moesten zijn.

De dura mater cervicalis zag donker op zwart af;
men vergete niet, dat het paard was uitgebloed.

Voor het microscopisch onderzoek werd zoowel het diploë
als het beenmerg onderzocht. Daartoe werden genoemde
weefsels, welke eerst eenigen tijd in 4°/o formaline hadden
gelegen, achtereenvolgens behandeld met alcohol 70%,
alcohol 9(5%, alcohol absolutus, xylol (eenige
malen ververscht) en besloten in paraffine.

Bij het snijden met den microtoom was het opmerkelijk,
welk groot verschil bestond tusschen de onderscheidene
weefsels. Het gewone beenmerg liet zich moeielijk snijden;
de meeste coupes vielen uiteen, zoodat niet, groote voorzich-
tigheid een homogene coupe was op te vangen. Beter ging
het met het roodbruine merg en het diploë der halswervels.
De coupes op water van ± 40° C. uitgespreid, werden op
een dekglas opgevangen en daarna gekleurd.

-ocr page 438-

Weinig bijzonders viel op te merken aan het normale
merg, vetmerg. Opmerkelijk was liet dat zoo weinig cellige
elementen waren aan te toonen. In hoofdzaak waren niets
achtergebleven dan de membranen der vetcellen (het vet
was door xylol opgelost), welke zich evenals het reticulaire
weefsel, waarin zich enkele groepjes roode bloedlichaampjes
bevonden, met thionine paars kleurden. Ilier en daar meen
ik enkele witte bloedcellen te hebben gevonden.

Ter vergelijking werd beenmerg der tibia van een gezond
paard op dezelfde manier behandeld. Het gaf een microsco-
pisch beeld, volkomen in overeenstemming met het hierboven
beschrevene.

Geheel anders was het gesteld met het in hyperplasie ver-
keerend merg. In het oog vallend was de groote hoeveelheid
cellige elementen. Het geheele gezichtsveld was als het
ware bezaaid met bloedcellen, waar tusschen zich de holten
van de daar éénmaal aanwezige vetcellen bevonden. Verschil-
lende kleurmethoden werden toegepast, als dubbele kleuring
met haemaluin-eosine, haemaluin-zuurfuchsine
en thionine-zuurfuchsine, waarvan laatstgenoemde
de beste beelden gaf.

Thionine kleurde de kernen veel mooier dan haemaluin,
terwijl zuurfuchsine, vooral waar het betrof de eosinophile
granulaties, geschikter bleek te zijn dan eosine.

Met eosine kleurden de granulaties zich veel moeilijker,
terwijl een scheiding tusschen deze en het protoplasiua minder
duidelijk was.

Dubbele kleuring met thionine-zuurfuchsine.
Allereerst zij vermeld liet voorkomen van i n ten sief rood
gekleurde cellen, normale jonge roode bloedlichaampjes.
Naast deze enkele met een ongekleurde plek, waarschijnlijk
zulke, welke pas te voren hun kern hadden uitgestooten.
Niet alleen jonge roode bloedlichaampjes kwamen er in voor,
ook oudere stadia, welke rose tot geel waren gekleurd, lagen

-ocr page 439-

hier en daar door het gezichtsveld verspreid. Laatstgenoemde
cellen schenen de zuurfuchsine minder goed tot zich te
nemen en verkeerden waarschijnlijk reeds in een degeneratief
stadium (misschien ook het gevolg van haemolyse als lijk-
verschijnsel).

Lynaphocyten zoowel kleine als groote hadden verre
de meerderheid van al de cellen. De kleine lymphocyten, van
iets kleiner afmeting dan de roode bloedlichaampjes, hadden
een intensief blauwzwart gekleurde, ronde kern met een heel
licht rose gekleurd zoompje protoplasma. De grootere lympho-
cyten, waarvan de kern veel lichter gekleurd was en waarin
duidelijk de chromatine-korrels waren te onderscheiden, kwa-
men in veel geringer mate voor; ook zij hadden weinig
protoplasma.

Leucocyten. Tegen alle verwachting was het aantal
leucocyten gering, vooral wat betrof de mononucleaire en
polymorphnucleaire neutrophile leucocyten. Alleen de acido-
phile of eosinophile leucocyten kwamen in betrekkelijk
groote hoeveelheid voor. Deze waren zeer verschillend van
grootte. Sommige waren weinig of niet grooter dan lym-
phocyten, terwijl andere het drie a viervoudige daarvan be-
reikten.

De kern, welke blauw was gekleurd, bevond zich nu eens
in het centrum dan weer meer naar de peripherie. De eosino-
phile granulaties waren prachtig rood gekleurd en duidelijk
van elkaar gescheiden. Het aantal dier granulaties was zeer
verschillend. Er waren cellen, waar ik 50 a (iO kon tellen.
De mononucleaire leucocyten waren grooter dan de lympho-
cyten, hadden een intensief gekleurde kern en betrekkelijk
veel protoplasma.

Bij tinctie met thionine alleen waren de kernen der eosino-
phile leucocyten mooi blauw gekleurd, terwijl de granulaties
een grijze kleur hadden aangenomen.

Nog zij vermeld, dat zeer veel h ae m o s ider i ne werd

-ocr page 440-

aangetroffen, wat er op wees, dat reeds in het beenmerg
roode bloedlichaampjes te gronde waren gegaan.

Het diploë der halswervels was min of meer in fibreus
bindweefsel veranderd, waartusschen bloedcellen, in hoofdzaak
lymphocyten, in groote hoeveelheid verspreid lagen, hier en
daar in groepen bij elkaar gelegen. Enkele re uze n ce 11 en,
welke ook in leucaemische nieuwvormingen schijnen voor te
komen, werden gevonden.

Nu bleef nog over een microscopisch onderzoek in te
stellen naar de reeds vroeger genoemde nieuwvorming in
long en milt. Deze weefsels werden op dezelfde manier be-
handeld als het beenmerg. De nieuwvorming in de long was
van leucaemischen aard. Tusschen de alveolen, waarvan de
wanden vrij sterk verdikt waren, bevonden zich de leucaemische
infiltraties. De bloedcellen behoorden tot de lymphocyten en
waren op eenigen afstand van de grootere bronchiën gelegen.

Eenigszins anders was het met het miltweefsel gesteld.
Hier was de verhouding van bindweefsel en bloedcellen zoo-
danig dat, in plaats van leucaemische infiltratie, de naam
lymphoom beter op zijn plaats was. Hier toch speelde het
iibreuse bindweefsel de hoofdrol, terwijl ook het adenoide
bindweefsel hier en daar naast het fibreuse voorkwam. Be-
trekkelijk weinig ^bloedcellen waren aan te toonen ; op enkele
plaatsen daarentegen scheen men met formeel© bloedingen
te doen te hebben. Juist die plekken waren gekenmerkt
door massa\'s haemosiderine. Evenals in het diploë der hals-
wervels, vond ik ook hier enkele reuzencellen.

Uit het microscopisch onderzoek blijkt volgens mij vol-
doende, dat wij hier te doen hadden met den myelogenen
vorm van leucaemie. IIet beenmerglijden is primair
geweest, terwijl de nieuwvormingen in long en milt secun-
dair zijn ontstaan, hetzij door leucaemische verandering van
het weefsel daar ter plaatse, hetzij door appositie van leu-
caemische elementen.

-ocr page 441-

Op grond van het feit, dat het aangetaste beenmerg meeren-
deels lymphocyten bevatte, terwijl mononucleaire en poly-
morphnucleaire leucocyten in uiterst geringe hoeveelheid
voorkwamen, ben ik van oordeel, dat het lymphatisch weefsel
in het beenmerg aanwezig, het uitgangspunt van het lijden
is geweest. Dit pleit mijns inziens voor de stelling van
Dr.
Neumann, dat alle vormen van leucaemie oorspronkelijk
van myeiogenen aard zijn.

Het spreekt van zelf, dat het woord myeloid of mvelogeen
een topographische beteekenis heeft, als afkomstig uit het
beenmerg en er niet mede bedoeld wordt een hvperplasie
van eenige bepaalde beenmergelenienten.

Tegenwoordig wordt door de meeste onderzoekers (Ehrlich)
een scherpe grens getrokken tusschen de granulahoudende
witte bloedcellen, de leucocyten en de granulavrije, de lymplio-
cyten. De celtypen zouden op geenerlei wijze met elkaar
in verband staan, alzoo de oude. meening van
Virchow,
Löwit en anderen, dat uit laatstgenoemde cellen de eerste,
door herhaalde vervorming, zouden ontstaan, wordt niet meer
als de juiste beschouwd. Deze scheiding wordt evenwel nog
niet algemeen erkend.

Ehrlich neemt aan, dat de leucocyten in het beenmerg
ontstaan en dat de neutrophile polymorphkernige leucocyten
uitsluitend in het beenmerg worden gevormd, en wel uit de
éénkernige neutrophile, oxyphile „mergcellen". Met de eosi-
nophile leucocyten is het anders gesteld; ten minste door
Zietschmann is uitgemaakt, dat zij gevormd worden op
verschillende plaatsen en wel daar, waar ze in betrekkelijk
groote hoeveelheden worden gevonden, als beenmerg, ver-
volgens in milt, enkele lymphkliercn, darmslijmvlies en
respiratietractus. Wat de lymphocyten betreft, deze ontstaan
volgens
Ehrlich in het lymphatisch apparaat, dus in lymph-
kliercn en milt, maar ook in het beenmerg.

Dit in aanmerking genomen, is de microscopische bevin-

-ocr page 442-

ding van bloed en beenmerg van bovengenoemde patiënte
daarmede niet geheel in overeenstemming te brengen.

In het bloed werden in hoofdzaak polymorphkernige leu-
cocyten aangetroffen, henevens enkele lvmphocyten en eosino-
phile lencocyten; in het beenmerg daarentegen was het juist
andersom ; daar hadden de lvmphocyten verreweg de overhand.

Vervolgens kwamen de eosinophile lencocyten in betrek
kelijk groote hoeveelheid voor, terwijl de polymorphkernige
cellen in uiterst gering aantal aanwezig waren.

Volgens de theorie van Ehrlich is de groote hoeveelheid
polymorphkernige lencocyten in het bloed niet verklaarbaar,
tenzij wordt aangenomen dat deze elementen zich in het
bloed hadden vermenigvuldigd, wat ik evenwel geloof, dat
hier het geval niet is geweest. Vanwaar dan die groote
hoeveelheid polymorphkernige lencocyten in het bloed? ITet
antwoord is gemakkelijk voor hen, die aannemen, dat lvm-
phocyten en lencocyten tot dezelfde leucaemische reeks be-
lmoren en wel, dat de eerste te beschouwen zijn als 1 eu-
co bias ten. Immers in het beenmerg was overproductie
van lvmphocyten. Deze moeten dan, hetzij passief, hetzij door
eigen beweging, in het bloed zijn geraakt en daar tot leucocyten
zijn geworden. De polymorphkernige leucocyten in het been-
merg zouden dan reeds vroeger uit de l vmphocyten zijn ontstaan.

Moge bovengenoemde microscopische bevinding geen bewijs
zijn voor laatstgenoemde theorie, er tegen pleit zij althans niet.

Als men nagaat dat bij den mensch, behalve de groote
hoeveelheid witte bloedcellen in het bloed, pijn in de ver-
schillende beenderen (sternum vooral) een der sterkst spre-
kende symptomen van myelogene leucaemie naast algemeene
uitputting is, dan zijn de symptomen gedurende het leven
van patiënte in casu alleszins begrijpelijk. De eigenaardige
stand, welken zij bijna altijd aannam, evenals het niet kunnen
buigen van denhals, moeten ook hier worden gezocht in de pijn.
Utrecht, 28 Maart 1905.

-ocr page 443-

Korte mededeelingen en referaten.

Ervaringen over adrenaline en de eocaine-adreualine-
anaestliesie.
— Over dit; onderwerp doet dr. E. W. Sikemeier
te Arnhem mededeelingen in het Nederlandsch Tijdschrift voor
Geneeskunde
, 1905, I, nos. 13 en 13. Vooraf\' laat hij gaan een
overzicht van het gebruik en de aanwending van adrenaline in
de inwendige geneeskunde, de gynaecologie en verloskunde, de
ophthalmologie en de rhinologie.

Wat de inwendige geneeskunde betreft, is het middel op zijn
plaats bij maag-, darm- en longbloedingen; tevens is het een
krachtig hart-excitans.

Bij maag- en darmbloedingen moet het resultaat der adrenaline-
toediening zeer gunstig zijn. De dosis bedraagt per os ongeveer
20—40 druppels van een 1 pro mille oplossing in een weinig
water; subcutaan 12 tot 15 druppels. Geeft men na een uur
nog eens een gelijke dosis, dan houdt de bloeding zoo goed als
altijd op.

Bij bloedingen in het rectum, waar men het middel locaal kan
aanwenden, is het volgens verschillende schrijvers door geen ander
te vervangen. Men geeft dan een klein clysma, waarin 15—30
druppels adrenaline-oplossing zijn gedaan, of men gebruikt tam-
pons, gedrenkt met adrenaline 1 : 5000 tot 10000.

Bij haemoptoë schijnt men groote giften van het middel te
moeten geven.
Voigt injiciëerde bij een phthisicus subcutaan
2 gram adrenaline-oplossing. Bij zulk een groote dosis treedt
de werking vau adrenaline op het hart in. De patiënten krijgen
een onaangenaam gevoel van hartkloppen, hetgeen echter na
eenige oogeublikken weer verdwijnt.

Kleine hoeveelheden adrenaline, subcutaan ingespoten, hebben
echter geen verandering van de bartswerking ten gevolge. Bij
intraveneuse injectie of bij direct spuiten in de hartspier is zij,
ook in kleine hoeveelheden, een krachtig excitans voor het hart.

Daar de werking echter niet langer dan 5 minuten duurt, is
dit middel voor de interne cliniek van weinig waarde. Wel kan
het in dreigende gevallen van chloroforrusyncope bij directe
injectie in de hartspier uitstekende diensten bewijzen
Schaker
heeft bij dieren, waar de circulatie reeds had opgehouden, na

-ocr page 444-

iptraveneuse injectie bet liart weer regelmatig aan het kloppen
gebracht.

Ook in de gynaecologie kan bet middel zijn weg vinden, eens-
deels door de specifieke werking op de uterus-musculatuur (n.1.
het opwekken van een krachtige contractie), anderdeels door zijn
vaso-constringeerende eigenschappen en misschien ook door de
exciteerende werking op het hart.

Voor de operatieve ophthalmologie vindt Sikemeier het gebruik
van adrenaline minder geschikt, omdat dikwijls uabloedingen op-
treden, welke hoogst ernstige gevolgen voor den visus kunnen
opleveren.

In de rhinologie daarentegen heeft het een enormen opgang
gemaakt. Conchotomieën en andere operaties verloopen er bijna
geheel zonder bloeding mede.

De proeven met adrenaline door Sikemeier zelf genomen, hebben
voornamelijk betrekking op de toepassing van dit middel in de
chirurgie. Hij heeft nagegaan in hoeverre de, door verschillende
onderzoekers opgenoemde voordeelen van een toevoeging van
adrenaline aan cocaïne als locaal anaestheticum, juist waren.
Deze voordeelen zouden drieërlei zijn:

1°. Het opereeren in bloedledige weefsels.

2°. Versterking en verlenging der auaestheseerende werking
van cocaine.

3°. Vermindering van de giftigheid der cocaine.

Wat het eerste voordeel betreft, daarover is men het algemeen
eens; men kan bij een .cocaine-adrenaline-anaesthesie bijna ge-
heel zonder bloeding operaties verrichten.

Ook de twee andere voordeelen laten zich theoretisch zeer goed
verklaren. Immers de adrenaline veroorzaakt op de plaats van
injectie vaatcontractie, waardoor de tevens ingespoten cocaine te
dier plaatse wordt vastgehouden.

Hierdoor kan 1°. de cocaine haar locale werking goed ver-
vullen en 2°. zal door den plaatselijken stilstand in de bloed-
circulatie de resorptie van de cocaine worden vertraagd, dus het
gevaar voor een intoxicatie verminderen. Aangezien de experi-
menten hieromtrent van
BraUN en Dönitz een strenge critiek
niet konden doorstaan, beeft
Sikemeier heide punten aan een
nauwkeurig onderzoek onderworpen.

Het is hem bij tal van operaties van dubbelzijdige breuken

-ocr page 445-

gebleken dat, waar men aan de eene zijde een cocaine- en aan
de andere een cocaine-adrenaline-anaestkesie had toegepast, geen
beslist voordeel van de laatste viel op te merken. Aan beide
zijden was\' de intensiteit der anaesthesie vrij wel gelijk.

Hij geeft aan eucaine boven cocaine de voorkeur, daar eucaine.
evenals adrenaline, door koken gesteriliseerd kan worden, hetgeen
met cocaine niet het geval is. Hij gebruikt comprimé\'s met
10 mgr. eucaine per tablet, op ieder tablet komt 2 cM3 water
en 2 druppels adrenaline; het mengsel wordt in een reageerbuisje
gekookt.

Om de juistheid van het derde voordeel van de cocaine-adre-
naline-anaesthesie (de vermindering van de giftigheid der cocaine)
na te gaan, heeft hij uitgebreide proeven bij konijnen genomen.

Spuit men bij deze dieren 100 mgr. cocaine per KG. lichaams-
gewicht in, dan ontwikkelt zich na 2 a 3 minuten een intoxicatie-
beeld, voornamelijk gekenmerkt door tonische strekkramp der
extremiteiten (dikwijls verbonden met opisthotonus), gevolgd door
convulsies.

Sikemeier spoot bij 52 konijnen eerst 300 tot 500 mgr. der
1 pro mille adrenaline-oplossing in, wachtte 5 tot 10 minuten
tot zich een uitgebreide anaemie had ontwikkeld, en spoot daarna
de vereischte hoeveelheid cocaine in. De voorwaarden voor de
adrenaline-werking zijn, volgens deze methode, veel gunstiger dan
■wanneer de oplossingen, zooals bij den raensch voor de anaesthesie
moet geschieden, tegelijk worden ingespoten. Toch was, in ver-
gelijking met de controle-konijnen, welken alleen cocaine werd
ingespoten, noch in den duur, noch in de intensiteit der convulsies
eenig verschil waar te nemen. Alleen de tijd, welke verliep
tussehen de cocaine-inspuiting en het optreden der convulsies,
was iets grooter dan bij de contróle-dieren. De cocaine wordt
dus wel eenigen tijd op de plaats van de injectie vastgehouden.

Hieruit volgt dus dat de twee laatstgenoemde voordeelen van
een cocaine-adrenaline-anaesthesie (namelijk de versterking van
de Cocaine-werking en de vermiudering van de giftigheid der
cocaine), hoe goed ook theoretisch te beredeneeren, door practische
ervaringen zijn gebleken onjuist te zijn. .1. G.
A. Rkeser.

Congres over alles wat betrekking heeft op de voeding
van het vee.
— Onder de congressen, dit jaar te Luik te honden

-ocr page 446-

ter gelegenheid van de internationale tentoonstelling, zal er ook
een zijn (waarschijnlijk van 3! Juli—-3 Augustus) over alles wat
betrekking heeft op de voeding van het vee.

Dit congres, het tweede van dien aard, zal werken in drie
secties. De eerste sectie houdt zich bezig met de voeding van
het vee uit een wetenschappelijk en practisch oogpunt beschouwd.
In de tweede worden onderwerpen behandeld, betrekking hebbende
op de gezondheid van het vee, voor zoover de voeding en stalling
daarop van invloed zijn, terwijl daarin tevens de vervalschingen
van voedermiddelen en de wettelijke maatregelen daartegen worden
besproken. De derde sectie zal zich in het bijzonder bezighouden
met het onderwijs in de grondslagen der voedings- en der ge-
zondheidsleer, zoomede met den coöperatieven aankoop, de be-
reiding en bewaring der voedermiddelen.

Op verzoek van het bestuur, hetwelk de aan de Luiksche ten-
toonstelling verbonden congressen regelt, zijn in verschillende
landen nationale comité\'s gevormd met het doel de beteekenis
dier congressen uiteen te zetten, daarvoor leden te winnen en
het samenstellen en uitbrengen van rapporten te bevorderen.

Voor het vermelde congres heeft zich in ons land, onder eere-
voorzitterschap van den heer
H. J. Lovink, directeur-generaal
van den landbouw, een comité geconstitueerd, bestaande uit de
heeren: .Thr.
A. Michibls va\\ Kessenich, Dr. A. J. Swaving,
Dr. D. Knuttel, J. Elema, H. M. Hartog, P. van Doek, J.
Mesdag
, Dr. J. J. Ott de Vries, Dr. J. Poels en H. ü. Reimers.

Reeds zijn toezeggingen ontvangen voor het uitbrengen van
rapporten over de volgende onderwerpen:

1°. Resultaten van proefnemingen op het gebied der veevoeding.
2°. Het opfokken van kalveren in verband met het vraagstuk
der tuberculose. 30. Wettelijke maatregelen tegen de vervalsching
van voedermiddelen.

Waarschijnlijk kunnen ook rapporten worden tegemoet gezien
over het scheikundig onderzoek van voedermiddelen en over
aanbestedingsvoorwaarden voor den aankoop van veevoederstoffen.

(.V. Rolt. Crt. v. 4 April 1905.)

De hydrothcrinoregulator (systeem Dr. Uli.mann). — Prof.
Dr.
Eberlein deelt naar aanleiding van een dergelijke inrichting
aan de veeartsen ijk undige hoogeschool te Berlijn hieromtrent het

28

-ocr page 447-

een en ander mede in het Archiv fiir ivissenschaftliche und prak-
tische Tier heilkunde,
31 Band, 1 und 2 Heft (met 12 afbeeldingen),
waaraan het volgende is ontleend.

De aanwending van warmte is in het algemeen aangewezen bij
subacute en chronische ontsteking; zij komt das veel meer te
pas dan de toepassing van koude, omdat gewoonlijk eerst in een
later stadium van ontsteking veterinaire hulp wordt ingeroepen.
Het is bewezen dat de plaatselijke warmte weinig intensief werkt,
terwijl door locale oververwarming een beter resultaat wordt ver-
kregen. De aanwending van warmte geschiedt meestal door water;
naar de temperatuur van het water onderscheidt men heete
(38 tot 42°), warme (35 tot 37°), lauwe of indifferente (32 tot 34»),
koele (19 tot 31°) en koude (tot 10°) applicaties.

Bij PiUESSNlTz\'sche omslagen en eenvoudige cataplasmata dient
het lichaam zelf\' als warmtebron; de lichaamsoppervlakte onder-
gaat op de betrokken plaatsen een verwarming, welke echter
volgens metingen van
Ebkrleix bij het paard aan den buik
2,8 tot 3,4°, aan de borstkas 2 tot 2.9°, aan de voorknie 2,8
tot 3,5° C. lager was dan de rectaaltemperatuur.

Een verwarming der huid boven de bloedtemperatuur is slechts
te verkrijgen door absoluut heetere lichamen, waarbij echter de
temperatuursgraad en de duur van inwerking nauwkeurig in aan-
merking moeten worden genomen, ten einde verbranding, ont-
steking en versterf van de huid te voorkomen. Volgens
Baijer
zijn de bruikbare maximaaltemperatureu voor warm water 40
tot 50° C., voor modder en fango 1) 45 tot 55° C., voor water-
damp 50 tot 60° 0., voor heet zand 55 tot 60° C.

Daar het met PitiESSNiTz\'sche omslagen en pappen moeielijk
is om een gelijkmatige temperatuur te onderhouden en zij ook
gemakkelijk aanleiding geven tot verweeking der epidermis, en
omdat therinophoren in de veeartsenijkunde niet hebben voldaan,
beproefde
Eberlein den hydrothermoregulator van Ui.lmann, welke
door de firma
Hauptner te Berlijn aan de veeartsenijkundige hooge-
school aldaar geïnstalleerd is. Prof.
Baijer had hiermede aan de vee-
artsenijkundige hoogeschool te Weenen goede resultaten verkregen.

Omtrent de physiologische werking van constante warmte (locale
oververwarming) merkt
Eberlein op, dat deze werkt door het

1  Fango is het slik der warme baden van Batagglia (bij Padua).

-ocr page 448-

verwekken eener hyperaemie, in hoofdzaak door directe prikkeling
van het vaatstelsel (verslapping van den vaatwand). De hype-
raemie werkt oplossend en resorbeerend op de ontstekingachtige
weefselveranderiugeu, daar het weefsel door de sereuse drenking
verweekt en de oedeemvloeistof, welke met de opgeloste stoffen
verzadigd is, door de versterkte circulatie snel wordt opgenomen.
Aldus wordt de snelle, resorbeerende werking der constante
warmte verklaard bij gewrichts-, pees-, beenvlies- en spierziekten,
evenals de spoedige resorptie van extravasaten in ouden en verschen
toestaud. Phlegmonen, subcutaue en spierabscessen worden hier-
door, in verband met de bactericide werking der lang aangewende
constante warmte, tot oplossing en resorptie gebracht.

Door de hyperaemie wordt de nieuwvorming van weefsel en
de cicatrisatie van wonden bevorderd. Bij de aanwending van
den hydrothermoregulator treedt door ontspanning spoedig een
pijnstillende en bedarende werking in. Slechts in geringe mate
ontstaat bij de locale oververwarming een werking in de diepte,
hetgeen, volgens
Bier, door de snelle wisseling van het stroomende
bloed wordt veroorzaakt.

Van de apparaten tot het voortbrengen van constante warmte
moet in de eerste plaats de warmteregulator van
Leiter worden
genoemd. Deze voldeed echter niet voor veterinaire doeleinden,
evenmin als de hydrothermostaat van
Welander, welke na de
verbetering door
Berlien als weeander-berlien\'sche hydrother-
mostaat voor practisch gebruik te gecompliceerd is.

Ook de cataplasmawarmer (thermophoor) van Quincke is voor
de veeartsenykunde ongeschikt.

De hydrothermoregulator van Ullmann veroorlooft zoo lang
als men wil een gelijke, zich automatisch regelende warmte aan
te wenden. Het in een reservoir verhitte en gelijkmatig warm
gehouden water wordt door een druk- en zuigpomp onophoudelijk
door een buizenstelsel gedreven, zoo dat hierdoor een waterzuil
zonder einde tot stand wordt gebracht.

De instrumentenfabriek H. Hauptner te Berlijn plaatst de
hydrothermoregulatoren evenals de thermoden. Met den hydro-
thermoregulator kan men droge en vochtige warmte aanwenden;
Ebbrlein gebruikte enkel de laatste. De bevestiging der thermoden
aan de beenen geschiedt door middel van een verband. Het
therapeutisch gevolg hangt af van de hoogte der temperatuur

-ocr page 449-

op de huidoppervlakte en van den duur der inwerking. Eberlein
gebruikte temperaturen van 43 tot 45° C. en liet deze in den beginne
12 tot 24 uur, later steeds 50 uur onafgebroken inwerken. In geen
enkel geval nam hij een huidontsteking of andere nadeelen waar.

Wat de controle van het toestel betreft, merkt de schrijver op
dat het water op zijn weg door de buizen en de tbermoden een
warmteverlies van 10° C. ondergaat, en dat de vlammen, de
waterstand in den ketel en de buisleidinjj moeten worden nage-

o O

gaan. Een voortdurend bewaken van het paard, speciaal in den
nacht, acht
Eberlein niet strikt noodig, daar zelfs zenuwachtige
en angstige paarden gewoonlijk rustig in het toestel staan en de
thermoden verdragen. Een van tijd tot tijd plaatsvindende con-
trole is daarom voldoende.

Eberlein vermeldt eenige korte ziektegeschiedenissen van be-
langrijke gevallen, waarbij de werkzaamheid van den hvdrother-
moregulator in de chirurgische cliniek werd onderzocht. In alle
gevallen voldeed hij uitnemend en leverde verrassende resultaten
op. De schrijver is daarom met
Baijer van oordeel, dat het toe-
stel voor clinieken en militaire stallen niet genoeg kan worden
aanbevolen, en dat bet bij tal van acute en chronische, aseptische
en infectieuse gewrichts-, pees-, beenvlies-, been- en spierziekten,
bij wonden, zweren en andere chirurgische ziekten toepassing
kan vinden. W. C. S.

Nieuwe onderzoekingen omtrent hot hoefmechanismus. —

Dr. O. Richter te Dresden beschrijft in Der Hufschmied 1905.
A\'°».
2, 3 uiid 4, wat door hem is verricht om de veranderingen
van den hoef\' onder verschillende verhoudingen tot grooter klaar-
heid te brengen. IIij bedacht tot dit doel verschillende toestellen
en meet-apparateu, welke in genoemde afleveringen van
Der
Ilufsclimied zijn afgebeeld. Deze toestellen onderscheidden zich
door stabiliteit en zekerheid wat het functionneeren betreft; onder
alle omstandigheden konden de contactschroeven verticaal op de
t,e onderzoeken gedeelten van den wand en de zool worden ge-
plaatst, terwijl de geringste vormveranderingen van den hoef op
een schaal konden worden afgelezen. Alle onderzoekingen ge-
schiedden op levende, met het lichaam in natuurlijke verbinding
gebleven, beslagen en onbeslagen hoeven.
Riciitkr kwam tot de
volgende resultaten.

-ocr page 450-

1°. Alle vormveranderingen welke de hoef onder de inwerking
van den lichaamslast ondergaat en die bestaan in een vernauwing
van den hoornschoen in zijn voorsteen in een verwijding daarvan
in zijn achterste gedeelten, in een zakken van de zool en in een
vermindering van de hoogte van den toon wand, zijn het duidelijkst
op het oogenblik van het sterkste doortreden in het kootgewricht,
en niet wanneer de hoef den bodem zal verlaten, gelijk van
andere zijde beweerd is geworden.

2°. l)e bij de belasting van den hoef in zijn voorste gedeelte
intredende en met een terugwijken van den toonwand verbondun
vernauwing neemt naar achteren en in de richting van de zool
allengs af en reikt tot aan den draagrand, resp. 1—2 cM. daar-
van verwijderd, zoodat hier stilstand van den wand bestaat.

3°. De achter deze plaats intredende en aan den kroonrand
sterker dan aan den draagraud beginnende hoefverwijdiug neemt
naar achteren allengs toe en bereikt aan het einde der dracht-
wanden, zoowel aan den kroon- als aan den draagrand, haar
hoogste punt.

4°. De bij de belasting intredende zakking der zoolvlakte
(hoornzooi, steunsels, hoornstraal) is nabij de zooltakken het sterkst
en aan den peripheren zoolrand, in het bijzonder aan den toon,
het zwakst. Een stijgen van hoornzool en hoornstraal, benevens
een vernauwing van den draagrand in het achterste gedeelte op
het oogenblik van belasting van den hoef, heeft
Ivxchtkr bij
gezonde hoeven nooit kunnen ontdekken.

5°. In staat van rust werden aan den sterk belasten beslagen
hoef (bij oplichten van den naaststaanden hoef) op de plaatsen van
de grootste vormveranderingen de volgende maten waargenomen:

«. Het terugwijken van den toonwand der voorhoeven bedroeg
aan den kroonrand in het midden tot 0,95 mM., gemiddeld 0,(30 tuM.

b. De vernauwing der voorhoeven aan de kroon nabij den
overgang van den toonwand iu de zijwanden bedroeg gemiddeld
1,05 mM.

<;. De verwijding der voorhoeven aan den kroonland van het
uiteinde der verzenen bedroeg gemiddeld 0,81 mM. en die aan
den draagrand aldaar gemiddeld 0,45 mM.

d. De zakking der zool aan de vooreinden der steunsels be-
droeg tot 0,90 mM., gemiddeld 0,60 mM.

e. Het terugwijken van den toonwand der achterhoeven ge-

-ocr page 451-

sekiedde in liet midden van den kroonrand tot 0,60 mM., ge-
middeld tot 0,50 mM.

f. De vernauwing der achterhoeven aan den kroonrand nabij
den overgang van den toonwand in de zijwanden bedroeg ge-
middeld 0,81 mM-

g. De verwijding der achterhoeven aan den kroonrand nabij
de uiteinden der verzenen bedroeg gemiddeld 0,57 mM., en die
aan den draagrand aldaar gemiddeld 0,31 mM.

h. De zakking der zool aan de vooreinden der steunsels be-
droeg tot 0,50 mM., gemiddeld 0,34 mM.

6°. De vernauwing van den belasten hoef in zijn\'voorste ge-
deelte en de verwijding in zijn achterste gedeelte ontmoeten
elkander ter plaatse waar de hoef de grootste breedte bezit, zoo-
dat de wand hier stilstaat. Deze plek, welke aan de achter-
hoeven verder naar achteren ligt dan aan de voorhoeven, reikt
van den kroon- tot den draagrand en loopt bier om het toon-
gedeelte van den hoef. Aan dit indifferente hoefgedeelte ontstaat
noch vernauwing noch verwijding bij de belasting, dit blijft
onveranderd.

7°. De vormveranderingen openbaren zich duidelijker aan den
onbeslagen dan aan den beslagen hoef, zelfs wanneer het beslag
zoodanig is ingericht dat de straal bij belasting op het ijzer
steunt. De verwijding der onbeslagen hoeven bedroeg aan den
kroonrand nabij de uiteinden der verzenen gemiddeld 1,30 mM.
bij een maximum van 2 mM., en aan den draagrand aldaar tot
1,50 mM., gemiddeld 0,90 mM.

8°. Alle vormveranderingen van den hoef openbaren zich, in
tegenstelling met hetgeen elders is beweerd, dat zij namelijk aan
alle vier hoeven van het paard even sterk zijn, aan de voor-
hoeven duidelijkei dan aan de achterhoeven.

9°. Alle vormveranderingen beginnen gelijktijdig en nemen
toe met de meerdere belasting, om bij ontlasting weder af te
nemen. Bij de ontlasting keert de hoef steeds volkomen in den
oorspronkelijken vorm en grootte terug. W. C. S.

-ocr page 452-

Boekaankondiging.

Dr. J. POELS, De varkensziekten in Nederland. In opdracht
van Zijne Excellentie den Minister van Waterstaat,
Handel en Nijverheid. Met teekeningen in kleurendruk.
\'s-Gravenhage, Gebrs. J. en H. VAN LANGENHUIJSEN,
1905.

In dit werk vau onzen veeartsenijkundigen bacterioloog zijn
de resultaten aangegeven van zijn onderzoekingen omtrent dein
Nederland voorkomende varkensziekten. Het was waarlijk geen
geringe arbeid in dien chaos orde te brengen en toch had de
regeeriug met de opdracht zeer juist ingezien dat hier nog een
groot veld braak lag en dat de wetenschappelijke bewerking ervan
tot groot voordeel zou kunnen leiden.

Van deze taak heeft de schrijver zich uitnemend gekweten en
bij het lezen van het werk dringt zich telkens de gedachte op
dat het ongetwijfeld veel nut zal stichten.

Een uitvoerige bespreking is derhalve in dit tijdschrift op
haar plaats.

Het behoeft geen betoog dat de beschrijving van de onderzoe-
kingen over de drie heerschende varkensziekten, n.1. de varkens-
pest, de borstziekte en de vlekziekte, het grootste gedeelte vau
den inhoud beslaat.

liet blijkt dat sedert 1899 de varkenspest op zeer uitgebreide
schaal heeft geheerscht en groote schade veroorzaakt, maar tevens
dat daarvan in Nederland, vóór den aanvang van dit onderzoek,
niets bekend was. Het hoofdstuk over deze ziekte begint met
een historisch overzicht.
Poels wijst er op dat hier eii daar is
voorgekomen dat de darmzweren welke zuivere pestlaesie3 ver-
tegenwoordigen, werden toegeschreven aan de pathologische wer-
king der bacillen van de besmettelijke borstziekte. Deze laatste
kan, althans in het koude jaargetijde, voorkomen bij het aan
chronische pest lijdende varken, dat in de darmen de typische
pestveranderingen heeft. Bij jonge biggen kunnen de pestbacillen
door de niet gelaedeerde mucosa der darmen in den bloed- en
lymphstroom geraken en een generale letale infectie veroorzaken,
zonder dat in de darmen iets anders te zien is dan een dartn-
catarrh.

Ook een haemorrhagische enteritis vau dunne en dikke darmen

-ocr page 453-

kau in enkele peracuut verloopende gevallen aanwezig zijn zonder
dat croupeus-diphtheritiscbe veranderingen worden aangetroffen.
Vooral wanneer in een koppel de varkenspest uitbreekt, gaan
enkele varkens dikwijls peracuut te gronde. Een enteritis folli-
cularis, welke berust op een infectie door pestbacillen, kau het
beeld van een darmcatarrh met belangrijke hyperplasie der follikels
vertoonen, maar ook aanleiding geven tot het ontstaan der ka-
rakteristieke boutons. Heeft de pestbacillus in den darm wand een
croupeus-diphtheritisch exsudaat te voorschijn geroepen, dan
wordt hij weldra door andere micro-organismen overgroeid en de
verdere veranderingen in de door de pestbacillen gelaedeerde
mucosa worden door colibacillen, streptococcen, proteusbacillen en
zelfs door necrosebacillen veroorzaakt.

De pestbacillus is een micro-organismus dat zijn levensvoor-
waarden in media, waarin tevens saprophyten groeien, niet ver-
vuld vindt en daarin zeer spoedig verdwijnt.

De pathologische veranderingen der longen bij de varkenspest
zijn de longhyperaemie (bijna constant aanwezig wanneer zich
bij het aan chronische pest lijdende varken plotseling een bloed-
infectie openbaart), het longoedeem, zoowel intra-alveolair als
interlobulair en de pneumonie, namelijk de lobulaire en de lobaire.
Vermelding verdient dat bij de lobulaire pestpneumonie het in-
terlobulaire bindweefsel en de pleura meestal niet ontstoken zijn;
dit is in den regel het geval bij de lobulaire pneumonie welke
voorkomt bij de besmettelijke borstziekte.

De secundaire pneumonie, veroorzaakt door bacillus suisepticus,
komt herhaaldelijk voor bij varkens waarbij typische pestlaesies
in de darmen worden gevonden, echter de pestbacillus niet meer
is op te sporen.
Poels heeft evenwel aangetoond dat noch een
diffuse, noch een circumscripte croupeus-diphtheritische darm-
ontsteking wordt veroorzaakt door den bacillus suisepticus. De
laatste is een der facultatieve parasieten welke in combinatie met
allerlei saprophyten leven kan.

De chronische varkenspest is oorzaak dat vele facultatieve
parasieten, aanwezig in mond en keel der varkens, in aantal en
virulentie toenemen, waardoor bacillus suisepticus het vermogen
kan krijgen ten slotte gezonde varkens te infecteeren. In een
streek waar de varkenspest heerscht, zal de besmettelijke borst-
ziekte belangrijk toenemen, De pestbacillus leeft niet sapro-

-ocr page 454-

phytisch iu mond en keel of elders in de natuur, de bacillus
suisepticus echter wel, ofschoon deze saprophytisch levende bacillen
niet altijd de virulentie hebben welke noodig is om het varken
te infecteeren.

De iufectie geschiedt per os, door de ademhaling, bij de castratie
van vrouwelijke en van mannelijke diereu, door de navelstomp
bij de geboorte, door de huid en bij het ringelen. Een intrauterine
infectie schijnt niet voor te komen.

Bij de bestrijding der varkenspest wordt er op gewezen dat
deze ziekte wordt veroorzaakt door obligate parasieten en dat
deze micro-organismen geen bodembewoners voor ons land zijn.
De varkenspest is een zuiver contagieuse ziekte en kan derhalve
door afmaking van de zieke en de verdachte dieren en door ont-
smetting der hokken worden uitgeroeid. Een rationeele toepassing
van het afrnakingsstelsel zou thans nog niet zijn aan te bevelen,
wel worden de volgende maatregelen voorgesteld: aangifte, facul-
tatieve afzondering, verbod van vervoer van zieke en vati ver-
dachte dieren, bevoegdheid der eigenaars om de dieren te slachten,
vernietiging der aan varkenspest gestorven dieren en der organen
van dieren welke van de ziekte verdacht en geslacht zijn, verbod
van vervoer van vleesch van zieke dieren, anders dan gekookt of
gesteriliseerd en grondige ontsmetting der hokken.

Bovendien wordt de preventieve enting aanbevolen.

liet verslag bevat een opgaaf der toegepaste entingen. De
enting behoort uitsluitend iu toepassing te komen bij gezonde,
niet besmette biggen. De resultaten hiervan zijn zeer gunstig.
Referent heeft zich herhaaldelijk in de cliniek der veeartsenij-
school van de groote preventieve waarde dezer enting, bij een
juiste toepassing der voorschriften, kunnen overtuigen.

In het hoofdstuk ,, Maatregel en tegen de besmettelijke borst-
ziekte" wijst
Poels er op dat men bij deze ziekte de diagnose
niet kan stellen door het onderzoek van bepaalde organen, maar
dat het geheele cadaver aan een grondige sectie en een uitvoerig
bacteriologisch onderzoek moet worden onderworpen. Het zou
n.1. op grond van zijn onderzoek dwaasheid zijn, om het bestaan
van varkenspest uit te sluiten alleen omdat in de longen, welke
naar een laboratorium worden gezonden, enkel borstziektebacillen
werden gevonden.

Politiemaatregelen zijn ter bestrijding der borstziekte onver-

-ocr page 455-

mijdelijk en de inenting kan de toepassing dier maatregelen
ondersteunen. Afmaking blijve bij den zuiveren vorm van borst-
ziekte buiten toepassing.

De vlekziekte is, zooals van zelf spreekt, uitvoerig beschouwd
geworden. Zeer belangrijk zijn de proeven omtrent het weer-
standsvermogen der vlekziektebacillen, vooral met het oog op de
ontsmetting. Uit de experimenten is gebleken dat deze bacillen,
wanneer zij eeuige minuten aan een creoline-oplossing van 1 op
500 waren blootgesteld, niet meer groeiden; dat zij een tem-
peratuur van
58° C. langer dan 10 minuten kunnen doorstaan,
maar dat zij geheel afgestorven waren, als een temperatuur van
70° C. 5 minuten lang inwerkte. Werden de bacillen aan een
plank gedroogd, dan waren zij na 12 dagen afgestorven ; na 6 a
7 dagen kwamen nog enkele koloniën tot ontwikkeling.

Wat de bestrijding der vlekziekte aangaat, hebben de onder-
zoekingen de reeds gemaakte ervaring bevestigd, n.1. dat de strijd
tegen deze ziekte door middel van politiemaatregelen aan groote
bezwaren onderhevig is en dat men gevaar loopt belangrijke
uitgaven te doen zonder verbetering in den toestand aan te
brengen. De inenting kan bij deze ziekte de toepassing van alle
andere maatregelen onnoodig maken en terecht wordt opgemerkt
dat noch bij den mensck, noch bij het dier een ziekte bestaat,
waartegen de preventieve inenting zulk een hooge mate van vol-
komenheid heeft bereikt.

Het vlekziekteserum van Pokls wordt verkregen door bij paar-
den intraveneus bouillonculturen van vlekziektebacillen in te
spuiten. De culturen worden gekweekt van oorspronkelijke stam-
men van vlekziektebacillen, rechtstreeks uit varkens, welke aan
vlekziekte gestorven of daarom geslacht zijn. Het op deze wijze
verkregen serum is zeer actief en heeft een hoogere curatieve
werking. De deugdelijkheid van het serum wordt gecontroleerd
op duiven en muizen. Zoodra 1 gram van het gepraepareerde
serum bet vermogen bezit \\ gram virulente vlekziektecultuur, bij
duiven in de borstspieren gespoten, te neutraliseeren, dan kan
het serum voor preventieve entingen gebruikt worden.

Behalve de drie genoemde, heerschend voorkomende ziekten,
zijn in het werk nog de volgende ziekten der varkens beschreven :
de tuberculose, het maligne oedeem, de pseudotuberculose; verder
zijn de aandoeningen der mond-, neus- en keelholte, alsook de

-ocr page 456-

verschillende bij varkens voorkomende pneumonieën zeer uitvoerig
behandeld.

Ten opzichte van de infecties waaraan de tonsillae bij varkens
blootstaan, is de schrijver van meening dat de phagocytose van
het adenoide weefsel tegen de obligate parasieten en zelfs tegen-
over de facultatieve parasieten weinig vermag ; wel kan dit weefsel
tegenover saprophyten en sommige facultatieve parasieten bacte-
ricide eigenschappen bezitten. Elke geconglomereerde follikel in
mond- en keelholte van het varken moet veeleer voor een locus
minoris resistentiae ten opzichte van talrijke infectieziekten worden
gehouden.

Bij de maag-darmaandoeningen zijn beschreven de gastritis, de
darmcatarrh bij jonge biggen, de enteritis follicularis (coli-enteritis,
streptococcenenteritis en toxische enteritis follicularis) en de strep-
tomycosis van enterogenen oorsprong.

De navelinfecties (door pestbacillen, bacillen der haemorrha-
gische septicaemie, colibacillen, streptococcen, proteuosis van den
navel), alsook de infecties welke bij de castratie en het ringelen
van den neus kunnen ontstaan, vinden, met de voorschriften ter
voorkoming dier infecties, aan het slot een uitvoerige beschrijving.

Een 21-tal fraai uitgevoerde gekleurde platen draagt veel bij
tot verduidelijking van den tekst.

Behalve dat het werk van Poels groote wetenschappelijke waarde
heeft, moet het als een belangrijk voordeel worden beschouwd dat
de in ons land voorkomende ziekten der varkens aan een nauw-
keurig onderzoek zijn onderworpen. De aandacht van veehouders
en veeartsen is hiermede gevestigd op rationeele bestrijdings-
middelen, waardoor groot economisch voordeel kan worden ver-
kregen. Jaarlijks gaan duizenden varkens te gronde welke door
behoorlijke verzorging behouden hadden kunnen worden.

De resultaten van deze onderzoekingen zullen belangrijker zijn
dan men zoo dadelijk kan vermoeden. Evenals dit met de be-
strijding der kalverziekten gaat, vindt de toepassing der aange-
geven maatregelen slechts langzaam ingang. Het gestichte nut
is echter zeer groot en dankbaar zal menig veehouder later ge-
denken dat de regeering hem ook in dit opzicht indirect krachtig
heeft gesteund.

Den schrijver onze gelukwenschen met de voltooiing van zijn
nuttigen arbeid.
 M. G. de Bkuin.

-ocr page 457-

Dr. R. SCMALTZ, Atlas der Anatomie des Pferdes. Erster
Teil: Das Skelett des Rumpfes und der Gliedmassen mit
Zeichnungen von VINCENT ÜWIRA Zweite Auflage.
Berlin, RICHARD SCHOETZ 1905. Preis 12 Mark.

In deel XXVIII van dit Tijdschrift, blz. 234, kondigde ik de
eerste editie van dit werk aan, waarnaar ik wat het meerendeel
der platen betreft moet verwijzen.

Een volgende aflevering was nog niet verschenen toen bleek
dat de eerste reeds was uitverkocht; thans wordt de 2de aflevering,
bevattende de spieren, binnen het jaar toegezegd.

Het spreekt van zelf dat er in de platen geen groote ver-
anderingen zijn aangebracht, maar toch vindt men heel wat ver-
beteringen. Enkele zijn opnieuw bewerkt en hebben daardoor
veel aan duidelijkheid gewonnen, wat zeer sterk blijkt uit plaat 6
(het bekken zijdelings gezien, met bloedvaten en zenuwen op
den breeden bekkenband) en uit de platen 16 en 17. De beide
laatste waren te overladen en het kostte moeite er alles uit te
halen wat er in stak. Thans zijn er vier platen voor in de
plaats gekomen en is de spier-aanhechting aan de wervelkolom,
welke nog al gecompliceerd is, afzonderlijk op gekleurde platen
behandeld.

Dat het geheel er goed uitziet, behoeft niet nader te worden
betoogd en dat het werk voldoet, blijkt zeker daaruit, dat zoo
spoedig een nieuwe editie moest verschijnen.

Wanneer nu de volgende afleveringen spoedig komen en (wat
van ontwerper, teekenaar en uitgever niet anders te verwachten
is) de eerste evenaren, dan zal de anatomie met een waar
standaardwerk zijn verrijkt.
 van Esveld.

Rationnelle Organotherapie mit Berücksichtigung der Uro se-
miologie, von Prof. Dr. A. v. POEHL, Prof. Dr. Fürst
J. v. TARCHANOFF und Dr. P. WACHS. Uebersetzt aus
dem Russischen Herausgegeben von dem russischen
„Journal für medizinische Chemie und Organotherapie"
zu St. Petersburg. Erste Hälfte. St. Petersburg 1905.

Dit boek, groot 242 bladzijden niet 23 pagina\'s literatuuropgaaf,
is in hoofdzaak gewijd aan het sperminum
-PoEHr, (blz. 64 —242).
De twee daaraan voorafgaande kapittels handelen over de historie,
het doel en
het nut der Organotherapie in het algemeen. Van

-ocr page 458-

de schildkliertherapie welke, gelijk bekend, in de praktijk bet
meest heeft voldaan, is slechts ter loops melding gemaakt. Wel-
licht komt deze, evenals de oophorine, de bijniertabletten, de
thymus, de hypopliysis, enz. in de tweede belft van het werk
ter sprake.

De resultaten door spermine verkregen, zijn, naar de schrijvers
mededeelen, van overwegend belang; dit is ook van andere zijden
gebleken: spermine bevordert allerlei oxydatieprocessen in het
lichaam. Haar werking verschilt zeer van die der testikelprae-
paraten, al hebben deze (
Brown—Siïquard) den stoot gegeven
tot de (nieuwere) organotherapie.

Zonder uitvoerig te worden, leent het boek zich niet voor een
overzicht. Hun, die van de organotherapie een studie willen
maken, zij de lezing aanbevolen. Deze wordt gemakkelijk gemaakt
door de groote letter waarmede het werk is gedrukt, doch vooral
door de marginale resumties der paragraphen.

W. C. ScHIMmul.

Nieuw uitgekomen boeken.

Prof. Dr. H. IvRAEjfF.R, Die Kontroverse über Rassenkonstanz und Indivi-
dualpotenz, Reinzucht und Kreuzung.
Im Lichte der biologischen
Forschungen historisch und kritisch betrachtet. 144 Seiten. Bern, K. D.
Wuss 1905.

Hans Messner, Taschenbuch für die Lebensmittelkontrollorgane der Gemeinden.
Wien und Leipzig, W. Braumüller 1905. Preis 3 Mark.

Prof. Dr. E. Frühner, Lehrbuch der Gerichtlichen Tierheilkunde. 251 Seiton.
Berlin, R. Schoetz 1905. Preis gebunden 7 Mark.

Miteilungen aus Dr. Schmidt\'s Laboratorium für Krebsforschung. Bonn,
M. Hager 1905. Preis 4 Mark.

Dr. W. Hoffmann, Leitfaden der Desinfektion. Mit 105 Abbildungen im Text.
Leipzig, J. A. B
arth 1905. Prois Mark 3,25.

Prof. Dr. Beck und F. Koske, Untersuchungen über Schweineseuche mit
besonderer Berücksichtigung der Immunitätsfrage.
Mit 1 Tafel. Berlin,
J. Springer 1905. Preis Mark 5,50.

Prof. Dr. M. Schlegel, Die Rotzbekämpfung und die Malleinprobe beim
Pferde.
Gr. 8°. Stuttgart, F. Enkb 1905. Preis M. 2,40.

Prof. A. Eggeling, Erfolge und Aussichten in der Bekämpfung der Tier-
seuchen.
Berlin, R. Schoetz 1905. Preis Mark 1,20.

Jahrbuch der landwirtschaftlichen Pflanzen- und Tier Züchtung. Saminolbe-
richt über die Leistangon in der Züchtungskunde und ihren Grenzge-
bieten, mit besonderer Berücksichtigung der Züchtungsbiologie. Her-
ausgegeben von Prof. Dr. Ii. Müller. II Jahrgang:
Die Leistungendes
Jahres
1904. 8o. Stuttgart, F. Enke 1905. Prois geh. 9 Mark.

-ocr page 459-

Veröffentlichungen aus den Jahres-Veterinärberichten der beamteten Tier-
ärzte Preussens für das Jahr 1903.
Vierter Jahrgang. Zusammengestellt
im Auftrage des Vorsitzenden der technischen Deputation für das Vete-
rinärwesen von Nevermann, Departementstierurzt, vetorinär-technischom
Hilfsarbeiter im Kgl. Ministerium für Landwirtschaft, Domän und Forsten.
Erster Teil 1905. 134 Seiten, 17 Tafeln mit Diagrammen.

Prof. R. Blanchard, Les Moustiques : Histoire naturelle et médicale. Un vol.
gr. in-8 \\ de 673 pages avec 316 figures dans le texte. Paris, F. de
Rudeval 1905.

C. A. Piètrement, Les Races chevalines dans le temps et dans l\'espace.
Extrait des Bulletins et Mémoires de la Société d\'Anthropologie de Paris
(Séance du ti Octobre 1904).
Paris, Masson et O 1905.

Prof. F. Laulanié, Eléments de physiologie, 2e édition. 1 vol. in-8°.dol215
pages avec 356 figures. Paris, Assklin et Houzeau 1905. Prix cartonné
28 francs.

