-ocr page 1-

/H/C-

TIJDSCHRIFT

VOOR

VEEARTSENIJKUNDE

UITGEGEVEN DOOK DE

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde
in Nederland

ON DER REDACTIE VAN

D. F. VAN ESVKLD, W. C. SCHIMMEL

EN

M. G. DE BRUIN,

Leeraren aan \'s Rijks Veeartsenijschool.

VIER-EN-DERTIGSTE DEEL.

Utrecht
J. L B E IJ E R S
1907.

-ocr page 2-
-ocr page 3-

»

INHOUD YAN HET YIER-EN-DERTIGSTE DEEL.

Veeartsenijkunde.

Bldz.

De geschiedenis der vleeschkeuring in Nederland, door H. M. Kroon . 1
Een geval van ostitis raalleosa (met afbeelding), door W.
van der Burg 53
Miltvuur-diagnostiek in de praktijk (met 5 afbeeldingen), door dr. L.
de

Blieck......................109

Onderzoekingen over melk, door D. A. de Jong en W. C. de Graaff

III. De coli-contróle der gepasteuriseerde melk........152

Castratie van veulens met hernia scrotalis, in het Old-ambt, provincie
Groningen, door C. A. van Dorssen ..... ...... 169

| Li. TIi. Jaiiii^. I>r. M. H. J. 1*. Thomassen door de redactie 214
Mededeelingen uit de chirurgische cJiniek van \'s Rijks veeartsenijschool,
door W. C. S
chimmel en G. L. J. Gooren. 9°. Partiëele kaakfrac-
tuur met complicaties. 10°. Podotrochlitis chronica aan beide voor-
beenen, simuleerend myositis rheumatica chronica bij een paard . . 215
De castratie van klophengsten (met afbeelding), door A. F. M
uller . 219
Infectieuse cerebro-spinaalmeningitis, door d>\'. H. J.
van der Schroeff 242
Mededeelingen uit dc chirurgische cliniek van \'s Rijks veeartsenijschool,

door W. C. Schimmel en J. van der Veen:
1°. Obturatie van de achterste aorta bij een paard. 2°. Tandfistel in de
rechter bovenkaak bij een hond. 3°. Endocarditis valvularis met meta-
statische pneumonie en metastatische polytendovaginitis. 4°. Ribkraak-
beenfractiuir met partiëele ribresectie bij een hond. 5°. De behandeling
van een hernia scrotalis bij een ruin. 6°. Genezing van een hernia
ven tralis bij een paard door afklemmen. 7°. Keratosis boven den
kroonrand van een achterhoef, uitgaande van een gedisloqueerd ge-
deelte der keratogene membraan (met afbeelding). 8°. Mechanische
behandeling eener distensie-luxatie van het achter-kootgewricht bij
een paard van Belgisch ras. 9°. Amputatie met goed gevolg van den
penis bij een ruin. 10°. Operatie van een scrotaal-netbreuk met botryo-
mycose bij een ruin; dood door tetanus. 11°. Fractura comminuta
van den rechter oogboog met verscheuring van den nervus opticus
bij een paard.............. 301, 429, 545, 593

Bijdrage tot de aetiologie der kalfziekte, door J. de Vries.....310

De methode Thary (met afbeelding), door F. Laméris......365

Het verzamelen van sputum door middel van tracheotomie voor de

diagnostiek van open longtuberculose, door A. A. Overbeek . . . 371

De draaiziekte der schapen, door E. J. Dommerhold......375

Carcinoom bij een paard, door dr. J. Swierstra........382

Mededeelingen uit het laboratorium van het gemeente-slachthuis te
Utrecht, door W.
van der Burg: 1°. Tuberculosis myocardii bovis
2°. Tuberculosis myocardii equi..............
434

-ocr page 4-

De behandeling der besmettelijke scheede-ontsteking, door J. Vlaskamp 43!)

Enkele opmerkingen over de therapie der kalfziekte, door S. R. Ferwerda 444
Een nieuwe voedingsleer en haar toepassing in de veeartsenijkunde, door

J. J. Westbroek...................485

Iets over de beoordeeling van het paard op uithoudingsvermogen, door

F. Laméris.....................555

Bijdrage tot de physiologie van het herkauwen, door M. G. de Bruin 570

De behandeling van acute tymp.anitis, door E. J. Dommerhold . . . 595

Boutvuur en „Geburtsrauschbrand", door E. H. Berch Gravenhorst 685

Ecnige vergiftigingsgevallen uit de praktijk, door E. J. Dommerhold . 727
Houdbaarheid, vervoer, bewaren en conserveeren van vleesch, door

dr. D. A. de Jong Jzn.................731

Korte mededeelingen.

Miltruptuur bij het paard, door J. M. Knipschehr.......319

Onderzoek van veterinaire gehcimmiddelen, door W. C. Schimmel . . 466

Opleiding van vee-verloskundigen (niet-veeartsen), door M. G. de Bruin 708

Referaten.

De genezing der ziekten door celzouten (Ref. W. C. Schimmel) . . 57

Nieuwe onderzoekingen omtrent het wit worden van het haar (Ref. idem) 59

De nieuwe Duitsche pharmacopoea (Ref. idem).........60

Slachthuizen (Ref. idem).................60

Piroplasmata in Nederlandsch-Indië (Ref. J. van der Veen) ... 60
Herpes tonsurans (een geval van trichophytie bij een sandelhoutpaard)

(Ref. idem).....................61

Saccharomycescellen in de longen van paarden (Ref. idem)..... 62
Abattoir on veemarkt te Amsterdam over 1905 (Ref. D. F.
van

Esveld)......................63

Verharde melasse en molascuit.............• . 67

De Australische ponies voor het leger in Ncd.-Indië.......68

Dermatitis granulosa, plaies d\'été, dermatitis verminosa pruriens tRcf.

J. van der Veen)..................171

Keuring van vco en vleesch te Dordrecht over 1905 (Ref. D. F. van

Esveld)......................173

Onderzoekingen omtrent de patliogeneso van kwade-droes (Ref. W. C.

Schimmel).....................244

Militaire-veterinaire dienst in Nedcrlandsch-Indië gedurende 1904 (Kef.

D. F. van Esveld)..................245

De paardenstapel in Indië................247

Vaccinatie togen de tuberculose (Ref. W. C. Schimmel).....320

Petroleum als geneesmiddel van acarus-schurft bij den hond (Ref. W.

C: Schimmei,)............\'........386

Critiek over de tuberculinatie van liet quarantaine-vee enz. in Duitsch-

land (Ref. W. van der burg)..............387

De werking van het locale anaesthcticum alvpine bij het paard (Ref.

W. C. Schimmel).........\'.........448

Het eten van watten ter voorkoming van nadeelige gevolgen door het

inslikken van scherpe voorwerpen (Ref. idem).........-14!)

Noord-Amerika zoekt veeartsen (Ref. idem)..........450

Over embryonale transplantatie (Ref. J. P. van der Slooten) . . . 450
Keuring van vee, vleesch, visch, schaal- en schelpdieren te Arnhem

over 1906 (Ref. D. F. van Esveld)............465

Technische veterinaire afdeeling in Frankrijk (Ref. dr. M. H. J. O.
T
homassen).....................517

-ocr page 5-

inhoud. vii

Blz.

Nieuwe behandelingswijze van wonden, ook van gewrichts- en pees-
scheedeverwondingen, door middel van gekristalliseerd boorzuur

(Ref. W. C. Schimmel).................563

Veeartsenijkundig onderwijs in België (Ref. idem)........565

Abattoir te Maastricht over 1906 (Ref. D. F. van Esveld) .... 566

Verslag omtrent het openbaar slachthuis te Leiden over 1906 (Ref. idem) 597

Het abattoir te Roermond over 1906 (Ref. idem)........600

Opleiding van vee-verloskundigen (niet-veeartsen)........601

Quantitatieve bepaling van aceton in urine (Ref. dr. L. van Itallie). 689

Lookmann\'s Thüringer pillen (Ref. W. C. Schimmel)......690

Eenvoudig middel tegen strijken (Ref. idem)..........691

Abattoir te Rotterdam over 1906 (Ref. D. F. van Esveld) .... 691
Verslag omtrent de exploitatie van het gemeente-slachthuis te Nijmegen

over 1906 (Ref. idem).................693

Abattoir te Groningen over 1906 (Ref. idem)..........694

Abattoir te Utrecht over 1906 (Ref. idem)...........696

Verplaatsing der veterinaire hoogeschool te Stuttgart naar Tubingen

(Ref. W. C. Schimmel).................698

Veeartsenijkunde en hygiëne (Ref. idem) . •.........699

Jus promovendi der veeartsenijkundige hoogeschool te Dresden (Ref. idem) 699

Beschrijving van eenige dierlijke parasieten (Ref. J. v. D. Veen). . . 754
Een nieuw hulpmiddel voor het onderkennen van tuberculose (Ref. W.

C. Schimmel)....................755

Behandeling van demodex-schurft (Ref. idem)..........756

Hygiënisch instituut (Ref. idem)..............757

Universiteit en vakschool (Ref. idem).............757

Boekaankondiging.

Prof. Dr. Jos. Bauer, Operationlehre. Dritte Auflage (W. C. Schimmel) 93
Deutsche Veterinär-Kalender fiir das Jahr 1906/1907, von Prof. Dr. R.

Schmaltz (W. C. Schimmel)..............94

Bericht über das Voterinärwesen im Königreich Sachsen fiir das Jahr

1905 (D. F. van Esveld)...............95

Prof. L. Hoffmann, Die chirurgische Klinik an der Tierärztlichen Hoch-
schule in Stuttgart (W. C. S
chimmel)......... 201, 298

J. S. Nauta, Physisch-chemische Untersuchungen des Fruchtwassers der
Wiederkäuer in den verschiedenen Perioden der Trächtigkeit. Inaugural-

Dissertation (D. F. van Esveld)............ . 284

Verslag van de werkzaamheden der Rijks seruminrichting over 1904 —

1005 (D. F. van Esveld)...............286

Veterinaire Studenten-Almanak voor 1907 (W. C. Schimmel) . . . 342
M. H. J. C. T
homassen, Uober den Einfluss des Druckes auf die Re-
sorption von Flüssigkeiten im Unterhautbindegewebe. Inaugural-

Dissertation (M. G. de Bruin)..............346

Prof. Dr. A. Eber, Beiträge zur Kenntnis der Magenerkrankungen des

Rindes (M. G. de Bruin)................347

Veterinär Kalender pro 1907 von Alois Koch (M. G. de Bruin) . . 347
L\'Hygiène de la viande et du lait. Revue mensuelie, publiée sous la
direction scientifique de H. M
artel, par L. Panisset et A. Cesari

(D. F. van Esveld).................348

Prof. Dr. Rubeli, Die tierärztliche Lehranstalt zu Bern in den ersten

hundert Jahren ihres Bestehens (M. G. de Bruin).......396

Prof. H. Frick, Tierärztliche Operationslehre (W. O. Schimmel) . . 397
P.
van Hoek, Hooger Landbouwonderwijs (D. F. van Esveld) . . 399
Prof. Dr. W. P
feiffer, Operationskursus fiir Tierärzte und Studie-
rende. Vierte Auflage (W. C. S
chimmel).........• 468

-

-

-ocr page 6-

Verzamelde opstellen uit „Het Paard". Hoofdredacteur-uitgever A. W.

Heidema (D. F. van Esveld) . .............469

Prof. dr. O. Kellner en A. A. ter Haar, De voeding der land-

bouw-huisdieren (D. F. van Esveld)............469

J. Y. Swierstra, Kommen in dem Fleische und in makroskopisch
gesunden Lymphdrüsen von tuberkulözen Tieren Tuberkelbacillen vor?

Inaugural-Dissertation. (M. G. de Bruin)..........470

K. Hoefnagel, Ziekten en gebreken van het rundvee (H. M. Kroon) 605

Dr. Robert Müller, Sexual biologie (M. G. de Bruin).....702

Prof. Dr. M. Schlegel, Die infektiöse Rückenmarksentziindung oder
schwarze Harnwinde (W. C. S
chimmel)..........703

Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde.

Verslag van den toestand der Maatschappij over 1905/6 en 1906/7,

door K. Hoefnagel...............17, 780

Verslag omtrent den toestand van de bibliotheek over 1905/6, door D.

F. van Esveld................... 70

Bibliotheek van Hollandsche veeartsenijkundige werken (25sto vervolg),

door idem..................... 76

Begrooting over 1908 .................. 779

Notulen der 47ste algemeene vergadering..... 175, 251, 320, 567

Programma voor de 48ste algemeene vergadering........775

Verslag der afdeeling Groningen—Drente...........626

Friesland.............89, 710

„ „ „ Gelderland—Overijsel..........90

Noord-Holland............629

Zuid-Holland...........195, 711

Zeeland.............196, 713

„ „ „ Noord-Brabant—Limburg....., ... 712

Mededeelingen van hot hoofdbestuur: 20, 206, 351, 396, 520, 581, 607,

708, 758

Statuten der Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde (goed-
gekeurd 3 Mei 1907, n°. 84)............... 608

Huishoudelijk reglement der Maatschappij ter bevordering der veeart-
senijkunde .....................613

Verslag over den cursus in vee- en vleeschkeuring to Groningen, ge-
houden in 1906 ................... 630

Verslag omtrent den vervolgcursus, gehouden te Leeuwarden in 1907 . 632
Verplaatsing der Rijks seruminrichting van Rotterdam naar Utrecht, in

aansluiting bij de veeartsenijschool, doorde afdeelingGroningen —Drente 635
Brief van Unitas medicorum met advies der commissie voor beroeps-

belangen .......................758

Rapport der commissie in zake koopvernietigende gebreken in den

veehandel......................762

De ditecteur-generaal van den landbouw eerelid van de Maatschappij
ter bevordering der veeartsenijkunde in Nederland, door W. C.

Schimmel.....................23

Het 2.">-jarig jubileum der leeraren aan \'s Rijks veeartsenijschool dr.
M. H. J. P. T
homassen, D. F. van Esveld en dr. J. D. van

der Plaats, door W. C. Schimmel............24

Het afgeven van attesten door veeartsen, door de redactie.....282

Het onderwijs aan \'s Rijks veeartsenijschool, door idem......402

Een begeerlijke positie voor een veearts, door Bkta.......70

Overzicht van de „Verslagen aan de Koningin van de bevindingen en
handelingen van het veeartsenijkundig staatstoezicht in de jaren
1904-1905 (Ref. D. F.
van Esveld).............197, 279

-ocr page 7-

Riz.

De vlekziekte der varkens en hare bestrijding, door de directie van

den landbouw ...................65

Reglement de la commission permanente des congrès internationaux de

médecine vétérinaire..................359

Veeartsenijkundige onderafdeeling van het aanstaand internationaal

zuivelcongres.................. 589 681

Conferentie over de voedingsmiddelscheikunde op 24 Juli 1907 . . . 081
Necrologie, door D. F. van Esveld: G. A. Rkimebs 209; F. A.
D
eijermans 351; C. A. Rotscheid 352; H. Hoogland 352; R.
R
iedé 352; H. C. Poll 403; B. J. Vermande 520; K. J. Doorn-
bos
520.

472

In memoriam !.. Th. Jannf\'

, door T. A. L.

In memoriam 91. II. J. I*.

Thomassen |

door dr. H.

Markus......................476

Personalia: 27, 107, 212, 298, 353, 404, 481, 520, 582, 076, 714, 785
Rijks veeartsenijschool: 28 (Wijziging in het reglement van

21 Aug-ustus 1906), ..... 108, 353, 404, 481, 521, 585, 677, 715

Staatsexamens:.............. 585, 715, 720

Staatshcgrooting:........ 31, 96, 209, 286, 353, 680, 786

Wet op «Ie paardenfokkerij 1901:............295, 716

Keuring van vee en vleesch: . , . . 38, 407, 522, 639, 710, 780

Cursnssen in vee en vleeschkenring:..... 405, 482, 586

Veeartseiiijkuiidig staatstoezicht: 50, 108, 298, 357, 421, 482, 543

587, 678, 719, 787

Rijks scrnininrichting.............. 483, 543

Staat der gevallen van besmettelijke veeziekten: 51, 213, 299, 363, 427, 484

544, 683, 726

Nieuw uitgekomen boeken, door W. C. Schimmel: 203, 349, 518, 706

Vereeniging van directeuren van gemeentelijke slachthuizen in Nederland 792

Gedenkteeken-ïhomassen............. 590, 724, 792

Verbetering, door W. C. Schimmel...... 298, 362, 544, 792

-ocr page 8-
-ocr page 9-

DE GESCHIEDENIS DER VLEESCHKEURING IN
NEDERLAND,

door

H. M. KROON1).

Met belangstelling hebben wij het vorig najaar de mede-
deeling vernomen van den Minister van Landbouw, Nijverheid
en Handel, in de Staten-Generaal, dat het in zijn bedoeling
ligt een algemeene vleeschkeuringswet in te dienen. Nog on-
langs mocht ik van den Directeur-Generaal van den Landbouw
vernemen, dat de wet bij de Directie van den Landbouw in voor-
bereiding is, en in de toelichting van de dezer dagen ingediende
wet op de uitvoerkeuring van vleesch zegt de Minister, dat
hij zich vleit, dat de in voorbereiding zijnde regeling der
algemeene vleeschkeuring weldra de Staten-Generaal zal kun-
nen bereiken. Dc vorming van hulpkeurmeesters, met kracht
ter hand genomen, houdt verband met deze plannen.

Naar liet mij voorkomt, is de tijd voor de indiening van
zulk een ontwerp gunstig en bestaat er alle kans, dat in de
Kamers voor een algemeene vleeschkeuringswet een meerder-
heid te vinden is. Ik geloof dan ook, dat wij met alle reden
mogen verwachten, dat binnen betrekkelijk korten termijn
zulk een wet tot stand komt.

Met de algemeene vleeschkeuringswet in het zicht wensch ik
nu een blik achterwaarts te werpen, te wijzen op hetgeen in ons
land op het gebied der vleeschkeuring (heeft bestaan en is
tot stand gebracht, en stil te staan bij verschillende pogingen,
welke reeds zijn aangewend om zulk een rijkswet, regelende
de keuring van vee en vleesch, te verkrijgen.

1 

-ocr page 10-

Reeds in de oudheid heeft men begrepen, dat een toe-
zicht van overheidswege op het vleesch, voor het gebruik
van den mensch besterad, noodzakelijk was. De spijsregelen
der Egyptenaren, de Mozaïsche wetten betreffende de ver-
boden spijzen der Israëlieten, de spijswetten der Christenen
in Jeruzalem, de wetten der Grieken, de aedilen der Romeinen,
de spijswetten der Mohamedanen gaven alle voorschriften
betreffende de gezondheid van het slachtvee.

Inde opvolgende eeuwen vindt men daaromtrent herhaaldelijk
voorschriften in verschillende landen en steden van Europa.
Het ligt niet in mijn bedoeling deze hier op te sommen.
Ieder kan ze vinden in de bekende handboeken over vleesch-
keuring, terwijl daaromtrent uitvoerige mededeelingen worden
gedaan in het door Dr.
Bake voor Nederland bewerkte eu
in 1789 verschenen werk van Dr. J. P. F
rank, Genees-
kundige Staatsregeling.

Omtrent de geschiedenis der vleeschkeuring in Nederland
zijn de gegevens zeer spaarzaam. De enkele die ik vond,
zal ik achtereenvolgens mededeelen.

Op 16 October 1601 werd door de Stads-Rcgeering van
Workum een Ordonnantie gepubliceerd, waarbij ten streng-
ste verboden werd „om aan de markt te brengen het vleesch
van beesten aan het miltvuur gestorven en daarvan te eten,"
I)e Regeering van Rotterdam statueerde bij een keure,
dato 22 September
171!) ,,dat het vee door hiertoe aange-
stelde keurmeesters levend beschouwd, en goed gekeurd
zijnde, met een 11 geteekend moest worden, zonder welk
merk geen slachter een beest vermag te slachten. De slachters
moeten bezweeren dat zij, aan eenig beest een gebrek van
zweeren, pokken, beijen, aanwasch, kuch, longevier, geel-
water, of andere ongezondheid bespeurende, hier van aan
keurmeesters zullen kennis geven."

„Het vleesch ter Halle moet dagelijks door den keurmeester
gevisiteerd worden.

-ocr page 11-

„Het vleesch onbekwaam gekeurd om gegeeten te worden
zal in presentie van den Keurmeester in het diepst van de
Maaze geworpen worden.

„Geen gortig varkensvleesch mag verkocht, of worst daar-
van gemaakt worden, op boete van f25:0:0 en verbod
van neering voor 6 maanden; en onbekwaam zijnde, om
van menschen gegeeten te worden, in het diepst van de
Maaze geworpen* worden, insgelijks ook de hammen en het
spek, waaraan men dit of eenig ander schadelijk gebrek
bespeurt.

Volgens straks genoemden Dr. Bake zijn „zoodanige
voorzorgen meede door de Regeeringe in andere onzer Steden
genomen.\'\'

Ook enkele maatregelen van wege de Regeering van Land
en Gewest kan ik aanhalen. Evenals het zeer dikwijls voor-
komen van miltvuur in Friesland aanleiding gaf tot de

O O

daarevengenoeindc verordening in Workum, is een andere
infectieziekte, en wel de heerschende runderpest, de reden
geweest tot de uitvaardiging van de nu volgende voor-
schriften.

De Staten van Holland en Westvriesland ordonneerden
bij Placaaten van den 12den en 10den Maart 1732: „dat op
behoorlijk salaris bekwaame en vertrouwde persoonen moesten
aangesteld worden, die het vee op de stallen gingen exa-
mineeren, de eigenaars van de besmetting, zoo dezelve zich
geopenbaard had, kennisse gaven, en zonden, dat de daar-
aan gestorven beesten in kuilen van behoorlijke diepte onder
de aarde gedolven wierden."

Ingevolge Placaat van 6 November 1744 door de Staten-
Generaal in de Gen eraliteitslanden uitgevaardigd, moesten
„dieren aan de runderpest gestorven, onverwijld begraven
worden, zonder dat daarvan iets tot spijze of andere be-
hoeften mocht worden gebruikt."

De Staten van Friesland verboden de ingezetenen dier

-ocr page 12-

provincie het gebruik van aan veepest gestorven beesten; bij
placaat van 8 Januari 1745 werd dit echter ingetrokken wat
betreft het gebruik van het vet der aan runderpest lijdende
dieren.

Wij komen nu in een periode, de tweede helft der 18
eeuw, waarin de meening ingang vond, dat vleesch van
zieke dieren niet nadeelig was voor de gezondheid van den
mensch. In Nederland werd deze meening vooral verde-
digd door
Camper en Vink, in hun lessen over de vee-
ziekte, in 17C9 tc Groningen en Rotterdam gehouden.

De eerste verordening, die wij daarna aantreffen, is de
„Ordonnantie op het verkoopen en de keuring van vleesch
in de gemeente Utrecht, alsmede de Instructie van den
keurmeester van het vleesch, van 31 December 1828, door
Burgemeester en Wethouderen dezer stad ingevoerd." Vol-
gens deze instructie ,,moet alle vee nog levend door den
keurmeester worden onderzocht, en wanneer het ter slagting
geschikt wordt geacht, moet het andermaal na de slagting
door hem van binnen worden geschouwd." Eij dezelfde
instructie worden zoowel ,,ten aanzien der uitwendige als
inwendige schouwing, de teekenen en omstandigheden uit-
voerig voorgeschreven, waarop de keurmeester bij het onder-
zoek heeft te letten."

Van 16 Juli 1839 (Staatsbl. n°. 30) dateert een kon inkl ij k
besluit, waarbij het opdelven van dierlijke overblijfselen,
afkomstig van aan veeziekte gestorven of dientengevolge
afgemaakt vee, alsmede het verkoopen of verbruiken van de
alzoo opgedolven voorwerpen, strafbaar wordt gesteld.

In 1843 ontwierp Dr. A. Numan, directeur van \'s Rijks
veeartsenijschool, op verzoek van den Minister van Binnen-
landsche zaken, een reglement houdende „Algemeene Ver-
ordeningen tegen verspreiding der Longziekte, der Runderpest
en dergelijke verwoestende veeziekten." Op dit ontwerp

-ocr page 13-

maakte de Raad van State eenige aanmerkingen en beden-
kingen, waarom bij koninklijk besluit van 18 Augustus 1844
n°. 87 een commissie werd benoemd, bestaande uit de heeren
D\'Ablaing van Giessknburg (landbouwkundige), Mr. W.
W. E. Cazius (rechtskundige) en Dr. A. Numan (veeartse-
nijkundige), die een „Algemeen werkend Reglement van
politie omtrent de behandeling en den vervoer van ziek en
verdacht vee" ontwierp. De commissie voegde er voorstellen
en aanwijzingen bij ,,hoe met het vleesch en den afval van
de dieren aan verschillende ziekten gestorven, of te dier zake
afgemaakt, zou kunnen en behooren te worden gehandeld."

De commissie ontving wel den dank van den Minister
voor den geleverden arbeid, doch nadat Baron
Schimmel-
penninck van der oije
in 1846 als Minister aftrad, heeft
men omtrent dit ontwerp niets meer vernomen.

Tengevolge van het heerschen der longziekte kwam daarna
op verschillende plaatseri leven in de brouwerij.

In 1851 werd bij de 2de Kamer der Staten-Generaal inge-
diend een „wetsontwerp tot regeling der politie ten aanzien
van besmettelijke veeziekten",
Avaarbij volgens art. 8 ,,het
vleesch van zieke dieren, evenmin als de zoodanige, die
wegens de longziekte zijn afgemaakt, ter beschikking van
den eigenaar wordt gelaten". — Dit ontwerp is echter geen
wet geworden.

Wel dateeren uit dezen tijd een aantal gemeente-
verordeningen, deels ter vervanging van vroegere weinig
beteekenende, deels nieuwe. Zoo kan ik hier noemen: \'s-Graven-
liage (1851), Nijmegen (1852), Leiden (1853), Roermond
(1856), Amsterdam (1858), Amersfoort (1858), Maastricht
(1859), Haarlem (1860) en andere.

In het Provinciaal blad van Utrecht n°. 107 in 1860
vinden wij een aanschrijving van den Commissaris des Konings
aan de gemeentebesturen. Daarin wordt medegedeeld, dat
in sommige gemeenten een ongeoorloofde handel wordt

-ocr page 14-

gedreven in het vleesch van aan longziekte gestorven en
wegens die ziekte afgemaakt vee, zelfs in liet vleesch van
uit den grond gehaalde overblijfselen van reeds begraven
dieren, en aangedrongen op een nauwlettend toezicht op
den handel in vleesch en een gestreng toezicht op het
slachten van het vee.

In hetzelfde jaar 18G0 heeft de Minister van Bin-
nen landsche zaken d.d. 5 December een aanschrijving
gericht aan de Commissarissen des Konings in de provinciën
„naar aanleiding van een rapport van eene provinciale ge-
neeskundige commissie aan een der collegiën van Gedeputeerde
Staten, betrekkelijk het schadelijke voor de gezondheid van
het gebruik van vleesch van aan longziekte gestorven of
daarom afgemaakt vee. I)e geneeskundige commissie ver-
klaart: „dat kwaadaardige rotkoortsen daaruit kunnen ont-
staan." De Minister merkt op, „dat zoolang hieromtrent
niets door de wet geregeld is, het aan de gemeentebesturen
moet worden overgelaten, in dit opzicht voor de gezond-
heid der ingezetenen te waken," doch geeft in overweging
om, bij wijze van politiemaatregel te bepalen, „dat geen
stuk rundvee mag worden geslagt, dan nadat het vleesch
door een deskundige voor gezond verklaard is".

In 1862 bracht een commissie uit de Koninklijke Aca-
demie (afdeeling Natuurkunde), bestaande uit prof.
Donders,
dr. van Hasselt en prof. van Geuns rapport uit omtrent de
vraag „in hoeverre het gebruik van vleesch van runderen,
welke aan besmettelijke .longziekte of andere ziekten geleden
hebben en dientengevolge geslacht of gestorven zijn, scha-
delijk moet geacht worden voor de gezondheid." Het oordeel
was, dat liet gebruik verboden moest worden van vleesch,
afkomstig van koeien lijdende aan verschillende in liet
rapport opgesomde ziekten. De Academie is mede van oordeel,
dat behalve op het gebruik van het vleesch van zieke run-
deren, ook op de melk en boter afkomstig van zoodanige

-ocr page 15-

dieren „dezelfde prohibitieve maatregelen" moeten worden
toegepast.

Bij aanschrijving van 19 December 1867 maakt de Com-
missaris des Konings te Utrecht de gemeentebesturen
opmerkzaam op de omstandigheid, dat somtijds vleesch in
den handel wordt gebracht van koeien, die geleden hebben
aan kalfziekte (febris puerperalis), welk vleesch schadelijk
voor de gezondheid is als de ziekte eenigszins lang heeft
geduurd of daartegen vergiftige geneesmiddelen zijn toege-
diend, en noodigt die besturen uit om voor zoover hierin
niet is voorzien bij plaatselijke verordeningen, alsnog de
noodige maatregelen te ontwerpen en tot stand te brengen,
opdat het bedoelde vleesch, alvorens het in consumtie wordt
gebracht, behoorlijk worde gekeurd.

Wij naderen nu een zeer gewichtig jaar in de geschiedenis
der vleeschkeuring in Nederland, het jaar
1868. Alvorens
daarbij wat uitvoeriger stil te staan, wil ik er hier op wijzen,
hoe het de laatste dertig jaar vooral de veeartsen waren,
die op keuring van vee en vleesch aandrongen en zich
met het vak vleeschkeuring als wetenschappelijk vak bezig-
hielden. Hiervan getuigen verschillende geschriften over
vleeschkeuring, en brochures welke een lans braken voor de
noodzakelijkheid van toezicht op het slachtvee. Hier kan ik
wijzen op werken van de volgende veeartsenijkundigen:
J.
K. de Greuve (1843), Dr. A. Numan (1852), Dr. C. G.
von Reeken (1856), J. J. M. Wagelmans (1857), F. C.
H
ekmeyer (1857), E. C. van Staden (1858), C. A. W.
van Hoorn (1864), L. van Driel (1867) en anderen. Zij
dus hebben medegewerkt om de meening voor te bereiden,
dat een toezicht en keuring van rijkswege noodzakelijk is.

Het jaar 1868, dat ik daareven een in deze materie zoo
belangrijk jaar noemde, bracht dan ook het feit, dat een
ontwerp van wet regelende de keuring van vee

-ocr page 16-

en vleesch bij de 2de Kamer der Staten-Generaal werd
ingediend. Na dus bijna 40 jaar geleden!

Niet te verwonderen is het, dat de toen ontworpen
regeling niet in alle opzichten strookt met de nu heerschende,
door tal van waarnemingen en onderzoekingen gewijzigde
nieuwere inzichten. Toch was het ontwerp voor dien tijd
reeds vrij rationeel.

Door den Minister van Binnenlandsche zaken Heemskerk
werd op 19 Mei 1808 ingediend een ontwerp van wet tot
regeling van het veeartsenijkundig staatstoezicht en de
veeartsenijkundige politie. In dit ontwerp werd ook het
toezicht op den verkoop van vee en vleesch tot in bijzonder-
heden geregeld.

Laat ik hier in grove trekken aangeven, waarin het toe-
zicht zou bestaan, en hoe en door wie het zou worden uit-
geoefend.

De keuring is opgedragen aan keurders van vleesch, die
in elke gemeente moeten worden aangesteld en die bij een
daarvoor jaarlijks te houden examen blijken van bekwaam-
heid hebben afgelegd. Er zijn onder leiding van een of meer
inspecteurs 15 districtsveeartsen, die ieder in hun district de
keurders onder toezicht hebben.

Ieder, die slager of vleeschhandelaar is, of die dit bedrijf
wenscht uit te oefenen, geeft kennis aan den districtsveearts,
en geen slachterij mag worden opgericht zonder voorafgaande
vergunning van Burgemeester en Wethouders.

Al het vee wordt vóór de slachting levend gekeurd op
een daarvoor in elke gemeente aangegeven plaats. Na slach-
ting, welke in gemeenten waar een openbaar slachthuis is,
niet op andere plaatsen mag geschieden, heeft de keuring
plaats, nadat het bewijs is ingeleverd, dat het dier levend
is goedgekeurd. Noodslachting mag geschieden, mits terstond
bij den keurder van de afmaking aangifte worde gedaan.
Natuurlijk mogen vóór de keuring geen ingewanden of

-ocr page 17-

deelen van het dier worden weggenomen. Vleesch, dat nie
goedgekeurd kan worden, doch waarvan het gebruik voor
de gezondheid van den mensch niet schadelijk wordt ge-
oordeeld, krijgt een bepaald merk en mag op een zoogenaamde
„vrijbank" verkocht worden. Afgekeurd en bedorven vleesch
wordt vernietigd.

Levend vee wordt, afgekeurd zijnde, onmiddellijk gedood
en vernietigd. Wanneer het noodzakelijk mocht blijken, kan
de Minister microscopisch of scheikundig onderzoek van
vleesch door daarvoor aan te wijzen ambtenaren of andere
personen bevelen. In geval van afkeuring kan herkeuring
worden aangevraagd, welke door tusschenkomst van den
districtsveearts geschiedt. Slachterijen en vleeschwinkels, waar
de behoorlijke reinheid niet in acht wordt genomen, kunnen
op advies van den districtsveearts worden gesloten.

U ziet dus, wij hadden hier een ontwerp van een alge-
meene vleeschkeuringswet! En hooren wij de toelichting van
Minister
Heemskerk, dan blijkt die ook nog wel als toelich-
ting van de aanstaande vleeschkeuringswet te kunnen dienen.
Luistert maar:

„Van hoe groot belang een goed geregelde keuring van
vee en vleesch te achten zij, zoowel ter herkenning van
veeziekten als ter bescherming der volksgezondheid, behoeft
nauwelijks gezegd te worden. In de meeste beschaafde
landen bestaan dan ook bepalingen hieromtrent en het ver-
dient opmerking, dat hier te lande, waar dit onderwerp tot
dusver aan de zorg der gemeentebesturen was overgelaten
en op het platteland veelal werd verwaarloosd, in de groote
steden gemeenlijk niet uit het oog werd verloren. Toen te
Amsterdam een paar jaren geleden de bepalingen omtrent
de keuring van andere levensmiddelen werden ingetrokken,
heeft men die op de keuring van vleesch behouden. De
nadeelen, welke uit het gebruik van bedorven vleesch ont-
staan voor den gebruiker, zijn dan ook niet te licht te tellen.

-ocr page 18-

Herhaaldelijk komen er gevallen voor van vergiftiging van
geheele gezinnen, na het gebruik van bedorven vleesch. De
regeling eener zoo gewichtige zaak aan de gemeentebesturen
over te laten, schijnt niet wenschelijk. In het belang der
openbare gezondheid is toezicht van staatswege op den ver-
koop van vleesch noodzakelijk."

Spoedig na de indiening van het ontwerp viel het
ministerie
Heemskerk en was daardoor het wetsontwerp van
de baan. Wel werd nog in hetzelfde jaar op 21 December
1868 door den nieuwen Minister van Binnenlandsche zaken
Fock opnieuw een wet regelende het veeartsenijknndig
staatstoezicht ingediend, doch het hoofdstuk betreffende de
keuring van vee en vleesch was uit het ontwerp weggevallen.

„Keuring van levensmiddelen behoort\'\' — aldus de toe-
lichting van Minister
Fock — „zoo zij al gewenscht wordt
geacht, meer tot de ontwerpen van gemeente- dan van rijks-
zorg. Bepalingen omtrent keuring van vleesch en vee schijnen
hier minder op hare plaats." Dit was het zwakke motief
van den nieuwen Minister, waarmede dan ook vele Kamer-
leden het niet eens waren. In het op 29 Januari 1869 ver-
schenen voorloopig verslag der Commissie van rapporteurs
lezen wij ten minste: „Verscheidene leden achten het geen
verbetering, dat uit het ontwerp de keuring van vleesch en
vee is weggevallen. Indien deze keuring een noodzakelijke
gezondheidsmaatregel is, geldt het daarbij een vraagstuk van
algemeen belang en dus geen gemeentezaak, maar een
staatsaangelegenheid."

Weer werd naar aanleiding van het Voorloopig verslag
het wetsontwerp ingetrokken en op 23 September 1869
eenigszins gewijzigd opnieuw ingediend, doch de keuring
van vee en vleesch kwam er ook nu niet in voor. Als toe-
lichting voor deze weglating werd aangevoerd: „Bij deze wet
de keuring van vee en vleesch te regelen, schijnt niet wen-
schelijk. Het doel dier keuring is toch hoofdzakelijk te waken

-ocr page 19-

tegen het gebruik van slecht vleeschvoedsel voor den mensch;
dit is een onderwerp van medische politie en zou bij een
wet op de keuring van levensmiddelen geregeld moeten
worden." De meerderheid der Kamerleden achtte toezicht
op het te verbruiken vleesch wenschelijk en noodzakelijk,
maar meende, „dat dit een voorwerp was van gemeente-
politie evenals het toezicht op andere voedingsartikelen".

Allen bekenden dus vleeschkeuring noodzakelijk te achten,
doch hielpen mede het ontwerp, dat nu reeds bijna 40 jaar
geleden wet had kunnen worden, van de baan te schuiven,
zooals blijken zal voor jaren en jaren. Een der toenmalige
leden van de Tweede Kamer drukte zich bijzonder teeken-
achtig uit; „het ontwerp van wet tot regeling van het vee-
artsenijkundig staatstoezicht en de veeartsenijkundige politie
heeft zoolang rondgezwalkt door de Haagsche bureelen, dat
de keuring van vee en vleesch overboord gevallen is".

Moge het toekomstig ontwerp een betere ontvangst ten
deel vallen!

Na 1868 is geon algcmocno vlccschkeuringswet bij onze
Staten-Generaal ingediend, niettegenstaande meer en meer
de overtuiging veld won, dat een deugdelijk toezicht op vee
en vleesch noodzakelijk is, en in naburige landen een regeling
van rijkswege werd ingevoerd.

Men meene nu echter niet, dat het aan pogingen heeft
ontbroken om de verschillende ministeriën tot indiening van
een dergelijk ontwerp aan te sporen. Van verschillende zijden
is in dit opzicht veel moeite gedaan, tot nu toe te vergeefs.

Wat wij in dezen tijd alleen hebben bereikt, is, dat in
vele plaatsen meer of minder afdoende gemeentelijke ver-
ordeningen zijn tot stand gekomen en in een aantal steden
abattoirs zijn opgericht, welke in alle opzichten een goede
keuring waarborgen.

-ocr page 20-

Vroeger opgerichte onvoldoende abattoirs te Maastricht
(1826), Venloo (1737) en \'s-IIertogenbosch (1852)
niet medegerekend, zijn achtereenvolgens goede openbare slacht-
huizen tot stand gekomen, in aanbouw of in voorbereiding
te Rotterdam (1883), Amsterdam (1887), Roermond
(1896), Groningen (1900), Utrecht (1901), Maastricht
(1902), Leiden (1903), Alkmaar, Haarlem, Dordrecht
en Den Haag.

Als maatregelen, die van regeeringswege ter bevordering
van de vleeschkeuring zijn genomen, kan ik vooreerst wijzen op
de in 1901 tot stand gekomen wijziging van de Hinderwet,
waardoor de twijfel werd opgeheven, of de gemeentebesturen
het recht hadden de slagers het slachten te verbieden buiten
het gemeentelijk abattoir. Hier dus een geval van, zij het
dan ook indirecte, bevordering der vleeschkeuring.

Verder dient genoemd te worden de bij koninklijk besluit
van 21 November 1902 (Stbl. 199) geregelde en op 15
April 1903 ingevoerde facultatieve keuring van voor export
bestemd vleesch, welke regeling is tot stand gekomen na
talrijke afkeuringen in Engeland en een tengevolge daarvan
door het Kamerlid S.
M. S. van Wjjck in de 2de Kam ci-
der Staten-Generaal gehouden interpellatie. Op 23 Augustus
1.1. is nu het ontwerp van wet op de uitvoerkeuring van vleesch
bij de 2de Kamer der Staten-Generaal ingediend, waarbij de
keuring verplichtend wordt gesteld. In 1881 werd de vleesch-
keuring als leervak aan \'s Rijks veeartsenijschool ingevoerd.
Tot 1893 doceerde wijlen de heer E.
Th. Weitzel dit vak,
van dit jaar af de leeraar
M. G. de Bruin. Spoedig werd
toen tot buitengewoon leeraar benoemd de heer
K. Hoeenagel,
die aan het gemeentelijk abattoir te Utrecht het practisch onder-
richt geeft, terwijl het theoretisch onderwijs in handen bleef
van den leeraar
M. G. de Bruin. Sedert 1881 is dus van
rijkswege onderricht in vleeschkeuring gegeven aan toekom-
stige veeartsen. Nu worden sedert een paar jaren aan enkele

-ocr page 21-

gemeentelijke abattoirs van rijkswege cursussen gehouden voor
de opleiding van hulpkeurmeesters, die men bij de indiening
van een algemeene vleeschkeuringswet noodig meent te hebben.

Onder de pogingen, welke zijn aangewend om tot een alge-
meene vleeschkeuringswet te komen, wil ik in de eerste plaats
de schetsen van ontwerpen eener wet vermelden, die in
verloop van jaren gemaakt en gepubliceerd zijn.

In 1887 werd door den Inspecteur-Generaal van den Ge-
neeskundigen dienst der landmacht M. R.
Timmerman in
opdracht van den Minister van Oorlog
Weitzel een schets
van een ontwerp gemaakt, dat door dezen Minister aan zijn
ambtgenoot den Minister van Binnenlandsche zaken werd
verzonden. Bedoeld ontwerp met een uitvoerige toelichting
kan men vinden in het bekende Rapport, betreffende de
resultaten van het onderzoek naar den toestand der keuring
van vee en vleesch hier te lande, door het hoofdbestuur
onzer Maatschappij in 1894 uitgebracht, waarop ik nader
terugkom.

Het Nederlandseh Congres voor openbare gezondheids-
regeling benoemde in 1897 een commissie, bestaande uit
de heeren K.
Surrurikr, I). F. van Esveld, M. J. Henqe-
veld
G.Jz., Dr. J. Poels en Dr. M. W. Pijnappel, die in
1899 beknopt toegelichte bepalingen publiceerde, „welke tot
grondslag kunnen dienen voor een wet, regelende de vee-
en vleeschkeuring". Deze bepalingen zijn te vinden in het
Tijdschrift voor Sociale Hygiëne, lstB Jaargang, n°. 6.

De tegenwoordig genoemde Veeartsen ij kundige
hygiënische ver een i ging maakte in 1900, nadat
zij reeds te voren een model-gemeenteverordening had samen-
gesteld, een „Proeve van wetsontwerp regelende de keuring
van en het toezicht op slachtvee" openbaar, welk ont-
werp uitvoerig werd toegelicht.

In deze reeks zij ook genoemd de in 1902 versohenen

-ocr page 22-

brochure van A. Marcus, een schema met toelichting eener
wettelijke regeling van algemeen verplichte vleeschkeuring
van rijkswege, tevens met het oog op den exporthandel.

Aan schema\'s en ontwerpen heeft het dus niet ontbroken!

Van vele zijden, zeide ik daareven, is moeite gedaan om
de regeering tot handelend optreden in deze richting aan te
sporen. Het zou mij te ver voeren, wilde ik hier alle verzoek-
schriften aanhalen, welke daarvoor aan de regeering zijn
gezonden. Bij enkele wil ik nader stilstaan, speciaal bij
die welke van onze Maatschappij zijn uitgegaan.

Bij verschillende gelegenheden, onder andere telken jare
bij de behandeling der staatsbegrooting, wordt door Kamer-
leden in de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal
op de wenschelijkheid van wettelijke regeling der vleesch-
keuring gewezen.

Het geneeskundig staatstoezicht heeft, ik zou haast zeggen,
ontelbare malen bij de regeering aangeklopt, verschillende
geneeskundige raden, zooals die tot voor enkele jaren be-
stonden, hebben zich in casu verdienstelijk gemaakt. Ge-
neeskundige inspecteurs en ook vergaderingen van inspecteurs
hebben meermalen hun invloed doen gelden, terwijl ook nu
gezondheidscommissiën in die richting werkzaam zijn, en de
ambtenaren voor de uitoefening van de gezondheidswet zich
niet onbetuigd laten. Laat ik wat deze laatsten betreft, wijzen
op het eerelid onzer Maatschappij dr. W. P. Ruuscn, die
in een der laatste afleveringen van het
Tijdschrift voor
Sociale Hygiëne
een klemmend betoog hield voor een vleesch-
keuring van rijkswege.

De Maatschappij ter bevordering der geneeskunde in
Nederland, het Sociaal hygiënisch congres, landbouwmaat-
schappijen, de Nederlandsche slagershond, vereenigingen van
burgemeesters en zelfs gemeentebesturen, de Vereeniging
voor volkswelvaart, de ambtenaren van het veeartsenijkundig

-ocr page 23-

staatstoezicht, de Veeartsenijkundige hygiënische vereeniging
en andere hebben zich op verschillende tijden, sommige
meermalen tot de regeering gewend om op indiening van
een algemeene vleeschkeuringswet aan te dringen.

Ook onze Maatschappij ter bevordering der veeartsenij-
kunde in Nederland bleef niet in gebreke. In 1877 sprak
de l(5de algemeene vergadering de wenschelijkheid uit, dat
van regeeringswege wrorde verlangd de verantwoording van
alle geslacht en gestorven vee, met inbegrip van verworpen
vruchten. In 1883 werd tengevolge van een conclusie der
22ste algemeene vergadering de regeering gewezen op het
gevaar van het in consumtie brengen van tuberculeus vee
en op ingrijpen van rijkswege aangedrongen. De 278te alge-
meene vergadering in 1888 besloot zich tot de regeering
te wenden met verzoek wettelijke bepalingen in het leven
te roepen ter nauwkeurige regeling der keuring van vee
en vleesch voor de consumtie bestemd.

In 1890 gaf de algemeene vergadering bij de bespreking
van het toezicht op vilderijen reeds weer als haar oordeel te
kennen, dat de keuring van vee en vleesch in Nederland
door een rijkswet behoorde te worden geregeld. Om dien wensch
bij de regeering te steunen, werd besloten een nauwkeurig
onderzoek naar den toestand der keuring van vee en vleesch
in Nederland in te stellen. Als commissie voor deze enquête
werd het Hoofdbestuur aangewezen, dat do leiding van het
onderzoek opdroeg aan den toenmaligen voorzitter en den
eerste-secretaris. Wij allen weten welk een arbeid dit
onderzoek eischte, een onderzoek geheel met eigen krachten
en eigen middelen van onze Maatschappij uitgevoerd, een on-
derzoek zoo veelzijdig, zoo uitvoerig, zoo nauwkeurig en zoo
veelomvattend. Den meesten onzer heugt het nog als den
dag van gisteren, dat het lijvig rapport verscheen, hetwelk een
overzicht gaf van den bestaanden toestand, en aan het Neder-
landsche volk en de regeering heeft doen zien, hoe treurig

-ocr page 24-

de staat van zaken in bijna alle plaatsen was. Velen
heeft het de oogen geopend, kostbaar materiaal is verzameld
en, om in de taal van de dagbladen dier dagen te spreken,
„een rilling heeft het door het land doen gaan." De groote
pers, bijna alle plaatselijke bladen bevatten artikelen met
betrekking tot het rapport; in de Staten-Generaal en in een
aantal gemeenteraden is het onderzoek ter sprake gekomen,
een groot aantal artikelen van voor- en tegenstanders zijn
verschenen en het is aanleiding geweest tot het invoeren of
verbeteren van verordeningen in tal van gemeenten, terwijl de
grondslagen zijn gelegd voor de rijksregeling eener keuring
van vee en vleesch, welke wij nu spoedig zullen beleven.

Ik behoef het hier niet aan te toonen, wij weten het, maar
ook buiten den kring der veeartsen is het erkend, dat het
rapport onzer Maatschappij een stuk arbeid is van groote
verdienste. De namen van hen die de enquête leidden en
het rapport opmaakten : D.
F. van Esveld, onze tegenwoor-
dige penningmeester-bibliothecaris en de helaas te vroeg
ontslapen L. J.
van der Harst, moeten in de eerste plaats
worden genoemd onder hen, die tot de bevordering der
keuring van vee en vleesch in Nederland het meest hebben
bijgedragen. Laat ik deze gelegenheid niet laten voorbijgaan
zonder te getuigen, dat de nagedachtenis van den bij ons zoo
zeer geachten
van df,r Harst bij de veeartsen zal blijven
voortleven en moge ik hier een woord van dank richten tot den
heer
van Esvfxd, voor hetgeen hij met zijn vriend en mede-
werker
van der Harst tot stand heeft gebracht. Hun arbeid
moge niet terstond hebben gegeven, wat er het directe
gevolg van had moeten zijn: de indiening van een rijksvleesch-
keuringswet, hij heeft aan allen de overtuiging geschonken, dat
regeling van het toezicht op vee en vleesch van rijkswege
noodzakelijk is, welke overtuiging nu, naar wij hopen, spoedig
tot daden zal leiden. In het rapport zijn de gegevens te
vinden, welke bij de voorbereiding van de gewenschte wet

-ocr page 25-

noodig zijn; een bestudeering van het verzamelde materiaal
verdient nog alle aanbeveling.

Van vele zijden is dus een rijks vleeschkeuringswet ver-
zocht, doch na 1868 is geen ontwerp bij de Staten-Generaal
ingekomen. Nu zal binnen betrekkelijk korten tijd een
wetsontwerp worden ingediend. Het spreekt van zelf, dat
wij met belangstelling .naar de ontworpen maatregelen uit-
zien en benieuwd zijn te vernemen hoe de keuring zal
wrorden geregeld.

Gedachtig aan artikel 2 van de gisteren avond aangenomen
statuten onzer Maatschappij, waarin voorkomt dat: „de Maat-
schappij haar doel tracht te bereiken door toezicht op en
medewerking aan de ontwikkeling en uitvoering van wetten,
w7elke de belangen van de veeartsen en van den gezond-
heidstoestand van den veestapel raken, alsmede van de volks-
gezondheid, voor zooverre deze belangen gediend worden
door veeartsenijkundige wetenschap", zal onze Maatschappij
later haar oordeel over het aanstaand ontwerp kenbaar maken
en die wijzigingen trachten te verkrijgen, welke zij noodig
mocht oordeelen.

Wij kunnen nu niets doen dan afwachten. Te gelegener
tijd zal onze Maatschappij zorg dragen op post te zijn!

Deventer, September 1906.

Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde.

Verslag van den toestand der Maatschappij
over 1905/1906.

Namens het hoofdbestuur heb ik de eer U het verslag aan te
bieden van den toestand en de werkzaamheden der Maatschappij
van 22 September 1905 tot heden.

Door den dood ontvielen aan de Maatschappij zes harer leden
en wel de heeren P.
Brouwer, paardenarts der lste klasse,
G. J.
C. van der Stakp, gemeente-veearts te Gorinchem, A. J.
Vlamings, provinciaal-veearts te \'s-Hertogenbosch, G. C. Brinkhorst,

2

-ocr page 26-

gemeente-veearts te Gendringen, A. Overbosch, gemeente-veearts
te Amersfoort en A. A.
G. Clercx, veearts te Eclit.

De verdeeling over de algemeene en 9 bijzondere afdeelingen
is tlians als volgt: .

Algemeene afdeeling. . . .79 leden

Groningen—Drente .... 35 »

Friesland.......23 »

Gelderland—Overijsel ... 52 »

Utrecht........38 »

Noord-Holland.....26 »

Zuid-Holland......27 »

Nieuwe afdeeling Zuid-Holland 45 »

Zeeland........16 »

Noord-Brabant—Limburg . . 39 »

te zamen 380 leden.

Behalve de gewone leden, heeft de Maatschappij 3 eereleden
en 1 correspondeerend lid.

Bij het voorgaand verslag vergeleken is het aantal leden met
13 vermeerderd.

Het hoofdbestuur hield 5 vergaderingen, terwijl bovendien eenmaal
werd vergaderd met de gedelegeerden der verschillende afdeelingen.

Door het hoofdbestuur werd de heer J. J. Wester, veearts te
Alkmaar, uitgenoodigd een verslag te willen uitbrengen over de
inrichting van het veeartsenij kundig staatstoezicht in het buitenland.

Aan den heer Directeur-Generaal van den Landbouw werd
namens het hoofdbestuur verzocht:

1°. dat van benoeming van een regeeringsafgevaardigde naar een
internationaal veeartsenijkundig congres of naar een ander congres,
hetwelk voor de veeartsenijkunde van belang mocht zijn, melding
worde gemaakt in de Nederlandsche Staatscourant;

2°. dat de benoeming van een commissie, bedoeld bij artikel
34 der wet van 20 Juli 1870, Staatsblad n°. 131, voortaan,
evenals vroeger, in de Staatscourant worde vermeld.

Op dit verzoek ontving het hoofdbestuur 14 Februari j.1. namens
den heer Directeur-Generaal van den Landbouw bericht, dat er
zijnerzijds geen bezwaar bestaat voortaan in de Nederlandsche
Staatscourant de bovenbedoelde benoemingen te publiceeren.

Op verzoek der afdeeling Groningen-Drente werd door den

-ocr page 27-

voorzitter der Maatschappij bij den Directeur-Generaal van den
Landbouw sterk aangedrongen op het doen geven van een cursus
in vleeschkeuring; de toezegging daartoe werd verkregen.

Aan de afdeeling werden toegezonden de statuten van Unitas
Medicorum en van Societas Medicorum, benevens een schrijven
namens den raad van Societas Medicorum, gericht aan den
voorzitter onzer Maatschappij.

De commissie, belast met de herziening van reglement en
statuten, vergaderde o. m. eenmaal met het hoofdbestuur. De door
deze commissie voorgestelde wijzigingen der statuten en van het
reglement werden door het hoofdbestuur nauwkeurig overwogen.

De vergadering van het hoofdbestuur met de gedelegeerden
had ten doel om met de afgevaardigden der verschillende afdee-
lingen de vraag te behandelen, op welke wijze de gelden voor het
aanstaand internationaal veeartsenij kundig congres zullen worden
bijeengebracht. De afgevaardigden hadden nu gelegenheid dit on-
derwerp in de vergadering hunner afdeeling te bespreken.

Vanwege den Minister van Binnenlandsche zaken ontving het
hoofdbestuur een exemplaar van den Nederlandschen en van den
Latijnschen tekst van de vierde uitgave der Nederlandsche Phar-
macopee. Aan zijn Excellentie werd hiervoor namens de Maat-
schappij dank betuigd.

Op het Nederlandsch Landhuishoudkundig congres, hetwelk in
de maand Juni te Amersfoort werd gehouden, is de Maatschappij
vertegenwoordigd geworden door den heer
H. M. Kroon, terwijl
de heer
D. F. van Esveld als afgevaardigde optrad op het
Nederlandsch Congres voor Openbare gezondheidsregeling te
Haarlem, op 14—15 September j.1. gehouden.

Aan een der leden van de Maatschappij moest worden bericht,
dat, wanneer de contributie voor het lidmaatschap door hem
niet vóór 1 Juli j.1. was betaald, het bestuur verplicht zou zijn hem
voor schrapping voor te dragen. De penningmeester van een der
afdeelingen bleef tot heden in gebreke de contributies der leden
zijner afdeeling af te dragen aan den penningmeester van
het hoofdbestuur. Namens het hoofdbestuur werd verzocht de
geïnde gelden over te zenden, waarop geen antwoord volgde.

-ocr page 28-

Namens het hoofdbestuur kan worden medegedeeld, dat bin-
nen kort, dank zij den steun van den heer Directeur-Generaal
van den Landbouw, vervolgcursussen in het leven zullen worden
geroepen.

Aan de afdeeling Groningen —Drente moest het hoofdbestuur,
in zake den coöperatieven aankoop van geneesmiddelen, mede-
deelen, dat het in deze zaak geen wenken of adviezen kon geven
en op geen andere wijze steun kon verleenen, zoolang het niet
volkomen bekend is wat de afdeeling wil, in welken vorm zij het
coöperatieplan wenscht uit te voeren en het ondersteuningsfonds
tot stand wil brengen.

Het hoofdbestunr wacht op een scherp omschreven plan. voor
een voorafgaand onderzoek ter verzameling der noodzakelijke
gegevens, of op een op voldoende gegevens berustend voorstel.

Aan de heeren Kroon, Makkus en van Lent werd een schrijven
gericht, waarin het hoofdbestuur hartelijk dank zegt voor de
degelijke wijze, waarop door hen in korten tijd de ontwerp-
statuten en het ontwerp-reglement zijn opgemaakt.

De lw\' secretaris,

K. Hoefnagel.

Mededeelingen van het hoofdbestuur.

Door het hoofdbestuur is als lid der algemeene afdeeling aan-
genomen J.
Boer te Wijk-bij-Duurstede.

Vervolgcursussen voor veeartsen. Het hoofdbestuur ontving van
den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, dato 6 Sep-
tember 1906, n<>. 9221, afd. V. D., het volgend schrijven:

«Naar aanleiding van nevensvermeld schrijven heb ik de eer
u mede te deelen, dat ik gezind ben te bevorderen, dat aan uwe
Maatschappij over het loopende jaar een Rijkssubsidie van f720
worde toegekend, ten einde, bij wijze van proef, in twee harer
afdeelingen een cursus, als in die missive bedoeld, te doen houden.»
Verder volgt een omschrijving en de voorwaarden.

Afdeelingen, welke voor een «vervolgcursus voor veeartsen* in

-ocr page 29-

aanmerking wenschen te komen, wordt verzocht daarvan vóór
15 October a.s. mededeeling te doen aan den l3t8 secretaris.

Cursus in vee- en vleeschkeuring voor veeartsen. Van denzelfden
Minister werd, dato 11 September 1906, n°. 9357, het volgend
schrijven ontvangen.

«Ten vervolge op het dezerzijdsch schrijven van 25 Juli j.1.,
n°. 6203, keuring van vee en vleesch, heb ik de eer u te berich-
ten, dat ik bereid ben te bevorderen, dat aan de Afdeeling
Groningen-Drenthe van de Maatschappij ter bevordering der
veeartsenijkunde in Nederland een nader te bepalen subsidie uit
\'s Rijks kas worde verleend ten behoeve van een door genoemde
afdeeling in het openbaar slachthuis te Groningen te houden
cursus in vee- en vleeschkeuring voor veeartsen, onder voorwaarde
dat» enz. enz.

Het hoofdbestuur vraagt alsnog het volgende aan het programma
voor de 47®to algemeene vergadering te mogen toevoegen.

Voorstel vau het hoofdbestuur. In verband met
het ontvangen van een ontwerp van wet, betreffende bepalingen
omtrent de keuring van voor uitvoer bestemd vleesch op den
28sten Augustus j.1., en verzonden door de Directie vau den
Landbouw, geeft het hoofdbestuur aan de algemeene vergadering
in overweging:

1°. een commissie te benoemen, bestaande uit 3 leden der
Maatschappij, specialiteiten op het gebied der vleeschkeuring, casu
quo de benoeming dezer commissie aan het hoofdbestuur op te
dragen, — ten einde het bedoelde wetsontwerp nader te onder-
zoeken en rapport omtrent dat onderzoek uit te brengen aan het
hoofdbestuur, met opgaaf of de commissie het al dan niet wen-
schelijk acht, dat de Maatschappij zich in zake het wetsontwerp
nader tot de regeering wendt, en zoo ja, waarom en in welken vorm ;

2°. deze commissie uit te noodigen het bedoelde rapport zoo
spoedig mogelijk uit te brengen, in elk geval vóór het onderzoek
van het wetsontwerp in de afdeelingen van de Tweede Kamer;

3". deze commissie te verzoeken de gelegenheid te openen
aan belangstellenden of belanghebbenden, om op- of aanmer-
kingen, of wenschen, verband houdende met het wetsontwerp, bij
haar in te brengen;

-ocr page 30-

4°. deze commissie ook, na het uitbrengen van baar rapport,
diligent te verklaren, en haar uit te noodigen het hoofdbestuur
en de Maatschappij van advies te blijven dienen, totdat het wets-
ontwerp of tot wet is verheven of wel ingetrokken;

5°. het hoofdbestuur te machtigen zich, in verband met de
door de commissie uit te brengen adviezen, tot de regeering of
tot elders, te wenden, telkens wanneer het zulks noodig mocht
achten.

Toelichting. Art. 31 van het vigoorond reglement dor Maatschappij
bepaalt, dat het programma ton minste twee maanden vóór de algemeeno
vorgadcring aan do loden wordt verzondon. Wil dit zeggen, dat hot volledig
programma bedoeld wordt, dan zou hot na dien datum van verzending niet
moer aangevuld kunnen worden. Het hoofdbestuur vermoedt, dat zulks do
bedoeling niet kan zijn, en dat de algemeone vergadering, wetende dat het
wetsontwerp met toelichting eerst op don 28
-ston Augustus word ontvangen,
gaarne zal goedkeuren, dat het hoofdbestuur alsnog de zaak op het pro-
gramma bracht. Art. 33, hetwelk alleen van voorstellen van leden en van
bijzondere afdeolingen spreekt, niet van voorstellen van het hoofdbestuur-
vormt daartegen geen bezwaar.

Wat do zaak zelf hetroft, morkt het hoofdbestuur op, dat met hot inge-
diende wetsontwerp bedoeld wordt do eerste schrede to zetten op den weg
van de wottelijko regeling der vee- en vlooschkouriiig, zij het dan ook voor-
loopig nog maar van een oigenaardig onderdeel daarvan. Dit moet aanleiding
zijn voor onze Maatschappij om grondig to doen ondorzoeken of het wetsont-
werp beantwoordt aau de eischon, welke men in hot algemeen uit oen vee-
artsonijkundig oogpunt daaraan mag stellen. Zijn wetten eenmaal uitgevaar-
digd, dan is wijziging zeer moeilijk. Het is dus zaak to zorgon, dat vóór dat
tijdstip worde nagegaan, of het wetsontwerp verbetering behooft, ja dan noen.

Hot hoofdbestuur begrijpt volkomen, dat het ingediende wetsontwerp slechts
oen boporkto strekking heeft en wordt opgevat als eon meer verplichtenden
vorm van hetgeen vroeger by Koninklijk besluit geregeld was, maar hot
acht het desniettegenstaande gowonscht, dat alles wat op het gebied dor
vlooschhygiëne van staatswege staat te gebeuren, ook aan een grondige
studio namens de Maatschappij wordt onderworpen, ten oinde het verkrijgen
van zoo dougdoljjk mogelijke bepalingen to helpen bevorderen.

Hot hoofdbestuur neemt deze gelegenheid te baat om aan afgevaardigden of
loden, welke wijzigingen op de ingezonden concept-statuten en op het inge-
zonden concept-reglement wenschen voor te stellen, te verzoeken deze
wijzigingen voor de vergadering schriftolijk aan den voorzitter te willen
medcdoolon.

Namens het hoofdbestuur:
De \\"te secretaris,

K. Hoefnagel.

-ocr page 31-

Do Directeur-Generaal van <len Landbouw, ccrolid van de
Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde
in Nederland.

De Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde in Neder-
land benoemde in haar algemeene vergadering op 21 September
1906 tot eerelid den heer H. J.
Lovink, Directeur-Generaal van
den Landbouw. Deze benoeming geschiedde wegens de groote
verdiensten van den heer
Lovink ten opzichte van de veeartsenij-
kunde en het veterinair onderwijs. Het bestuur der Maatschappij
had de voldoening spoedig te vernemen, dat het eerelidmaatschap
gaarne werd aanvaard.

De redactie wenscht de Maatschappij geluk met het door haar
genomen initiatief en de waardeering welke haar voorstel bij de
Nederlandsche veeartsen heeft gevonden. Niet minder echter met
de haar te dezer zake vanwege den Directeur-Generaal van den
Landbouw te beurt gevallen sympathie.

Het aanbieden van het eerelidmaatschap aan dezen persoon,
die zooveel heeft gedaan ter bevordering van de veeartsenijkunde
in het algemeen en ter verheffing van het veterinair onderwijs
in het bijzonder, is een gelukkige gedachte geweest. Het ware
voor de lezers van dit tijdschrift uilen naar Athene dragen, indien
getracht werd alhier te vermelden, wat de heer
Lovink in de
weinige jaren dat hij zijn tegenwoordige hooge positie inneemt,
op veterinair gebied tot stand heeft gebracht, resp. heeft voor-
bereid. Enkel het noemen van: Rijks veeartsenijschool, Rijks
seruminrichting, keuring van vee en vleesch. bestrijding van tu-
berculose, bevordering van het hoefbeslag, doet een rij van her-
vormingen de revue passeeren, waardoor de veeartsenijkunde de
algemeene welvaart heeft kunnen bevorderen.

In dezen zin is nog veel te doen ; van de veeartsenijkunde kan
nog meer nut worden getrokken, ter bevordering van den ge-
zondheidstoestand van den mensch, ter voorkoming en uitroeiing
van heerschende veeziekten, ter verbetering van den veestapel,
ter verhooging van Neerland\'s rijkdom. Deze is trouwens in de
laatste jaren vrij belangrijk toegenomen; het Landbouw-departe-
ment ziet zijn verbeterd landbouw-onderwijs, zijn bemoeiingen in
zake de zuivelbereiding, maar vooral ook zijn pogingen ter be-
strijding van veeziekten met succes bekroond.

-ocr page 32-

Na een stilstand van vele jaren kan het veterinair onderwijs
zich, dank zij de Directie van den Landbouw, weer gaan meten
met de buitenlandsche scholen en, indien de teekenen niet be-
driegen, zal het, wanneer in 1909 het internationaal congres
onder de auspiciën van den Directeur-Generaal van den Landbouw
in Nederland plaats vindt, aan vele buitenlandsche veeartsenij-
scholen ten exempel kunnen worden gesteld.

Nog eens: de veeartsenijkunde in Nederland heeft aan den heer
Lovink veel te danken. Moge hem de krachten worden geschonken
om den reuzenlast, welken hij zich op de schouders heeft gelegd,
te torsen, dan kunnen, ook op veterinair gebied, nog groote
zaken worden te gemoet gezien. W.
C. Schimmel.

Het 25-jarig jubileum der leeraren aan \'s Rijks veeartsenij-
school Dr. M. H. J. P. THOMASSEN, D. F. VAN ES VELD
en Dr. J. D. VAN DER PLAATS.

Den lBton September 1906 was het 25 jaar geleden dat boven-
genoemde leeraren hun taak aan de veeartsenijschool hadden
aanvaard. Eenige oud-leerlingen waren van meening dat deze
dag niet onopgemerkt voorbij mocht gaan en weldra hadden zij
zich tot een commissie vereenigd, bestaande uit de heeren A. W.
IIeidema, voorzitter, d1\'. H. Markus, secretaris, dr. J. van Doks-
sen
, penningmeester, H. M. Kroon en H. G, van Harrevelt.
Deze richtte zich tot de Nederlandsche veeartsen, met uitsluiting
echter van de leeraren aan \'s Rijks veeartsenijschool, en wel met
uitnemend succes. Van alle zijden, niet alleen vanwege oud-leer-
lingen. doch ook door oudere collega\'s werd met het genomen
initiatief sympathie betuigd.

Er werd besloten den jubilarissen een geschenk aan te bieden
en hen aan een feestdiner te huldigen. De heeren
Thomassen en
van der Plaats gaven met dit voornemen hun instemming te
te kennen, doch de heer
van Esveld, hoewel vereerd met de
welwillendheid te zijnen opzichte, meende om particuliere redenen
te moeten bedanken. Alle pogingen door de commissie aangewend
om hem hiervan terug te brengen, mochten het gewenschte gevolg
niet opleveren.

Het feest werd vastgesteld op 22 September 1906, na afloop
van de algemeene vergadering der Maatschappij ter bevordering

-ocr page 33-

der veeartsenijkunde in Nederland. Op dien dag hadden zich des
namiddags uur in «Maison
Okhuijsen» te Utrecht een 100-tal
veeartsen, alle leeraren der veeartsenijschool behalve den heer
van Esveld, en de oud-leeraar Dr. Woltering verzameld, om
getuige te zijn van de aanbieding van het huldeblijk aan de
jubilarissen. Tot dit doel waren ook hun dames uitgenoodigd.

Achtereenvolgens voerden de lieeren Heidema, Markus en van
Dorssen het woord ter aanbieding van de geschenken, resp. aan
de heeren
van der Plaats, Thomassen en van Esveld. Daarbij
sloot zich de voorzitter der Maatschappij ter bevordering der
veeartsenijkunde in Nederland, de heer
H. M. Kroon, aan. Zij
vertolkten de gevoelens der Nederlandsche veeartsen omtrent
hetgeen de jubilarissen in de afgeloopen 25 jaar voor de ont-
wikkeling der veeartsenijkunde hadden gedaan, en hoe zij ook
buiten hun eigenlijke vak voor de maatschappij, voor het alge-
meen belang nuttig waren geweest. Als een klein bewijs van de
erkentelijkheid en de waardeering der collega\'s verzochten zij den
heer
van der Plaats een bronzen beeld, een talisman voor-
stellende, eu den heer
Tiiomassene twee schilderijen in lijst en
achter glas, photographieën naar de anatomische les en de staal-
meesters van
Rembrandt, wel te willen aanvaarden. De heer
van Esveld had te kennen gegeven dat hij het op prijs zou
stellen, indien men hem, ten behoeve van de bibliotheek der
Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde, een paar boe-
kenkasten wilde vereeren. Deze werden in ontvangst genomen
door het hoofdbestuur, bij monde van den lste secretaris, den
heer
Hoefnagel. Bij de geschenken was voor elk der heeren een
sierlijk gecalligrafeerd album gevoegd, bevattende een waai\'dee-
rende opdracht, een opgaaf\' van den literairen arbeid van elk dei-
jubilarissen en een naamlijst van hen, die tot het feest hadden
bijgedragen.

In gevoelvolle woorden betuigden de heeren Thommassen en
van der Plaats hun dank voor de bewezen eer. Aan de dames
werden bouquetten aangeboden, de eerewijn ging rond en — van
de jubilarissen met hun dames, waarbij zich de feestcommissie,
de onder-voorzitter en de secretaris der Maatschappij, en de
leeraren der school aansloten, werd bij magnesiumlicht een photo-
graphie genomen.

Nadat de dames afscheid hadden genomen, begaven de feest-

-ocr page 34-

vierenden zich naar de groote eetzaal,\' alwaar een lange, hoef-
ijzervormige, rijk met bloemen getooide tafel was aangericht. Aan
het hoofd daarvan nam weldra plaats de Directeur-Generaal van
den Landbouw, die, evenals de leeraren der veeartsenijschool en de
oud-leeraar dr.
Woltering, tot de genoodigden behoorde. Mede
zaten aan het bestuur van het veterinair studenten-corps «
Absyr-
tus
» en tal van oud-leerlingen der jubilarissen en oudere veeartsen.
Het geheele getal aanzittenden bedroeg 108.

De heer Heidema presideerde de tafel en hield reeds bij den
aanvang, terwijl de champagne werd rondgeschonken, een gloed-
volle rede op het feest dat gevierd werd.

De voorzitter der Maatschappij, de heer Kroon, begroette weldra
het pas gekozen eerelid der Maatschappij, den Directeur-Generaal
van den Landbouw, bedankte hem dat hij het eerelidmaatschap
wel had willen aanvaarden, wees er op dat de belangen der
veeartsenijkunde en van de veeartsen bij hem in veilige handen
waren en betuigde zijn erkentelijkheid, dat hij, door zijn tegen-
woordigheid aan tafel, luister heeft willen bijzetten aan het feest
dat de Nederlandsche veeartsen vierden. De Directeur-Generaal
verzekerde dat de belangen van de veeartsenijkunde hem na aan het
hart lagen, dat het in zijn bedoeling ligt deze naar zijn vermogen,
ten bate van het algemeen belang, te bevorderen en dat bij het
veterinair onderwijs naar de eischen des tijds wenscht te reor-
ganiseeren. Dr.
Markus besprak de evolutie der veeartsenijkunde
in ons land gedurende de laatste jaren, in het bijzonder onder
den tegenwoordigen Directeur-Generaal, den heer
Lovink.

Na deze officiëele speeches brak weldra van alle zijden de stroom
van welsprekendheid los. Het zou te ver voeren indien deze hier
alle werden gememoreerd. Zij kenmerkten zich zonder onderscheid
door een hartelijken, waardeerenden toon jegens de jubilarissen,
de feestcommissie, het hoofdbestuur, de oudere en jongere vee-
artsen, de leeraren, het veterinair studenten-corps „
Absyrtus", het
aanstaand internationaal veterinair congres en wat al niet meer.
Geen wanklank werd vernomen, overal vreugde en gezelligheid,
het scheen een „familiefeest" zooals dr.
van Itallie zich uitdrukte.

Te 10 uur hief de voorzitter de tafel op, na de feestvierenden
in kennis te hebben gesteld met de uitnoodiging van het studenten-
corps „
Absyrtus", om met door dit corps aangeboden rijtuigen
naar de sociëteit te rijden en aldaar verder den avond door te

-ocr page 35-

brengen. Velen maakten hiervan gebruik; met vier- en twee-
spannen, begeleid door heeren te paard, togen zij van „Maison
Okiiuijsen naar de „kroeg", waaraan voor hen zoovele herinne-
ringen verbonden waren. Onder muziek (ook aan tafel was een
strijkorkest) werd hier het feest voortgezet, onder praesidium van
den onvermoeibaren jubilaris dr. J.
D. van der Plaats.

Het geheel heeft de meest aangename indrukken achtergelaten,
het heeft, indien dit nog noodig ware, getuigenis afgelegd van
den broederlijken zin welke de Nederlandsche veeartsen vereenigt.
Met den voorzitter der feestcommissie zeggen wij: zóó is het goed,
eendracht maakt macht! W.
C. Schimmel.

Personalia.

Gevestigd: op 15 September 1906 te Heerlen J. J. W. Urlings.

Benoemd: bij besluit van 7 September 1906, n°. 112, tot pro-
vinciaal veearts der 2do klasse in Zeeland, standplaats Kortgene,
J. W. Brouwer te Utrecht; tot keurmeester-veearts aan het
openbaar slachthuis te Groningen, N. P.
Woudenberg ; tot paar-
denarts lsto klasse (kapitein) de paardenarts 2de klasse bij het
leger in Nederlandscli Oost-Indië A. E.
ten Broeke; bij Koninklijk
besluit van 12 September 1906, n°. 51, tot paardenarts 2do klasse
bij het leger hier te lande de veeartsen
H. W. Klerk de Risus
en A. Kuipers; bij Koninklijk besluit van 18 September 1906,
n°. 77, tot paardenarts 2do klasse bij het leger in Nederlandscli
Oost-Indië de veearts F.
H. Sardemann; in de raadszitting van
27 September 1906 te Leiden is op zijn verzoek eervol ontslag
verleend aan den adjunct-directeur van het abattoir dr.
W. Stuurman,
terwijl tot adjunct-directeur werd benoemd F. P. Keyser.

Onderscheidingen: ter gelegenheid van de viering van haar
vierhonderd-jarig bestaan heeft in Augustus 1.1. de universiteit te
Aberdeen het eeredoctoraat in de rechtsgeleerdheid aangeboden
aan professor dr. H. ,T.
Hamburger te Groningen; bij Koninklijk
besluit van 28 Augustus 1906 zijn benoemd tot ridder in de orde
van den Nederlandschen Leeuw dr.
Th. Mac Gii.lavry, oud-hoog-
leeraar aan de Rijks universiteit te Leiden, eerelid onzer Maat-
schappij, thans te \'s-Gravenhage, en tot officier in de orde van
Oranje Nassau W. J. P.
van Oppenraay, schoolopziener in het
district Tilburg, te Oosterwijk.

Bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in Nederlandsch

-ocr page 36-

Oost-Tndië is bepaald dat de dienst in de afdeelingen Toebon en
Bodjonegoro zal worden waargenomen door den gouvernements-
veearts te Soerabaia W. J.
Esser.

Uit Soerabaia wordt gemeld dat de remonte-commissie met 32\'2
aangekochte Australische ponies is aangekomen
(N. llott. Crt.,
9 Sept. 1906.) _

Rijks veeartsenijschool.

Bij ministerië\'ele beschikking van 18 Augustus 1906, n°. 4788l,
Directie van den Landbouw, afdeeling V. D., is dr. L.
van
Itallie ontheven van het geven van onderwijs in de dierkunde
aan \'s Rijks veeartsenijschool en is tijdelijk met dat onderwijs
belast dr.
H. F. Nierstrasz, lector in de zoölogie aan de rijks
universiteit te Utrecht.

Bij miuisteriëele beschikking van 29 Augustus 1906 n°. 6973,
afdeeling V. D., is voor het tijdvak van 1 September 1906 tot
en met 31 Augustus 1907 benoemd tot amanuensis bij de
natuurkunde en de scheikunde
H. J. Eijkelboom te Utrecht.

De candidaat-veearts J. A. van Blommestein heeft zijn studiën in
de veeartsenijkunde hervat, terwijl de candidaat-veearts J.
B. E. Solkes
na afgelegd examen alsnog tot het 4de studiejaar is toegelaten.

Als nieuwe leerlingen, met diploma eindexamen hoogere burger-
school 5-jarigen cursus of gymnasium, zijn toegelaten :
W. Alberda
van
Ekenstein, Niebert; L. van Bergen, Middelstum; R. S.
Bergsma, Weidum; J. Bouwman, Tiel; C. Bubberman, Schiedam;
C.
Davidse, Arnemuiden; F. A. A. van Diermen, Utrecht; H.
Hendriks, Utrecht; G. H. Hommels, Oldenzaal; J. S. Hoogstra,
Gouda; P. Kooijman, IJselmonde; J. Koopmans, Amsterdam;
C.
Kunst, Amsterdam; J. W. van Limborgh, Utrecht; J. M. G.
Nümans, Amersfoort; C. F. van Oijen, Haarlem; D. A. Oskam,
Bergambacht; J. L. Petten, Utrecht; J. Roos, Lochem; W. L.
Scheltema, Apeldoorn; W. Scheuter, Apeldoorn; R. A. Schwab,
Amsterdam; T. D. Sigling, Purmerend; P. Stapel, Oudendijk;
S. Stuurman, Deventer; F. W. Tervoert, Zeddam; W. Treffers,
\'s-Gravenhage; W. B. Vaandrager, Rotterdam; D. van der
Yeen, Tiel; M. J. Veenstra, Schrans; C. A. van der Velden,
Rotterdam; G. de Vries, Amersfoort; H. J. Weekenstroo, Arnhem;
S. Wiersma, Britswerd; J. C. Wjtjens, Utrecht; J. Witkamp,
Schiedam; S. G. Zwart, Leeuwarden.

-ocr page 37-

CSTAATSBLAD N°. 228.) Koninklijk Besluit van den 21sten Augustus 1906,
tot wijziging van het Reglement voor \'s Rijks Veeartsenijschool, vast-
gesteld bij het Koninklijk besluit van den 25sten Mei 1894 (
Staatsblad
n°. 65) en gewijzigd bij do Koninklijke besluiten van den 22sten April
1899
(Staatsblad n°. 110), den 3d»n Februari 1902 (Staatsblad n". 15),
den 13den Augustus 1903
(Staatsblad n°. 255) on den 25sten Juni 1906
(Staatsblad n<>. 135).

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der
Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz,, enz.

Hebben goedgevonden en verstaan:
met ingang van 1 September 1906 te bepalen:

Artikel I.

Artikel 31 van liet Reglement voor \'s Rijks Veeartsenijschool
wordt gelezen als volgt:

«Aan \'s Rijks Veeartsenijschool wordt onderwijs gegeven in:
1°. natuurkunde; 2°. scheikunde; 3°. natuurlijke historie (plant-,
dier-, delfstof- en aardkunde); 4°. kennis der voeder-, vergift- en
artsenijplanten en artsenijwarenkennis;
5°. ontleedkunde der huis-
dieren: 6°. weefselleer en physiologie der huisdieren; 7°. natuur-
lijke historie, leer van het uitwendig voorkomen (zoogenaamd
exterieur) en raskennis der huisdieren; 8°. gezondheidsleer der
huisdieren en veeteelt; 9°. kennis van den hoef en het hoef-
beslag; 10°. ziektekundige ontleedkunde der huisdieren; 11°. al-
gemeene en bijzondere ziektekunde en geneesleer der huis-
dieren en geschiedenis der epizoötische ziekten; 12°. heelkundige
ontleedkunde, heelkunde, oogheelkunde, operatie- en verbandleer
der huisdieren en leer der hoefziekten; 13°. verloskunde der huis-
dieren; 14°. veeartsenijkundige geneesmiddelleer en vergiftleer;
15°. veeartsenijkundige kliniek en artsenijmengkunde; 16°. ge-
rechtelijke veeartsenijkunde en veeartsenijkundige politie; 17®. ge-
schiedenis en literatuur der veeartsenijkunde.

Practisch onderwijs wordt, behalve de kliniek, gegeven in:
1°. scheikunde; 2°. plantkunde; 3°. normale en ziektekundige
ontleedkunde; 4°. normale en ziektekundige weefselleer; 5°. ex-
terieur; 6°. hoefbeslagleer; 7°. artsenijmengkunde; 8°. operatie-
en verbandleer; 9°. verloskunde; 10°. bacteriologie; 11°. voeder-
kennis.

Theoretisch en practisch onderwijs wordt gegeven in vleesch-
keuring.»

-ocr page 38-

Artikel II.

Artikel 32 van genoemd Reglement wordt gelezen als volgt:

«Het onderwijs wordt over vier studiejaren verdeeld als volgt:

Eerste studiejaar. — Theoretisch onderwijs.

Winter cursus: natuurkunde, scheikunde, dierkunde,
ontleedkunde.

Zomercursus: natuurkunde, scheikunde, dierkunde, aard-
en delfstofkunde, plantkunde, ontleedkunde.

Practisch onderwijs.

Winter cursus : ontleedkunde, hoefbeslag, artsenijmeng-
kunde.

Zomercursus: ontleedkunde, hoefbeslag, artsenijmeng-
kunde, plantkunde.

Tweede studiejaar. — Theoretisch onderwijs.

Wintercursus: ontleedkunde, weefselleer en physiologie,
natuurlijke historie, leer van het uitwendig voorkomen (zooge-
naamd exterieur) en raskennis der huisdieren, kennis der voeder-,
artsenij en vergiftplanten, artsenij warenkennis, artsenij mengkunde.

Zomercursus: ontleedkunde, weefselleer en physiologie,
natuurlijke historie, leer van het uitwendig voorkomen (zooge-
naamd exterieur) en raskennis der huisdieren, leer van den hoef
en van het hoefbeslag, gezondheidsleer, veeteelt, artsenijmeng-
kunde.

Practisch onderwijs.

Wintercursus: ontleedkunde, hoefbeslag, artsenijmeng-
kunde, plantkunde, scheikunde.

Zomercursus: ontleedkunde, hoefbeslag, artsenijmeng-
kunde, plantkunde, scheikunde, normale weefselleer.

Derde studiejaar. — Theoretisch onderwijs.

Wintercursus: algemeene ziektekunde en ziektekundige
ontleedkunde, heelkundige ontleedkunde, verloskunde.

Zomercursus: algemeene geneesleer, bijzondere ziekte-
kunde, ziektekundige ontleedkunde en geneesleer, heelkunde,
operatieleer, geneesmiddel- en vergiftleer, verloskunde, leer der
hoefziekten.

-ocr page 39-

Practisch onderioijs.

Winter cursus: heelkundige ontleedkunde, ziektekundige
weefselleer, propaedeutische kliniek, kliniek, operatie- en verband-
leer, toegepast exterieur, artsenijmengkunde.

Zomercursus: ziektekundige ontleedkunde, kliniek, operatie-
en verbandleer, verloskunde.

Vierde studiejaar. — Theoretisch onderwijs.

Winter cursus: bijzondere ziektekunde, ziektekundige
ontleedkunde en geneesleer, heelkunde en oogheelkunde, operatie-
leer, geneesmiddel- en vergiftleer.

Zomercursus: gerechtelijke veeartsenijkunde, veeartsenijkun-
dige politie, geschiedenis der epizoütische ziekten, geschiedenis en
literatuur der veeartsenijkunde, vleeschkeuring.

Practisch onderioijs.

W intercursus: ziektekundige ontleedkunde, kliniek, operatie-
en verbandleer, toegepast exterieur en raskennis der huisdieren ,
voederkennis.

Zomercursus: ziektekundige ontleedkunde, kliniek, operatie-
en verbandleer, bacteriologie, artsenijmengkunde, vleeschkeuring.»

Staatsbegrooting voor 1907.

Begrooting van Nederlandsch-Indië. Onder-
af d e e 1 i n g 91.

Veeartsenijkundige dienst.........f283235.

Memorie van toelichting. De hoogere raming voor den veeartsenij-
kundigen dienst is in de eerste plaats een gevolg van de herziene
regeling van de traktementen der ambtenaren bij dien tak van
dienst; verder is nog een bedrag van f34711 uitgetrokken voor
een op te richten laboratorium voor veeartsenijkundige onderzoe-
kingen, n.1. f18000 voor eerste inrichting en f16711 voor per-
soneel en bedrijfskosten (de kosten voor den bouw van het laborato-
rium, welke worden geschat op f 30000 en de aan den afdeelingschef
toe te kennen huishuur indemniteit ad f100 \'s maands komen
ten laste van de VIIde begrootingsatdeeling.)

De wetenschappelijke onderzoekingen ten behoeve van den
veeartsenijkundigen dienst worden thans verricht door een aan het

-ocr page 40-

geneeskundig laboratorium te Batavia gedetacheerden veearts,
welke regeling echter ten eenenmale onvoldoende is, zoowel omdat
daardoor niet in genoegzame mate in de behoefte aan weten-
schappelijke onderzoekingen kan worden voorzien, als omdat daarbij
geen voldoende aanraking en samenwerking met den departement-
chef en den inspecteur en de verdere ambtenaren van den vee-
artsenijkundigen dienst mogelijk is.

Voorts ligt het in de bedoeling aan het laboratorium voor
veeartsenijkundig onderzoek een fokstation voor pluimvee te ver-
binden, alwaar ter verbetering van het inheemsche ras onder
deskundig toezicht een kruisingsproduct tusschen uitheemsche
rashoenders en het Javaansche hoen kan worden gefokt, dat de
meest gewenschte eigenschappen in zich vereenigt. De uitgaven
voor dat station zijn voor 1907 te stellen op f 3500 voor den
bouw en de eerste inrichting en op f 2200 voor onderhoud en
het noodige verplegingspersoneel.

Door de bij de wet van 9 Juli 1906 (Staatsblad n°. 189) vast-
gestelde herziening der positie van de gouvernements-veeartsen,
is reeds een groote schrede gedaan om een deskundig toezicht te
verzekeren over den vee- en paardenstapel en leiding bij de aan
te wenden middelen om dien te verbeteren.

Komen echter de thans in een begin van uitvoering verkee-
rende of in voorbereiding zijnde plannen tot verbetering ten volle
tot verwezenlijking — en daarop wordt met kracht en spoed
aangestuurd — dan kan met het organiek vastgestelde aantal
Europeesche veeartsen niet worden volstaan. De voortdurende
leiding bij de rasverbetering zal veel meer toezicht vorderen;
naarmate de qualiteit van het vee toeneemt, zal aan de hygiëne en
prophylaxis een grootere plaats moeten toekomen; bij het toenemen
in qualiteit van het vee, een doel waarnaar zeker niet bet minst
gestreefd moet worden, zullen clinische behandeling en bestrijding
van epidemische ziekten meer deskundige krachten gaan vorderen.

Het voorzien in deze behoeften dient niet geheel gezocht te
worden in vermeerdering van het aantal Europeesche veeartsen,
maar kan geschieden door aanstelling van deugdelijk opgeleid en
dus werkelijk voor zijn taak berekend inlandsch hulppersoneel,
dat de plaats heeft in te nemen van de tegenwoordige cinland-
sche veeartsen» en mautris bij den burgerlijken veeartsenijkun-

-ocr page 41-

digen dienst, personen die of\' een hoogst gebrekkige, of — en
dit in den regel — in het geheel geen opleiding hebben gehad.

Deze oplossing past zich aan bij het streven om aan goed
opgeleide inlanders een grooter en gewichtiger aandeel bij de
verschillende takken van staatsdienst toe te kennen, en daarjuist
de veeartsenijkundige dienst een zoodanige is, waarvoor inlandsche
intelligente jonge mannen goed zijn op te leiden, behoeft aan de
uitvoerbaarheid van het denkbeeld niet getwijfeld te worden, al-
thans wanneer wordt overgegaan tot de oprichting van een labo-
ratorium voor veeartsenijkundig onderzoek te Buitenzorg, waarvoor,
zooals hiervoren is medegedeeld, eveneens bij deze begrooting de
noodige gelden zijn aangevraagd.

De bedoeling is de aanstaande inlandsche veeartsen in de eerste
2 jaren in hoofdzaak de lessen te doen volgen aan de landbouw-
school aldaar en hen in het 3de en 4de studiejaar uitsluitend het
onderwijs te geven dat met hun aanstaanden werkkring in ver-
band staat.

Als onderwijskrachten voor de veeartsenijkundige vakken zal
te rekenen zijn op:

I. den chef van het laboratorium, wien als deel van zijn taak
het geven van een, niet te groot, aantal lesuren zal worden
opgedragen;

II. een jong veearts, boven de formatie uit Nederland uit te
zenden, die uitsluitend voor het geven van lessen bestemd zal
zijn en dus geen particuliere praktijk zal mogen uitoefenen;

III. een inlandsch assistent-leeraar, te nemen uit de beste
der eerst opgeleide leerlingen, aan wien het geven van onderwijs
in de auatomie (theoretisch en practisch) zou zijn op te dragen.
Bovendien zouden door den inspecteur van den veeartsenijkun-
digen dienst een zeker aantal voordrachten gehouden worden
(een 24 per cursus), bijv. over de leervakken veeartsenijkundige
politie en gerechtelijke veeartsenijkunde, terwijl de lessen in vleesch-
en melkkeuring en leer der hoefziekten gegeven zouden kunnen
worden door den te Buitenzorg geplaatsten veearts, en die in
geneesmiddel- en vergiftleer, zoo mede die in voederkennis door
deskundigen aan reeds bestaande afdeelingen van het landbouw-
departement verbonden.

Wat het aantal leerlingen betreft, wordt voorshands op niet
meer dan 4 in elk leerjaar gerekend.

-ocr page 42-

Ten einde zekerheid te hebben, dat men steeds een voldoend
aantal werkelijk geschikte candidaten voor aanstaand inlandsch
veearts in opleiding zal hebben, stelt men zich voor hun de
volgende vooruitzichten te verzekeren: gedurende de opleiding
een toelage van f 25 \'s maands, welke kan worden verhoogd tot
resp. f30 en f35 \'s maands voor de leerlingen van het 3do en
4de studiejaar, die voldoen aan de voorwaarden van ijver en\'goed
gedrag en, na verwerving van het vereischt diploma, een aan-
stelling tot inlandsch veearts met een aanvangsbezoldiging van
f75, stijgende tot een maximum van f150 \'s maands.

De kosten der uitvoering van het plan zijn — behalve de
toelagen aan de leerlingen:

een Europeesch veearts op een begin-bezoldiging van f 350 per
maand en tevens 3 jaarlijksche verhoogingen van f75 \'s maands
tot een maximum van f500;

een inlandsch assistent-leeraar op een begin-bezoldiging van
f 100 \'s maands, stijgende met 8 tweejaarlijksche verhoogingen
van f25 tot een maximum van f300;

aankoop en onderhoud van leermiddelen en aanvulling van
geneesmiddelen, te zamen f125 \'s maands;

toelagen voor het geven van onderwijs, te verleenen aan andere
dan de gewone leeraren der landbouwschool en het genoemde
personeel aan het veeartsenijkundig laboratorium f 200 per maand.

Als de opleidingsinrichting in volle werking is, zal dus, naar
het gemiddelde der traktementen gerekend, jaarlijks noodig zijn
f16920.

Daar de beoogde opleiding eerst op 1 Juli 1907 in werking
kan treden, kan bij deze begrooting volstaan worden met een
som van f 4000.

Begrooting van Suriname voor 1907.

Art. 80. d. traktement van den gouvernements-
veearts f3000 a f4000 ..........f 4000.—

e. personeele toelage van den gouvernementsveearts » 1000.—

f. toelage aan den assistent-keurmeester ...» 1500.—

Art. 83. personeel van het abattoir.....> 1500.—

Art. 84. onderhoud van gereedschappen, brand-
stoffen enz. en bureelbehoeften voor het abattoir . . » 360.—

Memorie van toelichting. Art. 80. Nadere regeling van de wijze

-ocr page 43-

van bezoldiging van den gouvernementsveearts en van den assistent-
keurmeester. De gouvernementsveearts heeft het verzoek gedaan
om verandering te brengen in de wijze, waarop hij en de assistent-
keurmeester bezoldigd worden. De gouvernementsveearts geniet
thans:

a. uit de koloniale kas:

1. aan traktement...........f 2000.—

2. aan toelage voor het keuren van levensmid-
delen op de venduën...........» 100.—

Te zamen . . . f 2100.—

b. van de slagers:

f van het keurgeld, bedoeld in het tarief, opgenomen in het
Gouvernementsblad van
1893, n°. 12.

Dit emolumentenstelsel brengt den veearts in een scheeve positie
tegenover de slagers. Bij totale afkeuring van een slachtdier wordt
het volle keurgeld gevorderd; dit is billijk, daar in dat geval de
keuring evenzeer geschiedt als bij pen goedgekeurd dier. De
slager echter moet opnieuw slachten en betaalt dus ten tweede
male het keurgeld. Totaal afkeuren is dus een vermeerdering van
inkomsten voor den veearts. Dit is geen goede toestand.

Het is ook verkeerd dat de veearts een deel van zijn inkomen
ontvangt uit de handen vaii hen, over wie hij toezicht moet
houden.

Het inkomen van den assistent-keurmeester bestaat uit J van
de opbrengst van het keurgeld, benevens een bedrag van f 50
voor de keuring van levensmiddelen op de venduën bij afwezig-
heid of verhindering van den veearts.

Het is de bedoeling zoowel aan den gouvernementsveearts als
aan den keurmeester voortaan een vaste bezoldiging uit de koloniale
kas toe te kennen en het keurgeld in die kas te laten storten,
gelijk reeds geschiedt met het slachtgeld voor het gebruik maken
van het abattoir (Gouvernementsblad 1899, n°. 18).

Bjj het bepalen van een vaste bezoldiging voor den gouver-
nementsveearts dient de geschiedenis van het ontstaan vaR de
betrekking in het oog te worden gehouden.

Vóór 1892 was er geen veearts in de kolonie. Ten einde in
het belang van de veeteelt over zoodanigen deskundige in de
kolonie te kunnen beschikken, richtte de toenmalige land- en
tuinbouwvereeniging in
1889 tot gouverneur dk Savornin Lohman

-ocr page 44-

het verzoek om op de begrooting van 1890 een bedrag te brengen
dat als toelage zon kunnen worden uitgekeerd aan een veearts,
die zich in de kolonie zou willen vestigen. Aan dit verzoek werd
voldaan en een toelage van f 1000 voorgesteld.

Daar voor dit bedrag geen veearts zich in de kolonie wilde
komen vestigen bij de onzekerheid van de opbrengst der overige
inkomsten, werd de toelage op de begrooting voor 1892 verhoogd
tot f2000.

Toen daarop de veearts S. de Lange in de kolonie kwam, werd
hem het keuren van het geslacht opgedragen tegen genot van §
van het keurgeld. Het overige J zou door den assistent-keurmeester
genoten worden. Het keurgeld werd verhoogd, zoodat het § daar-
van, dat den veearts toekwam, nagenoeg gelijk was aan het-
geen te voren in totaal werd ontvangen door den vroegeren
keurmeester, die toen als assistent aan den veearts werd toe-
gevoegd.

Uit het medegedeelde blijkt dat de bezoldiging van f2000,
die de veearts uit de koloniale kas geniet, eigenlijk niet veel
meer is dan een subsidie, waartegenover weinig dienstprae-
staties staan.

Toen het abattoir in 1899 werd opgericht, kreeg de gouver-
nementsveearts als directeur van die inrichting wel geen extra-
ct O

belooning boven hetgeen hij te voren genoot, maar daartegenover
staat dat hij ook ontslagen werd van den vroegeren rondgang
bij de slagers, om bij hen aan huis de keuring te doen.

De toelage werd indertijd op f 2000 gesteld, omdat de overige
inkomsten van den veearts, met name de keurgelden niet veel
beliepen.

Rationeel is het dus, dat met het stijgen van die andere inkomsten
het bedrag van het subsidie van f 2000 verminderd wordt. Dat
kan wel niet voor den
tegenwoordigen titularis, aan wien bij zijn
aanstelling èn de f 2000 èn de opbrengst der keurgelden verzekerd
zijn, maar bij verandering van de wijze van beloonen van den
veearts moet men ook op de toekomst letten.

De opbrengst van het keurgeld werd in 1892 geraamd op
± f1200. Intusschen is die opbrengst, door het toenemend ge-
bruik van rundvleesch, mede in verband met de bovenbedoelde
verhooging van het tarief geleidelijk gestegen.

-ocr page 45-

was in

de laatste

vijf jaren als volgt:

Jaar:

Totaal:

Aandeel gouverne-

Aandeel assistent-

mentsveearts.

keurmeester.

1901

f 3633

f 2422

f 1211

1902

„ 3678

„ 2452

„ 1226

1903

„ 4256

„ 2837

„ 1419

1904

„ 4167

„ 2778

„ 1389

1905

„ 4362

„ 2908

„ 1454

Als bezoldiging voor den gouvernementsveearts voor al zijn
bemoeiingen ten dienste van het gouvernement wordt voldoende
geacht een inkomen, dat van f3000 tot f 4000 opklimt door vier
driejaarlijksche verhoogingen van f250, waarbij in het oog is te
houden dat de gouvernementsveearts ook inkomsten heeft uit zijn
particuliere praktijk.

Uit de medegedeelde cijfers blijkt echter, dat de tegenwoordige
gouvernementsveearts in het afgeloopen jaar een inkomen heeft
gehad van ± f 5000 (namelijk traktement f2000, aandeel in het
keurgeld ± f2900 en voor het keuren van levensmiddelen op de
venduën f100), terwijl bij de stijging van het keurgeld ook zijn
inkomen vermeerdert.

Het inkomen van den assistent-keurmeester bedroeg in dat jaar
± f1500 (namelijk aandeel in het keurgeld ± f 1450, toelage voor
het keuren van levensmiddelen op de venduën f50.)

In verband met deze cijfers wordt voorgesteld aan den tegen-
woordigen veearts een inkomen van f 5000 te verzekeren door
toekenning van een bezoldiging van f4000 en een personeele
toelage van f1000, terwijl voor den assistent-keurmeester een
bezoldiging van f1500 wordt uitgetrokken.

Tegenover de daardoor veroorzaakte verhooging der uitgaven
met een bedrag van f\'4500 staat een gelijk bedrag, waarmede
de raming van het middel «opbrengst van het abattoir» is verhoogd
wegens de storting in de koloniale kas van het keurgeld, terwijl
onder de uitgaven vervallen is het bedrag van f 150, dat de veearts
en zijn assistent te zamen genoten voor het keuren van levens-
middelen op de venduën. Die keuring zal voortaan tot hun gewone
ambtelijke bezigheden behooren.

-ocr page 46-

WET van 9 Juli 1906 (Staatsblad n». 189), houdende
wijziging en verhooging van de begroo-
ting van Nederlandsch-Indië voor het
dienstjaar 1906.

I........

II. In het IIde hoofdstuk van voornoemde begrooting wordt:
Onderafdeeling 87, Veeartsenijkundige dienst, verhoogd met
f31800 en mitsdien gebracht op f217844.
III. In de wet van 30 December 1905 (
Staatsblad n°. 372),
houdende aanwijzing van de in Nederlandsch-Indië te ont-
vangen middelen tot goedmaking van de uitgaven, begrepen
in de begrooting van Nederlandsch-Indië voor het dienstjaar
1906, wordt na onderdeel 69 ingevoegd:
69a. Ontvangsten voortvloeiende uit de keuringen van slachtvee
door gouvernements-veeartsen.

Keuring van vee en vleesch.

ONTWERP VAN WET.

Bepalingen betreffende de keuring van
voor uitvoer bestemd vleesch.

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der
Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, saluut! doen te
weten:

Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk
is bepalingen vast te stellen betreffende de keuring van voor
uitvoer bestemd vleesch ;

Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met
gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Art. 1. Deze wet verstaat onder vleesch alle deelen van een-
hoevige dieren, herkauwende dieren en varkens, daaronder be-
grepen ongeboren vruchten, met uitzondering van huiden, voor
zoover deze niet afkomstig zijn van varkens, van hoornen, van
klauwen, van borstels en van geheel van spieren ontdane
beenderen.

-ocr page 47-

Art. 2. 1. Het is verboden naar de landen, door Ons aan te
wijzen, vleesch uit te voeren, hetwelk niet voorzien is van een
of meer merken als bewijs, dat het bij eene van Rijkswege inge-
stelde keuring voor uitvoer geschikt is bevonden.

2. Van dit verbod kan door Onzen Minister, met de uitvoering
dezer wet belast, onder de door dezen noodig geachte voorwaar-
den ontheffing verleend worden voor vleesch, hetwelk zich bevindt
hetzij in spoorwegrijtuigen hetzij op schepen of vlotten en bestemd
is voor verbruik van de daarin of daarop verblijvende personen.

Art. 3. 1. De keuring is onder het toezicht van een Inspec-
teur opgedragen aan Rijkskeurmeesters en Rijkshulpkeurmeesters,

2. De, in het. vorige lid bedoelde, personen worden door Ons
benoemd, geschorst en ontslagen en genieten uit \'s Lands kas
eene bezoldiging benevens, zoo noodig, vergoeding voor bureau-,
reis- en verblijfkosten.

3. Hunne standplaatsen, de kringen, waarbinnen zjj werkzaam
zijn, alsmede hunne instructie worden vastgesteld door of vanwege
Onzen voornoemden Minister.

4. Voor benoeming tot Rijkskeurmeester komen alleen in aan-
merking zij, die in het bezit zijn van het diploma vau veearts,
bedoeld in artikel 13 der wet van 8 Juli 1874
(Staatsblad n\\ 99);
voor benoeming tot Rijkshulpkeurmeester komen, behalve de per-
sonen, bedoeld in de vorige zinsnede, alleen in aanmerking zij,
die in het bezit zijn van een van Rijkswege uitgereikt diploma
van hulpkeurmeester van vee en vleesch.

Art. 4. 1. Ter keuring aangeboden, voor uitvoer ongeschikt
bevonden vleesch wordt aan hem, die het ter keuring aanbood,
niet teruggegeven dan na aan eene voortgezette keuring te zijn
onderworpen.

2. Na laatstbedoelde keuring wordt het vleesch aanstonds
teruggegeven, ria te zijn voorzien van een of meer merken, indien
het onvoorwaardelijk geschikt bevonden is om als eetwaar te
dienen, of, indien het daartoe slechts voorwaardelijk geschikt
bevonden is, na sterilisatie.

3. Indien het vleesch ongeschikt bevonden is om als eetwaar
te dienen, wordt het, ter keuze van hem, die het ter keuring
aanbood, hetzij als eetwaar onbruikbaar gemaakt hetzij vernietigd.

Art. 5. Door Ons worden voorschriften gegeven omtrent:

-ocr page 48-

a. de wijze, waarop de dieren, waarvan het vleesch aan keuring
onderworpen is, worden geslacht;

b. de gemeenten en de plaatsen, waar, alsmede de tijdruimten,
waarbinnen vleesch ter keuring kan worden aangeboden;

e. den staat, waarin het vleesch ter keuring aangeboden .en
voor uitvoer ingeladen wordt;

d. de regelen voor de keuring, de sterilisatie, de onbruikbaar-
making als eetwaar en de vernietiging;

e. de wijze, waarop de merken worden ingericht en aange-
bracht.

Art. 6. Vergoeding van de kosten van keuring en sterilisatie
wordt geheven naar een door Ons vast te stellen tarief.

Art. 7. 1. Overtreding van het bepaalde in artikel 2, eerste
lid, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste f 500.

2. Het vleesch, waarmede de overtreding heeft plaats gehad,
wordt zoodra mogelijk in beslag genomen en aan den belang-
hebbende niet teruggegeven dan na op diens kosten, welke bij
vooruitbetaling zijn te voldoen, te zijn gekeurd en behandeld over-
eenkomstig de voorschriften van artikel 4, tweede en derde lid.

Art. 8. Hij, die opzettelijk een der merken, bedoeld in de arti-
kelen 2, eerste lid, en 4, tweede lid, vervalscht of valschelijk
plaatst of opzettelijk van die valsche of valschelijk geplaatste
merken gebruik maakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van
ten hoogste één jaar.

Art. 9. 1. Wederrechtelijke onttrekking van vleesch aan de
voortgezette keuring, de sterilisatie, de onbruikbaarmaking of de
vernietiging, bedoeld in artikel 4, wordt gestraft met geldboete
van ten hoogste f 400.

2. Ten aanzien van het vleesch, waarmede de overtreding
heeft plaats gehad, is artikel 7, tweede lid, toepasselijk.

Art. 10. Indien tijdens het plegen van eene der overtredingen,
strafbaar gesteld bij de artikelen 7 en 9, nog geen jaar verloopen
is sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegéns
gelijk feit of een ander feit, strafbaar gesteld bij deze wet, onher-
roepelijk is geworden of de ter zake opgelegde geldboete is be-
taald, wordt het maximum der, in die artikelen bedreigde straffen,
verdubbeld.

-ocr page 49-

Art. 11. De bij deze wet strafbaar gestelde feiten worden
beschouwd als overtredingen, behalve het feit, strafbaar gesteld
bij artikel 8, dat als misdrijf wordt beschouwd.

Art. 12. Met de opsporing van overtredingen van deze wet
zijn, behalve de, bij artikel 8 van het Wetboek van Strafvordering
aangewezen personen, belast de marechaussee en alle ambtenaren
van de Rijks- en gemeentepolitie, het veeartsenijkundig Staats-
toezicht en de invoerrechten en accijnzen, alsmede de Rijkskeur-
meesters en de Rijkshulpkeurmeesters.

Art. 13. Deze wet kan worden aangehaald onder den titel
«Wet op de uitvoerkeuring van vleesch>, onder bijvoeging van
het jaar en het nummer van het
Staatsblad, waarin de wet
is geplaatst.

Art. 14. Deze wet treedt in werking op een door Ons te
bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden ge-
plaatst en dat alle Ministeriëele Departementen, Autoriteiten,
Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige
uitvoering de baud zullen houden.

Memorie van Toelichting. Sedert het Koninklijk besluit van 21 November
1902
(Staatsblad ii°. 199), houdende bopalingen ter bevordering van den
uitvoer van dougdelijk vloeseh, in working is getreden, zijn onderscheidene
firma\'s, verdeeld over de gemeenten \'s-Gravenzande (Hoek van Holland),
Oss, Assen, Eindhoven (Woensol), Rotterdam, Vlissingen, Harlingen on
Nieuwerkerk aan den IJssel, achtoroonvolgens er toe overgegaan om hot
vloeseh, afkomstig van de in haro slachterijen afgemaakto herkauwende
dieren en varkens, to onderwerpen aan de in voornoemd besluit bedoelde
Rijkskeuring ter verkrijging van hot merk als bewijs, dat hot daarbij voor
uitvoer geschikt was bevonden.

Achterstaande tabel bevat oen gemeontegewijzo ingericht overzicht van
het aantal stuks vee, hetwelk in de jaren 1903, 1904 en 1905 aldus onder-
zocht is geworden.

Bestaat er op grond van voormelde cijfers — indien men aanneemt, dat
er jaarlijks 310 slachtdagen zijn. weiden er in het afgeloopen jaar ieder
etmaal nagenoog 1300 stuks vee aan de uitvoerkeuring onderworpen —
alleszins reden om over de deelneming dor belanghebbenden aanvankelijk
voldaan te zijn, zoo valt toch niet te ontkennen, dat de omstandigheid, dat
nog steeds minderwaardig vleesch naar den vreemde kan wordon uitgevoerd,
een voortdurend ernstig gevaar voor den Nederlandschen vleeschexport in
het algemeen blijft opleveren.

Dit gevaar is van te moer beteekenis sedert do Rijken, waar het Hol-

-ocr page 50-

Gemeenten.

Runderen.

Kalveren.

Schapen.

Varkens.

Totalen.

1903.

1904.

1905.

1903.

1904.

1905.

1903.

1904.

1905.

1903.

1904.

1905.

1903.

1904.

1905.

\'s-Gravenzando (Hoek
van Holland).....

323

673

702

5 710

1 152

1 627

1 490

15 537

35 sööjsi 689

30 941

14 745

39 212

48 303

52 640

Oss............

-

-

1 186

7 136

7 492

-

-

179

52 742

183 509

127 473 53 928

190 645

135 144

Assen...........

-

-

-

477

38

4 799

44 363

30 255

4 799

44 863

30 770

Eindhoven (Woensel). .

-

-

-

-

2 368

2 791

-

6

1

2 234

1 132

4 608

3 924

Rotterdam........

20

-

42 106

43 064

-

-

-

42 106

43 084

-

-

3 611

34 663

-

3

88

17 985

21 998

-

21 599

56 749

Harlingen........

-

-

-

295

15 665

-

2 077

37 683

-

88

2 389

-

2 460

55 737

Nieuwerkerk a/d IJssel

-

-

-

-

-

-

5 023

-

16 250

-

21 273

Totalen ....

323

673

702

6 896

14 562

62 735

1 490

59 729

121 642

89 230

279 120

214 242

97 939

354 084

399 321

-ocr page 51-

landsche vee indertijd den grootsten afzet vond, uit economische of veterinaire
overwegingen er too zijn overgegaan om hunne grenzen voor bedoelden
invoer te sluiten of wel zeer belemmerende bepalingen met betrekking tot
dio (toelating uit te vaardigen.

Yian dat oogenblik af toch is het voor Nederland, alwaar de veeteolt de
■eeratte plaats in hot landbouwbedrijf inneemt en welks aanzienlijke vee-
productie verzending naar den vroemde noodzakelijk maakt, een dringende
eiscla geworden om den uitvoer van het levende Vee voor een goed deel
door dien van het vleesch te vervangen.

Begonnen op bescheiden schaal heeft de vloeschexport in betrekkelijk
korten tijd oen omvang van beteokenis gekregen. Met het oog zoowel op
<le steeds stijgende behoeften der buitenlandsche, inzonderheid Britsche
markt, als op de in deze zoo uiterst gunstige ligging van ons vaderland
bestaat er alle grond voor de verwachting, dat die handel by oordeelkundig
optreden dezerzijds nog voor aanmerkelijke ontwikkeling vatbaar is.

Hioe snel die uitbreiding heeft plaats gehad en hoe belangrijk thans de
omviang is, mogo Wijken uit eenige cijfers, welke hieronder volgen.

De totale vleoschuitvoer van Nederland bedroog volgens de Nederlandsche
statistiek in 1894 31 071 000 K.G. en in 1903 64 282 755 K.G. Wij nemen
hier dus eeno stijging waar van 107 pet.

Van het in 1903 uitgevoerde vloosch ging naar Engeland 52 973 449 K.G.
«n naar Duitschland 9 821 485 K.G.

In den onderstaanden staat geeft de eerste kolom den totalon vleesch-
invoer in Engeland aan en do tweede dien uit Noderland, beide volgons de
Engclsche statistiek:

Totaio vleeschinvoor Invoer uit

in Engeland. Nederland.

(1000 K.G.) (1000 K.G.)

1894 ....................539 008 28 873

1895 ....................608 454 29 713

1896 ....................678 039 33 690

1897 ....................748 219 37 805

1898 ....................819 450 38 586

1899 ....................877 884 46 875

1900 ....................885 880 52 529

1901 ....................933 826 51 269

1902 ....................839 194 53 533

1903 ....................868 122 54 625

1904 ....................866 173 51 740

Uit deze cijfers blijkt, dat, terwijl de geheele vleoschinvoer van Engeland
in het decennium 1894/1903 is gestegen met 60 pet., de toename van den
invoer uit Nederland 140 pet. bedraagt.

Onder het uit ons land in Engeland ingevoerde vleesch neemt het vorsche
varkensvleesch verreweg de belangrijkste plaats in. De navolgende tabel
geeft daarvan oen overzicht.

-ocr page 52-

Invoer van versch varkensvleesch in Engeland1..
Uit .alle landen. Uit Nederland.
(1000 K.G.) (1000 K.G.)

1894 ..................6 676

1895 ..................14 645 12 488

1896 ..................15 210 12 413

1897 ..................17 659 11 492

1898 ..................28 326 11 312

1899 ..................33 984 17 493

1900 ..................35 326 19 770

1901 ..................40 209 19 155

1902 ......... 33 293 17 953

1903 ..................35 857 26 785

1904 ..................31 134 22 855

1905 ..................25 787 15 625

Terwijl in 1903 het uit Nederland in Engeland aangevoerde vleesch 6l/2 pet..
bedroeg van den totaalinvoer, kwam van het ingevoerde versche varkens-
vleesch 75 pet. uit Nederland. Wij hebben in dit opzicht bijna een monopolie.
De uitvoer naar Engeland is dan ook buitengewoon sterk toegenomen. Van
1894 tot 1903 klom hij met 300 pet. Wel was de uitvoer in 1904 en 1905
geringer, maar dit is een gevolg deels van de schaarschte in varkens hier
te lando, deels van den grooteren uitvoer naar Duitschland. De export van
versch varkensvleesch naar laatstbedoeld Rijk nam in 1905, bij vergelijking
met het jaar 1903, met 60 pet. en bij vergelijking met het jaar 1904, met
niet minder dan 166 pet. toe. Van het in 1905 in Duitschland in totaal in-
gevoerde versche varkensvleesch kwam 68 pet. uit Nederland.

Na de vleeschuitvoor zulke aanzienlijke afmetingen heeft aangenomen
en bij de belemmeringen, die onze veeuitvoer ondervindt, geacht kan worden
onmisbaar te wezen om de nationale veeteelt te doen bloeien, komt hot
aangewezen voor onzerzijds zooveel mogelijk al datgene te vermijden, wat
voor bestendiging van dezen handel op den tegenwoordigen voet een govaar
van beteekenis zoudo kunnen opleveren. Tot dit laatste behoort, gelijk hier-
boven reeds met een onkel woord werd aangestipt, in de voornaamste plaats
do verzending van minder deugdelijke waar.

Wat de nadeelige gevolgen van roekelooze verzending aangaat, zoo kan
het voorkomen, dat do buitenlandsche afkeuring vleesch troft, hetwelk ten
onzent nog zeer goed voor consumtie gebezigd had kunnen worden, maar
dat wegens den aard van het euvel, waaraan het dier na slachting lijdende
bleek of hetwelk tot diens afmaking aanleiding gaf, spoediger dan anders
tot bederf overging; in zoodanig geval derhalve heeft de afzender zich zelf
door de verzending een geheel onnoodigen schadepost veroorzaakt.

In de tweede plaats — en dit is een nadeelig gevolg van veel breeder
strekking — valt als vaststaande aan te nemen, dat het herhaaldelijk af-
keuren van vleesch den prijs van de goede waar van gelijken oorsprong
drukt, onverschillig of deze laatste afkomstig is van denzelfden lichtvaardi-
gen afzender dan wel van gansch onschuldige mede-exporteurs, die zich
steeds plegen te beijveren niet dan vleesch van de beste hoedanigheid ter
markt te brengen.