Prof. Dr. J. Grasset. Les centres nerveux. 1 vol. in-8». do 730 pages. Paris,
J. B. Baillière et fils 1905. Prix 12 francs.

Prof. P. Carnot, Maladies microbiennes en général. 1 vol. gr. in-8». de 232
pages, avec 54 figures. Paris, J. B. Baillière et fils 1905. Prix 4 francs.

Laveran, Paludisme et trypanosomiase. 1 vol. gr. in-8»., 128 pages et 13
figures. Paris, J. B. Baillière et fils 1905. Prix 2 fr. 50.

II. J. Gobert, Thérapeutique vétérinaire appliquée. (Encyclopédie véteriuairo
Cadéac). Paris, J. B. Baillière et fils 1905. Prix 5 francs.

Dr. H. Bocquili.on-Limousin, Formulaire des médicaments nouveaux 1905.
Introduction par le Dr. Huchard. 1 vol. in-18 de 322 pagos. Paris, J.
B. Baillière et fils 1905. Prix cartonné 3 francs.

Prof. Voitellier, Aviculture. 1 vol. in-16 de 500 pages, avec figures (En-
cyclopédie agricole). Paris, J. B. Baillière et fils 1905. Prix broché
5 francs, cartonné 6 francs.

II. G. van Harrkvelt, Handleiding voor de vleeschkeuring, 170 bladaijden.
Utrecht, J. G. Broese 1905. Prys f 1,25.

w. C. S.

Kroniek.

Van Ilannover stoomden wij naar Berlijn, waar de goed door-
voede portier van Hötel Central ons met eenige brieven en couranten
uit Holland verwelkomde. Na heerlijk te zijn uitgerust, ver-
diepten wij ons onder een puik glas «helles» in de Nieuwe
Uotterdamsche van de laatste dagen. Maar hoe ijverig wij ook
zochten, het mocht ons niet gelukken de benoeming van de leden
der eindexamen-commissie te vinden en dat in het laatst van
Mei, terwijl het examen binnen eenige dagen moest beginnen.
Zoo iets — mopperde mijn reisgenoot — is alleen mogelijk aan
onze alma mater; ligt er, zoo redeneerde hij verder, tegenover
de candidaten niet iets onbillijks in, dat zij ettelijke dagen vóór

-ocr page 460-

den gang naar de pijnbank nog niet weten door wie hun bij-
eengegaarde kennis zal worden getaxeerd?

Onwillekeurig moest ik om zijn heftigheid lachen, toen ik ge-
heel onverwachts de namen der commissie-leden in het morgen-
blad van den 24sten Mei zag staan. Dat de nieuw benoemde
commissie in toto de goedkeuring van hein wegdroeg, zag ik
terstond aan zijn gezicht. Eindelijk is — zoo sprak hij — dan
eens gebroken met, het uitsluitingssysteem der leeraren en kunnen
de caudidaten verzekerd zijn naar waarde te worden beoordeeld.

De post had ons ook het reglement voor de cursussen in vee-
en vleeschkeuring gebracht en ijverig bestudeerden wij den inhoud.

Het leerplan kon ons beider goedkeuring wegdragen, maar
waar de leiders der cursussen verantwoording schuldig zijn aan
den voorzitter der examen-commissie, kunnen wij ons niet ont-
veinzeu dat de regeering in de keuze van dezen voorzitter voor
een moeielijke taak komt te staan. Wat toch is het geval? De
cursussen zullen aan de openbare slachthuizen worden gegeven
door de respectievelijke directeuren, waarvan de meesten in den
dienst zijn vergrijsd en deze kunnen dan ook met recht eischen
dat de bewuste voorzitter geheel au fait van de zaak is. Onzes
inziens is het nog niet gemakkelijk zoo iemand te vinden.

Dat wij ons verder zeer verheugen over de opleiding van leeken-
of hulp-keurmees.ters spreekt van zelf. Wie weet of wij in
verband met deze opleiding niet dichter bij een rijkskeuring van
vee en vleesch zijn dan wij hadden durvèn droomen. En al moge
in Duitschland de resultaten der wet op de algemeene vleesch-
keuring nog niet zijn zooals men had verwacht, dit neemt niet
weg, dat alle begin moeielijk is en niet alles terstond goed ge-
regeld kan zijn.

Wel vreest men hier en daar — de lezers van de Berliner
Tierdrztiiche Woehensclirift
zullen dit weten — dat de «Laien-
Fleischbeschauer» zich met zaken van zuiver veeartsenijkundigen
aard en geheel buiten de keuring staande zullen gaan bemoeien,
maar wij kunnen deze klasse van beambten nu eenmaal niet
missen en zullen maar hopen, dat zij ons hier te lande niet in
de armen van de empirie terug zullen brengen.

Wel is waar vertelde ons in Hannover een collega dat een
algemeene vleeschkeuring zeer goed uitsluitend door veeartsen kon
worden uitgeoefend, wanneer eenvoudig op het platteland «Schlacht-

-ocr page 461-

stunden», werden ingevoerd. Men moet toch maar in het land
der blonde Germanen zijn om zoo iets te durven «massregeln».
Alsof hier te lande zou kunnen worden bepaald dat slechts een-
of tweemaal per week op de dorpen zou mogen worden geslacht,
ten einde een rijkskeuring uitsluitend dooi-\' veeartsen mogelijk te
maken! Men zou hiervan — zoo merkte mijn reisgenoot op —
kunnen zeggen «le remède est pire que le mal».

Het weer was te aanlokkend geworden om nog langer thuis te
blijven; wij besloten daarom ons vak voor eenigen tijd den rug
toe te draaien en door een heerlijk ritje in het Grünewald wat
frissche lucht te happen.
 Cook.

Mededeelingen van het Hoofdbestuur.

Als penningmeester der afdeeling Noord-Holland is opgetreden
C.
A. Leenheer te Weesp.

Personalia.

Benoemd: bij Koninklijk besluit van 13 Mei 1905, n°. 26, tot
bacterioloog aan \'s Rijks seruminrichting te Rotterdam Dr.
L.
de Bi.ieck
, onder-directeur aan het abattoir te Nijmegen; tot
directeur van het abattoir te \'s-Gravenhage
H. G. van IIarrevelt,
adjunct-directeur te Rotterdam; tot veearts-keurmeester lsto klasse
aan het abattoir te Amsterdam J. G. A.
Reeser te Utrecht; tot
gemeenteveearts-keurmeester te Renkum A, M.
Vermast te Breda.

Verplaatst: bij den burgerlijken veeartsenijkundigeu dienst: de
srouvernementsveearts K.
van der Veen van Suraatra\'s Oostkust
naar de residentie Batavia, standplaats Buitenzorg; van Ampenan
naar Sumatra\'s Oostkust, standplaats Medan, de gouvernements-
veearts
C. S. Jeronimus; van Batavia naar Soerabaia de paar-
denarts
2do klasse J. van Slooten.

Geplaatst: de paardenarts 2do klasse Dr. J. A. van der Linde
te Batavia.

Verleend: eervol ontslag aan den gouvernementsveearts te
Tegal
K. Bosma.

Door den gemeenteraad te Amsterdam is het voorstel, betrek-
king hebbende op de jaarwedden der keurmeesters lste klasse aan
veemarkt en abattoir aldaar (zie blz. 387) onveranderd aangenomen.

-ocr page 462-

Met ingang van 1 Juni 1905 is benoemd tot keurmeester
lste klasse aan het abattoir te Amsterdam de paardenarts 2do klasse
Dr. K. Over.

De Commissaris der Koningin in de provincie Zuid-Holland
heeft aan den heer dr. H.
Rbmmelts, Rijkskeurmeester in algemeenen
dienst te \'s-Gravenhage, op diens verzoek eervol ontslag verleend
als lid van de gezondheidscommissie te Naaldwijk. (N. Rott. Crt.
van 20 Mei 1905.)

Bij Koninklijk besluit van 15 Mei 1905, n°. 44, zijn benoemd
in de commissie, die gedurende 1905 en 1906 belast zal zijn
met het afnemen van de examens ter verkrijging van het diploma
voor hulpkeurmeester van vee en vleesch :

1°. tot lid en voorzitter Dr. II. Remmei.ts, Rijkskeurmeester
in algemeenen dienst te \'s-Gravenhage;

2°. tot lid en secretaris D. F. van Esvet.d, leeraar aan \'s Rijks
veeartsenijschool te Utrecht;

3°. tot leden: a. voor zoover betreft de in Rotterdam af te
nemen examens,
J. J. F. Dhont, directeur van het openbaar
slachthuis te Rotterdam;

b. voor zooveel betreft de in Utrecht af te nemen examens,
K.
Hoefnagel, buitengewoon leeraar aan \'s Rijks veeartsenijschool
en directeur van het openbaar slachthuis te Utrecht;

c. voor zooveel betreft de in Amsterdam af tc nemen examens,
D.
van der Sluijs, directeur van bet openbaar slachthuis te
Amsterdam;

4°. tot plaatsvervangende leden: M. G. de Bruin, leeraar aan
\'s Rijks veeartsenijschool te Utrecht en H. G.
van Harrevelt,
hoofdkeurmeester aan het openbaar slachthuis te Rotterdam.

Rijks veeartsenijschool.

Bij ministerieële beschikking van 16 Mei 1905, n°. 10347,
afd. L., is aan J. G. A.
Reeser te Utrecht, op zijn verzoek, met
ingang van 16 Mei, eervol ontslag verleend als assistent bij de
cliniek en de heelkunde aan \'s Rijks veeartsenijschool.

Ingevolge ministeriëele opdracht van 23 Mei 1905 is, met
ingang van 25 Mei 1905, belast met de werkzaamheden van
assistent bij de cliniek en de heelkundige leervakken de leerling
van het
4do studiejaar .1. P. van der Slooten.

-ocr page 463-

Den l-5do" Mei -1905 is in den ouderdom van bijna 80 jaar,
na een langdurige ongesteldheid overleden
Hundiuk van Sujijs,
in leven honden-oppasser aan \'s Rijks veeartsenijschool, bij het
meerendeel der veeartsen wel bekend.

Staatsexamens.

Hij Koninklijk besluit van 2 Mei 1905, n°. 33, zijn benoemd :
tot lid en voorzitter der Commissie welke gednreude de jaren
1905, 1906 en 1907 belast zal zijn met het afnemen van het
veeartseuijkundig examen, Dr. A. W. 11.
Wietz, directeur van
\'s Rijks veeartsenijschool te Utrecht ;

tot lid en secretaris J. B. H. Moubis, dirigeerend paardenarts,
majoor bij het lsto regiment veldartillerie te Utrecht;

tot leden: VV. C. Schimmel, leeraar aan \'s Rijks veeartsenij-
school te Utrecht; F. W.
van Dulm, plaatsvervangend districts-
veearts te Arnhem ; M.
H. J. P. Thomassen, leeraar aan \'s Rijks
veeartsenijschool te Utrecht;
M. G. de Bruin, leeraar aan\'s Rijks
veeartsenijschool te Utrecht; Dr.
H. Markus, plaatsvervangend
districtsveearts, onderdirecteur der Rijks seruminrichting te Rot-
terdam ;

tot plaatsvervangende leden; J. F. LamÉtus, districtsveearts
te \'s-Gravenhage;
H. C. Reimers, plaatsvervangend districts-
veearts, leeraar aan de Rijks hoogere land-, tuin- en bosch-
bouwschool te Wageningen;
H. J. 0. van Lent, plaatsvervan-
gend districtveearts te Tiel ;
B. M. Busing, plaatsvervangend
districtsveearts te Naarden;
H. M. Krocn, plaatsvervangend dis-
trictsveearts te Deventer;
H. G. van Harrevelt, veearts, hoofd-
keurmeester aau het openbaar slachthuis te Rotterdam;
J. J.
Wester, plaatsvervangend districtsveearts te Alkmaar.

Veeartsenij kundig Staatstoezicht.

Bij Koninklijk besluit van 3 Mei 1905, n°. 132, is bepaald:
Artikel 1. De in- en doorvoer van hout, hetwelk gediend
heeft voor stalling van vee, is verboden uit landen of streken,
door Onzen Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid aan
te wijzen.

-ocr page 464-

Artikel De aanwijzingen worden door plaatsing in de
Nederlandsc/ie Staatscourant ter algemeene kennis gebracht; in-
trekking of verandering der aanv\\ ijzingen geschiedt op gelijke wijze.

Artikel 3. De aanwijzingen kunnen tevens voorschriften be-
helzen omtrent uitzonderingen, welke op het uitgevaardigde ver-
bod zullen worden toegelaten.

De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid:

Brengt ter algemeene kennis, dat, ingaande 15 Mei 1905,
verboden wordt de in- en doorvoer uit België van hout, het-
welk gediend heeft voor stalling van vee.

Dit verbod is niet toepasselijk :

I. Wat den invoer betreft:

op het hout, hetwelk aan het eerste kantoor door den districts-
veearts of diens plaatsvervanger bij onderzoek bevonden wordt
vatbaar te zijn voor een afdoende ontsmetting; deze ontsmetting
geschiedt in de gemeente van invoer, op kosten van den be-
langhebbende en op aanwijzing en onder toezicht van den dis-
trictsveearts of diens plaatsvervanger.

II. Wat den doorvoer betreft:

op het hout, hetwelk afgescheiden van vee, zonder overlading,
vervoerd wordt hetzij per spoor in een afzonderlijken, gesloten
en verzegelden wagen, hetzij per schip in een afgezonderd gedeelte.

(Staatscourant van 12 Mei 1905, n°. 111.)

Cursussen in vee- en vleeschkeuring.

Bij Koninklijk besluit van 25 April 1905, n°. 110, is vast-
gesteld het: «reglement voor de cursussen in vee- en vleesch-
keuring» .

§ 1. Algemeene bepalingen.

Artikel 1. Waar in de volgende artikelen wordt gesproken
van Minister, Directeur-Generaal of voorzitter, worden bedoeld
Onze Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, de Directeur-
Generaal van den Landbouw en de voorzitter van de commissie,
waarvan sprake is in artikel 16 van dit reglement.

§ 2. Van het onderwijs.

Artikel 2. Het doel van het onderwijs, hetwelk aan een cursus
wordt gegeven, is aan niet-veeartsenijkundigen de noodige kennis

-ocr page 465-

te verstrekken om als hulpkeurmeester bij een Rijks- ot gemeente-
lijken vee- en vleesehkeuringsdienst werkzaam te kunnen zijn.

Artikel 3. Het onderwys omvat de theorie en de practijk der
vee- en vleeschkeuring benevens de kennis zoowel van de voor-
naamste wettelijke bepalingen betreffende het veeartsenijkundig
Staatstoezicht als van de smetstoffen, de ontsmettingsmiddelen en
de toepassing daarvan.

Artikel 4. 1. Een cursus duurt ten miuste 2 maanden en
wordt gehouden in een openbaar slachthuis.

2. Het aantal leerlingen bedraagt voor iederen cursus ten
hoogste 8, ongerekend de personen, bedoeld bij artikel 18, sub o.

Artikel 5. Het onderwijs en de leermiddelen worden kosteloos
verstrekt.

Artikel 6. 1. De Minister bepaalt jaarlijks het aantal te
houden cursussen.

2. De Directeur-Generaal stelt het leerplan vast en wijst de
plaatsen aan, waar de cursussen zullen worden gehouden.

§ 3. Van de leeraren.

Artikel 7. Het onderwijs wordt gegeven door veeartsen.

Artikel 8. De leeraren worden benoemd, geschorst en ontslagen
door den Minister die één hunner als hoofd van den cursus aan-
wijst en hunne bezoldiging regelt.

Artikel 9. 1. Het hoofd van den cursus is belast met de
administratie en met de zorg voor het aanschaffen der leermiddelen,
waarvan hij een inventaris bijhoudt.

2. Hij maakt in overleg met den voorzitter een rooster van
lesuren op, welke vóór den aanvang van den cursus aan de goed-
keuring van den Directeur-Geueraal wordt onderworpen.

3. Hij geeft den voorzitter de verlangde inlichtingen en deelt
dezen uit eigen beweging steeds mede, hetgeen vermeldenswaardig
op den cursus voorvalt.

4. Hij zendt na alloop van den cursus, door tusscher.komst
van den voorzitter, een verslag aan den Directeur-Generaal met
bijvoeging van den inventaris der leermiddelen ter waarmerking.

Artikel 10. De Directeur-Generaal wijst den leeraar aan, die
het hoofd, op diens kennisgeving, bij ongesteldheid, afwezigheid
of verhindering gedurende ten hoogste 3 dagen, zal vervangen.

2. Voor eene afwezigheid van meer dan 3 dagen vraagt het

-ocr page 466-

hoofd vergunning aan den Directeur-Generaal, die by het ver-
leenen dier vergunning de waarneming regelt.

3. Het hoofd doet van elke vervanging ingevolge het eerste
lid mededeeling aan den Directeur-Generaal en den voorzitter.

4. Bevindt het hoofd zich in de onmogelijkheid de in het
eerste lid bedoelde kennisgeving te doen, dan treedt de ingevolge
dat lid aangewezen leeraar uit eigen beweging als waarnemend
hoofd op en wordt door hem ten spoedigste van het gebeurde
kennis gegeven aan den Directeur-Generaal en den voorzitter.

5. Bij ontstentenis van het hoofd wordt de waarneming van
zijn beheer door den Directeur-Generaal geregeld. Voor de ver-
vulling der aan het hoofd opgedragen lessen handelt het waar-
nemende hoofd overeenkomstig het bepaalde bij artikel 12, lid 3.

Artikel 11. De leeraren gedragen zich in zaken, den cursus
betreffende, naar de beslissing van het hoofd.

Artikel 12. 1. Is een der leeraren door ongesteldheid ver-
hinderd onderwijs te geven, dan verwittigt hij daarvan onverwijld
het hoofd. Deze neemt ten spoedigste maatregelen om hem tijdelijk
te doen vervangen.

2. Om geen andere reden mag het geven van onderwijs worden
nagelaten zonder vergunning van het hoofd.

3. Bij ontstentenis van een leeraar gedurende langer dan
1 week wordt voor de vervulling van de hem opgedragen lessen
door het hoofd, in overleg met den voorzitter, eene regeling ont-
worpen en aan den Directeur-Generaal ter goedkeuring gezonden.

§ 4. Van de leerlingen.

Artikel 13. 1. Behoudens liet bepaalde bij artikel 18, sub a,
worden tot een cursus alleen toegelaten zij, die

a. den leeftijd van 23 jaren hebben bereikt, lichamelijk goed
ontwikkeld, in het volle bezit hunner zintuigen en van goed
zedelijk gedrag zijn ;

b. het slachtersvak kennen en ten minste gedurende 2 jaren
als slachter werkzaam zijn geweest;

c. door het afleggen van een openbaar examen, ten overstaan
van den voorzitter, doen blijken voldoende onderlegd te zijn in
lezen, schrijven en rekenen, alsmede in de keunis van het metrieke
stelsel;

d. door bet hoofd zijn ingeschreven.

-ocr page 467-

2. In bijzondere gevallen kan de Minister vrijstelling verleenen
van den in hetj eerste |lid, sub i, omsclireveu eisck.

3. Wanneer voor toelating tot een cursus meer dan 8 personen
in aanmerking komen, gaan zij voor, die bet beste examen hebben
afgelegd.

4. Ter uitvoering van bet bepaalde in het eerste lid, sub a,
kan het hoofd zich doen bijstaan door een arts en voor het
examen, bedoeld sub
c, door een hoofdonderwijzer.

5. Op de personen, wier bijstand ingevolge het derde lid is
ingeroepen, is het bepaalde bij artikel 16, lid 2, toepasselijk.

Artikel 14. 1. De leerlingen zijn gehoorzaamheid verschul-
digd aan de leeraren. Indien zij da orde storen, moeten zij zich
op bevel van den leeraar verwijderen. De leeraar geeft van het
voorgevallene zoodra mogelijk kennis aan het hoofd.

2. Wanneer een leerling zich bij herhaling schuldig maakt
aan wangedrag,^nalatigheid of verzet of in het algemeen nadeelig
op zijne medeleerlingen werkt, kan hem door het hoofd voor
ten hoogste 14 dagen en door den Minister voor altijd het
bijwonen van den cursus worden ontzegd.

Artikel 15. Aan het einde van den cursus wordt een openbaar
examen afgenomen ter verkrijging van een kosteloos uit te reiken
diploma van hulpkeurmeester van vee en vleesch.

§ 5. Van de examen-commissie.

Artikel 16. 1. Het in artikel 15 bedoelde examen wordt
afgenomen door eene commissie van veeartsenijkundigen, waarvan
de leden, en uit dezen de voorzitter en de secretaris, door Ons
worden benoemd.

2. De leden der commissie genieten vergoeding voor reis- en
verblijfkosten naar de tweede klasse van het tarief, vastgesteld
bij Koninklijk besluit van 5 Januari 1884 (
Staatsblad n°. 4),
benevens een, door den Minister te bepalen, vacatiegeld.

3. De voorzitter is tevens belast met het toezicht op de cursussen.

Artikel 17. De commissie brengt binnen 1 maand na afloop

van ieder examen hiervan een verslag uit aan den Directeur-
Generaal.

§ 6. Slot- en overgangsbepalingen.

Artikel 18. Zij, die bij het in werking treden van dit reglement
sedert ten minste 1 jaar werkzaam zijn bij een Rijks- of ge-

-ocr page 468-

meentelijken vee- en vleeschkeuringsdienst en den leeftijd van
23 jaren hebben bereikt,

a. worden, met toestemming van den Directeur-Generaal, tot
het theoretisch gedeelte van een cursus toegelaten;

b. ziju, ook zonder een cursus te hebben gevolgd, gedurende
2 jaren bevoegd, zich te onderwerpen aan het in artikel 15
bedoelde examen.

Landbouw n°. 9265. De Directeur-Generaal van den Landbouw,

Gelet op artikel 6, tweede lid, van het bij Koninklijk besluit
van 25 April 1905, n°. 110, vastgestelde Reglement voor de
cursussen in vee- en vleeschkeuring;

Heeft goedgevonden vast te stellen het navolgende

„Leerplan voor de cursussen in vee- en vleeschkeuring".

A. Het theoretisch gedeelte van het onderwijs omvat:

ï. Kennis van het uitwendig voorkomen der slachtdieren.

Namen van de uitwendige deelen der verschillende slachtdieren; kleuren;
afteekeningen; ouderdomskenmerken; signalement.

II. Kennis van het lichaam der slachtdieren.

Het geraamte. Namen der beenderen; korte beschrijving der voornaamste
beenderen; kenmerkend onderscheid der beenderen van de verschillende
slachtdieren.

De gewrichten. Namen; bouw; beweeglijkheid.

De spieren. Bouw en werking; namen der voornaamste spieren en spier-
groepen.

De spijsverteringsorganen. Bespreking van de onderdeelen; functie daar-
van en onderscheid bij do verschillende slachtdieren.

De ademhalingsorganen en hunne functie.

De bloedsomloop. Bespreking van het hart en de groote vaten; circulatie
van het bloed; beteekenis daarvan voor de vleeschkeuring.

Het lymphvatenstelsel. Namen en ligging der klieren bij de verschillende
slachtdieren; beteekenis daarvan voor de vleeschkeuring.

De urine■ en geslachtsorganen. Bespreking van de onderdeelen; functie
daarvan en onderscheid by de verschillende slachtdieren, zoowel in normalen
als in drachtigen toestand.

De huid en de huidfunctie.

Het zenuwstelsel. Hersenen en ruggemerg; voorkomen daarvan op over-
langsche en dwarse doorsnede; zenuwen en zintuigen.

III. Theorie der vleeschkeuring.

Gezondheidskenmerken en stelselmatig onderzoek van levende dieren;
voornaamste slachtmethoden; stelselmatig onderzoek van geslachte dieren.

Algemeen begrip omtrent den aard en de verschijnselen van de voor de
vleeschkeuring meest belangrijke ziekten.

-ocr page 469-

IV. Kennis van wettelijke bepalingen en ontsmetting.

Voornaamste wettelijke bepalingen betredende bet veeartsenijkundig Staats-
toezicht; de veeartsenijkundige politie en de vleeschkeuring; opmaking van
proces-verbaal; bespreking van smetstoffon en hare verbreiding; ontsmettings-
middelen; ontsmetting van stallen, slachtplaatsen, middelen van vervoer enz.

B. Het practisch gedeelte van het onderwijs omvat:
I. Opneming van het signalement; onderzoek en beoordeeling van levende
dieren.

II. Onderzoek en beoordeeling van geslachte dieren en van afzonderlijke
organen.

III. Oefeningen in het slachthuis.

IV. Ontsmetting van stallen, slachtplaatsen, middelen van vervoer enz.

\'s-Gravenhage, 29 April 1905.

De Directeur-Generaal van den Landbouw,
LOVINK.

Rijkscursns in vee- en vleeschkeuring ter verkrijging van liet
diploma van hnlpkenrnieester van vee en vleesch.

De Directeur-Generaal van den Landbouw brengt ter algemeene kennis,
dat op
22 Mei a.s. van Rijkswege in Rotterdam, op een nader bekend te
maken plaats, een
cursus in vee- en vleeschkeuring geopend zal worden.

Het doel van het aan dien cursus te geven onderwas is aan niet-veeartseng-
kundigen de noodige kennis te verstrekken om als hulpkeurmeester bij een
Rijks- of gemeentelijken vee- en vleeschkeuringsdienBt werkzaam te kunnen zyn.

Het onderwijs omvat de theorie en de practgk der vee- en vleeschkeuring
benevenB de kennis zoowol van de voornaamste wettelijke bepalingen be-
treffende het veeartsenijkundig Staatstoezicht als van de smetstoffen, de
ontsmettingsmiddelen en do toepassing daarvan.

Tot bedoelden cursus, die omstreeks twee maanden duurt, worden alleen
toegelaten zij, dio

«. den leeftijd van 23 jaren hebben bereikt, lichamelijk goed ontwikkeld,
in het volle bezit hunner zintuigen en van goed zedelijk gedrag zijn;

b. het slachtersvak kennen en ten minste godurende 2 jaron als slachter
werkzaam zijn geweest;

c. door het afleggen van oen openbaar examen doen blijken voldoende
onderlegd te zijn in lozen, schrijven en rekenen alsmede in de kennis van
het metrieke stelsel.

Het onderwijs en de leermiddelen worden kostoloos verstrekt.

Wanneer voor toolating tot den cursus meer dan 8 personen in aanmerking
komen, gaan zij voor, dio hot beste examen hebben afgelegd.

Aan het einde van den cursus wordt een openbaar examen afgenomen ter
verkrijging van een kosteloos uit te reiken
diploma van hulpkeurmeester van
vee en vleesch.

Zij, die verlangen als leerling tot den cursus te worden toegelaten, moeten
zich
schriftelijk en portvrij, vóór 13 Mei a.s. aanmelden bij den heer J. J.

-ocr page 470-

F. Dhont, directeur van liet openbaar slachthuis to Rotterdam, met
ovorlogging van:

1°. hun goboorte-akte;

2°. een bewijs van goed gedrag, afgegeven door hot gemeentebestuur
hunner woonplaats;

3°. een bewijs, dat zij ten minste gedurende 2 jaren als slachter werk-
zaam zijn geweest.

liet tijdstip, wanneer en de plaats, waar voornoemd toelatingsexamon zal
worden gehouden, zullen nader worden bekend gemaakt.

Zij, die op 25 April jl. sedert ton minste 1 jaar werkzaam waren bij een
Rijks- of gemeentelijken vee- en vleeschkeuringsdienst en den leeftijd van
23 jaren hebben bereikt,

a. worden, met toestemming van don ondergeteekende, tot het theoretisch
gedeelte van den cursus toegelaten;

b. zijn, ook zonder een cursus to hebbon gevolgd, bevoegd zich te
onderworpen aan hot examen ter verkrijging van het diploma van hulp-
keurmeester van vee en vleesch.

Zij, die gebruik wenschen te maken van de in het vorige lid ondor a
omschreven bevoegdheid, moeten zich schriftelijk en portvrij, vóór IC Mei
a.s
., aaninolden bij den ondergeteekende, mot overlegging van:

1°. hunne geboorte-akte;

2o. een bewijs, dat zij op 25 April j.1. ten minste 1 jaor bij een Rijks-
of gemeentelijken vee- en vleeschkeuringsdienst werkzaam waren.

Nadere inlichtingen zijn to bekomen bij dr. H. Remmelts, Rijkskeurmeester
in algemeenon dienst te \'s-Oravenhago, on bij den hoor J. J. F. Diiont,
directeur van het openbaar slachthuis te Rotterdam.

(Staatscourant van 6 Mei 1905, n°. 100.)

Aan het examen namen 72 candidaten deel, waarvan 8 zijn
toegelaten tot den cursus, welke op 22 Mei een aanvang nam.

-ocr page 471-

Celles de la section de biologie et de pathologie, ainsi que celles
de la section spéciale des maladies tropicales seront tenues les
5 et 7 septembre. La séance de clôture aura lieu le 9 septembre,
mais, ce jour-là, la section de pathologie se sera d\'abord réunie
pour discuter sur la question de la parésie obstétricale.

Tout ce qui concerne l\'installation et la distraction des con-
gressistes a été confié à un comité spécial présidé par le prof.
Dr.
Bkla Plósz. Sur sa proposition, le comité exécutif organisera
non seulement les visites déjà projetées aux haras et domaines
de l\'Etat hongrois (deux jours chacune), mais encore des excursions
dans les Hauts-Tâtra (2—3 jours) et au lac Balaton (1 jour), si
les congressistes y prennent part en nombre suffisant. Le comité
exécutif informera en temps dû les membres du congrès de ces
excursions.

Outre le banquet usuel de réception, il y eu aura encore un
autre, donné par la municipalité de la capitale-résidence Budapest,
ainsi que d\'autres fêtes, parmi lesquelles une représentation de
gala à l\'opéra royal hongrois.

Un comité spécial de dames, qui sera formé prochainement,
s\'occupera de la réception et de la distraction des dames accom-
pagnant les congressistes.

Les divers comités locaux ont fait partout une propagande très
active en faveur du congrès. Le comité francais présidé par
M.
BaERIëk, directeur de l\'Ecole vétérinaire d\'Alfort, a déjà
recruté
31 membres; M. le prof. Galtier de Lyon, 13 membres;
M. le directeur
Degive de Bruxelles, 34 membres; M. le prof.
Hess, 16 membres. De même, le comité autrichien, présidé par
M. le conseiller de section
Binder, a annoncé au secrétariat
général l\'adhésion de nombreux confrères. Le nombre des con-
gressistes inscrits jusqu\' à présent atteint environ trois cents.

La conférence devant être tenue au sujet des maladies tropicales
a obtenu un grand succès, notamment en Angleterre et dans les
colonies anglaises. L\'intérêt qu\'elle y a éveillé se manifeste aussi
par le fait que le ministre anglais des affaires étrangères a demandé,
par le canal du consul d\'Angleterre à Budapest, 2U0 invitations
en outre de celles qui avaient été déjà envoyées précédemment.

Le Secrétaire Général :
E. de Ratz.

-ocr page 472-

VIIIe Congrès international de médecine vétérinaire

à Budapest.

A la prière du comité d\'organisation, Son Altesse Imp. et
Royale l\'archiduc
Joseph-Auguste a bien voulu accepter le pa-
tronage du VIII0 congrès international de médecine vétérinaire.
Son Altesse a aussi déclaré qu\' Elle assisterait volontiers à la
séance solennelle d\'ouverture, et qu\' Elle ouvrirait en personne
les travaux de l\'assemblée. Le soir du premier jour, l\'archiduc
recevra au palais royal les représentants officiels des gouverne-
ments étrangers ainsi que le bureau du congrès.

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland

gedurende April 1905.

(De cijfers tusscheii ( ) duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

1 Veepest der herkauwers. |

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken. |

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

IIoi
d<

he
^

c,

a>
\'Ö
a

o
pq

M

Bij ander vee.

Rotkreupel.

Groningen . .

4

»

»

46 I2)

»

«

»

3(3)

n

Friesland. . .

«

»

»

•1 l1)

8 (3)

n

2(2)

Drente. . . .

1

»

»

ij

»

1

Overijsel . . .

a

»

n

3(3)

n

Gelderland . .

4

n

5 (4)

n

Utrecht . . .

3

»

»

2(1)

2(2)

Noord-Holland .

»

3(a)

4 (4)

10(2)

Zuid-Holland .

b

m

»

9(1)

3(3)

Zeeland . . .

4

«

n

n

V

n

n

n

:n

Noord-Brabant .

»

»

n

V

n

V

1Ï()

V

V

jj

Limburg . . .

ia

»

n

»

li

«

_

V

V

10(10)

»

"

jj

Totaai.

51

m

»

t)

3(3)

50 ft

»

19(5)

V

50

»

V

10(2)

(Staatscourant van 19 Mei 1905, n°. 117.) v. E.

-ocr page 473-

WÊÊ -

■ Iii

-ocr page 474-

MEDE DEELINGEN UIT HET LABORATORIUM DER
GEMEENTE-SLACHTPLAATS TE UTRECHT,

door

K. HOEFNAGEL en H. E. REESER.

(Vervolg.)

L. Carcinoma hepatis bij het rund.

Den 16den Mei j.1. werd een koe van V. H. aan het
abattoir gebracht, waaraan bij de levende keuring, behalve
de grooto magerheid, niets bijzonders was op te merken.
Bedoelde koe was na het schieten in eens dood, hetgeen
een hoosre zeldzaamheid is.

O

Bij de opening van de buikholte trok de kolossale lever
onmiddellijk de aandacht; zij was weeker dan normaal,
zoodat ze niet in haar geheel kon worden verwijderd. Tevens
sprong de hevige icterus in het oog: de geheele lichaams-
oppervlakte had een eenigszins geel aanzien, terwijl pleura,
peritoneum, longen, hart en intima der vaten eveneens een
gele kleur vertoonden; de milt was normaal, maar ook het
maag- en darmslijmvlies was een weinig geel gekleurd.

De lever welke,- zooals reeds vermeld is, verbazend ge-
zwollen eri vergroot was, had een gewicht van 39 KG.
(normaal gewicht is ongeveer 5 KG.); van leverranden kon
niet meer worden gesproken, deze waren door de algemeene
zwelling geheel afgerond. De lever was geïnfiltreerd met
witgele, grauwachtige tot lichtbruine tumoren, de meeste
rond op doorsnede, sommige van vnistgrootte, andere ter
grootte van een gulden en nog kleiner. Enkele waren door
een rooden hof omgeven ; de meeste echter waren niet scherp
van het overige, nog eenigszins normaal uitziende weefsel
gescheiden en gingen daarin ongemerkt over. De lever-

30

-ocr page 475-

oppervlakte was glad en niet hobbelig, van uitpuilen der
tumoren aan de oppervlakte was dan ook geen sprake. De
consistentie van genoemde gezwellen was die van normaal
leverweefsel, enkele waren in het centrum iets weeker. Het.
nog niet door de tumoren getroffen leverweefsel, dat zich
vooral aan de gezwollen randen bevond, was veel weeker
dan normaal en had een kleur alsof het gekookt was.

Met het oog op de sterke infiltratie werd natuurlijk aan
een malignen tumor gedacht en vooral aan carcinoom, aan-
gezien primaire sarcomen in de lever, wegens het schaars
voorkomen van bindweefselelementen in dat orgaan, tot de
zeldzaamheden behooren.

In geen enkel ander orgaan konden echter metastasen
worden aangetoond. Zooals bekend, is het karakteristieke
van levercarcinoom het doorbreken van de gezwellen in de
groote vaten; soms volgen knobbels in rijen de poortader-
vertakkingen en worden in het lumen van de vena porta en
vena cava aangetroffen; op deze wijze veroorzaken ze dan
metastasen vorming door emboli. Nauwkeurig werd door
ons het verloop van de groote vaten nagegaan, nergens
echter werd een doorbraak in genoemde vaten gevonden;
de vaatwanden zagen er volkomen normaal uit. ITot niet
vinden van metastasen in andere organen was daarmede
alzoo volkomen in overeenstemming.

Tiet microscopisch onderzoek van gefixeerde en gesneden
stukjes tumor bracht aan het licht, dat wfc werkelijk te doen
hadden met levercarcinoom, de carcinoomcellen waren even-
wel niet volgens een bepaalde orde gerangschikt; van
alveolaire of tubuleuse rangschikking was geen sprake, de
cellen lagen ongeregeld door elkaar. De grens van het nor-
male en zieke gedeelte was op enkele plaatsen duidelijk
zichtbaar en bestond dan uit een dunne, maar toch dui-
delijk waarneembare bindweefselkapsel; op verreweg de
meeste plaatsen was van een kapsel geen spoor aanwe-

-ocr page 476-

zig doek gingen beide deelen ongemerkt in elkander over.

Het leverweefsel, dat, nog niet door de gezwellen was
aangetast, vertoonde bij microscopisch onderzoek een hevige
stuwing. De levercellen hadden tal van ronde holten tus-
schen zich; hier en daar bevonden zich een massa roode
bloedlichaampjes in het weefsel, de celbalken zelf waren
verwoest, de celgrenzen onduidelijk of niet waarneembaar,
de kernen gezwollen.

De eigenaar van de koe, wien nadere inlichtingen werden
verzocht, deelde mede dat lnj die nioeielijk kon verstrekken,
aangezien hij het dier slechts vier weken in zijn bezit had.
Hij had alleen opgemerkt dat de koe in het land droomde,
niet zoo goed als de andere koeien graasde, en af en toe
diarrhee had. Andere bijzonderheden wist hij niet mede te
deelen.

M. Verruceuse endocarditis bij het varken.

Den 1 Sden Mei werd aan het abattoir een geslacht varken
gebracht van een zekeren K. t,c Utrecht. Het dier was on-
der weg erg benauwd geworden, wat door den eigenaar
daaraan werd toegeschreven dat het te gelijk met twee
andere varkens in een zeer klein wagentje was vervoerd.
Aangezien de benauwdheid steeds toenam en de eigenaar
voor den dood vreesde, besloot bij het dier onder weg maai-
den hals af te snijden.

liet aldus aangevoerde varken vertoonde blauwe stuwings-
ooren en had ook aan den buik groote blauwe plekken.
Nadat het uit de broedkuip was gekomen en de borstels
waren verwijderd, vertoonde het vuurroode ooren en een
rooden buik, terwijl ook aan de binnenvlakte der schenkels,
de beide tarsi er in begrepen, een roode kleur aanwezig was.
liet hart vertoonde verruceuse endocarditis bij de rechter
mitralis; vier groote tumoren en een massa kleine waren
op de grens van rechter kamer en boezem aanwezig en
vormden te zamen een scheiding er tusschen. Van de nor-

-ocr page 477-

\\

male klep was niet veel meer te bespeuren; een zeer sterk
verdikte papillairspier viel bijzonder in liet oog. De grootste
van de genoemde tumoren vulde zoo goed als den geheelen
rechter boezem op.

Deze thrombi bleken zwermen korte bacillen tc bevatten,
welke zich volgens
Graim kleurden. Hoogst waarschijnlijk
hadden wc dus te doen met de bekende endocarditis na
„Rotlauf\'.

N. Cystieercus tenuicollis in de lever.

De cysticercus tenuicollis, behoorende bij de taenia
marginata van den hond, wordt het meest aan het net. van
het varken, minder dikwijls in de lever, aangetroffen. Zitten
zulke blazen aan de leveroppervlakte, dan veroorzaken ze
daarin verdiepingen of kuilen. Betreft die parasieteninvasie
de geheele lever, clan spreekt
Kttt van een hepatitis cysti-
cercosa, waarbij zich vertakte bloedige striemen in bet lever-
weefsel vormen, welke de boorgangen van de jonge parasieten
voorstellen; het orgaan verkrijgt daardoor een mozaïek
aanzien.

In een paar door ons waargenomen gevallen, waarbij
eveneens het geheele leverweefsel in die invasie van de nog
jeugdige parasieten was betrokken, deed zich de zaak echter
anders voor; de geheele lever was doorzaaid met kleine gele
haarden, welke door den keurmeester voor tuberculose wer-
den aangezien, hoewel de portale lymphklieren intact waren.
Rondom die haarden zag liet. levérweefsel er normaal uit.

Bij nader onderzoek bleken de haarden een gele kaas-
achtige massa tc bevatten ; werd deze cr uit genomen, dan
vertoonde zich een bindweefselkapsel met een holte in het
midden. Op enkele plaatsen werden kleine heldere blaasjes
aangetroffen, waardoor direct aan cysticercus tenuicollis werd
gedacht. Het gelukte dan ook vrij gemakkelijk bij zwakke
vergrooting in zulk een blaasje den scolex van de taenia
niarginata aan te toonen. Ook het onderzoek van do ver-

o

-ocr page 478-

kaasde blaaswormj jes baarde geen moeielijkheden; immers
vindt men steeds de typische haken in de kaasachtige massa
terug. Het bezwaar, waarmede men bij het onderzoek op
verkaasde echinococcusblazen te kampen heeft, namelijk het
dikwijls steriel zijn van deze blazen, waardoor later geen
haken in de gedegenereerde massa kunnen worden aange-
toond, vervalt hier immers.

CWordt vervolgd.)

OVER MAATREGELEN, WETENSCHAPPELIJKE
ONDERZOEKINGEN, GANGBARE MEENINGEN EN
PERSOONLIJKE OPVATTINGEN OP HYGIËNISCH

GEBIED,

door

D. A. DE JONG Jzn.

De taak der hygiënisten is lang niet gemakkelijk. Open-
baart zich in den tegenwoordige» tijd alierwege het streven
door het nemen van hygiënische maatregelen de gevaren,
welke de gezondheid bedreigen, te bestrijden, de hygiënisten
hebben aan te geven waar of waarin het gevaar bestaat, en
tevens dc doelmatige middelen ter bestrijding.

De hygiëne staat op wetenschappelijke« bodem. De hy-
giënisten proclameeren dus het gevaar op wetenschappelijke
gronden; zij vinden het liefst door wetenschappelijk onder-
zoek. Dikwijls moeten zij zich echter met minder tevreden
stellen. In vele gevallen brengen wetenschappelijke overwe-
gingen en consciëntieus uitgevoerde onderzoekingen tot geen
ander resultaat dan tot het vermoeden, tot dc waarschijnlijk-
heid, desnoods aan zekerheid grenzend, dat gevaar aanwezig is.

Bepalen de hygiënisten zich nu steeds stiptelijk, hij het
aangeven van bestrijdingsmaatregelen, tot die gevallen waarin
het gevaar met volstrekte zekerheid ontdekt, omschreven,

-ocr page 479-

aangewezen, tot in alle onderdeel® nauwkeurig hekend is?
En onthouden zij zich van elke aanbeveling waar aan de
verlangde nauwkeurige kennis nog iets ontbreekt ? Geenszins!
De hygiëne leert sedert lang dat, waar nauwkeurige studie
en langdurige wetenschappelijke overweging en critiek tot
het signaleeren van een voor de gezondheid bestaand gevaar
geleid hebben, men de wapens ter bestrijding zoekt en aan-
grijpt, ook zonder dat omtrent a 1 1 e op het gevaar betrekking
hebbende vragen een stellig antwoord is te geven. In af-

O ~ O

wachting van hetgeen het voortgezet onderzoek nader zal
leeren, draalt men niet met het aangeven van middelen tegen
het gevaar, zooals de wetenschap het heeft aangeduid.

Men wordt hiertoe somtijds om bepaalde redenen ge-
dwongen. Waar het leven van den tnensch in het spel is,
is men niet licht te voorzichtig en zijn maatregelen niet
spoedig te kostbaar. Deze opvatting heeft tal van hygiënische
maatregelen in het leven geroepen en doen handhaven, ook
in gevallen waar hef gevaar niet volstrekt onbetwistbaar kon

O O

worden geacht. Waar veel er op wees dat gevaar kon
bestaan, waar vermoed werd dat het menschel ijk leven,
zij het niet permanent, dan toch dikwijls of wel nu en dan
gevaar zou kunnen loopen, daar achtte men maatregelen
alleszins oorbaar,

Dikwijls kwam men tot die maatregelen niet zonder strijd.
Of wel, bet duurde geruimen tijd, voordat onder de talrijke
beoefenaars der wetenschap zoodanige éénheid was verkregen,
dat men het over de maatregelen, wat de hoofdpunten
betreft, eens was. Of, in andere gevallen werd men bet
wel eens, maar de aanbevolen maatregelen waren van dien
aard, dat ze niet konden worden toegepast. Want een
maatregel moet uitvoerbaar zijn. Nadere studie en nader
overleg leidden dan dikwijls tot het gewenschte resultaat.

De geschiedenis der besmettelijke ziekten levert tal van
voorbeelden welke doen zien, dat de 1 estrijding van het gevaar

-ocr page 480-

4ï7

dikwijls werd ter hand genomen, en met goed gevolg,
voordat de studie er van wetenschappelijk tot een einde
was gebracht. Maar zij leert meer; dikwijls werd de bestrij-
ding aangevangen, zoodra een groot aantal wetenschap-
pelijke mannen tot een bepaalde overeenstemming was
gekomen. De gangbare wetenschappelijke meening werd
de leidraad. De bijzondere opvattingen moesten uit een
practisch oogpunt ter zijde worden gelaten, anders zou men
nooit kunnen beginnen. En cr bestaat ook geen enkele
reden om te veranderen, zoo lang de gangbare mee-
ning geen fundamenteele, geen principiëele wijziging heeft
ondergaan.

Die persoonlijke opvattingen, die bijzondere inzichten
vormen overigens dikwijls een beletsel voor het doorvoeren
van hygiënische maatregelen volgens de gangbare meening,
en maken hun handhaving eveneens in vele gevallen zeer
moeielijk; vooral is dit het geval, wanneer de personen
mannen van gezag zijn op wetenschappelijk gebied. Daarbij
komt, dat zulke lieden in den regel niet zonder reden een
afwijkende meening verkondigen of gaan verkondigen. Zij
baseeren zich op wetenschappelijk onderzoek en leggen de
daarop betrekking hebbende documenten over. Welnu,
blijkt uit die documenten afdoende dat de tot lieden als
gangbaar versleten meening onjuist is, dan is cr niets tegen
de toegepaste maatregelen buiten werking t,e stellen en die
tc veranderen naar de nieuwe, meer juiste opvatting. Niet
alleen is er niets tegen, maar zulks is dringend ge w e nsch t.
Aan don anderen kant echter mag worden verlangd, dat
geen aanval op de gangbare meening, dus die der groote
meerderheid, wordt gedaan, zonder dat het geproclameerde
nieuwe standpunt op grond van goede argumenten weten-
schappelijk boven het oude tc verkiezen blijkt. Is dat niet
het geval, is het wetenschappelijk fundament der nieuwe leer

-ocr page 481-

minder hecht dan dat. der oude, dan mag het in geen geval
dienen om de laatste te ondermijnen. Men mag alleen iets
beters in de plaats stellen.

Hiermede is niet gezegd dat de resultaten van een weten-
schappelijk onderzoek, welke niet strooken met de heerschende
leer, in den doofpot moeten worden gestopt. Integendeel.
In het belang der wetenschap dienen ze bekend te zijn.
Maar men hoede zich er voorbarige conclusies uit te trekken,
in de eerste plaats, wijl men nog niet het recht heeftom
genomen maatregelen te verzwakken, en in de tweede
plaats, omdat men te vroeg twijfel brengt bij de onstand-
vastigen.

Men deele de wetenschappelijke feiten mede. Maar men
distilleere er geen meerdere wetenschap uit dan er in zit!

De tuberculose, zoowel bij mensch als dier, levert ons
tal van voorbeelden in zake het hier boven geschrevene.

Om bij het jongste te blijven, iedereen kent de Kocu\'sche
quaestie. Na
Villemin, maar vooral na de onderzoekingen
van
Koch in 1882, was de gangbare meening de identiteit
der zoogdiertuberculosen onderling. In
1900 verkondigt
dezelfde Koen een afwijkende meening op een internatio-
naal congres, zich baseerend op nieuwe onderzoekingen, en
zegt tegen de geheel e wereld: ,,I should estimate
,,the extent of infection by the milk and fiesh of tuber-
,,cular cattle, and the buttcr made of their milk, as hardly
,,grcater than that of heriditary transmission, and t h e r e f o r e
,,I do not deern it ad vi sab le to take any measu-
,,res agai n s t i t."

En zoo goed gedocumenteerd was deze nieuwe meening,
dat in
1904 zijn leerling Kossei,, die met Weber en
Heuss zijn proeven herhaalde, moest zeggen : „Vielleicht ist
,,es aber nicht überflüssig darauf hinzuweisen, dass eine
„Aenderung unserer Massnahmen gegen die Tuberkulose zur

-ocr page 482-

,.Zeit weder in der einen noch in der anderen Richtung
„befïirwortet werden kann.\' Zoo goed gedocumenteerd, dat
de later in verschillende landen en streken ingestelde onder-
zoekingen hem in geen enkel opzicht gelijk hebben kunnen
geven, hoe gaarne zijn vele vereerders dat ook zouden
doen, en welke middelen om den schijn te redden men ook
heeft verzonnen. Ilad de groote Koen niet beter gedaan zijn
conclusies bekend te maken op de wijze als bijv.
Theobald
Smxth gedaan heeft, die vóór hem hetzelfde thema behan-
delde? Wiens onderzoekingen geen ander resultaat gaven,
maar dio zich wel wachtte storm te loopen tegen de gangbare
meening, welke de wetenschap tot basis had ! En juist van
onzen grootsten bacterioloog had men dit mogen verwachten.

Ik heb met voordacht over de tuberculose gesproken,
omdat zij ons, in verband met het vroeger besprokene, een
voorbeeld geeft van geheel anderen aard.

De oude leer van Koen had het gevaar leeren inzien,
hetwelk de tuberculose van het dier voor den mensch opleverde.
En waar de tuberculose onder de dieren steeds meer werd
waargenomen, de vleeschkeuring zich uitbreidde, de veteri-
naire hygiënisten voortdurend meer voor do menschelijke ge-
zondheid hadden te waken, daar werd de beoordeeling van het
vleesch der tuberculeuse dieren in toenemende mate een
vraagpunt van wetenschappelijk en maatschappelijk belang.
Wat over deze quaestie te doen is geweest vóór het kwam
tot een gangbare meening waarop men practische maatre-
gelen kon baseeren, weet ieder, die de beraadslagingen der
veterinaire, hygiënische en tuberculose-congressen van den
laatsten tijd heeft bijgewoond.

Eerst had het vermoedelijk zeer groote gevaar de
overhand in de meeningen. Alles moest worden afgekeurd!
Doch het experimenteel, het wetenschappelijk onderzoek
rustte niet. Het gevaar bleek geringer te zijn. De maatre-
gelen konden worden beperkt. Wie herinnert zich niet den

-ocr page 483-

slrijd, dien Nocahd in zijn eigen land had t,e voeren voor
de gematigde opvatting, tegen de strenge, welke o.a. door
Butel, den grondlegger van het eerste tubercnlose-congres,
werd verdedigd ?

Volkomen juist ingelicht omtrent de uitbreiding van het
gevaar werd men niet. En de zorg voor de nienschelijkc ge-
zondheid leidde er toe, ook al waren desbetreffende experi-
menten dikwijls negatief uitgevallen, het gevaar aan te nemen
in die gevallen, waar krachtens de uitbreiding van het proces
de infectie als niet gelocaliseerd moest worden beschouwd.
Was dit echter wel het geval, dan was de geïnfecteerde plaats
alleen gevaarlijk, de overblijvende dcelen waren dit niet. Een
aantal experimenten, door verschillende onderzoekers verricht,
een aantal wetenschappelijke overwegingen voerde eindelijk tot
een gangbare meening omtrent de wijze, waarop met het.
vleesch van tuberculeus*) dieren moest worden gehandeld, en
men mag veilig zeggen, dat op het congres tc Baden-Baden in
189!) een overeenstemming werd verkregen, welke een groot
aantal van de beoefenaars der veterinaire wetenschap bevre-
digde, en die voor de praktijk heilzame gevolgen heeft gehad.
En de nieuwe mededeeling van lvocii is allerminst in staat
geweest wijziging te brengen in de handelwijze van hen, die
vleesch van tuberouleuse dieren hebben te beoordeelen.

Desondanks staat liet onderzoek niet stil. Dat mag ook
niet. Elk nieuw feit, brengt nader tot de waarheid. En
wij wachten op nieuwe, goed gedocumenteerde feiten, welke
de rustelooze wetenschap ons zal brengen, om een nieuwe
gangbare mcening voor ons hygiënisch handelen in deze
materie ingang te doen vinden. Maar wij zetten geen oude
schoenen op zijde, zoo de nieuwe er niet zijn. Wij geven
elk wetenschappelijk onderzoek zijn waarde, maar ook niet
meer dan dat, en zij moeten van meer waarde zijn dan
hetgeen tot heden werd gegeven,
0111 als basis voor nieuwe

-ocr page 484-

maatregelen te dienen. Persoonlijke opvattingen kunnen
slechts dan op de gangbare meening influenceeren, wanneer
deze laatste door velen als afgedaan wordt erkend.

Zoo hecht ik waarde aan de onderzoekingen, welke 1 Ioki\'-
nageJj in de vorige aflevering van dit tijdschrift publiceert.
Doch op de gangbare meening ten opzichte van de beoor-
deeling van tuberculeus vleesch kunnen zij evenmin als die van
WëstenHQEfFeR invloed uitoefenen. Zij vormen slechts een
bevestiging van hetgeen wij reeds lang wisten, n.1. dat het
gevaar, gezeteld in het vleesch van tuberculeuse dieren,
niet moet worden overschat, een overweging, welke aan de
tot heden in den laatsten tijd algemeen gevolgde wijze van
beoordeeling ten grondslag ligt. Als bevestiging van vorige
feiten hebben zij haar belang, nieuwe brengen zij in dit
opzicht niet. Zelfs bij een nog grooter aantal negatieve
resultaten van de werking van vleesch van tuberculeuse dieren
bij proefdieren, gebiedt de voorzichtigheid en gebiedt de
wetenschappelijke overweging de thans geldende maatregelen
niet te verslappen. En nog te meer, omdat bij een andere
wijze van experimentceren in dezelfde gevallen, bijv. door
caviae intraperitoneaal te enten en door niet stukjes spier-
vleesch, maar lymphklieren (c nemen, ook al waren die oogen-
schijnlijk niet veranderd, bet resultaat anders had kunnen zijn.

En de persoonlijke opvatting omtrent de werking van
runderbacillen in het menschenlichaam, het geloof daar-
omtrent zonder nadere toelichting, het onderscheiden van
typus bovinus en typus humanus is dit in navolging van
Kosskl, VVeber en Heuss?1)] zonder bet typische aan
te geven (hetwelk naar mijn meening niet aan te geven
is), dit alles kan toch zeker geen aanleiding zijn om de tot
nu toe gevolgde gedragslijn te veranderen?

1  Tuborculose-Arbeiten ans clem Kaisorliclicn Gesundheitsainte. Kossel,
Weker, ITeuss, Untersuchungen iibor Ttiberkolbazillen versohiedener Herkunft,
II. Berlin 1905.

-ocr page 485-

En dat zou ook, met het oog op hetgeen wij van tuber-
culose weten, onverantwoordelijk zijn. Waarschijnlijk
zal ook
Hoefnagel hiertoe niet d u r v en overgaan, want alhoe-
wel hij de wenschelijkheid betoogt van een andere gedrags-
lijn in 9 der door hem aangegeven gevallen, lees ik nergens
dat hij thans in de onder zijn beheer zijnde inrichting een
andere gedragslijn volgt dan vroeger. Daartoe bestaat dan
ook geen enkele wetenschappelijke aanleiding.

Zoo blijven dus de tot heden toegepaste maatregelen
onveranderd en onverzwakt van kracht, tot tijd en wijle waarop
de gangbare wetenschappelijke meening door goed gedocu-
menteerde overwegingen en onderzoekingen wordt gewijzigd.

Leiden, 14 Juni 1905.

OVER DEN CYSTICERCUS EASCIOLARIS,

do\'or

H. E. REBSER.

De cysticercus fasciolaris, de blaaswonn van de taenia
crassicollis (dikhalzige lintworm) van de kat, parasiteert in de
lever van muizen en ratten en wordt dan ook nu en dan
als toevallige bevinding bij secties van muizen gevonden.

De taenia crassicollis, welke een lengte heeft van 15—00
cM, heeft haar naam daaraan te danken, dat ze niet in het
bezit is van een dun halsgedeelte, aangezien de eerste leden
of even breed of broeder zijn dan de kop. De eieren van
dezen lintworm krijgen de muizen binnen met de kattefaeces;
de met een duidelijk boorapparaat voorziene embryonen (on-
cosphaeren) worden na 1 a 2 dagen reeds in den darm en
de lever van muizen gevonden. Krijgen deze veel proglottiden
binnen, dan sterven ze gewoonlijk na cenige dagen en de
kolossaal gezwollen lever is dan doorzaaid met jonge cysti-

-ocr page 486-

cerken; gewoonlijk echter heeft de invasie niet in die hevige
mate plaats en groeit de oncosphaer uit tot een klein blaasje,
den cysticercus, waarin zich een witgeel lichaampje (scolex)
bevindt.

Het eigenaardige is dat in dezen blaasvorm (welke anders
bestaat uit kop, hals en blaas) de scolex zich tot een lintworm
van eenige centimeters lengte ontwikkelt, waarbij hij zich
opgerold in het blaasje legt. Hierdoor is vroeger verwarring
ontstaan; deze taenia werd voor een verdwaalden lintworm
gehouden, totdat de voederingsproeven van
Siebold aantoon-
den dat ze bij de taenia crassicollis behoorde en niets dan
de uitgegroeide cysticercus fasciolaris was. Weer later toonde
Lkuckart aan dat de in de blaas gevormde proglottiden in
de kattemaag en darm verteerd worden, de scolex vrij komt
en zich aldaar een nieuwe keten van proglottiden vormt.

Eenigen tijd geleden werd bij de sectie van een witte
muis na de opening der buikholte een groote leverkleurige
blaas opgemerkt, ter grootte van een knikker, welke bijna
de geheele buikholte opvulde. Deze blaas bleek van de lever
uit, te gaan en bezat een dikke, leverkleurige vloeistof, waarin
de bovengenoemde, tot, taenia uitgegroeide scolex zich in
opgorolden staat bevond. TTtj had een lengte van 29 cM.,
terwijl het voorste gedeelte volkomen den vorm had van de
volwassen taenia crassicollis (zie boven); de voorste proglot-
tiden waren ook van even solieden bouw als die van de
volgroeide taenia, de daarop volgende leden werden steeds
weeker, de laatste waren bepaald geleiachtig te noemen.

Worden dus werkelijk al deze leden in de kattemaag en
darm verteerd, dan mag het zeker wel vreemd worden ge-
noemd, dat het voorste deel van de blaast,aenia volkomen
hetzelfde voorkomen en dezelfde consistentie kan hebben (en
in dit, geval ook dezelfde grootte had) als de taenia crassi-
collis. Zou het niet, mogelijk zijn dat, in de maag en den
darm van de kat alleen de laatste, veel mifider resistente

-ocr page 487-

proglottiden worden verteerd en dal. de eerste leden aan den
scolex verhonden kunnen blijven en dan mede uitgroeien tot
de volwassen taenia crassicollis ?

Rede, gehouden bij de promotie van
M. H. J. P. THOMASSEN op 21 Juni 1905 te Groningen,
door Prof. Dr. H. J. HAMBURGER.

De taak, mij door den senaat opgelegd, om u met de surami
honores in de geneeskunde te bekleeden, is zeer vereerend, maar

O \'

moeielijk tevens. Het geldt toch een man te huldigen van zoo
veelzijdige bekwaamheid en van zoo veelzijdige verdienste, als
slechts weinig wordt aangetroffen.

Wanneer ik niettemin deze opdracht heb aanvaard, dan heeft
daarbij den doorslag gegeven het feit, dat ik als uw voormalig
ambtgenoot beter dan eenig ander, die hier in aanmerking kon
komen, in staat mag worden geacht, te weten, onder welke
ongunstige voorwaarden gij hebt moeten arbeiden. En de voor-
waarde, waaronder iemand werkt, is een factor, welke medetelt bij
de bepaling van iemands verdiensten. Ik heb van de aanvaarding
dier opdracht geen berouw, want ik heb daardoor uw weten-
schappelijk werk nog eens in bijzonderheden meegeleefd. En ik
mag wel zeggen, dat ik steeds meer onder de bekoring geraakte
en het steeds meer als een voorrecht ging voelen, in het openbaar
uiting te mogen geven aan mijn eerbied en bewondering.

In 1869 tot veearts bevorderd, vestigdet gij u te Maastricht
en mocht, gij u weldra in een zeer uitgebreide praktijk verheugen
Dit belette u echter niet, ook op wetenschappelijk terrein werk-
zaam te zijn.

Behalve door verschillende kleinere verhandelingen op practisch
veterinair gebied, maaktet gij u, dank zij uw veelzijdige taal-
kennis, verdienstelijk met het refereeren van Italiaansche en
Spaausche onderzoekingen in Fransche veterinaire tijdschriften.

Geen wonder dat, toen in 1881 een plaats als clinicus aan de
veeartsenijschool moest worden bezet, de aandacht op u viel.
Gij verliet uw schitterende praktijk om onderwijs te gaan geven

-ocr page 488-

in inwendige geneeskunde, waaronder physische en chemische
diagnostiek, en in algemeene geneesleer en geneesmiddelleer,
terwijl gij ook de chirurgische behandeling van patiënten hadt
te (leelen met een collega, wien het theoretisch onderwijs in de
chirurgie was opgedragen. Dit alles 7
.011 reeds een zware taak
geweest zijn, indien de veeartsenijkunde zich bepaalde tot één
diersoort, hoeveel te meer dan niet, waar de aandacht gevorderd
wordt voor
alle huisdieren, grootere en kleinere. E11 nu denke
men niet, dat voor een rationeele behandeling van dieren geen
diepgaande studie noodig is. Waar toch bouw en levensverrich-
tingen hij de hoogere zoogdieren \'niet. wezenlijk verschillen van
die van den mensch, en de schadelijke invloeden, waaraan beide
zijn blootgesteld in hoofdzaak overeenkomen, moeten ook de
ziekten, welke er het resultaat van zijn, volgens dezelfde methoden
en met dezelfde middelen worden herkend en bestreden.

En alsof genoemde taak nog niet genoeg was, hadt gij ook
de geschiedenis der veeartsenijkunde te doceeren. Menigeen zou
onder de overlading met zooveel vakken gebukt zijn gegaan en
geen tijd meer hebben kunnen vinden voor wetenschappelijk
onderzoek. Niet aldus gij.

Geen jaar mist men uw naam in de literatuur. In 1885
verschijnt uw joodkaliumtherapie voor actinomycose, een vooral
bij runderen veelvuldig voorkomende ziekte, welke het beenstelsel
als plaats van praedilectie aantast, maar overigens schier geen
enkel orgaan spaart. Deze therapie scheen der Amerikaansche
regeering uit een practisch oogpunt van zooveel waarde, dat zij
een commissie benoemde om daarover een zelfstandig, op eigen
ervaring gegrond oordeel uit te spreken.

Deze kocht een honderdtal runderen aan, welke aan de ziekte
leden, behandelde die volgens uw methode en maakte ze eindelijk
af
0111 uit den toestand der ziektehaarden het resultaat der
behandelingswijze af te leiden. En het resultaat was schitterend.
Later heeft men ook bij den mensch, bij wien de afschuwelijke
ziekte eveneens bleek voor te komen, uw joodkaliumtherapie
toegepast en volgens het oordeel van tal van chirurgen in vele
gevallen met groot succes.

In 188G begint gij een reeks van interessante verhandelingen
over de geschiedenis der veeartsenijkunde, waarbij gij de klas-
sieken met evenveel gemak blijkt te hanteereu als uw moedertaal.

-ocr page 489-

Het is niet aan mij, om over de waarde dezer geschiedkundige
geschriften een oordeel uit te spreken. Meer bevoegden dan ik
hebben uw talenten als historicus erkend. Na uw publicaties
«Krijgsbedrijven van Alexander Farnese 1578/79» en uw «Spaansche
Bijdragen» werdt gij benoemd tot lid van het Historisch Ge-
nootschap, voor een «outsider» , die zich bovendien weinig in, het
publiek wetenschappelijk leven beweegt, een zeker niet geringe
onderscheiding.

IJw hoofdtaak bleef echter de studie van clinische vraagstukken.
De opleiding der veeartsen in den tijd, dat gij aan de veeartsenij-
school studeerdet, liet zeer veel te wenschen over. Schei- en
natuurkunde werden op zeer onvoldoende wijze gedoceerd; het
microscoop was er nagenoeg onbekend; histologie werd er niet
gegeven en van pathologische histologie \'was dus uit den aard
der zaak evenmin sprake. Overtuigd echter dat deze hulpweten-
schappen voor een grondige behandeling van clinische vraag-
stukken onmisbaar waren, toogt gij aan het werk en nu ziet
men uw onderzoek hoe langer hoe meer diepte krijgen.

Ik zal het groot aantal verhandelingen niet opnoemen, welke in
verschillende tijdschriften van uw hand verschenen. Ik wil slechts
de aandacht vestigen in de eerste plaats op de hemiplegia laryngis
bij het paard, een eenzijdige strottenhoofdverlamming, ook ge-
noemd cornage of snuivende dampigheid, een inderdaad magistrale
arbeid, systematisch in opzet en uitvoering, als van den best
geschoolden onderzoeker. Eerst dringt gij door in de anatomie
van het strottenhoofd en doet daarbij belangrijke vondsten; dan
bestudeert gij de functie, op een wijze als een physioloog van
professie het u niet zou kunnen verbeteren. Vervolgens neemt
gij de pathologische physiologie ter hand en bestudeert de functie
van den zieken en van den experimenteel ziek gemaakten larynx
door middel van electrische prikkeling als anderszins.

En met een nauwkeurig microscopisch onderzoek van zenuwen
en spieren van het zieke strottenhoofd stelt gij ten slotte den
aard van het lijden in een helder licht.

Gedurende uw geheele onderzoek houdt gij uw oog gevestigd
op hetgeen bij larynxaandoeningen van andere dieren en bepaal-
delijk op bet vele, wat daaromtrent bij den mensch is gevonden
en tracht dit alles met uw eigen waarnemingen in verbaml te
brengen. Geen wonder dan ook dat van de zijde der physiologen,

-ocr page 490-

zoowel als van die der laryngologeu, uw arbeid met onderscheiding
is ontvangen.

Hebt gij uitgemaakt dat cornage bijna altijd berust op een
eenzijdig peripheer lijden van den nervus recurrens, dan tracht
gij, uitgaande van de ervaring dat paarden die veel in een lood-
houdende atmosfeer vertoeven cornard worden, de ziekte door
een chronische loodvergiftiging langs experimenteelen weg op te
wekken; en bet gelukt u.

Ook hier blijkt zich een eenzijdige aandoening van den nervus
recurrens te hebben ontwikkeld. Zoo vindt gij dan dat een
bepaalde periphere zenuw een electief vermogen voor een bepaald
vergif\' kan bezitten. De onderzoekingen daarover, ook uit een
algemeen oogpunt, zijn zoo interessant, dat prof.
Ziehen u ver-
zocht de verhandeling over dit onderwerp in zijn
Monatsschrijte
fiir Psychiatrie und Neurologie
te mogen opnemen.

Talrijk zijn de andere onderzoekingen door u verricht op hét
gebied van bet periphere en centrale zenuwstelsel. Zij vormen
een eerbiedwekkende reeks. Kon ik uitvoeriger zijn, dan zou ik
hebben te spreken o. a. over verlamming van den nervus obtu-
ratorius en vau den plexus sacralis, over de opstijgende degene-
ratie van het ruggemerg tengevolge vau periphere neuritis, over
de cerebrospinaal-meningitis van het paard, de ziekte van hersen-
en ruggemergvliezen, die op het oogenblik onder den populairen
naam van «Genickstarre» in Duitschland en elders bij den uiensck
zooveel slachtoffers maakt. Ook zou ik dan moeten spreken over
de labioglossopharyngeaalparalyse bij het paard, een ziekte zete-
lende in het verlengde merg, euzoötisch gevonden in West-
Vlaanderen en door u het eerst uitvoerig en behoorlijk bestudeerd.
Ook deze ziekte komt bij den inensch voor.

De gedachte, die aan al dat werk ten grondslag ligt, is meerdere
kennis te verkrijgen op het nauwelijks ontgonnen, maar toch
uiterst dankbare terrein van de zenuwziekten der huisdieren, dank-
baar vooral uit een oogpunt van vergelijkende pathologie en
veelbelovend ook voor de studie der zenuwziekten bij den menscli.
En, wat nog wel even op den voorgrond mag worden gebracht,
gij toont u met de hier onontbeerlijke, maar tevens moeielijke
techniek van het microscopisch onderzoek van het zenuwstelsel
volkomen vertrouwd.

-ocr page 491-

Iiitussehen hebt gij u ook de bacteriologische onderzoekings-
methode eigen gemaakt. Want gij gevoelt, dat de oorzaak van
tal van ziekten zonder deze niet kan worden opgespoord. Daaraan
dankt men onder meer uw artikelen over endocarditis acuta bij het
paard en andere huisdieren, daaraan dankt men uw schitterend
onderzoek over bacteriaemie met haematogene nephritis der kal-
veren, een moorddadige besmettelijke ziekte, veroorzaakt door een
typhusachtige bacterie, welke bij nader onderzoek de grootste
overeenkomst bleek te vertoonen, misschien wel blijken zal
identisch te zijn met het micro-organisme, dat in België tot twee-
maal toe de bekende, door
van Ermenghem onderzochte hevige
vleeschvergiftiging bij menschen veroorzaakte.

Dan stelt uw kennis der bacteriologische onderzoekingsmethoden
u in staat, op het Internationale congres voor tuberculose te
Londen, waar gij regeeringsafgevaardigde waart, de opzienbarende
meening van
Roeert Koch te bestrijden, als zou de menschelijke
tuberculose met de parelziekte van het rund niets te maken
hebben; het steriliseeren van melk en melkproducten zou dus
volgens Koen overbodig zijn en het gebruik van vleescli en
van andere organen van tubercuieuse dieren onschadelijk.

Gij waart toen juist gereed gekomen met welgelukte entingen,
waaruit gebleken was dat door tubercuieuse sputa en ook door
culturen van tuberkelbacillen, beide van den meusch afkomstig,
menschelijke tuberculose langs experimenteelen weg bij het rund
kan worden teweeggebracht.

Voorzichtig hebt gij daaruit de conclusie getrokken dat met
het besmettinsgevaar van rund op mensch nog steeds rekening
gehouden moet worden.

Deze proeven hebben overal groote waardeering gevonden. Eu
thans zijt gij, daartoe door de regeering in staat gesteld, bezig
met experimenten om runderen tegen tuberculose te immuni-
seeren.

Ziehier slechts een onvolledig beeld van den omvang van uw
wetenschappelijken arbeid. Hetgeen ik niet noemde, zou menig-
een nog met een aureool van wetenschappelijke verdienste kunnen
sieren. Ik wijs alleen nog op uw fundamenteele verhandeling
over chronische nephritis van het paard, waarin voor de eerste
maal op grond van clinische en pathologisch-aiiatomische gege-

-ocr page 492-

vens en beschouwingen, een indeeling der nierziekten wordt
gegeven en de weg aangewezen, langs welken de differentiaal-
diagnose kan gemaakt worden.

Was ik reeds onvolledig in het weergeven van den omvang
van uw wetenschappelijken arbeid, nog meer zal dit het geval
moeten zijn waar ik de
beteekenis ervan zal hebben te schetsen.
Om deze naar behooren in het licht te stellen, zou ik den stand
van ieder vraagstuk, zooals deze was vóór uw onderzoek en
zooals deze werd nadien, aan een min of meer gedetailleerde
bespreking moeten onderwerpen, en dit zou, juist door het uit-
eenloopende, door de veelsoortigheid der onderwerpen, te veel
van het geduld vorderen. Laat ik mij dus bepalen tot eeuige
algemeeue opmerkingen.

De onkunde, die bij het meerendeel van het geletterde publiek,
ja zelfs bij het meerendeel der geneeskundigen heerscht omtrent
de veterinaire pathologie, is groot. Bij de gedachte dat een
paard kiespijn heeft, en een hond een drankje krijgt, kan men
een glimlach nauwelijks onderdrukken, en dat een koe aan een
zenuwziekte kan lijden, komt hun schier ongeloofelijk voor. En
toch, ik merkte het reeds in den aanvang op: waar houw en
levensverrichtingen bij de hoogere zoogdieren niet wezenlijk ver-
schillen van die van den mensch, en de schadelijke invloeden
waaraan beide zijn blootgesteld in hoofdzaak overeenkomen,
moeten ook de ziekten die er liet resultaat van zijn, volgens
dezelfde methoden en met dezelfde middelen worden herkend en
bestreden. Deze zienswijze is niet nieuw;
Hippokrates heeft haar
reeds verkondigd.

Het openen van lijken van menschelijke patiënten was in zijn
tijd verboden, daarom deed bij het bij dieren, die aan ziekteu
waren gestorven en dan heet het herhaalde malen : wanneer het
betaamt vergelijkingen te maken tusscken ziekten van mensch
en dier — en zulks betaamt zeer zeker — enz. Ongetwijfeld,
de behandeling van den zieken mensch zal wel steeds meer
gewaardeerd worden dan die van het zieke dier, waar het toch
in het laatste geval bijna uitsluitend een quaestie van kapitaal
geldt. Het object dat men behandelt, zal wel altijd van groote
beteekenis blijven. Maar is het bij den medicus anders? De
chirurg, die by een vorstelijk persoon inet goed gevolg een

-ocr page 493-

operatie lieeft verricht) oogst den dank van het vorstenhuis,
van regeering en volk. Een hoog honorarium en een ridder-
kruis worden zijn deel. Docli heeft hij dezelfde zorgen gewijd
aan een kleinen burgerman, dan is zyu eenige belooning, naast
den dank in beperkten kring, vaak deze, dat hem de moeite
wordt gespaard de rekening te quitteeren. Dit neemt niet weg,
dat in beide gevallen evenveel kennis en evenveel talent voor
het welslagen vereischt worden. Dezelfde vergelijking geldt voor
de behandeling van mensch en dier. Voor de wetenschap
staan beide beoefenaren gelijk en zij kunnen veel van elkander
leeren.

Doch dit laatste wordt maar al te dikwijls, vooral door de
medici, vergeten, zoowel bij hun onderzoekingen over den aard
en het verloop van ziekten, als bij de therapeutische behandeling.
Wel trachten zij, wanneer zij zekerheid wenschen te erlangen
omtrent het agens, dat volgens hun hypothese den mensch moet
ziek gemaakt hebben, dieren aan den invloed van dit agens te
onderwerpen. Slagen zij, dan roepen zij het «eureka» uit. Doch
slagen zij niet, dan denken zij er gewoonlijk niet aan, eens
na te gaan of de ziekte wel bij de dieren voorkomt. En is dit
wel het geval, dan verzuimen zij bij de veterinaire pathologie hun
licht op te steken omtrent de vormen, waarin de ziekte zich
pleegt te openbaren. Welke vruchten zou zulk een samenwerking
niet kunnen afwerpen, vooral waar men bij dieren in de bijzon-
der gunstige conditie verkeert, dat men patiënten kan koopen,
en in ieder willekeurig stadium van de ziekte experimenteel,
en ook na den dood kan onderzoeken.

Iets soortgelijks geldt bij het bestudeeren van geneesmiddelen.
Wel beproeft de medicus nieuwe medicamenten en behandelings-
wijzen, alvorens ze bij den mensch in toepassing te brengen, bij
gezonde dieren, doch hij denkt er niet aan, aan den veterinairen
patholoog te vragen welk elfect zij hebben bij het zieke dier.
Zeker, er zijn verschillen tusscken mensch en dier, zoowel wat
betrelt gevoeligheid voor bepaalde medicamenten als in plaat-
sen van praedilectie, waar een ziekteproces zich pleegt neder te
zetten. Maar ook juist die
verschillen zijn zoo uiterst belangrijk om
gekend en nader onderzocht te worden. Want juist deze kunnen
het uitgangspunt worden van den weg, dien men moet inslaan
om in het wezen door te dringen. Ik durf de stelling uitspre-

-ocr page 494-

keu, dat iedere vordering op veterinair gebied beteekent een
stap voorwaarts voor de pathologie iu het algemeen en dus ook
voor de pathologie van den menscb.

En daarmede teekent zich de verdienste af, die gij u hebt
verworven. Hoewel gij u in uw geschriften, voor zoover ik weet,
nimmer over de beteekenis der vergelijkende pathologie hebt uit-
gelaten, straalt het toch overal door, van hoeveel beteekenis gij
deze acht. Nimmer bepaalt gij u tot de diersoort, die het uit-
gangspunt vormt van het onderzoek, steeds houdt gij uw blik
gericht ook op andere dieren en op den mensch. Niet zelden dient
de in vele opzichten meer gevorderde pathologie van den mensch
u tot richtsnoer en ontziet gij — ik had reeds gelegenheid dit
op te merken — geen moeite om de vaak uitgebreide literatuur
omtrent hetgeen daarbij bekend is geworden, eerst grondig te
bestudeeren. Dit weinige moge een denkbeeld geven van de alge-
meene beteekenis van uw arbeid.

Eu onder welke omstandigheden hebt gjj tot voor weinige jaren
dien arbeid verricht. Ik zie u nog in een vunzig lokaal, paddestoelen
groeien onder den houten vloer, schimmels op de steenen muren;
dat is uw collegekamer, dat is uw zitkamer, dat is uw labo-
ratorium.

De wandversiering bestaat uit twee platen, geknipt uit de Groene
Amsterdammer:
Pasteuk die een patiënt inent en Stokvis die staat
college te geven; een pathologisch been, dat aan een spijker in de
muur is opgehangen, voltooit de wandversiering. En dat voor
een man van smaak als gij! Zooeven heeft een dertigtal jonge-
lieden het lokaal verlaten. Gij, die moet woekeren met den
geringen u ter beschikking staanden tijd, denkt er niet aan, u
een oogenblik buiten te gaan verfrisschen, hoewel gij verhit en
vermoeid zijt door het u eigen opgewekte en bezielende spreken,
maar in het bedompte vertrek begeeft gij u onmiddellijk opnieuw
aan den arbeid.

En de installatie van uw laboratorium! Over het microscoop
waarvan gij u geruimen tijd hebt moeten bedienen, zal ik maar
zwijgen. En het overige I Hoe herinner ik mij nog, dat gy mij
met kinderlijke vreugde een pas gekregen oude kast toondet, die
het u thans mogelijk zou maken uw flesschen met kostbare
praeparaten te bergen. Gelukkig, mag ik er bijvoegen, zijn loca-

-ocr page 495-

liteit en hulpmiddelen in de allerlaatste jaren aanmerkelijk ver-
beterd. Doch zoo iemand, dan zijt gij het, die weder het bewijs
hebt geleverd, dat men goed werk kan verrichten onder ongunstige
omstandigheden.

Gij hebt met uw tijd gewoekerd. Zeker, gij bezit de gave om
veel en velerlei te doen. Maar zouden de meesten, juist door die
veelzijdige begaafdheid, zich niet versnipperd hebben? Uitnemend
taal- en historiekenner, goed musicus, zou menigeen naast een
zoo zwaren beroepsarbeid als de uwe was, zijn vrije uren zelfs
uitsluitend daaraan hebben gegeven. Gij voeldet den plicht, naast
uw onderwijs ook de wetenschap te dienen, die gij vertegenwoor-
digdet. En hier toondet gij u een bijzonder man.

Toegerust met een scherp waarnemings- en combinatie-vermogen,
en begaafd met een gelukkig geheugen, werdt gij een gevierd
clinicus, en door buitengewone manueele handigheid een uitnemend
chirurg tevens.

Doch om de wetenschap in die richting te kunnen vooruit-
brengen, moet men ook oorspronkelijkheid bezitten en deze bezat
gij eveneens in niet geringe mate.

En alsof dit alles niet genoeg was, beschiktet gij nog over een
eigenschap, die alleenstaande niet zeldzaam is, maar in com-
binatie met de reeds genoemde uiterst schaars gevonden wordt;
ik bedoel geschiktheid voor peuterwerk s. v. v. die den laborato-
riumman kenmerkt.

Is het toch geen zeldzaamheid dat de man, die pas een lorsche
operatie verrichtte, zich aanstonds nederzet om met naald en
pincet teere coupes van 1/100 Mm. dikte te behandelen, en met
het microscoop celletje voor celletje er in te bespieden 1 Hoe
weinig chirurgen voelen zich aangetrokken tot dat minutieuse,
geduldvorderende werk!

En dat alles te midden van voortdurende correspondentie en
zorgen voor interne en chirurgische patiënten, zorgen die in
uw geval wel geen menschenlevens golden, maar toch niet tuinden
door een consciëntieus man als gij, als zorgen gevoeld werden
door de dikwijls groote materiëele belangen en niet zelden ook
door gevoelsbelangen die er bij betrokken waren.

Inderdaad, men moet een bijzonderen eerbied hebben voor een
persoon, die ouder zoo ongunstige voorwaarden van tijd, localiteit

-ocr page 496-

en materiëele hulpmiddelen zooveel heeft gearbeid als gij en die
ondanks een gebrekkige opleiding werk heeft geleverd van den
eersten rang.

In het buitenland zyt gij, wegens uw wetenschappelijken arbeid
in hoog aanzien. Herhaalde malen werdt gij uitgenoodigd op
internationale veeartsenijkundige congressen over een belangrijk
onderwerp een rapport uit te brengen. De Fransehe regeering
vereerde u op grond van uw wetenschappelijke verdiensten met
het Legioen van Eer. Inderdaad het "werd tijd, dat ook wij onzen
hoogbegaafden bijzonder verdienstelyken landgenoot de hulde
brachten, die hem reeds veel te lang door de Nederlandsche
universiteiten was onthouden.

Aan wien toch kunnen met meer recht de summi honores worden
uitgereikt dan aan een man, die, ik herhaal het, onder over-
stelpende ambtsbezigheden en onder de moeilijkste omstandig-
heden, onafgebroken heeft gearbeid en die gedurende zijn geheele
leven de wetenschap öm de wetenschap heeft gediend?

Volgaarne dan aanvaard ik de taak mij door den rector
magnificus opgedragen.

Uit kracht van de bevoegdheid ons bij de wet toegekend.

Volgens het besluit van rector en senaat der universiteit,
overeenkomstig de voordracht van de faculteit der geneeskunde,
verklaar ik.... u,
Maria Hubertus Joannes Petrus Thomassen,
geboren te Eckelrade, gemeente Gronsveld (Limburg), te bevor-
deren tot
Doctor in de Geneeskunde, en u alle rechten te ver-
leenen die, door wet of gewoonte, aan het doctoraat in de
geneeskunde zijn verbonden.

Nadat ik alzoo de mij opgelegde taak heb volbracht, mag ik
de eerste zijn, die u als
Doctor begroet en u met de zoo eervol
verkregen waardigheid gelukwensch, daarbij de hoop uitsprekende,
dat het u moge gegeven zijn nog een reeks van jaren uw talenten
te wijden aan de wetenschap, die u lief is.

-ocr page 497-

Korte mededeelingen en referaten.

Behandeling van maanblindheid. — Piof. Brusasco te Turijn
raadt tegen ruaaiiblindheid de behandeling van
Dur met jood-
kalium op de volgende wijze aan.

Men geeft per dag, in twee keeren, 16—26 gram joodkalium
in het drinkwater, dat een weinig bicarbonas sodae bevat. Voorts
instilleert men tweemaal daags in het zieke oog eenige druppels
eener lauwwarme oplossing van joodkalium 2,5 °/0 en inurias
cocaini 2%, naar het volgend recept: joodkalium 1,25, murias
cocaini 1, glycerinum 8, aqua destillata sterilisata 50.

Tevens appliceert men voortdurend op het zieke oog een
compres, gedrenkt met de volgende lauwwarme oplossing: jood-
kalium 30 gram, steriel gedistilleerd water 1000 gram.

Zoodra de lichtschuwheid en de miosis zijn opgeheven, kan
men de cocaine weglaten en enkel het collyrium met joodkalium
gebruiken.

Door deze behandeling zou niet alleen het lijden tot staan
komen, maar zelfs volkomen en duurzame genezing worden ver-
kregen.

Wanneer het oog reeds eenigen tijd ziek is en er synechiëu
bestaan, moet bovengenoemde behandeling worden voorafgegaan
door instillatie van enkele druppels, elke 3—4 uur, eener oplos-
sing van 10 centigram sulfas atropini in 10 gram gekookt ge-
distilleerd water. Hiermede dient voortgegaan totdat de miosis
en de synechiën zijn opgeheven.

Volgens Brusasco zouden hierdoor zelfs de pigmentvlekken
op de lenskapsel (z. g. cataracta spuria nigra) verdwijnen, wel is
waar eerst na een behandeling van 25—35 dagen of langer.
In eenvoudige (versche) gevallen wordt de genezing verkregen
in 8—10 dagen.

Bij groote gevoeligheid kan het nuttig zijn de behandeling
1 a 2 dagen te staken.
(Revue générale de médecine vétérinaire,
1»- juin 1905.) " W. C. S.

Wet omtrent den verkoop van op reform gestelde inerriën
in Frankrijk.
— De Kamer van afgevaardigden te Parijs nam

-ocr page 498-

in haar zitting van 18 Mei 1905 het wetsvoorstel van den af-
gevaardigde-veearts OitY aan. Dit luidt aldus:

Art. 1. Elke op reform gestelde merrie, welke van staatswege
zal worden verkocht, moet, indien zij lijdende is aan cornage ot
maanblindheid, te voren op den hals worden gebrand met de
letter II.

Art. 2. Een aldus gemerkte merrie mag niet ter dekking
worden aangeboden.

Art. 3. In geval van overtreding dezer wet zal de eigenaar
der merrie worden gestraft met een boete van 50 — 100 francs;
bij herhaling wordt de boete verdubbeld.

Art. 4. Met een boete van 25—50 francs worden gestraft de
eigenaren van hengsten of hun geleiders, die een merrie als
bedoeld in art. 1 hebben doen dekken.

Wanneer de overtreding is geschied door een beambte der
staatsstoeterijen, zal hem 20 francs worden ingehouden op het
traktement dat hij aan het einde der maaud, waarin het feit is
voorgevallen, ontvangt.
(Revue générale de médecine vêterinaire,
V juin
1905.) W. C. S.

Verslag omtrent het openbaar slachthuis te Leiden over
1904 (directeur Dr. D. A. de Jon« Jzn.) — Aan dit verslag is
het volgende ontleend. De verschillende gebouwen blijken goed
te voldoen, maar daar veel uit Engeland aangevoerde paarden
worden geslacht, zal uitbreiding van den paardenstal noodig zijn.
Tegen het ketelhuis werd een gebouwtje voor een Koiu-oven
geplaatst; de oven werkt goed.

De rioleering met biologische reiniging bleef goed functionneeren.
«Feitelijk kan men met de inrichting tevreden zijn.» Veel last
wordt ondervonden door het zout- en ijzergehalte van het grond-
water, waardoor de buizen sterk worden aangetast.

Tot het bedwelmen der dieren vóór bet slachten werd het
pistool van
Behr beproefd; terwijl het resultaat bij paarden
gunstig mag worden genoemd, was het bij runderen echter niet
bevredigend. Bij varkens gebruikt men in den regel den percuteur
van
Pilet.

Geslacht zijn: 67 stieren, 40 ossen, 3599 koeien, 3 vaarzen,
2105 vette kalveren, 66 graskalveren, 976 nuchtere kalveren,
141 schapen, 145 geiten, 6585 varkens, 217 paarden en 1 veulen.

-ocr page 499-

Het slachtshuis werd 418-maal gebruikt voor gestorven diereu
en voor
noodslachtingen en wel: binnen de gemeente: 4 runderen,

7 vette kalveren, 2 graskalveren, 30 nuchtere kalveren, 20 schapen,

8 varkens en 16 paarden; ingevoerd: 2 graskalveren, 317
nuchtere kalveren, 9 geiten, 2 varkens, 1 paard.

Van het koelhuis zijn verhuurd 64 cellen, met een oppervlakte
van 221.2 M2 ; het voldeed zeer goed. De belasting voor het
gebruik er van wordt vermoedelijk verhoogd, wat ten nadeele zal
zijn van de slagers, omdat zij bij warm weer meer verlies zullen
hebben, en van de consumenten, omdat zij minder smakelijk
vleesch zullen eten.

Van ijs werd 122132 Kg. verkocht.

Gesteriliseerd werd het vleesch van 24£ koe en van 34 varkens,
terwijl in de vleesckverkoopruimte werd verkocht het vleesch
van 17 koeien, 11 varkens en 1037 Kg. vleesch en vet van ver-
schillende afkomst.

De Kom-verbrandingsoven werd 11 April in werking gesteld;
hij werd 31-maal gestookt en daarbij werden 10005 Kg. steen-
kolen verbruikt. Ook honden en katten worden er in verbrand.

Ingevoerd werden: 2 runderen en 21257.65 Kg. vleesch; 61
vette kalveren en 7159.70 Kg. vleesch; 1 graskalf; 6 nuchtere
kalveren en 375.30 Kg. vleesch; 25 schapen en 220.85 Kg.
vleesch; 5 geiten en 10 Kg. vleesch; 23 varkens en 436.20 Kg.
vleesch; 492 geheele en 5 halve paarden en bovendien 269 Kg.
vleesch; 14326.15 Kg. spek; 31315.05 Kg. ham; 38321.10 Kg.
worst en 8 449.91 Kg. diversen.

Afgekeurd werden: runderen 27£ (25£) *); vette kalveren 1;
graskalveren 1; nuchtere kalveren 26; schapen 16; geiten 0(1);
varkens 39 (35); paarden 10; van
runderen: koppen 9 (5),
tongen 9 (4), borstingewanden 54 (54), harten 2, longen 2422
(2292), buiksingewanden 24 (23), levers 279 (96), milten 55 (30),
magen 19 (16), darmen 50 (46), nieren 113 (94), baarmoeders
148 (14), vruchten 115, buikspeekselklieren 99 (99), uierhelften
98 (34), vleesch 504.95 Kg. (175.25) en 2152.6 Kg. vet (1578.95);
van
vette kalveren: koppen 1, tongen 2, borstingewanden 1, longen
39 (26), levers 1, milten 15 (1), magen 4, darmen 6 (2), nieren

-ocr page 500-

6 (2), vleesch 9.1 Kg. en vet 5.15 Kg. (3.45); van graskalveren:
koppen 1, longen 6, levers \'2 (1), milten 3 (1), darmen 1 (1)
en nieren 2; van
nuchtere kalveren: koppen 23, tongen 3, borst-
ingewanden 13, harten 1, longen 395, buiksingewanden 7, levers
50, milten 57, darmen 4, nieren 58 en vleesch 19 Kg.; van
schapen: koppen 5, borstiugewanden (3, longen \'180, buiksinge-
wanden 4, levers 52, milten 4, magen 1, darmen 1, nieren 0,
baarmoeders 5, vruchten 3, uierhelften 8, slokdarmen 10 en
11.25 Kg. vleesch; van
geiten: borstingewanden 1 (1), longen
10 (4), levers 0, nieren 2 (2), baarmoeders 3, vruchten 1 en
vleesch 0.6 Kg. (0.05); van
varkens: koppen 2 (2), borstinge-
wanden 17 (11), harten 2, longen 1238 (862), buiksingewanden
5 (4), levers 224 (214), milten 125 (112), darmen 87 (80),
nieren 67 (41), buikspeekselklieren 225 (223), vleesch 146.7 Kg.
(320.05) en vet 419.75 Kg. (320.05); van
paarden: koppen 1,
borstingewanden 2, longen 29, buiksingewauden 1, levers 1,
nieren 3, baarmoeders 1 en vleesch 63.85 Kg.; van
toebereid vleesch:
gerookt rundvleesch 11.15 Kg., gerookt paardenvleesch 27.2 Kg.,
spek 22 Kg., ham 16.73 Kg., worst 6.6 Kg. en diversen 7.8 Kg.

Het percentage-cijfer voor tuberculose bedroeg : koeien 33.45 pet.,
vette kalveren 0.71 pet., graskalveren 3 pet., geiten 2.8 pet. en
van varkens
8.2 pet. Bij het ingevoerde versche vleesch: rund-
vleesch 3.9 pet., vet kalfsvleesch 0.64 pet. en varkensvleesch
5.9 pet.

Wegens overtreding der verordening op invoer, vervoer, enz.
werden opgemaakt 53 processen-verbaal; in 44 gevallen volgde
veroordeeling, 5 waren niet voor vervolging vatbaar, bij 1 volgde
vrijspraak en bij 3 is de uitslag nog onbekend. Wegens over-
treding der verordening op het gebruik van het openbaar slacht-
huis werden 20 processen-verbaal opgemaakt; in 19 gevallen
volgde veroordeeling, in 1 vrijspraak.

De ontvangsten bedroegen f40915.595 en de uitgaven f27193.87,
zoodat er een saldo is voor rente en amortisatie van f 13721.72,
waarbij moet gevoegd worden het bedrag van f 3100, dat vroeger
voor vee- en vleeschkeuring werd betaald. v. E.

Hot abattoir te Roermond over 1904. — Geslacht werden:
2123 runderen, 2559 kalveren, 285 schapen, 5 geiten, 6730
varkens en 43 paarden; voor export werden geslacht 33 ruuderen

-ocr page 501-

en 675 varkens. In nood werden geslacht: 4 runderen en 6
varkens, bovendien werd 1 gestorven paard naar de vilderij ver-
wezen, 1 paard in nood geslacht uit de gemeente verwijderd,
terwijl voor 1 paard slachting en keuring werd geweigerd, daar
het dier in hoogen graad van vermagering verkeerde.

Afgekeurd werden: runderen 15} (9}) 1), kalveren 10, varkens
5 (1), paarden 1, longen 31 (28), levers 28 (19), harten 5 (5),
milten 6 (5), uiers 10 (7), nieren 5, koppen 2 (1), darmen 13,
vet 98 Kg. en vleesch 66 Kg.

Voorwaardelijk werden vrijgegeven met ziekenstempel: runde-
ren 2 (2), varkens 2 (2). Eén varken werd
gesteriliseerd.

Slechts éénmaal werd proces-verbaal opgemaakt, waarop ver-
oordeeling volgde.

De ontvangsten bedroegen f 17190.73 en de uitgaven, waarbij
f6612.50 voor rente en aflossing, f 17556.05, zoodat er een
nadeelig saldo overblijft van f365.32, tegen f2031
.895 in 1903.

v.E,

Geëxamineerde eastroerders. — De Duitsche Slagershond richtte
een request aan den Bondsraad met verzoek een wetsontwerp bij
den Rijksdag in te dienen om castreerders van vee een examen
te laten afleggen. Men constateert toeneming van afkeuringen we-
gens «geslachtsreuk», vooral onder de varkens. In Saksen o.a.

rundvee

varkens

schapen

geiten

1901

5

647

10

330

1902

3

778

3

317

1903

4

908

3

186

Neemt men aan dat Saksen 8°/0 der in het land geconsu-
meerde varkens levert, dan komt men tot het getal van 10000
in het Duitsche rijk, welke tengevolge van onvoldoende castratie
worden afgekeurd. En slager èn veehouder hebben hierbij enorme
schade. De eerste omdat de boer er zich niets van aantrekt, de
tweede omdat hij onvoordeelig voedert. Derhalve verzoekt men
de castreerders te ex a mineeren en hun plichten op te leg-
gen, namelijk onvoldoend gecastreerde dieren te merken.
(Deutsche Fleisch-Zeitung.) Beel.

1  Do tussclien ( ) geplaatste cijfers geven het aantal gevallen van

tuberculose aan.

-ocr page 502-

Boekaankondiging.

Vétérinaire Pathologie en Hygiëne. Mededeelingen en on-
darzoekingen uit praktijk en laboratorium, door Dr.
D. A. DE JONG Jzn., Veearts, Directeur van het Open-
baar Slachthuis te Leiden. Derde reeks. (Bevat uitslui-
tend mededeelingen over Tuberculose.) Leiden G. L.
VAN DEN BERG 1905. Prijs fl.-

Deze mededeelingen en onderzoekingen, ten getale van acht,
waarvan één van de hand van Dr. W.
Stuurman, verschenen
ten deele reeds elders in het licht. De schrijver heeft een goed
werk gedaan door ze in één bundel uit te geven en aldus voor
iedereen bereikbaar te maken.

De eerste, handelend over «Intraveneuze injectie van vogel-
tuberkelbacillen bij geiten», maakt deel uit van den «Herinne-
ringsbundel aan Professor
S. S. Rosenstein, Leiden 1902.» Zij
heeft geleerd dat geiten voor vogeltuberkelbacillen even gevoelig
zijn als voor zoogdiertuberkelbacillen en dat bij deze wijze van
infectie de longen het duidelijkst worden aangetast.

Het tweede artikel: «Zur Identität der Menschen- und Rin-
dertuberkulose», is van Dr. W.
Stuurman en, gelijk de titel
aanduidt, in de Duitsche taal geschreven. Het resultaat, waartoe
de schrijver komt, ligt ook reeds in den titel opgesloten.

Het derde artikel luidt: «La tuberculose humaine et celle des
aniiuaux domestiques sont-elles dues ä la mêine espèce niicro-
bienne: le bacille de Koen?» Het antwoord is, in overeenstem-
ming met de vroegere onderzoekingen van Dr.
de Jong, beves-
tigend; alleen is de bovine bacil gewoonlijk meer virulent dan
de humane. Intusschen acht hij, op grond van zijn experimenten,
den zoogdiertuberkelbacil niet identisch met dien van het ge-
vogelte.

De vierde mededeeling draagt het opschrift: «De tuberkelbacillus
van den mensch laat zich experimenteel tot de virulentie van den run-
dertuberkelbacillus opvoeren.» Hieruit blijkt dat zij eeu bevestiging
inhoudt van
de Jong\'s stelling aangaande de uniteit dezer bacillen.

Het vijfde artikel: «Over humane en bovine tuberculose bij
den mensch» bestrijdt de onderscheiding van prof.
Spronck in
humane en bovine tuberculose, omdat hierdoor de opvatting zou
kunnen ontstaan dat deze verschillende zaken ziju. Alleen om

-ocr page 503-

aan te toonen of de mensch door een mensch of een rund be-
smet is geworden, zou een dergelijke nomenclatuur gebezigd kun-
nen worden. Doch dan zou men in bepaalde gevallen ook van
porcine, aviaire, enz. tuberculose moeten spreken.

Het zesde hoofdstuk luidt: «De rundertuberculose als gevaar
voor den mensch.» Hierin wordt gewezen op de kans van be-
smetting langs het digestiekanaal door het gebruik van vleesch,
melk en melkproducten, afkomstig van tuberculeuse dieren, en
voorts op het gevaar van inhalatie-tuberculose.

De laatste mededeeling handelt «Over menschen- en runder-
tuberculose in Japan.» Daarin bestrijdt
de Jong Kitasato\'s
argument tegen de identiteit van menschen- en rundertubercu-
lose, terwijl hij ook nog een andere conclusie waartoe laatstge-
noemde schrijver in de «Zeitschrift fïïr Hygiene und Infektions-
krankheiten» is gekomen, namelijk: «de menschelijke tuberculose
is voor de inlandsche en de gekruiste runderen niet infectieus»
aan critiek onderwerpt.

Het ligt niet in de bedoeling van deze «aankondiging» om
dieper in te gaan op het vele wetenschappelijke dat
de Jong in
zijn boek aanbiedt; dit beslaat niet minder dan 135 bladzijden,
groot 8° formaat. Uit het bovenstaande kan echter reeds blijken
hoe belangrijk de inhoud is. Een ieder zij daarom de lezing
aanbevolen. W.
C. Schimmei,.

Homoeopathie in de Praktijk, door Dr. J. VOORHOEVE, Ho
moeopathisch Geneesheer te Dillenburg. Met portret van
Dr. HAHNEMANN. Zwolle, LA RIVIÈRE en VOORHOEVE
z. j. Eerste aflevering.

Reeds in Augustus 1904 drongen de uitgevers er bij de redactie
«beleefdelijk» op aan, om deze aflevering «eenigszins uitvoerig
te bespreken, en naar verkiezing een of ander belangrijk stuk er
uit over te nemen.» Er moesten dan twee exemplaren van de
aflevering van het Tijdschrift waarin de bespreking voorkwam,
naar voornoemde uitgevers worden gezonden. I)at ik niet dadelijk
tot. de aankondiging ben overgegaan, vindt zijn grond 1°. in de
omstandigheid dat dergelijk reclame-maken mij, vooral in zake
geneeskunde, tegen de borst stuit, en 2°. daarin dat ik eerst
eens wilde afwachten wat de volgende zeven afleveringen zonden
brengen. Of deze echter niet verschenen zijn, dan wel ofde uitge-

-ocr page 504-

vers ze alleen zonden aan zoodanige redacties die onverwijld op hun
verzoek ingingen, is mij onbekend; ik ontving echter niets meer.

Daarom evenwel geen rancune; ik wil deze aflevering toch
aankondigen, al schijnt haar inhoud mij voor de veeartsenij kun-
dige praktijk van belang ontbloot. Deze beoogt enkel propaganda
voor de homoeopathie als «volksgeneeskunde». In de Inleiding
worden de allopathie, de natuurgeneeswijze en de homoeopathie
tegenover elkander gesteld en wordt van de laatste getuigd:

1°. «Door de homoeopathie worden alle door inwendige ge-
neesmiddelen te genezen ziekten op snelle, zekere en aangename
wijze genezen.

2°. Door de homoeopathie worden dikwijls gevaarlijke operaties
overbodig gemaakt.

3°. De honioeopathische geneesmiddelen kunnen geen directe
schade veroorzaken.

4°. De homoeopathiseke geneesmiddelen smaken niet slecht en
zijn gemakkelijk in te nemen, zelfs door kinderen.»

De lst0 aflevering bevat verder in 26 bladzijden postformaat
zes hoofdstukken, luidende: «Geschiedenis der geneeskunde tot op
Hahnemann,» «Ontdekking der Homoeopathie,» Haiinemann\'s
leven en werken,» Een belangrijke brief van Hahnemann,» Grond-
beginselen der Homoeopathie,» en «Allopathie en Homoeopathie.»

Dit alles is populair beschreven, veel minder wetenschappelijk
en ook minder critisch dan bijv. in
Gerlach\'s AUgemeine Therapie
der Haustlriere.
 W. C. Schimmel.

Het Hoefbeslag, Handleiding tot eene rationeele uitoefening
van het hoefsmidsvak, door J. B. H. MOUBIS, Majoor
Dirigeerend-Paardenarts bij het 1° Regiment Veld-Ar-
tillerie. Met 162 houtsneeflguren. Vierde herziene en
vermeerderde druk. G. J. SLOTHOUWER 1905.

Zoover mij bekend, is dit de eerste maal dat een van veteri-
naire zijde in de Hollandsche taal geschreven boek een 4den druk
beleeft. Wel een bewijs, dat deze handleiding succes heeft, te
meer daar hierop geenszins van toepassing is: in het land dei-
blinden is éénoog koning. Het is daarom jammer dat de schrijver
ook in deze uitgaaf enkele meeningen verkondigt, welke voor
het hoefbeslag noodlottige gevolgen kunnen hebben. Daartoe be-
kooren in het bijzonder de volgende.

-ocr page 505-

Op bladzijde 39 wordt beweerd dat de steunsels dilatatoren
zijn van de achterste hoefhelft; een foutieve schematische teeke-
ning moet dienst doen om deze opvatting te steunen. Die theorie,
welke zoover ik weet door geen ander wordt gehuldigd, raakt
echter het practisch hoefbeslag niet en zou ons dus koud kunnen
laten, indien hier niet onmiddellijk verband mede hield, dat d e
hoornstraal onvermogend is om den verzenwand tc
verwijden. Die stelling is volkomen onjuist en, omdat de functie
van den straal als een roode draad door het practisch hoefbeslag
loopt, gevaarlijk voor den jeugdigen hoefsmid.

Nagenoeg even gevaarlijk schijnt mij Moubis\' theorie omtrent
hoefverpleging (blz. 92 sqq.). Hij ontkent het nut van gepaste
vochtigheid voor den hoef en het groote voordeel dat door doel-
matig insmeren kan worden verkregen. Hoe dit mogelijk is, gaat
mijn verstand te boven. Ik beweer dat de helft der kreupelheden
van de in steden gehouden paarden haar ontstaan direct of in-
direct te wijten heeft aan het uitdrogen der hoeven, afgezien nog
van de overkoote standen, de gallen en het vroegtijdig versleten
zijn, welke als gevolgen der pijnlijke harde hoeven moeten wor-
den aangemerkt. Het schijnt mij tegenover den in de stad prakti-
zeerenden veearts «enfoncer une porte ouverte», indien ik daarop
verder wilde ingaan. Hij kent de voordeelen van gepast inslaan,
op vochtig zand plaatsen, wasschen der hoeven, enz. en van de
daarop volgende doelmatige aanwending van eenig vet, vaseline,
HnviDzalf, enz., doch de jeugdige hoefsmid, wat moet die er van
denken? Hoe zal hij het verklaren dat de achterhoeven in den
regel gezonder zijn dan de voorhoeven ?

Op blz. 96 leest men:. «Bij Franschen stand moet dan meer
van den buitenwand worden afgenomen dan van den korteren
of lageren binnenwand.» Hieromtrent zij opgemerkt, dat bij dezen
de binnenwand in den regel even lang of zelfs langer, en ge-
woonlijk hooger is dan de buitenwand. Voorts dat meestal, spe-
ciaal bij veulens, verbetering van den stand wordt verkregen door
stelselmatig verkorten van den binnenwand; alleen bij den zoo-
genaamden onzuiveren Franschen stand verdient het verlagen
van den buitenwand de voorkeur. Ligt, wat hierbij niet zeldzaam
het geval is, de binnenbal belangrijk hooger dan de buitenbal, dan
dient de binnenwand telkens zóó te worden verkort, dat de corre-
spondeerende ijzertak, behalve nabij den steunselhoek, z.g. lucht ligt.