-ocr page 53-

Voort» bestaat, inzonderheid wanneer de afkeuring in het buitenland ge-
schiedt uit hoofde van de bevinding, dat het dier geleden had aan eenigo
besmettelijke ziekte, hot ernstigste gevaar, dat de vreemde Mogendheid,
beducht voor do gezondheid van haar eigen veestapel, ter wering van over-
brenging van besmetting er toe besluit om den vleeschinvoer hetzij volslagen
te verbieden, hetzij uitermate te belemmeren.

Dat eene dergelijke beslissing voor de Nederlandsche veehouders een zeer
zwaro, voor menig hunner oen onoverkomelijke, ramp zoudo wezen, zal wel
geen betoog behoeven.

Gelet op hetgeen in de laatste jaren elders valt waar te nemen, is do
vrees voor maatregelen in dien zin verre van denkbeeldig en dient dezerzijds
zooveel mogelijk togen den uitvoer van minderwaardig vleesch te worden
gewaakt.

Do omstandigheid, dat èn aan sommige vroomdo grenzen èn op verschil-
lende buitenlandsche markten maatregelen genomen worden om datgene,
wat voor consumtie ongeschikt is, uit hot verkeer te weren, maakt het voor
de NederlandBche afzenders allerminst overbodig om van hun kant voor do
goedo hoedanigheid van het exportvleesch te waken, waarbij nog komt, dat
men in de landen, die op do vreemde markten Nederlands voornaamste
mededingers zijn (Denemarken, Australië en Noord-Amerika), sedort lang in
de richting van uitvoerkeuring werkt en voortdurend er op bedacht is den
dienst aan de oischen des tijds to doen beantwoorden.

Hot Koninklijk besluit van 21 November 1902 (Staatsblad n°. 199) was
oen belangrijke stap in de goedo richting.

Al moge hot door het facultatieve karakter van het daarin neergelegde
stelsel geenszins mogelijk zijn geweest het ouvel volslagen to keeron, er
bestaat niettemin allo aanleiding om op de werking van die voorschriften
mot voldoening terug to zien.

Vooreerst is een groot doel der exportslachters daardoor mot het denk-
beeld van uitvoerkeuring vertrouwd geraakt on zijn dientengevolge voor hen
de bezwaren vervallen, welke zij uit onbekondhoid mot zoodanigen maatregel
aanvankelijk daartegen koesterden.

Verder hebben do belanghebbenden kunnen orvaren oenerzijds, dat er op
de Ijondonsche markt besliste voorkour bestond voor het vleesch, hotwolk
van het Rijksmork voorzien was, en dat de prijs van dat artikel neiging had
zich in stijgende richting te bewegen, en aan den anderen kant, dat het
ongemerkte vleesch moeilijker van de hand te zetten was — eene omstan-
digheid, wolke zich uit den aard der zaak in den prijs afspiegelde.

Bovendien bobben de ambtenaren van het Veoartsonijkundig Staatstoezicht
gelegenheid gohad op dit voor hen betrekkelijk nieuwe terrein ruime onder-
vinding op te doen en is het, mede ton gevolge van de sedert opgerichte
Rijkscursussen in vee- en vleoschkeuring, mogelijk geweest inmiddels oen
uitgebreid, geheel dor zake kundig hulppersoneel te vormen.

Eindelijk heeft de maatregel — zooals o.a. uit verschillende rapporten van
den Medical Officer of Health for the City of London blijkt — in den
vreemde waardeering gevonden en vertrouwen gewekt en aldaar de over-
tuiging gevestigd, dat de bevordering van den uitvoer van deugdelijk vleesch
de aandacht der Nederlandsche Regeering ernstig bezig houdt en dat, zoodra

-ocr page 54-

de omstandigheden zulks veroorloven, ingrijpender en meer afdoende voor-
schriften uitgevaardigd zullen worden.

Voor dit laatste acht de ondergeteekende het oogenblik thans aangebroken.

Waar, gelijk hierboven reeds gezegd is, een zoo aanzienlijk deel van het
nitgovoerde vleesch door de exportslachters geheel vrijwillig aan de keuring
onderworpen wordt, doch daarnevens voor verschillende hunner vakgenooten
de mogelijkheid openblijft zich aan de verzending van minderwaardig vleesch
schuldig te maken, gaat het niet aan de zoo overwegend groote belangen
van don geheelen Nederlandsclien vleeschuitvoer te blijven blootstellen aan
de ernstige gevaren, welke uit het gemis van medewerking van enkele
minder goed gezindon kunnen voortvloeien.

Vandaar dat in het thans aangeboden wetsontwerp wordt voorgesteld de
bestaande facultatieve bepalingen om te zetten in voorschriften van dwin-
genden aard en aldus to vorzokeren, dat naar bepaalde Kijken geen vleesch
wordt uitgevoerd, tenzij voorzien van één of meer merken als bewijs, dat
hot bij eene van Rijkswege ingestelde keuring voor export geschikt is
bevonden.

Tevens zal alsdan — hetgeen tot schade van de openbare gezondheid bij
de vigeerende regeling niet te verkrijgen is — gewaarborgd zijn, dat het
voor uitvoer ongeschikt verklaarde vloesch hier te lande niet in het ver-
keer gebracht wordt dan voor zoover hot bij een voortgezet onderzoek ge-
schikt is verklaard voor consiimtie — oen maatrogel, welke geheel ligt in
de lijn van do in voorbereiding zijnde regeling der algemeone vleeschkeuringi
waaromtrent do voorstellon, naar do ondergoteekonde zich vloit, weldra de
Staton-Generaal zullon kunnen bereiken.

Na deze algomeeno toelichting zij omtrent do artikelen van hot wetsont-
werp alsnog hot navolgende aangeteekend:

Art. 1. Al moge de uitvoer van paardenvloesch ten onzent van weinig of
geen beteekenis wezen, is het regelmatig, to dezer plaatse naast de herkau-
wers en de varkens ook do eenhoevige dieron te vermolden, zijnde de drio
rubrieken, wolke volgons artikol
42 der wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad
n°. 131) onder vee worden verstaan.

Huiden, voor zoover doze niet afkomstig zyn van varkons, alsmede hoornen,
klauwen, borstels en geheel van spieren ontdane beenderen worden niet voor
eetwaar gebruikt en maken bovendien afzonderlijke handelsartikelen uit.
Werden zij te dozer plaatse niot uitgezonderd, dan zou hun uitvoer voor
technische doeleindon onnoodig worden belemmerd.

Art. 2. Zooals het voorschrift ontworpen is, zal het doenlijk wezen iederen
uitvoer van ongemerkt vleesch te verbieden. Ten einde intusschen de invoo-
ring der verbodsbepalingen zoo geleidelijk mogelijk te laten geschieden en
gelegenheid te geven naar omstandigheden te handelen, verdient het de voor-
keur, de aanwijzing der landen over te laten aan de Kroon.

13ij de voorgodragen redactie blijft do doorvoer onbelemmerd.

Vermits de begrippen geschikt voor verbruik en geschikt voor uitvoer
elkaar niet volkomen dekken — een koe bijv., welke wegens kalfziekte
wordt goslacht, is voor consumtie wel, maar wegens licht bedorf en spoedige
miskleuring voor export niet bruikbaar — zal het zaak zijn bij de keuring
uitsluitend to letten op de geschiktheid voor uitvoer.

-ocr page 55-

Do regelen, naar welke do goedkeuring en de morking van het vleesch
zullen geschieden, Worden, ingevolge het bepaalde bij art. 5, sub
d on e,
vastgesteld bij Koninklijk besluit.

Art 3. Eerste lid. Hoezeer met betrekking tot de beoordeeling van hot
vleesch, ingevolge art. 5, algemeene voorschriften ten behoeve van de keur-
meesters en hun hulppersoneel uitgevaardigd zullen worden, verdient het
aanbeveling de algemeene leiding op te dragen aan één persoon en dezen
ambtenaar tevons te belasten met het toezicht op de naleving der onder-
scheidene bepalingen. Aldus wordt eenheid in het keuringssysteem verzekerd
en zal het mogelijk wezen verschil van inzichten tot oplossing te brengen.

Tweede lid. Ten einde het keuringspersoneel in eene volkomen onafhan-
kelijke verhouding tegenover de belanghebbenden te plaatsen, is het raadzaam
hunne bezoldiging en verdere onkosten te nemen voor Rijksrekening.

Vierde lid. Het diploma waarvan hier sprake is, is dat, bodoeld in art.
15 van het bij Koninklijk besluit van 25 April 1905, n°. 110, vastgesteldo
reglement voor de cursussen in vee- en vleeschkeuring (
Nederlandscha
Staatscourant
van 4 Mei d. a. v., n°. 104).

Art. d. Onder de geldende voorschriften behoudt iedor belanghebbende
de vrije beschikking over het vleesch, waaraan het Rgksmerk wordt ont-
houden. Gevolg daarvan is, niot alleen dat voor export afgokeurd vleesch
straffeloos kan worden uitgevoord, maar ook dat hot vleesch, hetwelk hetzij
ongeschikt hetzij slechts voorwaardolyk geschikt voor consumtie is te achten,
hier te lando vrijelijk in don handel wordt gebracht.

Gelijk reeds hierboven met een enkel woord werd aangestipt, wil onge-
schiktvorklaring voor uitvoer op zich zolvo geenszins zoggen, dat hot vleesch
niet geschikt is om als voedsel van den mensch te worden gebezigd.

De zeer strenge eischen, die inzonderheid de Londensche gezondheids-
dienst aan vloosch stelt, inakon het voor do Nederlandscho autoriteiten
noodig de booordeeliiigslgn voor de geschiktheid tot uitvoer beduidend hoogor
te trokken dan uit een hygiënisch oogpunt gevórderd wordt. Zoo dient, in
overeenstemming mot de in Engeland bestaando voorschriften, het goed-
keuringsmork onthouden to worden aan allo varkens, welke aangetast zijn
door tuborculose, hoewel de doelen, welke bij locale tuberculose niet in het
lijdon botrokken zijn, zonder bezwaar voor eetwaar gebruikt kunnen wordon.
Eveneens kunnon versche beenbreuken, die tengevolge van ruwe behandeling
vóór of tijdons het slachton nog al oens bij varkens voorkomen,"oorzaak zijn
van mindere geschiktheid voor uitvoer, terwijl toch het vleesch zonder eenig
voorbehoud voor consumtie geschikt is te achten.

De Rijkskeurmeesters moeten echtor dagelijks ook vleesch uit handen geven,
wat voor eetwaar beslist ongeschikt is en desniettemin aan den Nederland-
schen consument wordt afgeleverd.

Ten einde dat euvel te keeren, wordt in dit artikel, in afwachting van het
totstandkomen eener algemeene regeling van de keuring van vee en vleesch,
voorgesteld het voor uitvoer ongeschikt bevonden vleesch te onderwerpen aan
een voortgezet onderzoek en de teruggaaf daarvan in een voor eetwaar bruik-
baron vorm te beperken tot het vleesch, hetwelk onvoorwaardelijk geschikt
is bevonden om als voodsel van den mensch te dienen of wel door sterilisatie
daartoe geschikt gemaakt is kunnen worden.

-ocr page 56-

Art. 5. Dg regeling van de verschillendo in dit artikel bedoelde punten
schijnt gevoegelijk aan (le Kroon overgelaten te kunnen worden. Het wordt
daardoor bovendien gemakkelijker oin, zoo dikwijls zulks noodig blijkt, go-
wijzigde voorschriften te geven.

a. Do hoofdbedoeling van deze bepalingen is eenerzijds eene zorgvuldige
en voor de dieren pijnlooze slachting te verzekeren en anderzijds te voor-
komen, dat oververmoeide dieren, wier vleesch daardoor minder waardigis,
worden afgemaakt.

b. Het concentreeren van de slachting en keuring voor export in om-
vangrijke, in allen deele goed ingerichte abattoirs in de belangrijkste
haven- en grensplaatsen, alsmede in enkele gemeenten van het binnenland,
ware met hot oog zoowel op het verrichten van do onderzoekingen als op
verzending van het vleesch ongetwijfeld het meest aanbevelenswaardig.

Al vleit do ondergeteekende zich, dat do thans ontworpen voorschriften
aan eene wijziging in die richting bevorderlijk zullen wezen, toch zal hot
in ieder geval zaak zijn aanvankelijk rekening te houden met de omstan-
digheid, dat de toestand van het oogenblik nog ver van die centralisatie
verwijderd is.

"Wat hot tijdstip van het onderzoek betreft, zal de keuring als regel
tusschen zonsop- en ondergang dienen te geschieden. Een van do factoren,
welke bij de beoordeeling van het vleesch in aanmerking komen, is de kleur.
Zelfs van gezonde dieren kan het vleesch ten gevolge van het voedsel een
zoodanig aanzien bezitten, dat het onraadzaam ware de goedkeuring voor
uitvoer te verleenen. In de meesto gevallen zal omtrent dit punt alleen bij
dag behoorlijk geoordoeld kunnen worden; met middelmatig kunstlicht toch
heeft zelfs volkomen blank vleesch (vet of spek) eene gcolachtige tint en is
het niet wel doenlijk hot te onderkennen van vleesch, hetwelk die kleur in
werkelijkheid bezit. De mogelijkheid is intusschen niet uitgesloten, dat do
localiteit, waar mon de keuring wenscht te doon plaats vinden, zoodanig
verlicht is, bijv. electrisch, dat do onderscheiding wel kan worden gemaakt.

c. Bij de uitwerking van de hier bedoelde punton zullen in do eorste plaats
bepalingen zijn te maken aangaande don omvang van do tor keuring aan to
biedon stukken.

Zij het ook, dat kalveren somtijds en volwassen runderen moestal in vieren-
deelen worden uitgevoerd, zoo zal het aanbevelenswaardig wezon geen kleinere
stukken dan halve dieron te onderzoeken, vermits anders de mogolijkheid
uitgesloten is do aanwezigheid to vorderen van verschillende organon, welke
juist voor de beoordeeling van belang kunnen zijn.

Wenscht een afzender na goedkeuring van een geheel of van een half dier
ovor te gaan tot verdeeling in halven, respectievelijk vierendeelon, dan zal
hij hiervan den Iiijkskeurmcester tijdig hebben te verwittigen, opdat deze in
staat zij het vleesch dadelijk van het noodige aantal merkteekens te voorzien.

De dieren, welke in den regel in hun geheel geëxporteerd worden, zooals
dit met Bchapen en varkens het geval is, zullen in ongekloofden staat aan
het onderzoek onderworpen mogen wordon.

Voorts moet vastgesteld worden, in hoeverre de aanwezigheid van organen
en andere deelen noodig is.

Het geven van regelen omtrent de inlading beoogt inzonderheid te voor-

-ocr page 57-

komen, dat liet vleesch in te warmen staat verzonden wordt en daardoor
tijdens de reis te veel lijdt.

d. De gevallen, waarin de Rijkskeurmeesters verplicht en die, waarin zij
bevoegd zijn hunne goedkeuring met betrekking tot het voor uitvoer bestemde
vleesch te onthouden, zullen evenals de maatstaf voor de beoordeeling van
de geschiktheid als eetwaar nauwkeurig omschreven dienen te worden. Met
betrekking tot do sterilisatie zal onder meer zijn aan te geven, aan welken
warmtegraad het vleesch is bloot te stellen en hoelang de bewerking moet duren.

e. Het voornemen bestaat de uitvoermerkon, onverschillig of deze ge-
stempeld dan wol aangehecht worden, zoodanig in te richten, dat het mogelijk
zal zijn, ingeval zich vragen ten opzichte van eenige zending mochten
voordoen, de herkomst daarvan op te sporen en de aangelegenheid te
onderzoekon.

Het merken van hot voor binnenlandsch verbruik onvoorwaardelijk geschikt
verklaarde vleesch zal geschieden door het aanbrengen van óén of meer
stempels, waaruit de plaats en do dagteekening van het onderzoek blijkon.

Art. (1. Met betrekking tot het tarief voor do heffing van vergoeding
van keuringskosten zullen de verschillende dieren, al naar gelang van hunne
waarde, in groepen worden verdeeld.

Yoor iedere rubriek zal de berekening geschioden per stuk, tonzij do
belanghebbende gebruik maakt van do gelegenhoid om tegen verminderden
prijs een of moer abonnementen te nemen.

Het ligt voorts in de bedoeling het tarief zoodanig in te richton, dat (1e
kosten dalen naarmate het aantal gekeurde dieren stijgt.

Art 7. Eerste lid. Opdat er gelegenheid besta het in art. 2 omschreven
verbod krachtig to doen handhaven, heeft men gomeend het hier bedroigde
maximum dor geldboete niet te laag te moeten stellen.

Art. 10. Vermits het feit, bedoeld in art. 8, op de gronden aan te govon
bij art. 11 als misdrijf zal zijn to beschouwen, wordt hier, conform het be-
ginsel van het Wetbook van Strafrocht, dat de speciale recidive bij mis-
drijven goone strafverzwarende heteekenis heeft, alleen melding gemaakt
van rocidive ten aanzien van de feiten, genoemd in de artt. 7 en 9.

Art. 11. Het is wenschclijk het, bij art. 8 strafbaar gestelde, feit te doen
beschouwen niet als eeno overtreding maar als een misdrijf:

1°. omdat de behandeling eener aanklacht wegens de daarby bedooldo
valschheid vaak een omvangrijk onderzoek met behulp van deskundigon
noodig maakt; voor zoodanig onderzoek is de hulp van den rechter-commis-
saris meestal moeilijk to missen, doch die vorm van procedure kan alleen
gebruikt worden ten aanzien van de feiten, waarvan de rechtbank kennis
noemt;

2°. omdat aan den kantonrechter eene buitengewone bevoegdheid gegovon
zoude worden, wanneer hij tot een maximum van een jaar gevangenisstraf
mocht opleggen. Volgons het goldende stelsel pleegt deze rechter slechts in
enkele gevallen gevangenisstraf te kunnon opleggen en dan nog maar van
zeer korton duur.

Art. 14. Met het oog op de verschillondo regelingen, wolke aan het in-
werkingtreden der wet vooraf dienen te gaan, is het geraden eerst later te
bepalen, wanneer de keuringsdienst een aanvang zal nemen.

-ocr page 58-

De ondergeteekende vleit zich, dat het inwerkingtreden zal kunnen plaats
vinden in het voorjaar van 1907.

De Minister van Landbouw,
Nijverheid en Handel.

Veeartsenij kundig Staatstoezicht.

Bij koninklijk besluit van 30 Augustus 1906, n°. 40 is, met
ingang van 1 September, op zijn verzoek eervol ontslag verleend
aan D. B.
YVagenaar te Kortgene, als plaatsvervanger van den
districtsveearts, wien Dordrecht als standplaats is aangewezen.

Bg koninklijk besluit van 13 September 1906, n°. 56 zijn,
met ingang van 1 October tot wederopzegging, benoemd tot
plaatsvervanger van den districtsveearts wien Groningen als stand-
plaats is aangewezen de veeartsen M.
Smit te Yeendam en A. J.
Winkel te Koevorden.

Bij koninklijk besluit van 13 September 1906, n°. 57, is benoemd
tot plaatsvervanger van den districtsveearts wien Teteringen als
standplaats is aangewezen de rijkskeurmeester
D. Hubertus te Os.

Bij koninklijk besluit van 24 September 1906, n°. 106 is, met
ingang van 1 October, benoemd tot plaatsvervanger van den
districtsveearts wien Zutfen als standplaats is aangewezen
G. H.
J. Teiivoert te Zwolle.

-ocr page 59-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende Juli en Augustus 1906.

(De cijfers tiisscheii ( ) duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwerB.

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Sehaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

---*— .....

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Hor
dt
he

a
j<

a

©

a

O

jq
S3

ïds-
>1-
d.

ó
to
f
u
01
■a
a

cs

M

%

p.
PJ

a>
fa
O

03

Juli.

Groningen . .

n

n

n

«

77

Friesland.

20

»

»

n

67 (3)

»7

91 (58)

n

1

n

Drente. . . .

2

n

tj

m

77

15 (3)

n

n

2(1)

Overijsel . . .

4

77

?;

77

6(3)

2(2)

»

Gelderland . .

7

>7

n

r>

n

5(5)

77

6(«)

Utrecht . . .

77

n

»

n

»

Noord-Holland .

2

»

»»

9 (i)

>7

»

1

Zuid-Holland

5

V

»

2(1)

1)

n

43 (13)

W

Zeeland .

8

»

»

77

77

n

5 (4)

Noord-Brabant .

8

li

Tl

V

n

n

1

7(7)

Limburg . . .

7

"

77

77

»

77

77

1

Totaal

58

m

77

77

20)

01(7)

I

77 | 151 (*)

1

77

23 (83)

n

2(1)

Augustus.

Groningen . .

I

y>

77

77

77

77

1

77

77

77

77 .

77

Friesland. . .

25

77

77

77

153 (4)

77

204 (180,

n

4(4)

77

2(i)

Drente. . . .

2

77

77

M

77

6(2)

77

2 (i)

n

77

77

77

77

Overijsel . . .

4

77

77

77

»7

77

77

5 (4)

77

3 (1)

77

77

77

Gelderland . .

3

77

77

77

77

77

4 (3)

77

3(3)

77

77

Utrecht . . .

77

77

77

57

77

77

»

;7

1)

77

Noord-Holland .

6

77

77

2(2)

77

77

4 (3)

77

2(2)

77

10(1)

Zuid-Holland

6

77

77

77

2(2,

77

106 i33;

77

2(2)

77

77

Zoeland . . .

4

77

77

>7

77

77

10 (10)

77

77

77

Yt

Noord-Brabant .

12

77

77

77

77

7 (7)

77

8(8)

77

Limburg . . .

8

77

77

77

77

-

, .

77

1

"

8(6)

1

n

Totaal . .

71

77

77

77

4(4)

159 (6)

77

344 (243)

77

30(26)

1

12(2)

(Staatscourant van 9 Augustus 1906, n°. 184 en van 12 September 1906, nü. 212.) v. E.

-ocr page 60-
-ocr page 61-

EEN GEVAL VAN OSTITIS MALLEOSA,

door

W. VAN DER BURG,

Kapitein-paardenarts, Oost-Indisch leger.
(Met een afbeelding.)

Gevallen van ostitis malleosa vindt men in de literatuur
slechts schaars vermeld, waaruit men zou mogen afleiden,
dat ze zeldzaam voorkomen. Dit mag voor de landen waar
men den malleus onder de knie heeft juist zijn, voor Indië
is dit niet het geval.

In het Geneeskundig Tijdschrift voor Neder landsch-lndié,
deel XLIII, aflevering 3, heeft de heer J. K. F. de Does
hierop reeds gewezen en tevens de casuïstiek in dit opzicht
met drie merkwaardige waarnemingen vermeerderd.

Ook ik was in de gelegenheid een vermeldenswaardig
geval van een malleotische aandoening van twee ribben
bij een paard te constateeren.

De ziektegeschiedenis van patiënte is in het kort de volgende:

Op den 15Jon October 1905 kreeg ik een Australisch rij-
paard, merrie, vaalzwart, 7 jaar oud, in behandeling dat,
luidens het voorbericht, ruim twee maanden te voren ziek
was gemeld wegens een acute zwelling op den rechter rib-
wand, welke door haar zetel en optreden tot de diagnose:
„dermatitis contusiformis, veroorzaakt door tuigdeelen" aan-
leiding had gegeven.

In behandeling genomen, was deze zwelling in absces-
vorming overgegaan, geïncideerd en daarna genezen, met
achterlating van een litteeken en geringe verdikking van
cutis en subcutis.

Voordat evenwel de punctie-opening geheel was genezen,

4

-ocr page 62-

ontstond aan de binnenzijde van het rechter tarsaalgewricht
een absces, gepaard met een acute pijnlijke zwelling van
het geheele onderbeen.

Ondanks de ingestelde behandeling vormden zich weldra
nieuwe abscessen en daarna ulcera aan dit been, terwijl ook
het andere achterbeen in het lijden betrokken raakte.

Een operatieve therapie was toegepast, gepaard met de
applicatie van unguentum cum bijodeto hydrargyrico, aan-
gezien men meende te doen te hebben met een geval van
farciminosis saccharomycotica, een ziekte welke in
Indië veelvuldig voorkomt, somwijlen hardnekkig elke therapie,
zelfs de operatieve, weerstaat \') en zonder den microscoop
den meest ervaren practicus tijdelijk op een dwaalspoor kan
brengen, door de groote overeenkomst die ze vertoont met
den cutanen vorm van malleus.

Toen ik patiënte te zien kreeg, was de toestand als volgt:

Het ondanks den goeden eetlust vrij sterk vermagerde
dier vertoonde, behalve abscessen, ulcera en litteekens aan
en oedemateuse zwelling, bilateraal, van metatarsus, tarsus
en de onderste helft van den schenkel, een absces op den
linker en een litteeken op den rechter costaalwand. De
temperatuur was 38,2, waaraan in verband met het lange
staan van dit dier geen bijzondere beteekenis kon worden
gehecht. Benevens geringe zwelling van de glandulae maxil-
lares bestond er een harde, licht pijnlijke zwelling van de

Van de vele gevallen, welke ik te Batavia zag, herinnerde ik er mij
één bij een inlieemsch paard, dat in drie weken tijds door mg zesmaal in
narcose werd geopereerd en waarbij deze ziekte zich zoo snel verbreidde,
dat ten slotte tot afmaken moest worden geadviseerd. Dat in zulke ge-
vallen de particuliere veearts, die niet over een cliniek en deskundige
assistentie beschikt, machteloos staat, zal niemand verbazen. Evenwel
teeken ik hierbij aan, dat wanneer vroegtijdig kan worden ingegrepen, een
dergelijk noodlottig verloop tot de groote zeldzaamheden behoort, tenzij
de veearts bang voor het mes en voor chloroform is. Met zalfjes-smeren
en een punctie hier en daar komt men er niet.

-ocr page 63-

lympho-glandulae cervicales superiores en der glandulae in-
guinales sinistrae.

Het absces op den ribwand werd geopend en de inhoud
op saccharomyces farciminosis onderzocht, evenwel met ne-
gatief resultaat. Aangezien het pus voor een onderzoek in
die richting gunstig materiaal was, gaf dit negatieve resul-
taat mij aanleiding voorloopig van een behandeling van de
achterbeenen af te zien, ten einde het beloop van het ziekte-
proces aldaar beter te kunnen waarnemen en ook van daar
materiaal te verzamelen voor het microscopisch onderzoek.
De temperatuur van het dier werd tweemaal per dag opgeno-
men en steeg niet boven 38,4 C. Aangezien het paard in de ge-
legenheid werd gesteld om te gaan liggen, moest deze, zooals de
ondervinding hier leert, toch als subnormaal worden beschouwd.

Ook bij het herhaalde onderzoek gedurende een week
mocht het mij niet gelukken in het secreet van de ulcera
en den inhoud der abscessen de bekende en gemakkelijk
aan te toonen ovoïde saccharomyces te vinden.

Intusschen had het clinisch beeld aan de ledematen zich
dusdanig gewijzigd, dat er geen twijfel meer bestond of ik
had met den cutanen vorm van malleus te doen, in welke
opinie ik werd versterkt door het optreden der abscessen
op den ribwand.

De lijkopening op 25 October daaraanvolgend bevestigde
volkomen de diagnose.

De bevinding was in het kort de volgende:

Cadaver vermagerd, een litteeken op den rechter ribwand
en een punctie-opening op den linker, oedemateuse zwelling
aan de beide achterbeenen van de kootgewrichten tot
halverwege den schenkel, vele abscessen, ulcera en littee-
kens aldaar, geringe zwelling van de lympho-glandulae
submaxillares en harde zwelling van de lympho-glandulae
cervicales superiores en lympho-glandulae inguinales sinistrae.

Voorste luchtwegen normaal, beide longen bevatten mul-

-ocr page 64-

tiple tuberkels tot de grootte van een erwt, waaronder
enkele met een duidelijk haemorrhagische zone en enkele
roet een kaasachtig centrum. Translucide tuberkels slechts
in gering aantal aanwezig. Craniale mediastinaalklieren ge-
zwollen, in een der pakketjes een klein pushaardje.

De 7de rib links is ongeveer te halver hoogte sterk verdikt en
de 10de rib rechts, onmiddellijk boven de aanhechting van het
ribkraakbeen eveneens. I)e pleura is ter plaatse sterk verdikt.

Buikorganen en pis- en geslachtswerktuigen vertoonen

geen afwijkingen.

Van de ver-
schillendelympho-
glandulae valt
nog het volgende
te melden.

Subniaxillair-
klieren saprijk, ge-
zwollen ; lympho-
glandulae cervica-
les superiores ge-
zwollen, de linker
bevat pus.

7de linker rib. ioa° rechter rib. Lympho-glan-

dulae subparoti-

diales en lympho-glandulae cubitales eveneens en bevatten
beide links een pushaard, wat met de lympho-glandulae in-
guinales sinistrae ook het geval is.

Pathologisch-anatomische diagnose: chronische malleus.

Na uitkoken vertoonden de twee genoemde ribben, waar-
van ik, door de welwillende hulp van een amateur-photo-
graaf, in de gelegenheid was een paar photo\'s te doen nemen,
het volgende:

De 10do rib rechts is van de aanhechting van het rib-
kraakbeen af over een lengte van ruim 7 cM. tot een

-ocr page 65-

maximum van het viervoudige verdikt. De caudale rand is
gelijkmatig gezwollen en glad, de orale meer sponsachtig,
vooral aan de laterale zijde. Het zijn de gekronkelde gangen,
welke bij deze beenproliferatie aan een spons doen denken.

De 7d0 rib links is ongeveer op de halve hoogte over een
lengte van 10 cM. verdikt. De grootste dikte bedraagt
ruim 4 cM. Deze verdikking bevindt zich in hoofdzaak
aan de mediale zijde en bevat gangen, welke bijna een
potlood kunnen opnemen.

Korte mededeelingen en referaten.

De genezing der ziekten door celzouten. — Dr. Schüssler
gat\' te Leipzig bij Schulze uit: «.Eine abgekürzte Therapie. Anlei-
tung zur biochemischen Behandlung der Krankheiten)).
Daaraan is
naar de
Tierärztliche Rundschau van 20 Augustus 1906 het
volgende ontleend.

De levensvatbaarheid der cel hangt voornamelijk af van haar
anorganische zouten. De cel is gezond, wanneer alle zouten in
de physiologische verhouding voorkomen; ontbreekt een zout in de
cel, dan ontstaat ziekte. Elke ziekte wordt genezen door aanvoer
van het zout waaraan het Organismus behoefte heeft. Evenals bij
het mesten van den grond het minimaal in den bodem aanwezige
plantenvoedsel met den mest moet worden aangevoerd (wet van
het minimum der landbouwscheikundigen), dient ook bij de
biochemische geneesmethode het onvoldoend aanwezige celzout
slechts in kleine giften te worden verstrekt. Want de cel kan
het zout het best opnemen in een oplossing, welke met de
physiologische verhouding overeenkomt. Bij gezonde menschen,
diereu en planten komen de celzouten voor in verdunningen,
welke ongeveer overeenkomen met den derden, vierden en vijfden
decimalen graad van verdunning der geneesmiddelen. Zoo bevat-
ten volgens
Bunge 1000 gr. bloedcellen slechts 0,998 ijzer, 0,132
zwavelzure kali, 3,079 chloorkalium, 2,343 phosphorzure kali,
0,683 phosphorzure natron, 0,344 natron, 0,094 phosphorzure
kalk en
0,060 phosphorzure magnesia. Het gehalte van één cel

-ocr page 66-

aan minerale stoffen is dus zeer klein. Zooals de physioloog
Schmidt door wegen en berekenen heeft gevonden, bevat een
bloedcel ongeveer het billioenste deel van een gram aan keu-
kenzout.

Overweegt men de verbazende verdunning der geneesmiddelen
bij intraveneuse en subcutane aanwending en haar voortreffelijke
werking bij deze verdunning, dan zullen de minimale doses bij
het toedienen van biochemische middelen, welke onmiddellijk van
het mondslijmvlies uit worden opgezogen, volstrekt niet belachelijk
toeschijnen.

Schüssler schrijft: «Een zeer klein gebrek aan keukenzout in
de cellen der epitheliaallaag van een sereusen zak kan een be-
langrijke sereuse exsudatie ten gevolge hebben, en een met het
kleine gebrek overeenkomende toevoer van keukenzoutmoleculen
kan de resorptie van de uitstorting veroorzaken 1»

Op grond van de quantitatieve verhoudingen der celzouten
moet ieder arts, die biochemische middelen wil aanwenden, naar
zijn berekening de dosis kiezen. Hoewel de nieuwe geneesmethode
van dr.
Schüssler juist geschoolde medici veronderstelt, artsen
die zeker zijn in het stellen van een juiste diagnose, heeft de
eenvoud der therapie de leeken geprikkeld om
Schüssler\'s methode
op eigen hand in toepassing te brengen. Indien zich uit de
biochemische beweging geen nieuwe natuurgenees-kwakzalverij
zal ontwikkelen, dan dienen de medici het goede van deze be-
handelingswijze over te nemen en de methode verder op te bouwen.
Zeer verkeerd ware het deze geneeswijze, welke tot heden alleszins
nog op speculatie berust, eenvoudig af te wijzen. Deze philoso-
phische speculatie berust echter op een volkomen wetenschap-
pelijken grondslag, op de physiologie en de anatomische pathologie.
Juist het gehalte van de pathologisch veranderde organen aan cel-
zouten en de verhouding bij verschillende ziekte-oorzaken is echter
nog weinig onderzocht. De «chemie der zieke organen» moet in
de toekomst een zelfstandig leervak worden.

De biochemie kent op van daag slechts 12 geneeszouten, name-
lijk: 1°. ferrum phosphoricum (hoofdmiddel tegen hyperaemie en
koorts); 2°. magnesium phosphoricum (hoofdmiddel tegen kram-
pen); 3°. calcium phosphoricum (hoofdmiddel tegen anaemie);
4°. kalium phosphoricum (hoofdmiddel tegen sepsis); 5°. kalium
chloratum (hoofdmiddel tegen catarrhen); 6°. natrium chloratum

-ocr page 67-

(hoofdmiddel tegen hydraemie); 7°. natrium phosphoricum (bindt
het koolzuur in het bloed); 8°. fluorcalcium (hoofdmiddel tegen
verharde exsudaten); 9*. silicea (hoofdmiddel tegen jichtig-rheu-
matische aandoeningen); 10°. natrium sulfuricum (hoofdmiddel
tegen febris remittens); 11°. kalium sulfuricum (bewerkt met ijzer
den overgang van de ingeademde zuurstof op de cel); 12°. calcium
sulfuricum (wordt zelden aangewend).

Al is nu ook de hoop van dr. Schüssler om met deze 12 mid-
delen alle andere geneesmiddelen overtollig te maken en de chirurgie
zelfs te kunnen uitsluiten, utopisch, toch vormen deze middelen
een aanwinst van onzen geneesmiddelschat en kunnen zij in de
verdunningen zonder nadeel, soms met uitnemend gevolg, worden
aangewend. Vooral bij infectie-ziekten houd ik de toediening van
kalium phosphoricum, natrium phosphoricum, ferrum phosphoricum
en kalium chloratura, intraveneus in biochemische verdunning,
voor zeer doelmatig. Op deze wijze worden aan bet bloed alle
noodige zouten toegevoerd en wordt het organismus versterkt.

W. C. S.

Nieuwe onderzoekingen omtrent liet wit worden van het
haar. —
Metsciinikoff vond reeds vóór vijf jaar dat het grijs
worden der haren op hoogen leeftijd niet was toe te schrijven
aan het dringen van lucht in de haarschacht en dat dit evenmin
van het haarzakje uitging, omdat het verdwijnen van het pigment
aan den haarwortel begint. Lucht komt slechts voor in de merg-
substantie en het haar ontkleurt bijna altijd geheel.

Metschnikoff meent de oorzaak te hebben gevonden in eigen-
aardige cellen, welke de pigmentkorrels in het haar aantasten,
vernietigen en naar buiten voeren, alwaar zij in het cutisweefsel
worden afgezet. Hij noemde die cellen daarom chromophagen.
Zij zijn van kleine, uit protoplasma bestaande aanhangsels voor-
zien ; in haren welke aan het vergrijzen zijn, ontbreken zij nooit.
In den regel komen zij op hoogeren leeftijd voor; soms ontbreken
zij echter by oude individuen of komen zij bij jonge voor.

Voor het onderzoek van de functie dezer cellen kan men het
haar van den raensch niet gebruiken, evenmin dat van oude
huisdieren.
Metschnikofp bezigde daartoe zulke dieren, waarvan
de haren of veeren \'s winters volkomen wit worden, zooals bij
den Alpenhaas (lepus variabilis) en het sneeuwhoen (lagopus

-ocr page 68-

alpinus) het geval is. Bij het hibernale wit worden ontstaan
dezelfde microscopische veranderingen als bij het seniele; alleen
zijn de chromophagen wat grooter., terwijl de veeren bij het ver-
grijzen met een lijn bruin stof bedekt worden, vooral wanneer
het ontkleuren snel tot stand komt.

De amoeboïde werkzaamheid van deze eigenaai\'dige cellen is
dus zeer groot en kan nog toenemen door sommige lichaamstoe-
standen. Het is bekend dat de mensch door hevige gemoeds-
beweging in één nacht grijs kan worden. Ditzelfde is ook bij
dieren waargenomen;
Weinland maakte melding van een spreeuw
welke wit werd nadat hij aan den klauw van een kat was ontkomen.

Een overeenkomstige vitale gevoeligheid en lichte beweeglijk-
heid van de kleuretende cellen komt nog bij andere dieren voor,
bijv. sommige batrachii (den loopkikvorsch). De kamaeleon ver-
andert zijn kleuren in enkele minuten. (
Académie des Sciqnces,
Mai 1906.) W. C. S.

De nieuwe Duitsche pharmacopoea. — In de Berliner klinische
Wochensclirift
verzoekt de voorzitter van het rijks gezondheids-
ambt en van den rijks gezondheidsraad den artsen, veeartsen en
apothekers hem hun wenschen kenbaar te maken in zake de in
bewerking zijnde nieuwe uitgave van het
Arzneibuch für das
Deutsche Reich,
vooral wat aangaat middelen welke zij opge-
nomen of geschrapt willen hebben.

In verband hiermede stelt referent de vraag of voor Neder-
land geen veterinaire pharmacopoea wenschelijk is?

W. C. S.

Slachthuizen. — De gezondheidsraad van Philadelphia maakt
bekend, dat op zijn last 20 slachthuizen zijn gesloten en 16 zijn
verbeterd. Eén eigenaar, die de voorgeschreven verbeteringen niet
wilde aanbrengen, wordt gerechtelijk vervolgd
(Med. Record, Tijd-
schrift voor Geneeskunde
, 18 Augustus 1906). W. C. S.

Piroplasmata in Nederlandsch-Indië, door J. K. F. de Does. —
Onder dit opschrift komt in het Geneeskundig Tijdschrift voor
Nederlandsch-lndië,
deel XLVI, aflevering 3, een artikel voor,
waaraan het volgende is ontleend.

De Does geeft de resultaten weer van een onderzoek over de

-ocr page 69-

piroplasmata, voorkomende in het bloed van kalveren, welke
lijdende waren aan de Javaansche kustkoorts. De praeparaten
werden gekleurd volgens
Romanowsky; hij maakte daarbij ge-
bruik van een kleurstofmengsel door
Kiewiet de Jonge aange-
geven, namelijk azur n 0,040, eosine (Höchst
b a) 0,025, methyl-
alcohol 25 c c. Samengewreven, in een mortier opgelost en
daarna gefiltreerd, blijft het mengsel maanden lang goed, mits
in het donker bewaard. Op een objectglas dun uitgestreken
praeparaten worden, na luchtdroog te zijn geworden, met 10
a, 15 druppels van het kleurstofmengsel en de dubbele hoeveel-
heid gedistilleerd water 20—30 minuten lang behandeld en
daarna met een waterstraal of zeer krachtig in een bak met
water afgespoeld. Is het praeparaat te sterk gekleurd, dan kan
men het in aqua destillata ontkleuren.

De gevonden kustkoortsparasieten zijn in 7 seriën op een
plaat bij het artikel gevoegd, waarnaast eenige vormen van piro-
plasma bigeminum voorkomen, ook volgens
Romanowsky gekleurd.

Het type der kustkoortsparasieten komt overeen met dat van
de Zuid-AfrikaaDsche kust- of Rhodesiakoorts, door
Theiler
indertijd aangegeven als piroplasma parvum. Ze komen afzonderlijk
in den erythrocyt voor, zijn belangrijk kleiner dan het piroplasma
bigeminum en komen in onderscheidene vormen (ontwikkelings-
stadia?) voor.
De Does beschrijft in elk der seriën een min of
meer afzonderlijken vorm, waarvoor referent naar het oorspronke-
lijke verwijst.

Tevens wordt de aandacht gevestigd op parasieten, welke ook
in erythrocyten voorkomen, doch steeds in gezelschap van ery-
throcyten geïnfecteerd met piroplasma bigeminum, soms tevens
met piroplasma parvum, doch nooit met dit laatste alleen. Later
zal waarschijnlijk uitgemaakt kunnen worden of zij werkelijk
bijzondere vormen vau piroplasma bigeminum zijn, dan wel een
afzonderlijk type vormen.
 J. van der Veen.

Herpes tonsurans (een geval van trichophytie b\\j een
sandellioutpaard),
door J. de Does. — In het Geneeskundig
Tijdschrift voor Nederlandsch-lndië,
deel XLVI, aflevering 3,
komt onder dit opschrift een artikel voor, waaraan het volgende
is ontleend.

Reeds in 1903 had de Does in de mededeelingen uit het

-ocr page 70-

geneeskundig laboratorium te Weltevreden over herpes tonsu-
rans, voorkomende bij uit Australië op Java ingevoerde paarden,
geschreven. Hier was het aetiologisch moment echter geen tri—
chophyton, doch een tot de microsporiën behoorende hyphomyceet,
welke in morphologische en cultuureigenschappen niet onbelang-
rijk van de trichophyton verschilde.

De op Java inheemsche paarden van Oostersch bloed leden
nooit spontaan aan de microsporie, terwijl de trichophytie bij
deze en ook bij ingevoerde paarden nooit was waargenomen.

Zeer opmerkelijk was het dus, dat de Does vrij plotseling een
geval van herpes tonsurans, veroorzaakt door trichophyton, met
behulp van den heer
L. J. Hoogkamer te zien kreeg. Een
sandelhoutschimmel vertoonde duidelijk de clinische verschijn-
selen van herpes tonsurans.

Het microscopisch beeld liet, evenals de op verschillende voe-
dingsbodems aangelegde culturen, buiten twijfel een trichophyton
onderkennen.

Voor de differentiëele diagnostiek tusschen de microsporiën en
de trichophyton verwijst referent naar het oorspronkelijke.

Behandeling [met joodtinctuur, penseelen der aangetaste, van
de korsten bevrijde plaatsen, leidde tot het gewenschte succes.
Er dient op gewezen, dat roskam en borstel het huidlijden kun-
nen verbreiden. Het verdient daarom aanbeveling de genoemde
utensiliën na aanwending bij zieke dieren te desinfecteeren.

J. van der Veen.

Saccliaromycescellen in de longen van paarden, door J. de
Does. — Ontleend aan een artikel in het Geneeskundig Tijd-
schrift voor Nederlandsch-Indië
, deel XLVI, aflevering 3, is het
volgende.

Bij onderzoekingen over malleus trof men in de longen van
paarden, onder meer, knobbels aan, welke in grootte wisselden
tusschen die van een rijstkorrel en erwt tot die van een hazelnoot.

Het bleken abscesholten te zijn, meestal omgeven door een
dikken fibreusen wand, soms zoo hard als kraakbeen.

Microscopisch kon men in het pus, door aan den rand van het
dekglas wat 5 °/o zwavelzuur of zoutzuur te laten toevloeien,
op saccharomyces gelijkende korrels aantoonen. Met zwavelzuur
ontstonden gipskristalletjes in het praeparaat, terwijl met zoutzuur

-ocr page 71-

gasbelletjes zichtbaar werden, welke grootendeels weer oplosten.

Deze saccharomjcescel heeft dus het vermogen te verkalken.
Toen dit was opgemerkt, weid aan een oorzakelijk verband met
pseudomalleus of saccharomyces farciminosa niet meer gedacht,
wat aanvankelijk geschied was.

Met een spruitzwam, in de lymphklieren van het rund door
San Fülice ontdekt en als cryptococcns lithogenes beschreven,
bleek ook geen overeenkomst te bestaan.

Een andere parasiet bij het varken, gevonden en geïsoleerd door
denzelfden onderzoeker, vertoont in haar pathogeen karakter
overeenkomst; zij veroorzaakt namelijk abscesjes in de longen,
doet echter geen verkalking ontstaan.

De door de Does bij het paard gevonden parasiet bleek tot
heden volkomen onschadelijk.

J. van der ^een.

Abattoir en veemarkt te Amsterdam over 1905. — Aan het

verslag van den directeur (D. van der Sluijs) is het volgende
ontleend:

Ter veemarkt zijn aangevoerd : 26902 runderen, 10148 kalveren,
10485 nuchtere kalveren, 5662 schapen, 53265 varkens en 5
paarden.

In het abattoir ziju geslacht en gekeurd: 37257 runderen, 18401
kalveren, 12992 nuchtere kalveren, 5045 schapen, 261 geiten,
56648 varkens, 5541 paarden en 3 ezels, bovendien voor export:
23 kalveren, 1403 nuchtere kalveren, 30 schapen en 74 varkens.

Ingevoerd werden: van runderen: 595 dieren, 87 voet en
463465 Kg. vleesch, 79016 Kg. veten 242640 Kg. afval; van kal-
veren : 98 dieren, 6 voet vleesch ; 93 nuchtere kalveren; van schapen
en geiten: 273 dieren en ]885 Kg. schapenvleesch ; van varkens:
1885 dieren en 4171 Kg. vleesch en reuzel; van paarden: 4 dieren.
Het meerendeel der aangevoerde runderen was uit nood geslacht.

Afgekeurd werden: van runderen: 667^ en 54£ dieren (600
en 10) D, 176 en 12 borst-en buiksingewanden (169 en 0), 6784
en 202 longen (5925 en 129), 2491 en 190 levers (357 en 19),

1) De achter elkander geplaatste cijfers geven aan het afgekeurde bij
dieren aan het abattoir geslacht en dat bij invoer ; de tusschen () geplaatste
cijfers het aantal afkeuringen voor
tuberculose, ook bij slachting aan het
abattoir en bij invoer.

-ocr page 72-

21 en 5 milten (19 en 1), 186 en 27 nieren (4 en 1), 58 en
53 harten (3 en 13), 484 en 31 uiers (6 en 1), 17 en 45
koppen (3 en 21£), 23 en 33 tongen (0 en 12), 6545 en 259
Kg. vleesch, 0 en 340 Kg. beenderen, 399 en 54 baarmoeders;
van kalveren: 99£ en 25 dieren (15 en 0), 3 en 6 borst- en
buiksingevvanden (2 en 0), 126 en 12 longen (30 en 1), 55 en
25 levers (5 en 0), 10 en 2 nieren, 1 en 0 railten, 2 en 2
harten, 0 en 5 tongen, 0 en 33 Kg. vleesch; van schapen: 10
en 5 dieren (2 en 0), 0 en 1 borst- en buiksingewanden, 162
en 47 longen (1 en 0), 562 en 27 levers (0 en 1), 1 en 2 nieren,
3 en 1 uiers, 2 en 2 harten, 1 en 0 milten, 17 en 0 baar-
moeders ; van geiten: 1 en 0 dieren, 0 en 1 borst- en buiks-
ingewanden, l en 0 longen, 4 en 0 levers, 1 en 0 harten; van
varkens: 1024 en 27 dieren (956 en 1), 42 en 3 borst- en
buiksingewanden (3 en 0), 1879 en 57 longen (1394 er. 2), 635
en 35 levers (483 en 1), 20 en 12 milten (9 en 0), 28 en 3
nieren (1 en 0), 3 en 1 uiers, 8 en 7 harten, 1 en 1 tongen,
0 en 50 Kg. vleesch, 13 en 1 baarmoeders; van paarden: 186
en 4£ dieren (3 en 0), 165 en 3 longen (1 en 0), 135 en 1
levers, 6 en 0 nieren, 4 en 0 milten, 2 en 0 harten, 1 en 0
koppen, 0 en 117 Kg. vleesch.

Aan tuberculose werden lijdende bevonden: van de runderen
17,70 pet., van de geslacht ingevoerde runderen 14 pet., van
de kalveren 0,14 pet., van de varkens 4,70 pet., terwijl de
ziekte werd geconstateerd bij 2 schapen en 4 paarden. Van
de runderen leden aan deze ziekte 6566 vrouwelijke dieren
tusschen 3 en 12 jaar, 5 ossen en 25 stieren.

Het vleesch van de zieke dieren afkomstig is: gezouten van
471£ rund, 4 ingevoerde runderen, van 5£ kalf en van 808
varkens;
gekookt van 119£ rund, 6 ingevoerde runderen, 9J kalf
en van 144 varkens ;
vernietigd van 9 runderen en 4 varkens.

Yan om andere redenen dan tuberculose afgekeurde dieren is
het vleesch:
gezouten van 21 £ rund, 11 kalveren, 1 schaap, 36
varkens en 7 paarden;
gekookt van 58 runderen, 17 kalveren,
5 schapen, 12 varkens en 31 paarden;
vernietigd van 32£ rund,
81 \\ kalf, 7 schapen, 1 geit, 46 varkens en 149£ paard.

De vernietiging had plaats in den destructor ; met 121 vullingen
werden ongeveer 143600 Kg. vleesch en afval tot meststof verwerkt.

Het onderzoek op trichinen had een negatief resultaat.

-ocr page 73-

De ontvangsten bedroegen f199997,04, de uitgaven f 110002,113,
zoodat er een saldo overbleef van f 89994,925, dat niet voldoende
is tot dekking der rente en aflossing van de kosten der inrichting,
daaronder begrepen de waarde van den grond.

Het aantal vleeschwinkels bedroeg op 31 December 773 en wel
454 voor rund- en kalfsvleescb, 10 voor schapenvleesch, 264 voor
varkensvleesch en 45 voor paardenvleesch; bovendien werd in de
beide Israëlietische vleeschhallen uitsluitend vleesch verkocht van
dieren op ritueele wijze geslacht.

Het aantal winkelbezoeken bedroeg 49532.

Proces-verbaal werd hierbij 10-maal opgemaakt; 9-maal volgde
veroordeeling.

Aan den dienst van publieke werken is het ontwerpen van
plannen voor een koelhuis opgedragen. v. E.

De vlekziekte der varkens en hare bestrijding. — Onder
dit opschrift verspreidde de Directie van den Landbouw een blaadje
met den volgenden inhoud.

Op vele plaatsen in Nederland heerscht thans onder de niet-
ingeënte varkens de vlekziekte.

De vlekziekte is voor Nederland eene inheemsche ziekte. Er zijn
bepaalde plaatsen waar zij, zonder voorafgaande besmetting door
een reeds aangetast varken, van zeil kan ontstaan, en wel doordat
de vlekziektebacillen op die plaatsen in levensvatbaren en virulenten
toestand aanwezig zijn. Echter breidt zij zich in sommige tijden
vooral uit door overbrenging van zieke op gezonde dieren, hetzij
doordat deze dieren rechtstreeks met elkander in aanraking komen,
hetzij doordat de smetstof, hangende aan voorwerpen of opgenomen
door het bodemwater wordt overgedragen. Langs slooten en beken,
door het voeder en het strooisel der varkens, zelfs door kleine
dieren, vooral muizen, kan de smetstof verspreid worden.

Wanneer de vlekziekte een heerschend karakter aanneemt, zooals
thans het geval is, de vlekziektebacillen zeer algemeen verspreid
zijn en hare besmettelijkheid tijdelijk belangrijk is toegenomen,
dan is het voor vele varkenshouders, in aanmerking genomen de
ongunstige omstandigheden, waaronder de varkens aldaar gewoonlijk
moeten verblijven, zeer bezwaarlijk de ziekte uit de stallen te
houden. Talrijke oorzaken, verband houdende met de wijze, waarop
de varkenshouderij wordt uitgeoefend, hebben onvermijdelijk ten

-ocr page 74-

gevolge dat de hygiëne der varkens niet zelden op grove wijze
wordt verwaarloosd. Het voortbestaan en in sommige tijden het
heerschend optreden der ziekte worden daardoor in de hand gewerkt.
In de
inenting heeft men echter een krachtig middel om de gezonde
varkens tegen de vlekziekte te beschutten, niettegenstaande die
dieren aan de besmetting blootgesteld en zelfs met de vlek-
ziektebacillen bezoedeld kunnen worden.

Zooals bekend is, stelt de Rijksseruminrichting serum en ent-
stoffen o. a. ook tegen de vlekziekte voortdurend
gratis ter be-
schikking en de ervaring heeft thans afdoende geleerd, dat de
ziekte onder de ingeente varkens slechts bij hooge uitzondering
voorkomt.

Ook is het serum, aangewend zonder de cultuur, een uitstekend
middel om de aangetaste varkens te genezen. De geneeskrachtige
werking van het serum treedt evenwel vooral dan duidelijk op
den voorgrond, wanneer de dieren worden ingespoten als de ziekte
nog in het begin is. Bovendien moet de inspuiting in den regel
herhaald worden,
hetgeen niet zelden verzuimd wordt.

Het. is veelal geheel onvoldoende de aangetaste varkens slechts
eenmaal met serum te behandelen.

Ofschoon het bekend is, wordt het hier nogmaals nadrukkelijk
gezegd, dat zieke en verdachte varkens slechts met het serum
mogen ingespoten worden en niet met de cultuur. De cultuur
bestaat uit vlekziektebacillen, waardoor gezonde dieren onvatbaar
gemaakt worden, maar die in staat zijn de vlekziekte bij de aan-
getaste varkens te doen toenemen.

Nu op sommige plaatsen de vlekziekte zeer hevig heerscht en
de smetstof daardoor langs vele wegén verspreid wordt, staat de
veearts aan het gevaar bloot, dat bij reeds aangetaste of besmette
varkens inent, ofschoon hij in de meening kan verkeeren, dat de
dieren gezond \'of niet besmet zijn. De inspuiting der cultuur
heeft dan eene schadelijke uitwerking, zij zal het uitbreken der
ziekte bevorderen.

Het verdient daarom thans ernstig overweging in plaatsen,
waar de ziekte zeer hevig heerscht, de dieren eerst met serum in te
spuiten en de inenting met
cultuur en serum 12 dagen later te doen.

Het doel van deze circulaire is, om de veehouders en sommige
veeartsen andermaal opmerkzaam te maken:

a. op de Rijksseruminrichting, die serum in overvloed in voor-

-ocr page 75-

raad heeft en die dit voortdurend gratis ter beschikking stelt
om de ziekte te bestrijden ;

b. op het feit, dat de aangetaste dieren bij den aanvang der
ziekte en dikwijls bij herhaling met het serum moeten be-
handeld worden;

c. op de noodzakelijkheid, dat thans in zeer verdachte plaatsen
de serumbehandeling aan de voorbehoedende enting met
cultuur behoort vooraf te gaan.

Dat de vlekziekte door de inenting met veel succes kan be-
streden worden, blijkt duidelijk uit het feit, dat in 1905 van
82313 gezonde varkens, die ingeënt werden, slechts 92 dieren
overleden.

Wanneer men nu weet, dat volgens de statistiek van 1904 in
geheel Nederland ruim tienmaal meer varkens aanwezig zijn,
n.1. 861840 stuks, dan zouden naar bovengenoemden maatstaf,
wanneer alle gezonde varkens werden ingeënt, jaarlijks slechts
ongeveer 960 dieren in Nederland aan vlekziekte moeten sterven.
Inderdaad zou echter dit, getal nog geringer zijn, aangezien de
bovenbedoelde 82313 stuks ingeënt werden in streken, waar de
vlekziekte gewoonlijk veel slachtoffers maakt. In die streken toch
werden n.1. in genoemd jaar ruim 11000 zieke of verdachte
dieren aan de behandeling met serum onderworpen.

Verharde melasse en molascuit. — Eenigen tijd geleden
werden in dit blad inededeelingen gedaan omtrent een nieuwe
vinding in zake het verharden van melasse, die vroeger werd
weggeworpen. Die vinding heeft niets geheimzinnigs; iedereen
kan zich bijv. op de suikerfabriek Bandaiin bij Blitar overtuigen
van de eenvoudige wijze, waarop deze stroop in krandjangs wordt
gegoten en daarin verhardt, zoodat men er met geen mes in
kan komen. Deze verharde stof blijft niettemin zeer hygrosco-
pisch, zoodat bij eenig langdurig verblijf in een warme, vochtige
ruimte de krandjangs eenigszius gaan lekken. Van verscheidene
fabrieken is dit product reeds opgekocht; het wordt naar Europa
uitgevoerd en, naar wij vernamen, vrij goed betaald. Ook in
Engelsch-Indië, waar deze melasse door de bevolking gegeten
wordt, interesseert men zich bijzonder voor dit Javaansch product.

Verder is men in den Oosthoek — evenals in het Cheribonsche —
op enkele fabrieken begonnen met de fabricage van molascuit,

-ocr page 76-

een veevoeder uit melasse en ampas vervaardigd, dat in Engeland
zeer gewaardeerd schijnt te worden.
(N. Rott. Crt., 18 Sept. 1906.)

(Soer. Hbd.)

De Australische ponies voor het leger in Ned.-Indië. —

Over het lossen en afleveren van deze eerste bezending, te Se-
marang, wordt aan de
Java-Bode het volgende gemeld.

Bij het lossen op den 12den en den 13den dezer der door het
gouvernement aangekochte Australische gaarden uit het stoom-
schip Darius, te Semarang, was het het bekende liedje, nl. oneenig-
heid, wie de viervoeters aan wal moest brengen en het zich
losrukken der jonge paarden.

Het verschijnsel «beenenbrekerij» kwam gelukkig niet voor.
Wanneer men, wat die oneenigheid betreft, dadelijk de papieren
had ingekeken, zouden over deze kwestie niet zooveel woorden
vuil zijn gemaakt. Kiss leverde de paarden tot op den wal,
droeg geen risico; deze was voor het gouvernement, ergo de
subagenten te Semarang, het kantoor
Soesman, waren de leiders
bij het lossen. Men ziet het vaak, dat bij groote zeetransporten,
waarbij het vervoermiddel niet aan alle comfort beantwoordt,
sterfgevallen voorkomen. Dezen keer gaf het geen stribbelingen,
maar wanneer \'t vee voor de comsumptie gold, was de veterinaire
politie hier van noode.

In het geheel waren er 318 paarden te lossen; onderweg stierven
er 13, zoodat te Semarang 305 stuks aankwamen (203 voor de
cavalerie en 102 voor de artillerie).

De Darius had haar beneden-, boven- en sloependek voor de
rossinanten ingeruimd. Benedendeks hadden de immigranten het
meest te lijden van de warmte.

Het lossen ging als volgt: plm. 30 paarden werden over ge-
maakte bruggen, bedekt met canvas, aan de hand geleid en op
de Henriette overgebracht, die op haar beurt ze deed landen.
Aan wal werden de cavaleriepaarden van die der artillerie ge-
scheiden. Van de eerste braken er verscheidene los door de onhan-
digheid van Kromo. Hiervan kwamen enkele in de viscbvijvers
terecht, andere lieten zich niet meer opvangen, zoodat er niets
anders overbleef dan de laatste naar de treinstallen te Bodjong
op te drijven. De artilleristen marcheerden naar bet arsenaal,
gelegen in de benedenstad.

-ocr page 77-

Begrijpelijkerwijze zijn zulke dieren, welke zoo pas de wildernis
verlieten en voor het eerst met menschen in aanraking komen,
niet al te zachtaardig; dit ondervond de artillerie-officier van
Banjoe-Biroe.

Den 16den vertrokken 30 artilleriepaarden per spoor naar Banjoe-
Biroe. Men deed zulks, daar de hoeven der ponies in dusdanigen
staat verkeerden, dat marcheeren naar de plaats van bestemming
eene onmogelijkheid was. De laatste trein bracht dan ook onder
een hevige regenbui de toekomstige snelvuurbespanningen te
Ambarawa. Reeds bij het uitladen kwamen de bonkige, schon-
kige, what you call karrenpaarden van Holland, met hunne lange
winterharen ons in herinnering. Enkele van de vermoeide stakkers
liepen kreupel. De rest der trek- en draagponies moest per pedes
aankomen.

Den 18den zal Salatiga zijn nieuwe logés inhalen.

Het mocht ons gelukken op het stoomschip Darius toegang
te verkrijgen, waar wij nog gelegenheid hadden pl. m. 30 ponies,
bestemd voor den heer
Abrams te Singapore, te aanschouwen.
Hemel I Welk een verschil!

Zoo schunnig en armoedig onze nienwkoopjes er uitzagen, zoo
weldoorvoed, in good condition, waren die
Abrams\' paarden.
De oorzaak ligt hierin, dat ponies, bestemd voor Singapore, in
Australië
eerst een maand of viel\' op stal gehouden worden,
waar ze aan het toekomstige krachtvoeder leeren wennen en waar
men niet zuinig is met bijvoer.

Hierdoor zijn de dieren ook krachtiger en verdragen eene zee-
reis beter.

Onze eenhoevers blijven daarentegen in een paddock, waar
slechts gras te hunner dispositie is, m. a. w. zij groeien in den
wilden staat op, komen ongeciviliseerd op Java aan, waar hun
gesneden gras, wat padi en gabah wacht. Van het overgangsvoer,
«Chaff», zijn 102 zakken naar Banjoe-Biroe, 82 zakken naar
Salatiga opgezonden, terwijl bij het lossen 36 zakken zijn
verbruikt. Dit alles werd door het kantoor
Soesman kosteloos
verstrekt.

Welk lot over het geheele transport is beschoren, zal van klimaat,
wijze van voeding en dressuur afhangen. Een opinie uitspreken
over de paarden als troepenpaard, kunnen wij nu nog niet. Zeker
loopen er goede typen onder, maar dat kan allicht bij zoo\'n

-ocr page 78-

boogen inkoopprijs. Men wete, dat er in Australië paarden voor
f50 a f60 te verkrijgen zijn. (AT.
Rott. Crt., 18 Sept. 1906.)

Een begeerlijke positie voor een veearts? — Bij

menig jong collega zal, dunkt mij, deze vraag gerezen zijn na
het lezen van de October-aflevering van dit maandblad, waarin
onder «Staatsbegrooting voor 1907» wordt medegedeeld, dat ten
behoeve van de.opleiding van inlandschö veeartsen in Nederlandsch-
Indië onder meer te rekenen zal zijn op:

een jong veearts, boven de formatie uit Nederland te zenden,
die uitsluitend bestemd zal zijn voor het geven van lessen en
dus geen particuliere praktijk zal mogen uitoefenen.

üe begin-bezoldiging zal f 350 per maand bedragen, met
3 jaarlijksche verhoogingen van f 75 \'s maands tot een maximum
van f 500.

Ik stel mij voor deze vraag zeer in het kort te beantwoorden.

Afgezien van de moeilijke taak, welke deze jonge collega zal
hebben te vervullen, is elke betrekking in burgerlijken dienst in
Nederlandsch-Indië met een maximum-traktement van f 500
\'s maands, ook al wordt die hoogste bezoldiging reeds na 6 jaar
bereikt, een weinig begeerlijke. Ze geeft na 20 jaar dienst
in Indië slechts f 1500 pensioen, is te gering om te oeconomi-
seeren, ontoereikend om kinderen voor hun opvoeding naar Europa
te zenden en doet den bekleeder in het groote ambtenaarsgezin
in Indië, waar men in veel gevallen gerangschikt wordt naar de
bezoldiging, zulk een bescheiden plaats innemen, dat zelfs de
onderwijzers hem in dit opzicht voorbij streven.

Ik ken dan ook geen anderen tak van dienst dan den vee-
artsenijkundigen, waarbij men gestudeerde ambtenaren op
een dergelijk maximum-traktement durft te vragen.

Bèta.

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde.

Verslag omtrent den toestand van de bibliotheek
der Maatschappij over 1905/1906.

Het afgeloopen jaar was voor de bibliotheek onzer Maatschappij
van zeer groot belang, niet alleen omdat er veel nieuws bij kwam,

-ocr page 79-

omdat er veel gebruik van werd gemaakt of omdat er een nieuwe
boekenkast werd aangekocht, maar vooral omdat zij werd verplaatst.

Met uitzondering van den allereersten tijd, toen zij werd onder-
gebracht in een der lokalen van Buitenlust (Maliebaan), werd
al spoedig toestemming verkregen haar te plaatsen in het houten
hulpgebouw aan \'s Rijks veeartsenijschool en wel in het niet meer
in gebruik zijnde zoölogisch museum. Dit hielp al veel, maar
groot was de vooruitgang toen de verzameling een plaats kreeg
in de zitkamer van ondergeteekende, dus in het voorgebouw.
De ruimte aldaar werd echter langzamerhand te klein, te meer wijl
ook de verzamelingen voor het onderwijs werden uitgebreid en
plaatsruimte eischten.

Het gevolg daarvan was dat, toen ondergeteekende zelf moest
verhuizen, hij naar een woning omkeek, waarin tevens ruimte was
voor de bibliotheek. Na eenige moeite slaagde liij daarin volkomen.

De bibliotheek is thans geplaatst «PLompetorengracht 14\'";»
gaarne worden aan dit adres de aanvragen ingewacht en de boeken
terug ontvangen.

Door het overbrengen is er eenige verwarring ontstaan en
dit zal bij aanvragen mogelijk wel eens tot moeilijkheden aan-
leiding geven, maar ik hoop dat dit bezwaar binnen enkele
maanden overwonnen zal zijn en dat ik daar mijn snipper-
uurtjes geregeld aan de bibliotheek zal kunnen wijden. Dan
kan in de eerste helft van 1907 een vervolg verschijnen op den
catalogus, benevens een lijst vau alle personen (met enkele bij-
zonderheden), die in Nederland het recht hadden of hebben tot
het uitoefenen van de veeartsenijkundige praktijk (in vollen om-
vang) en vau allen die hun diploma aan \'s Rijks veeartsenijschool
hebben verkregen. Voor dit laatste riep ik reeds uw medewerking
in op blz. 768 van deel XXXIII van ons Tijdschrift, welk ver-
zoek ik hierbij gaarne in herinnering breng.

Behalve het in de bijlagen genoemde werden mij door 39 per-
sonen (waarvan
3 niet-veeartsen) 235 stukken toegezonden,
waaronder ook thans enkele oudere, maar meerendeels in het ver-
slagjaar gepubliceerd.

Onder hartelijke dankbetuiging aan hen allen volgen hier de
namen 1) (de bijgevoegde getallen duiden het aantal stukken aan):

Mogelijk zyn door de verhuizing enkele namen vergeten, maar voor alle
stukken welke ik ontving, is dank betuigd. v. E.

-ocr page 80-

H. Anker te Oudewater 11, T. A. L. Beel te Roermond 51,
dr. L. de Blieck te Rotterdam 2, P. D. Beunders te Groningen 1,
dr. C. L. van der Burg te Utrecht 1, W. van der Burg te Sa-
latiga
1, M. G. de Bruin te Utrecht 12, dr. D. J. Copper DJzn.
te Rotterdam 1, J. K. F.
de Does te Weltevreden 6, J. J. F.
Dhont- te Rotterdam 1, H. L. Ellerman Lzn. te Dordrecht 15,
D. F. van Esveld te Utrecht 15, P. H. J. Gasille te Noord-
welle 11, K. Hoefnagel te Utrecht 19, dr. H. C. \'t Hoen te
Magelang
2, L. J. Hoogkamer te Weltevreden 1, A. Houwink Lzn.
te Marum 1, d . D. A. de Jong Jzn. te Leiden 1, H. M. Kroon
te Deventer 20, A. van Leeuwen te Utrecht 7, H. J. Lemmens
te Maastricht 1, H. J. C. van Lent te Tiel 1, dr. J. A. van der
Linde te Salatiga 1, A. Marcus te Maastricht 4, dr. H. Markus
te Utrecht 1, A. A. Overbeek te Steenwijk G, d1\'. J. D. van der
Plaats te Utrecht 4, John Plet te Heeren veen 1, dr. J. Poels
te Rotterdam 2, E. A. L. Quadekker te Njjmegen 2, J. Z. Risch
te Goes 7, L. J. M. Rijnenberg te Arnhem 1, J. W. Roelofks
te Texel 1, dr. A. ten Sande te Gouda 1, P. Schat te Soerabaia 1,
W.
C. Schimmel te Utrecht 15, D. van der Sluijs te Amster-
dam
3, M. van der Vliet te Kruiningen 1, dr. A. W. H. Wirtz
te Utrecht 3.

Er werd ditmaal veel meer gebruik gemaakt van de bibliotheek
dan vroeger; aan 42 personen (waaronder 12 in de gemeente en
waarvan 8 geen veeartsen
zijn) werden 187 nummers toegezonden.

Ondergeteekende beveelt ook thans de bibliotheek gaarne bij
allen aan.

Utrecht, 15 September 190ii.

Namens het\' Hoofdbestuur,
De penningmeester-bibliothecaris,
van Esveld.

Bijlagen.

1. Tijdschrift voor Veeartsenijkunde, deel XXXI1L

2. \'s Rijks veeartsenijschool te Utrecht. Programma der lessen
voor het schooljaar 1905/06 en 1906/07.

3. Friesch Rundvee-stamboek. Verzamelboek 1905.

4. Id. id. 1906, Afl. XXXII.

5. Id. id. Hulpstamboek 1906, afl. XX.

-ocr page 81-

6. Paardenstamboek voor de provincie Friesland 1906, afl.
XXV111.

7. Statistisch overzicht der bij het Nederlandsche leger hier te
lande in het jaar
1903 behandelde zieke paarden. \'s-Graven-
hage
1904.

8. Verslag aan de Koningin van de bevindingen en handelingen
van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht in het jaar 1903.
\'s-Gravenhage 1905.

9. Veterinaire Studenten-almanak 1906. Harlingen, F. van der
Zwaag 1906.

10. Verslagen en mededeelingen van de afd. Landbouw. Verslag
over den landbouw in Nederland over 1904, n°. 3, 1905.

11. Besluiten op veeartsenijkunde, \'s Rijks Veeartsenijschool, de
Rijksseruminrichting, paardenfokkerij, vleeschkeuring, enz.
betrekking hebbend.

12. Mededeelingen uit het Geneeskundig Laboratorium te Wel-
tevreden
1905.

13. Geneeskundig Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië 1905.

14. Mededeelingen en berichten van de Geldersch-Overijselsche
Maatschappij van Landbouw over 1905, I en II.

15. Nederlandsche pharmacopee. Vierde uitgave. Amsterdam, J.
H.
de Bussy 1905.

16. Pharmacopoea Nederlandica. Editio quarta. Amstelodami, J.
H.
de Bussy MGMV.

17. Koninklijk besluit van 23 Januari 1906 (Staatsblad n°. 8)
tot vaststelling van de vierde uitgave der Nederlandsche
Pharmacopee.

18. Koninklijk besluit van 24 Januari 1906 (Staatsblad n°. 9)
tot nadere aanwijzing van de geneesmiddelen, bedoeld in
het vierde lid van art. 9 der wet van 1 Juni 1865 (
Staats-
blad
n°. 60).

19. Beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken
van 1 Februari 1906, n°. 1094, afd. B. B., houdende nadere
vaststelling van de lijsten van vergiften en van genees-
middelen, bedoeld in de artt. 7 en 30 der wet van 1 Juni
1865 (
Staatsblad n°. 61).

20. H. Veenstra en A. van Leeuwen, Handleiding ten dienste
van cursussen in paardenkennis. Groningen, Erven B.
van
der
Kamp 1905.

-ocr page 82-

21. E. A. L. Quadekker, Het paardenboek III. Zutphen, Schille-
mans
en van Belkum 1905.

22. IX L. van Itallie, Opwyrda\'s algemeeue en bijzondere recep-
teerkunst ten dienste van apothekers, artsen en veeartsen.
Zevende druk. Amsterdam, D. B.
Centen 1906.

23. C. Sleeswijk, Onvereenigbaarheid van geneesmiddelen, 2de druk.
Bussum, J. A.
Sleeswijk 1906.

24. Dr. J. Sciioondermark Jr. Een bacteriologische les aan leeken.
Amsterdam, W. B.
Moransard 1906.

25. Veeartsenijkundige bladen voor Ned.-Indië, deel XVII, afl. 4;
deel XVII I, afl. 1 en 2.

26. Weekblad voor zuivelbereiding en veeteelt, llde jaargang
compleet; I2de jaargang n03. 1—23.

27. Hippos, weekblad gewijd aan de belangen van paardenfokkerij
en van paardensport, 15de jaargang compleet; 16dc jaargang
n08. 1—14. ,

28. Het Paard, geïllustreerd weekblad voor fokkers, houders en
liefhebbers van paarden, llde jaargang compleet; 12de jaar-
gang n08. 1—36.

29. Landbouw-weekblad, 14do jaargang compleet; 15de jaargang
n0B. 1 — 36.

30. De Veldbode, weekblad voor land- en tuinbouw enz. nos.
140—192.

31. Friescli Weekblad, gewijd aan de belangen van volkswelvaart,
landbouw en veeteelt, n08. 298—349.-

32. Cultura, uitgave van de Vereeniging van oud-leerlingen der
Rijkslandbouwschool, 16do jaargang compleet; 17dc jaargang
n08. 1—9.

33. Tijdschrift voor Nijverheid en Landbouw in Ned.-Indië,
deel LXXI compleet, deel LXXII.

34. De Hoefsmid, 10de jaargang compleet, 1 lde jaargang n"8. 1—8.

35. Weekblad van het Nederlandsch Tijdschrift voor geneeskunde,
deel II 1905 en I 19U6 compleet, deel II 1906 nos. 1—10.

36. Geneeskundige Courant, jaargang 59 compleet; jaargang 60
nos. 1—36.

37. Militair Geneeskundig Tijdschrift, deel IX compleet; deel X
8. 1—3.

38. Pharmaceutisch Weekblad, 42"te jaargang compleet; 43ste
jaargang nos. 1—36.

-ocr page 83-

39. Tijdschrift voor sociale hygiëne en openbare gezondheids-
regeling, 7de-jaargang compleet; 8ste jaargang n08. 1—9.

40. Fortschritte der Veterinär-Hygiene, Jahrgang III vollständig ;
Jahrgang IV n03. 1 — 5.

41. Zeitschrift für Fleisch- und Milchhygiene, Jahrgang XVI,

42. Deutsche tierärztliche Wochenschrift, Jahrgang XIII voll-
ständig; Jahrgang XIV n03. 1—36 (except n03. 33 und 35).

43. Tierärztliches Zentralblatt, Jahrgang XXVIII vollständig ;
Jahrgang XXIX n03. 1—25.

44. Schweizer Archiv für Tierheilkunde, Band 47 vollständig.
Band 48 n03. 1—5.

45. Recueil de médecine vétérinaire, tome XII complet; tome
XIII n°3. 1 — 16.

46. Revue vétérinaire, année XXX complète; année XXXI nos.
1-9.

47. Le progrès vétérinaire, année XVII et XVIII, premier semestre
complète; année
XIX n03. 1—5.

48. Le bulletin vétérinaire, u03. 136 — 139.

49. Revue générale de médecine vétérinaire, n08. 66—90.

50. Annales de médecine vétérinaire, année LIV complète;
année LV n08. 1—8.

51. L\'Echo vétérinaire, année XXXV complète; année XXXVI
n08. 1 — 6.

52. Archives des sciences biologiques à St. Pétersbourg, tome
XI complet; tome XII n08. 1—2.

53. The Journal of comparative pathology and therapeutics, vol.
XVIII complete; vol. XVIX n08. 1—2.

54. Maanedsskrift for Dyrlaeger (Kopenhagen), Band XVII
n03. 4—12; Band XVIII n»3. 1 — 4.

55. Arhiva veterinaria, volum II n03. 4—6; volum III n03. 1—3.

56. Archivio di farmacologia sperimentale e scienze affini, Anno
IV vol. 7—12, Anno V vol. 1 — 9.

57. Communico, veterinair studenten maandblad, jaargang I com-
pleet; jaargang II n08. 1 —10.

-ocr page 84-

Bibliotheek van Hollandsche veeartsenijkundige

werken.

(25s\'£ vervolg.)

Van den heer H. Anker te Oudewater:

Eenige Scboonhovensche couranteD van 1903 en 1904, bevattende
mededeelingen over de keuring van vee en vleesch te Schoonhoven.

Van den heer T. A. L. Beul te Roermond:

Slachthuis te Sittard afgeketst. Verslag Gemeenteraadsvergade-
ring van 26 Maart 1906. Limb. Koer., 27 Maart 1906.

Behandeling in den Gemeenteraad van: Rapport van de slacht-
huis-commissie van openbare werken in zake het voorstel van
B. en W. tot het bouwen van een nieuw slachthuis op het terrein
«de Verre Kamp» te Venloo. Venl. Crt., 21 April 1906.

T. A. L. Beel, De Peel in. De natuur in, VI, 1905.

Idem, De torenuil. Idem VII, 1906.

Jos. Foelen (Provinciaal veearts). Het schurf der Schaapen,
(manuscript).

Rijkscursussen voor vee- en vleeschkeuring (met afbeelding).
De Week, 16 December 1905.

T. A. L. Beel, Verpleging van wol vee. Limb. Landb.bond.,
27 Jan. 1905.

Idem, Weersgesteldheid en Weersinvloed. Id. 28 April, 26 Mei,
30 Juni 1905.

Idem, Dreigende vleeschprijzen. Idem 26 Mei 1905.

Idem, Het conserveereu van eieren voor den winter. Idem 28
Juli 1905.

Idem, Kruiden. Idem 25 Aug. 1905.

Idem, De Staatsslachtverzekering in het Koninkrijk Saksen
1904. Idem 29 September 1905.

Idem, Een korte ruitijd bij onze huisvogels. Idem.

Idem, Nadeelige gevolgen van plotselinge voederwisseling.
Idem 27 October 1905.

Idem, De invloed van de voeding op vleeschkwaliteit, melk en
boter. Idem.

Idem, Manen, staart en behaug der beenen bij het paard.
Idem 22 Decemb. 1905.

Idem, De voedingswaarde van groenten. Idem.

-ocr page 85-

T. A. L. Beel, Iets over veranderingen bij het wild na den
dood. Geïllustreerd Wkbl. Avicultura, 5 Mei 1905.

Idem, De beweging der dieren, Idem 7 April 1905.

Idem, Het vliegen onzer vogels. Idem 9 Juni, 14 Juli 1905.

Idem, Vergiftiging bij papagaaien door bittere amandelen.
Idem 21 Juli 1905.

Idem, Iets over de natuurlijke historie van het konijn, Idem
28 Juli 1905.

Idem, Het trekken onzer vogels. Idem 25 Augs. en 22 Septb. 1905.

Idem, Leporiden. Idem 1 Septb. 1905.

Idem, De beweging der vogels. Idem 8 Septb. 1905?

Idem, De ontleedkunde der vogels. Idem 13 Octb. 1905?

Idem, De houtteek bij jachthonden. Idem.

Idem, Moederkonijnen, die de jongen opvreten. Idem 17 Nov. 1905.

Idem, Vreemde voorwerpen in keel en slokdarm der honden. Idem.

Idem, Kaliumvergiftiging bij kippen op een buskruitfabriek.
Idem 1 Decemb. 1905.

Idem, Luchtschipvaarders gedurende het beleg van Parijs 1870
— 1871. Vrij vertaald. Venl. Crt., 31 Jan. 1906.

Idem, Bestrijding van schadelijke insecten en plantaardige
parasieten in den winter. Limb. Landb.bond, 26 Jan. 1906.

Idem, Een visite bij Toon. Idem 23 B\'ebr. 1906.

idem, Een drietal vergiftige planten. Idem 27 April 1906.

Idem, Iets over vlas-industrie. Idem 31 Mei 1906.

Idem, Een en ander over meikevers. Idem.

Idem, Een wandeling in Noord-Limburg. De natuur in, VI, 1906.

Idem, Onze gevleugelde vrienden. Onze gevl. vrienden, 6 April
1906.

Idem, De tortelduif. Idem 13 April 1906.

Idem, De aardzwaluw. Idem 20 April 1906.

Idem, Prijzen van rasvogels in Engeland. Idem 27 Apr. 1906.

Idem, De bergvink en een vreemde verschijning op den hoen-
derhof. Idem 4 Mei 1906.

Idem, Eieren na vleeschvoeding. Idem 11 Mei 1906.

Idem, De grootste hoenderfokkerij ter wereld. Idem 13 Juli 1906.

Idem, Iets over konijnen. Een waarschuwend woord aan
konijnenfokkers. Idem ld.

Idem, Een aardig vogeltje. Onze gevl. vrienden, 18 Mei 1906.

Idem, Onze leeuweriken. Idem 25 Mei 1906.

-ocr page 86-

T. A. L. Beel, De draaihals. Idem 8 en 15 Jan. 1906.

Idem, Eeu wandeling door het riet. De natuur in, VII, 1906.

Idem, Rattenverdelging. De Nieuwe Koerier, 6 Maart 1906-

Van dr. L. de Blieck te Rotterdam:

L. de Blieck, Untersuchungen über das Wesen und die Aetio-
logie der Flecknieren (Nephritis fibroplastica) der Kälber. Berlin,
L.
Schumacher 1906.

Dr. L. de Blieck, Het verwerpen, de onvruchtbaarheid en het
opbreken bij runderen en paarden. \'s-Gravenhage, Gebr.
van
Langenhuysen 1906.

Van den \'heer P. D. Beunders te Groningen:

P. D. Beunders, Verslag omtrent den toestand en de exploi-
tatie van het openbaar slachthuis te Groningen gedurende het
jaar 1905. •

Van dr. C. L. van der Burg te Utrecht:

C. A. Penning, Les trypanosomoses aux Indes Neerlandaises
Janus 1904 et 1905.

Van den heer W. van der Buiig te Salatiga:

Handleiding ten gebruike bij het onderwijs in de paarden-
kennis op de kaderscholen der bereden wapens, met atlas. Batavia,
Landsdrukkerij 1900.

Van den heer M. G. de Bruin te Utrecht.

A. van Leeuwen, Poging tot zelfmoord (tuberculose door melk).
Ned. Landb. Wkbl., 9 Sept. 1905.

Idem, Bestrijding van miltvuur. Idem.

Idem, te Leiderdorp. Bestrijding van miltvuur. Idem.

Idem, Het Friesche melkschaap. Idem 16 Sept. 1905.

J. Brinkman Hz., Bestrijding van miltvuur. Brief van A. van
Leeuwen. Idem.

C. Knigge, Miltvuur. Idem.

M. G. de Bruin, Der Unterricht in der praktischen Geburts-
hilfe. Berl. tierärztl. Wochenschr. 1905, n°. 48.

Idem, Aetiologie der uierontstekingen. Wkbl. v. Zuiv. en Veet.,
20 Maart 1906.

C. H. A. van Appeltere, De huidige varkensziekte. Maas- en
Waalsche Crt., 20 Sept. 1905.

-ocr page 87-

Dr. J. Poels, Klachten over Rijksserum. Ned. Landb. Wkbl.,
30 Sept. 1905.

Dr. A. W. H. Wirtz, Nota betreffende de grenssluiting van
Duitschland voor den invoer van rundvee uit Nederland. Idem
21 Oct. 1905.

A. van Leeuwen, Moet het vee in de weiden gedekt worden
of niet? Idem 28 Oct. 1905.

Van dr. D. J. Copper D.Jzn. te Rotterdam:

D. J. Copper D.Jzn., Der Uebergang bestimmter Stolle von
der Mutter in das Frucktwasser und in den Fötus. Experimen-
teller Beitrag zur Lehre des Stoffaustausches zwischen Mutter und
Frucht. Inaugural-Dissertation. Utrecht.
P. den Boer 1905.

Van den heer J. K. F. de Does te Weltevreden:

J. K. F. de Does, Plaies d\'été, dermatitis granulosa s. derma-
titis verminosa pruriens. Geneesk. Tijdsch. v. Ned.-Ind. XLV, 1905,

Idem, Piroplasmosen in Ned.-Indië. Idem.

Idem, Trypanosomes et trypanosomiases, par A. Laveran et
F. Mesnil. Idem XLIV, 1904.

Idem, Dermatitis granulosa, plaies d\'été, dermatitis verminosa
pruriens. Idem
XLVI, 1906.

Idem, Herpes tonsurans. Een geval vau tricbophytie bij een
sandelhoutpaard. Idem.

Idem, Piroplasmata in Nederlandsch-Indië. Idem.

Van den heer J. J. F. Dhont te Rotterdam:

J. J. F. Dhont, Verslag omtrent den toestand van het Open-
baar slachthuis
te Rotterdam over het dienstjaar 1905.

Van den heer H. L. Eleerman Lzn. te Dordrecht:

Bestekken en teekeningen van het openbaar slachthuis te
Dordrecht.

Verordening, dato 20 Maart 1906, op het gebruik der gemeente-
slachtplaats te Dordrecht.

Instructie, dato 20 Maart 1906, voor den directeur.

Idem, idem, voor den keurings-veearts, tevens onder-directeur.

Verordening, idem, krachtens art. 4, sub 3° der hinderwet.

Idem, idem, regelende het toezicht op vee en vleesch.

-ocr page 88-

Verordening, dato 20 Maart 1900, op de heffing en invorde-
ring van rechten voor den dienst.

Besluit van Burgemeester en Wethouders, dato 25 April 1906,
houdende vaststelling van de keurmerken.

Idem, idem, ter vaststelling van de plaatsen, waar het vleesch,
na de keuring, van merken zal worden voorzien.

Algemeen reglement, dato 22 Mei 1906, op de gemeente-
slachtplaats.

H. L. Ellerman Lzn., De eigenschappen van goede melk-
koeien. Verslag voordracht. N. v. d. D., 28 Jan. 1905.

Dr. II. Markus, Bestrijding van tuberculose bij het rundvee.
Verslag voordracht. Dordr. Crt., 25 Febr. 1905.

H. L. Ellerman Lzn., 25-jarig jubileum als veearts. Idem
28\'en 27 Juni 1905.

0. Faukl, Welke dekhengsten verdienen voor de Zuid-Holland-
sche eilanden de meeste aanbeveling. Verslag voordracht. Idem
15 December 1905.

H. L. Ellerman Lzn., Voor den mensch schadelijke parasieten
in het vleesch. Verslag voordracht. Idem 25 Jan. 1906.

Van den heer D. F. van Esvelu te Utrecht:

Engelen en Ed. Philips, Abattoir-rapport, voor Hilversum.
Gezondh. comm. te Hilversum 1904.

E. J. Dommerhold, Verslag voordracht. Varkensfokkerij. N.
Landb. Wkbl., 19 Januari 1906.

H. M. Kroon, Idem over verbetering van ons rundvee. Idem
22 Dec. 1905.

H. G. ReimeRs, Idem. Tuberculose bij het rundvee. Idem.

Idem, idem, Paardenfokkerij. Idem.

Idem, idem, De geit. Idem 4 Maart 1904.

Idem, idem, Het koudbloedige paard. Idem 19 Jan. 1906.

D. F. van Esveld, De melk zooals zij is en zooals zij
zijn kan. Verslag voordracht. Utr. pr. en st. Dagbl., 21 Maart
1906.

T. A. L. Beel, Kattenverdelging. Nieuw Landb. Wkbl., 6
April 1906.

H. C. Reimers, Verslag voordracht. Tuberculose bij het vee
in verband met de daartegen door de regeering te nemen maat-
regelen. N. Landb. Wkbl., 4 Nov. 1904.

-ocr page 89-

N. J. A., bij het 40-jarig bestaan van het Vétérinair Stu-
dentencorps. Utr. Crt., 11 Dec. 1905.

A. V., Oproepingen van veeartsen voor den Indischen dienst.
Utr. pr. en st. Dagbl., 26 Juli 1906.

A. van Leeuwen, Het Amerikaansch vleeschscbandaal en zijn
gevolgen. Aan den heer
Quadekkkr te Nijmegen. Ned. Landb.
Wkbl., 18 Aug. 1906.

Gemeentelijke en particuliere stichtingen van Utrecht: De
gemeente-slachtplaats. Utr. Crt., 23 Sept. 1905.

D. F. van Esveld, Naamlijst, standplaatsen, enz. van alle gediplo-
meerde Veeartsen in Nederland en zijne Koloniën. Vet. Almk. 1906.

Vleeschknoeierijen. Telegraaf, 8 Aug. 1906.

Van den heer P. 11. J. Gasille te Noordwelle:

Nederlandsch fokvee voor de boeren van Zuid-Afrika. Wereld-
kroniek, 10 Oct. 1903.

M. G. de Bruin, Infectiori des Fötus durch die Mutter in
Fällen von Septicaemia haemorrhagica.
Rft. Berl. tierärztl.
Wochenschr., 23 Januar 1902.

Idem, Die Vereinfachung der Embryotomie durch den Gebrauch
der Kettensäge. Idem 29 Mai 1902.

Dr. D. A. de Jong, Expériences comparatives sur 1\'actiou pa-
thogcue pour des auimaux, notaiument pour ceux de 1\'espece
bovine des bacilles tuberculeux, provenant du boeuf et de 1\'homme.
Rft. durch Kühnau. Idem 6 März 1902.

J. Schmidt-Kolding, Die Entwicklung der Behandlung des
Kalbefiebers in den letzten 5 Jahren. Idem 14 Aug. 1902.

H. Markus, Primäres Sarcom des Leerdarmes beim Pferde.
Rft. Idem 4 Sept. 1902.

W. C. Schimmel, Paralysis des Nervus obturatorius bei einem
Pferde und einem Hunde.
Rft. durch Francke. Idem 23 Oct. 1902.

Idem, Corectopia, Dyscoria, Albinismus und Nystagmus bei
einem Hunde.
Rft. Idem 18 Dec. 1902.

C. J. Rab, Untersuchungen über die Muskulatur des trächtigen
Rinderuterns.
Rft. von Dr. J. Schmidt. Idem 18 Juni 1003.

M. G. de Bruin, Die Geburtshilfe beim Rinde. Zweite Auflage.
Aankondiging door
Nevermann. Idem 19 Febr. 1903.

W. van Staa, Die Drahtsäge. Rft. door M. G. de Bruin. Idem
5 Februari 1903.

-ocr page 90-

Van den heer K. Hoefnagel te Utrecht:

Verordening, regelende den werkkring der Commissie van
bijstand in het beheer van het abattoir, dato 20 Mei 1897, n». 4.

Idem, regelende den rang, het getal, de bezoldiging en de wijze
van benoeming van de ambtenaren en bedienden van de gemeente-
slachtplaats en van die, belast met het toezicht op vee en vleesch,
dato 21 Juni 1900, n°. 19.

Idem, tot toevoeging aan art. 3, dato 21 November 1901, n®. 26.

Idem id. artt. 1 en 2, 4 Juni 1903, n°. 11.

Idem tot wijziging art. 1 en 2, 24 Augustus 1905, n°. 20.

Idem op de heffing van keurloon van vee en vleesch en op
de invordering van het keurloon van vee en vleesch, dato 17
Mei 1900, n°. 25.

Idem regelende het gebruik van de gemeente-slachtplaats, dato
30 November 1900, n". 29.

Algemeen reglement voor de gemeente-slachtplaats, dato 3 Mei
1901, n°. 14.

Idem, wijziging er van, dato 24 April 1903, n°. 6.

Instructie voor den onderdirecteur der gemeente-slachtplaats,
tevens keurmeester lste klasse, dato 7 Mei 1901.

Idem voor de keurmeesters 2de klasse, idem.

Idem voor den klerk bij de gemeente-slachtplaats, idem.

Idem voor den portier der gemeente-slachtplaats, idem.

Idem voor den directeur der gemeente-slachtplaats, dato 9 Mei
1901, n°. 11.

Verordening op het houden en slachten van vee, alsmede op
het invoeren, vervoeren, keuren en verkoopen van vee en vleesch
binnen de gemeente Utrecht, dato 20 Juni 1901, n°. 17.

Idem, wijziging er van, dato 24 Maart 1905, n°. 7.

Idem, krachtens art. 4, sub 2 en 3 der wet van 2 Juni 1875
(Staatsblad n°. 95), tot regeling van het toezicht bij het oprichten
van inrichtingen, welke gevaar, schade of hinder kunnen ver-
oorzaken (Hinderwet), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 24 Juni
1901 (
Staatsblad n°. 101), dato 20 Juli 1901, n°. 21.

Idem, op de heffing van rechten voor den dienst der gemeente-
slachtplaats te Utrecht en op de invordering daarvan, dato 6
Januari 1904, n°. 1.

Verslag van den toestaud en de exploitatie der gemeente-
slachtplaats te Utrecht over 1905.

-ocr page 91-

Van dr. H. C. \'t Hoen te Magelang:

Dr. H. \'t Hoen, Hondsdolheid. Wkbl. v. Iudië 1905, n»s. 23—25.

Idem. De veeteelt in de residentiën Kedoe en Banjoe-
mas, in verband met den oeconomischen toestand van de bevol-
king. V. BI. Ned.-Indië XVII, 1906.

Van den heer L. J. Hoogkamer te Weltevreden:

L. J. Hoogkamer en J. de Haan, Bijdrage tot de kennis van
de malleïne als diagnosticum voor kwaden droes. Med. Geneesk.
Laborat. te Weltevreden, 2e Sectie B 1905.

Yan den heer A. Houwink L\'z. te Marum:

Aanvulling in 1904 op: A. Houwink Lz., Wettenen besluiten
tot regeling van het veeartsenijkundig staatstoezicht en de vee-
art,senijkundige politie
1902.

Van dr. D. A. de Jong Jzn. te Leiden:

D. A. de Jong, Verslag omtrent den toestand en den gang
der exploitatie van het openbaar slachthuis en omtrent den dienst
van vee- en vleeschkeuring te Leiden, gedurende het jaar 1905.

Van den heer H. M. Kroon te Deventer:

H. M. Kroon, Verbetering der ruudveestallen. \'s-Grav. 1905.

Idem, Wedstrijden voor rundveestallen, een middel ter bevordering
der stalhygiëne, Wkbl. v. Melkhyg. 1905, n°. 34.

Idem, De verbetering der rundveestallen en der verpleging
van bet melkvee op stal is dringend noodig. Voordracht. Med.
en ber. Geld.-Ov. Maatsch. v. Landb. 1905, n°. 2. Zie verslag
N. Rott. Crt., 9 Aug. 1905.

Idem, Rft. De pseudo-tuberculose der hazen. Ned. Jager 1905,
n6. 36.

Idem, Rft. Over gewei-ontwikkeling en geweivorming bij ge-
slachtelijk abnorme cerviden. Idem 1905, nos. 38 en 39.

Idem, Rft. De rol van den hond bij de teelt van kostbare
pelsdieren. Idem 1905, n°. 44.

Idem, Een albino-fazant. Idem 1905, n°. 47.

Idem, Rft. Het wilde witte rund uit Schotland. Idem 1905, n°. 48.

Idem, Een gezonden fazant onderzocht (breuk wervelkolom).
Idem 1905, n*. 51.

-ocr page 92-

De taiidwisseling bij edelherten, damherten en reeën. Idem
1905, n°. 21.

Idem, Rfl. De kleuren der dieren. Idem 1905, n°. 24.
Idem, Openbare les in paardenkennis. Tubantia, 23 April 1903.
Idem, Het Buddiseeren van Melk. De Volksgezondheid, 1 Aug. 1904.
E. A. L.
Quadekker, Rapport omtrent het onderzoek van worst.
Versl. der Gezondheids-Commissie te Deventer over 1905.

H. M. Kroon, De tuberculose bij het vee. Devt. Crt., 10 Mei 1901.
Idem, Rundvee-tuberculosewet 1901. Id. 31 Mei 1901.
Idem, Rashonden-galerij. Ned. Jag., 12 en 19 Oct., 9 Nov. 1895.
Idem, Is deze diereumarteling noodzakelijk (coupeeren van ooren)?
Id. 19 Oct. 1895.

Idem, Landbou w-kroniek. Verbetering van het varkensras.
Een rundveestamboek. Onze paarden worden te klein. De be-
kende 10 °/j. De 10 °/0 leerplicht en wedstrijd met maaimachi-
nes. Onze veehouders moeten den kalfroom eens probeeren! Een
tweejarige cursus in hoefbeslag te Voorst. Lijnmeelvervalsching.
Rijstmeel. Hoe ziet men gemakkelijk of eieren bedorven zijn?
Tuberculose en de tuberculosewet (N°. 7 ontbreekt). Een afdee-
ling of een ministerie van landbouw. Kippenfokkerij. Cursus in
paardenkennis te Diepenveen. Nog eens het stamboek voor rood
IJselvee. De prijs der melk. Het roode IJselvee te Wageniugen.
Automobiel-maaimachines. Devent. Crt., 1, 15, 22 Febr., 8, 22
Maart, 19 April, 15 Juli en 13 Septb. 1901.

Van den heer A. van Leeuwen te Utrecht:
H. A. Kroes, Schapenschurft. Pr. Dr. en Ass. Crt., 8 Aug. 1898.
Idem id. Idem 3 Juli 1900.

Idem id. Idem 30 Juli en 3 Septb.

1900 (niet compleet).

A. van Leeuwen, id. Idem 16 Decb. 1898.

Idem Schapenschurft in Drenthe. Id. 5 Jan. 1900.

Es, een veearts en J. E. de Weerd, Over schapenschurft in
Drenthe. Idem van 4 en 8 Augt. en van 4 Septb. 1899.

A. van Leeuwen, De schapenschurft. \'s-Gravenhage. J. en H.
van Langenhuijzen 1905.

Van den Heer H. J. Lemmens te Maastricht:

H. J. Lemmens, Verslag omtrent den toestand en de exploitatie

-ocr page 93-

van het openbaar slachthuis der gemeente Maastricht over het
jaar 1905.

Van den heer H. J. C. van Lent te Tiel :

V., Iets over melk. N. Tielsche Crt., 28 Juni en 5 Juli 1905.

Van dr. J. A. van der Linde te Salatiga:
J. A.
van der Linde, Die Gewebsveränderungen im Euter bei
Galactophoritis sporadica der Kuh. Inaugural-Dissertation. Arch.
f. wissensch. und prakt. Tierheilk., Band 32, 1906.

Van den heer A. Marcus te Maastricht :

A. Marcus, De abnorm hooge kindersterfte te Maastricht.
Limb. Koer., 4 en 6 April 1906.

Idem, Eine riesige tuberkulöse Milz beim Pferde. Berl. tierärztl.
Wochenschr., 5 Juli 1906.

Idem, Neue Grundsätze über Milchgewinnung und Milchernäh-
rung und eine Musteranstalt für deren Verwirklichung. Zeitsch.
f. FL u. Milchhyg., Juli 1906.

Melkkeuringsvraagstuk. Limb. Koer., 28 Juli 1906.

Van Dr. II. Markus te Botterdam :

Fijne vleeschwaren. N. Rott. Crt., 15 April 1906.

Van den heer A. A. Overbeek te Steenwijk:
A. A.
Overbeek, Aankondiging van een paardenkeuring te
Vollenhoven. Opr. Steenw. Crt., 13 Aug. 1904.

Idem, Idem, te Steenwijk. Idem 12 en 19 Aug. 1905.
Idem, Het Duitsch veredeld landzwijn. Idem 15 Juli 1905.
Idem, Idem, Veldb., 21 Oct. 1905.

Idem, Verbetering van den rundveestapel in onze omgeving.
Opr. Steenw. Crt., 3 Maart 1906.

Idem, Varkensfokkerij. Ned. Landb. Wkbl., 14 Juli 1906.

Van dr. J. D. van der Plaats te Utrecht:
Kadastrale plattegrond van \'s Rijks veeartsenijschool: 24 Novem-
ber 1902, schaal 1 : 1000.

Uittreksel van den kadastralen legger en perceelen behoorende

6

-ocr page 94-

tot \'s Rijks veeartsenijschool, dato 22 September 1905. Platte-
gronden der gebouwen van \'s Rijks veeartsenijschool, met ver-
klaring. Schaal 1 : 100. 1°. Voorgebouw: begane grond en 2d*
verdieping 2°. Groote paardenstallen: begane grond en ver-
dieping. 3°. Houten hulpgebouw. 4°. Hoofdgebouw: begane grond,
lste en 2de verdieping.

Staat aanwijzende de kosten van \'s Rijks veeartsenijschool van
hare oprichting tot 1850. (Zie Tijdschrift voor Veeartsenijkunde,
deel XXXII, bl. 548.)

Van den heer John Plet te Heerenveeu:

John Plet, De Hackney-tentoonstelling te ■■ Londen, 5 —10
Maart 1906. Fr. Wkbl., n°a 324—326, Maart 1906.

Van dr. J. Poels te Rotterdam:

Dr. J. Poels, Inenting tegen het miltvuur met entstof (cultuur) <
en inenting tegen het miltvuur met miltvuurserum. Rotterdam,
27 Juli 1906.

Van den heer E. A. L. Quadekker te Nijmegen:

E. A. L. Quadekker, Moderne slachthuizen (met afbeeldingen).
Gemeentegids 1905, nos. 8, 9 en 12.

Idem. Verslag omtrent de exploitatie van het gemeente-slacht-
huis te Nijmegen over het dienstjaar 1905.

Van den heer J. Z. Risch te Goes:

Rapport aau den Koning van de commissie benoemd bij Zijner
Majesteits besluit van 2 Januari 1867, betreffende de middelen
tot bestrijding van den veetyphus met een bijlage benevens de
verordeningen, waartoe bedoeld rapport geleid heeft. Batavia,
Landsdrukkerij 1879.

H. M. A. van Wijok, Onderrigt om weerspannige paarden in
alle opzigten grondig af te rigten, door A.
Korsepa. \'s Hertogen-
bosch, A. H.
Kante 1843.

Dr. J. N. L. Bax, Toelichting en verdediging der brochure:
niet België maar Nederlaud en Engeland komt de eer toe van
de uitvinding der inenting bij het rundvee, benevens inlichtingen

Teekening van de lste verdieping ontbreekt. (Zie Tijdschrift voor Vee
artsenijkunde XXXIII, bl. 24. Schaal 1 : 250.)

-ocr page 95-

aangaande die kunstbewerking. Nijmegen, H. C. A. ThiemE JFzu.
1 857.

Reglement tot, voorkoming van de verspreiding der longziekte
onder het rundvee in de provincie Zeeland. Middelburg,
H. F.
Auer 1851.

D. Driessen, Bijdrage tot de runderpest-geographie. Geneesk.
Tijdschr. v. Ned.-jndië, XXI, 1881.

J. R. E. van Laer, Verhandeling over den Rijn en zijn stroom-
gebied, in betrekking tot de vaste stoffen die hij naar beneden
voert. Utrecht,
Kemink en zoon 1850.

G. J. hhngevei.d, Veetyphus. Uitvoering der wet van 15 Septb.
1866 (Staatsblad n°. 150). Leiden, 16 October 1866.

Van den heer L. J. M. Rijnenberg te Arnhem:
L.
J. M. Rijnenbeug, Handleiding tot de paardenkennis ten
behoeve van onderofficieren en korporaals (met aanhangsel).
Breda, Kon. Milt. Acad. 1906.

Van den heer J. W. Roeloffs te Texel:

Onderzoek van ziek of gestorven wild. Ned. Jager, 18 Augt. 1906.

Van dr. A. ten Sande te Gouda:

A. ten Sande, Tuberkelbazillen und Typhusbaziüen im Kefir.
Iuaugural-Dissertation. Utrecht,
J. van Druten 1906.

Van den heer P. Schat te Soerabaia:

De veestapel op Java en de mogelijkheid om daarin verbetering
te brengen ter voorkoming van verderen achteruitgang. Soerabaia,
10 Maart 1905.

Van den heer W. C. Schimmel te Utrecht:
Dr.
D. A. de Jong Jzn., De tuberculose van het dier als ge-
vaar voor den menseh. Verslag voordracht. N. Rott. Crt., 22 en
23 Nov. 1905.

F. W. Westerouen van Meeteren, Voor hondert vijf en twintig
jaar, 1777—1778. Eene bladzijde uit de vaderlandsche geschie-
denis, waarin opmerkingen over veeartsenijkunde. Departement
Amsterdam der Maatsch. v. Nijverheid 1903.

X. Cursus over vleeschkeuring en veeartsen in Limburg. N.
Rott. Crt., 4 Januari 1906.

-ocr page 96-

Zamenspraak tusschen eene koe en een boer, over den tegen-
woordigen tijd. Derde druk. Utrecht, A.
Jorna z. j. (Runder-
pest?).

Klachten over Rijksserum. N. Rott. Crt., 22 Sept. 1905.

Dr. J. Poels, Idem. Idem.

Permanente Commissie voor de internationale veeartsenijkundige
congressen. Alg. Bandelsbl., 18 Juli 1906.

Van Lakr \'), De exploitatie eener melkerij onder controle der
Rijks seruminrichting te Rotterdam. Het onderwerpen van runderen
aan de tuberculine proef. N. Rott. Crt., 20 Juli 1906.

Dr. J. Poels, Antwoord op het stuk van den heer van Laer.
Idem 22 Juli 1906.

A. M. Vermast, Antwoord op het stuk van dr. Poels. Idem
24 Juli 1906.

Van Laer, Antwoord op het stuk van dr. Poels. Idem 26
Juli 1906.

Dr. J. Poels, De controle van de Rijks seruminrichting op
het voorkomen van tuberkel-bacillen in de melk. ld. 27 Juli 1906.

Van Laer en A. M. Vermast, Antwoord aan dr. Poels. Id.
29 Juli 1906.

Dr. J. Poels, Antwoord op voorgaande stukken. Id. 31 Juli 1906.

P. L. Honcoop, Iets over paardenfokkerij. Idem 26 Juli 1906.

Van den heer D. van der Sluijs te Amsterdam :

D. van der Sluijs, Soldatenvoeding. Brief aan den heer Corn.
de
Goede Hzn., met antwoord. De Amsterd., 28 Januari 1906.

Idem, Nota betreffende het verzoek van W. A. C. de Haan,
om het gebruik van het schietmasker voor het bewusteloos maken
van bet vee op het abattoir in te voeren. Gemeenteblad 1906, n°. 483.

Idem, Verslag van de veemarkt en het abattoir te Amsterdam
over het dienstjaar 1905.

Van den heer M. van der Vliet te Kruiningen :

Tuberculose bij het rundvee. Voordracht, gehouden te Goes op
17 Januari 1905. Goes, B
oluijt en C*. 1905.

1) Ook van de lieeren A. W. Heidema, K. Hoefnagel en H. J. H. Stempel
ontving ik enkele der stukken op dit onderwerp betrekking hebbende, v. E.

-ocr page 97-

Yan dr. A. W. H. Wirtz te Utrecht:

Dr. A. W. H. Wirtz, 16de Algemeen verslag over voorbe-
hoedende inentingen tegen miltvuur en tegen varkensziekte (be"
smettelijke vlekziekte), welke in het jaar 1903 in Nederland zijn
verricht. Verslag Veearts. Staatstoez. 1902.

Idem, 12do Algemeen verslag over proefnemingen met inspui-
ting van malleïne tot onderkenning van kwadendroes, welke in
1903 in Nederland van Regeeringswege gedaan zijn. Idem.

Idem, 32ate jaarverslag van de Rijksinrichting tot kweeking van
koepokstof over het jaar 1904. Utrecht, J.
van Druten 1905.

Van Esveld.

VERSLAG VAN DE AFDEELING FRIESLAND.

De afdeeling vergaderde viermaal, waarbij telkens de verga-
dering goed was bezocht.

Naast de zaken van huishoudelijken aard werden verschillende
onderwerpen behandeld, ofschoon het over het geheel moeite
kost een goed gevuld programma op te maken.

Het punt «vervolgcursussen», behandeld in de vergadering van
16 Januari 1905, schijnt nog steeds in onderzoek te zijn.

De maatregelen, door de regeering genomen ter bestrijding van
de tuberculose onder het rundvee, werden herhaaldelijk besproken.

Met het hoofdbestuur van het Friesch Paardenstamboek werd
gecorrespondeerd over een controle van het hoefbeslag der ge-
diplomeerde hoefsmeden in deze provincie.

Verder werden besproken de infectieuse scheedecatarrh, waarbij
meer dan één lid te kennen gaf, dat dit lijden ongetwijfeld
zeer
uitgebreid voorkomt. Zelfs werd beweerd dat een nauwkeurig
onderzoek zou aantoonen, dat misschien 3/4 of nog meer van
alle koeien lijdende zijn.

In den herfst van 1905 werd gesproken over de resultaten van
de boutvuurenting, waarbij de meerderheid vond dat de resultaten
met de stof van de Rijks seruminrichting minder gunstig waren
dan die met de stof uit Parijs.

Omtrent de voorbehoedende enting tegen vlekziekte dacht men
eenstemmig, dat het succes van de gratis verschaffing van entstof
en van een verlaagd tarief voor de enting nog steeds op zich
liet wachten en nog lang zal laten wachten.

-ocr page 98-

Verder werd gesproken over de bezwaren van de vleeschken-
ring ten plattelande. Dg sgcretari^
jj

v eenstra.

Naamlijst der leden.

J. Attema Czn., Kollum; W. de Beijl, Akkrum; K. Berqsma,
Weidum; J. H. de Boer, Wolvega; R. Boer Hzn,, St. Anna-
Parochie;
Th. Bosma, Wommels; P. C. Buijtekse, Harlingen; R.
Feddema, Ferwerd; M. A. Htbma Jr., Franeker; W. ten Hoopen,
Ilardegarijp; B. J. C. Hubenet, üokkum; J. R. Huizinga, Mur-
merwoude;
J. Jansma, Joure; S. Kingma, Menaldum; G. van
der
Meulen, Huizum; H. C. Poll, Witmarsum; G. A. de
Raadt, Drachten; 0. M. van Rooyen, Roordahuizum; H.
van Staa, Leeuwarden; W. van Staa, Sneek; H. Veenstra,
Leeuwarden (Schrans); H. Ymker Rzn,, Koudum ; J. M. A. Zwart,
Leeuwarden.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren: W. van
Staa, voorzitter; H. van Staa, onder-voorzitter; G. van der
Meulen, penningmeester; H. Veenstra, secretaris.

VERSLAG VAN DE AFDEELING GELDERLAND-
OVERIJSEL.

Op 31 December 1904 telde de afdeeling 52 leden. 1905 gaf
een verlies van 5 en een aanwinst van 5 leden, zoodat aan het
einde van 1905 het ledental wederom 52 was. Ook nu weer werden
3 vergaderingen gehouden, respectievelijk op 14 Maart te De-
venter, 17 September te Arnhem en 12 December te Zutfen.
De penningmeester, de heer A,
ten Sande, was aan de beurt van
aftreden en werd als zoodanig opgevolgd door den heer P.
Baerends.

Nog steeds bleef het bezoek op de verschillende vergaderin-
gen te wenschen overlaten. Getallen van 9, 10 en 15 leden, af
en toe vermeerderd met een enkelen introducé, zijn beslist te
gering voor een corporatie, welke 52 leden telt. Vanwaar die
geringe belangstelling? Bestaat er onder ons, veeartsen, zoo ont-
zaggelijk weinig esprit de corps? Want men kan toch niet aan-
nemen dat de ambtsbezigheden steeds zóó dringend zijn, dat men
er niet eens een enkelen dag zou kunnen uitbreken. — Waar de
opkomst zoo gering was, kon dit niet aan de mindere belangrijkheid

-ocr page 99-

der te behandelen onderwerpen liggen. Zelfs de officiëele onder-
werpen waren werkelijk interessant en hoogst actueel, ook voor
de praktizeerende veeartsen.

Besproken werden: vervolgcursussen voor veeartsen, ingeleid
door den heer
H. M. Kroon ; de maatregelen van rijkswege ge-
nomen ter bestrijding der tuberculose onder het rundvee, eveneens
ingeleid door den heer H. M.
Kroon; wenschelijke wijzigingen
in het reglement der Maatschappij.

Voorts werden min of meer wetenschappelijke onderwerpen
behandeld, namelijk: de wenschelijkheid om boutvuur onder de
besmettelijke ziekten op te nemen, ingeleid door den heer
D.
S
churtnk; de wenschelijkheid om van rijkswege maatregelen te
nemen, regelende het toezicht op alle in nood geslachte en
gestorven dieren, ingeleid door den heer
F. W. van Dulm ;
provinciale hei-verzekeringskassen, ingeleid door denzelfden spreker;
voordracht over onderkenning en behandeling van kreupelheden,
eveneens door den heer
van Dulm.

Ten slotte werden mededeelingen gedaan uit de praktijk. De
heer
Heimans bericht over een eigenaardige ziekte, door hem bij
zeer jonge kalveren waargenomen, een soort blaasjesuitslag op
tong- en verder mondslijmvlies, gepaard gaand met sterk slijmen uit
den mond en meestal, na verloop van 3 a 4 dagen, onder hevige
diarrhoïsche verschijnselen letaal eindigend. Naar zijn meening
was de ziekte een gevolg van intra-uterine infectie. Hij had
onderzoekingsmateriaal naar de Ryks seruminrichting opgezonden
en wachtte op bericht daaromtrent.

De heer Bakker doet mededeeling van een eigenaardig geval
van pericarditis traumatica; de heer O
verbeek van een ziektegeval
bij een varken, hetwelk pas had gebigd en dat typische ver-
schijnselen van melkziekte vertoonde.

Voorts werden verschillende methoden van repositie van den
geprolabeerden uterus besproken. De heer
van Dulm deed mede-
deeling van zijn zienswijze omtrent de aetiologie van kalfziekte.
Zijns inziens is de ziekte een gevolg van hyperaemie in den uier
met consecutieve anaemie der hersenen; aan de hand van deze
opvatting verklaart hij de symptomen. Hij verwerpt de auto-
intoxioatietheorie.

Als afgevaardigde naar de 46ste algemeene vergadering werd
aangewezen de heer D. L.
Bakker en als diens plaatsvervanger

-ocr page 100-

de heer F. W. van Dulm. Tot lid der commissie, bedoeld in
art. 29 van het reglement der Maatschappij, werd benoemd de
heer
F, W. van Dulm.

En wat is nu de leering, te trekken uit deze afdeelingshistorie
over 1905 ? Overvloed van materiaal ter bespreking, belangrijk
materiaal zelfs, doch, uitgezonderd bij de getrouwe kern, gebrek
aan belangstelling bij de groote meerderheid van de leden. Moge
dat gebrek aan belangstelling verdwijnen: mogen onze ver-
gaderingen, die toch zoo nuttig en aangenaam zijn en den band
onder de collega\'s zoo versterken, zich gaan verheugen in zeer
druk bezoek. Wat minder eenzelvigheid, wat meer sociale zin
bij de veeartsen van Gelderland en Overijsel moge 1906 ons
brengen.
 De secretaris, N. van Altena Jit.

Naamlijst der leden.