-ocr page 506-

Niettegenstaande de heer Moubis op blz. 42 een Keltisch hoefijzer
afbeeldt, gelooft hij niet dat het beslag met nagels in Gallië
reeds vóór Christus geboorte in gebruik is geweest. Het komt
mij voor dat de archaeologen omtrent deze quaestie eiken twijfel
hebben opgeheven.

Op blz. 67 bij de «hoefinlegsels» leest men: «Voor dat men
het ijzer onder legt, worden zool en straal met bruine teer be-
streken, de straalg roeven en de zool met geteerd vlas, werk of
jute goed gelijkmatig opgevuld.» Het ware nuttig geweest indien
de schrijver hierbij had verklaard waarom een en ander aldus
moet geschieden; de belangstellende bleef dan omtrent een keuze
uit de vele opgenoemde zolen niet langer in het onzekere.

Het onvertaald laten der Engelsche benamingen safety-pad,
trog-pad, star-pad, bar-pad, air cushion-pad, enz. schijnt mij met
het oog op de lezers waarvoor het boek bestemd is, niet doel-
matig. Daarbij zij opgemerkt dat «inlegsels» geen Hollandsch
is; beter schijnt mij «inlaag» of «inlage,» al wordt dit gewoonlijk
in een andere beteekenis, namelijk van geld-inleggen, gebezigd,
en nog beter in het algemeen «zool». Doch op het gebied van
taal zijn er meer zonden, vooral germanismen («om zoo meer»,
«beenstelling,» «meerdere», voor eenige, enz.), welke bij een
volgenden druk wel eens ter harte mogen worden genomen. En
dat een 5de druk noodig zal blijken, daarvan ben ik stellig
overtuigd; trouwens de ervaring heeft reeds aangetoond dat het
boek een groote aantrekkingskracht uitoefent op die jonge en
oudere hoefsmeden, welke inzien dat kennis van den bouw en
de verrichtingen van den hoef noodig is voor de juiste uitoefe-
ning van hun vak.

Aan het werk zijn toegevoegd de voorschriften nopens het
hoefbeslag bij het leger hier te lande en dat in Oost-Indië.

W. C. Schimmel.

De Tuberculose onder \'t Rundvee, in hoofdzaak bewerkt
naar eene lezing van den heer M. VAN DER VLIET,
Prov.-Veearts te Kruiningen en Leeraar aan de Rjjks-
Landbouw-Winterschool te Goes, door J. SCHEELE,
Oud-Leerling der Ryks-Landbouw-Winterschool te Goes.
Inhoud: I. Het wezen en heerschen der Tuberculose.
II. De onderkenning door de Tuberculineproef. III. De
clinische Tuberculose en de verschillende vormen ervan,

-ocr page 507-

naar de ziekteverschijnselen te onderscheiden. IV. De
schade van tuberculeus vee voor den landbouwer en
de schade alleen aan onbruikbaar vleesch. V. De kunst-
matige bestrijdingsmiddelen. VI. De natuurlijke voor-
behoedmiddelen. VII. De mensch als consument der
zuivelproducten. VIII. De wettelijke maatregelen tot
het bevorderen van de bestrijding tegen Tuberculose
onder \'t Rundvee. OOSTERBAAN & LE COINTRE,
Goes 1905.

Aldus luidt het titelblad der 31 bladzijden groote brochure,
welke aan de redactie van dit tijdschrift ter aankondiging is
gezonden. Op het titelblad was ook nog plaats geweest voor een
motto in den trant als: «En reken d\' uitkomst niet, doch tel
het doel alleen.» Dit had het voorbericht kunnen uitsparen.

Het is jammer dat de schrijver zijn kopij niet eens heeft laten
nazien door een deskundige; de wetenschappelijke ketterijen zijn
nu zoo groot, dat «het doel» zelfs gevaar loopt niet te worden
«geteld». Reeds de eerste bladzijde, welke gewaagt van «sporen-
vorming» der tuberkelbacillen, waarbij zij hun virulenten vorm
verliezen, zal menigeen van verdere lezing weerhouden. En is dit
niet het geval, dan stuit hij weldra op woorden als: bacillus
tuberculosws, tubercZineereu, filtereeren, enz. of op vermoedelijk
bij de lezing van den heer
van ueii Vliet verkeerd begrepen
zinnen als: het zien eener zwelling «aan de lymphe-klier ter
zijde van het bovenste gedeelte der luchtpijp gelegen, de z. g.
bronchiale lymphe-klier» (blz. 16), of: «Algemeene tuberculose
of vliegende tering is een tuberculosevorm, waarbij alle organen
door Bacillus tuberculosus worden aangetast en in de weten-
schappelijke wereld Acute miliair tuberculose genoemd» (blz. 18),
of ook: «Het afgekeurde oogenschijnlijk er nog goed uitziende
vleesch onzer abattoirs wordt te Utrecht gesteriliseerd» (blz. 20).

Het streven van den heer Scheele verdient waardeering, maar...
wie verder springt dan zijn stok lang is, mag zich over de
gevolgen niet beklagen. W.
C. Schimmel.

Dr. E. C. H. A. M. BEMELMANS, Beitrag aur Kenntniss
der Veränderlichkeit der Niederländischen Butterkon-
stanten und Bekämpfung der Butterverfälsching. Breda,
TURNHOUT & Co.
(geen jaartal).

Dit boekje, dat aanvankelijk in minder uitvoerigen vorm ge-

-ocr page 508-

diend heeft als proefschrift ter verkrijging van den graad van
doctor medicinae veterinariae aan de universiteit te Bern, geeft naast
vele zeer te waardeeren eigen onderzoekingen, een vrij volledig over-
zicht van hetgeen over de veranderlijke samenstelling der Neder-
landsche boter is geschreven. Het is bekend, dat onze boter hoe
langer zoo meer op buitenlaudsche markten werd gewantrouwd.
Ten deele was dat wantrouwen gerechtvaardigd, ten deele echter
vond het zijn oorzaak in het feit, dat de boter bij het onderzoek
uitkomsten opleverde, welke voor zuivere botersoorten tot voor een
tiental jaren niet waren verkregen. Het verzadigingscijfer voor
de vluchtige vetzuren, verkregen uit 5 gram botervet, dat in den
regel 28 bedraagt, kan in sommige gevallen tot beneden 20
dalen. Aanvankelijk werd de laag titreerende boter als vervalscht
aangemerkt. Toen het intusschen bleek, dat onder alle mogelijke
voorzorgsmaatregelen bereide boter toch nog een abnormaal ver-
zadigingscijfer opleverde, is men aan het zoeken gegaan naar de
oorzaken van dit verschijnsel, en dank zij de gevonden uitkomsten
en het rusteloos streven van den Directeur-Generaal voor den
Landbouw (men zie o.a, Boterproductie en Botercontröle
in Nederland, Verslagen en mededeelingen van de afdeeling
Landbouw, n°. 1, 1901), de onder hem werkende ambtenaren, de
botercontröle-stations en de invoering eener Staatscontrole, wordt
de Nederlandsche boter niet langer op de uitkomsten der chemi-
sche en clieniisch-physisehe analyse beoordeeld en veroordeeld.

In het eerste hoofdstuk van het boekje van den heer Bemet.-
mans
wordt een uitvoerig overzicht gegeven van hetgeen
anderen hebben verricht om den invloed van de lactatie, het
ras, den ouderdom, de uitwendige levensomstandigheden en het
voeder op de samenstelling der boter te bepalen. Telkens wordt,
evenals in de overige hoofdstukken, de bron vermeld, waaraan
de gegevens zijn ontleend.

In een volgend hoofdstuk geeft de schrijver zijn eigen onder-
zoekingen. Hieruit blijkt, dat gedurende een geheel jaar dagelijks
werd onderzocht het botervet, verkregen uit de gemengde melk
van 485 koeien, welke ten deele op kleibodem, ten deele op zand-
bodem leefden. Daarenboven werd in een andere reeks proeven
de boter onderzocht, verkregen uit de melk van 2 koeien, waar-
van de eene in de wei, de andere in den Stal werd gehouden,
terwijl haar voeder steeds nauwkeurig werd bepaald.

-ocr page 509-

De eene koe moest tevens dienen om den invloed van den
zandgrond, de andere dien van den kleigrond aan te toonen.

De onderzoekingen strekten zicli uit over refractie, verzeepings-
getal en
Reichert Mexssl\'s getal. Zij leveren een prachtige bijdrage
tot de kennis der Noordbrabautscke boter.

Uit den aard der zaak kan hier niet op het groote cijferma-
teriaal worden ingegaan en moet ik mij bepalen tot een samen-
vatting van de conclusiëu, waartoe de schrijver is gekomen. Hij
komt dan o.a. tot de slotsom, dat in Noord-Brabant uit de ge-
mengde melk van onderscheidene koeien in alle maanden des jaars
boter van normale chemische samenstelling kan worden verkregen ;
dat als oorzaken van deze gunstige uitkomst te noemen zijn de
algemeene verzorging en voeding van het vee en de omstandig-
heid, dat de kalftijden over een tijdruimte van | jaar zijn ver-
deeld ; dat wanneer de wijze van verzorging van het vee in Noord-
Brabant in overeenstemming wordt gebracht met die, welke in
de noordelijke provinciën pleegt plaats te vinden, het verzadigings-
cijfer beneden 24 kau dalen. Voorts worden de lage cijfers, welke
in den laten herfst bij de Nederlandsche boter worden gevonden,
hoofdzakelijk verklaard door de lactatieperiode en door de onvol-
doende voedselomstandigheden, waaronder het vee dan in de
weide verkeert.

Voor den scheikundige valt uit de waarnemingen van Beiiel-
mans
af te leiden, dat een verzadigingscijfer beneden 24 op zich
zelf niet als het bewijs voor vervalsching mag worden aange-
merkt en dat tusschen de hoedanigheid der boter en dat verza-
digingscijfer geen verband bestaat.

Ten slotte zij vermeld dat de schrijver in een laatste hoofd-
stuk de bestrijding der botervervalsching in ons land beschrijft.

De heer Bemelmans heeft de literatuur over Nederlandsche
boter met een aardig boekje verrijkt, dat ook door het groot
aantal eigen onderzoekingen een gewaardeerde bijdrage bevat
tot de kennis der Nederlandsche boter.

Jammer is het groot aantal druk- en taalfouten, welke door
zorgvuldige correctie hadden kunnen worden vermeden.

Van Ixallie.

-ocr page 510-

H. G. VAN HARRE VELT, Handleiding voor de vleesch
keux-ing. Utrecht, J. G. BROESE 1905. Prijs fl.25.

Dit werkje, 170 bladzijden groot, bet eerste oorspronkelijke
in de Ilollandsche taal, werd juist van pas uitgegeven, daar den
22ston Mei de eerste officiëele cursus in vee- en vleeschkeuring
vau rijkswege werd geopend, ter verkrijging van het diploma
van hulpkeurmeester van vee en vleesch. Deze cursus wordt
gehouden te Rotterdam en de schrijver, hoofdkeurmeester aan
het abattoir aldaar, is tevens leeraar bij dien cursus. Hij heeft
dus direct gelegenheid na te gaan of zijn werk aan de eischen
van de practijk voldoet.

Het is, volgens de inleiding, geschreven om «den leekkeur-
meester die rationeele kennis van zijn vak te geven, welke hij
noodig heeft tot uitoefening daarvan onder controle van een
wetenschappelijk gevormden keurmeester, in casu een veearts.»

Achtereenvolgens worden behandeld: 1°. samenstel van het
dierlijk lichaam en levensverrichtingen der verschillende organen;
2°. benamingen der lichaamsdeelen bij het levende dier en kleuren;
3°. ouderdomskennis; 4°. gezondheidskenmerken en wijze van onder-
zoek van het levende dier; 5°. het slachten; 6°. het stelselmatig
onderzoek van het geslachte dier; 7°. voornaamste ziekelijke af-
wijkingen aan de organen der slachtdieren voorkomend, welke
voor de vleeschkeuring van belang zijn en beoordeeling daarvan
bij keuring; 8°. algemeene ziekten, welke voor de vleeschkeuring
van belang zijn ; noodslachtingen en vleeschvergiftigingen; 10®.
toestanden van slachtdieren, welke niet het gevolg zijn van
ziekten, toch echter tot bedenkingen kunnen aanleiding geven ;
11°. ontsmetting; 12°. maatregelen door de Nederlandsche regee-
ring genomen, de vleeschkeuring betreffende.

Vergelijk ik dezen inhoud met het leerplan voor de cursussen
(zie dit tijdschrift blz. 445), dan bestaat er veel overeenkomst en
bij het doorlezen er van blijkt dan ook dat het als leerboek
voor die cursussen als het ware geknipt is.

Toch zijn er natuurlijk opmerkingen te maken, welke uit den
aard der zaak vooral in het eerste gedeelte mijn aandacht trekken.
Liever b.ad ik de anatomie en physiologie iets uitvoeriger, maar
vooral wat meer nauwkeurig bewerkt gezien. Ik ben overtuigd
dat de schrijver na afloop van den eersten cursus mijn meening

-ocr page 511-

zal deelan en bij een eventueelen herdruk, welken ik hem gaarne
toewensch en die ook zeker wel zal volgen, juist in dat gedeelte
heel wat onnauwkeurigheden zal verbeteren. Zoo is bij de indeeling
der organen op bladzijde 1 de spijsvertering vergeten, terwijl op
dezelfde bladzijde het beenmerg niet wordt genoemd. De ligging der
eerste rib, op blz. 10, is onjuist beschreven; hier en daar is meer
aan het paard dan aan het rund gedacht en dit laatste dient toch op
den voorgrond te treden, onder anderen bij de verbinding der dwarse
uitsteeksels en de beenderen van de ledematen, bij het straalbeen,
dat als alleen aan het paard toekomende wordt beschouwd. Bij
de vrouwelijke geslachtsorganen is de uier over het hoofd ge-
zien, evenals bij de lymphklieren de uierklieren, terwijl daar te-
recht wordt gezegd dat de elleboogklieren aan de «voorvlakte van
het gewricht zelden worden onderzocht,» immers waar zij voor-
komen (paard), liggen zij aan de binnenvlakte en bij rund en
varken zal men ze zelden vinden. De beschrijving van het darm-
kanaal en de indeeling er van zijn mijns inziens veel te beknopt,
maar hier zal de schrijver waarschijnlijk reeds de wijze opmerking
in toepassing brengen, welke hij op blz. 27 maakt, namelijk: «op deze
onderscheidingen zullen we niet verder ingaan, daar ze praktisch
beter en in veel korter tijd door aanschouwing zijn te leeren
kennen.» Men moet echter bedenken dat het boekje geschreven
is ook voor personen, die geen cursus volgen en die dus zich
zelf moeten onderrichten.

Het gebruik van vreemde namen, als «symmetrische helften»
op blz. 9, verdient geen aanbeveling, maar het woord «kossem»
(niet cossum) voor halskwab bij runderen is in de Hollandsche
woordenboeken wel te vinden.

Bij de afteekeningen op blz. 55 mis ik het woordje «blaarkop»,
een afteekening welke toch nog al eens wordt aangetroffen.

Of de ouderdomskenmerken, zooals zij op blz. 59 worden aan-
gegeven, nog bij veel onzer runderen kunnen worden waargenomen,
betwijfel ik zeer. In dit hoofdstuk ware een korte verklaring
omtrent uitdrukkingen als schot, pink, vaars, barg, enz. wel op
haar plaats, want zelfs door meer ervaren personen dan leekkeur-
meesters worden zij wel eens verward.

Ik geloof hiermede voldoende te hebben aangegeven waarom ik
verlangend uitzie naar een herdruk van dit werkje, dat naast de
enkele fouten welke er aan kleven — wat is volmaakt in deze

-ocr page 512-

wereld?! — zeer veel goeds bevat en dat werkelijk, behalve voor
aanstaande keurmeesters, ook voor slagers een uitmuntend leesboek is.

Schrijver en uitgever hebben een goed werk verricht en gaarne
vestig ik er hier de aandacht van de veeartsen op, daar het zoo
menigmaal voorkomt dat slagers allerlei inlichtingen vragen en
zij nu kunnen worden verwezen naar de «Handleiding voor
de vleeschkeuring».
 van Esveld.

Necrologie.

Na een zeer langdurig ziekbed overleed den 21ston Juni 1905,
te \'s-Gravenhage, de gepensionneerde paardenarts der lste klasse
Dirk Catiiarinus Valewink.

Geboren te Amersfoort 17 Mei 1844 werd hij den 5d<m Juli
1865 tot veearts bevorderd en bij Koninklijk besluit van 16 October
1865 benoemd tot paardenarts der 3do klasse.

Op 27 Juni 1874 volgde zijn benoeming tot paardenarts 2de klasse
en op 19 Februari 1886 die tot l3to klasse.

Enkele jaren geleden tastte de ziekte (een ruggemergslijden)
waaraan hij overleed hem aan en werd hij door zwakte ge-
dwongen zijn militaire positie op te geven.

Bij Koninklijk besluit van 8 April 1903, n°. 45, werd hem
op zijn verzoek eervol ontslag en pensioen verleend.

Valewink was, vooral ook door zijn groote welwillendheid,
zoowel in het leger als bij zijn collega\'s zeer gezien. v. E.

Personalia.

Benoemd: tot veearts bij den burgerlijken veeartseuijkundigen
dienst D. J.
Fischer, ambtenaar op nonactiviteit, laatstelijk die
betrekking bekleed hebbende; door den Commissaris der Koningin
van de provincie Utrecht tot lid der Gezondheidscommissie te
Wijk-bij-Duurstede Dri C. J.
Rab, veearts te IJselstein; tot ge-
meenteveearts te Renkum A. M.
Vermast te Breda.

Geplaatst: in het veeartsenijkundig ressort residentie Madoera,
behalve het district Kwanjar, der afdeeling Bangkalan, stand-
plaats Pamekasan, de veearts D. J.
Fischer. (Nieuwe Rotter-
damsche Courant
van 23 Juni 1905).

-ocr page 513-

Verplaatst: van Naaldwijk naar Vlaardingen, J. D. Keuken-
meestee
; vau Rotterdam naar Menaldum S. Kingma.

De paardenarts 2do klasse J. van Dulm is naar Indië vertrokken.

Rijks veeartsenijschool.

Bij besluit van 6 Juni 1905 verleenden rector en senaat der
universiteit te Groningen bet doctoraat liouoris causa in de
geneeskunde aan den heer M.
II. J. P. Thomassen, leeraar aan
\'s Rijks veeartsenijschool te Utrecht. In een plechtige zitting
van den senaat op 21 Juni 1905 werd hem het diploma uit-
gereikt.

De redactie is overtuigd de tolk te zijn van alle veeartsen in
Nederland en de Overzeesche koloniën, wanneer zij op deze plaats
Dr.
Thomassen geluk wenscht met de wel verdiende onderschei-
ding. Het is de eerste maal dat een
leeraar der veeartsenijschool
honoris causa tot doctor werd bevorderd; de Groningsche uni-
versiteit heeft hierdoor aanspraak op de dankbaarheid van alle
Nederlandsche veeartsen.

De Sociëteit Absyrtus vereerde den beer Thomassen met een
groote mand bloemen, terwijl de leeraren der veeartsenijschool
met hun echtgenooten den heer en mevrouw
Thomassen op 26
Juni in het Hotel des Pays-Bas te Utrecht een diner aanboden.

De openbare promotie van den heer Thomassen bad plaats in
de aula der Groningsche universiteit op 21 Juni, \'s namiddags
3J uur.

De groote zaal was goed gevuld. Behalve de familie waren
tal van dames aanwezig, een paar leeraren der veeartsenijschool,
de oudleeraar Dr.
P. M. J. M. E. Woi.terino, een deputatie der
leerlingen en nagenoeg alle veeartsen van de afdeeling Gronin-
gen—Drente.

Voorafgegaan door de pedellen trad de heer Thomassen binnen,
vergezeld door den rector magnificus Dr.
J. W. van Wijiie en
den promotor Dr. H. J.
Hamburger, waarachter een groote stoet
van professoren volgde, allen in ambtgewaad.

Voor het spreekgestoelte nam de heer Thomassen plaats en
nadat de rector magnificus de plechtige zitting geopend had ver-
klaard, verkreeg de promotor het woord.

-ocr page 514-

Professor Dr. Hamburger was zoo beleefd op ruijn aandringen
zijn geheele rede, thans geplaatst op bladzijde 4(54 en volgende
dezer aflevering, voor het tijdschrift beschikbaar te stellen. Namens
de redactie betuig ik hem daarvoor hartelijk dank.

De rede, onder plechtige stilte aangehoord, werd met algemeen
applaus begroet, waarna door Dr.
Thomassen het volgende werd
gezegd:

Hooggeleerde Ileeren, Rector magnificus en leden van den
Senaat der Groningsche Universiteit!

De onderscheiding weike mij heden ten deel viel, verwekt bij
mij een gemengd gevoel van trots en dankbaarheid. Van dank-
baarheid in de eerste plaats jegens U, Hooggeleerde leden der
medische faculteit, van wie het voorstel tot mijn promotie uit-
ging en verder jegens de overige leden van den Senaat, die hun
goedkeuring aan dit voorstel hechten.

Als reden tot dankbaai\'heid geldt niet zoo zeer het toegekende
voorrecht van den doctorstitel te mogen voeren, als wel het besef,
dat de medische faculteit aan enkele mijner werken een weten-
schappelijke of\' practische waarde van zekere beteekenis toekent.

De stempel door Uw Hooggeleerd College op de vruchten van
mijn bescheiden arbeid gedrukt, beschouw ik als een machtigen
prikkel, welke mij aanspoort, zooveel mijn krachten dit nog toe-
laten, onverpoosd voort te arbeiden.

Voor dezen moreelen steun betuig ik U, Hooggeleerde Heeren
leden van den Senaat, mijn innigen dank.

Het zij mij vergund thans het woord tot U, hooggeachte pro-
motor, te richten.

In de eerste plaats zeg ik U dank voor de waardeerende woorden,
zooeven tot mij gesproken. Aan uw hoogschatting van mijn
streven op wetenschappelijk gebied hecht ik een bijzondere waarde.
Zij zal bij mij steeds in dankbare herinnering blijven.

In de tweede plaats betuig ik U mijn dank voor de voor-
lichting en wenken in zake de voorbereiding en de regeling dezer
plechtigheid.

Spoedig na uw komst aan de veeartsenijschool trokken uw
onderzoekingen mijn aandacht. Ik volgde enkele trouw en leende
U zelfs wel eens de behulpzame hand, wanneer het gold proeven
op groote en minder handelbare huisdieren.

Ofschoon de lust tot zelfstandig onderzoek mij niet ontbrak,

-ocr page 515-

miste ik de daartoe noodige opleiding en dus ook de vereischte
kennis. Deze leemte hebt gij, hooggeachte promotor, U onbe-
wust, voor een groot deel aangevuld. Van U zag en leerde ik
onder meer, dat de onderzoeker streng critisch, met nauwgezet-
heid, geduld en volharding moet te werk gaan. Dat elk resultaat,
ook wanneer dit niet werd verwacht, hem welkom moet zijn.
Dat hij zooveel mogelijk zich dient te bepalen tot het bewerken
van een bescheiden hoekje op het groote veld der medische
wetenschap.

Voor deze lessen, waarvan ik mij een groot deel ten nutte
maakte, zeg ik U hier openlijk dank. In den vollen zin van
het woord mag ik
U mijn promotor noemen.

Ook hierbij volgde luid applaus, waarna de plechtigheid dooi-
den rector magnificus gesloten werd verklaard. Een zeer druk
bezochte receptie in de senaatkamer der universiteit had nu plaats
en zeker zal deze buitengewone plechtigheid bij allen, in het
bijzonder bij de zoo talrijk aanwezige veterinairen, nog zeer lang
in het geheugen blijven. v. E.

Bij Ministerieële beschikking van 19 Juni 1905 is benoemd
tot lid der Commissie aan welke wordt opgedragen het exami-
neeren van hen, die een acte van bekwaamheid verlangen voor
middelbaar onderwijs in land- en tuinbouwkunde en houtteelt
of\' de acte voor lager onderwijs in de land- en tuinbouwkunde
D.
F. van Esveld, leeraar aan \'s Rijks veeartsenijschool.

In de aanstaande zomervacantie zal \'s Rijks Veeartsenijschool
een belangrijk aandeel nemen in het onderzoek van de Zuiderzee,
georganiseerd door den leeraar in de physiologie en pathologie,
dr.
Dekhuijzen. Eenige leerlingen van het derde studiejaar zullen
watermonsters nemen en gedeeltelijk onderzoeken op stoombooten,
welke tegelijkertijd van Amsterdam naar Hoorn, Harlingen, Lemmer,
Meppel, Zwolle en Elburg vertrekken. Andere nemen deel aan
de tochten met de «Amsterdam», de afgehuurde en tot laborato-
rium ingerichte Zuiderzeestoomboot, op welke physiologisch aan
visschen zal worden gewerkt en de fauna en flora zullen worden
verzameld. De Zuiderzee met haar noordelijk deel (de Waddenzee)
levert namelijk allerlei overgangen tusschen bijna zoet water
(voor de monden van IJsel en Zwolsch Diep) en zeewater op.
Van de leeraren zullen dr.
van bek Plaats en dr. van Itallie

-ocr page 516-

langer of korter tijd aan boord zijn voor chemisch-physiseh
onderzoek van het zeewater.

Van de 24 candidaat-veeartsen zijn tot het 4de studiejaar toe-
gelaten :

J. Urijngs van Meersen (met lof), P. Zijp van Utrecht (met
lof), G.
Leurink van Apeldoorn, J. van der Veen van Heerenveen,
H.
Schornagel van Haarlem, L. E. Hinriohs van Nijmegen, A-
Kuipers
van Muntendam, J. Koelemeij van Spanbroek, N. P.
Woudenberg van Utrecht, B. J. C. te Hennepe van Utrecht,
A. de Boer van Benedenknijpe, H. van Straaten van Meppel,
H.
W. Klerk de Reus van Utrecht, J. Boer van Snelrewaard,
F. P. Keyser van Texel, J. Kets van Laag-Keppel, F. H.
Sardemann van Utrecht en H. J. Smit van Batavia.

Van de 34 leerlingen van het late studiejaar namen er 32
aan het overgangsexamen deel: één trok zich gedurende het
examen terug.

Toegelaten zijn: G. Krediet van Leeuwarden (met lof),
F. Sperna Weiland van Dongen (met lof), f. H. Zijp van
Utrecht (met lof), B.
IIartog van Lochem, J. A. Beijers van
Locliem, T.
Edens van Opwierde, J. Eggink van Leeuwarden,
W. H.
Schultze van Apeldoorn, S. Douma van Menaldum,
J. Asbeek Brosse van Hilversum, J. Zweers van Deventer>
J. G. T. Arntz van Nijmegen, W. F. Brink van Nijbroek,
J. C. van Veen van Deventer, J. Kok van \'s Heerenberg,
T. F.
Wismans van Venraai, K. Edel van Beemster, K. Waai,
van Bobeldijk, W. van den Akker van Alfen, P. A. van Driest
van Arnhem, E. Vleming van Zutfen, D. Haan van Beemster,
D. J. H. H. Monné van Utrecht, H. den Daas van Etten en
M.
tkn Broek van Rotterdam.

Bij Koninklijk besluit van 31 Mei 1905, n°. 75, is aan Dr. L. van
Itallie
tot 31 December 1905 opgedragen het onderwijs in de
kennis der geneesmiddelen ten behoeve van de medische studenten
aan de Rijksuniversiteit te Utrecht.

Vacante plaatsen.

Van de vacante plaatsen, opgegeven in deel XXXI, blz. 599,
van dit tijdschrift, zijn nog niet bezet:

Ede, Holten, Oldenhove en Ezinge, Ruinerwolde en Zelhem.

-ocr page 517-

In den laatsten tijd zijn gevraagd: Lichtenvoorde op een jaar-
wedde van f\'500; Goedereede en omstreken, met subsidie der
gemeenten Ouddorp, Goedereede en Stellendam van f 300, benevens
f300 van de landbouwvereenigingen; adres bij den burgemeester
van Goedereede. Dirksland, adres bij den burgemeester van Dirks-
land, en ook bij den voorzitter der landbouwvereeniging H.
Kooman Lzn. te Dirksland; Wijk-bij-Duurstede op een salaris
van f 150 en uitzicht op provinciale toelage van gelijk bedrag;
Haaksbergen op een jaarwedde van f 400 en uitzicht op een
provinciale toelage van f 200; Dorenwerd op een jaarwedde van
f 100.

Bovendien is vacant een plaats als plaatsvervangend directeur
aan het abattoir te Nijmegen (aanvangsjaarwedde f 1800) en komen
spoedig plaatsen open aan de abattoirs te Rotterdam, Leiden en
Utrecht, terwijl de gemeente Dinteloord, vacant door overlijden,
nog niet bezet is, evenmin als de gemeente Naaldwijk, door ver-
trek vacant.

Zoowel bij bet leger in Indië als bij dat in Nederland bestaat
nog een vacature als paardenarts, terwijl door het vertrek van den
heer
K. Bosma een gouvernementsveearts in Nederlandscli-Indië
kan worden aangesteld. v. E.

Veeartsenij kundig Staatstoezicht.

Bij Koninklijk besluit van 31 Mei 1905, n°. 54, zijn met
ingang vau 1 Juni, voor den tijd van 3 jaar benoemd tot plaats-
vervanger van den districtsveearts wien Utrecht als standplaats
is aangewezen de veeartsen W.
H. van Haselen te Amersfoort
en M.
de Ridder te Leerdam.

Bij Koninklijk besluit vau 7 Juni 1905, n°. 105, is, met in-
gang van dien dag, op zijn verzoek Dr. H.
Remhelts, rijkskeur-
meester voor het onderzoek van voor uitvoer bestemd vleesch
iu algemeenen dienst, standplaats \'s-Gravenhage, eervol ontslag
verleend als gouvernements-keurmeester voor Hoek van Holland
en als plaatsvervanger van den districtsveearts wien \'s-Graven-
hage als standplaats is aangewezen.

Bij Koninklijk besluit vau 26 Juni 1905, n°. 40, is aan S.
Kingma op zijn verzoek, met ingang van 1 Juli 1905, eervol

-ocr page 518-

ontslag verleend als assistent aan de Rijksseruminrichting en is
met ingang van 16 Juli daaraanvolgende tot bacterioloog aan
die inrichting benoemd H. 0.
Reeser, onderdirecteur aan het
abattoir te Utrecht.

Bij Koninklijk besluit van \'26 Juni 1905, n°. 42, zijn met
ingang van 1 Juli 1905, voor den tijd van drie jaar benoemd
tot plaatsvervangers van den districtsveearts, wien Zutfen als
standplaats is aangewezen, de veeartsen A.
van Heusden te
Nijmegen,
S. Hijmans te Zutfen, H. J. Odé te Aalten en A. A.
Bosch te Rijssen.

De Directeur-generaal van den landbouw brengt ter kennis dat
te Rotterdam van rijkswege gelegenheid zal worden gegeven tot
het afleggen van een openbaar examen ter verkrijging van een
diploma van keurmeester van vee en vleesch. Zij, die tot ge-
meld exarneu weuschen te worden toegelaten, moeten zich vóór
10 Juli a.s. schriftelijk en portvrij aangeven bij Dr. H.
Remmelts
te \'s-Gravenhage, met overlegging van het bewijs dat zij den
rijkscursus in vee- en vleeschkeuring te Rotterdam volgen of dat
zij op 25 April 1905 sedert ten minste een jaar werkzaam waren
bij een ryks- of gemeentelijken vee- en vleesehkeuringsdienst en
den leeftijd van 23 jaar bereikt hebben.

-ocr page 519-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland

gedurende Mei 1905.

(De cijfers tussclien ( ) duiden hef getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

Honds-
dol-
heid.

fs
•o

provincie.

3

Pi

H

i ä

Groningen
Friesland.
Drente. .
Ovorijsol .
Gelderland
Utrecht .
Noord-Holland
Zuid-Holland
Zeeland . .
Noord-Brabant
Limburg . .

2(2)
4(4)

14(9)
9(4)

4(3)
7(3)

13 (l:!J
9(«)

10 (i)
2 t1)
29 (")

V
1

4 (3)

1

»»

W

0(2)

4(2)

Totaal

3(3)

42 (14)

11 («)

02 ( 47) „

4(2)
v. E.

50

(Staafscowran« van 25/20 Juni 1905, n°. 147.)

-ocr page 520-
-ocr page 521-
-ocr page 522-

DE ONVRUCHTBAARHEID, HET OPBREKEN EN DE

VROEGGEBOORTE BIJ RUNDEREN ALS
GEVOLGEN VAN DEN BESMETTELIJK EN SCHEEDE-
EN BA A RMO E DER-CAT AR RH,

door

M. G. DE BRUIN.

De klachten der veehouders over de bovengenoemde
stoornissen worden telken jare vernomen, en ieder prakti-
zeerend veearts heeft de gelegenheid om waar te nemen
dat het bedrijf van den veehouder daardoor groote schade
kan lijden, liet behoeft geen betoog dat van onze zijde
hieraan de grootste aandacht dient te worden gewijd
en derhalve de oorzaak dezer verschijnselen moet worden
opgespoord.

In koppels runderen waar steeds vele dieren onvrucht-
baar blijven, zelfs na herhaald dekken, en waarvan men ook
hoort dat ieder jiar enkele koeien verwerpen, heerscht somtijds,
zooals riiij herhaaldelijk is gebleken, de besmettelijke scheede-
catarrh. Het is wellicht niet ondienstig er op te wijzen, dat
deze catarrh dikwijls reeds een groote uitbreiding heeft
ondergaan, voordat bij wordt onderkend. Alleen het symptoom
dat den catarrh vergezelt, 11.1. bet herhaald tochtig worden,
trekt de aandacht.

Sedert October 1904 heb ik in de omstreken van
Utrecht, waar veehouders de opmerking maakten dat vele
koeien onvruchtbaar bleven 11a herhaald te zijn gedekt,
enkele koppels onderzocht. Het is mij daarbij gebleken,

33

-ocr page 523-

dat. de genoemde catarrh zeer verbreid kan voorkomen, zonder
dat de eigenaar daarvan iets vermoedt. Ik licb koppels onder-
zocht, waarvan slechts enkele exemplaren niet door de ziekte
waren aangetast en waar bij nader onderzoek bleek, dat de
catarrh wellicht reeds geruimen tijd bad geheerscht.

Naaststaande tabel moge een inzicht geven van de ver-
breiding der ziekte in enkele koppels.

I)e verschijnselen der ziekte. Het algemeen wel-
zijn is bij den besmettelijken scheede-catarrb niet gestoord.
Door den eigenaar wordt opgemerkt dat de koeien herhaald
tochtig worden, zelfs nadat zij eenige malen zijn gedekt.
Loopen de dieren in de weide, dan is de frequente bronst
gemakkelijk waar te nemen, doordat de koeien herhaal-
delijk op elkaar rijden. Dit symptoom ziet men soms bij
kalveren van 3 en 4 maanden oud; bij het onderzoek blijken
deze dan reeds aan den scheede-catarrb te lijden.

I)e plaatselijke verschijnselen door den catarrh veroor-
zaakt, zijn zeer duidelijk. Uit een practisch oogpunt verdient
het aanbeveling een acuut en een chronisch stadium tc
onderscheiden.

Bij den acuten scheede-catarrb neemt men het
volgende waar.

De mucosa van het vestibulum is hoogrood gekleurd,
hetgeen veroorzaakt wordt door een sterke capillaire vaat-
injectie, welke vooral duidelijk is indien men de labiae spant
door met de vingers op de huid te drukken op het oogen-
blik dat de vulva door de duimen wordt geopend. Meestal
is ook zwelling van het slijmvlies aanwezig.

Karakteristiek is echter op bet slijmvlies het bestaan
van kleine knobbeltjes, welke daarop in groot aantal
kunnen voorkomen. Zij hebben dc grootte van een speldeknop,
zijn dicht bij elkaar gelegen en vooral in den omtrek van
den clitoris zichtbaar. Ook komen zij in rijen voor, welke
in overlangsche richting van den clitoris naar den introitus

-ocr page 524-

Eigenaar
en Woonplaats.

Aantal koeien.

Lijdende aan
scheede-catarrh.

Gezond d. w. z.
niet lijdende aan
scheede-catarrh.

Aantal
drachtige koeion.

Aantal
guiste koeien.

Percentage
guiste koeien.

Aantal dekkingen
bij de
guist gebleven koeien.

Aantal
vroeggeboorten.

Opmerkingen.

T. B. te G.

15

14

1

9

6

40

3 en 4 maal

0

4 pinken lijdende aan scheede-

catarrh. De kalveren leden niet

W. B. Tzn.te G.

aan dysenteria neonatorum.

14

12

2

8

6

43

4 en 5 ,,

2

3 op de markt aangekochte vaar-

zen lydende aan acuten scheede-

J. B. te G.

1

6

11

catarrh.Geen diarrhee der kalveren.

17

10

61

2, 3,4, 6, 9 en 10 „

2

2 graskalveren lijdende aan

scheede-catarrh.

C. v. 0. te Z.

1\'2

7

5

4

8

66.6

1 7 en 10

2

6 aangekochte koeien waren alle

J. « 1 v_/l 1 i V ) ^

lijdende aan scheede-catarrh.

J. H. d. G. te H.

40

27

13

40

0

0

3, 1 en 5 ,,

10

Gemiddeldo drachtigheidsduur

38 weken.

34

26 kalveren stierven aan diarrhee.

F. v. Z te W.

20

8

31 3?

0

0

4 en 5 ,,

6

Yorige jaren stierven vele kalve-

ren aan diarrhee, na de toepassing

C. v. V.te A. l)

35

27

der methode Poels geene.

8

23

3 en 4 „

13

4 stuks verwierpen na 6 maanden,

2 na 7 maanden, 7 stuks kalfden

W. V. te IJ. \')

30

27

3

10

3, 4 en 5 ,,

3

14 dagen te -vroeg; 8 kalveren

lijdende aan omphalitis en diarrhee.

S. D. te d. B. l)

31

24

7

22|

5 en 6 ,,

0

Wed. W.teB. l)

20

24

5

18

8 a 9 „

10

1) In deze koppels is niet elke koe op scheede-catarrh onderzocht, wel is het beBtaan der ziekte bij tal van koeien vastgesteld.

-ocr page 525-

vaginalis verloopen. Voorts zag ik dikwijls vele knobbeltjes
in den bovenwand van het vestibuluni.

Het aantal knobbeltjes is zeer verschillend. Bij sommige
koeien neemt men ze op enkele plaatsen waar, bij andere
kan de vestibnlum-mncosa bezaaid zijn met knobbeltjes, zoodat
men van een moerbeiachtig uiterlijk dier mucosa zou kunnen
spreken.

Voor hen, die voor de eerste maal op deze ziekte onder-
zoeken, dient te worden opgemerkt, dat bij het onderzoek
het licht schuin op het slijmvlies moet vallen, wil men de
knobbeltjes zien. Men laat derhalve de koe uit den stal
halen en onderzoeke niet hij slechte verlichting. Ook bij
kunstlicht zijn de knobbeltjes gemakkelijk over het hoofd
te zien.

Betast men de knobbeltjes met, de vingertoppen, dan bemerkt
men dat zij vast op het gevoel zijn en iets boven bet niveau
van het slijmvlies uitsteken. Met, blaasjes hebben zij absoluut
niets gemeen en de naam van „Knötchenausschlag", door
onze oostelijke naburen daaraan gegeven, is dan ook vol-
komen juist. Ook de wetenschappelijke naam van „vnginitis
grannlaris" drukt de ziekte juist, uit. Behalve de knobbeltjes
is er echter nog meer bij dergelijke dieren t,e zien. De
catarrhaal ontstoken mucosa scheidt namelijk
eenig slijm af. Dit slijm kan helder, opalesceerend, echter
ook eenigermate purulcnt zijn. Dit laatste moet echter zoo
worden verstaan, dat, het aantal witte bloedlichaampjes in
het excreet steeds gering is; de kleur is evenwel wit.

Meestal is het heldere slijm te zien in den vorm van
draden, welke van den eenen wand der scheede naar den
anderen zijn gespannen en derhalve alleen worden waarge-
nomen, als de labiae uit, elkaar worden gehouden. Soms
vindt men ook het heldere slijm aan de baren van de
onderste commissuur der vulva gekleefd of aan de
staartharen.

-ocr page 526-

In den staltijd is de uitvloeiing het best te zien wanneer
de koeien des morgens zeer vroeg worden onderzocht, d. w. z.
vóór het melken. Hebben zij eenmaal gestaan en heeft de
urineloozing plaats gehad, dan zoekt men te vergeefs het
slijmig exereet.

Een hulpmiddel, om dit verschijnsel te voorschijn te roepen,
is de dieren eenige minuten te laten loopen. Het schijnt
dat de secretie daardoor toeneemt.

Bij enkele koeien, welke aan den acuten scheede-catarrh
lijden, komt het voor dat het onderste gedeelte der vul va, d. w.z.
het deel dat om den clitoris is gelegen, eenige zwelling
vertoont, welke reeds van buiten zichtbaar is. Dit bespeurt
men echter alleen bij dieren welke versch zijn geïnfecteerd ;
het symptoom verdwijnt na 3 a 4 dagen.

Behalve de reeds genoemde verschijnselen, welke ons
in staat stellen de ziekte gemakkelijk te onderkennen, valt
nog te vermelden dat vooral koeien welke aan acuten scheede-
catarrh lijden bij het onderzoek zeer pijnlijk zijn. Dit is
zelfs het geval bij eenvoudig uit elkaar houden der labiae.
Het meest echter blijkt deze pijnlijkheid bij het dekken,
doordat de koe heen en weer springt en den rug doorbuigt.
Voor den stier levert dit verzet gevaar op; ernstige be-
leediging van den penis kan hiervan het gevolg zijn.

Bij het, onderzoek van dieren blijkt zeer dikwijls dat de
catarrh zich niet verder uitbreidt dan tot den introitus va-
ginalis. Ook het onderzoek van koeien welke, nadat zij on-
vruchtbaar bleken te zijn, werden geslacht, geeft meestal
aan dat de catarrh zich niet verder heeft ontwikkeld dan in
het caudale gedeelte der vagina. De oorzaak dat deze dieren
onvruchtbaar zijn, moet worden gezocht in een reflectorische
kramp van den cervix uteri tijdens den coitus.
Zschokke \')
heeft het eerst hierop gewezen en het komt mij voor dat

!) Zschokke, Die Unfruchtbarkeit des Rindes, 1900, S. 144.

-ocr page 527-

deze verklaring de juiste is. Immers voor de conceptie is
het noodzakelijk dat de cervix enkele centimeters openstaat,
opdat het sperma direct in het corpus uteri kan worden
geïnjiciëerd of, nadat het onder de portio vaginalis uteri is
gedeponeerd, den zaaddraden de weg open sta door eigen
beweging en aspiratie van den uterus uit, het baarmoeder-
epitheel en daarna het tuba-epitheel te bereiken.

Ook het hevig persen na den coitus kan oorzaak zijn dat
de koe niet concipiëert. Hoe gevoeliger het scheede-slijm-
vlies, hoe sterker het persen. Vele gevallen van zoogenaamd
vaginismus moeten wellicht worden toegeschreven aan groote
pijnlijkheid, als gevolg van den scheede-catarrh.

Heeft de acute scheede-catarrh eenigen tijd bestaan, dan
verdwijnt langzamerhand de roodheid van het slijmvlies en
de slijraafscheiding wordt zeer gering. Onderzoekt men na
14 dagen of 3 weken voor de tweede maal een koe, welke
bij het eerste onderzoek leed aan een acuten catarrh, dan is
het slijmvlies niet gezwollen, de hyperaemie is verdwenen,
de knobbeltjes zijn evenwel nog duidelijk te
zien, vooral als het licht schuin invalt. Pijnlijkheid is bij het
onderzoek in zoover te constateeren als de vingers of de hand
in het vestibulum worden gebracht. Bij eenvoudig openhouden
der vulva met de vingers geeft het dier geen pijn te kennen.

De catarrh gaat nu over in een chronisch stadium en kan zich
over het vaginaalslijmvlies uitbreiden en zelfs den moedermond
bereiken. Evenwel is dit zelden het geval, meestal bepaalt
de catarrh zich tot het vestibulum en een gedeelte der scheede.

Door vele waarnemers is opgemerkt dat de catarrh zich
ook tot op het baarmoederslijmvlies kan uitbreiden en een
chronische endometritis kan doen ontstaan. Het is vooral
Martens *) die daarop heeft gewezen, en ook Ostertag 1)

1 ) Ostertag, Monatshefte für praktische Tierheilkunde Bd. XII, Heft
11 u. 12.

-ocr page 528-

heeft bij een koe, welke aan chronischen baarmoeder-catarrh
lijdende en dientengevolge onvruchtbaar was, het door hem
als oorzaak van den scheede- en baarmoeder-catarrh aange-
toonde lager organismus (diplo- en korte streptococcus) in reine
cultuur in het endometritisch exsudaat aangetroffen.

De besmettelijkheid van den scheede-catarrh.

De groote besmettelijkheid dezer ziekte is reeds lang bekend.
Treft men in een koppel runderen bij één dier de ziekte
aan, dan blijkt somtijds bij nader onderzoek dat niet alleen
tal van koeien zijn aangetast, maar dat ook oude gevallen
worden aangetroffen, zoodat met grond mag worden ver-
moed, dat de ziekte reeds lang heeft bestaan.

De catarrh wordt meestal overgebracht door den stier.
Heeft deze een koe met scheede-catarrh gedekt, dan blijft
het scheede-secreet aan den penis of aan de lange haren
\\an het einde der voorhuid zitten. Dekt deze stier an-
dere koeien, dan wordt het scheede-slijm der vorige koe
in bet vestibulum of in de vagina gebracht, en na eenige
dagen leert het onderzoek dat ook deze koe aan scheede-
catarrh lijdt.

* De eigenaar bemerkt daarvan niets, de kde vertoont geen
enkel ziekteverschijnsel, zij eet goed, herkauwt en geeft de
normale hoeveelheid melk.

Deze wijze van overbrengen is de meest voorkomende
en in bijna alle gevallen vertoont de stier ook geen enkel
verschijnsel dat er op wijst, dat hij besmet is. Hij func-
tionneert alleen als overbrenger der smetstof. Ook de lust
tot dekken blijft hij behouden.

Evenwel moet worden opgemerkt dat de stier nu en dan
kan lijden aan een ontsteking der voorhuid, welke clinisch
overeenkomt met den beschreven catarrh, die op het scheede-
slijmvlies wordt aangetroffen. Het volgend voorbeeld moge
dit duidelijk maken.

-ocr page 529-

Den 25stcn Mei onderzocht ik een stier welke lijdende
was aan een ontsteking der voorhuid. De zwelling was zeer
belangrijk, terwijl een muco-purulent exsudaat uitvloeide,
dat als korsten rondom de opening van de voorhuid aan
de lange haren plakte. Nadat de patiënt was neergesnoerd
en ter dege bevestigd, gelukte het den penis uit de voorhuid
te trekken en een gedeelte van het slijmvlies der voorhuid
aan een inspectie te onderwerpen. Het bleek dat dit in ontsteking
verkeerde en dat een belangrijke hoeveelheid etterig slijm
werd afgescheiden.

Deze stier had koeien gedekt van een naburigen veehouder.
Bij het onderzoek der koeien werden enkele gevallen van
scheede-catarrh aangetroffen.

Kort nadat de stier eenige koeien uit den besmetten koppel
had gedekt en vóór de zwelling der voorhuid was te zien,
had bij ook een koe van zijn eigenaar gedekt. Ook deze
koe leed na eenige dagen aan scheede-catarrh.

Ofschoon de infectie meestal wordt overgebracht, door den
stier, kan een koe toch ook op andere wijze worden besmet.
Herhaaldelijk ziet men den catarrh bij jonge kalveren, waarbij
de infectie niet door den stier kan hebben plaatsgevonden.
De smetstof wordt namelijk ook overgebracht doordat de
staartpluim, waaraan zich slijm bevindt, in de vulva van
naaststaande koeien wordt geslagen. Vooral op stal komt
dit voor. Verder wordt de besmetting overgebracht door
poetsgereedschap, het spantouw, door de handen der melkers
en ook doordat jonge kalveren, welke bij koeien in de weide
loopen, dan deze dan gene koe in de nabijheid der vulva,
waar zich slijm aan de huid of den staart bevindt, beruiken.

Over den aard der smetstof, de dienaangaande
verrichte onderzoekingen en het kunstmatig overbrengen met
reine culturen der diplo- en streptococcen van
Osteutar,
verwijs ik naar mijn rapport, opgenomen in dit tijdschrift,
deel 32, blz. 159.

Ik veroorloof mij echter hieraan het volgende toe te voegen :

Bij het microscopisch onderzoek vau hét scheede-secreet

-ocr page 530-

van koeien welke aan scheede-catarrh lijden, kan liet voor-
komen dat men zeer weinig of geen lagere organismen
aantreft. Dit is een gevolg van de zelfreiniging der
scheede na een bacteriëninvasie. Volgens de onderzoekingen
van
Denzleu 1) berust deze zelfreiniging op een leuco-, resp.
phagocytose.

Jn één geval vond ik in het scheedeslijm van een koe,
lijdende aan scheede-catarrh (zie tabel, T. B. te
G.), een korten
streptococcus, welke in reine cultuur kon worden gekweekt.
Een bouilloucultuur met watten in de scheede van een kalf
gebracht, veroorzaakte wel hyperaemie van het slijmvlies
met afscheiding van een opalesceerend slijm, echter geen
zwelling der follikels in den vorm van knobbeltjes. Deze
streptococcus had in dit geval een geringe virulentie.

Bij één patiënt, lijdende aan acuten catarrh met talrijke
knobbeltjes, zijn van de pathologisch veranderde gedeelten
van het slijmvlies coupes gemaakt en deze op de aanwezigheid
van lagere organismen, meer in het bijzonder op den korten
streptococcus, onderzocht. Het resultaat was negatief. Ik
hoop hierover later uitvoeriger mededeeling te doen.

De lagere organismen, welke ouder gewone omstandig-
heden in het vestibulum voorkomen, zijn, met uitzondering
van liet bacterium coli commune, meestal vau geringe viru-
lentie. Door
Denzler is aangetoond dat de mucosa der vagina,
ook na de infectie met den streptococcus pyogenes en het
bacterium coli commune, de verschijnselen der colpitis fol-
licularis inf\'ectiosa kan vertoonen en dat de knobbeltjes
nog weken na de infectie aanwezig waren.

De gevolgen van den besmettel ij ken scheede-
cata rrh.

1. Onvruchtbaarheid. Bij den scheede-catarrh be-
staat een veriioogde gevoeligheid van de vagina, zoodat de
normale invoering van den penis in den moedermond kan
worden belemmerd. Tevens moet worden opgemerkt, dat

1  Denzler, Die Bakterienflora des gesunden Genitalkanals des Eindes
in ihrer Bedeutung für das Zustandekommen des Puerperalfiebers. Inaugural-
Dissertation. Bern 1904.

-ocr page 531-

door liet zoogenaamd vaginismus de sphincter cervicis
reflectorisch wordt gesloten en derhalve geen conceptie
mogelijk is.

Er komen gevallen voor waarbij de catarrh zich uitslui-
tend bepaalt tot het vestibuliim en den introitus vaginalis.
Het gedeelte scheede bij de portio vaginalis en ook de
uterus, de tubae en de ovariën zijn normaal, en toch blijkt
de koe onvruchtbaar. De verklaring der onvruchtbaarheid
ligt in het feit dat het sperma niet in het corpus uteri
kan komen.

Nu gebeurt het dat deze koeien na herhaald dekken of
door kunstmiddelen, als een strak getrokken buiksingel, het
laten loopen onmiddellijk na de dekking of het toelaten
van een anderen stier, wel eens concipieëren.

Dit bevreemdt ons evenwel niet, wanneer wij weten dat
de spermatozoïden, welke in de vagina zijn gedeponeerd,
daar eenigen tijd hun bewegingen behouden en, wanneer de
cervix uteri opengaat (zooals dit bij het ophouden van den
spasnius na loopen het geval is), bun weg naar het corpus
uteri kunnen vervolgen.

2. Opbreken en verwerpen.

De waarneming leert dat sommige koeien welke na her-
haalde dekking onbevrucht bleven, lijdende zijn aan fluor
albus. Men kan dit opmerken des morgens wanneer dergelijke
koeien een gedeelte van den nacht hebben gelegen. In den
mest en aan de haren der onderste vulvacommissuur wordt
dan een purulent exsudaat aangetroffen, dat in sommige ge-
vallen iets slijmig, in andere gevallen wit en klonterig is.

Onderzoekt men dergelijke koeien vaginaal, dan blijkt dat
dit exsudaat uit den uterus komt en het gevolg is van een
chronischen uteruscatarrh.

Of deze uteruscatarrh een voortzetting is van den besrnet-
telijken scheede-catarrh is niet uit te maken, wel weten wij
dat ,wanneer deze koeien concipiëeren, zij zeer vaak verwerpen.