D. Akkerman, Brummen; N. H. M. van Altena Jr., Hen-
geloo (O.);
S. W. Arntz, Millingen; Th. H. L Arntz, Nijmegen;
P.
Baerends, Arnhem; D. L. Bakker, Enschede; A. A. Bosch,
Rijsen; G. W. Brink, Wijë; G. Bulk, Ommen; J. H. Cramer,
Almeloo; E. J. Dommerhold, Vriezenveen; F. W. van Dui.ii,
Arnhem; J.
van Dulm, Padalarang; J. W. B. Egberts, Kampen;
G. J. Eggink, Twelloo; W. F. Elsen, Geldermalsen; W. F. A.
Gantvoort, Borkeloo; A. H. Geluk, Didam; W. L. Gitzels,
Bemmel; B. van Goor, Epe; S. Heimans, Zutfen; A. van
Heusden, Nijmegen; G. L. Hinrichs, Eist; J. Hoogland J.Gzn.,
Zeddam; B. de Jong, Olst; J. de Jongh, Nijmegen; B. Katten-
winkel
, Kampen; D. Kok, "Velp; H. M. Kroon, Deventer; F.
L
améris, Zutfen; J. Th. van Lohuizen, Winterswijk; S. A.
van der Mast, Staphorst; W. J. G. Meerstadt, Nijkerk; F.
Mos, Elburg; D. Nieburg, Varseveld; H. J. O, Aalten;
A. D. Oosterbaan, Lochern; A. A. Overbeek, Steen wijk; A. F.
R
eichman, Steenderen; F. F. Reichman, Hengeloo (G.) ; H. C.
R
eimers, Wageningeu ; D. J. B. Rutgers, Doesburg; J. H.
Rutgers, Zetten; C. Schilperoort, Apeldoorn; D. Sciiurtnk,
Laag-Keppel; J. StapensÉa, Nijmegen; G. H. J. Tervoert,
Zwolle ; Th. M. Thien, Vörden ; F. S. J. Veeze, Zutfen ; A. M.
Vermast, Oosterbeek ; J. Vlaskamp, Eibergen ; H. A. Welman,
Vlissingen.

-ocr page 101-

Het bestaar der afdeeling bestaat uit de heeren :
F. W. van Dulm, voorzitter ; A. A. Overbeek, onder-voorzitter ;
P. Baerends, penningmeester ; N. H. M. van Altena Jr., secretaris.

BOEKAANKONDIGING.
Prof. Dr. JOS. BAIJER. Operationslehre. 3te umgearbeitete
Auflage, mit 538 Abbildungen. Wien und Leipzig, W.
BRAUMüLLBR 1906.

Het is niets nieuws dat een leerboek bij een nieuwen druk
eenigszins in omvang toeneemt, docli dat dit in zoo sterke mate
geschiedt als bij het werk waarvan de titel boven is afgedrukt,
neemt men zelden waar. Terwijl de lste druk (1896) 335 blad-
zijden met 317 afbeeldingen bevatte, bestond de 2de (1899) uit
522 bladzijden met 451 afbeeldingen en de nu verschenen 3de druk
uit 691 bladzijden met 538 afbeeldingen. In 10 jaar tijds is het
aantal pagina\'s dus meer dan verdubbeld.

In de meeste gevallen betreurt men het wanneer een leerboek
zóó groeit, het wordt dan licht voor het doel ongeschikt. Dit is
hier volstrekt niet het geval; met iederen herdruk heeft
Baijer\'s
operatieleer ook qualitatief gewonnen, thans zelfs in die mate
dat men er van moet getuigen:
het is het beste handboek over
veterinaire operatieleer in de qeheele wereld.

De nieuwere zaken zijn vrijwel alle vermeld; dit geldt van elk
hoofdstuk. Zoo vindt men ouder de dwangmiddelen gewag gemaakt
van de werpmethoden volgens H.
Bürchnbr, Gallier en Blume.
Bij de narcose: subarachnoideale (intrarachidiëele) injectie-an-
aesthesie van het ruggemerg, regionaire en circulaire anaesthesie,
chloroformnarcose bij alle dieren, kippen incluis. De verbandleer
is onder andere uitgebreid met allerlei verbanden welke bij frac-
turen in aanmerking komen. De hoofdstukken : myotomie, tenotomie
en neurectomie bevatten mede tal van operaties, welke in de voor-
gaande uitgaaf niet werden vermeld; van zenuwoperaties zijn bijv.
beschreven: neurotoinie van den voorsten tak van den nervus
accessorius
Willisü, neurectomie van den nervus coccygeus en
van den nervus pudendus, terwijl ook voor zenuwimplantatie een
plaatsje is ingeruimd.

Als nieuwere operaties worden verder behandeld: thyreoidec-
tomie, pneumectomie, tandprothese, cholecystotomie en choledocho-

-ocr page 102-

tomie, rectopexie, nephrotomie, nephrectomie, nephrorrapbie,
operaties aan den urachus, lithotripsie, cystopexie, cystectomie, prosta-
tectomie, hysteropexie, clitoridectomie, hysterectomie en vele andere.

Het castreeren, vooral ook van cryptorehiden is, evenals de
ovariotomie en de operaties aan den uier, uitvoerig toegelicht.
Met een hoofdstuk over plastische operaties wordt het geheel besloten.

Uit het voorafgaande volgt, dat met de oude sleur van Hering-
Vogel\'s operatieleer is gebroken; de nieuwere operatieve chirurgie
heeft thans ook op veterinair gebied haar intrede gedaan. Of
alles practisch bruikbaar zal blijken, moet de toekomst leeren.
Maar wij hebben nu in
Baijer\'s boek een wegwijzer, welke ons
op nieuwe, nauwelijks gebaande wegen leidt. Wie niet wil blijven
stilstaan, schaffe zich dezen gids aan.

Papier, druk en afbeeldingen zijn zooals men van de firma
Braumüller kan verwachten: in één woord fraai.

W. C. Schimmel.

Deutscher Veterinär-Kalender für das Jahr 1906—1907. Heraus-
gegeben in drei Teilen von Prof. Dr. R. SCHMALTZ. Mit
Beiträgen von Departementstierarzt Vet. Rat Dr. ARNDT,
Bezirkstierarzt Dr. ELLINGER, Apotheker Dr. ESCHBAUM,
Bezirkstierarzt HARTENSTEIN, Schlachthofdirector KOCH,
Prof. Dr. SCHLEGEL, Departementstierarzt Vet. Rat
STEINBACH, Marstall-Stabsveterinär Dr. TÖPPER. Berlin,
RICHARD SCHOETZ 1907. Preis 5 Mark.

In deze nieuwe uitgaaf van den bekenden, in Nederland veel
gebruikten veterinairen almanak zijn alle hoofdstukken herzien
en op de hoogte van den tijd gebracht. In het bijzonder geldt
dit van die over materies medica en therapie, terwijl de afdeeling
over infectieziekten is uitgebreid. In het hoofdstuk over vleesch-
keuring zijn de onlangs verschenen wijzigingen in de bepalingen
van den bondsraad opgenomen.

Zooals de titel vermeldt, is de kalender thans in drie deelen
verschenen, namelijk: deel 1, eigenlijke zakalnianak, deel 2, opgaaf
der Duitsche veeartsen, en deel 3, wetten en bepalingen, betrekking
hebbende op den veeartsenijkundigen stand, en dienstverhoudingen
met honoraria. Deze splitsing heeft het voordeel, dat hetgeen
door den praktizeerenden veearts dagelijks moet worden mede-
genomen (de zakalmanak) niet te omvangrijk is.

Schmaltz\'s «Veterinär-Kalender» heeft zich reeds zooveel

-ocr page 103-

vrienden gemaakt, dat een beschrijving van den inhoud onnoodig
mag worden geacht; mocht iemand hiermede nog geen kennis
hebben gemaakt, dan staat de weg voor hem open dit te doen,
hij vrage slechts bij zijn boekhandelaar een exemplaar op zicht.

W. C. Schimmei,.

Bericht über das Veterinarwesen im Königreich. Sachsen für
das Jahr 1905. Fünfzigster Jahrgang. Dresden, VON ZAHN
und JAENSCH 1906.

Het vijftigste jaarverslag wint het aan uitgebreidheid van al
zijn voorgangers en bij het doorbladeren blijkt het ook in be-
langrijkheid niet bij de andere achter te staan.

Op enkele punten kan hier slechts de aandacht worden ge-
vestigd.

De onvermoeide strijder voor een behoorlijk toezicht op
vilderijen hier te lande, collega
F. W. van Dulm te Arnhem,
zou zeker met genoegen het korte, maar veelzeggende hoofdstuk
over het vilderij-wezen lezen. In de verschillende districten is
met enkele woorden de regeling aangegeven en vindt men cijfers
omtrent het verwerkte materiaal. Onwillekeurig maakt men een
vergelijking met ons land en dan valt niet te ontkennen dat er
op dat gebied voor ons, enkele abattoirs uitgezonderd, nog
alles
te doen valt. Moge bij de toegezegde wet op de vleeschkeuring
ook aan dat onderwerp de noodige aandacht worden gewijd.

Ook het hoofdstuk over vee- en vleescbkeuring door Edelmann
bewerkt, wekt zeker onze belangstelling. Er zijn 34 abattoirs, 1215
keuringsdistricten en 963 vrijbanketi. Bij de keuring zijn werk-
zaam 258 veeartsen en 1155 leek-keurmeesters (1071 daarvan
zijn tevens met het onderzoek op trichinen belast, waarvoor buiten-
dien nog 783 personen beschikbaar zijn). In het geheel werden
3603 honden geslacht en onderzocht. Ook over staats-slachtvee-
verzekering zijn een aantal gegevens te vinden. In 1905 werd
aan verzekeringsbedrag betaald: mannelijk rund 4 Mark, vrouwelijk
rund 10 Mark eu varken 0.40 Mark, maar voor 1906 heelt men
de bijdrage moeten verhoogen voor vrouwelijk rund tot 14 Mark
en voor varkens tot 0.60 Mark.

Behalve een uittreksel uit de zieken-rapporten van het XIIde
en XIXde legercorps wordt het slot van het verslag (223 blad-

-ocr page 104-

zijden) ingenomen door berichten over de veeartsenijkundige hooge-
school te üresden en het veterinair instituut te Leipzig.

De plaatsruimte gedoogt echter niet om ook hieruit enkele
bijzonderheden aan te geven. v. E.

Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1907.

Hoofdstuk X, Departement van Landbouw,
Nijverheid en Handel. Afdeeling II.

C. Dienst van de Rijks land-en tuinbouwieeraren, landbouw-
crediet en maatregelen in het belang van de fokkerij.

Art. 25. Subsidiën voor zuivelconsulenten; subsidie voor en
kosten van de proefzuivelboerderij te Hoorn; subsidiën voor en
andere uitgaven ten behoeve van voordrachten en cursussen in
hoefbeslag, paarden- en veekennis, alsmede bijen-en hoenderteelt:

a. subsidiën voor zuivelconsulenten f 34800.—

b. subsidie voor en kosten van de proefzuivel-
boerderij te Hoorn.........> 3850.—

c. subsidiën en andere uitgaven ten behoeve van
voordrachten en cursussen in hoefbeslag,
paarden- en veekennis, alsmede bijen- en
hoenderteelt...........» 22300.—

"T~60950.—

De groote bijval, waarin zich zoowel de cursussen in paarden- en vee-
konnis, als die in hoefbeslag bij do landbouwondo bevolking mogen vorheugen,
maakt uitbreiding van de gelegenheid 0111 van dat onderwijs te kunnen gebruik
maken dringend noodig. Ten einde aan de velo aanvragen om Rijkssubsidie
voor vergrooting van bestaande of oprichting van nieuwe cursussen eeniger-
mate te kunnen voldoen, is een grooter bedrag noodig dan thans beschikbaar is.

Voor de opleiding van burgerhoofsmeden, die zich verder in hun vak
wenschen te bekwamen, werd tot nu toe gebruik gemaakt van de daartoe
bestaande gelegenheid aan de militaire rij- en hoefsmidschool te Amersfoort.
Door gebrek aan ruimte in die inrichting bestaat er groot gevaar, dat
bedoelde opleiding voortaan niet meer daar zoude kunnen plaats vinden.
Vermits zulks in hooge mate te betreuren zoude zijn, is de ondergeteekende
te dezer zake met den Minister van Oorlog in overleg getreden. De slotsom
van dat overleg is, dat voornoemde Minister zich bereid heeft verklaard de
localiteit der hoefsmidschool zoodanig uit te breiden, dat voortaan geregeld
zes burgerhoefsmeden in de gelegenheid gesteld zullen kunnen worden aan
het aldaar gegeven onderwijs deel te nemen, mits de op f 3750 geraamde

-ocr page 105-

kosten van dat werk voor de helft door het Departement van Landbouw,
Nijverheid en Handel worden gedragen.

Zich vereenigende met dat voorstel, vindt de ondergeteekende vrijheid
daartoe te dezer plaatse f 1875 aan te vragen.

Art. 27. Subsidiën en andere uitgaven ten behoeve van de
paardenfokkerij............f 135280.—

Van dit bedrag zijn bestemd :

1°. f100680 ter uitvoering van de wet op de paardenfokkerij 1901 (arti-
kel 5, 12 eerste lid en 18 tweede lid dier wet, artikel 15 laatste lid van
het Koninklijk besluit van 14 Augustus 1901,
Staatsblad no. 204), huur en
inrichting van terreinen en lokalen, drukkosten, toelagen, bureaukosten, zoo
noodig vacatie aan leden van provinciale regelings- en keurings-commis-
siën, enz.

2°. f 34600 voor \'s Rijks hengstvoulendepot.

Art. 28. Subsidiën en andere uitgaven ten behoeve van de
rundvee-, schapen- en varkensfokkerij.....f 70000.—

Memorie van toelichting. Art. 28. Reeds herhaaldelijk zijn in den laatsten
tyd uit den kring van belanghebbenden stemmen opgegaan ten einde met
klem aan te dringen op verhooging van het Rijkssubsidie voor de rundvee-
fokkerij. De Rijksgelden, tot dusverre voor dat doel beschikbaar gesteld,
worden tot nog toe grootendeels gebruikt tot toekenning van premiën voor
mannelijk fokmateriaal. Meer en meer wint echter de overtuiging veld, dat
deze premiekeuringen voor stieren, hoo nuttig zij ook mogen zijn, slechts
onvolledig in de behoefte voorzien en dat zij noodzakelijk moeten worden
aangevuld mot den maatregel oni ook
voor vrouwelijk fokmatoriaal premiën
toe te kennou. Daarbij is het echter niet voldoende uitsluitend op uiterlijke
vormen — hot exterieur — to letten, maar daarbij dient ook rekening ge-
houden te worden mot productie-vermogen en afstamming.

Bovenstaande overwegingen gaven aanleiding in dit voorjaar aan het
Departement eene bespreking te houden met afgevaardigden van de ver-
schillende provinciale commissies voor de veefokkerij, alsmede mot de be-
sturen van hot Nederlandsche en van het FrieBche Rundveestamboek, welke
bijeenkomst o. a. ook werd bijgewoond door den Inspecteur van den Landbouw.

In de eerste plaats werd van gedachten gewisseld over de wijzigingen,
aan te brengen in het in 1897 vastgestelde reglement aangaande de onder-
steuning van Rijkswege van do veefokkerij, terwijl verder de verhooging der
Rijksbijdrage een punt van bespreking uitmaakte.

De slotsom der besprekingen was, dat eene meer beperkte commissie werd
benoemd, onder voorzitterschap van den Inspecteur van den Landbouw en
samongesteld uit de vertegenwoordigers van de verschillende provinciale
commissies.

Aan deze commissie werd tot taak geBteld een te dezer zake dienend,
gemotiveerd, schriftelijk voorstel in te dienen.

Aan deze opdracht werd door de commissie voldaan; haar voorstel is als
bijlage B aan deze memorie toegevoegd. In dat stuk nu wordt uitvoerig

-ocr page 106-

betoogd, dat bet Rijkssubsidie ter bevordering van de veefokkerij tot f 125000
dient te worden verhoogd en wel met dien verstande, dat daarvan oen bedrag
van f 100000 ter beschikking ware te stellen van de 11 Provinciale com-
missies, terwijl de overblijvende f 25000 waren te bestemmen voor het onder-
steunen van Stamboekvereenigingen

De wijze van besteding der eerstgenoemde f 100000 zou, naar het bijna
eenstemmig oordeel der commissie, het best blijven opgedragen aan de
Provinciale commissies, overeenkomstig de voorschriften van het gewijzigde
Rijksreglement en volgens een werkplan, dat aan de goedkeuring der Re-
geering onderworpen zou moeten worden. Het ligt in de bedoeling dit ver-
hoogd subsidie in hoofdzaak te besteden tot ondersteuning van het vereeni-
gingsleven op veefokkerijgebied, alsmede tot het toekennen van premiën
voor vrouwelijk fokvee.

Wat de Stamboekvereenigingen betreft, zoo was de commissie eenstemmig
van oordeel, dat deze geldelijk dienden te worden gesteund, ten einde de
inschrijving van uitstekend fokvee in de stamboeken zooveel mogelijk te
bevorderen, terwijl
tevenB aan de Stamboekvereenigingen het toezicht ware
op te dragen op de bij haar aangesloten fokvereenigingen en contrölever-
eenigingon, ter verkrijging van de noodige zekerheid, dat de reglementen
dier locale vereenigingen behoorlijk worden nageleefd.

Met bovenstaande beschouwingen der commissie kan de ondergeteekende
zich in hoofdzaak vereenigen. Het komt hem intusschen wenschelijk voor
in dezen geleidelijk te werk te gaan en zich voor het volgende jaar te
bopalen tot eene vorhooging van hot subsidie met f 25000.

D. Veeartsenijkundige dienst.

Art. 30. Jaarwedden en toelagen van het personeel:

a. Rijkskeurmeester in algemeenen dienst . . f 2700.—-

b. 2 adjunct-commiezen........» 2800.—

c. districtsveeartsen..........» 26500.—

f 32000.—

d. buitengewone distriptsveeartsen en veeop-
zichters ............., 23700.—

Op dit artikel wordt f 1000 meer aangevraagd, ten einde te kunnen over-
gaan tot uitbreiding van het aantal veeopzichters, met de bedoeling ver-
schillende eenvoudige bezigheden, welke thans vaak door plaatsvervangende
districtsveeartsen verricht worden, op goedkooper manier door veeopzichters
te doen geschieden.

Art. 31. Reis-, bureel- en verplaatsingkosten; reiskosten en
vacatiegelden vau plaatsvervangende districtsveeartsen ; reiskosten
en belooningen van gouvernementskeurmeesters en geëxamineerde
veeartsen; vergoeding voor het gebruik van rijwielen bij reizen
ten behoeve van \'s Rijks dienst.......f 76100.—

-ocr page 107-

Op artitel 226 van hoofdstuk IX der Staatsbegrooting voor 1905 en op
artikel 30 van hoofdstuk X der Staatsbegrooting voor het loopende dienst-
jaar, is een niet onbelangrijk tekort ontstaan, vermits niet voorzien kon
worden, dat zooveel veehouders zouden gebruik maken van de bij het Ko-
ninklijk besluit van 2 September 190-1 (
Staatsblad no. 219) geopende gele-
genheid om tuberculeuss runderen aan het Rjjk ter overneming aan te
bieden, hetgeen omvangrijke en veel tijd vereischende onderzoekingen, niet
alleen van de aangegeven dieren, doch ook van de koppels, waaruit zij
herkomstig waron, noodzakelijk heeft gemaakt. Hoewel de ondergeteekende
zich vleit, de kosten van een en ander door de aanstelling van eenige meer-
dere tijdelijke veeopzichters te kunnen verminderen, staat het toch vast,
dat dit artikel eene verhooging dient te ondergaan.

Art. 32. Jaarwedden, toelagen en belooriingen van het per-
soneel van de Rijksveeartsenijschool, mitsgaders schrijfloonen :
a. jaarwedden van den directeur en leeraren :

f 4500.—

» 16000.—

» 3750.—
» 10500.—

» 1500.—

1 directeur.......

4 leeraren a f 4000 . . . .

1 leeraar ........

3 leeraren, a f 3500 . . . .

2 buitengewoon leeraren-titulair

f 36250.—

Yoor dit onderdeel wordt f2750 meer aangevraagd. Daarvan strekt f1750
om de over 1906 slechts voor 6 maanden uitgetrokkon wedde van den loeraar
voor algemeene ziektekunde enz. te brengen op het volle bedrag. De overige
f 1000 zijn bostemd voor de aanstelling van oen tweeden buitengewonen
leeraar. Thans is aan één leeraar opgedragen het geven van onderwijs in
dierkunde, plantkunde, delfstof- en aardkunde, artsenijwarenkonnis, artsenij-
mengkunde en practische scheikundo. Op den duur blijkt de samenvoeging
van deze talrijke, veelomvattende vakken niet wel mogelijk te zjjn, eener-
zjjds omdat de betrokken docent, dr.
van Itallie — ook bij het behoud
van het tegenwoordig aantal lesuren — daardoor te veel met werk van uit-
oenloopende studierichting overladen is, en aan den anderen kant, omdat
aan verschillende dier vakken, willen zij inderdaad goed tot hun recht komen,
beslist meerdere uitbreiding dient te worden gegeven.

Dit laatste geldt inzonderheid voor de dierkunde, welke voor de aanstaande
veeartsen van zoo groote beteekenis is te achten en thans slechts gedoceerd
wordt gedurende den wintorcursus van het eerste studiejaar. Ten einde aan
een en ander te gemoet te komen, is het in hooge mate wenschelijk dr.
van
Itallie
te ontheffen van het onderricht in dierkunde en daarmede, benevens
met de zorg voor het dierkundig museum, een afzonderlijk persoon te be-
lasten op een bedrag van f 1000 \'sjaars en onder toekenning van den titel
van buitengewoon leeraar.

-ocr page 108-

b. jaarwedden der beambten:

1 prosector .......

I hoofdopziener......

1 smid.........

6 assistenten.......

1 laborant in de apotheek . .

1 opziener........

5 amanuenses......

1 beambte bij de bacteriologie .
wedden verhooging......

f 1800.—

» 1200.—

» 1200.—

» 6000.—

» 1200.—

» 1200.—

» 3900.—

» 800.—

1200.—

t\' 18500.—

Ten einde den verdienstelijken beambte bij de heelkunde te kunnen be-
vorderen tot amanuensis en tevens te kunnen overgaan tot verschillende
weddeverhoogingen in verband met de bekwaamheid en het aantal dienstja-
ren van sommige titularissen, wordt voor dit onderdeel eone verhooging
van f 1400 wenschelijk geacht.

c. loon der bedienden en arbeiders, mitsgaders

schrijfloonen...........» 14900.—

Art. 33. Gebouwen, meubelen, hulpmiddelen voor het onder-
wijs, lokaalbehoeften, reiskosten, kosten wegens het uitoefenen
van de buitenkliniek, aankoop en onderhoud van dieren en verdere
uitgaven ten behoeve van de Rijksveeartsenijschool:

a. aanbouw, onderhoud en lasten der gebouwen, onderhoud
en aankoop van meubelen en gereedschappen, mitsgaders
vuur, water en licht........f 74500.—

Yan het voor dit onderdeel geraamde bedrag van f74500 is bestemd:

1°. f 55000 als tweede en laatste termijn voor den bouw van het patholo-
gisch instituut e. a. (Zie bladzijde 4 der Memorie van Toelichting bij hoofd-
stuk X der Staatsbegrooting voor 1906);

2°. voor onderhoud en lasten der gebouwen f 8500, zynde even veel als
voor 1905 en 1906 ter voorziening in deze behoefte werd uitgetrokken;

3°. voor onderhoud en aankoop van meubelen en gereedschappen mitsga-
ders vuur, water en licht f 11000. Hiervan zijn f 6000 bestemd voor de
inrichting der localiteiten van hot hierboven bedoelde instituut. Reeds voor
1904 werd gelijk bedrag voor hetzelfde doel op de Staatsbegrooting gebracht,
doch de destijds toegestane gelden zijn ongebruikt gebleven, in verband met
de vertraging, welke de bouw heeft ondervonden.

b. hulpmiddelen voor het onderwijs en kosten wegens het
uitoefenen van de buiten-kliniek . . . . f 11000.—

-ocr page 109-

c. voeding en verpleging van dieren . . . » 17000.—

d. aaukoop van dieren........» 4000.—

e. schrijf behoeften, drukkosten, reiskosten en

verdere uitgaven..........» 700.—

f 32700.—

Art. 34. Kosten van de examens ter verkrijging van het
diploma van veearts...........f 3000.—

Art. 35. Jaarwedden, toelagen en belooningen van het per-
soneel van de Rijksseruminrichting, mitsgaders schrijfloonen :

a. jaarwedden van den directeur en de onder-
directeuren ........... f 9320.—

b. jaarwedden der beambten.......» 10700.—

c. loon der bedienden, mitsgaders schrijfloonen » 3290.—

f 23810.—

In verband met de voortdurend toenemende werkzaamheden wordt eenige
uitbreiding van porsoneel noodzakelijk geacht. Bovendien is het wenschelijk
enkele der in functie zijndo ambtenaren in het genot te stellen van eene
eenigszins hoogere wedde, zoowel in verband met hun bekwaamheid en ijver
als ter voorkoming, dat zy tot nadoel der inrichting elders beter bezoldigde
betrekkingen aannemen.

Art. 36. Gebouwen, meubelen, benoodigdheden voor de te
verrichten werkzaamheden, lokaalbehoeften, reiskosten, aankoop
en onderhoud van dieren en verdere uitgaven ten behoeve van
de Rijksseruminrichting :

a. buur en onderhoud der gebouwen, onderhoud en aankoop
van meubelen, instrumenten, chemicaliën en materialen,

mitsgaders vuur, water en licht.....f 7110.—

aankoop en onderhoud van dieren . ... * 29500.—

c. schrijfbehoeften, drukkosten, reiskosten, vrachten en ver-
dere uitgaven...........f 4040.—

De verhooging van dit artikel houdt ten deele verband met het feit, dat
de door do Rijksseruminrichting vervaardigde entstoffen — inzonderheid die
tegen de vlekziekte der varkens, het houtvuur der runderen, de var-
kenspest, de borstziekte, de kalverziekto en de nierziekten — in steeds
toenemende mate aftrek vinden, hetgeen eenerzijds meer dieren voor de
bereiding vordert en bovendien belangrijke uitbreiding van materiaal
vereischt.

Diezelfde gang van zaken mag ongetwijfeld verwacht worden ten op-

7

-ocr page 110-

zichte vau de eerst kort geleden verkrijgbaar gestelde entstoffen togen
het miltvuur, hetwelk jaarlijks zoo groote schade aan den veestapel be-
rokkent.

Bovendien ligt het in de bedoeling om de voor den landbouw zoo wen-
schelijko bestrijding der muizen- en rattenplagen ter hand te nemen, op do
wijze als werd aangegeven op bladzijde 3 dor Memorie van Antwoord aan
de Eerste Kamer betreffende hoofdstuk X der Staatsbegrooting voor 1906.

Verder leidt de omstandigheid, dat de Rijksseruminrichting in voortdurend
klimmende mate zoowel door veehouders on veeartsen als door hoender- en
konijnenfokkers uit alle deelen des lands geraadpleegd wordt, tot uitbreiding
van het aantal onderzoekingen en tot niet onbelangrijke vermeerdering van
uitgaven.

Art. 37. Jaarwedden, toelagen en belooningen van het per-
soneel, belast met de keuring van voor uitvoer bestemd vleesch,
mitsgaders schrijfloonen:

a. jaarwedden der Rijkskeurmeesters . . . . f\' 1\'28G0.—

b. jaarwedden der beambten, loon der bedienden,
mitsgaders schrijfloonen.......» 10140.—

f 23000.—

Art. 38. Benoodigdheden voor de te verrichten werkzaamheden,
reiskosten en verdere uitgaven ten behoeve van de keuring van
voor uitvoer bestemd vleesch; schadeloosstellingen ter zake van
in het buitenland afgekeurd vleesch ; uitgaven ten behoeve van
cursussen in vee- en vleesclikeuring:

a. materialen, drukkosten, reiskosten en verdere
uitgaven.............f 2500.—

b. schadeloosstellingen ter zake van in het bui-
tenland afgekeurd vleesch.......» 500.—

c. cursussen in vee- en vleesclikeuring ...» 4000.—

f 7000.—

Art. 39. Kosten, subsidiën en schadeloosstellingen tot afwen-
ding van het gevaar, waarmede ziekten den veestapel bedreigen

f 300000.—

De maatrogelen in zake de tuberculose onder het rundvee hebben op artikel
232 van hoofdstuk IX der Staatsbegrooting voor 1905 en op artikel 38 van
hoofdstuk X der Staatsbegrooting voor het loopende dienstjaar een niet
onbelangrijk tekort veroorzaakt.

Met het oog daarop zal het, in de onderstelling, dat de veehouders voor-
loopig zullen voortgaan op even ruime schaal gebruik te maken van de bij
Koninklijk besluit van 2 September 1904
(Staatsblad n°. 219,) geboden ge-

-ocr page 111-

legonheid om hun tuberculeus vee aan het Rijk over te doen, geraden z\\jn
dit artikel belangrijk te verhoogen, vermits het wenscheljk wordt geacht de
proef voorshands voort te zetten.

Tegenover deze vermeerdering valt echter te wijzen op het foit, dat de
ontvangsten ter zake van den verkoop der overgenomen runderen hoogst
aanzienlijk zijn. Over het loopende jaar kunnen deze veilig op omstreeks
f 250.000 worden gesteld en, afgaande op de prijzen waarop die dieren laat-
stelijk zijn gegund, zal dat bedrag voor 1907 veeleer nog hooger wezen.

Art. 40. Kosten, voortvloeiende uit de wet van 5 Juni 1875
(.Staatsblad n°. 110.)...........f 250.—

Bijlage B der Memorie van Toelichting Staatsbegrooting 1907,
Hoofdst. X, afd. II. Rapport in zake ondersteuning van Rijks-
wege van de Veefokkerij.

Aan den Heer Directeur-Generaal van den Landbouw.

De besprekingen, dd. 27 April 11. onder uw voorzitterschap gehouden,
welke ten doel hadden nader te overwegen, of het in 1897 vastgestelde
reglement aangaande do ondersteuning van Rijkswege van de veefokkerij,
wijziging en aanvulling behoefde, gaf IX aanleiding aan onzo commissie ge-
kozen uit de leden der regelingBcommissies voor de veefokkerij in de ver-
schillende provincies, eene dubbele opdracht te verstrekken.

In de eerste plaats ontvingen wij het verzoek de wijzigingen, door ons in
hot reglement noodig geacht, nader schriftelijk in te dienen en tevens ons
oordeel uit te spreken over de vraag: of verhooging der Rijkssubsidie door
ons noodzakolijk werd geacht en zoo ja, alsdan nadere voorstellen in te
dienen aangaande de wijze van besteding, mede in verband met aan de
rundveestamboeken toe te kennen subsidiën.

Ten einde ons van die opdracht te kwijten, zyn wij, onder voorzitterschap
van den inspecteur van den landbouw, die als zoodanig door U was aange-
wezen, dd. 11 Mei 11. te \'s Gravenliage bijeengekomon, en als gevolg dier
besprekingen, gehouden in eeno voltallige vergadering, hebben wy thans de
eer U II.E.G. onderstaande beschouwingen en voorstellen ter nadere over-
weging aan te bieden.

Zooals bekend is waren het de provinciale besturen en vereenigingen, als-
mede, in sommige provinciën, de gemeentebesturen, welke ondersteuning
van de veefokkerij het eerst binnen den kring hunner bemoeiingen trokken,
door het toekennen van niet onbelangrijke subsidiën. Door \'s lands Regeering
werd aanvankelijk eene afwachtende houding aangenomen, doch op herhaalden
aandrang van de zijde van belanghebbenden werd door den toenmaligen Mi-
nister van Binnenlandsche Zaken, aan wien de zorg voor de landbouwbelangen
was toevertrouwd, op de Staatsbegrooting voor 1897 een poBt van f30000

-ocr page 112-

uitgetrokken, ten einde daaruit geldelijken steun ten behoeve van de vee-
fokkerij te kunnen verleenen. Deze post mocht de goedkeuring verwerven
van de wetgevende macht en sedert is zij op de Staatsbegrooting gebleven
en is de verdeeling der gelden toevertrouwd aan provinciale commissiën,
door Gedeputeerde Staten voor dat doel benoemd of aangewezen. In 1904
werd dit bedrag met f 15000 verhoogd, eensdeels met het dool uit dien post
ook subsidiën toe te kennen ter bevordering van de varkenshouderij, ander-
deels om in do gelegenheid te worden gesteld, vereenigingen, die zich ver-
betering van den rundveestapel ten doel stellen, geldelijk te kunnen
steunen.

Als maatstaf ter verdeeling van f 30000 werd voor iedere provincie in de
eerste plaats een fixum van f 1000 vastgesteld, terwijl de overblijvende
f 19000 werden verdeeld naar verhouding van den gemiddelden veerijkdom
in iedere provincie, in de drie voorafgaande jaren. Do bedoeling, welko aan
het vaststellen van een fixum ten grondslag lag, was, aan iedere provincie,
ook de minst veerijke, althans een zeker minimum bedrag te verzekeren.
Bij de verdeeling dezer golden werd dus niet dezelfde maatstaf aangelegd
als bj) de verdeeling van de Rijkssubsidie ten behoeve van de paardenfokkerij,
waar het aantal gedekte merriën in iedere provincie als basis van verdeeling
geldt. Voor de veefokkerij brengt zoodanige regeling eigenaardige moeilijk-
heden met zich, en wel hoofdzakelijk, wijl de wijze van rundveehouding in
de verschillende provinciën zoo groote verscheidenheid oplevert. Het tegen-
woordig gevolgde stelsel van verdeeling heeft dan ook tot nog toe geene
aanleiding tot bemerking gegeven, en er bestaat dus geen reden daarvan
af te wijken.

Volgens het dd. 12 April 1897 vastgestelde reglement, mogen do Rijks-
gelden besteed worden:

a. voor bijdragen voor het onderhoud van stieren ;

b. voor bijdragen voor aankoop van mannelijke en waar noodig ook van
vrouwelijke fokdieren;

c. voor premiën voor vrouwelijk fokvee, besprongen door bekroonde of
in een dor rundveestamboeken ingeschreven dioren.

Alhoewel dus het reglement de vrijheid laat, oen dool der Ryksgelden te
besteden voor het primeeren van vrouwelijk fokvee, zoo is tot nog toe van
die machtiging niet dan een zeer bescheiden gebruik gemaakt, en wel op
grond van de overweging, dat verbetering van don mannelijken rundvee-
stapel het eerst ter hand diende genomen te worden, als zijnde het meest
urgent, en de beschikbare golden reeds voor dat onderdeel nauwelijks vol-
doende waren.

Met het toekennen dezer onderhoudsbijdragen aan mannelijke fokdieren
stelt men zich ten doel de deugdelijke exemplaren op te sporen en zoo
mogelijk voor de teelt te behouden. Zoodanige keuringen vormen tot nog
toe in ieder stelsel van overheidsbemoeiing op dit gebied een hoogst be.
langrijk onderdeel, en het zal in elk geval nog wel geruimen tijd duren vóór
dat men met de verbetering van den rundveestapel] bij ons te lande zoo ver
gevorderd zal zijn, dat men ze zal kunnen missen. En toch behoeft het
wel geen uitvoerig betoog, dat zoodanige keuring, zonder nadere aanvulling,
slechts onvolkomen aan het doel beantwoordt. Het is toch niet voldoende,

-ocr page 113-

dat men zich eenvoudig bepaalt tot het aanwijzen van de beste mannelijke
fokdieren, maar men dient ook maatregelen te nemen om van deze uit-
stekende dieren het meeste nut te trekken voor de fokkerij, m. a. w., dat
ze worden gepaard met de beste vrouwelijke fokdieren.

Om dit doel te bereiken, is het echter onvermijdelijk het terrein der
Regeeringsbemoeiing aanmerkelijk uit te breiden. De regeling der stieren-
keuringen is eene vrij eenvoudige zaak, althans zoolang men het exterieur
uitsluitend als uitgangspunt van beoordeeling neemt. Neemt men ook de
afstamming daarbij in aanmerking, en dit is op den duur absoluut nood-
zakelijk, dan maakt men zich de taak aanmerkelijk zwaarder. Gaat men
nog een stap verder, en strekt men de bemoeiingen uit tot het vrouwelijk
fokvee, dan betreedt men een nieuw en moeilijk terrein, omdat het streven
er vóór alles op moet gericht zijn, die dieren te leoren kennen, welke voor
de fokkerij eene hooge waarde vertegenwoordigen. Daarvoor nu is noodig,
dat men ook aangaande afstamming, de zoogenaamde raszuiverheid, zich
zekerheid verschaft, en tevens dient, behalve het exterieur, het productie-
vermogen der vrouwelijke fokdieren nauwkeurig te worden vastgesteld.
Daarvoor nu is het noodig, dat stamboeken worden aangelegd, dat\' ter ver-
krijging van goede stammen, fokvereenigiugen worden opgericht en dat
mon, als hulpmiddel voor de fokkorij, contróle-vereenigingen in het leven
roept.

"Wij ontveinzen ons getenszins, dat hot meer algemeen toepassen van
bovengenoemde maatregelen eene aanmerkelijke uitbreiding van de Staats-
zorg zal ten gevolge hebben. Wij zijn er echter van overtuigd, dat
voor de Regeering thans het juiste oogenblik is aangebroken krachtig in
te grijpen, daar van alle zijden de behoefte wordt gevoeld om in den
nieuwen koers te sturen. Alom in don lande is het particulier initiatief
ontwaakt en uit zich dit in het oprichten van vereenigingen, wolke zich
veeveredeling ton doel stellen. Voor de Regeering is het zeker eene dank-
bare taak die pogingen te steunen en den stroom in de goode bedding
te leiden. Vol vertrouwen rekenen wij daarbij op uwen veelvermogenden
steun; trouwens de opdracht, ons door U verleend, strekt reeds ten bewijzo
van Uwe groote belangstelling in deze, voor ons land zoo hoogst belangrijke
aangelegenheid.

Ter bereiking van het door ons beoogde doel is het bedrag der tegen-
woordige Rijkssubsidie echter ten eenenmale onvoldoende; de bestaande
stierenkeuringen, waarvan het aantal in geen geval kan worden ingekrompen,
neemt dit bedrag zoo goed als geheel in beslag. Zal dan ook iets werkelijk
goeds worden tot stand gebracht, dan dient naar ons eenstemmig oordeel,
vertegenwoordigende de zienswijze van alle provinciale regelingscommiasies,
het bedrag der Rijkssubsidio op f125000 te wordon gebracht en is dit bedrag
zeker wel als een minimum te beschouwen. Van deze gelden ware oen bedrag
van f 100000 te verdeelen tusschen de 11 provinciale commissies, terwijl de
overblijvende f25000 beschikbaar zouden dienen te blijven ter ondersteuning
van de stamboekvereenigingon.

Hot tegenwoordig gevolgde stelsel van verdeeling der Rijksgelden, zoo-
danig, dat voor iedere provincie een fixum is vastgesteld, benevens een
wisselend bedrag, berekend naar de sterkte van den veestapel in iedere

-ocr page 114-

provincie, heeft in do praktijk goed voldaan, en wij stellen dan ook voor
dit stelsel te bestendigen.

Het fixum, thans vastgesteld op f 1000, ware, in verband met onze voor-
stellen, te bepalen op f3000, uitmakende voor de elf provincies f33000\'
terwijl de overblijvende f 67000 waren te verdeelen pro rato van den voor-
handen veestapel in iedere provincie.

De wijze van besteding dezer gelden zou, naar ons bijna eenstemmig oor-
deel, het best blijven opgedragen aan de provinciale commissies, overeen-
komstig de voorschriften van het gewijzigde Rijksreglement, en volgens een
werkplan, dat aan de goedkeuring van de Regeering behoort te worden
onderworpen. Het is te verwachten, dat dit verhoogd subsidie in het over-
groote deel der provinciën ten minste voor een groot dêel zal worden bestemd
tot ondersteuning van het vereenigirjgsleven op veefokkerijgebied (stieren-
vereenigingen, contróle-vereenigingen en fokvereenigingen), alsmede tot het
toekennen van premiën aan vrouwelijk fokvee.

Hoogst wenschelijk komt het ons echter voor, in het vervolg aan de stam-
boekvereenigingen een veel grooter arbeidsveld aan te wijzen dan waarop
zij zich tot nu toe bewegen. Dit zou o. i. bet best kunnen geschieden door
aan do stamboekbesturen do technische controle op te dragen over de ver-
schillende gesubsidiëerde vereenigingen. Het ligt intusschen voor de hand,
dat aan het toekennon dier subsidiën een vast omlijnd beginsel moet ten
grondslag liggen, opdat betrouwbare gegevens zullen verkregen worden,
welke aan de stamboekhouding zullen ten goede komen en waardoor deze
aanmerkelijk aan betoekenis zal winnen. De taak aan het stamboek in dezo
nieuwe organisatie toegedacht, is heel wat meer omvattend dan thans het
geval is, en om deze taak naar don eisch te kunnen vervullen, zullen de
Btamboekvereenigingen in het vervolg over aanmerkelijk hooger geldmid-
delen moeten kunnen beschikken.

Zondor verhooging van de Rijkssubsidie valt aan eene behoorlijke vervul-
ling van die taak echter niet te denken, en uit dien hoofde stellen wy dan
ook voor het bedrag der subsidie tot f 125000 te verhoogen.

Het thans gereorganiseerde Nederlandsche rundveestamboek heeft zich,
blijkens de gewijzigde statuten en .,Bepalingen", geheel voor deze nieuwe,
veelomvattende taak ingoricht en van die zijde valt dan ook op vruchtbare
samenwerking mot do Regeering te rokonon. Het Friesche rundveestam-
boek werkt, krachtens zijne statuten, op eenigszins andero wijze, maar met
zekerheid mag wordon verwacht, dat het bestuur dier vereeuiging bereid
zal worden bevonden met de provinciale commissie in Friesland samen
te werken !).

Ten slotte spreken wij de hoop uit, dat do Regeering termen moge
vinden op de Staatsbegrooting voor het volgend dienstjaar het door ons
noodig geachte bedrag van f 125000 voor dit doel aan te vragen, over-

x) In deze beschouwingen is van het Stamboek „Noordholland" geen melding
gemaakt, omdat wij meenen te mogen verwachten, dat samenwerking zal
worden verkregen van dit bestuur met dat van het Nederlandsch rundvee-
stamboek,

-ocr page 115-

tuigd als wij zijn, dat door dezen steun een groot volksbelang zal worden
gebaat.

F. B. LÖHNIS, Voorzitter.

G. J. VAN POPPEL, afgevaardigde der provinciale
commissie in Noordbrabant.

D. VAN WIJK HEUFF, afgevaardige der provin-
ciale commissie in Gelderland.

J. C. VAN DER TORREN, afgevaardigde der pro-
vinciale commissie in Zuidbolland.

R. VISSER Lzn., afgevaardigde der provinciale
commissie in Noordbolland.

K. J. A. G. baron COLLOT d\'ESCURY, afgevaar-
digde der provinciale commissie in Zeeland.

C. J. KNEPPELHOUT VAN STERKENBURG,
afgevaardigde der provinciale commissie in Utrecht.

Dr. E. VAN WELDEREN baron RENGERS, afge-
vaardigde der provinciale commissie in Friesland.

B. BERENDS Azn., afgevaardigde der provinciale
commissie in Overijssel.

S. ROODA, afgevaardigde der provinciale commis-
sio in Groningen.

W. ARENDS, afgevaardigde der provinciale com-
missie in Drenthe.

J. BECKERS, afgevaardigde der provinciale com-
missie in Limburg.

Personalia.

Benoemd: bij uiinisteriëele beschikking van 1 October 1906,
n°. 9810, aid. L., voor het tijdvak van 1 October 1906—31 Maart
1907, tot tijdelijk landbouwleeraar te Groningen
H. A. Kroes
aldaar; met 1 Juli 1906 tot leden der gezondheidscommissie
herbenoemd: J.
Attema Czn., zetel Buitenpost; M. C. van Buuhen,
zetel Brielle; B. J. 0. Hubenet, zetel Dokkum; D. Kruijt, zetel
Delft; D. J. B.
RyrGERS, zetel Doesburg; C. Schilperoort, zetel
Apeldoorn; J.
van Tright, zetel Zalt-Bommel; bij besluit van
\'27 Juli 1906 tot lid der gezondheidscommissie te Middelburg
E. L. van MërvennÉe; bij besluit van ] Augustus 1906 tot lid
der gezondheidscommissie, zetel Ginneken, J. O.
E. van Looveren
te Prinsenhage; bij Koninklijk besluit van 15 October 1906,
no. 33, tot paardenarts 2e klasse bij het leger, in Nederlandsch-
Indië de veearts J. L.
van Eck.

Bedankt: voor de herbenoeming tot lid der gezondheidscom-
missie, zetel Dokkum, B. J.
C. Hubenet aldaar, terwijl bij besluit
van 14 Juni 1906 op verzoek eervol ontslag is verleend als lid der

-ocr page 116-

gezondheidscommissie, zetel Baarn, aan S. A. Cramer te Leusden.

Verplaatst: de paardenarts 2e kl. bij het leger in Ned. Indië
J.
van Slooten van Soerabaia naar Makassar; de paardenartsen
2e kl.
H. W. Klerk de Reus van Utrecht en A. Kuipers van
Muntendam zijn beiden gedetacheerd aan de rij- en hoefsmid-
school te Amersfoort; van Oosterwolde naar Marum J.
Bruijel;
de paardenarts ls klasse van het leger in Ned.-Indië, W. van
der
, Burg van Jelsum naar Utrecht.

Bij den burgerlijken veeartsenijkundigeu dienst belast; met den
dienst in de residentie Tapanoeli, met standplaats Padang Sidem-
poean, in het bijzonder voor het instellen van onderzoekingen
naar het voorkomen van veepest in dat gewest en het treffen van
maatregelen tot het tegengaan daarvan, de gouvernements-veearts
P. Pu. van der Poel, thans geplaatst te Soerakarta; tijdelijk
gedetacheerd:
te Soerakarta, en belast met den dienst in het ressort
Soerakarta —Djokjakarta, de gouvernements-veearts te Poerbolinggo
(Banjoemas) A E. P. R.
Stuur; tijdelijk belast: niet den dienst
in het ressort Banjoemas, tegelijk met zijn eigen functiën, de
gouvernements-veearts te Magelang dr.
H. \'i Hoen.

(N. liott. Crt. van 24 October 1906).

Rijks veeartsenijschool.

Als leerling van het 1ste studiejaar zijn alsnog toegelaten
P.
H. A. van Aelst van Maastricht, A. Feberwee van Zutfen en
R. H.
Pieters van Roermond, allen met diploma hoogere burger-
school 5-jarigen cursus.

Bij ministeriëele beschikking van 20 October 1906, is voor
het tijdvak van 2*2 October 1906—30 September 1907, aange-
steld tot amanuensis aan het pathologisch instituut 0. H.
van
der
Plaats, te Utrecht.

Veeartsenijkundig Staatstoezicht.

Bij Koninklijk besluit van 1 October 1906, no. 111, zijn,
met ingang van 1 dezer, tot wederopzegging benoemd tot plaats-
vervangers van den districtsveearts wien Utrecht als standplaats
is aangewezen, de veeartsen J. W. G.
Meerstadt te Nijkerk,
J. Rempt te Ouder-Amstel en G. H. J. Tervoert te Zwolle.

-ocr page 117-

MILTVUUR-DIAGNOSTIEK IN DE PRAKTIJK,

door

Dr. L. DE BLIECK.

(Voordraclit, gehouden den 22"\'" September 1906 in de 47*" Alge-
meeuo vergadering der Maatschappij ter bevordering der
veeartsenijkunde in Nederland.)

(Met 5 afbeeldingen.)

Mijne heeren! Onder de besmettelijke ziekten, welke ook in
ons land nog vele slachtoffers onder het vee eischen, neemt het
miltvuur een eerste plaatsin; het blijft daarom den veearts steeds
interesseeren. Het aantal geconstateerde gevallen is in de laatste
jaren toegenomen, hetwelk vooral aan de vermeerdering dei-
aangifte moet worden toegeschreven; tot deze betere aan-
gifte hebben bijgedragen de gemakkelijker bepalingen in zake
de enting tegen deze ziekte en de schadevergoeding van
dieren, welke binnen 365 dagen na de l3to enting aan milt-
vuur sterven. Het spreekt van zelf dat, waar de regeering
aldus de aangifte bevordert en het miltvuur tracht te be-
strijden, zij meer gewicht heeft gehecht aan een juiste en
snelle diagnostiek, ten einde zoo spoedig mogelijk maat-
regelen ter beperking der ziekte te kunnen nemen. De
regeering heeft bepaald, dat in alle gevallen van miltvuur
door den plaatsvervangend-districtsveearts of door den ge-
examineerden veearts de noodige maatregelen ter voorko-
ming van verdere besmetting moeten worden genomen, en
dat voor het nader onderzoek een weinig bloed of miltpulpa
moet worden bewaard, waaruit de juistheid der diagnose zou
kunnen blijken. Dit reeds heeft een verandering gebracht
in de diagnostiek; waar vele veeartsen vóór dien tijd alle
waarde hechten aan het pathologisch-anatomisch beeld, is
nu het bacteriologisch onderzoek, en terecht, meer op den

8

-ocr page 118-

voorgrond getreden. Ik zeg „terecht," doch wanneer men
de geschiedenis en de literatuur zelfs der laatste jaren na-
gaat, zal men zien, dat niet alle deskundigen aan het bac-
teriologisch onderzoek van miltvuur, zooals dat in de praktijk
kan geschieden, dezelfde groote waarde hechten, vooral niet
bij een negatief resultaat. Dit is ook volkomen juist.

Omtrent de wijze waarop het onderzoek op miltvuur
moet geschieden, bestaat bij de verschillende onderzoekers
geen volledige overeenstemming. Zoowel het onderzoek van
het cadaver door den betrokken veearts, alsmede het opzen-
den van materiaal naar de laboratoria, ja zelfs het verwerken
van dat materiaal in het laboratorium, hebben tot in den
laatsten tijd een onderwerp van studie onzer meest bekende
bacteriologen uitgemaakt.

Hoe eenvoudig ook het diagnostiseeren van miltvuur
schijne, hoe typisch meestal het sectiebeeld is en hoe ge-
makkelijk de miltvuurbacil dikwijls is aan te toonen, in de
praktijk stoot men op moeilijkheden, welke men niet ver-
wachtte, en naarmate men verder in de geheimen der bac-
teriologie is doorgedrongen, naar die mate wordt men
voorzichtiger en schroomvalliger om zijn meening uit te
spreken. Vraag het den meest ervaren practicus, die het
minst aan bacteriologie heeft gedaan, wat hij eenvoudiger
vindt, het diagnostiseeren van miltvuur of het onderkennen
van een hartsgebrek, het antwoord zal hem niet moeilijk
vallen. Doch indien hij behalve den miltvuurbacil ook andere
bacteriën heeft bestudeerd, dan komen bij het onderzoek
van miltvuurcadavers herhaaldelijk micro-organismen voor
den dag, welke er op gelijken of onder bepaalde omstandig-
heden overeenkomst er mede vertoonen, waardoor de diagnose
aanzienlijk wordt bemoeilijkt.

liet belang van een juiste diagnostiek zult u allen inzien; deze
is in de eerste plaats gewenscht, om de directe besmetting van
mensch en dier door het treffen van afdoende maatregelen te kun-

-ocr page 119-

nen voorkomen, en ten tweede om met zekerheid de miltvuur-
stallen en weiden te kennen, zoodat in de volgende jaren
de ziekté door preventieve enting kan worden bestreden.

Evenals alle ziekten haar geschiedenis hebben, heeft ook
het miltvuur een interessant verleden. Hoe kan het anders,
waar het miltvuur de eerste ziekte van mensch en dier
was, waarvan als oorzaak een bacterie werd onderkend,
welke bacterie het uitgangspunt en richtsnoer voor verdere
bacteriologische onderzoekingen is geworden.

Ook de diagnostiek dezer ziekte heeft haar eigen historie.
In den tijd van
Mozes en der oude Arabieren kende men
het ziektebeeld reeds, doch de diagnostiek zal wel op geen
hoogen trap hebben gestaan; men vermoedt echter met
groote zekerheid het bestaan der ziekte in dien tijd. Onge-
twijfeld heeft men ook later zeer lang onder miltvuur vele
ziekten gerangschikt, welke een acuut doodelijk beloop en
een zeer besmettelijk karakter hadden. Zoowel in de oude
tijden als in de middeleeuwen leest men van het voorkomen
van miltvuur-epidemieën, doch eerst uit de 18de eeuw zijn
de berichten nauwkeuriger. Men leerde de pathologisch-
anatomische veranderingen beter kennen, maar zeer waar-
sphijnlijk zijn ook toen andere infectieziekten, welke epide-
misch voorkwamen, voor miltvuur gehouden. Zelfs vóór ruim
een halve eeuw hoorde men nog de meest verschillende
benamingen voor ziekten, welke men als identisch beschouwde:
fièvre charbonneuse, charbon symptomatique, emphysème char-
bonneux, Milzbrandemphysem. De Franschen spreken nog
van houtvuur als ,,charbon symptomatique".

Eerst met het ontdekken van den miltvuurbacil in 1855 door
Pollender heeft de diagnostiek meer waarde gekregen; men
is echter, zooals met vele nieuwigheden, gaan overdrijven.
Indien miltvuurbacillen werden aangetoond, was het onder-
zochte geval miltvuur en terecht, maar het omgekeerde was
niet altijd waar. Ontegenzeggelijk moesten in een cadaver

-ocr page 120-

van raensch of dier, dat aan miltvuur was gestorven, milt-
vuurbacillen aanwezig zijn, doch door de onvolkomenheid
der bacteriologische onderzoekingsmethoden kwamen die
bacteriën niet altijd aan het licht, zoodat gevallen, waarbij
de bacillen spaarzaam in bloed en organen voorkwamen, niet
werden onderkend.

Bovendien kan men aannemen, dat door de onvolledige
kennis der andere micro-organismen de miltvuurbacil meer-
malen met andere is verwisseld, en dat vele, in dien tijd
gediagnostiseerde mill vuurgevallen onder de rubriek maligne
oedeem, boutvuur en septicaemia haemorrhagica moeten
worden gerangschikt. Het wekt dan ook geen verwondering,
dat toen de andere bacteriën en de ziekten er dooi\' veroor-
zaakt nauwkeuriger werden bestudeerd, aan het sectiebeeld
van het miltvuurcadaver weder grooter waarde werd gehecht.
In de jaren 1899 en 1900 ontstond zelfs strijd over de
noodzakelijkheid van de obductie der van miltvuur verdachte
cadavers.
Steinbacii wilde de obductie bij positief resultaat
van het microscopisch bloed- of milt-onderzoek achterwege
laten; ook
Olt wilde slechts sectie verrichten, indien het
bacteriologisch onderzoek negatief was.
Arndt, Schmidt e.a.
dringen in alle gevallen aan op het doen van sectie, terwijl
weer anderen de lijkopening onder alle omstandigheden
willen nalaten, met het oog op het gevaar voor infectie van
den mensch en de verspreiding der ziekte.

Het is overbodig u de pathologische veranderingen van
aan miltvuur gestorven dieren te schilderen; u zult over-
tuigd zijn, dat deze, in het algemeen als septicaemische
verschijnselen aangeduid, niet altijd even karakteristiek zijn,
en het is u bekend, dat zelfs de miltzwelling ook bij andere
septicaemisch en suffocatorisch gestorven dieren kan voor-
komen en bovendien bij miltvuur kan ontbreken. Ik beoog
hiermede niet de waarde der obductie te onderschatten, doch
wil slechts aantoonen, dat hij, die miltvuur, alleen afgaande

-ocr page 121-

op het sectiebceld, diagnostiseert, doch vooral het bestaan er
van uitsluit, meermalen zal mistasten. Het behoeft geen
betoog, dat het onderkennen van miltvuur aan een onge-
opend cadaver, afgaande op de uitwendige verschijnselen,
zooals die u hekend zijn, totaal ongemotiveerd en van
geenerlei waarde is; daar waar de wetenschap ons betere
hulpmiddelen biedt, zijn wij verplicht deze aan te wenden.
Ook eeu uitvoerige sectie kan ons niet altijd tevreden stellen ;
het vinden van den miltvuurbacil geeft ons zekerheid. Ik
acht het daarom noodig, in verband ook met het gevaar
voor besmetting bij het doen van sectie, in de eerste plaats
een bacteriologisch onderzoek van het verdachte cadaver in
te stellen, bestaande in het maken van een strijkpraepa-
raat van bloed of weefselvocht en het microscopisch bezien
daarvan, om daarna, indien het resultaat negatief of twijfel-
achtig is, tot lijkopening over te gaan. Er komen echter
gevallen voor, dat de lijkopening noodzakelijk is, namelijk
wanneer in het bloed of de miltpulpa (welke men door een
kleine opening kan verkrijgen) geen of weinig miltvuurba-
cillen aanwezig zijn. In die gevallen is het gewenscht een zeer
nauwkeurige sectie te verrichten en vooral den darminhoud
en alle haemorrhagieën, welke men vindt, op miltvuurba-
cillen te onderzoeken.

Tot voor enkele jaren bestond geen eensgezindheid om-
trent de bacteriologische diagnostiek van het miltvuur; steeds
werden verschillende mogelijke en onmogelijke methoden ter
onderkenning van den miltvuurbacil gepubliceerd. Vooral
de controle op het laboratorium van materiaal, afkomstig
van cadavers welke in ontbinding waren, gaf tot moeilijk-
heden aanleiding. Ik heb mij voorgesteld het tegenwoordig
standpunt van de kennis der miltvuurdiagnose nauwkeurig
na te gaan, en wel aan de hand mijner ervaringen dien-
aangaande in de laatste 4 jaar, hoofdzakelijk verkregen door
onderzoek van miltvuurgevallen uit de praktijk van den

-ocr page 122-

districtsveearts te Zutfen, en later aan de Rijks seruminrich-
ting ook door onderzoek van materiaal door andere collega\'s
verschaft. Ik zal mij daarbij bepalen tot de volgende punten :

1°. het onderkennen van den miltvuurbacil
in de praktijk;

2°. de differen tiëele diagnose in verband met
ziekten, welke bij het onderzoek van het cadaver
tot verwarring aanleiding kunnen geven, en met
betrekking tot bacteriën, die secundair in cada-
vers kunnen optreden en morphologisch op den
miltvuurbacil gel ij ken;

3°. het opzenden van materiaal naar het labo-
ratorium ter onderkenning van den miltvuur-
bacil en ter controle van de diagnose.

In de overgroote meerderheid der gevallen wordt de hulp van
den veearts ingeroepen, indien op een erf een dier aan miltvuur
is gestorven. Niet altijd komen de eerste ziektegevallen in
een koppel onder onze oogen; de diagnose is ook tijdens
het leven volstrekt niet gemakkelijk, en eerst door den dood
wordt doorgaans de aandacht op het bestaan der ziekte
gevestigd. Bij apoplectisch beloop is de tijd te kort om hulp
in te roepen. Ik zal mij daarom beperken tot de onder-
kenning aan het miltvuurcadaver.

Zooals reeds gezegd, is het wenschelijk spoedig een prae-
paraat te maken van bloed of weefselvocht van het gestorven
dier. De meest geschikte plaats voor het nemen van een
weinig materiaal is de hals- of oorader, omdat bij inge-
treden ontbinding in de meest peripheer gelegen deelen
van het lichaam de miltvuurbacillen het langst hun eigen-
schappen bewaren en niet door rottingsbacteriën en andere
lagere organismen, welke uit het darmkanaal het lichaam
binnendringen, te gronde gaan. Hierbij veranderen de struc-
tuur en de vorm der bacillen zoodanig, dat het microscopisch

-ocr page 123-

beeld zeer onnauwkeurig en onbetrouwbaar wordt. Boven-
dien is de genoemde plaats het meest geschikt, omdat men
zoo weinig mogelijk sectie behoeft te verrichten en de
omgeving dus niet door bloed wordt geïnfecteerd. Het bloed,
dat uit de natuurlijke openingen vloeit, zou eveneens kun-
nen dienen, doch meestal is er verontreiniging in opgetreden
en door de aërobe verhoudingen hebben de miltvuurbacillen
sporen gevormd.

Hoe moet zulk een praeparaat gemaakt worden om met
de grootst mogelijke zekerheid den miltvuurbacil te onder-
kennen? Vele praktizeerende veeartsen bekijken eenvoudig
een druppel bloed tusschen een voorwerp- en dekglas, al of
niet gebruik makende van een uitgehold voorwerpglas, waar-
door het beeld in den z.g. hangenden druppel wordt
bezien. Voorwaar is dit een goede en practische methode,
maar er behoort veel oefening toe; is men er echter mede
vertrouwd, dan biedt zij ook haar groote voordeelen. In het
ongekleurde praeparaat van bloed of miltpulpa doet de milt-
vuurbacil zich voor als een glashelder, cylindrisch staafje
van homogene gedaante met afgeronde einden, waaraan elke
beweeglijkheid ontbreekt. Dit laatste is zeer merkwaardig,
daar verreweg de meeste onbeweeglijke microben, in den
hangenden druppel bezien, ten minste een trilling door
moleculaire bewegingen in de omringende vloeistof vertoonen,
de z.g.
brown\'sche moleculairbeweging. De milt-
vuurbacil ligt echter volkomen stil; men vergete daarbij niet,
dat hij, die den druppel niet in een uitgehold voorwerpglas
bestudeert, dit verschil niet zoo duidelijk opmerkt.

Het miltvuurstaafje heeft onder deze omstandigheden een
lengte van 4—10 ,a en is 1—1.25 n dik; het behoort
tot de grootste bacteriën, welke men kent. De staafjes liggen
geïsoleerd, hoogstens 2 a 3 aan elkander; draden ziet men
slechts zelden. Sporenvorming treedt in het lichaam niet op,
zoodat ook dit kenmerk hier buiten bespreking kan blijven.

-ocr page 124-

Toch zij terloops opgemerkt, dat uit de nieuwste onderzoe-
kingen van
Oppermann gebleken is, dat de miltvuurkiemen
als sporen reeds tijdens het leven het lichaam per anum
verlaten, zoodat in het bloed en de faeces reeds sporen-
dragende bacillen aanwezig kunnen zijn, terwijl natuurlijk,
wanneer het bloed en de faeces eenmaal buiten het lichaam
zijn gekomen, door de aërobe verhoudingen sporen gevormd
zullen worden, indien de temperatuur niet beneden
12° C.
is. Het is derhalve ook om deze reden gewenscht, het te
onderzoeken bloed uit een gesloten ader te nemen; in dat
geval is de negatieve uitkomst der sporenvorming van belang,
daar houtvuur, maligne oedeem en anaërobe rottingsbacteriën
in het lichaam wel sporen vormen.

Is aan het ongekleurde praeparaat reeds veel belangrijks
voor de diagnostiek waar te nemen, nog duidelijker wordt
het beeld en met meer zekerheid kan men de diagnose
stellen door praeparaten, welke te voren met een der ge-
bruikelijke kleurstoffen zijn behandeld.

Nadat een dekglaspraeparaat op de bekende wijze is ver-
vaardigd, wordt het gefixeerd en met een waterige oplossing
der anilinekleurstof gekleurd; de miltvuurbacil neemt ge-
makkelijk kleurstof op, meestal worden methyleenblauw of
fuchsine aangewend. Ueze hebben het voordeel, dat zij den
bacil niet overkleuren en daardoor de fijnere structuur doen
onderkennen. Gentiaanviolet, dat om zijn intensieve kleuring
zeer gewild is. overkleurt gemakkelijk, waardoor de bacillen
dikker schijnen dan ze zijn en de uiteinden zich afgerond
voordoen. De waterige kleurstoffen blijven niet lang goed,
zoodat het wenschelijk is verzadigde alcoholische oplossingen
in voorraad te houden en van tijd tot tijd waterige verdun-
ningen te maken ; voor methyleenblauw en fuchsine wordt
5—10 °/0 geprefereerd, voor gentiaanviolet is 1 °/0 vol-
doende. Maakt men direct waterige oplossingen door poeder
mfet gedistilleerd water te koken, dan verkrijgt men door

-ocr page 125-

2 fl/o raethyleenblauw reeds een kleurstof, welke snel en
intensief kleurt.

Methyleenblauw blijft zeer lang goed, doch vermindert in
kleurvermogen, daarom is de
lürfler\'sche methyleenblauw-
oplossing aan te bevelen, welke door de bijgevoegde kali-
umhydroxyde intensiever kleurt. Een zeer goede kleurstof
voor den praktizeerenden veearts is carbolfuchsine, welke
men onbepaald lang in voorraad kan hebben en die
tevens kan dienen voor het kleuren op tuberkelbacillen,
wat in de tegenwoordige praktijk van belang kan zijn.
Van de carbolfuchsine, bereid volgens het voorschrift
van
Ziehl, neemt men enkele druppels, voegt daarbij
1 a 2 druppels alcohol en verdunt met gedistilleerd water,
totdat een lichtroode vloeistof ontstaat, welke uitnemend
geschikt is voor het kleuren der meeste micro-organismen.
In het algemeen is voor de kleuring van miltvuurbacillen
in bloed of weefselvocht 1 minuut voldoende; de verdere
behandeling van het praeparaat is u bekend. Voor het
onderkennen der miltvuurbacillen is een vergrooting van
500-maal
gewenscht, hetgeen met een droog lenzensysteem
te bereiken is. I)e structuur van den bacil blijkt daarbij
nog zeer onvolkomen en in twijfelachtige gevallen, bijv. in-
dien rotting is ingetreden of andere bacteriën, als maligne
oedeem- en cadaverbacillen, in het spel komen, dan is het
noodig een olie-immersie te gebruiken. Daar men zich onder
alle omstandigheden aan een zelfde vergrooting moet ge-
wennen, is het niet overbodig te eischen, dat hij, die milt-
vuur diagnostiseert, dit doet met een immersiesysteem. Wel
is waar kan men met een droog systeem dikwijls dezelfde
vergrooting bereiken als met een oliesysteem en zwak
oculair, doch het laatste geeft een veel helderder en scherper
beeld dan het eerste, en juist bij het microscopisch onder-
zoek van miltvuur komt het op de fijnere structuur van
den bacil aan; een olie-immersielens is onontbeerlijk.

-ocr page 126-

lis

De miltvuurbacil doet zich nu niet meer voor als een
homogeen cylindrisch staafje met afgeronde einden, doch de
einden zijn scherp en concaaf, terwijl bovendien het staafje
in het midden smaller is; de uiteinden bezitten een verdik-
king, zoodat zij gelijken op een gewrichtskom. Indien nu
enkele van deze staafjes tegen elkander liggen, ontstaat het
beeld van een bamboestok, dat vrij constant is. Deze eigen-
schap is voor den miltvuurbacil karakteristiek, doch komt
alleen in versche praeparaten en bij zorgvuldige kleuring tot
haar recht. Of dit verschijnsel op een werkelijken vorm van
het protoplasma berust, dan wel moet opgevat worden als
een beginnende deeling of moet worden toegeschreven aan
een kunstproduct, dat bij de behandeling van het praeparaat
is ontstaan, doet weinig ter zake; het komt tamelijk constant
voor en heeft voor de diagnostiek zijn waarde.

Somtijds gelukt het met de gewone kleurmethoden een
kapsel om de bacterie zichtbaar te maken, doch het verdient
aanbeveling hiervoor speciale kleuringsproccdé\'s aan te wen-
den. De miltvuurbacil behoort tot de z.g. kapselbacteriën.
Serafini toonde het eerst aan dat de miltvuurbacil een
kapsel bezit; hij deed dit met de methode welke door
Fried-
lünder
voor de pneumococcen was aangegeven. Na hem
hebben zeer vele onderzoekers zich met de kapselkleuring
bezig gehouden en getracht een eenvoudige en zekere methode
te vinden, daar men in de kapselkleuring een uitstekend
diagnosticum meende te hebben ontdekt. Inderdaad is dit
het geval, doch dc kapselkleuring laat eenige dagen naden
dood van het dier in den steek. Met zekerheid bestaan hier-
omtrent geen gegevens, wel schijnen sommige kleurmethoden
de voorkeur te verdienen; van grooten invloed is
natuurlijk of het cadaver geopend is of niet, terwijl de tem-
peratuur, de grootte van het cadaver en nog vele andere
omstandigheden op de mogelijkheid der kapselkleuring in-
vloed uitoefenen.

-ocr page 127-

Vooral de methoden van Johne en Klett geven geruimen
tijd goede resultaten.
Klett spreekt van 13 dagen na den
dood in organen, welke frisch uit het cadaver waren genomen
en steriel bewaard werden, nog kapsels te hebben aangetoond.
Daarentegen gelukt het in een ongeopend cadaver met de
meeste methoden na 48 uur niet meer een kapsel om den
bacil zichtbaar te maken. Ik heb getracht na te gaan welke
de beste kleurmethode voor de praktijk is, daarbij lettende
1°. op het eenvoudige der toepassing en 2°. op
het duidelijk aantoonen der kapsels in prae-
paraten van dieren, welke langer of korter tijd
gestorven waren, hetzij de organen uit het lichaam
waren verwijderd of dat geen lijkop ening wasge-
se h i e cl. De methode van
Johne, waarbij het praeparaat met de
kleurstof verwarmd en daarna met azijnzuur ontkleurd moet
worden, is, evenals die van
Klett, welke bestaat in het kleuren
en daarna met gedistilleerd water sterk verwarmen, ontegen-
zeggelijk aan te bevelen wat het 2de moment betreft, doch
voor de praktijk zijn beide wat omslachtig. Wie het onder-
zoek echter met belangstelling doet en zich op bescheiden
schaal daarvoor heeft ingericht, zal naast een eenvoudige
methode ook de bovengenoemde in twijfelachtige gevallen
aanwenden. Door het naast elkander toepassen van de ver-
schillende methoden is mij gebleken, dat voor de praktijk
als een der meest geschikte, zoowel om haar eenvoud als
haar betrouwbaarheid, die van
Preüss kan worden aanbe-
volen. Zij moet als volgt worden uitgevoerd: het dekglas,
dat dun met bloed of miltpulpa is bestreken, wordt aan de
lucht gedroogd, in formaldehyde (uit den handel) gedurende
1 minuut gefixeerd, daarna flink afgespoeld in water en
vervolgens gebracht in een £ °/o gentiaanviolet-oplossing.
Het beste is een 2 °/0 waterige gentiaanviolet-oplossing in
voorraad te houden; deze blijft 1 jaar en langer onveran-
derd. Van deze oplossing wordt door toevoeging van ge-

-ocr page 128-

distillecrd water een slappe, ongeveer ^ °/0 sterke oplossing
gemaakt. In deze kleurstof blijft het praeparaat 5—20 se-
conden ; het wordt daarna flink in water uitgespoeld. Er be-
hoort eenige oefening toe de juiste kleur te treffen, doch
die vaardigheid verkrijgt men spoedig. Daar bovendien de
geheele handeling slechts 5 minuten duurt, is het geen
bezwaar meer dan één praeparaat te maken. Het aldus ge-
kleurde praeparaat wordt in water of in canadabalsem be-
keken. In het algemeen wordt water aanbevolen, daar de
kapsel in dat geval duidelijker zichtbaar zou zijn, hetgeen
moet worden toegeschreven aan de kleurstof-oplossende
eigenschap van den canadabalsem. Dat bezwaar is door mij
nooit ondervonden; bovendien heeft balsem het voordeel,
dat het dekglas beter gefixeerd is en de lenzen door het
overtollige water niet kunnen worden bezoedeld. Ook in
cederolie kunnen de praeparaten worden bezien. Op den
duur verliezen alle bacterie-praeparaten in canadabalsem,
inzonderheid met de gewone waterige amlinekleurstoffen
behandeld, hun kleur, zoodat het maken van dergelijke
„Dauerpniparaten," de moeite niet loont.

Rübigkr heeft deze methode vóór Preuss nog eenvoudiger
aangegeven; namelijk het luchtdroge praeparaat wordt tegelijk
gefixeerd en gekleurd door het te leggen in een vloeistof,
bestaande uit gentiaanviolet en formaline. Deze kleurstof
wordt bereid door 100 gram formaline met 15 gram gen-
tiaanviolet-poeder te roeren, eenige uren te laten staan en
daarna te filtreeren; men verkrijgt dan een glycerineachtige
vloeistof met goudglanzende oppervlakte. Twintig seconden
zijn voldoende om het praeparaat de gewenschte kleur te geven.

De methode Rüihger is mij minder goed bevallen; de
beelden werden niet zoo mooi, welk verschijnsel eveneens
ontstond, indien bij de lste methode na het fixeeren de
formaline niet grondig werd weggewasschen.

Het zou langdradig worden en geen nut hebben alle

-ocr page 129-

mogelijke methoden voor kapselkleuring hier op te som-
men ; ook de procédés voor dubbelkleuring, waarbij
de kapsel anders gekleurd wordt dan het protoplasma van
het bacillenlichaam, hebben voor de praktijk geen groote
waarde wegens hun moeilijke uitvoerbaarheid. Het is echter
nog van belang te wijzen op de eenvoudige en zeer bruik-
bare kleuring volgens
Olt, waarbij slechts eenmaal gekleurd
behoeft te worden en wel met een 3 procent waterige
safranine-oplossing; de staafjes worden daarbij rood, de kap-
sels geel. Het praeparaat moet in de vlam gefixeerd zijn,
terwijl voor duidelijke differentiëering de kleurstof op het
dekglas moet worden verwarmd.

In verband met het groote nut van het maken van prae-
paraten direct bij het cadaver, komt mij de methode met
formaline geschikter voor; het gebruik van een vlam is in
de praktijk niet altijd uitvoerbaar. De methode
Preuss geeft
ook betere resultaten, wanneer het cadaver reeds eenige uren
heeft gelegen.

Langen tijd heeft men vastgehouden aan het begrip, dat
de kapsel een integreerend bestanddeel van bacteriën, zoo
ook van den miltvuurbacil was, m. a. w., dat het micro-
organisme een omhulsel bezat, dat diende om het legen
schadelijke invloeden, bijv. de bactericide stoften van het
bloed, te beschutten.
Fischoeder meent, dat het geen
product is van den bacil, doch van het dierlijk organisme
om zich tegen de schadelijke werking van de bacterie te
vrijwaren; van daar, dat deze kapsel zich alleen in het bloed
en de weefsels van dieren vertoont. Het gelukt echter ook haar
in praeparaten van culturen in vloeibaar bloedserum zicht-
baar te maken; deze opvatting is derhalve niet steekhoudend.

Fischer heeft er reeds in 1897 in zijn „Yorlesungen
iiher Bakterien" op gewezen, dat dergelijke kapsels kunst-
producten zijn, omdat alle bacteriën, indien men ze verspreidt
in een eiwithoudende of slijmige vloeistof, zooals bloed of

-ocr page 130-

weefselvocht, het geheele dekglas met een dun laagje eiwit
wordt bedekt, waarin de microben liggen. Indien nu het
praeparaat langzaam droogt, schrompelen de bacteriën, doch
niet zoo snel als het omringend eiwitlaagje, zoodat wanneer
dit geheel gedroogd is, de bacteriën nog voqrtgaan zich
samen te trekken, hetwelk vooral bij het fixeeren in de
vlam of door formaline plaats vindt. Door deze laatste periode
van schrompelen ontstaat derhalve om de bacterie een hof,
een ledige ruimte, die wij als kapsel beschouwen. Uit het-
geen ik bij de vele kapselkleuringen heb waargenomen, komt
mij de opvatting van
Fischek zeer aannemelijk voor; het is
niet te ontkennen, dat dezelfde miltvuurbacillen, welke in het
bloed prachtige kapsels bezitten, zich in water totaal
zonder kapsel voordoen; brengt men ze daarna weer in een
eiwithoudend medium (ook
geen bloed), dan is de kapsel
weer aantoonbaar.

Met de opvatting van Fischer laat zich zeer goed ver-
klaren het verschil in kleur tusschen bacterie en kapsel, dat
bij de methoden van
Preuss en raniger ontstaat; de bacillen,
welke schrompelen, nemen daarbij een weinig eiwit mede, dat
derhalve als een zeer dun laagje den bacil omgeeft en
gekleurd wordt. Het is echter bekend, dat gentiaanviolet
zich in een dunne laag niet violet, doch rose voordoet. De
violette bacterie is zoodoende door een rose kapsel omgeven.

Deze kapsel, welke een kunstproduct is, moet men niet
verwarren met een slijmmassa, die vele bacteriën omgeeft,
doch door oplossen in het medium, waarin zich de bac-
teriën bevinden, niet zichtbaar is. Dit alles klinkt zeer een-
voudig en plausible, en komt met onze kennis van kleur-
procédé\'s goed overeen, doch van een practisch standpunt
bezien, is er wel wat tegen te zeggen. Het is een onom-
stootelijk feit, dat geen bacteriën zulke mooie en regel-
matige kapselbeelden geven als de miltvuurbaeil en andere
micro-organismen, waarbij men een kapsel meent te hebben

-ocr page 131-

aangetoond. Het komt bovendien niet voor, dat bij het onderzoek
naar miltvuurbacillen, volgens de methode
Prkuss in bloed of
weefsel van dieren, welke niet aan miltvuur zijn gestorven,
bacteriën worden gevonden, die een dergelijke kapsel hebben
als de miltvuurbacil. Daarom heeft de kapselkleuring voor
de praktijk een groote waarde en het behoeft ons dan
ook niet te verwonderen, dat men is voortgegaan met het
zoeken naar betere en meer eenvoudige methoden. Indien
toch, wat zeer waarschijnlijk is, de kapsels artefacta zijn,
dan moeten er onbekende momenten bestaan, misschien
eigenschappen van het protoplasma of van het medium, in
casu bloed of weefsel vocht waarin de miltvuurbacil zich
bevindt, waardoor bij het uitdrogen een zoo duidelijke en
scherp begrensde open ruimte om den bacil ontstaat. Hierbij
zij tevens opgemerkt dat in bloed en weefsel van cadavers,
welke eenigen tijd gelegen hebben, de kapselkleuring niet meer
gelukt, niettegenstaande hier een eiwithoudend medium aan-
wezig is, doch vermoedelijk zijn door de ontbinding zulke
chemische veranderingen in het bloed en in het protoplasma
der bacteriën ontstaan, dat het artefactum niet meer tot zijn
recht komt. Indien men versch miltvuurbloed te snel op
het dekglas droogt, dan vormt zich een kapsel met gekar-
telde randen; dit zou ook voor de uitdrogingstheorie pleiten.

Ik zal niet ingaan op de morphologie en biologie der
kapselbacteriën, doch het kwam mij gewenscht voor deze
toelichting te geven, omdat de kapselkleuring een zoo
onmisbare zaak is voor de microscopische diagnostiek
van het miltvuur. Indien bloed of weefselvocht volgens een
der genoemde methoden gekleurd is, doet de miltvuurbacil
zich geheel anders voor dan wanneer geen kapselkleuring
is toegepast. De bacil blijkt nu t,e bestaan uit geledingen,
meestal 2 a 3, doch soms ook tot 5 toe. Deze geledingen
zijn te zamen omgeven door een heldere ruimte, welke scherp
begrensd is en de miltvuurstaafjes geheel omsluit. De gele-

-ocr page 132-

dingen zelf hebben concave einden en laten tusschen elkander
een kleine ruimte over. Ongetwijfeld hebben we hier te
doen met een onvolkomen deeling der bacillen. Van betee-
kenis is de scherpe grens der miltvuurkapsel, die men niet
aantreft bij cadaverbacillen, waarbij het kan voorkomen, dat
door uitdrogen eveneens een open ruimte, een soort hof
ontstaat, welke echter de scherpe belijning mist.

Een 3ds criterium voor den miltvuurbacil bij het micro-
scopisch onderzoek is de kleurbaarheid volgens
Gram.

Aan deze eigenschap is geen groote waarde te hechten,
omdat de fijnere structuur der bacillen daarbij te loorgaat;
zij doen zich meestal gekorreld voor, doordat het protoplasma
gedeeltelijk ontkleurd wordt. De uiteinden zijn afgerond,
geledingen en kapsel zijn niet zichtbaar. Ook voor sporen-
houdende bacillen is de GiiAiische kleuring minder geschikt,
want door het jodium worden de sporen „gebeizt" en dik-
wijls geheel of gedeeltelijk gekleurd. Uit een differentiëel-
diagnostisch oogpunt verdient de
GRAM\'sche methode evenmin
aanbeveling, daar de meest voorkomende bacteriën, welke tot
verwisseling aanleiding zouden kunnen geven, als maligne
oedeem-, boutvuur- en de groote groep van cadaverbacillen
alle
GRAM-positief zijn.

In den laatsten tijd is nog een kleurmethode voor den
miltvuurbacil aangegeven door
Mac Fadvean. Hierbij wordt
het praeparaat van bloed of weefselvocht in de vlam gefixeerd,
met 1 procent waterige methyleenblauwoplossing snel ge-
kleurd, daarna flink uitgewasschen in water, gedroogd en
in canadabalsem gesloten.
Mac Fadvean heeft opgemerkt,
dat in dergelijke praeparaten van bloed, milt of andere weefsels,
van miltvuurcadavers afkomstig, zich om de miltvuurbacillen
een fijn korrelige massa bevond, welke zich niet blauw, zooals
de bacillen zelf, doch violet kleurde. Deze massa komt ook
verspreid in het praeparaat voor, doch bij uitstek
om de
bacteriën. Bovendien zou in die gevallen, waarin microscopisch

-ocr page 133-

weinig of geen miltvuurbacillen waren aan te toonen,
deze violette massa zich toch kleuren, terwijl in bloed van
dieren, welke aan eenig ander infectieus of niet-infectieus lijden
gestorven waren, dit kleur-phenomeen niet te ontdekken
was. Niet slechts bij frische cadavers, doch zelfs 3 dagen
na den dood van het dier, gaf deze kleurreactie nog een
positief resultaat.

Door Mullie en Sch.veffer is deze methode gecontroleerd;
zij komen tot dezelfde resultaten. Bovendien vond de laatste
onderzoeker, dat ook in bloedserum-culturen de violette
kleur optrad. Omtrent den aard der violette granula is men
nog in het onzekere.
Mac Eadyean beschouwt ze als een
product van den bacil, speciaal van de kapsel. Volgens
Schaeffer
zou de kapsel de eigenschap bezitten uit het methyleenblauw
z. g. methyleenazuur af te scheiden, dat verschillende baso-
phile substanties, waaronder ook deze granula, rood kleurt.
Nog zij opgemerkt, dat de kleurstof als volgt moet bereid
worden: 1 procent methyleenblauw wordt door koken van
kleurstofpoeder met gedistilleerd water gemaakt (dus niet
van een alcoholische oplossing); daarbij wordt i procent
natriumcarbonaat gevoegd. De oplossing blijft lang goed
en is ook zeer geschikt voor de kleuring van andere microben.
De praeparaten mogen niet in formaline, aether, alcohol of
osmiumzuur gefixeerd worden; de vlam is hierbij absoluut
noodzakelijk.

Hiermede zijn de voornaamste zaken, welke betrekking
hebben op het bacterioscopisch onderzoek van versche milt-
vuurcadavers de revue gepasseerd. Er blijft nog over te
wijzen op de afwijkingen en veranderingen, welke men kan
observeeren, wanneer praeparaten van bloed of weefsel eenigen
tijd na den dood van het dier worden vervaardigd. De
miltvuurbacil behoudt in een cadaver zijn morphologische
eigenschappen niet, doch verandert zoodanig, dat het reeds
na korten tijd onmogelijk wordt de diagnose op het bacteri-

9

-ocr page 134-

oscopisch onderzoek te basecren. De secundair uit de
darmen immigreerende micro-organismen strijden met de
milvuurbacillen om het bestaan; altijd overwinnen zij en
vernietigen daarbij hun tegenstanders, zoodat het na korter
of langer tijd onmogelijk is den miltvuurbacil te isoleeren.

Die veranderingen der miltvuurbacillen en de snelheid
waarmede zij ontstaan zijn afhankelijk: f. van de tempera-
tuur, waarbij het cadaver wordt bewaard (het jaargetijde is
dus van invloed), 2°. van de grootte van het cadaver: kleine
dieren koelen sneller af dan groote, zoodat de secundair
optredende bacteriën, welke de voornaamste rol bij de vernieti-
ging der miltvuurbacillen spelen, geen geschikte temperatuur
vinden om zich te ontwikkelen, 3°. van de omstandigheid
of het cadaver geopend is of niet, of dus de miltvuurbacillen
onder aërobe, dan wel anaërobe verhoudingen zijn gekomen,
en 4°. van de soort der bacteriën, welke zich in het bloed
en de weefsels hebben verspreid en den miltvuurbacil met
ondergang bedreigen. Dit staat met het S36 moment in direct
verband.

Tengevolge van deze vele omstandigheden, welke op de mor-
phologie der bacillen in het cadaver influenceeren, is het
moeilijk met juistheid aan te geven hoe de miltvuurbacil
zich op bepaalde tijden na den dood van het individu onder
den microscoop aan ons oog voordoet. De meeste onder-
zoekers hebben zich tevreden gesteld met van kleine proef-
dieren de organen steriel of niet steriel te bewaren en nu
op achtereenvolgende tijden de veranderingen, welke de bacillen
ondergingen, te bestudeeren. Deze methode van onderzoek is
ongetwijfeld zeer verschillend van den toestand, zooals men
dien in de praktijk aantreft; hoogstens geeft zij weer, hetgeen
zich voordoet bij afgeslachte dieren, welke aan miltvuur zijn
gestorven. Bij het steriel bewaren van een orgaan met
miltvuurbacillen sterven de bacillen door onvoldoende voe-
ding, indien de omstandigheden voor sporenvorming on-

-ocr page 135-

gunstig zijn. Behalve gebrek aan voedsel oefenen ook hun
eigen stofwisselingsproducten een vernietigenden invloed uit,
z.g. autolyse. Wordt een orgaan niet steriel bewaard, dan
treden aërobe rottingsbacteriën op, welke in hoofzaak de op-
lossing der miltvuurbacillen bewerkstelligen.

Buch geeft een zeer goede beschrijving van de veranderin-
gen, welke de miltvuurbacil onder dergelijke omstandigheden
ondergaat, inzonderheid aan de hand van de kapselkleuring,
welke dan ook voor den bacil het meest karakteristieke
kenmerk is. Na 3 dagen gelukte het nog bij enkele bacillen
een kapsel aan te toonen, na
24 uur gaf de KLrrr\'sche
methode geen duidelijke resultaten meer, in de cellen der
geledingen ontstonden heldere plekken, welke geen be-
paalden vorm hadden, na 2 dagen waren de geledingen van
vele bacillen geschrompeld, waardoor de uiteinden afgerond
schijnen. Na 3 dagen ziet men bacillen, welke geen kapsel
meer bezitten, doch zich zwak kleuren (deze zwakke kleuring
is een goed criterium voor miltvuur, daar de rottingsorga-
nismen zich zeer intensief kleuren). In deze zwak gekleurde
bacillen liggen op regelmatige afstanden intensief gekleurde
kogeltjes. Op andere plaatsen is het protoplasma korrelig
geworden (verval). Na 11 dagen zijn nog enkele bacillen
met de karakteristieke einden aanwezig, na
24 dagen zijn de
geschrompelde bacillen groote coccen, welke rozenkransvor-
raig aan elkander liggen; verder komen bacillen met heldere
openingen, andere met sporen voor. Men ziet derhalve in
het algemeen 3 verschillende veranderingen: sommige bacil-
len degenereeren spoedig, andere worden slechts weinig be-
schadigd, weer andere vormen sporen.

Figuren 1, 2 en 3 (die als projectiebeelden werden
vertoond) geven miltvuurbacillen te zien uit een lever
van een cavia, welke steriel uit het cadaver genomen
en in een steriele doos bewaard was. Na 3 dagen
waren met de methode
Preuss nog duidelijke kapsels aan te

-ocr page 136-

toonen om bacillen, welke reeds sporen hadden gevormd. Na 8
dagen zien we niets dan vrije sporen en degeneratievormen,
bestaande in onregelmatige lichamen, de z.g. ,,Rosaschatten".

Vele onderzoekers hebben nagegaan hoe lang na den dood
van het dier de kapsels nog om de miltvuurbacillen waren
te kleuren; de resultaten zijn natuurlijk zeer verschillend
geweest. De
KLETï\'sche methode zou het best voldoen;
daarmede zou het na 6 dagen nog gelukken in vroeg geë-
viscereerde organen tusschen vele andere bacteriën miltvuur-
bacillen met duidelijke kapsels aan te toonen. Geheel andere
resultaten verkrijgt men, indien de bacteriën aan de z.g.
anaërobe rotting hebben blootgestaan, dus in een ongeopend
cadaver; in die gevallen konden
Klett, Bongert en Kaese-
wurm
na 24—30 uur microscopisch in het geheel geen
miltvuurbacillen meer aantoonen, wanneer het cadaver bij
een temperatuur van 18°—24° C. bewaard was geworden.
Bij 24° C. gelukte het na 24 uur niet meer, noch micro-
scopisch noch door plaatcultuur, miltvuurbacillen aan te toonen.
Onder de genoemde anaërobe omstandigheden vormen de
miltvuurbacillen geen sporen, doch worden vernietigd en in
de plaats er van treden cadaverbacillen op, welke morphologisch
dikwijls veel overeenkomst met den miltvuurbacil bezitten. De
veranderingen, welke de miltvuurbacil in het gesloten cadaver
ondergaat, zijn nauwkeurig bestudeerd en bestaan in de
eerste plaats in het verlies der kleurbaarheid van zijn kapsel.
Bongert meent, dat dit is toe te schrijven aan de reactie
der weefselvochten, welke door de ontbinding zuur is geworden.
Hetzelfde verschijnsel kan men opmerken in oude serum-
culturen; langzamerhand verliezen de bacillen daarin hun
kapsel. Behalve het minder duidelijk worden der kapsel,
veranderen de bacillen ook zelf; het aantal vermindert en
de lange draden, welke zich na den dood kunnen vormen,
verdwijnen. I)e bacil zelf schijnt langer, daar de deeling
opgehouden is.

-ocr page 137-

De celkern van den bacil vervalt, het protoplasma wordt
korrelig en verandert in een detritusmassa, welke zich diffuus
kleurt; deze kleurbaarheid is gering in tegenstelling van die der
cadavet\'bacillen, welke zich intensief kleuren. Dit werkelijk
geprononceerd onderscheidingsmiddel ontstaat door het verval
der chromatine van den miltvuurbacil, terwijl de achromatine
overblijft, zoodat de bacil eindelijk geen kleur meer aan-
neemt. Vooral door de kapselkleuring, waarbij een ontkleu-
ringsmiddel wordt aangewend, zal dit kleurverlies sterk op
den voorgrond treden; redenen, waarom ook de methoden
van
Preuss en Olt weer de voorkeur verdienen.

Verder kan het voorkomen, dat het verval van de peripherie
van den bacil uitgaat, de scherpe randen verdwijnen, terwijl in
het centrum ongekleurde plaatsen optreden; eindelijk houdt
men de z.g. ledige kapsels over.

Dit oplossen der miltvuurbacillen in het cadaver berust
volgens
Bongert op plasmolyse: loslaten van het proto-
plasma van den celwand door opnemen van vocht in de
kapselruimte, terwijl bovendien het protoplasma zich verdicht
tot sterk lichtbrekende korrels, welke zich intensief kleuren.
Deze korrels vervallen door plasmoptyse, de inwendige
drukking stijgt en de korrels worden uitgestooten.

Een geheel andere meening zijn J.ycobsthal en Pfersdorff
toegedaan. Zij wijzen op de ondoordringbaarheid van den
celwand van den miltvuurbacil, welke dus niet plasmolyseerbaar
is. Het oplossen der miltvuurbacillen zou een „verterings-
proces" zijn door andere bacteriën, hetwelk door
Emmerich
reeds voor den bacillus pyocyaneus en zijn stofwisselings-
producten was aangegeven.

Het ontstaan der ledige kapsels komt niet alleen aan den
miltvuurbacil toe, ook bij andere bacteriën treft men dit
verschijnsel aan.

In vitro gaat het vervallen der miltvuurbacillen nog sneller;
Bongert toonde aan, dat i uur nadat miltvuurbacillen met

-ocr page 138-

rottend bloed waren vermengd, geen miltvuurbacillen op
eenige wijze meer konden worden aangetoond. Deze bacte-
riolytische kracht komt vooral aan de anaërobe, op boutvuur
gelijkende staafjes toe. Bij de aërobe rotting is het vooral de
bacillus pyocyaneus, welke den miltvuurbacil vernietigt.

Deze werking berust, volgens Emmehich, op de stofwisse-
lingsproducten van den bacil, waaronder een ferment, de
zoogenaamde pyocyanase een gewichtige rol speelt en daar-
door ook geschikt is om dieren tegen miltvuur te immuni-
seeren. Hieromtrent bestaan interessante onderzoekingen
van
Emmerich, Löw, Vaerst en anderen.

In den laatsten tijd is door Schipp nogmaals onderzocht
hoe het rottingsproces op de miltvuurbacillen werkt, in het
bijzonder de invloed van kiemvrije rottingsfiltraten. Hierbij
is gebleken, dat dergelijke Altraten bactericide eigenschappen
voor den miltvuurbacil bezitten, miltvuursporen echter niet
aantasten. Indien de miltvuurbacillen korten tijd aan den
invloed ervan zijn blootgesteld, kunnen zij door gunstige
omstandigheden weer virulent worden. De sporen vorming
wordt door de werking dezer fdtraten vertraagd. De ver-
anderingen (involutievormen), welke de bacillen door deze
steriele Altraten vertoonen, zijn dezelfde als die in rottende
cadavers optreden.

Op het verloop van de zooeven beschreven bacteriolyse der
miltvuurbacillen is de temperatuur van grooten invloed; na
48 uur bij 22° C. is het niet meer mogelijk miltvuurkie-
men aan te toonen. In den winter wordt deze tijd aan-
merkelijk langer en kan men aannemen, dat in een gesloten
cadaver na ± 3 dagen nog levensvatbare bacillen aanwezig
zijn. Bij een geopend cadaver daarentegen gelukt het nog
na 7—12 dagen enkele bacillen en ledige kapsels te
onderkennen.

Kaesewurm heeft aangetoond, dat bij een schaap, dat aan
miltvuur was gestorven en dat bij 18° C. was bewaard, na

-ocr page 139-

35 uur geen miltvuurbacillen meer microscopisch waren
aan te toonen; daarentegen uit het neusbloed, dat 35 uur
na den dood van het dier was gedroogd, konden na 23
dagen nog virulente bacillen worden gekweekt.

Het verdient daarom aanbeveling van een cadaver, dat
eenigen tijd gesloten is geweest, ook het bloed, dat uit de
natuurlijke openingen gevloeid is, te onderzoeken, daar de
aërobe rotting veel minder snel verloopt; men denke er
echter aan dikwijls sporenvormende miltvuurbacillen te
kunnen aantreffen.

Behalve deze moeilijkheden, waarop men stuit wanneer
de sectie eerst eenigen tijd na den dood van het dier kan
worden verricht, bestaan nog andere omstandigheden, waarbij
het niet gelukt door het microscopisch onderzoek de diagnose
vast te stellen.
Frank en Lubarsch hebben er op gewezen,
dat de millvuurbacillen zich pas tijdens de agonie in het bloed
verspreiden, zoodat het bij een apoplectischen dood, gelijk
bij het rund, maar vooral bij het schaap voorkomt, kan
gebeuren, dat weinig of geen miltvuurbacillen in het bloed
en de milt worden aangetroffen. In die gevallen is de sectie
absoluut noodzakelijk en moet men uit alle haemorrhagieën
welke men vindt, ook in de nieren, maar vooral in de darmen,
zelfs uit den darminhoud praeparaten maken ; het gelukt dan
zeker de bacillen aan te toonen. Ook in de milt, welke daarbij
weinig of niet vergroot is, kunnen de bacteriën ontbreken.
Een zeer sprekend geval trof ik eenigen tijd geleden aan
bij een konijn, dat met een miltvuurcultuur subcutaan was
geïnfecteerd; in het bloed, de milt en de lever waren micro-
scopisch geen bacillen te ontdekken, in de culturen kwamen
enkele kolonies op. Daarentegen wemelde de entplaats van
miltvuurbacillen met duidelijke kapsel.

Bij het varken is het microscopisch onderzoek van het
bloed dikwijls niet afdoende; dit is toe te schrijven aan het
feit, dat bij dit dier meestal keelanthrax voorkomt en het

-ocr page 140-

individu aan asphyxie sterft voordat de septicaemie is tot
stand gekomen. Ook bij het paard zijn herhaaldelijk weinig
miltvuurbacillen in het bloed en de organen te vinden.

In al dergelijke gevallen moet men zoeken en zich niet
met een enkel praeparaat tevreden stellen; indien het dier
aan miltvuur is bezweken, moeten ook miltvuurbacillen
kunnen worden aangetoond.

Ik ben nu gekomen tot het 2de gedeelte van mijn onderwerp :
de differentiëel-diagnose, voor zoover die bij het
onderzoek van het cadaver in aanmerking komt.
Hiervan zijn dus uitgesloten de ziekten, welke tijdens het leven,
hetzij door haar symptomen, hetzij door haar peracuut beloop,
tot twijfel aanleiding zouden kunnen geven ; daarom zal deze
differentiëel-diagnostiek zich beperken tot die gevallen, welke
door hun pathologisch-anatomisch karakter tot verwarring
aanleiding kunnen geven, of waarbij bacteriën worden aan-
getroffen, welke morphologisch met den miltvuurbacil over-
eenkomst vertoonen.

Pathologisch-anatomisch is het miltvuur te verwisselen
met vele septicaemieën, waarbij de milt al of niet
gezwollen is, en niet cadavers van dieren, welke suffocatorisch
zijn gestorven. Tot de laatste zijn ook te rekenen de dieren
met z.g. „stuwingsmilten". Dit verschijnsel komt meer-
malen voor bij runderen, vooral ossen, welke ver gedreven zijn
en nu direct worden gedood; men kan daarbij een milt
aantreffen, die sterk vergroot, week van consistentie is en
waaruit bij insnijden veel bloed loopt. De milttrabekels zijn
echter duidelijk waar te nemen, terwijl het bloed, dat er
uitvloeit, niet teerachtig is. Verder komen stuwingsmilten
voor bij varkens; ze zijn dan ontstaan door omslingering
der miltvaten door het net. De milt is sterk uitgezet, doch
meestal hard; in een later stadium wordt zij atrophisch.
Dit zijn de meest voorkomende gevallen van miltstuwing ;
in de vleeschkeuringspraktijk komen ze herhaaldelijk voor.

-ocr page 141-

Door hei maken van een microscopisch praeparaat is alle
twijfel weggenomen. Met betrekking tot septicaemieën is bet
voldoende er op te wijzen, dat ook in die gevallen het
microscopisch onderzoek direct meer licht zal verspreiden,
tenzij door ontbinding secundaire micro-organismen zijn
opgetreden.

Verder zij de aandacht gevestigd op p iropl a s mosis.
Tot nog toe is deze ziekte in ons land weinig bestudeerd.
De Jong onderzocht eenige gevallen van piroplasmosis bij
het rund en heeft de piroplasmata aangetoond, waarmede
was bewezen, dat de ziekte in ons land voorkwam. Daarbij
trof hij onder andere een cadaver aan, dat in vele opzichten
miltvuur deed vermoeden ; behalve een sterk gezwollen milt
bestond een coagulum van bloed in de buikholte. Dit laatste
pleitte weliswaar tegen miltvuur. Bij een ander geval be-
stond een haemorrliagische duodenitis en omschreven peri-
tonitis, welke ook bij het miltvuurcadaver niet onbekend zijn.

Ik wees reeds op septicaemieën in het algemeen, doch
wensch nog in het bijzonder de aandacht te vestigen op de
eigenlijke septicaemia haemor rha gica, ook wel
septicaemia pluriform is genoemd, waaronder ziekte-
gevallen met peracuut doodelijk beloop voorkomen en waarbij
het bloed en de organen met ovale bacteriën overstroomd
zijn. Een vergissing tusschen den ovalen bacil en den milt-
vuurbacil is vrijwel uitgesloten, doch men kan voor het feit
staan, dat tusschen deze kleine bacteriën vele cadaverbacilleri
voorkomen, welke de grootte van den miltvuurbacil kunnen
hebben. Het is dan noodig een uitgebreider bacteriologisch
onderzoek te doen instellen.

De septicaemia haemorrhagica omvat een groote groep van
ziekten, in de Eransche literatuur bekend onder den naam
van „pasteurellosen".
Ljgnières heeft ze nauwkeurig
bestudeerd bij de verschillende dieren; langzamerhand is
echter reeds gebleken, dat ziekten, welke beschouwd werden

-ocr page 142-

veroorzaakt te worden door ovale bacillen, inderdaad niet
aan dergelijke microben moesten worden toegeschreven.

In ons land kennen we van de pasteurellosen bij het
varken de besmettelijke borstziekte, bij het rund de ,,Wild-
und Rinderseuche", bij het paard de „Brustseuche". Bovendien
komen gevallen voor, waarbij de ziekte zich niet localiseert,
doch direct tot een algemeene infectie voert; deze zijn juist
van belang voor de differentiëel-diagnose.

Aan de Rijks seruminrichting komen herhaaldelijk dergelijke
secties voor, o. a. van kalveren en biggen na navel- en ca-
stratie-infecties, doch ook bij runderen zijn in het afgeloopen
jaar mooie gevallen geconstateerd. Te Abcoude stierven 3
runderen onder hersenverschijnselen; 24—28 uur na het
optreden der eerste verschijnselen trad de dood in. De vee-
arts, die het eerste geval zag, had ook op miltvuur onderzocht;
uit het bacteriologisch onderzoek bleek echter, dat het dier
aan septicaemia haemorrhagica was gestorven. Bij de sectie
van een opgegraven cadaver bleek een acute ontsteking
der neus- en voorhoofdsboezems te bestaan. Vermoedelijk
moeten deze gevallen als acuut verloopende boosaardige
kopziekte worden beschouwd.

Verder komt, in ons land de „Wild- und Rinderseuche" voor,
welke verloopt onder het beeld eener croupeuse pneumonie,
pleuro-pneumonie, gastro-enteritis of zwellingen der cutis en
subcutis, doch waaronder ook apoplectische gevallen worden
aangetroffen. Ook bij kalveren van 1 jaar komen gevallen
van septicaemia haemorrhagica voor, welke soms ten onrechte
voor bout vuur worden gehouden.

In de laatste plaats, vooral uit een bacterioscopisch diffe-
rentiëel-diagnostisch oogpunt is van belang het maligne
oedeem en het houtvuur. Pathologisch-anatomisch zijn
deze ziekten doorgaans goed van het miltvuur te onder-
scheiden, daar de beide eerstgenoemde gepaard gaan met
zwellingen, bestaande in infiltraties met gasvorming. De

-ocr page 143-

gasvorming is zeer karakteristiek ; men ontdekt ze echter
eerst bij het doen van sectie, welke dus door deze omstan-
digheid van groot nut is. Niet altijd echter zijn die infil-
traties zoo geprononceerd; bij boutvuur kan de gasvorming
zelfs zeer gering zijn. liet kan voorkomen, dat de sero-
haemorrhagische infiltratie van musculair en intramusculair
weefsel zich uitstrekt over enkele spieren, welke te midden
der groote spiergroepen van het achter- of voorstel zijn ge-
legen, maar bovendien kunnen de spieren binnen de buik-
en bekkenholte, hetzij alleen lendenspieren of het middelrif,
in het proces betrokken zijn.

Het frappante symptoom, dat miltzwelling bij boutvuur
ontbreekt, is evenmin zonder uitzondering als het constante
voorkomen ervan bij miltvuur.

Een voornaam kenmerk is, dat de boutvuurbacillen niet
of zeer spaarzaam in het bloed voorkomen; dit geldt slechts
voor pasgestorven dieren, Avant eenige uren na den dood
verspreiden de bacteriën zich en kan het voorkomen, dat
bloedpraeparatcn bezaaid zijn met boutvuurstaafjes en sporen.
In het algemeen echter treft men de bacteriën uitsluitend
aan in de emphysemateuse spieren, vooral ook in het sub-
cutane en intermusculaire vocht, in de vloeistoffen op de
sereuse vliezen, in het bijzonder het peritoneum. De lever
is ook spoedig met boutvuurkiemen overstroomd ; reeds eenige
uren na den dood van een boutvuurcavia zijn de praeparaten
bezaaid met bacillen, welke al of niet sporen vormen. Van
meer gewicht is het verschil in morphologie tusschen beide
bacteriën. De boutvuurbacil doet zich in de spieren en de
subcutis het meest karakteristiek voor; niet, dat zijn vorm
in die weefsels zoo constant is, doch het is juist zijn poly-
morphie, welke hem typeert. Naast vele korte en lange, tamelijk
dunne staafjes, welke afzonderlijk, zelden aan draden liggen,
ziet men meer plompe lichamen, de zoogenaamde „clostri-
dium vor men". De uiteinden der staafjes zijn afgerond,

-ocr page 144-

de vorm der clostridiën is die van een gehalveerden citroen,
sterk ovaal; het is een bacil, welke bezig is een spoor te vor-
men. In gewoon gekleurde praeparaten is de spoor derhalve
ongekleurd, terwijl de uiteinden zich eenigszins diffuus kleuren.
Men krijgt nu overgangsvormen totdat de spoor is uitgedre-
ven ; ook vrije, ovale sporen treft men aan. De sporenvor-
ming vindt plaats in het lichaam, in tegenstelling met de
miltvuurspoor. In het bloed, de lever en het peritoneaal-
vocht ziet men korten tijd na den dood weinig sporen; de
bacillen kunnen hierin lange draden vormen, hetgeen in
verband staat met het gemakkelijker uitgroeien der bacteriën.
Men heeft de draadvorming der boutvuurkiemen tegenover
die van het maligne oedeem op den achtergrond willen zetten
en het is waar, dat maligne oedeembacillen onder de meeste
omstandigheden draden vormen, welke langer en dunner zijn
dan die van het boutvuur, doch een afdoend kenmerk is
het niet. Ook de maligne oedeembacillen kunnen geïsoleerd
liggen en dan veel op miltvuur- en boutvuurstaafjes gelijken.
De differentiëel-diagnose tusschen boutvuur en maligne oedeem
is bijzonder moeilijk, zoowel in de praktijk als in het labo-
ratorium ; ik hoop bij een volgende gelegenheid hierop
uitvoeriger terug te komen. Een onderscheid tusschen milt-
vuur, boutvuur en maligne oedeem is, dat de bacteriën
der beide laatste ziekten beweeglijk zijn, hoewel die be-
weeglijkheid ook sterk kan varieëren.

Meer dan het boutvuur kan het maligne oedeem ons bij
het onderzoek van miltvuur op het dwaalspoor brengen.
Een cardinaal punt van verschil is reeds, dat miltvuur bij
uitstek een ziekte der runderen en maligne oedeem vooral
bij het paard bekend is. De meening echter, dat maligne
oedeem bij het rund niet zou voorkomen, is onjuist, men
denke slechts aan den z.g. ,,Geburtsrauschbrand," welke zonder
twijfel maligne oedeem is. Doch ook spontane gevallen van
maligne oedeem heb ik bij runderen kunnen constateeren.

-ocr page 145-

Bij hot maligne oedeemcadaver is het bloed spoedig met
maligne oedeembacillen overstroomd en alleen bij vroegtijdig
onderzoek na den dood is de miltvuurbacil zonder veel
moeite van hen te onderscheiden ; de kapselkleuring bewijst
daarbij groote diensten. Indien de kapselkleuring in den
steek laat, moet het sectiebeeld ons helpen, doch door
ontbinding kunnen eveneens emphysemateuse zwellingen
zijn ontstaan. Een kenmerk van eenige waarde is de spoor-
vorming i n het lichaam, welke echter minder geprononceerd
is dan bij de boutvuurbacillen; buiten het lichaam vormen
de miltvuurbacillen eveneens sporen. In die gevallen kan
de ligging der spoor in den bacil eenige aanwijzing geven.
l)e maligne oedeemspoor ligt in den regel aan het einde, de
railtvuurspoor steeds in het midden van den bacil. Vergissing is
te dien opzichte niet onmogelijk. Dat de sporen zelf van elkander
te onderscheiden zijn, is een dwaling; morphologisch gelij-
ken ze volkomen op elkander. Onder omstandigheden, dat
de kapselkleuring geen hoop op succes kan geven, is dus
de differentiëel-diagnose met betrekking tot maligne oedeem-
bacillen zeer moeilijk; de draadvorming en soms grootere
fijnheid der laatste kunnen licht verspreiden. Hiervoor is
een zeer geoefend oog noodig en het verdient aanbeve-
ling in die gevallen materiaal naar een laboratorium te
zenden.

Met het maligne oedeem zijn in één adem te noemen de
cadaverbacil len. Dit is een verzamelnaam voor bacteriën,
welke uit het darmkanaal na den dood van het individu
in de weefsels dringen; het zijn anaeröbe, meest sporen-
vormende micro-organismen. De bacillus cadaveris
Sternbhegii vormt geen sporen. Bij onze huisdieren
spelen maligne oedeembacillen een groote rol als cadaver-
bacteriën; zij komen tijdens het leven reeds in het darm-
kanaal voor. Zeer waarschijnlijk echter zijn al deze op
maligne oedeembacillen gelijkende microben niet dezelfde.

-ocr page 146-

Kirsten heeft vele dezer organismen gekweekt uit faeces
van dieren en uit bloed van cadavers, waarbij is gebleken, dat
de meeste niet pathogeen zijn voor konijnen en cavia\'s,
terwijl die van het spontane maligne oedeem zeer virulent
zijn voor genoemde proefdieren. Op grond daarvan spreekt
Kirsten van variëteiten van den maligne oedeem bacil. Ik
heb deze ervaring eveneens opgedaan; een schaap, dat
gestorven was aan een necrotiseerende pneumonie, had 6 uur
ongeopend gelegen bij 24" C. In het bloed, doch vooral in
de lever, kwamen zeer vele op maligne oedeembacillen gelij-
kende staafjes voor; het gelukte echter niet een konijn er
mede te dooden. Er komen echter ook variëteiten voor, welke
wel pathogeen zijn, zoodat men voorzichtig moet zijn om
op grond van bacteriologisch onderzoek van materiaal, dat
aan het laboratorium wordt ingezonden en waarin cadaver-
bacillen voorkomen, de diagnose maligne oedeem vast te
stellen.

Verder kunnen z.g. „Pseudorauschbrandbacillen" als cada-
verbacillen optreden ; dit zijn anaërobe, op boutvuurbacillen
gelijkende rottingsorganismen. Zij vormen mooie sporen, nu
eens in het midden, dan weer aan de uiteinden (trommel-
stokvorm), ze zijn ook niet pathogeen. Er zijn waarschijnlijk
onder de z.g. aardbacillen, welke normaliter in het darm-
kanaal onzer huisdieren saprophytisch leven en als cadaver-
bacilllen kunnen voorkomen, zeer vele, die nu en dan
pathogeen worden en als variëteiten der boutvuur- en
maligne oedeembacillen moeten worden opgevat.

In de landen, waar men het bradsot kent, komt ook
deze ziekte voor de differentiëel diagnose van miltvuur in
aanmerking; de infiltraties met gasontwikkeling, welke haar
karakteriseeren, kunnen ontbreken, de vorm en grootte van
den bacil geeft echter uitslag, de sporenvorming gelijkt op
die der boutvuurbacillen.
Jensen is ook van meening, dat deze
bacillen zeer na aan elkander verwant zijn. In ons land sterven

-ocr page 147-

ook schapen aan ziekten, welke op bradsot gelijken ; vooral in
de omstreken van Amersfoort zijn zij door mij waargenomen.
Pathologisch-anatomisch en bacteriologisch kwam de ziekte
met houtvuur overeen. Het zal nuttig zijn, dat de practici
hun aandacht aan deze schapenziekten wijden.

Behalve de genoemde bacteriën zijn voor de miltvuur-
diagnose van belang alle groote bacillen, waartoe behooren de
subtilisbacteriën en dergelijke, welke aëroob zijn, sporen vormen
doch meestal pas in aanmerking komen bij het onderzoek
van materiaal, dat eenigen tijd buiten het cadaver heeft
vertoefd. Het is in hoofdzaak in de culturen, dat ze veel
op miltvuurbacillen gelijken en daarom ook bekend zijn als
„pseudomiltv uurbacillen"; ze zijn echter volstrekt
niet pathogeen.

Al is nu door het opwerpen van al deze mogelijkheden
en onmogelijkheden de diagnostiek van het miltvuur misschien
duisterder geworden, toch is het microscopisch bacterio-
scopisch onderzoek de beste waarborg voor de juistheid der
diagnose; het is echter goed met deze klippen rekening te
houden, inen weet ze dan te omzeilen.

Indien echter gegronde twijfel bestaat of de toestand van
het cadaver is zoodanig, dat de miltvuurbacil zijn karakteris-
tieke kenmerken heeft verloren, dan bestaat de gelegenheid
een grondig bacteriologisch onderzoek in te stellen of te doen
instellen. In het algemeen is het wenschelijk, dat steeds mate-
riaal in het laboratorium worde verwerkt en getracht den bacil
te isoleeren ; men zal zich echter bij negatieve uitkomst hierop
niet kunnen verlaten. In Pruisen heeft men indertijd be-
paald, dat van alle vermoedelijk aan miltvuur gestorven
dieren materiaal aan de daartoe aangewezen laboratoria
zou worden onderzocht, terwijl geen schadevergoeding zou
plaats vinden dan na positieve bevinding. Dit heeft tot
vergissingen aanleiding gegeven en men komt er meer en
meer van terug. Ten einde de bevinding zoo betrouwbaar

-ocr page 148-

mogelijk te maken, is het vóór alles noodig de beste methode
voor verzending van materiaal toe te passen, waarbij der-
halve zoo veel mogelijk kiemhoudend materiaal moet kunnen
worden verwerkt en zoo min mogelijk levensvatbare kiemen
gedurende de verzending verloren moeten gaan. Tot vóór eenige
jaren had men geen afdoende methoden; in 1903 hebben
Bongert en Fischoeder, afzonderlijk van elkander, onder-
zoekingen hieromtrent ingesteld en in verband daarmede
nagegaan op welke manier het ingezonden materiaal met
de grootste zekerheid op positief resultaat moet worden ver-
werkt. Ook omtrent den aard van het materiaal, dat opge-
zonden moest worden, bestond geen eensgezindheid.
Olt e. a.
bevelen oor- of halsaderbloed aan,
Hosang prefereert milt-
pulpa. Uit de jongste onderzoekingen van
Kaesewurm is
gebleken, dat het neusbloed de voorkeur verdient; daarin
vormen de bacillen sporen, welke tegen schadelijke invloeden
bestand zijn, doch door vele aërobe bacteriën, welke er in voor-
komen, kan het onderzoek worden bemoeilijkt. Dit bezwaar
wordt opgeheven, indien dat neusbloed wordt gedroogd, waarbij
vele anaërobe, geen sporenvormende bacteriën dood gaan.

Bij de meeste cadavers is halsaderbloed te verkiezen, doch
bij oudere cadavers zou het zeer nuttig zijn bovendien eenig
gedroogd bloed, dat uit de natuurlijke openingen is gevloeid,
te laten onderzoeken.

Wat betreft het verwerken van het materiaal, bestond
voor 1903 geen vaste methode; in het meerendeel der ge-
vallen werd van het bloed of de miltpulpa een proefdier
geënt, doch men had reeds opgemerkt, dat dit experiment
niet betrouwbaar was. De proefdieren bleven herhaaldelijk
leven of stierven pas na langen tijd en dikwijls niet aan
miltvuur, terwijl toch het microscopisch onderzoek zonder
twijfel miltvuurbacillen had aangetoond. Deze minder ge-
wenschte resultaten worden door verschillende momenten
geïnfluenceerd:

-ocr page 149-

In de eerste plaats kunnen zeer weinig levensvatbare
kiemen in het materiaal aanwezig zijn of door cadaverbacillen
en andere micro-organismen of hun stofwisselingsproducten
zijn verzwakt. Daarna is het mogelijk, dat een proefdier
natuurlijke resistentie bezit, welke door het lsto moment zal
worden bevorderd, en ten laatste kunnen de secundair op-
getreden bacteriën, die tegelijk bij het dier worden geïnjiciëerd,
een antagonistische werking op den miltvuurbacil en op zijn
sporen uitoefenen. De laatst genoemde oorzaak is de be-
langrijkste.

Van verzwakking der miltvuurkiemen zag ik een dui-
delijk voorbeeld; vleesch van een miltvuurcadaver, dat voor
eenige dagen gezouten was, werd door den districtsveearts
te Zutfen in beslag genomen en aan het abattoir te Nijmegen
onderzocht. In praeparaten waren enkele miltvuurbacillen
met kapsels te onderkennen, sporen waren niet gevormd,
andere bacteriën waren niet aan te wijzen. Muizen met
dit vleesch subcutaan geënt, stierven na 10 dagen aan milt-
vuur, zeker een ongekend lang incubatietijdperk. Een
ander geval betrof gedroogd miltvuurbloed, dat niets dan
miltvuurbacillen met kapsels bevatte; dit materiaal doodde
een muis na 6 dagen.

Grooter bezwaar levert de antagonistische werking van
andere bacteriën op. De proefdieren sterven dan aan sep-
ticaemie door coli-, proteus- of haemorrhagische septicaemie-
bacillen, of zij blijven leven, doordat de secundaire bacteriën
zelf niet pathogeen zijn, doch het dier door hun werking
tijdelijk of blijvend tegen den miltvuurbacil hebben geïm-
muniseerd.

Emmerich heeft het eerst voor de erysipelascoccen de
antagonistische werking bij miltvuurinfectie vastgesteld. Later
heeft men deze eigenschap kunnen aantoonen voor een rij
bacteriën, evenals voor hun stofwisselingsproducten. Vooral
de bacillus pyocyaneus heft de werking der miltvuurkiemen

10

-ocr page 150-

op; dit berust volgens Emmerich op een ferment, de pyo-
cyanase, waardoor de bacillen zouden gedood en daarna
verteerd worden.
Von Düngern beschouwt dit verschijnsel
als een verhoogde leucocytose onder den invloed van de stof-
wisselingsproducten der bacteriën, zoodat de miltvuurkiemen
door de vele leucocyten worden opgenomen.

Om dit gevaar te ontgaan, bevelen Koch en Kitt de
cutane enting aan, ten einde aldus de werking van vele secun-
dair opgetreden bacteriën te elimineeren;
Bongert zag
hiervan niet het gewenschte gevolg.

Meer aan te bevelen is de methode van Fischoeder, die
de plaats waar het dier is geënt, na 6 uur onderzoekt;
hierbij gelukt het tusschen vele andere bacteriën miltvuur-
staafjes met duidelijke kapsels te kleuren. Het gebeurt dan
herhaaldelijk, dat zulk een dier niet aan miltvuur sterft, ja
zelfs blijft leven; men is nu toch in de gelegenheid geweest
het miltvuur te diagnostiseeren. De beste methode echter
is verhitting van het materiaal gedurende 20 minuten op
70° C., waardoor alleen sporen van miltvuur en van enkele
andere bacteriën, als bacillus subtilis, in het leven blijven.
Men loopt echter gevaar, indien zich geen sporen hebben
gevormd, bedriegelijke uitkomsten te verkrijgen.

Het is Bongert, die het eerst heeft gewezen op het groote
nut der plaatculturen bij het onderzoek van miltvuur. Daar-
toe worden van het te onderzoeken materiaal agar- of gelatine-
platen in verdunningen aangelegd; het materiaal wordt al
of niet te voren verhit. Het verhitten is weer alleen moge-
lijk indien men zeker is, dat zich sporen hebben gevormd.
De miltvuurkolonie is zeer typisch, de medusa-hoofdvorm
zóó karakteristiek, dat het niet bezwaarlijk is onder vele
koloniën die van miltvuur te onderkennen. Een 2de voor-
deel is, dat de boven beschreven antagonistische werking
zich in de culturen niet openbaart. Wel komen sommige
z.g. pseudomiltvuurkoloniën dikwijls tot ontwikke-

-ocr page 151-

ling, welke voor een geoefend oog en vooral bij zwakke
vergrooting zijn te onderkennen. Het verdient echter
aanbeveling dergelijke koloniën te isoleeren; ze verhou-
den zich in de verschillende voedingsmedia geheel anders
en zijn niet pathogeen. Ze behooren tot de sub ti lis- en
wortelbacteriën, welke wegens hun sporenvorraing ook
in platen van verhit materiaal tot ontwikkeling komen-
Eenigen tijd geleden vond ik bij onderzoek op miltvuur van
ingezonden bloed bijna in reine cultuur den bacillus pro-
teus Zopi\'ii, welke geen sporen vormt, doch op de agar-
platen macroscopisch zeer veel op miltvuur gelijkt. De ko-
loniën zijn meer mosachtig. Toch komen ook echte haarlok-
vormende koloniën voor, waarover ik later uitvoeriger hoop
te zijn.

Uit dit alles blijkt, dat het voor een goed onderzoek noodig
is in de eerste plaats plaatculturen aan te leggen en daar-
naast het experiment bij dieren toe te passen, terwijl bij de ver-
zending van materiaal moet worden zorg gedragen, dat het zoo-
veel mogelijk kiemen bevat, zoo min mogelijk verontreinigd is
of wordt, en als het kan de gelegenheid bestaat, dat sporen
worden gevormd.

Het opzenden van bloed of miltpulpa in vloeibaren vorm
in een fleschje verdient nooit aanbeveling, daar de rotting
haar invloed ongestoord kan doen gelden en de miltvuurba-
cillen kan vernietigen vóór zij sporen hebben gevormd.
Olt
heeft aanbevolen het materiaal tusschen twee helften van een
gekookten aardappel te doen. In 1898 is het opdrogen in
gebruik gekomen, eerst in een dunne, later in een dikke
laag.
Kitt wees er op, dat miltvuurbacillen door drogen
eenige weken levensvatbaar blijven;
Bongert toonde aan,
dat deze tijd op 10—14 dagen kan worden gesteld, wan-
neer het materiaal in een dikke laag op een objectglas is
gedroogd.

Fischoeder komt tot hetzelfde resultaat, doch beveelt aan

-ocr page 152-

het bloed, in plaats van te drogen, dat geruimen tijd duurt,
in een buisje tot een 3 m.M. hooge laag te verzenden.
Zeer geschikt hiervoor zijn de ziektestofbuisjes met kurkstop
der Rijks seruminrichting, doch niet, als het fleschje geheel
wordt gevuld, waardoor de onderzoeker zich bij het openen
kan bemorsen. Beter zou het in die gevallen zijn een fleschje
met glazen stop te gebruiken; het is echter niet noodig
zooveel materiaal te zenden. Het drogen heeft het voordeel,
dat daardoor vele secundaire organismen worden gedood.
Het drogen in een dikke laag heeft slechts weinig vóór boven
het drogen in een dunne laag.
Bongert heeft aangetoond, dat
de levende miltvuurbacillen bij het drogen op glas dage-
lijks in getal verminderen, zoodat na 10 dagen tot 7 weken
geen miltvuurkoloniën meer in de culturen opkomen. Het
voordeel der dikke laag bestaat derhalve alleen in het
grooter aantal bacillen, dat men inzendt; hiertegenover
bestaat het bezwaar, dat het drogen lang duurt, terwijl
men zich niet door haast mag laten verleiden om het object-
glas met bloed op een warme plaat of in de zon te leg-
gen, waardoor de bacillen worden verzwakt. Nog slechter
is het plakken van twee glazen welke niet droog zijn, op
elkander; weliswaar kunnen zich dan sporen vormen,
doch is het materiaal verontreinigd, dan werken de rottings-
organismen bacteriolytisch op de vegetatieve vormen en
storend op de sporenvorming. Bij het drogen worden geen
sporen gevormd. De manier van drogen heeft geen invloed,
d. w. z. of men aan de lucht of in een exsiccator, bij 37° C.
of bij lagere temperatuur, boven chloorcalcium of zelfs
boven zwavelzuur droogt.

Een nadeel van het drogen is, dat wanneer het materiaal
eenige uren na den dood is genomen, nog slechts weinig
bacillen aanwezig kunnen zijn en het aantoonen na 1 of
2 dagen dus niet meer mogelijk is.

Hoewel ik niets aan de methode wil afdoen en haar,

-ocr page 153-

mits goed toegepast, als zeer betrouwbaar kan aanbevelen,
moet ik bekennen er toch meermalen slechte resultaten
mede te hebben verkregen, namelijk dat uit tusschen twee
glazen gedroogd bloed, hetwelk stampvol zat met miltvuur-
bacillen met mooie kapsels en welk geval ook door den
veearts pathologisch-anatomisch voor miltvuur was gehouden,
geen miltvuurbacillen konden geïsoleerd, noch een proefdier
er mede gedood worden.

Het is wel bevreemdend, dat men niet meer de aandacht
aan de sporenvorming geschonken en getracht heeft het
materiaal, dat aan het cadaver werd ontnomen, indien er
nog geen sporen in waren gevormd, zoodanig te behan-
delen, dat zich gedurende het transport of daarna sporen
konden ontwikkelen.

Het is hier de plaats iets meer over de sporenvorming
mede te deelen. Voor sporenvorming in het algemeen zijn
noodig: 1°. de aanwezigheid van vrije zuurstof, 2°. een tem-
peratuur tusschen 12° en 37 tot 38° C.; zij verloopt
het snelst bij 32°—35° C. en wel in ± 16 uur; hoe lager
de temperatuur, des te langzamer gaat dit proces, 3°. de
samenstelling van den voedingsbodem; gekookte aardappel
is zeer geschikt (deze wordt reeds bij de methode van
Olt
voor het opzenden van materiaal aangewend). Men is nog
niet tot zekerheid gekomen omtrent het phenomeen der spo-
renvorming bij de bacteriën in het\' algemeen en voor de
miltvuurbacillen in het bijzonder. De laatste hebben steeds
een zeer geschikt materiaal geleverd voor de studie omtrent
de biologie der sporenvorming.

Behring meent, dat de vorming van sporen eerst dan
intreedt, wanneer de groei der miltvuurbacillen zijn acme
heeft bereikt.
Buchner zegt, dat op dit acme van ontwik-
keling een hongertoestand moet volgen. Het begrip, dat
de bacillen sporen vormen zoodra ze onder ongunstige om-
standigheden komen, is niet juist; wanneer men miltvuur-

-ocr page 154-

bacillen steeds op slechte media kweekt, vormen zij geen
sporen, doch het komt ook voor, dat zich op goede media
geen sporen ontwikkelen.

In bouillon vormen zij niet veel sporen, maar brengt men
hen daarna in peptonkeukenzoutoplossing, dan begint de
sporenvorming zeer rijkelijk. Dit pleit voor den hongertoe-
stand. Er tegen spreekt het verschijnsel, dat de miltvuur-
bacil in het filtraat van welig gegroeide bouillonculturen weer
sporen vormt, waarin toch geen gelegenheid is om een top-
punt van ontwikkeling te bereiken; ook worden op agarcul-
turen uit de ontwikkelde sporen weer bacillen gevormd
(sporenkieming).

In verband hiermede is ook de vraag gerezen, of de spo-
renvorming moet worden opgevat als een z.g. „Dauerform\',
waarin de bacil overgaat, indien de omstandigheden voor zijn
bestaan ongunstig worden, dan wel als een vruchtvor-
m i u g evenals bij de hoogere planten, hetgeen een bewijs
zou zijn van hun uitstekenden groei en van de gunstige
omstandigheden waaronder zij verkeeren.

Gürtner heeft hierover uitvoerige onderzoekingen gedaan,
welke gepubliceerd zijn in de „Festschrift zum
Robert Kocu\'s
gQsten Geburtstage", en komt tot het resultaat dat beide het
geval is, en dat zoowel voor de „Dauerform" als voor de
vruchtvorming aan talrijke voorwaarden moet worden vol-
daan om sporenvorming te doen plaats vinden.

Met betrekking tot het miltvuuronderzoek bezitten de
onderzoekingen van
Bongert groote waarde. Bongert heeft
de voorwaarden der sporenvorming in rottend miltvuur-
materiaal nagegaan, in het bijzonder met betrekking tot den
bodem. Vooreerst deed hij stukken milt van een aan milt-
vuur gestorven rund in steriele flesschen, welke respectievelijk
met tuinaarde en zand waren gevuld, en constateerde dat
zich alleen in de tuinaarde, die met water van 18° C. was
bevochtigd, sporen vormden; in het vochtige zand niet,

-ocr page 155-

in de droge media evenmin. Wat betreft het ontbreken der
sporen in het vochtige zand, kan worden opgemerkt, dat
door het wegzakken van het water de milt, welke oppervlakkig
lag, niet werd bevochtigd. Verder is van belang de grootere
oppervlakte, waarover bloed en faeces van aan miltvuur lijdende
dieren zich in den bodem verspreiden, waardoor de zuurstof beter
kan toetreden; de poreusheid van den bodem bevordert
dit. Een derde gunstig moment voor de vorming van sporen
in den bodem is, dat door het watergehalte van den bodem
een verdunning van het materiaal, dus ook van de rottings-
organismen, ontstaat. Hiervan kan men ook gebruik maken
om in rottend materiaal, door toevoeging van gedistilleerd
water of 1 procent keukenzout-oplossing, de sporenvorming
te bevorderen.
Hongert heeft ook nauwkeurig onderzocht
hoe de rottingsmicroben schadelijk op de sporenvorming werken,
namelijk door het aanleggen van gemengde culturen van railt-
vuurbacillen met verschillende bacteriën. Daaruit is gebleken,
dat de meeste weinig invloed hebben op de sporenvorming,
wel echter de bacillus pyocyaneus en de anaërobe cadaver-
bacillen ; ook de stofwisselingsproducten van den bacillus coli
en van de staphylococcen werken belemmerend en dooden zelfs
de miltvuursporen. Is de sporenvorming eenmaal begonnen,
dan treedt die schadelijke invloed minder op den voorgrond,
hoewel de beide eerstgenoemde micro-organismen toch nog
hun bactericide werking vertoonen. Ditzelfde komt voor
bij een geopend cadaver, waar reeds gelegenheid tot sporen-
vorming is gegeven.

Wisselingen in een der voorwaarden voor de sporen-
vorming werken eveneens nadeelig, bijv. het verblijven
van miltvuurmateriaal gedurende eenigen tijd beneden 12° C.
veroorzaakt minder sporenvorming, ook wanneer dat mate-
riaal daarna op een gunstige temperatuur wordt gebracht-
Tijdelijke anaërobe verhoudingen oefenen denzelfden invloed
uit, wat vooral blijkt bij een gesloten cadaver, waarbij

-ocr page 156-

de secundaire anaërobe organismen nog hun hulp ver-
leenen. Hoe langer derhalve het cadaver ongeopend blijft
liggen (dus ook, hoe langer na den dood materiaal wordt
ontnomen), des te minder sporen zullen uit de nog
aanwezige vegetatieve vormen worden gevormd, wanneer
wij de omstandigheden daarvoor gunstig maken; dit is
met het oog op verzending van gewicht. Tijdelijke belem-
mering van den vochtigheidsgraad is van geen merkbaren
invloed op de sporenvorming, ten minste niet in miltvuur-
bloed. Indien dit gedroogd is, zullen zich na toevoeging
van gedistilleerd water weder sporen vormen; er vindt
door deze bloedverdunning zelfs eerst een vermeerdering
der bacillen plaats, welke daarna sporen gaan ontwikkelen.
Dit geeft een blik op de vermeerdering der miltvuur-
bacillen in den bodem en de oppervlakkige aardlagen,
waarin, indien deze met miltvuurbloed worden besmet, de ge-
legenheid voor de miltvuurbacillen gunstig is om zich
te vermenigvuldigen. Is het acme van hun groei bereikt
en de voedingstof (in casu het bloed, verdund met water
uit den bodem) uitgeput, dan ontstaan de „Dauerformen."
Deze blijven jaren lang virulent, de rottingsorganismen sterven
af en het miltvuur blijft zonder concurrentie bestaan.

In den nieuwsten tijd heeft men van de kennis der sporen-
vorming gebruik gemaakt om materiaal aan de laboratoria
ter onderzoek te zenden, en wel door miltvuurbloed of milt-
pulpa in een gipsstaafje te laten zuigen, waarin de levens-
vatbare bacillen gemakkelijk sporen vormen. Dit principe
is neergelegd in de ,,
Straatsburger Gipsstaafjesmethode", het
eerst door
Marxer en in het begin van dit jaar uitvoerig
door
Jacobsthal en Pfersdorff beschreven. In Elsas-Lotha-
ringen is deze methode door de regeering aangewezen, om
materiaal aan het laboratorium te laten onderzoeken. Het
was reeds gebleken, dat miltvuurbacillen in poreuse lichamen
zeer gemakkelijk sporen vormen; dit berust vooral op de

-ocr page 157-

groote hoeveelheid zuurstof, welke door adsorptie in het po-
reuse lichaam wordt gecondenseerd. Op die wijze is het moge-
lijk miltvuurmateriaal, zoodra het uit het cadaver is genomen,
sporen te doen vormen, en het is duidelijk, dat op die wijze
onder alle gevallen door plaatculturen een positief resultaat
kan worden verkregen.

Indien het gipsstaafje met bouillon wordt bevochtigd, is
het mogelijk de sporenvorming bij 37° na 6—8 uur te
doen beginnen, bij 21—220 na 22 uur, bij 16° na 62 uur;
na bevochtiging met water gaat het iets langzamer, doch
nog sneller dan in gewone agar- of bouilloncultuur. Men
tracht dit te verklaren door aan te nemen, dat het acme
van den groei der miltvuurbacillen in gips met bouillon ge-
drenkt spoediger is bereikt dan indien het materiaal met
water op het gipsstaafje wordt vermengd.

Eindelijk levert het gipsstaafje ook nog het voordeel, dat
het materiaal en de daarin aanwezige rottingsorganismen
zoodanig worden verdund, dat hun schadelijke invloed op
de sporenvorming van weinig beteekenis is.

Hiermede was dus het middel aangegeven om gedurende
het transport materiaal in een meer duurzamen vorm om te
zetten; op het laboratorium kon men dit procédé dan nog
voortzetten en direct of eenige uren daarna de miltvuurkie-
men isoleeren. De behandeling van het gipsstaafje op het
laboratorium is zeer eenvoudig. Eenig materiaal wordt afge-
schrapt en in sterielen bouillon verdeeld, welke gedurende 2
minuten op 65° C. wordt verwarmd; daarna worden agarplaten
aangelegd. Van den bouillon wordt tevens een praeparaat ge-
maakt. Het verwarmen op 65° C. heeft vóór, dat de proteus-,
coli- en andere bacteriën worden gedood, doch miltvuursporen
en zelfs miltvuurbacillen levensvatbaar blijven. Het gelukt daar-
bij een reine cultuur van miltvuurkoloniën op de platen te zien
opkomen, welke vervolgens kunnen worden geïsoleerd en geï-
dentificeerd. De eventueel aanwezige anaërobe sporenvormende

-ocr page 158-

bacteriën leveren geen bezwaar bij het onderzoek op, daar zij op
de agarplaten niet tot ontwikkeling komen. De aërobe sporen-
vormende bacillen, waaronder vele z.g. „pseudomiltvuurba-
cillen", komen wel op onze platen te voorschijn, doch bij
verdunning van het materiaal in vele platen is dat bezwaar
opgeheven. Zij kunnen veel overeenkomst met de milt-
vuurkoloniën toonen, doch zijn bij nader onderzoek gemak-
kelijk te onderkennen. Indien de gipsstaafjes echter bij
18—22° worden bewaard, vormen de subtilis- en voedsel-
bacillen weinig of geen sporen, de miitvuurkiemen echter
wel; bij het pasteuriseeren worden de negatieve vormen
gedood, zoodat ze ons op die wijze in de plaatculturen wei-
nig kunnen hinderen.

Het gipsstaafje wordt ter verzending in bouillon gedrenkt,
daarna droog gesteriliseerd; de bouillon droogt dus uit,
doch wordt later door toevoeging van water, even voordat
het staafje met materiaal wordt bevochtigd, weder opgelost-
Zoodoende heeft men een staafje, dat aan de eischen hierbo-
ven genoemd voldoet. Het staafje rust in een steriele buis,
en is daarin door een watten prop op den bodem en aan
de opening gefixeerd; het geheel is omgeven door een blikken
en houten koker. Ten einde materiaal in te zenden, wordt
het gipsstaafje ongeveer l minuut lang in rein water gelegd
en dan in het glas gebracht, zoodat het onderste watten-
propje vochtig wordt; daarna strijkt men er zacht mede
langs de opening der oor- of halsader, de milt of het hart. Het
bloed of weefsel mag er slechts dun op zitten, anders veegt
men het overtollige met papier weg. Doet men dit niet,
dan worden de poriën verstopt, de zuurstof kan niet toe-
treden en de sporen worden niet gevormd. Hiervan heb
ik zelf een onaangenaam voorbeeld gehad. Het staafje
wordt in het buisje gedaan en door den bovensten wattenprop
gefixeerd; een bijgaand biljet worde ingevuld en ingezonden.

Door Eberle is deze methode goed bevonden; zij gaf

-ocr page 159-

zelfs positieve resultaten als andere methoden in den steek
lieten. De enkele ervaringen er mede aan de Rijks serum-
inrichting opgedaan, zijn ook zeer bevredigend. Voor hen,
die deze staafjes willen gebruiken, zijn ze gratis verkrijgbaar.

U ziet, dat ik veel waarde hecht, aan het onderzoek van
miltvuur op het laboratorium, doch bovenaan staat het micro-
scopisch onderzoek door den betrokken veearts, die het best
in de gelegenheid is vroegtijdig een praeparaat te maken en
dus de bacteriën kan onderkennen in een stadium, waarin
ze nog niet veel van hun morphologisch karakter hebben
verloren. Hun vorm bij kapselkleuring is dan zoo karakteris-
tiek, dat de diagnose in verband met de miltzwelling en
andere pathologische veranderingen niet moeilijk zal vallen.
De gelegenheid om zijn diagnose te laten controleeren, staat
dan bovendien nog open.

VERKLARING DER FIGUREN.

Miltvuurbacillen in bloed, kapselkleuring. Door het snolle drogon
boven de vlam, is de kapsel eenigszins geschrompeld en het uit-
drogingsproces niet zoo regelmatig verloopen.
Microphotographie, vorgrooting 750-maal.

Anaërobe cadaverbacillen, op boutvuur gelijkende micro-organismen,
welke echter niet pathogeon zijn. Eon dor sporon vormondo bacillen
is zeer duidelijk.

Micropjj0tographie, vergrooting 750-maal.

Bontvuurbacillen in de lever van een cavia, [welko aan houtvuur
was gestorven, 6 uur na den dood. Deze zouden gomakkelijk met
miltvuurbacillen kunnen worden verward. Ook malignooodeem-
bacillen hobben hiermede overeenkomst.
Microphotographie, vergrooting 750-maal.

Oppervlaktekolonie van miltvuurbacillen.

Oppervlaktekolonie van z.g. „pseudo-miltvuurbacillen". Deze kolonie
is van den bacillus proteus
Zopfii.

Fig. 5 en 6 zijn microphotographieën bij 50-maal vergrooting.

Fig. 1.
Fig. 2.
Fig. 3.

Fig. 4.
Fig. 5.

Het is mij lioogst aangenaam op deze plaats den heer Jhr. Boddaert,
bacterioloog-scheikundige, onder wiens leiding de photographische af-
deeling der Rijks seruminrichting staat, voor zijn bereidwilligheid mijn
oprechten dank te betuigen.

-ocr page 160-

ONDERZOEKINGEN OVER MELK,

dook

D. A. DE JONG en W. C. DE GRAAFF.

(Laboratorium van het Openbaar Slachthuis te Leiden;
directeur: Dr. D. A. de Jong.)

III. De eoli-eontröle der gepasteuriseerde melk.

In een vorig artikel1; wezen wij er reeds op, dat het
publiek in gepasteuriseerde melk veelal iets anders ziet dan
melk, welke werd verwarmd, om de houdbaarheid van het
product te verhoogen. Zeer dikwijls meent men met ziekte-
kiem vrije melk te doen te hebben, daarbij aannemende,
dat de plaats gehad hebbende verwarming voldoende is ge-
weest, om eventueel in de melk aanwezige ziektekiemen te
dooden

Niet alleen het groote publiek, doch ook veel genees-
kundigen verkeeren in diezelfde meening. Gepasteuriseerde
melk wordt dus als synoniem met ziektekiemvrije melk
opgevat.

Naar onze meening ten onrechte, zooals wij reeds vroeger
opmerkten. Er bestaat echter een redelijke grond voor deze
met name in Nederland gehuldigde opvatting, waardoor zij
zeer zeker te verontschuldigen valt, echter, zooals het ons
voorkomt, niet mag worden bestendigd.

Velen zal het bekend zijn, dat de verdienstelijke Fokster,
met zijn leerlingen (van Geuns, de Man), uiterst belang-
rijke onderzoekingen heeft ingesteld omtrent de afstervings-
temperaturen van verschillende pathogene micro-organismen,
en de resultaten daarvan heeft dienstbaar gemaakt aan de

!) Dit tijdschrift, deel 33, afl. 9.

-ocr page 161-

practisohe melkhygiëne. Is c!e afstervingstemperatuur en de
tijd gedurende welken zij heeft in te werken van verschil-
lende pathogene micro-organismen bekend, dan kan men
daarvan gebruik maken om een medium, waarin die bacte-
riën voorkomen of vermoed worden voor te komen, ziekte-
kiemvrij temaken. Dat dit iets anders is dan steriliseeren,
spreekt wel van zelf.

Dat het aanwenden van hooge temperaturen bij het
verwarmen der melk in de praktijk om bepaalde redenen
vermeden wordt, is duidelijk. Moge met de verhooging
der temperatuur de grens der steriliteit steeds meer worden
genaderd, men mag niet zeggen, dat de practische bruik-
baarheid evenredig toeneemt. Het laatste woord is in dit
opzicht nog niet gesproken, en zal vooreerst nog niet ge-
sproken worden. Maar we weten, dat de optredende kook-
smaak, de verandering van kleur, reeds dikwijls beletselen
zijn voor een te hooge verwarming van melk in de praktijk.
Bovendien verandert de physische en chemische gesteldheid
van het product (men denke aan het coaguleeren van
eiwit) en daarmede misschien de verteerbaarheid, en eindelijk
kunnen, iets waarop in den laatsten tijd veel wordt gewezen
maar waaromtrent werkelijk nog niet al te veel bekend is,
de eventueel in de melk aanwezige enzymen, alexinen,
complementen, immuunlichamen en antitoxinen door het
verhitten worden gedood.

Wij laten deze laatste quaesties voorloopig buiten be-
schouwing, en merken op dat men, op grond van onder-
zoekingen van
Forster en zijn leerlingen, in ons land, voor-
namelijk te Amsterdam, is gaan spreken van "gepasteuriseerde
en ziektekiemvrije melk, welke niet op den naam van ge-
steriliseerde, respectievelijk bacteriën vrije melk aanspraak
kunnen maken.

Het is een feit, dat het groote publiek in zijn meening
omtrent de identiteit van gepasteuriseerde en ziektekiemvrije

-ocr page 162-

melk gesterkt wordt, doordat de producenten van kunst-
matig verwarmde melk vele malen gepasteuriseerde en ziekte-
kiemvrije melk als gelijkwaardig in den handel brengen.
Men beroept zich daarbij dan op de autoriteit van
Forster.

Baert1* wijst er op, dat het oorspronkelijk niet in de
bedoeling lag het „speciaal Amsterdamsch product, de ziek-
tekiemvrije melk" voor identiek te houden met „ge-
pasteuriseerde melk." Met de laatste meende men een
meer houdbaar product te verkrijgen, in de eerste moesten
de ziektekiemen werkelijk zijn gedood. Tuberkel- en typhus-
bacillen worden gedood door
70° C. bij ten minste 10 mi-
nuten lange inwerking, zegt
Baert, en, even later (volgens
de school van
Forster) : de kiemen van tuberculose, typhus
en cholera sterven door een temperatuur von
60—65* C.
gedurende 11 minuten; de naam van ziektekiem vrije melk
is dus gerechtvaardigd voor melk, welke op deze wijze
werd verwarmd.

Hieruit blijkt dus, dat men zich terecht op Forster kan
beroepen, wat het synoniem zijn van „gepasteuriseerd" en
„ziektekiemvrij" betreft, in zooverre dat hij 1 de melk, in
rust gepasteuriseerd, gedurende den door hem aangegeven
tijd op de temperatuur uit de onderzoekingen van hem en
zijn leerlingen afgeleid, ziektekiemvrije melk wilde
noemen, terwijl hij den naam
,gepasteuriseerde \' melk wilde
behouden voor die, welke bij het stroomen langs ver-
warmde platen werd gepasteuriseerd. Wij zijn echter
van meening, dat de door
Forster] bedoelde melk den naam
ziektekiemvrij niet steeds mag dragen.

Wij gaan voor het oogenblik op deze aangelegenheid niet
verder in, omdat wij een controle-middel op de temperatuur,
waaraan de verwarmde melk werd blootgesteld, wenschen

-ocr page 163-

te bespreken. Het vaderschap van het bedoelde middel
komt toe aan
Ringeling, den bekenden directeur van den
gemeentelijken gezondheidsdienst in Amsterdam. Hij zegt
daaromtrent o. m. het volgende :

,,Bij het doen van een aantal bacteriologische onderzoe-
kingen van gewone „rauwe" koemelk werd onder de
„verschillende melkbacteriën bacillus coli communis bijna
„nimmer gemist. In de meeste gevallen bleek het coli-
,,organisme slechts in betrekkelijk gering aantal in de melk
„aanwezig te zijn, zoodat men, om het er uit te kweeken,
„eerst zijn toevlucht moest nemen tot de eene of andere
„methode om het in de melk tot vermeerdering te brengen.

„Vindt men op deze wijze bacillus coli communis bijna
„zonder uitzondering in de gewone „rauwe" koemelk, in
„goed bereide ziektekiemvrije, gepasteuriseerde en hoogge-
,,pasteuriseerde melk zal dit organisme nimmer mogen voor-
komen. We weten toch reeds sedert 1889 uit de onder-
zoekingen van
van Geuns, dat bacillus coli communis gedood
„wordt door het inwerken van een temperatuur van 59* C.
„gedurende 5 minuten en van 62,5® gedurende één minuut."

Ringeling onderzocht nu in den zomer van 1903 75
monsters dergelijke melk op colibacillen. Voor 12 monsters
viel het onderzoek op het coli-organisme positief uit. De
gekweekte coli-bacillen worden in melk en bouillon over-
geënt, en de overentingen gedurende een kwartier aan een
temperatuur van
65—67,5° C. blootgesteld; hetzelfde ge-
schiedde niet een coli-bacterie, gekweekt uit „rauwe" markt-
melk. Voor al deze coli-bacillen bleek, dat de overentingen
door de inwerking van die temperatuur waren gedood.

Ringeling besluit aldus:

„Ten slotte dient nog opgemerkt te worden, dat deze

-ocr page 164-

,methode van onderzoek er geen aanspraak op maakt een
„volledige controle van de genoemde melksoorten te kunnen
„opleveren; uit het niet vinden van coli-bacillen volgt
„toch niet, dat de genoemde melksoorten aan alle eischen,
„die men aan ziektekiemvrije, gepasteuriseerde en hoogge-
„pasteuriséerde melk mag stellen, voldeden."

Dus vindt men den coli wel, dan is de melk niet vol-
doende verwarmd !

De methode van Ringeling heeft, als contrôle-middel
voor gepasteuriseerde melk, de alleszins verdiende aandacht
getrokken. Uit onze vorige artikelen is reeds gebleken, dat
de bedoelde controle alles behalve gemakkelijk is, en dat
het, uit een hygiënisch oogpunt, van het allergrootste ge-
wicht moet worden geacht, te kunnen nagaan, welke warmte-
graad bij het verwannen der melk heeft ingewerkt en boven-
dien gedurende welken tijd die inwerking plaats vond.

Want het effect der verwarming houdt niet alleen ver-
band met de temperatuur, maar ook met den duur der
inwerking. En volgens de door
Ringeling gegeven toelichting,
gebaseerd op de onderzoekingen van
van Geüns, geeft het
vinden van bacterium coli commune in gepasteuriseerde
melk het recht te zeggen, dat de melk „niet gedurende 5
minuten op 59° C., of wel niet gedurende 1 minuut op 62,5° C.
verwarmd is geweest.\'

Wie omtrent de contrôle-middelen der gepasteuriseerde
melk iets meer wil weten, verzuime niet het artikel van
Kroon na te slaan, waarin de schrijver, naast de resul-
taten van anderen, ook zijn eigen ervaring mededeelt. Ilem
was de methode van
Ringeling niet alleen niet ontgaan,
maar hij wijst bij de bespreking er van bovendien op de
resultaten van het onderzoek van
Remmelts 2\\ welke, wat

-ocr page 165-

de afstervingstempcratuur van bacillus coli communis betreft,
niet kloppen met die van
van Geuns. Bacillus coli
communis van het rund, in bouilloncultuur, gedurende
20 minuten in een waterbad van
70\' C. geplaatst, werd niet
geheel gedood, d. w. z. in de verwarmde cultuur waren nog
levensvatbare exemplaren aanwezig.

liet was werkelijk van belang hierop te wijzen, want, zegt
Kroon, de coli-bacteriën in melk zullen in den regel wel
uit runderfaeces afkomstig zijn, en uit de onderzoekingen
van
Remmelts zou dus kunnen blijken „dat in melk, die
voldoende gepasteuriseerd is, toch levende coli-bacillen kun-
nen voorkomen." Wij drukken ons liever anders uit en
zeggen, dat er uit zou kunnen blijken, dat melk welke hooger
en langer verwarmd is dan bij de temperaturen en gedu-
rende de tijden door
van Geuns genoemd, nog coli-bacillen
zou kunnen bevatten.

Over de afstervingstemperatuur van coli-bacteriën is niet
zoo heel veel bekend. Bij
Kolle en Wassermann vindt
men aangegeven, dat culturen bleken afgestorven na inwer-
king van een temperatuur:

van 62 — 63° C. gedurende 1 minuut

„ 59° C. „ 5 minuten

60° C. „ 15 „ (Kitasato.)

60o C. „ 10 „ (Weisser.)

„ 60—61? C. „ 5 „ (Chantemesse en Widal.)

59» C. „ 15-30

„ 55-60» C. „ 120 „ (Frünkel.)

Van Chantemesse en Widal vonden wij in andere werken
opgaven, welke niet geheel met de bovenstaande overeen-
stemden. Beduidt het gegeven lijstje, dat coli-bacillen, ver-
warmd beneden de gegeven temperaturen of korter dan de
vermelde tijden, niet dood zijn, dan is de opgaaf van

\') Handbuch der pathogenen Mikroorganismen. Jena, Gustav Fischer
1903, II Band.

(van Geuns/

-ocr page 166-

FRaNKEL zeer merkwaardig. Een temperatuur van 55—60° C.
zou dan twee uur op de coli-cultuur moeten inwerken om
haar te dooden!

Ringeling heeft de mededeeling van Remmelts niet on-
opgemerkt gelaten. Reeds in het verslag omtrent de ver-
richtingen van den Amsterdamschen Gezondheidsdienst over
1904 deelt hij omtrent de door hem uit gepasteuriseerde,
hooggepasteuriseerde en ziektekiemvrije melk geïsoleerde
coli-bacillen het volgende mede:

„De uit deze melksoorten gekweekte coli-achtige organis-
„men werden op hun weerstandsvermogen tegenover een
„temperatuur van
65—66° C., gedurende een half uur, na-
gegaan. Alle 23 exemplaren bleken aan deze verhitting
„geen weerstand te kunnen bieden."

De mededeeling is van belang, omdat de duur van in-
werking der temperatuur hier een half uur wordt genomen,
en de temperatuur
65—66° C. Een krachtiger inwerking dus
dan uit de experimenten van
van Geuns was af te leiden.
Van belang is het nog te weten, waarin de coli-bacillen
werden onderzocht, in melk of in een ander medium.

In het verslag van 1905 geeft Ringeling eenzelfde mede-
deeling omtrent de coli-organismen in dat jaar uit de ge-
genoemde melksoorten geïsoleerd.

Reeds werd er op gewezen, dat de mededeelingen van
Ringeling omtrent de coli-organismen van vele zijden de
aandacht trokken. Men heeft er voor de controle van de
gepasteuriseerde melk partij van getrokken, misschien op een
wijze, welke niet in de bedoeling van den onderzoeker heeft
gelegen. Een van de eersten, die er gebruik van maakte,
was, naar wij meenen,
Koning 1).

Koning heeft ons met een aantal gegevens omtrent melk

*) Biologische en biochemische studies over melk, door C. J. Koning, 5du
gedeelte, Pharmaceutisch Weekblad, Juni—November 1905.

-ocr page 167-

en melkonderzoek verrijkt, en heeft ook reeds mededeelingen
gedaan omtrent de controle der gepasteuriseerde melk met
behulp van coli- (en ook proteus-) bacteriën. Hij zegt daar-
omtrent woordelijk het volgende:

„Methode om de pasteurisatie te beoordeelen.
„Aangezien de meeste bacteriën in de melk katalase doen
„ontstaan en het onderzoek naar de pasteurisatie gericht is
„op de aanwezigheid van coli- en proteus-bacteriën, zoo
„kunnen wij ons spoedig op de hoogte stellen of de goede
„pasteurisatie-temperatuur bereikt is. Hiertoe enten wij een
„steriele flesch melk met co li-bacteriën en één met
„proteus-bacteriën. Beide flesschen laten wij aan de pasteu-
risatie deelnemen. Na afloop der verwarming wordt de
„flesch met coli-bacteriën bij 37° C. en die met proteus-
-bacteriën bij 30° C. weggezet. Deze beide flesschen behoeven
„niet afgekoeld te worden. Na verloop van 12 uren wordt
„de katalase-proef in de gistbuisjes ingesteld. Is de pasteuri-
satie onvoldoende geweest om deze bacteriën-soorten te
„dooden, dan kunnen wij reeds na korten tijd de katalase
„als stofwisselingsproduct aantoonen.

„Gelijktijdig met deze proef kunnen wij ook van den
„inhoud der beide flesschen, door middel van een platina-oog,
,,de oppervlakte der schuinbekoelde glucose-gelatine enten.
„Veelal kunnen wij dan na 12 uren, doch altijd na 24 uren
„over de afwezigheid der beide bacteriën of over de reinheid
„onzer culturen oordeelen.

„Daar de coli- en de proteusbacteriën gedurende een
„verwarming van 30 minuten op 70° C. gedood worden,
„zoo moeten ook deze beide proeven negatief uitvallen.
„Voor de praktijk zou ik adviseeren om de melk in de
„zuivelfabriek 45 minuten op 70° C. te verwarmen, daar
„mij gevallen bekend zijn, dat noch de coli- noch de pro-
teusbacteriën gedurende een verwarming van 30 minuten
„op 70° C. gedood zijn geworden. Eenige proeven, die ik

-ocr page 168-

„in een paar zuivelfabrieken genomen heb, hebben mij tot
„deze opvatting geleid. Bij de proeven in het klein of in
„reageerbuizen is een verwarming van 30 minuten ruim
„voldoende. Later kom ik op dit onderwerp terug."

Hier werd dus aangegeven 1°. dat de verwarming in de
praktijk dikwijls minder nauwkeurig geschiedt dan in het
laboratorium en
2°. dat de temperaturen van van Geuns,
en zelfs die van Ringeling niet voldoende zijn.

Anders denkt daarover Alex. Klein. Deze hield op 10
Februari van dit jaar een voordracht voor het Genootschap
voor Natuur-, Genees- en Heelkunde
over „Een nieuwe
methode ter controle van gepasteuriseerde melk." Hij ent
gesteriliseerde melk met coli-bacteriën, plaatst de flesschen
in de broedstoof gedurende 3—6 uur, en zet ze dan met de
te pasteuriseeren melk tegelijk in het daarvoor dienend
apparaat. Na het eindigen der pasteurisatie worden de
contróle-flesschen weder gebroed. Treedt stolling in, dan
was de coli door het pasteuriseeren niet gedood en had het
procédé dus niet goed plaats gevonden.

Uit de discussies bleek, dat Klein de cijfers van van
Geuns
en die van de Man, betrekking hebbende op tuber-
kelbacillen,1) nog steeds voor onaanvechtbaar houdt, en dat
hij de door hem toegepaste en aanbevolen coli-contróle af-
doende vindt met het oog op ziekte-kiemen. Wat
tuberkelbacillen betreft, meende een van ons hem op de
bedoelde vergadering te moeten weerspreken.

Men ziet het, de aanwezigheid van coli-bacillen, door
Ringeling zoo voorzichtig gebezigd ter beoordeeling van de
deugdelijkheid van het toegepaste venvarmings-proces, heeft
den grondslag gevormd, waarop anderen, iets wat men veilig
„de coli-contróle" kan noemen, gebaseerd hebben.

1  C. de Man, Ueber die Einwirkung von hohen Temperaturen attf Tu-
berkelbacillen.
Dissertation. München, 1903.

-ocr page 169-

Dat voorzichtigheid hierbij te betrachten was, kon reeds
worden afgeleid uit de verschillende temperaturen (en tijden),
welke als noodig voor de afsterving van coli, in het voor-
gaande werden genoemd.

Wij hebben aangetoond, dat men met het beoordeelen van
de waarde der S
\'roRCH\'sche proef zeer voorzichtig moet zijn.
Wij vonden het ook raadzaam ons omtrent de afstervings-
temperatuur van ctoli-bacillen te oriënteeren. Van Januari
tot October 1906 werden daaromtrent door ons een aantal
onderzoekingen verricht. Men vindt deze samengevat in
het nevenstaand tabellarisch overzicht.

Alvorens te trachten conclusies uit de gegeven tabellen
te trekken, dienen daaraan nog eenige nadere opmerkingen
te worden toegevoegd.

In de eerste plaats, dat bij het nagaan of in melk wer-
kelijk nog levende coli-bacteriën aanwezig zijn, niet met
het allereenvoudigste onderzoek kan worden volstaan.
Rin-
geling
heeft hierop reeds zeer duidelijk gewezen toen hij
zeide, dat het micro-organisme tot vermeerdering moet
worden gebracht. Men dient daaraan steeds te denken.
De voedingsbodem, waarop men den coli wenscht te doen
groeien, is volstrekt niet van ondergeschikt belang,
ook al is hij in gewone omstandigheden, wat dat betreft,
niet kieskeurig. Een uitzaaien in bouillon gaf ons dikwijls
resultaten, waar het uitstrijken op agar-media zonder ge-
volg bleef.

Voor de praktijk is het natuurlijk van belang er op te
wijzen, dat melk, onmiddellijk na de pastcurisatie
op coli onderzocht, soms een negatief resultaat gaf, terwijl
ze 24 uur later wel degelijk coli deed groeien.

Wil men met zekerheid uitmaken of een melk geen coli
bevat, dan zal men de daartoe beschikbare bacteriologische
methoden, bijv. die van
Eijkman, Ringeling, Conradi-Dri-

-ocr page 170-

Resul-
taat.

coli-
stam.

Tempe-
ratuur.

OPMERKINGEN.

Duur.

Medium.

dood \\ L is afkomstig uit runderfaeces.

momen-
taneel

tot 68

, 70 I

„ 72 I

» 71

„ 75

„ 76

» 78

., 80

„ 82

L.

1 Pepton- ^

bouillon
van
Koch

culturen in beweging; na de ver-
niet dood ) warming snelle afkoeling, zooals
dood l ook bij alle volgende proeven.

niet doodj\'i v°or tde Tier \'T? cu\'tu,c0ll

was de temp. van hot waterbad
" j 65° C., voor do volgende 5° C.\'
» hooger dan de verlangde tempe-

n I ratuur. Do tijd om do aangoge-
,, I ven temperaturen te bereiken, was
achtereenvolgens 25, 20, 23, 24,
|i 46, 50, 54, 59, 56, 57 en 64
seconden. Een thermometer hing
vrij in het waterbad, een andere
was iu de cultuurbuis tot op den
i bodom geplaatst. Cultuurhuizen
/ bewogen.

niet dood \\

49

50
50
50
60
60
65
70
75
80
85

82
80
78
78
76
76
75
74
72
70
70
68

dood
niet dood

dood

niet dood

Waterbad 5° C. liooger dan
de aangegeven temperaturen. Do
tijdon om de temp. te bereiken,
waren achtoreerivolgens: 57, 61,
76, 61, 71, 70, 75, 62, 67,
48, 48, 47 seconden; culturen
in beweging.

na 60 sec.

60
60
60
65
65
70

„ „ „ I Wïif.flr
» 55 „ ^

Waterbad 5° C.hooger!
55 „ I Culturen in beweging.

-ocr page 171-

Nummer.

COLI-
stam.

Medium.

Tempe-
ratuur.

Duur.

Resul-
taat.

OPMERKINGEN.

IV

L.

»

77
»
77
77

Pepton-
bouillon

^van Koch

»

77
77

tot 70
| „ 70
„ 75

n n
„ 80

„ 85

momen-
taneel

77
77

77
»

77

niet dood

dood
niet dood

n
n

dood

na 50 sec. s
„ 70 „ 1

„65 „ [ Waterbad 5° C.hooger.
. 60 ,, | Culturen in beweging.

„ 65 „ \\ •

„70 „ j Voor de verwarming
van een der culturen tot 70° C.,
en voor die tot 85° C. waren 70
seconden noodig geweest!

V

??
77

»

69-71
65-67

-

16 min.
30 „

dood
niet dood

VI

77
77

n

77
77
77

64—65

65—65,5
.
66

30 „

77 77
77 77

dood

1 buisjes voorat\'
Jverwarmd tot
hing vrij in het bad 150°
c.; cul-

stond op den bodem\'turen in rust,
| zooals ook bij
1de volgende
lproeveti.

VII

77
»

D
77

59

D

5 ■

r> »

niet dood

n

VIII

n

D

7)

05,5
«6,5

30 „
30 „

dood
»

hing vrij in hot bad:
stond op den bodem:

IX

n
»

n
n

59

tot 65

5 ,

momen-
taneel

niet dood

D

stond op den bodem ;
op den bodem; ruim 3 minuten
om 65 te bereikon.

r>

n

65-66

l min.

IJ

op den bodem; 8—31/2 minuut
om 65 to bereiken.

n

»

J)

2 ,

dood

op den bodem; 3—S1^ minuut
om 65 to bereiken.

X

D

»

1)

5 „

n

op den bodem; 2l/4 minuut om
65 te bereiken.

»

T)

7)
"

»

n
n
TJ

n
n

n
»

10 „

15 „
20 „
25 „

niet dood

dood

»

niet dood

hing vrij in het bad;
eerst staande, later hangende,
vrij hangend.

Ji 7)

-ocr page 172-

coli-
stam.

Tempe-
ratuur.

Resul-
taat.

OPMERKINGEN.

Medium.

Duur.

hangend in het bad; 5 min.

om G5 te bereiken,
hangend in het bad; 31/, min.

om 65 te bereiken,
hangend in het bad.

25

Versehe
melk

30

65,5

dood

Bouillon

\\ In de drie buisjes met molk
I trad de stolling door coli op
I na
24 uur in twee buisjes,

ina 6 dagen in het derde buisje
De verwarming had het aantal
oolibacteriën bijna niet ver-
minderd.

niet dood
dood

n

iniet dood

II min.

( Pepton- ^ 65-
bouillon .

66

van Koch

65-66

niet dood

dood
niet dood

dood

11

73-75

35

11

77

)j

77

11

11

:i

77

11

11

»

71

n

11

11

11

11

»

11

17

11

11

11

11

11

11

72

30

11

11

71

11

11

11

11

11

11

11

71

11

11

n

11

11

11

n

»

11

11

11

11

77

11

Ki, 2 en 3 zijn virulente daim-
colistammen van den hond, Sti
en ii zjjn virulente colibactoriön
van het rund. Kr. is eon coli-
stam van den mensch. Buizen
in rust.

Alleen Kr. heeft sterk door de
verhitting geleden, de andere
5 stammen slechts weinig.

Ook hier bleek de melkstolling
zeer onregelmatig op te treden;
dezelfde coli-stam kan zich vóór
on na de verwarming verschillend
gedragen.

Do melk, door bijvoegen van warm
water aan liet bad, s
nel op tem-
peratuur gebracht.

Ki

K2

Km

Sti

Stii

Kr

i Versehe
* melk

L.

Ki

K2

Ks

Sti

Stil

Kr

L.

Ki

K2

Ks

Sti

Stii

Kr

Rust.

Om de melk op 72° C. te bren-
gen was,
1/2 uur noodig.
Rust.

-ocr page 173-

«

w

Coli-

stam.

Tempe-
ratuur.

Resul-
taat.

Medium.

OPMERKINGEN.

\'Duur.

30 min.

L.

Kt

K2

Ks

Sti

Stii

Kr

dood

L.

Ki

K2

Ks

Sti

Stii

Kr

L.
Ki

K2
Ks
Sti
Kr

niet dood

n

dood

L.
Ki

K 2

Ks

Sti

Stii

Kr

L.

Ei

Kii

Sti

Sti,

Kr

I Versehe j 71 — 72
S melk j „

»

11

-

»

11

11

»

11

n

n

n

11

li

n

11

n

li

li

n

n

j\'

li

n

71

»

n

li

11

li

li

n

n

r>

li

li

11

li

li

li

n

n

li

li

n

li

n

r>

Gesterili-
seerde
melk

70

—70,5

»

li

n

11

li

n

n

n

li

»

n

li

71

li

»

li

11

li

11

1)

U

11

11

71

5-72

11

li

n

11

11

n

n .

V

V

D

11

H

n

11

n

n

n

11

n

11

n

n

11

n

n

li

11

70

li

li

n

11

n

n

ii

»

n

li

ii

n

Y>

Tl

ii

li

H

n

ii

1

n

11

1»

Door te voren warmen op 70° c.

gebracht.
Rust.

o uur tijd was noodig om de
melk op 71° c. te krijgen.
Rust.

De melk was de op gewone wijzo
gefractionneerd gesteriliseerde uit
het laboratorium. Voor de. defi-
nitieve verhitting was zo vooraf
verwarmd, na do verhitting snel
afgekoeld.

Niet te voren verwarmd; goiuid-

deld 1Io uur noodig om 711/2 te
bereiken.
Rust.

Niet te vorou verwarmd.
Rust.

-ocr page 174-

Coli-

stam.

Tempe-
ratuur,

Medium.

Gesterili-
seerde
melk

L.

Ki

Kii

Km

Sti

Stn

Kr

R.

galski, enz. moeten uitputten. Voor het micro-organisme
zelf dient men, behalve de bekende cultuur-eigenschappen,
als eischen, zonder uitzondering, te stellen: eigen beweging,
gasvorming in glucosebodems, indolvorming, melkstolling,
ontkleuring en fluorescentie in neutraalrood, roodc ver-
kleuring op
Conradi-Drigalski.

Wat echter de melkstolling betreft; zij is op zich zelf,
zooals algemeen bekend is, een dermate afwisselende eigen-
schap, dat het zeer ongeraden is haar als criterium te be-
zigen voor het al of niet aanwezig zijn van coli in melk.
Dezelfde coli kan zich in dat opzicht al zeer zonderling
gedragen. Wij vonden exemplaren vóór de verwarming in
melk snel stolling veroorzaken, daarna uiterst langzaam, of
ook wel omgekeerd.

Wat de resultaten van ons onderzoek aangaat, springt in liet
oog, dat zij zich niet kenmerken door standvastigheid, zooals
trouwens door ons werd verwacht. Dat is een zaak van
groot belang. Men is terecht zeer huiverig dc resultaten uit
het laboratorium, zonder meer, voor de praktijk te doen
doorgaan. Waar nu de resultaten van het laboratorium reeds,
klaarblijkelijk afhangende van kleine bijzaken, zoo wisselend

-ocr page 175-

uitvallen, daar zal dat in de praktijk nog in meerdere mate
het geval wezen. De pasteurisatie zal dus in de praktijk
nog meer verrassingen aanbieden!

Wat is verder gebleken? Dat een coli-stam uit faeces van
het rund zich bij verwarming tot een bepaalde maximum-
temperatuur soms zeer resistent toonde, ook al werd getracht,
door de cultuur ite bewegen, de warmte zoo energisch mogelijk
te doen inwerkem. Soms werd zelfs een temperatuur van
85° C. verdragen,, en dat nog wel in bouillon. I)e voort-
gezette proeven leerden, dat de coli zich in melk minder
gemakkelijk laat dooden dan in bouillon, in tegenstelling
met de resultaten door
Kolle in het Instituut van Kocu
verkregen. Men dient hiermede bij het beoordeelen van het
vraagstuk rekening te houden.

De bedoelde coli-stam van het rund was dus wel zeer
resistent. Dat bleek ook uit de verdere proefnemingen. De
temperatuur en de tijd van inwerking, door
van Geüns
\'aangegeven, waren volstrekt niet voldoende om hem in bouillon
te dooden. Maar het is ook gebleken, dat hij soms teinpe-
turen van 65—66° (3. gedurende 25 minuten, en van 65—
67° C. gedurende 30 minuten in bouillon wederstond. In
een serie van proeven werd hij in bouillon bij 65,5" C.
gedurende 30 minuten gedood, terwijl hij in drie m e 1 k-
culturen bleef leven!

Uit het voorgaande blijkt reeds, dat coli-bacillen in melk
bij 65—66° C. gedurende V2 uur niet altijd gedood zullen
worden. I)at blijkt ook voldoende uit de proeven met
meerdere colistammen genomen. In één serie bleven 6
stammen gedurende 30 minuten bij 65—66° in melk ver-
warmd levensvatbaar, in een andere serie zelfs 6 stammen
bij 73—75° C. Maar dit moet toch uitzondering worden geacht,
en in casu aan de zeer snelle verwarming vooraf worden

Kolle, Milchhygienische XJntersuchungen. Klinisches Jahrbuch, 1904.

-ocr page 176-

toegeschreven, want bij de voortgezette proeven bleek, dat
inwerking van temperaturen van 70 tot 72° C.
gedurende dertig minuten slechts bij groote
uitzondering een coli-stam in het leven liet!

Uit het voorgaande zal dus wel voldoende zijn gebleken,
dat de afstervingstemperatuur van bacillus coli communis
in het algemeen belangrijk hooger moet worden gebracht
dan tot heden dikwijls werd aangenomen, en dat dit vooral
noodig is in verband met het onderhavige onderwerp.
Koning heeft dus in dit opzicht gelijk. Maar ook is ge-
bleken, dat niet alle coli-bacteriën zich op dezelfde wijze
verhouden. Dan is het echter niet rationeel juist op de
afstervingstemperatuur een methode ter controle van de
verwarming te baseeren, zooals
Koning en ook Alex. Klein
wenschen. De methode toch baseert men opeen onstand-
vastige eigenschap van den bacillus coli communis in
het algemeen. En wij meen en uit deze onderzoekingen zelfs
te mogen afleiden, dat een controle-middel van gepasteuri-
seerde melk ook niet te vinden zal zijn in het bezigen
van één bepaalden coli-stam, waarvan men
de eigenschappen nauwkeurig meent te kennen, want één-
zelfde coli zal zich in dit opzicht niet altijd op dezelfde
wijze verhouden. Dat ligt trouwens geheel in den aard der
eigenschappen van dit en andere micro-organismen.

Het, is dus gewenscht zich, omtrent den coli-bacillus in
verband met het pasteuriseeringsproces, voorzichtig te blij-
ven uiten, zooals
Ringeling doét. Vindt men coli-bacillen, dan
is de melk te wantrouwen, en van een hygiënisch stand-
punt bezien is het van belang te weten, dat de coli
niet zoo gemakkelijk afsterft als dik w ij ls
wordt aangegeven.

Wil men voor de praktijk conclusies trekken uit het
medegedeelde onderzoek, dan zijn het deze:

1°. eischt men gepasteuriseerde melk, vrij van coli-bacte-

-ocr page 177-

riën, dan dient een verwarming op 72° C. gedurende ten
minste 30 minuten en met een voorafgaanden verwarinings-
tijd van ten minste een half uur plaats te vinden;

2°. ook met het oog op andere pathogene kiemen, dan bijv.
die der tuberculose, mag melk welke gedurende een half uur
op 70° C. verwarmd werd, niet ziektekiemvrij worden geacht;

3°. het is voorloopig onjuist gepasteuriseerde en ziekte-
kiemvrije melk als identisch te blijven beschouwen;

4°. de bepalingen, welke men in enkele moderne melk-
verordeningen omtrent gepasteuriseerde = ziektekiemvrije melk
ontworpen of voorgesteld heeft, eischen herziening.

Leiden, October 1906.

CASTRATIE VAN VEULENS MET HERNIA SCROTALIS,
IN HET OLÜAMBT, PROVINCIE GRONINGEN,

dook

C. A. VAN DORSSEN.

Veulens, met dit gebrek geboren, dragen in deze streek
den naam van „broken volens". De leeftijd, waarop deze
diertjes alhier gecastreerd worden, is die van ongeveer twee
maanden. Zij zijn dan krachtig genoeg om de operatie te
doorstaan en hebben, doordat zij nog bij de moeder loopen,
weinig of geen geld extra gekost, waardoor bij eventueel
verlies de schade minder groot wordt.

De methode alhier toegepast, waarschijnlijk overgenomen
van de castreerders van beroep, bestaat in het castreeren
,,a testicule couvert", met zoo hoog mogelijk afbinden van
den breukzak. Daartoe worden de diertjes op de bekende
wijze neergeworpen en in rugligging gebracht. Als de tijd
van het jaar zich daartoe leent, doet men het in den boom-

-ocr page 178-

gaard, haalt het kluistertouw over een tak van een boom
en trekt de beenen zoo hoog mogelijk op. In het andere
geval geschiedt de operatie op den deel en wordt het touw
over een balk getrokken en daarna stevig vastgehouden. Na
reiniging van het operatieveld met lauwwarme 3 °/o lysol-
oplossing splijt men huid en tunica dartos tot op de tunica
vaginalis communis, welke zich als een glinsterend wit vlies
kenbaar maakt. Men zorge er voor een flinke huidwond te
maken, opdat de wondsecreta regelmatig kunnen afvloeien.

De tunica vaginalis communis wordt nu zoo hoog moge-
lijk van haar omgeving los gepraepareerd. Dit geschiedt met
de vingers en een stompe schaar. Over mogelijke bloeding
behoeft men zich niet ongerust te maken. Daarna reponeert
men den breukinhoud, wanneer die al niet uit zichzelf is
weggezakt, en spant den breukzak door aan den bal te
trekken. Men kan nu, hoewel het niet strikt noodzakelijk
is, den geheelen breukzak met bal en zaadstreng een slag
omdraaien, waardoor het vernieuwd uittreden van ingewanden
bemoeielijkt wordt. Daarna schuift men over den breukzak
een sterk, van gele was voorzien touwtje (in den vorm van
een chirurgische lis) en schuift dit zoo hoog mogelijk op,
waarna men het krachtig aantrekt en de beide uiteinden
met een platten knoop verbindt. Vervolgens worden bal
en zaadstreng cum annexis, buiten de ligatuur gelegen, ver-
wijderd.

Hoewel de breuk gewoonlijk slechts aan één zijde voor-
komt, wordt de bal, aan de schijnbaar gezonde zijde, toch
op dezelfde zijde verwijderd. Na inolieën der castreerwonden
met een mengsel van 5 lysol op 100 oleum raparum, en
na den staart zoo kort mogelijk te hebben afgesneden, kan
het veulen worden losgemaakt en opstaan.

De nabehandeling bestaat daarin, dat men over een dag
of acht eens gaat kijken of de touwtjes reeds afgestooten
zijn; zoo niet, dan verwijdert men ze door zacht trekken.

-ocr page 179-

De diertjes door mij op deze wijze, in navolging van de
hier bestaande gewoonte, behandeld, hebben geen enkel
oogenblik het zuigen nagelaten en zijn radicaal van hun
breuk genezen.

Ik wil hierbij nog de opmerking maken, dat het niet in
mijn bedoeling ligt deze methode aan te bevelen boven de
castratie door klemmen, doch dat ik alleen de methode wil
beschrijven, zooals ze in deze streek gebruikelijk is.

Winschoten, 7 October 1900.

Korte mededeelingen en referaten.

Dermatitis granulosa, plaies d\'été, dermatitis verminosa
pruriens,
door J. K. F. de Does. — Uit de verhandeling, welke in
liet
Geneeskundig Tijdschrift voor Nederlandscli-Indië, deel XLVI,
aflevering 3, voorkomt, is het volgende genomen.

Over dit parasitair huidlijden, dat in geheel Zuid-Europa,
Noord-Afrika, Engelsch- en Nederlandsch-Indië en vrij zeker ook
in tropisch Amerika bekend is, heerschte veel verwarring. De
pathogenese berust ook nu nog op hypothese.

De ziekte wordt veroorzaakt door een nematodenlarve. Reeds aan
Rivolta (1868) was dit bekend; hij noemde haar dermofilaria
irritans Volgens dezen onderzoeker zou de worm des zomers van
buiten af in de huid dringen en een zuiver locale aandoening
veroorzaken. De volwassen parasiet was aan
Rivolta onbekend.

LaulaniÉ bevestigde in 1884 de parasitaire natuur van het
lijden, doch stelde den gang der pathogenese geheel anders voor.

Als ei zou de parasiet waarschijnlijk met het drinkwater per
os worden opgenomen, als larve uit den darm in het bloed
geraken en, met de circulatie in de cutis gekomen, aldaar aan-
leiding geven tot de dermatitis. Daar de bloedstoevoer naar de
huid het grootst is in den zomer, zou juist dan de ziekte in
hevige mate optreden en meer algemeen, ja epizoötisch, waar-
genomen worden.

, Door latere onderzoekers vindt men voortdurend één van deze
beide theorieën gehuldigd.
Nocakd-Huguier en Alfred Lingard,

-ocr page 180-

een Engelsch onderzoeker, staan Laulanié\'s theorie voor, terwijl
Dkouin, Lavalaru en de Does de oude meening van Rivolta
weer op den voorgrond plaatsen. Ze hechten aan de opvatting,
dat de infectie door vliegesteken in de huid kan geschieden en
vandaar de verspreiding in de bloedvaten zou kunnen plaats hebben.

De mogelijkheid, dat zich een nodulair proces in de longen
zou ontwikkelen, zooals
Nocard en Drouin aangeven, en in nog
andere organen (bijv. lever) gelijk
Linüard vermeldt, is denkbaar,
doch volgens
de Does geenszins bewezen. Wel heeft hij een aandoe-
ning der slijmvliezen van het oog en de urethra waargenomen.

Lingard maakt in zijn verhandeling ook melding van het
volwassen individu behoorende bij de larve, de filaria irritans,
welke zou voorkomen in de wanden der groote arteriestammen.
Dit is echter geheel hypothese; waar het volwassen individu ge-
vonden zal worden, ligt in de toekomst.
De Does zelf vond een
determineering verder dan »een nematode* niet mogelijk; soort
noch geslacht konden door hem worden aangegeven.

Microscopisch bleek hij te doen te hebben met eigenaardige
parasitaire tuberkels, geheel
van leucocytairen oorsprong, waarin
nooit verkazing of verkalking was waar te nemen. In deze knob-
beltjes vond
de Does soms deelen van den parasiet.

De clinische verschijnselen zijn duidelijk beschreven. Wanneer
het lijden tot ontwikkeling is gekomen, vindt men op de huid
en het slijmvlies van urethra en oog zweren.

In de huid ziet men een ulcus ter grootte van een cent en
grooter, meestal rond, met scherpe randen en harden bodem. Is
er een harde onderlaag, zooals aan het hoofd, aan de kogels,
boven den kroonrand van den hoef, enz., dan zijn de randen verdikt;
op plaatsen, waar de huid los is, zooals aan den penis en aan den
koker, ligt de zweer zonder wal op gelijk niveau als de epidermis.

In het caverneuse weefsel aan den penis vormt zich soms een
fibreuse, kogelvormige woekering, waarvan het meest uitstekende
deel dan door de ulcereerende vlakte wordt ingenomen. In de naaste
omgeving der huidzweren vindt men vaak een ongepigmenteerden
witten ring. Het proces gaat gepaard met jeukte, waarvan de
patiënt duidelijk blijk geeft. Aan zwaar behaarde deelen treedt
het proces minder op.

Op het slijmvlies der urethra ontstaan oppervlakkige ulcera,
welke gele proppen afstooten. Op den bodem van al deze zweren

-ocr page 181-

zijn de typische granula van speldekop- tot erwtgrootte meer of
minder gemakkelijk te vinden.

De aandoening van het oogslijmvlies kan, op zich zelf zonder
huidaandoening, als conjunctivitis granulosa optreden; daar deze
naam reeds vergeven is, verdient het aanbeveling den naam
conjunctivitis nodularia verminosa van
de Does te gebruiken.

Herhaaldelijk kunnen recidieven ontstaan, vooral in de tropen,
alwaar de gunstige invloed van de koude niet voorkomt. In de
gevallen dat genezing optrad, zag men het gewone proces der
wondgeuezing afspelen, waarbij de korreltjes door leucocyten
werden geresorbeerd esi anderdeels weefsel werd afgestooten.

Uit een differentieel diagnostisch oogpunt vestigt de Does de
aandacht op de hyphouiycosis destruens, indertijd door
de Haan
en Hoogkamer beschreven. Verder op een in Indië voorkomende
aandoening der glandulae sebaceae, veroorzaakt door coccen. Zij
trad bij voorkeur aan zwaar behaarde deelen op.

Wat betreft de therapie kan excisie, waar mogelijk, worden toe-
gepast. liecidieve is door achterblijvende parasieten niet uit-
gesloten. Over het algemeen zijn de resultaten gunstig.

Van de cutane injecties had die van Michelin met Lucoi/sche
solutie het meeste succes.

Uitwendige middelen voldoen middelmatig, een parasietendoo-
dende werking behoeft men er niet van te verwachten ; ze kun-
nen het genezingsproces echter belangrijk ondersteunen.

In Frankrijk wordt dikwijls campherzalf aanbevolen; Beun had
nog al resultaat met naphtaline en vaseline an, terwijl een verband
met naphtalinepoeder werd aangelegd.

De Does gebruikte een zalf van styrax en een weinig olie,
echter zonder verband.

Bij de behandeling der oogaandoening irriteere men zoo weinig
mogelijk; verzachten, rein houden en beschutten voor insecten
zijn aangewezen. De behandeling der dermatitis granulosa vereischt
geduld en men verhoede, ten koste van wat ook, het irriteeren
der aangetaste plaatsen.

J. van der Veen.

Keuring van vee en vleesch te Dordrecht over 1905. (Keur-
meester H. L.
Ellerman Lzn.) — In 1905 werden geslacht: 2335
runderen, 1356 kalveren, 33 schapen, 430 geiten, 4720 varkens,

-ocr page 182-

253 paarden en 3 ezels. Ingevoerd werden 24f runderen, 8734 Kg.
rundvleesch, 35 kalveren en 1060 Kg. kalfsvleesch, 5 schapen
en 137 Kg. schapenvleesch, 3 geiten en 45 Kg. geitenvleesch,
9 paarden en 1484 Kg. paardenvleesch; verder van runderen:
271 tongen, 223 longen, 316 levers, 21 nieren, 4 pooten en
243 partijen darmen; van kalveren: 44 koppen, Ivg. zwezerik ;
van varkens: 257 Kg. ribben, 1176 Kg. vellen, 561 Kg. darmen
en 529 geslachten; toebereid waren in kilogrammen: 8527 rund-
vleesch, 5968 rundvet, 1554 gezouten inlandsch spek, 58788
idem buitenlandsch, 8 gezouten inlandsche hammen, 18187 idem
buitenlandsche, 7353 gerookt inlandsch spek, 11588 idem buiten-
landsch, 15460 gerookte inlandsche ham, 8431 idem buitenlandsche,
15910 paardenvleesch, 33633 gemengd vleesch, 2750 bussen-
vleesch, 1028 Amerikaansch rundvleesch en 2074 reuzels.

Het levend gekeurde vee, op slachtgewicht berekend, vertegen-
woordigt 1476486 Kg. en de invoer bedraagt 212217 Kg. Be-
rekend per dag, voor het geheel aantal inwoners (43787), is het
bedrag aan vleesch per jaar en per inwoner 38.565 Kg.

Afgekeurd werden: 15 runderen en 544 Kg. vleesch, 16 kal-
veren en 150.5 Kg. vleesch, 2 schapen, 3 geiten en 3 Kg. vleesch,

9 varkens (waarvan 4 biggen) en 28 Kg. vleesch, 5 paarden en
132.5 Kg. vleesch, 52 vruchten van runderen, 1 van een geit en 2
van paarden; verder van runderen: 6 koppen, 7 tongen, 10 harten,
204 longen, 161 levers, 12 nieren, 20 stel
darmen, 2 baarmoeders
en 41 uiers; van kalveren: 25 longen, 6 levers en 4 nieren ; van
schapen: 9 longen, 12 levers en 4 nieren; van geiten: 2 koppen,
4 longen, 19 levers en 2 nieren; van varkens: 6 harten, 106 lon-
gen, 19 levers, 3 milten, 7 nieren en 6 stel darmen; van paarden:

10 longen, 5 levers, 3 nieren en 2 stel darmen; van het toebereide
vleesch in kilogrammen:
gezouten: paardenvleesch 179, buiten-
landsch spek 4, buitenlandsche ham 50;
gerookt: inlandsch rund-
vleesch 10, idem buitenlandsch 9.5, paardenvleesch 119.5, ge-
mengd vleesch (worst) 105.55, bussenvleesch 3.75, inlandsch spek
34.5, buitenlandsch spek 2, buitenlandsche ham 17.5.

Wegens tuberculose werden afgekeurd: 4 runderen, 2 varkens,
1 geit, 373 Kg. rundvleesch, 19.5 Kg. varkensvleesch; van
runderen: 2 koppen, 3 harten, 137 longen, 32 levers, 8 nieren,
35 uiers en 13 stel darmen; van varkens: 10 longen, 7 levers,
1 stel darmen. De ziekte kwam bij 9.16 pet. der in de ge-

-ocr page 183-

raeeute geslachte runderen voor en bij 1.3 pet. der varkens.

De keuring van gestorven en bij noodslachting afgemaakt vee
leverde het volgende op:
in de gemeente gestorven of afgemaakt
3 runderen (2 afgekeurd), 3 *) kalveren (1), 4 geiten (1), 5 var-
kens (3) en 6 paarden (4);
ingevoerd: 29 runderen (7), 46 kal-
veren (14), 10 schapen (2), 3 geiten, 4 varkens (2) en 12
paarden (3).

Herkeuring werd 2-maal aangevraagd, telkens voor een rund
wegens tuberculose afgekeurd. De daarvoor aangewezen deskun-
digen meenden de geheele afkeuring niet te moeten bevestigen.

Er werden 6 processen-verbaal opgemaakt; bij alle volgde ver-
oordeeling.

Op 31 December 1905 waren in de gemeente aanwezig: 23
vleeschhouwers, 2 vleeschhouwers tevens spekslagers, 33 spek-
slagers, 3 paardenvleeschhouwers, 136 winkeliers die vleesch
verkoopen en 7 vilders. v. E.

Notulen der 47ste algemeene vergadering van de
Maatschappij ter bevordering der Veeartsenij-
kunde in Nederland, gehouden te Utrecht op
Vrijdag 21 en Zaterdag 22 September 1906 in
het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen.

Middag-vergadering op Vrijdag 21 September.

Voorzitter, de heer H. M. Kroon.

De voorzitter opent de vergadering met de volgende rede:

Mijne Heeren ! Het is mij een aangename taak U hartelijk
welkom te mogen heeten op deze vergadering.

Op de algemeene vergadering van de Maatschappij ter bevor-
dering der Veeartsenijkunde in Nederland, welke wij telken jare
houden voor onze wetenschap en voor ons vak, waar wij onze
kennis trachten te vermeerderen, waar wij collegiale en vriend-
schapsbanden trachten aan te snoeren en nieuwe trachten aan
te knoopen, heet ik welkom de afgevaardigden en verder die
heeren, welke uit belangstelling zijn opgekomen. Ook den heeren

\') De tusschen ( ) geplaatste cijfers geven liet aantal afgekeurde dieren aan.

-ocr page 184-

van de pers roep ik het welkom toe, zij die zoo goed willen
zijn om wat hier wordt behandeld wereldkundig te maken.

Wij zullen op deze vergadering behandelen de huishoudelijke
zaken. Door de uitbreiding der Maatschappij vermeerderen de
werkzaamheden geleidelijk, wordt de arbeidssfeer der Maatschappij
grooter. Wanneer wij het programma voor deze 478te algemeene
vergadering nagaan, dan vinden wij daarvan het tastbaar bewijs
in dé vele punten, welke er op voorkomen.

Werd voor enkele jaren besloten aan de algemeene vergade-
ring een avondvergadering toe te voegen, in de laatste drie jaar
schoot de tijd te kort om ook op die avondvergadering alle
huishoudelijke zaken te behandelen. Thans is zelfs de tijd ge-
komen, dat wij een middag- en een avondvergadering aan onze
wetenschappelijke vergadering moeten laten voorafgaan.

Ik weet, dat de reglementsherziening ditmaal hiervan de oorzaak
is, maar als ik goed zie, dan zullen in de volgende jaren wel
meer dergelijke vergaderingen noodig worden, willen de verschil-
lende zaken tot haar recht komen.

Ik weet wel, dat deze middagvergaderingen lastig zijn en dat
het voor velen uiterst moeilijk is uit hun werkkring te gaan,
maar waar het noodzakelijk is en onze Maatschappij die offers
vraagt, twijfel ik niet of er zal aan voldaan worden.

Wij zullen trachten vandaag de huishoudelijke werkzaamheden
en de reglementsherziening af te doen, want niemand zal wen-
schen, dat die zaken ook nog een deel van den volgenden dag
in beslag nemen.

Het programma voor vandaag is rijk beladen, zoo niet over-
laden. Laten wij evenwel niet overijld te werk gaan, maar goed
overwegen en geen besluit nemen dan na rijp beraad en goed
overleg.

Doch ieder heeft twee maanden tijd gehad om alle zaken goed
te overdenken.

In de afdeelingen is het vóór en het tegen der zaken over-
wogen. Trachten wij nu hier de verschillende punten één voor
één te behandelen, maar laten wij niet wijdloopig zijn. Laten
wij in alles trachten steeds bij de zaak te blijven, welke aan dè orde is.

Laten wij dus geen overijlde besluiten nemen, maar toch er
naar streven om vandaag zooveel mogelijk af te doen.

Daarvoor roep ik uw aller medewerking in.

-ocr page 185-

Hiermede verklaar ik de 478to algemeene vergadering voor
geopend!
(Applaus.)

Ingediend worden de volmachten van de afgevaardigden der
afdeelingen.

Vertegenwoordigd zijn:

Groningen-Drente (19 stemmen) door den lieer Büchlt;

Friesland (14 stemmen) door den heer Bergsma ;

Gelderland-Ooerijsel (14 stemmen) door den heer van Altena;

Utrecht (7 stemmen) door den heer Stempel;

Noord-Holland (20 stemmen) door den heer van der Sluijs;

Zuid-Holland (1\'2 stemmen) door dr. Vermaat;

Nieuw-Zuid-Holland (17 stemmen) door den heer ten Sande;

Zeeland (6 stemmen) door den heer van Nederveen.

Ingekomen stukken. De voorzitter herinnert er aan,
dat het vorig jaar een uitvoerig schrijven is gericht tot het Mi-
nisterie van Landbouw, Nijverheid en Handel, met verzoek te
willen bevorderen het houden van vervolgcursussen voor vee-
artsen. Dit schrijven, vastgesteld op een vergadering van gede-
legeerden, werd in den vorigen jaargang van het Tijdschrift
opgenomen en aan den Directeur-Generaal van den Landbouw
gezonden. Daarop is nu d.d. 6 September 1906 het volgend ant-
woord ingekomen, hetwelk door den secretaris wordt voorgelezen :

\'s-Gravenhage, 6 September 1906.

Bericht op schrijven van
1 April 1905 hetrcffendo
vervolg-cursussen voor
veeartsen.

Naar aanleiding van nevensvermeld schrijven hel) ik do eer U mede te
deelen, dat ik gezind ben to bevorderon, dat aan
uwe Maatschappij over hot
loopende jaar een Rijkssubsidie van f720 worde toegekend, ten oinde, bij
wijze van proef, in twee harer afdeelingen oen cursus, als in die missivo
bedoeld, te doen houden.

Hot komt mij intusschen, in afwijking van het door U voorgestelde, aan-
bevelenswaardiger voor, dat iedere cursus zoude bestaan uit zes voordrachten!
daar, mijns inziens, de deelneming in dat geval grooter zal zyn dan wanneer
twaalf voordrachten worden gehouden.

Voorts worden de navolgende voorwaarden gestold.

1°. de cursussen zullen toegankelijk moeten zijn voor alle Nederlandsche
veeartsen;

2°. na afloop van eiken cursus zal mij een verslag daarvan zjjn uit te

-ocr page 186-

brengen, o.a. vermeldonde het aantal en de namen der toehoorders, die de
voordrachten geregeld hebben bijgewoond;

3°. bovendien zal van elk afgerond geheel van een of meer voordrachten
een uittreksel bij bovengenoemd verslag behooren te worden overgelegd;

4°. na afloop der cursussen zal eene rekening en verantwoording zjjn in
te zenden.

Bij aanvaarding dezer voorwaarden zal het mij aangenaam zijn nadere
voorstellen van U te ontvangen betreffende de regeling der te houden
cursussen.

Aangezien het een punt van overweging uitmaakt, of van Rijkswego
voor veeartsen cursussen in vee- en vleeschkeuring zullen worden ingesteld,
kunnen deze bij het ontwerpen van bedoelde regeling buiten beschouwing
blijven.

De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel,
(w. g.) J. D. Veegens.

De voorzitter: Ik stel u voor de subsidie te aanvaarden en in
de eerste plaats de afdeeling, welke ten aanzien der vervolgcursussen
zich zoo verdienstelijk heeft gemaakt, in de gelegenheid te stellen
zulk een cursus te houden. Ook kan er nog een cursus in een
andere afdeeling worden gehouden. Ik zon willen voorstellen,
dat de verschillende afgevaardigden hun afdeeling eens polsten ot
daar voor een dergelijken cursus lust bestaat en verzoek vóór 15
October daarvan aan het hoofdbestuur kennis te geven. Mochten
er meer afdeelingen zijn, dan kan door loting uitgemaakt worden
in welke afdeeling de cursus zal plaats hebben. Mocht er slechts
één zijn, dan kan het hoofdbestuur met die afdeeling in overleg
treden.

Overeenkomstig het voorstel van den voorzitter wordt besloten.

Aan den betrokken Minister zal een schrijven worden gericht,
dat de Maatschappij de subsidie gaarne aanvaardt.

De voorzitter: Er is nog een tweede schrijven van den Minister
van Landbouw, Nijverheid enj Handel en wel betreffende cursussen
in vee- en vleeschkeuring.

Op de in Juli gehouden vergadering van gedelegeerden werd
door «Groningen-Drente» gezegd, speciale cursussen in vleesch-
keuring voor veeartsen te wenschen. Op die vergadering bleek
dat ook bij andere afdeelingen de wensch naar dergelijke cursussen
bestond. Daarom heb ik op mij genomen over deze aangelegenheid
met den Directeur-Generaal van den Landbouw te gaan spreken.

-ocr page 187-

De Directeur-Generaal bleek zeer spoedig geneigd te zijn het
houden van dergelijke cursussen te bevorderen.

Drie weken geleden heeft Z.H.Ed.Gestr. eenige veeartsen en
mij, als voorzitter der Maatschappij, ontvangen en toen zijn,
onder voorzitterschap van dr.
Remmelts, deze cursussen uitvoerig
besproken.

Ik verzoek den secretaris thaus voorlezing te doen van het
d.d. 11 September ontvangen schrijven.

Bedoeld schrijven luidt:

Keuring van vee en vleesch.
Vervolg op schrijven van
25 Juli j.1. n°. 6203.

Keuring van vee en \'s-Gravenhage, 11 September 1906.

vleesch, betreffende cur-
sus in vee- cn vleesch-
keuring voor veeartsen.

Ten vorvolge op het dezerzijds schrijven van 25 Juli j.1., n°. 6203, Keuring
van vee en vleesch, heb ik de eer U te berichten, dat ik bereid ben te
bevorderen, dat aan de Afdeeling Groningen—Drenthe van de Maatschappij
ter bevordering der Veeartsenijkunde in Nederland een nader te bepalen
subsidio uit \'s Rijks kas worde verleend ten behoeve van een door genoemde
afdeeling in het Openbaar Slachthuis te Groningen te houden cursus in vee-
en vleeschkeuring voor veeartsen, onder voorwaarde, dat:
1°. het aantal deelnemers niet minder bedraagt dan 8;
2°. do leerstof aan den ten minste 60 lesuren omvattenden cursus zoo-
danig wordt verdeeld, dat in het bijzondor de practjjk in slachthuis en
laboratorium tot haar recht komt, maar tovens de noodige theoretische
beschouwingen worden gehouden ovor dio onderwerpen, op de vleeschkeuring
betrekking hebbende, waartoe hot tor beschikking zijnde materiaal in het
slachthuis geen aanleiding mocht geven.

3°. het door het Afdeelingsbestuur op te maken programma voor den
cursus door den Directeur-Generaal van den Landbouw wordt goedgekeurd.
Dit programma zoude moeten omvatton:

a. Naam of namen van den (de) met het onderwijs belasten (te) persoon
(personen).

b. Do voorwaarden tot toelating. (Hierbij worde de gelegenheid tot de
deelname geopend voor gediplomeerde veeartsen, niet-loden der Maatschappij
ter bevordering der veeartsenijkunde in Nederland.)

c. Leerplan en rooster van lesuren.

d. Begrooting der kosten.

4°. Binnen eene maand na afloop van den cursus wordt door het Afdee-
lingsbestuur ingeleverd een dagelijksche presentielijst der deelnemers, als-
mede een verslag, waarin melding wordt gemaakt van hetgeen op eiken
cursusdag is behandeld.

-ocr page 188-

Het betrokken Afdeelingsbestuur worde in overweging gegeven met de
samenstelling van het onder 3 bedoolde programma in overleg te treden
met den Rijkskeurmeester in Algemeenen Dienst, dr. R
emmelts.

De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel,

(w. g.) J. D. Veegens.

De voorzitter: Het hoofdbestuur stelt voor ook op dit voor-
stel in te gaan en aan «Groningen—Drente» gelegenheid te
geven, een plati voor een dergelijken cursus samen te stellen,
in verband met de voorwaarden, welke van regeeringswege ge-
steld worden, om zoo tot den cursus te geraken. Wanneer de
cursus slaagt, zal hij, naar ik hoop, door meerdere in andere
afdeelingen worden gevolgd.

Het voorstel van het hoofdbestuur wordt goedgekeurd.

Voorts wordt voorgelezen het volgend schrijven dd. 30 Augustus
1906 van het lid, den heer A. Frederikse te Amersfoort:

„Hierbij neem ik de vrijhoid uw aandacht te vestigen op het Koninklijk
besluit van 8 Mei 1906, n<>. 96, betreffende het „Reservekader bij de Infan-
terie en de Vesting-artillerie."

Uit de daarbij hehoorende tabel blijkt, dat iemand die met gunstigen
uitslag toelatingsexamen tot de Rijks veeartsenijschool heeft afgelegd, vrij-
gesteld is van examen om een verbintenis bij het reservekader aan te gaan,
behalve in de Fransche taal.

Verder blijkt o. a. uit deze tabel, dat iemand, die toegelaten is tot de
4e klasso van oon hoogoro burgerschool of gymnasium van hot goheelo
examen, bovongenoomd, is vrijgesteld.

Ik veronderstel, dat dit u aanleiding kan geven stappen te doen om vor-
andering in deze tabel te verkrijgen, daar hierdoor bij bet publiek, dat niet
voldoende is ingolicht do meening zou kunnen ontstaan, dat men tot de
studie aan \'s Rijks veeartsenijschool toegelaten wordt met minder voorbe-
reiding dan tot andere studie\'s, o. a. tot die in de medicijnen, terwijl juist
dezelfde voorbereiding geëischt wordt."

De voorzitter: Het hoofdbestuur heeft zich naar aanleiding van
dit schrijven gewend tot den Raad van Bestuur van \'s Rijks
veeartsenijschool, om zekerheid te verkrijgen of het admissie-
examen voor die school gelijkwaardig is met het eindexamen
eener hoogere burgerschool met 5-jarigen cursus.

Daarop is het volgend schrijven ontvangen:

Utrecht, 19 September 1906.

In antwoord op uw schrijven van 13 dezer, n°. 105, heb ik de oer u
mede te deelen, dat het toelatingsexamen voor \'s Rijks veeartsenijschool

-ocr page 189-

wettelijk niet gelijk staat met het eindexamen eener hoogere burgerschool
met 5-jarigen cursus;

dat dit toelatingsexamen evenwel voor de gemeenzame vakken zeer zeker
niet
achterstaat bij bedoeld eindexamen en voor deze vakken zonder twijfel
als daarmede gelijkwaardig mag worden beschouwd;

dat ingevolge deze gelijkwaardigheid het zich onderwerpeu aan bedoeld
toelatingsexamen, indien men is toegelaten tot de vierde klasse aan een
hoogere burgerschool of een gymnasium, als een zeer speculatieve onder-
neming moet worden beschouwd;

dat het zelfs herhaaldelijk is voorgekomen, dat bij het toelatingsexamen
afgewezen candidaten na enkele dagen slaagden voor het eindexamen hoo-
gere burgorschool met vijfjarigen cursus en krachtens dit diploma hun
studie aan \'s Rijks veeartsenijschool aanvingen.

Namens den Raad van Bestuur van \'s Rijks veeartsenijschool,
(w. g.) De secretaris, H. Markus.

De Voorzitter: Waar het hier geldt een] speciaal vak, het
Fransch, zou ik, gelezen dit schrijven, voorstellen, dat de Maat-
schappij zich wende tot den Minister van Oorlog, om te ver-
krijgen dat in het Reglement die eisch worde geschrapt.

Dit voorstel wordt goedgekeurd.

Nog geschiedt voorlezing van het volgend schrijven:

Leiden, den léden Sopt. 190G.

Bij afwezigheid van don socretaris der reorganisatie-commissio, don lieer
H
engeveld te Haarlem, heb ik de eer te Uwer kennis te brengen, dat deze
commissie vergaderingon heeft gehouden op 17 Februari en 13 April van
dit jaar. Overwogen werd, wat alsnog in het belang van het veeartsonij-
kundig onderwijs kon geschieden, rekening houdend met al hetgeen in den
laatsten tijd was tot stand gekomen. Besloten werd, dat een van de leden der
commissie in dit opzicht gegovens zou verzamelen on deze in oen rapport
vereenigen, hetwelk dan nader door de commissie zal worden bohandold.
Met deze opdracht werd door de commissie belast haar lid A. W. H
eidema
te Groningen.

De voorzitter der genoemde commissie,
(w. g.) D. A. de Jong Jzn.

Dit schrijven wordt voor kennisgeving aangenomen.

In verband met de punten: benoeming van een ls" en van
een 2de secretaris
, wijst de voorzitter tot leden der commissie van
stemopneming aan, de heeren
van Nederveen, ten Sande en
Büchli. In de avondvergadering zal de uitslag worden mede-
gedeeld.

-ocr page 190-

De lste secretaris, de beer Hoefnagel, brengt vervolgens ver-
slag uit omtrent den toestand der Maatschappij.

Niemand verlangt hierover het woord.

De voorzitter: Ik dank den secretaris voor de uitstekende wijze,
waarop hij in het afgeloopen jaar de omvangrijke werkzaam-
heden, aan zijn ambt verbonden, heeft verricht, en voor het
heldere verslag waarin hij mededeelt het wedervaren der Maat-
schappij in het afgeloopen jaar.
(Applaus.)

Daar de heer van Esveld, de eerste maal sinds 1881, de al-
gemeene vergadering niet kan bijwonen, brengt de heer Hoefnagel
verslag uit omtrent den toestand der geldmiddelen en van de
bibliotheek.

Beide verslagen geven geen aanleiding tot gedachtenwisseling.

De voorzitter: Ik breng in de eerste plaats dank aan den
secretaris voor het uitbrengen dezer verslagen, maar vooral ook
aan den heer
van Esveld, die, wij weten het allen, op zoo uit-
stekende wijze de financiën beheert en zoo verbazend veel heeft
bijgedragen tot de vorming en regeling der bibliotheek, zoodat
die langzamerhand een bibliotheek werd, welke gezien mag worden
en dan ook veel wordt geraadpleegd. Daarvoor danken wij den
heer
van Esveld. (Applaus.)

Ik zou de heeren van Altena, Stempel en van dek Sluijs
willen uitnoodigen om de rekening en verantwoording van den
penningmeester na te zien na afloop van deze vergadering, om
dan van avond na 7 uur verslag uit te brengen.

De beer Stempel verzoekt een ander in zijn plaats aan te
wijzen. De
voorzitter wijst daarop dr. Veiimaat aan. Deze en de
beide andere heeren nemen de benoeming aan.

De voorzitter deelt hierop mede, dat het volgend jaar als lid van
het hoofdbestuur aftreedt de onder-voorzitter: Dr. D. A.
de Jong Jzn.

Aan de orde is nu het punt: Wijziging van (le statuten en
van liet reglement.

De voorzitter: De heeren weten dat in de vorige algemeene
vergadering, naar aanleiding van enkele ingekomen voorstellen,
is besloten om een wijziging van het reglement voor te bereiden

-ocr page 191-

en dat daarvoor een commissie is benoemd, waarvan ik als voor-
zitter der Maatschappij het voorzitterschap waarnam, en dr. H.
Markus als secretaris optrad, terwijl de heer H. J. C. van Leut
te Tiel als lid zitting nam.

De toelichting kan heel kort zijn, omdat een uitvoerige toe-
lichting bij bet ontwerp is gevoegd.

De heeren hebben gezien, dat belangrijke zaken zijn geregeld,
o. a. wat betreft het doel der Maatschappij. Er zijn buitengewone
leden gecrëeerd. Wij hebben gemeend een betere voorbereiding
voor de algemeene vergadering te moeten maken, zoodat de voor-
stellen beter kunnen worden besproken en ook amendementen
kunnen worden ingediend, terwijl tevens is gezorgd, dat spoed-
eischende voorstellen tot op het laatst nog kunnen inkomen-
Ook hebben we de candidaatstelling geregeld en maatregelen van
tucht voorgesteld, zij het dan een eerste voorzichtige stap op dat
terrein. Voorts zijn de tusschentijdsche vergaderingen geregeld,
zijn de bepalingen omtrent de algemeene vergadering eenigszins
veranderd, is bepaald dat voor oorspronkelijke artikelen in het
Tijdschrift honorarium kan worden toegekend en is het bibliothe-
cariaat uitvoerig geregeld.

Dit wat enkele hoofdzaken betreft.

Wij zullen de verschillende artikelen nu achtereenvolgens be-
handelen. Wij hebben in het laatste schrijven aan de afgevaardig-
den gevraagd om eventueele amendementen te willen indienen
bij den voorzitter. Ik heb van de meeste afdeelingen geen
amendementen gekregen, maar ik veronderstel, dat juist omdat
dit verzoek door onduidelijke plaatsing over het hoofd kan zijn
gezien, nog wel amendementen zullen inkomen.

Wij beginnen met de statuten.

In de toelichting is gezegd dat een scherpe scheiding is ge-
maakt tusschen statuten en reglement. De statuten worden be-
schouwd als de grondwet, terwijl het reglement wordt aangemerkt
als te dienen ter uitvoering der grondbeginselen, in de statuten
neergelegd.

De heer Aalbers heeft een uitvoerig schrijven tot de Maat-
schappij gericht, waarin bij zegt dat hij de statuten veel te uit-
gebreid vindt. Zijns inziens moeten de statuten een uittreksel
uit het reglement zijn, gelijk vroeger het geval was.

Verlangt een van de heeren naar aanleiding biervau het woord?

-ocr page 192-

Ik kan nog mededeelen, dat de statuten door een jurist zijn
nagezien, namelijk door Mr. S.
Kink te Tiel. Hij heeft enkele op-
merkingen gemaakt, waarmede in het ontwerp rekening is gehouden.

Ik zou willen voorstellen alleen die artikelen te lezen, waar-
over het woord wordt gevraagd en welke geen algemeene goed-
keuring vinden.

Ontwerp-statuten der Maatschappij ter bevordering
der Veeartsenijkunde in Nederland.

Art. 1. De Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde in Neder-
land, gevestigd te Utrecht, stelt zich ten doel do veeartsenijkunde te
bevorderen.

«Zuid-Holland» zond een schrijven, inhoudende het voorstel om
uit art. 1 weg te laten de woorden: «ter bevordering der Vee-
artsenijkunde in Nederland.»

De voorzitter: Het is der commissie wenschelijk voorgekomen,
den naam der Maatschappij volledig in het eerste artikel op te
nemen. In alle mogelijke statuten wordt hetzelfde gedaan.

«Zuid-Holland»: Het voorstel werd gedaan omdat men nu in
twee regels krijgt: «bevordering» en «bevorderen.»

Besloten wordt het artikel onveranderd te laten.

Art. 2. De Maatschappij tracht dit doel te bereiken:

a. door bevordering van veeartsenijkundige wetenschap en konnis.

b. door bevordering van de maatschappelijke belangen der veeartsen in
Nederland, voor zooverre deze belangen niot in strijd zijn met het algemeen
belang;

c. door toezicht op en medewerking aan de ontwikkeling en uitvoering
van wetten, welke de belangen van de veeartsenijkunde, van de veeartsen
en van den gezondheidstoestand van den
veeBtapol raken; alsmede van de
volksgezondheid, voor zooverre deze belangen gediend wordon door vee-
artsenijkundige wetonscliap.

Dr. van der Plaats had schriftelijk gevraagd of onder a be-
grepen is de veeartsenijschool en wenschte, indien dit niet het
geval was, achter «kennis» te lezen:
«en onderwijs.»

Mondeling wijst hij op het volgende:

Waar wij zoo straks hebben gehoord dat de Maatschappij
aandringt op vervolgcursussen en cursussen in vleeschkeuring,
daar is het veeartsenijkundig onderwijs onder haar leiding en is

-ocr page 193-

het een zaak van gewicht dit afzonderlijk te noemen. Daarom
stel ik voor achter
a te lezen : «en onderwijs.»

De heer van der Sluijs : Daaromtrent heb ik van mijn af-
deeling geen opdracht ontvangen, maar bij hetgeen de heer
van
der Plaats
heeft aangevoerd, kan ik mij heel goed aansluiten.
De toevoeging kan niet misplaatst zijn; integendeel, ze zal nog
beter aangeven wat de Maatschappij wil.

De heer Büculi : Ik sluit mij geheel aan bij het amendement
van der Plaats.

De heer Stempel : De Utrechtsche afdeeling heeft geen voor-
stel. Ik begrijp echter niet waarvoor die toevoeging goed is.
Wij zijn eenmaal veeartsen, die bij het onderwijs wel belang
hebben, maar toch niet direct bij het onderwijs betrokken zijn.
Hoe beter het onderwijs is, des te aangenamer, maar feitelijk
zijn we een Maatschappij, een vereeniging van veeartsen.

De voorzitter: Ik ben het niet eens met den heer Stempel.
Het complex van veeartsen heeft wel degelijk belang bij het
onderwijs.

De heer Stempel: Het is alleen maar een opmerking!

De heer Schimmel : Ik zou de redactie eenigszins weuschen
te wijzigen en willen lezen: «door bevordering van veeartsenij-
kundige wetenschap en veeartsenijkundige kennis.» Het onderwijs
kan heel goed ouder kennis gerangschikt worden.

De voorzitter: Dit is ook de meening der commissie.

De heer Schimmel: Men zou ook kunnen spreken van leeren.

Dr. de Jong: Kan het bezwaar niet ondervangen worden als
men leest: «door bevordering van wetenschap, onderwijs en kennis
op veeartseuijkundig gebied?

De heer Schimmel wenscht stemming.

De heer Dekhuijzen: Door het amendement-de Jong is het
taalkundig bezwaar vervallen.

Dr. van der Plaats: Ik stel dan voor achter art. 2, sub a
te voegen: «en veeartsenijkundig onderwijs.,/ Daaronder wordt
volstrekt niet de veeartsenijschool verstaan.

De heer Schimmel: Maar met vervolgcursussen wordt toch
kennis verschaft! Kennis is het resultaat van het onderwijs!

Dr. van der Plaats : Soms!

Dr. .de Jong: Ik zou niet een praemature stemming willen
uitlokken.

-ocr page 194-

De voorzitter: Het eerst komt in stemming de vraag of wij
de ondenvijsquaestie al dan niet in het artikel zullen opnemen.

Dr. de Jong: Ik meen dat niet het amendement-van der
Plaats
, maar het artikel het eerst in stemming moet komen.

Dr. van der Plaats dient schriftelijk het volgend amende-
ment in: kennis en veeartsenijkundig onderwijs.

De heer van der Sluijs : Het wordt er nu niet mooier op.
Dan vind ik de redactie van dr.
de Jong te verkiezen.

De voorzitter: Ik breng in stemming de vraag, of wij een
dergelijke wijziging zullen aanbrengen, ja of neen.

58 stemmen worden tegen, 46 vóór uitgebracht. De meerder-
heid der vergadering is dus tegen verandering van artikel 2a.

Ten aanzien van art. 2b zegt de heer van der Sluijs:

De afdeeling Noord-Holland begrijpt niet goed wat hier bedoeld
wordt met de zinsnede: «voor zoover deze belangen niet in strijd
zijn met het algemeen belang,» en stelt voor die zinsnede te
laten vervallen.

Heeft men hier het belang van de groote maatschappij op het
oog of het algemeen belang van de Maatschappij ter bevordering
der veeartsenijkunde? Dit laatste zal niet bedoeld wezen, want
dit belang moet ieder onzer bevorderen. Blijkbaar is dus bedoeld
het algemeene, groote maatschappelijke belang. Maar dan vraag
ik: is het nu wel noodig dit hier aan te duiden? Het is een
zeer rekbaar begrip en wij willen veronderstellen, dat onze
Maatschappij geen maatregelen zal treffen, waardoor het alge-
meen belang der groote maatschappij zal worden geschaad.

I)e voorzitter: Ik vind dat in het artikel precies is omschreven
wat omschreven moet worden. Het kan heel gemakkelijk, dat
de belangen der veeartsen niet in het algemeen belang zijn en
dan ligt het niet op den weg der Maatschappij, die belangen
der veeartsen voor te staan, maar vóór alles de belangen van
het algemeen. Ik kan in het geheel niet met het amendement
mede gaan.

De heer van der Sluijs: Dat is natuurlijk voor discussie vat-
baar. Voor het algemeen belang zullen we niet zoo direct be-
hoeven op te komen. In zeker opzicht wel. Maar we zullen
veronderstellen, dat onze Maatschappij geen dingen doet, waardoor
de groote maatschappij onderstboven zal worden gegooid.

-ocr page 195-

De voorzitter: Zoover behoeft het niet te gaan. Maar er zouden
wel belangen kunnen worden voorgestaan, welke in strijd zijn met
het algemeen belang. Ik vind de omschrijving zeer juist.

De heer van der Sluijs : Ik geef in overweging te vragen of
het amendement steun vindt.

Het amendement wordt niet gesteund en art. 2b wordt onver-
anderd goedgekeurd.

Met betrekking tot art. 2c geeft de heer van der Sluijs namens
de afdeeling Noord-Holland in overweging voor het woord «uit-
voering» te lezen «beoordeeling.»

Ik zie niet in — zegt de heer van der Sluijs — hoe de
Maatschappij op de uitvoering van wetten toezicht kan houden.
Ze kan wel beoordeelen of iets goed of slecht gaat.

De voorzitter: Ik voor mij vind, dat dit toezien op de uit-
voering der wetten is.

De heer van der Sluijs: Het is niet de quaestie dat we ons
er niet mede bemoeien moeten. Wat we kunnen, is een ootr

\' O

in bet zeil houden. Doch dat is wat anders dan toezicht houden.
Maar ik wil mij gaarne bij het oordeel der vergadering neerleggen.

Het amendement wordt niet gesteund en art. 2c onveranderd
goedgekeurd.

Na een opmerking van den voorzitter dat het hoofdbestuur de
amendementen van «Noord-Holland» nog niet heeft ontvangen,
waarop de heer
van der Sluijs antwoordt: «Vóór de vergadering
is er gevraagd» — wordt het geheele
artikel 2 onveranderd goed-
gekeurd.

Artt. 3 en 4 worden zonder discussie goedgekeurd.

Art. 5. De bijzondere afdeelingen bestaan uit gewone en buitengewone
leden; de algemeene afdeeling bestaat uitsluitend uit gewone loden.

Dr. Vermaat: Ik heb tegen het artikel geen bezwaar, wanneer
de toelichting in dien geest gewijzigd wordt, dat onze voorzitter
(van de afdeeling Zuid-Holland) niet wordt buitengesloten. Die
man is geen belanghebbende meer, is slechts een enkel jaar in
de practijk geweest, maar toch een eerste klasse vergaderings-
mensch, die nooit zal ontbreken. Hij interesseert zich niet alleen
voor de veeartsenijkundige wetenschap, maar ook voor den vee-
artsenijkundigen stand.

De voorzitter: Er is eenige verwarring ontstaan door de

-ocr page 196-

toelichting op bladz. 25 («In de artikelen 5 en 8 is» enz.).
Het is niet de bedoeling, dat oud-veeartsen geen gewoon lid
zouden mogen zijn, neen, ieder die bevoegd is, de veeartsenij-
kunde uit te ■ oefenen, kan gewoon lid worden. Maar tevens
hebben we hen in de gelegenheid willen stellen buitengewoon
lid te worden, wanneer ze zulks wenschen.

Het doel daarvan is dit. Er zijn veeartsen, die de veeartsenij-
kunde niet uitoefenen, maar ook medici en apothekers, die gewoon
lid onzer Maatschappij zijn. Nu is het mogelijk, dat om ver-
schillende redenen, rakende onze directe belangen, plotseling een
contributie-verhooging noodzakelijk wordt geacht. Waar dit vroeger
is voorgekomen, had de penningmeester altijd groote moeite om
die leden lid te doen blijven. Men vond dan in die contributie-
verhooging allicht een reden om te bedanken. Daarom is gezegd :
laten we buitengewone leden op een vaste contributie scheppen,
buitengewone leden, die niet onderhevig zijn aan eventueele
schommelingen, welke de contributie kan ondergaan.

In de tweede plaats kwam het ons gewenscht voor, hen die
verwante wetenschappen beoefenen, maar niettemin buiten de
veeartsenijkunde staan, en die ons toch willen steunen, gelegenheid
te geven buitengewoon lid te worden.

De toelichting op bladz. 25 heeft tot verwarring geleid. De
heer
Aalbërs schreef een brief, waarin hij zeide dat het hem
spijten zou als hij als lid zou moeten bedanken. Dit is niet
noodig. Er is niet het minste bezwaar om het artikel aan te
nemen. Wij moeten de toelichting eenigszins gewijzigd achten.
Dan heeft «Zuid-Holland» geen bezwaar. Ook dr.
van der Plaats
wees op dezelfde verwarring stichtende toelichting, maar heeft geen
bezwaar tegen art. 5.

Het artikel wordt hierop goedgekeurd.

A.rt. 6. De Maatschappij kan eereleden en correspondeerendo leden
benoemen.

De voorzitter: Dr. van der Plaats heeft gevraagd: Behooren
eereleden en correspondeerende leden tot een derde soort afdeeling
buiten de in art. 4 genoemde? Ik zou willen zeggen: Ze be-
hooren tot geen afdeeling.

Dr. van der Plaats: Ik stel voor te lezen: «De Maatschappij
kan
bovendien eereleden en correspondeerende leden benoemen.»

De voorzitter: Dit amendement neem ik over.

-ocr page 197-

Het aldus geamendeerde artikel wordt goedgekeurd.

Art. 7. Allen, die bevoegd zijn hier te lande de veeartsenijkunde uit te
oefenen, benevens de leeraren van \'s Rjjks veeartsenijschool, kunnen tot
gewone leden der Maatschappij worden aangenomen.

Zij verkrijgen het lidmaatschap der Maatschappij :

1°. door aansluiting bij een der bijzondere afdeelingen; of

2°. door aanneming door hot hoofdbestuur.

Niemand kan lid zijn van meer dan een afdoeling.

De lieer vak Altena : Het spijt mij dat het amendement
<Gelderland-Overijsel» niet werd ingediend. Ik wil alleen vragen :
wie worden bedoeld met hen die hier te lande de veeartsenij-
kunde uitoefenen ?

De voorzitter: Nog van een andere afdeeling is een dergelijke
vraag ingekomen. De redactie is verkeerd, omdat daaronder ook
vallen de empirici; ze behoort eenigszins gewijzigd te worden.

De heer Bergsma : Niet alleen empiristen, maar ook hengsten-
snijders en verloskundigen, kortom, zij, die een zeker onderdeel
uitoefenen, zouden zich als lid kunnen doen voorhangen.

\' O

Dr. de Jong : We zouden kunnen spreken van gediplomeerde
veeartsen.

De heer Bergsma : Ik geloof dat dan het bezwaar ondervangen is.

De heer van der Sluijs: Men kan ook buitenlandsche veeartsen
hebben, die het recht bezitten hier de veeartsenijkunde uit te
oefenen. Er zijn er op het oogenblik twee. Wat voor bezwaar is
er dezen als lid aan te nemen?

De voorzitter: Ook zijn er die aan een buitenlandsche school
een gelijkwaardig diploma hebben verworven.

De heer Stempet.: Een buitenlandsch veearts, dien wij er-
kennen, heeft toch ook een diploma!

De voorzitter: Ja, maar niet van de veeartsenijschool te Utrecht.

De heer Stempel: Dat is voor ons geen bezwaar om hen toe
te laten; het zijn voor ons veeartsen.

De voorzitter: Zeggen wij: die het diploma hebben behaald
aan de Rijks veeartsenijschool, dan sluiten wij uit hen, die in
Brussel of Hannover slaagden.

De heer Büchli : Waarom is men zoo bang het artikel te
laten zooals het is? Die hier bevoegd zijn, hebben permissie. Als
er kans bestaat dat empiristen in de Maatschappij zullen komen,
dan kunnen we hen deballoteeren.

-ocr page 198-

De voorzitter: Dat kan niet. In een kleine afdeeling zou een
empirist lid kunnen worden, terwijl de Maatschappij hem niet
zou wenschen.

Dr. de Jong: Ik zou aan de commissie willen vragen om welke
reden zij zoo beperkend wil te werk gaan. In het oude reglement
konden de empiristen gewoon lid worden. Ik kan mij voorstellen,
dat men empiristen niet als lid wenscht, maar dan kan men ze
deballoteeren, zoodra ze zich laten voorhangen. Aan den anderen
kant zien we in den laatsten tijd autodidacten optreden, die op
wetenschappelijk terrein hun sporen verdiend hebben en als zoo-
danig in de geleerde wereld staan aangeschreven. Men stelle het
geval, dat een empirist een werkelijk bekwaam autodidact is. Dan
zou ik er geen bezwaar in zien, dat zulk een man lid werd. De pas
tot hoofdredacteur van het
Nieuws van den Dag benoemde heer
dr.
Easton is een autodidact, die op het gebied der sterrenkunde
naam heeft gemaakt en wetenschappelijk geschoold is. Geen weten-
schappelijk lichaam op het gebied der sterrenkunde zou er be-
zwaar in zien, hem als lid op te nemen. En wat nu het onder-
havige geval betreft, dat een kleine afdeeliug zich zou laten
verleiden een niet gewenscht empirist binnen te loodsen, dat
geloof ik toch niet.

Dr. Markus: Dit punt is op één onzer vergaderingen wel
degelijk onder de oogen gezien. Een der commissie-leden gaf in
overweging te spreken van «gediplomeerde» veeartsen, maar bij
meerderheid heeft men toen gemeend, dat het artikel gerust
onveranderd kon blijven, omdat men door de ballotage het heft
in handen heeft en het feit dat een empirist zich voor het lid-
maatschap aanmeldt wel steeds een zeldzaamheid zal blijven.
Waar bovendien dergelijke personen niet meer worden gevormd,
zullen zoodanige gevallen zich in de toekomst wel niet voordoen.
Ik vermeld dit als een bewijs, dat de zaak niet over het hoofd
is gezien. De commissie heeft haar bovendien in een vergadering
met het hoofdbestuur in den zin van dr.
de Jong besproken.

De heer Bkrgsma : Wanneer men art. 8 leest, ziet men dat in
het geval der empiristen is voorzien. Niemand zal er bezwaar
tegen hebben empiristen, als door dr.
de Jong bedoeld, als lid
aan te nemen. Maar wij hebben gemeend, dat het begrip thans
te ruim is gesteld. Het onder de leden opnemen van beroeps-
castreerders en verloskundigen, lijkt ons te erg. Als men nagaat

-ocr page 199-

wat op het gebied der veeverloskunde in Noord-Holland gebeurt,
zal men moeten toestemmen dat inperking noodzakelijk is.

De voorzitter: Dus u stelt voor om art. 7 zoo te wijzigen,
dat als gewone leden alleen zij kunnen worden aangenomen, die
het examen voor veearts aan de Rijks veeartsenijschool hebben
doorstaan of een daarmede gelijkgesteld buitenlandsch examen
hebben afgelegd.

De heer Bergs ma : Dan zou het beter zijn enkel te spreken
van «gediplomeerde veeartsen.»

Dit voorstel in stemmiug gebracht, wordt verworpen met 40
tegen 26 stemmen.

De heer van der Sluijs stelt namens de afdeeling «Noord-
Holland» voor, in art.
7, sub 2, achter «hoofdbestuur» te voegen:
«behoudens nadere goedkeuring der algemeene vergadering.»
Wanneer namelijk een bijzondere afdeeling of het hoofdbestuur
de een of andere dwaasheid of buitensporigheid begaat, dan moet
de algemeene vergadering daarop kunnen terugkomen.

De voorzitter: Wie moet uitmaken of dat noodig is of niet?

De heer van der Sluijs: Is er geen aanvrage, dan gebeurt er
niets; wanneer er wel een aanvrage is, dan moet de afdeeling
bij de algemeene vergadering komen, ten einde haar een veto te
doen uitspreken.

I)e voorzitter: Kan ieder lid dat, verzoeken?

De heer van der Sluijs: De afdeeling of de leden. Maar het
moet een behoorlijk gemotiveerd voorstel zijn.

De heer Büchli : Ik dacht dat dit\' meer bij de tucht en het
royement te huis behoorde.

De heer van der Sluijs: Dat is niet de bedoeling.

Dr. de Jong: Wat de bijzondere atdeelingen betreft, geloof ik
dat de heer
van der Sluijs die moeilijk ter sprake kan brengen.
De Maatschappij zou ook voor het geval kunnen komen te staan,
dat door het hoofdbestuur een beslissing werd genomen, niet in
het belang der Maatschappij. Deze quaestie komt later ter
s| rake
in het reglement. De meerderheid van het hoofdbestuur moet
voor de aanneming van het artikel zijn. Ik moet eerlijk zeggen,
dat er geen bepaald antecedent is. Niets vind ik gevaarlijker
dan van den tot nu toe gevolgden weg af te wijken. En er is
een bijzondere reden om daaraan niet te tornen. Door een zeer

-ocr page 200-

algemeen gewaardeerd hoofdbestuurslid wordt steeds getracht
ledeu voor de algemeeue afdeeling aan te werven. In dit op-
zicht heeft hij zich verbazend verdienstelijk gemaakt, doch nu
zou het toch zeer jammer ziin, indien hij in dat streven werd
belemmerd. Dat lid heeft zulke diensten aan de Maatschappij
bewezen, dat men aan den inhoud van dit artikel niet moet tornen.

De heer van deji Sluijs: Persoonlijk verkeer ik in een moeielijk
geval. Ik ben niet voor de wijziging van het artikel; doch de
afdeeling lieeft mij opgedragen deze voor te stellen.

Dr. Markus : Ik stel voor het woord mailsluiting» sub 1°. te
vervangen door «
toelating.» Dit komt mij meer rationeel voor.

Deze redactie-wijziging wordt goedgekeurd.

De heer Schimmel: Het amendement «Noord-Hollaud» om
achter het woord hoofdbestuur te plaatsen: «behoudens nadere
goedkeuring der algemeene vergadering.» heeft een zeer gevaar-
lijke zijde, omdat het tot gevolg zal hebben, dat niemand zich
meer bij het hoofdbestuur zal aanmelden. In de meeste gevallen
zal dan iemand, die lid wil worden, pas in November weten ot
hij aangenomen is of niet.

De heer Bergsma: Die gevallen zullen zich niet voordoen, maar
het is toch mogelijk dat een lid, door een bijzondere afdeeling
geweigerd, door het hoofdbestuur lid der algemeene afdeeling
wordt gemaakt.

Dr. de Jong: Misschien is «Friesland» nog te overtuigen van
het gevaarlijke van den weg. Elke afdeeling heeft toch het recht
op de algemeene vergadering het hoofdbestuur ter verantwoording
te roepen. Misschien wordt daar heel weinig gebruik van ge-
maakt in deze Maatschappij. Maar wanneer het hoofdbestuur zijn
boekje te buiten gaat, kan de algemeene vergadering het door
de aanneming eener motie een moreele nederlaag bezorgen. Het
hoofdbestuur zal het niet in zijn hoofd krijgen om, wanneer een
lid door een bijzondere afdeeling is uitgesloten, dit lid klakkeloos
tot de algemeene afdeeling toe te laten.

De heer Bergsma : Ik laat mijn bezwaar vallen.

De heer van der Sluijs: Ik wensch alleen te zeggen dat ik
het gevoelen van den heer
Schimmel ondersteun.

Het amendement «Noord-Holland» wordt niet ondersteund.

Art. 7 wordt hierop, na de vermelde redactiewijziging, goed-
gekeurd.

-ocr page 201-

Art. 8. Allen die, ofschoon geen veeartsen, de bereiking van het doel
der Maatschappij wenschen te bevorderen, kunnen tot buitengewone leden
door de bijzondere afdeelingen worden aangenomen; alsmede z\\j die, ofschoon
wel als veearts gediplomeerd, thans niet meer op veeartsenijkundig gebied
■werkzaam zyn, of buiten Nederland zijn gevestigd.

De heer van dek, Sluijs: Onze afdeeling had voorgesteld om
de laatste zinsnede: «alsmede zij, die» enz., te laten vervallen.
Ik kan echter op mij nemen dit voorstel in te trekken.

Dr. Markus: Ik stel voor, het woordje «thans» te laten ver-
vallen. Met deze redactiewijziging wordt het artikel
goedgekeurd.

Art. 9 wordt zonder discussie goedgekeurd.

Art. 10. Het gewoon en buitengewoon lidmaatschap gaat verloren:

1°. door opzegging;

2°. door overlijden;

3°. door royement.