-ocr page 532-

In welke periode dit verwerpen zal volgen, hangt geheel af
van het aangetaste oppervlak carunkelepitheliurn. Zijn de
meeste carunculae aangedaan, clan gaat het bevruchte ei
reeds na 6 of 9 weken te gronde, omdat er een voldoend
voedend chorionoppervlak wordt gemist. Men noemt dit dan
„opbreken \'. Betreft de catarrli slechts enkele carunculae,
dan kan het kalf zich ontwikkelen tot 7, 8 maanden en
alsdan worden uitgedreven. In de tabel vindt men daarvan
onder n°. 7 een duidelijk voorbeeld.

Het verwerpen is bij dezen catarrh aan geen bepaalde
periode der drachtigheid gebonden. Het kan te allen tijde
volgen, wanneer geen normale hoeveelheid carunkelepitheliurn
meer aanwezig is en de vrucht derhalve aan inanitie sterft.

De vraag wordt dikwijls gedaan of koeien welke aan den
besmettelijken scheede-catarrh lijden onvruchtbaar zijn. Dit
is geenszins altijd het geval. Sommige dieren kunnen, na
eenige malen gedekt te zijn, concipiëeren en hun tijd uit-
dragen. Evenzoo is het mogelijk dat een koe, welke ver-
worpen beeft, bet volgend jaar concipiëert en op tijd kalft.
Dit geschiedt wanneer de catarrh geneest, en herhaaldelijk
worden dergelijke gevallen waargenomen waarbij de virulentie
van het lager organismus gering is. Lijdt echter een koe
geruimen tijd aan fluor albus, als gevolg van een chronischen
uterus-catarrh, dan blijft zij onvruchtbaar zoolang de catarrh
bestaat.

Is er eenig verband tusschen het voorkomen
van den scheede-catarrh en het sterven der
pasgeboren kalveren in eenzelfden koppel?

Een gelijktijdig voorkomen van beide ziekten werd o. a
waargenomen bij den veehouder P. v. Z. te W. (zie de tabel).
Na de toepassing der scheede-ontsmetting en van de navel-
desinfectie was het resultaat zeer gunstig. Het behoeft geen
betoog dat het voorkomen van dysenteria neonatorum, hetzij
als een symptoom van navelinfectie, hetzij als gevolg van een

-ocr page 533-

infectie per os, zeer goed mogelijk is. Tocli wordt het sa-
mengaan dezer stoornissen niet als regel geconstateerd.

Wel moet worden opgemerkt dat in koppels waar de be-
smettelijke scheede-catarrh heerscht, vele kalveren sterven
aan diarrhee, omdat zij zwak ter wereld komen en weinig
weerstandbiedend zijn tegenover ongunstige hygiënische
verhoudingen.

Prognose. l)e besmettelijke scheede-catarrh kan bij
doelmatige behandeling genezen. In acute gevallen kan in
drie weken herstel volgen. Heeft de catarrh geruimen tijd
bestaan, dan dient de behandeling langer te worden voort-
gezet. Koeien welke lijden aan een baarmoeder-catari h en
dientengevolge fluor albus hebben, genezen zelden; men
doet verstandig dergelijke dieren vet te maken en voor de
slachtbank te verkoopen, te meer omdat zij niettegenstaande
den catarrh zeer goed te mesten zijn.

Dat de scheede-catarrh in een koppel vee blijft bestaan,
hoewel de behandeling regelmatig geschiedt, moet worden
toegeschreven aan de herhaalde infectie, waaraan de koeien
blootstaan. Het schijnt dat het doorstaan der ziekte geen
onvatbaarheid medebrengt, zoodat, zoowel een herhaalde
infectie bij het dekken als ook door dragers kan plaats
vinden.

Evenwel moet, worden opgemerkt, dat in sommige ge-
vallen spontane genezing kan volgen. Herhaaldelijk zag
ik dieren zondereenige behandeling herstellen. Wellicht moet,

O O

dit aan de geringe virulentie der smetstof worden toege-
schreven. Op deze wijze laat zich ook verklaren dat de scheede-
catarrh in sommige koppels bij meer dan de helft der
dieren wordt waargenomen, en dat deze niet alleen op tijd
kalven, maar ook na 1-, 2-, soms 3-maal te zijn gedekt,
concipiëeren en hun tijd uitdragen.

Men moet er dus wel degelijk aan denkeu, dat niet steeds
het bestaan van den catarrh met zich brengt de onvntchtbaar-

-ocr page 534-

heid, het opbreken of het verwerpen. Dit koint wel voor,
maar het is geen regel.

Behandeling en prophylaxis.

Aan de behandeling dient een onderzoek van alle vrou-
welijke dieren vooraf te gaan, derhalve ook van de zooge-
naamde guiste koeien, van koeien welke worden vetgemaakt,
en ook van pinken en kalveren. Het, nazien van de laatst
genoemde dieren blijft wel eens achterwege, en toch vindt
men hieronder soms acute gevallen.

De curatieve behandeling is vooral in het buitenland met
verschillende methoden beproefd; ik verwijs daarom naar
mijn hier te voren genoemd rapport. Zij moet aan de volgende
voorwaarden voldoen, n.1.: 1°. goedkoop zijn, 2°. door den
eigenaar of diens personeel kunnen worden toegepast en
3°. bij alle dieren kunnen geschieden.

Een bezwaar, dat bij elke behandeling bestaat, is, dat de
aangewende middelen niet lang genoeg met het scheede-
slijmvlies in aanraking blijven en daardoor niet diep genoeg
indringen. Vandaar ook dat de inspuitingen met antisep-
tische en adstringeerende oplossingen, als 2 °/0 aluinoplossing,
l a 2 °/o bacil lol- of creoline-oplossing niet steeds goede
resultaten hebben opgeleverd. Het beste voldeed nog de 1 °/00
oplossing van ichthargan en de 1 °/o oplossing van zilver-
nitraat. Ten einde deze oplossing gedurende geruimen tijd
te doen inwerken, heeft men wattentampons met de ichthargan-
oplossing gedrenkt in de scheede gebracht en deze daar
zoo lang laten liggen, dat de koe ze uitperste De tam-
pons blijven een zeer verschillenden tijd in de scheede,
sommige £-1 uur, enkele een halven dag, de meeste
worden echter na een paar uren uitgedreven. Hoofdzaak is
dat zij niet de vingers voorbij den introitus vaginalis worden
gebracht. Naast deze behandeling worden de geslachtsdeelen
en de staart dagelijks gereinigd met 1-li percent bacillol-oplos-
sing, terwijl omde 3 dagen een nieuwe tampon wordt ingebracht.

-ocr page 535-

Deze behandeling, welke in de provincie Saksen veel is
toegepast en die mij ook door Dr.
Raebiger te Halle was
medegedeeld, heeft mij wel goede resultaten gegeven, echter
moet worden gezegd dat de behandeling eenigermate om-
slachtig is en door vele veehouders niet voldoende wordt
toegepast. Vooral bij jonge vaarzen en bij kalveren levert
het inbrengen van een tampon dikwijls bezwaar op.

Het inbrengen van capsules, gevuld met 10 °/o bacillol-
zalf, zooals door
Bischofk is aanbevolen, is een zeer een-
voudige methode, welke met goed gevolg is toegepast.

De in den handel gebrachte capsules zijn 6 cM. lang en
hebben een diameter van cM. Het zijn capsulae oper-
culatae. Het inbrengen geschiedt met de vingers zoover
mogelijk. Na eenige minuten smelt het gelatine-omhulsel
en de zalf bedekt weldra de tegen elkander liggende wanden
der scheede.

Brengt men om den anderen dag een capsule in, dan kan
de catarrh in 3 weken genezen zijn, mits de wasschingen
van de uitwendige geslachtsdeelen niet worden verzuimd.
Elke capsule kost 1\\ cent. Ofschoon het resultaat mij bij
verschillende runderen heeft bevredigd, komt het mij voor
dat deze behandeling bij groote koppels te duur is.

Door Raebiger is een zalfspuit in den handel gebracht,
waarbij de zalf als een worst in de scheede wordt gelegd.
De spuit heeft een groot lumen en is overal even wijd, ook
aan de uitvoeropening. De gevulde spuit wordt zoover
mogelijk in de scheede gebracht en tijdens het uitdrukken
jatigzaara teruggetrokken.

Rusterholz heeft een methode aangegeven welke naast
eenvoud het voordeel paart dat zij goedkoop is. In de scheede
brengt men namelijk eiken dag een bougie van 8 c.M.
lengte en 8 m.M. dikte. Zij bestaat uit ichthyol en cacao-
boter 1 op 10. Deze bougie wordt met de vingers zoover
mogelijk in de scheede gebracht, waarna de labiae 2 a 3

-ocr page 536-

minuten met de vingers worden gesloten. In dien tijd smelt
de bougie en de scheedewand is met de zalf besmeerd.
Persen doen de koeien in het geheel niet op dit middel,
zoodat de zalf geruimen tijd kan inwerken. Is deze behan-
deling 5- a 6-maal herhaald, dan is decatarrh meestal genezen.
In verouderde gevallen dient de behandeling langer te worden
voortgezet.

Voor hen, die deze bougies zelf wenschen te vervaardigen,
merk ik op, dat zij, na het rollen van de massa, met
een kleine hoeveelheid talcum venetum moeten worden be-
strooid, ten einde het aan elkander kleven te voorkomen.
Vooral in den zomer is de massa week.

Prophylaxis.

Het grootste aandeel aan de besmetting van een koppel
heeft de stier. Het is dus noodig dat in streken waar de
besmettelijke scheede-catarrh voorkomt:

1°. De stierenhouder kennis draagt van de verschijnselen
der ziekte bij koeien, en elke koe, vóór zij wordt gedekt,
met het oog op het bestaan der ziekte onderzoekt. Elke
koe met scheede-catarrh wordt geweigerd.

2°. Na elke dekking wordt de voorhuid van den stier
afgewasschen met 1 °/o bacillol- of creoline-oplossing en wordt
de voorhuid met een caoutchoucslang en trechter uitgespoeld.

3°. De haarpluim aan de voorhuidopening wordt afge-
knipt, zoodat een grondige reiniging mogelijk is.

4°. Stieren met een voorhuid-catarrh worden niet ter
dekking toegelaten, en gedurende 3 weken eenmaal daags
met een 1-1J °/o bacilloloplossing in de voorhuid gespoten.

Verder moeten de volgende maatregelen worden toege-
past, indien de besmettelijke scheede-catarrh bij enkele koeien
wordt geconstateerd:

5°. Het onderzoek van den geheelen koppel, opdat de
zieke dieren onmiddellijk kunnen worden behandeld.

6°. Van alle koeien, ook van de gezonde, moeten om

-ocr page 537-

den anderen dag de vidva, de staart en de achtervlakte
der dijen worden gewasschen met I-I5 % bacillol- of
creoline-oplossing. Ook de staartpluim moet gedurende eenige
minuten in deze oplossing worden gespoeld.

Bij enkele veehouders ontmoet men in zake de toepas-
sing dezer voorschriften het bezwaar, dat de behandeling
niet lang genoeg wordt voortgezet. Het begint hun spoedig
te vervelen om de in hun oog totaal gezonde dieren te behan-
delen. Trouwens de vox populi is veeleer geneigd de oor-
zaken der onvruchtbaarheid toe te schrijven aan droge zomers
of natte najaren, terwijl ook wel wordt beweerd, dat het
herhaald dekken der koeien nu eenmaal in sommige jaren
voorkomt en dat daar weinig aan te doen is. Ofschoon
dergelijke zienswijzen wel in alle streken zullen worden
gehoord, raad ik, indien door het onderzoek is gebleken dat
de scheede-catarrh als de oorzaak moet worden beschouwd,
aan er den veehouder uitdrukkelijk op te wijzen, dat een
nauwkeurig doorgevoerde behandeling doel kan treffen. Tevens
moet elke aangekochte koe op dit lijden worden onderzocht.
Zij brengt de ziekte direct of indirect, het laatste door middel
van den stier, in den koppel.

OVER BACTERIOLOGIE, BACTERIOLOGISCH ONDER-
ZOEK EN BACTERIOLOGEN,

door

D. A. DE JONG Jzn.

Mocht later iemand zich geroepen gevoelen de geschiedenis
van de veeartsenijkunde in Nederland gedurende de laatst
verloopen 25 jaar te beschrijven, dan zal hij zonder twijfel
de vervvaarloozing memoreeren, welke het onderwijs in de

-ocr page 538-

bacteriologie te verduren had. Waarschijnlijk zal hij
evenmin vergeten te wijzen op de leemten in het onderricht
in andere vakken, op zooveel andere grieven welke tegen ons
veeartsenijkundig onderwijs reeds zoo dikwijls en met recht
werden ingebracht, maar het komt mij voor, dat hij der
bacteriologie grootere aandacht zal schenken, omdat in het
genoemde tijdperk dit vak, vergeleken met andere, meer
dan gewone vorderingen maakte, wat niet belette dat het aan
de veeartsenijschool zoo goed als geheel werd verwaarloosd.

Meermalen is in dit tijdschrift op die fout gewezen. En
in één adem daarmede werd gewoonlijk genoemd het ge-
brekkig onderwijs in een ander studievak, te weten de
ziektekundige ontleedkunde.

In afwachting van de dingen, welke komen zullen, en
wij hopen, dat zij vele mogen zijn, hebben we te consta-
teeren, dat thans nog van degelijk onderwijs in de beide
vakken niet gesproken kan worden, waarbij ik overigens
allerminst wensch te onderschatten datgene, wat verschillende
leeraren aan de veeartsenijschool onder de bekende ongun-
stige omstandigheden nog hebben weten te geven. Stond
het aan mij om te beslissen, welke leemte het eerst zou
worden aangevuld, dan zou zeker het onderwijs in patho-
logische anatomie de voorkeur genieten, omdat ik grondig
onderwijs daarin veel meer onmisbaar acht voor den veearts
dan dat in bacteriologie. De studie der ziekte-processen door
direct onderzoek der cadavers, organen of weelsels, al of
niet met behulp van den microscoop of ook van bacteriolo-
gische methoden, het langs experimenteelen weg opwekken
of volgen van die veranderingen, is voor iemand, die latei-
de ziektekunde practisch te beoefenen heeft, van oneindig
grooter principieel, fundamenteel belang dan dat, wat zelfs
een meer uitgebreid onderwijs in bacteriologie kan geven.

Ik meen een dergelijk gevoel voor de waarde der ziekte-
kundige ontleedkunde niet zonder recht te koesteren. Vóór

34

-ocr page 539-

20 jaren raadde de toenmalige leeraar in pathologische
anatomie, die evenals zijn waardige opvolgers te sukkelen ,

had met de dwaze combinatie der hem opgedragen vakken,
mij aan te trachten het door hem op onvoldoende wijze
gegeven onderwijs in pathologische anatomie langs anderen
weg aan te vullen. Ik heb den raad niet in den wind ge-
slagen. En al heeft die poging mij langer student (sic)
gemaakt dan ik ooit gedacht had te zullen zijn, zij geeft
mij reden tot dankbaarheid in verschillend opzicht. Niet
alleen heb ik leeren begrijpen van welk een groot belang
goed onderwijs in ziektekundige ontleedkunde voor den
geneeskundige is, hoe onmisbaar het voor den zelfstandigen
werker op het gebied der ziektekunde moet worden geacht,
maar ik heb tevens het verschil tusschen vak- en academisch
onderwijs leeren kennen. i

Wanneer ik zulks overdenk, zou ik wel een raad willen
geven aan die jongeren, welke na behaald veearts-diploma
geen anderen wensch kennen dan het halen van den doctors-
titel te Bern. Zou het werkelijk niet beter zijn allereerst te
trachten het ontbrekende aan te vullen op de wijze als boven
werd aangegeven, het voor de promotie bestemde geld daar-
voor te besteden, dan een proefschrift saam te stellen, al of
niet met behulp van anderen, op een gebied hetwelk men
dikwijls niet meer betreedt, ten einde een titel te krijgen,
uit een wetenschappelijk oogpunt van problematische waarde?

Maar ik dwaal af. Ik had het over de bacteriologie en
over het onderwijs daarin, en zeker kan de aanstaande vee-
arts beter dit laatste ontberen dan dat in pathologische
anatomie. Men moet zich van het onderwijs in bacteriologie
aan een veeartsenijschool, al zijn tijd en laboratorium ter
beschikking, ook niet al te veel voorstellen. Het zal in
den regel, zelfs bij een tamelijke uitgebreidheid, niet meer
omvatten dan dat in de gewone bacteriologische methoden
en het verrichten van eenvoudige experimenten bij dieren,

-ocr page 540-

waarbij dan vooral op de clinische diagnostiek zal worden
gelet; dat zal reeds veel tijd en zorg van den leeraar eischen.
Vergelijkt men dit met hetgeen een goed onderwijs in ziekte-
kundige ontleedkunde kan en heeft te geven, dan is de
keus niet twijfelachtig.

Ik noem dus onderwijs in bacteriologie, daaronder het zoo-
even genoemde verstaande, minder onmisbaar dan dat in
pathologische anatomie. Het te kort in het eerste is latei-
veel gemakkelijker aan te vullen.

Hoe het echter zij, de geschiedschrijver zal, ik herhaal
het, te constateeren hebben dat in het jaar 1905, een tijd
dus waarin enkele onderdeelen der bacteriologie, bijv. de
immuniteitsleer, reeds een verbazende hoogte hebben bereikt,
van onderwijs in bacteriologie, ook in eenvoudigen zin, aan
de veeartsenijschool nog geen sprake was.

De noodige kennis op dit gebied wordt dus den
jongen veeartsen onthouden. Maar er is nog een ander na-
deel. Het gevaar bestaat, dat valsche kennis gekweekt
wordt. Waar het elementaire onderwijs in bacteriologie niet
tot zijn recht komt, kunnen onmogelijk juiste denkbeelden
worden verkregen omtrent hetgeen men onder bacteriologie
en bacteriologisch onderzoek heeft te verstaan. Het gevaar
voor onjuiste denkbeelden is groot en — blijft niet uit!

Waar ik sprak over de gewone bacteriologische methoden,
daar weet ieder die met bacteriologisch onderzoek wel eens
in aanraking komt, dat dit deel der bacteriologie dikwijls
vrij eenvoudig is; hij weet, dat het gieten van gelatine-platen,
het kleuren van tuberkelbacillen, het zoeken naar een milt-
vuurstaaf, heel wat eenvoudiger is dan het stellen der diagnose
in gevallen van pneumonie, pleuritis, nephritis, endocarditis,
zenuwziekten, ki-eupelheden, enz., bij het levende individu.
Hij weet ook dat dergelijke onderzoekingen, waarbij zeer
zeker bacteriën te pas komen, slechts met de uiterste toe-
gevendheid als bacteriologische kunnen worden aangeduid,

-ocr page 541-

en dat de opvatting „cura grano salis\'\' is, wanneer men den
onderzoeker bacterioloog noemt.

Wie de wetenschap, welke in de bacteriologie steekt, juist
begrijpt en den term bacterioloog gaarne geeft aan hem,
die in deze wetenschap geverseerd is, zal niet den toepasser
van eenvoudige bacteriologische methoden als zoodanig be-
titelen, en zal er zich misschien vroolijk over maken, indien
hij een sputum-onderzoek op tuberkelbacillen zeer gewichtig
een bacteriologisch onderzoek hoort noemen.

Ik vrees echter, dat wij in onzen kring gevaar loopen den
gevaarlijken kant uit te gaan. Ik vrees dat wij, door de
leemten in het onderwijs, de veeartsen niet alleen onkundig
laten van hetgeen bacteriologie is, maar dat wij zelfs op
weg zijn haar te declineeren. Wij moeten ons er dus voor
hoeden elk eenvoudig onderzoekje, waarbij een bacterie te
pas komt, gewichtiglijk een bacteriologisch onderzoek te
noemen en bovendien om zulke onderzoekers bacteriologen
te heeten.

Noemt men bacteriologie de wetenschap, welke zich bezig-
houdt met dc studie der bacteriën, van welken aard ook, dan
is de bacterioloog iemand, die op verbazend uitgebreide
kennis heeft te bogen, en zal die naam slechts weggelegd
zijn voor de weinigen die hun sporen op dat gebied ver-
diend hebben, en zeker niet voor ieder, die wel eens bacte-
riologisch onderzoekt, wel eens bacteriologische methoden
aanwendt, ook al doet hij zulks heel goed.

Nu weet ik wel, dat men het dikwijls zoo nauw niet
neemt en dat men langzamerhand er toe overhelt iemand
die veel aan bacteriologisch onderzoek doet, bacterioloog te
noemen; dat men op die wijze bacteriologen aan drink-
waterleidingen, fabrieken, enz. heeft gekregen, maar re-
geeringen waren, en volkomen terecht, met den titel tot
heden zeer spaarzaam. Het is dan ook een hemelsbreed ver-
schil of de wereld bijv. iemand als bacterioloog aanduidt, dan

-ocr page 542-

wel of een regeering hem officieel onder dien titel aanstelt.
Zoo iemand moet het z ij n!

Onze regeering schijnt de zaak in het vervolg niet zoo
nauw te willen nemen. Moge de geschiedschrijver der vee-
artsenijkunde ook beweren dat in het tijdperk 1880—1905
het onderwijs in bacteriologie, ondanks den invloed dien
het op de veeartsenijkunde uitoefende, niet behoorlijk werd
georganiseerd, dat de veeartsen in dit opzicht onvoldoende
werden voorbereid, hij zal tevens hebben te boekstaven, dat
er desondanks geen gebrek was aan bacteriologen!

Want in 1905 benoemde de regeerinoj twee veeartsen,

O O \'

twee jonge veeartsen, tot bacteriologen aan de Rijksserum-
inrichting. Den dag vóór de benoeming waren zij als bac-
teriologen in de Nederlandsche veeartsenijkunde nog onbe-
kend, den dag daarna konden zij zich als zoodanig, desgewild
bij
Robert Koch, aanmelden.

Hoe is het mogelijk, dat zoo iets kon geschieden? Ook
omdat toch de directeur der bedoelde inrichting zeker wel
in staat zal zijn te beoordeelen wat bacteriologie en wat
wetenschap is? Ik weet het niet, maar ik vermoed dat men
niet heeft nagedacht. Misschien te minder omdat, vergis ik
mij niet, aan de Rijkslandbouwproefstations de titel van
bacterioloog niet onbekend is, waarmede natuurlijk niet gezegd
wordt dat hij daar juist is, en wat ook nog niet beduidt,
dat men op veeartsenijkundig gebied moet navolgen.

Waar de bacteriologie op veeartsenijkundig gebied in
Nederland zoo slecht verzorgd werd, had men voorzichtig-
heid moeten betrachten, ook in deze titelquaestie. Het geldt
hier een veeartsenijkundig belang. Want de bedoelde Rijks-
seruminrichting (de naam drukt het doel niet geheel juist
uit) is toch, naar ik vertrouw, bestemd om de veeartsenij-
kundige wetenschap vooruit te helpen, en niet uitsluitend
in het belang van den practischen landbouw. In elk geval
zal er voor een goed deel veeartsenijkundig werk geleverd

-ocr page 543-

worden, en zal er niet het minst bacteriologisch worden
gearbeid. De veeartsen rekenen de sernminrichting als tot
hun gebied behoorend, en zij zijn er niet weinig trotsch
op. Maar juist omdat het bacteriologie op veeartsenijkundig
gebied geldt, moet men zooveel mogelijk waar zijn, niet
speculatief. Vooral is dit zaak, nu de veeartsenijkunde een
zwaren strijd te voeren heeft om de plaats, welke haar in
de rij der natuurwetenschappen toekomt. Degelijkheid en
waarheid moeten zelfs in ondergeschikte dingen worden
betracht, niet slechts bij hetgeen de werkplaatsen afleveren,
maar ook in den geheelen opzet en de organisatie daarvan.
Dan was het zeker niet wel doordacht om, waar het onderwijs
in bacteriologie zooveel te kort schoot, twee jonge veeartsen,
hoe bekwaam en veelbelovend verder ook, bij
Koninklijk besluit met den overdreven titel van „bacterioloog"
te tooien. En mocht de geschiedschrijver met een critischen
geest bezield zijn, dan zal hij de opmerking niet weerhouden
dat, moge in 1905 de veeartsenijkunde in Nederland niet
op de hoogte van den tijd gestaan hebben, men in elk geval
niet afkeerig was van uiterlijk vertoon.

Leiden, 12 Juli 1905.

DE BEOORDEELING VAN HET VLEESCII AFKOMSTIG
VAN TUBERCULEUS SLACHTVEE,

door

K. HOEPNAGEL.

(Antwoord op het artikel van D. A. de Jong Jzn. in de vorige
aflevering van dit tijdschrift, blz.
455 sqq.J.

De Jong was in zijn lezenswaardig artikel „over maatregelen,
wetenschappelijke onderzoekingen, gangbare meeningen en

-ocr page 544-

persoonlijke opvattingen op hygiënisch gebied\'\' zoo critisch
met te veronderstellen, dat ik hoogst waarschijnlijk niet zal
durven overgaan om de tot heden gevolgde gedragslijn in
zake de beoordeeling van het vleesch afkomstig van tuber-
culeus slachtvee te veranderen.

Ik moet de Jong mededeelen dat ik sedert eenige maanden
wel degelijk van gedragslijn ben veranderd en onvoorwaar-
delijk het vleesch van dieren, behept met chronische alge-
meene tuberculose, tot de consumtie toelaat.

In verband hiermede gevoel ik mij zelfs verplicht op de
begrooting voor het openbaar slachthuis, 1906, den post
„opbrengst der sterilisatie-inrichting" met f 100 te verminderen.

Binnen niet al te langen tijd hoop ik, aan de hand van
hetgeen de dagelijksche ervaring — niet uitsluitend het
laboratorium-onderzoek — ons leert, en wel door het geven
van een overzicht der verspreiding van de tuberculose
bij menschen en runderen in de verschillende provinciën van
ons vaderland, te bewijzen dat het verband tusschen tubercu-
lose bij menschen en vee niet zoo innig is, als velen gelooven.

Ik vlei mij niet dat mijn denkbeelden ingang zullen
vinden bij
de Jong, voor wien de uniteit der tuberkelbacillen
bij de zoogdieren als een paal boven water staat en die den
tuberkelbacil van het rund voor de andere zoogdieren zelfs
in den regel virulenter acht dan dien van den mensch.

Utrecht, 11 Juli 1905.

-ocr page 545-

BIJDRAGEN TOT DE GESCHIEDENIS VAX
\'s RIJKS VEEARTSENIJSCHOOL,

door

J. D. VAN DER PLAATS.

IV. Uitgaven en inkomsten.

(Niet zonder eenige grootspraak bedoel ik met Bijdrage

n°.

I. Levensbericht van Dr. J. R. E. van Lakr, dit tijdschrift
1891, deel 18, blz. 80;

II. Onderwijzend personeel en leervakken aan \'s Rijks
veeartsenijschool, Veterinaire Almanak voor 1895, blz.
116—144;

111. Over de inrichting van het onderwijs en de examens
aan \'s Rijks veeartsenijschool, dit tijdschrift 1903,
deel 30, blz. 564;

V. Zal handelen over de gebouwen onzer school.)

Het nut der veeartsenijschool voor onderwijs en wetenschap
hangt niet in de allereerste plaats af van de beschikbare
gelden. Leest op blz. 471 der vorige aflevering van dit
tijdschrift met welke schamele hulpmiddelen
Thomassen zich
van 1881—1901 heeft moeten behelpen. Maar ieder weet,
dat eenig geld noodig is en dat een behoorlijke subsidie
zeer bevorderlijk kan zijn aan die doeleinden.

Een overzicht van de begrootingen, uitgaven en inkomsten
zal dus een bijdrage wezen tot de kennis van onze school
en maakt één der trekken van het beeld, dat men zich wil
vormen van de leiding en den gang der zaken.

-ocr page 546-

In 1819 werd door het Rijk de buitenplaats Gilden-
s te ij n met haar landerijen aangekocht voor nog niet f 32000.
De tegenwoordige waarde van dit terrein, dat bijna honderd
duizend vierkante meter bedraagt, is waarschijnlijk het tien-
voudige.

In 1820 en \'21 werden deze gebouwen tot huis-en school-
lokalen ingericht, en op 10 December 1821 is de school
geopend; zij telde het eerste jaar 24 leerlingen.

Aanvankelijk werden de kosten geheel bestreden uit het
fonds voor den landbouw, ingesteld met het oog op de vee-
pest (zie I, blz. 81—82, III, blz. 564). In 1850 verklaarde
Minister
Thorbecke, dat ,,de school afkomstig is uit een
periode, waarin niemand zuinig op geld was. De uitgaven waren
buiten controle en allengs gekomen op een hoogte, aan het
nut dat er van getrokken werd ten eenenmale onevenredig."
Als bewijs gaf hij een overzicht van de kosten over 1819—1849
en een kopie der rekening over 1849, ,,met aanteekeningen
geput uit inzage van alle quitantiën." Op wensch der
redactie is dit historisch merkwaardige stuk hier in zijn
geheel herdrukt, met de scherpe toelichtingen, die de Minister
er bijvoegde (zie de uitslaande staat hierachter en blz. 538).

Het fonds voor den landbouw bleek uitgeput en daaruit
kon na 1850 aan de school geen geld worden verstrekt.
Intusschen achtte het Gouvernement het behoud der instel-
ling wenschelijk en bracht bij nota van wijziging (blz. 1981,
art. 107
a en b, Nationale Nijverheid) voor April—Dec.
1851 hiervoor f 20000 op de Staatsbegrooting (zie de ver-
deeling blz. 530—533 en nog f 500 onvoorziene uitgaven).

„Die som schijnt voor de werkelijke behoeften
voldoende. Gebreken of misbruiken zullen worden opgeruimd
en het geheel op een eenvoudiger, ordelijker voet gebracht.
Omdat het beroep van veearts over het algemeen geen
genoegzaam middel van bestaan oplevert, zal een beperking
der bevoegdheid tot oefening der veeartsenijkunst worden

-ocr page 547-

voorgesteld in het wetsontwerp op de uitoefening der ge-
neeskunst\' \').

De rekening over het jaar 1850 heb ik niet kunnen
vinden, maar van 1 April 1851 af bevat de Staatsbegrooting
vrij volledige opgaven. De inkomsten vindt men sedert
1868 in het Verslag van den staat der Hooge, Middelbare
en Lagere scholen, van 1901 af zelfs zeer gedetailleerd:
verkoop van melk, dieren, mest en afval ieder afzonderlijk.
Maar daartegenover verviel wat veel belangrijker is: de
specificeering der uitgaven; sedert 1902 zijn alleen de totaal-
sommen voor personeel en voor materieel gepubliceerd, en wij
konden niet te weten komen hoeveel in de laatste jaren voor
het onderwijs, voor de gebouwen, voor fourage, voor enz. is
uitgegeven. Wij weten alleen, dat sommige onderdeelen van het
artikel materieel, vooral subsidiën voor het onderwijs, herhaal-
delijk met een belangrijke som verminderd zijn ten behoeve van
voeding van dieren enz., die telken jare te laag begroot was.

Uit de Staatsbegroot\'ingen en uit de Verslagen der Ilooge,
Middelbare en Lagere scholen (ten deele overgenomen in
het Programma der lessen aan \'s Rijks veeartsenijschool)
zijn de volgende tabellen samengesteld. Enkele druk- of
schrijffouten in de officiëele stukken heb ik verbeterd, maar
er vermoedelijk wel eenige nieuwe bijgemaakt. Omtrent de
uitgaven geven de begrooting en het verslag niet altijd
dezelfde cijfers, zie bijv. 1871, 1874, 1876.. Om ruimte te
sparen, heb ik alles afgerond tot geheele guldens. Op blz.
530 en 531 zijn verder vermeld de betreffende artikelen der
begrooting: tot 1901 Binnenlandsche Zaken, daarna Water-
staat; in 1851 afdeeling Nationale Nijverheid, 1852—1868
en 1879—1897 Medische Politie, 1869—1878 Onderwijs en
sedert 1898 afdeeling Landbouw.

-ocr page 548-

Behalve den staat over 1819—1849 door Thorbecke,
vindt men hierachter vijf tabellen over 1851—1905.

I. Personeel. II. Materieel. In beide zijn afzon-
derlijk opgegeven de begrooting en de werkelijke uitgaven
voor elk onderdeel. III. De inkomsten sedert 1S68.
IV. Overzicht der uitgaven, inkomsten en zuiver
bedrag der kosten. V. De begrooting en de uitgaven
voor het veeartsenijkundig examen sedert 1879.

Deze vloed van cijfers zou ongenietbaar zijn zonder eenige
opmerkingen en toelichtingen over de jaren 1851 en later.

Personeel.

a. Jaarwedden van den directeur en de leer-
aren. Van 1851 tot 1853 zijn hieronder ook de verdere amb-
tenaren begrepen. In 1865 met f 1000 verhoogd wegens den
toenemenden bloei der school. In 1869 wordt aangedrongen
op twee nieuwe leeraren; zij zijn met 1 April 1873 benoemd.

Sedert 1877 zijn de jaarwedden niet verhoogd. Met in-
gang van 23 Februari 1903 werd K.
Hoepnagel als tijdelijk
buitengewoon leeraar titulair in practische vleeschkeuring
benoemd. In 1903 en 1904 stond op de begrooting een
leeraar voor ziektekundige ontleedkunde enz. en zijn per-
soneel, maar zij zijn niet benoemd en in 1905 is die leeraar
alleen pro memorie uitgetrokken.

Het maximum der uitgaven voor dit onderdeel ziet men
in 1896 (plaatsvervangers voor den leeraar Dr. L. J.
van
der
Harst, die ongesteld was).

b. Jaarwedden der verdere ambtenaren, betrof
in 1851—53 alleen de bedienden, in 1854—62 de ambte-
naren en bedienden. In 1875 ontstond de betrekking van
hoofdopziener; in 1876 werden gelden uitgetrokken voor
vier assistenten; hun aantal verminderde in 1881 op drie
en werd in 1900 weder met twee verhoogd. De zesde assistent
op de begrooting is bestemd voor den nieuwen leeraar, maar
evenmin als deze tot heden benoemd. De jaarwedde bedroeg

-ocr page 549-

tot 1884 f 1200, daarna f 1000. In 1896 kwamen er twee
uitwonende amanuenses. Na de opheffing van het internaat
(Augustus 1899) werden de huishoudster en de oeconoom
overbodig, maar de jaarwedden der vroeger inwonende
ambtenaren (apotheker, opziener) moesten verhoogd worden.

De prosector A. Th. Verhaar (overleden 23 November
1887) was inwonend; zijn opvolger S. A. Cramer (benoemd
1 September 1888) werd uitwonend.

c. S chr ij fl oo n e n , loon der bedienden en
arbeiders. Tot 1863 werden de bedienden onder
b, de
vaste arbeiders onder gebouwen, materieel c, en de schrijf-
loonen onder de drukloonen d gebracht. In 1876 werd de
heer
Wjrtz tot bibliothecaris benoemd; zijn bezoldiging als
zoodanig wordt uit dit onderdeel betaald.

Materiëel.

a. Kosten van voeding en verpleging der
inwonende beambten, leerlingen en bedienden.
In 1851 heet het kostsn van opvoeding. Gedurende enkele
jaren werden de leerlingen voor 80 cent daags buiten de
school in de kost besteed. Met het aantal leerlingen schom-
melen de uitgaven voor dit onderdeel zeer, het maximum
kwam voor in 1879. In 1893 werd het internaat van 60
leerlingen tot 32 verminderd en met Augustus 1899 geheel
afgeschaft. De op dat oogenblik inwonende leerlingen ont-
vingen tot 1904 ieder f150 jaarlijksche toelage.

b. Subsidiën voor het onderwijs. Dit onderdeel
begon in 1852 met f SOOO, maar de begrooting daalde ge-
leidelijk tot f 2300. In 1870 werd dit onvoldoende geacht
omdat de bibliotheek gecatalogiseerd moest worden. In 1873
steeg de begrooting op f6000, maar werd in 1889 op grond
der werkelijke behoefte tot f 5000 teruggebracht. Van
1878—1895 is f 18516 van het toegestane geld niet ge-
bruikt en in de schatkist teruggevloeid, ofschoon alle af-
deelingen van onderwijs werkelijk wel dringende behoefte

-ocr page 550-

hadden. Sedert 1901 is de subsidie verhoogd en bedraagt
thans met de extra-subsidie f 11000. Hiervan is in de
laatste jaren herhaaldelijk een paar duizend gulden afgenomen,
oin het te kort op fourage en gebouwen te dekken. Verder
worden uit dit onderdeel betaald: bibliotheek f 2000, kosten
van het toelatingsexamen f 400, drukken van het programma
f 200 [behoort logisch onder
d, zie begrooting 1875, toe-
lichting (30)], aankoop en wasschen van handdoeken f 300,
een deel der onkosten van de apotheek, enz.

c. Aanbouw, onderhoud en lasten der gebou-
wen, onderhoud en aankoop van meubelen en
gereedschappen, mitsgaders vuur en licht. Bij
1S57 leest men: de gebouwen zijn oud en vorderen veel
herstel. In 1868 is de gasleiding aangelegd. In 1873, \'74,
\'75, \'76 en \'77 is voor nieuw op te richten gebouwen
uitgegeven f16337, f51347, f72859, f62009 en f5833.

Hoeveel hiervoor in 1872 besteed werd, vindt men niet
opgegeven.

In 1884/5 werd de „Chineesche muur" aan de noordzijde
van den tuin gebouwd voor f3759; dit was zoo ver beneden
de raming, dat nu ook in eenige gebouwen de waterleiding
aangelegd kon worden. Voor 1897 werden dringende her-
stellingen noodig geacht. Onder 1899 is begrepen f10660
voor het terrein tegenover de stallen, tusschen de sloot en
de Bollenhofsche straat, lang 242 M., oppervlakte 3417 M2.,
dat op
15 October 1898 door Dr. Wirtz in openbare veiling
gekocht was en op 30 Mei 1899 aan het Rijk overging.

De hooge som van 1900 betreft de inrichting der door de op-
heffing van het internaat vrijgekomen lokalen voor het onderwijs.

d. Schrijfbehoeften, drukloonen en kleine
huishoudelijke uitgaven, is het kleinste der onder-
deelen, en toch bleef er sedert 1880 steeds een groot deel
van over, omdat het meeste drukwerk (programma, vragen
bij het toelatingsexamen) ten onrechte uit
b betaald wordt.

-ocr page 551-

Tot 18G4 werden tot dit onderdeel ook de schrijfloonen
(thans personeel
c) gerekend.

e. Voeding en verpleging van dieren in de
stallen der school. Dit onderdeel is van 1851 tot 1865
geklommen van f1000 tot f7000, maar werd in 1868 ver-
minderd op f 6000, omdat er wegens de slechte stallen minder
paarden opgenomen konden werden. In 1873 daalde de
begrooting zelfs tot f4000, maar steeg in 1877 tot f24000,
om later weer op f13000 te zakken. In de laatste jaren
was de beschikbare som herhaaldelijk onvoldoende. Het
maximum der uitgaven vertoont 1875 met f24124.

Van 1851—1S67, uitgezonderd 1863, zijn de uitgaven
voor aankoop en voedering van runderen onder
e begrepen.

Voor proeven met de inenting der longziekte zijn onder
dezen post nog vermeld: in 1853 f6277, in 1854 f5434
en in 1855 f 4995, maar in onze tabel onder U niet
begrepen.

f heette van 1863—73 aankoop en voedering van
runderen; in 1874 en later aankoop van diereu.
Sedert 1898 blijft er van dit onderdeel jaarlijks heel wat over.

Inkomsten. Van 1821—51 betaalden de leerlingen
voor onderwijs, kost, inwoning, waseh en bovenkleeren f 400
per jaar. Sedert 1851 voor onderwijs en huisvesting f 350,
voor onderwijs alleen f 100. In 1860 werden deze sommen
veranderd in f 200 en f 50, in 1889 bedroegen zij f 275
en f 75, van 1889—99 weder f 350 en 100. Na de op-
heffing van het internaat bleef de bijdrage voor onderwijs
f 100. Toehoorders betaalden voor één leervak per half jaar
van 1874—89 f 10, sedert 1889 f 15, voor hoef en hoef-
beslag sedert 1889 f 5 per half jaar.

Het veeartsenijkundig examen werd in 1878 voor de eerste
maal (aan één candidaat) afgenomen. Sedert 1879 vindt
men het in de begrooting geheel afzonderlijk (zie tabel V
blz. 537) en vormt een niet onbelangrijken post. In 1887

-ocr page 552-

kostte het examineeren van 24 candidaten (18 slaagden)
f 4143. De gediplomeerde betaalt f 20.

Tabel IV geeft een overzicht van uitgaven en inkomsten,
personeel en materiëel te zamen, en het zuiver bedrag dei-
kosten. Sedert 1879 zijn deze laatste beneden f 78000 per
jaar gebleven. Alleen in 1874, 1875, 1876 en 1877, toen
er groote nieuwe gebouwen opgericht werden,
klom het cijfer hooger.

Wij zouden nu deze uitgaven kunnen vergelijken met
hetgeen voor andere inrichtingen van onderwijs besteed
wordt,: universiteiten, polytechnische school, groote hoogere
burgerscholen. Ik bepaal mij tot één voorbeeld. In 1903
bedroegen de uitgaven voor de geheele landbouwschool: per-
soneel f 109000, materiëel f 68000; voor de landbouwproef-
stations: personeel f 60000, materiëel f 75000. De begrooting
voor 1905 is nog iets hooger.

-ocr page 553-

Staatsbegrooting B en wer»

I. Personeel van \'s Rijks

Artt. der

a. Jaarwedden van

b. Jaarwedden der

C. Schriifloonen,

Dienst-

Begroo-

den directeur en de

verdere

loon der

bedienden

ting

leeraren.

ambtenaren.

en arbeiders.

jaar.

Binnenl.

Zaken.

B.

U.

B.

U.

B.

U.

1851

107«

ƒ 9000

6692

3500

2715

52

76,77

10000

8700

2300

3192

.o

a

CD

58

55,56

»

8417

2300

3500

Si

54

55,56

9200

8600

3500

3448

(—1

O)

55

55,56

jj

8450

jj

3329

O

J2
ö

56

55,56

jj

8000

JJ

3674

(—1

s

cS

57

55,56

jj

8000

JJ

3800

<

d>

<B

58

55,56

li

8000

jj

3800

r^H

<x>

ï-t

03

59

55,56

jj

8125

>>

3800

<x>

!-c

œ

60

56,57

5>

8800

JJ

3850

>

61

56,57

jj

8800

JJ

3461

62

56,57

>J

8700

JJ

2100

1516

63

57,58

ÎÎ

9000

2100

2100

1760

1810

64

57,58

9000

9000

»

2100

2320

2192

65

57,58

10000

10000

2300

2300

J)

2278

66

61,62

>>

10000

2700

2700

JJ

2138

67

61,62

>>

10000

JJ

2366

2660

1702

68

61,62

î>

10067

JJ

2700

JJ

2331

69

134,135

JJ

10091

J J

2700

J J

2370

70

141,142

JJ

10148

2552

2750

2308

71

143,144

JJ

10000

3300

2650

jj

2166

72

142,143

JJ

10550

JJ

2408

jj

2456

73

140,141

17000

16000

8600

3132

j j

2574

74

165,166

JJ

17000

JJ

3600

jj

2810

75

166,167

JJ

17043

5300

4400

JJ

3338

76

170,171

JJ

17754

10100

6545

3400

3367

77

177,178

27000

25261

jj

9295

4400

3537

78

183,184

JJ

27330

JJ

8321

4800

3778

79

73,74

JJ

27000

9800

8948

»

4128

1880

76,77

)>

27000

»»

7933

4455

-ocr page 554-

kelijk gedane uitgaven U.

veeartsenijschool.

Artt. der

a. Jaarwedden van

b. Jaarwedden der

C. Scliriifloonen,

Dienst-

Begroo-

den directeur en de

verdere

loon der

bedienden

ting

leeraren.

ambtenaren.

en arbeiders.

jaar.

Binnenl.

Zaken.

B.

U.

B.

U.

B.

U.

1881

77,78

ƒ27000

27400

10200

9929

5200

4638

82

77,78

55

25667 1

9100

8358

55

4796

83

76,77

55

26000

9000

9044

J5

4576

84

77,78

55

26167 :

55

8750

>5

5043

85

77,78

n

26500

55

7295

11

4645

86

77,78

26500

24697 !

9200

8480

Î5

4460

87

78,79

55

24447

11

7800

}}

4839

88

78,79

55

26400

55

7978

11

4828

89

79,80

55

26500

8700

7597

55

4999

90

81,82

55

26201

55

7831

?>

4842

91

80,81

55

26500

>5

6753

55

4659

92

80,81

11

26500

55

8200

55

4891

93

79.80

27000

26833

8800

7411

11

5140

94

80,81

27500

27500

jj

8050

J5

5036

95

78,79

27500

11

8345

11

4529

96

79,80

»

29163

10200

8532

5)

4891

97

79,80

»

27042

55

9900

4814

98

162

27000

27000

10600

10129

7400

4800

99

170

11

27000

10567

10990

6536

1900

165

27458

27658

12700

12379

11600

11404

01

169

27500

27258

13600

13442

13400

13138

Waterstaat.

a, b en c.

02

217

27000

53008

14200

zie bij

14000

zie bij

03

229

29200

56703

14700

a.

14900

a.

04

224

31500

?

15900

?

,,

?

1905

227

28000

16100

; 1851—

-60

81784

35108

1861—

-70

95806

25079

18645

1871—

-80

194938

57232

32609

1 1881 —

90

259979

83062

47666

, 1891—

1900

272696

90689

56700

j 1851 —

1900

805203

291170

155620

-ocr page 555-

II. Materiëel. Begrooting en Uitgaven.

a. Voeding en
verpleging der
inwonenden.

b. Subsidiën
voor het
onderwijs.

C. Gebouwen,
meubelen, vuur,
water en licht.

d. Schrijfbehoef
ten, drukloonen

en kleine
huish. uitgaven.

U.

B.

U.

B.

B.

B.

U.

f 907
994
1518
1784
2265
4052
5196
5963
5762
6149

4000
5000

4000

3000

1642
2580
3197
2637
2588
2640
3390
3134
2507
2971

2000
2500

2666
2652
3655
4557
5504
5053
4173
4565
4743
5358

3900
3500

300

3500

5300

4100

6676
7348
7473
8491
8333
8358
9430
8162
6812
6837

2341
2222
1976
2010
2035
2319
2338
2680
2413
2492

8433
5952
4890

2846
2820
2209
4280

2847
3192
3390

8900
8000
8600

n
»

n
v
n
n

5700
4300
4000

400

>i

100

2500

2300

300

»

»
n

4600
4000

2500

9330
13322
17617
17331
18351
22059
21704
22389
22621
21357

3516
2385
6262
5791
6106
6188
6101
5328
5144
4345

3916
22427
23151
61551
78554
68287
20483
9521
9668
8319

10000
12000
14000
18000

20000
24000
26000

6000

5800
»

»

n
n

5500

4500
5000

400

550
350
650
700

12000

11000

-ocr page 556-

Uitgaven Materieel.

III. Inkomsten.

e. Voeding en

f. Aankoop van

Bijdragen

Melk,

Verple-

Huis-

c3
CS

\'4P

verpleging

dieren, voeding

der

dieren,

ging

en

co
a;

s

van zieke dieren.

van runderen.

kweeke-

mest,

en hoef-

land-

B.

U.

B.

U.

lingen.

afval.

beslag.

huur.

851

f 1000

549

52

11

2394

0)

58

11

2927

a

54

2000

4393

55

4409

ä

05

56

n

7389

dl

a>

57

3000

4832

Ö)
<D

58

11

6254

£2

59

5000

5581

UI
i—i

60

11

4663

61

11

5147

62

11

5189

68

5>

6974

2800

1566

64

J>

8021

1500

65

7000

6587

11

fl?

CD ^

66

11

6828

11

O
>

67

11

8716

11

bD

68

6000

8003

11

448

5225

1902

1105

52

69

>5

6369

11

3146

4100

1919

619

52

70

>5

7197

1750

680

4400

2542

912

52

71

>>

5436

2500

2432

6825

2235

831

127

72

3231

2000

4400

6675

1853

1067

89

73

4000

9111

2500

2705

7975

3675

3013

76

74

9000

15749

2000

81

9115

4259

3184

76

75

11000

24124

J)

414

8273

3540

3063

76

17000

21826

1000

987

8710

2829

6130

77

24000

20676

613

8908

2298

7479

—\'

78

11

17547

11

1054

10140

2781

8978

79

22000

18056

11

602

12165

1983

7251

880

11

17125

11

481

12325

2666

7516

-ocr page 557-

II. Materiëel. Begrooting en Uitgaven

a. Voeding en

b. Subsidiën

c. Gebouwen,

d. Sclirijfbehoei

o

ten, c

rukloonei

cd

verpleging der

vooi

het

meubelen, vuur,

b

03

en

k lerne

c7 -

p\'

eo

inwonenden.

onderwijs.

water en licht.

huish.

uitgaven

B.

U.

B,

U.

B.

IJ.

B.

U.

1881

f 26000

20405

5500

5480

11000

10459

700

474

82

25000

21503

77

5370

14000

11237

77

572

83

IJ

21684

77

4024

13000

11305

77

497

84

22000

21209

77

4624

17500

18315

77

506

85

77

20791

7?

5367

15000

11602

77

491

86

77

19986

n

4360

13500

10820

77

538

87

77

19793

77

4878

77

7878

77

525

88

77

19759

77

3424

12500

9131

77

490

89

JJ

18538

5000

3412

11000

6947

77

579

90

20000

16603

77

3812

10000

7614

»

561

.

91

jj

16469

;;

3773

9000

7050

jj

592

92

>7

14494

jj

4017

jj

9330

jj

543

93

18000

12748

»

3425

j5

6975

77

541

94

ff

12785

ff

3535

jj

8632

jj

449

95

16000

14060

jj

3264

jj

8970

jj

553

96

15000

13156

jj

4982

jj

7102

jj

404

97

ff

11798

jj

5000

14000

14495

jj

428

98

»

11150

jj

5000

10000

11632

jj

442

99

8000

6373

5500

5499

jj

22446

jj

442

1900

2400

1950

5000

5500

11000

20338

V

395

01

1650

1050

8500

8140

jj

11354

ff

549

02

600

600

8000

zie

ff

zie

ff

zie *>

03

450

150

11000

onder f

53500

onder f

ff

onder f

04

150

jj

37500

jj

1905
/

n

29250

j?

1851

—60

34590

27286

42926

2731

1861

-70

77920

22826

40859

498a

1871

-80

186081

51166

305877

5878

1881

-90

200271

44751

105308

5233

1891

-1900

114983

43995

116970

4789_

1851

-1900

613845

190024 1

611940

|2361&

-ocr page 558-

Uitgaven Materiëel.

III. Inkomsten.

e. Voeding en
verpleging
van dieren.

/

B.

U.

f. Aankoop
van
dieren.

Melk,
dieren,
mest,
afval.

B.

U.

Bijdragen
der leer-
lingen en
toehoord.

Verple-
ging
en hoef-
beslag.

9267
8669
7954
8862
7389
6389
6833
7756
9092
7871

2465
1858
2539
1906
2552
1656
2429
2201
1951
1053

985
1199
1460
1468
1495
2281
2315
2178
2189
2481

11745
12193
11265
12608
12850
13642
14367
13275
12838
12400

ƒ21000

18303
16948
17194
15219
15773
13990
16990
20799
15664
12451

1000
1500

17500

2000
2500

17000

19000

6776
7643
7215
8638
7873
8249
8209
8114
9657
10134

1485

1484
1312
1696
1418
1348
1583
1788
14-56
2365

3000
2374
1683
1646
2370
2168
2500
2185
2946
2922

12598
11605
10625
11058
12673
12525
12270
11630
9045
6895

14957
17819
17288
13341
11095
11207
11215
7698
12988
13154

15000
14000
13000

3500

13550

zie
onder
f

10880

10275

?

2319
1793

9

7513
8645

9

2742

a-f

35942

43417

?

4000

15000
16000

1851—60
1861-70
1871-80
1881—90
1891—1900

43391
69031
152881
163331
130762
91111
127183
110924

5840
13769
18051
23794

48512
80082
82508

28119
20610
15935

1851—1900

61454

559396

-ocr page 559-

IV. Overzicht der Uitgaven, Inkomsten en zuiver
bedrag der Kosten.

Totaal

Totaal

Zuiver

Gemidd.

Na einde-

Dienst-

der uitgaven.

bedrag der

aantal

examen

der

tot

jaar.

leer-

veearts

B.