Dr. Markus wil het woord «royement» vervangen door
< schrapping». Er is mij, zegt hij, van zeer bevoegde zijde opge-
merkt, dat «royement» geen woord is.

De redactiewijziging wordt goedgekeurd.

De artt. 11 en 12 worden zonder discussie goedgekeurd.

Art. 18. Do rochton en verplichtingen der afdeelingen worden geregeld
bij het huishoudelijk reglement.

Klke bijzondere afdeeling regelt bij eigen huishoudelijk reglement haar
inrichting en werkzaamheden; dit reglement vorkrijgt eerst kracht door de
goedkeuring van het hoofdbestuur.

Maakt liet hoofdbestuur bezwaar tegen de goedkeuring van een huishoudelijk
reglemeut, dan wordt daarover door de algemeene vergadering boslist.

De heer van der Sluijs: «Noord-Holland» wil de laatste
alinea lezen als volgt: «Bestaat er verschil tusschen het hoofd-
bestuur en een afdeeling omtrent de goedkeuring van het huis-
houdelijk reglement, dan wordt dat aan de beslissing van de
algemeene vergadering onderworpen.» Het geval kan zich voor-
doen, dat het hoofdbestuur zegt: bet reglement is niet goed,
doch dat de afdeeling volhoudt: het is wel goed.

De voorzitter: Dan onderwerpt het hoofdbestuur de quaestie
aan het oordeel der algemeene vergadering.

De heer van der Sluijs: In het door mij vermelde geval zou
dan eerst getracht moeten worden tot overeenstemming te geraken.

-ocr page 202-

Ik geef echter toe, dat de voorgestelde verandering niet van
belang is.

Het artikel wordt onveranderd goedgekeurd.

Art. 14. Bijzondere afdeelingen, welke handelen in strijd met de statuten
en reglementen der Maatschappij of met een besluit der algemeene ver-
gadering, kunnen door de algemeene vergadering met 2/8 der aanwezige
stemmen worden ontbonden; vooraf dient echter door het hoofdbestuur een
praeadvies te worden uitgebracht.

Dr. Markus wil het woordje «vooraf» laten vervallen en lezen :
er dient echter door het hoofdbestuur een praeadvies te worden
uitgebracht.

Dienovereenkomstig wordt besloten en het artikel, aldus ge-
wijzigd,
goedgekeurd.

Art. 15. Het hoofdbestuur bestaat uit minstens vijf leden, waaronder een
voorzitter, een onder-voorzitter, een eerste-secretaris, een tweede-secretaris
en een penningmeester.

Zjj worden uit de in Nederland woonachtige gewone leden door de alge-
meene vergadering voor den tjjd van vijf jaar gekozen.

De voorzitter: Dr. van dhr Plaats heeft gevraagd: Hoe wordt
het aantal leden van het hoofdbestuur bepaald? In het huis-
houdelijk reglement is het niet te vinden. Daarom stelt hij
voor het woord «minstens» te schrappen.

Dr. van der Plaats: Er is niet de minste reden om het aantal
leden van het hoofdbestuur te vergrooten en ik stel voor om het
woord «minstens» te schrappen en het aantal op 5 leden te houden.

De voorzitter: Moet dan hef woord «waaronder» ook niet ge-
schrapt worden?

Dr. van der Plaats : Men zou kunnen lezen: «bestaat uit 5
leden: een voorzitter,» enz.

Dr. de Jong: Ik stel voor te lezen: «bestaat uit 5 leden of
zooveel meer als de algemeene vergadering telken jare zal be-
slissen, namelijk een voorzitter» enz.

Dr. van der Plaats: Dan komt men in strijd met het huis-
houdelijk reglement!

De voorzitter: Ik breng in stemming het voorstel om «minstens»
weg te laten.

De heer vak der Sluijs : Ik zou «minstens» willen behouden.
Laat ons het geval denken, dat de Maatschappij zich zoo uit-
breidt, dat er om de werkzaamheden te kunnen verdeelen nog

-ocr page 203-

een of twee leden bij moeten. Dan zou dit onmogelijk zijn als
het woord uit de statuten verdwijnt. Men kan het reglement
wijzigen, maar met de statuten gaat dit niet zoo gemakkelijk.
Die moeten dan weer, als ze gewijzigd worden, koninklijk worden
goedgekeurd, wat met veel omslag gepaard gaat. Wanneer wij
statuten vaststellen, dan geschiedt dat niet met de bedoeling om
ze binnenkort weer te moeten wijzigen.

Dr. Markus: Als wij dan eerst even uitmaakten het principe
of de mogelijkheid moet bestaan, het hoofdbestuur uit te breiden.

Dr. van der Plaats : Dan komt eerst mijn voorstel om vijf
leden in de statuten vast te leggen.

Het amendement om «minstensd te laten vervallen, wordt aan-
genomen
met 57 tegen 52 stemmen.

De voorzitter constateert dat het woord «minstens» met een
meerderheid van 5 stemmen vêrdwijnt en stelt voor den aanhef
te lezen als volgt: «Het hoofdbestuur bestaat uit een voorzitter,
een onder-voorzitter» enz.

Aldus wordt besloten.

Artt. 16, 17, 18 en 19 worden ongewijzigd en zonder discussie

goedgekeurd.

Art. 20. Elk lid der Maatschappij heeft toegang tot de algemeene ver-
gaderingen on bezit het recht om aan de beraadslagingen deel te nemen.

Dr. de Jong stelt voor in plaats van «elk lid» te lezen «ieder
lid».
«Ieder» wordt, gelooft hij, voor personen en «elk» voor
zaken gebruikt.

Deze wijziging wordt goedgekeurd.

De overige artikelen worden zonder discussie goedgekeurd.

De voorzitter constateert, dat de artikelen der statuten eenigszins
gewijzigd zijn aangenomen en vraagt of iemand stemming ver-
langt over de statuten als geheel.

Wijl niemand een zoodanige stemming verlangt, verklaart de
voorzitter het ontwerp-statuten als door de algemeene vergadering
te zijn aangenomen. (
Wordt vervolgd.)

VERSLAG DER AFDEELING ZUID-HOLLAND.

Het aantal leden der afdeeling bedroeg op 31 December 27.

De drie, volgens huishoudelijk reglement van de afdeeling ver-

-ocr page 204-

plichte, vergaderingen werden te Rotterdam gehouden en waren
over het algemeen vrij goed bezocht.

De financiën der afdeeling verkeerden in goeden staat.

In de vergaderingen werden, behalve de huishoudelijke zaken,
verschillende wetenschappelijke en in de praktijk voorkomende
onderwerpen behandeld, welke gewoonlijk tot zeer vruchtbare dis-
cussies aanleiding gaven.

De secretaris, H. L. Ei.leeman Lzn.

Naamlijst der leden.

B. J. Aalbers, Rijsoord; H. van Aken, \'s-Gravenhage; W. P.
A
ltevogt, Klaaswaal; D. de Bruin, Strijen; M. 0. van Buuren,
Zuidland; J. C. Colder, Gorinchem; H. L. Ellerman Lzn,
Dordrecht; C. Fauöl, Rotterdam; J. Flohil, Amsterdam; M.
Frankenhuis Jr., Sliedrecht; P. A. Goedhart, Meerkerk; C. de
Graaf, Dirksland; A. J. van Hemert, Sommelsdijk; J. J.
B
endrikse, Groot-Ammers; E. A. Kok, Rotterdam; J. Laaij,
Rijsoord; S. J. M. Mogendorff, Schoonhoven; M. C. van der
Poel, Nieuwenhoorn; H. Poot, \'s-Gravenhage; M. de Ridder,
Leerdam; C. Roodzant, Oude-Tonge; Th. G. van Rijssel, Dor-
drecht;
C. A. Rotscheid, Rotterdam; W. K. van de Stoi.pe,
Gouda; P. Teljer, Pekalongan; dr. P. Vermaat, Oud-Beierland;
K.
de Vink, Zoetermeer.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren : B. J. Aalbers,
voorzitter; J. J. Hendrikse, penningmeester; II. L. Ellerman Lzn.,
secretaris.

VERSLAG DER AFDEELING ZEELAND.

Dienende van verslag over den toestand der afdeeling Zeeland,
heeft de ondergeteekende de eer te berichten dat hij moet vol-
staan met de opgave der ledeu, zijnde de mededeelingen door
de leden uit hun praktijk gedaan eensdeels niet belangrijk ge-
noeg om hier een plaats te vinden, terwijl anderdeels het voor-
nemen is kenbaar gemaakt sommige ervaringen afzonderlijk in
het tijdschrift te plaatsen.

Het lid D. B. Wagenaar te Kortgene heeft, nu hij benoemd
is tot gouvernements-veearts in Ned.-lndië, ontslag genomen als
lid der afdeeling Zeeland en is overgegaan bij de algenieene

atdeeling. secretaris, M. Lucieer.

-ocr page 205-

N a a m 1 g s t der leden.

L. Boog.\\ert, Axel; P. H. J. Gasille, Noordwelle ; J. P. L.
G
oemans, Zieriksee ; J. A. de Graaff, Scherpenisse ; J. Kooyman,
Hontenisse; J. Kraamer, Koudekerke; L. Louter, Yzendijke
M.
Lucieer, Oostburg; E. L. van MervennÉe, Middelburg; H.
J.
van Nederveen, Middelburg; J. Z. Riscii, Goes ; A. Risseeuw,
Heinkenszand ; A. van de Sande, Steenbergen ; B. J. Vermande,
Heinkenszand ; M. van der Vliet, Kruiningen; D. G. de Vries,
Klinge.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren:
E. L. van Mervennée, voorzitter; M. van der Vliet, penning-
meester ;
M. Lucieer, secretaris.

Overzicht van de „Verslagen aan de Koningin van de
bevindingen en handelingen van het veeartsenij-
kundig Staatstoezicht in de jaren 1904 — 1905".

Terwijl in den laatsten tijd meermalen werd geklaagd dat het
jaarverslag zoo laat verscheen, heelt die klacht thans zeker geen
recht meer van bestaan, immers beide verslagen zijn nu tegelijk ver-
schenen in één deel, gr. 8°. formaat, bevattende 246 bladzijden,
terwijl het verslag over 1903, in quarto formaat, 215 bladzijden
innam. Die beperking is grootendeels het gevolg van het meer
in fikander drukken der tabelleu, maar ook in de geheele
inrichting van het verslag zijn \'belangrijke wijzigingen aange-
bracht. Zoo was het voor referent ieder jaar een langwijlig
werk om van enkele der voornaamste veeziekten, welke niet
als besmettelijk zijn vermeld, een overzicht te geven, daar
hij voor iedere provincie die gegevens afzonderlijk moest op-
zoeken en aanteekenen. Thans vindt men alles bijeen, want de
gegevens van iedere ziekte zijn achtereenvolgens geplaatst.

Wat betreft het jaarverslag 1904 zij het volgende opgemerkt.
Atn het staatstoezicht waren op 3] December 1904 verbonden:
9 districtsveeartsen, 149 plaatsvervangende-districtsveeartseu,
waar/an 25 «tijdelijk» en 4 in den loop van het jaar benoemd,
13 ;ouvernemeuts-keurmeesters van vee, 24 veeopzichters, 7
rijkstenrmeesters van vee en vleesch en 15 hulpkeurmeesters.
Ut § 2 blijkt dat de gezondheidstoestand van het vee over

-ocr page 206-

liet algemeen niet ongunstig is geweest, niettegenstaande van
vele zijden wordt gewezen op den drogen zomer, waardoor op
tal van plaatsen behoefte kwam aan voedsel en drinkwater.

Ouder de heerschende veeziekten, niet behoorende tot de be-
smettelijke veeziekten in den zin der veterinaire politiewet, wijs ik
slechts op enkele.

Tuberculose, is vrij algemeen verspreid, maar de beschikbare
statistieken zijn nog onvolledig; in Overijsel, Zeeland en de
Zuidhollandsche eilanden schijnt de ziekte het minst voor te
komen. Enkele cijfers, in dit tijdschrift nog niet vermeld, mogen
hier volgen: bij runderen: Delft 4 pet,, \'s-Gravenhage 4.4 pet.,
Hoek van Holland 9.36 pet, Schiedam 1.2 pet.; bij varkens:
Delft 1 pet., \'s-Gravenhage 0
.2 pet., Hoek van Holland 2.16
pet., Schiedam 0.73 pet.

Boutvuur komt het meest voor op de Zuidhollandsche eilanden,
in Friesland, Noord-Holland, Groningen, Noord-Brabant, Gelder-
land en westelijk Overijsel. De voorbehoedende entingen nemen
toe. In hoofdzaak heeft men de methode van
Arloing, Cornevin
en Thomas (en wel aan de zijvlakte van den hals) toegepast, daar
deze betere resultaten geeft dan de
fil virulent van Thomas.
Met entstof uit de Rijks seruminrichtiug werden 1597 kalveren
geënt; 1 pet. der ingeënte dieren is overleden.

Kalrersterfte wordt voornamelijk in Friesland, het westelijk deel
van Groningen, en het zuidelijk en oostelijk deel van Drente en
Utrecht waargenomen ; de methode
Poels wordt hier te lande te
weinig toegepast, waarschijnlijk omdat zij zeer veel zorg vereischt.

lnjectieuse abortus bij runderen ziet men veelvuldig; in Zeeland
wordt de
braüer\'sche carbolinspuiting als voorbehoedmiddel met
afwisselend succes toegepast.

Influenza, scalma en de besmettelijke borstziekte der paarden
zijn dit jaar nergens heerscbend opgetreden;
goedaardige-droes
kwam echter veelvuldig voor, maar had een gunstig beloop.
Onder de parasitaire ziekten wordt o.a. gewezen op
distomatose,
waardoor aan runderen en schapen in laag gelegen streken veel
schade werd berokkend; als oorzaak wordt gewezen op het
ongunstig weer in 1903.

Longwormziekte onder bet jonge vee kwam minder voor dan
in andere jaren en de ziekte verliep goedaardig.

Piroplasmose werd geconstateerd in Limburg, Utrecht en Overijsel.

-ocr page 207-

Vergiftigingen door taxus werden aangegeven in Limburg, door
lood (bemesten met straatvuil en door menie), door schimmels in
Noord-Holland en door het drinken van brak water in Groningen.

Door tijdige inspuiting in den uier waren dit jaar de nadeelige
gevolgen van
kalfziekte betrekkelijk gering.

De wenschelijkheid wordt uitgesproken dat de veeartsen meer
berichten inzenden omtrent
longempligseem, daar deze ziekte, vooral
bij rundereu op de naweiden, waarschijnlijk veel voorkomt.

Onder de besmettelijke ziekten in den zin der veterinaire
politiewet zij gewezen op de volgende.

Veepest, longziekte en schaapspokken kwamen niet voor; van
mond- en klauwzeer slechts 2 gevallen (twijfelachtig).

Van kwade-droes en huidworm kwamen in S gemeenten 22
gevallen voor; hiervan waren 18 slachtpaarden uit Groot-Britannië
en Ierland te Rotterdam en Amsterdam ingevoerd.

Schurft kwam bij eenhoevige dieren niet voor; bij schapen
werden 968 gevallen geconstateerd in 116 kudden. Zeeland en
Limburg bleven gespaard, in Drente nam men in 76 kudden
517 gevallen waar.

Rotkreupel kwam minder voor dan anders. In 22 gemeenten
van 5 provinciën werden in 131 kudden 591 schapen aangetast.
Texel had ook nu het grootste aantal, namelijk in 105 kudden
403 gevallen.

Omtrent vlekziekte vindt men 639 gevallen in 104 gemeenten;
waarschijnlijk zijn deze cijfers niet volledig. Van dit aantal zijn
er gestorven 35,4 pet., geslacht 33,6 pet. hersteld 25,5 pet. en
onbekend gebleven 5,5 pet. De entingen namen zeer toe; in
het geheel zijn er 52882 varkens geënt, waarvan 18976 met
buiteulandsche entstof, namelijk: preventieve enting 17098, nood-
enting 1522 en curatieve enting 356 gevallen. Met stof uit de
Rijks seruminrichting zijn geënt 33906 varkens, waarvan preven-
tief 30375, uit nood 2281 en curatief 1247.

Bij de preventieve enting is 0,4 pet. ziek geworden; van de
33906 geënte is 0,08 pet. gestorven. Bij de noodenting stierf
3 pet., bij de curatieve enting 8,75 pet.

Het onderzoek op trichinen te Goes bracht één geval, bij een
varken uit Kloetinge afkomstig, aan het licht; verdere naspo-
ringen hadden geen resultaat.

Miltvuur kwam zeer veelvuldig voor. Bij runderen werden in

-ocr page 208-

225 gemeenten 531 gevallen geconstateerd; bi] paarden kwamen
15 gevallen voor; bij varkens 8. Het aantal inentingen is echter
ook belangrijk toegenomen, namelijk: bij 174 eigenaren in 82
gemeenten werden geënt 2071 runderen, 82 paarden en 132
schapen. De samensteller van dit onderdeel van het verslag
wijst er op, dat het grooter aantal ziektegevallen niet een gevolg
behoeft te zijn van uitbreiding der ziekte, maar van beter aan-
geven, in verband met de vermeerdering der voorbehoedende
entingen, vooral nu de regeering vollen waarborg verleent, niet
alleen tegen eenig verlies door de inenting maar ook tegen sterfte,
wegens onvoldoende voorbehoeding, binnen een jaar na de inenting.
Slechts één geval van
hondsdolheid is bekend geworden, namelijk
te Roermond; de aangetaste en nog een gebeten hond werden
afgemaakt.

Aan het, 13daalgemeene verslag over proefneming met inspuiting
van
malleïne, van regeeringswege gedaan, is het volgende ontleend.

Gemalleïneerd zijn van 3 eigenaars 51 paarden, waarvan 46
van één stalhouderij te Rotterdam, en 97 paarden uit Groot-
Brittannië en Ierland aangevoerd als gebruikspaarden.

Bij de 46 paarden te Rotterdam werden er 2 als verdacht
aangewezen, maar bij hermalleïnatie werd de verdenking geheel
opgeheven.

Opgaven omtrent uitvoer en invoer van vee naar en van het
buitenland worden in dit verslag niet aangetroffen, wel vindt men
er een overzicht in van het aantal
keuringen van voor uitvoer be-
stemd vleesch
over de jaren 1903 —1904, verricht in de 8 kenrings-
stations. In 1903 zijn gekeurd:
runderen 323, tegen 673 in 1904 ;
kalveren 6896 in 1903 tegen 14562 in 1904; schapen 1490 in
1903 tegen 59729 in 1904;
varkens 89230 in 1903 tegen 279120
in 1904. In het geheel zijn dus in 1903 gekeurd 97939 dieren,
tegen 354084 in 1904.

Uit een bijgevoegde tabel blijkt, dat in het geheele land 1,49 pet.
der voor uitvoer geslachte varkens aan
tuberculose hebben geleden.
De detail-cijfers zijn voor Zuid-Holland (2,31 pet.), Friesland
(2,\'23 pet.) en Noord-Holland (2,08 pet.) het meest onguustig;
in Limburg bedroeg het 1,348 pet. en in Zeeland, waar slechts
122 varkens zijn gekeurd, geen enkel.

In Drente, waar de herkomst van 166 dieren niet kon worden
aangegeven, bedraagt het cijfer 2.86 pet., maar wanneer men

-ocr page 209-

Assen met 3,90 pet. buiten rekening laat, is het eindcijfer 0,6 pet. Uit
al de cijfers blijkt dat, waar vee) tuberculose bij runderen voorkomt,
zooals in Zuid- en Noord-Holland, ook het cijfer voor varkens groot is.

Fn het geheel hadden 83 veroordeelingeu plaats in zake de
naleving van de wettelijke bepalingen betreffende de veeartsenij-
kundige politie. Onder de bijlagen zijn de verschillende besluiten
opgenomen. (
Hordt vervolgd.) van Esvkld.

Boekaankondiging.

Prof. L. HOFFMANN, Die chirurgische Klinik an der Tierärzt-
lichen Hochschule in Stuttgart.

Bij gelegenheid van de vergadering der natuuronderzoekers te
Stuttgart in September j.1. gat prof.
Hoffmann een boek uit in
4°. formaat met 51 fraaie photographieën, betreffende de veteri-
naire chirurgische cliuiek aldaar. Dit boek bevat geen naam van
den drukker en uitgever; het is, naar het schijnt, niet in den
handel. Dat is jammer, anders zou menigeen het zich onge-
twijfeld aanschaffen.

Figuur 1 geeft een duidelijke afbeelding van den cliniekstal.
Uit den verklärenden tekst blijkt dat deze onder andere een
ventilatie naar beneden met behulp van een exhaustor heeft, voorts
automatische drinkbakken, kokers voor transport van het voedsel,
een gelegenheid tot verwarming van dsn stal en een nieuwe con-
structie voor voedering bezit.

Figuur 2 vertoont de cliniekgebouwen van buiten. Figuur 3
is een afbeelding van een stand met automatischen drinkbak en
de nieuwe inrichting voor voedering. Figuur 4 bevat de operatie-
zaal, welke bijna geheel uit glas bestaat, een centrale verwarming
bezit, electrisch verlicht wordt, een hydraulische operatietafel be-
vat, enz. Daaraan zijn drie kleinere zalen verbonden voor steri-
lisatie,
röntgkn-toestel, enz.

De figuren 5—12 leveren afbeeldingen van verschillende broeken
om paarden op te hangen (Stuttgarter, Hannoveraansche, Kopen-
hagen Munchener modellen). De figuren 13—25 vertoonen de
hydraulische operatietafel in allerlei,posities, met en zonder paarden,
zooals ze voor verschillende operaties en voor onderzoek, ook met
het
RüNTGEN-toestel, kan worden gebezigd.

-ocr page 210-

Fignur 26 stelt een kanier voor met gelegenheid tot het steri-
liseeren van instrumenten en reiniging van den operateur, terwijl
liguur 27 een dergelijk vertrek ten behoeve van de assistenten
en de studenten weergeeft. Men vindt daarin de toestellen ter
verkrijging van warm water volgens
La.utenschl;Lc;ur, nagelborstels,
nagelseharen, enz.

Figuur 28 geeft wagens te aanschouwen voor het transport
van instrumenten, verbandstoffen en geneesmiddelen, en figuur
29 de verzameling van veterinaire chirurgische instrumenten te
Stuttgart. Deze wordt voortdurend aangevuld met alles wat er
nieuw verschijnt. Zij is in het bezit van een fraai compleet in-
strumentarium uit het begin der
f 9de eeuw, afkomstig van Hörüt.

De figuren 30—33 hebben betrekking op electrotherapie en
massage, de figuren 34 — 37 op hydrotherapie (hydrothermoregu-
lator volgens
Ullmann, warmwaterbehandeling volgens Hoffmann,
enz.), en de figuren 38—41 op noodstallen van verschillend
model, ook voor oogonderzoek, laryngoscopie, enz. Dit alles is
voorbeeldig ingericht, zooals het aan geen andere veeartsenijschool
wordt aangetroffen.

Figuur 42 stelt de vroegere operatiezaal met de operatietafel
van
Tra pi\' voor; zij wordt thans voor practische operatieleer
gebruikt.

Figuur 43a doet een stand met afhellenden bodem zien, terwijl
figuur 436 een bijzonder verband voor een achterbeen afbeeldt.

De figuren 44—47 hebben betrekking op een transportwagen
voor paarden, te Stuttgart van gemeentewege in gebruik.

De figuren 48 — 51 geven een nieuw, electrisch gedreven toestel
ter bevestiging van staande paarden te aanschouwen. Het nut
hiervan blijkt uit de afbeeldingen niet voldoende.

Uit het bovenstaande krijgt men eenigermate een indruk hoe
de chirurgische cliniek van prof.
Hoffmann is ingericht. Deze
bevat inderdaad alle nieuwigheden, welke op veterinair chirurgisch
gebied bestaan.
Hoffmann schaft nagenoeg alles aan, wat op
zijn gebied elders wordt aanbevolen; bovendien bedenkt hij veel
nieuws en brengt hij toestellen en methoden uit de humane
chirurgie, naar de behoefte gewijzigd, in zijn cliniek over. Het
is dan ook een inodel-inrichting waar men, bij het inrichten
eener moderne chirurgische cliniek, te rade kan gaan.

W. C. Schimmel.

-ocr page 211-

Nieuw uitgekomen boeken.

Dr. S. Tawara, Das Reizleitungssystem des Säugetierherzens. Eine anatomisch-
histolqgische Studie über das Atrioventrikularbüudel und die P
urkinje-
scbon Fäden. Mit einem Vorwort von L. Aschoff (Marburg). 200 Seiten
mit 5 lithographischen und 5 Lichtdrucktafeln im Text. Jena, G.
F
ischer 1906.

Prof. Dr. Ii. Wiedersheim, Vergleichende Anatomie der Wirbeltiere. 6"
umgearbeitete und vermehrte Auflage des rGrundriss der vergleichenden
Anatomie der Wirbeltiere". Mit 1 lithograpischen Tafel und 416 Text-
abbildungen. Jena. G. F
ischer 1906. Preis 20 Mark.

Dr. R. F. Fuchs, Physiologisches Praktikum für Mediziner. Mit 93 Abbil-
dungen. Wiesbaden, J. F. B
ergmann 1906.

Otto Ekrelman und Rich. Schoenbeck, Pferderassen. 40 Chromograpliien
im Format von 45 X
cm- Kleine Prachtausgabe. Berlin, E. Eggeurecht
1906. Preis 45 Mark.

Prof. H. Sc Erling, Hunderassen. 2 Heliogravüren in Facsinvile-Format auf
Chinapapier, Bildgrösse 45 X
G0 cm. Berlin, E. Eggeurecht 1906. Preis
pro Blatt
15 Mark.

Dr. von Czarnowski, Illustriertes Heilpflanzenbuch, 125 farbige Abbildun-
gen der gebräuchlichsten Heilpflanzen mit genauen Boschreibungen
ibror Anwenduugsarten und gesundheitlichen Wirkungen. Berlin, Verlag
„Hygieia" 1906. Preis 5 Mark.

Prof. Dr. Friedeich Henke, Mikroskopische Geschuulstdiagnostik. Praktische
Anleitung zur Untersuchung und Beurteilung der in Tumorform auf-
tretenden Gewebswucherungen. 355 Seiten, mit 106 grossenteils farbigon
Abbildungen. Jena, G. F
ischer 1906.

Prof. Dr. 1 j. Heim, Lehrbuch der Bakteriologie, mit besonderer Berück-
sichtigung der Untersuchungsmethoden, Diagnostik und lmmunitätslehre.
Dritte, vollstäudig umgearbeitete Auttago. Mit 233 Abbildungen im Text
und 13 mikrophotographischon Tafeln. Stuttgart, F. E
nke 1906. Preis
15 Mark.

C. ,1. IConing, Biologische und biochemische Studien über Milch. Erstes Heft.
Leipzig,-M. H
einsius 1906.

Prof. Dr. Friedderger und Prof. Dr. Fröhner, Lehrbuch der klinischen
Untersuchungsmethoden
für Tierärzte nnd Studierende, herausgegeben
von Prof. Dr. E. F
rühner mit Beiträgen von Prof. Dr. Th. Kitt und
Prof. Dr. M. S
ussdokf. i" neubearbeitete Auflage mit 118 Abbildungen.
Stuttgart, F. E
nke 1906. Preis 14 Mark.

Prof. Dr. E. Fböhner, Lehrbuch der Arzneimittellehre für Tierärzte. Sie-
bente verbesserte Auflage. Stuttgart, F. E
nke 1906. Preis 12,40 Mark.

Unser Hausgeflügel. Ein ausführliches Handbuch über Zucht, Haltung und
Pflege unseres Hausgeflügels. I Band: Das Grossgeflügel.
Mit 332 Text-
abbildungen, 16 farbigen und 48 schwarzen Bildertafeln. Mit Unter-
stützung von Dr. 15. B
lancke und unter Mitwirkung von zahlreichen
Sachverständigen, herausgegeben und verlogt von F
ritz Pfenningstorff.
815 Seiten gr. 8°. Berlin, Verlag für Sport und Naturliobhaberei 1906.
Preis gebunden 15 Mark.

Prof. Dr. A. Eber, Die Tuberkulose der Tiere. Separat-Abdruck aus den
„Ergebnissen der Allgemeinen Pathologie und pathologischen Anatomie
des Menschen und der Tiere". Wiesbaden, J. F. B
ergmann 1906.

-ocr page 212-

Prof. Dr. A. Ebeb, Experimentelle Uebertragung der Tuberkulose vom Men-
schen auf das Rind.
Zweite Mitteilung. Separat-Abdruck aus den „Bei-
trügen zur Klinik der Tuberkulose". Würzburg, S
tubeb 1906.

Dr. J. S. Nauta, Physisch chemische Untersuchungen des Fruchtwassers der
Wiederkäuer in den verschiedenen Perioden der Trächtigkeit.
Inaugural-
Dissertation zur Erlangung der Doctorwürde der hohen veteriniir-medi-
zinischen Fakultät der Universität Bern. Utrecht, P.
den Boer 1906

F. Lindhorst, Ueber die geburtshilfliche Entwicklung von Kälbern, die im
Verhältnis zum Kaum der Geburtswege zu gross sind, mit besonderer
Berücksichtigung der Einbryotomie. Berlin, R. S
choetz 1906. Preis
2 Mark.

0. Schnijder, Beitrag zur Kenntnis der Magen-Darmstrongylosis — der sog.
Kaltbrändigkeit — des Rindes.
Inaugural-Dissertation. Zürich 1906.

Prof. Dr. Eberlein, röntgen/aernpie bei Haustieren. (Sonderabdruck aus
den Verhandlungen des Berliner RöNTGENkougresses). Hamburg 1906.

Haevüke, Handbuch des Abdeckereiwesens. Für Verwaltungs- und Kommunal-
behörden, Sanitäts-, Veterinär- und Gewerbeaufsichtsbeamto bearbeitet.
Mit Abbildungen. Berlin, P. P
arey 1906. Preis 15 Mark.

Haubners landwirtschaftliche Tierheilkunde. Vierzehnte, neubearbeitete
Autlage, herausgogeben von Prof. Dr. O. R
öder. 780 Seiten mit 163
Textabbildungen. Berlin, P. P
arey 1907. Preis gebunden 12 Mark.

Prof. Dr. R. Ostbetag, Leitfaden für Fleischbeschauer. Eine Anweisung
für die Ausbildung als Fleischbeschauer und für die amtlichen Prüfungen.
Neunte, noubearbeite Auflage. Mit 186 Abbildungen. Berlin, R. S
choetz
1906. Preis gebunden 6,50 Mark.

R. Bühles, Die Fleischbeschau der Schweiz mit besonderer Berücksichtigung
ihrer geschichtlichen Entwicklung.
St. Gallen, Kibschneb-Engler 1906.
Preis 2 Mark.

Dr. E. Lorenz, Winke für Schlachthof bauende Städte. Eine Sammlung
grundlegender Artikel in Wort und Bild auB der technischen Schlacht-
hofkundc zur Information über den Bau, die Einrichtung, den Betrieb
und die Verwaltung öffentlicher Schlacht- und Viehhöfe. Berlin 1906.

Dr. W. Gutmann, Medizinische Terminologie. Anleitung und Erklärung der
gebräuchlichsten Fachausdrücke aller Zweige der Medizin und ihrer
Hilfswissenschaften. Zweite umgearbeitete und erweiterte Auflage. Ber-
lin und Wien, U
rban und Schwarzenberg 1906.Preis gebunden 18 Mark.

Bayersdörfer, Die Milchversorgung von Karlsruhe. Karlsruhe 1906.

Prof. Dr. R. Schmaltz, Deutscher Veterinär-Kalender für das Jahr 1906—
1107.
Mit Beiträgen von Dr. Arndt, Dr. Ellinger, Dr. Eschbaum.
Hartenstein, Koch, Prof. Dr. Schlegel, Dr. Steinbach und Dr. Töpper.
Berlin, Richard Schoetz 1906. Pre^s 5 Mark.

Künig\'s Veterinär-Kalender 1907. Zwei Teile. Berlin, A. Hirschwald 1906.
Preis 3 Mark.

Schaper\'s veterinär-medizinisches Taschenbuch. Sechster Jahrgang 1906/07.
Mit dem Bilde djB.s Herru H. B
oether, Professor an der Tierärztlichen
Hochschule in Hannover. Hannover, M. und H. S
chater 1906. Auf Ver-
langen gratis und franko.

Kühn\'s Veterinär-Taschenbuch 1907. Sechszehnter Jahrgang. Herausgogeben
von Tierarzt T
rain mit Boiträgen von Kreistierarzt Wittlinger. Ber-
lin, R. K
ühn 1906. Prois: Teil I Kaliko-Einband, Teil II broschiert
1 Mark.

-ocr page 213-

Jahresbericht über die Verbreitung von Tierseuchen im deutschen Reiche.
Bearbeitet im Kaiserlichen Gesuudheitsamte zu Berlin. XX Jahrgang
(,1905). Mit 4 Uebersichtskarten und 19 in den Text gedruckten Dia-
grammen. Berlin, J. S
pringer 1906. Preis 10 Mark.

Statistischer Veterinär-Bericht über die preussische Armee und das XIII
(Königlich württembergische) Armeekorps für das Rapportjahr 1905.
Berlin, Ernst Siegfried Mittler und Sohn 1906.
N
evermann, Veröffentlichungen aus den Jahres-Veterinär-Berichten der be-
amteten Tierärzte Preussens für das Jahr 1904.
V Jahrgang. 2 Teil.
Berlin, P. P
arky 1906. Preis für beide Teile 10 Mark.

Bericht über das Veterinärwesen im Königreich Sachsen für das Jahr 1905.
50 Jahrgang. Dresden, von Zahn und Jaensch 1906.

Jahresbericht über das Veterinärwesen in Ungarn. Herausgegeben vom
Künigl. Ung. Ackerbauminister. XVI Jahrgang 1904. Budapest, Buch-
druckerei—Aktiengesellschaft Pallas 1906.

Tagebuch für die tierärztliche Praxis. Achte Auilage. Berlin, Richard
Schoetz 1906. Preis dauorhaft gebunden 7,50 Mark.

E. Thierry, L\'âne et les mulets: anatomie, physiologie, races, production,

hygiène et maladies. Un vol. de 87 pages, avec 25 figures. Paris, Librairio
agricole do la Maison Rustique 1906. Prix 2 fr. 50.

Prof. Dr. Branca, Précis d\'Histologie. 1 vol. in-8, de 648 pages avec 306
figures. (Bibliothèque G
ilbert et Fournier.) Paris, J. B. Baillikre et
fils 1906. Prix cartonné 12 francs.
C
ornil et Ranvieb, Manuel d\'histologie pathologique, avec la collaboration
de* Dis. B
kadlt et Letulle. 3» édition. Tome troisième (lésions du
système nerveux et du système vasculaire, sanguin et lymphatique).
Paris, F
élix Alcan 1906. Prix 35 francs.

M. Dupont, La santé du cheval par les soins de la denture. Un volume

in-12. Paris, Charles Amat 1906. Prix 2 francs.
Prof. M
alkmos, Eléments de diagnostic clinique (sémiologie médicale). Traduits
sur la troisième édition allemande par A. M
onvoisin. Préface de M. le
professeur Moussu. 1 vol. potit in-8o. de XI—268 pages, avec 83 figures
dans le texte, dont 10 en couleurs. Paris, A
sselin et Houzeau 1906.
Prix 5 francs.

F. Dassonvillk et de Vissocq, Nouvelle tentative de sérovaccination contre

la gourme chez le cheval. In-8°. de 28 pages. Paris, Dubrbuil 1906.

G. Schräder, Médecine hypodermique vétérinaire. Un petit volume de 94 pages.

l\'aria, Bibliothèque do la Revice de Pathologie comparée 1906.

Dr. G. Lafon, Recherches expérimentales sur le diabète et sur la glycogénie.
Thèse, in-80., 202 pages. Bordeaux, F. Pech et Cic. 1906.

Dr. Morbac, L\'abattoir moderne. 1 vol. grand in-8°. avec nombreux plans et
figures dans le texte. Paris, A
sselin ot Houzeau 1906.

A. Mësnager, Les abattoirs modernes. 1 vol. gr. in-8». de 135 pages avec
40 planches. Paris, J. B. B
aillièrk et fils 1906. Prix 4 francs.

Jno. T. Share—Jones, The surgical anatomy of the horse. Part. I. With
coloured and uncoloured plates. London, W
illiams and Norgate 1906.
Sewed, price 15 sh. net, or in cloth binding 16 sh. 6 d. net. (Will be
coinpleted in 4 parts at the same price.)

IIenby Phipps Institute for the Study, Treatment and Prévention of Tuber-
culosis.
Second Annual Report. Philadelphia 1906.

D. E. S al.m on aud Theobald Smith, Actinomycosis or lumpy jaw. In-8°, 10
iages. Washington, Bureau of Animal Industry, Cirkular n°. 96, 1906.

-ocr page 214-

A. Theiler, Annual Report of the Director of Agriculture. 1904 till 1905.
Pretoria, Government Printing and Stationary Office 1906.

Board of Agriculture and Fisheries. Annual Reports of Proceedings under
the diseases of animal acts, the markets and fairs (weighing of cattle),
acts, etc. for the year 1905.
ln-8», 106 pages, 6 cards. London 1906.

I,, van Es, Annual Report of the Chief State Veterinarian to the Governor
of North Dakota for the year ending November 30, 1905.
(Public Docu-
ment No. 4.) Bismarck, N. D 1905.

J. H. Knf.l, Aanteekeningen over den aankoop, de opvoeding en de dressuur
der remonte-paarden.
188 bladzijden met 29 af beeldingen.\'s-Gravenbage,
Gebroeders
van Cleef 1906. Prijs f 1,50.

Prof. Dr. L. Bolk, Dubbelmonstra, hun classificatie en ontstaan. (Genees-
kundige bladen, 121* reeks,
nos. IX, X.) Haarlem, Erven F. Bohn 1906.
Prijs f 1,-.

J. Olie Jr. en W. P. Jonker, Handleiding bij de practische oefeningen in
de qualitatieve analytische scheikunde.
Tweede druk. Amsterdam, D. B.
C
enten 1906.

w. c. s.

Mededeelingen van het hoofdbestuur.

Met ingang van 1 Januari 1907 gaan de leden der algenieene
afdeeling L. J.
Colsen te Hoatenisse en J. W. Brouwer, te Kort-
gene over bij de afdeeling Zeeland, K. J. V
koemen te Valkenburg
bij de afdeeling Noord-Brabant—Limburg, A.
van Leeuwen van
de afdeeling Groningen en dr. H.
Mabkus van de Nieuwe afdee-
ling Zuid-Holland naar de afdeeling Utrecht.

Midden December zal door den penningmeester bij de leden der
Maatschappij per postquilantie worden beschikt over een som van
f
3.—, zijnde een bijslag op de contributie (bestemd, voor het inter-
nationaal congres van
1909), waartoe in de op 21 /2\'2 September
gehouden algemeene vergadering is besloten.

De bibliothecaris herbaalt zijn verzoek, geplaatst op blz. 768
van deel XXXIII, daar van de ruim 4 00 antwoorden welke hij
hoopte te ontvangen, er tot heden slechts
15 zijn ingekomen.
Aan dat 15-tal inzenders brengt hij zijn hartelijken dank, terwijl
hij de hoop uitspreekt dat hem vóór 1 Januari 1907 nog heel
wat antwoorden zullen geworden.

De penningmeester-bibliothecaris verzoekt beleefd de medewerking
der lezers ter bekoming van een lijst van alle veeartsen, die in ons
land het recht hadden of heiben tot het uitoefenen van de nee-
artsenijkundige praktijk en van allen die het diploma aan
\'s Rijks
veeartsenijschool hebben verkregen.

-ocr page 215-

Gaarne ontving hij van ieder veearts opgaaf van naam en voor-
namen (voluit), datum, jaar en plaats van geboorte.

Mocht iemand hem kunnen helpen aan deze gegevens voor in zijn
familie overleden veeartsen (liefst met datum en plaats van over-
lijden), dan houdt hij zich ook daarvoor ten zeerste aanbevolen.

De commissie voor beroepsbelangen beeft zich als volgt ge-
constitueerd:
B. M. Busing, voorzitter; H. J. C. van Lent,
secretaris; J. A. Klauwers, lid.

De commissie, welke zal onderzoeken of een bepaalde wettelijke
regeling betreffende koop en verkoop van vee wenschelijk moet
worden geacht, is samengesteld uit de heereu: M. G.
de Bruin,
F. W. van Dulm, A. van Leeuwen en E. A. L. Quadekker,
terwijl de commissie welke het wetsontwerp op de keuring van
voor export bestemd vleesch zal onderzoeken, bestaat uit de heereu
D. van der Slüijs, J. J. F. Dhont en P. D. Beunders.

Antwoord van den Minister van Oorlog op het verzoek van
bet hoofdbestuur (zie blz. 181.)

Departement van Oorlog.

Ilde Afd. No. 150. On- \'s Gravenhago, 1 Novoinber 1906.

derwerp: Reservekader.

Naar aanleiding van Uw schreven van 12 October j.1. n». 131, bob ;k do
oer, U liet volgende mede te deelon.

Do tabel, bohoorende bij bet Koninklijk Besluit van 8 Mei 1906, n°. 96,
Htemt overeen met die, beboorende bij bet Koninklijk Besluit van 12 Mei
1902, n°. 22.

De studenten aan de Rgksveeartsenijscbool, die in het bezit zijn van een
diploma eindexamen Hoogore Burgerschool met vijfjarigen cursus of van het
eindexamon Gymnasium zullen, op grond daarvan, — krachtons do punten
8 en 9 van eerstbedoelde Tabel, — geheele vrijstelling van het toelatings-
examen voor het Reservekader bij de Infanterie en de Vesting-Artillerie
kunnen erlangen, terwijl de studenten aan meerbedoelde Inrichting, die een
toelatingsexamen aflegden, en die eene verbintenis bij hot Reservekader
wenschen aan te gaan, zich per request tot Hare Majesteit de Koningin
zullen kunnen wenden, ten einde de door U gewenschte vrijstelling van
examen in de Fransche taal te verkrijgen.

Ten slotte zij hierbij aangeteekond, dat wijziging van meerbedoolde Tabel,
in den zin van het slot van uw vorenaangehaald schrijven, zal worden over-
wogen, zoodra het Koninklijk Besluit van 8 Mei 1906, n°. 96, ook uit anderen
hoofde herziening zal behoeven.

De Minister van Oorlog,
H. P. Staal.

-ocr page 216-

De commissie voor beroepsbelaugen vraagt plaatsing voor bet
volgende.

Geachte Collega\'s!

Zooals u bekend is, werd op de laatst gehouden algemeene
vergadering onzer Maatschappij besloten een commissie samen
te stellen, welke zich uitsluitend zal bezighouden met de beroeps-
belangen der veeartsen en als zoodanig het hoofdbestuur van
advies zal dienen.

Deze commissie heeft zich als volgt geconstitueerd, (zie blz. 207.)

Uit de toelichting van bet ter algemeene vergadering inge-
diende voorstel is u bekend ia welke richting het gewenscht
is, dat de commissie zal werken.

Met moed en vertrouwen hebben wij deze benoeming aanvaard,
omdat wij overtuigd zijn dat alle veeartsen ons zullen steunen
en helpen in onze moeilijke taak, welke toch uitsluitend hun
belangen op het oog heeft. Gaarne zullen wij daarom alle in-
lichtingen, ieders meening, elke klacht in ontvangst nemen en
naar ons vermogen trachten te verwerken. Men bedenke echter
dat er tijd, soms veel tijd noodig is om practische resultaten te
verkrijgen.

Het eerste punt dat wij op de agenda brengen, geldt de
standsbelangen der plaatsvervangende districtsveeartsen en wel
naar aanleiding van de circulaire der plaatsvervangers in Fries-
land, van Juli dezes jaars.

Uitgaande van de veronderstelling dat ieder belanghebbende
kennis heeft genomen van den inhoud, en overtuigd is van het
bestaan van misstanden, verzoeken wij u hierbij ons uw mee-
ning mede te deelen omtrent de maatregelen welke ter verbetering
van den toestand zijn aangegeven. O

\') 1°. Dat de vergoeding voor verblijfkosten zoodanig wordo geregeld, dat
rekening wordt gehouden met het aantal uren, dat de plaatsvervangend dis-
trictsveearts werkelijk in dienst van het rjjk is geweest;

2°. dat het vacatiegeld per dag worde vastgesteld op een bedrag van vijf
gulden;

8°. dat in zake reiskosten bij het berekenen van den afstand, dozc mag
worden gerekend tot de woning van den veehouder bij wien het onderzoek
is verricht;

4". dat aan den plaatsvervangend districtsveearts een billijke vergoeding
por kilometer worde verstrekt, zoo hij gebruik maakt van eigen rytuig of
rijwiel.

-ocr page 217-

Daar do omstandigheden in. de verschillende districten zeer
uiteenloopen, hebben wij de hulp van velen noodig.

Met het oog op de wenschlijkheid deze zaak wat vlug te be-
handelen, is spoedige toezending van eventueel te geven inlich-
tingen gewenscht.

Namens de Commissie:
Tiel, November 1906. H. J. C. van Ljïnt.

Necrologie.

Den 13den October 1906 overleed te Dalen Gkehakd Albekt
Reimebs. Reimkks werd den 9deu Januari 1847 te Dalen, waar
zijn vader veearts was, geboren en kwam in 1863 aan \'s Rijks
veeartsenijschool, waar hij op 4 Juli
1867 met lof werd bevor-
derd tot veearts. Hij vestigde zich te Ruinerwold, waar hij bij
koninklijk besluit van
15 December 1896, n°. 20, tijdelijk en
bij besluit van
24 November 1899, n°. 28, definitief tot plaats-
vervangend districtsveearts werd benoemd. In het begin van
1903
vertrok hij naar zijn geboorteplaats, waar hij als ambteloos burger
leefde.

Als practicus stond hij in zijn omgeving hoog aangeschreven
en als verloskundige was hij in wijden omtrek bekend.

Op het gebied van paardenfokkerij bewoog hij zich zeer veel,
en wel niet alleen in zijn eigen provincie, maar ook in Groningen
werd hij bij alle keuringen aangetroffen ; bij de verplichte stieren-
keuringen was hij in een gedeelte van Drente voor het rijk-
werkzaam, terwijl hij als secretaris-penningmeester van een der
afdeelingen van het Genootschap voor Landbouw in Drente fungeerde.

De op het oog zoo krachtige man sukkelde in de laatste maanden
en een hevige benauwdheid maakte aan zijn werkzaam leven
plotseling een einde. Den 17den October werd het stoffelijk over-
schot te Ruinerwold bijgezet. Het ruste in vrede.

Staatsbegrootin g.

Hoofdstuk X. II. Yoorloopig Verslag.

Art. 27.\' Paardenfokkerij. Eenige leden zouden gaarne aan-
getoond zien, welk nut de wet op de paardenfokkerij afwerpt.
Zij meenden, dat de groote sommen, welke voor deze fokkerij

-ocr page 218-

wordeii uitgegeven, op betere wijze besteed zouden kunnen worden.

Art. 28. Rundveefokkerij. Eenige leden achten het verleenen
van subsidies aan de rundveefokkerij niet noodig. De toestand
van de veehouders is in den laatsten tijd zoozeer verbeterd, dat
zij, naar de meening dezer leden, geene staatshulp meer behoe-
ven, vooral nu vau de zijde der provinciën reeds subsidies worden
verstrekt.

Anderen merkten 1 liertegenover op, dat bevordering van de
qualiteit van het rundvee door geldelijken steun van groot belang
is voor den landbouwenden stand en dat het gewenscht is te
zorgen voor verbetering vau den veestapel, opdat de landbouwers
in staat zijn de gevolgen van slechte tijden, die immers kunnen
terugkomen, te doorstaan.

Enkele leden achtten de voorgestelde verhooging van het subsidie
voor de rundveefokkerij te gering, nu ook voor vrouwelijk fokvee
preiniën zullen worden toegekend en wenscliten het subsidie, in
overeenstemming met liet advies der door den minister geraad-
pleegde commissie, aanstonds op f 125000 gebracht te zien-
Anderen meenden, dat aanvankelijk nog niet vele premiën voor
vrouwelijk fokvee verleend zullen kunnen worden en rekenden
de voorgestelde verhooging voldoende.

Art. 30. Veeartsenijkundige dienst. De aandacht des ministers
werd gevestigd op de klachten, in den laatsten tijd geuit over
sommige rijksveeartsen. Gewezen werd op een adres vau de Ooster-
beeksche Sanitats-Milchstall, waarin beweerd wordt, dat veeartsen
attesten afgeven, zonder dat zij de dieren, waarop de attesten
betrekking hadden, gezien hadden. Ook werd gewezen op een
door eene verklaring van een veearts gedekt transport naar
Meppel van vleesch, dat gebleken zou zij11 ondeugdelijk te zijn.

Men vroeg of omtrent deze gevallen van regeeringswege een
onderzoek is ingesteld en zoo ja, welke de resultaten daarvan
zijn geweest. Ook werd aangevoerd, dat er veeartsen zijn, die
te hooge bedragen in rekening brengen voor het onderzoek van
rundvee op tuberculose, ingevolge het koninklijk besluit van 2
September 1904 (
Staatsblad u°. 219). Zelfs werd vermoed dat
de beslissing omtrent overneming door het rijk wel eens wordt
vertraagd, ten einde het bedrag voor het onderzoek hooger te
kunnen stellen. Gaarne zou men omtrent dit punt inlichting
ontvangen. Voorts werd geklaagd over het hooge salaris, dat de

-ocr page 219-

veeartsen berekenen voor het inenten van varkens met serum
tegen de vlekziekte. Men vroeg, of bij het verstrekken van het
serum geene voorwaarden waren te stellen ten aanzien van het
voor de inenting te rekenen salaris.

Art. 32. Rijks veeartsenijschool. Voor verhooging van de wedden
van beambten aan deze school wordt f 1400 aangevraagd. Men
vond dat een hoog bedrag en zou ter zake gaarne eenige meerdere
motiveeriug ontvangen dan verstrekt is in den toelichtenden staat.

Art. 35. Serum-inrichting. Sommige leden prezen de goed-
koope en practische wijze, waarop de serum-inrichting is geor-
ganiseerd.

\\*an andere zijde werd aangevoerd, dat het onderzoek van melk
en slijm op tuberkelbacillen blijkens het reeds vermeld adres van
de Oosterbeeksche Sanitats-Milchstall, wel eens maanden duurt.
Men merkte op, dat zoodanig onderzoek slechts waarde heeft,
wanneer de resultaten daarvan spoedig worden medegedeeld.

Het artikel is ongeveer f5000 hooger dan de ten vorigenjare
uitgetrokken som en overtreft de in 1905 uitgegeven som met
meer dan f 8000. Aangedrongen werd op specificatie van de
onder dit artikel en art. 37 vallende traktementen, op gelijke
wijze als iii den toelichtenden staat bij art. 32 is geschied en
met aanwijzing van de voorgenomen traktementsverhoogingen.

Art. 39. Tuberculose onder het runduee. Eenige leden betwij-
felden of de resultaten der maatregelen tot bestrijding der tuber-
culose onder het rundvee wel in evenredigheid zijn met de hooge
uitgaven. Andere leden deelden dien twijfel niet en achtten de
bestrijding ook noodig voor de reputatie van ons vee in het
buitenlaud.

Naar aanleiding van deze laatste opmerking merkten verschei-
dene leden op, dat men naar hun inzien goed op weg is de
tuberculose te bedwingen. Enkelen geven in overweging de vee-
verzekering tot eene rijkszaak te maken, om de daarmede te
verkrijgen winsten te bezigen als tegemoetkoming in de kosten
van bestrijding van veeziekten, waartegen werd opgemerkt, dat
de vee verzekering veel risico oplevert.

Geklaagd werd over de langzame afwikkeling van het onder-
zoek op tuberculose en van de overneming door het rijk volgens
art. 2 van het koninklijk besluit van 2 September 1904 (
Staats-
blad
n*. 219).

-ocr page 220-

Personalia.

Benoemd: niet ingang van 1 December \'1906 tot keurmeester
lste klasse te Zaandam dr. J. S\\Vierstra van het abattoir te Utrecht;
tot
1 Mei 1907 benoemd tot veearts-keurmeester aan liet abattoir
te Utrecht
W. van der Burg, paardenarts lste klasse Indisch
leger, met verlof; in de in September j.1. te \'s-Gravenhage ge-
houden vergadering tot correspondeerend lid van het «Internatio-
naal Centraal-bureau tot Bestrijding der Tuberculose» dr. D. A.
de Jong Jzn te Leiden ; belast met de waarneming van de betrek-
king van veearts bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst
in Ned.-lndië A. M.
Vermast te Oosterbeek; met ingang van
5 October
1906 tot lid der gezondheidscommissie te Amersfoort
W. II. van Haselen aldaar; met ingang van 11 October 1906 tot lid
der gezondheidscommissie, zetel Lochem,
Th. M. Tiiien te Vorden.

Verplaatst: de paardenarts 2de klasse van het Indisch leger J.
L.
van Eck is van Almeloo naar Breda vertrokken; de veearts J.
G.
Boi.and is niet meer te Velp, maar te Deventer; op 1 Januari
1907 dr. W.
Stuurman van Leiden naar Alkmaar en F. P. Keyser
van Rotterdam, waar liij tijdelijk werkzaam is, naar Leiden; de
paardenarts 2de klasse bij het leger in Ned. Indië F. H.
Sarde-
mann
is naar Indië vertrokken.

Gedetacheerd: de paardenarts \'2de kl. dr. E. C. H. A. M. Bemei.-
mans
, met ingaug van 1 November 1906, aan de Rijks serum-
inrichting te Rotterdam, tot het volgen van een cursus in de
bacteriologie.

Geplaatst: te Semaraug, ten einde onder de bevelen van den
gouvernementsveearts aldaar werkzaam te zijn in het belang van
den burgerlijken veterinairen dienst in diens ressort, de benoemde
gouvernementsveearts D.
B. Wagenaar. (N. Roti. Crt. van
2<2 Nov. 1906.)

De dirigeerend-paardenarts van het Nederlandsch-Iiidisch leger,
majoor
L. J. Hoogkamer, zal tegen het einde van dit jaar weder
naar Australië vertrekken om, in commissie met twee andere
officieren, 4-jarige paarden aan te koopen voor het remonte-depot
te Padalarang.

-ocr page 221-

STAAT der gevallen yan besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende September en October 1906.

(De cijfers tussclien ( ) duiden het getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekle voorkwam.)

c

<v

B

ai
{->

<S
*

ci
M

T3

a
53

l*

D
03
N
Ê

ä

0

1
3

cj

1

1
ES

a

a

03

M

0Q

B

V

M

u
>

0)
3

Honds-
dol-
heid.

PROVINCIE.

©

a

®

te

Is

B

OS
<

03
A
u
03
T3

1a

03

P-

O

03
>

03

\'N
to
a

O

«J

3

C

O


a

O

a

33
OQ
03

0

■s

1
-d

a
Se
M

-o

u

os
3
o.

3

H

3

ja

CJ

M
O
Pi
en

a<

0J
ci
Si
C3

m

u

•O
ö
s

\'3
M
o

F

B

©

a

2

O

H

a

a
£

1

ts
M
8

■O

a

O

ja
ca

03

03

03

a

aj

M

p.
a

V
O

September.

Groningen .
Friesland. . .
Drente. . . .
Overijsel ; . .
Gelderland . .
Utrecht . . .
Noord-Holland .
Zuid-Holland
Zoeland . . .
Noord-Brabant .
Limburg . . .

3
27
5

5

7
1

8
2

6
6
8

71
71

n
n

71
71

n
TI
71

n
n

71

71
»

n
n

D

n
n

V

n

71

n

n
»

1>

1)
»

M

n
ii

lt

1

6(5)
»

-

118(1)
186 (3)
42 (13)

n

n

25 (i)

71
n

71
71
V
1)
n
n

71

n

T)
i)
n

2 (l)
285 (2M)

7" (4)
95 (901

3" (3;
158 (18)
19
<10,

n

n

n
»

D
»

71
V
71

1

8(5)
1

2(2)
3(3)
I

4(3)

71

8 (\')

9 (7)

n

n
»

n

V

n

V

V
ti
1
1

»

JJ
7)
71
H
71
71
71
7)

n

1
71

n

25 (5)
n

71

Totaal . .

78

ii

71

Ji

7(6)

371 (18)

7)

569 (330)

n

37(30,

2(2)

„ 26 («)

October.

Groningon .
Friesland. . .
Drente. . . .
Overjjsel . . .
Gelderland . .
Utrecht . . .
Noord-Holland .
Zuid-Holland
Zeeland . . .
Noord-Brabant .
Limburg . . .

4
21

5
4
8
W

9
12
1

13

9

»
>*

n

n

»

»

»
»

n
a

»

M

11
»

n

tt
;;
n

3(2)

W
W
11
71

5C)
5(3)

J>

3 (\')
25(3)
84(i8)

n

28(2)
42 (19)

T)
n

r>

n

71
71

r>
»

11
»

y)

V

»

*

92 (53)

4(2)
29 (22)

6 ,6)
35 (ll)
1

n

n

V

V

n

3(>)
3(3)

2(2)
6 (5)

6(5)
6(6)

6(0)
8
(8)

»

n

n
V
11

8(8)
2(2)

n

n

71

n
»

71
11
n

V

»

»

4(2)
»

n

26(2)
n

51(1)

n

Totaal

86

71

»

13(9)

182 («)

167 (95)

-

n

40 (30)

10(i0)

»

81 (5)

(Staatscourant Van

October 1906, n°.

235 en van

12 November 1906,

n°. 264.)

v. E

-ocr page 222-

■s- \'

...............

I

il ;

-ocr page 223-

L. Th. JANNÉ. - D\'. M. H. J. P. THOMASSEN.

De maand December van het jaar 1906 zal bij de Neder-
landsche veeartsenijkunde langen tijd in treurige herinnering
blijven. Twee van haar eminente mannen werden haar in
dit tijdvak door den dood ontrukt.

Laurent Theodoor Janné, districtsveearts voor Limburg,
stierf\' op den 12den December te Roermond, nadat hem
korten tijd te voren verlof tot herstel van gezondheid was
verleend. Hij is 60 jaar oud geworden. Daar zijn echt
kinderloos was, sterft met hem het geslacht der veeartsen
van dien naam uit. Zijn grootvader schreef al in het begin
der 19de eeuw o. a. over straalkanker bij bet paard, waar-
over ook zijn vader een boekje uitgaf, terwijl hij zelf reeds
als leerling aan \'s Rijks veeartsenijschool de leer der lioef-
ziekten als liefhebberij-studie beoefende.

Janné was een degelijk veearts, die zich geheel wijdde
aan zijn vak. Hij heeft er steeds naar gestreefd om in zake
de wetenschappelijke veeartsenijkunde op de hoogte van
zijn tijd te blijven. Zelden trad hij door woord of geschrift
in het openbaar op; meestal hield bij zich bescheiden op
den achtergrond. Daarom te meer wellicht werd hij door
zijn collega\'s, vooral in Limburg, geacht.

Grooter ontsteltenis nog dan de dood van Janné bracht
het plotseling overlijden van d\'\\
Mariv Hubkrtus Johannes
Petrus Thomassen op den 21ste" December 1906 teweeg.
Het bericht daarvan trof de Nederlandsche veeartsen even
onverwacht als een bliksemstraal uit heldere lucht.

Geboren op 24 October 1847 werd hij in 1869 tot vee-
arts bevorderd. Reeds korten tijd nadat hij zich te Maastricht
had gevestigd, trok hij behalve door zijn praktijk de
aandacht door zijn geschriften. Het was dus geen wonder

-ocr page 224-

dat hij uitgenoodigd werd de in 1881 ontstane vacature
als leeraar aan \'s Rijks veeartsenijschool te vervullen. Die
keuze is een zeer gelukkige gebleken.
Thomassen heeft
zich opgewerkt tot den hoogst staanden veearts in Neder-
land. Hij heeft, ondanks ongunstige omstandigheden, ook
door zijn leerlingen krachtig gearbeid aan den opbouw der
Nederlandsche veeartsenijkunde, aan het standpunt dat deze
heden inneemt.

Gelukkig zijn de verdiensten van Thomassen nog bij zijn
leven erkend, o. a. door zijn benoeming tot ridder in de
orde van het legioen van eer, tot officier d\'académie, door
zijn bevordering tot doctor honoris causa in de geneeskunde
vanwege de Groningsche universiteit, door zijn benoeming
tot lid van onderscheidene binnen- en buitenlandsche genoot-
schappen, en in September j.1. door de veeartsen in Neder-
land, bij gelegenheid van zijn 25-jarig jubileum als leeraar
aan \'s Rijks veeartsenijschool.

Op 27 December vond zijn begrafenis onder groote deel-
neming plaats. Behalve onderscheidene professoren van de
universiteit en leden van de gezondheidscommissie te Utrecht,
woonden het personeel der veeartsenijschool, het hoofd-
bestuur der Maatschappij ter bevordering der veeartsenij-
kunde in Nederland, deputaties van afdeelingen dezer
Maatschappij, van de internationale commissie voor de
veeartsenijkundige congressen en van de sociëteit Absyrtus
de droeve plechtigheid bij. De Directeur-Generaal van den
Landbouw liet zich vertegenwoordigen door dr.
H. Remmelts.

Een groot aantal kransen en palmtakken dekte dé lijkbaar.
Aan het graf werd den overledene eerbiedige hulde ge-
bracht door de heeren W.
C. Schimmel namens de veeart-
senijschool,
H. M. Kroon vanwege de Maatschappij ter
bevordering der veeartsenijkunde in Nederland, cl1\'.
D. A.
de Jong uit naam van de internationale commissie voor de
veeartsenijkundige congressen en P.
Stehouwer namens de
leerlingen.

De redactie hoopt spoedig in de gelegenheid te zijn
van beide hooggeschatte dooden een biographie in dit
tijdschrift te plaatsen.

De Redactie.

-ocr page 225-

MEDEDEELINGEN UIT DE CHIRURGISCHE CLINIEK
VAN \'s RIJKS VEEARTSENIJSCHOOL,

door

W. O. SCHIMMEL en G. L. J. GOOREN.

9°. Partiëele kaakfraetuur met complicaties.

Den 14d6n Juni L 906 werd een 7-jarige, donkerbruine
merrie, hoog 1,67 M., Belgisch ras, toebehoorende aan den
heer M. te R., ter behandeling opgenomen. I)it paard had
5 weken te voren een slag van een ander paard gekregen
tegen de rechter onderkaak, ter hoogte van de lste en 2de
kies. Op die plaats had zich spoedig daarna een uitgebreide,
zeer pijnlijke zwelling ontwikkeld, welke het dier belette
vast voedsel tot zich te nemen; het was al dien tijd met
vloeibaar voedsel onderhouden. De ingeroepen veterinaire
hulp had geen verbetering in den toestand kunnen brengen;
daar het paard verzekerd was, werd het naar de veeartsenij-
school gezonden ter bekoming van een bewijs dat het lijden
ongeneeslijk was.

De voedingstoestand van de hoogbeenige merrie liet veel
te wenschen over; zij was mager en dor in de haren. De
diffuse zwelling aan de rechter onderkaak was hard en zeer
pijnlijk; nabij de wortels der l6\'0 en 2dc kies bestond een
fistelopening en aan den benedenrand van dien kaaktak een
tweede. Uit beide openingen vloeide stinkende beenetter;
een ingebrachte sonde stuitte op ruw, vermoedelijk necrotisch
been. Het paard kwijlde voortdurend uit den mond; nu en
dan werden de lippen opgetrokken, alsof het dier op die wijze
pijn te kennen gaf. Het bracht de tong, welke aan de
onder- en rechter zijvlakte verwond was, meestal aan den
linker mondhoek te voorschijn.

Met behulp van den mondspiegel kon worden waarge-

15

-ocr page 226-

nomen dat een stuk van de l8to kies rechts was afgebroken,
zoodat aan de mediale zijde nog slechts een scherp stuk van
de kroon aanwezig was. Dit kwam telkens met de gewonde
zij- en ondervlakte van de tong in aanraking. Toen door
middel van een tang beproefd werd dit scherpe gedeelte te
verwijderen, bleek ook de wortel gefractureerd, zoodat de
extractie gemakkelijk kon plaats hebben.

Uit een der fistels konden met een koörntang twee stukjes
necrotisch been worden verwijderd; beide fistelopeningen
werden met een antiseptische vloeistof uitgespoten en in de
opvolgende dagen met ^inctura aloës behandeld. Als collu-
torium werd een 3°/0 aluinen-solutie aangewend.

De verwachting dat nu weldra een belangrijke verbetering
in het opnemen der voedingsmiddelen zou worden verkregen,
werd niet verwezenlijkt. Het malsche gras werd gulzig op-
genomen, maar nadat het tot een prop was gekauwd, liet
het paard dit weder uit den mond vallen. Mocht het bij
uitzondering eens gelukken den voedselbrok tot in de zwelg-
keel te brengen, dan ging het slikken steeds met een eigen-
aardige beweging van het hoofd en een krampachtige
contractie der spieren in de nabijheid van de keel gepaard.
Ook roggebrood kon niet worden geslikt, tenzij tot kruim
gemaakt en met dunne meelslobbering gemengd.

Toen een paar dagen later nog geen verandering ten goede
merkbaar was,
Averd het paard nedergelegd, vooreerst om
een nauwkeuriger onderzoek te kunnen instellen dan staande
mogelijk was, en vervolgens om langs operatieven weg alles
te verwijderen wat gewenscht bleek. Het vermoeden bestond
namelijk dat de 2de kies in het proces betrokken was. Dit
was inderdaad het geval; zij
werd daarom geëxtraheerd.
Voorts werden de beide fistels goed gespleten, waarna wederom
eenige stukjes necrotisch been, ook uit den voorsten alveolus,
konden worden verwijderd. Er was nu een communicatie ver-
kregen tusschen de onderste fistel en den alveolus der 2de kies.

-ocr page 227-

Na reiniging met een antisepticum werd met de injectie
van tinctura aloës en het collutorium voortgegaan. Nog ont-
stond in de eerstvolgende dagen geen beterschap in het
opnemen van het voedsel, hoewel het kwijlen bijna geheel
had opgehouden. Op 23 Juni werd daarom nogmaals een
nauwkeurig mondonderzoek ingesteld; er werd echter aan
het gebit, behalve het vermelde, niets abnormaals geconsta-
teerd; alleen de rechter ouderkaaktak bleek nog zeer pijnlijk
te zijn.

Den 258ten Juni konden wederom twee stukjes been uit
de fistels worden verwijderd en op 28 Juni nog een lang,
scherp stukje. Van nu at aan ontstond merkbare beterschap.
De alveoli der lste en 2de kies vulden zich allengs met
granulatieweefsel en de zwelling der onderkaak nam zichtbaar
af. liet gras werd langzamerhand beter geslikt, hoewel het
maken van proppen nog niet had opgehouden. Uit de
fistels kwam steeds minder etter te voorschijn; zij sloten
zich goed. De kans op volledig herstel nam met den dag
toe, en sneller nog dan aanvankelijk werd vermoed, kon de
eigenaar worden uitgenoodigd het paard te doen afhalen.
Toen dit op den 13den Juli geschiedde, liet de gezondheid
van het dier niets meer te wenschen over; ook de voedings-
toestand was reeds aanmerkelijk verbeterd.

10°. Podotrochlitis chronica aan beide voorbeenen, simu-
leerend inyositis rheuinatica clironica by een paard.

Den 27sten April 1906 werd een 11-jarige ruin, donkervos,
hoog 1,62 M., halfbloed, rijpaard, toebehoorende aan den
heer W. K. te A., wegens langdurige kreupelheid ter be-
handeling opgenomen.

Het paard bleek een zeer beperkten gang met beide
voorbeenen te hebben, en wel beiderzijds in gelijke mate,
zoodat van kreupelheid geen sprake was. Er bestond geen
onderscheid in den draf op zachten of op harden bodem.
De beide voorhoeven waren goed ontwikkeld, niet nauwer

-ocr page 228-

dan bij zulke halfbloeds in den regel voorkomt. Bij per-
cussie van de voorhoeven en het gebruik van den visiteer-
tang daarbij ontstond nergens reactie.

De voorborst was ingevallen, de spieren van het voorstel
waren sterk geatrophiëerd, de schouders eenigszins naar
voren gekomen met onvasten stand in de voorknieën en
kogels. Alles scheen er op te wijzen dat de stijve, beperkte
gang der voorhand een gevolg was van chronisch spierrheu-
matisme, te meer daar de hoeven vlak werden nedergezet,
de schouders stijf werden gehouden en de knieën nauwelijks
werden gebogen, zoodat de beweging zeer laag was en het
dier telkens aanstootte. Zoodia beproefd werd liet dier wat
sneller te laten draven, viel het in galop.

In overeenstemming met de diagnose : myositis rheumatica
chronica werd een zweetkuur toegepast. Deze werd onge-
veer 7 dagen voortgezet. Opnieuw gemonsterd, bleek de
stijve gang onveranderd.

Experimenti causa werd aan beide voorbeenen, bilateraal,

boven de kogels, in het beloop der nervi volares, een cocaïne-

*

injectie gedaan. En wat bleek? De pijnlijke, stijve gang
verdween als sneeuw voor de zon; de beweging werd ruim,
los en de voorknieën werden krachtiger gebogen. Hoewel
een gedeelte van het verkregen resultaat stellig was toe te
schrijven aan de excitatie, door de cocaïne verwekt, scheen
het toch niet aan twijfel onderhevig, dat de oorzaak der
locomotiestoornis in de hoeven was gezeteld, en dat alle
andere afwijkingen van secundairen aard waren. Hier kon
niet anders bestaan dan een podotrochlitis chronica; een
bijzonderheid bleef het, dat deze aan beide voorbeenen
gelijkmatig ontwikkeld was en zich, behalve door den be-
perkten gang, door geenerlei verschijnsel te kennen gaf.

Den eigenaar werd in overweging gegeven bij het paard
aan beide voorbeenen zenuwsnede te laten doen. De toe-
stemming daartoe kwam eerst op den 14den Mei in. Den

-ocr page 229-

volgenden dag werden onder chloroformnarcose de nervi
volares aan heide voorbeenen boven de kogels doorgesneden
en werd een paar centimeter daarvan weggenomen.

De operatiewonden werden antiseptisch verbonden, ook
in de volgende dagen. Den 22sten Mei waren zij reeds
zoover gesloten, dat het paard voorzichtig kon worden ge-
monsterd. De gang bleek veel verbeterd. De wondjes
waren door de beweging van het paard echter gaan bloeden,
zoodat de behandeling (massage en antiseptisch, emolliëerend
verband) nog wat diende voortgezet. Den 3den Juni waren
zij geheel gesloten en kon de eigenaar worden uitgenoodigd
het herstelde paard te doen afhalen. Toen hieraan op 9
Juni gevolg werd gegeven, had het paard een ruimen gang
met flinke kniebuiging.

Eenigen tijd daarna werd nog vernomen, dat het paard
zijn dienst onder den zadel naar behooren verrichtte, en op
dit oogenblik (einde November) is het tegendeel niet ge-
bleken.

DE CASTRATIE VAN KLOPHENGSTEN,»

door

A. F. MULtiBR.

(Voordracht gehouden to Utrecht in de algemeene vergadering
van de Maatschappij tot bevordering der veeartsenijkunde
in Nederland op 22 September 1906.)

Mijne Heeren! Het is u bekend, dat zich gedurende het
embryonale leven aan den medialen rand van de beide
oernieren twee organen ontwikkelen, welke wij met den naam
van kiemklieren aanduiden. Deze kiemklieren, welke zich
later tot testis of ovarium vervormen, en daarmede het geslacht

\') Deze voordracht zal eveneens verschijnen in oen van de eerstvolgende
afleveringen van de „
Monatshefte für praktische Tierheilkunde."

-ocr page 230-

van het te baren individu bepalen, zijn door een eigen
ophangband, een duplicatmir van het buik vlies, m e s o r-
c h i u ra of mesovarium geheeten, in de lendestreek
bevestigd. M^t haar craniale einde zijn de kiemkiieren door
den middelrifsband aan het diaphragma verbonden, tenvijl aan
hun caudaal gedeelte een band ontspringt, de zoogenaamde
kiemklierband, welke zich met den liesband van de oernieren
vereenigt, en zoo het aanzijn schenkt aan den leiband van
den bal, het gubernaculum
Hunteri.

Naast de kiemklier nemen oernier en WoLFF\'sche gang
deel aan de vorming van bal en bijbal; hoe dit in finesses
geschiedt, kan ons op het oogenblik niet interesseeren, te
meer daar de wetenschap hier nog veel duistere punten heeft
op te helderen. Ongeveer te zelfder tijd vormt de fascia
transversa, bekleed met het peritoneum, aan weerszijden van
den buikwand een uitstulping, processus vaginalis
genoemd. De plaats waar de buikwand doorboord wordt,
is de buik- of inwendige liesring, terwijl het kanaal dat door
de uitstulping van den processus in den buikwand ontstaat,
het lieskanaal wordt. Bij normaal ontwikkelde hengsten komt
de processus den buikwand verder doorborend in den bal-
zakaanleg en wordt later met den naam van tunica va-
ginalis communis of gemeenschappelijk scheedevlies
aangeduid.

De hunter\'sche leiband, een bindweefselstreng, welke
vele gladde spiervezelen bevat en waarvan ik u de ontwik-
keling reeds met een enkel woord schetste, hecht zich aan
de eene zijde vast aan den bal en den staart van den bijbal,
en aan de andere zijde aan den processus vaginalis. Het is
juist het gubernaculum
Hunteri, dat in den tocht van
den bal, van zijn oorspronkelijke plaats iu de lendestreek
naar het scrotum, een belangrijke rol speelt. Deze afdaling,
de zoogenaamde descensus testiculorum, welke bij al
onze huiszoogdieren plaats vindt, zou te danken zijn aan de

-ocr page 231-

activiteit van der» leiband, die door contractie van zijn
spiervezelen de testis naar den buikwand zou trekken en
vervolgens door buikring en lieskanaal naar het scrotum,
waar zij, onder normale omstandigheden, op zijn laatst op
het einde van de zesde maand zou arriveeren.

De moderne embryologie heeft zich met deze uitspraak
niet tevreden gesteld. Zij tracht den descensus testiculorum
te verklaren uit den ongel ij ken groei van bekken-
organen en
Huntek\'s ch en leiband: de snelle groei van
de bekkenorganen zou als van zelf den testikel dwingen,
den
iiunteit\'&chen leiband, welke niet meer groeit, in het
lieskanaal te volgen. De waarheid zal ook hier wel in het
midden liggen, want volgens mijn meening zien de aan-
hangers van de bekken-theorie de gladde spiervezelen van
den leiband over het hoofd, en geven zij geen verklaring
voor haar bestaan, een bestaan, waaraan door de natuur ook
wel een rol zal zijn toegedacht.

Wanneer door de een of andere oorzaak een stoornis
ontstaat in het afdalen van den testikel, dan zal deze zijn
einddoel niet bereiken, maar onderweg blijven hangen. Wij
krijgen dan een toestand, dien wij met den naam van
cryptorchismus aanduiden, en die, behalve bij den
mensch, in het bijzonder bij het paard voorkomt. Tot
voor eenigen tijd was het nog een open vraag of een
cryptorchied immer onvruchtbaar was. Hadden
Peters,
Degive, Rang, Mauri en Cadiot den klophengst voor
onvruchtbaar gehouden,
Möller en Winter meenden
beslist het tegendeel te moeten beweren. Aan deze onze-
kerheid is in den jongsten tijd door
Marius Nielsen een
einde gemaakt. Door een reeks van histologische onder-
zoekingen, welke dan ook waardig gekeurd werden met
goud te worden bekroond, heeft hij aangetoond, dat zoowel
lij inguinale als bij abdominale retentie de testis nimmer
spermatozoïden bevat.

-ocr page 232-

Het klinkt bijna ongelooflijk en ik zou het niet aan deze
vergadering mededeelen, indien ik mij niet op de getuigenis
van een collega kon beroepen, dat een landbouwer, in
mijn onmiddellijke omgeving woonachtig, kort vóór het in
werking treden van de wet op de paardenfokkerij, een hengst
ter dekking hield, welke bilateraal cryptorchied was, en in
één seizoen ruim 00 merriën dekte, welke alle guist bleven.
Het paard werd later voor Engelsche rekening aangekocht.
De eigenaar, die algemeen als een eerlijk en rechtschapen
man bekend staat, verzekerde mij, dat hij geheel onkundig
was van het gebrek en te goeder trouw gehandeld had !

Onder de oorzaken van cryptorchismus staat, volgens de
meening van de meeste autoriteiten, bovenaan de erfelijkheid,
in het bijzonder een erfelijke zwakke spierontwikkeling van
den ïiuNTER\'schen leiband. In mijn gemeente is een merrie
welke reeds drie klophengsten ter wereld bracht, zoodat
haar eigenaar haar van de fokkerij uitsloot. Als andere
oorzaken noem ik u een te kort mesorchium, abnormale
grootte van den testikel, sarcomateuse of carcinoraateuse
nieuwvormingen, parasieten (sclerostomum) of cysten van den
bal, vergroeiingen, een te nauwe liesring of een te eng
lieskanaal. Over het algemeen is het een anomalie, welke
vooral bij de koudbloedige paardenrassen voorkomt, doch de
castraties door prof.
Hendbickx te Brussel hebben geleerd,
dat ook de volbloeds meermalen cryptorchied zijn. Dat
de testis ook laat in het scrotum kan afzakken, bewees
mij de hengst van een landbouwer in mijn omgeving, waar
de bal na het tweede jaar pas op zijn plaats kwam. De
hengst dekte alleen de merriën van zijn eigenaar en werd
daarna door mij gecastreerd. Interessant is het, dat ik juist
dezer dagen geroepen werd, zijn eenigen manlijken nako-
meling te onderzoeken. De rectaalexploratie leerde mij, dat
deze hengst linkszijdig abdominaal cryptorchied was.

Cryptorchismus kan zoowel één- a\'s tweezijdig voorkomen,

-ocr page 233-

meestal is de hengst echter aan de eene zijde normaal ont-
wikkeld. Volgens
Martin komt de anomalie het meest rechts
voor, terwijl de ervaring van
Henorickx leerde dat cryptor-
chismus meestal links bestaat. De Brusselsche professor
depd
65°/o van zijn operaties aan deze zijde. Bij de 14 door
mij gecastreerde klophengsten wrerd de operatie 11-maal
links verricht.

Al naar de testis in de huikholte of in het lieskanaal
achterblijft, spreekt men. van abdominaal of inguinaal cryp-
torchismns, terwijl men met onvolkomen abdominaal cryp-
torchismns dien toestand wil aanduiden, waarbij de testikel
zich in de buikholte, maar de bijbal zich in het lieskanaal
bevindt. Het is de reten tio iliaca, volgens
Imminger.
Gurlt beschrijft een zeldzame ligging van den bal, namelijk
aan het diaphragma, terwijl MöLLERbij een hond de ballen onder
de huid naast de glans penis vond liggen. Nog maakt de litera-
tuur gewag van een geval waarbij de testis onder de huid in de
flank werd gevonden. In dergelijke omstandigheden, waai-
de bal buiten de buikholte en niet in den balzak ligt, spreekt
men van ectopie van den bal; zoo kent men ectopia
cruralis, waarbij de testikel in het dijkanaal werd ge-
vonden. Dat beide ballen ontbreken (anorchie) behoort
tot de grootste zeldzaamheden, evenals dat er meer dan twee
ballen aanwezig zijn ; toch vindt men er hier en daar melding
van gemaakt, en geven Cox en
Nils beiden op, dat zij drie
ballen bij één paard aantroffen.

Een hengstveulen van 8 dagen oud werd mij ter onder-
zoek aangeboden, om uit te maken wat de sterke vergrooting
van den balzak toch moest veroorzaken. Ik vond beide testes
op hun plaats en in de rechter scrotumhelft een darmlis.
Liesrirfg en lieskanaal waren zoo wijd, dat de testes met
de darmlis gemakkelijk met de hand in de buikholte konden
worden gebracht. Hoewel de ervaring mij heeft geleerd,
dat het beste geneesmiddel voor dergelijke kwalen vroeg-

-ocr page 234-

tijdig in de haverkist gezocht moet worden, werd door mij
bovendien een linimentum verstrekt: „ut aliquid videatur
fieri", zooals prof.
Stokvis zou hebben gezegd. Ik verloor
patiënt uit het oog en was niet weinig verrast later te ver-
nemen, dat een empiricus slechts den linker bal had kunnen
verwijderen, daar de rechter niet aanwezig was. In zijn tweede
levensjaar opereerde ik het paard, en vond den testikel hoog
in het lieskanaal, vlak onder den inwendigen liesring. Ik
stel mij voor dat de bal door de werkzaamheid van den
cremaster naar boven werd getrokken, misschien is ons geval
begunstigd of reflectorisch opgewekt door het scherpe smeersel,
dat op den balzak was geappliceerd, en dat daarna het lies-
kanaal door het vaster en straffer worden van de buik-
spieren, achter de testis gesloten werd. De zandloopervormige
bouw van \'het lieskanaal, waarop door
Boulëy indertijd de
aandacht is gevestigd, en die de vernauwing kort bij den
inwendigen liesring met den naam van ,,collet" aanduidde,
heeft hiertoe misschien het zijne bijgedragen. Hoe het ook
zij, in ieder geval vinden wij hierin een bewijs, dat de bal
weder kan terug gaan, een feit, dat door vele auteurs nog
niet wordt erkend.

Even goed als er ware ruins zijn, welke door hun sterk
opgewekte geslachtsdrift de gedachte aan een klophengst
kunnen doen opkomen, even zeker zijn er tal van cryptor-
chiden, welke voor een goed gecastreerden hengst doorgaan
en in niets hun manlijkheid verraden. Het is mij meer dan
eens overkomen, dat ik bij een rectale exploratie, voor een
ander doel ingesteld, toevalligerwijze tot de ontdekking kwam,
dat zich nog een testikel in de buikholte bevond. Dikwijls
zijn de klophengsten als zoodanig onbruikbaar. Hun hengsten-
manieren, hun sterk opgewekte geslachtsdrift, welke zich
dan uit door bijten en slaan, maken hen niet alleen onge-
schikt voor de diensten, die wij van hen vergen, maar ook
den omgang met den mensch levensgevaarlijk, zoodat de

-ocr page 235-

operatie geïndiceerd is. Uit een economisch oogpunt is het
gelukkig ten uitvoer brengen van de operatie van groot
gewicht, want niet zelden wordt het paard, dat voorheen
slechts slaclitwaarde had, na deze kunstbewerking een handels-
paard van hooge waarde.

In het najaar van 1904 kocht ik voor mijn eigen dienst
een 2£-jarig paard, waarvan de verkooper mij verzekerde,
dat hij alleen maar ,,wat te lang gesneden was.\'\' Hoewel
ik onmiddellijk vermoedde hoe de vork in den steel zat, en
dat het te lang gesneden zijn bij den verkooper als een
euphemisme voor klophengst gold, was de gevraagde prijs
toch zoo laag, dat de koop gesloten werd.

Het was een gekruist paard, maar met veel inlandsch
bloed, wiens vurige, levendige blik, de naar evenredigheid
te zware hals en beenen, de breede manenkam en dikke
manen reeds dadelijk mijn wantrouwen hadden opgewekt,
wat nog versterkt werd door het gedurig strekken en krabben
met de voorbeenen. Het paard, dat nog niet geheel was
ingereden, werd door mij verder afgericht.

Het steigerde voortdurend bij het inspannen en vóór het
afrijden, ging van achteren zeer wijd, maar sloot zich toch
wanneer het eenigen tijd aan het draven was en hinnikte
onderweg, telkens wanneer het andere paarden zag. Op stal,
naast een merrie geplaatst, gedroeg het zich vrij behoorlijk,
al schachtte het ook meer uit dan voor het urineeren noodig
was; het toonde daarbij een roede, welke voor een ruin te
grof was. Bij een nader onderzoek vond ik hoog in het
linker lieskanaal een vrij normaal ontwikkelden bal. Hoewel
ik zelden aangenamer gereden heb en nimmer spoediger
met mijn bezoeken klaar was dan met dit temperamentvolle
paard, maakte het steigeren, dat van dien aard was, dat men
achter uit het tweewielig rijtuig dreigde te vallen, het levens-
gevaarlijk om daarmede te rijden. Omdat met alle middelen,
in de paardendressuur bekend, hierin geen verbetering was

r

-ocr page 236-

te krijgen, besloot ik tot de castratie, waarvan het spoedig
herstelde. Met de testis verloor het blijkbaar den lust tot
steigeren en het verricht op het oogenblik elders alle diensten,
welke men van een goed rijtuigpaard kan verlangen. Eigen-
aardig is het, dat het na de operatie van achteren behoorlijk
gesloten ging, zoodat de in het lieskanaal achtergebleven
bal de oorzaak van dien wijden gang is geweest.

Wanneer bij eenzijdig cryptorchismus de normaal ont-
wikkelde testis verwijderd is, dan dient te worden uitgemaakt
aan welke zijde moet worden geopereerd. Litteekens geven
ons geen zekerheid, niet alleen omdat bij de castratie ook in
de ledige scrotumhelft een snede wordt gemaakt, ten einde
het dier het aanzijn te geven als ware het een ruin, maar
ook, omdat het vinden van één litteeken volstrekt niet be-
wijst, dat het dier cryptorchied is, daar ook vele empirici
bij de castratie beide testikels door één wond naar buiten
brengen. Toch zijn er andere gegevens, waardoor wij in
de gelegenheid zijn het ware litteeken van het valsehe te
onderscheiden. In de „Tierärztliche Chirurgie van
Bayer en
Fröhner" geeft prof. Hendrickx daar een interessante diffe-
rentiëering van. Sta mij toe, dat ik u met een enkel woord
de uiteenzetting van dezen onderzoeker mededeel.

Het echte castratielitteeken is meer of minder rond, aan
de peripherie gerimpeld en een weinig ingetrokken. Deze
retractie is, evenals de plooien, toe te schrijven aan de ad-
haerenties tusschen castratiewond en zaadstreng. Trekt men
aan het litteeken en betast men met de andere hand het
scrotum naar boven, dan kan men de zaadstreng duidelijk
voelen. Gaat men met de hand in het rectum, dan kan
men de zaadstreng tot aan den inwendigen liesring vervolgen,
en wanneer men aan het scrotum trekt, dan kan men intra-
abdominaal die trekkingen aan de zaadstreng waarnemen.
Is het scrotum echter ingesneden, zonder dat de bal ver-
wijderd is, met andere woorden is de castratie gesimuleerd,

-ocr page 237-

dan is het litteeken meer recht, niet gerimpeld en zelden
ingetrokken. Trekt men het scrotum naar beneden, dan is
van een zaadstreng niets te voelen.

Men make zich van het vinden van litteekens of zaad-
strengrudimenten overigens niet al te veel illusie, wanneer
de castratie op jeugdigen leeftijd heeft plaats gehad; dan
is zelfs bij het liggende paard van een litteeken absoluut
niets te zien. Gelukkig geeft de rectale exploratie ons altijd
opheldering; nimmer mag zij verzuimd worden, doch men
stelle haar, om gemakkelijk te begrijpen redenen, niet kort
vóór de operatie in. Bij abdominaal cryptorchismus vindt
men dan den testikel als een kogelachtig, week, elastisch en
gemakkelijk verschuifbaar voorwerp, dat zich in tegenstelling
met een mestbal niet laat verdeelen, in de meeste gevallen
vóór het schaambeen, 10 a 15 cM. naast de mediaanlijn,
en terwijl bij abdominale retractie geen buikring te voelen
is of slechts een flauwe verdieping haar bestaan doet ver-
moeden, is bij inguinale retentie de inwendige liesring
meestal zoo wijd, dat men er met twee vingers in kan
dringen en men de zaadstreng in het lieskanaal voelt ver-
dwijnen. Betast men met de andere hand van buiten af

den buikwand, dan kan ,men, ten minste bij magere paarden,
den testikel in het lieskanaal palpeeren, vooral wanneer
men niet verzuimt het achterbeen van die zijde te laten
abduceeren.

De castratie van den klophengst schijnt het eerst door
den Belgischen veearts
Diéricx te zijn uitgevoerd, maar
later zijn het vooral
Stockbxeth en L. Nielsen geweest, die
het eerst op wetenschappelijke wijze deze operatie hebben
gedaan. En al mag hun succes niet beantwoorden aan
de eischen welke wij op den huidigen dag stellen, en al
moge hun methode van opereeren niet meer passen in het
kader van onzen tijd, toch dwingt de practische zin van onze

-ocr page 238-

Deensche collega\'s, welke zich immers ook op zoovele andere
wijzen geuit heeft, bewondering af. Wij zijn hun dank ver-
schuldigd, omdat zij voor ons den verkenningsdienst hebben
verricht op een toen onbekend terrein. Wie nader met den
arbeid van onze Deensche auteurs wenscht kennis te maken,
vindt in het handboek der veterinaire chirurgie van
Stock-
fleth
en in de „Den!sehe Zeitschrift für Thiermedicin \' van
1884 daartoe gelegenheid. In ons land is het de naam van
Thomassen, die innig met de cryptorchied-operatie ver-
bonden is, en reikhalzend zien wij dan ook uit, wanneer
mijn hooggeachte leermeester, een onzer bekwaamste veteri-
nair chirurgen, zijn rijke ervaring zal publiceeren.

De operatie kan op verschillende wijze worden uitgevoerd.
Men onderscheidt allereerst een ventrale en een inguinale
methode. De ventrale methode, waaraan de laparotomie moet
voorafgaan, kan zoowel geschieden in de flank als in den
onderbuik. Bij de operatie in de flank komt de insnijding
op gelijken afstand van de laatste rib en den uitwendigen
darmbeenshoek in schuine richting naar onderen en naar
voren. Over een lengte van 15 cM. worden de huid
en de buikspieren tot op het peritoneum gekliefd, en het
buikvlies vervolgens stomp doorboord, waarop de hand de
buikholte ingaat. Uit een technisch oogpunt lijkt mij in
ieder geval de etagegevvijze doorsnijding, waarbij elke buik-
spier in de richting van haar vezelen gekliefd wordt, beter;
men krijgt dan een wond, welke zich gemakkelijk sluit, en
de kans op bloeding of eventratie wordt tot een minimum
gereduceerd.

Door Peters is voorgesteld om bij het genarcotiseerde
paard het bovenliggend achterbeen los te maken en door
middel van een longe, welke om de koot gaat, sterk naar
achteren te trekken. De huid, welke evenals de spieren in
de flank, krachtig wordt gespannen, wordt in de vezelrichting
van den inusculus obliquus internus, dus van boven vóór

-ocr page 239-

naar beneden achter, 5 a 6 cM. onder den uitwendigen
darmbeenshoek, over een lengte van 10 cM. gekliefd. Ter-
wijl de spierlagen op stompe wijze met de vingers worden
doorboord, komt de hand in de buikholte. Volgens dezen
auteur heeft zijn methode dit voordeel, dat wanneer het
achterbeen in zijn oorspronkelijke positie wordt teruggebracht,
er een natuurlijke sluiting van de wond plaats heeft. Wan-
neer ik ooit in de praktijk tot een dezer methoden mijn
toevlucht zou nemen, dan zou ik mij in ieder geval van
de hulp van een intelligent collega willen verzekeren, die
langs het rectum het opzoeken van den bal vergemakke-
lijkte.

In de Deutsche tierärztliche Wochenschrift van 1894 be-
schrijft
Günther onder den titel van „Eine neue Methode
von den unteren Bauchwand aus" zijn operatie. De huid-
snede valt naast de monding van het praeputium, 5 cM.
naast de linea alba, waarna de buikspieren in de richting
harer vezelen worden gescheiden. Ook deze methode „hat
sich nicht bewährt."

Eenstemmig heeft de moderne chirurgie zich voor de
inguinale methode verklaard, waarbij door vrijmaking van
het lieskanaal de weg naar de buikholte wordt geschapen.
Zij is sneller, minder gevaarlijk en biedt belangrijke tech-
nische voordeelen boven de laparotomie.

Naar gelang van de plaats, waar de perforaties plaats
vinden, onderscheidt men: de Deen sehe methode met
perforatie van de kleine schuine buikspier, en de Belgische
methode met perforatie van het peritoneum, lateraal van
den inwendigen liesring.

Het zij mij vergund eenigszins uitvoeriger de methode
te beschrijven, zooals ze door mij in de praktijk wordt ge-
volgd. Nadat de rectale exploratie heeft vastgesteld aan
welke zijde de castratie zal plaats vinden, laat ik het paard
een kleine voorbereiding ondergaan. 2 ä 3 dagen vóór de

-ocr page 240-

operatie geef ik het dier persoonlijk een aloëpil van 30
gram extractum aloës; na dien tijd krijgt het geen lang
voeder, geen hooi of stroo, geen gras of klaver. Haver in
behoorlijke hoeveelheid, meeldranken en water ad libitum
zijn het eenige wat verstrekt wordt. Den avond en nacht
vóór de operatie wordt alle voedsel onthouden en des morgens
vroeg wordt de operatie ingeleid door herhaalde hooge
clysmata en veel beweging, om de darmen zooveel mogelijk
van den inhoud te ontlasten. Van het geven van een darra-
desinficiens, zooals dit door
Hendrickx in den vorm van
carbolzuur of creoline wordt toegepast tot het verkrijgen
van een zoogenaamd zuiveren darminhoud, maakte ik geen
gebruik; ik kan mij noch de werking, noch het nut er van
voorstellen. Trouwens het beste desinficiens voor den tractus
intestinalis is een purgans. De laatste dagen vóór de operatie
vermijd ik zooveel mogelijk den omgang met infectieuse of
etteringsprocessen. Hoewel ik vroeger zelf behulpzaam was
bij het nederleggen van het paard, heb ik mij, om zooveel
mogelijk verontreiniging van de handen te voorkomen, in
den laatsten tijd van de hulp van een tweeden verzekerd,
die het paard op de gewone wijze neerlegt, het boven-ach-
terbeen uitbindt en door het onderschuiven van stroobossen
telkens in tegenovergestelde richting, het dier in rug-zijligging
brengt, en wel zóó, dat het achterstel belangrijk hooger ligt
dan de borst, waardoor de ingewanden uit de bekkenholte
naar het diaphragma zakken. Dit laatste is van groot ge-
wicht en vergemakkelijkt de operatie niet weinig, terwijl
de halve rugligging het afknellend gevoel in pols en hand
sterk vermindert,

Omdat door mij zonder deskundige hulp wordt geopereerd,
kan geen narcose plaats vinden, welke volgens
Mauri en
anderen spierverslapping en eventratie zou begunstigen. Bij
zeer temperamentvolle paarden kan men van chloralclysmata, al
of niet gepaard met morphine-injectie, gebruik maken. Waar

-ocr page 241-

de gelegenheid zich aanbood, zou ik niet nalaten het paard
te narcotiseeren, niet alleen uit een oogpunt van humaniteit,
maar ook omdat men veel rustiger werkt.

Terwijl ik met warm zeepwater en borstel handen en
onderarm krachtig reinig, laat ik het operatieveld in ruime
omgeving eveneens met warm zeepwater afborstelen en het
bovenste achterbeen met een in sublimaat gedrenkten en
daarna goed uitgeknepen zwachtel inwikkelen. Hierdoor voor-
komt men, dat het paard gedurende de operatie door het
schudden met het been den locus operandi verontreinigt. Daarna
neem ik zelf de reiniging en desinfectie van het operatie-
veld ter hand, welke, evenals van de handen, gevolgd wordt
door krachtig afborstelen met zeepspiritus, alcohol en subli-
maat. Het spreekt van zelf, dat aan de desinfectie van de
hand, welke de geheele operatie bijna alleen verricht, de
grootste zorg wordt besteed. Speciaal de nagels en hun
omgeving worden met ernst bewerkt; wij weten immers, bijv.
11a, een bloedrijke operatie of na het aanleggen van een gips-
verband, hoe moeilijk die nagels te reinigen zijn, hoe de
laatste partikels bloed en gips zich juist het langst aan de
nagels blijven hechten.,,Zooals het bij de Franschen heet", zegt
prof.
Lanz, „cherchez la femme," zoo moet het in de chirurgie
heeten „cherchez la main," en zoolang wij onze handen nog
niet kunnen uitkoken of uitgloeien, evenals onze instrumenten,
zoolang zal ook die hand, ons voornaamste en meest intelligente
instrument, het zwakke punt blijven in de aseptiek." Hoe
moeilijk de handen steriel zijn te maken, bleek uit de experi-
menten van denzelfden Amsterdamschen hoogleeraar, waarbij
aan vier studenten de gelegenheid werd gegeven, mechanisch
en chemisch hun handen te desinfecteeren. Daarna werden
door hun handen steriele draadlissen getrokken, welke in
gelatineplaten werden gebracht. Slechts één van de vier
platen bleef met de controleplaat steriel, de drie overige
lieten een weelderigen bacteriëngroei zien, en dus slechts

16

-ocr page 242-

een van de vier aanstaande doctoren had, in chirurgischen
zin, zijn handen weten te reinigen.

De practicus, die de verschillende experimenten nagaat
welke in de laatste jaren op het gebied der handen-desin-
fectie zijn genomen, zou wanhopig worden en twijfelen of
een ingrijpende operatie hem ooit zou gelukken. De prak-
tijk beslist gelukkig anders; al mogen niet alle bacteriën in
de epidermislagen zijn gedood, hun aantal zal, na een lege
artis uitgevoerde desinfectie, tot een minimum zijn terugge-
bracht, hun virulentie verzwakt, en wanneer zij straks toch
nog in het lichaam mochten aankomen, dan zullen zij daar
een leger van leucocyten, door hen zelf gemobiliseerd, ge-
reed vinden, om met hen den ongelijken strijd om het
bestaan te aanvaarden.

Ik voor mij hecht bij de reiniging en desinfectie, zoowel
voor handen als operatieveld, groote waarde aan een ruim
gebruik van zeepspiritus; men mag aan zijn desinfec-
teerend vermogen minder beteekenis hechten, het is in ieder
geval een reinigingsmiddel van den eersten rang, en er is
toch niets wat ons verhindert, om door toevoeging van het
een of ander antisepticum, de bactericide kracht van den
spiritus saponatus te verhoogen. De reinigende eigenschap van
de zeep, het vetoplossend en hygroscopisch vermogen van den
alcohol, gepaard aan de licht antiseptische kracht van beide,
hebben in den zeepspiritus een gelukkige vereeniging ge-
vonden, waaraan, na de onderzoekingen van
Miculicz en
van
Polak, een eervolle plaats in de chirurgie is toegekend.
En wanneer wij bij het streven naar de prima intentio niet
altijd ons doel bereiken — wij staan immers in dit opzicht
in zooveel ongunstiger conditie dan de medicus — dan krijgen
wij toch na het gebruik van dit zeeppraeparaat een mooie
wond, een wond, welke een sterke neiging tot genezen
bezit. De door mij gebruikte zeepspiritus wordt bereid uit
gele zachte zeep (vervaardigd uit zuivere olie en loog), methyl-

-ocr page 243-

spiritus en regenwater; men gebruike bij de bereiding vooral
geen hard water. Kleine wondjes of scheurtjes in de hand
worden met joodtinctuur ingewreven, niet zoozeer om mij
zelf voor een eventueele infectie te behoeden, dan wel om-
dat de ervaring en het experiment beide hebben geleerd,
dat dergelijke oneffenheden vaak de schuilplaats zijn van
tal van lagere organismen, welke aan de doodende kracht
van het sublimaat, den koning der antiseptica, mochten
zijn ontsnapt.

De instrumenten, waarvan de stompe in een soda-oplossing
zijn uitgekookt, de scherpe met zeepspiritus zijn afgewreven,
worden in een zwakke carboloplossing bewaard, om een
secundaire luchtinfectie te vermijden. Steriele watten worden
in een bus in voorraad gehouden.

Ik vroeg voor de voorbereiding van onze operatie M. H.
uw bijzondere aandacht; het al of niet gelukken hangt hier
grootendeels van af en het streng in acht nemen van al
deze maatregelen geeft ons de meeste kans op slagen.
Hieraan schrijf ik het dan ook grootendeels toe, dat geen
enkele van mijn patiënten tengevolge van de operatie suc-
combeerde, bij geen hunner de temperatuur ooit boven de
39,5» \'

Nadat ik mij nog met een enkelen blik heb overtuigd
dat alles in orde is, geef ik een teeken dat de operatie
begint en dat de mannen op verzet van het paard bedacht
moeten zijn.

Op den uitwendigen liesring, welke duidelijk te voelen is,
wordt een snede gemaakt van ± 10 cM., en terwijl ik
vroeger de snede onmiddellijk liet gaan door huid, onder-
huid en de daaronder liggende fascie, heb ik in den laatsten
tijd hiermede gebroken, omdat een bloeding op deze wijze
nimmer is te ontgaan en met haar stelping weder tijd ge-
moeid is.
Imminger trof zelfs, speciaal aan de rechter zijde,
onder de huid sterke aderen aan, welke 1 cM. wijd waren

-ocr page 244-

en zich over een vlakte uitstrekten, die de grootte had
van de palm eener hand, zoodat hij zelfs spreekt van
phlebectasieën. Daarom wordt met de linker hand de huid
opgetild en dan ingesneden, daarna het onderliggend weefsel
(tunica dartos) even met het mes aangestoken en stomp
met de beide wijsvingers gescheiden, en eventueele bloed-
vaten naar onderen geschoven. De toegang tot den uitwen-
digen liesring is nu vrij, en nadat ik mijn hand bevochtigd
heb met een steriele, physiologische keukenzoutoplossing, de
eenige oplossing welke zich tegenover de weefsels indilferent
verhoudt, boor ik mij met de beide voorste vingers van de
toegespitste hand al draaiende een weg door het lieskanaal,
of liever door het losse bindweefsel dat den musculus
obliquus internus met het ligamentum
Poupartii verbindt.
Om een ontijdig doorboren van het lieskanaal t,e voorkomen,
houdt men den uitwendigen darmbeenshoek in het oog; dit
is ons oriëntatiepunt? in die richting schuift men de hand
verder. Wanneer men ongeveer 10 cM. in het lieskanaal
is gedrongen, dan voelt men in de diepte duidelijk den
buikwand, men herkent den achtersten rand van de kleine
schuine buikspier, en daarachter los bindweefsel.
Degive,
Fröhner en Hendrickx nemen hier, door dat bindweefsel,
hun weg naar de buikholte; met
Bang en Möller prefereer
ik de perforatie van de kleine schuine buikspier aan den
binnensten wand van het lieskanaal. Terecht zegt
Möller,
dat op deze wijze een „Knopflochwunde" ontstaat, welke
zich spoedig door de retractie van de spiervezelen weer
achter ons sluit en het gevaar voor eventratie vermindert.
Met een krachtigen stoot gedurende een inspiratie van het
paard (de buikwand is dan het meest gespannen) boort men
de beide voorste vingers door den buikwand en zoo in de
buikholte. Het doorstooten moet snel en met kracht ge-
schieden, om het peritoneum niet verder dan noodig is van
zijn onderliggende lagen te scheiden.

-ocr page 245-

Nu begint het moeilijkste gedeelte van de operatie, het
opzoeken van den testikel, wat vooral deu beginner de
meeste zorgen baart. Geduld en kalmte zijn hier twee fac-
toren, welke niet gemist kunnen worden om de operatie
met succes te termineeren. Men houde daarbij de bemoe-
digende gedachte bij zich, dat de testikel altijd te vinden
is, zoo niet met de vingers alleen, dan toch zeker met de
geheele hand. Wordt men vermoeid, dan neemt men be-
hoorlijk den tijd om te rusten, maar men trekke de hand
niet uit de wond terug, ten einde met het herhaald insteken
geen gevaar voor infectie te scheppen. Bij het zoeken naar den
testikel wordt door alle operateurs eenstemmig aangeraden
niet naar den bal te zoeken, welke met een faeces-houdende
darmlis kan worden verward, maar naar de zaadstreng of
naar den meestal zeer langen staart van den bijbal. In
cirkelvormige beweging draait men de voorste vingers om
de perforatieplaats door de buikholte, en meestal gelukt het
hier het verlangde te vinden. Het gaat er mede als met de
neurectomie: verzet van het paard is een bewijs dat men
op den goeden weg is.
Jensen en Petersen hebben reeds
opgemerkt, dat men de verschillende organen in den buik, de
darmen, het net, enz. kan aanraken, zonder dat het paard zich
verzet; bij het. aanraken van den testikel of den zaadleider
echter wordt het paard, zelfs in narcose, onrustig. Krijgt men
de zaadstreng tusschen de vingers, dan trekt men haar lang-
zaam in het lieskanaal, waarmede de bal van zelf naar
buiten volgt. Kan men op de aangegeven wijze niets vinden,
dan wordt de opening in den buikwand vergroot en gaat
men met de geheele hand de buikholte in.

Ik herinner mij nog zeer goed, hoe ik bij een van mijn
eerste cryptorchied-operaties — waarbij ik, ik wil het gulweg
bekennen, vrij erg geagiteerd was — met de geheele hand
in de buikholte drong, en van de blaas naar het diaphragma
en van het diaphragma naar de blaas heen en weer ging, om

-ocr page 246-

eindelijk een kleinen testikel te vinden, welke met den buik-
wand, op de hoogte van den inwendigen liesring, was ver-
groeid. Indien men niet spoedig den bal vindt, dan is het
verstandig onmiddellijk de blaas op te zoeken en daarmede
het vas deferens, dat men vervolgt totdat men van zelf
aan den bal komt. Heeft men zoo op de eene of andere

wijze den testikel in het lies-
kanaal gebracht, dan volgt verder
de gewone castratie, welke ik
steeds door middel van torsie
heb volbracht. Van het onder-
binden maak ik geen gebruik
om niet onnoodig een corpus
alienum in de buikholte achter
te laten, en daarmede het ge-
vaar voor een implantatie-in-
fectie of een zaadstrengfistel te
scheppen. Als pince fixe heb
ik de
Renault\'sche tang, welke
alle goede eigenschappen mist
die men aan een dergelijk
instrument moet stellen, terzijde
gelegd en heb ik mij een tang
laten maken, welke mij in het
bijzonder bij de gewone castra-
ties een zeer bruikbaar instru-
ment bleek te zijn, en veel

Castreertang, pince fixe, 1/3 van overeenkomst heeft met een
de ware grootte. -n ✓ > i . . Tn ,

Fean sche arterietang. Ik hoop
aan het eind van mijn voordracht gelegenheid te hebben,
u met dit instrument kennis te doen maken.

Mocht de zaadstreng te kort zijn, zoodat de testikel
moeilijk of niet door torsie of onderbinding te verwijderen
is, dan kan met succes gebruik worden gemaakt van den

-ocr page 247-

ecraseur. Een haakpincet wordt gesloten ingebracht tot
boven den bal, daarna geopend, in het dikste gedeelte
van den testikel aangezet en de arreteerinrichting gesloten.
L)e ketting van den ecraseur wordt over het pincet op de
zaadstreng geschoven en de ecraseur langzaam aangedraaid.
Ts men bevreesd, dat bloeding op deze wijze niet geheel
te vermijden is, dan zou men te werk kunnen gaan zooals
door
Degjve indertijd bij de operatie voor de zaadstrengfistel
is aangegeven, namelijk de zoogenaamde torsion bornée
in toepassing brengen, dat wil zeggen als de ecraseur bijna de
zaadstreng heeft doorsneden, draait men den testikel en daar-
mede de zaadstreng onder den ecraseur een- a tweemaal om,
waarna de ecraseur verder zijn werk voltooit. Het is vooral
zaak in dit geval, waar men zijn werk niet kan overzien,
doch alles op het gevoel gaat, te zorgen, dat de geheele
testikel wordt verwijderd en de ketting op de zaadstreng
en niet op den bal wordt aangelegd.
Henurickx beschrijft
een geval waarbij een klophengst na de operatie een zeer
bruikbaar paard werd. Langzamerhand keerden echter zijn
ondeugden en zijn sterk opgewekte geslachtsdrift terug, en
toen
Hendrickx hiervoor in consult werd geroepen, consta-
teerde hij, dat de bal voor drie vierde was verwijderd.
Toen hij de operatie voltooide, bleef het paard in het ver-
volg goed zijn diensten verrichten. Mocht het opzoeken
van den testikel op de aangegeven wijze niet gelukken, dan
kan men met de andere hand in het rectum gaan en vandaar
het opzoeken bevorderen. Het behoeft geen betoog, dat de
hand waarmede geëxploreerd is, eerst krachtig ontsmet dient
te worden, voordat zij de operatie verder helpt beëindigen.
Ik heb nog altijd zonder exploratie mijn doel kunnen be-
reiken, maar voor het geval dat dit noodig mocht blijken, heb
ik steeds gesteriliseerde handschoenen bij mij, om ze, nadat
de handen eerst flink zijn gedesinfecteerd, aan te trekken, al
zou ik daarmede kans loopen de hilariteit van de omstanders

-ocr page 248-

op te wekken. Het is in elk geval beter de menschel) nu te
laten lachen, dan ze later te doen weenen. Hoewel de
experimenten hebben geleerd, dat de bacteriën spoedig dooi-
de garen handschoenen heendringen, duurt de operatie toch
maar zoo kort, dat van dien kant geen infectie te vreezen
is; gummi handschoenen, welke overigens te verkiezen zouden
zijn, hebben door hun gladheid in de chirurgie niet voldaan.

Soms treft men in het lieskanaal den testikel aan, waar-
door de operatie natuurlijk belangrijk wordt vereenvoudigd.
In zulke gevallen tracht men den processus vaginalis zoo
ver mogelijk naar den uitwendigen liesring toe te trekken;
men maakt er dan stomp of scherp een opening in en drukt
door die opening den testikel naar buiten.

Door Degive is het eerst gewezen op hydrocele van
de zaadstreng, welke anomalie het naar buiten brengen
van den testikel niet weinig kan bemoeielijken.
Degive raadt
aan met den nagel de hydrocele te openen en den inhoud
in de buikholte te laten loopen, waarna de bal gemakkelijk
te verwijderen is.
Möller, die eveneens een dergelijken
testikel ontmoette, meende eerst met de blaas te doen te
hebben. Toen hij deze evenwel in haar normale ligging
vond, begreep hij, dat het een gedegenereerde bal was, bracht
dien naar buiten en kon uit de cyste 500 gram serum tappen.

Wanneer ik mij overtuigd heb dat de stomp van de
zaadstreng niet meer bloedt, dan wordt de huid met een ge-
wone knoophechting (geen doorloopende) gesloten en worden
tot slot de wondranden en hun omgeving met een 5°/o
bacillolzalf ingewreven. Aan dit inwrijven met een antisep-
tische zalf hecht ik groote waarde. Van ruim 300 gewone
castraties verloor ik drie paarden: twee aan tetanus, één
aan maligne oedeem. Zij dateeren nog uit den tijd, toen ik
de fout beging om het scrotum met groote hoeveelheden
carbol- of sublimaatwater na te spoelen en geen zalf appli-
ceerde. Na dien tijd heb ik nimmer meer nagespoeld en van

-ocr page 249-

dergelijke zalven gebruik gemaakt, welke als het ware een
tangle foot vormen voor de lagere organismen, die in deze
omgeving terecht mochten komen. De zalf vervangt het ver-
band, want, in tegenstelling met
Möller, bleek het mij
altijd onmogelijk om daar ter plaatse een verband goed be-
vestigd te houden. Het spreekt van zelf, dat de stand of
box krachtig gereinigd en ontsmet is, waarna een 20 cM.
hooge zandlaag wordt aangebracht, welke, door drenking met
creolinewater, niet kan stuiven en daardoor de wond ver-
ontreinigen. Het paard wordt van achteren hooger geplaatst
en gedurende de eerste dagen opgebonden, zoodat het niet
kan gaan liggen ; het wordt op diëet gesteld, terwijl zijn tempe-
ratuur geregeld wordt genoteerd. Faeces en urine worden na-
tuurlijk herhaaldelijk verwijderd, terwijl de staart reeds vooraf
gevlochten en naar voren aan een borstsingel bevestigd is.
Treedt zwelling of ettering op, dan wordt de hechting, welke
zich op de laagste plaats bevindt, verwijderd en de wond
volgens algemeene regelen behandeld. Onvoorziene omstan-
digheden buitengesloten, is het paard gewoonlijk na verloop
van veertien dagen weder voor den arbeid geschikt.

Er is weinig, mijne heeren, wat de reputatie van den vee-
arts in de oogen van zijn cliënten zoo zeer kan verheffen,
er is niets wat hem een grooter vermaardheid kan doen
verwerven, geen grooter roep over zijn kunde kan doen uit-
gaan dan een goed geslaagde cryptorchied-operatie, speciaal
in die streken, waar de akkerbouw op den voorgrond treedt
en onze praxis dus voor een groot deel een paarden-praktijk
is. Want ook de leek weet, hoe gevaarlijk het is de buik-
holte bij het paard te openen, hij weet bij overlevering, dat
deze operatie door empirici vroeger herhaaldelijk beproefd,
bijna immer met den dood van het dier betaald werd. En
al kan hij zich omtrent dat alles niet wetenschappelijk ver-
antwoorden, wij hebben steeds voor hem te bedenken, dat

-ocr page 250-

al die operaties, welke bij het paard gepaard gaan met de
opening van het cavum peritoneale, tot de meest ingrij-
pende uit onze chirurgie behooren, omdat het peritoneum
van dezen viervoeter, meer dan van eenige andere dier-
soort, aan de lagere organismen een voedingsbodem bij
uitnemendheid schijnt te bieden. Het heeft mij dan ook
altijd verwonderd, waarom deze operatie in onze kringen
zoo weinig wordt beoefend, te meer waar het bovendien een
arbeid geldt, welken men gaarne hoog honoreert. Wie zich
op het castreeren van klophengsten wenscht toe te leggen,
volge den weg, dien ik heb ingeslagen: hij castreere eerst
een groot aantal normale hengsten. Niet alleen, omdat hij
dan herhaaldelijk gelegenheid heeft met den locus operandi
van nabij kennis te maken, maar vooral omdat het bij
enterhengsten telkens geschiedt, dat de testikel zich nog in
het onderste gedeelte van het lieskanaal bevindt en de weg
naar de peritoneaalholte zich aldus van zelf wijst. Ik heb
niet geaarzeld, toen ik eenmaal mijn naam als castreerder
gevestigd zag, bij de castratie van oudere hengsten met de
hand een verkenningstocht in het lieskanaal te maken. Een
beroemd Nederlandsch chirurg heeft immers eens gezegd,
dat een operateur over een behoorlijke dosis ,,durf" moet be-
schikken, dat hij niet moet aarzelen in te grijpen, .... en,
zou ik er bij willen voegen, zelfvertrouwen moet hebben,
gebaseerd op zijn kennis en getrouw aan zijn devies: cito
tuto et jucunde.

De castratie der cryptorchiden eischt eenige vaardigheid,
een pijnlijk in acht nemen van anti- en aseptiek, een helder
inzicht in de ontwikkelingsgeschiedenis, terwijl een grondige
anatomische kennis een conditio sine qua non is.

De veeartsenijkunde is in de beide laatste decennia met
reuzenschreden vooruitgegaan, ik behoef tegen over uw ver-
gadering, die zoovele waardige vertegenwoordigers van onze
wetenschap telt, hier niet over uit te wijden. In al haar

-ocr page 251-

onderdeden heeft die vooruitgang zich doen gevoelen,
niet het minst in onze chirurgie, waar wij van de onder-
zoekingen van
Lister, van Pasteur en van zoovele anderen
een ruim gebruik en een nuttige toepassing hebben gemaakt.

Wij behoeven dan ook niet te eindigen met de ont-
moedigende woorden, waarmede
Hering, 27 jaar geleden,
de beschrijving van zijn cryptorchiden-operatie besloot: „Es
scheint jedoch meist zweckmässiger solche Thiere uncastrirt
zu benutzen."

GERAADPLEEGDE LITERATUUR.

Bayer J., Operationslehre.

Bayer J., Lehrbuch der Veterinär-Chirurgie.

Bonnet R., Grundriss der Entwicklungsgeschichte der Haussäugnthiere.

Bennet Mili.s Allen, The embryonic development of the ovary and testis
of the mammals : The american journal of anatomy,
volume III, n°. 2
(1904.)

Degive, De la castration des animaux cryptorchides. Annales de med. vci. 1875.

Ellenberger und Baum, Handbuch der vergleichenden Anatomie der Haus-
tiere,
1906.

Fhöhner E., Compendium der speciellen Chirurgie für Tierärzte, 1898.

Fürbringeb, Untersuchungen und Vorschriften über die Desinfection der
Hände des Ärzten.
\\Viesbadon 1888.

Fübbringer und Freyhan, Neue Untersuchungen über die Desinfection der
Hände. Deutsche med. Wochenschrift
1897. n°. 6.

Günther, Deutsche thier ärztliche Wochenschrift, 1894. Neue methode von der
untern Bauchwand aus.

Hendrickx, Handbuch der tierärztliche Chirurgie und Geburtshilfe, III
Band, II Theil, 3 Lieferung.

Hebing, Operationslehre für Tierärzte.

Imminger, Zur Castration der Kryptorcliiden. Zeitschrift für Tiermedizin,
siebenter Band, zweites Heft.

Imminger, Zur Castration der Kryptorchiden. Zeitschrift für Tiermedizin,
zehnter Band, fünftes Heft.

Lanz Prof. Otto, Het streven naar volmaakte asepsis. Haarlem, de Erven
F. Bohn 1904.

Mauri, La castration des chevaux cryptorchides. Paris 1891.

Miculicz, Die Desinfection der Haut und Hände mittels Seifenspiritus.
Deutsche Med. W.
1899, n°. 24.

Möller, Zur Kastration der Cryptorchiden. Monatshefte für prakt. Thier-
heilkunde,
Bd. I, S. 395, 1890.

Möller, Lehrbuch der Chirurgie für Tierärzte.

-ocr page 252-

Martin Dr. P., Lehrbuch der Anatomie der Haustiere.

Nielsen L., Ueber die Castration von Spitzhengsten. Deutsche Zeitschrift
für Thiermedizin und vergleichende Pathologie,
1884.

Nielsen Marius, Histologische Untersuchungen über retinirte Hoden beim
Klopfhengst. Monatshefte für praktische Tierheilkunde,
XVII Band,
9/10 Heft.

Petersen, Perl. t. Wochenschrift 1895. Zur Castration der Kryptorchiden.

Polak J. H., De ontsmetting der snijdende chirurgische instrumenten met
zeepspiritus.
Amsterdam, H. Eisbndrath 1900.

INFECTIEUSE CEREBRO-SPINA ALMENINGIT1S,

door

Dr. H. J. VAN DER SCHROEPP.

Gedurende een tweetal maanden, in den overgang van
den grooten regen- tot den grooten drogen tijd, werden door
mij een 15-tal gevallen van cerebro-spinaalmeningitis bij
paarden waargenomen. Vooral jonge dieren werden aan-
getast. Van de 15 zieke dieren stierven er 8; de overige
genazen zonder stoornissen na te laten, met uitzondering
van een veulen, dat blind bleef en verschijnselen van chro-
nisch en hydrocephalus internus vertoonde.

De ziekte droeg een zuiver enzoötisch karakter; zij heerschte
op het z. g. terrein der Hollandsche boeren, een strook zand
ten westen van Paramaribo gelegen, waar hoofdzakelijk vee-
teelt wordt gedreven door afstammelingen van Hollandsche
kolonisten en voorts door Creolen en Britsch-Indiërs.

Op mijn advies werden geen paarden in die streek toe-
gelaten, noch mochten paarden van besmette plaatsen binnen
het verkeer worden geduld.

De verschijnselen waren zeer verschillend; met uitzondering
van één dier verliep de ziekte bij alle koortsloos.

Het ziektebeeld was voor het meerendeel der gevallen
het navolgende:

Het paard, dat rustig in de savannah loopt te grazen,

-ocr page 253-

wordt onrustig en begint korten tijd daarna te draaien
(manegebewegingen). Bij virulent optreden volgt spoedig
parese van de achterhand, daarna van de voorhand en het
dier valt. Meestal staat het dan niet meer op, ligt onrustig
te krabben en krijgt krampaanvallen, welke het dier over
het geheele lichaam doen schudden en trillen. In den regel
heeft daarbij gelijktijdig opisthotonus, maar nog meer pleuro-
thotonus plaats. Den 2den dag volgt bulbairparalyse en spoedig
treedt de dood in.

Een andere vorm waaronder deze ziekte zich deed kennen,
was die, waarbij het dier, zonder uiterlijk ziek te schijnen,
gaat liggen en spoedig slaapt. Deze slaap blijft feitelijk aan-
houden tot de dood volgt. Geen onrust, geen krampen;
slechts sopor is waar te nemen.

De lichte vorm is die, waarbij het dier manegebewe-
gingen maakt, zwak op de beenen is, bij voortbewegen
slingert, doch niet valt. Den 5dc" of 6den dag volgt dan
meestal herstel; het langst houdt de bulbairparalyse aan,
vooral de lipverlamrmng. Het dier moet worden gevoed
met gemakkelijk te kauwen voedsel, dat in den mond wordt
gebracht. S

Bij alle dieren was de pols zwak en verlangzaamd, met
uitzondering van één, dat tevens hooge koorts had.

Het post-mortaal onderzoek leverde weinig resultaten op. De
hersenen vertoonden een geprononceerde basillairmeningitis,
met weinig exsudaat. Op enkele plaatsen van de dura mater
kwamen ontstoken plaatsen voor met fibrine-afzetting. Sereus-
haemorrhagische vloeistof vond ik slechts éénmaal tusschen
dura en pia mater van het verlengde merg.

Jammer is het, dat geen nauwkeurig pathologisch-anato-
misch onderzoek heeft plaats gevonden. Slechts bij drie
gevallen werd ik in\' de gelegenheid gesteld de hersenen te
onderzoeken. Gebrek aan medewerking van de zijde der
veehouders eensdeels en de minder gunstige omstandigheden

-ocr page 254-

(onderzoek op een open savannah in onze tropische zon is
geen gemakkelijke taak), nog gepaard met een hoogst ge-
brekkig instrumentarium (handbijl, pincet en scalpel), hebben
minder aan het licht gebracht dan de sectie-tafel zou getoond
hebben.

Paramaribo, 9 October 190G.

Korte mededeelingen en referaten.

Onderzoekingen omtrent de pathogenese yan kwade-droes. —

Prof. Hutyra deelt in de Zeitschrijt für Tiermedizin, elfter Band,
erstes Heft
1907, zijn experimenten over dit onderwerp mede iu
een artikel van 62 bladzijden, met 14 atbeeldingen in den tekst
en 1 uitslaande plaat. Hij komt tot de volgende resultaten.

Door het voederen van kwade-droes-vinis kan men deze ziekte
gemakkelijk doen ontstaan.

De intestinale infectie met geringe hoeveelheden virus heeft
onmiddellijk een algemeene bloedinfectie en, in aansluiting daar-
mede, een localisatie van het proces op de long, als het hiertoe
bijzonder gedisponeerde orgaan, resp. primairen long-kwade-droes,
ten gevolge. Het met den lymphstroom in den bloedsomloop
der longen geraakte virus veroorzaakt hier eerst een infiltratie
met kleine cellen van de vaatwanden en van het perivasculaire
bindweefsel, waardoor in het peribronchiale bindweefsel tuberkel-
achtige, grauw doorschijnende granulatieknobbeltjes, echter in
het alveolaire longweefsel hepatisatieknobbeltjes ontstaan. Iu het
verdere beloop treedt het catarrhaal-pneumonisch karakter van
het proces steeds meer op den voorgrond, terwijl in de bloed-
vaten, waarvan de wanden met kleine cellen zijn geïnfiltreerd,
gelijktijdig thrombevorming plaats vindt.

Inhalatie van met kwade-droes-bacillen bezwangerde lucht heeft
gewoonlijk eerst slechts een acute ziekte van de onderste gedeel-
ten der neusholten ten gevolge, waarbij zich later langs meta-
statischen weg een ziekte der longen kan voegen. Infectie van
de trachea uit veroorzaakt in de longen gedissemineerde kwade-
droes-haarden van catarrhaal-pneumonisch karakter.

De natuurlijke infectie geschiedt gewoonlijk van de digestie-

-ocr page 255-

organen uit, terwijl de besmetting van de luchtwegen uit, door
inhalatie van het virus, onder natuurlijke omstandigheden nau-
welijks in aanmerking komt.

De neus-kwade-droes sluit zich, evenals de huid-kwade-droes,
meestal als secundair proces aan bij de primaire ziekte van
inwendige organen, vooral van de longen.

Algemeene acute ziekte met remitteerende of intermitteerende
koorts wekt, onder omstandigheden dat de mogelijkheid eener
kwade-droes-infectie bestaat, het vermoeden op dat een infectie
heeft plaats gevonden, vooral wanneer intusschen ook tijdelijk
sereuse neusuitvloeiing met lichte zwelling der keelgangswater-
vatsklieren wordt waargenomen. W. C. S.

Militaire-veterinaire dienst in Nederlandsch-Indië gedurende
1904.
— Aan het «Statistisch overzicht der behandelde zieken en der
behandelde zieke paarden en muildieren van het Neder la n dsch - Indisch
leger over het jaar
1904» is het volgende ontleend.

De sterkte in de verschillende garnizoenen aan paarden en
muildieren was als volgt1\': Batavia en Meester Cornelis 618
(C. 128, A. 140, O. 190, M.T. 1602>), Banjoe Biroe en Willem
I 420 (A. 372, M. 18, O. 30), Salatiga 483 (C. 369, A. 33,
M. 26, O. 55), Koeta Radja 279 (C. 64, A. 2, M. 3, O. 40,
M.T. 170), Padalarang met inbegrip van Tjimahi en Batoe Djad-
jar 445 (A. 37, M. 25, O. 30, R.D. 353).

De geheele sterkte bedroeg dus 2245 dieren, over de verschil-
lende wapens als volgt verdeeld: cavalerie 561, artillerie 584
paarden en 72 muildieren, ofïicierspaarden 345, militaire trans-
porttrein 330, remonte-paarden 353.

Hiervan kwamen in behandeling 5941, dat is 264 pet. (C.
1529, A. 2096, M. 298, O. 427, M.T. 705, R.D. 888),
herstelden
5367, dat is 90.3 pet. (C. 1352, A. 1876, M. 283, O. 384,
M.T. 625, R.D. 847), zijn
gestorven 38, dat is 0,6 pet. (C. 10,
A. 8, M. 1, O. 4, M.T. 5, R D. 12), werden
afgemaakt 92, dat

1 ) Door ziekte en overlijden van den eerstaanwezend paardenarts te
Soerabaia is met het garnizoen aldaar geen rekening gehouden.

2 ) C. = cavaleriepaarden, A. artilleriepaarden, M. = muildieren, O. =
offleierspaarden, M.T. = paarden van den militairen transporttrein, R.D. =
paarden van het remonte-depót.

-ocr page 256-

is 1,5 pet. (C. 12, A. 32, M. 1, 0. 2, M.T. 44, R.D. 1), zijn
op reform gesteld 163, dat is 2,8 pet. (C. 76, A. 51, M. 3, 0.
16, M.T. 17) en
bleven in behandeling 281, dat is 4,8 pet. (C.
79, A. 129, M. 10, 0. 21, M.T. 14, R.D. 28). Het totale
verlies bedraagt dus 293, zijnde 13 pet. der geheele sterkte.

Als redenen van overlijden zija aangegeven: coryza contagiosa
equoruin (R.D. 8), malleus (M.T. 1), tetanus (C. 1), overige
infectieziekten1\' (C. 1), anaemia (M.T. 1), neuroparalysis (0. 1),
laryngitis (A. 1), congestio pulmonum (A. 2), pneumonia (A. 1),
overige ziekten van bart en vaatstelsel (C. 2), gastro-enteritis
acuta (C. 1, A. 1, R.D. 4), gastro-enteritis chronica (A. 1, 0.1),
enteralgia (C. 2), helminthiasis (C. 1), pododermatitis rheutna-
tica (O, 1), fractura (C. 1, A. 1), marasmus (M.T. 1), hernia
(C. 1, 0.1), defatigatio (A. 1) en submersio (M. 1),

Om de volgende redenen werden dieren afgemaakt: malleus
(C. 7, A. 28, M. 1, O. 1, M.T. 42), farcinosis saccharomycotica
(C. 1), tetanus (O. 1), surra (C. 2, A. 1, M.T. 1), ectropium
(M.T. 1), fractura (C. 2, A, 1), rachitis (R.D. 1) en vulnera (A. 2).

De op reformstelling had plaats voor: anaemie (M.T. 1), neu-
roparalysis (M.T. 1), morbus mentis (C. 2, M.T. 2), overige
ziekten van het zenuwstelsel (A. 9, M. 1), vitia valvularum
(C. 1, A. 1), overige ziekten van hart en vaatstelsel (0. 1),
morbi dentium (C. 2), gastro-enteritis chronica (M.T. 2), epidi-
dymitis et orchitis (M.T. 1), irido-chorioiditis chronica (A. 1),
eczema (A. 1, M.T. 1), pododermatitis haemorrhagica (A. 2), idem
parencliymatosa (M.T. 1), idem rheumatica (C. 2), overige ziekten
van den hoef (C. 1), luxatio (C. 1), distorsio (C. 1, A. 1), tendo-
vaginitis (C. 1, 0. 2), arthritis et periarthritis (G. 11, A. 3,
O. 2, M.T. 2), ostitis et periostitis (A. 1), bursitis et parabur-
sitis olecrani (A. 1), myositis rheumatica (C. 1), overige ziekten
der beenderen, gewrichten en spieren (C. 37, A. 3, M. 1, 0. 9),
marasmus (C. 13, A. 6, M.T. 6), vulnera (A. 1), debilitas (C. 1,
A. 20, M. 1), karakter-gebreken (C. 2, A. 1, O. 2).

De verliezen waren, niettegenstaande zooveel paarden werden
afgemaakt, geringer dan in het voorgaand jaar (deel XXX11,
blz. 364).

!) Onder overige worden liier en verder verstaan ziekten niet met name
gonoemd in de uitvoerige lijsten.

-ocr page 257-

Te Padalarang werden nagenoeg alle remonte-paarden door
goedaardige-droes aangetast. Proeven met anti-steptococcenserum
(Spronck) en met gurmine leverden bij zware gevallen geen vol-
doende resultaten op.

Malleus (80 gevallen) kwam het meest voor te Weltevreden (69).

Gedurende zes maanden werd bij alle paarden om de 14 dagen
2 a 3 dagen achtereen ochtend- en avond-temperatuur opgeno-
men ; de dieren met verhoogde temperatuur werden geïsoleerd
en de door hen ingenomen standplaatsen, de harnachementen en
tuigdeelen ontsmet. De oorzaak van de groote verbreiding was de
aankoop van paarden welke reeds in meerdere of mindere mate aan
malleus leden (10 pet.), doch zóó, dat bij de meeste nog geen
clinische verschijnselen voor den dag traden. (Zie omtrent be-
strijding der ziekte deel XXXIII, bldz. 169.)

Door 5 paardenartsen werden 38 operaties verricht: 4 oog-
operaties, 2 trepanaties,
1 tandoperatie, 17 operaties aan de
geslachtswerktuigen, 2 herniotomieën en 12 operaties aan romp
en extremiteiten. Deze zijn alle meer of minder uitvoerig be-
schreven. v. E.

De paardenstapel in Indië.— De bladen, door de laatste mail
aangebracht, geven bijzondere aandacht aan den paardenstapel in
Indië. Naast de aanwijzing van de commissie, die in deze maand
naar Australië vertrekt om paarden voor het remonte-depót te
Padalarang aan te koopen, wordt melding gemaakt van een cir-
culaire van den directeur van het departement van landbouw,
gericht tot de hoofden van gewestelijk bestuur. De directeur
vraagt daarin hun meening over een nieuw plan tot bevordering
van het castreeren van voor de voortplanting minder geschikte
hengsten.

De tot heden aangewende middelen, het verbod op het losloopen
van hengsten, het beloonen van castratie en overreding van de
inlandsche ambtenaren, hebben, zegt prof.
Tbeub, weinig of geen
succes tengevolge gehad. Men meent thans tot een toestand van
doeltreffende voortteling te kunnen geraken door een hooge be-
lasting te heffen van alle hengsten, welke niet uitsluitend worden
gebezigd voor de fokkerij onder goedkeuring van den veeartsenij-
ku\'ndigen dienst. Men denkt de belasting in te stellen op f25
per hengst voor Europeanen en vreemde Oosterlingen, en f 5

-ocr page 258-

voor inlanders. Nadrukkelijk wordt verklaard dat geenszins be-
doeld wordt een nieuwe bate voor den lande te scheppen, maar
slechts: op zoo krachtig mogelijke wijze de verbetering van den
vervallen paardenstapel te bevorderen. Deze belasting zal haar
doel treffen als zij geen cent opbrengt. Men speculeert op het
geldelijk belang van de bezitters van hengsten welke niet voor de
voortplanting zullen zijn goedgekeurd en daartoe ook niet uit-
sluitend worden bestemd; zij zullen zich aan de hooge belasting
kunnen onttrekken door hun hengsten te laten castreeren,
hetgeen met geringe kosten kan geschieden en zonder dat er eenig
physiek nadeel uit voortspruit voor de dieren zelf.

De Locomotief merkt te dier zake o.a. het volgende op:

Het paardenras is op Java zóózeer achteruit gegaan, dat men
het aantal voorhanden geschikte hengsten zéér laag moet stellen.
Dus zal men bij de keuring zeer manis moeten zijn en alzoo
een minimaal succes bereiken .. . tenzij het gouvernement overal
goede dekhengsten beschikbaar stelt. Het komt ons voor dat in het
algemeen de verbetering van vee- en paardenstapel niet krachtig
kan of mag worden aangepakt, zoo in het stelsel niet wordt
opgenomen het beschikbaar stellen van goede dekhengsten en
dekstieren met een miniem dekgeld. Anders gaat de stapel quan-
titatief nog sterker achteruit en stijgen de prijzen, een en ander
zeer ten nadeele van de bevolking.

Buitendien mag gevraagd worden of de veeartsenijkundige
dienst — er zijn in het geheel slechts 13 veeartsen op Java —
opgewassen is tegen de uitvoering van den bedoelden maatregel
die toch in de eerste plaats inhoudt: de keuring van alle daartoe
aangeboden jonge hengsten en het verleenen van hulp bij, ook
het toezicht houden op het castreeren van alle andere hengsten.

De paardenstapel van Java bedraagt ongeveer 350,000 stuks;
elk der 13 veeartsen krijgt dus het toezicht op hetgeen er met
27,000 paarden gebeurt voor zijn rekening.

Is dit doenlijk?

In het Soerab. Handelsblad komen mededeelingen voor over het
remonte-depót tePadalarang, welke, zooals de schrijver zelf opmerkt,
eerder betiteld hadden mogen worden „de stoeterij te Padalarang,"
want zij gelden niet zoozeer de remonte voor het leger, als wel
de nieuwe inrichting, die de bevolking van fokpaarden moet
voorzien. Wij ontleenen daaraan het een en ander.

-ocr page 259-

Gelijk bekend, werd bij haar stichting de stoeterij onder beheer
van het departement van landbouw gebracht, dat het dan ook
onderhoudt.

De practische bouw der stallen, waar de grootste zindelijkheid
heerscht, moet den paardenliefhebber zeker bekoren. Er staan
drie groote merriestallen, elk voor 20 paarden, die daar als prin-
sessen zijn geherbergd, één hengstenstal voor 8 paarden en vier
veulenstallen, elk voor ruim 20 veulens. Deze hebben de geheele
ruimte voor zich, want ze bewegen zich daar vrij en los. Bij
eiken stal zijn twee weiden, welke afwisselend worden gebruikt, en
elke weide heeft een hydrant. In het geheel bevindt zich in de
stoeterij een 130-tal paarden, jong en oud, meerendeels Sandel-
houts, overigens Australiërs, waarvan onlangs een factuurtje is
aangekomen. Doorloopend worden merries aangekocht. Ik zag
een Sandelhout-veulen van nog geen 2 jaar, dat een hoogte
mat van 1,345 M. — een zeldzaam ontwikkelde wasdom voor
dezen leeftijd.

Op een afgezonderd terrein zijn 14 stallen in paviljoen-systeem
gebouwd. Deze maken de ziekeninrichting uit, waar tevens de
cliniek wordt uitgeoefend. Elke stal, welke ruimte biedt voor 2
paarden, is voorzien van een waterleiding met kraan voor was-
sching en reiniging van wonden der patiënten. Verder zag ik
daar een dokterswoning, een apotheek en een operatie-lokaal.
Een militaire paardenarts staat aan het hoofd van dit paarden-
hospitaal.

Tot een goed onderhoud der paarden behoort in de eerste
plaats de voorziening van goed gras. Hieraan wordt groote zorg
besteed. De stoeterij heeft een eigen grascultuur. Behalve Ben-
gaalsch gras, wordt op speciaal daarvoor aangelegde velden op
het emplacement luzerne-klaver (medicago sativa) gekweekt. Deze
cultuur levert thans plm. 600 K.G. gras per dag op. De luzer-
ne-cultuur heeft een veelbelovende toekomst, ook voor de groen-
bemesting van theeondernemingen, aangezien deze plant, behoo-
rende tot de leguminosen (of vlinder-bloemigen), aan haar wortels
stikstofknolletjes heeft.

Sedert 1 Augustus jl. is aan de stoeterij verbonden een oplei-
dingsschool, thans tellende 12 leerlingen, voor hengstenhouders.
Het is van algemeene bekendheid, dat de Soendaneezen uit
onkunde van de gouvernementsdekhengsten soms een zonderling

-ocr page 260-

gebruik maken voor hun merries. Ten einde hierin een ver-
betering te brengen, is deze opleidingsschool in het leven geroepen.
De leerlingen volgen gedurende een jaar een cursus in de ele-
mentaire pathologie van het paard. Zij genieten een toelage van
acht gulden in de maand.

Na afloop van den cursus neemt de gouvernementsveearts hun
een examen af, waarna zij, gediplomeerd, zich als hengstenhouder
in een dessa vestigen op een traktement van f30, en onder
toezicht van den gouvernementsveearts de dekhengsten exploi-
teeren. Zopdoende is een oordeelkundig gebruik van hengsten
en merries gewaarborgd.

Eindelijk maakt de Sani. Post melding van een proef tot ver-
betering van het paardenras in de Bataklanden, waartoe de gou-
vernementsveearts C. S,
Jeronimus te Medan zou samenwerken
met den assistent-resident der Bataklanden. Genoemd blad schrijft:

Daartoe werd tot een negental kampongs van het landschap
Selima Kota in het Timoer-gebied het verzoek gericht, de beste
Batakhengsten naar Seriboe Dodok te brengen, ten einde het best
gevormde en te gelijk krachtigste exemplaar als dekhengst uitte
kiezen. Er verschenen in het geheel een zestigtal paarden en het
moet gezegd, dat de aanblik dezer dieren geen al te hoogen
dunk gaf van de qualiteiten van het ras in deze streek. Inder-
daad gaat het Bataksc\'ne paardenras er niet op vooruit, en dat
is niet te verwonderen als men verneemt op hoe ondoelmatige
wijze deze dieren over het algemeen behandeld worden en hoe voor
de voortplanting veelal die exemplaren worden uitgekozen, welke
om de een of andere reden «arbeitsunfähig» zijn geworden!
Ook het langdurig opsluiten der merries in bekrompen, vunzige
stallen zal niet veredelend werken op het ras. Het was dan
ook slechts mogelijk één enkel exemplaar uit het zestigtal te
kiezen, dat genoegzaam voldeed aan de eischen voor een goeden
dekhengst. Dit paard is nu aangekocht door de hoofden van de
Salima Kota voor een bedrag van $ 220, en te gelijk is het ver-
bod uitgevaardigd, om in dat gebied door andere hengsten dek-
king te doen plaats hebben, en wel op poene eener geldboete
van $ 12. De dekkings-prijs is voorloopig vastgesteld op $ 1,
terwijl voor ieder veulen, waarvan het vaderschap aan dezen
hengst moet worden toegeschreven, nog bovendien $ 2 te betalen is.

Wanneer deze proef naar wensch blijkt te slagen, zal zoo

-ocr page 261-

spoedig mogelijk getracht worden, ook voor andere streken iu
de Bataklanden vaste dekhengsten te verkrijgen. Aldus hoopt
men het ras der aardige, pittige Batakpaardjes voor een anders
stellig niet uitblijvende degeneratie te behoeden.

Niet onwaarschijnlijk is het ook dat later, mede door het
uitloven van prijzen voor de fraaiste veulens of op andere der-
gelijke wijze, gepoogd zal worden, tot de veredeling van het
paardenras bij te dragen. Van den assistent-resident C.
V. Westen-
beug
schijnt men in dit opzicht alle medewerking te verwachten,
en het valt te voorzieu dat ook den Batakschen hoofden de
voordeelen van een verstandige paardenteelt spoedig duidelijk
zullen worden.
 (N. Rt.. Ct., 8 Dec. 1906.)

Notulen der 47stQ algemeen e vergadering.

( Vervolg.)

Thans is aan de orde het:

O n t w er p-h u i sh o u d e 1 ij k reglement der Maatschappij
ter bevordering der Veeartsenijkunde
in Nederland.

Art. 1. De Maatschappij geeft aan liaar in art. 2 der Btatuton omschre-
ven werkplan uitvoering, onder moor, door do volgende middelen:

a. het houden van algemeene, bijzondere en afdeelingsvergaderingen, waar
onderwerpen uit de veeartsenijkunde of verwante wetonschappen worden
behandeld;

b. het uitgeven van oen tijdschrift als officieel orgaan der Maatschappij
en eventueel van andere periodiekon en rapporten;

c. het instandhouden en uitbreiden van eon voeartsenijkundige bibliotheek;

d. het zich in verbinding stellen met en het zenden van afgevaardigden
naar vergaderingen van binnen- en buitenlandsche genootschappen en con-
gressen van veeartsenijkunde en verwante wetenschappen.

De voorzitter: Dr. van der Plaats heeft voorgesteld het slot
van art. la te lezen als volgt: «waar onderwerpen, welke de
veeartsenijkunde, verwante wetenschappen of het veeartsenijkundig
onderwijs betreffen, worden behandeld.»

Dr. van der Plaats : Waar zoo even bij stemming is uitge-
maakt, dat bij wetenschap en kennis ook het onderwijs behoort,
zou men kunnen twijfelen of in het voorgestelde art. la ook het
onderwijs is inbegrepen.

-ocr page 262-

Het amendement wordt goedgekeurd.

Dr. de Jong stelt voor het slot van art. lb aldus te doen
luiden:...... «periodieken, en van rapporten;»

Dit amendement wordt eveneens goedgekeurd.

Aldus gewijzigd wordt het artikel aangenomen.

Art. 2. Yoor bijzondere onderwerpen kan de algemeene vergadering, op
voordracht van het hoofdbestuur, commissiën benoemen of een of meer
personen committeeren.

Dr. de Jong stelt voor uit dit artikel te doen vervallen de
woorden «op voordracht van het hoofdbestuur.»

Dit amendement (voorzien van de volgende toelichting: «Het
is noodig ook den leden het recht te geven een dergelijk voor-
stel te doen; zie punt 11 van de agenda van heden») wordt
aangenomen.

Art. 3. De commissiën, bedoeld bij art. 2, blijven zonder verplichte af-
troding der leden bestaan, totdat zij door de algemeene vergadering worden
ontbonden; de gecommitteerden blijven in functie, totdat zij door die ver-
gadering van hun taak worden ontheven.

In de hoedanigheid van adviseerend lichaam is de bevoegdheid der com-
missiën en der gecommitteerden beperkt tot het indienen aan het hoofd-
bostuur of aan de algemeene vergadering van zoodanige voorstellen als in
het belang van het betreffend onderwerp wenschelijk worden geacht; com-
missiën en gecommitteerden zijn verplicht te allen tijde aan het hoofdbestuur
do gewenschte inlichtingen te verstrekken en brengen jaarlijks vóór 1 Mei
aan het hoofdbestuur verslag uit omtrent hun werkzaamheden in het afge-
loopen jaar.

De voorzitter: Het hoofdbestuur stelt voor aan dit artikel een
derde lid toe te voegen, luidende:

«Deze bepalingen gelden niet voor de commissie van redactie
voor het tijdschrift van veeartsenijkunde, voor welke afzonderlijke
bepalingen zijn vastgesteld in de artikelen 38 tot en met 41
van dit reglement.»

De heer van der Sluijs: Zou de laatste zinsnede «in de
artikelen 38 tot en met 41 van dit reglement» niet kunnen
worden weggelaten ?

De voorzitter neemt dit sub-amendement over.

Daarop wordt de door bet hoofdbestuur voorgestelde derde
zinsnede, welke bij het woord «vastgesteld» sluit,
goedgekeurd.

Dr. van der Plaats: Het is niet de bedoeling, maar uit het
eerste lid van art. 3 zou men kunnen lezen, dat de gecomnfit-

-ocr page 263-

teerden niet kunnen bedanken. Daarom stel ik voor te lezen:
«de gecommitteerden blijven evenzoo in functie.»

Dit wordt goedgekeurd.

Dr. de Jong stelt voor in art. 3 in het 2de lid achter «geacht»
in te voegen: «tenzij de algemeene vergadering bepaalt, dat een
commissie of een gecommitteerde meerdere zelfstandigheid zal
genieten.»

De bedoeling is, zegt spreker, bet mogelijk te maken, dat de
algemeene vergadering beslist, dat een commissie onafhankelijk
van het hoofdbestuur wordt gemaakt. Het komt mij voor dat
zich gevallen kunnen voordoen, dat een commissie niet altijd
van het hoofdbestuur afhankelijk moet wezen; bijv. bij een of
andere zending zal een commissie dikwijls onafhankelijk van het
hoofdbestuur de belangen der Maatschappij te behartigen hebben,
terwijl toch de beslissing bij de algemeene vergadering blijft.

Er is trouwens een precedent. Wij hebben een commissie, die
van het hoofdbestuur niet afhankelijk is; het is de reorganisatie-
commissie. Daarover is indertijd zeer gediscussieerd, maar het is
ten slotte toch aangenomen.

In elk geval is het wenschelijk voorgekomen te trachten de
mogelijkheid in het reglement op te nemen.

Dr. Verhaat: De afdeeling Zuid-Holland wil ook bij andere
onderwerpen de commissie een beetje onafhankelijk laten en
niet alles in de algemeene vergadering gebracht zien.

De voorzitter: De zaak is, dat het «beetje onafhankelijkheid»
zoo rekbaar is. Het hoofdbestuur is van meening, dat de leiding
bij het hoofdbestuur dient te blijven en iedere commissie in zeer
lastige gevallen met het hoofdbestuur kan confereeren. De lei-
ding behoort in handen van het hoofdbestuur te blijven en de ver-
schillende commissiën behooren niet in staat te worden gesteld
eigenmachtig te handelen.

Dr. de Jokg: Het komt mij voor dat de wetgevende macht
geheel behoort te berusten bij de opperste leiding der wetgevende
macht. Het hoofdbestuur heeft niets te doen dan uit te voeren
de besluiten der algemeene vergadering. Er is geen gevaar
wanneer de beslissing over de zelfstandigheid der commissiën
aan de algemeene vergadering wordt overgelaten. Men kan zich
voorstellen, dat die zelfstandigheid voor bepaalde gevallen noodig
is. Als het reglement onveranderd voor geruimen tijd is vast-

-ocr page 264-

gesteld, zal het bezwaarlijk gaau eventueel zelfstandigheid te
verleenen.

De voorzitter: Ik zie toch wel een bezwaar. De opdrachten,
welke de commissiën krijgen, zijn niet altijd precies omschreven.
En dit is ook niet altijd mogelijk. Men kan niet altijd juist
beoordeelen, welke opdracht men aan de commissie moet geven.
Het is beproefd met de reorganisatie-commissie, welke toch in
elk geval een commissie van advies blijft.

Dr. van der Plaats : In art. 4 wordt gezegd dat de door de
algemeene vergadering of door het hoofdbestuur benoemde com-
missiën en gecommitteerden van de algemeene vergadering of
van het hoofdbestuur hun opdracht ontvangen. Mocht het dus
in zeer buitengewone gevallen noodig zijn, dan kan de algemeene
vergadering het uitdrukkelijk in de opdracht vermelden.

Dr. de Jong: Dat heb ik ook wel gezien, maar de bepaling
i3 niet voldoende. Bij art. 3 is het nu verboden. Maar overigens
ben ik het volkomen met den heer
Kroon eens. Ik wil aan den
regel niet tornen, maar bedoel de uitzonderingen, welke den regel
bevestigen. Een uitzonderingsbepaling dient opgenomen te worden.

De heer van der Sluijs: Ik zou willen voorstellen, dat de
commissiën door het hoofdbestuur gemachtigd kunnen worden
zelfstandig op te treden. Dan kunnen ze niets doen zonder het
hoofdbestuur.

De voorzitter: Wat u aan de algemeene vergadering wilt
onthouden, zou ik ook aan het hoofdbestuur niet willen geven.
Het is alleen de ingrijpende verandering, welke ons tegen het
voorstel van Dr.
de Jong doet zijn.

Dr. de Jong : Wanneer aan de commissie zelfstandigheid wordt
verleend, dan moet daarvoor worden uitgelokt een bijzonder be-
sluit van de algemeene vergadering. Ik kan mij niet voorstellen,
dat in zulk een geval lichtvaardig zal worden te werk gegaan.

Dr. Markus: Ik zie niet in, waarom een dergelgke uitzonde-
ringsbepaling noodig is. Ik kan mij niet vourstellen dat, wanneer
op een bepaald moment, voor een bepaalde handeling, voor het
sorteeren van een bepaald effect een groote onafhankelijkheid
noodig is, het hoofdbestuur remmend zou ingrijpen, tenzij uit
deze onafhankelijkheid nadeelige gevolgen zouden kunnen ont-
staan. Is dit het geval, dan is het juist goed dat het hoofdbe-
stuur of de algemeene vergadering steeds medezeggenschap heeft-

-ocr page 265-

Dr. de Jong: De quaestie wordt door u zeer bepaald gesteld.
Ik heb meer in het algemeen gesproken. Ik heb als voorbeeld
aangehaald een commissie, die met een zending belast is. Als de
Maatschappij eens een commissie belast met het bijwonen eener
begrafenis, dan zou, wanneer haar is opgedragen een krans neder
te leggen, doch de noodzakelijkheid blijkt een bloemstuk te geven,
eerst overleg met het hoofdbestuur noodig wezen in geval zij van
haar opdracht wilde afwijken. Dit is niet altijd van te voren te
zeggen. Ook kan de beaardiging te Petersburg zijn. Wanneer
de telegraaf gesloten is, zou contact met het hoofdbestuur on-
mogelijk wezen. De zelfstandigheid, aan de commissie te verleenen,
moet natuurlijk zoodanig in het reglement^ worden geregeld, dat
de commissies niet lichtvaardig zullen handelen. Buitendien kan
het hoofdbestuur door zijn praeadviezen de algemeene vergade-
ring op de hoogte brengen van het gewicht der zaak waarom
het gaat.-

Het voorstel van Dr. de Jong, hierna in stemming gebracht,
wordt
aangenomen met 57 tegen 51 stemmen en één in blanco.

Het gewijzigd art. 3 wordt vervolgens goedgekeurd.

Artt. 4 tot en met 8 worden zonder discussie goedgekeurd.

Art. 9. Wie gewoon of buitongowoon lid eener bijzondere afdeeling wensclit
te worden, meldt zich daartoe rechtstreeks of door tusschenkomst van een
der loden bij het bestuur dier afdeeling aan, dat hiervan, door middel van
het oproepingsbriefje voor de eerstvolgende afdeelingsvergadering, kennis
geeft aan do leden.

Do candidaat wordt geacht als lid te zijn aangenomon, indien in genoemde
vergadering de meerderheid van de uitgebrachte stemmen zich vóór de toe-
lating verklaart.

Indien de candidaat lid was van de algemeeno of van een bijzondere af-
deeling, wordt van zijn benoeming tot lid eener andere afdeeling door haar
secretaris kennis gegeven, in het eerste geval aan den secretaris van het
hoofdbestuur, in het tweede geval aan den secretaris der bijzondere afdee-
ling, welke het lid verliet. Zoodanige benoemingen gaan steeds in met het
maatschappelijk jaar.

De heer van dek Sluijs stelt voor in de derde alinea voor
«benoeming» te lezen «
aanneming,» omdat hier feitelijk geen be-
noeming geschiedt.

Deze wijziging\'wordt goedgekeurd.

Verder stelt de lieer van der Sluijs voor den laatsten zin van
alinea 3 te lezen: «Een zoodanige aanneming gaat steeds in met
het maatschappelijk jaar.»

-ocr page 266-

Ook deze wijziging wordt goedgekeurd.

Art. 10. Wie lid der algemeene at\'deeling wenscht te worden, meldt zich
daartoe bij het hoofdbestuur aan, dat zoo spoedig mogelijk, door minstens
drie zijner leden met meerderheid van stemmen hieromtrent een beslissing
neemt.

Gewone leden van bijzondere afdeelingen kunnen, met ingang van het
maatschappelijk jaar, overgaan tot de algemeene afdeeling door van hun
voornemen te doen blijken aan het bestuur hunner afdeeling en aan den
1"\' secretaris van het hoofdbestuur.

De heer van der Sluijs : «Noord-Holland» had voorgesteld
aan de eerste alinea toe te voegen: «behoudens nadere goed-
keuring van de algemeene vergadering.» Nu dit punt in de
statuten is geregeld, trekt de afdeeling dit amendement, in.

Het artikel wordt hierna onveranderd goedgekeurd.

Art. 11. Elke bijzondoro afdeeling richt haar bestuur naar eigen goed-
vinden in. De secretaris voert de briefwisseling met het hoofdbestuur en
zendt jaarlijks vóór 1 Januari oen ledenlijst en vóór 1 Mei een verslag om-
trent de werkzaamheden en den toestand der afdeeling gedurende het af-
geloopen jaar aan den 1"" secretaris; tevens doet hij dezen vóór 1 Januari
opgave van het lid, dat gedurende het volgend maatschappelijk jaar de af-
deeling zal vertegenwoordigen in de bijzondere vergadering, bedoeld by art.
19 der statuten.

De penningmeester treodt over geldzaken in rechtstreeksche briefwisseling
met het hoofdbestuur on zendt vóór 1 Mei do voor de gewone en buiten-
gewone loden der afdeeling verschuldigde jaarlijksche bijdragen aan den
penningmeester van het hoofdbestuur. Deze is bevoegd na dien datum over
gonoemde bijdragen te beschikken; de kosten hiervan komen dan voor reke-
ning der nalatige afdeeling.

Wanneer een afdeeling geheel in gebrokc blijft, geeft het hoofdbestuur daarvan
kennis aan de algemeene vergadering, welke de te nemen maatregelon bepaalt.

De heer van dkrSluus: «Noord-Holland* stelt voor in alinea 3,
achter «blijft,» met weglating der komma, te voegen: «te voldoen
aan de bepaling van de voorgaande alinea.»

Op dit amendement wordt niet ingegaan, alleen wordt uit de
derde alinea gelicht het woordje «geheel.» Zoo gewijzigd wordt
het artikel
goedgekeurd.

Art. 12. Elke bijzondere afdeeling en elk lid heeft het recht om voor-
stellen, welker behandeling binnen de grenzen van de werkzaamheden der
Maatschappij valt, aan de algemeene vergadering aan bieden. Zulke
voorstellen moeten, voorzien van een voldoende toelichting, vóór 1 April aan
het hoofdbestuur zijn ingediend, om op de eerstvolgende algemeene verga-
dering te kunnen worden behandeld.

Elke bijzondere afdeeling heeft de bevoegdheid een gewoon lid der Maat-

-ocr page 267-

schappij aan het hoofdbestuur op te geven, als zijnde haars inziens het
meest geschikt ter vervanging van het aan de beurt van aftreding zjjnde
lid van het hoofdbestuur of ter vervulling eener tusschentijds ontstane
vacature.

Deze opgaven worden, wat de periodieke aftreding betreft, in het pro-
gramma der algemeene vergadering vermeld, indien zij:

1°. vóór 1 Juni zijn ingezonden;

2°. vergezeld zijn van een schrijven van den secretaris der betreffende
afdeeling, waaruit nadrukkelijk blijkt, dat het afdeelingsbestnur zich heeft
overtuigd van de bereidwilligheid van het opgegeven lid tot het eventueel
aanvaarden van bovenbedoeld lidmaatschap van het hoofdbestuur.

De opgaven betreffende een tusschentijdsche vacature geschieden op ver-
zoek van het hoofdbestuur en moeten vóór den in dat verzoek genoemden
datum zijn ingekomen ; het sub 2 genoemd schrijven wordt ook in dit geval
vereischt.

Dr. de Jong stelt voor in dit artikel te lezen: «Elke bijzon-
dere afdeeling en ieder lid beeft,» enz. Het woord «ieder» lijkt
hem grammaticaal meer juist clan «elk.»

Deze redactie-wijziging wordt overgenomen.

Dr. de Jong: Nergens is gebleken dat bet hoofdbestuur het
recht heeft om ook voorstellen te doen. Het spreekt van zelf
dat ook het hoofdbestuur dit recht behoort te worden gegeven,
als het aan ieder lid wordt toegekend.

De voorzitter: Dit zou een art. 20a kunnen worden.

Dr. de Jong: Dan stel ik mijn voorstel uit tot art. 20a.

De heer Büchli : «Groningen-Drente» stelt voor in plaats van
1
April te lezen 15 Juni.

De voorzitter: Wij hebben het indienen van voorstellen be-
langrijk vervroegd. De datum van 1 April hebben we met een
bepaalde bedoeling gekozen en wel, opdat er voor de leden meer
tijd zou zijn de voorstellen te bestudeeren.

Bovendien zouden dan de afdeelingen amendementen kunnen
voorstellen, iets wat nu altijd met moeilijkheden gepaard gaat.

Het komt thans herhaaldelijk voor, dat een afgevaardigde een
amendement indient, terwijl de andere afgevaardigden hiervoor
geen mandaat hebben. De datum van 1 April kan bij serieuse
voorstellen geen bezwaar zijn. Zij kunnen dan in het tijdschrift
worden opgenomen. Er is vervolgens gelegenheid ze in de afdee-
lingen te bespreken en er amendementen op voor te stellen. Op
deze wijze zal het voorstel beter voorbereid in de vergadering komen.
Wij hebben de gelegenheid gelaten om later ingekomen voorstellen

-ocr page 268-

op de agenda te brengen. Dit is verder in het reglement geregeld.
Mij komt het voor dat de in art. 12 voorgestelde wijze van han-
delen leidt tot nog grondiger behandeling op de algemeene ver-
gadering.

De heer Büchli : Ik ga heelemaal niet mede met de opinie,
door den voorzitter uitgesproken. De wenschelijkheid om amende-
menten in te dienen, is al heel vaak door onze afdeeling betoogd
en niet zonder bijzondere reden. De Maatschappij bestaat grooten-
deels uit praktizeerende veeartsen; zij vormen de kern der Maat-
schappij, een groot deel dier leden mist elke toelage. Zij moe-
ten uit de praktijk halen wat zij kunnen. En nu is het voor die
menschen onmogelijk, in de maanden Februari, Maart en April te
vergaderen. De meest serieuse voorstellen mogen aan de orde zijn,
maar het allerserieust is hun eigen praktijk. De afdeeling «
Gro-
ningen—Drente
> toont met haar ledenlijst van 19 aan, dat de
zaken hahi; wel aangaan, maar de eigen nraktijk der leden gaat
voor. Wij hebben een ledenlijst van 19 medegebracht, maar uit
de ledenlijst van de vergadering van 1 April zou u kunnen zien,
dat er 3, 4, 5 leden present waren. Die vergadering was niet zoo
slecht bezocht, omdat de afdeeling niet serieus was, doch omdat
de leden onmogelijk konden komen. De amendementen kunnen
lang genoeg worden ingediend; wanneer de voorstellen vóór 15
Juni inkomen, dan is er, de algemeene vergadering houdende in
September, nog een tijd van 3 maanden. Van 15 Juni tot 15
Juli, een maand laug, heeft men dan den tijd voor het indienen
van amendementen. Het hoofdbestuur zal dan wel wat harder
moeten werken, doch dat doen de leden ook wel eens.

De voorzitter: Wanneer houdt de afdeeling «Groningen — Drente»
vergadering?

De heer Büchli: Onze eerste vergadering in het jaar is in Mei.
Dan komt de vergadering voor het programma der algemeene ver-
gadering en dan de vergadering, waarin verslag wordt uitgebracht.

De voorzitter: Het programma moet twee maanden vóór de
algemeene vergadering verzonden zijn. Wanneer de voorstellen
tot 15 Juni inkomen, zouden ze in het tijdschrift van 1 Juli
uiterst moeilijk meer opgenomen kunnen worden. Er moet toch
ook gelegenheid worden gegeven, de amendementen op het pro-
gramma te krijgen.

Dr. de Jong : zou het bezwaar niet gedeeltelijk te ondervangen

-ocr page 269-

zijn, wanneer we in de artt. 30 of 31 bepaalden dat liet hoofd-
bestuur het recht heeft, niet op het programma gebrachte voor-
stellen in spoedeischende gevallen te laten behandelen ?

De heer Büciili : ^enigermate, want hoe kunnen dan de af-
gevaardigden stemmen over een geheel nieuw voorstel ?

Dr. de Jong : De afgevaardigden moeten maar vragen om een
vrij mandaat.

De voorzitter: Het bezwaar blijft bestaan, dat het jammer zou
zijn als het voorstel niet in het tijdschrift kon worden opge-
nomen, zoodat daarover niet van gedachten kon worden gewisseld.
En dat kan heusch nist, wanneer het zoo laat binnenkomt. Dit
zou, om mijn persoonlijke meening te zeggen, niet aan de alge-
meene vergadering ten goede komen. Intusschen voelt de com-
missie het bezwaar en heeft ze de gelegenheid opengelaten.

De heer van der Sluijs: Ik zou willen vragen of aan het
bezwaar dat de amendementen op voorstellen niet op het pro-
gramma geplaatst kunnen worden, niet op een andere wijze
tegemoet kan worden gekomen. Wanneer het programma bekend
is en er zijn amendementen opgegeven, kan het hoofdbestuur
die dan niet aan het tijdschrift opzenden met verzoek ze te
plaatsen? De amendementen kunnen dan in een maand tijds
publiek gemaakt worden. Ik gevoel het bezwaar, dat de menschen
in de drukte der praktijk toch niet bij elkander te krijgen zijn.
Het is heel moeilijk de zaak behoorlijk te regelen, maar ik geef
toe, dat 1 April toch wel een beetje te fatale termijn is.

Dr. Markus: Het komt mij voor, dat de afdeeling haar huis-
houdelijk reglement kan wijzigen. Als ze in haar najaarsverga-
dering gelegenheid geeft om voorstellen te doen, dan is voor
zaken, waarbij geen haast is, alles gecoupeerd. Men wil toch niet
dat alle zaken in een week worden beslist. Mijns inziens zal het
geen moeilijkheden opleveren voorstellen, bijv. de organisatie der
Maatschappij betreffende, in de wintermaanden te overwegen. In
de wintermaanden kan dan het voorstel reeds bij het hoofdbe-
stuur zijn.

De lieer Büchli: Ik geloof dat het moeilijk gaan zal, reeds
in de Octobervergadering voorstellen te behandelen, daar deze toch
al zoo belangrijk is door het verslag der afgevaardigden.

Ik geloof dat het hier een quaestie van appreciatie is.

Laat ons stemmen.

-ocr page 270-

De heer Schimmel: Ik zou willen vragen of ook van andere
afdeelingen bezwaren zijn ingekomen? Of is het alleen maar van
Groningen-Drente ?

De heer van Altena : In cGelderland—Ooerijseh heeft de termijn
geen punt van bespreking uitgemaakt en die afdeeling bestaat
toch ook hoofdzakelijk uit praktizeerende veeartsen.

De voorzitter: Wordt het amendement Groningen—Drente
ondersteund ?

Het amendement Groningen —Drente wordt niet ondersteund.

Het artikel wordt daarna, met de redactiewijziging door Dr. de
Jong voorgesteld, goedgekeurd.

De artt. 13 en 14 worden zonder discussie goedgekeurd.

Art. 15. Elke byzondere afdeeling is bevoegd bij liet hoofdbestuur een
aanklacht tegen een lid der Maatschappy in te dienen; deze aanklacht be-
hoort grondig gemotiveerd on uitvoerig toegelicht te zyn en de handteeke-
ningen te dragen van minstens 2/3 van het aantal leden der botreffcnde
afdeeling.

Het hoofdbestuur ïb verplicht een voorloopig onderzoek in te stellen en
hoeft de bevoegdheid pogingen aan te wenden tot bemiddeling.

Na afloop van bedoeld onderzoek en eventueel na het falen van de po-
gingen tot bemiddeling, roept het hoofdbestuur de bijzondere vergadering
volgens art. 19 dor statuten bijeen, voor welke vergadering het partyen
uitnoodigt te verschijnen, met dien verstande, dat de ondérteekenaren van
de aanklacht uit hun midden één lid aanwyzen aan wien zij hun vertegen-
woordiging ter bijzondore vergadering opdragen.

Dit lid mag niet tevens zyn aangewezen ingevolge art. 34, 1ste alinea
van dit reglement.

De voorzitter brengt nu de aanklacht ter kennis der vergadering on deelt
de feiten mede welke door het voorloopig onderzoek aan het licht zijn ge-
komen; vervolgens hoort hy do partyen en stelt de afgevaardigden der af-
deelingen on de leden van het hoofdbestuur in de gelegonheid het woord
te voeren en aan partyen inlichtingen te vragen.

Daarna doet de byzondere vergadering uitspraak; de schuldigverklaring
behoort met minstens 2/3 van het aantal uitgebrachte stemmen te geschie-
den. Nadat de schuldigverklaring is geschied, bepaalt de byzondere vergade-
ring de op te leggen straf; zij doet tot dit doel, eveneens met minstens 2/3
der uitgebrachte stemmen, een keuze uit de navolgende straffen:

a) een schriftelijke berisping;

b) het ontzeggen van den toegang tot de algemeene, de byzondere en de
afdeelingsvergaderingen gedurende een te bepalen termijn ;

c) het ontnemen van alle rechten van het lidmaatschap gedurende een te
bepalen termyn ;

d) het royement.

Al deze straffen kunnen eventueel worden verzwaard door publicatie in
het Tijdschrift.

-ocr page 271-

De voorzitter: Er is eeu schrijven van Dr. van dhr Plaats
ingekomen, waarin gezegd wordt dat in de toelichting op pagina
26 staat onvoldoende, terwijl het voldoende moet wezen. Dit
onvoldoende is inderdaad eeu drukfout.

Voorts is een schrijven ingekomen van den heer Aalbers, die,
naar aanleiding van dit artikel vraagt: «Waarvoor?» Hij schrijft
dat in zijn 60-jarig lidmaatschap het nooit noodig was een lid
te schrappen of te berispen. «Of zijn» — zoo zegt hij verder —
cof zijn de jonge veeartsen zoo slecht geworden, dat strafbepa-
lingen voor hen noodig zijn ? Foei! Maakt iemand het te gortig,
verklaar hem stilzwijgend dood.» Hij zou alleen deze bepaling
wenschen: «een lid dat in geen twee jaar zijn contributie heeft
betaald, wordt vervallen verklaard.»

«Zuid- Holland» en de «Nieuwe afdeeling Zuid-Holland» wen-
schen art. 15 geheel te doen vervallen.

De heer A. ten Sande: In de 46ste algemeene vergadering
verklaarde de
Nieuwe afdeeling Zuid-Holland zich reeds tegen het
voorstel van de afdeeling
Noord-Holland betreffende het invoeren
van tuchtmiddelen in onze Maatschappij.
Zij is bij die opinie
gebleven, ook na "kennisneming van art. 15 in het ontwerp
«Huishoudelijk Reglement» en niettegenstaande de commissie,
belast met de herziening van liet reglement, getracht heeft, de
gebreken, welke het voorstel van de afdeeling
Noord-Holland
aankleefden, op te heffen. Zij blijft in het instellen van tucht-
middelen een gevaar zien, waarvan de belangrijkheid niet onder-
schat mag worden en vreest vooral dat persoonlijke veeten en
geschillen aanleiding zullen kunnen geven tot een aauklacht als
in alinea 1 en tot het onderzoek als in alinea 2 van art. 15 be-
doeld, beide hoogst onaangenaam en van mogelijk zeer
ver strek-
kende gevolgen voor personen, bij wie het ontbreken van eenige
schuld geenszins uitgesloten is.

Bovendien kan zij in een eventueel vonnis van een vergadering
uit niet-rechtskundigen samengesteld, niet die waarborgen van
reöht en billijkheid onderstellen, welke zij daarin noodzakelijk acht,
afgezien nog van de omstandigheid dat na afloop dier vergadering
alle verantwoordelijkheid der tijdelijke rechters ophoudt.

De Nieuwe afdeeling Zuid-Holland stelt daarom voor art. 15
uit het ontwerp-Huishoudelijk Reglement te schrappen.

De voorzitter: Ofschoon de commissie nu wel niet gepassion-

-ocr page 272-

neerd was voor het invoeren van tuchtmiddelen in onze Maat-
schappij, meende zij toch, mede in verband met van vele zijden
uitgesproken wenschen, dat bet aanbeveling verdiende de moge-
lijkheid tot tuchtiging te openen, evenwel alleen onder
zéér groote
reserven, met andere woorden op de wijze als in het door haar
voorgestelde artikel 15 bedoeld.

Gelderland—Overijsel: Onze afdeeling gaat mede met destrek-
king van het artikel, waartegen niemand onzer eenige bedenking
heeft. Alleen wenscht onze afdeeling alinea 1 zoo te wijzigen:
«Het bestuur van elke bijzondere afdeeling is bevoegd bij het
hoofdbestuur een klacht tegen eeu lid der Maatschappij in te
dienen.»

De klacht behoort de handteekening te dragen van het geheele
bestuur der afdeeling. De afdeeling meende dat de groote kracht
van het artikel moet gelegen zijn in dit ééne principe: de angst
om in aanraking te komen met een dergelijke commissie. Dit
alleen moet reeds voor iedereen afschrikwekkend wezen, Deze
preventieve beteekenis van het artikel, welke de kracht ervan
uitmaakt, wordt grootendeels weggenomen bij een verplichting,
dat de klacht zulk een groot aantal handteekeningen moet dragen
als minstens 2/3 van het aantal leden der betreffende afdeeling.

iGelderland—Overijsel» meent dat die 2/3 niet gemakkelijk
bij elkander te krijgen zullen zijn en dat daardoor de angst niet
zoo zal werken. Maar daarentegen meende de afdeeling, dat die
angst wel zal bestaan, wanneer het afdeelingsbestuur op een klacht
kan ingaan, wat zeker niet zal gebeuren zonder ernstige reden
en ernstig onderzoek.

Bovendien kan een bestuur [beter zijn handteekening zetten
dan ieder lid als particulier.

De voorzitter: Ik stel voor eerst het amendement «Nieuw
Zuid Holland
» en «Zuid-Holland» in stemming te brengen.

Dr. de Jong : Ik vind dat we dan al te snel tot stemming
zouden overgaan.

Tuchtmiddelen staan in het teeken van den tijd. We moeten
werkelijk goed overwegen of we die tuchtmiddelen voor geruimen
tijd uit het reglement zullen houden.

Ik kan mij niet vereenigen met de toelichting van iNieuw-
Zuid-Holland.»
De vrees dat de commissie haar verantwoordelijk-
heid niet zal gevoelen, omdat ze niet uit juristen is samengesteld,

-ocr page 273-

deel ik niet. Het betreft een ernstige zaak en ieder, die geroepen
is tot oordeelen in een dergelijke zaak, zal niet lichtvaardig zijn
oordeel uitspreken. Het zou hem voortdurend bijblijven, wanneer
hij eventueel onrechtvaardig oordeelde.

Dat, verder allerlei kleine veeten aanleiding zouden zijn om tot
het groote middel zijn toevlucht te nemen — ik ben er niet
bang voor.

Men zou voor dergelijke argumenten een oordeel en een
vonnis uitlokken eener commissie als hier bedoeld !. .. Iedereen
zal beseffen dat het hier gaat om zeer ernstige dingen en daarom
geloof ik, dat we niet veel last zullen hebben in de Maatschappij
van dergelijke vonnissen.

Maar dit vooropstellende, blijft het hoogst nuttig, hoogst ge-
wenscht om, wanneer zich gevallen voordoen waarbij het de
spuitgaten uitloopt, de belangen van onzen stand te verdedigen.
Mocht er iets gebeuren dat er niet mee door kan, dan moet
gezegd kunnen worden: het reglement geeft ons de middelen
aan de hand.

Ik geloof niet dat gevreesd behoeft te worden, dat de maat-
regel aanleiding zal geven tot lichtzinnigheid, dat allerlei kleinig-
heden beslecht zouden moeten worden. Integendeel, ik geloof dat
we daar heel weinig last van zullen hebben.

En omdat allerlei vereenigingen deze tuchtmiddelen invoeren,
ook maatschappijen met wetenschappelijke doeleinden, hetzij op
deze of analoge wijze, hetzij in den vorm van raden van eer of
raden van onderzoek, daarom zou ik wenschen, dat, zoo het
mogelijk is, het beginsel in ons reglement werd neergelegd.

Dit is ook het doel der commissie, want al heeft zij er zich
niet erg warm voor gemaakt, het feit dat ze den maatregel
voorstelt, toont toch aan dat ze dezen ernstig heeft overwogen.

Het komt mij intusschen voor, dat, wanneer tot stemming
wordt overgegaan, wel bedacht moet worden, dat men bij ver-
werping in de eerste vijf jaar niet met een voorstel ten gunste
van tuchtmiddelen behoeft te komen. Mocht men iets voor tucht-
middelen gevoelen, laat men zich dan vereenigen met deze
werkelijk zeer lichte bepalingen, waarbij op uitstekende wijze
rekening is gehouden met de verantwoordelijkheid, welke het
vellen van een vonnis vereischt.

De heer Büchli : Er is in onze afdeeling druk over het artikel

-ocr page 274-

gediscussieerd en ten slotte heeft ze zich met een groote meer-
derheid — 10 stemmen tegen 3 — verklaard voor het opnemen
van tuchtmiddelen in ons reglement.

Er werd aangevoerd dat men dergelijke menschen toch niet
verbeterde. Dat is ook niet de bedoeling, wij behoeven niet op
te treden als verbeterhuis, maar moeten de maatschappij zuiveren.
Het moet een eer zijn, lid te wezen, en wanneer er personen
zijn, die dat niet op prijs stellen, dan is het goed dat ze er op
de een of andere manier aan herinnerd worden.

Daarom is mij door «.Groningen-Drente» opgedragen, voor het
artikel te stemmen.

De heer van der Sltjijs: De afdeeling «Noord-Holland» heeft
het initiatief genomen tuchtmiddelen in het reglement opgeno-
men te krijgen. De afdeeling is natuurlijk bij dit gevoelen ge-
bleven. Bij de behandeling van het reglement in de laatste ver-
gadering waren de leden eenparig van gevoelen, dat de commissie
zeer gelukkig was geweest in het samenstellen van het artikel,
waardoor ■ nu een middel was gevonden om tucht toe te passen
waar dit noodig is. Men meende dat dit niet zoo gemakkelijk is
en erkende de gebreken van het oorspronkelijk artikel van
«Noord-Holland». Nu is het artikel zoo ingericht, dat we niet
voor chicanes behoeven te vreezen, maar ernstig zullen onder-
zoeken, oordeelkundig en niet lichtvaardig. Ten volle ben ik het
eens met wat de heer
de Jo>g te dien opzichte heeft gezegd.

Nog een enkele opmerking over het voorstel- «.Gelderland—
Overijsel*
, om alinea 1 te wijzigen. Dit vind ik een beetje
gevaarlijk ....

De voorzitter: Laat ons daar thans niet over spreken, maar
eerst vragen of we tuchtmiddelen zullen krijgen of niet.

De heer Ten Sande: Uit het betoog van dr. de Jong bleek
alleen, dat hij ten opzichte van de geschillen en veeten in onzen
kring optimistischer is gestemd dan de leden der
«Nieuwe afdee-
ling Zuid-Holland.»
Bij de besprekingen op de laatste vergadering
bleek dat alle 17 leden unaniem van oordeel waren, dat die
kleine geschillen wel degelijk tot aanklachten aanleiding zouden
geven.

Ik stem toe dat iemand, in de commissie benoemd, wel dege-
lijk zijn groote verantwoordelijkheid zal gevoelen en zijn taak met
ernst zal opvatten, doch dit sluit nog niet in zich dat liij ook

-ocr page 275-

de capaciteiten bezit, welke noodig zijn. Daarvoor is het juist dat
«Nieuw-Zuid-Holland» bang is. Zij is bang dat de vonnissen,
welke geveld zullen worden, niet den toets van recht en billijk-
heid zullen kunnen doorstaan. Daarom blijft de «
Nieuwe afdee-
ling Zuid-Holland»
bij haar voorstel.

Dr. de Jong : In den laatsten tijd staat men telkens voor
dergelijke commissiën. Hoe dikwijls hoort men niet in arbeiders-
vereenigingen van scheidsgerechten. Thans krijgt men ook een
overeenkomst tusschen de dienstbode en de mevrouw en die
kunnen zich bij geschil ook op eeu scheidsgerecht beroepen. Het
is een teeken van den tijd. Het kan nooit de bedoeling zijn (en
een rechtgeaard lid der Maatschappij mag die bedoeling ook niet
worden toegeschreven) dat nesterijen, als het meermalen wegkapen
van een patiënt, aanleiding zouden kunnen zijn tot het onder-
zoeken eener klacht.

Hierna wordt overgegaan tot stemming over de vraag of de
vergadering vóór of tegen tuchtmiddelen is.

78 stemmen verklaren zich vóór, 31 tegen tuchtmiddelen.

De heer D. van dek. Sluijs : Ik geloof dat de aanneming van
het amendement-
«Gelderland-OverijseU niet aan te bevelen is en
vind het beter de zaak ruimer op te vatten en haar niet aan
het bestuur eener afdeeling over te laten, want dan komt men
in moeilijkheden.

Het voorstel om in plaats van 2/3 der leden eener afdeeling
te zeggen, dat het bestuur eener afdeeling bevoegd is een klacht
in te dienen, wordt
niet ondersteund

Dr. de Jong : Ik zou wel wenschen, dat het hoofdbestuur het
advies inwon van een jurist om te vernemen of het mogelijk is,
dat tegen de Maatschappij een klacht wegens smaad of beleedi-
ging wordt ingediend, wanneer een schuldigverklaring wordt
uitgesproken. Mocht dit het geval wezen, dan geef ik het hoofd-
bestuur in overweging alsnog zijn gevoelen over de zaak te laten
gaan, want wij moeten werkelijk zeer voorzichtig zijn.

Dr. van dek, Plaats: Wat is het onderscheid tusschen de
twee straffen onder i en c bedoeld ? Behooren hiertoe: het niet
krijgen van het tijdschrift, het niet mogen indienen van voor-
stellen ?

De voorzitter antwoordt bevestigend.

Nadat het woord «royement» is veranderd in tschrappeti», wordt

-ocr page 276-

art. 15 goedgekeurd, nadat, overeenkomstig het voorstel van Dr.
de Jong, is besloten dat het hoofdbestuur voor alle zekerheid
het advies van een jurist zal inwinnen.

Art. 16. De bijzondere afdeelingen bepalen zelf. het bedrag van de con-
tributie harer leden, doch storten jaarlijks vóór 1 Mei voor elk buitenge-
woon lid f5, — , voor elk gewoon lid een zoodanige bijdrage, als jaarlijks
door de algemeene vergadering op voorstel van het hoofdbestuur wordt
gepaald, in de kas der Maatschappij.

De leden der algemeene afdeeling betalen jaarlijks vóór 1 Mei laatstbe-
doelde bijdrage aan den penningmeester van het hoofdbestuur.

Wie lid der Maatschappij wordt in de tweede helft van het maatschap-
pelijk jaar betaalt daarvoor do helft der contributie, terwyl de bijzondere
afdeelingen voor zulke leden ook de helft der aangegeven bedragen in de
algemeene kas storten. Deze halfjaarlijksche bedragen moeten binnen één
maand na de benoeming van het lid worden voldaan.

Het maatschappelijk jaar begint 1 Januari.

Dr. van der Plaats: Wat zal er gebeuren, wanneer een lid
zijn contributie niet betaalt? Dat vind ik nergens in het regle-
ment vermeld. Er staat van de algemeene afdeelingen niets dien-
aangaande in het reglement. Langs den weg van art. 15 kan
men hier toch niet te werk gaan?

Dr. Markus: Hetgeen de heer van der Plaats bedoelt, is
ondervangen door de laatste alinea van art. 11, voorzoover de
bijzondere afdeelingen betreft. Het staat natuurlijk overigens aan
elke bijzondere afdeeling vrij in haar reglement bepalingen tegen
wanbetaling op te nemen.

Yoor wanbetaling onder de leden der algemeene afdeeling is
aanvulling van artikel 16 noodzakelijk.

Dr. de Jong: Ik stel voor dat de commissie zal trachten tegen
de eindstemming over de reglementen een bepaling te ontwerpen,
welke in die leemte voorziet.

Dit wordt goedgekeurd.

Dr. Vermaat: Nog een leemte. De heer Ellerman heeft mij
geschreven, dat in art. 11 de rechten en verplichtingen dei-
buitengewone leden dienen omschreven te worden.

Hierna wordt de verdere behandeling van het reglement tot
de avondvergadering verschoven en wordt een vergadering met
gesloten deuren gehouden.

-ocr page 277-

Avondvergadering van Vrijdag 21 September 190G.

De voorzitter opent te 7 uur het tweede gedeelte der ver-
gadering ter behandeling van de huishoudelijke zaken en verzoekt
het stembureau den uitslag te willen mededeelen van de ge-
houden stemmingen.

De heer Büchli deelt, namens het stembureau, mede, dat voor
de benoeming van een
eerste-secretaris zijn uitgebracht 73 stemmen,
waarvan 1 in blanco en 72 zich vereenigden op den heer K.
Hoefnagel. (Applaus.)

De voorzitter: Aanvaardt de heer Hoeenagel deze benoeming?

De heer Hoefnagel : Met het meeste genoegen, mijnheer de
voorzitter.
(Applaus.)

Verder deelt de heer Büchli mede, dat voor de benoeming van
een
tweede-secretaris zijn uitgebracht 73 stemmen, waarvan op
dr.
H. Markus 54, op den heer W. J. Paimans 9, op den heer
H. L. Ellkrman Lzn. 8 en op dr. 0. J. Rab 2. De heer Markus
is derhalve gekozen.

De voorzitter: Aanvaardt de heer Markus deze benoeming?

Dr. Markus: Met zeer veel genoegen, mijnheer de voorzitter.

De voorzitter: Dan noodig ik dr. Markus uit aan de be-
stuurstafel plaats te nemen.

Voortgezet wordt vervolgens de behandeling van het, Huis-
houdelijk Reglement.

Aan de orde is de verdere behandeling van art. 16.

Dr. Markus stelt namens de commissie voor de laatste alinea
van art. 16 als volgt te lezen:

«De leden der algemeene afdeeling betalen jaarlijks vóór 1 Mei
«laatstbedoelde bijdrage aan den penningmeester van het hoofd-
«bestuur; indien zij in gebreke blijven en bovendien op aan-
«schrijving van bedoelden penningmeester niet binnen een week
«betalen, zullen zij worden beschouwd als lid der Maatschappij
«ontslag te hebben genomen».

Dr. de Jong : Laat ons het geval stellen, dat iemand in gebreke
blijft en door ziekte de. aanschrijving van den penningmeester
niet in zijn bezit krijgt en dus na een week niet betaalt, zal hij
dan ontslagen wezen?

De voorzitter: Hij heeft al eerst een postquitantie gehad.

Dr. de Jong: Ik zou aan het voorstel willen toevoegen: Wan-

-ocr page 278-

lieer de leden der algeineene afdeeling in gebreke blyven, kunnen
zij op voorstel van den penningmeester door het hoofdbestuur
van het lidmaatschap worden ontheven. Voor een dergelijke be-
slissing van het hoofdbestuur zijn minstens drie stemmen nood-
zakelijk.

De bepaling van een termijn vind ik verbazend lastig. Er is
nu een termijn van acht dagen voorgesteld, maar een ander zal
weer veertien dagen wenschen.

De voorzitter: Ik vind dat er nog wel eenig verschil tusschen
het commissie-voorstel en dat van dr.
de Jong is. Volgens eerst-
genoemd voorstel zullen bedoelde leden binnen een bepaalden
termijn niet betalende, beschouwd worden hun ontslag te hebben
genomen. Volgens het voorstel van dr.
de Jong zullen zij op
voorstel van het hoofdbestuur worden geschrapt. Was het onwil,
dan zou ik zeggen: schrappen; maar het niet-betalen spruit
meestal niet voort uit onwil, doch uit verregaande slordigheid.
Daarom geeft de commissie er de voorkeur aan niet te schrappen,
maar te beschouwen dat, zij hun ontslag hebben genomen.

De heer van der Sluijs: Bij de leden der algemeene afdeeling
wordt per quitantie beschikt. Dat is al een aanmaning.

De voorzitter: En dan komt er een brief van den penning-
meester. Wanneer men dan binnen den termijn niet voldoet,
wordt sjulks als ontslagneming beschouwd.

De heer van der Sluijs : Zou het zoo erg wezen als de pen-
ningmeester bijv. na een maaud na de eerste onbetaald terug-
komende quitantie nog eens een quitantie liet aanbieden? Dan
zijn er twee kansen geweest; komt ook de tweede quitantie
onbetaald terug, dan volgt de brief\' van den penningmeester.
De eerste maal kan het lid op reis zijn, bijv. naar het buitenland.

De voorzitter: Het amendement-van der Sluijs — tweemaal
postquitantie en dan nog een brief, blijft die onbeantwoord, dan
dit te beschouwen als een opzegging van het lidmaatschap —
wordt
overgenomen.

Door de vergadering wordt dit goedgekeurd.

Art. 17 wordt zonder discussie goedgekeurd.

Art. 18. De verkiezing der leden van het hoofdbestuur geschiedt door
de algemeene vergadering bij volstrekte meerderheid van stemmen; dezo
stemming is geheel vrij.

Wanneer na twee vrije stemmingen niemand de volstrekte meerderheid

-ocr page 279-

heeft verkregen, wordt een gebonden stemming gehouden tusschon twee
candidaten, waarop de meeste stemmen worden uitgebracht

Bij deze, gelijk bij alle stemmingen over personen, wordt bg staking van
stemmen de oudste in jaren geacht gekoïen te zjjn.

Dr. de Jong stelt voor uit het eerste lid te doen vervallen
de woorden: «deze stemming is geheel vrij». Met het oog op het
in het tweede lid bepaalde is de toevoeging onnoodig en zelfs
onduidelijk.

De voorzitter: De toevoeging is een overtolligheid. Ik wil dit
amendement overnemen.

Dr. van der Plaats: Het woord vrije stemming kan betrek-
king hebben op 3 candidaten. Men kan dan iemand, die nog
niet candidaat is gesteld, op het briefje plaatsen.

De voorzitter: De heer van der Plaats heeft gelijk. De eerste
stemming is geheel vrij. Men kan buiten de voordracht om kiezen.

Dr. van der Plaats: Tusschen «vrij» en «geheel vrij» ligt
het onderscheid. Een vrije stemming kan zijn uitsluitend tus-
schen candidaat gestelde personen en een geheel vrije stemming
tusschen niet candidaat gestelde personen.

Dr. de Jong: Er zijn twee stemmingen die vrij zijn. Daarna
krijgt men de gebonden stemming, als de tweede alinea gelezen
wordt: «Wanneer na twee geheel vrije stemmingen» enz., dan
kan uit het eerste lid vervallen: «deze stemming is geheel vrij».

Overeenkomstig dit laatste voorstel wordt besloten.

Art. 19 wordt zonder discussie goedgekeurd.

Art. 20. Hot hoofdbestuur brengt jaarlijks in de algemeene vergadering
oen verslag uit over don toostand van de Maatschappij, van haar geldmid-
delen en van de bibliotheek.

Dr. de Jong* Ik lees nu nergens dat het hoofdbestuur het
recht heeft om voorstellen op het programma te brengen. Men
zou kunnen zeggen, dat dit van zelf spreekt, doch wanneer men
het recht toekent aan de bijzondere afdeelingen, dan mag niet
achterwege blijven het aan het hoofdbestuur te verleenen. Ik
stel voor een art. 19a in te lasschen : «Het hoofdbestuur brengt
jaarlijks op de algemeene vergadering die voorstellen, welke het
noodzakelijk acht».

Dr. Markus: Ik geloof wel namens de commissie te kunnen
mededeelen, dat haars inziens bet hoofdbestuur in deze geheel

-ocr page 280-

vrij is; het programma voor de algemeene vergadering wordt
toch door bedoeld bestuur opgemaakt.

Dr. de Jong: Ik stel voor een nieuw artikel 20a in te lasschen,
luidende: «Het hoofdbestuur brengt jaarlijks op de algemeene
vergadering die voorstellen, welke het in het belang der Maat-
schappij noodzakelijk acht.»

De heer van der Sluijs: Ik ben niet tegen het principe, maar
wijs er op, dat het hoofdbestuur is aangewezen om het programma
op te maken. Het moet op het programma ook de voorstellen
plaatsen, welke van de afdeelingen zijn ingekomen.

De voorzitter: Dat is al omschreven geworden bij de leden.

De heer van der Sluijs: lk weet niet of het artikel hier wel
op zijn plaats is. Bij art. 28 zou het voorstel gevoegd kunnen
wordeD.

Dr. de Jong : Het is bij de rechten van het hoofdbestuur zeer
zeker op zijn plaats. In art. 28 wordt omschreven wat op de
algemeene vergadering zal gebeuren. Vindt de vergadering dat
het van zelf spreekt dat het hoofdbestuur voorstellen indient,
dan wil ik mijn voorstel wel intrekken. Maar wanneer men
de mogelijkheid stelt, dat een zeer lastig lid eens beweerde, dat
het hoofdbestuur ten onrechte een voorstel op de agenda had
gebracht, omdat dit recht niet in het reglement is omschreven,
dan zou het toch wel goed zijn de bepaling op te nemen.

De voorzitter: Er is niets tegen, het artikel in te lasschen.

Aldus wordt besloten.

Art. 21. Het hoofdbestuur dient jaarlijks in de algemeene vergadering
een begrooting in voor
het volgend jaar; deze begrooting wordt in het
programma dier vergadering opgenomen en mag met geen hooger bedrag
dan
f 25 worden overschroden zonder toestemming der bijzondere vergadering,
bedoeld in art.
19 der statuten.

De voorzitter: Dr. van der Plaats heeft voorgesteld in te
voegen: «in haar geheel,» zoodat gelezen wordt: «mag in haar
geheel met geen hooger bedrag dan f 25 worden overschreden.»
Omdat het zeer goed mogelijk is, dat een enkele post, bijv. voor
het tijdschrift, f 25 hooger is, neem ik het voorstel over.

Dr. de Jong : Het spijt mij dat de penningmeester niet aan-
wezig is. Ik vind een bedrag van f 25 te gering. Bij een be-
grooting van f 2206 is een overschrijding met f 25 te weinig.
Ik zou daarvan f 50 willen maken.

-ocr page 281-

Dr. van der Plaats: De onvoorziene uitgaven zijn er ook,

Dr. de Jong : Dat weet ik wel, maar die onvoorziene uitgaven
zijn ook niet hoog. Met inbegrip van de onvoorziene uitgaven
staan we dan voor bet feit, dat een begrooting van f 2200 slecbts
met f 75 kan worden overschreden. Dat is te weinig.

Het voorstel van dr. de Jong om f 25 te brengen op f 50,
wordt
goedgekeurd.

De artt. 22 tot en met 24 worden onveranderd aangenomen.

Art. 25. De leden van het hoofdbestuur kunnen schrijfloonen en porto\'s
in rekening brengen; de 1"" secretaris kan evenwel een door de algemeeno
vergadering te bepalen toelage ontvangen.

Aan de leden van het hoofdbestuur, aan de afgevaardigden ter bijzondere
vergadering, bedoeld in art. 19 der statuten, aan de leden der door de alge-
meene vergadering benoemde commissiën en aan de gecommitteerden kunnen,
volgens een door die vergadering vast te stellen tarief, reis- en verblijf-
kosten worden vergoed.

Als regel geldt, dat de betreffende declaratiën binnen drie maanden bij
don penningmeester van het hoofdbestuur worden ingediend ; in bijzondere
gevallen kan door het hoofdbestuur een verlenging van dezen termijn worden
toegestaan; de leden van permanente commissiën en de gecommitteerden
dienen hun declaratiën ovor het afgeloopon jaar vóór \'1 Januari in.

De voorzitter: Dr. van der Plaats heeft gevraagd: beduidt
het woord «evenwel» in den tweeden regel «bovendien» of «in
plaats hiervan?»

Dr. van der Plaats: Is het de bedoeling om den secretaris
een kleine vergoeding te geven?

De voorzitter: Dat is de bedoeling!

Dr. van der Plaats : Dan moet het zijn «bovendien,» want
porto\'s krijgt hij van zelf vergoed.

Goedgekeurd wordt, in plaats van «evenwel» te lezen «bovendien.»

De voorzitter: Dr. van der Plaats heeft ten aanzien van den
laatsten regel de opmerking gemaakt dat 1 Januari een beetje
vroeg was. Maar ons jaar loopt van September tot September.

Dr. van der Plaats: Dan vervalt mijn bezwaar geheel.

Nadat de opmerking wordt gemaakt dat in art. 16 staat, dat
het maatschappelijk jaar met Januari begint, stelt dr.
van der
Plaats voor te lezen: 15 Januari, wat den penningmeester z. i.
niet hinderen zal.

Met deze wijziging wordt art. 25 goedgekeurd.

-ocr page 282-

Hoofdstuk 4.

Van de algemeene en van de bijzondere vergadering.

Art. 26. Ter voldoening aan art. 18 der statuten wordt vastgesteld, dat
de algemeene vergadering gedurende minstens twee dagen in de maand
September zal worden gehouden en wel in de gemeente, daartoe door de
vorige vergadering aangewezen.

Zooveel mogelijk worden op don eersten dag de huishoudelijke, op den
tweeden dag de wetenschappelijke werkzaamheden aan de orde gesteld.

Dr. Markus stelt voor ^et hoofdbestuur vrijheid te geven, de
vergadering ook in een andere maand te kunnen houden, bij
voorbeeld met het oog op het heerschen van besmettelijke ziekten.

Goedgekeurd wordt te lezen: zoo mogelijk in de maand Sep-
tember.

Art. 27. Elke bijzondere afdeeling kan één harer gewone leden, mits
geen lid van h6t hoofdbestuur zijnde, naar de algemeene vergadering af-
vaardigen.

Deze afgevaardigden moeten voorzien zijn van een volmacht van het be-
stuur hunner afdeeling, waarin tevons zijn vermeld hot aantal en de namen
der leden, die aanwezig waren in de vergadering, waarin hun benoeming
tot afgevaardigde plaats vond.

De voorzitter: Ik stel voor in de 2de alinea te lezen: «waarin
tevens zijn vermeld het aantal en de namen der
gewone leden, die
aanwezig waren» enz.

Dit wordt goedgekeurd.

Art. 28 wordt zonder discussie goedgekeurd.

Art. 29. De ingevolgo art. 12, 1"" alinea, van dit reglement ingekomen
voorstellen worden met de toelichting in de Mei-aflevering van het tijd-
schrift gepubliceerd, met uitzondering van zoodanige, waardoor, naar het
oordeel van het hoofdbestuur, de waardigheid of de belangen der Maatschappij
zouden kunnen worden geschaad.

In laatst bedoeld goval geeft hot hoofdbestuur de betreffende afdeeling,
onder opgave der redenen, in overweging het voorstel in te trekken ; wordt
het voorstel daarop niet ingetrokken, zoo wordt hot voorloopig niet gepu-
bliceerd en beslist de algemeene vergadering of de redenen van het hoofd-
bestuur al dan niet voldoende zijn.

"Worden die redenen onvoldoonde geacht, dan wordt het voorstel naar de
eerstvolgende algemeene vergadering verwezen, tenzij de voorstellende af-
deeling wenscht en de vergadering hiermede instemt, dat het na afloop der
beschreven werkzaamheden alsnog in behandeling worde genomen.

Dr. de Jong : Ik stel voor in het 2d« lid van art. 29 achter
«In laatstbedoeld geval geeft het hoofdbestuur de betreffende

-ocr page 283-

afdeeling» te laten volgen: «of het betreffende lid», Een gewoon
lid kan ook voorstellen indienen en het geval kan zich voordoen,
dat een voorstel van een gewoon lid ook de belangen der Maat-
schappij zou kunnen schaden.

De voorgestelde wijziging wordt goedgekeurd.

Art. 30. Eventueels amendementen van afdeclingen of van leden op do
gepubliceerde voorstollen moeten vóór 15 Juni aan het hoofdbestuur worden
toegezonden en van een behoorlijke toelichting zijn voorzien.

Het hoofdbestuur neemt vervolgens de voorstellen, de amendementen en
de toelichtingen, onder vermelding der inzenders, in het programma der
algemeene vergadering op en brengt daarbij tevens een gemotiveerd prae-
advies uit.

Het hoofdbestuur heeft het recht spoedeischende voorstellen op het pro-
gramma der algemeene vergadering te plaatsen, al zijn deze voorstellen na
1 April ingekomen en daardoor niet op de bovenbeschreven wijze behandeld.

Dr: Markus: «Tevens» kan vervallen.
. Dit wordt
goedgekeurd.

Dr. de Jong: Wenscht men de inzending vóór 15 Juni ook
toegepast te zien op amendementen ?

De heer van der Sluijs: Ik kom nu terug op hetgeen ik
van middag heb gezegd, namelijk dat ik het een beetje al te
bindend vind, om te eischen dat vóór 15 Juni amendementen
worden ingediend. De amendementen kunnen, nadat het pro-
gramma verschenen is, even goed bij het hoofdbestuur worden
ingediend. In zulk een geval zou ik het hoofdbestuur in over-
weging geven ze in het tijdschrift te plaatsen, als ze tijdig
genoeg inkomen.

De heer Büchli: Bij uw bestrijding van het voorstel-Groningen-
Drente
heeft u gezegd, dat de amendementen wel later konden
worden ontvangen, maar nu zegt u: ook vóór 15 Juni.

De voorzitter: Wij willen de amendementen gaarne op het
programma plaatsen. De bedoeling was deze: wij krijgen vroeg de
voorstellen; daarop komen amendementen in; daarop geeft het
hoofdbestuur praeadvies; het programma verschijnt 15 Juli.

De heer Büchli : Ik stel voor om voor den termijn van inzen-
ding een lateren datum te lezen en wel 1 Juli. U zei: dat kan
men doen.

De voorzitter: Dat zou wel kunnen. Laten wij in plaats van
15 Juni lezen 1 Juli. Dan kunnen ze in elk geval nog in het
tijdschrift.

-ocr page 284-

De heer van der Sluijs: Er staat: «op de gepubliceerde voor-
stellen». Hoe worden die gepubliceerd?

De voorzitter: Die komen in de Mei-aflevering.

De heer van der Sluijs: Nu kunnen er ook voorstellen zijn,
welke veel later komen. Dan is er toch gelegenheid om amende-
menten in te dienen op voorstellen, welke niet in het tijdschrift
zijn gepubliceerd?

De voorzitter: U stelt het geval dat op bet programma voor-
stellen geplaatst worden, welke later zijn ingekomen?

De heer van der Sluijs: Daarop moet men amendementen
kunnen indienen. Ik stel voor te lezen: vóór den 15d<m Augustus.

De voorzitter: Dat is niet mogelijk.

De heer van der Sluijs: Als bezwaar is genoemd, dat de
afgevaardigden geen mandaat hebben, maar een afgevaardigde
kan niet weten wat een ander wil voorstellen.

De voorzitter: lk zal in stemming brengen den wensch van
«Groniwgen-Drente», die «vóór l Juli» wil lezen, en daarna komt
in stemming het voorstel «Noord-Holland» om te bepalen: «mits
vóór 15 Augustus ingekomen».

Dr. de Jong: De quaestie is: men wenscht te handhaven het
indienen van amendementen zelfs nog op de algemeene vergadering.
Maar de tweede vraag is deze: is het niet wenschelijk dat
amendementen, wanneer het hoofdbestuur zijn \'licht wil laten
schijnen, tijdig zijn ingekomen? Daarom zou ik voorstellen de
eerste alinea van het artikel te laten vervallen en de tweede
aldus te lezen:

«Het hoofdbestuur neemt de voorstellen met toelichting en de
amendementen met toelichting, voor zoover ze zijn ingezonden
vóór 15 Juni, onder vermelding van de namen der inzenders, in
het programma der algemeene vergadering op en brengt daarbij
tevens een gemotiveerd praeadvies uit.»

Het hoofdbestuur houdt dan geen rekening met amendementen
na 15 Juni ingezonden.

Dit voorstel wordt goedgekeurd.

Art. 31 wordt zonder discussie goedgekeurd.

Art. 32. De afgevaardigden der afdeelingen worden door den voorzitter
in de gelegenheid gesteld vóór de overige leden te spreken en te stemmen.

Niemand mag meer dan driemaal het woord voeren over hetzelfde onder-
werp, tenzy met toestemming der vergadering.

-ocr page 285-

Bij do stemming over een voorstel geven de afgevaardigden het aantal
stemmen op, dat zich in hun af\'deeling vóór en tegen het voorstel verklaarde;
indien de stemming personen geldt, brengen zy op eiken persoon zooveel
stemmen uit als deze in hun afdeeling heeft verkregen. Overigens wordt
het vrije mandaat als regel aangenomen, tenzij in de volmacht der afgevaar-
digden anders is bepaald.

De stemmiug over persouon geschiedt schriftelijk.

Indien over een voorstel de stemmen staken, wordt dit geacht te zijn
verworpen.

Op voorstel van dr. van der Plaats wordt in de derde alinea
achter: «Bij de stemming over een voorstel» gelezen: «opgenomen
in het programma».

De artt. 32 t/m. 37 worden zonder discussie goedgekeurd.

Art. 38. Het tijdschrift voor veeartsenijkunde, het orgaan der Maat-
schappij, verschijnt, met medewerking van het hoofdbestuur, onder redactie
van oen comité, waarvan de leden door de algemeene vergadering worden
benoemd bij volstrekte meerderheid van stemmen.

Om de drie jaar treden deze leden af, doch zijn direct herkiesbaar.

Het hoofdbestuur had voorgesteld dit artikel als volgt te
wijzigen :

liet orgaan der Maatschappij draagt den naam van Tijdschrift voor
Veeartsenijkunde
en wordt op haar kosten uitgegeven door het hoofd-
bestuur met behulp van een afzonderlijke commissie van redactie, waarvan
de leden door de algemeene vergadering worden benoemd bij volstrekte meer-
derheid van stemmen. Deze commissie treedt om de drie jaar af, doch haar
leden zijn dadelijk herkiesbaar. Zij brengt vóór 1 Mei omtrent den toestand
van het tijdschrift een verslag reit aan het hoofdbestuur, hetwelk dit ter
kennis van de leden brengt.

De voorzitter: De termijn van 1 Mei is voor de redactie
uiterst lastig en daarom wordt voorgesteld de laatste zinsnede
aldus te lezen: «Zij brengt jaarlijks op het daartoe voor haar
geschikte tijdstip een verslag uit over den toestand van het
tijdschrift».

De heer van der Sluijs: Zou het niet beter zijn te bepalen
dat verslag wordt uitgebracht: vóór de algemeene vergadering?

Dr. van der Plaats: Het is tegenwoordig gewoonte het tijd-
schrift te laten beginnen en eindigen met September. Dit is in
het algemeen niet gewenscht. Ik zou het aangenamer vinden als
het over het kalenderjaar liep. Ik heb dit punt wel eens met
de redacteuren besproken en ze zijn van meening, dat het in
de toekomst wel kan. Een termijn zou ik niet willen noemen,
maar eenvoudig zeggen: zij brengt jaarlijks verslag uit.

-ocr page 286-

De voorzitter: Vooral als wijziging aanstaande is, is het beter
den datum te behouden.

Dr. van der Plaats: Op de nummers van het tijdschrift staat
dat het door de redactie wordt uitgegeven.

De voorzitter: De Maatschappij, het hoofdbestuur geeft uit en
de commissie van redactie is redactie.

Dr. van der Plaats: Vindt die het goed?

Dr. de Jong: Er zijn in de hoofdbestnursvergadering nog
andere voorstellen ter sprake gekomen. Die voorstellen zijn in-
getrokken, omdat de redacteur, die geacht werd namens zijn
mederedacteuren te spreken, bezwaar had. Maar tegen deze wij-
ziging had hij geen bezwaar.

Het gewijzigd voorstel van het hoofdbestuur wordt hierna
goedgekeurd.

De artt. 39 tot en met 41 worden zonder discussie goedgekeurd.

Art. 42. Het beheer der bibliotheek is opgedragen aan een bibliothecaris,
die te Utrecht moet gevestigd zijn en door de algemeene vergadering bij
volstrekte meerderheid van stemmen voor den tijd van drie jaar uit do ge-
wone leden wordt gekozen, op de wyze als voor de leden van het hoofd-
bestuur is voorgeschreven.

De aftredende bibliothecaris is terstond herkiesbaar.

De heer van der Sluijs: De afdeeling «Noord-Holland* stelt
voor uit dit artikel te doen vervallen: «die te Utrecht moet
gevestigd zjjn». Zij vindt dit een overbodige bepaling. De afdee-
ling kan zich voorstellen, dat een zeer geschikte bibliothecaris
te vinden zou zijn (wij hebben bet niet over den tegenwoordigen),
die niet te Utrecht woonachtig is. Waarom die bepaling nu in
het reglement opgenomen? Wanneer er in den Haag eens een
geschikte titularis te vinden was ? . .. Moest de biblothecaris een
leeraar der veeartsenijschool zijn, dan zou de bepaling reden van
bestaan hebben, doch dat is niet het geval. Daarom geef ik
namens de afdeeling
«Noord-Holland» in overweging die bepaling
te schrappen.

Dr. Markus: Men zou daaruit moeten concludeeren, dat
«Noord-Holland» meent dat de bibliotheek niet te Utrecht ge-
vestigd moet zijn. Ik geloof echter dat de bibliotheek te Utrecht
moet zijn gevestigd, ook al woont de bibliothecaris in een andere
plaats, bijv. Den Haag. De commissie voor de reglementsherziening
meent de bibliotheek in Utrecht te moeten houden, ook al zou

-ocr page 287-

men niet verplichtend willen stellen dat de bibliothecaris daar
woont.

De heer van der Sluijs : Dan had er moeten staan, dat de
bibliotheek te Utrecht gevestigd moet zijn.

De voorzitter: Is de afdeeling er vóór, dat de bibliotheek te
Utrecht is gevestigd?

De heer van der Sluijs: Daar is niet over gesproken.

Dr. de Jong : De zetel der Maatschappij is Utrecht. Sluit dat
niet in, dat de menschen die de leiding
geveD, daar ook wonen?
Wat de Maatschappij bezit, moet hier gevestigd zijn.

De heer van der Sluws : Ik geloof dat dit meer een vorm-
quaestie is. In de statuten moet een zetel worden aangegeven.

Dr. de Jong : Het is natuurlijk weer een delicate quaestie,
welke niet is op te lossen zonder het advies van den bibliothecaris.
Ik zou willen voorstellen, dat de algemeene vergadering het
hoofdbestuur machtigde, rekening houdende met den wensch van
«Noord-Holland,-», dat artikel te wijzigen in overleg met den
bibliothecaris. Dan zal er wel een redactie komen, welke «
Noord-
Holland»
bevredigt.

De heer Büchli: Ik had een andere redactie op betoog. Deze:
«Het beheer der bibliotheek, welke te Utrecht moet zijn gevestigd,
is opgedragen aan een bibliothecaris,» enz.

Dr. van der Plaats: De statuten worden niet koninklijk goed-
gekeurd, wanneer de vereeniging geen domicilie heeft. Dat is
dus een eisch der wet. Maar het archief van de Maatschappij,
de gelden der Maatschappij en de bibliotheek der Maatschappij
behoeven volstrekt niet in Utrecht te berusten. Ik acht het niet
gewenscht dit dwingend voor te schrijven. Vooronderstelt dat de
heer
van Esveld ontslag neemt als leeraar, dan gaat hij niet
te Utrecht wonen, maar in de buurt waar zijn dochter woont.
Zou het dan niet erg jammer zijn, wanneer het reglement ver-
bood hem bibliothecaris te laten blijven? De bibliothecaris wordt
benoemd door de algemeene vergadering en de algemeene ver-
gadering, die benoemt, weet waar de bibliothecaris woont. Het heeft
geen zin dat de bibliotheek ergens anders is gevestigd dan waai-
de bibliothecaris woont. Ik zou het niet gewenscht vinden dit
in ons reglement vast te leggen.

De voorzitter: Heeft iemand bezwaar tegen het Voorstel-van
der
Plaats?

-ocr page 288-

De lieer van der Sluijs: Pardon, het is geen naijver, maar
het is een voorstel van de afdeeling
Noord-Holland.

Het voorstel-«Noord-Holland» wordt goedgekeurd en daarna het
artikel in dezen vorm: «Het beheer der bibliotheek is opgedragen
aan een bibliothecaris, die door de algemeene vergadering bij
volstrekte meerderheid» enz.

Art. 43. De bibliothecaris brengt jaarlijks aan het hoofdbestuur verslag
uit omtrent den toestand der bibliotheek en legt daarbij zijn rekening van
het afgeloopen jaar over.

Hij is belast met het in orde houden\'van de^bibliotheok en het catalogi-
seeren der boeken.

Hij kan schrijfioonen en porto\'s in rekening brengen of wel een door de
algemeene vergadering te bepalen toelage ontvangen.

Op voorstel van dr. van der Plaats wordt «of wel» in de
3de alinea veranderd in: «en bovendien». Het aldus gewijzigd
art. 43 wordt goedgekeurd.

Art. 44 wordt zonder discussie goedgekeurd.

A rt. 45. Elk lid der Maatschappij kan, op aanvrago by den bibliothecaris
voor den tijd van zes weken boeken uit de bibliotheek ter leen bokomen.

AVenscht het lid verlenging van dien termijn, dan verzoekt h\\j dit aan
don bibliothecaris, die daaromtrent beslist. Op de eerste aanvrage van dezen
is de leener dan echter verplicht het boek terug to zendon. De kosten dor
heen- en terugzending komen te zijnen laste.

Hjj, die een boek dor Maatschappij zoek maakt of geschonden terugzendt,
is verplicht den winkelprijs van het werk te betalen of, wanneer het werk
niet in den handel is, tweemaal de waarde waarop het door twee deskundigen
wordt geschat.

Dr. Markus: Mede naar aanleiding van een desbetreffend
voorstel van den heer
Schimmel, stel ik voor aan dit artikel als
4do alinea toe te voegen: «De bibliothecaris heeft het recht de
«verzending van het aangevraagde niet te doen geschieden, indien
«dit hem, in verband met den aard van het werk, gewenscht
«voorkomt. In dit geval stelt hij den aanvrager in de gelegenheid
«het werk aan de bibliotheek te raadplegen».

Art. 45 wordt met deze aanvulling zonder discussie goedge-
keurd.

Art. 46. Indien in de jaarlijksche algemeene vergadering 2/3 der aan-
wezige leden, eventueel op voorstel van het hoofdbestuur, den wensclrte
kennen geven dit reglement te wijzigen of uit te breideu, worden staande
die vergadering twee leden bij meerderheid van stemmen aangewezen, die
met den voorzitter dor Maatschappij de commissie vormen, aan welke do
beoordeeling der verlangde wijziging of uitbreiding wordt opgedragen.

-ocr page 289-

Deze commissie brengt vóór 1 Mei van het volgend jaar aan het hoofd-
bestuur schriftelijk haar oordeel uit, dat met haar eventueeie voorsteilen in
het programma voor de volgende algemeene vergadering wordt opgenomen.
Deze voorstellen worden vóór alle andere ter tafel gebracht en worden als
aangenomen beschouwd, indien 2/3 der aanwezige leden er mede instemmen.

Reglementaveranderingen treden in werking op den lsten Januari, volgende
op de algemeene vergadering waarin zjj zyn aangenomen.

Dr. Markus : In de tweede alinea kan het woord «eventueeie»
vervallen.

Het artikel wordt met deze wijziging zonder discussie goedge-
keurd.

De voorzitter: Is er iemand, die zich tegen de aanneming van
het geheele huishoudelijk reglement verklaart?

Het huishoudelijk reglement wordt, gelijk het door de vergadering
is gewijzigd, in zijn geheel met algemeene stemmen aangenomen.

De voorzitter: Ik dank de vergadering voor de verleende
medewerking.

Dr. van der Plaats: Ik breng een woord van dank aan de
leden der commissie van herziening, die hier tegenwoordig zijn;
in het bijzonder aan dr.
Markus. Zij hebben zeer zeker een uit-
voerige studie van het onderwerp gemaakt. Enkele moeilijke
zaken hebben zij op een gelukkige wijze geredigeerd en opgelost.
(Applaus.) (Wordt vervolgd.)

Overzicht van de „ Verslagen aan de Koningin van de
bevindingen en handelingen van het veeartsenij-
kundig staatstoezicht in de jaren 1904—1905."

Uit het verlag over 1905 teeken ik het volgende aan.
Op 31 December 1905 waren aan het staatstoezicht verbonden
9 districts veeartsen, 148 plaatsvervangende-districtsveeartsen,
waarvan 22 «tijdelijk» en 20 in den loop van het jaar benoemd,
14 gouvernements-keurmeesters van vee, 31 veeopzichters, 9
rijkskeurmeesters van vee en vleesch en 18 hulpkeurmeesters.

Over het algemeen was 1905 een gunstig jaar voor den
veestapel. De droogte in de zomermaanden bracht hier en
daar schaarschte mede van gras en drinkwater, terwijl de vochtige
weersgesteldheid in de laatste maanden in enkele streken ver-

-ocr page 290-

koudheden, maar ook bronchitis verminosa en distomatose ver-
oorzaakte.

Tuberculose. De meeste cijfers omtrent het voorkomen van
tuberculose zijn reeds bij de jaarverslagen van de gemeenten,
waar behoorlijke keuring plaats heeft, in dit tijdschrift opgenomen.
Uit het resumé blijkt, dat de ziekte vooral slachtoffers eischt
onder het vee van Zuid-Holland, Noord-Brabant, Noord-Holland
en Friesland.

Boutvuur komt in ons land veelvuldig en verspreid voor; de
ziekte wordt vooral in Zuid-Holland en Drente, ook bij schapen
en geiten, geconstateerd. Daar echter maligne oedeem meer bij
het rund voorkomt d;iu men meestal denkt, is het voor de statistiek
van boutvuur gewenscht zooveel mogelijk weefseldeelen aan de
Rijks seruminrichting ter onderzoek in te zenden. De resultaten,
verkregen met buitenlandsche entstoffen, loopen zeer uiteen, maar
vermoedelijk berusten zij op het bestaan van variëteiten der bout-
vuurbacillen in verschillende streken van ons land. Ook de
boutvuurwatjes van de Rijks seruminrichting voldeden in Friesland
gedurende een half jaar uitstekend, maar later verkreeg men
minder goede resultaten, terwijl men in andere streken aan de
watjes de voorkeur gaf boven het boutvuur-poeder.

Omtrent de verspreiding van actiriomycose zijn geen juiste cijfers
bekend; het verslag geeft de cijfers aan, verkregen door dr. J.
Schouten (zie dit tijdschrift, deel XXXI, blz. 97).

Ziekten onder de jonge kalveren komen in ons land veelvuldig
voor; het meest schijnen Friesland, Zuid-Holland en Utrecht
door de
coli-bacillosis te worden geteisterd, terwijl septische pleuro-
pneumonie vooral in Gelderland en Overijsel worden waargenomen.
De aandacht wordt weder gevestigd op de methode
Poels, waar-
van het resultaat — zoo zij goed wordt toegepast — uitstekend is.

Blaasjes uil slag der geslaclitsdeelen en granuleuse scheede-ontsteking
bij het rund komen meer voor dan men denkt; meerdere kennis
hiervan is gewenscht, ook wat betreft de gevolgen der ziekten.

Tetanus werd vooral na castratie meermalen waargenomen; te
Leksmond stierven 5 van 7 jonge stieren aan deze ziekte.

Varkenspest en borstziekte werden hier en daar geconstateerd;
varkenspest had een minder kwaadaardig verloop dan in andere
jaren, terwijl borstziekte vooral in Noord-Holland in zeer ernstigen
graad voorkwam. De voorbehoedende entingen tegen deze ziekten,

-ocr page 291-

alsmede de curatieve entingen tegeu borstziekte voldeden goed.

Onder het hoofdstuk cvergiftigingen» werd een groot aantal
gevallen opgegeven van loodvergiftiging, maar vooral ook van
vergiftiging door beschimmeld of bedorven voedsel; vergiftiging
door klaprozen kwam ook enkele malen voor, evenals door katoen-
zaadmeel (Friesland). Kratokbooneu gaven in de omgeving van
Leiden en in den Haarlemmermeerpolder aanleiding tot ver-
giftigingsverschijnselen; de uitstekende resultaten bij de vetmesting,
in verband met den geringen prijs, doen vele veehouders voortgaan
met het gebruik ervan, te meer daar het vleesch der aan de
vergiftiging gestorven of in nood geslachte dieren voor de consumtie
geschikt bleek te zijn (Haarlemmermeerpolder).

Het onderzoek aan de Rijks seruminrichtiug toonde opnieuw
aan dat, voor zoover de vergiftiging op blauwzuur berust en niet
door andere bjjgemengde boonen wordt teweeg gebracht, het
gevaar grootendeels kan worden gekeerd door de boonen eerst
te weeken en daarna te koken in een open pan; liet afkook-
water moet worden ververscht en weggedaan.

Van besmettelijke ziekten in den zin der veterinaire politiewet
geef ik het volgende aan :

Veepest, longziekte, mond- en klauwzeer, schaapspokken en trichi-
nemiekte
kwamen niet voor.

Van kwade-droes en huidworm werden in 5 gemeenten 11
gevallen geconstateerd. Onder de uit Groot-Brittannië en Ierland
aangevoerde slachtpaarden werden er 27 kwaaddroezig bevonden,
namelijk: 15 te Amsterdam, 11 te Rotterdam en 1 te Leiden.

Malleïnatie had plaats bij 108 paarden en 1 ezel uit Engeland
ingevoerd, waarvan er 1 aan kwade-droes bleek te lijden; boven-
dien op 6 paarden te Gouda, waarvan 2 kwaaddroezig werden
bevonden.

Schurft kwam bij paarden niet voor; van schapen werden in
22 gemeenten 461 dieren in 83 kudden aangetast. In Drente
bleef de ziekte beperkt tot het zuid-oostelijk deel der provincie,
waar in 8 gemeenten 318 gevallen werden geconstateerd; de
toestand wordt steeds beter onder toepassing van kostelooze be-
handeling en genezing der aangetaste en verdachte schapen. Ook
dit jaar kwamen minder gevallen van
rotkreupel voor, namelijk
255 in 15 gemeenten van 6 provinciën; te Texel werden in
in 32 kudden 103 dieren aangetast.

-ocr page 292-

Omtrent vlekziekte bij varkens worden opgegeven 1256 gevallen
in 101 gemeenten; biervan zijn gestorven 22,4 pet., geslacht
87,7 pet., hersteld 32,0 pet. en onbekend gebleven 7,9 pet.

Ook nu nam het aantal entingen zeer toe ; op enkele uit-
zonderingen na zijn serum en cultuur der Rijks seruminrichting
gebruikt. Preventieve enting had plaats bij 82313 dieren, waarvan
99,5 pet. gezond bleven en 92 dieren stierven; nood-enting ge-
schiedde bij 6532 dieren, waarvan 99,2 pet. gezond bleven en
herstelden, 0,7 pet. stierveD ; curatieve enting werd op 4583 dieren
toegepast, waarvan 87,5 pet. herstelden, 2,5 pet. onvolkomen
herst\'dden, 4,25 pet. werden geslacht en 5,V5 pet. stierven.

De entingen met rijksentstoffen hadden dus een schitterend
succes.

Miltvuur werd waargenomen: bij runderen 519 gevallen in
239 gemeenten, bij schapen 7-maal, bij geiten 1-maal, bij varkens
5-maal en bij paarden 18-maal. Aan het verslag is een kaart
van Nederland toegevoegd, waarop de gemeenten zijn aange-
geven waar van 1871 —1906 tien of meer gevallen van miltvuur
zijn voorgekomen.

De voorbehoedende entingen werkten gunstig, al stierf er nu
en dan eens een dier na de lste of 2de enting; entingsmiltvuur
kon dit jaar niet worden aangetoond. In 87 gemeenten bij 235
eigenaren werden geënt: 2<i73 runderen, 33 schapen, 5 geiten
en 79 paarden.

Wegens hondsdolheid werdeu in Venloo 2 honden afgemaakt.

Het aantal keuringen van voor uitvoer bestemd vleescli nam zeer
toe. In de 8 keuringsstations zijn gekeurd: 702 runderen, 62135
kalveren, 121642 schapen en 214242 varkens, dus 399321 dieren.
Tuberculose werd in 2,95 pet. der gevallen waargenomen.

Er hadden 14 veroordeelingen plaats in zake het niet naleven
van de wettelijke bepalingen betreffende de veeartsenijkundige
politie.
 van Esveld.

Het afgeven van attesten door veeartsen.

In de laatst verloopen maanden was in de politieke bladen en
ook bij de wetgevende macht herhaaldelijk sprake van het afgeven
van attesten betreffende de keuring van vleesch, zonder dat door

-ocr page 293-

den veearts die het bewijs afgaf, een behoorlijk onderzoek zou
zijn ingesteld. Zelfs zou een bewijs zijn verstrekt dat het vleesch
van een uit nood geslacht dier voor de consumtie geschikt was,
terwijl gebleken moet zijn dat bedoeld dier een natuurlijken dood
is gestorven en de veearts het in ontbinding verkeerend vleesch
niet eens heeft gezien.

Het is ons niet bekend of deze beweringen juist zijn en het
ligt niet op onzen weg daarnaar een onderzoek in te stellen.
Wij meenen er echter in het belang van den veeartsenijkundigen
stand op te moeten wijzen, dat de collega\'s bij het afgeven van
attesten nauwelijks streng genoeg te werk kunnen gaan. Dwalen
is menschelijk; men kan de dupe worden van slim overleg. Doch
juist omdat den praktizeerenden veearts dikwijls een strik wordt
gespannen, moet hij, meer wellicht dan een ander, op zijn hoede
zijn. Hij late zich daarom nimmer, onder welk voorwendsel ook,
verleiden om een attest af te geven, zonder een degeli]k, voor
hem geheel overtuigend, onderzoek te hebben ingesteld. Men zie
vooral niet op tegen eenige moeite en herinnere zich steeds het:
«in twijfel onthoud u.»

Het mag overbodig worden beschouwd hier te vermelden hoe
het onderzoek in alle gevallen, dat een attest kan worden ver-
langd, moet geschieden, wil het aanspraak maken op den naam
van
degelijk. Dit zou ons trouwens te ver voeren.

In het bijzonder wanneer de gezondheid van den mensch ge-
vaar zou kunnen loopen, dient het onderzoek streng te zijn. De
consument moet zich op den keurmeester kunnen verlaten. Maar
ook overigens, bijv, bij het afgeven van attesten in zake verzekerde
dieren, zij ons oordeel bedachtzaam. In geen geval mogen wij
ter wille van een eigenaar, zelfs al verdiende deze in casu ons
medelijden, een getuigschrift afgeven, dat den toets niet kan
doorstaan.

De veeartsen dienen zich te onderscheiden door groote probiteit,
door betrouwbaarheid. Naarmate de veeartsenijkunde een hooger
wetenschappelijk standpunt iuneemt, moeten wij ons meer ver-
wijderen van de ruwe empirie, met hetgeen deze veils in haar
tros voerde. De traditie daarvan drukt nog steeds eenigermate
op onzen stand; laten wij zorgen dat ze niet weder opbloeit.

Wij, Nederlaudsche veeartsen, vormen een klein corps, dat
echter tegenover de buitenstaanders groot kan zijn door trouwe

-ocr page 294-

plichtsbetrachting, door rechtschapenheid; het woord van den
veearts moet onkreukbaar zijn.

Juist omdat wij een klein corps uitmaken, kan een enkel
individu, door nalatigheid of met opzet, zooveel kwaad stichten.
Hij werpt een blaam op den geheelen stand. Geen enkel onzer
kan of mag derhalve beweren, dat het
zijn zaak is, dat hij kan
handelen zooals
hem goeddunkt. Wie lid wordt van de veeartsenij-
kundige gemeenschap, onderwerpt zich stilzwijgend aan artikel 1
van de ongeschreven wet: »ieder lid is verplicht naar zijn ver-
mogen bij te dragen tot verheffing, zoowel maatschappelijk als
wetenschappelijk, van den veterinairen stand.J\'

Het is vooral ook de regeering die op ons moet kunnen reke-
nen. Al haar sanitaire en veterinaire maatregelen zijn daarop
gebaseerd. Wanneer zij weldra een wet op de algemeene vleesch-
keuring zal indienen, moet zij kunnen beschikken over een corps
wetenschappelijk goed ontwikkelde, maar vooral ethisch hoog
staande veeartsen.

Dk redactie.

Boekaankondiging.

J. S. NAUTA, Physisch-chemische Untersuchungen des Frucht
wassor3 der Wiederkäuer in den verschiedenen Perioden
der Trächtigkeit. Inaugural-Dissertation Bern. Utrecht,
P. DEN BOER 1906.

Het proefschrift van J. S. Nauta brengt ons weder een stap
nader tot de nauwkeurige kennis van vrucht en vruchtwater.
Ubbels onderzocht het moederlijk bloed, het foetale bloed en
het vruchtwater,
Rab behandelde de spieren van den drach-
tigen uterus,
Over bewerkte de foetale circulatie, terwijl Copper
naging welke stoffen van de moeder in het vruchtwater en in
den foetus overgaan.

Na een uitvoerig literatuur-overzicht wijst de schrijver in de eerste
plaats op de rol welke de urachus speelt. Hij blijft bij den foetus
van het rund open, terwijl hij zich bij het schaap in het
laatste derde gedeelte van de drachtigheid sluit, dat wil zeggen,
dat de wanden aan elkander plakken, zoodat de urine uit de blaas
door de urethra in den amnionzak komt.

De urachus heeft in de buikholte een verwijd gedeelte, dat

-ocr page 295-

echter vrij wat nauwer is dan de foetale blaas. De schrijver meent
dat de verwijding alleen veroorzaakt wordt door mindere dikte
van den wand, zoodat deze plaats gepraedisponeerd is tot afscheu-
ren ; een deel van den urachus blijft aan de blaas zitten en de
afscheuring geschiedt niet in den navelring.

Voor dit onderzoek zijn gebruikt 18 vruchten van runderen,
2 van paarden, 10 van schaap of geit, 8 pas geboren kalveren
en 1 veulen, achttien uur oud.

Allantoïs- en amnion-vloeistof werden van 10 runderen en 4
schapen nagegaan wat hoeveelheid en kleur betreft, terwijl tevens
het gewicht, de lengte, het geslacht en de vermoedelijke leef-
tijd van de vrucht werden bepaald.

Van elk der beide vloeistoffen werd steeds bepaald: 1°. het
chloorgebalte, volgens de methode van
Mohr en Volhard ; 28. het
specifiek gewicht bij kamer- en bij lichaamstemperatuur; 3°. de
viscositeit met viscosimeters naar
Ostwald : 4°. het electrisch ge-
leidingsvermogen met de brug van
Wheatstone; 5°. de rest na
behandeling in vacuo, na uitdrogen bij
105° C. en na uit-
gloeien.

Het onderzoek had plaats: bij geslachte dieren (10 runderen
en 4 schapen), bij vruchtwater opgevangen gedurende de geboorte
(10 runderen), bij vruchtwater na laparotomie verkregen (bij
geiten: drachtigheidsduur 1 van 123 dagen, 2 van 143 dagen»
1 van 151 dagen en 1 van 158 dagen).

Schrijver kwam tot de volgende conclusies.

1°. Omtrent den urachus, zie hiervóór.

2°. De allantoïsvloeistof van geslachte runderen heeft een
kleiner soortelijk gewicht dan wanneer de vloeistof bij de ge-
boorte werd opgevangen; bij amnionvloeistof was dit verschil
niet merkbaar.

3*. Het soortelijk gewicht van allantoïsvloeistof is bij het
schaap hooger dan bij bet rund ; dat van amnionvloeistof is bij
beide diersoorten gelijk.

4°. De viscositeit der allantoïsvloeistof is geriDger bij geslachte
dieren dan indien zij bij de geboorte is opgevangen.

5°. Het chloorgehalte der allantoïsvloeistof van geslachte dieren
is grooter dan dat van vloeistof bij de geboorte opgevangen; het
chloorgehalte van amnionvloeistof\' is steeds veel hooger dan dat
der allantoïsvloeistof.

-ocr page 296-

6". De gloeiresten van beide stoffen zijn nagenoeg gelijk.

7°. Het electrisch geleidingsvermogen is bjj allantoïsvloeistof
minder dan bij amnionvloeistof.

van Es veld.

Verslag van de werkzaamheden der Rijks seruminrichting
1904—1905. Rotterdam, Wed. S. BENEDICTUS 1906.

Dit verslag, waarvan aan ieder gediplomeerd veearts in Neder-
land en in de Koloniën een exemplaar is toegezonden, behoeft
hier dus niet te worden gerefereerd.

Toch vestig ik er de aandacht op, daar het een overzicht geeft
van de Rijks seruminrichting in Rotterdam van het tijdstip harer
oprichting tot 1 Januari 1906, en dus 23 maanden omvat, waarin
heel wat werk is verricht. Ook het slot der bijdragen: «De bacillus
pyogenes met betrekking tot de aetiologie der chronische broncho-
pneumonie van het rund, door dr.
L. de Blieck en dr. E.
B
erger», vormt een zeer belangrijk onderzoek. van Esveld.

Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1907.

Xde Hoofdstuk. Memorie van Antwoord.

Paardenfokkerij. Art, 27. Zoo mogelijk nog in den loop van
December zal een nummer der verslagen en mededeelingen ver-
schijnen, waarin, duidelijker dan tot dusver, een overzicht van
den toestand der paardenfokkerij wordt gegeven aan de hand
van de verslagen, welke door de onderscheidene provinciale rege-
lingscommissiën, de algemeene keuringscommissie en de militaire
leden der provinciale regelings- en keuringscommissiën over 1905
respectievelijk zijn uitgebracht.