U.

inkomsten.

kosten.

lingen.

bevorderd,

1851

f 20000

15321

3

0

52

25000

20621

4

0

53

J)

23437

6

1

54

J)

25622

7

0

55

26913

9

3

56

>>

31208

12

2

57

26000

29458

13

3

58

31934

15

0

59

30400

31061

14

6

60

»

32241

17

4

61

»

35459

24

4

62

35700

33730

32

2

63

36560

36490

38

3

64

35120

34984-

39

8

65

38320

34635

38

11

66

38720

34970

40

0

67

39060

39530

41

10

68

38660

37594

8284

29310

32

8

69

38060

37473

6690

30783

24

7

70

38600

36130

7905

28225

27

5

71

39950

39821

10018

29803

37

6

72

40850

61651

9683

51969

46

4

73

52650

80906

14738

66167

50

6

74

120750

124495

16633

108121

49

8

75

141900

153020

14876

138144

46

11

76

146914

147877

17670

130208

46

11

77

110850

108426

18686

89740

49

7

1878

109050

95950

21899

74050

56

4

-ocr page 560-

Overzicht der Uitgaven, Inkomsten
en Kosten.

V. Veeartsenij-
kundig Examen.

Totaal
der uitgaven.

Gemidd.
aantal
leer-
lingen.

Totaal
der
in-
komsten.

Zuiver
bedrag

der
kosten.

Uitgaven.

B.

U.

B.

TJ.

ƒ109050
107800

75415
68966

96814
91474

21399
22507

65
<^8

1000

598
1605

74598
72929
74025
77925
71168
67926
65836
71756
62544
61071

107600
108500
107900
105900
103400
101600
101600
100600
98600
97600

23477
22721
21758
23376
22791
21687
23628
23231
23880
21324

98074
95650
95783
101301
93959
89613
89464
94987
86425
82394

64
67
72
72
77
91
99
97
90
85

1774
2009
1967
2389
1111
2161
4143
2910
1941
2103

1600
2000

1500
4000

83752
88167
82044
80973
80687
81605
87190
80035
95220
95701

20858
20731
19152
21392
21964
22122
22062
21531
20157
19394

62893
67436
62892
59581
58723
59483
65128
58504
75063
76307

96600
96600
95200
95700
93700
94100
95100
91000
85667
87858

78

69
63

58

59

60
61
67

70
69

2574
3084
3061
2684
1983
2042

2575
2033
2311
2710

3000

75

85
95

70511

68280
?

92850
92000
143450

20712

20713

?

91222
88993
100120

1716

2193
1486

1851—60
1861—70
1871—80
1881—90
1891—1900

267816
360995
1000434
927650
855364

168109
227873
209373

832583
699778
646010

1879—
1903

55163

Kosten f 49423.

-ocr page 561-

[II. 95. Bijlage w.] folio 19826. STAAT aanwijzende de bezoldiging der hoogleeraren, onderwijzers en

beambten aan \'s Rijks Veeartsenij-school te Utrecht.

NAAM EN VOORNAAM.

BETREKKING.

Jaarlijksche
bezoldiging.

AANMERKINGEN.

Nuraan, Alexander

directeur en hoogleeraar in de practijk,

f 4.400

heeft tevens vrije woning.

Lidth de Jeude, Theodorus Gerrit van

hoogleeraar in de ontleedkunde, Physiolo-
gie
en kruidkunde,

2.400

is tevens hoogleeraar aan de hoogeschool.

Fremery, Petrus Johannes Isaakus de

hoogleeraar in de scheikunde,

1.400

is tevens hoogleeraar aan de hoogeschool.

Wellenbergh, Petrus Hendricus Jacobus

buitengewoon hoogleeraar,

1.40O

Deerns, Andreas

oeconomus en apotheker,

1.200

geniet nog f 200 toelage voor opzigt van
den kruidtuin en kost en inwoning aan
de school.

Rijnders, Bernard Jacques Gorneli?

veearts,

750

geniet nog f250 toelage bij wijze van
leverantie en schoonhouden van prae-

Schoubart, Tours Diesbergen

repetitor bij de anatomische lessen en
custos van het anatomisch-physiologisch
kabinet,

250

paraten enz.

Wurff, Lambertus van der

prosector bij da anatomie,

500

Klugt, Johannes van der

hoefsmid, 4

535

heeft nog f (>5 pensioen als hoefsmid bij
de armee.

Setten, Hendrik Coenraad van

apothekersbediende,

600

Koopman, Nicolaas Hendrik

opziener der kweekelingen,

500

geniet kost en inwoning aan de school.

f 13.935

Aan den hoogleeraar van Lidth de Jeude en de heeren Deerns, van der Wurff en van Setten is eervol ontslag verleend.

-ocr page 562-

|II. 96]. Bijlagk X.

VEEARTSENIJSCHOOL.

[De school telde in 1848/9 16 en in 1849/50 10 leerlingen,

van uek Plaats].

Huishoudelijke uitgaven.

KOPIJ der Rekening over 1849, met aanteekeningen
geput uit inzage van alle quitantien.

Art. 1. Voor de voeding der beambten, kweekeliugen en be-
dienden, en kosten wegens verwarming, verlichting en

reiniging der iocalen.

Tarwe, gort, boonen en erwten.......f 1571.52

Erwten..............................27.00

Kruidenierswaren......................1075.28

(hieronder aan zeep f376 en aan zout f 101.51).

Thee en chocolaad......................140.80

Kaarsen............................60.35

Olie (patent- en raap-)..................451.25

Sla-olie..............................43.45

Visch..............................185.675

Boter en kaas........................757.21

Idem ........................677.17

Vleesch..............................1487.19

Hammen............................171.845

Eijeren..............................53.70

Varkens enz..........................214.34

(hieronder mosterd, poeder f 15.40 en takkebossen
f21.24).

Melk..............................577.67

(hieronder takkebossen f 94).

Azijn..............................86.00

(hieronder | anker Madera ad f 11 en 1 anker
cider ad f 12).

-ocr page 563-

Blokken (1000)........................2(>-00

Wijn (6 ankers)......................169.00

Bier (wit en bruin)....................309.18

Maatkolen............................342.83

Houtskolen..........................14-55

Turf................................724.85

Aardappelen..........................542.05

Groenten............................305.84

Apen..............................43-50

Bakloon . . . •....................294.35

(hieronder gest, franscb brood en beschuit).

Bezems..............................3281

Borstelwerk..........................U-525

Idem ..........................19.80

Witwerk............................137-50

Zand...............

Werkloon............................11G-40

(schoonmaken van de localen der school). __

totaal. . . f 10081.635

Art. 2. Onderhoud en aankoop van meubelen en stalgereedschap
en voor dagelijks voorkomende reparatieu.

Ijzerwerk..............f 147.295

Aardewerk............................17.10

Smidswerk............................250.35

(door J. v. d. Klugt, hoefsmid aan de school die
als zoodanig f 600 tractement bekomt).

Verwstof . . . . •..................61,08

Timmerhout..........................615.75

Timmerwerk (arbeidsloon)................228.00

Idem (arbeidsloon en leverantie-materialen). 401.94s

Borstelwerk..........................14.90

Linnen..............................35.00

Reparatie van 2 schuiten..................9.60

Wagen mak erswerk......................13.50

-ocr page 564-

12 tinnen lepels...................1-80

Yerwstof............................5.00

IJzer..............................199-56

2 melkwagens........................6.50 .

Metselwerk..........................567.585

Neteldoek............................20.00

Verwwerk (arbeidsloon en stoffen)............166.475

Behangerswerk........................226.33J

(onder anderen 82 el Schotsch tapijt ad f 1 en 35
el van 75 cents per el, nog een van 92 el ad
75 cents de el).

Buste van den Koning..................15.00

Blikwerk (reparatie aan lampen enz.)..........56.95

Zadelmaken..........................83.40

Wagenmakerswerk......................50.50

(waaronder een zaaimachine en reparatie aan ploegen).

Schoorsteenvegen......................23.10

leer enz....... ................10.88

(hieronder is slechts voor 50 cents aan teer, het
overige is levertraan, lijm, verw enz.).

Messen..............................13.80

Koperslager..........................92.84

Aardewerk............................62.00

Mandewerk..........................20.40

Scherpen enz..........................9.45

(dat is: eenige korenmaten geleverd en 1 boonen-
breker gescherpt).

Knipwerk (meest nieuwe emmers)............32.60

Onderhoud van 2 klokken en reparatie .... 6.50

Pompwerk............................12.06®

Dokken enz............................17.48s

Potdoek........,..........13.00

Glaswerk (daaronder 50 lampeglazen)..........10.82

Touw enz............................15.26

Een wasch-fornuis......................22.80

totaal. . . f 3556J325

-ocr page 565-

Art. 3. Voor den aankoop van nieuwe en liet onderhoud dei-
oude uniforme bovenkleeding der kweekelingen en be-
dienden.

Voor laken.............f 591.07

Maakloon enz...... ..............328.30

Bombazijn............................31.50

Petten..............................31.00

Laarzen..... ..................32.50

TOTAAL. • . . f 1014.37

Art. 4. Aan de waschvrouwen voor verschotten voor de reini<
ging van het linnengoed der huishouding en der kwee-
kelingen.

Wed. J. Verhaar...........f 400.00

Art. 5. Voor het onderwijs in de heel- en teekeukuude en den
aankoop van schrijf- en teekenbehoeften.

Voor taalkundig onderwijs........f 200.00

Idem ................100.00

Idem (Holl. en Fransch) . . 25.00

Idem (Hoogduitsch) . . . 200.00

Teekenkundig onderwijs..................400.00

Schrijfbehoeften........................40.00

Idem ........................27.45

Idem ........................72.08

Idem ........................2.75

(lees f 1067.28) totaal. . . f 1067.38

Art. 6. Voor de voeding der dieren welke in de stallen der
school gehouden worden.

Voor hooi 48750 Ned. p.........f 950.50

ld. id. 26100 „ ,..................511.05

ld. id. 14200 „„..-...........298.20

Transporteren. . . f 1759.75

-ocr page 566-

Per transport. . . f 1759.75

Voor hooi 20150 Ned. p..................413.075

ld. id. 12850 „ „................346.95

122050 Ned. p.........f 2519.775

(De minste prijs was f 19, de laatste partij f 27
de 1000 pond).

Voor stroo 15050 Ned. pond..............176.125

„ haver enz........................1435.50

(dat enz. beteekent garst, pelmeel, boonen, zaai-
boekweit, duivenboonen).

Voor zemelen enz. . . .................78.035

(hieronder zwart zaad en grutten ad f 22.55).

Voor koeken (raap- en lijn-)..............288.90

„ lijnkoeken........................105.00

,, gekarnde melk (406 ton)..............160.15

„ mangel wortelen....................38.025

Idem ....................31.20

„ knollen..........................4.95

„ mangelwortelen....................15.60

Idem ....................14.50

„ knollen..........................9.76

„ garst enz..........................517.71

(hieronder slechts f 4.90 aan garst, overigens 23225
Ned. p. stroo ad f290.31, 52 mud boekweiten
100 roeden knollen).

Voor zemelen......., ... . 72.10

,, roggebrood......................6.00

„ aardappelen (beestenvoeder) ...... 16.00

totaal. . . f 5489.33

Art. 7. Voor huurloonen der bedienden . f 1800.30

Deze bedienden zijn:

1 stalknecht ad...........f 120.00

1 idem „ ......................100.00

1 idem „ ......................75.00

1 idem „ .............75.00

Transporteren. . . f 370.00

-ocr page 567-

1 stalknecht ad......................50.00

i idem ..........................104.00

1 idem „ .....................70.00

1 idem „ ......................70.00

1 bediende voor het pathologisch kabinet . . . 50.00

i portier............................100.00

1 huisknecht..........................60.00

1 idem..........................50.00

1 tuinknecht..........................120.00

1 idem..........................30.00

1 jongen voor de apotheek................75.00

1 smidsjongen . . . ,................30.00

1 keukenmeid........................150.00

1 idem ........................60.00

1 werkmeid..........................75.00

1 waschvrouw........................100.00

1 daggelder . . . ,..................236.30

O O \' _

TOTAAL. . . f 4800.30

Art. 8. Voor genees- en heelkundige dienst voor de beambten,
kweekelingen en bedienden.

Voor heelkundige dienst.........jf 131.90

Art. 9. Voor onvoorziene uitgaven.

Een ligter grof\' Lekzand.........f 22.25

Zand enz............................37.00

Verschotten door den directeur voor briefporten,

wachtloon enz........................26.69

Brandassurantie................114.37®

Rouwstrikken..........................9.60

Stroomatten..........................17.10

Lekzand............................6.00

Lekdijklasten..........................11.41

Polderl asten...............5.19

-ocr page 568-

Per transport. . . f 249 015

Schrijfloon van ziekteverslagen, rapporten enz. . 50.45

Zitplaatsen in de Janskerk................50.00

idem R. Kath. Kerk............25 00

Mechanische bloedzuiger enz................49.16

Pacht van een perceel land................90.00

Maalloon (van 2 mudden boekweit..........1.00

totaal. . . f\' 515.225

RECAPITULATIE.

Art, 1...............f\' 10681.635

„ 2 ..............................3556.62»

„3..............................1014.37

„ 4 ..............................400.00

„5.......(lees 1067.28) . . . 1067.38

„ 6 ..............................5489.33

„7.......(lees 1800.30) . . . 1800.00

„8..............................131.90

„9..............................515.22»

TOTAAL DER HUISHOUDELIJKE UITGAVEN. . . f 24656 465

Materieele subsidien voor liet onderwijs.

Voor het onderwijs in de practische vakken.

Zieke en misvormde dieren . . ......f 225 80

Praeparaat-flesschen, ad....................] 24.00

Stolpen..............................6.00

Maat- of menzuurglazen..................15.20

Spiritus............................64.80

Microscopen..........................75,50

Instrumenten..........................40.28

Teekeningen..........................61.50

Idem . , . ...................53.00

-ocr page 569-

Drukwerk (lijsten van zieke dieren)..........22.75

99 mud maatkolen (smederij)..............181.17

Smidswerk (u. d. Klugt)..................25.50

Ijzerwerk (meest raspen en vijlen)............98.39

Lederwerk............. • 39.90

Verwstotfen..........................35.875

Papier..............................14.62»

Vlas enz. (meest touw)..................20.4-66

Klemhouten..........................15.25

Blikwerk............................3.10

Spelden en naaiwerk....................6.80

Carotten water........................28.95

Reepen..............................3.60

Een spuit............................8.30

Onderzoekingen........................60.00

(dit zijn chemische, door den apothekersbediende.
van Setten).

Praeparaten..........................250.00

(dat wil zeggen voor het schoonhouden der heel-
en verloskundige instrumenten f 100; voor praep.
op liq. f 50; voor vier squeletten f 40; voor
ged. patli. praeparaten f35; voor het zuiveren
van praep. op liq. f 25; alles aan den veearts
Rijnder.?).

totaal. . . f 1480,75®

O. Voor de Anatomie en den Kruidtuin.

Voor dieren....................f 455.00

(zijnde O. Ind. hanen, pauwen, Kaapsehe eenden,
casuaris, varkens, aap, zwaan, luipaard, zee-
schildpad enz. enz. benevens steenen en zamen-
groeisels uit maag, ingewanden enz.).

Voor dieren..........................295.00

(hieronder een Ind. buffel f180; O. I. hertzwijn
t\'70; W. I. wildzwijn f40; en twee babijzers
en koppen ad f 5).

-ocr page 570-

Per transport. . . f 750.00

Atlas van de anatomie des paards............14.00

Planten..............................65.70

Potten..............................17.20

(bloempotten en bakken)

Smidswerk (I. van der Klngt)..............3.85

Toelage..............................100.00

(voor A. Verbaar als amanuensis bij de anatomie).

Opzigt..............................200.00

(voor A. Deerns als opzigter over den kruidtuin).

TOTAAL. . . f 1150.75

C. Voor de Apotheek en Chemie.

Smidswerk..............f 9.35

Geneesmiddelen........................90.825

Droogerijen..........................1126.61

Linnen.............. . 16.10

(vaatdoeken en handdoeken).

Glaswerk............................67.23

(meest extract- en conserfpotten en eenige glazen
buizen voor de chemie).

Ijzerwerk............................3.095

Moutwijn (3 ankers)....................68.85

Blik werk............................47.585

Touw enz. (borstels, stoffers enz.)............38.20

Papier enz............................83.53s

Lijinwerk............................1G.525

Olie enz....................23.055

(40 kan patentolie, 1 fl. raapolie en 7 ponden 5
oneen suiker enz).

Koperwerk............................16.22

2 aerometers met thermometers..............9.80

Glas (meestal medicijn-flessehen)............61.60

1 Barometer..........................37.00

Werktuigen..........................19G.25

(hieronder een electro-magnet, werktuig ad f 159.40)

Transporteren. . . f 1911.83

36

-ocr page 571-

Per transport. . . f 1911.83

Glaswerk (retorten, kolven enz.)............70.15

Verschotten..........................68.015

TOTAAL. . . f 2049.995

I). Voor de Bibliotheek.
Boeken...............f 326.68

RECAPITULATIE.

A................f 1480.755

1». .........•..... 1150.75

C............: . . . 2049.995

1>.................. 326.68

totaal der materiele subsidien. . . f 5008.18

-ocr page 572-

STAAT AANWIJZENDE DE KOSTEN VAN \'S RIJKS VEEARTSENIJ-SQ[QOL, VAN HARE OPRIGTING TOT 1850.

—\'—""I I i . . . . i -___ . „ „ , «n; I f I ..--- I .. _ . _ I

Tweede Kamer. Bijlagen, vel 51\', folio 19825.

de staats-uitgaven voor het dienstjaar 1851

V.

1819.

Begrooting van

Memorie van Beantwoording. [II. 94.] Bijlage v

UITGAVEN.

Aankoop van de buitenplaats Gildensteijn met

liare landerijen............

Aankoop van landerijen...........

Aanbouw van ziekenstallen........

Inrigting der bestaande gebouwen tot huis- en

schoollocalen.............

Aankoop van meubelen en huisraad.....

Grond- en personeele belastingen......

Tractementen van hoogleeraren en beambten . .

Huurloonen van de bedienden (a)......

Toelage aan prof. A. Numan voor verhuiskosten

en huishuur (b)............

Reis- en verblijfkosten aangewend in het belang

van de school............

Huishoudelijke uitgaven (c)........

Subsidien voor de verschillende vakken van het

onderwijs (d)............

Reis- en verblijfkosten van de commissien be
nocmd tot het onderzoeken van de wetenschap
pelijke vorderingen van de kweekelingen
(e).

Kosten van de schaapskudde tot proefneming van

de wol-verbetering (f).........

Kosten van het onderhoud der landerijen (/\') .

(«) Na 1822 zijn de huurloonen der
bedienden onder de huishoude-
lijke uitgaven gerangschikt.

(h) Prof. Numan heeft bij de aan-
vaarding zijner betrekking f 800
gekregen als tegemoetkoming in
de kosten van verhuizing van
Hoogezand naar Utrecht; hij
kreeg aanvankelijk f 2400 als
jaarwedde en f 1000 voor huis-
huur; later heeft hij het huis
betrokken dat aan de school be-
hoort en is zijne jaarwedde ver-
hoogd tot f 4400.

(f) Deze uitgaven komen gespecifi-
ceerd voor in de overgelegde
rekening vaa 1849.

{d) Zie rekening van 1849.

(?) Na 1831 is de afzonderlijke com-
missie tot afnemen der examina
opgeheven en de taak aan de
hoogleeraren der school opge-
dragen.

(ƒ) De directeur legt jaarlijks afzon-
derlijke rekeningen van de
schaapskudde en het weideland
over; het voordeelig saldo waar-
mede die rekeningen in de laatste
jaren sluiten, is slechts schijn-
baar, want niet alle uitgaven
komen op die afzonderlijke re-
keningvoor, maar schuilen onder
de zoogenaamde huishoudelijke
uitgaven der school.

ontvangsten.

-ocr page 573-

Korte mededeelingen en referaten.

Het overbrengen van tuberculose van (len aap op het ruiul
en do geit, inot waarnemingen betreffende de reacties van
experimenteel geïnfecteerde dieren op tuberculinc.
— Aldus
luidt de titel van een artikel van den directeur der veeartsenij-
school in Ierland A.
E. Mettam, voorkomende in The Journal
of comparative pathologie and therapeutics, June
1905. Deze schrijver
eindigt zijn belangrijke onderzoekingen met de volgende conclusies.

Tuberculose van den aap kan worden overgebracht op het
rund en de geit.

Indien tuberculine in grooter doses dan gewoonlijk wordt ver-
strekt, verraadt zij bestaande tuberculose, zelfs wanneer het dier
kort te voren de gebruikelijke diagnostische dosis heeft ontvangen.

Tuberculine geeft een zekeren graad van immuniteit tegen
tuberculine, maar deze immuniteit kan door groote doses worden
overwonnen.

Een dier dat een groote dosis tuberculine heeft ontvangen,
zal niet reageeren op een gewone dosis tuberculine, niettegen-
staande het aan tuberculose lijdt en geschikt is op tuberculine
te antwoorden.

In die gevallen waar reden bestaat het vroeger gebruik van
tuberculine te wantrouwen, is het nuttig voor de diagnose een hoo-
gere doses te bezigen. Deze hoogere gift zal geen nadeel stichten.

Na tien tot veertien dagen kan de immuniteit tegen tuber-
culine zijn verdwenen, zoodat een gewone gift tuberculine bij een
tuberculeus dier reactie ten gevolge heeft, niettegenstaande deze
te voren was weggebleven.

De reactie komt het meest waarschijnlijk tot stand na een
groote dosis.

Een kleine dosis tuberculine kan wel een reactie veroorzaken,
maar deze openbaart zich vermoedelijk eerst later.

vv. c. s.

Iinmuniseoring tegen tuberculose. — Prof. Dr. M. Klimmer
te Dresden heeft getracht een methode van immuniseering der
runderen tegen tuberculose te vinden, welke bij doelmatige toe-
passing zoowel voor de uitvoerende personen en hun omgeving

-ocr page 574-

als voor de te immuniseeren individuen ongevaarlijk is. Hij deelt
zijn proeven mede in de
Berliner tierärztliche Wochenschrift van
5 Juli 1905 en komt daarbij tot de volgende conclusies.

Een zoowel voor veeartsen en hun omgeving als voor de te
immuniseeren rundereu ongevaarlijke methode van immuniseering
tegen tuberculose laat zich zoowel bereiken door het gebruik

O O

van zoodanige tuberkelbacillen, welke door langdurige passages
door salamanders van hun pathogeniteit voor zoogdieren zijn
beroofd (avirulente tuberkelbacillen), als door aanwending van
goed blijvende emulsies van verzwakte humane tuberkelbacillen.

De runderen verdragen de behandeling met laatstgenoemde
entstof, de verzwakte emulsies van tuberkelbacillen, zonder nadeel
voor hun gezondheid. Alle tot heden na hun dood onderzochte
runderen bleken vrij van tuberculeuse veranderingen.

ltunderen, welke geïmmuniseerd zijn met emulsies van tuberkel-
bacillen, waren tot heden (gedurende circa twee jaar) volkomen
immuun tegenover een krachtige natuurlijke infectie, terwijl van
de contröle-dieren, welke onder dezelfde voorwaarden werden
gehouden, 33 tot 30 percent door tuberculose werden aangetast.

De avirulente tuberkelbacillen zijn niet infectieus voor muizen,
caviae, konijnen, ratten, honden, geiten, schapen, runderen en
paarden. Alzoo bestaat er gegrond vermoeden dat zij ook voor
den mensch zonder gevaar zijn.

Konijnen, welke met deze avirulente tuberkelbacillen zijn ge-
ïmmuniseerd, bleken bij kunstmatige infectie met zeer virulente
bovine tuberkelbacillen onvatbaar voor tuberculose.

Runderen, welke te voren waren behandeld met avirulente
tuberkelbacillen, toonden zich tot heden (gedurende ongeveer twee
jaar) immuun tegenover een krachtige natuurlijke infectie door
tuberculose.

Ten slotte schijnt de conclusie gerechtvaardigd, dat de immu-
niteit, verkregen zoowel door de emulsie van tuberkelbacillen
als door de avirulente tuberkelbacillen, langen tijd, vermoedelijk
levenslang duurt. W. C. S.

Therapie van inaanblindlicid. — De paardenarts A. Krüger
is van meening dat de acute ziekteverschijnselen bij maanblind-
heid gunstig worden beïnvloed door intraveneuse injectie van
\'20 cM3 eener 10 °/o joodkalium-oplossing ; bij belangrijke ana-

-ocr page 575-

tomische veranderingen, als syuechiën, eataraeta incipiens is
joodkalium nutteloos.

De paardenarts von Paris gaf inwendig 125 joodkalium, in
doses van
25 en 10 gram zonder gunstig gevolg. De resorptie
vau het exsudaat geschiedde eerst zeer langzaam en er bleef een
vrij belaugrijke, gele troebeling der lens achter.

Evenmin zag VVoggon na inwendige toediening van 205 gram
joodkalium het gewenschte resultaat; in zijn geval eindigde de
periodieke oogontsteking met blindheid van het rechter oog.

Een overeenkomstig gevolg nam de paardenarts Adloj-t waar.
(Zeilschrift für Veterinarkunde Mai 1905).

w. c. s.

De zoogenaamde elastische deolen van den hoof. — Dr.

Richter stelde nauwkeurige onderzoekingen in omtrent de struc-
tuur der hoef kraakbeenderen en vau het straalkusseu en geeft
daarvan in een met 7 afbeeldingen toegelichte beschrijving in
de
Zeitschrift für Veteriiuirkunde, Juli 1905. Het resultaat zijner
nasporingen vat hij samen als volgt:

1°. De bouw van het hoefkraakbeen is regionair verschillend.
In hoofdzaak is het weefsel van het middelste gedeelte der kraak-
beenplaat hyaline, terwijl de randgedeelten en bovendien een
dunne corticaal-laasi aan het geheele kraakbeen vau fibreusen

o o

aard zijn en pleksgewijs, vooral in de richting der ballen, ook
elastische vezelen bevatten. Ook daar waar zich fibreus kraakbeen
bevindt, komen nesten van hyaline kraakbeenweefsel voor, en te
uieer, hoe verder de betrokken gedeelten van het perichondrium
verwijderd zijn.

2°. Het straalkusseu bestaat uit fibreus, in strengen gerang-
schikt bindweefsel, dat met zeer veel elastische vezelen vermengd
is en vetweeffel bevat. De elastische vezelen komen in decellige
ballen talrijker voor en zijn hier langer, dunner en fijner dan
in den celligen straal, waar zij grover, korter en in geringer
hoeveelheid aanwezig zijn. Het gehalte van het straalkussen aan
vetweefsel neemt naar den celligen straal toe af.

3°. De schenkels van het straalkussen bevatten in de periphere
gedeelten, en wel boven en zijdelings van den hanekam, kleine
klierpakketten, de zoogenaamde straalkussenklieren. De met het
bloote oog zichtbare pakketten der straalkussenklieren hebber.

-ocr page 576-

macroscopisch een glazig-waterig aanzien, een meer of minder
kogelvormige gedaante en ongeveer de grootte van een spelde-
kop. Zij komen of in een enkele laag rondom den hanekam voor
öf wel zij liggen in een dubbele rij en daar, waar zij het talrijkst
vertegenwoordigd zijn (ter hoogte van de schenkels van het straal-
kussen), zelfs in drie tot vier lagen boven elkander.

4°. Onder den microscoop ziet men de straalkussenklieren als
kleine, scherp omschreven deelen, welke door een bindweefselkapsel
omgeven zijn. De afzonderlijke klieren liggen in den vorm van
kleine kogelronde of ovale kwabjes, welke het klierparenchym
vertegenwoordigen, iu het weefsel.

5°. De straalkussenklieren zijn tubuleuse kluwenklieren, welke
met de zweetklieren overeenkomen, doch zich van deze onder-
scheiden doordat zij geen samenhangenden subepithelialen spier-
niantel bezitten. In het interglandulaire (intertubuleuse) weefsel
vindt men daarentegen enkele spierelementen.

0°. Een cuticulaire, subepitheliale basale membraan is niet
aanwezig, wel echter een dunne, uit korfcellen (basale cellen)
opgebouwde membrana propria. De korfcellen zitten aan een
dunne, vezelige bindweefsellamel.

7°. Het epithelium der straalkussenklieren toont de bekende
eiwitreacties, maar geen mucinereacties. Ook de celinhoud reageert
niet op mucine. De klieren in quaestie behooren dus tot de groep
der sereuse klieren. Men vindt echter geen secreet-capillairen in
haar epithelium.

8°. De epitheliumcellen der straalkussenklieren bevatten in
haar centrale, naar het lumen gekeerde zone vctkorreltjes.

9°. De geheele gesteldheid der kliercellen van de straalklieren
leert, dat men te doen heeft met levendig functionneerende deelen
en niet met phylogenetische overblijfselen van vroegere geslachten.

W. O. S.

Uveitis inalleotica by een paard. — J. de Haan, directeur
van het Geneeskundig Laboratorium te Weltevreden, beschrijft in
de
Fortschritte der Veterinär-Hygiene, 1905, Heft 2 und 3, een
geval van oog-kwade-droes, waarbij het volgende werd waarge-
nomen. De cornea was troebel, in de voorste oogkamer bevond
zich op den bodem een exsudaat, dat een weinig vloeibaar was.
Nadat het dier gedood was, bespeurde men dat het exsudaat de

-ocr page 577-

consistentie had van stroop en zich in een dunne laag over de
achtervlakte der cornea uitstrekte. Op de achtervlakte der iris
zag men eenige grauwgele speldekopgroote knobbeltjes in een
grauwgeel beslag, dat zich ook over de chorioiaea uitbreidde.
In den geheelen uveaaltractus vond men na harding en vervaar-
diging van microscopische sneden een aantal knobbelijes en een
infiltraat van kleine cellen. Uit het exsudaat, dat de iris en de
chorioidea bedekte, werden kwade-droesbacillen rein gekweekt.

W. C. S.

Abattoir te Groningen over 1904. — Aan het verslag (direc-
teur 1\'.
D. Beunders) is het volgende ontleend:

Geslacht werden voor gewoon verbruik; 4979 runderen, 3520
kalveren, 606 nuchtere kalveren, 2851 schapen, 316 geiten, 14651
varkens en 372 paarden; voor worstfabricage: 370 runderen, 20
kalveren en 2459 varkens; voor export: 1036 runderen, 2212
kalveren, 1932 schapen en 34 varkens.

Ingevoerd zijn 4 varkens, 137934 Kg. vet en 43918 Kg. afval,
als koppen, longen, harten, levers, enz.

Afgekeurd werden van de runderen 58 geheele dieren, 7 koppen,
12 tongen, 884 longen, 10 harten, 367 levers, 38 milten, 1 zwe-
zerik, 16 baarmoeders, 249 baarmoeders met vruchten, 96 nieren,
161 uiers, 12 magen en darmen, 21 borst- en buiksingewanden
en 2 buiksingewanden; van kalveren: 6 geheele dieren, £ dier,
5 koppen, 4 tongen, 60 longen, 2 harten, 10 levers, 2 milten,
16 nieren, 1 blaas, 3 borst- en buiksingewanden en 2 buiks-
ingewanden; van nuchtere kalveren: 41 geheele dieren, 3 koppen,
3 tongen, 26 longen, 1 hart, 3 levers, 2 milten, 2 nieren, 15
magen en darmen en 6 borst- en buiksingewanden; van schapen:
21 geheele dieren, 195 longen, 1 hart, 721 levers, 4 milten,
5 baarmoeders, 2 nieren, 17 uiers en 6 borst- en buiksingewan-
den; van geiten: 4 koppen, 3 longen, 11 levers, 1 uier, 1 stel
buiksingewanden; van varkens: 23 geheele dieren, 250 longen,
3 harten, 242 levers, 144 milten, 1 baarmoeder, 2 baarmoeders
met vruchten, 61 nieren, 10 uiers, 1 borst- en buiksingewanden
en 3 stel buiksingewanden; van paarden: 7 geheele dieren, 2 kop-
pen, 30 longen, 4 harten, 14 levers, 4 milten, 1 baarmoeder, 1
baarmoeder met vrucht, 5 nieren, 5 magen en darmen, 10 borst-
en buiksingewanden en 3 stel buiksingewanden.

-ocr page 578-

Van het ingevoerde werd afgekeurd: vau runderen: 4 koppen,
2 tongen, 18 levers, 16 nieren en 360 \\ Ivg. vet; van schapen:
6 nieren en 106 Kg. vet; van varkens: 2 tongen, 8 longen,
5 harten, 247 levers, 129 nieren en 2 Kg. vet; van paarden:
3 levers.

Niet gekeurd en weer uitgevoerd, wegens het ontbreken van
organen, werden: 2 kalveren en 1 varken.

De doorvoer van vleesch, vet en afval was zeer aanzienlijk;
wegens ondeugdelijkheid werden geleibiljetten daarvoor geweigerd
voor: 2 runderhazen, 3 hammen, 21 nieren, 2 tongen en 1 lever,
alle van varkens.

Voor tuberculose werden afgekeurd: van runderen: 37 geheele
dieren, 4 koppen, 1 tong, 698 longen, 2 harten, 112 levers,
33 milten, 2 baarmoeders, 59 nieren, 16 uiers en 16 stel borst-
en buiksingewanden; vau kalveren: 1 geheel kalf, 7 longen,
2 levers, 2 milten; van schapen: 3 longen, 2 levers, 1 milt;
van varkens: 21 geheele dieren, 235 longen, 1 hart, 159 levers,
100 milten, 46 nieren, 1 uier; van paarden: 1 long, 1 lever,
1 milt en 1 stel maag en darmen; van ingevoerd afval, enz.:
5 levers, 3 nieren en 4 Kg. vet vau runderen; 8 longen, 5 harten
en 31 levers van varkens.

Omtrent cysticercus inermis bevat het verslag het volgende:

a. in gedegenereerden toestand (steeds één exemplaar):

bij 20 runderen, ouder dan 2 jaar, namelijk 5-maal in de
inwendige kaakspier, 1-maal in de uitwendige kaakspier en 14-maal
in het hart;

bij 6 runderen, minder dan 2 jaar, namelijk 1-maal in de
uitwendige kaakspier, 4-maal in het hart, 1-maal iu het middelrif\'.

b. in levensvatbaren toestand:

bij 8 runderen ouder dan 2 jaar, namelijk 1 exemplaar bij 3
in de inwendige kaakspier, 2 exemplaren bij 1 in dezelfde spier,
1 exemplaar bij 1 in de uitwendige kaakspier, 3 exemplaren
bij 1 in het hart, 1 exemplaar bij 1 in de toug, 3 exemplaren
bij 1 in uit- en inwendige kaakspier; bij 2 runderen, minder
dan 2 jaar, namelijk 1 exemplaar in uitwendige kaakspier, I in
bet hart; bij 1 voor export bestemd kalf, van ongeveer 4 maanden
oud, werden aangetroffen in het hart 10, in de tong 4, in de
longen 15, in de lever 2 en in den buikwand 2 exemplaren.

Gesteriliseerd werden: 35 runderen, 1 kalf, 21 varkens.

Het koelhuis blijft goed voldoen: 79 koelcellen waren in gebruik

-ocr page 579-

bij 91 personen. De opbrengst van het ijs bedroeg f 1746 van
11256 blokken.

Behaudeld zijn 22 processen-verbaal; in 19 volgde veroordee-
ling, in 2 vrijspraak en 1 ontslag van rechtsvervolging.

De ontvangsten bedroegen f61588.24, de uitgaven f34515.
Aan rente werd uitgegeven f 15672.555, voor aflossing 18800t
zoodat het saldo bedraagt f2645.685. v. E.

Verslag omtrent de exploitatie van liet gemeente-slachthuis
te ftyinegen over
15)04 (directeur E. A. L. Quadekker). —

Geslacht werden: 3756 runderen, \'1900 kalveren, 131 nuchtere
kalveren, 63 schapen, 141 geiten, 10932 varkens en 487 paarden.

Hiervan werden ritueel geslacht: 949 runderen, 120 kalveren,
18 schapen en 99 geiten.

Ingevoerd werden: 1 geheel en 30 halve runderen, 3 geheele
43 halve kalveren, 5 geheele en 4 halve varkens, 1107 Kg. vleescli,
336 Kg. vet en 42191 Kg. afval van rund en varken.

Afgekeurd zijn: 21 runderen, 17 kalveren, 1 geit, 4 varkens,
2 paarden, 259 longen, 979 levers, 32 harten, 410 nieren, 33
uiers, 5 runderkoppen, 150 kaakklieren van varkens, 255 partijen
runderdarmen, 497 partijen varkensdarmen, 3 rundervoorkwar-
tieren. Voorts van het ingevoerde afval: 174 longen, 1957 levers,
120 harten en 102 tongen. Van noodslachting waren afkomstig
21 runderen en 1 kalf.

Gesteriliseerd zijn: één half rund en 15 varkens, terwijl al het
overige in den Koiti-oven werd verbrand. Als cadaver werden
aangevoerd en verbrand 18 runderen, 30 kalveren, 1 geit, 19 var-
kens en 2 paarden.

Voor tuberculose zijn afgekeurd van runderen : 5 geheele dieren,
172 longen, 27 levers, 1 kop, 1 tong en 254 Kg. vet; van kalveren:
1 geheel dier, 4 longen, 2 levers en 6 Kg. vet; van varkens:
18 geheele dieren, 31 longen, 49 levers, 1 kop, 1 milt, 487 Kg.
vet en 150 kaakklierenj; van het ingevoerde afval: 94 longenen
101 levers van varkens, terwijl onder de aangevoerde cadavers
1 rund aan tuberculose leed, eveneens 1 onder de noodslachtingen.

Van het koelhuis waren 45 cellen verhuurd: het bracht met
de ijsfabricage een winst op van f2959.35.

In de asphyxiatie-inrichting werden afgemaakt 288 houden
en 75 katten.

-ocr page 580-

Er werden 12 processen-verbaal opgemaakt; bij alle volgde
veroordeel ing.

De ontvangsten bedroegen f 41283.185 en de uitgaven f\' 26598.625,
zoodat er voor rente en amortisatie f 14684.56 beschikbaar is.

v. E.

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde
in Nederland.

PROGRAMMA voor de 46ste Algemeene verga-
dering, te houden op Vrijdag 22 en Zaterdag 23
September 1905 in het Gebouw voor Kunsten en
Wetenschappen te Utrecht.

late Gedeelte, Vrijdag 22 September.

Aanvang der vergadering des avonds 7 uur.

Huishoudelijke werkzaamheden:

1. Openen der vergadering.

2. Indienen der volmachten van de afgevaardigden der af-
deelingen.

3. Ingekomen stukken.

4. Notulen. Het Hoofdbestuur stelt voor: het opmaken en
vaststellen der notulen der 46sto Algemeene vergadering op te
dragen aan een commissie bestaande uit den lste en \'2de secretaris
en een door de vergadering aan te wijzen lid.

\'.Toelichting: Het Hoofdbestuur is van meening dat de notulen
door een commissie als in zijn voorstel is bedoeld, aan de hand
van het stenographisch verslag spoedig en nauwkeurig zullen kunnen
worden opgemaakt. Het stenographisch verslag, mits dit met zorg
is bewerkt, zal zoo nauwkeurig mogelijk weergeven het gesproken
woord, dat door de commissie voor zooveel zij dit noodig oor-
deelt, kan worden aangevuld of gewijzigd in verband met de
aanteekeningen door de leden der commissie te maken.

5. Verslag van den toestand der Maatschappij.

6. Verslag van den toestand der geldmiddelen en van de
bibliotheek.

7. Mededeeling omtrent het aftreden van een lid van het .
Hoofdbestuur.

-ocr page 581-

8. Benoeming van een penningmeester-bibliothecaris.

Als candidaat ter vervulling van deze vacature is door alle
afdeelingen, met uitzondering van de afdeeling Noord-Brabant —
Limburg, welke geen candidaat stelde, opgegeven de heer D. P.
van Esveld, die aan de beurt van aftreden, doch dadelijk her-
kiesbaar is.

9. Benoeming van een eerste secretaris wegens het bedanken
van den tegenwoordigen titularis, die volgens den rooster in 1906
moest aftreden.

Als candidaten voor de vervulling van deze vacature zijn op-
gegeven door de afdeelingen Utrecht, Gelderland—Overijsel, Zee-
land en Groningen—Drente de heer K.
Hoefnagel ; door de
afdeeling Zuid-Holland de heer
J. N. Ballangée; door deafdee-
linsr Noord-Holland de heer D.
van der Sluijs; door de Nieuwe

7

afdeeling Zuid-Holland de heer H. Markus.

10. Benoeming van drie redacteuren voor het tijdschrift. Leden
der redactie zijn terstond herkiesbaar.

11. Voorstellen. van de afdeeling Noord-Holland:

a. De afdeeling Noord-Holland stelt voor over te gaan tot
wijziging van het Algemeen reglement in dier voege, dat wordt
ingelascht een artikel als volgt: ,,Leden die zich schuldig maken
aan handelingen strijdig met de waardigheid en de standsbelangen
der veeartsenijkundigen, kunnen als lid der Maatschappij worden
geroyeerd. Het besluit daartoe wordt genomen in een vergade-
ring der afdeeling, waartoe het lid behoort, een vergadering waar
minstens ^ der leden aanwezig is en dan met minstens f der
uitgebrachte stemmen. Het besluit moet worden bekrachtigd door
het Hoofdbestuur bij meerderheid van stemmen. De gevallen be-
slissing dient in een eerstvolgende Algemeene vergadering te
worden medegedeeld."

Toelichting: Het scheen den leden der afdeeling Noord-Holland
gewenscht, dat eenig tuchtmiddel in ons maatschappelijk leven
werd ingevoerd. Te dikwijls toch komen handelingen voor van
veeartsenijkundigen, waardoor standsbelangen en waardigheid
worden benadeeld. Men was echter van oordeel dat uitvoerbaar
slechts zou zijn als tuchtmiddel royement van het lidmaatschap.
Vandaar het voorstel in bovengenoemden geest, hetwelk grootendeels
werd genomen uit het reglement der Maatschappij tot bevordering
der Pharmacie, slechts een weinig gewijzigd naar onze behoeften-

-ocr page 582-

b. De afdeeling Noord-Holland stelt voor artikel 19 van het
reglement der Maatschappij te wijzigen en hieraan als tweede
lid toe te voegen de volgende bepaling: „Wordt een der leden
van bet Hoofdbestuur voor een audere functie gekozen, dan zal
staande de vergadering, waarin deze verkiezing plaats heeft,
in de vacature door de verkiezing van een nieuw lid ■ worden
voorzien."

Toelichting: De afdeeling Noord-Holland acht de bijvoeging
van een tweede lid bij het bestaande artikel 19 niet alleen gewensclit,
maar ook noodzakelijk om bet daardoor mogelijk te maken, dat
in geval een lid van het Hoofdbestuur voor de vervulling van
een andere functie dan die, welke hij bekleedt, wordt gekozen,
in de hierdoor ontstane vacature onmiddellijk worde voorzien en
zoo doende te vermijden, dat het Hoofdbestuur gedurende een
jaar onvoltallig zij. De afdeeling acht de mogelijkheid niet uit-
gesloten dat bijv. de tweede secretaris wordt gekozen voor de
vervulling der vacature van den eerste secretaris. Neemt de
gekozene de benoeming in dit geval aan, dan zal als geen directe
aauvulling mogelijk is — dit is thans het geval — het Hoofd-
bestuur een jaar incompleet zijn en zij meent dat dit voor den
goeden gang van zaken een niet gewenschte toestand is.

P ruoadvios van het Hoofdbestuur:

Hot Hoofdbestuur acht het in verhand met het voorstel a van de afdeeling
Noord-Holland wenscholijk, dat wordo onderzocht of tuchtmiddelen in hot
reglement dor Maatschappij hehooren te wordon opgenomen. Over deze
zaak kan niet worden beslist zonder wijziging van het reglement. Hot
Hoofdbestuur geeft in overweging daartoo to besluiten en den te benoemen
commissieleden een uitvoerige studie van deze quaestie aan te bovelen; het
acht dit to meer raadzaam, omdat het gunstig gestemd is voor do bedoeling
van liet voorstel
b der afdeoling Noord-Holland, waarvoor oveneens regle-
mentswijziging noodig is.

Tevens vestigt het Hoofdbestuur er de aandacht op, dat dan de gelegonhoid
zal bestaan om het geheelo reglement te herzien en daarin noodig geachte
wijzigingen aan te brengen.

12. Voorstel van de afdeeling Groningen—Drente.

De afdeeliner Groningen—Drente stelt voor door tusscheukomst

o n

der Maatschappij over te gaan tot coöperatieven aankoop van
sjeneestniddelen, verbandstoffen en instrumenten en het daaruit

O >

voortvloeiend batig saldo te besteden tot het stichten van een
ondersteuningsfonds voor veeartsen en hun nagelaten betrekkingen.

-ocr page 583-

Toelichting: Ueeds eenige jaren geleden werd in onze afdeeling
door liet lid
Venema. een voordracht gehouden over coöperatieven
aankoop van geneesmiddelen. Deze voordracht werd in het tijd-
schrift geplaatst (deel 23, 1896, bladzijde 151). Sedert is het
idee door onze afdeeling niet prijsgegeven en — in verband niet,
het feit dat er zoo nu en dan offers gevraagd worden — werd
het plan beraamd de eventueele voordeelen der coöperatie te be-
stemmen voor een veterinair ondersteuningsfonds.

Ten einde op de Algemeene vergadering met bewijzen voorde
levensvatbaarheid van het voorstel te kunnen aankomen, is dooi-
de afdeeling Groningen—Drente bestoten een commissie te be-
noemen om in hoofdzaak te onderzoeken: le welk bedrag ei-
jaarlijks door veeartsen wordt uitgegeven voor geneesmiddelen, en
2e hoeveel korting kan worden verkregen bij coöperatieven aan-
koop. Aan de hand van deze gegevens hoopt onze afdeeling ter
Algemeene vergadering een eenigszins meer uitvoerige toelichting,
zoo mogelijk een nadere formuleering van het plan van uitvoering,
te verstrekken.

Proadvies van Lot Hoofdbestuur:

Hot Iloofdbostuur meent op grond van ernstigo besprekingen on onderzoek,
dat de uitvoering van het denkbeeld der afdeeling Groningen —Drente op
zeer groote moeielijkhodon zal stuiten en dat voor hot ondorstouningsfond«
de bijdragen niet groot zullen zijn. Hot wenscht eehtor geen nader prae-
advies uit te brengen, maar wil de verdere toelichting afwachten, wolke op
do Algemeene vergadering zal worden gegeven.

13. Voorstel van het Hoofdbestuur:

Het Hoofdbestuur stelt voor, in overleg met de redactie van
het tijdschrift, honorarium te verleenen aan inzenders van stukken
voor het tijdschrift, en voor zooveel het op de begrooting uit
te trekken bedrag dit toelaat, de toelage voor de redactie te
verboogen.

Toelichting: Dit voorstel heeft ten doel het mogelijk te maken
om — te beginnen met deel XXXIV (1 October 1906) — voor
stukkeu in het tijdschrift der Maatschappij honorarium <e ver-
leenen.

De quaestie van het tijdschrift is reeds jaren aan de orde en
drie punten treden in den regel op den voorgrond, namelijk:

1. uitbreiding der redactie of aanstellen van vaste medewerkers;

2. uitbreiding van het tijdschrift;

-ocr page 584-

3. honorarium verleeneu aan inzenders.

Ad. 1. Hiertegen heeft de redactie zich steeds verzet; uit-
breiding van het aantal redacteuren zal volgens haar veel tijd
en geld kosten, zonder dat het resultaat gunstiger wordt; een
staf van behoorlijk gesalarieerde vaste medewerkers te assumeeren,
lacht der redactie evenmin toe, daar de ondervinding bij ons tijd-
schrift, maar ook langs anderen weg verkregen, haar heeft ge-
leerd dat
vaste medewerkers in veel gevallen anderen in den weg
staan, daar zij meestal hard van stal loopen en later weinig of
niets van zich doen hooren of wel plaatsing
eischen voor bun
artikelen, waardoor anderen moeten wachten en moedeloos worden.

Ad. 2. Uitbreiding van het tijdschrift had plaats: bij besluit
der 32ste Algemeene vergadering (24 September 1892) tot 24 vel
in G afleveringen en bij besluit der 40sto Algemeene vergadering
(21 eu 22 September 1903) tot 36 vel in 12 afleveringen.

Steeds wordt naar verdere uitbreiding, namelijk het verschijnen
om de 14 dagen of iedere week gestreefd, maar de geldelijke
toestand der Maatschappij laat dit nog niet toe.

Ad. 3. De quaestie van honoreeren werd uitvoerig besproken
in de 30sto, 31ste en 32ste Algemeene vergadering en zij kwam
opnieuw aan de orde in de 35stc Algemeene vergadering op 28
September 1895 te Arnhem, maar geldelijke bezwaren verhinderden
steeds de uitvoering.

Het Hoofdbestuur \'zou gaarne behoorlijk honoreeren, namelijk
voor hoofdartikelen f 1,— per bladzijde, voor andere f 0,50 per
bladzijde en bovendien de f6,— aau de redactie thans per vel
toegekend verhoogen tot f9.— per vel, terwijl het ook voor
andere doeleinden (zie het voorstel Utrecht) gaarne geld be-
schikbaar zou hebben.

De financiëele toestand der Maatschappij is op dit oogenblik
niet ongunstig en het vooruitzicht bestaat (door het groot aantal
veeartsen dat aankomt en dat noodig is) dat het ledenaantal ge-
regeld zal toenemen, dat de draagkracht der Maatschappij grooter
wordt en dat het mogelijk zal zijn aan de hierboven aangegeven
eischen geheel te voldoen.

liet meest dringend is thans naar zijn meening het uitkeereu
van honorarium en het blijkt, na nauwkeurige berekening, dat
het mogelijk zal zijn op deze begrooting daarvoor te brengen
f 125,— en op die voor 1907 het volle bedrag voor het tijd-

-ocr page 585-

schrift te stellen op f 1600,— namelijk f 450,— meer dan thans
hiervoor is uitgetrokken.

Mocht daarvan eventueel overblijven, dan is het mogelijk ook
voor de redactie de toelage per vel te brengen op f 9,—.

13. Voorstel der afdeeling Utrecht.

De afdeeling Utrecht stelt voor op de a.s. begrooting der
Maatschappij van veeartsenijkunde een nieuwen post te plaatsen
van minstens f 100,— voor salaris van den eerste secretaris en
van minstens f 100,— voor salaris van den bibliothecaris-penning-
meester.

Toelichting: Nu de Maatschappij staat voor de keuze van een
nieuwen eerste secretaris, meent de afdeeling het oogenblik ge-
schikt om niet den toestand te bestendigen, waarbij twee leden
van het Hoofdbestuur, die veel en tijdroovend werk voor de
Maatschappij te verrichten hebben, hun diensten zonder eenig
honorarium hadden te presteeren. De afdeeling is van meening,
dat bij den tegenwoordigen omvang van werkzaamheden van de
beide titularissen, deze toestand niet meer te bestendigen is, niet
meer bestendigd mag worden, ook al zouden zij persoonlijk wars
zijn van alle salariëering. Het is in het belang der Maatschappij,
d. i. in het belang van haar leden, dat uit de algemeene kas
eenige gelden beschikbaar worden gesteld als compensatiemiddel
voor de grootere verantwoordelijkheid, welke de bedoelde hoofdbe-
stuursleden hebben te dragen, voor de grootere werkzaamheid,
die van hen wordt geëischt. Ook de billijkheid brengt zulks
mede, terwijl hun positie er zuiverder door wordt.

Het door de afdeeling genoemde bedrag is gering, kan zeker
niet als een salaris in den gewonen zin des woords worden op-
gevat; zij durfde echter voorloopig niet hooger te gaan. Ten be-
hoeve van het beginsel is het bedrag evenwel volkomen voldoende,
terwijl de formuleering van het voorstel mogelijk maakt hot te
verhoogen, zoodra de Maatschappij het noodig acht en de geld-
middelen zulks toelaten.

De afdeeling merkt dus nog uitdrukkelijk op, dat zij de groote
verdiensten van den aftredenden eerste secretaris en den biblio-
thecaris-penningmeester niet afgemeten wenscht te zien naar het
luttel bedrag in haar voorstel genoemd. Zij wenscht die „onbe-
taalbaar" te heeten.

-ocr page 586-

Praeadvies van het Hoofdbestuur:

Hot Hoofdbestuur zou gaarne zijn volle instemming schenken aan hot
voorstol der afdeeling Utrecht en een goldelijke tegemoetkoming aan den
eerste secretaris en den ponningmeester-bibliotliecaris voor do werkzaam-
heden, welko zij in het belang der Maatschappij hebben te verrichten, zeker
aanbevelenswaardig achten, als de geldmiddelen dit veroorloofden. Nu evenwel
voor andere meer urgente zaken, waartoe in de eerste plaats behoort het
verloonon van een honorarium aan schrijvers van artikolen in hot tijdschrift
en een ruimere vergoeding aan het comité van redactie, meer uitgaven
worden gevraagd, vindt het Hoofdbestuur thans geen vrijheid tot het aan-
nemen van het voorstel te adviseoren en meent het den afdeelingen in over-
weging te moeten geven de beslissing hieromtrent te verdagen totdat over
ruimer geldmiddelen zal kunnen worden beschikt.

Vermoedelijk zal bij oen regelmatigen gang van zaken de stand der kas
zoodanig zijn, dat het na twee jaar geen bezwaar meer zal opleveren het
door de afdeoling Utrecht voorgestelde bedrag van het honorarium toe te
kennen en zal hiervoor op de begrooting een bedrag kunnen worden uit-
getrokken.

In verband met het voorstel der afdeeling Utrecht vestigt hot Hoofdbe-
stuur er de aandacht op, dat door de afdeeling Groningen—Drente hot
volgend verzook is ingezonden:

„Indien geen der overige afdeelingen een voorstel dienaangaande op de
agenda der Algemeene vergadering doet plaatsen, zou Groningen—Dronte
willen voorstellen ten behoeve van den late secretaris on don ponningmooster-
bibliothecaris een bepaald bedrag beschikbaar te stellon, waaruit eventuoele
kosten voortspruitende uit de waarneming dier functiën, kunnen worden
gedekt. Het toekennon van een salaris vond in onze vergadering geen bijval
on medo word gevraagd of niet reeds op de begrooting een post is uitge-
trokken voor schrijfloon en of dio post niet ten behoeve van bedoelde
functionnarissen kan wordon benut?

In dat geval toch\' acht de al\'doeling het creëeren van een nieuwen be-
grootingspost overbodig."

Wat botroft dit verzook deolt hot Hoofdbestuur modo, dat uit den bo-
grootingspost „verschotten" steeds worden botaald do door zijn leden gedane
vorschotton, ook wat betroft schrijfloon.

15. Begrooting voor het jaar 1906.

10. Bepaling van de plaats waar de 47sto Algemeene verga-
dering zal gehouden worden.

2de Gedeelte, Zaterdag 23 September.

Aanvang der vergadering des voormiddags 10 uur.

1. Openingsrede van den voorzitter.

2. De bestrijding der tuberculose van het rund, door L)r. J. Poei.s.

-ocr page 587-

3. Voordracht door l)r. D. A. db Jong Jzn.

De titel hiervan zal later in het tijdschrift worden vermeld.

Pauze.

4. O oer de immunisalie van het rund tegen tuberculose, door
Dr.
M. H. J. P. Thomassen.

5. Vrije mededeelingen.

Leden, die een mededeeling van eenigen omvang over een of
ander onderwerp wenschen te doen, wordt verzocht hiervan
vóór 20 September e. k. kennis te geven aan den lste secretaris.

Opgemaakt in de vergadering van het Hoofdbestuur
den 8sten Juli 1905.

Namens het Hoofdbestuur,

H. M. Kroon, Voorzitter.

D. van der Sluijs, ls(e

secretaris.

Begrooting voor het jaar 1906.

Inkomsten.

Kassaldo op 1 Januari 1906 ........

pro memorie

Interest van belegde gelden........

ƒ 40- —

Onvoorziene inkomsten..........

pro memorie

Vermoedelijke ontvangst aan contributiën

ƒ 1848.—

ƒ 1888.—

Uitgaven.

/ 1275.—

„ 30.—

„ lokaalhuur............

„ 25.—

„ verschotten, briefport, zegels, enz.....

„ 25.—

,, kosten van incasseeren........

(3.—

„ reis- en verblijfkosten voor het Hoofdbestuur.

,, 75.—

„ onderhoud en assurantie der bibliotheek

„ 200.—

„ onderzoek geheimmiddelen.......

„ 100.—

,, commissie in zake reorganisatie veeartsen ij kun-

dig onderwijs...........

,, 50.-

Transportpore.

/ 1786.-

-ocr page 588-

Transport.
Aan onkosten Algeuieene vergadering .
,, contributiën en vertegenwoordiging .
,, onvoorziene uitgaven.......

ƒ 1888.—

Opgemaakt ia de vergadering van liet Hoofdbestuur,
den 8sten Juli 1005.

H. M. Kroon, Voorzitter.

D. van der Sluijs, \\*ie Secretaris.

Hun, die wenscben deel te nemen aan den gemeenschappelijken
maaltijd, na afloop der vergadering op Zaterdag 23 September,
wordt verzocht daarvan vóór dien dag aan den lstc secretaris
kennis te geven.

Nieuw uitgekomen boeken.

H. Koestiîrs, Lehrbuch des Hufbeschlages. Mit 239 Text-abbildungon. Dritto
Auflage. Berlin, Selbstverlag des Verfassers 1905. Preis 6 Mark.

Prof. Dr. Rob. Müller, Jahrbuch der Landwirtschaftlichen Plauzen- und
Tierzüchtung.
2 Jahrgang. Stuttgart, F. Enke 1905.

II. Pütz, Der Bacillus pyogenes und seine Beziehungen zur Schweineseuche.
Berlin, R. Schoetz 1905. Preis 2 Mark.

Prof. Dr. Ostertag, Breidert, Kaestner und Dr. Krautstrunk. Unter-
suchungen über die klinische und bakteriologische Feststellung der Tu-
berkulose des Rindes.
Mit 14 Abbildungen. Berlin, R. Schoetz 1905.
Preis Mark 3,50.

Prof. Dr. J. Bayer, Lehrbuch der Veterinär-Chirurgie. Dritte umgearbeitete
Auflage. Mit 144 Abbildungen im Texte und 12 Tafeln. "Wien und Leipzig,
W. Braumüllbr 1905. Preis 18 Mark.

Ad. Bichenhergkr, Die Viehversicherung im Kanton Hern, Wogleitung für
die Versicherungsk«ssen. Bern, Karl Naumann 1904. Prois 2 Francs.

Tagebuch für die tierärztliche Praxis. Achte Auflage, Berlin, R. Schoetz
1905. I\'reis dauerhaft gebunden. Mark 7,50.

Dr. G. Fischer, La contagion humaine des maladies microbiennes des animaux
domestiques: Hjpidémiologie. Prophylaxie. Police sanitaire des animaux.
Un vol. in-12 do 350 pages. Paris, A. Maloine 1905.

ƒ 1786.—
„ 75.—
25.—

J. Pader et Prof. C. Cadéao, Pathologie chirurgicale des tendons, des muscles
et des nerfs,
1 vol. in-18", 476 pages, 122 figures .Encyclopédie Cadéac).
Paris, J. B. Baillière et fils 1905. Prix 5 francs.

1\'. Coremans, Précis du cours d\'inspection des viandes. Un vol. iii-8" de 21g
pagos. liruxolloB, Vanbugqenhoudt 1905.

-ocr page 589-

e. littré, Dictionnaire de Médecine, de Chirut\'me, de l-\'harmacie et des
Sciences qui s\'y 1\'apportent.
21 édition entièrement refondue par le
Dr. A. Gilbert. 1 vol. gr. in-8 de 2000 page« à 2 col., avec 1000
ligures. Paris, J. B. Baillière et fils. 1905. Prix 25 francs.

H. C. Wilkie, Veterinary Diagrams, with Keys and Explanatory Notes.
Wellington, John Mackay 1904.

J. 15. II. Moubis, Het Hoefbeslag. Handleiding tot eene rationoele uitoefening
van het hoefsmidsvak. Mot 162 houtsneefiguren. Vierde herziene en
vermeerderde druk. Amersfoort, G. J. Slothouwer 1905. Prijs
f 2,25,
gebonden f 2,75. W. C. S.

P ersonalia.

Bij beschikking van den Minister van Staat, Minister van
Oorlog, d.d. 15 Juli 1905, n\'J. 152, is de paardenarts der 2do klasse
L)r. K.
Over, van het personeel van den geneeskundigen dienst
der landmacht, op zijn verzoek met ingang van 16 Juli 1905
voor den tijd van één jaar op non-activiteit gesteld, buiten be-
zwaar van de schatkist.

Eervol ontslag verleend als lid der Gezondheidscommissie: te
Vlaardingen
H. C. L. E. Berger; te Naaldwijk Dr. H. Reumelts;
te Oostburg Dr. J. Schouten.

In Limburg is het aantal districten voor provinciale veeartsen
met twee vermeerderd, namelijk Gennep en Helden. De toelage
bedraagt f 200 per district, en wanneer een of meer gemeenten
een gelijk bedrag geven, f 50 alterum tantum.

Aan den cursus in vleeschkeuring aan het openbaar slachthuis
te Utrecht namen deel de heeren S. F
erwerda te Putten en
J. K
öhler te Utrecht.

Benoemd: tot onder-directeur van het abattoir te Nijmegen
J. Stapenséa; tot adjunct-directeur van het abattoir te Botterdam
G. G. J. Westholz, keurmeester lsta klasse aan het abattoir te
Amsterdam; hij zal zijn nieuwe betrekking aanvaarden op 10
Augustus 1905; tot keurmeester lste klasse aan het abattoir te
Amsterdam, met ingang van 16 Augustus 1905,
J. Flohil te
Fijnaart.

Verplaatst: naar Soekaboemi (Preanger-liegentschappen), de
gouvernementsveearts bij den burgerlijken veeartsenijkundigen
dienst .1. A,
Lenshoek, met bepaling dat hij ondergeschikt zal dienen
aan den gouvernementsveearts te Bandong; van Oud-Vosmeer

-ocr page 590-

naar Steenbergen A. van de Sande; met ingang van 1 September
1905 de paardenarts lste klasse D. IT.
Goossen van het 3do
regiment veld-artillerie te Bergen-op-Zoom naar het 2do regiment
huzaren te Venloo.

De paardenarts lstc klasse H. J. Tromp ue Haas neemt deel
aan de Boni-expeditie. (A7\'.
Rolt. Courant van 29 Juli 1905).

Aan de universiteit te Bern promoveerde 21 Juli 1905 tot
doctor medicinae veterinariae de heer D. J.
Copper D.Jzn., ge-
boren te Rotterdam, op proefschrift getiteld; Der Uebergang
bestimmter Stoffe von der Mutter in das Fruchtwasser und in
den Fötus, experimenteller Beitrag zum Stoff-Austausch zwischen
Mutter und Frucht.

Rijks veeartsenijschool.

Bij Ministeriëele beschikking van \'21 Juli 1905, n°. 169, is op
zijn verzoek, met ingang van 16 Juli 1905, eervol ontslag ver-
leend als assistent bij de cliniek en de geneeskundige leervakken
aan J.
Stapenséa.

Aan het admissie-examen aan \'s Rijks veeartsenijschool, dat
van 3 —12 Juli werd afgenomen, namen 8 candidaten deel; toe-
gelaten zijn:
S. Schaap van Roordahuizum, F. C. de la Chambee
van Amsterdam en H. ter Beek van Utrecht.

Staatsexamens.

Voor het natuurkundig examen voor aanstaande veeartsen, dat
van 13 Juni—7 Juli werd gehouden, hebben zich aangegeven
28 leerlingen, allen van het 2de studiejaar.

Aan 23 werd het diploma «als candidaat-veearts uitgereikt,
namelijk aan de heeren:
E. A. R. F. Baudet van Arnhem, E. Berends
van Velp, J. A. van Blommkstein van Salatiga, B. Bruins van
Winsum,
L. F. van Dixhoorn van Terneuzen, J. M. J. E.
D
uijsens van Heerlen, C. Eijkman van Amsterdam, J. Goedhart
van Meerkerk, H. J. M. Hoogland (met lof) van Utrecht, K.
Huizinga van Bedum, G. Langeler van Hengeloo, D. S. R. Mensema
van Grootegast, H. H. Nxjssen van Maasniel, W. M. P. Pitlle
van Arnhem, J. Schuurmans van Grouw, C. Sieswerda van Nieuwe-

-ocr page 591-

Niedorp, J. ß. F. Soi.kks van Amsterdam, J. Staal van Hooge-
veen,
P. Stehouwer van Rozenburg, C. J. van Temmk van Te-
teringen,
C. Teniiaeff van Utrecht, A, Veknbaas (met lof) van
Benedenknijpe, J.
H. 0. Verheer van Utrecht.

Wet op de paardenfokkerij 1901.

Bij Koninklijk besluit van 27 Juni 1905, n°. 78, zijn, met
ingang van 4 Juli 1905, benoemd in de algemeene keurings-
commissie voor de paardenfokkerij:

a. tot vast lid: A. W. Heidema te" Groningen; b. tot plaats-
vervangende leden:
H. Costermans Azn. te Eist; J. C. Rood-
zant
Kzn. te Dirksland, H. Welt te Uithuizermeeden, J. Plet
te Schoterland, A. G. Wassenaar te Oudeschoot, K. Büculi te
Uithuizermeeden, W. F.
Altevogt te Klaaswaal, M. C. van
Buuren te Zuidland, W. J. Paimans te Os, M. B. ten Have te
Midwolde,
L. Louter te IJzendijke, H. M. Kroon te Deventer.

Veeartsenij kundig Staatstoezicht.

Van 20 tot 22 Juli 1905 had te Rotterdam het eerste examen
plaats ter verkrijging van het diploma als hulpkeurmeester van
vee en vleesch.

Van de 13 candidaten hadden 8 den cursus te Rotterdam
bijgewoond.

Het diploma is uitgereikt aan: A. van Dam, geb. te Smilde;
B. ijk Geus, geb. te Hellevoetsluis; Chr. H. Greif, geb. te
Gorinchem;
M. J. Ham.mingii, geb. te Grijpskerk; W. L. Kalk-
man
, geb. te Nieuwesluis (Heen vliet); O. J. Köhnen, geb. te
Arnhem; S. J. H.
van Osch, geb. te \'s-Hertogenbosch; E. H.
Ostenburg, geb. te den Helder.

-ocr page 592-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland

gedurende Juni 1905.

(De cijfers tusscheii ( ) «luiden het getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

Honds-
dol-
heid

*
T3

§ §

PROVINCIE.

a
es
<t

o
>

«

Groningen . .

Friesland. . .

16

Drente. . .

2

Overijsel . . .

3

Gelderland . .

7

Utrecht .

S

Noord-Holland .

4

Zuid-Holland .

3

Zeeland . . .

8

Noord-Brabant .

5

Limburg . . .

5

n

-

Totaal

5!

30 M

2(2)

3(3)
6(6)
1

3(2)

5(3)

8(6)

4 (J)
2(2)

24 (3)
4 (3)

5(2)

6(6)
5(5)

I !

5(2)| 8(6)

16(7)

v. E.

70 (36)

26 (25)

(Staatscourant van 14 Juli 1905, n". 163.)

-ocr page 593-
-ocr page 594-
-ocr page 595-

HERNIA SOROT ALIS CONGENITA BIJ EEN HOND;
GENEZING MET BEHOUD VAN DEN TESTIKEL;
CRYPTORCHIDISMS DEXTER,

door

W. G. SCHIMMEL en J. P. VAN DER SLOOTEN.

Op 27 Mei 1905 kwam een bastaard Deensche dog, reu,
oud 9 maanden, toebehoorende aan C.
van der E. te V.,
in behandeling wegens een groote zwelling van het scrotum.
De eigenaar had het dier, nog zeer jong zijnde en toen
reeds met de zwelling behept, ten geschenke gekregen. Hij
gebruikte het voor trekhond. Hoewel het geen hinder had
van den grooten omvang van het. scrotum (het was overigens
volkomen gezond), zag de eigenaar toch gaarne, al ware
het enkel uit een cosmetisch oogpunt, dat dit normaal werd.

De hond is groot voor zijn leeftijd, bijzonder krachtig,
goed gevoed en zeer opgewekt. Behalve aan het scrotum
lijdt hij aan otitis conchae bilateralis, aan dermatitis met
excoriatie op den rug van den neus door de muilkorf ver-
oorzaakt, en aan blennorrhoea praeputialis. De laatste be-
perkte zich tot den annulus praeputialis.

Het scrotum heeft de grootte van een kinderhoofd, is
langwerpig rond, ver naar achteren gelegen, tamelijk gespannen,
en niet pijnlijk bij palpatie. Het fluctueert, schijnt vloeistof
en gassen te bevatten, wordt groot er bij opheffen van het
voorste] en neemt bij rugligging van het dier zoodanig af,
dat de omvang van een normaal scrotum ontstaat. Richt
de hond zich weer op, dan krijgt het dadelijk zijn vorige
grootte terug en zijn ligging achter de dijen.

Bij onderzoek der liesopeningen blijkt dat deze zich ver
vóór het scrotum bevinden. De linker liesring is, gelijk bij

38

-ocr page 596-

dorsale positie het best kan worden waargenomen, aanmer-
kelijk vergroot; hij vormt een elliptisch gat, waarvan de
lengte-as ongeveer 5 cM. bedraagt. Uit deze opening komt
de breukinhoud te voorschijn als de hond staat, en verdwijnt
hij weder bij rugligging van het dier. In die positie bevat
het scrotum niets dan den linker testikel met de zaadstreng;
de rechter testikel en zaadstreng ontbreken, zonder door
operatie te zijn verwijderd. Er bestaat dus rechtszijdig crvp-
torchidismus.

De diagnose: hernia scrotalis sinistra liet geen twijfel
over; bovendien was het duidelijk dat een enterocele bestond.
Toch zou men een dergelijk geval op het eerste gezicht voor
hydrocele of sarcocele kunnen houden, omdat een liesbreuk
bij den mannelijken hond uiterst zeldzaam is. Gelijk bekend,
komen de liesbreuken van den hond bijna uitsluitend bij
de teef voor en zijn dan meestal een hysterocele.

De vraag werd overwogen of in casu soms een hernia
interstitialis bestond, of namelijk de breukpoort vóór het
lieskanaal was gelegen? Toen eenmaal de groote wijdte
van den linker liesring was vastgesteld, moest deze vraag
ontkennend worden beantwoord.

Er was geen andere weg open dan de herniotomie.
Deze kon echter op verschillende wijze geschieden, namelijk
met behoud van den testikel of met castratie gepaard gaande.
In het laatste geval kon zij plaats hebben zonder opening
van de tunica vaginalis communis (herniotomia externa) of
mét blootleggen daarvan (herniotomia interna). Aan de eerste
methode (herniotomia interna met behoud van den testikel)
werd de voorkeur gegeven, omdat de hond in het algemeen
veel minder gevoelig is dan het paard en dus de mogelijk-
heid niet uitgesloten scheen om, zonder ongewenschte reactie,
den uitwendigen liesring zoodanig te verkleinen, dat wel
de zaadstreng vrij kon passeeren, doch geen darmen meer
konden uitzakken.

-ocr page 597-

Op 27 Mei vastte het dier; den volgenden morgen ont-
ving het subcutaan 100 mgr. niurias morphini in 10 gram
gesteriliseerd vvater. Een j uur daarna braakte de hond en
begon hij reeds soporeus te worden. Een uur later was hij
nagenoeg geheel anaesthetisch. Het operatieveld werd ge-
schoren en grondig gereinigd in bacteriologischen zin.

Juist boven de linker uitwendige liesopening (het dier
in rugligging gedacht) werd een 7 cM. lange huidsnede
gemaakt, waarna de flink ontwikkelde panniculus adiposus
gekliefd en ten deele geëxstirpeerd werd. Voorts werd stomp
geopereerd tot de uitwendige liesring bloot lag. Aan het
caudale uiteinde daarvan zag men de zaadstreng met haar
vaten uit de buikholte naar het scrotum loopen ; van darmen
was niets te bespeuren, deze bleven rustig gereponeerd.

De iiesrinor werd van voren naar achteren met drie suturae

O

nodosae van VöMEL\'sche zijde zoodanig gehecht, dat in het
achterste gedeelte ruimte genoeg openbleef voor de zaad-
streng. Na nauwkeurige desinfectie werden deze hechtingen
met een in sublimaat gedrenkten watten-tampon bedekt, en
hierover de huid door zes knoophechtingen vereenigd. Een
en ander werd door een drukverband ondersteund. Daarna
werd het dier voorzichtig naar den hondenstal gedragen.

Ten einde den hond in den eersten tijd rustig te houden,
werden hem dagelijks twee eetlepels van den volgenden
drank verschaft: Rc. hydrat. chloral. 25, sirup. simplic. 30,
aq. coïs 90, m. f. potio.

Den volgenden dag (29 Mei) was de temperatuur 39,6° C.,
doch het dier verkeerde in euphorie; het toegereikte voedsel
werd gretig genomen. De tampon werd verwijderd en door
een kleineren van jodoformgaas vervangen; overigens werd
de wond op dezelfde wijze verbonden en het dier zoo rustig
mogelijk gehouden.

Op 1 Juli was de temperatuur normaal, de toestand liet
niet te wenschen over. Er was reeds een begin van granulatie-

-ocr page 598-

vorming in de diepte waarneembaar. De tampon werd, ook
in de volgende dagen, dagelijks ververscht en telkens iets
kleiner genomen. Den 4den Juli werd, ten einde de granulatie-
vorming aan te zetten, de wondvlakte bedekt met balsamum
peruvianum; daarover kwam weer jodoformgaas en het
contentiefverband.

Op 10 Juli bleef de tampon achterwege; de holte was
reeds grootendeels verdwenen. Den 17d<m Juli kon de nog
bestaande kleine wond zonder verband blijven, en op 20 Juli
vertrok het dier genezen. Het scrotum was tot de normale
grootte ingekrompen. Gedurende het geheele genezingsproces
was geen oogenblik de gezondheid gestoord; de eetlust en
defaecatie waren normaal, terwijl de opgewektheid van het
dier slechts met moeite kon worden onderdrukt.

Intusschen waren ook de otitis conchae en de dermatitis
op den rug van den neus hersteld; de praeputiaal-blennorrhoe
was verminderd, doch niet geheel verdwenen. Het is wel
opmerkelijk dat ondanks het laatste lijden de operatiewond
niet geïnfecteerd is geworden.

DE KEURING VAN HET VLEESCH VAN
TUBERCULEUSE DIEREN,

dooe

D. A. DE JONG Jzn.

In mijn artikel in de 10de aflevering van dit tijdschrift,
waar ik de door
Hoefnagel in aflevering 9 medegedeelde
onderzoekingen ter sprake bracht, was ik niet critisch,
maar hoopvol gestemd, toen ik de waarschijnlijkheid uitte,
dat hij niet tot verandering van gedragslijn zou durven over-
gaan. In dit opzicht werd ik teleurgesteld. Dus blijf ik het
onverantwoordelijk noemen, dat
Hoeenagel veranderd is.

-ocr page 599-

In de eerste plaats omdat zijn onderzoek geen enkel
nieuw gezichtspunt geopend heeft, en slechts bevestigde
hetgeen wij reeds wisten. Daaruit was dus geen reden tot
verandering te putten.

In de tweede plaats omdat hij zijn handelwijze verder
wil baseeren op iets wat hij hoopt te bewijzen. Op zich
zelf geeft dit geen recht tot handelen.

In de derde plaats omdat hetgeen hij hoopt te bewijzen,
namelijk dat het verband tusschen tuberculose bij menschen en
vee niet zoo innig is als velen gelooven, niet bewezen
behoeft te worden, want velen gelooven niet dat het be-
doelde verband zoo innig is. Desondanks laten die v e I e n
het vleesch van dieren met chronische algemeene tuberculose
niet onvoorwaardelijk voor de consumtie toe. Als argument
voor zijn meening zou het onderzoek dus achterwege kunnen
blijven.

Dat ik de uniteit met recht verdedig, daarvoor meen ik
bewijzen te over te hebben aangevoerd, en
Hoepnagel kan
zich terecht niet vleien zijn denkbeelden bij mij ingang
te doen vinden. Maar daarmede is de zaak niet afgedaan.
Hij moet zijn denkbeelden niet bij mij, maar bij een groot
aantal unitariërs, waaronder mannen van groot gezag, ingang
doen vinden. En dan is hij er nog niet. Hij moet de gang-
bare meening, welke ook door de dualisten gehuldigd wordt,
omverwerpen. Want zelfs deze, die tegenover de unitariërs
verreweg in de minderheid zijn, denken er, blijkens hun
jongste en gezaghebbende woordvoerders, niet aan van ge-
dragslijn te veranderen. Ik wees hierop in mijn artikel.

Hoefnagel heeft dus zijn afwijkend standpunt zoowel
tegenover de unitariërs als tegenover de dualisten te ver-
dedigen. Misschien geeft dit hem te denken, waar het een
zoo ernstige zaak geldt.

Omtrent het, in verband met de verspreiding der tuber-
culose in ons land, in te stellen onderzoek wil ik er dus

-ocr page 600-

nog uitdrukkelijk op wijzen dat, indien het gegevens ten
gunste van het dualisme mocht opleveren, daarmede het
standpunt van
Hoefnagel niet gered is.

Leiden, 12 Augustus 1905.

DE BEOORDEELING VAN HET VLEESCH VAN
TUBERCULEUSE DIEREN.

De ondergeteekenden gevoelen zich gedrongen te verklaren,
dat zij het onraadzaam vinden verandering te brengen in de
tot heden algemeen gevolgde wijze van beoordeeling van
het vleesch van tuberculeuse dieren, en dat zij het onjuist
en gevaarlijk achten het vleesoh van dieren met chronische
algemeene tuberculose onvoorwaardelijk voor de consumtie
toe te laten.

T. A. L. Beel, directeur v. h. openb. slachth. te Roermond.

P. D. Beunders,
J. J. F. DnoNT,

D. A. uk Jong Jzn.,
J.
Lemmens,

E. A. L. Quadekker,
D. van der Sluijs,

» Groningen.
» Rotterdam.
» Leiden.
» Maastricht.
» Nijmegen,
de veemarkt en het abattoir te

Amsterdam.

gemeente- »

Korte mededeelingen en referaten.

Influenza in het remonto-depöt te Müligen. — Elk jaar,
in den zomer, worden de paarden van het remonte-depót naai-
de verschillende korpsen gezonden. Eenige weken na hun ver-
trek komen dan in het depót uit de weiden de in Ierland nieuw
aangekochte paarden. Hieronder treedt meermalen, na een verblijf

-ocr page 601-

in het depót van eenige weken, de contagieuse pleuro-pneumonie
op. Dit was het geval o. a. in 1901 *), terwijl de aankoop van
1902 van de ziekte vrij bleef, evenzoo die van 1903. Doch in
190é brak wederom onder de nieuw aangekomen paarden de
influenza uit.

Half Augustus 1904 kwamen achtereenvolgens de paarden uit
de verschillende weiden in het depót. Over het algemeen be-
vonden zij zich in goeden voedingstoestand. Gedurende de maand
September kwamen in een 3-tal stallen na elkander eenige lichte
gevallen van digestiestoornis voor, met stijging der lichaams-
temperatuur, welke paarden echter spoedig herstelden. Den lstü"
October trad een duidelijk beeld van influenza op, een long-
borstvliesontsteking, gepaard met groote algemeene lichaams-
zwakte. Dit paard stierf den 10den October.

Januari 1905 had de ziekte zich geleidelijk uitgebreid over
alle stallen, waarin jonge paarden verblijven, uitgezonderd één,
welke, ofschoon gelegen tusschen de overige stallen, nog vrijge-
bleven was. Ook in dezen stal is later de ziekte voorgekomen.

Afgezien van de niet duidelijk vastgestelde gevallen in de
maand September, was tot Januari 1905 bij 159 paarden de
influenza voorgekomen. Van deze herstelden er 131, stierven er
3 en bleven er 25 op genoemden datum lijdende. De 3 ge-
storven paarden vertoonden bij de sectie de verschijnselen van
pneumonie en exsudatieve pleuritis, welke ook tijdens het leven
gemakkelijk waren te onderscheiden.

Gedurende het lste kwartaal van 1905 zijn er nog 94 gevallen
bijgekomen, 110 paarden wederom van de ziekte hersteld en
zijn 4 paarden gestorven. Op 1 April waren er dientengevolge
nog 5 paarden door de influenza aangetast. Eén dezer paarden
is 6 April gestorven aan de gevolgen van pleuro-pneumonie.
Einde April waren de overige hersteld en deden zich na dien
tijd geen gevallen meer voor, zoodat daarmede de enzoötie had
opgehouden.

Sedert het optreden der ziekte in het najaar van 1904 hebben
253 paarden daaraan geleden, d. i. ongeveer 50 °/0 van de sterkte
der jonge paarden. Acht zijn er gestorven of ruim 3 °/o van
het aantal iufluenzalijders.

1) Medegedeeld in dit tijdschrift, dool XXX, biz. 433.

-ocr page 602-

Bij zeer veel paarden zijn in het verloop der ziekte en als
naziekte sereuse ontstekingen voorgekomen der groote en kleine
sesamscheede, een enkele maal van de carpaal- en tarsaalscheede.

Enkele paarden werden, nadat zij geruimen tijd hersteld en
goed gegroeid waren, voor de tweede maal door de ziekte aangetast.

De 28 hier aanwezige treinpaarden en de 9 drijfpaarden, alle
oudere paarden, zijn ook bij deze enzoötie wederom vrijgebleven,
alhoewel hun stallen tusschen de andere gelegen waren.

Knipscheer.

Het achtste internationale veeartsenykundig congres te
Budapest.
— Dit congres, hetwelk in de eerste dagen van Sep-
tember te Budapest zal worden gehouden, belooft zoo interressant
te worden, dat men werkelijk onze landgenooten gaat benijden
die in de gelegenheid zijn hieraan deel te nemen.

Voorzitter van het congres is Dr. Fran^ois Hutyra, algemeen
secretaris Dr.
Etienne de Rütz, terwijl de aartshertog Josëph
het congres persoonlijk zal openen op 3 September a.s.

Als lid van liet congres ontving ik tot heden reeds een twin-
tigtal afdrukken van hetgeen de verschillende sprekers zullen
vermelden en wellicht is het niet van belang ontbloot hiervan
reeds nu het een en ander aan de lezers mede te deelen.

Zooals te verwachten was, neemt de tuberculose een voornamen
schotel in van het menu, hetwelk moet worden verorberd. De
afdrukken der verslagen van onze landgenooten, Dr.
Thomassen
en Dr. D. A. de Jong, die, als ik mij niet vergis, beiden over
tuberculose handelen, zijn nog niet in mijn bezit.

Allereerst nu behandelt Dr. Alaüar Aujeszky de beteekenis
der
suurvaste staafjes, welke op tuberkelbacillen gelijken, bjj de
beoordeeling van het onderzoek op tuberculose.

Zijn conclusies luiden als volgt:

1°. Door de ontdekking van zuurvaste staafjes, welke op
tuberkelbacillen gelijken, is het onderzoek op tuberculose moeie-
1 ijker dan voorheen.

2°. Op grond van morphologische eigenschappen kan men
slechts die zuurvaste staafjes van de tuberkelbacillen onderscheiden,
wier microscopisch beeld van dat der tuberkelbacillen in het
oog vallend verschilt, zooals dit het geval is bij zeer
korte, dikke,
op coccen gelijkende zuurvaste staafjes.

-ocr page 603-

3°. Er bestaat geen kleuringsmethode, waardoor men alle zuur-
vaste micro-organismen, welke op tuberkelbacillen gelijken, beslist
kan onderscheiden van den echten tuberkelbacil.

4°. Een groot gedeelte van deze zuurvaste staafjes laten zich
in
cultuur scherp van den echten tuberkelbacil onderscheiden,
maar in het
algemeen zijn deze verschillen slechts gradueel.

5°. De zuurvaste staafjes, welke op tuberkelbacillen gelijken,
vertoonen, wat hun pathogeniteit betreft,
werkelijke verschillen
met den echten tuberkelbacil, maar het verwekte
ziektebeeld is
dikwijls zoo
gelijk, dat men bij de beoordeeling de grootste voor-
zichtigheid moet betrachten.

6°. Er bestaan zuurvaste bacteriën, welke de eigenschappen
der tuberkelbacillen in zulk een hooge mate bezitten, dat men deze
slechts door een zorgvuldige vergelijking van al hun eigen-
schappen kan scheiden van den echten tuberkelbacil. Evenwel
zijn de
meeste zuurvaste staafjes gemakkelijk van den echten
tuberkelbacil te onderkennen.

7°. Het groote aantal gemeenschappelijke eigenschappen wijst
op een nauwe
verwantschap vau deze microben.

8°. Op grond van onze tegenwoordige kennis mogen wij
slechts beweren, dat de zuurvaste staafjes, welke op tuberkelbacil-
len gelijken, en de echte tuberkelbacil tot een
verwante groep
behooren. Wij hebben evenwel
nog niet het recht om de eerst
genoemde zuurvaste staafjes voor als saprophyten levende tuberkel-
bacillen te houden.

9°. Om vergissingen te voorkomen en tot vereenvoudiging der
namen is het doelmatig de op tuberkelbacillen gelijkende zuur-
vaste staafjes kortweg «
para tuberkelbacillen» te noemen.

Deze verhandeling van Dr. Ai.auar Aujeszky, die naar het schijnt
docent aan de veeartsenijschool te Budapest is, laat zich van het
begin tot het einde met genoegen lezen. Zooveel is zeker, dat,
waar vroeger bij het vinden van een zuurvast staafje de diagnose
«tuberculose» ras gemaakt was, de onderzoeker zich thans wel
eerst mag afvragen of geen gras, melk, smegma, of andere
pseudotuberkelbacillen in het spel zijn. De practicus, die slechts
over een goeden microscoop beschikt en geen laboratorium en een
heirleger van proefdieren te zijner beschikking heeft, mag dubbel
voorzichtig zijn, wanneer hij bij het vinden vau voldoende zuur-
en alcoholvaste staafjes de diagnose «tuberculose» wil stellen.

-ocr page 604-

Dr. Lokenz, «Obermedicinalrat» te Darmstadt, alzoo geen
onbekende, spreekt
tover de wijze van infectie bij de tuberculose
der huisdieren.-»

Zeer- voorzichtig laat Lorenz zich uit over de virulentie dei-
tuberkelbacillen van het rund voor de andere dieren. Hij zegt
o. a. «door verschillende onderzoekers wordt de
bacil der runder-
tuberculose
als de meest virulente voor andere dieren gehouden.
Of dit, zoo zegt hij verder, ook voor den mensch geldt, is
experimenteel niet vast te stellen, en hoe het ook zij toch nog
twijfelachtig, ofschoon de ontkenning van deze vraag niet mag
worden geconcludeerd uit het feit, dat de bacil der menschen-
tuberculose voor het rund een geringe virulentie heeft. Heeft
zich ook niet het varken veel minder gevoelig betoond voor de
tuberculose van den mensch dan van het rund 1

Maar — en hier drukt Lorenz zich positief uit — wel geeft
de zoo veelvuldig gemaakte waarneming van de geringe virulentie
der menschen-tuberculose voor het rund het recht, om voor het
rund de infectie van den mensch uitgaande als van
weinig be-
teekenis (
unwesentlich) te beschouwen.

Van meer beteekenis is natuurlijk de infectie van rund op
rund en hierover spreekt
Lorenz verder, daarbij de infectie langs
de luchtwegen en langs het mond- en darmslijmvlies uitvoerig
besprekende.

Prof. Dr. H. Preisz uit Budapest behandelt de vraag of de
tuberkelbacillen van den mensch, van de zoogdieren en van de
vogels van verschillende
soort zijn, ja of neen.

Reeds in het begin van zijn referaat deelt Preisz mede, dat
volgens hem de tuberkelbacillen van verschillende herkomst niet
tot verschillende soorten behooren, maar slechts variëteiten van één
soort zijn.

Zijn conclusies zijn als volgt:

1°. In den regel onderscheiden zich de tuberkelbacillen van
den mensch, het rund en de vogels van elkander door zekere
eigenschappen. Deze verschillen zijn echter niet
constant, daar
stammen worden gevonden welke in één of meer eigenschappen
als overgangen van het eene tot het andere type moeten worden
opgevat. Ook gelukt het kunstmatig de eigenschappen der tuberkel-
bacillen te wijzigen, waarbij echter de gezamenlijke tuberkel-
bacillen veel overeenstemming vertoonen. Men mag daarom aan-

-ocr page 605-

nemen dat de onderscheidene tuberkelbacillen niet van verschillende
soort zijn, maar dat zij in den loop der jaren, door zich bij
verschillende diersoorten te nestelen, variëteiten van één soort
bacterie zijn geworden.

2°. De eene variëteit kan zich bij gelegenheid in een andere
veranderen. Ten gevolge hiervan kan de tuberculose van de eene
diersoort niet als
ongevaarlijk voor een andere diersoort worden
beschouwd.

De veearts J. Bongerx, leider van het bacteriologisch labora-
torium aan het stedelijk abattoir te Berlijn — ook hier te lande
geen onbekende, hij was o.a. eenmaal op onze Algemeene ver-
gadering tegenwoordig — zal spreken over de
wijze der infectie
bij de tuberculose der huisdieren.
Hij behandelt dus hetzelfde onder-
werp als Dr.
Lorenz.

Zijn conclusies luiden aldus:

1°. Een germinatieve overerving der tuberculose van vaders-
ot\' moeders-zijde is noch door het experiment, noch door waar-
neming bewezen. Daarentegen is het voorkomen van overer-
ving der tuberculose langs placentairen weg zeker vastgesteld.
De aangeboren tuberculose is tot heden slechts bij runderen
waargenomen.

2°. De tuberculose wordt slechts in een klein aantal gevallen
bij een sterke uitbreiding van de ziekte door de nakomelingen
overgeërfd. In het meerendeel der gevallen ontstaat het lijden
na de geboorte.

3°. Aangeboren en verkregen dispositie spelen bij het ontstaan
der tuberculose onder de huisdieren een ondergeschikte rol. Door
ongunstige verhoudingen, welke de constitutie verzwakken, wordt
praedispositie voor de tuberculose geschapen, maar veeleer een
reeds bestaande tuberculose verergerd.

4°. Als portes d\'entrée voor de tuberculose komen hoofdzakelijk
het slijmvlies van de respiratieorganen en van de intestina in
aanmerking. De overbrenging der tuberculose door den coitus
of door infectie bij verwondingen aan huid en slijmvlies is van
ondergeschikte beteekenis.

5° De intestinale infectie treedt het meest op bij kalveren en
varkens. Ook bij vleescheters en de vogels, minder bij paarden,
vormt deze wijze van infectie den regel.

0°. Bij oudere runderen geschiedt de infectie in den regel

-ocr page 606-

laiigs de luchtwegen tengevolge van het innige contact tusschen
zieke en gezonde dieren.

Het veelvuldig voorkomen van geïsoleerde tuberculose der
bronchiaalklieren van de longen bij de oudere dieren wijst op
deze wijze van infectie.

7°. De tuberculose der longen ontwikkelt zich meestal langs
baematogenen weg van de primair aangetaste bronchiaalklieren
of van ver afgelegen primaire haarden uit.

De heer E. Ujhelyi, professor aan de landbouwschool te
M-Ovier, zal spreken over de
verspreiding der tuberculose bij de
huisdieren.

Uit het referaat blijkt dat de wijze van bestrijding door Bang
aangegeven, ook voor Oostenrijk het best wordt geacht.

Professor Dr. A. Eber uit Leipzig wil trachten op het congres
vast te stellen hoe groot de
temperatuursstijging na een luberculine-
reactie
moet zijn, om het vermoeden op tuberculose uit te spreken.

Zijn conclusies luiden als volgt:

a. Voor kalveren tot zes maanden oud.

Bij kalveren tot 6 maanden oud, welke vóór de tuberculine-
injectie geen temperatuur boven de 40°
C. hebben, is iedere
verhooging boven de 40° C. als een reactie te beschouwen, wan-
neer het verschil tusschen de hoogste temperatuur vóór en na
de injectie minstens 0,5° C. bedraagt.

v. Voor runderen, ouder dan zes maanden:

1°. Slechts zulke runderen zijn aan de tuberculine-proef te
onderwerpen, waarvan de lichaamstemperatuur op het oogenblik
der injectie niet boven 39,5° C. bedraagt.

2°. Verhooging der lichaamstemperatuur na de injectie tot
39,5° C., is in ieder geval als niet verdacht te beschouwen.

3°. Bij alle runderen, welke op het oogenblik der injectie geen
temperatuur boven 39,5° C. aanwijzen, is iedere verhooging dei-
temperatuur boven 40° als reactie te beschouwen.

4°. Verder zijn alle temperatuursverhoogingen boven 39,5° C.
tot 40° C. als reactie te beschouwen, wanneer liet verschil tus-
schen de hoogste en laagste temperatuur minstens 1° C. bedraagt.

5°. Alle temperatuursverhoogingen boven 39,5° O. tot 40° C.,
waarbij het verschil tusschen de hoogste temperatuur vóór en
na de injectie minder dan 1° C. bedraagt, zijn als twijfelachtige
reacties op tc vatten. ^

-ocr page 607-

Om in deze gevallen uit te maken wanneer men de dieren
zal verdenken of vrij zal geven, moet men ieder geval op zicli
zelf beschouwen en vooral trachten cliuische verschijnselen bij
deze runderen te ontdekken.

6°. Wanneer tuberculine-inspuitingen alleen het doel hebben
om uit te maken of in groote rundveekoppels de ziekte min
of meer uitgebreid heerschende is, om hierna de gezonde dieren
te scheiden van de verdachte, is het voldoende alle runderen
als verdacht te beschouwen, waar na de injectie de temperatuur
boven 39,5° C. stijgt en ten minste 0,5° C. meer bedraagt dan
de hoogste temperatuur vóór de injectie.

Professor Dr. Olt uit Giessen zal een voordracht houden over
kanker der huisdieren.

Zijn conclusies luiden aldus:

1°. De ervaring leert niet dat trauma, hetzij van mechani-
schen, thermischen of chemischen aard bij de huisdieren tot
carcinomatose praedisponeert.

2°. Weefsellaesies door chronische prikkels, welke zich bij de
dieren op de slijmvliezen door dierlijke parasieten of planten-
resten herhaaldelijk voordoen, komen voor de aetiologie van het
carcinoom niet in aanmerking.

3°. Er zijn geen feiten, welke als bewijs kunnen gelden voor
den parasitairen aard van het carcinoom.

4°. De tot heden gelukte overbrenging van maligne nieuw-
vormigen zijn als zuivere transplantaties te beschouwen.

Evenzoo wjjdt E. Liénaux, professor aan de veeartsenijschool
te Brussel, een voordracht aan den kanker der huisdieren.

Liknaux deelt allereerst mede dat de diagnose bij kanker in
de veeartsenijkundige wetenschap niet altijd zuiver wordt vast-
gesteld. De diagnose treedt gewoonlijk op den achtergrond, omdat
alle opmerkzaamheid bijna uitsluitend wordt gewijd aan de vraag
of de ziekte op den mensch kan worden overgebracht.

De veranderingen, welke bij een gegeneraliseerde carcinomatose
voorkomen, bieden, volgens
Liénaux, dikwijls wat grootte, vorm,
localiseering en degeneratie betref, overeenkomst aan met tuber-
culose. In verband hiermede is het allereerst zaak om het primaire
gezwel op te zoeken.

Wanneer werkelijk kanker bestaat, zoo nestelt zich het lijden
in een orgaan, hetwelk epitlieliumweefsel bevat, hetzij dit na-

-ocr page 608-

tuurlijk (huid, slijmvlies, longen, verschillende klieren) of toe-
vallig (hals, kin) is.

Uitvoerig bespreekt Liénaux het carcinoom van de huid, van
de in de huid gelegen klieren en van het in het parenchym
optredend carcinoom.

Dr. von Linstow uit Göttingen zal spreken over de door
dierlijke -parasieten veroorzaakte toxische stoffen.

Hij komt tot het resultaat dat vele helminthen, vooral cesto-
den en nematoden, een toxine bevatten, welke in het lichaam,
waarin zij parasiteeren, de roode bloedlichaampjes vernietigt.

Hierdoor kan een hevige anaemie met poikilocytose het gevolg
zijn. Door deze toxinen ontstaat verder een pathologisch eiwit-
verval van de weefsels, terwijl de toxine tevens een pi-otoplasma-
vergift is. Hierdoor ontstaat vervetting van hart, lever, nieren,
spieren, benevens zwelling der milt.

Na verwijdering van de parasieten uit het lichaam nemen de
roode bloedlichaampjes snel in aantal toe, de eosinophilie dei-
witte bloedlichaampjes verdwijnt en het eiwitverval houdt op.

Was de toxine-werking reeds zeer lang van duur, zoo treedt
dikwijls de dood op.

«Geheim-Medicinalrat» Dr. Loeffler, professor aan de univer-
siteit te Greifswald, publiceert zijn onderzoekingen over de
be-
schuttende enting
tegen moncl- en klauwzeer.

Het iuimuniseeren der runderen tegen de ziekte bestaat thans
hierin, dat de te enten runderen allereerst subcutaau worden in-
gespoten met 0,5 gr. hoogwaardig runderseruin, vermengd niet,
0,03 gr. versche virulente lymphe. Na verloop van 24 tot 26
dagen wordt 0,0033 gr. lymphe, 12 diigen daarna 0,01 gr.
lymphe en weer 12 dagen hierna 0,04 gr. lymphe subcutaan
toegediend. Reeds na de 3de injectie van 0,01 gr. lymphe zou
de immuniteit zeer belangrijk zijn.

Dr. E. Joest, professor aan de veeartsenijschool te Dresden,
zal spreken over de
bestrijding van de borstziekte der varkens en
van de varkenspest.

Hij komt tot de volgende conclusies :

1°. Ter bestrijding van de besmettelijke borstziekte der varkens
en van varkenspest zijn politiemaatregelen noodzakelijk en als
zoodanig zijn beide ziekten gelijk te behandelen.

2°. Als maatregelen van de veterinaire politie uitgaande zijn

-ocr page 609-

aan te bevelen verplichte aangifte, afsluiting van stallen, weiden
of bepaalde streken, controle van het handelsverkeer der varkens,
onschadelijk maken van de cadavers der gestorven dieren, des-
infectie van hokken, stallen, enz.

Een algemeene afmaking van zieke koppels is thans niet aan
te bevelen, omdat beide ziekten te uitgebreid voorkomen.

Behalve de bestrijding door politiemaatregelen is bij de be-
strijding der borstziekte de beschuttende enting in zieke koppels
zeer aan te bevelen.

Een practisch bruikbare beschuttende enting moet rekenschap
houden met de epidemiologische bijzonderheden der borstziekte,
terwijl de werkzame entstof moet zijn vervaardigd met inacht-
neming der biologische eigenaardigheden der «Scliweineseuche-»
bacteriën.

Professor Stefon Gelko, werkzaam aan de landbouwkundige
academie, zal een voordracht houden over
de afgeroomde melk
als veevoeder,
in het bijzonder met het oog op het mesten van
varkens.

Volgens spreker dienen uitsluitend jonge varkens met deze
afgeroomde melk te worden gevoerd, terwijl naast dit voedsel
tevens aardappelen en gerstemeel moeten worden toegediend. Uit
een hygiënisch oogpunt beveelt hij aan de afgeroomde melk te
pasteuriseeren of te koken.

Professor Dr. med. Casver uit Breslau zal de bestrijding en
uitroeiing der hondsdolheid
behandelen.

Zijn conclusies luiden aldus:

1°. De bestrijding zal alleen dan kans van slagen hebben,
wanneer ook in de naburige landen de maatregelen der vete-
rinaire politie streng worden doorgevoerd. In verband hier-
mede is het wenschelijk dat de maatregelen in alle landen ongeveer
dezelfde zijn.

2°. De verplichte aangifte, welke tot heden slechts bestaat
voor zieke en van de ziekte verdachte dieren, moet ook worden
toegepast op dieren, welke door zieke of van de ziekte verdachte
honden zijn gebeten. Niet alleen moeten de eigenaars van deze
honden de aangifte doen, maar ook die personen, welke kunnen
weten dat de dieren zijn gebeten.

8°. Het verdient overweging uit te maken of het niet wen-
schelijk is de «Hundesperre» in een grooteren kring dan dit

-ocr page 610-

tot heden geschiedt uit te breiden en dezen termijn lauger dan
op drie maanden te stellen.

4°. Wenschelijk is het in alle landen een wet op het houden
van honden te bezitten, waarbij o. a. wordt bepaald dat iedere
hond steeds van een muilkorf moet zijn voorzien.

Prof. Dr. Szpilman, rector aan de veeartsenijkundige hooge-
school te Lemberg, zal eveneens spreken over
de bestrijding en
uitroeiing der hondsdolheid.

Dr. Malkmüs, professor aan de veeartsenijschool te Hannover,
spreekt over
beperking van het vervoer bij het uitbreken van niet
onmiddellijk contagieuse of infectieziekten
speciaal bij miltvuur;
privaat-docent Dr.
Stephan Weiser, «Oberchemiker» te Buda-
pest, over
melassevoeclering; Dr. Th. Gruber te Kiel, over de
melk en haar behandeling
, speciaal met het oog op de reform
van het melken, in verband met de eischen der hygiëne; prof.
Dr.
Pusch uit Dresden over de hygiëne van den stcd en het slroo,
critiek over de verschillende stroosoorten; Kjerrulf uit Stock-
holm over
tvervalsching van vleesch en vleeschproductem> en over
de nieuwe methoden van ondeizoek om deze vervalsckingen aan
het licht te brengen; de veearts
Johannes Arup, veterinair
consulent van de Deensche regeering over
veever zekering en in
Denemarken
; J. ïYitray, veterinair-inspecteur te Budapest, over
de
malleïne-reactie en Röckl, «Geheim Regierungsrat» in Berlijn,
over
de verspreiding der veeziekten.

Tot zooverre strekken de door mij ontvangen referaten. Velen
van onze collega\'s zullen allicht iets van hun gading vinden,
wanneer zij het congres bezoeken.

Na afloop van het congres bestaat er gelegenheid een bezoek
te brengen aan de stoeterijen en domeinen van den Staat van
Hongarije. Deze bestaan te Kisber, Babolna, Mezöhegyes en Fo-
garas. Uitstekende paarden zullen hier te bezichtigen zijn. Een
excursie op den laatsten dag naar Debreczen (puszta de Hortobagy)
en in la Haute-Piitra moet volgens deskundigen zeer loonend zijn.

Utrecht, 7 Augustus 1905. K. Hoefnagel.

Universiteit cn veterinaire hoogcschool. — Gedurende de
laatste samenkomst van den landdag is in de beide Kamers van
Saksen gesproken over het verleenen van het recht van promotie
aan de veterinaire hoogescholen en de beteekenis daarvan voor

-ocr page 611-

die inrichtingen van onderwijs, in het bijzonder over de nood-
zakelijkheid om aan de veeartsenijkundige hoogeschool te Dresden
het jus promovendi te schenken. Deze vraag is ook in andere
Duitsche bondsstaten een brandende geworden en heeft er in
Wurtemberg toe geleid dat men, ten einde de zaak tot oplossing
te brengen, thans overweegt om de veterinaire hoogeschool te
Stuttgart, waar geen universiteit is, te verplaatsen naar Tubingen
en aldaar met de universiteit te vereenigen.

Deze aangelegenheid is op 14 Juni in de Wurtembergsche
Kamer besproken. Hierbij verklaarde de Minister van Onderwijs
Dr.
Weiszücker, onder bijval van de meerderheid der Kamer,
dat hij
principieel de door het college van professoren der veterinaire
hoogeschool eenstemmig wenschelijk geachte verplaatsing dezer
hoogeschool naar Tubingen, aan welk plan tot zijn groote vreugde
vanwege de universiteit de levendigste sympathie ten deel gevallen
is, als het beste beschouwt. Met deze verplaatsing zou zoowel
de universiteit als de veterinaire hoogeschool gediend zijD; hier-
door zou de beste waarborg worden verkregen voor de geleidelijke
ontwikkeling van dit belangrijke instituut. Een verbinding van
de veterinaire hoogeschool met de technische hoogeschool of met
de landbouwkundige hoogeschool acht hij niet doelmatig.

De rector der universiteit te Tubingen, Dr. vo.v Schönberg,
verklaarde dat de universiteit ten opzichte van de verplaatsing
der veterinaire hoogeschool in beginsel een besluit had genomen,
dat zoowel van de betrokken faculteiten als van den senaat
uitging. De twee faculteiten, de medische en philosophisehe,
betuigden haar ingenomenheid met de verplaatsing, onder voor-
waarde van volkomen vereeniging en de opneming der veterinaire
wetenschap als een
zelfstandige faculteit in het leerstelsel der
hoogeschool. Een verschillende sociale positie zoowel van de
professoren als van de studenten ware niet te wenschen. De
hoogte der veterinaire wetenschap en van de veterinaire genees-
kunde staat een vereeniging en gelijkstelling niet in den weg;
zij heeft met de humane geneeskunde veel overeenkomst en veel
punten van aanraking. Tal van instituten kunnen voor beide
wetenschappen dienstig zijn, dit leert de ervaring. Sedert ook
voor de veterinaire studenten het abiturium is voorgeschreven,
bestaat er geen grond meer om onderscheid te maken.

De medische faculteit merkte in het bijzonder nog op, hoeveel

-ocr page 612-

zij voor haar eigen wetenschappelijken vooruitgang van de ver-
plaatsing verwacht. In verband hiermede bestond er voor den
senaat geen bezwaar om zich beslist vóór de verplaatsing te ver-
klaren. Ook deze wenscht de inwendige organisatie niet als een
toevoeging, doch als
vereeniging onder oprichting eener nieuwe
faculteit.
In elk geval heeft de universiteit dus tegen een verplaat-
sing geen bezwaar, maar zij is bereid deze te bevorderen.