Daaruit zal, naar de ondergeteekende meent, blijken, dat ten
gevolge der, bij de wet op de paardenfokkerij 1901 verplicht
gestelde, hengstenkeuring de qualiteit van het mannelijk fok-
materiaal bij ons te lande aanmerkelijk is verbeterd en de min-
derwaardige hengsten] grootendeels van de fokkerij zijn uit-
gesloten.

Voorts zal daaruit kunnen worden afgeleid, dat de paarden-
fokkerij vooruitgaande is en zulks het meest daar, waar men

-ocr page 297-

zich met voordacht op eeri bepaalde fokinrichting toelegt. In
die deelen van het land, waar ten opzichte vau de te volgen
fokrichting nog geen eenstemmigheid onder de fokkers werd
verkregen, schijnt de vooruitgang minder groot te zijn. Dat
overigens de qualiteit van het thans in Nederland gefokte paard
ook in het buitenland wordt gezocht, blijkt uit den levendigen
handel der laatste jaren, vooral met Duitschland, en uit de hooge
prijzen, die voor deugdelijke paarden worden besteed.

Rundveefokkerij. Art. 28. Wat het verleenen van subsidies
voor de rundveefokkerij betreft, zoo is ondergeteekende, op grond
van de daarmede opgedane ervaring, het eens met die leden,
welke de bevordering van de qualiteit van het rundvee door gel-
delijken steun van veel belang achten voor den landbouwenden
stand en het gewenscht oordeelen te zorgen voor verbetering van
den veestapel, opdat de landbouwers in staat zijn de gevolgen
van slechte tijden, die immers kunnen terugkeeren, te door-
staan.

Dit neemt echter niet weg, dat hij geen vrijheid kon vinden
een voorstel te doen, thans het subsidie voor dat doel te stellen
op het bedrag, door de geraadpleegde commissie genoemd.

Veeartsenijkundige dienst. Art. 30. Vermoedelijk op grond van
de omstandigheid, dat zij hun opleiding genoten aan een
Rijksinrichting en hun akte van bevoegdheid ontviugen van
Rijkswege, plegen onderscheidene veeartsen zich als Rijksveearts
te betitelen. Deze benaming geeft, vooral in verband met bet
feit, dat de zoodanigen, die in dienst eener provincie of gemeente
zijn, gewoonlijk provinciale en gemeente-veeartsen genoemd wor-
den, veelal aanleiding tot de opvatting, alsof de zoogenaamde
Rijksveeartsen als Rijksambtenaren zijn aan te merken. Dit laatste
is evenwel geenszins juist.

Alleen voor zoover de veeartsen belmoren tot het Veeartsenij-
kundig Staatstoezicht — en zulks is ingevolge art. 2 der wet
van 20 Juli 1870 (
Staatsblad n°. 131) alleen het geval met de
districtsveeartsen en hun plaatsvervangers — zijn zij als Rijks-
ambtenaren te beschouwen.

Ten aanzien van het afgeven van attesten zijn de veeartsen
noch op grond van de wet van 8 Juli 1874 (
Staatsblad n°. 98)

-ocr page 298-

tot regeling van de uitoefening der veeartsenij kunst, noch inge-
volge de overige veeartsenijkundige voorschriften verantwoording
aan de Regeering verschuldigd.

Zulks neemt evenwel niet weg, dat het instellen van een
onderzoek van Regeeringswege noodig kan wezen met het oog
hetzij op het algemeen belang, hetzij op de verhouding, waarin
de betrokken veearts tot de Regeering staat. Zoo heeft ter zake,
zoowel van het gebeurde in de omstreken van Meppel, als van
een analoog- feit, hetwelk zich onlangs elders voordeed, dezerzijds
een onderzoek plaats gehad.

De onderget.eekende heeft in beide gevallen, welke ook door
hem worden betreurd, maatregelen genomen om herhaling zoo-
veel mogelijk te verhoeden en hij stelt zich voor, in het vervolg,
voor zooveel zulks op zijn weg ligt, op gelijke wijze te handelen.
Over het algemeen mogen intusschen de attesten der NederlaDd-
sche veeartsen als zeer betrouwbaar worden aangemerkt. Talrijke
bewijzen zijn daarvan o. a. aan de Rijks seruminrichting voor-
handen.

Den ondergeteekende zijn geen feiten bekend tot staving van
het, in het Voorloopig Verslag uitgesproken, vermoedeö, alsof
de veeartsen ten eigen bate de overneming der runderen zouden
vertragen. Over het algemeen kan hij verklaren, dat de veeartsen
zich bij de bestrijding der tuberculose hebben doen kennen door
bekwaamheid en rechtschapenheid. Mochten hem evenwel gevallen
ter oore komen, die op misbruik van de zijde van enkele vee-
artsen wijzen, dan zullen tot wering daarvan evenals tegen in-
zending van te hooge declaratiën — een zaak, waarop sinds
eenigen tijd bijzondere controle wordt gehouden — strenge
maatregelen niet achterwege blijven.

Als honorarium voor het doen van inentingen tegen de vlek-
ziekte met entstof der Rijksserumiurichting is dezerzijds reeds in
Februari 1904 (
Nederlandsche Staatscourant van 21/22 Februari
1904, nV 44) vastgesteld een bedrag van ten hoogste f 0,30 per
varken. Met goedvinden van den eigenaar kan in geval van
groote afstanden en voor behandeling van slechts enkele varkens
daarvan worden afgeweken. Daartegenover staat, dat op verschil-
lende plaatsen de operatie verricht wordt voor f0,20 a f 0,25
per dier. Daargelaten dat het niet mogelijk is een tarief voor
te schrijven bij gebruikmaking van stollen, welke
niet van de

-ocr page 299-

Rijks seruminrichting worden betrokken, verdient bet geen aan-
beveling, het bedrag van f0,30 te verlagen. Er blijve ook iets
aan de onderlinge concurrentie overgelaten. Wie te duur is, zal
van zelf zijn klanten verliezen. Daarenboven kunnen de landbou-
wers, door zich, gelijk reeds op vele plaatsen geschiedt, met
elkander omtrent de inenting te verstaan, er zelf veel toe bijdragen,
om de kosten tot een minimum terug te brengen.

Rijks veeartsenijschool. Art. 32. (Nota van wijziging.) Ter tege-
moetkoming aan het daaromtrent in het Voorloopig Verslag uitge-
sproken verlangen, heeft de ondergeteekende gemeend te moeten
besluiten, een gedeelte der wenschelijk geoordeelde traktements-
verhoogingen voorloopig achterwege te doen blijven en mitsdien
dezen post te verminderen met f 400.

De aangevraagde gelden zijn bestemd voor weddevermeerdering
van den hoofdopziener, den smid en één der assistenten, alsmede
voor bevordering van den beambte bij de heelkunde tot ama-
nuensis.

De hoofdopziener, die reeds ruim 10 dienstjaren telt en wiens
wedde sedert zijn benoeming geen wijziging onderging, heeft
zich steeds door ijver en toewijding onderscheiden. Voor zijn
vele werkzaamheden, die in verloop van tijd aanmerkelijk zijn
toegenomen, is een
verhoogiDg van bezoldiging ten zeerste
verdiend.

De smid, tevens onderwijzer in practisch hoefbeslag, is bereids
33 jaar in functie. De laatste traktementsverhooging van dezen
bekwamen beambte dagteekent van 1898.

Voor de opleiding der aanstaande veeartsen is het van over-
wegend belang, dat zij zich in ruime mate oefenen in het doen
van abnormale verlossingen. In verband hiermede heeft de leeraar
in de poli- en ambulatoire cliniek steeds getracht de verloskun-
dige praktijk uit te breiden:

1°. door bij veehouders in de naaste omgeving van Utrecht
zooveel mogelijk verloskundige hulp te verleenen;

2°. door boogdrachtige runderen van veehouders kosteloos in
de stallen van \'s Rijks veeartsenijschool op te nemen; en

3°. door het aankoopen van onvoldoend ontwikkelde 1 ^-jarige
drachtige runderen, waarbij te verwachten is, dat de verlossing
met moeilijkheden gepaard zal gaan. Bovendien wordt veel

-ocr page 300-

werk gemaakt van het practisch obstetrisch onderwijs op het
fantóme.

Toch is dit bij het toenemend aantal leerlingen nog niet, wat
het wezen moet. Eerst dan, wanneer elk candidaat zich op on-
derscheidene wijze practisch heeft geoefend, zal hij zich in de
praktijk met vertrouwen op dezen, voor de veehouderij belang-
rijken tak der veeartsenijkunde toeleggen en daarmede het alge-
meen belang dienen.

De gewenschte uitbreiding kan worden verkregen, indien den
leeraar in verloskunde de noodige hulp niet worde onthouden,
met andere woorden, wanneer een goed assistent voor hem be-
schikbaar wordt gesteld.

Bij de tegenwoordige regeling betreffende de assistenten ge-
beurt het weinig, dat een assistent langer dan een jaar in deze
functie blijft; niet zelden treedt hij binnen het jaar af, om in een
andere betrekking over te gaau. Daardoor krijgt de leeraar
jaarlijks een pas tot veearts benoemd jongmensch tot assistent
of ook, wanneer er veel vacatures zijn, soms in het geheel geen.
Dat jaarlijks aftreden is vooral voor den leeraar een groot be-
zwaar; nauwelijks heeft iemand in zake verloskunde, de poli- en
de ambulatoire cliniek de noodige ervaring opgedaan, of hy maakt
plaats voor een ander, die opnieuw moet worden opgeleid.

Dit staat aan de gewenschte uitbreiding van het practisch
onderwijs, met name van de verloskunde in den weg. Het spreekt
van zelf, dat de leeraar, die ook ander onderwijs heeft te geven,
niet
alles kan afdoen; de verloskundige praxis komt dikwijls op
ongelegen tijden en duldt zelden uitstel. In deze omstandigheid
ware te voorzien door te trachten een assistent, die gebleken is
goed voor zijn taak berekend te zijn, althans nog een jaar te
behouden. Meestal stuit dit af op de onvoldoende bezoldiging.
In den regel kunnen zij in de praktijk of aan een abattoir
belangrijk meer verdienen.

Het is op grond van een en ander, dat de ondergeteekende
het aanbevelenswaardig acht, dat de gelegenheid worde openge-
steld tot verhooging der wedde van den assistent bij cliniek en
verloskunde.

De beambte bij de heelkunde, die voor bevordering tot ama-
nuensis in aanmerking wordt gebracht, is in het algemeen goed
ontwikkeld en technisch een bekwaam werkman.

-ocr page 301-

Het zou hem geen moeite kosten een beter bezoldigden werk-
kring te vinden en het staat te voorzien, dat hij op zijn tegen-
woordige wedde niet lang meer daarmede zal wachten, indien
hij geen uitzicht mocht krijgen op verhooging. Om hem voor de
school en bepaaldelijk voor het heelkundig en clinisch onderwijs
te behouden, wordt de promotie voorgesteld, die deze beambte
overigens in allen deele verdient.

Rijks seruminrichting. Art. 35. (Nota van Wijziging). Het
was den ondergeteekende aangenaam te ontwaren, dat de orga-
nisatie der Rijks seruminrichting erkend werd als goedkoop en
practisch.

Sedert 1 Januari 1905 — zijnde het tijdstip, waarop de maat-
regelen tegen de tuberculose een aanvang namen — werden bij
de Rijks seruminrichting reeds 5000 monsters melk en slijm op
tuberkelbacillen onderzocht, zonder dat zulks tot moeilijkheden
in de practijk aanleiding gaf.

Dat er met den Oosterbeekschen Sanitats-Milchstall moeilijk-
heden zijn gerezen, kan derhalve bezwaarlijk zijn te wijten aan
de wijze, waarop het onderzoek plaats heeft. Overigens is den
ondergeteekende gebleken, dat de Rijks seruminrichting tegenover
dezen stal zeer toegevend is geweest.

Het onderzoek van normale en gemengde melk op tuberkel-
bacillen is een bjjzonder teer punt; het is in hooge mate inge-
wikkeld en niet zelden langdurig. Voordat een onderzoek geheel
is afgeloopen, kan het resultaat daarvan bezwaarlijk door de
Rijks seruminrichting worden medegedeeld.

De inrichting behoort in de methode van onderzoek geheel
vrij te blijven, evenals een ieder yolkomen vrij is zijn vee al dan
niet onder controle te stellen.

Op grond van den in het Voorloopig Verslag uitgeoefenden
aandrang heeft de ondergeteekende gemeend, den voor wedde-
vermeerdering en nieuwe aanstellingen aangevraagden post met
f1150 te moeten verminderen.

Ter voldoening aan het daaromtrent uitgesproken verlangen
volgt in onderstaande tabel een specificatie van de bestaande
wedden en de voorgenomen traktementsverhoogingen.

-ocr page 302-

a. jaarwedde van den directeur en de onderdirecteuren.

1906.

1907.

f

3500

f

3500

1 onderdirecteur......

2400

2700

1 „ ......

2400

2600

|

f

8300

f

8800

jaarwedden der beambten.

1906.

1907.

1 bacterioloog-scheikundige .

f

2000

f

2300

1 bacterioloog......

2000

2300

1 assistent........

1000

1000

1 ,, (nieuw).....

1000

1 boekhouder.......

1200

1400

1 statisticus, tevens bibliothecaris.

900

1200

1 amanuensis.......

700

850

f

7o00

f

10U50

c. loon der bedienden, mitsgaders schrijfloonen.

1906. 1907.

7 bedienden.......f 2550 f\' 3010

1 bediende (nieuw)..... ,. 300

f 2550 t 3310

Keuring van voor uitvoer bestemd vleesch. Art. 37. Overeen-
komstig het bij art. 35 te kennen gegeven verlangen volgt in
onderstaande tabel een specificatie van de wedden van het per-
soneel, belast met de keuring van voor uitvoer bestemd vleesch.

a. Jaarwedden der Rijkskeurmeesters.

3 Rijkskeurmeesters a f 2000 .....f\' 6000

2 idem „ 1800 ..........3600

1 Rijkskeurmeester ..............1760

1 idem ..................1000

1 idem ..................500

f I2ö00

b. Jaarwedden der beambten, loon der bedienden, mitsgaders
schrijfloonen.

12 hulpkeurmeesters a f 720......t\' 8640

6 idem ..................800

Loon der bedienden mitsgaders schrijfloonen. 700

t 101*0

-ocr page 303-

Tuberculose ondier het rundvee. Art. 39. Waar in het Voor-
loopig Verslag gesproken wordt van hooge uitgaven in zake de
bestrijding van de tuberculose onder het rundvee, acht de onder-
geteekende het niet ondienstig in herinnering te brengen, dat men,
toen indertijd voor het eerst gelden voor deze aangelegenheid werden
aangevraagd, in de stellige verwachting verkeerde, dat de ontvang-
sten, voortvloeiende uit den verkoop der runderen, die als tuber-
culeus door het Rijk werden overgenomen — bedoelde ontvangsten
bedroegen over 1905 f 132360,67, over de eerste 10 maanden
van 1906 f 185459,23 en worden voor 1907 geraamd op f 250000 —
gebracht zouden kunnen worden
in mindering van de uitgaven.
Nu sedert evenwel gebleken is, dat tegen een zoodanige wijze
van behandeling comptabele bezwaren werden ingebracht, is het
noodzakelijk geweest voor de uitgaven hoogere sommen uit te
trekken, zonder dat zulks, voor zooveel de bedragen der ontvang-
sten betreft, echter inderdaad vermeerdering van kosten beduidde.

De vraag, of de aangewende gelden in evenredigheid zijn met
de resultaten, meent de ondergeteekende in bevestigenden zin
te mogen beantwoorden. In aansluiting bij de dienaangaande in
het Voorloopig Verslag uitgesproken meening, wil het hem dan
ook voorkomen, dat het in hooge mate in het belang van den
Nederlandschen landbouw te achten is, voorloopig met het thans
gevolgde stelsel voort te gaan.

Wat den duur van de afwikkeling der aanvragen betreft, zij
opgemerkt, dat het onderzoek der ter overneming aangeboden
runderen met veel zorg moet geschieden en dat dikwijls bacte-
riologisch onderzoek of tuberculinatie noodig is, om over den
aard der ziekte zekerheid te verkrijgen. Hiervoor is tijd noodig.
Elk onoordeelkundig ingrijpen in dezen gang van zaken zou er
toe leiden, dat vele runderen overgenomen werden, die niet aan
tuberculose lijden, waarvan onnoodige uitgaven het gevolg zouden
wezen. Dat er zeer veel runderen worden aangeboden, die niet
aan tuberculose lijden, moge blijken uit bet feit, dat van de
10676 runderen, die gedurende het tijdvak van 1 Januari 1905
tot 10 October 1906 door de veehouders werden aangeboden,
bijna 50 pet. moesten worden afgewezen.

Uit de omstandigheid, dat de aangiften van den kant der
veehouders voortdurend toenemen, terwijl in 1905 door 1948
veehouders runderen werden aangeboden, bedroeg dit getal in

-ocr page 304-

de eerste 9 maanden van 1906 reeds 2402, valt af te leiden, dat
de belanghebbenden in den duur van het steeds zooveel mogelijk
bespoedigde onderzoek geen bezwaar van beteekenis zien.

Voor verdere, inzonderheid technische, bijzonderheden veroor-
looft de ondergeteekende zich te verwijzen :

1°. naar het aan de Kamer aangeboden verslag van de werk-
zaamheden der Rijks seruminrichting over 1904—1905 met de
daarbij overgelegde, ter inzage van de leden ter griffie gede-
poneerde kaart;

2°. naar de als bijlage A aan deze Memorie toegevoegde Nota
van den directeur der Rijks seruminrichting, waarin kortelijk de
uitkomsten zijn uiteengezet, die over de eerste 9 maanden van
1906 met de toepassing van het Koninklijk besluit van 2 Sep-
tember 1904 (
Staatsblad n°. 219) werden verkregen.

De veeverzekering tot een Rijkszaak te maken en de daarmede
te verkrijgen winsten te bezigen als tegemoetkoming in de kosten
van bestrijding van veeziekten, acht de ondergeteekende, met
het oog op de tot dusver elders opgedane ervaring en op de
schaduwzijden, welke deze soort van assurantie kan bezitten,
voorshands minder aanbevelenswaardig.

Hij zal echter deze aangelegenheid, benevens hetgeen omtrent
een bespoediging der overneming door verschillende leden werd
opgemerkt, onderwerpen aan het oordeel van de commissie van
deskundigen — bestaande uit de leden der vroegere Staats-
commissie alsmede uit eenige andere, tot oordeelen ter zake
bevoegde personen — die jaarlijks wordt bijeengeroepen ter be-
spreking van de uitvoering van de maatregelen, welke thans
van Regeeringswege tot bestrijding der tuberculose onder het
rundvee worden genomen.

Als bijlagen zjjn aan de memorie van antwoord toegevoegd :

A. Bestrijding der tuberculose onder het rundvee, in de eerste 9 maanden
van 1906.

I. Yerzamelstaat der sectie-verslagen van de overgenomen runderen van
1 Januari tot 1 October 1906.

II Verzamelstaat der seotie-verslagen der van 1 Januari—1 October
1906 overgenomen runderen, welke geleden hebben aan gesloten tuberculose.

III. Tabel aanwijzende hoe dikwijls de longen alleen of in combinatie
met andere organen tuberculeus waren van de 1964 runderen met open
tuberculose.

-ocr page 305-

Wet op de paardenfokkerij 1901.

In de Staatscourant n°. 277 is opgenomen een besluit van den 6den
November 1906 (
Staatsblad n°. 278), tot wijziging van het kon.
besluit van 14 Augustus 1901 (
Staatsblad n°. 204) ter uitvoering
van de artikelen 8, 11, 13, 19 \'eu 21 der wet op de paarden-
fokkerij 1901, gewijzigd bij kon. besluit van 3 Februari 1902
(;Staatsblad n°. 15).

De gewijzigde artikelen luiden:

Art. 4. Tot de najaarskeuringen worden toegelaten alle heng-
sten, die ten minste 21* jaar oud zijn.

Tot de voorjaarskeuringen worden alleen toegelaten :

a. hengsten, die daartoe aangewezen zijn bij de najaarskeu-
ringen van het voorafgaand jaar;

b. hengsten, die volgens een schriftelijke verklaring van een
geëxamineerden veearts wegens ziekte niet op de najaarskeuringen
van het voorafgaand jaar hebben kunnen komen;

c. hengsten van 3 jaar of ouder, die uit het buitenland of uit
een andere provincie
ingevoerd zijn na de najaarskeuringen van
het voorafgaand jaar;

d. driejarige hengsten, die de eigenaars of houders om aanne-
melijke redenen, ter beoordeeling van de provinciale regelingscommissie,
niet als tweejarige in het najaar te voren lieten keuren.

Art. G. Op een, daartoe door den eigenaar of houder van een
of meer hengsten
vrachtvrij aan den secretaris der betrokken pro-
vinciale regelingscommissie te zenden, schriftelijk, onderteekend
en met redenen omkleed verzoek kan door den voorzitter dier
commissie, in overleg met den voorzitter der algemeene keurings.
commissie, een buitengewone keuring worden toegestaan.

Bij het verzoek is een opgave te voegen als bedoeld in artikel 5.

Indien de buitengewone keuring wordt toegestaan, is de eigenaar
of houder verplicht ten minste 5 dagen vóór de keuring een
som van f 50 te storten bij voornoemden secretaris.

De buitengewone keuring geldt tot de eerstvolgende najaars-
keuringen.

Art. 11. De algemeene keuringscommissie verstrekt aan den
eigenaar of houder:

De wijzigingen en invoegingen zjjn cursiof gedrukt.

s

-ocr page 306-

a. van eiken goedgekeurden hengst een keuringsbeivijs en een of
meer deklijsten mei dekbeioijzen;

b. van eiken hengst, ten opzichte van welken de uitspraak wordt
verdaagd, een bewijs van uitstel.

De onder a en b bedoelde bewijzen en lijsten worden ingericht
overeenkomstig het door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid
en Handel vast te stellen model.

Art. 12. De eigenaar of houder van een goedgekeurden liengst
is verplicht
de hem verstrekte deklijst(en) nauwkeurig in te vullen.

Tusschen 1 en 15 December, volgende op het tijdvak, waar-
voor de hengst was goedgekeurd, is de eigenaar of houder ver-
plicht de ingevulde
deklijst(en) vrachtvrij terug te zenden aan
den secretaris der betrokken provinciale regelingscommissie.

De secretaris onderzoekt de deklijsten, draagt zorg, dat ver-
keerd of onvolledig ingevulde exemplaren worden gewijzigd of
aangevuld en maakt uit de verschillende gegevens een verzamel-
staat op, waarvan vóór 1 Februari een exemplaar te zenden aan
onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel en de be-
trokken Gedeputeerde Staten.

Art. 15. Het Rijkssubsidie, dat ingevolge art. 12 van de Wet
op de paardenfokkerij 1901 voor elke provincie beschikbaar
wordt gesteld, wordt gebruikt tot toekenning van :

1°. Premiën voor dekhengsten van 3, 4, 5 en G jaar;

2°. Kleine premiën voor dekhengsten van 7 jaar en ouder;

3°. Onderhoudsbijdragen voor dekhengsten van ten minste 3
jaar;

4°. Aanhoudingsbij dragen voor hengsten beneden 2 jaar;

5°. Premiën voor merriën beneden 8 jaar met veulen;

6°. Kleine premiën voor merriën van 8 jaar en ouder met
veulen;

7°. Aanhoudingsbijdragen voor veulens, bedoeld sub 5° en 6°;

8°. Aanhoudingsbijdragen voor merriën van 1, 2, 3, 4, 5, 6
en 7 jaar;

9°. Bijdragen in verliezen bij verkoop van in het binnen- of
buitenland aangekochte hengsten, merriën en merrieveulens;

10°. Premiën voor aangespannen of gereden dekhengsten en
gedekte merriën, ingeschreven in een der hier te lande bestaande
openbare paardenstamboeken ;

11°. Subsidiën tot bestrijding der kosten van paardententoon-

-ocr page 307-

stellingen, waarvoor mededinging in de verschillende provinciën is
opengesteld.

Zoowel voor den aankoop van de, sul> genoemde, paarden
met bedoeling van wederverkoop als voor de toekenning der pre-
miën en subsidiën, sub
10° en 11° bedoeld, is vergunning van
Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel noodig;
de aankoop geschiedt door een commissie van 3, door voornoem-
den Minister te benoemen leden, waarvan 2 uit een voordracht
van 4 personen, op te maken door de betrokken provinciale rege-
lingscommissie.
De leden van de commissie van aankoop mogen
niet te gelijk zijn leden of plaatsvervangende leden, hetzij van de
algemeene keuringscommissie, hetzij in de betrokken provincie, van
de provinciale keuringscommissie^), voor de toekenning van pre-
miën en bijdragen van Rijks- en Provinciewege.

De leden der provinciale keuringscommissiën of hun plaatsver-
vangers mogen niet als keurmeesters optreden bij premiekeuringen,
ivaarbij paarden voorkomen, die hun geheel of ten deele toebehooren
of bij wier aankoop zij op eenigerlei wijze betrokken zijn geweest.

De gelden voor de toekenning van de sub 1°—11° bedoelde
premiën en bijdragen mogen voor één of meer van die premiën
en bijdragen of voor alle te zamen worden besteed.

Uit die gelden mogen ook worden gekweten de noodzakelijke
kosten, vallende op de toekenning dier premiën en bijdragen.

Art. 16. De premiën, bedoeld in artikel 15 sub 1°, mogen
niet meer dan tweemaal voor denzelfden hengst en die, bedoeld in
dat artikel sub
10°, niet meer dan tweemaal voor denzelfden hengst
of dezelfde merrie worden toegekend.

Hengsten van 7J jaar en ouder, die overeenkomstig de bepa-
lingen van de Wet op de paardenfokkerij 1901 goedgekeurd zijn
ondanks het bestaan van cornage, komen voor toekenning van de,
in art. 15,
sub 2°, 3° en 10° bedoelde premiën en bijdragen niet
in aanmerking.

Art. 18. De in artikel 15, sub 1°, 2° en bedoelde, pre-
miën en onderhoudsbijdragen worden uitbetaald na afloop van de
bij de toekenning daarvan vastgestelde termijnen, doch niet binnen
het jaar na de toekenning en slechts dan, als de hengsten gedurende
het aantal vastgestelde dektijden binnen de provincie ter beschikking
gesteld ziju tegen betaling van een dekgeld, waarvan het maximum
vastgesteld is in het huishoudelijk reglement, bedoeld in artikel 17.

-ocr page 308-

Art. 23. Eigenaren vau paarden, waarvoor pretniën of bijdra-
gen zijn toegekend, ontvangen, met afwijking van het in de arti-
kelen 18, 19, 20, 21 en 22 bepaalde, deze ook wanneer, naar
het oordeel der provinciale
regelingscommissie, door eenige oorzaak
buiten toedoen van den eigenaar niet aan de voorwaarden van
toekenning kan worden voldaan.
(Ned. Landb. Wkbl., 1 Dec. 1906.)

Personalia.

Benoemd: tot lid der Koninklijke Academie te Rome dr. II. J.
Hamburger, hoogleeraar te Groningen.

Gevestigd: te Witmarsum dr. J. S. Nauta; te Zieriksee J. van
Zijvbrden.

Verplaatst: van Oudshoorn naar Alfen a/d. Rijn K. R. Kuipers.
Bedankt: voor de benoeming tot lid der gezondheidscommissie
te Amersfoort W. H.
van Haselen aldaar.

De veearts H. J. de Vries te Hoogezand volgt een cursus in
practische bacteriologie aan de Rijks universiteit te Groningen.

Veeartsenijkundig Staatstoezicht.

De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel heeft be-
paald :

a. met ingang van 4 December 1906, het vervoeren of doen
vervoeren van herkauwende dieren en varkens te verbieden uit,
naar of binnen een kring, omvattende de gemeente Helden ;

l, te bepalen, dat, wanneer bijzondere redenen afwijking van
het sub
a bedoelde verbod noodzakelijk maken, zoodanige afwij-
king kan worden toegestaan door den burgemeester van Helden
onder de door den districtsveearts te Roermond aan te geven
voorwaarden. (<
Staatscourant van 4 December 1906, n°. 283.)

Bij koninklijk besluit van 22 December 1906, n°. 32, is, met
ingang van 1 Januari 1907,
G. B. Goossens te Roermond, onder
toekenning van eervol ontslag als plaatsvervanger van den districts-
veearts wien Roermond als standplaats is aangewezen, benoemd
tot tijdelijk districtsveearts.

Verbetering.

In de vorige (December)-aflevering van dit tijdschrift deelde
ik op blz.
201 mede dat het boek van prof. L. Hoffmann, Der

-ocr page 309-

r

chirurgische Klinik an der Tierärztlichen Hochschule in Stuttgart
niet in den handel scheen te zijn, omdat het geen titelblad met
den naam van den uitgever bevatte. Het laatste was inderdaad
het geval bij het exemplaar dat prof.
Hoffmann mij welwillend
ten geschenke zond. Thans wordt mij echter door een Holland-
schen collega bericht, dat hij op bestelling bij zijn boekhandelaar
bet boek ontving, voorzien van een titelblad en den naam van
den uitgever, namelijk
Eugen Ulmer te Stuttgart.

W, C. Schimmel.

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende November 1906,

(De cijfers tussclieu ( ) duiden liet getal eigenaren aan, ouder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers. I

Longziekte (rund).

l

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

1 ■

Schurft bij paard en Bchaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

1

Hon
do
hei

-M

a

■O

e

O
J3

W

ds-

1-

1.

<D
>

U

©

x>
§

•g»

PQ

Rotkreupel.

November.

Groningen . .

3

n

r>

n

3(1)

3(2)

7)

Friesland. . .

8

71

n

»

88 (5)

7)

13(ii)

2(«)

Drente. . . .

3

71

n

n

17(\')

71

1

Overijsel . . .

2

r>

n

n

V

7)

V

2 n

Gelderland . .

6

r.>

71

9 (8)

5(5)

1

Utrecht . . .

V

71

V

7)

V

»

Noord-Holland .

2

n

V

rt

n

7)

17

106 (3)

Zuid-Holland .

3

n

•n

»

3(1)

9 (4)

6(2)

Zeeland . . .

1

n

*

w

»

7)

1

Noord-Brabant .

11

n

n

M

»

7)

n

4(1)

7<7>

Limburg . . .

12

V

»

2(2,

7)

»

7)

9(9)

4(4);

n

Totaal . .

51

V

1)

i

2 P)

6(2)

108 (14)

V

32 (24)

29(25)

12(12)

»

106 (3)

(Staatscourant van 13 December 1906, n\'>. 291. v. E

-ocr page 310-
-ocr page 311-

M E DE DEELT N G EN UIT DE CHIRURGISCHE CLINIEK
VAN \'s RIJKS VEEARTSENIJSCHOOL,

door

W. C. SCHIMMEL en J. VAN DER VEEN.

1°. Obturatie van de achterste aorta by een paard.

Den 22sten September 1906 werd ter behandeling aange-
boden een donkerbruine merrie, 41/2 jaar oud, 1,60 M.
hoog, gekruist inlandsch ras, toebehoorende aan den heer
T. H. K. te G.

De anamnese luidde dat liet dier, van een vertrouwden
boer gekocht, nadat het een paar maanden in het bezit van
den nieuwen eigenaar was geweest, in draf eigenaardige
verschijnselen van kruiszwakte vertoonde, in die mate zelfs,
dat patiënte van achteren ineenzakte. Dit duurde nu reeds
drie weken onveranderd voort. De kruiszwakte trad telkens
zoo plotseling op, dat het zelfs noodig geoordeeld was het
dier van het centraalstation te Utrecht naar de veeartsenij-
school in een veewagen te doen vervoeren. Door verzet van
het paard ging dit echter niet; het moest toen loopen en
deed de wandeling (ongeveer 25 minuten) zonder eenig
bezwaar.

Bij onderzoek nog op denzelfden dag bleek in draf niets
abnormaals aan het dier te bespeuren. Ademhaling en tem-
peratuur waren normaal, voedingstoestand en eetlust lieten
niets te wenschen over. De pols was echter in rust vertraagd,
namelijk 24—28 slagen per minuut, de arterie normaal
gevuld.

De hartstonen waren bij het rustig staande paard normaal,
afzonderlijk en regelmatig hoorbaar. De hartsdernping scheen
niet vergroot.

-ocr page 312-

In de opvolgende dagen was bij het monsteren in draf
geenerlei locomotiestoornis waar te nemen. Eerst den 28sten
September vertoonde zich het verschijnsel van kruiszwrakte
voor het eerst, üe beenen werden in gedeeltelijke flexie-
positie met abdnctie bewogen, waarbij ze steeds ver onder
het lijf werden gebracht. De hartsactie was dan onmiddellijk
na den draf zeer versneld (pols ruim 100 slagen), doch de
hartstonen waren altijd afzonderlijk hoorbaar.

Het was opmerkelijk, dat men de stoornis in de beweging
nooit met zekerheid periodiek te voorschijn kon roepen.

Bij rectale exploratie was aan de groote vaten van de
aortavertakking alleen aan de rechter arteria iliaca externa
een verharde plaats, een ring, te constateeren; de pols was
daar beneden goed waar te nemen, hoewel ze traag was.

De aorta was een handbreed vóór de vertakking ruw en
eenigszins rigide; op het gevoel afgaande zou men aan
ringvormige verhardingen denken; toch sloeg de polsgolf
daar goed voelbaar voorbij.

Deze veranderingen deden een arteriosclerose vermoeden.
De pols aan de aorta werd te gelijk met die aan de arteria
inaxillaris externa opgenomen en nu bleek, dat de slagen
aan de aorta duidelijk waarneembaar later en met onregel-
matig tijdsverschil (arhythmisch) volgden.

I)e stoornis in de beweging werd allengs erger, zoo zelfs,
dat ongeveer half October bij monstering in draf gedurende
een paar minuten, het dier de achterbeenen niet meer kon
bewegen, waardoor deze nasleepten, terwijl patiënte overkootte
en met een achterwaartsche beweging van het geheele lichaam,
evenals een hond op het achterstel, niet zelden met de
achterbeenen zoover mogelijk van elkander, neerzakte. Na
een paar minuten was de merrie steeds weer in staat haar
weg te vervolgen. Soms gelukte het onmiddellijk daarna de
verlammingssymptomen nog eens te voorschijn te roepen, in
den regel echter niet. Opmerkelijk was, dat geen teekenen

-ocr page 313-

van angst, geen reflectomohe dyspnoe of zweeten waar-
neembaar waren.

Gedacht werd aan een ver naar voren in de aorta gelegen
obstructie, waarschijnlijk een thrombus, welke de aorta ge-
deeltelijk verstopte.

Daar de verschijnselen in hevigheid toenamen en het dier
zelfs op stal tot tweemaal toe na zeer geringe inspanning,
bijv. het omgaan in den box, ineenzakte, werd den eigenaar
medegedeeld, dat kans op herstel vrijwel uitgesloten was;
hem werd in overweging gegeven het paard te Utrecht aan
het abattoir te doen afmaken. Daartegen had hij echter
bezwaar; hij liet de merrie den 30sten October afhalen, zoo-
dat de gelegenheid niet werd geboden om de oorzaak der
periodiek optredende verlammingsverschijnselen van de achter-
hand te preciseeren.

2°. Tandfistel in de rechter bovenkaak by een hond.

Den 7den September 1906 werd ter behandeling aange-
boden een bastaard black and tan terrier, reu, 3l/2 jaar oud,
toebehoorende aan den heer K. S. te N.

Zonder eenig voorbericht was het hondje gestuurd, zoodat
alleen het onderzoek licht omtrent den patiënt kon verspreiden.

Er bleek aan de rechter bovenkaak, ongeveer een halven
centimeter onder het midden van den ondersten orbitaalrand,
een fistelopening te bestaan, iets grooter dan een baker-
spekleknop. Uit de opening vloeide een weinig troebel vocht,
zoodat men op het eerste gezicht aan een traanzakfistel had
kunnen denken.

Een ingevoerde fijne sonde leidde echter schuin naar voren
en beneden door een ongeveer 1 cM. lang fistelkanaal, dat
uitging van de derde rechter praemolair.

Aangezien bij ervaring bekend was, dat alleen na extractie
van een dergelijke kies, ook al zijn daaraan geen carieuse
veranderingen waar te nemen, genezing optreedt, werd deze
operatie op den 8sten September verricht. Daarna werd een

-ocr page 314-

behandeling der fistel met balsamum peruvianum ingesteld.
Bij onderzoek bleek aan de kies een begin van caries te
bestaan.

Tot deri 15den September werd de behandeling voortgezet;
toen was de fistel volkomen gesloten. Dit werd den eigenaar
bericht, waarop patiënt den 22sten September 1906 vertrok.

3°. Endocarditis valviilaris met metastatische pneumonie
en metastatische polytendovaginitis.

Den 13don October 1906 werd een Lithauer pony, schimmel,
merrie, oud 7 jaar, hoog 1,48 M., toebehoorende aan J.
v. d. H. te U., ter behandeling aangeboden. IIet. dier was
reeds policlinisch behandeld wegens chronische longdampig-
heid, waartegen jondarsenik in een likking was verstrekt.
Daar de toestand niet verbeterd, integendeel de eetlust in
de laatste dagen geheel verdwenen was, had men opneming-
van den hit in de stationnaire cliniek der veeartsenijschool
verzocht.

Bij onderzoek van den in slechten voedingstoestand ver-
keerenden hit bleek, dat een groot gedeelte van de likking
achter de kiezen was blijven zitten. Na behoorlijke reiniging
der mondholte werd de eetlust geheel normaal. De adem-
haling was echter bemoeilijkt en versneld: ongeveer 26
ademtochten per minuut. Bij auscultatie aan de borstkas
was verscherpt vesiculair ademen te hoorcn en tevens op
sommige plaatsen een scherp exspiratorisch geruisch met
den grondtoon van den klank
oc; een duidelijk piepen of
chiemen kon men het niet noemen.

De percussie verwekte een sterk "tympanitischen toon.

De temperatuur was toen 37,6°C. Gedacht werd dat een
chronische bronchitis het eigenaardig exspiratorisch geruisch
veroorzaakte. Hoesten werd, hoewel het voorbericht daarvan
melding maakte, zelden gehoord en had, wanneer het werd
opgewekt, niet het eigenaardig droge karakter van de kuch,
welke bij chronische longdampigheid wordt vernomen.

-ocr page 315-

De toestand bleef eenige dagen dezelfde.

Den ! 5den October steeg de temperatuur tot 89 oC. en
was patiënte zeer gedeprimeerd. Daar het weder gunstig
was, werd het dier over dag in de weide gedaan, alwaar
het gras gretig werd genuttigd.

Den 17aen October was de hit rechts achter plotseling
kreupel en overkootte sterk; daarom werd een pijp-kogel-
bandage aangelegd. Toen den I9d6n October rechts vóór
kreupelheid optrad en rechts achter de toestand, bij een
temperatuur van 39,9 °C. weder vrij normaal was, werd een
onderzoek ingesteld naar rheumatische polyarthritis, wellicht
met endocarditis gepaard gaande. De carpaalscheede rechts
bleek gezwollen en bij palpatie warm en pijnlijk; aan de
gewrichten kon echter niets1 abnormaals worden waargenomen.
De pols deed 84 slagen per minuut. Bij auscultatie van
het hart hoorde men de hartstonen afzonderlijk; de tweede
hartstoon was echter versterkt. Werd van het dier eenige
inspanning gevergd, bijv. enkele passen door den box, dan
werd de hartstoot bonzend en vloeiden de tonen in elkander,
terwijl de pols onvoelbaar was. Klepgeruischen waren even-
wel niet te hooren. Af en toe, vooral als het dier lag, was
een aderpols waar te nemen. Door percussie ontdekte men
in de hartstreek een vergroote demping. Hoewel een endo-
carditis zeer waarschijnlijk was, kon zij niet met zekerheid
worden gediagnostiseerd Ook aan de longen werd nog steeds de
noodige aandacht geschonken. Door middel van percussie werd
naar haarden of caveruen gezocht, doch er was niets anders
dan een verhoogde tympanitische toon ten gehoore te brengen.

In verband met de diagnose werd een behandeling met
30 gram salicylas natricus per dag ingesteld; deze werd
afgewisseld met het verstrekken van salol, 20 gram de die.
Tevens werden de zieke scheeden dagelijks gemasseerd met
linimentum saponatum camphoratum, waarna de beenen
werden gebandageerd.

-ocr page 316-

Den 22sten October bleek de temperatuur normaal, terwijl
de
eetlust nog flink was; toch verminderde de algemeene
toestand belangrijk. Het dier kon niet in de weide worden
gedaan, aangezien het, door pijn gekweld, soms ging liggen
en dan zonder hulp niet meer kon opstaan.

Den 258teD October werd met een zweetkuur begonnen,
doch hiervan moest worden afgezien, daar de hit niet bij
machte bleek het gewicht der dekens te dragen. Het hart
begon langzamerhand teekenen van uitputting tevertoonen.
De pols werd klein en zwak. Den 29sten October deed de
pols 120 slagen; vanwege de hartszwakte werd het dier 8
gram campher verstrekt. Nog was er eetlust aanwezig. In
den morgen van den 30^" October stierf het dier.

De lijkopening, welke \'s middags van dienzelfden dag
werd verricht, bracht het volgende aan het licht.

Bij opening van de borstholte bleken de longen vergroot.
Het over het hart gelegen gedeelte van den linker longtop
was in omvang toegenomen en vormde één grooten ont-
stekingshaard; vandaar de schijnbaar vergroote hartsdemping.
Rij insnijden bleken de longen lobulair etterig ontstoken.
Men zag cavernen. deels met putride massa\'s, deels met
gassen gevuld: purulent ontstoken gedeelten wisselden af
met vrij normale, welke echter abnormaal luchthoudend
waren, tengevolge van emphyseem. Opmerkelijk was het, dat
in beide longen de aan het mediastinum grenzende gedeel-
ten in hoofdzaak waren aangetast; meer naar de pleura
costalis kwamen kleinere en meer verspreide haarden voor.
Van de pushaarden uit waren gethromboseerde longvaten te
vinden, waarin zich witte stolsels bevonden, enkele van onge-
veer 5 mM. middellijn en van eenige cM. lengt«.

Het hart was niet vergroot en, voor zoover macroscopisch
na te gaan, niet gedegenereerd. De tricuspidalis vertoonde
op alle kleppen de karakteristieke bloemkoolachtige ver-
dikkingen.

-ocr page 317-

In de buikholte bevond zich een sereus transsudaat, ter-
wijl de vergroote en verharde lever mede de aandacht vestigde
op stuwing.

De aangetaste carpaal- en sesamscheede werden geopend.
Uit de carpaalscheede vloeide rijkelijk een ichoreus vocht, de
sesamscheede was in mindere mate aangetast. De gewrichten
waren normaal. Uit het pathologisch-anatomiscb beeld lag het
voor de hand de endocarditis als primair op te vatten. Van
het rechter hart uit zouden dan langs den kleinen bloeds-
omloop de longen, en vervolgens door den grooten bloeds-
omloop de peesscheeden geïnfecteerd zijn.

Intusschen, het clinisch beeld wees op een primair long-
lijden. Wie echter zal de plaats van de primaire aandoening
met zekerheid kunnen vaststellen?

4°. Ribkraakbeenfvactuur met partiëele ribresectie by een
hond.

Den 208te" October lüOti werd een foxterrier, reu, toebe-
hoorende aan Jhr. M. v. W. te A., ter behandeling aangeboden.
Ongeveer veertien dagen te voren was het hondje door een
rijtuig overreden; daarvoor was veeartsenijkundige hulp
ingeroepen. De toestand bleef bevredigend tot den 18den Oc-
tober, toen, tengevolge van een sprong, een rib de huid
aan den linker borstwand perforeerde.

Bij onderzoek bleek de linker zevende rib, waaraan zich
nog een stukje kraakbeen bevond, door de huid te steken,
zoodat een ribkraakbeenfractuur bestond. Het door de huid
te voorschijn komend ribgedeelte was zwart, van periost
beroofd en niet meer met de pleura costalis verbonden. Deze
zelf scheen intact, daar het dier, behalve wat pijnlijkheid en
een eenigszins stijven gang, niets abnormaals vertoonde.

Besloten werd de rib, voor zoover zij necrotisch was, weg
te nemen. Daartoe werd de hond in rechter zijligging gebracht
en de huid met de onderliggende weefsels zoover naar boven
getrokken tot het witte been zichtbaar werd. De bestaande

-ocr page 318-

wond behoefde hiertoe niet te worden vergroot. Daarop
werden met de beenschaar twee stukjes rib, samen ter grootte
van ongeveer 3 cM., afgeknepen. Dit geschiedde met de
noodige zorg, dat de pleura costalis niet werd geperforeerd.
De ontstane fistel werd dagelijks behandeld met balsamum
peruvianum; tevens werd een borstverband aangelegd.

De toestand bleef ook na de operatie bevredigend: er
ontlastte zich slechts weinig etter. Den 4den November was
de wond bijna gesloten; bij drukking spoot echter een massa
bloederig pus te voorschijn, reden waarom de fistelopening
werd gespleten.

Klaarblijkelijk moest nog een stukje been worden afge-
stóoten; om dit te bevorderen, werd voortaan eenmaal per
dag ingespoten met tinctura aloës. Het gevolg hiervan was,
dat den 259ten November een gedemarkeerd stukje rib in de
fistelgang werd gevoeld; dit werd met een kleine koorntang
verwijderd.

Van nu af sloot de wond zich zoo spoedig, dat de hond
op den 6den December 1906 hersteld kon worden afge-
haald.

5°. De behandeling van een hernia scrotalis by een ruin.

Den 238ten November 1906 kwam een bruine bles, ruin,
2 jaar, hoog 1,58 M., Belgisch ras, toebehoorende aan den
heer R. v. B. te B., in behandeling wegens een hernia
scrotalis sinistra.

In de linker scrotaalstreek van den flink gevoeden ruin
bevond zich een zwelling ter grootte van een kindervuist,
welke bij drukking allengs geheel verdween. De inhoud van
het gezwollen gedeelte was deegachtig op het gevoel. Hier-
door en wegens het langzaam verdwijnen van den breuk-
inhoud bij drukking werd een netbreuk vermoed.

Resloten werd het dier te opereeren. Den 248teD November
werd de ruin daartoe met uitgebonden rechter achterbeen
in rugligging onder chloroformnarcose gebracht. Na be-

-ocr page 319-

hoorlijke desinfectie van het operatieveld werd een 10 cM.
groote snede, evenwijdig aan de mediaanlijn, door de huid
en de tunica dartos gemaakt, waardoor de vergroeide breuk-
zak, de tunica vaginalis communis, te voorschijn kwam.
Uaar in gevallen als dit bij de castratie de tunica vaginalis
communis geopend is geweest, komt er altijd een meer of
minder uitgebreide vergroeiing met de omgeving tot stand ;
hiervan hangt de meerdere of mindere moeilijkheid der
operatie af.

In dit geval was een sterke vergroeiing aanwezig. Met
stomp geweld werd de breukzak los geprepareerd. Omdat
het zeer moeilijk is een begin te krijgen, verdient het aan-
beveling met de vingers door het omliggend bindweefsel te
werken en aldus het lieskanaal op te zoeken. Hierin dringt
men zoover door, tot het niet vergroeide gedeelte van den
breukzak met de hand kan worden omvat. Is men zoover
gekomen, dan maakt men, van onderen naar boven gaande,
het paard in rugligging gedacht, met de vingers en de
schaar de vergroeide plaatsen los, wat, daar men nu vol-
komen georiënteerd is, weinig moeite kost.

Ue op deze manier vrij gemaakte breukzak werd inge-
sneden en bleek een gedeelte van het omentum te bevatten.
Het uitgetrokken gedeelte net werd niet gereponeerd, doch
afgesneden. Nadat de breukzak eenige slagen was omge-
draaid, werd er een stevig koord om gebonden, waarna nog
een klem werd geappliceerd. Men liet het paard opstaan
en bracht het in een box, welke te voren gereinigd en van
schoon stroo voorzien was.

Ongeveer een uur na de operatie werd de ruin liggende
aangetroffen en vertoonde hij duidelijk teekenen van pijn.
Hooi en haver werden niet genuttigd; het dier was zeer
gedeprimeerd. Waarschijnlijk moest dit aan het chloroform
en den vrij langen duur der operatie, ruim een half uur,
worden toegeschreven.

-ocr page 320-

Den 25st6B November was de temperatuur 39,2°; dekoker
was gezwollen. De buitenste praeputiaalplooi was oedemateus
geïnfiltreerd en puiide iets naar buiten uit, echter niet in
die mate, dat het geval met paraphimosis kon worden ver-
wisseld.

Den 29sten November was het paard rechts achter plot-
seling kreupel geworden en had het een temperatuur van 40,2°.
Daarom werd de klem met het afgestorven weefsel weggenomen
en de wond geopend, opdat de secreta zouden kunnen
afvloeien. Zwelling van de linker liesklier bestond niet.
Waarschijnlijk had het dier des nachts den kogel verstuikt,
daar deze en ook de sesamscheede bij palpatie warm en pijn-
lijk bleken.

In den morgen van den 4der\' December was zonder bekende
oorzaak een niet onbelangrijke bloeding uit de wond ont-
staan ; deze werd door tegendrukken van met koud water
bevochtigde tampons bestreden. De temperatuur was toen
38,5°C. en de eetlust goed. Inmiddels was de kreupelheid
aan het achterbeen verdwenen; van nu af bleef de toestand
normaal. Den 12dcn December -\\verd het koord uit de wond
verwijderd. De wondgeneziiig was flink voortgeschreden,
zoodat het paard den 14den December zoo goed als hersteld
kon worden afgehaald.

BIJDRAGE TOT DE AETIOLOG1E DER KALFZIEKTE,

door

J. DB VRIES.

De meeste collega\'s zullen de kalfziekte niet anders kennen
dan als een onmiddellijk vóór of na de baring optredend
lijden. Immers ook de handboeken over verloskunde, waarin
de beschrijving van dit lijden thuis behoort, vermelden het
voorkomen er van korten tijd vóór of na de baring. M. G.

-ocr page 321-

an

de Bruin meldt in zijn Geburtshilfe beim Rinde, dat de
meeste gevallen 12—48 uur na de baring voorkomen, voorts
dat van de 74 door hem nagegane gevallen 1 acht dagen
vóór, 2 drie dagen na den partus, en de andere zes uur vóór
tot acht en veertig uur na de baring zijn opgetreden.

In „Harms, Binderkrankheiten \' zijn de opgaven van Hoycock
vermeld, waarin de uiterste termijn van de baring tot 72 uur
daarna is opgegeven.
Franck, die in zijn Handbuch der
thierärztlichen Geburtshilfe
deze ziekte zeer uitgebreid be-
handelt, en waarin de geheele literatuur daarover, niet
alleen uit verloskundige werken, handboeken over pathologie
en therapie, maar ook uit de kortere of langere verhande-
lingen daarop betrekking hebbende, is nageploozen, geeft
aan dat de ziekte steeds binnen de eerste 2 of 3 dagen na
de baring optreedt, doch schrijft verder, dat
Hess ze na 14
dagen nog meent te hebben zien ontstaan, terwijl in een
noot vermeld wordt dat
Gierer een ziekte identisch met
kalfziekte zeven weken na het kalven waarnam.

In de Berliner tierärztliche Wochenschrift, n°, 6, 1904.
staat een voordracht, gehouden door G.
Meijer, onder den titel
„Milchfieber bij Kühen welche nicht gekalbt
haben und die Aetiologie dos Milchfiebers".
Hierin worden 5 gevallen van kalfziekte vermeld, waarbij
de ziekte 3—8 maanden na de baring is geconstateerd.

De volgende ziektegevallen kreeg ik tusschen 29 Mei en
15 Juni 1906, dus kort na elkander in behandeling.

1°. Koe van de wed. H. v. ». B te H., oud 8 jaar, 6-maal
gekalfd, heeft 5 Maart, 36 uur na het kalven, kalfziekte ge-
kregen, en is 5 uur na de bekende behandeling opgestaan.
Op 29 Mei, dus 85 dagen na de baring, werd mijn hulp
ingeroepen en luidde de anamnese als volgt: \'s morgens
vroeg niets aan de koe gemerkt, melkopbrengst bij het
ochtendmelken 16 liter. Bij het avondmelken bemerkte men
dat de koe waggelde en na het melken vallende ging liggen,

-ocr page 322-

terwijl slechts eenige liters melk werden gemolken. Met
behulp van een acetyleenlantaarn onderzocht ik \'s avonds te
9 uur de koe, welke in natuurlijke houding lag, doch tot
opstaan niet was te bewegen. Pols en temperatuur waren
normaal, de visus evenzoo; vermoedende met een been-
breuk of met laesies van kruis of lendewervels te doen te
hebben, adviseerde ik, daar deze gebreken bij kunstlicht en
weinig hulp niet gemakkelijk te onderkennen zijn, het dier
te laten liggen tot den volgenden morgen, en indien het dan
niet was opgestaan, naar huis te halen. Dien morgen was
de koe per voertuig naar den stal getransporteerd en vond ik
haar in den stal plat op de linker zijde in zeer soporeusen
toestand. De cornea was ongevoelig, de ademhaling diep en
langzaam, somtijds onderbroken, bij uitademing een steunend
geluid gevend, uit den mond liep speeksel, de oogen traanden,
de pols was duidelijk voelbaar doch traag, de temperatuur
normaal (37,2), de melksecretie nihil.

Ik wist staande bij de patiënte geen diagnose te maken.
Wel dacht ik aan kalfziekte, doch daar ik in een 13 jarige
praktijk waar deze ziekte zeer veel voorkomt, nimmer dit
optreden zoo langen tijd na de baring had waargenomen,
zette ik die diagnose uit mijn hoofd. Edoch, de andere
patiënten welke ik op mijn route bezocht, interesseerden
mij niet; het zooeven geschetste ziektebeeld bleef mijn ge-
dachten beheerschen en het werd bij mij zekerheid dat dit
kalfziekte was. Om 12 uur, maar nu voorzien van den in-
sufflator, ben ik weer bij de patiënte, welke zich nog in
den zooeven beschreven toestand bevindt, en wordt de uier
opgepompt. Om 5 uur \'s avonds is de toestand verbeterd en
te 7 uur staat het dier op. De hoeveelheid melk, welke zeer
geel gekleurd was, bedroeg de eerste 2 dagen niet meer dan
2 liter;" na dien tijd verbeterde zij tot 25 liter daags.

2°. Koe van A. T. te Z., oud 5 jaar, 3-maal gekalfd,
den laatsten keer op 20 April, zonder eenige stoornis. Gaf

-ocr page 323-

30 liter melk en werd op stal met gras gevoederd; terwijl
zij den lsteB Juni nog de gewone hoeveelheid gaf, was dit den
2den, dus 42 dagen na de baring, op het 4de gedeelte daarvan
verminderd. Zij at noch herkauwde, trippelde met het achter-
stel en viel \'s avonds neer. Den volgenden morgen werd
mijn hulp ingeroepen, doch door afwezigheid (Pinksteren)
was ik niet vóór 5 Juni \'s morgens in de gelegenheid patiënte
te bezoeken. Ik vond het dier met afhangende onderkaak,
de tong uit den mond, plat opzij liggend. Temperatuur nor-
maal, pols onvoelbaar, slijmvliezen zeer anaemisch, waterige
foetide defaecatie. Het dier was den vorigen dag zeer rustig
geweest, doch geheel onmachtig, de kop lag in de zijde, het
had dien geheeleif dag geen ontlasting gehad en eerst des
morgens, na afgang van enkele harde stukken, diarrhee
vertoond. De soporeuse toestand, de onvoelbare pols en de bleeke
lijkkleurige slijmvliezen deden mij aan verbloeding denken,
en toen ik hij den eigenaar daarnaar informeerde, kwam ik
te weten dat hij, vermoedende dat mijn hulp toch te
laat zou komen, het dier 10 liter bloed had afgenomen.
Dit gaf mij een verklaring van den onvoelbaren pols en
de anaemische slijmvliezen. Het is duidelijk dat ik na het
eerst beschreven geval spoediger mijn diagnose maakte. I)e
koe werd te 10 uur ingespoten en te 10 uur \'s avonds
stond het dier; het bleef gedurende de eerste 3 dagen in
alle functies traag, doch herstelde volkomen, ook in econo-
mischen zin.

3°. Koe van de erven .1. A. D. te B., oud 10 jaar, 8-
maal gekalfd, het laatst den 22sten November 1905, heeft
toen 6 uur na het kalven kalfziekte gehad en is 3 uur na
de behandeling opgestaan.

Op 6 Juni, dus 196 dagen na het kalven, werd \'s middags
mijn hulp ingeroepen. Volgens de anamnese gaf het dier
circa 22 liter melk per dag; den 5den Juni was de melk-
opbrengst ^ minder en de ontlasting zeer dun. Op 6 Juni

-ocr page 324-

\'s mórgens liter melk, gang waggelend in het achterstel,
de koe viel even daarna. Bij mijn komst lag het dier met
den kop in de zijde en gaf verder in alle opzichten het
typische beeld van kalfziekte. 10 uur na de inspuiting is
zij opgestaan; ontlasting is er tusschen den avond van den
5den en den morgen van den 7dtm Juni niet gekomen. De
melkopbrengst was de eerste dagen zeer gering, doch ver-
beterde later tot § van de vroegere opbrengst.

4°. Koe van de wed. li. te B., oud 17 jaar, 14 kalveren
gehad, laatste kalf den 10den Maart \'s nachts gekomen, heeft
9 Maart \'s morgens kalfziekte gehad. Na inspuiting genezen,
normaal gekalfd, doch op 11 Maart, 8 uur na de baring,
trad de ziekte weer op, welke na een 2de inspuiting week.
Zij gaf na dien tijd £ minder melk dan de eigenares in
andere jaren wanneer de koe verschmelkend is, verkreeg.

Den I5den Juni, dus 96 dagen na de baring, werd deze
mij zoo goedgezinde oude opnieuw aangemeld. Zij lag in een
deerniswekkenden toestand, wederom het typische beeld van
kalfziekte vertoonend, doch daarbij met een onrustbarende
tympanitis. Ook nu weer bereikte ik met den luchtinsufflator
in korten tijd genezing.

Het is bij mij aan geen twijfel onderhevig dat ik hier 4
gevallen van kalfziekte heb vermeld. Waar ik het sympto-
menbeeld niet bij alle even uitvoerig heb beschreven,
is dit geschied om niet telkens in herhalingen te vervallen.
De afwijkingen van het typische beeld bestaan in de beschreven
gevallen alleen in het voorkomen van diarrhee bij koe n°. 2
in een vergevorderd stadium, en bij koe n°. 3 in het begin
van het lijden. Echter zullen verscheidene collega\'s deze af-
wijking van het gewone beeld, naast andere, meermalen hebben
waargenomen. Trouwens naast het symptotnenbeeld staat de
succesvolle behandeling als bewijs voor mijn meening.

De kalfziekte kan dus onafhankelijk van de baring ont-
staan.

-ocr page 325-

Ook Mei,Ier., in zijn bovengenoemde voordracht, twijfelt
niet aan zijn diagnose waar hij de 5 door hem geciteerde
gevallen als kalfziekte bestempelt. Hij maakt verder de
conclusie, dat de kalfziekte een door hyperaemie in de
digestie-organcn en in den uier veroorzaakte hersenanaemie is,
en verdedigt die in het kort als volgt. De gangbare theorieën
verdeelt hij in 2 groepen, namelijk groep 1, die welke de
oorzaak voor een toxinenintoxicatie van uier of uterus
uitgaande houden, en groep 2, die welke daarvoor hersen-
anaemie aannemen; hij verwerpt de toxinentheorie wegens
de oogenblikkelijkc (fast momentane) werking van de
luchtbehandeling, terwijl het zijns inziens niet mogelijk is
dat de giftige werking der toxinen door luchtinsufflatie
zoo spoedig geneutraliseerd wordt. Hij meent dat de oorzaak
onder de 2de groep behoort, doch over het ontstaan van de
hersenanaemie is hij het niet eens met de heerschende be-
schouwingen. Dat die, zooals
Franck in zijn handboek aan-
geeft, ontstaat doordat na de baring een groot stroomgebied
buiten werking wordt gesteld en daardoor eerst hersenhy-
peraemie en dan anaemie optreedt, wordt door hem niet ge-
deeld; dit is duidelijk, omdat ook hij de ziekte onafhankelijk
van de baring waarnam. Doch ook met de meening van
Aronsohn en\' Zeiil, die de uierhyperaemie als uitsluitende
oorzaak der hersenanaemie opgeven, gaat hij niet geheel
mede. Hij beaamt dat dit tot het ontstaan daarvan kan
bijdragen, doch het kan volgens hem de eenige oorzaak
niet zijn. Veel meer beschouwt hij de intensieve voeding als
de grootste factor; daardoor komt in het poortaderlijk stelsel
een sterke bloedvulling en terwijl nu gelijktijdig in den uier
veel bloed wordt verbruikt, ontstaat de hersenanaemie, welke
de als kalfziekte bekende verschijnselen veroorzaakt. Hij
vindt hierin de verklaring van de 5 door hem medegedeelde
ziektegevallen, welke alle bij sterk gevoede en veel melk
gevende dieren optraden.

-ocr page 326-

Met deze meening van Meijer kan ik mij niet geheel ver-
eenigen. Is de kalfziekte alleen een hersenanaemie, dan moet
het symptomenbeeld van die ziekte gelijkvormig zijn. Echter
loopt dit zeer uiteen. Wel blijkt dat uit de nienwere hand-
boeken niet, waar de symptomen van deze ziekte worden
behandeld, maar
Eranck\'s theorie is onder anderen niet te
verdedigen wanneer de kalfziekte, welke vóór de baring, en die
welke 2 a 3 dagen daarna ontstaat, als zoodanig wordt erkend.
Hij begon scheiding te maken in eclampsia puerperalis en
septicaemia puerperalis.

Friedberger en Eröhner (.Allgemeine Pathologie wid The-
rapie,
, 1904) spreken van een septicaemie resp. pyaemie als
lste, een intoxicatie als 2de, en van een combinatie van I
en 2 als 3de vorm.

De Bruin handelt in zijn handboek over een acute
puerperaal-septicaemie, ten 2do over een putride puerperale
intoxicatie en daarvan onafhankelijk over de „Gebiirpa-
rese". Het is duidelijk dat wanneer men een symptomen-
complex in drie afdeelingen splitst, men in één afdeeling
de op elkander gelijkende symptomen als een ziektebeeld
kan plaatsen. De daarvan afwijkende worden in de eene
of andere rubriek ondergebracht, ofschoon de "\'"behande-
lende collega\'s mij moeten toegeven, dat die verschijnselen
daarin lang niet altijd passen. Mijn meening is dan ook,
dat het ziektebeeld bij kalfziekte zeer polymorph is, en dat
de verschillende scheidingen welke men dienaangaande in
de nieuwere handboeken heeft gemaakt, niet kunnen worden
volgehouden. Het meest voorkomend beeld is zeker de zoo-
genaamde paralytische vorm, maar daarnaast komen geval-
len voor, waarin krampen van de rugspier en zeer sterke
excitatieverschijnselen optreden, welke — dit als steun zoo
niet als bewijs voor mijn meening — met luchtinsuf-
flatie dikwijls even goed, even volkomen en even spoedig
genezen.

-ocr page 327-

Het niet gelijkvormig symptomenbeeld is mijn eerste motief
voor mijn van
Meyer afwijkende meening.

Mever verklaart de genezing van deze hersenanaemie door de
luchtinsufflatie, omdat de uier hierdoor arm aan bloed wordt en
het bloedsgebrek in de hersenen op deze wijze zou worden aan-
gevuld. Is zijn meening over het ontstaan van de ziekte en den
genezenden invloed van het oppompen van den uier juist, dan
moest de tympanitis, welke zoo dikwijls in onrustbarenden om-
vang bij dit lijden voorkomt, reeds in het begin van haar ontstaan
genezend werken, en zeker direct herstellend wanneer zij door
haar omvang een drukking op de borst- en buiksorganen,
dus ook op het poortaderstelsel uitoefent, niet te vergelijken
met de spanning welke men in den uier door oppompen
teweegbrengt. Bij sectie van aan acute tympanitis gestorven
dieren vindt men dan ook de slijmvliezen van het hoofd, van
de hersenvliezen en de groote hersenvaten zeer hyperaemisch.
Soms vindt men in de hersenen apoplectische haarden.

In de eerste jaren nadat Schmidt zijn behandeling van
deze ziekte publiceerde, werd de uier niet opgepompt, doch
10 gram jodetum kalicum opgelost in een liter water in-
gespoten, en de resultaten waren niet veel ongunstiger dan
bij de tegenwoordige methode, terwijl door dien liter vloeistof,
verdeeld over de vier kwartieren, de uier toch niet bloedarm
werd gemaakt.

Naar mijn meening wordt de kalfziekte veroorzaakt door
toxinen, in den uier gevormd. Van haar samenstelling is
zeer weinig bekend, van haar structuur niets. Zij schijnen
tot de enzymen, waartoe o. a. pepsine, trypsine, behoo-
ren, in nauwe verwantschap te staan. De vorming van
die toxinen heeft in toxische hoeveelheid alleen dan plaats,
wanneer in d*e ruelk veel eiwitten aanwezig zijn ; daardoor komt
kalfziekte het meest voor tegen den tijd van de baring, hoewel
het optreden daarvan op andere tijdstippen niet uitgesloten is.

Meijer legt den nadruk op intensieve voeding, maar is

22

-ocr page 328-

het niet verklaarbaar dat daardoor ook de eiwitvorming in
de melkklier grooter wordt? De gevallen, door mij genoemd,
traden op in den tijd dat het gras het grootste voedings-
gehalte bezat en in dit zoo zeldzaam vruchtbaar voorjaar
(getuige de berichten van de in vele jaren niet bereikte boter-
en kaasopbrengst) moet ik de oorzaak zoeken, dat die ziekte
door mij nimmer op zulke van de baring onafhankelijke tijd-
stippen is geconstateerd als dit jaar.

Meijer verwerpt de toxinentheorie, omdat niet aannemelijk
is dat de giftige werking der toxinen bijna oogenblikkelijk na de
inspuiting wordt vernietigd. Zeker is op dat oogenblikkelijke
wel iets af te dingen. Bij beginnende kalfziekte werkt de
luchtinsufflatie spoediger dan bij oudere gevallen, en dikwijls
treedt de beterschap na 10 uur en later op. Doch ook bij
andere, wel niet door toxinen veroorzaakte vergiftigingen
ontstaat spoedig herstel. Herhaalde malen wordt door mij
na repositie van prolapsus uteri of bij dreigende gevallen
van prolapsus, als het dier blijft persen en geen ander nar-
coticum bij de hand is, gebruik gemaakt van alcohol, in den
vorm van een flesch jenever of brandewijn. De dieren worden
dan rustig, liggen na een uur te ronken, maar de werking
duurt niet langer dan 6 a 10 uur; daarna zijn zij geheel nor-
maal. De bij den mensch zoo veelvuldig optredende lichtgas-
vergiftigingen herstellen immers zeer\'\'^ spoedig wanneer de
patiënten in de buitenlucht worden gebracht. Is het dan
zoo onaannemelijk, dat de toxinen, wat den duur van haar
werking betreft, daarvan moeten verschillen ?

Terwijl men met de theorie van hersenanaemie het zoo
verschillend symptomencomplex niet kan verklaren, is dit
met de toxinentheorie wel het geval. Immers, het wordt
aangenomen dat deze eiwitlichamen zich in zooveel ver-
schillende werkingen uiten.
Zalt-Bjmmel, October 1906.

-ocr page 329-

Korte mededeelingen en referaten.

Miltruptuur b\\j het paard, door J. M. Knipscheer. — In
den ochtend van den 4den December 1906 weigerde het paard
n°. 448, 4 jaar oud, van het remonte-depót te Milligen, voor het
eerst zijn voedsel. Het dier was te voren volmaakt gezond geweest.
Een paar uren later het paard bezoekende, werden de volgende ver-
schijnselen door mij waargenomen. Het paard stond er hangerig bij,
met het hoofd naar den bodem gericht. De beide halsvlakten waren
met koud zweet bedekt; de ademhaling was eenigszins versneld. Van
tijd tot tijd werd het dier gedurende eenige oogenblikken onrustig
en ademde dan op een krachtige, luid snuivende wijze. Daarna
viel het in zijn apathischen toestand terug en was de ademhaling
weer weinig hoorbaar. In het oog vallend was de zeer bleeke,
bijna witte kleur der conjunctivae, alleen onderbroken door de
kleuring der tijne venae. De hartslag was palpiteerend en snel,
de pols aan de arteria maxillaris externa nog vrij goed voelbaar.
De lichaamstemperatuur was een weinig subnormaal.
Losgemaakt
van zijn balsterketting, bleek het paard bij het gaan zeer onzeker
te zijn en dreigde het te vallen.

Op deze verschijnselen, vooral op de zeer bleeke mucosae
afgaande, werd inwendige verbloeding als diagnose met
vrij groote zekerheid gesteld en de letale afloop spoedig ver-
wacht.

Eenmaal ging het paard liggen, vertoonde koliekverschijnselen,
keek om naar zijn buik, ademde steunend, perste met zijn buik-
spieren, rolde op zijn rug, bleef een oogenblik plat en gestrekt
liggen en wist toen weer op te staan.

De collaps nam nu regelmatig toe. Het paard steunde met zijn
hoofd in den voerbak, verplaatste zich enkele malen meer vallende
dan gaande, alsof het dronken was, van de eene naar de andere
zijde en sloot sufferig zijn oogen. De anaemie der conjunctivae
en der mondmucosa was bijna volkomen. De hartslag was zeer
snel en zwak, de pols draadvormig en bijna onvoelbaar. Plotse-
ling schommelde het dier een paar malen sterk heen en weer,
sloeg om en stierf binnen eenige minuten onder krampachtige
strekkingen der beenen en van den hals en het telkens openen der

Een ander door mij waargenomen geval is medegedeeld in dit tijdschrift,
deel XXX, 1903.

-ocr page 330-

kaken. De dood was eerst bijna 2 uur na mijn bezoek ingetreden.
De inwendige verbloeding had dus minstens 4 uur geduurd.

De sectie had den volgenden morgen plaats. Bij opening dei-
buikholte stroomde onmiddellijk een groote hoeveelheid, ongestold
bloed naar buiten. Alle organen en spieren waren auaemisch.
De overigens normale, niet gezwollen milt vertoonde een scheur
in de kapsel van ± 10 cM. De randen der scheur waren door
bloedinfiltratie wat gezwollen en met eenige stolsels bedekt.

De oorzaak der miltruptuur kon niet worden verklaard. De
mogelijkheid bestaat, dat het paard door een ander tegen den
buik is geslagen.

Vaccinatie tegen de tuberculose. — Rossignol en Vallée
hebben uitvoerige onderzoekingen ingesteld omtrent de vaccinatie
van het rundvee tegen tuberculose. Zij zijn gekomen tot de
volgende resultaten:

1°. Bovovaccine is een product van ongelijke virulentie voor
de cavia. Men mag dus aannemen dat haar uitwerking bij het
rund niet altijd identiek is aan haar zelf.

2°. De vrij duidelijke weerstand welke de gevaccineerde run-
deren drie maanden na de vaccinatie tegen intraveneuse infectie
bieden, vermindert spoedig en verdwijnt, bjj sommige individuen,
na verloop van een jaar.

30. De weerstand der gevaccineerde runderen tegen de smetstof,
zooals zij ontstaat door liet in den stal in aanraking komen met
dieren welke aan open tuberculose lijden, treedt niet duidelijk
voor den dag en duurt hoogstens enkele maanden. (
Bulletin de
la Société de médecine vétérinaire pratique,
10 octobre 1906, p. 177.)

W. C. S.

Notulen der 47ate algemeene vergadering.

( Vervolg.)

Aan de orde is thans punt 11 van het programma:

Voorstel van de H.H. K. Büchli, C. Fauel, H. M. Kroon, H. J. C. vak
Lent, W. J. Paimans en J. D. de Yries.

„De algemeene vergadering der Maatschappij ter bevordering der Vee-
artsenijkunde in Nederland benoeme een vaste commissie, bestaande uit vijf
leden, welke zich in het bijzonder bezighoudt met de beroopsbelangen der
veeartsen in Nederland en als zoodanig het Hoofdbestuur van
advieB dient."

-ocr page 331-

De heer van Lent: M.H. Ik zal niet veel tijd van u in beslag
nemen om dit voorstel toe te lichten. Het voorstel zooals het
hier ligt, spreekt voor zich zelf. Ieder uwer toch zal bij lezing
ervan over de verschillende punten hebben nagedacht en die
hebben aangevuld. En daaruit reeds blijkt dat het een eisch des
tijds is, dat wij voor onze belangen opkomen en dat er een
lichaam is, dat alles verzamelt en het hoofdbestuur behulpzaam
kan ziju.

De werkzaamheden van het hoofdbestuur worden jaarlijks al
grooter en grooter en daarom is het gewenscht, dat het in zake
beroepsbelaDgeu hulp ondervindt van een commissie, die zich
daarmede uitsluitend bezighoudt.

In alle vakken en in alle rangen en standen der maatschappij
vindt men tegenwoordig aaneensluiting en samenwerking, en hoe
kleiner de corporatie, des te noodzakelijker is het zich samen te
voegen en in den strijd om het bestaan te werken voor ons
aller belangen.

Een voorbeeld slechts. De veeverzekermgmaatschappijen, welke
zich in de laatste jaren sterk hebben ontwikkeld, spelen ons al
vrijwel den baas. De een schrijft ons een tarief voor, de ander
doet weer wat anders. Eerst treden die maatschappijen heel be-
leefd en vriendelijk op, later, wanneer ze zien dat ze beet hebben,
beginnen zij de tarieven te verminderen. Wij echter moeten de
tarieven vaststellen waarvoor wij werken, wij moeten dienaan-
gaande de lakens uitdeelen. Wanneer wij nu reeds een commissie
voor de beroepsbelangen hadden, zou ook niet hebben plaats
gehad, hetgeen dit jaar gebeurde, n.1. dat de plaatsvervangende
districtsveeartsen in Friesland bij elkander kwamen om hun be-
langen te bepleiten, zonder ook die titularissen uit andere pro-
vinciën te hooren. Ware er een zoodanige commissie geweest,
dan zou er waarschijnlijk iets anders voor den dag zijn gekomen.

Het resultaat van de werkzaamheden der commissie hangt af
van de leden, die daarin worden benoemd. Dit is een zeer be-
langrijk punt. Die leden zullen over veel tijd moeten kunnen
beschikken, en dien tijd zullen slechts kunnen vinden menschen
op de rechte plaats, die voor onze vakbelangen zullen strijden.

Hoe wij ons voorstellen dat de commissie zal werken?

Dat zou vooruitloopen zijn op de eventueel te benoemen com-
missie. Maar als voorbeeld wil ik toch mededeelen, dat elk lid

-ocr page 332-

der commissie een bepaald onderdeel voor zijn rekening kan
nemen en alles kan bestudeeren wat op dat gebied uitkomt of
gebeurt; dat hij, wanneer het hem noodig voorkomt voor onze
belangen op te treden, deze aan de hand van de verzamelde
gegevens zou kannen voordragen en bepleiten, de noodige puntjes
op de i\'s zettende; dat met het tengevolge hiervan geformuleerde
voorstel de commissie direct bij het hoofdbestuur ot in de ver-
gadering moet kunnen optreden, al naar gelang van de omstan-
digheden.

Het is te hopen dat een dergelijke commissie zal worden ingesteld.

De voorzitter: Ik dank den heer van Lent voor zijn inleiding.
Zijn er heeren die het woord verlangen?

De heer Stempel: Mijne heeren! De afdeeling Utrecht heeft
dit punt ook zeer breedvoerig besproken en heeft den afgevaar-
digde opgedragen om voor te stellen, dat, in plaats van de woorden
«in het bijzonder» op den 3den regel, gelezen worde het woord
«uitsluitend». Daarbij heeft de afdeeling de wenschelijkheid uit-
gesproken, dat aan het voorstel worde toegevoegd:

«Er worde een rubriek in het tijdschrift beschikbaar gesteld, onder
«redactie van een afzonderlijken redacteur, die zich bezig houdt met
«de beroepsbelanyen van den veearts.»

Op deze wijze kunnen zaken, die onderzocht moeten worden,
in het tijdschrift worden behandeld.

De heer ten Sande: In de afdeelingsvergadering van de nieuwe
afdeeling Zuid-Holland werden naar aanleiding van enkele ouder-
deelen in de toelichting, op punt 11 betrekking hebbende, op-
en aanmerkingen gemaakt, die ik gaarne ter kennis van de
vergadering zou brengen. Zoo werd bij het onder
c vermelde de
opmerking gemaakt, dat voor het onttrekken door leeken van
entingen aan veeartsen, geen vrees behoeft te bestaan, wijl de
wet het enten door niet-deskundigen reeds verbiedt, terwijl, met
betrekking tot de uitgesproken vrees over behandeling van kalf-
ziekte door leeken, in herinnering werd gebracht dat er veeartsen
zijn, die zelf aan die leeken de kalfziekte-behandeling hebben
geleerd.

Punt d achtte men niet gelukkig gesteld, omdat men daaruit
een eenigszins scherpe houding tegenover de regeering zou
kunnen opmaken, wat men voor de belangen der veeartsen niet
bevorderlijk acht.

-ocr page 333-

Zoo gezien toch, is uit dit gedeelte der toelichting op te maken,
dat de regeering willens en wetens met haar steun personen
vormt, die een gevaar opleveren voor het arbeidsveld der vee-
artsen. Dat dit de bedoeling der regeering niet is en niet kan
zijn, behoeft geen nader betoog.

De nieuwe afdeeling Zuid-Holland wenscht er nogmaals op te
wijzen — het is reeds vaker geschied, ook van andere zijde —
dat het niet in het voordeel der veeartsen kan zijn, wanneer
daden die de regeering meent in hun belang te moeten doen,
van den kant der veeartsen zelf aan een onwelwillende, dikwijls
scherpe beoordeeling worden ouderworpen.

Men oefene critiek uit, doch blijve daarin welwillend.

Buitendien maakt die uitgesproken vrees voor onttrekking van
arbeid aan veeartsen, bij de wetenschap dat er veeartsen zijn die
bijv. kalfziekte-behandeling en verloskunde zelf aan leeken onder-
wijzen, wel een eenigszius eigenaardigen indruk.

Verder zou de afdeeling onder de aangehaalde voorbeelden,
waarbij de juist bedoelde commissie zou kunnen optreden, nog
willen wijzen op de noodzakelijkheid van een betere regeling der
positie van de veeartsen bij een optreden voor de rechtbank.

Dikwijls bijv. doet zich het geval voor dat wij, als deskundigen
opgeroepen, niet die waardeering ondervinden, waarop wij uit-
hoofde van onze wetenschappelijke opleiding recht hebben.

De afdeeling kan zich in hoofdzaak met het praeadvies van het
hoofdbestuur vereenigen. Zij achtte het echter gewenscht om de
bedoelde commissie niet uit vijf leden te doen bestaan, doch ze
samen te stellen door daarin uit iedere afdeeling een lid te be-
noemen. Men was van oordeel dat men hierdoor meer waarborgen
verkreeg voor de vorming van een lichaam, dat in staat is om
de belangen van de veeartsen uit het geheele land voor te staan
dan door benoeming van een commissie, uit slechts enkele
afdeelingen samengesteld.

O O

De heer Bergsma : Ik kan medegaan onder één voorwaarde,
namelijk dat de commissie worde samengesteld uit personen die
de verschillende beroepsbelangen vertegenwoordigen : praktizeerende
veeartsen, keurmeesters, districtsveeartsen, abattoir-veeartsen, enz.

De heer Büchli: Punt 11 heeft in onze afdeeling een punt
van uitvoerige discussie gevormd.

In het algemeen was men het er mede eens, alleen waren er vele

-ocr page 334-

leden, die de zaak op een andere leest geschoeid wilden zien. Onder
anderen gevoelden velen veel voor de opmerking van de Nieuwe
atdeeling Zuid-Holland; zij zouden niet gaarne zien dat de com-
missie slechts uit vijf leden zou bestaan, maar wenschten dat
een lid uit elke afdeeling aan de commissie werd toegevoegd,
tot steun als het ware van het hoofdbestuur.

Sommigen waren er ook, die in het geheel geen aparte commissie
wenschten, maar de meening voorstonden dat de leden der com-
missie in het hoofdbestuur thuis behoorden.

Ten slotte is er overgestemd. Vóór het voorstel waren 10 stem-
men, er tegen 2; één lid stemde blanco.

Met het algemeene denkbeeld op zichzelf ging de afdeeling mede,
doch wat betreft het aantal leden der commissie vereenigde de
afdeeling zich met het voorstel der Nieuwe afdeeling Zuid-Holland,
wat zij zou handhaven zelfs wanneer die afdeeling het op de
algemeene vergadering introk.

Ook wenschte de afdeeling de commissie zooveel mogelijk on-
afhankelijk te maken. Als het van het hoofdbestuur uitgaat, fun-
geert de commissie als commissie van doorzending.

De voorzitter: U wilt de commissie zelf laten handelen, maar
niet de algemeene vergadering er in kennen, omdat dit van te
langen duur is.

De heer van Ai.tena: «Gelderland-Overijsel» kan geheel
medegaan met het voorstel der zes heeren, maar zij vond een
commissie van vijf leden wel wat groot en een commissie van
drie leden voldoende. In de eerste plaats, hoe kleiner een com-
missie is, des te gemakkelijker kan die commissie bijeengeroepen
worden, des te minder zijn de kosten en ook des te spoediger
kan zij werken.

Het zal in bijzonder haastige gevallen gemakkelijker vallen de
menschen (heel vaak lieden uit de praktijk) spoedig bij elkaar
te krijgen wanneer er slechts drie leden zijn dan wanneer het
6 a 7 leden betreft.

Wat aangaat de opmerking van den afgevaardigde der Nieuwe
afdeeling Zuid-Holland met betrekking tot punt c der toelichting,
namelijk dat er veeartsen zijn die de behandeling van kalfziekte
en entingen aan leeken leeren, meende de afdeeling dat, zoo er
een commissie voor de beroepsbelangen is, deze veeartsen juist
op hun nummer gezet kunnen worden. Het argument van de

-ocr page 335-

Nieuwe afdeeling Zuid-Holland pleit dus niet tegen de instelling
der commissie, maar juist daarvóór.

De heer van Nederveen: De afdeeling «Zeeland» kan met het
voorstel medegaan, maar zij achtte het tevens een eisch des tijds,
dat de veeartsen zeer grondig onderlegd zijn op het terrein, waarop
zich ook de hulpkeurmeesters gaan bewegen. Zij meenen dat ook
de veeartsen over het algemeen meer op de hoogte van de vleesch-
keuring moesten worden gebracht en daarom achtte zij invoering
van cursussen zeer gewenscht.

De heer van der Burg wenscht in het voorstel, in plaats van
«beroepsbelangen der veeartsen in Nederland», te lezen: «be-
roepsbelangen der Nederlandsche veeartsen.» Er zijn Nederland-
sche veeartsen, die niet in Nederland zijn gevestigd.

De voorzitter: Ik stel mij voor, dat het uiterst moeilijk zal
zijn, op te komen voor de veeartsen in Indië.

Dr. de Jong: Ik geloof wel degelijk dat de Nederlandsche veeart-
sen ook de belangen der Indische kunnen behartigen en wij hopen,
dat op het congres van 1909, waar voor de grondige studie der
tropische ziekten de grondslag zal worden gelegd, blijken zal dat de,
belangen der Indische collega\'s wel degelijk in het moederland kun-
nen worden voorgestaan.

De heer Overbeek : Door het inzenden van stukken in een krant!

De heer van Lent: Het is mij aangenaam geweest, van de
heeren afgevaardigden geen principiëele bezwaren te hebben ver-
nomen tegen het voorstel, door ons zestal ingezonden.

Enkele opmerkingen die gemaakt zijn, wil ik gaarne met een
kort woord beantwoorden.

De Nieuwe afdeeling Zuid-Holland maakt bezwaar op een be-
paald punt en meent dat d te scherp geformuleerd is. Maar dat
dient zij ons eenigzins te vergeven. Wij hebben slechts in het kort
aangestipt waaraau moet worden gedacht. Wanneer wij een
brochure hadden samengesteld, dan zouden wij de dingen hebben
kunnen verzachten, verzoeten, versuikeren, maar hier hebben wij
slechts punten aangegeven. Wij konden het dus moeielijk anders
samenvatten. Bovendien vormen de zaken die wij aanstipten geen
leidraad, doch slechts punten waarin de commissie werkzaam
zou kunnen zijn.

De Nieuwe afdeeling Zuid-Holland wenscht de commissie zelf-
standig te doen optreden, maar daar zou ik als medevoorsteller

-ocr page 336-

niet vóór zijn. Door het brengen van de voorstellen eerst in de
commissoriale vergadering en daarna, wanneer ze zijn nagezien,
geschaafd en veranderd, bij het hoofdbestuur krijgt mea een
nieuwe controle, waardoor wordt voorkomen,dat te heethoofdige
en te scherpe voorstellen zullen worden ingediend.

Ik geloof wel degelijk dat het hoofdbestuur bet laatste woord heeft.

De voorzitter: Dat wilde juist de Nieuwe afdeeling Zuid-Holland;
zij wenschte niet te veel de algemeene vergadering te kennen.

De heer van Lent: Ten aanzien van de bezwaren die gemaakt
zijn tegen het aantal commissieleden kan ik alleen zeggen, dat
ik geloof dat het de voorstellers vrij koud laat of de commissie
is samengesteld uit 5, 6, 7 of 10 leden, als maar het principe
van het voorstel wordt goedgekeurd.

Dr. van der Plaats: Het principe vindt vrij algemeen instemming.

De voorzitter: Dat wilde ik juist uitgemaakt zien. Zullen wij
een commissie benoemen, ja dan neen? Daarna kunnen wij uit-
maken hoeveel leden er zullen zijn en hoe de commissie moet
worden gevormd.

Niemand heeft hiertegen bezwaar.

De heer Büchli: In mijn afdeeling waren 10 stemmen vóór
en 2 tegen; moet ik nu stemming uitlokken?

De voorzitter: Dat kunt u doen, maar u weet wat het resul-
taat zal wezen.

Zonder hoofdelijke stemming wordt nu goedgekeurd dat er een
commissie voor de beroepsbelangen der veeartsen zal komen
, zoodat
thans nog moet worden uitgemaakt uit hoeveel leden de commissie
zal bestaan.

Dr. van der Plaats : Een commissie van vijf leden werkt niet
vlug. Ik heb dikwerf in commissies gezeten en spreek dus
uit ervaring. Wanneer plotseling moet worden opgetreden, is het
beter dat de commissie uit drie leden bestaat, die alle drie werken.
Omgekeerd gevoel ik er veel voor, dat in de commissie vertegen-
woordigd zullen zijn de praktizeerende veeartsen, de abattoir-
veeartsen en anderen. Daarom geef ik in overweging een vaste
commissie te benoemen, bestaande uit drie leden met een advi-
seerend lid in elke bijzondere afdeeling en in Nederlandsch-Indië,
door de veeartsen ter plaatse aan te wijzen.

Met deze speciale adviseurs kunnen dan de drie leden in overleg
treden.

-ocr page 337-

De voorzitter: Een commissie te benoemen met evenveel leden
als er afdeelingen zijn, zou een heel kostbare zaak worden. Wij
hebben rekening te houden met de financiën. Zouden in het voor-
stel
van oer Plaats de andere denkbeelden niet gecombineerd
kunnen worden, zoodat wij een kleine commissie krijgen, die
toch zeer actief\' kan wezen, en die zoo noodig andere personen
raadpleegt ?

De heer van Altena : «Gelderland-Overijsel gaat geheel mede
met de aanvulling van het voorstel, als door Dr.
van der Plaats
bedoeld.

De heer van der Sluys: lk kan namens de afdeeling «Noord-
Holland» verklaren, dat mij het voorstel
van der Plaats het
meest aanbevelenswaardig voorkomt.

De heer Büchli: Iedere afdeeling zou een adviseerend lid kun-
nen aanwijzen.

De heer Bergsma : lk zou aan een commissie van vijf leden
de voorkeur geven, omdat dan veeartsen, de verschillende rich-
tingen vertegenwoordigend, gekozen kunnen worden.

Dr. van der Plaats : Een plaatsvervangend districtsveearts kan
een uitstekend practicus wezen. Zoo iemand zou al twee richtin-
gen vertegenwoordigen. Maar ik zie geen kans dit in het voor-
stel op te nemen. Ik stel voor dat bij de benoeming zooveel mo-
gelijk met de richtingen rekening zal worden gehouden.

De heer van der Sluys: Ik geloof dat de afgevaardigde van
Friesland zich niet bezorgd behoeft te maken; bij de stem-
ming zal wel degelijk worden gezorgd, dat alle richtingen zooveel
mogelijk worden vertegenwoordigd.

Dr. de Jong : Het komt mij voor dat we, over dit punt door-
redeneerend, nooit tot een eind zullen komen. Eerst krijgen we
de benoeming der drie leden en dan verder de adviseerende leden
uit de afdeelingen. Op deze wijze zullen wel alle richtingen te
voorschijn komen. Het best zou zijn dat, alvorens de afdeelingen
een afgevaardigde aanwezen, door het hoofdbestuur en de drie
commissieleden een aanwijzing werd gegeven omtrent de richtingen,
welke nog niet in de commissie vertegenwoordigd zijn. Ik stel
voor het voorstel
van der Plaats onveranderd aan te nemen. Wij
kunnen het onmogelijk vaststellen, maar moeten het overlaten
aan de drie leden, die door de algemeene vergadering benoemd
worden, om, in overleg met het hoofdbestuur en rekening houdende

-ocr page 338-

met de reeds vertegenwoordigde richtingen, tot een zoo goed
mogelijke vertegenwoordiging te geraken.

Dr. van der Plaats : Ik stel mij voor, dat wanneer een bij-
zonder beroepsbelang in de afdeelingen aan de orde is, de afdeelingeu
wel zullen zorgen dat haar afgevaardigden dit bepaalde belang
vertegenwoordigen.

Het voorstel van der Plaats wordt goedgekeurd.

Naar aanleiding van het amendement * Utrecht» om in plaats
van «in het. bijzonden te lezen «uitsluitend», vereenigt de vergadering
zich met het denkbeeld om beide uitdrukkingen weg te laten uit het
voorstel, dat daarop, gelijk het door
d1\'. van dek. Plaats is ge-
wijzigd, in zijn geheel wordt aangenomen.
(Dus: 3 vaste leden en
uit elke bijzondere afdeeling en uit Nederlandsch-Indië een advi-
seerend lid).

De heer Stempel wijst op het voorstel van «Utrecht» om aan
het voorstel toe te voegen een zinsnede van dezen inhoud : «
jEr
worde een rubriek in het Tijdschrift beschikbaar gesteld, onder redactie
van een afzonderlijken redacteur, die zich uitsluitend bezighoudt
met de beroepsbelangen van den veearts.»

De voorzitter: Daarover zal het hoofdbestuur met de redactie
van het tijdschrift in overleg treden.

Hierna wordt overgegaan tot het verkiezen van 3 leden der
commissie.

Als candidaten worden genoemd de heeren: Büchli, Fauel,
van
Lent, Paimans, A. W. Heidema, de Bruin, dr. du Jong,
Beunders en dr. Poels.

Namens de commissie van stemopneming deelt de heer Büchli
mede, dat zijn uitgebracht 125 stemmen, zoodat de volstrekte
meerderheid is 63 stemmen. Daarvan verkregen de heeren
van
Lent 98, Heidema 54, Paimans 32, Dr. de Jong 27, Büchli 23,
Poels 20, Kroon 16, de Bruin, Beunders en Laméris ieder 14,
van Leeuwen 11, van der Sluijs 6, de Vries en Remmelts
ieder 2 stemmen en Wester, van der Plaats, Picard en Dhont
ieder 1 stem.

De heer van Lent is dus gekozen.

Een nieuwe vrije stemming is noodig. Maar vóór daartoe over
te gaan, herinnert de heer
Vermeulen er aan, dat getracht moet
worden drie voorname richtingen in de commissie vast te leggen.

De heer Büchli: Onder de heeren die het grootst aantal

-ocr page 339-

stemmen op zich vereenigden, is ook de heer dr. de Jong (abat-
toir) en de heer
Heidema, die de veeteelt, meer speciaal de
paardenfokkerij, vertegenwoordigt.

De heer van der Sluijs: £r komen toch niet enkel veeartsen
maar ook paardenartsen in aanmerking ?

De voorzitter: Zeer zeker.

Bij de nieuwe vrije stemming worden uitgebracht op de heeren
Heidema 59, dr. de Jong 58, Poels 18, Kroon 17, Laméris 15
en op verschillende andere heeren 15, 14 en minder stemmen.

Geen der heeren de volstrekte meerderheid bekomen hebbende,
heeft herstemming plaats tusschen de heeren
Heidema, dr. de
Jong, Poels en Laméris (de heer Kroon wenscht niet in aan-
merking te komen).

De uitslag der herstemming is: de heer Heidema 82 en dr. de
Jong 64 stemmen, zoodat gekozen zijn de heeren Heidema en
dr.
de Jong.

De heer van Lent verklaart, desgevraagd, de benoeming schoor-
voetend aan te nemen.

Dr. de Jong neemt zijn benoeming ook aan.

Aan den beer Heidema zal van zijn benoeming worden kennis
gegeven. Mocht hij bedanken, dan is het hoofdbestuur gemachtigd
een derde lid aan te wijzen.

Terwijl de stemmingen plaats vonden, bracht de heer van der
Sluijs namens de desbetreffende commissie verslag uit over de
rekening en verantwoording van den penningmeester.

De heer van der Sluijs verklaart: De commissie belast met
het nazien van het geldelijk beheer heeft de ontvangsten en uit-
gaven post voor post geverifieerd met de boekhouding en alles
in orde bevonden. De financiëele uitslag is in het Tijdschrift
opgenomen. De commissie heeft geen bezwaar gevonden, den
penningmeester te dechargeeren van het geldelijk beheer. Onder
dankbetuiging voor de zorgen, welke de penningmeester zich ook
op dit gebied voor de Maatschappij heeft getroost, stelt zij dus
voor de rekening goed te keuren. (
Toejuiching.)

De voorzitter: Ik dank de commissie voor haar arbeid.

De heer Hoefnagel zeide vóór de herstemming plaats vond,
dat de penningmeester had medegedeeld, dat de instelling der
commissies tengevolge zou hebben, dat de contributie voor het vol-
gend jaar met fl, misschien met f2 zal moeten worden verhoogd.

-ocr page 340-

Aan de orde is punt 12.

Het hoofdbestuur stelt voor een commissie te benoemen, bestaande uit
vier veeartsen en een jurist, om te onderzoeken of een bepaalde wettelijke
regeling betreffende koop en verkoop van vee wensckelijk moet worden geacht.

De voorzitter: Het was juist in Juni, dat gepubliceerd werd
het adres van het Nederlandsch Laudbouw-Comité aan den Minister
van Justitie omtrent de vrijwaring wegens verborgen gebreken
van het verkochte goed en wel meer speciaal bij koop en verkoop
van paarden en vee. Men was het op de vergadering van gede-
legeerden algemeen eens, dat de wetgeving op dit punt onvol-
doende is.

Nu heeft het Nederlandsch Landbouwcomité in haar adres gezegd,
dat bij de wet in de allereerste plaats moet worden omschreven welke
de verborgen gebreken van het\' verkochte goed ziin wegens vrij-
waring, waaraan de verkooper is gehouden en vervolgens wenscht
het dat nauwkeurig wordt vastgesteld binnen welken tijd voor
elk verschillend geval de rechtsvordering tot vernietiging van
den koop op grond van een dier gebreken moet worden ingesteld.

Op de vergadering van gedelegeerden werd aangevoerd dat de
wetgeving in dit opzicht onvoldoende is, maar men vond het
uiterst moeielijk om de wegen ter verbetering aan te geven
en men wees er vooral op dat aan de wijziging, zooals het Land-
bouwcomité zich die voorstelt, te veel vast zit om er zoo maar
klakkeloos in mede te gaan. Beter achtte men de benoeming van
een commissie van deskundigen, ten einde een grondig onderzoek
in te stellen of en zoo ja, welke wijzigingen noodig zijn.

Daarom heeft het hoofdbestuur dit voorstel op de agenda gebracht.

De heer Bergsma : «Friesland» ontraadt de samenstelling dei-
commissie, nu de regeering een commissie zal aanwijzen.

De voorzitter: Daar weten wij niets van.

De heer Bergsma: Wij zijn van de vooronderstelling uitgegaan,
dat de regeering een commissie zal aanwijzen.

De voorzitter: Daar weten wij niets van. Het is alleen de vraag
of we het adres van het Nederlandsch Landbouwcomité al dan
niet zullen ondersteunen.

De heer Bergsma: Daar kan de afdeeling niets tegen hebben.

De heer Büchli: Het is u bekend, dat er schriftelijk een
amendement door ons is ingediend, hetwelk op de bestuurstafel
aanwezig moet zijn en dat de strekking heeft om de uitdrukking:

-ocr page 341-

«bestaande uit vier veeartsen en een jurist» te veranderen in : «be-
staande uit
3 (eventueel 5J veeartsen.»

Het was de meening van de afdeeling «Groningen—Drente»
dat de juridische zijde der quaestie wel door de regeering onder
de oogen zal worden gezien en dat wij ons alleen op veeartsenij -
kundig gebied hebben te bewegen.

De voorzitter: Het hoofdbestuur was juist van meening, dat
ook de voorlichting van een jurist bij de beschouwingen noodig
zou wezen.

De heer Büchli: Is u dan van plan een soort ontwerp van
wet samen te stellen ?

De voorzitter: Neen.

De heer Büchli: Ware het wel het geval, dan zou ik u gelijk
geven.

De voorzitter: Maar men komt bij dit onderwerp zonder twijfel
met de juridische zijde in aanraking. Daarom is het wenschelijk
dat er een jurist in de commissie zitting heeft.

De heer Büchli: Wij blijven op zuiverder terrein als we ons
tot het veeartsenijkundig gebied beperken.

Dr. de \'Jong : Het lijkt mij moeilijk dit onderwerp te bestu-
deeren zonder op juridisch gebied te treden. De zaak is in bet
Burgerlijk Wetboek geregeld. Nu doet zich de vraag voor of een
bestaande wettelijke regeling verworpen en of daarvoor een nieuwe
in de plaats gesteld moet worden. En liet spreekt van zelf dat,
al houdt men zich aan de wetenschappelijke zijde der zaak, de
werkelijkheid daarbij telkens te pas komt. En er zijn menschen
die op dit laatste gebied meer competent zijn dan wij.

De heer Bergsma : Is de samenstelling van een dergelijke
commissie niet overbodig? Is het niet beter af te wachten, nu
het Landbouwcomité een adres heeft ingezonden? Zou het be-
vorderlijk zijn aan de zaak en komen wij niet te laat?

De voorzitter: tk geloof niet dat de wijziging zoo gauw tot
stand zal komen, dat wij met ons advies te laat zijn.

De heer de Bruin : Ik gevoel veel voor wat de heer Büchli
heeft gezegd, namelijk dat wij ons moeten bepalen tot het vee-
artsenijkundig gedeelte der zaak. Ik weet wel, dat er ook een
juridisch gedeelte is, maar daarop moeten
wij ons Diet te veel
bewegen. Als ik advies had uit te brengen, dan zou het dit zijn:
benoemt in deze commissie vier veeartsen.

-ocr page 342-

De voorzitter: Is het niet beter een oneven aantal te nemen ?

De heer de Bruin: Drie is ook goed.

De voorzitter: Zullen wij een commissie benoemen, ja of neen?
Zijn er heeren die er tegen zijn?

De heer Bergsma: Ja!

De heer van der Sluijs : De heer Bergsma heeft denkbeelden
in mij wakker gemaakt, welke in de afdeeling niet zijn besproken.
Zou het niet verstandiger zijn thans niet over te gaan tot de
benoeming eener commissie, maar eerst eens af te wachten dat
er voorstellen komen voor een wettelijke regeling? Is het in de
veeartsenijkundige kringen zoo wenschelijk bevonden, dat er een
andere regeling komt?

De voorzitter: Ik heb op de vergadering vau gedelegeerden
de zaak ter sprake gebracht en daar was men algemeen vóór
wetswijziging.

De heer van der Sluis: Zou het niet beter zijn te wachten
tot er een voorstel komt en dan te zien wat er aan ontbreekt?

De voorzitter: Ik geloof dat wij wijzer doen, nu een commissie
te benoemen, een commissie die de zaak bestudeert. Die zaak is
niet zoo eenvoudig.

De heer Bprgsma: «Friesland» is er niet tegen dat er een
commissie komt, maar nu niet. Wij willen wachten tot er een
voorstel komt en op de zaak niet vooruitloopen.

De vraag of er een commissie zal worden benoemd, wordt hierna
in stemming gebracht en bevestigend beantwoord met
96 stemmen
tegen
14 (die van «Friesland»),

De vraag of er al dan niet een jurist in zitting zal nemen, wordt
bevestigend beantwoord met
74 tegen 36 stemmen.

De voorzitter: De commissie komt er en er zal een jurist in
zitten. Hoeveel veeartsen moeten er in zitting nemen?

De heer Büchli: Ik stel voor de zaak nu te laten zooals ze
is en de leden der commissie door het hoofdbestuur te laten
aanwijzen.

De heer ten Sande: Een zonderling blijk van wantrouwen in
de vergadering! De Nieuwe afdeeling Zuid-Holland wenscht de
beoordeeling omtrent de leden, die in de commissie zitting zullen
nemen, aan de geheele vergadering overgelaten te zien.

De voorzitter: De vier veeartsen die benoemd zullen worden,
moeten den jurist kiezen.

-ocr page 343-

Nadat besloten is dat de commissie uit vier veeartsen en een
jurist zal bestaan, wordt door den voorzitter gezegd, dat het
hoofdbestuur als candidaten voor het lidmaatschap der commissie
noemt de heeren
de Bruin, Hengeveld, van Dulm en van Leeuwen.

De heer ten Sande: De Nieuwe af deeling Zuid-Holland noemt
de heeren
de Bruin, Poels, van Leeuwen en Muller.

De heer Stempel: Dat zal me een stemmen worden van wat
ben-je-me. Het hoofdbestuur is toch de bevoegde macht om de
commissie aan te wijzen.

De voorzitter: Er is één afdeeling die stemming verlangt.

De uitslag der stemming is, dat uitgebracht worden op de
heeren
De Bruin 110, van Leeuwen 100, Hengeveld 91, van
Dulm 90, Poels 21, Muller 17, Dhont 10 en Kruijt 1 stem.
De heeren
de Bruin, van Leeuwen, Hengeveld en van Dulm
zijn dus gekozen.

Het hoofdbestuur wordt gemachtigd de commissie aan te vullen,
in geval een der heeren mocht bedanken.

Vervolgens komt in behandeling punt 13.

Het Hoofdbestuur stelt voor gedurende vier jaar een hoofdeljjken omslag
te heffen vao drie gulden per lid, met het oog op het te houden internatio-
naal veeartsenjjkundig congres.

De voorzitter: Ik denk dat een uitvoerige toelichting niet
noodig is, omdat wij hierover reeds met de gedelegeerden uit ver-
schillende afdeelingen een vergadering hebben gehouden. Dit voor-
stel is geheel in overeenstemming met wat daar besproken is.
De verschillende gedelegeerden hebben de zaak weer in de afdee-
lingen besproken en ik meen dus dat ze volkomen onder de aan-
dacht der leden is gebracht.

Zonder hoofdelijke stemming wordt het voorstel goedgekeurd.

Hierna is aan de orde punt 14.

Het Hoofdbestuur verzoekt machtiging om uitgaven, welke voor het congres
in 1909 noodig zijn, reeds nu uit dè kas der Maatschappij te mogen be-
trekken en hiervoor als maximum een som van f500 beschikbaar te stellen.

De heer de Jong, dit punt nader toelichtende, zegt:

Het kan den heeren niet onbekend gebleven zijn, dat de Ne-
derlandsche regeering dit congres krachtig zal steunen en dat
zeer zeker de grootst mogelijke financiëele steun door de regeering
zal worden verleend. Het kan echter, voordat de Nederlaudsche

-ocr page 344-

regeeriug over de gelden kan beschikken, in welk geval er ge-
brek aan contanten is, noodig zijn reeds nu een klein bedrag
vóór te schieten. Daarom vraagt het hoofdbestuur de f500 aan.

De heer van der Sluijs : Als ik het goed begrijp, is het
eigenlijk maar een voorschot dat de Maatschappij geeft en is het
niet zeker, zelfs niet waarschijnlijk dat de Maatschappij het geld
kwijt is.

De heer de Jong: Er wordt een som bijeengebracht door de
Maatschappij, waarover deze de beschikking houdt. En ook de
regeering geeft geld. De heeren weten reeds dat er overleg wordt
gepleegd, vooral met den Directeur-Generaal van den Landbouw.
De gelden kunnen echter zeker in 1907 nog niet door de regee-
ring beschikbaar worden gesteld. Het is een bloote mededeeling,
hoe het hoofdbestuur tot zijn voorstel is gekomen. Op welke
wijze de restitutie zal plaats hebben, is niet bekend. Of het
eerst uitgeschotene uit de regeeringssom zal worden terugbe-
taald dan wel uit de congreskas, weten we niet. Maar zeker
bestaat het vooruitzicht dat we vóór 1907 veel meer van de
voorbereiding van het congres zullen weten. In ieder geval is
het een voorbereidingsmaatregel.

~ O

De heer van der Sluijs: Ik dank voor de toelichting en zal
zeker voor het voorstel stemmen.

Zonder hoofdelijke stemming wordt het voorstel goedgekeurd.

Vervolgens wordt behandeld het nagekomen voorstel van het
hoofdbestuur, waarbij, in verband met het ontvangen op den
2gsten Augustus j.1. van een ontwerp van wet betreffende bepa-
lingen omtrent de keuring van voor uitvoer bestemd vleesch, ver-
zonden door de Directie van den Landbouw, in overweging wordt
gegeven :

1°. oen commissie te benoemen, bestaande uit 3 leden der Maatschappij,
specialiteiten op het gebied der vleeschkeuring — casu quo de benoeming
dezer oommissie aan het hoofdbestuur op te dragen — ten einde het be-
doelde wetsontwerp nader te onderzoeken en rapport omtrent dat onderzoek
uit te brengen aan het hoofdbestuur, met opgaaf of de commissie het al
dan niet wenschelijk acht, dat de Maatschappij zich in zake het wetsont-
werp nader tot de regeering wendt, en zoo ja, waarom en in wolkenvorm;

2°. deze commissie uit te noodigen het bedoelde rapport zoo spoedig
mogelijk uit te brengen, in elk geval vóór het onderzoek van het wetsont-
werp in de afdeelingen van de Tweede Kamer;

3°. deze commissie te verzoeken de gelegenheid te openen aan belang-

-ocr page 345-

stellenden of belanghebbenden, om op-of aanmerkingen of wenschen, verband
houdende met het wetsontwerp, bij haar in te brengen;

4°. deze commissie ook, na het uitbrengen van haar rapport, diligent te
verklaren, en haar uit te noodigen het hoofdbestuur en de Maatscbappjj
van advies te blijven dienen, totdat het wetsontwerp <>f tot wet is verheven
of wel ingetrokken :

5°. het hoofdbestuur te machtigen zich, in verband met de door de com-
missie uit te brengen adviezen, tot de regeering of tot anderen te wenden,
telkens wanneer het dit noodig mocht achten.

De voorzitter: Het hoofdbestuur meent dat, waar de eerste stap
wordt gezet op den weg eener wettelijke vleeschkeuring, al be-
treft de voorgestelde regeling slechts een\' onderdeel, het zeer
wenscbelijk is, dat vanwege onze Maatschappij wordt onderzocht
of die wet onze goedkeuring wegdraagt, dan wel wijziging noodig
is. Eenerzijds kunnen wij aandringen op aanneming der wet
zooals zij daar ligt, anderzijds kunnen wij, indien bepaalde wijzi-
gingen noodzakelijk worden geacht, deze ter kennis brengen van
de regeering.

De heer Büchi.i: Ik stel namens de afdeeling «Groningen-
Drente» voor om de benoeming dezer commissie aan het hoofd-
bestuur op te dragen. Ik vertrouw dat het hoofdbestuur daarbij
vooral zal denken aan den heer
van Esveld, die met andere
leden een uitgebreid onderzoek op het gebied der vleeschkeuring
door geheel Nederland instelde en aan wien wij het uitgebreide
rapport daarover te danken hebben.

De heer Bergsma : Dit punt is in onze afdeeling niet aan de
orde geweest.

De voorzitter: Dat kon ook niet!

De heer Bergsma : Maar ik heb met eenige heeren de zaak
besproken. Ik geef in overweging in de commissie een prakti-
zeerend veearts te benoemen.

De voorzitter: Het betreft alleen de exportkeuring.

De heer Bergsma: Zou het dan niet wenschelijk zijn dat toch
een praktizeerend veearts werd benoemd? Hij kan er niets geen
kwaad in uitrichten.

De heer ten Sande: Het was te laat om dit punt aan de
vergadering der afdeeling voor te leggen. Maar uit de bespreking
met enkele leden van de Nieuwe afdeeling Zuid-Holland bleek
mij, dat die leden het met de instelling van een dergelijke com-
missie niet zoo eens waren. Zij meenden in overweging te moeten

-ocr page 346-

geven de beppling, dat de leden dier commissie uitsluitend spe-
cialiteiten op het gebied der vleeschkeuring moeten zijn, te
laten vervallen, daar volgens hun meening de aard en strek-
king van het ingediende ontwerp de regeling der exportkeuring
beoogt en geenszins een beoordeeling door uitsluitende vleesch-
keuringsspecialiteiten vereischt.

In dit ontwerp toch is niet uitsluitend een regeling van vleesch-
keuring-aangelegenheden neergelegd, doch treden ook andere be-
langen op den voorgrond, waaronder bij voorbeeld handelsbelangen
een voorname plaats innemen.

In de tweede plaats zouden zij willen voorstellen het aantal
leden dier commissie niet op 3 te bepalen, maar bij voorbeeld op
5. Zij achten dit aantal te klein en vreozen, dat bij een dergelijke
kleine commissie de invloed van een-eventueel daarin te benoemen
domineerende persoonlijkheid overwegend zou kunnen worden.
Bovendien achten zij in verband met het vermelde sub 4 een
aantal van 3 leden in een commissie, die de Maatschappij ook
verder van advies zal blijven dienen, te gering om een dergelijke
belangrijke aangelegenheid naar bebooren te onderzoeken.

De voorzitter: H^t betrelt alleen dit ontwerp.

De heer ten Sande: Dan vervalt dit laatste argument.

Aan de leden met wie ik de zaak besproken heb, kwam niet
aanbevelenswaardig voor de gedragslijn, dat ook voor anderen dan
veeartsen de gelegenheid wordt opengesteld om op- of aanmer-
kingen te maken of wenschen, verband houdende met dit wets-
ontwerp, bij de commissie in te brengen. Zij meenden dat de
belangen van andere personen dan veeartsen, door henzelven
dienen te worden behartigd.

De voorzitter: Ik kan mij voorstellen, dat er door andere
personen nieuwe gezichtspunten worden geopend, welke de over-
weging waard zijn. Daar is niets tegen.

De heer ten Sandr: Wij vinden het niet noodzakelijk, dat de Maat-
schappij zich voor andere menschen dan veeartsen in de bres stelt.

De voorzitter: Waar wij zaken regelen, waarbij de belangen
van heel veel andere menschen betrokken zijn, is het misschien
noodig den voorgestelden weg te volgen ten einde tot een goed
oordeel te geraken.

De heer Bergsm4 : Wat verstaat het hoofdbestuur onder spe-
cialiteiten? Er zou in de commissie ook zitting moeten nemen

-ocr page 347-

een directeur van een abattoir, dat ook in een kleine gemeente
gelegen kan zijn. In Epe bij voorbeeld trof ik een zeer drukke
export aan.

De voorzitter: Specialiteiten noemen wij ieder, die van vleesch-
keuring op de hoogte is, om het even of hij directeur van een
abattoir is of niet.

De heer van der Slüijs : Het voorstel zooals het daar ligt,
kan misschien de goedkeuring, de sympathie van de leden weg-
dragen, maar ik geloof dat de vergadering in een moeilijk geval
verkeert. De verschillende afgevaardigden, die ik heb booren
spreken, hebben allen beweerd, dat het voorstel niet in de af-
deelingsvergadering is behandeld. De afdeeling Noord-Holland
verkeert ook in dat geval, zoodat ik niet namens de afdeeling
kan optreden. Ik vind het in die omstandigheden bedenkelijk dat
de vergadering het besluit zal nemen om een commissie voor
dit onderwerp te benoemen. Het is — ik geef dit gaarne toe —
een voorstel dat de belangen der Maatschappij raakt en waarmede
wij ons kunnen vereenigen, doch om niet al te zeer buiten den
regel te gaan, zou ik in overweging geven geen commissie te be-
noemen, maar het hoofdbestuur, gehoord de discussiën, te mach-
tigen om zelf de zaak ter hand te nemen, zonder tot benoeming
eener commissie over te gaan. Ik geloof dat het hoofdbestuur
gerust zijn gang kan gaan om, onder nadere machtiging der ver-
gadering, de zaak tot een goed einde te brengen.

Wij hebben geen commissie noodig. IIet hoofdbestuur kan in
relatie treden met de afdeelingen en bijzondere personen, ook
buiten de Maatschappij, hooren. Dan gaan we niet zoozeer buiten
het reglement.

Ik heb met geen enkel lid gesproken en er was geen gelegenheid
meer een vergadering bij elkaar te krijgen. Met voordacht heb
ik nagelaten met de leden over de zaak te spreken. Had ik dit
wel gedaan, dau zou ik er misschien twee geraadpleegd hebben
die er vóór waren, doch tien anderen, die er tegen zijn, niet; op
deze wijze zou men tot een zeer onzuivere stemming komen.

De voorzitter: Het hoofdbestuur heeft gemeend dat hier een
commissie van speciale deskundigen moest worden gevormd.

De beer van der Slüijs: Er zijn in bet hoofdbestuur twee
leden, die al dadelijk in aanmerking komen: de heer
van Esveld
eu de heer Kroon, praktizeerend veearts.

-ocr page 348-

De heer de Jong : Het is juist in het hoofdbestuur besproken, dat
de leden van het hoofdbestuur niet in de commissie moesten
zitten. De leden der commissie komen toch bij het hoofdbestuur
en dan kan het voorstel in een zekeren vorm worden gegoten.
Op die wijze zal verreweg het grootste aantal veeartsen als zoo-
danig worden gekend en de formeele bezwaren kunnen dan in
een helder licht worden gesteld.

Een buitengewone vergadering bijeen te roepen, brengt alweer
kosten mede. Het hoofdbestuur vond het wenschelijk een be-
slissing te nemen. Men zal altijd op de bezwaren stuiten, welke
wij thaDs vernamen, als de afgevaardigden niet meer dan tot
dusver een vrij mandaat krijgen. Er moet nu een voorbeeld
worden gesteld. Een afgevaardigde moet maar eens wat meer doen
dan waartoe hij gerechtigd is, want het komt telkens voor, dat
de afgevaardigden zich er op beroepen voor de een of andere
zaak geen mandaat te hebben.