Nu de universiteit te Tubingen de gelijke rechten van de
veeartsenijkunde met de andere faculteits-wetenschappen heeft
erkend, en de Minister van Onderwijs in Wurtemberg zich zoo
beslist heeft uitgelaten, bestaat aldaar geen principieel bezwaar
tegen het verleenen van het jus promovendi aan de veterinaire
hoogescholen. (
Tierärztliche Rundschau, 20 Juli 1905.)

W. C. S.

Aspirant voor gouvernementsveearts in Nederlandsch-Inilië.

— In de «Tierärztliche Rundschau» van 1 Augustus 1905 leest
men in de «Yragenbus» onder het opschrift:
Tlollandsche koloniale
dienst:
«Wees zoo goed mij uiede te deelen tot welke overheid
men zich in Holland moet richten om in Hollandschen kolonialen
dienst te komen.» Onderteekend: cveearts B.»

In verband hiermede zij opgemerkt, dat in de Staatscourant
n°. 184 (8 Augustus 1905) voor den burgerlijken veeartsenijdienst
in Nederlandsch-Indië vijf veeartsen worden gevraagd, die aan
\'s liijks veeartsenijschool het diploma van veearts hebben verkregen.
De kanS tot benoeming voor dezen dienst is derhalve voor buiten-
landers uitgesloten. Maar wanneer er zich eens niet genoeg
Nederlaudsche veeartsen aanmelden ?! W.O. S.

Abattoir en veemarkt te Amsterdam over 1904. — Aan

het verslag van den directeur (D. van dkr Sluijs) is het vol-
gende ontleend.

Ter veemarkt zijn aangevoerd: 23934 runderen, 9258 kalveren,
9535 nuchtere kalveren, 4793 schapen, 57898 varkens en 30
paarden.

In het abattoir zijn geslacht en gekeurd: 34442 runderen,
16476 kalveren (en 25 voor export), 10549 nnchtere kalveren
(en 1084 voor export), 4673 schapen, 226 geiten, 64057 varkens,
4592 paarden en 3 ezels.

-ocr page 613-

Ingevoerd werden: van runderen: 656 dieren, 101 voeten
45811 Kg. vleesch, 71386 Kg. vet en 23926£ Kg. afval; van
kalveren: 111^ dieren en 64 Kg. vleesch; van nuchtere kalveren :
66 dieren en 75 Kg. vleesch; van schapen en geilen: 317 dieren
en 346 Kg. schapenvleesch; van varkens: 190 dieren en 4554^
Kg. vleesch en reuzel; van paarden: 60 dieren.

Afgekeurd werden: van runderen: 585 en 46|- dieren (520
en 13f) 1), 71 borst- en buiksingewanden (64), 4886 en 231
longen (4154 en 152), 2416 en 261 levers (367 en 23), 17 en
5 milten (12 en 1), 113 en 49 nieren (1 en 2), 46 en 52
harten (5 en 4), 386^ en 49 uiers (5£ en 2), 23± en 102
koppen (8 en 44), 21 en 27 tongen (1 en 21), 3895 en 271
Kg. vleesch, 347 en 67 baarmoeders; van kalveren: 46 en 10^
dieren (8 en 0), 6 borst- en buiksingewanden; 89 en 11 longen
(19 en 1), 88 en 17 levers (4 en
2), 11 en 15 nieren, 2 milten,
4 en 2 harten, 2 koppen (invoer), 1 tong (invoér); van schapen:
16 en 5 dieren, 123 en 22 longen, 1503 en 64 levers, 2 en
2 nieren, 14 uiers, 1 milt, 1 hart, 49 en 1 baarmoeder, 8 Kg.
vleesch (invoer); van geiten : 2 dieren (1), 1 longen (invoer), 2 en
1 levers, 1 uier; van varkens: 875| en 26 dieren (813 en 1),
1285 en 15 longen (949), 643 en 19 levers (393), 5 en 2 harten
(1), 32 milten (14), 28 en 2 nieren (2), 7 uiers, 13 baarmoe-
ders, 13 en 11 Kg. vleesch; van paarden: 117^ en 7 dieren (5),

4 borst- en buiksingewanden, 129 en 4 longen, 105 en 3 levers,

5 en 1 harten, 12 en 2 nieren, 2 milten, 2 uiers.

Aan tubercidose werden lijdende bevonden: van de runderen
14,19 pet., van de geslacht ingevoerde runderen 15,35 pet., van
de kalveren 0,11 pet., van de geiten 0,44 pet., van de varkens
3,21 pet., van de paarden 0,108 pet.

Bij de runderen werd de ziekte geconstateerd bij 4976 vaarzen
en koeien in den leeftijd van 3—12 jaar en bij 12 stieren.

Het vleesch van wegens tuberculose afgekeurde dieren is : ge-
zouten
van 379f runderen, 8f ingevoerde runderen, 2 kalveren
en 627 varkens;
gekookt van 133J runderen, 4^ ingevoerde run-

1  De achter elkander geplaatste cijferB geven aan hot afgekeurde by
dieren aan het abattoir geslacht en dat b\\j invoer; de tusschen ( ) ge-
plaatste cijfers het aantal afkeuringen voor tuberculose, ook b\\j slachting
aan het abattoir en bij invoer.

-ocr page 614-

deren, O kalveren en 181 varkens; vernietigd van 7 runderen,
^ ingevoerd rund, 1 geit, 5 varkens en 5 paarden.

Van om andere redenen dan tuberculose afgekeurde dieren is
het vleesch:
gezouten van 15^ runderen, 3 kalveren, \'2 schapen,
29J[ varkens en 13 paarden;
gekookt van 46 runderen, 10 kal-
veren, 1 schaap, 6 varkens en 19 paarden;
vernietigd van 36
runderen, 35^ kalveren, 18 schapen, 1 geit, 52 varkens en
87-J paard.

In den destructor zyn in 100 vullingen circa 160000 Kg.
vleesch en alval tot meststof verwerkt.

Het onderzoek op trichinen had een negatief resultaat. Slechts
enkele malen werd bij jonge runderen in de hartspier en in de
inwendige kauwspieren cysticercus inermis waargenomen en wel,
met uitzondering van één geval, steeds in verkalkten of althans
afgestorven toestand.

De ontvangsten bedroegen f 199118,895 en de uitgaven
f 108259,74, zoodat er voor rente en amortisatie f 90859,15s
overblijft. v. E.

Keuring van vee en vleesch te Dordrecht over 1904. (Keur-
meester H. L. Er
.lerman Lzn.) — In 1904 werden geslacht :
2235 runderen, 1347 kalveren, 24 schapen, 307 geiten, 5050
varkens, 245 paarden en 1 ezel.
Ingevoerd werden: vleesch in
Kg.: van runderen 8590, van kalveren 1981, van schapen 290,
van geiten 6, van varkens 7075,5, van paarden 2380, van
toebereid vleesch 130777,5.

Het levend gekeurde vee op slachtgewicht berekend vertegen-
woordigt 1490112,5 Kg. en de invoer bedraagt 1641212,50 Ivg.
Berekend per dag, voor het geheel aantal inwoners (43268), is
het bedrag aan vleesch per jaar en per inwoner 38,664 Kg.

Afgekeurd werden: 29 runderen en 373 Kg. vleesch, 17 kal-
veren en 289 Kg. vleesch; 44.5 Kg. schapenvleesch; 0,5 Kg.
geitenvleesch ; 10 varkens (waaronder 5 biggen) en 90,3 Kg.
vleesch ; 10 paarden en 239 Kg. vleesch. Van runderen: 239
longen, 126 levers, 7 harten, 12 nieren, 47 uiers, 14 partijen
darmen, 43 vruchten, 8 koppen en 6 tongen; van kalveren: 22
longen, 5 levers, 4 harten en 4 koppen; van schapen: 6 longen
en 6 levers; van geiten: 4 longen en 15 levers; van varkens:
179 longen, 7 levers, 4 harten, 8 nieren en 1 partij darmen ;

-ocr page 615-

van paarden: 16 longen, 9 levers, 1 hart, 3 nieren en 1 kop;
van het toebereide vleeseh in Kg.:
gezouten„• varkensvleesch 17,
paardenvleesch 9,5, hammen 45 ;
gerookt: rundvleesch 21, var-
kensvleesch \'13,75, ham 74,95, paardenvleesch 4\'24;
gemengd
vleeseh:
120,85.

Onder de redenen voor afkeuring zijn onder meer aangegeven
tuberculose bij: runderen: 7 geheele dieren, 219 Kg. vleeseh, 7
koppen, 3 tongen, 3 harten, 125 longen, 22 levers, 14 uiers
en 4 partijen darmen; varkens: 1 geheel dier, 33 Kg. vleeseh,
3 longen en 2 levers.

Herkeuring werd 2-maal aangevraagd; in beide gevallen werd
de uitspraak van den keurmeester bevestigd.

Er werden 14 processen-verbaal opgemaakt, waarvan 1 nog
niet is behandeld, 1 niet werd vervolgd wegens gebrek aan bewijs,
terwijl 1-maal vrijspraak volgde.

Er zijn in de gemeente: 23 vleeschhouwers, 4 vleeschhouwers
tevens spekslagers, 33 spekslagers, 4 paardenvleeschhouwers, 130
winkeliers die vleeseh verkoopen en 6 vilders. v. E.

Keuring van vee en vleeseh te Vlaardingen over 1904. —

De redactie ontving voor de eerste maal een verslag omtrent de
keuring te Vlaardingen. Deze werd verricht door den veearts-
keurmeester
H. C. L. E. Berger en onder diens leiding door
een keurmeester.

Gekeurd zijn: 757 runderen, 121 graskalveren, 396 nuchtere
kalveren, 17 schapen, 30 geiten, 2543 varkens en (van 1 November
tot 31 December) 42 paarden.

Ingevoerd werd 9515 Kg. versch vleeseh, vet en afval.

Afgekeurd en vernietigd werden: van in de gemeente geslachte
dieren: van runderen: 93 longen, 23 levers, 3 uiers en 15 partijen
ingewanden; van graskalveren : 3 longen en 1 lever ; van nuchtere
kalveren: 3 geheele dieren en 6 nieren; van schapen: 10 levers;
van varkens: 7 geheele dieren, 227 longen, 136 levers, 6 milten,
7 nieren, 17 partijen ingewanden, 6 koppen en 300 Kg. vleeseh;
van
ingevoerde deelen: 2 graskalveren, 2 varkens, 32 varkenslevers,
34 varkenslongen en 1 kist zoogenaamd versch vleeseh.

Bij runderen werd in 14 pet. der gevallen locale tuberculose
waargenomen, terwijl dit cijfer 8.6 pet. bedroeg voor locale en
algemeene tuberculose bij varkens.

-ocr page 616-

In 120 winkels werd geregeld gecontroleerd, met liet gevolg
dat eenige partijen vet, wat rookvleescb en zoogenaamd versch
vleesch aan de consumtie werden onttrokken. v. E.

Maatschappij ter bevordering der veeartsenpunde.

AANVULLING van het Programma voor de
46ste Algemeene vergadering.

Ingevolge het aannemen van de motie van den heer J. D.
van der Plaats door de 45sto Algemeene vergadering (zie no-
tulen tijdschrift, deel 32, pag. 277) is een beslissing omtrent het
op bet programma van die vergadering geplaatste voorstel der
afdeeling Noord-Holland met toelichting en praeadvies van het
Hoofdbestuur aangehouden tot de 46ste Algemeene vergadering.

Het Hoofdbestuur stelt hierbij mitsdien voor, de verdere be-
handeling van het voorstel Noord-Holland te doen voorafgaan
aan de behandeling van de overige na punt 10 op het program-
ma der 46sto Algemeene vergadering vermelde onderwerpen.

Het voorstel der afdeeling Noord-Holland luidt:

Het Hoofdbestuur dringe er bij de regeering op aan, dat het
maxi maal tarief voor de enting tegen vlekziekte met serum en
cultuur uit de Ryksseruminrichting te Rotterdam, bedoeld in de
aanschrijving van den Directeur-Generaal van Landbouw d.d. 20
Februari 1904, te doen vervallen en de tariefsbepaling over te laten
aan de veeartsen in overleg met de veehouders.

Toelichting: Unaniem waren de ter afdeelingsvergadering aan-
wezigen van oordeel, dat een voorgeschreven tarief\', welk dan ook,
principieel niet door ons veeartsen kon worden geaccepteerd, aan-
gezien dit moest worden beschouwd als een ongeoorloofd indirect
ingrijpen in de vrije uitoefening vau het beroep en als zoodanig
een gevaarlijk precedent zou kunnen worden.

Men meende dat een dergelijke maatregel moest worden ge-
noemd onverdiend en ongemotiveerd.

Onverdiend, omdat het vrijwel alleen aan het initiatief en de
werkzaamheden der veeartsen te danken is, dat deze nuttige

-ocr page 617-

entingen hier te lande reeds zulk een goede reputatie genieten
en zulk een omvang namen.

Ongemotiveerd, omdat men meende, dat het waardigheids- en
het
billijkheidsgevoel, de concurrentie en het eigenbelang waarborg
genoeg zouden vormen,, dat de veeartsen slechts matige tarieven
zouden berekenen.

PraeadvieB van het Hoofdbestuur:

Het Hoofdbestuur kan zich geheel vereenigen mot het voorstel Noord-
Holland en is van meening dat het niet op don weg dor regeering ligt
tarieven vast to
Btellen voor praktizeerende veeartsen.

Het handhaaft deze meening, ook al stolt de regeering in het belang van
de veehouders entstoffen gratis beschikbaar.

Verzoeke op het programma

1°. voor H. Marcus te lezen: H. Markus.

2°. voor 13. Voorstel der afd. Utrecht te lezen: 14. Voorstel
der afd. Utrecht.

De onderwerpen waarover Dr. D. A. de Jong zal spreken zijn:

a. Artei\'iosclerosis.

b. Echinococcus multilocularis bij het paard.

c. Bijdrage lot de kliniek der tuberculose van het paard.

H. M. Kroon, Voorzitter.

D. van der Siaujs, iste Secretaris.

Verslag omtrent de geldmiddelen der Maatschappij
over het jaar 1904.

L)e rekening over dit jaar begon met een batig saldo van
f 1204,745, terwijl er nog f6 achterstallige contributie over 1903
werd geïnd. De gewone contributie, begroot op f 1755, bracht
f\' 1791 op, daar 13 nieuwe leden toetraden. Aan rente werd
f 39,44 gekweekt en met de opbrengst van enkele afleveringen
bedroegen de geheele inkomsten f 3043,435.

De rekening van het tijdschrift over deel XXXI leverde een
batig saldo op van f 184,465, welk bedrag door de Algemeene
vergadering ter beschikking van de redactie werd gesteld voor
deel XXXII; het tijdschrift werd dus op het volle bedrag van
f 1150 in uitgaaf gesteld.

-ocr page 618-

De post «lokaalhuur» ging f 6,55 boven de begrooting, daar
door het drukke bezoek op de Algemeene vergadering een grootere
zaal moest worden gebruikt. De posten «reis- en verblijfkosten
voor het Hoofdbestuur» en «Commissie in zake reorganisatie
veeartsen ijkundig onderwijs» gingen respectievelijk f 66,66 en
f 141,19 boven de begrooting, waarvoor echter reeds de Alge-
meene vergadering van 18 September 1903 haar toestemming
gaf. Dit laatste was eveneens het geval met den post «onvoor-
ziene uitgaven», waarop f 150 werd uitgegeven, terwijl de be-
grootingspost slechts f 29 bedroeg; de Algemeene vergadering
keurde namelijk goed dat bij het artikel van Dr. J.
Schouten
over «Actinomycose» (zie deel XXXI) een hoogtekaart van Neder-
land werd gevoegd.

Niettegenstaande al die buitengewone uitgaven is het saldo slechts
verminderd met f 114.38 en dus gebracht op f 1090.365.

De geldelijke toestand der Maatschappij mag gunstig worden
genoemd.

Namens het Hoofdbestuur,

De penningmeester-bibliothecaris,
van Esveld.

Overzicht van het geldelijk beheer over het jaar 1904.

Ontvangsten:

Saldo over het jaar

1903 .....

f

1204,74»

Rente over 1903

»

39,44

Achterstallige contributie over 1903 .

»

6-

Contributie afdeeling

Groningen-Drente

(34

leden)

»

170,—

» »

Friesland . . .

(22

» )

»

110,—

» »

üelderland-Overijsel (51

» )

»

255,—

» »

Utrecht . . . .

(39

» )

y>

195,—

» »

Noord-Holland. .

(26

» )

»

130,—

» »

Zuid-Holland .

(23

• )

»

115,-

» Nieuwe »

»

(42

» )

»

210,—

» »

Zeeland . . . .

(17

» )

>

85,—

Transporteeren.

.

f

2520,185

-ocr page 619-

Transport.

Contributie afdeeling Noord-Brabant-Limburg (40

leden) .......

» Algemeene afdeeling (47 volle, 13 halve

leden)...........

Opbrengst verkochte afleveringen na restitutie aan
den uitgever............

Tijdschrift (deel XXXI).........f 1150,—

Drukwerk..............» 7,26

Lokaalhuur..............» 26,55

Verschotten van den lste secretaris. . f 4,79
> 2de » . . » 0,93
» » » penningmeester . » 7,11 » 12,83

Kosten van incasseeren..........» 3,28

Reiskosten van het Hoofdbestuur:

aan den voorzitter......f 53,75

» » onder-voorzitter ...» 27,—
» » lste secretaris .... » 27,40
» » 2de » . . . . » 19,21
» commissie nazien der notulen. » 14,30 » 141,66

Onderhoud, assurantie en catalogus der bibliotheek. » 200,—
Extra-onkosten der Algemeene vergadering ...» 47,80

Voor contributie en vertegenwoordiging . . . . » 22,50
Voor de reorganisatie-commissie:

lokaalhuur........f 2,—

reiskosten van den voorzitter . . » 6,—
» » » secretaris .
. » 5,85

» v. h. lid J. M. Knipscheeu » 5,—

drukwerk. . . ......» 164,54

verschotten........» 7,80 » 191,19

Onvoorziene uitgaven (hoogtekaart van Nederland) *) » 150,—

Kassaldo op 31 December 1904.......» 1090,365

f 2520,18->

» 200,—

» 321,—

2,25
f 3043,43«

Uitgaven:

f 8043,43»

-ocr page 620-

Overzicht van het geldelijk beheer over 1904, in
verband met de begrooting.

Ontvangsten:

Werkelijk. Begrooting.

Kassaldo op 1 Januari 1904 . . . f 1204,745 f

Rente van belegde gelden » 39,44 » 30,—

Onvoorziene iukomsten.....» 8,25 » —

Contributie over 1904 .....» 1791,— » 1755,-

f 1785,—

f 304.3,43»

Uitgaven:

Werkelijk.

Aan tijdschrift........f 1150,—

» drukwerk........» 7,26

» lokaalhuur.......» 26,55 1)

» verschotten, briefport, zegels enz. » 12,83
» kosten van incasseeren ...» 3,28
» reis- en verblijfkosten van het
Hoofdbestuur en de commissie

voor de notulen.....» 141,66

» onderhoud enz. der bibliotheek. » 200,—
» onderzoek geheimmiddelen . . » —
» commissie in zake reorganisatie
veeartsenijkundig onderwas .
» extra-onkosten Algemeene ver-
gadering .......»

» contributie en vertegenwoordiging »
» onvoorziene uitgaven . . . . »
» kas-saldo op 31 December 1904. »

Begrooting.

f 1150,-
» 30,-
» 20,-
> 25,-
6.-

75,-
200,-
100,-

50,-

75,-
125,-
29,-

» 191,19

> 47,80
22,50
150,- i)
1090,365

»
»
>
»

f 3043,435 f 1885,-

-ocr page 621-

Mededeelingen van het Hoofdbestuur.

Als leden der Algemeene afdeeling zijn door het Hoofdbestuur
aangenomen: J. W.
Brouwer te Utrecht, J. Bruijel te Zeddam,
F. van Hootegem te Kruiningen, C. de Graaf te Utrecht, G. L-
J.
Gooren te Tilburg, II. H. J. Gallanuat Huet te Utrecht,
L.
Jenniskens te Horst, C. H. Molendijk te \'s-Gravendeel, J.
Nauta te Gorredijk, F. J. H. J. Quaedvlieg te Eckelrade, H. H.
R
ökik te Holten, J. P. van der Slooten te \'s-Gravenhage.

VERSLAG DER AFDEELING GRONINGEN—DRENTE.

In dit vereenigingsjaar werden drie vergaderingen gehouden,
gemiddeld bezocht door de helft van het aantal leden.

In de lste vergadering werd door den heer A. van Leeuwen
een door hem samengesteld ontwerp-wet betreffende «de bestrij-
ding van de tuberculose» behandeld.

De vergaderiug achtte het niet ondienstig de denkbeelden van
den heer
van Leeuwen in ruimer kring bekend te maken, waarom
besloten werd van het ontwerp eenige afdrukken te doen ver-
spreiden.

De heer P. D. Beunders had in deze vergadering de door
alle leden zeer geapprecieerde welwillendheid, eenige, aan het
slachthuis te Groningen verzamelde, praeparaten te demonstreeren.

Ook werd in deze vergadering van gedachten gewisseld of
aan empiristen (niet gediplomeerde veeartsen) van Rijkswege
entstof ter bestrijding van besmettelijke veeziekten moet worden
verstrekt.

In de 2de vergadering werd door den heer K. Büchli een be-
langrijke bijdrage geleverd over immuniteitstheorieën.

De najaarsvergadering had een feestelijk einde, wegens viering
vati het
40-jarig jubileum als veearts van den heer F. B. Venema
te Bedum, een in onze afdeeling — en zeker ook elders —
algemeen geacht collega.

Den heer Venema werd bij deze gelegenheid vanwege de af-
deeling een diner aangeboden, waaraan als gast mede deelnam
het lid der afdeeling Zuid-Holland: de heer
J. F. Lam kris.

De heer A. W. Heidema vergastte ons in deze vergadering

-ocr page 622-

op de mededeeliug van eenige indrukken, door hem opgedaau
tijdens zijn reis naar de wereldtentoonstelling te St. Louis.

Aan het einde van het jaar bleek dat het met onze afdee-
lingskas niet gunstig gesteld was ; gedeeltelijk was het geld be-
steed voor wetenschappelijke doeleinden (dus goed), gedeeltelijk
ter bevordering der collegialiteit (dus ook goed), doch hoe goed
besteed, de kas was leeg.

Het aantal leden bedroeg 34.

De Secretaris,
H. A Kroes.

N a a m 1 ij s t der leden.

P. D. Beunders, Groningen; F. Boerhave, Diever; H. G. O. Boom,
Groningen; R. Bosscher, Veendam; G. T. Bronsdijk, Dalen;
K. Büchli, Roodeschool; J. Doornbos, Noordbroek; C. A. van
Dorssen, Winschoten; D. de Fluiter, Schildwolde; M. B. ten
Have, Midwolde; A. W. Heidema, Groningen; H. H. Huizenga,
Appingedam; J. Knol, Meppel; A. J. Koster, Beerta; H. A.
K
roes, Groningen; K. J. F. Laméris, Warfum; A. van Leeuwen,
Groningen; G. J. Mos, Assen; D. Müller, Loppersum; J. M.
A.
van Nes, Zuidlaren; R. Nijhofe, Hoogeveen; G.A.Reimers,
Dalen; H. R. Rentema, Winschoten; M. Smit, Veendam; A. H.
S
teenbergen, Emmen; Dr. D. G. Ubbels, Roden; F. B. Venema,
Bedum ; H. J. de Vries, Hoogezand; (J. van der Wal, Grijpskerk ;
H. G.
Werkman, Leens; K. F. Wiersum, Groningen; A. J.
W
inkel, Koevorden; A. Wolf, Nieuwolde; H. Wolters,
Nieuw-Buinen.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heereu: K. J. F.
Laméris, voorzitter; J. M. A. van Nes, onder-voorzitter; H. A.
K
roes, secretaris; K. Büchli, onder-secretaris; A. van Leeuwen,
penningmeester.

VERSLAG DER AFDEELING FRIESLAND.

In het algemeen mag het vereenigingsleven in de afdeeling
zich over een matigen bloei verheugen. Dit jaar werden vier
gewone en drie buitengewone vergaderingen gehouden.

De eerste buitengewone vergadering werd gehouden tengevolge
van het ruw ingrijpen van de regeering in de moreele en finan-

-ocr page 623-

ciëele belangen der veeartsen bij de enting tegen vlekziekte.
Een conferentie van onzen secretaris met den Directeur-Generaal
van den Landbouw, in tegenwoordigheid van Dr.
Poels, was het
gevolg van deze vergadering.

Een tweede vergadering werd gehouden naar aanleiding van
een schrijven van het Hoofdbestuur der Friesche Maatschappij
van Landbouw omtrent hetzelfde onderwerp.

De meest belangrijke buitengewone vergadering was wel die
van 11 November, waarin de heer M. H. J. P.
Thomassen een rede
hield over «
infectieuse zenuwziekten», waarbij hij tot de conclusie
kwam, dat tal van zenuwstoornissen tot dusver aan verschillende
toevallige invloeden toegeschreven, ontstaan door infectie.

De boeiende rede werd toegelicht door tal van microscopische
praeparaten, waarbij de lagere wezens als ziekteoorzaak, en de
verwoestingen daardoor vooral in het ruggemerg aangericht,
duidelijk werden aangetoond. Door de aanwezige leden en enkele
leden van de afdeeling Groningeu-Drente werd in hooge mate ge-
noten. De nuttige bijeenkomst werd gevolgd door een gezellig diner.

De vier gewone vergaderingen werden vrij goed bezocht.

Behalve de zaken van huishoudelijken aard werden nu en dan
onderwerpen opgegeven en vooral onder het punt «vrije mede-
deelingen» werden dikwijls interessante onderwerpen besproken.

Aan de entingen tegen vlekziekte en boutvuur wordt voort-
durend de aandacht gewijd.

Bij de vrije mededeelingen werd door een der leden de aan-
dacht gevestigd op het voorkomen van een ziekte bij het schaap,
welke identisch is met de kalfziekte bij het rund, en door dezelfde
therapie is te genezen. Op een volgende vergadering werd dit
door een ander lid bevestigd.

Ook werd mededeeling gedaan van een geval van torsio uteri,
geconstateerd bij een rund na afloop van den halveu draagtijd.
Het dier werd aan zijn lot overgelaten, zoodat het stierf.

Een vergadering van de afdeeling Groningen-Drente, waarin
de heer
Thomassen sprak, werd door eenige leden onzer afdeeling
bezocht. Dergelijke samenkomsten kunnen niet anders dan mede-
werken tot versterking van den band, welke de veeartsen behoort
te omsluiten.

De Secretaris,

II. Veenstka.

-ocr page 624-

Naamlijst der leden.

J. Attema Czn , Kollum; W. de Beul, Akkrum; K. Bergsma,
Weidum; J. H. de Boer, Wolvega; R. Boer HzN"., St. Anna-
Parochie;
Th. Bosma, Wommels; P. C. Buijterse, Harlingen;
R.
Feddema, Ferwerd ; M. A. Hibma Jzn., Franeker; W. tenHoopen,
Hardegarijp; B. J. C. Hubenet, Dokkum; J. Huizinga, Murmer-
woude;
J. Jansma, Joure; G. van der Meulen, Huizum; H. C.
P
oll, Witmarsum; C. M. van Rooijen, Roordahuizum; H. van
Staa, Leeuwarden; W. van Staa, Sneek; G. H. J. Ter voert,
Drachten; H. Vbenstra, Schrans bij Leeuwarden; H. Ymker
Rzn., Koudum; J. M. A. Zwart, Leeuwarden.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren: W. van
Staa, voorzitter; H. van Staa, onder-voorzitter; H. Veenstra,
secretaris en G. van der Meulen, penningmeester.

VERSLAG DER AFDEELING UTRECHT.

De afdeeling hield in het afgeloopen jaar drie vergaderingen
namelijk op 19 Maart, 30 Juli en 26 November, alle te Utrecht.
De opkomst der leden was in den regel tamelijk goed te noemen.
Bij de periodieke aftreding van den secretaris, den heer C. J.
Rab, werd deze herkozen.

Tot afgevaardigden volgens art. 26 van het reglement naar de
Algemeene vergadering werden gekozen als lid en plaatsvervanger
respectievelijk de heeren Dr.
H. Markus en Dr. J. H. Picard,
tot lid en plaatsvervangend lid der commissie, bedoeld bij art.
29 van het reglement, respectievelijk de heeren K. Hoefnagel
en Dr. C. J. Rab.

Tot lid der afdeeling werd dit jaar geballoteerd de heer H. G.
van Harrevklt, daarentegen verloor zij de leden Dr. II. Markus,
L. G. H. van de Pas en Dr. P. M. J. M. E. Woltering.

IIet voorstel om de contributie op f 6 te houden, werd met
algemeene stemmen aangenomen.

Uit de rekening en verantwoording van den penningmeester
bleek, dat de ontvangsten hadden bedragen f 308,76® en de uit-
gaven f250,935, zoodat een saldo in kas is van f57,83.

Behalve de gewone huishoudelijke werkzaamheden werden de
volgende wetenschappelijke zaken behandeld.

-ocr page 625-

In de Maartvergadering sprak de heer M. G. de Bruin over
schistosoma reflexum en toonde de heer
Rab een exemplaar,
den vorigen dag door hem verlost. Verder sprak de heer
de
Bruin over verschillende vormen van mastitis. De heer F. W. van
Dulm, als gast ter vergadering, behandelde de kalfziekte en ver-
dedigde de theorie van de hersenanaemie.

Op de Julivergadering deed de heer H. Anker mededeeling
van een uitgebreide vergiftiging door secale cornutum bij koeien
en varkens, en sprak hij over enkele gevallen van tetanus bij het
rund. De heer W. H.
van Haselen deelde een geval mede van
haemoglobinurie by het paard inet bilaterale facialisparalyse.

In de Novembervergadering werd de entingsmethode van Dr.
J.
Poei.s tegen boutvuur behandeld. De heer K. Hoefnagel be-
sprak de clinische diagnose van uiertuberculose.

De Secretaris,
C. J. Rab.

«

Naamlijst der leden.

A. J. Abspoel Wzn., Amersfoort; II. Anker, Oudewater; R. A.
P
lemper van Bai.en, Utrecht; R. A. Barmen\'t Loo, Barneveld;
M. G. de Bruin, Utrecht; J. Crans, Dieren; G. Daams, Baarn;
L. A. J. Dklter, Hoek; Dr. M. C. Dekhuijzen, Utrecht; D. F.
van Esveld, Utrecht; E. Faber, Deventer; G. Goosens, Houten;
E. II. Berch Gravenhorst, Druten; H. G. van Harrevelt,
\'s-Gravenhage; J. Harp, Venendaal; J. J. F. Hartmann, Loenen
aan de Vecht; W.
H. van Haselen, Amersfoort; Dr. H. J. Ham-
burger
, Groningen; L. Hermkes, Kuilenburg; K. Hoefnagel,
Utrecht; G. J. Hoogland, Utrecht; Dr. D. A. de Jong Jzn.,
Leiden; I. van Klaveren, Utrecht; S. Knöps, Somnielsdijk;
H. J. C. van Lent, Tiel; J. B. H. Moubis, Utrecht; A. Over-
bosch
, Amersfoort; Dr. J. D. van der Plaats, Utrecht; Dr. J.
H. Picard, Driebergen; Dr. C. J. Rab, IJselstein; A. de Ruiter,
Mijdrecht; W. 0. Schimmel, LTtrecht; H. J. H. Stempel, Utrecht;
J.
van Tricht, Zalt-Bommel; G. C. Verkaik, Woerden; IL A.
Vermeulen, Utrecht; J. de Vuies, Zalt-Bommel; G. G. J. West-
holz
, Rotterdam.

Het bestuur der afdeeliug bestaat uit de beeren: Dr. D. A.
de Jong Jzn., voorzitter; H. Anker, onder-voorzitter; II. J. H.
Stempel, penningmeester en Dr. C. J. Rab, secretaris.

-ocr page 626-

VERSLAG DEII AFDEELING NOORD-HOLLAND.

Het ledental bleef onveranderd 26.

Het bestuur onderging een wijziging door de vervanging
van den niet herkiesbaren penningmeester, den heer W.
S. Stüven,
door den heer C. A. Leenheer, die 1 Januari 1905 in functie trad.

Als afgevaardigde en diens plaatsvervanger naar de Algemeene
vergadering werden gekozen respectievelijk de heeren: J.
J.
W
estjer en J. Mazure Czn.

Tot gedelegeerde werd benoemd de heer M. J. Hengevelu GJzn.,
en tot diens plaatsvervanger de beer J. J. Wbster.

De contributie bleef, ondanks een tot tevredenheid stemmend
batig saldo, gehandhaafd op f 8.

De gewone vergaderingen werden in April, Augustus en Decem-
ber gehouden en gemiddeld door circa de helft der leden bezocht.

Eén bijzondere vergadering werd belegd, welke noodzakelijk
bleek met het oog op besprekingen over vakbelangen.

Trouwens de vier gehouden vergaderingen hebben dit onder-
werp steeds tot milieu gehad; eensdeels door de ongewenschte
indirecte aanranding van de vrije uitoefening van het beroep ten
believe van den landbouw, anderdeels door de onwaardige wijze,
waarop twee leden van de solidariteit der anderen gebruik maakten,
ten eigen bate.

Een en ander gaf aanleiding tot de verzending aan alle vee-
artsen van de volgende circulaire:

Alkmaar

, 5 April 1904.

Houtrijk en Polanen

Entingen tegen vlekziekte.

De ondergeteekenden hebben de eer U mede te deelen, dat
in de vergadering der afdeeling «Noord-Holland» van de Maat-
schappij tot bevordering der veeartsenijkunde in Nederland, ge-
houden op 1 April 1904, met algemeene stemmen (13) werd
besloten:

1°. als onderwerp van bespreking op de eerstvolgende Alge-
meene vergadering der Maatschappij in te dienen het vol-
gend voorstel:

Het Hoofdbestuur dringe er bij de regeering op aan,

-ocr page 627-

het maximaaltarief voor de entingen tegen vlekziekte met
serum en cultuur uit de Rijksseruminrichting te Rotterdam,
bedoeld in de aanschrijving van den Directeur-Generaal
van Landbouw, d.d. 20 Februari 1904, te doen vervallen,
en de tariefsbepaling over te laten aan de veeartsen, in
overleg met de veehouders ;

2°. geen entingen te verrichten met het rijksserum, zoolang
de bezwarende bepaling omtrent het tarief aan dat gebruik
blijft verbonden;

3°. van deze besluiten mededeeling te doen aan alle prakti-
zeerende veeartsen en de besturen der afdeelingen, ten einde
zooveel mogelijk adhaesie uit te lokken.

Unaniem waren de aanwezigen van oordeel, dat een voorge-
schreven tarief (welk dan ook) principieel niet door ons, vee-
artsen, kon worden geaccepteerd, aangezien dit moest worden
beschouwd als een ongeoorloofd indirect ingrijpen in de vrije
uitoefening van het beroep, en als zoodanig een gevaarlijk precedent
zou kunnen vormen. Men meende, dat een dergelijke maatregel
moest worden genoemd onverdiend en ongemotiveerd. Onverdiend,
omdat het vrijwel alleen aan het initiatief en de werkzaamheid
der veeartsen is te danken, dat de zoo nuttige entingen hier te
lande reeds zulk een goede reputatie genieten en zulk een omvang
namen. Ongemotiveerd, omdat men meende, dat het waardigheids-
en het billijkheidsgevoel, de concurrentie en het eigen belang,
waarborg genoeg zouden vormen, dat de veeartsen slechts matige
tarieven zouden berekenen.

Bovendien was de vergadering van oordeel dat een maximaal-
tarief, zoo laag als in bovenbedoelden bestuursmaatregel werd
vastgesteld, zelfs al zou het principieel den tegenstand der vee-
artsen niet uitlokken, toch onmogelijk het beoogde doel, de
algemeene bevordering der entingen, ten gevolge kon hebben,
omdat onder verreweg de meeste omstandigheden de entingen
tegen een dergelijk tarief eenvoudig niet zouden zijn te verrichten.

Namens het Bestuur der afdeeling «Noord-Holland»,

J. J. Wester, Voorzitter.

A. J. E. de Voogd, Secretaris.

-ocr page 628-

Ofschoon de gemoederen in deze quaestie eenigszins tot kalmte
zijn gekomen, blijven de inzichten over deze zaak echter onver-
anderd afkeurend uitvallen.

De volgende mededeelingen werden dit jaar op de vergaderingen
gedaan en wel door de beeren:

J. J. Wester, het toebinden der spenen na luchtinsufflatie
bij melkziekte.

W. S. Stüven, lupinenvergiftiging bij runderen na het voederen
met afval, waarin lupinenzaden.

A. J. E. de Voogd, verrukeuse endocarditis valvularis bij een paard .

M. J. Hengeveld GJzn., een nieuw serum tegen borstziekte
der varkens van
Jess en Piorkowsky.

De Secretaris,

A. J. E. de Voogd.

Naamlijst der leden.

J. A. R. Avis, Haarlem; J. D. van den Bergh, Palembang; B.
M. B
using, Naarden; J. Folmer, Hoofddorp ; J. W. H. Geerlings,
Purmerend; A. L. J. Goethals, Amsterdam; G. Hannema, Zaan-
dam ;
M. J. Hengeveld GJzn., Haarlem; A. Kuiper, Amsterdam;
D. C. Kruijmel, Haarlem; G. A. Leenheer, Weesp; F. M. de
Leur, Hoorn; H. van der Linden, Amsterdam; J. Mazüre Czn.,
Amsterdam; G. Muijs, Schagen; F. J. Nieuwenhuijzen, Hilver-
sum; J. H.
van Oijen, Haarlem; J. Rempt Dzn., Ouder-Amstel;
J. W. Roelofs, Texel; IJ. van dek Sluis, Amsterdam; D. van
der
Sluijs, Amsterdam; A. P. Smits, Amsterdam; W. 8. Stüven,
Amsterdam; G. C. Duval Verwey, Amsterdam; A. J. E. de
Voogd, Halfweg; J. J. Wester, Alkmaar.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren: J. J. Wester,
voorzitter; A. J. E. de Voogd, secretaris; C. A. Leenheer, pen-
ningmeester; toegevoegd lid D.
van der Sluijs, bibliothecaris.

VERSLAG DER AFDEELING ZUID-HOLLAND.

Het ledental vermeerderde door de toetreding van Dr. P. Ver-
maat
en J. C. Colder met twee, zoodat het op 1 Januari 1905
25 bedroeg.

Door het vaststellen van de contributie voor ieder jaar in de
Isto vergadering kan de financiëele toestand niet ongunstig
worden genoemd.

-ocr page 629-

Er werdeii 3 vergaderingen gehouden, welke alle vrij goed
bezocht werden en waarin steeds een aaugename en opgewekte
geest heerschte.

In de Juni vergadering werd door den secretaris een voordracht
gehouden over «melanose bij het rund», naar aanleiding van
een door hem bij een pink van ± 13 maanden waargenomen
geval. Deze voordracht werd door verschillende praeparaten ver-
duidelijkt.

Als practisehe mededeelingen werden de volgende onderwerpen
besproken door:

C. Fauel, hersenanaemie bij runderen.

D. de Bruin, traumatische pericarditis bij het rund.

W. K. van de Stolpe, condylomata penis bij den hond en
vermoedelijke infectie bij een teef\'.

M. de Ridder, operatie van een navelbreuk bij een veulen;
behandeling van mastitis bij het rund; behandeling van een
breuk van den metacarpus bij een schaap, waarna necrose van
het onderbeen volgde; gebruik van de draadzaag van
van Sta a ;
amputatio uteri; hersenoedeem.

P. Teljer, traumatische pericarditis bij het rund.

Th. G. van Rijssel, pustulae in den mond en op de huid
van paarden; enting tegen vlekziekte; tuberculine-injectie.

W. F. Altevogt, inenting van kalveren tegen boutvuur vol-
gens de methode van
Thomas; is purulente arthritis als een
gewone kreupelheid te beschouwen?

C. A. Rotscheid, thrombose bij het paard.

J. Laaij, tarief voor tuberculine-injectie.

De Secretaris,

H. L. Ellerman Lz.

Naamlijst der leden.

B. J. Aalbers, liijsoord; H. van Aken, \'s-Gravenhage; W.
F. A
ltevogt, Klaaswaal; D. de Bruin, Strijen; M. C. van
Buuren, Zuidland; Jan C. Colder, Peursum; H. L. Ellerman
Lz., Dordrecht; C. Fauel, Rotterdam; J. Flohil, Amsterdam;
M.
Frankeniiuis, Sliedrecbt; P. A. Goedhart, Meerkerk; A. J.
van Hemert, Sommelsdijk; J. J. Hendrikse, Groot-Ammers;
E. A. Kok, Rotterdam; J. Laaij, liijsoord; M. C. van der

-ocr page 630-

Poel, Nieuwenhoorn; H. Poot, \'s-Gravenhage; M. de Ridder,
Leerdam; C. Roodzant, Oude-Tonge; C. A. Rotscheid, Rot-
terdam;
Th. G. van Rijssel, Dordrecht; W. K. van de Stolpe,
Gouda; P. Teljer, Ned. O.-Indië; Dr. P. Yeiïmaat, Oud-
Beijerland;
K. de Vink, Zoetermeer.

Het bestuur der afdeeliug bestaat uit de beeren : B. J. Aalbkks,
voorzitter; J. J. IIendrikse, penningmeester ; H. L. Ellerman Lzn.,
secretaris.

Naamlijst der leden van de Algemeene afdeeling. 1)

E. C. H. A. M. bemelmans,Bergen-op-Zoom; I. Breedveld, Bindjei;
A.
E. ten Broeke, Kota Radja; W. van der Burg, Weltevreden;
L.
J. Colsen, Hontenisse; Dr. D. J. Copper, Utrecht; J. K. F.
de Does, Weltevreden; E. J. Dommerhold, Friezenveen; Dr. J.
van Dorssen, \'s-Hertogenbosch; H. F. Eggink, Beetsterzwaag;
W. J. Esser, Soerabaia; S. Ferweuda, Putten; D. J. Fischer,
Pamekasan; Geldersch-Overijselsche Maatschappij van Landbouw ;
H. J. Tromp de Haas, Banjoe Biroe; J. Hellemans, Padang;
Dr.
H. C. \'t Hoen, Magelang; L. J. Hoogkamer, Weltevreden;
C. S. Jbronimus, Medan; F. W. Kempen, Makassar; J. M. Kerk-
hoven
, Groenloo; S. Kingma, Menaldum; J. A. Lenshoek, Soe-
kaboemi; Dr.
G. A. van Lier, Bondowoso; Dr. J. A. van der
Linde, Banjoe Biroe; G. Lubberink, Zwolle; D. Nieburg, Var-
seveld;
J. C. Numans, Salatiga; Dr. K. Over, Amsterdam; L.
G. H. G.
van de Pas, Buenos-Aires; J. Plet, Heerenveen; K.
J. P
oll, Zeist; G. C. Post, Almeloo; E. A. L. Quadekker, Nij-
megen; G. A.
de Raadt, Oosterwolde; H. E. Rkeser, Rotterdam ;
J. G. A.
Reeser, Amsterdam; C. G. A. A. Rouijer, Harderwijk;
P.
Schat, Soerabaia; J. N. A. C. Scheepens, Padalarang; Dr. J.
S
chouten, Nijmegen; Dr. H. J. van der Sciiroeff, Paramaribo;
J. van Slooten, Buitenzorg; J. 0. F. Soiins, Kediri; J. Stapenséa,
Nijmegen; G. J. C. van der Starp, Gorinchem; M. H. J. C.
T
homassen, Utrecht; K. van der Veen, Buitenzorg; H. P. E.
V
krberne, Roermond; A. de Vletter, Rembang; J. Vollema,
Passoeroean; A. Vrijburg, Medan; B. Vrijburg, Buitenzorg; K.
J. V
roemen, Valkenberg; G. J. Waldeck, Venloo; C. F. G. H.
de Wilde, Pajakombo; J. van Zijverden, Amsterdam.

1  Van de andere afdpelingen zijn geen verslagen of ledenlijsten ingoko men.

-ocr page 631-

Personalia.

H. C. Reimers, leeraar aan de Rijks Hoogere Landbouwschool,
voorzitter der afdeeling Neder-Veluwe van de Geldersch-Overij-
selsche Maatschappij van Landbouw, is 8 Augustus 1905 benoemd
tot lid van verdienste van deze Maatschappij.

Gevestigd: te Eckelrade-Gronsfeld F. J. H. J. Quaedvlieg.

Verplaatst van de Bilt naar Zeist K. J. Poll ; van Maastricht
naar Valkenberg
K. J. Vroemen ; van Venloo naar Leiden de
paardenarts
lste klasse P. Brouwer; van Breda naar Bergen-op-
Zoom de paardenarts 2de klasse Dr. E. C. H. A. M.
Bemelmans;
de directeur van het abattoir te \'s-Gravenhage H. G. van Harrevelt
is thans aldaar gevestigd.

De paardenarts 2de klasse bij het Oost-Indisch leger J. van
Dulm is te Batavia geplaatst. De paardenarts 2de klasse Dr. J.
A.
van der Linde is verplaatst naar Banjoe Biroe.

De veearts Th. J. F. Kegelaer te Steenbergen heeft de praktijk
nedergelegd.

Benoemd, met ingang van 1 September 1905, tot onderdirecteur
der gemeente-slachtplaats te Utrecht, op een minimum salaris
van f1600 en een maximum salaris van f1800, J. P.
van der
Slooten van \'s-Gravenhage.

Door den gemeenteraad van Utrecht is het minimum salaris
voor den onderdirecteur van het abattoir gebracht van f 1200 op
f 1600, terwijl verder is bepaald dat de keuring van vee en vleesch
op de gemeente-slachtplaats voortaan zal geschieden door vee-
artsenij-keurmeesters, op een minimum salaris van f1600 en een
maximum van f 1700.

In de Nederlandsche Staatscourant van 8 Augustus 1905,
n°. 184, leest men:

Voor den burgerlijken veeartsenijdienst in Nederlandsch-Indië
worden gevraagd vijf veeartsen, die aan de Rijksveeartseuijschool
het diploma van veearts hebben verkregen.

Zij die in aanmerking wenschen te komen moeten zich vóór
1 September a.s. bij een gezegeld adres aanmelden bij het De-
partement van Koloniën, onder overlegging -van:

a. hun diploma;

b. een bewijs van voldoening aan de wet op de nationale
militie, afgegeven door een Commissaris der Koningin;

-ocr page 632-

v. een bewijs van goed maatschappelijk gedrag, na dagteekening
dezer afgegeven door den burgemeester van de laatste woonplaats ;

d. eene geboorte-akte;

e. eene opgave of de adspirant gehuwd of ongehuwd is en c. q.
van het aantal en den leeftijd zijner kinderen.

Door een vauwege het Departement van Koloniën in te stellen
geneeskundig onderzoek zal moeten blijken dat de uit te zenden
veearts physiek geschikt is voor den ludischen dienst.

Aan de inzending is verbonden:

a. overtocht voor Gouvernementsrekening als passagier der
eerste klasse, c. q. ook voor het wettig gezin ;

h. eene gratificatie voor uitrusting ten bedrage van f 1000.

Hetgeen te dezer zake door de Regeering wordt betaald, moet
teruggeven worden wanneer de uit te zenden veearts binnen
vijf
jaren na aankomst op Java, om andere reden dan welbewezen
ziels- of lichaamsgebreken, buiten eigen toedoen ontstaan, uit
\'s lands dienst wordt ontslagen, wanneer hij niet binnen den
hem aan te wijzen termijn naar Indië vertrekt, dan wel de reis
derwaarts moedwillig afbreekt. Eene schriftelijke verbintenis
wordt daaromtrent gevorderd;

c. eene voorloopige bezoldiging van f 100 \'s maands, ingaande
met den dag van inscheping, waarop, vóór het vertrek uit
Nederland, een voorschot van
twee maanden wordt uitgekeerd.

Aan de betrekking is in Indië verbonden een traktement van
f200 \'s maands, na elke
drie jaren werkelijken dienst te ver-
hoogen met f50 \'a.maands, totdat een maximum traktement van
f500 \'s maands zal zijn bereikt.

Ten opzichte van de bepalingen omtrent verlof, pensioen,
weduwen-pensioen enz., staan de veeartsen gelijk met de overige
burgerlijke landsdienaren in Nederlandseh-Indië.

\'s-Gravenhage, 5 Augustus 1905.

De Minister van Koloniën,
voor den Minister,

De Secretaris-Generaal,
A. E. Elias.

-ocr page 633-

Staatsexamens.

Aan het veeartsenijkundig examen, dat van 15 Juli tot 12
Augustus 1905 aan \'s Rijks veeartsenijschool te Utrecht werd
afgenomen, namen 24 candidaten deel. Aan 6 kon het diploma niet
worden uitgereikt, terwijl één zich tijdens het examen terugtrok.

Het diploma van veearts werd uitgereikt aan de volgende
heeren:
J. W. Brouwer, geboren te Dordrecht; J. Bruijel,
geboren te Zeddam; G. L. J. Gooren, geboren te Tilburg; O.
de Graaf
, geboren te Abcoude; F. van Hootegem, geboren te
Kruiningen;
H. J. G. Horbach, geboren te Wittem; R. H. J.
Gallandat Huet
, geboren te Schoonhoven; L. Jenniskens, ge-
boren te Horst; C. H.
Molendijk, geboren te \'s-Gravendeel;
J. Nauta, geboren te Gorredijk; H. H. Rörik, geboren te Holten;
J. P. van der Slooten, geboren te \'s-Gravenhage; A. E. P. R.
Stuur
, geboren te Batavia; J. Swierstra, geboren te Bozum;
F.
J. H. J. Quaedvlieg, geboren teGronsveld; J. Velde, geboren
te Terwispel en U.
Wester, geboren te Scheemda.

Vacante plaatsen.

Ter Apel (Vlachtwedde) f 300 van twee gemeenten en f 150
gedurende 5 jaar van de gemeente Emmen; Asten f 700 ;
Boxmeer voor provinciaal veearts a f 300 \'s jaars; Dinteloord;
Dirksland f 145 van de gemeenten en f 150 van de provincie;
Ede f 250 van de gemeente en f 200 van de provincie; Fijnaart
f 300 van de gemeente; Goedereede en Stellendam f 300 van
de gemeente en f 300 van de landbouwvereenigingen; Haaks-
bergen f 400 van de gemeente en uitzicht op f 200 van de
provincie; Holten f 300 van de gemeente en f 200 van de pro-
vincie; Lichtenvoorde f 500 van de gemeente; Naaldwijk; Olden-
hove en Ezinge f 300 van de gemeente; lluinerwolde; Wijk-bij-
Duurstede f 150 van de gemeente met uitzicht op provinciale
toelage, Zelhem f 400 van de gemeente met uitzicht op ver-
hooging; Zwolle (zie advertentie). Bovendien is vacant debetrek-
king van onder-directeur aan het abattoir te Leiden, terwijl er
twee vacatures (een wegens uitbreiding) bestaan voor paardenarts
hier te lande en één in Indië en de regeering vijf plaatsen voor
gouvernementsveeartsen aldaar heeft opengesteld.

-ocr page 634-

Veeartsenijkundig staatstoezicht.

Bij Ministeriëele beschikking van 29 Juli 1905, is met ingang
van
1 Augustus M. J. van Hessen, hulpkeurmeester voor het
onderzoek van voor uitvoer bestemd vleescli te Hoek van Holland
benoemd tot tijdelijk veeopzichter te Utrecht.

Bij Koninklijk besluit van 17 Augustus 1905, no. GO, zijn,
met ingang van 1 September, voor den tijd van drie jaar be-
noemd tot plaatsvervangers van den districtsveearts wien Tete-
ringen als standplaats is aangewezen de veeartsen A. A.
van
Ma>sfeld
te Bergen-op-Zoom en M. F. Plankeei te Nieuwkuijk.

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland

gedurende Juli 1905.

(De cijfers tnssdien ( ) (liiiJen liet getal ei<)ïnareii aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers.

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Hoi
d<
he

M

a

03

U

O
J5

03

Bij ander vee.

-

\'03 \'i
p. :
3 ;

O

t*
^

O ii

ö3

Groningen . .

11

ff

n

11

H

V

Friesland. . .

24

11

»>

rt

281(190)

»

i\'

n

n

n

Drente. . . .

1

n

11

13(<)

n

rt

n

Overijael . . .

3

V

n

n

2(2)

2(2)

ff

Goldorland .

9

11

n

V

n

28 (16)

n

5(5)

n

V 1

Utrecht . . .

n

r

w

M

H

w

ff •

Noord-Holland .

1

n

n

V

V

rt

V

n

1

»

T)

w 1

Zuid-Holland .

13

n

n

11

98 («)

n

3(a)

n

T)

" i

Zeeland . . .

3

n

n

V

rt

16(4)

«

V

« 1

Noord-Brabant .

6

11

ff

V

V

f)

3(3)

4(4)

V

n

" 1

Limburg . . .

5

»

n

n

11

rt

n

»

19 (12)

"

n

Totaal

G5

n

V

V

13(4)

»

428 (258)

n

35 (28)

V

,\\ 1

(Staatscourant van 15 Aug. 1905, 11°. 190.) v. E.