De heer van dek Sluijs : Ik juich het denkbeeld van het hoofd-
bestuur toe, dat het zich met de zaak wil bemoeien. Maar laat
ons eens voorstellen dat het wetsontwerp eerst Maandag bekend
was geworden ; dan was er geen gelegenheid geweest om het op
de algemeene vergadering te bespreken en had het hoofdbestuur
geen aanleiding gehad dit voorstel te doen. Dan hadden we
precies in hetzelfde geval verkeerd en zou het hoofdbestuur uit
zichzelf hebben gehandeld en de afdeelingen daarvan kennis
hebben laten nemen.

Ik kan niet stemmen. Ik zou alleen persoonlijk een stem kun-
nen uitbrengen, doch niet voor de afdeeling.

Laat ons de zaak renvoyeeren naar het hoofdbestuur. Laat dit
de zaak opknappen, het weet er alles van.

Wat de heer de Jong zegt, dat het niet wenschelijk is dat het
hoofdbestuur in deze en andere commissies zitting neemt, naar
aanleiding daarvan wil ik alleen opmerken, dat dan de leden
van het hoofdbestuur ook niet in het hoofdbestuur moesten zitten;
daarin zitten toch menschen van een bepaalde richting: de heer
van Esveld en de heer Kroon, praktizeerend veearts.

Ik zie er geen bezwaar in dat het hoofdbestuur -de zaak op-
knapt. En dat kost de Maatschappij ook minder geld.

De voorzitter: Ik breng nu het voorstel van het hoofdbestuur
in stemming.

-ocr page 349-

«Gelderland-Overijsels : Het voorstel is ook in onze afdeeling
niet besproken. Maar de afdeeling beeft baar afgevaardigde ten
allen tijde een vrij mandaat gegeven voor quaesties, welke niet vooraf
op de agenda konden worden gebracht. Ergo kan ik de stem
mijner afdeeling uitbrengen. Misschien zijn er zoo ook andere
afgevaardigden. Anders zou dit aanleiding moeten wezen de quaestie
van het vrije mandaat onder de oogen te zien.

. Een afgevaardigde: Het staat in het reglement!

De voorzitter: ln bet ontwerp-reglement.

De vraag of epn commissie zal worden benoemd wordt hierna
in stemming gebracht en bevestigend beantwoord met 58 tegen
19 stemmen. De afgevaardigden van «
Friesland» en <Noord-
Hoilandv
onthielden zich van stemming.

De voorzitter: Het voorstel is das aangenomen.

De heer van der Slüijs: Er is een afdeeling weg, wat ook
van invloed had kunnen zijn.

De voorzitter: Wordt het denkbeeld ondersteund om de com-
missie uit meer dan vijf leden te doen bestaan?

Dit denkbeeld vindt steun.

De heer de Jong: Oorspronkelijk vond ook het hoofdbestuur
drie leden te weinig, maar om finauciëele redenen is het tot drie
teruggegaan.

De heer ten Sande: De heeren met wie ik de zaak heb be-
sproken, vonden de financiëele quaestie geen bezwaar, maar oor-
deelden een com.missie van vijf leden beter, afgescheiden van de
financiëele zijde.

Thans wordt in stemming gebracht de vraag of de commissie
uit
drie dan wel uit vijf leden zal bestaan.

19 stemmen worden uitgebracht ten gunste van vijf leden,
58 stemmen zijn vóór drie leden; \'24 stemmen waren blanco.

De commissie zal dus uit drie leden bestaan.

Besloten wordt het hoofdbestuur op te dragen, de drie heeren,
die in deze commissie zitting zullen nemen, aan te wijzen.

De heer ten Sande : Wij zijn het niet eens geworden over
punt
3, namelijk over de vraag of de commissie ook nog andere
belangen dan van veeartsen zal behartigen. Ik stel voor puut 3 te
schrappen, ten einde aan de commissie niet de gelegenheid te
opeuen, dat ze wenschen van niet-veeartsen in ontvangst neemt.

Dit voorstel wordt ondersteund.

-ocr page 350-

De heer de Jong: Ik zou op het volgende willen wijzen. De
slagers te Leiden hielden pertinent vol, dat koeien niet als halve
dieren ter keuring aangeboden konden worden. Dit is tot op-
lossing gekomen door een vertegenwoordiging van de slagers met
de vertegenwoordigers der gemeente. Zoo kan het ook hier
gaan. Het is niet de bedoeling op te komen voor de belangen
der exporteurs, het is de bedoeling om eventueele wenschen,
welke samen kunnen gaan met het hygiënisch belang, te be-
vredigen ; niet om klachten uit te lokken. Wanneer echter door
een bloote opmerking, welke het hygiënisch belang niet schaadt,
de toepassing van een maatregel kan worden bevorderd, dan is
er alleszins reden daarop in te gaan.

De heer ten Sande: Wanneer het hoofdbestuur in dezen geest
de zaak opvat, dan kan ik met bet voorstel wel medegaan en
trek ik mijn voorstel in.

Het voorstel van het hoofdbestuur wordt hierop goedgekeurd.

Punt 15. Begrooting voor het jaar 1907; wordt goedgekeurd.

Toegestaan wordt een verzoek van den penningmeester om het
van deel 33 van het Tijdschrift overgebleven saldo ad ruim 1 100
dit jaar weer ter beschikking der redactie te laten.

Punt 16.

Bepaling van de plaats waar de 48»te algemeene vergadering zal worden
gehouden.

De voorzitter: Wenscht iemand een andere plaats dan Utrecht?

De heer Bergsma: «Friesland» stelt Den Haag voor, met het
oog op het in September 1907 aldaar te houden zuivelcongres
en tentoonstelling.

Dit voorstel wordt ondersteund.

De voorzitter: Utrecht heeft altijd veel voor.

De heer van der Sluijs: Het denkbeeld van «Friesland» om
ter gelegenheid van het zuivelcongres en de tentoonstelling de
vergadering in den Haag te houden, lijkt, oppervlakkig gezien,
heel aardig, maar ik vraag mij toch af. of het samengaan van
die twee dingen onze vergadering niet zal schaden.

Wanneer wij zoo hooren en zien, dan is het in het algemeen
voor veeartsen niet gemakkelijk cm lang uit de praktijk te gaan.
Houden we onze vergadering het volgend jaar in Den Haag,
dan vrees ik dat de leden naar de tentoonstelling zullen gaan
en niet naar de vergadering, althans dat er van den iden dag, den

-ocr page 351-

hoofdschotel, niet veel terecht zal komen, dat die veel minder
waard zal wezen.

Ik heb niets tegen Den Haag, ik ben ook niet gebonden
aan Utrecht en ben er niet op tegen in een andere plaats te
vergaderen, maar honden we het volgend jaar onze bijeenkomst
in Deu Haag, dan zal dit aan het doel onzer vergadering niet
bevorderlijk zijn.

De heer Bergsma : Het bezwaar dat de veeartsen niet uit de
praktijk kunnen, geldt voor de Friezen ook, maar hoewel de af-
stand Utrecht of Den Haag aanmerkelijk voor hen verschilt, zijn
ze er toch sterk voor om Den Haag aan te wijzen. Ik wil ook
wel eens een beetje korter vergaderen. Buitendien gaan de ten-
toonstellingsbelangen samen met de belangen onzer Maatschappij,
met de belangen van ons vak.

De voorzitter: Reglementair zou het kunnen, maar de proeven
welke tot nog toe zijn genomen met vergaderingen buiten Utrecht,
zijn in het algemeen niet goed geslaagd. Houden we het vol-
gend jaar te \'s-Gravenhage vergaderiug, dan wil ieder veearts
naar de tentoonstelling en hij gaat dan uiet naar de vergadering.

De lieer de Jong: Als we in Den Haag vergaderen, laten we dan
het wetenschappelijk gedeelte onzer vergadering laten vervallen.
Indien de leden uit Friesland de huishoudelijke vergadering en de
wetenschappelijke vergadering willen bezoeken, zullen ze voorde
tentoonstelling nog een paar dagen er aan moeten vastknoopen.
Nu kan men zeggen: houdt een korte huishoudelijke vergadering,
doch dit hangt van de voorstellen af.

Het voorstel «Friesland» wordt hierna in stemming gebracht
en
verworpen met 65 tegen 36 stemmen. Door deze stemming is
Utrecht als vergaderplaats aangewezen.

De heer Picard: Wanneer men de kranten naleest, springt het
in het oog hoe men telkens geschreven ziet dat een medisch congres
eerst een wetenschappelijke vergadering houdt en na afloop een
excursie onderneemt. Ik zie niet in waarom dit ook bij ons niet
kan geschieden. Iedereen die wil, kan desnoods bij die twee dagen
een heelen of een halven dag aanknoopen. Toen prof.
Gallee
voor ons een voordracht hield, was het voor velen onzer een
ontspanning, te drie uur naar het laboratorium te gaan. Toen
is de vergadering ook bekort geworden. Ik zie daarom nitt in,
waarom we niet bijv. te drie uur de tentoonstelling zouden

-ocr page 352-

kunnen gaan bezoekeD. Ik voel heel veel voor het voorstel-
«Friesland».

De voorzitter: Maar de meerderheid der vergadering wenschte
Utrecht te houden en daar hebben we ons bi] neer te leggen.

«Gelderland-Overijsel» vraagt: Hoe staat het met het onderzoek
naar den coöperatieven aankoop van instrumenten, enz. ?

«Groningen-Drente« : Er is een brief van een der commissie-
leden, den heer
H. A. Kroes.

De heer Hoefnagel leest uit dien brief het volgende voor:

Hiernevens terug (in dank) de bescheiden van Unitas medicorum. De
commissie uit onze afdeeling ter behartiging van de coöperatie-belangen,
gevoelt zich niet genoeg thuis op het gebied van commerciëale, financiëele
en coöperatieve ondernemingen, om zonder verdere voorlichting van specia-
liteiten op dat gebied, een volledig plan te ontwikkelen, hoe de veterinaire
coöperatie precies in elkaar zou moeten worden gezet, en wijl het hoofd-
bestuur een dergelijk plan wenscht te ontvangen, alvorens zich verder mot
de zaak te bemoeien, legt de commissie er het bijltje tijdelijk bg neer, in
afwachting van het geen er zal worden van de commissie der standsbelaugen,
welke ook coöperatie in haar banier voert.

Het huishoudelijk gedeelte is hiermede afgeloopen. De voor-
zitter sluit de vergadering onder dankzegging voor de goede opkomst.

De Commissie voor het vaststellen der notulen:
K. Hoefnagel.
H. Markus.
H. J. H. Stempel.

Boekaankondiging.

Veterinaire Studenten-Almanak voor het jaar 1907. Uitgege-
ven vanwege het Veterinaire Studenten-Corps „ Absyrtus".
Harlingen, Firma F. VAN DER ZWAAG EN ZOON 1907.

Voor de tweede maal in de 20 jaar van zijn bestaan is de
almanak, zoover ik mij herinner, vóór de kerstvacantie uitge-
reikt. Dit verdiend gememoreerd; een woord van hulde aan de
redactie. Indien deze voortvarendheid echter de schuld draagt,
dat het redactioneele artikel «Vijf en twintig jaar» zoo arm is
aan inhoud, dan zou daarmede het «haastige spoed is zelden
goed» opnieuw zijn bevestigd. Mij dunkt, op het stramien van
dit zeldzame feest had heel wat anders kunnen zijn geborduurd;

-ocr page 353-

de pen had hier hoogtijd kunnen vieren. Het artistiek uitge-
voerde portret van de jubilarissen (
Thomassen, staande in het
midden,
van Esveld en van der Plaats, zittende, ter zijde) had
een wanner bijschrift verdiend.

De gewone almanakzaken nemen tegenover het mengelwerk
een steeds grooter plaats in. Ongetwijfeld zijn vele daarvan nuttig
en mogen zij meerendeels niet ter zijde worden gelaten, doch
men zou verwachten dat, met het toenemen van het aantal
studenten die dank zij hun literarische voorbereiding beter on-
derlegd zijn, het belletristisch gedeelte de overhand zou krijgen.

De statisticus v. d. P. verrichtte een goed werk door bij zijn
«Aantal der leerlingen, nieuwe leerlingen en veeartsen, gediplo-
meerd aan bet einde van het schooljaar, sedert de oprichting van
\'s Rijks veeartsenijschool» een «Overzicht der laatste veertig jaren»
te voegen. Zulke statistieken zullen den historiograaf voor 1921
te stade komen. Dit gnldt niet minder voor den bewerker (v. E.)
van : «Naamlijst, standplaatsen, enz. van alle gediplomeerde vee-
artsen in Nederland en zijne Koloniën». Ook is opgenomen een
«Alphabetische lijst der plaatsnamen, waar Nederlandsche vee-
artsen gevestigd zijn». Deze alleen reeds stempelen den almanak
tot een kostbaar bezit in de bibliotheek van iederen veearts.

Het «Verslag over het corpsjaar 1905-1906» vloeit over van
dankbaarheid, dat de oude schuld, die erfelijke belasting, is af-
gewenteld; Absyrtus kan thans weder vrij uit gaan. Het kon nu
lijden dat het 40-jarig bestaan dezer sociëteit feestelijk werd
herdacht; dit geschiedde door een goed geslaagde tooneeluitvoering
van N. I. A. in den stadsschouwburg, en een diner in Maison
Okhuizen, waaraan, benevens een deputatie uit de leeraren der
veeartsenijschool, een 80-tal leden deelnamen. Het spreekt van
zelf, dat een kroegjool dit alles besloot.

«Demosthenes» hield een 7-tal lezingen, zich wel is waar ken-
merkend door verscheidenheid, doch — zonder het gebied der
schoone letteren te betreden. De leden moesten wel eens worden
teleurgesteld: «door verschillende omstandigheden is het niet altijd
mogelijk geweest elke twee weken samen te komen».

De kiesvereeniging «Dolores praeparantes» was beter te spreken
dan het vorig jaar; het jonge bloed bracht leven in de brouwerij.

«Communico» is meer pessimistisch gestemd; wat een getob
om dat blad geregeld te doen verschijnen. Men moet eerbied

-ocr page 354-

hebben voor de volhouders. De studietijd is te benepen voor der-
gelijke excursies op journalistisch gebied.

«Houdt Moed* blijft alleen staande door zijn devies, anders
zou een ijsclub zonder ijs er spoedig het loodje bij leggen.

«N. I. A.» laat «Comruunico» de conquête vermelden, welke
zij op 15 December 1905 in den stadsschouwburg heeft behaald.
Daarop kan zij weer enkele jaren teren.

«Elector» was zoo gelukkig zijn candidateu meerendeels ge-
kozen te zien, wat te minder verwondering baart, daar «de can-
didaten van beide kiesvereenigingen veelal dezelfde waren». Een
fusie van «Dolores» en «Elector» wordt mitsdien niet onwaar-
schijnlijk geacht.

De terugblik over het schooljaar 1905—1900 is mij uit het hart
gegrepen. Het is een flink gesteld, goed overwogen artikel, dat
der redactie alle eer aandoet. Als een roode draad loopt er door
heen de vvensch: verlenging van den studietijd tot 5 a 6 jaar.
«Dan kan volgen een meer gezonde verdeeling van de studie-
vakken over meer docenten. Dan zal de afgestudeerde veearts
de praktijk ingaan met een beetje meer kijk op ziektebeelden en
voldoend verwerkte theorie (adres, de infectieziekten eenige weken
vóór het veeartsenijkundig examen). Dan mag, in plaats van de
bekrompen dictaatstudie, een breedere geëischt worden, waarnaast
den aanstaanden veearts de gelegenheid overblijft zich meer dan
uitsluitend vakmensch te maken.» Het is aangenaam te lezen,
dat de studenten zeiven de tegenwoordige sneldressuur veroor-
deelen.

De nieuwe docenten dr. Markus en dr. Nierstrasz worden
zeer op prijs gesteld. Voorts worden met waardeering gememo-
reerd de electrische verlichting, de manege, de nieuwe paarden-
stallen, de verbetering der achterste cliniekzaal, de plaats voor
het aanstaand pathologisch instituut.

Aan het mengelwerk gaat een afbeelding van de manege, aan
de westzijde gezien, vooraf. Deze neemt de plaats van bet «hou-
ten gebouw» in.

Het mengelwerk begint met de muziek van een «marche
vétérinaire», waarvan ik de beoordeeling aan meer bevoegden
overlaat.

Risch heeft weer het leeuwenaandeel, dezen keer enkel in
poëzie. «Bij den twintigsten verjaardag
van den almanak,

-ocr page 355-

1887—1907» heeft hij" een ode gedicht, gevoelvol als immer,
welke eindigt met den wensch: «blijf onder leed en zorgen, bij
al wat ons verheugt, dat, wat zoo gaarn\' wij hooren: de echo
onzer jeugd».

Ook zijn andere bijdragen: «te huis» en «uitvaart» spreken
tot het hart, vooral de laatste; wellicht dragen de tijdsomstan-
digheden mede bij tot die appreciatie.

De overige gedichten: «Lente» (naar Lenau), Aan . . . .»,
door M. H. J. en «Sonnet» door Student mogen er wezen;
de beide laatste vormen een verzuchting, als iedereen wel eens
heeft geslaakt in zijn prille jeugd.

Het proza bestaat uit: «Fantasie», een stukje van nauwelijks
4 bladzijden, dat in zijn soort niet kwaad gedacht is; voorts:
«Marktindrukken», door
Beul, en »Fantasio» door Xaverius.

Van de beide laatste trekt «Marktindrukken» mij het meest
aan; dit is inderdaad uit het volle menschenleven gegrepen.
Jammer dat het drukfoutenduiveltje er zoo erg in heeft huisge-
houden. Dit begint reeds met het motto boven het artikel. Dat
citaat uit de proloog van
Goethe\'s Faust is door verkeerde in-
terpunctie onbegrijpelijk gemaakt. En hoe de zetter daaronder
Schiller heeft kunnen plaatsen, is enkel verklaarbaar voor een
«insider». Meer ligt het voor de hand, dat hij voor «claque»
«chapeau cloc-que» heeft gezet en op een andere plek den lezer
een «chapeauklok» aanbiedt. Evenzoo dat hij tweemaal «oxcidit
qui non cervat,» voor «occidit qui non servat» te lezen beeft
gegeven, of, moet dit alles als parodie worden aangemerkt? Al-
leen dan zou de corrector zijn geëxcuseerd.

Van de «Varia» wensch ik slechts op te merken, dat onder-
scheidene te persoonlijk zijn; deze plaats is allerminst bestemd
ora elkander hatelijkheden te debiteeren. Of de nos. 18 en 62,
hoewel ad rem, tot het gebied der varia behooren, schijnt mij
aan twijfel onderhevig. Het eind-varium moet in zgn wijde strek-
king bedenkelijk worden geacht.

Intusschen — de taak van den recensent is eenvoudiger dan
die der redactie; deze staat niet zelden voor groote moeilijkheden,
indien het betreft wat wèl en wat niet kan worden opgenomen.
Ieder gelooft zijn uil een valk en — on ne peut contenter toul
le monde et son père. Gaarne breng ik, na deze overweging, het
eeresaluut aan de redactie.
 W. C. Schimmel.

-ocr page 356-

M. H. J. C. THOMASSEN, Über den Einfluss des Druckesauf
die Resorption von Flüssigkeiten im TJnterhautbindege-
webe. Inaugural Dissertation, Bern 1906.

Onder de leiding van prof. Hamburger is door Thomassen
het onderwerp, hierboven genoemd, bewerkt. Hamburger had
reeds den invloed nagegaan welke de intra-abdominale drukking
had op de resorptie in de buikholte. Hij kwam tot het resultaat
dat de resorptie van vloeistoffen door de bloedvaten in hooge
mate afhankelijk was van de hydrostatische drukking onder
welke de vloeistoffen zich bevinden. Deze resultaten lieten dus
vermoeden dat ook in het onderhuidscbe bindweefsel de verhoo-
ging der drukking tot zekeren graad een toenemen der resorptie
tengevolge zou hebben. Experimenteel is deze zaak door den
bewerker van het proefschrift nagegaan ; liij is daarbij tot de
volgende resultaten gekomen.

1. Wanneer in het onderhuidsche bindweefsel een vloeistof
wordt gespoten, welke bestaat uit een mengsel van gelijke
volumina eener met bloed isotonische NaCl- en Na N03 op-
lossing, zoo blijkt dat, wanneer onder hoogere drukking wordt
geïnjiciëerd, de snelheid van den bloedstroom vermindert. Ook
Starling had dit bij zijn experimenten bij honden aan-
getoond.

2. Bij inspuiting onder hoogere drukking wordt meer NO:j
uit het mengsel geresorbeerd dan bij lagere drukking, ter-
wijl minder chloor uit de bloedvloeistof in de oedeemvloeistof
overgaat.

3. Wanneer het chloor zich in de tegenovergestelde richting
beweegt van die welke men bij N03 waarneemt, zoo kan dit worden
verklaard uit het feit dat het chloorgehalte der bloedvloeistof grooter
is dan die der vloeistof welke werd ingespoten.

In tegenstelling met de conclusies van Starung blijkt dus
dat, wanneer de interstitiëele vloeistof onder hoogere drukking
komt, de resorptie kan worden bevorderd, ofschoon de snelheid
van den bloedstroom vermindert.

De schrijver merkt teu slotte op dat bij de resorptie in het
onderhuidsche bindweefsel derhalve physische factoren (diffusie,
filtratie en osmose) een rol spelen.

Het proefschrift levert een belangrijke bijdrage tot de leer
der resorptie. M. G.
de Bruin.

-ocr page 357-

Prof. Dr. A. EBER, Beiträge zur Kenntnis der Magenerkran
kungen des Rindes. Verlag von GUSTAV PISOHER.
Jena 1906.

Genoemd werkje is een afdruk uit de Zeitschrift für Tier-
medizin
1906, Band 10. Het bevat een verslag van het elinische
materiaal door
Eber in de jaren 1893—1898 aan de ambulatoire
cliniek te Dresden bewerkt. Onder de ter onderzoek en behande-
ling aangeboden runderen hadden 18,6 °/o stoornissen van maag-
en darmkanaal. Deze laatste nu vormen het onderwerp der ver-
handeling.

Achtereenvolgens worden aangegeven de eenvoudige indigestie,
de paresis der voormagen, de acute en de chronische tympanitis.
De gedeeltelijke of geheele verlamming van de pens wordt uit-
voerig behandeld en onder dit hoofdstuk worden samengevat de
idiopathische verlamming van de pens en de symptomatische
pensverlarnming (traumatische net-, maag-middelrif-ontsteking
en overige symptomatische vormen). In dit hoofdstuk zijn ook
de ongunstige uitgangen der pensverlarnming vermeld aan de
hand van 61 secties. Het percentage der gevallen van traumati-
schen aard bedroeg 17,9 °/0, wel een bewijs welke belangrijke
rol de vreemde lichamen in deze digestiestoornis vervullen.

Ten opzichte van de symptomatologie, diagnose en therapie
bevat deze verhandeling voor den praktizeerenden veearts welke
veel met runderpraktijk te doen heeft, vele belangrijke zaken,
zoodat ik de lezing van dit werkje dan ook ten zeerste kan aan-
bevelen.
 M. G. Bruin.

Veterinär-Kalender pro 1907. Taschenbuch für Tierärzte mit
Tagesnotizbuch. Verfasst und herausgegeben von ALOIS
KOCH. Mit dem Porträt des Herrn Prof. W. 0. SCHIMMEL.
30slcr Jahrgang. Wien, MORITZ PERLES. Preis in Leder
Kr. 4.

De „Veterinär-Kalender" van Koch\', in ons land geen onbekende,
trekt met dezen jaargang vooral de aandacht der Nederlandsche
veeartsen, omdat hij het portret bevat van den leeraar aan \'s Rijks
veeartsenijschool W.
C. Schimmel. Het is een gelukkige gedachte
geweest van den samensteller, om aan de wenschen van vele
vrienden van dezen almanak gevolg te geven en het goed ge-
lijkend beeld van den gewaardeerden medewerker van de
Oetter-

-ocr page 358-

reichische Monatsschrift wiens artikeleil over chirurgie door de
praktizeerende veeartsen op hoogen prijs worden gesteld, op het
titelblad te plaatsen.

Behalve het kalendarium, de tarieven, de gewaarborgde ge-
breken, de ouderdomsbepaling, de naamlijst der veeartsen in
Oostenrijk en de wetten en verordeningen, bevat de almanak
de therapie van de belangrijkste ziekten, samengesteld door prof.
dr.
Cebele, en een opgaaf van geneesmiddelen met de werking
daarvan, de gebruikswijze, de dosis en den prijs. Nieuwe geneesmid-
delen, waarvan de practische bruikbaarheid niet is gebleken, zijn
niet vermeld.

De beschrijving der inrichtingen voor veeartsenijkundig onderwijs
in alle landen van Europa, in Amerika en in Azië, met de
daaraan verbonden leerkrachten, verhoogt de blijvende waarde
van dezen almanak.

Het slot wordt gevormd door een lijst der belangrijkste wer-
ken op het gebied der veeartsenijkunde en aanverwante vakken.
Men krijgt daardoor een goed overzicht van de omvangrijke
vakliteratuur.

De „Veterinär-Kalender" van Koch bevat veel, dat ook voor
de Nederlandsche veeartsen van belang is. Ik twijfel dan ook
niet of tal van collega\'s hier te lande zullen zich dezen jaargang
aanschaffen, zeker mede om de reden, in de eerste regelen dezer
aankondiging vermeld. M. G.
de Bkuin.

L\'Hyg-iène de la viande et du lait. Revue mensuelle publiée
sous la direction scientiflque de H. MARTEL, par L.
PANI3SET et E CÉS A.RI. Evreux, HÉRISSEY ET PILS 1907.
Abonnement: Prance 10 fr., Etranger 12 fr.

Een nieuw tijdschrift op het gebied van vleeschkeuriug en melk.

Kort geleden wees ik pr op, dat op het gebied van abattoirs
in Frankrijk een ernstig streven bestaat naar meer moderne in-
richting ; een tijdschrift als het bovenstaande, waarin men
bijeenbrengt wat op het gebied van vleesch en melk uit een
hygiënisch oogpunt van groot belang is, kan veel nut stichten.

De eerste aflevering, 48 bladzijden tellende met verschillende
afbeeldingen in den tekst, heeft twee hoofdartikelen, namelijk:
„H.
Martel, Conservation et maturation des viandes. Emploi du

-ocr page 359-

froid industriel", en „M. Y. Vosgien, De la „saignée" chez les
animaux de boucherie," en voor de rest referaten, bibliographie, enz.

Het geheel is gued gedrukt en ziet er net uit; gaarne wensch
ik het tijdschrift veel lezers toe.
 Van Esveld.

Nieuw uitgekomen boeken.

J. Böhm, Die äusseren Genitalien des Schafes. Beitrag zur Revision der
Entwicklungsgeschichte der Haussäugetiere. Mit 2 Tafeln und 60 Figuren
im Texte. Separat-Abdruck aus dem Morphologischen Jahrbuch, Band 34,
Heft 2. Leipzig, W. Engelmann 1905.

Prof. Dr. L. Bolk, Das Cerebellum der Säugetiere. Eine vergleichend anato-
mische Untersuchung. Haarlem, Erven F. Bohn 1906. Preis f9. —.

Prof. Dr. Max Fischer, Tierzuchtlehre für praktische Landwirte, sowie zum
Unterricht an landwirtschaftlichen Lehranstalten. 2 umgearbeitete und
verbesserte Auflage. Leipzig, Hugo Voigt 1906. Preis 3 M., gebunden
3,50 Mark.

Benedikt Neidhakt, Unterricht über Hippologie. Mit 130 erläuternden Ab-
bildungen in 16 Tafeln. Fünfte umgearbeitete Auflage. Wien, Mobitz
Perles 1906. Preis broschiert 3,60 Kronen, elegant gebunden 4,80 Kronen.

H. Sohnle, Hippologische veterinärmedizinische und biologische Beiträge zur
württembergischen Pferdezucht.
Festschrift zur 88 Jahresfeier der K.
Württembergischen Landwirtschaftlichen Hochschule Hohenheim. Plie-
ningen 1906.

Graf C. G. Wrangel, Die Rassen des Pferdes. Ihre Entstehung, geschichtliche
Entwicklung und charakteristischen Kennzeichen. I Lieferung. Stuttgart,
Schickhardt & Ehner 1906. Preis Kr. 1,80.

Dr. H. Schwytkr, Die Gestaltsveränderungen des Pferdefusses infolge Stellung
und Gangart.
Mit 60 in den Text gedruckten Figuren. Bern, Stümpfm & Ci«
1906. Preis 3 Mark.

R. Abel, Bakteriologisches Taschenbuch, enthaltend die wichtigsten tech-
nischen Vorschriften zur bakteriologischen Laboratoriumarbeit. Zehnte
Auflage. Würzburg, A. Stubers Vorlag 1906.

Prof. Dr. E. Frühner, Lehrbuch der Allgemeinen Therapie für Tierärzte.
Dritte neubearbeitete Auflage. Stuttgart, F. Enke 19013.

Ferd. Mette, Untersuchungen über die pathologisch-histologischen Verände-
rungen an der Linse bei den verschiedenen Kataraktformen des Pferdes.
{Inaugural-Dissertation der medizinischen Fakultät Giessen.) Sonderab-
druck aus Monatshefte für praktische Tierheilkunde, Band XVIII.
Stuttgart, Union, Deutsche Verlagsgesellschaft 1906.

Nürner, Praktische Schlachtvieh- und Fleischkunde für Landwirte. Neudamm,
J. Neumann 1907. Preis 5 Mark.

Long—Preusse, Praktische Anleitung zur Trichinenschau. Siebente verän-
derte Auflage, bearbeitet von M. Preusse. Mit vielen Abbildungen. Berlin,
R. Schoetz 1906. Preis gebunden Mark 2,50.

-ocr page 360-

Die Ergebnisse der Schlachtvieh- und Fleischbeschau im Deutschen Reiche
im Jahre 1004.
Bearbeitet im Kaiserlichen Gesundheitsamte. Berlin,
Julius Springer 1906. Preis 5 Mark.

Prof. H. Fbick, Tierärztliche Operationslehre. Mit 214 Abbildungen. Berlin,
R. Schoetz 1906. PreiB 15 Mark.

Sander und Hennig, Tropische und subtropische Viehseuchen. Seimrat-
Abdruck aus dem Handbuch der Tropenkrankheiten. Band III. Heraus-
gegeben von Dr. C. Mense. Leipzig, J. A. Barth 1906.

Prof. Dr. Th. 0. Kubeli, Die tierärztliche Lehranstalt zu Bern in den ersten
hundert Jahren ihres Bestehens.
Mit Unterstützung der hohen Direktion
des UnterrichtsweseuB herausgegeben von der veterinär-medizinischen
Fakultät der Universität Bern. Gr. 8o., 276 Seiten, mit den photogra-
phischen Abbildungen der Lehrer der Anstalt. Bern, Haller\'sche Buch-
druckerei 1906. In Leinwand gebunden.

Alois Koch, Veterinär-Kalender pro 1907. Taschenbuch für Tierärzte mit
Tagesnotizbuch. Neunundzwanzigster Jahrgang. Wien, Moritz Perles
1907. Preis in Leinwand gebunden Kr. 3,20.

L. Panissbt, Hygiène alimentaire. A propos de l\'organisation en France
d\'un contrôle sanitaire des denrées alimentaires d\'origine animale. (Extrait
de l\'Hygiène générale et appliqée, Octobre 1906.) Paris, Octave Doin 1906.

l\'rof. Dr. Neveu—Lem aire, Précis de parasitologie humaine (Parasites végé-
taux et animaux).
3» édition, revue, corrigée et augmentée. Un vol.
in-18 grand-jésus de III-490 pages, avec 513 figures dans le texte. Car-
tonné. Paris, H. de Rudkvai. 1906.

Dr. H. Martel, Rapport sur les opérations du service vétérinaire sanitaire
de Paris et du département delà Seine pendant Vannée 1105.
Paris. 1906.

Hrouahdel et Gilbert, Nouveau traité de médecine et de thérapeutique.
Fascicule IV: Maladies communes à l\'homme et aux animaux, par Mosny,
Bernard, Ménétrier, Gilbert, Vaillard, Brouardel, otc. 1 vol. in-S
de 428 pages avec 26 figures. Paris, J. B. Baii.lière et fils 1906. Prix
8 francs.

Ii. H. Ransom, Some unusual host relations of the Texas fever tick. In-8° of
8 pages. Washington, Bureau of animal industry 1906. Circular n°. 98.

E. < \'. Schroedkk and J. lt. Möhler, The tuberculin test of hogs and some
methods of their infection iviih tuberculosis.
In-8° of51 pages. Washington,
Bureau of animal industry 1906. Circular n<>. 88.

Walter Jowett, Notes on blood-seruni therapy, preventive inoculation,
and toxin and sérum diagnosis.
London, Baillièse, Tindall & Cox 1907.

E. Wallis Hoare, Veterinary Therapeutics. Second édition. London, Baillière,

Tindall & Cox 1906.

l\'rof. Dr. E. Fröhner, General Surgery. Authorised Translation bij Prof. Dr.
Ha.mmond Udall. Ithaca, Taylor & Carpenter 1906.

Kellner- Ter Haar, l>e voeding der landbouwhuisdUren. Maastricht, Leiter—
Nijpels 1906. Prijs gebonden f8,50.

F. Laméris, Verslag aan Zijne Excellentie den Minister van Oorlog betreff ende

den Militairen Veterinairen dienst bij het Pruisische leger, speciaal he/
rolgen van den Stabsveterinär-Cursus te Berlijn.
50 bladzijden. \'s-Gru-
venhage, De Gebroeders van Cleef 1906.

-ocr page 361-

Verslag van de werkzaamheden der Rijksseruminrichting 1904—1905. Rot-
terdam, Wed. S. Benedictus 1900.

Statistisch overzicht der behandelde zieken en der behandelde zieke paarden
en muildieren van het Nederlandsch-Indische leger over het jaar 1904.
Batavia, Landsdrukkerij 1906.

Veterinaire Studenten-Almanak voor het jaar 1907. Uitgegeven vanwege liet
veterinaire studenten-corps „Absyrtus". Harlingen, Firma F. van der
Zwaag & Zoon 190Ï.

Mededeelingen van het Hoofdbestuur.

Bij de Nieuwe afdeeliug Zuid-Holland heeft bedankt als lid
L. .T.
van Rhijn te Amersfoort, terwijl bij de afdeeling zijn over-
gegaan: K.
de Vink te Zoetermeer van de afdeeling Zuid-Holland,
R. H. J. Gallandat Huet te Breda en J. T. Velde te Naaldwijk,
beiden van de algemeene afdeeling.

Bij de afdeeliug Zeeland bedankte als lid B. J. Vermande te
Heinkenszand.

V\'an de afdeeling Gelderland-Overijsel gaat over bij de al-
gemeene afdeeling
A. M. Vermast, gouvernementsveearts in
Nederlandsch-Indië; bij de afdeeliug Zeeland H.
A. VVelman te
Vlissingen; heeft bedankt J.
van Dulm te Padalarang.

Als voorzitter dier afdeeling is opgetreden A. A. Overbeek te
Steenwijk, als onder-voorzitter A.
van Heusden te Nijmegen.

Bij de afdeeling Noord-Brabant-Liraburg is als lid aangenomen
K. Bosma te Zevenbergen, terwijl is overgekomen van de afdeeling
Zeeland
A. van de Sande te Steenbergen en van de algemeene
afdeeling C. H.
Molendijk te Dinteloord.

Door het Hoofdbestuur is als lid der Maatschappij geschrapt
A. Kuiper te Amsterdam, lid der afdeeling Noord-Holland.

Necrologie.

Het nieuwe jaar heeft zich treurig ingezet, want weder moet
een tweetal sterfgevallen worden aangekondigd.

Den 2don Januari 1007 overleed te Dirksland Frans Anthony
Detjermans.

Geboren den 28sten November te Karang Sambang op Java,
was hij dus ruim 82 jaar oud.

Detjermans behaalde den 25fiten Juli 1845 te Utrecht zijn

-ocr page 362-

diploma als veearts 2d6 klasse en hem werd als standplaats
aangewezen Schiedam. Reeds in October 1847 vertrok hij van
daar naar Strijen en den 3den Novemder 1860 vestigde hij zich
te Dirksland.

Daar oefende hij met liefde zijn uitgestrekte praktijk uit, maar
wist toch nog tijd te vinden voor een groot aantal practische
mededeelingen, meerendeels verschenen in de eerste jaargangen
van ons tijdschrift. De runderpest, welke vooral in Sommelsdijk
en Middelharnis zooveel slachtoffers eischte, was voor hem een
tijd van groote inspanning.

Enkele jaren geleden trok hij zich uit de praktijk terug, maar
bleef toch nog hier en daar werkzaam, tot hij in het eind van
1905 tot een zeer onwelkome rust werd gedrongen door een breuk
van het dijbeen.

Den moed liet hij niet spoedig varen, want de nazomer zag
hem weer op zijn stokje in den tuin rondwandelen en den 808t6n
December 1.1., dus drie dagen vóór zijn dood, ontving ik nog een
tamelijk uitvoerigen brief van hem, waarin hij zijn innig leed-
wezen uitsprak over den slag welke de veeartsenijkunde had ge-
troffen door den dood van
Thomassen\'.

Hij heeft gewerkt zoo lang het dag was; thans ruste hij zacht-

Een zwaar verlies leed de afdeeling Zuid-Holland door het
overlijden van een harer trouwste leden O. A.
Rotsoheid, veearts
te Rotterdam.

Geboren te Delfshaven, verkreeg hij 24 Juli 1889 te Utrecht
zijn diploma, waarna hij zich vestigde in zijn geboorteplaats,
alwaar zijn vader, eveneens veearts, den 5den April 1876 was
overleden.

Daar mocht hij zich in een goede, steeds toenemende praktijk
verheugen, maar de onverbiddelijke dood maakte op 12 Januari
1907, na een kortstondig ziekbed, een einde aan zijn werkzaam
leven.

Voor zijn weduwe en een tweetal nog jeugdige kinderen
is het verlies zeer groot; een troost moge het voor hen zijn dat

vele collega\'s met hen treuren.

*

Te Utrecht is op 31 December 1906 overleden de empirist
H. Hoogland, terwijl reeds 11 September 1906 is overleden de
empirist
R. Riedé te Zuidland.

-ocr page 363-

Personalia.

Gevestigd: te Ooster-Blokker J. Koelemeij.

Verplaatst: van Oude Tonge naar Alkmaar C. Roodzant.

Bepaald: dat de standplaats van den gouvernementsveearts
voor de residentie Rembang zal zijn Bodjonegoro, in stede van
Rembang.

Het adres van den Inspecteur van den burgerlijken veeartsenij-
kuudigen dienst in Nederlandsch Oost-Indië C. A.
Penning is
Buitenzorg en niet Batavia, terwijl het adres van den gouverne-
mentsveearts
B. Vrijburg is Bandoeng en niet Buitenzorg.

Rijks veeartsenijschool.

Bij Koninklijk besluit van 23 Januari 1907, n». 18, is, met
ingang van
1 Februari 1907, J. J. Wester te Alkmaar, onder
toekenning van eervol ontslag als plaatsvervanger van den districts-
veearts wien Haarlem als standplaats is aangewezen, benoemd
tot leeraar aan \'s Rijks veeartsenijschool te Utrecht.

Bij ministeriëele beschikkiog van 29 December 1906 is, met
ingang van 1 Januari 1907, op zijn verzoek, eervol ontslag ver-
leend aan dr. J.
S. Nauta als tijdelijk assistent bij de cliniek
en de verloskunde.

De leerling van het lste studiejaar W. B. Vaandrager uit
Rotterdam heeft zijn studiën aan de veeartsenijschool gestaakt.

Bij ministeriëele beschikking van 31 December 1906, n°. 12407,
is benoemd tot schrijver aan\'s Rijks veeartsenijschool J.
F. Roost.
Jacob Fredekik Roost, bij de meeste veeartsen bekend, daar hij
reeds gedurende 15 jaar getrouw zijn plicht als tijdelijk schrijver
aan de veeartsenijschool vervulde, heeft van zijn benoeming tot
vast ambtenaar slechts enkele dagen genot gehad, daar hij den
4den Januari 1907, na een zeer korte ongesteldheid, is overleden.

Hij was 59 jaar oud.

Staatsbegrooting over 1905—1907.

Uit de «.Wet van den 31 eu December 1906 (Staatsblad n°. 371),
tot wijziging van het afzonderlijk hoofdstuk der staatsbegrooting voor
1905, bedoeld in artikel 6 der wet van 28 April 1906 (Staatsblad
n\'.
100)» is overgenomen:

-ocr page 364-

Afdeeling Landbouw. Art. 226 (oud hoofdstuk IX). «Reis-,
verblijf-, verplaatsings- eu bureelkosten van de districtsveeartsen ;
reis- en verblijfkosten en vacatiegelden van hunne plaatsvervan-
gers ; reis- en verblijfkosten en belooning van de geëxamineerde
veeartsen, bedoeld in de artikelen: 14, 16, 17, 19, 21 en 25
der wet van 20 >tIuli 1870 (Staatsblad n°. 131), de artikelen 1 en
7 der wet van 2 Juni 1875 (Staatsblad n°. 94) en de artikelen
2 en 5 der wet van 5 Juni 1875 (Staatsblad n*. 110), alsmede
vergoeding voor het gebruik van eigen rijwiel ten behoeve van
\'s Rijks dienst» wordt verhoogd met f 47500 en mitsdien gebracht
op f95600.

Art. 228 (oud hoofdstuk IX). «Subsidiën voor de verzame-
lingen en andere inrichtingen van onderwijs aan \'s Rijks veeart-
senijschool ; kosten wegens het uitoefenen van de buiten-cliniek ;
aanbouw, onderhoud en lasten der gebouwen: onderhoud en aan-
koop van meubelen en gereedschappen, vuur, water en licht;
aankoop en voeding van dieren; administratieve en verdere uit-
gaven» wordt verhoogd met f 2500 en mitsdien gebracht op f63450.

Art. 230 (oud hoofdstuk IX). «Subsidiën en andere uitgaven
ten behoeve van de verbetering van de Nederlandsche paarden-
rassen» wordt verhoogd met f 12000 en mitsdien gebracht op
f147280.

Art. 232 (oud hoofdstuk IX). «Kosten, subsidiën en schade-
loosstellingen tot afwending van het gevaar, waarmede besmette-
lijke veeziekten den veestapel bedreigen, en daartoe betrekkelijke
uitgaven, waaronder de beloouingen van tijdelijke buitengewone
districtsveeartsen en vee-opzichters» wordt verhoogd met f 325000
en mitsdieu gebracht op f 425000.

Art. 234 (oud hoofdstuk IX). «Uitgaven verbonden aan de
keuring van voor uitvoer bestemd vleesch en schadeloosstellingen
ter zake van in het buitenland afgekeurd vleesch» wordt verhoogd
met f13000 en mitsdien gebracht op f29000.

Uit de *Wet van 31 December 1906 (Staatsblad n°. 372; tot
verhooging van liet X\'le hoofdstuk der Staatsbegrootivg voor het
dienstjaar
1906» is overgenomen.

D. Veeartsenijkundige dienst.

Art. 30. «Reis-, bureel- en verplaatsingskosten ; reiskosten en
vacatiegelden van plaatsvervangende districtsveeartsen; reiskosten

-ocr page 365-

en belooningen van gouvernementskeurmeesters en geëxamineerde
veeartsen ; vergoeding voor het gebruik van rijwielen bij reizen
ten behoeve van \'s Rijks dienst» wordt verhoogd met f 65000
en mitsdien gebracht op f116100.

Art. 38. «Kosten, subsidiën en schadeloosstellingen tot afwen-
ding van het gevaar, waarmede ziekten den veestapel dreigen»
wordt verhoogd met f200000 en mitsdien gebracht op f300000.

Handelingen der Staten- Generaal 11. Zitting van 24 December 1906.

Art. 33. Gebouwen, meubelen, hulpmiddelen voor het onder-
wijs, lokaalbehoeften, enz. enz., ten behoeve van de Rijksvee-
artsenijschool.

De Heer Lieftinck : Mijnheer de Voorzitter. Van meer dan
ééne zijde is mij ter oore gekomen, dat er in het gebouw van
de veeartsenijschool te Utrecht lokalen gevonden worden, die
veel te klein zijn om den leerlingen op behoorlijke wijze onderwijs
en vooral demonstratief onderwijs te doen ontvangen. Die toe-
stand is onhoudbaar.

De lokalen hebben gebrek aan licht, lucht en ruimte. Er is
zelfs een lokaal, zooals ik van bevoegde zijde hoor, waar slechts
32 leerlingen kunnen plaats nemen en dat volgeperst wordt met 48.

Heb ik in de couranten goed gelezen, dan heeft men, nadat
ik die klachten, waarvan ik zoo even sprak, ontving, in een enkel
opzicht eenige zoogenaamde verbetering trachten aan te brengen
door in een lokaal een paar bankjes bij te zetten! Ik zal hier
wel niet behoeven te betoogen, mijnheer de Voorzitter, dat een
lokaal niet grooter wordt als men een paar zitplaatsen meer maakt.

De toestand daar laat zooveel te wenschen over, dat studenten
soms onpasselijk uit die localiteit weggaan. Voor een deel der
studenten gaat door gebrek aan een behoorlijke plaats, van het
onderwijs veel verloren, daar zij niet behoorlijk kunnen waar-
nemen wat wordt gedemonstreerd. Dat gaat toch niet aan, mijnheer
de Voorzitter. Waar de eischen voor licht, lucht en ruimte zelfs
voor moderne koeien- en paardenstallen vrij hoog worden gesteld,
en in de gevangenissen er nauwkeurig op gelet wordt, dan komt
liet mij toch voor, dat men zijn eisch niet te hoog stelt, wanneer
men vraagt, dat bij een Rijksinrichting van onderwijs, zooals de
veeartsenijschool te Utrecht is, ten minste\'zal worden gezorgd,
dat docenten en leerlingen zulke lokalen hebben, welke vooreerst

-ocr page 366-

niet voor de gezondheid schadelijk zijn, maar in de tvreede plaats
niet hinderlijk voor dat ouderwijs; het zelfs belemmeren.

Ik zou gaarne van den Minister een antwoord willen ontvangen
op de vraag of hem zoodanige klachten bekend zijn en of ook
hij overtuigd is dat verbetering dringend gevorderd wordt. Als
Zijn Excellentie mij belooft, dat die zooveel mogelijk zal worden
aangebracht, en bij korten termijn, zal ik niet ten tweeden male
het woord vragen, zelfs niet om den Minister te danken voor
zijn toezegging.

De heer Veegens, Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel.

Mijnheer de voorzitter. Het gebrek aan ruimte in sommige
lokalen van de Rijks veeartsenijschool, ten gevolge van den
plotselingen grooten toevloed van leerlingen, is ook mijn aandacht
niet ontgaan. Ik heb eenigen tijd geleden een bezoek aan die
school gebracht, en wel onverwacht, hetgeen altijd nuttig is,
wanneer men zich wil overtuigen van eenigen toestand op een
oogenblik, dat men zieb den Minister of een andere autoriteit
niet aanwezig kan denken. Toen heb ik inderdaad in de zaal
voor de ontleedkunde gezien, dat die propvol was, en tevens, dat
de jongelui met grooten ijver en aandacht het onderwijs genoten.
De ruimte is daar inderdaad voor de twee jaren te beperkt.
Daarin zal nu voorziening worden gebracht, door middel van
splitsing van lessen.

Voorts is het voorstel gedaan door den raad van bestuur van
de veeartsenijschool, om in het verder gebrek aan ruimte te
voorzien door uitbouw van de leerzalen voor natuur- en schei-
kunde. Volgens den ^bouwkundige was dit echter niet mogelijk;
in verband daarmede is \'aan den leeraar in overweging gegeven
tijdelijk een grooter aantal banken te plaatsen, hetgeen hij echter
niet wenschte. Daarop is de zaak verder onderzocht door den
directeur-generaal van den landbouw en is de plaatsing geregeld.
De bouwkundige j heeft nu eeu nieuw plan gemaakt voor het
verbouwen van de leerzaal voor de scheikunde. Dat plan is ge-
arresteerd en zal zoo mogelijk nog in Januari worden uitgevoerd.

Ik vlei mij, dat de geachte afgevaardigde door deze mede-
deelingen in zooverre voldaan zal zijn, dat hij van verdere plicht-
plegingen en van repliek kan afzien.

Het wetsontwerp wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.

-ocr page 367-

Veeartsenijkundig staatstoezicht.

Bij Koninklijk besluit van 22 Januari 1907, n°. 37, is, met
ingang van 1 Februari 1907, tot wederopzegging, benoemd tot
plaatsvervanger van den districtsveearts wien \'s-Gravenbage als
standplaats is aangewezen,
J. J. F. Dhont te Rotterdam.

De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel beeft, bij
besluit van 19 December 1906, bepaald: 1

a. met ingang van 20 December 1906 het vervoeren of doen
vervoeren van herkauwende diereu en varkens te verbieden uit,
naar of binnen een kring omvattende de gemeenten Meer, St. Geer-
truide, Noorbeek, Wittem, Gulpen, Wylre en Simpelveld;

b. bepaald dat, wanneer bijzondere redenen afwijking van dit
verbod noodzakelijk maken, zoodanige afwijking kan worden toe-
gestaan door den burgemeester van de daarbij betrokken gemeente,
onder de door den waarnemenden districtsveearts te Roermond
aan te geven voorwaarden.

De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel heeft, bij
besluit van 27 December 1906, bepaald:

a. met ingang van 28 December 1906 het vervoeren of doen
vervoeren van herkauwende dieren en varkens te verbieden uit,
naar of binnen een kring, omvattende de gemeenten Weert,
Stamprooi en Hunsel;

b. te bepalen dat, wanneer enz. enz.

De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel heeft, bij
besluit van 4 Januari 1907, bepaald:

a. met ingang van 5 Januari 1907 het houden van de maan-
delijksche veemarkten en de markten voor biggen, alsmede openbare
verkoopingen, tentoonstellingen en andere vereenigingen van her-
kauwende dieren en varkens in de gemeente Valkenburg (Lim-
burg) tot nader te verbieden ;

b. te bepalen dat, wanneer enz. enz.

De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel heeft, bij
besluit van 5 Januari 1907, bepaald:

a. met ingang van 7 Januari 1907 het vervoeren of doen
vervoeren van herkauwende dieren en varkens te verbieden uit,

-ocr page 368-

naar of binnen een kring, omvattende de gemeente Hulst;

b. bet houden van markten, openbare verkoopingen, tentoon-
stellingen en andere vereenigingen van herkauwende dieren en
varkens in de gemeente Hulst te verbieden;

c. te bepalen dat, wanneer enz. enz.

De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel heeft, bij
besluit van 5 Januari 1907, bepaald:

a. met ingang van 7 Januari het vervoeren of doen vervoeren
van herkauwende dieren en varkens te verbieden uit, naar of
binnen een kring omvattende de gemeente Ossendrecht en Putte;

b. te bepalen dat, wanneer enz. enz.

De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel heeft, bij
besluit van 11 Januari 1907, bepaald:

a. met ingang van 12 Januari 1907 het houden van markten,
openbare verkoopingen, tentoonstellingen en andere vereenigingen
van herkauwende dieren en varkens in de gemeenten Hulsberg,
Schin op-Geul, Oud-Valkenburg, Berg en Terblijt en Houtem tot
nader te verbieden;

b. te bepalen dat, wanneer enz. enz.

De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel heeft, bij
besluit van 14 Januari 1907, goedgevonden: met ingang van 15
Jauuari 1907 in te trekken zijn beschikking van
\'6 December
1906, li0. 12621, afdeeling V. D., waarbij verboden werd het
vervoeren of doen vervoeren van herkauwende dieren en varkens
uit, naar of binnen een kring omvattende de gemeente Helden.

De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel heeft, bij
besluit van 24 Januari 1907, bepaald:

I. met ingang van 25 Januari 1907:

a. het vervoeren of doen vervoeren van herkauwende dieren
en varkens te verbieden uit, naar of binnen een kring omvat-
tende de gemeente Maastricht;

b. het houden van markten, openbare verkoopingen, tentoon-
stellingen en andere vereenigingen van herkauwende dieren en
varkens in de gemeente Amby, Meersen, Heer, St. Pieter en
Oud-Vroenhoven te verbieden;

II. te bepalen dat, wanneer enz. enz.

-ocr page 369-

De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel heeft, bjj
besluit van 24 Januari 1907, goedgevonden:

met ingang van 25 Januari 1907 in te trekken] zijn beschik-
king van 27 December 1906, n°. 12311, V.D., waarbij verboden
werd het vervoeren of doen vervoeren van herkauwende dieren
en varkens uit, naar of binnen een kring omvattende de ge-
meenten Weert, Stamprooi en Hunsel.

De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel heeft, bij
besluit van 28 Januari 1907, bepaald:

met ingang van 29 Januari 1907 in te trekken zijn beschik-
king van 19 December 1906, n". 12129, afd. V.D., voor zooveel
daarbij verboden werd het vervoeren of doen vervoeren van her-
kauwende dieren en varkens uit, naar of binnen een kring, om-
vattende de gemeenten Meer, Noorbeek, Wittem, Gulpen, Wylre
en Sim pel veld.

Règlement de la Commission permanente
des Congrès internationaux de Médecine vétérinaire.

I. But et rôle de la Commission,

§ 1. 11 est institué une Commission permaneute des Congrès
vétérinaires internationaux. Cette Commission a pour but et rôle
d\'établir un lien organique entre les Congres internationaux suc-
cessifs de Médecine vétérinaire et de sauvegarder les intérêts
communs de ces assemblées.

§ 2. La Commission est l\'organe qui présente aux Gouverne-
ments les voeux émis par les Congrès. Elle veille à l\'exécution
des résolutions prises par ces Congrès, et, au besoin, se substitue
au Comité exécutif, si celui-ci n\'a pas donné aux résolutions
ci-dessus les suites qu\'elles comportent.

§ 3. La Commission seconde le Comité exécutif dans la pré-
paration et la convocation du prochain Congrès. Elle arrête,
d\'accord avec le Comité, l\'ordre du jour de l\'assemblée. Les pro-
positions y relatives doivent être communiquées a la Commission
permanente un au, au moins, avant la réunion des Congrès.

-ocr page 370-

SflO

§ 4. La Commission peut formuler des propositions et les
soumettre aux résolutions du Coagrès.

Elle participe, en outre, avec le Comité exécutif et les prési-
dents des sections à l\'examen des voeux qui doivent être soumis
à l\'assemblée générale.

§ 5. Dans le cas de nécessité absolue, c\'est-à-dire si l\'Etat
qui a invité le prochain Congrès, laisse passer l\'époque fixée pour
sa réunion sans avoir fait les préparatifs nécessaires, ou encore
si la réunion du prochain Congrès à l\'époque et à l\'endroit con-
venus portait préjudice aux intérêts vitaux de l\'assemblée, la
Commission a le droit de modifier l\'époque et l\'endroit de cette
réunion. Toutefois, telle résolution ne peut être valable qu\' a la
condition d\'être votée par les trois quarts des membres de la
Commission.

II. Organisation.

§ 6. La Commission est composée de 25 membres au maximum.

Elle comprend :

а) le président et le secrétaire général du Comité exécutif du
dernier Congrès ;

б) deux médecins vétérinaires du pays où doit se réunir le
prochain Congrès ;

c) 21 membres choisis parmi les vétérinaires des autres Etats
qui sont représentés officiellement au Congrès; il ne peut être
élu qu\'an membre par Etat.

Les membres sous b) et c) sont élus, chaque fois, par l\'as-
semblée pléniaire du Congrès, par acclamation ou à la majorité
des voix. En cas d\'égalité des voix, c\'est le sort qui décidera.

Les membres du bureau resteront de droit membres de la
Commission permanente pendant la période qui suivra l\'expiration
de leur mandat.

§ 7. En cas de décès ou de démission, la Commission élit en
remplacement un membre qui reste en fonction jusqu\'à la réélec-
tion de la Commission.

§ 8. La Commission se réunit immédiatement après la clôture
du Congrès et nomme son bureau, comprenant un président,
deux vice-présidents, un secrétaire et un secrétaire-adjoint-tré-

-ocr page 371-

sorier. Les membres du bureau sont élus par acclamation ou bien
au scrutin oral ou écrit, et à la simple majorité des voix. En
cas de partage des voix, c\'est le sort qui décide.

§ 9. Les résolutions de la Commission permanente sont, autant
que possible, prises par échange de correspondance.

La Commission se réunit, lorsque le président le juge indis-
pensable, ou quand un tiers au moins de ses membres en fait
la demande.

Dans ce cas, les convocations se font au moins trois mois
avant la réunion ; elles indiquent les objets à l\'ordre du jour.

Pour chacun de ces objets le président nomme un rapporteur
et, au besoin, un co-rapporteur.

Le président et le secrétaire-trésorier rendront compte de leurs
actes à chaque réunion.

Celle-ci se réunira dans une ville de l\'Europe centrale.

§ 10. Les membres peuvent adresser en tout temps au pré-
sident des propositions concernant des sujets à porter à l\'ordre
du jour.

Les propositions qui auront été adressées au président un
mois avant la réunion peuvent encore être mises à l\'ordre du
jour. Dans ce cas, ces propositions doivent être communiquées
aux membres de la Commission aussitôt que possible.

§ 11. La Commission est eu nombre pour délibérer, quand
au moins un tiers de ses membres assiste à la réunion.

§ 12. Le président dirige les délibérations et les votes.

Les votes ont lieu à la simple majorité des voix.

En cas de partage, la voix du président est prépondérante.

§ 13. Les sujets portés à l\'ordre du jour peuvent être éliminés
sur la demande de deux tiers des membres présents.

Les propositions qui ne figureraient pas sur l\'ordre du jour,
mais qui seraient appuyées par un tiers des membres présents
doivent être portées à la suite de l\'ordre du jour.

§ 14. L\'un des secrétaires ou, en leur absence, un membre
élu par l\'assemblée tient un procès-verbal des délibérations et des
votes. Le procès-verbal sera lu avant la clôture de la séance, et

-ocr page 372-

après modification éventuelle, il sera signé par le président, le
secrétaire et deux membres de la Commission.

§ 15. Le président doit donner suite aux résolutions de la
Commission.

Les requêtes et consultations décidées par la Commission seront,
rédigées, sous la direction du président, par le secrétaire, signées
par le président et le secrétaire, et envoyées aux adresses requises.

16. Le président représente la Commission. II fait connaître
aux Gouvernements la composition et le règlement de la Com-
mission.

§ 17. Les réunions de la Commission avec leurs ordres du
jour ainsi que les résolutions prises, ayant un intérêt professionnel
seront communiquées au plus grand nombre des journaux vété-
rinaires par les soins des membres de la commission.

§ 18. Si le président ou le secrétaire sont empêchés de rem-
plir leurs fonctions, ce sont le premier vice-président et le se-
crétaire-adjoint qui les remplacent.

111. Dépenses.

§ 19. Les frais de bureau et d\'imprimerie nécessaires au fonc-
tionnement de la Commission permanente sont supportés par la
caisse du Congrès précédent.

Adopté clans l\'assemblée de Baden-Baden, tenue les
2 et 3 Juillet 1906.

Le, Président:
Dr. A. Lydtin.

Le Secrétaire:
Dr. D. A. de Jong.

Verbetering.

Prof. Hendrickx te Cureghem was zoo vriendelijk mij op de
volgende fout, voorkomende in het 33ste deel, blz. 579, van dit
tijdschrift, opmerkzaam te maken. Het betreft bet koninklijk
besluit van 18 Januari 1906 in zake de reorganisatie van het
veeartsenijkundig onderwijs in België.

-ocr page 373-

---

363

la artikel 2 schreef ik : «Om tot de lessen te worden toege-
laten, moet men den graad van candidaat-veearts hebben ver-
kregen.» Dit is volgens prof\'.
Hrndrickx onjuist. Hij schrijft
mij : «De duur van de studie is bij ons zes jaar, waarvan twee
aan de universiteit, alwaar de studenten het diploma van candidaat
in de natuurwetenschappen, voorbereidend voor het doctoraat in
de natuurwetenschappen (diplome de candidat en sciences naturelles
préparatoires au doctorat en sciences naturelles) moeten behalen.
Alleen wanneer zij dit diploma na verloop van 2 jaar hebben
verkregen, kunnen de studenten bij ons komen en moeten dan
nog vier jaar studeeren.» VY. C. S.

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende December 1906.

(De cijfers tussclien ( ) duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

X

E

Oi

3

C6

M
IH

O

ti

o>
T3

cc

<D

9"

OJ

v

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

"Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Bij hond en kat. =r„5< 1
! ?■§■§

ds-
1-

d.

«ï

0)
y

h

Ö

a
es

m

Kotkreupel.

December.

Groningen . .

1

n

n

•n

1

V

r>

7>

rt

»

Friesland. . .

10

r>

r>

V

»

12

V

12(7)

»

5(5)

rt

rt

1 "

Drente. . . .

2

n

7)

n

15(3)

n

7)

rt

»

6(2)

Overijsel . . .

5

V

n

7)

n

n

V

5(5)

rt

»

7)

Gelderland . .

4

7)

if

M

»

n

2(2)

n

1

2(2)

rt

rt

Utrecht . . .

2

V

n

n

»

»

»

n

2(2)

n

rt

Noord-Holland .

6

n

V

1

18(1)

V

n

V

4(4}

71

rt

23>)

Zuid-Holland

3

n

y>

r>

1

r>

4(1)

n

6(\')

«

rt

ft

Zeeland . . .

n

n

V

«

n

»

71

n

»

rt

Noord-Brabant.

8

71

71

n

71

71

■n

V

6(B)

3(3)|

rt

W

Limburg . . .

11

71

»

rt

r>

»

7)

6(8)

2(2).

» 1

71

Totaal . .

52

r>

71

1

104 C) 1 3 (3)

45 (li)

71

18 (13)

n

35(31)

7(7)

» 1 30(»)

(Staatscourant van 17 Januari 1907, n°. 14.) v. E.

-ocr page 374-

Jf,;:,?-;-\'

N / ■

. .. .... .,.. ...... .... ., , .. ■..;

S&itVl\' Il „ - , ■

-

\\

m-. . .

t

_

-ocr page 375-

DE METHODE THARY,

door

P. LAMÉRIS,

Kapitein-paardenarts.

(Met afbeelding.)

In het voorjaar van 1905 te Saumur in Frankrijk ver-
toevende, om kennis te maken met de beroemde „Ecole de
Cavalerie", leerde ik van den kapitein-paardenarts A.
Thary,
directeur der hoefsmidschool aldaar, een behandelingsmethode
van klemhoeven kennen, welke in Frankrijk bekend staat
als de methode
Thary. Iets nieuws is zij niet, integendeel,
reeds ten tijde van
Carlo Ruini, senator van Bologna (1598)
en
Solle ys kl (Le parfait Maréchal, 1664) hadden de
hoefsmeden de gewoonte om bij het normale beslag de
„verzenen te openen", dat wil zeggen de verbinding tusschen
den straal en de verzenhoeken op te helfen, gepaard gaande
met het laag snijden van de verzenen. Vooral
Solleysel
trok hiertegen met kracht te velde en beweerde, dat men
dit „openen" der verzenen met meer recht „sluiten" kon
noemen, daar hierdoor klemhoeven ontstonden. Hiertegenover
staat, dat de grootc hippiater niet aarzelde om de zool en
den straal met de bistouri te bewerken, ten einde den
klemhoef te genezen.

Ook latere schrijvers, waaronder Lafosse (1754), zijn deze
meening toegedaan. In het handboek ,,
Der Fusz des Pferdes"
van Leisering en Hartmann, opnieuw bewerkt door A.
Lungwitz, vinden we opgeteekend: „Die Eckstreben sind
zu schonen. Ihre Verbindung mit der Trachten wand darf
auf keinen Fall geschwächt oder gar durchgeschnitten werden",
doch hij voegt er aan toe, dat, wanneer bij beslagen hoeven
de verzenboek naar binnen omgebogen en daardoor de ruimte

25

-ocr page 376-

voor den straal verminderd is, deze verlenging moet worden
verwijderd.

Ook majoor Moubis heeft dit in de laatste uitgave van
zijn boek aangegeven.

Het kwam mij dus eenigermate apocrief voor, toen collega
Thary mij mededeelde, dat hij deze methode, eenigszins
gewijzigd, toepaste om klemhoeven te genezen, gedachtig
aan de uitspraak van
Solleysel ,,ouvrir les talons, c\'est
fermer les talons."

Feiten overtuigen echter meer dan alle theorieën en dooi-
de eerstgenoemde werd ik gedwongen de werkzaamheid er
van te erkennen.

De heer Thary liet mij een achttal paarden zien, waarbij
de operatie was uitgevoerd. Door onderlinge vergelijking
van gipsafdrukken der hoeven vóór en na de operatie en
bij ieder volgend beslag, en van den toestand der hoeven
op dat oogenblik, werd ik in staat gesteld het verloop van
het herstellingsproces op den voet te volgen.

Thary zegt in zijn werkje: „Ferrure da cheval,unebonne
méthode,"
het volgende:

Wij zien, dat bij de inkrimping van den hoef de retractie
van den wand medebrengt het convergeeren der verzenen
naar den straal, en dat de steunsels den straal op de
hoogte van hun bovenrand samenklemmen.

Men behoeft slechts bij het opnemen de achtervlakte van
een klemhoef te bekijken, om zich onmiddellijk rekenschap te
geven van den graad van beklemming, waaraan de straal lijdt.

De Engelschen en de Amerikanen hebben dit zeer goed
begrepen door het woord „contracted hoof" synoniem te
verklaren met „strangulation of frog."

De breedte van de basis der straalsclienkels is meer of
minder gereduceerd, vooral die van den inwendigen schenkel.

Er treedt een onregelmatige groeve op, welke den achter-
rand van den verzenhoek afbakent van de zijvlakte der

-ocr page 377-

straalschenkels eti doorloopt tot in de ballen van den hoef;
somtijds heeft de verzenhoek zelfs de straalsubstantie over-
weldigd en schijnt, daarmede één lichaam uit te maken.
Altijd teekent deze hoek zich af door een meer of minder
diepen indruk op de laterale vlakte der straalschenkels;
somtijds evenwel ontwijkt de basis van den straal de drukking
welke zij ondergaat door een soort van uitbochting, en steekt
dan achter de verzenen uit.

Van de ondervlakte gezien, vertoont de hoef het conver-
geeren der verzenen (of nauwkeuriger uitgedrukt van de
verzenboeken) naar de mediaanlijn, evenals een ingegroeide
nagel
(Aüreggio) ; zij stuiten tegen den straal en sluiten de
zijdelingsche straalgroeven naar achteren.

De steunsels, welke min of meer recht verloopen en deze
straalgroeven vernauwen, omvatten met hun bovenrand (den
bodem der straalgroeven) de basis van het vetkussen en den
vleeschstraal, welke veranderen en atrophiëeren.

Oppervlakkig kan de straal er nog goed uitzien en wanneer
men met de renet den bodem der straalgroeven verdunt,
constateert men meestal, dat de hoorn er onsamenhangend
is, dat de hoeflederhuid, daar ter plaatse blootgelegd, niet
meer prolifereert, maar suppureert.

I)it, is de zekere aanwijzing, dat de straal door de steunsels
is belemmerd in zijn uitzetting en normale hoornafscheiding,
en niet, omdat zij door onzindelijkheid in rotting is over-
gegaan, zooals men geneigd is te gelooven.

De hoornstraal vindt geen plaats meer, men moet hem
deze teruggeven. Dit kan geschieden door de zijdeling-
sche straalgroeven wijd te openen, door het
verdunnen van de steunsels, nadat men het c o 11-
vergeerend gedeelte van de verzenboeken heeft
weggenomen, welke deze staalgroeven naar achteren sluiten.

Het is dus, om een oude uitdrukking te\' gebruiken, de
verzenen openen, maar op een andere wijze, namelijk breeder

-ocr page 378-

en wijder, en vooral meer rationeel dan met liet veegmes.

Men gebruikt daarvoor eerst de houwkling, daarna ver-
betert men de richting van den verzenhoek met behulp van
een dubbele renet met smallen hals.1J

De straal wordt zeer sterk besneden, de middelste straal-
groeve zooveel mogelijk met het salieblad geopend.

Door dit besnijden wordt alle vergane en uitgedroogde
hoorn, welke een verkeerde richting heeft genomen en een
nadeeligen invloed uitoefent op de regeneratie van den straal,
verwijderd; deze kan niet plaats vinden, zoolang ze aldus
wordt gehinderd. De straal herkrijgt daardoor het verloren
uiterlijk terug.

Wanneer de straal tot het uiterste is geatrophiëerd, kan
een met teer gedrenkte wiek, in de middelste straalgroeve
aangebracht, het herstel bevorderen.

Bij het beschouwen van een zoodanig geopereerden hoef,
krijgt men den indruk, dat het paard zich weer geheel op
zijn gemak moet gevoelen en dat de hoef is opgelucht, als
ik mij aldus mag uitdrukken.

Thary legt nu een ijzer met ongeveer 15 m.M. verkorte
takken onder, zoodat de verzenhoeken en daardoor ook de
driehoekige hoornpilaar der verzenen niet dragen, doch
zwevend blijven.

Bij het tweede beslag en somtijds bij het volgende, wan-
neer de beklemming van ouden datum is, is het noodig
nogmaals dezelfde rectificeerende bewerking toe te passen,
maar minder diep. De verzenhoeken worden van nu af aan
niet meer op hetzelfde niveau gebracht met de rest van den
draagrand; men laat ze op den bodem dragen, alleen de plaats
voor het nieuwe ijzer met verkorte takken wordt bewerkt,
zoodat het gedeeltelijk door den wand wordt geincrusteerd.

1) Het beste instrument hiervoor is de renet: „Farrier\'s searcher", model
van
de firma Sampson, 394 Euston Road London, boschrevon door de vee-
artsen Dollab.

-ocr page 379-

De resultalen zijn gewoonlijk na drie maanden verrassend,
en zóó als geen ander procédé, geen ander van de talrijke
opgehemelde verwijdingsijzers in staat is te geven.

De hoef heeft zijn normaal aanzien herkregen, de straal
heeft zich krachtig ontwikkeld, de verzenen zijn goed gericht,
sterk en dragende, de steunsels zijn vooruitspringend en
komen ook steun zoeken. Het ijzer met een veer, het ijzer

van Dkfays, de andere verwijdings-beslagmethoden, het pan-
toffelijzer, het ijzer van
Porkt, ze zijn niet in staat zoo
spoedig, volledig en definitief de door vernauwing van vorm
veranderde hoeven te- herstellen, onder voorwaarde, dat men
met het gebruik van het ijzer met verkorte takken voortgaat.

Tiiary verkiest een ijzer met de boven beschreven ver-
korte takken boven een halvemaanijzer, omdat door het
eerstgenoemde de ondersteuningsvlakte minder wordt ver-
anderd.

Met gewone ijzer, dat aan de verzenen niet draagt, heeft
in hoofdzaak hetzelfde voordeel als het ijzer met verkorte

-ocr page 380-

takken, maar dit laatste kan op geenerlei wijze liet afgroeien
der verzenen hinderen. De waarneming heeft geleerd, dat
het volstrekt niet noodig is de verdunde gedeelten door een
plaat te beschermen; het paard kan er best dienst mede
doen, zells op geaccidenteerd terrein. De uitgesneden straal-
groeven zijn geen keiennesten, zooals men wel eens zegt.

Het is natuurlijk verstandig na de eerste besnijding en
zeer sterke verdunning gedurende eenige dagen steenachtige
wegen te vermijden, en zoo mogelijk zacht terrein uit te
zoeken, ten einde het herstel van deze gedeelten te bevor-
deren ; voorts het paard in den stal op een losse en vochtige
onderlaag te plaatsen (zaagmeel, nat zand. klei of turf-
strooisel). De laatste voorzorgen zijn echter niet volstrekt
noodzakelijk en de eerste kosten weinig moeite en kunnen
de methode niet van haar waarde berooven.

Wanneer de hoef geheel hersteld is, kan men weer tot
het normale beslag terugkeeren en mag van den hoorn niet
meer worden weggenomen dan noodig is voor het toilet,
dus een oppervlakkig en hygiënisch besnijden.

Het spreekt wel van zelf, dat deze methode niet mag
worden gegeneraliseerd en niet zonder indicatie worden toe-
gepast. Het nuttig effect van de methode
Thary is evenwel
zoodanig, dat ik op grond van eigen ervaring niet aarzel
de collega\'s uit te noodigen hiermede eens een proef te
nemen. Ik twijfel niet, of zij zullen, evenals ik, moeten
erkennen, dat er bij de tot nu toe gebruikelijke methoden
geene is, waarbij in zoo korten tijd (4—6 weken) een flink
ontwikkelde straal kan worden verkregen. Heeft men dien
eenmaal, dan kan ook door het gebruik van een balkijzer
spoedig herstel ontstaan, indien men tegen het gebruik van
het ijzer met verkorte takken bezwaren mocht hebben.

-ocr page 381-

HET VERZAMELEN VAN SPUTUM DOOR MIDDEL
VAN TRACHEOTOMIE VOOR DE DIAGNOSTIEK
VAN OPEN LONGTUBERCULOSE,

Doon

A. A. O VERBEEK.

Meer dan bij andere is het bij het in Nederland gevolgd
stelsel ter bestrijding van tuberculose onder het rundvee
wenschelijk, dat, vóór de van tuberculose verdachte dieren
door het rijk worden overgenomen, zoo mogelijk tuberkel-
bacillen zijn aangetoond in se- of excreta.

Het Nederlandsche stelsel immers berust mede op het
beginsel, dat als verspreiders dér tuberculose zoo goed als
alleen dieren met open vormen der ziekte in aanmerking
komen en de strijd richt zich dan ook tegen deze runderen.

Volkomen zeker kan de diagnose open tuberculose ge-
durende het leven gewoonlijk eerst dan worden gesteld,
wanneer de tuberkelbacil is aangetoond.

Zooals bekend is, neemt het onderzoek van het secretum
der luchtwegen hierbij een zeer voorname plaats in.

Van rijkswege is ter bevordering van het verzamelen van
sputum, aan veeartsen, die dit verlangen, in bruikleen af-
gestaan de bekende keellepel van
Osteutag.

Het gebruik van dit instrument valt in de praktijk veelal
tegen; van onderscheidene practici vernam ik dat het hun
in den regel niet gelukt met den keellepel sputum te ver-
zamelen.

Wanneer bij een rund kunstmatig hoesten is opgewekt
en de tong door den veearts gedurende dien hoest wordt
gegrepen en gefixeerd, verzet het dier zich gewoonlijk vrij
hevig indien de keellepel wordt ingebracht; vooral op het
platteland is, in verband hiermede, vaak geen voldoende
hulp voor het onderzoek te verkrijgen.

-ocr page 382-

-

Bij door voortgeschreden tuberculose verzwakte dieren
gelukt de operatie in den regel goed, doch is dan meestal
overbodig. Immers, in dergelijke gevallen kan gewoonlijk
ook zonder keellepel voor onderzoek geschikt sputum worden
verzameld, indien de veearts slechts over wat handigheid
en geduld beschikt.

Door dr. J. Pokj.s werd in Ac Zeitschri/t fiir Thiermedicin
1SS6, Seite 70, een methode gepubliceerd, waarbij met be-
hulp van tracheotomie tracheaalslijm wordt verzameld.

Het te onderzoeken dier wordt op den grond gelegd en
de kop achterover gebogen, zoodanig, dat de gestrekte voor-
vlakte van den hals naar boven is gericht. Aan liet bovenste
gedeelte van den hals wordt daarna in de vastliggende
luchtpijp een trocart gebracht, welke tusschen twee ringen
wordt ingestoken. Na verwijdering van den trocart wordt
dan door de huls, welke blijft zitten, een nieuwzilveren
draad gebracht, die aan het eind is voorzien van een stukje
zwam of een penseel.

liet gelukt volgens Poels gemakkelijk het instrumentje
tot de bifurcatie van de trachea en verder in te brengen,
en van slijm voorzien terug te halen.

Er wordt op gewezen, dat het noodig is, eerst den draad
naar buiten te halen en daarna de trocartliuls, daar anders
het slijm aan den wondrand afgestreken en met bloed be-
zoedeld wordt.

De methode werd aangeraden:

1°. In quaestieuse gevallen met betrekking tot koopver-
nietigende gebreken.

2o Voor differentiaal-diagnose met longziekte.

3°. Ter onderzoek van runderen van melkinrichtingen.

4°. Voor kalveren welke voor vaccine-productie worden
gebezigd.

Door Nocard werd de methode op het veeartsenijkundig
congres te Parijs gedemonstreerd, nadat
Thomassen er de aan-

-ocr page 383-

dacht op had gevestigd, liet moet ons verbazen dat deze operatie,
welke ook volgens
Pokls\' publicatie in een paar minuten is te
verrichten, niet meer toepassing in de praktijk heeft verkregen.

Eenigszins gewijzigd werd de operatie door mij beproefd
bij ettelijke runderen, welke wegens vermoedelijke open
tuberculose door het rijk onteigend en gestald waren aan
het abattoir te Rotterdam. De dieren werden niet neergelegd,
doch door twee helpers goed vastgehouden. Ongeveer op
het midden van den hals werd aan de voorvlakte een kleine
huidsnede gemaakt en daarna een trocart in de luchtpijp
gestoken. De huls had een lengte van 15 cM., en op dwarse
doorsnede een diameter van ongeveer 10 niM. Het is niet
wenschelijk een langeren of nauweren trocart aan te wenden.
Indien de trachea met de linker hand goed wordt gefixeerd,
kan met de rechter het instrument gemakkelijk worden in-
gebracht. Dit inbrengen wordt nog vergemakkelijkt, indien
de kop van het rund flink hoog wordt gehouden.

liet schijnt mij geen groot bezwaar, wanneer de trocart,
in plaats van tusschen twee ringen, door een tracheaalring
wordt gestoken.

Rij mijn onderzoekingen bezigde ik een ijzerdraad, welke
ter betere bevestiging van een wattepropje aan het einde
was omgebogen; dit werd goed vast gebonden. Het moet
natuurlijk voor elke operatie worden vernieuwd.

Voordat tot de operatie wordt overgegaan, is het noodig
te controleeren of het vervaardigd penseel niet te dik is en
gemakkelijk door de trocarthuls kan worden ingebracht en
uitgehaald. Zonder moeite kan het instrument door de huls,
welke natuurlijk naar beneden moet zijn gericht, tot voorbij
de bilurcatie diep in de bronchiën worden gevoerd.

Vrij hevige hoestbuien worden door \'den mechanischen
prikkel opgewekt, waardoor gewoonlijk groote hoeveelheden
sputum langs neus, mond en door de huls van den trocart
worden uitgeworpen.

-ocr page 384-

In een der door mij verrichte onderzoekingen was dit
in die mate het geval, dat het een der helpers, een slagers-
knecht, met den blik op zijn bemorst jasje, deed opmerken:
„ze keert zich niet eerst om."

Tot heden werden zeven runderen onderzocht, welke, en
hier wensch ik den nadruk op te leggen, niet werden uit-
gekozen als bijzonder voor het doel geschikt. Bij controleering
aan de seruminrichting na afloop van het onderzoek bleek,
dat van twee der zeven runderen sputum door een veearts
was opgezonden. In beide gevallen waren tuberkelbacillen
aangetoond. De vijf overige waren overgenomen op grond
van reactie bij tuberculinatie of wegens op tuberculose
wijzende clinische symptomen.

Het resultaat van mijn onderzoek kan in het kort als volgt
worden samengevat: in vijf gevallen werd gemakkelijk een
flinke hoeveelheid sputum verkregen, waarvan het onderzoek
op tuberkelbacillen vier keer positief en éénmaal negatief
uitviel. Onder de vier positieven waren de twee bovenge-
noemde, waarbij door den veearts op andere wijze sputum
was verzameld, begrepen.

l)e secticbevinding bij deze vijf runderen was in overeen-
stemming met het bacteriologisch sputumonclerzoek.

In de beide andere gevallen bleek het bezwaarlijk, voor
onderzoek geschikt sputum te verzamelen. Niettegenstaande
liet penseel herhaaldelijk op en neer werd geschoven en
daarbij telkens flinke hoestbuien werden opgewekt (de hoest
was droog), kon alleen een geringe hoeveelheid niet purulent
slijm worden verkregen, waarin geen tuberkelbacillen zijn
aangetoond.

Eén dezer beide dieren bleek bij de sectie uitsluitend
lijdende te zijn geweest aan darmtuberculose. De longen
werden normaal bevonden.

Het andere had tuberculose van onderscheidene lymph-
klieren en van het peritoneum, en tevens een kleinen haard in

-ocr page 385-

do longen, welke dus door het onderzoek niet werd aange-
toond. Het is natuurlijk mogelijk, dat deze longtuberculose
niet open was en het negatief resultaat van het bacteriolo-
gisch onderzoek daaraan moet worden toegeschreven.

(In de zes overige gevallen was dus de sectie-bevinding
volkomen in overeenstemming met het microscopisch on-
derzoek.)

Omtrent beide laatste runderen was door den betrokken
districtsveearts vermeld, dat op tuberculose wijzende ver-
schijnselen aan de borstorganeu waren geconstateerd.

Bij de secties werd nauwkeurig nagegaan of laesies dooi-
de operatie, behalve op de plaats waar de tracheotomie werd
verricht, waren te constateeren; dit was niet het geval,
niettegenstaande het penseel, vooral bij de beide koeien
welke niet expectoreerden, vrij lang op en neer was ge-
schoven.

Het voorloopig resultaat mag derhalve gunstig worden
genoemd en liet komt mij wenschelijk voor, dat deze methode
in de praktijk meer wordt toegepast.

Een proefneming wordt niet aandrang aanbevolen.

DE DRAAIZIEKTE DER SCHAPEN,

door

E. J. DOMMERHOLD.

(Naar 0011 voordracht, gehouden voor de afdeeling Gclderland-Ovcrijscl van
de Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde in Nederland.)

De coenurose, de draaiziekte van de schapen, runderen
en geiten, komt vooral bij de eerstgenoemde dieren voor, en
wordt veroorzaakt door den coenurns cerebralis, den blaas-
worm van de taenia coenurus van den hond.

-ocr page 386-

De infectie vindt plaats door dc opneming van de door
den liond op de weidegrassen afgezette rijpe, met eitjes
gevulde proglottiden van den lintworm. De schaal dezer
eitjes wordt in het maagsap opgelost en de zeshakige
embryo of oncosphaer komt vrij. Hetzij langs den weg van
de bloedbaan, zooals sommigen, waarschijnlijk ten onrechte,
meenen, hetzij door eigen beweging voortdringend, komen
de oncosphaeren in de hersenen aan, ze nestelen zich daar,
verliezen hun haken en groeien uit tot blaasjes. Tegen de
verbreiding door de bloedbaan zou kunnen pleiten de be-
trekkelijke grootte der oncosphaeren (Vso — Vso niM. in
doorsnede, terwijl daarbij de haakjes nog hinderlijk zijn),
in verhouding tot de kleine bloedvaten en capillairen. Voor
het voortdringen door eigen beweging pleit het vinden van
litteekens aan de dura mater na, en liet. somtijds optreden
van een hersenvliesontsteking bij het doordringen. Voorts de
waarneming dat alleen bij jonge schapen (de zoogenaamde
écu- en tweescheers) draaiziekte voorkomt en boven dien
leeftijd zoo goed als nooit, wat verklaard kan worden dooi-
de meerdere stevigheid der weefsels, waardoor de kiemen
hier of daar blijven steken. Ze ondergaan dan tot op zekere
hoogte ook wel een gedaanteverwisseling, maar ze kunnen
niet volledig uitgroeien in deze voor hen ongeschikte weefsels;
ze sterven af en doen geen kwaad. Later vindt men hun
overblijfsels als kalkachtige korreltjes in de spieren, enz.
Een uitzondering is de vondst, waarbij zich onder de huid
van den hals een groote coenurusblaas ontwikkelde, veel
grooter dan ze ooit in de hersenen worden aangetroffen,
als een tumor welke voortdurend groeide.

Alleen in hersenen en ruggemerg komen ze tot volkomen
ontwikkeling.

In het begin zijn er meestal tientallen kiemen, welke zich
gaan ontwikkelen; de zwakke sterven af, slechts één of
enkele weinige groeien geheel uit.

-ocr page 387-

Twee tot drie weken nadat ze in de hersenen zijn aan-
gekomen, hebben ze de grootte van een gierstkorrel tot
die van een hennipzaadje, na een maand of anderhalve maand
als een erwt, na een paar maanden als een hazelnoot, en
spoedig kunnen ze nu de grootte bereiken van een duivenei
tot die van een hoenderei.

De blaas is gevuld met een helder waterachtig vocht;
aan de binnenzijde van den wand zitten de scolices inge-
stulpt, als witte puntjes zeer duidelijk zichtbaar.

De ontwikkelingsgang in gedachten nog even doorloopend,
kan men zich de verschijnselen en de perioden daarin, welke
zich bij deze ziekte voordoen, duidelijk verklaren.

De eerste periode is die van het indringan en voort-
kruipen der embryonen, waardoor irritatie van de hersen-
schors ontstaat, de periode van invasie. Deze wordt duidelijk
een paar weken na de opneming van de eieren door den
mond en duurt ongeveer een week. Alle kiemen kunnen
dood gaan; later bemerkt men hiervan dan aan het schaap
nooit iets meer. liet tegenovergesteld geval kan zich ook
voordoen, dat het schaap namelijk aan leptomeningitis
sterft.

Daarna krijgt men de periode dat de parasieten stil zitten
en groeien, waarbij men aan de zieken weinig of niets be-
merkt. Alleen bij zoel, drukkend weder, als er congestie naar
het hoofd ontstaat, ziet men enkele verdachte verschijnselen.
Deze periode duurt een paar maanden, tot de blaasworm
zoo groot wordt, dat langzamerhand ernstige stoornissen
ontstaan; we komen dan in het derde tijdvak, dat van de
eigenlijke draaiziekte.

De eerste periode valt meestal in nazomer en herfst;
heel vaak gaat deze voorbij, zonder dat ziekelijke verschijn-
selen door den herder worden opgemerkt. De derde periode
valt dan in nawinter en voorjaar. Maar natuurlijk hangt het
er geheel van af, wanneer de kiemen zijn opgenomen; dat

-ocr page 388-

kan liet geheele jaar dooi- plaats hebben. Na vochtige jaren
komt de ziekte meer voor dan na droge nazomers, daar de
eitjes door uitdrogen betrekkelijk spoedig hun kiemkracht
verliezen, terwijl ze in vochtige omgeving langer levensvat-
baar zijn. Worden de dieren niet tijdig geslacht of geopereerd,
dan sterven ze na vier tot zes weken ten gevolge van
hersenverlamming onder toenemende vermagering en ver-
zwakking.

l)e meest gewone vorm van draaiziekte is de manege-
beweging, waarbij het schaap steeds in een cirkel naar
denzelfden kant rondloopt. De blaasworm is bij deze
„draaiers" gelegen in de zijkwabben der groote hersenen,
aan de binnenzijde van den cirkel. Vallen ze daarbij dikwijls
en vertoouen ze krampen, dan ligt bij deze „tuimelaars"
de blaas vrij diep in\' de schenkels der groote hersenen.
Soms ligt de blaas zoo oppervlakkig, dat men, vooral als
het lijden reeds een poos bestaat, den schedel op die plek
kan indrukken, waarbij het dier duidelijk pijn of krampen
vertoont; dit komt echter lang zoo veelvuldig niet voor als
wel wordt voorgesteld.

Loopen de schapen zonder veel draaien rechtuit met laag
gehouden hoofd, terwijl ze de bcenen hoog oplichten, dan
ligt de blaas geheel in het voorste gedeelte der groote
hersenen. „Dravers" noemt men deze. Soms schijnen die
patiënten geheel blind te zijn, en hebben ze eigenaardig
vertrokken oogen.

De „zeilers", dat zijn die patiënten welke met heel achter-
over getrokken hoofd links en rechts laveeren, en daarbij
vaak vallen, hebben hun blaas tusschen de groote en de
kleine hersenen liggen; meer rechts of meer links is dikwijls
lastig te bepalen.

Een zuivere „rolbeweging", een draaien om de lengte-as
van het lichaam, wordt opgegeven als zeer zeldzaam te zijn.
Wel krijgt men een begin er van te zien, het hoofd geheel

-ocr page 389-

gedraaid, meer dan 90° zelfs, waarbij de dieren telkens
vallen, vooral als men ze vooruit wil duwen. Dan ligt de
blaaswonn ver naar achteren, vrij diep in de kleine hersenen.

Ook de „wijzerbeweging" nam ik een enkele maal waar,
mede bij een rund; de ac\'nterbeenen blijven dan op de plaats
staan, terwijl het dier met het voorstel rondloopt.

Zijn er meer blaaswormen in de hersenen, dan kan men
uit de beweging van het dier niet veel besluiten over de
ligging der blazen Natuurlijk, dat drukking op een be-
paald gedeelte der hersenen steeds dezelfde ziekteverschijn-
selen veroorzaakt; er treedt een gebrekkige associatie,
dwangbeweging, op. Soms zijn de bewegingen der dieren
zeer ingewikkeld, en eerst door oefening kan men uit deze
afwijkende beweging de zitplaats der blaas leeren bepalen.

Tot verwarring met draaiziekte kunnen aanleiding geven
de hersenvliesontsteking, welke een enkele maal voorkomt,
en de zoogenaamde valsche draaiziekte, veroorzaakt door de
aanwezigheid hoog in den neus van de larven van den oestrus
ovis, die ik vaak heb gevonden, soms naast de echte draai-
ziekte. De dieren drukken dan het hoofd tusschen de voor-
beenen of wrijven met de beenen langs het hoofd, en schudde-
koppen vaak zoo hevig dat ze duizelig worden, het op de
beenen bijna niet kunnen houden en soms een draaibeweging
doen zien. Deze kwaal komt steeds in nawinter en voor-
jaar voor.

De therapie kan bestaan in irrigatie met koud water op
den schedel, dagen achtereen en daarna nu en dan een poos.
De blaas verschrompelt dan. Van vijf dieren, op die manier
door
Hartenstein behandeld, zijn er drie genezen.

Maar in de gewone praktijk is dit ondoenlijk en moet
men, wil men er wat aan doen, operatief ingrijpen. Men
heeft dan de keus tusschen trepaneeren of trocareeren. De
eerste manier is omslachtiger dan de laatste, maar heeft het
voordeel van een grooter opening te veroorzaken, waartegen-

-ocr page 390-

over staan een lastiger genezingsproces en langduriger af-
zondering van het geopereerde dier. Men kan daarvoor een
trepaan van ongeveer 1 centimeter kroonwijdte gebruiken.

Wat lastiger soms, maar bij eenige oefening veel een-
voudiger en vlugger, is het trocareeren.

Het schaap wordt neergelegd en gebonden als om te
scheren. De haren worden kort afgeknipt, de operatieplek
goed afgewreven en schoon gemaakt. Men opereert een
vingerbreed achter het hoornpitje, iets naar de mediaanlijn,
maar daarvan ongeveer een centimeter verwijderd blijvende,
ten einde den sinus longitudinalis niet te raken. Men
steekt door huid en schedel in met den trocart, waarvan
men, evenals van het geheele instrumentarium, een af-
beelding vindt in den „Hauptkatalog
Hauptnisk 1900\'\',
op bladzijde 111, n°. 2065. Soms gaat dit zeer gemakke-
lijk, daar het schedeldak door oppervlakkige ligging van
de blaas duu is. Natuurlijk steekt men dan niet diep.
Soms gaat het lastiger; is men dan ongeveer een centi-
meter diep, dan wordt het stilet even uitgehaald om te zien
of er vocht uitkomt, en zooniet, dan wordt dieper gestoken.
Treft men de blaas, dan loopt bij uittrekken van het stilet
onmiddellijk uit de huls een vrij groote hoeveelheid blank
vocht af. Loopt het bij laag houden van het hoofd niet
meer, dan steekt men de spuit in de huls en kan" dan
soms nog wat vocht opzuigen. Daarna wordt de trocarthuls
uitgetrokken en gaat de canule van de spuit alleen in de
opening, zoo diep als de huls zat of iets dieper. Dan wordt
gezogen en meteen zacht,kens de spuit uitgetrokken. Dit
dient om den blaaswand te krijgen. Het lukt dan wel
om met het pincet een puntje daarvan te pakken en
dezen kalm uit te trekken. Gaat het niet, dan is het
\'t best om er niet te veel aan te doen, maar, na tinc-
tura myrrhae te hebben ingedruppeld, de randen van
het wondje met de vingers der linker hand bij elkander te

-ocr page 391-

drukken en het met jodoform-collodium te bedekken. Recidieve
is bij een twintigtal van deze gevallen slechts driemaal
voorgekomen, doordat de blaas zich wederom met vocht
vulde.

Vindt men de blaas niet, dat wordt het wondje dicht
gemaakt en wordt aan den anderen kant op dezelfde manier
geopereerd. Nu worde vooral diep ingestoken, daar het,
door kruising der zenuwbanen in het onderste gedeelte
der hersenen, mogelijk is, dat de blaas een enkele maal
aan den buitenkant van de cirkelbeweging zetelt.

De richting van het insteken van den trocart hangt af van
de vermoedelijke plaats van de blaas, welke bepaald is naar
de beweging, dus bij draaiers naar beneden en iets naar
binnen, bij tuimelaars eveneens, bij dravers meer naar voren,
bij zeilers en rollers meer naar achteren, enz., en naar om-
standigheden meer of minder diep; steeds kan men echter
op de aangegeven plek, een vingerbreed achter de hoornpit
en iets mediaanwaarts, opereeren.

Meestal verloopt de operatie zonder bloeduitstorting,
maar in enkele gevallen ontstaat bloeding. Dit is zeer
gevaarlijk voor een goeden afloop, daar soms ontsteking
optreedt of zich in de ruimte, eertijds door de blaas inge-
nomen, in meer of minder groote hoeveelheid bloed ophoopt.
De dieren kunnen dan blijven draaien en worden geslacht,
waarna bij sectie de genoemde oorzaak blijkt. Bij geval
n°. 36, waar deze bloeding zich ook voordeed en waarbij
goed zuiver was geopereerd, raadde ik den eigenaar ge-
duld te hebben en, mits het dier verder gezond bleef, niet
tot slachten over te gaan. Hij volgde dezen raad en na een
paar weken was volkomen herstel ingetreden, natuurlijk
door resorptie van het coagulum; tot heden is dit schaap
normaal.

Ue patiënten lijden meestal niets van de operatie; bij goed
weder gaan ze den volgenden dag of na een paar dagen

26

-ocr page 392-

met de andere weer mede naar de heide, soms reeds denzelfden
dag. En mocht ze al eens niet gelukken, slachten kan altijd
nog geschieden, waartoe men anders toch ook had moeten
overgaan.

Van groot belang voor het. doen verdwijnen van deze
ziekte is de prophylaxis. Bij vele schepers bestaat de weten-
schap, dat de kop van een dol schaap niet geschikt is om
door den mensch te worden gegeten, en dus. . . . wordt deze
den hond voorgeworpen, welke er zijn maaltijd mede doet,
met de hersenen den blaasvvorm opneemt en den lintworm
krijgt, en derhalve na eenige weken op de heide weder rijpe
proglottiden afzet, gevuld met eieren, die dooi\' de schapen
kunnen worden opgenomen.

Voorlichting van den schapenhouder op dit punt en de
raad om den hond een lintwormkuur te doen ondergaan,
kunnen er dus alleen toe leiden, dat deze ziekte geheel
verdwijnt, als ten minste de heideschapen zelf al niet eerder
uit ons land zullen zijn verdwenen.

CARCINOOM BIJ EE NP AARD,

door

Dr. J. SWIERSTRA.

Op den 15den September 1906 werd op een veewagen
aan het abattoir te Utrecht gebracht en ter slachting aan-
geboden een paard van den landbouwer D. te de M. Het
dier werd volgens den eigenaar geslacht wegens hoogen
ouderdom en niet om ziekte, ofschoon het nu en dan uit
den neus bloedde, wat ook thans weer het geval was. Toen
het geslacht was, bleken de neusschelpen dan ook vol te
zitten met bloedstolsels; de bron dezer bloeding kon echter
niet worden opgespoord. Zij stond niet in verband met het

-ocr page 393-

lijden, zooals bij de keuring bleek. Wij werden daarbij als
het ware verrast, daar we meenden een geval van tubercu-
lose voor ons te hebben, een ziekte, welke wij zelden bij
een paard te zien krijgen (ik zag slechts één geval). Op de
pleura costalis vonden we een belangrijk aantal knobbels
(tuberkels zal ik ze maar noemen), ter grootte van een
dubbeltje tot die van een gulden. Midden op de pleura
waren ze door de drukking der longen afgeplat, maar nabij
het middelrif en op het hartezakje waren ze volkomen rond
en als een tros druiven dicht opeengehoopt. Op de pleura
pulmonalis vond men hier en daar een tuberkel, terwijl
onmiddellijk er onder ook enkele grijze tuberkels aanwezig
waren. In het diepere gedeelte van de long was verder
niets abnormaals te bespeuren.

Vreemd scheen liet echter, dat de bronchiale lymphklieren
niet tuberculeus waren, daar bij verder onderzoek bleek, dat
de andere lymphklieren wel degelijk aangetast waren. Ze
waren sterk vergroot en hard, knarsten bij doorsnijden; de
doorsnede was glad, spekachtig en bevatte, naast enkele
puntvormige bloedingen, samenhangende diffuse bloed-
infiltraten. In het midden waren scherp omschreven gedegene-
reerde plekken, welke geel van kleur waren, maar hier en
daar witte vlekjes vertoonden, zooals later bij microscopisch
onderzoek bleek, door verkalking veroorzaakt. Alles was
één harde, vaste massa; het gedegenereerde deel was van
de omgeving niet los te maken, iets wat anders bij tuber-
culose veelal wel het geval is. De gedegenereerde plekken
waren omgeven door een smallen, rooden rand. Ook de
lymphkliertjes, liggende langs den wervelkolom, waren sterk
vergroot, zelfs tot in het bekken. De darmscheilsklieren
vertoonden knobbels ter grootte van een stuiter. Alle lichaams-
lymphklieren waren aangetast; de renale lymphklieren
hadden de grootte van een vuist en waren met de nierkapsel
vergroeid; de nieren zelf waren normaal. I)e milt bevatte

-ocr page 394-

slechts één tuberkel; de lever was gezwollen en vettig
gedegenereerd. Het buikvlies vertoonde hier en daar conglo-
meraten van tuberkels. Het lichaam van de baarmoeder was
schijnbaar één tuberculeuse massa; echter was deze massa
weer bijzonder hard. Van een cervicaal-kanaal was geen
sprake, daar wand en lumen één massieve massa vormden,
zoodat zelfs geen naald van de scheede in de hoornen kon
worden gebracht. De uier was sterk vergroot, ofschoon het
dier nooit had geveulend. Hij was zeer hard van consistentie
en knarste bij doorsnijden; van het normale uierweefsel was
niets meer te zien. De doorsnede was meer spekachtig en
op enkele plaatsen grijsgeel van kleur, daarentegen op andere
meer rood of oranjekleurig. Te midden van dit weefsel vond
men hier en daar gedegenereerde plekken, met getanden
rand, sterk afstekende bij de omgeving, geel van kleur
met hier en daar witte vlekjes, wat later weer bleek ver-
kalking te zijn. Ook in het buikvet werden enkele tuberkels
gevonden, voorts in het beenmerg en bij nader onderzoek
mede in het vleesch (tusschen de spieren en niet er in),
en wel op plaatsen, waar we bij de vleeschkeuring niet
naar lymphklieren zoeken. Toch waren het waarschijnlijk
metastasen in kleine lymphkliertjes, zooals men overal in
het lichaam aantreft.

Onverwijld na de slachting werd ijverig naar tuberkelbacillen
gezocht, zoowel in de lymphklieren als in de aangetaste
organen. Echter te vergeefs. Dit pleitte dus tegen tuberculose,
evenals de harde consistentie, welke het proces overal
kenmerkte, ofschoon de verweeking en verkazing der tuber-
culeuse processen bij een paard zeer op den achtergrond
treden. Ook werden met carbolfuchsine en methyleenblauw
geen andere lagere organismen aangetoond; wel echter met
gentiaan-violet. Toen werden zoowel diplo-, tetra- en staphy-
lococcen als staafjes zichtbaar gemaakt. Uitgezaaid werd op
aardappel met glycerine en gekweekt bij 37°, ook op bouillon.

-ocr page 395-

Na enkele dagen lieten zich op den eersten voedingsbodem
gele en witte koloniën zien, welke echter alleen uit coccen
bestonden. Bovendien werden nog proeven gedaan bij dieren.
Een cavia en een konijn werden intraperitoneaal ingespoten
met 5 c.M.3 sap, dat verkregen was door uitpersing van de
aangetaste lymphklieren. De diertjes zaten ongeveer drie
dagen ineengedoken in een hoek en aten zeer weinig; na
dien tijd toonden ze zich weer volkomen gezond en namen
langzamerhand in lichaamsgewicht toe. Intusschen waren van
de tuberkels, de baarmoeder, den uier en de lymphklieren
stukjes gefixeerd in formol.

Toen de tuberculose ten slotte zoo goed als uitgesloten
was, werd nog gedacht, in verband met den gezwollen uier,
aan botryomycose. Etterhaarden werden echter niet gevonden
en ook geen fistelgangen; evenmin de botryococcus ascofor-
mans (
Kitt) ; dus ook geen botryomycose. Ook werd nog
gedacht aan chronischen kwade-droes, in verband met de
neusbloeding bij het leven en de zwelling van lymphklieren
in sommige organen. Dit vermoeden bleek evenzeer onjuist te
zijn. Ten slotte werd gedacht aan maligne tumoren en uit
het microscopisch beeld der coupes bleek, dat dit juist wras.
De zoogenaamde tuberkels op de pleura gaven een duidelijk
beeld van een
Carcinoma tubuläre. Rondom holten zag men
één of meer rijen van epitheelcellen; op sommige plaatsen
was de woekering dezer cellen zóó sterk, dat het gezichtsveld
als het ware door celstrengen werd doorkruist. Vooral trad
deze woekering bij de overige praeparaten (uterus, uier en
lymphklieren) sterk op den voorgrond. Daardoor was de
structuur van het adenocarcinoom verloren gegaan. De
epitheelcellen sloten hier direct aaneen, zoodat we geen
holten te zien kregen. De vorm der cellen gaf het beeld
van carciuoma solidum of kortweg carcinoom. Hier dus
naast elkander carcinoma tubuläre en
Carcinoma acinosum.
In den uier werden bovendien gladde spiervezels aangetoond,

-ocr page 396-

terwijl de verkalking in de verschillende organen reeds met
een enkel woord werd genoemd.

Ofschoon men in de vleeschkeuring met het bloote oog
gewoonlijk wel een diagnose kan maken, waarbij microscoop
en voedingsbodems de juistheid der diagnose kunnen be-
vestigen, was dit toch een geval, waarbij alleen de laatste
tot de juiste diagnose konden leiden.

Zaandam, 17 Januari 1907.

Korte mededeelingen en referaten.

Petroleum als geneesmiddel vaa acarus-schurft by den

hond. — De veearts Altmann had een foxterrier, welke aan
demodex folliculorum leed. Hij had van alles daartegen beproefd,
zelfs het uitsnijden van zieke huidgedeelten zoover dit mogelijk
was, doch te vergeefs. Collega\'s, wien hij advies vraagde, raadden
aan den hond te laten dooden. Ten einde raad beproefde hij bet
inwrijven der zieke huidplaatsen met petroleum. Het resultaat
was boven verwachting gunstig. Na tweemaal inwrijven met
petroleum was de hond genezen en was dit nog f- jaar later,
toen hij zijn artikel naar de
Berliner Tierarztliche Wochenschrift
(1907, N°. 3) zond.

Hij wreef de petroleum met de vingers in de zieke huidplekken
en herhaalde dit op den volgenden dag. Vier of vijf dagen daarna
gaf\' hij den hond een bad van warm zeepwater. Daags daarna kon
hij door microscopisch onderzoek geen demodex meer aantoonen.

Op dezelfde wijze behandelde hij vijf jachthonden, alle met
even gunstig gevolg. Bij twee van deze honden moest de behan-
deling na acht dagen nog eens worden herhaald, daar nieuwe
acarushaarden waren gevonden. De ligplaats der diereu werd
dagelijks vernieuwd.

Altmann waarschuwt tegen het op eens inwrijven van te groote
oppervlakten, omdat de petroleum sterk prikkelt en den dieren
veel pijn veroorzaakt. Deze duurt echter slechts kort en is bij
de tweede inwrijving veel minder dan bij de eerste. Bij groote

-ocr page 397-

uitbreiding der huidziekte zou men het best doen door eerst de
eene helft, op den volgenden dag de andere helft, en op den
derden dag alle plaatsen nog eens in te wrijven. Daarna vier
of vijf dagen rust en dan het bad met warm water en zeep;
24 uur hierna volgt het microscopisch onderzoek. Het laatste
moet na 8—14 dagen en ook nog na 4 weken worden herhaald.
Vindt men dan geen mijten meer, dan heeft de behandeling
het gewenschte resultaat opgeleverd.

w. c. s.

Critiek over de tuberculinatie van het quarantaine-vee,
enz. in Duitscliland.
— Onder dit hoofd deelt J. Bongert,
plaatsvervangend stedelijk opperveearts te B e r 1 ij n, in de
«Deutsche Schlacht- und Viehhof-Zeiiung» ongeveer het volgende
mede.

In het vorig jaar opende, bij de interpellaties over den nu
reeds twee jaar durenden vleeschnood en de hooge vleeschprijzen,
de thans afgetreden minister van landbouw
von Podbielsky het
vooruitzicht mildere bepalingen te scheppen betreffende den invoer
van Deensch slachtvee. De minister bleek toen volkomen op de
hoogte omtrent de onbetrouwbaarheid van de tuberculine-inspui-
tingen bij het Deensche vee in de quarantaine-inrichtingen. Hij
wees er op, dat nog bij 20—30 °/0 der niet reageerende rundereu
in de abattoirs — in sommige zelfs bij 53 ö/0 — tuberculose
werd gevonden. Hem was dus de onbetrouwbaarheid der tuber-
culine in casu volkomen bekend. Hoezeer de inspuitingen der-
halve niet beantwoorden aan het doel om tuberculeus slachtvee
te weren, wordt hiermede toch sedert jaren voortgegaan. Deze
wijze van doen geeft het recht aan te nemen, dat het weren
van tuberculeus slachtvee niet het ware doel is van de voor-
geschreven tuberculinatie. Hiervoor pleit ook het feit, dat niet
dezelfde maatregel is voorgeschreven voor het Oostenrijksch-
Ilongaarsche vee, hoezeer dat niet in mindere mate aan tuber-
culose lijdt.

Bij de onbetrouwbaarheid van de tuberculine, waarop sedert
1899 jaarlijks in het door het «Reichsgesundtheitsamt» uitgegeven
«Jahresbericht über die Verbreiding der Tierseuchen» is gewezen,
had de regeering om haar prestige te bewaren en geen aanleiding
te geven van «Chikaniererei» beschuldigd te worden, reeds lang

-ocr page 398-

vau de tuberculinatie van het in te voeren Deensche slachtvee
moeten afzien, daar ze zag, dat deze omslachtige inspuitingen
niet de resultaten opleverden, welke men voorgaf er mede te bereiken
en te willen bereiken, namelijk den invoer van tuberculeus
slachtvee te beletten. Ondanks de slechte uitkomsten is men met
die inspuitingen voortgegaan, klaarblijkelijk om bierdoor, en door
de onnoodig lange quarantaine, de importeurs op kosten te jagen
en zoo den invoer te bemoeilijken. De directe onkosten voor
voeding en verpleging gedurende de tiendaagsche quarantaine en
de indirecte, door gewichtsverlies als gevolg van het veranderd
dieet, bedragen 70—75 Mark per rund; en dan komen nog de
invoerrechten. Als werkelijke reden van de strenge en onnoodige
quarantaine-voorschriften moet men dan ook aannemen het streven
om den landbouw, op kosten van de vleeschconsumenten, oeco-
nomische voordeelen te verzekeren; het inheemsche vee voor
veeziekten te beschermen en meer speciaal tuberculeus slachtvee
te weren, schijnt slechts het voorwendsel. De houding van het
ministerie van landbouw dwingt tot deze opvatting. Is er wel
ooit grooter misbruik van de wetenschap gemaakt, in weerwil
van de protesten van haar vertegenwoordigers, dan bij de tuber-
culinatie van het quarantaine-vee ?

Ieder jaar constateert het «Reichsgesundtkeits-
a m t» (
Jahrenbericlite über die Verbreitung der Tierseuchen
1897 —1905) en wijst in vetten en gespatiëerden druk
er op, dat van de 100 als vrij van tuberculose uit
de quarantaine-stations ontslagen runderen bij
de keuring in de abattoirs 30 tot 50 en meer tuber-
culeus worden bevonden, en dat bij slachting ge-
middeld 25- tot 29-maal meer deze ziekteo nderkend
wordt dan bij de tuberculinatie tijdens de quaran-
taine, en toch handhaaft de regeering deze onbetrouwbare in-
spuitingen.

Het eenige wat men heeft gedaan om meer gevallen van
tuberculose te onderkennen, is dat de maxirnum-temperatuurs-
stijging na injectie is teruggebracht van 1,5 op 0,5° C. Er
werd namelijk voorgeschreven, dat runderen als verdacht van
tuberculose zijn te beschouwen, indien na de inspuiting de tem-
peratuur tot boven 39,5° C. stijgt en de stijging minstens 0,5° C.
bedraagt. Ook deze verscherpte voorschriften hadden niet het

-ocr page 399-

gewenschte gevolg. En dit alles wordt evenmin veranderd dooi-
de mededeeling van
von Podbiëlsky, dat de Deensche importeurs
te voren hun dieren met tuberculine inspuiten, om ze bij een
injectie op de quarantaine-stations ongevoelig voor de reactie te
maken. Zooals hieronder zal blijken, wijst alles er op, dat dit
gebeurt. Evenwel, men moet in aanmerking nemen, dat
de regeering, hoezeer ze daartoe in staat is,
nagelaten heeft maatregelen te nemen tegeü
deze be driegel ij ke handelwijze der importeurs.
Er ligt iets komisch in, dat de Deensche importeurs voor deze
voorafgaande entingen de tuberculine uit D u i t s c h 1 a n d la-
ten komen, omdat zij ze in Denemarken niet kunnen verkrij-
gen, wijl daar een strenge staats-contröle is op de tuberculine-
verstrekking, terwijl die in Duitschland niet bestaat.

Duitse li land heeft geen wet, welke de afgifte
van entstoffen aan leeken verbiedt, hoezeer de
veeartsen reeds sedert jaren tegen dezen misstand hebben ge-
streden, zonder iets te hebben bereikt, en wel omdat een
reeks van toonaangevende agrariërs het enten
door leeken protegeert en zich met liand en
tand tegen een dergelijke wet verzet.

De regeering heeft zich schijnbaar kalm neergelegd bij de
wetenschap, dat de Deensche importeurs door voorafgaande
entingen bun vee in de quarantaine-stations ongevoelig maken
voor de tuberculine-injecties, want het e i g e n 1 ij k d o el, den
invoer van Deensch vee zooveel mogelijk te
beletten, wordt er mede bereikt; het, gevaar
van anders tuberculose binnen te sleepen,
kan slechts een voorwendsel z ij n en komt onge-
twijfeld bij vee, dat onmiddellijk wordt geslacht, niet in aanmerking.

Dat dit hygiënisch bezwaar niet de hoofdreden
is van de tegen Denemarken (en Holland) gerichte verbodsbe-
palingen omtrent den invoer van vee, maar dat het hoofddoel is
buitenlandsch vee van de binnenlandsche markten te weren, blijkt
ook uit de steeds strenger wordende voorschriften
sedert de oprichting der quarantaine-stations.

De verordening van den rijkskanselier betreffende de oprichting
van zee-quarantaine-stations voor buitenlandsch vee van 11 Juli
1895 bepaalt, dat de over zee ingevoerde herkauwers en varkens,

-ocr page 400-

voordat zij tot de slachting binnen en buiten de havenplaatsen
of tot het vrije verkeer worden toegelaten, in een hiertoe aan-
gewezen inrichting op kosten van de importeurs aan een qua-
rantaine van 4 weken moeten worden onderworpen. Wat hierna
in het vrije verkeer komt, moet op de bestemmingsplaats 5
maanden in observatie worden gehouden. De rijkskanselier is in-
gevolge § 3 vau deze bondsraadsbeschikking gemachtigd voor
herkauwers en varkens uit die staten, waarin de voor die dier-
soorten in aanmerking komende besmettelijke ziekten met
incubatie-tijdperk van langeren duur niet voorkomen,
den quarantainetijd tot 10 dagen terug te brengen en wel in het
algemeen of voor enkele diersoorten in het bijzonder. Dit ge-
schiedde dan ook zeer terecht voor het vee uit Denemarken en
Zweden.

De bondsstaten konden deze stations zelf oprichten en be-
heeren, of wel dit door de gemeenten of door particulieren
laten doen.

Op grond van deze verordening zijn 8 zee-quarantaine-stations
opgericht en wel te Hamburg, Alton a-B ahrenfeld,
Lubeck, Kiel, Flensburg, Tönning, Appenrade
en W a r n e m ü n d e-R o s t o c k. Hierbij komt nog een land-
quarantaine-station te H v i d d i n g, dat in het voorjaar en in
den herfst gedurende eenige weken geopend is voor een beperkt
aantal mager vee, voor het «marschs gebied in Noord-Sleeswijk
bestemd. In 1896 bedroeg de invoer uit Denemarken, Noorwegen
en Zweden over zee 82882 koeien, 7834 stieren, 51553 ossen,
45876 stuks jong vee, totaal 291405 stuks groot vee; 110532
varkens en 1897 schapen.

De invoer van varkens *) werd reeds in 1896, wegens het
voorkomen van enkele gevallen van besmettelijke ziekten, totaal
verboden.

Toen men zag, dat door de 10-daagsche quarantaine alleen
de invoer geen wezenlijke belemmeringen ondervond, werd op
grond van een dreigend optreden van tuberculose onder het rundvee
in Denemarken en Zweden en Noorwegen, krachtens § 7 van
de rijkswet op de besmettelijke veeziekten, op den 8sten Februari

x) Is volgens de dagbladen sedert enkele dagen weer toegestaan. (JEtef.)

-ocr page 401-

1897 voorgeschreven de over zeeingevoerdeherkauwers
door middel van tuberculine op tuberculose te on-
derzoeken, voor zoover deze niet voor slachting (onder vete-
rinair toezicht) bestemd waren. De niet reageerende dieren
werden in het vrije verkeer gelaten en de reageerende in
de stations geslacht. In 1897 bedroeg het totaal nog altijd
77078 runderen, waarvan 74813 getuberculineerd waren.

Het aantal reageerende dieren schommelde in de verschillende
stations van 12
,3 tot 74,8 °/0 en bij slachting op grond van
de tuberculine-reactie bleek 61,1 —100 °/0 tuberculeus te zijn.

Bij het resultaat, den vee-invoer door de tubercnlinatie
tot op een vierde van het oorspronkelijke te hebben terug-
gebracht, bleef men evenwel niet staan.

Bij bondsraadsbeschikking van 17 Februari 1898 werd be-
paald :

1°. dat aan de quarantaine-stations het over zee ingevoerde
vee zonder uitzondering getuberculineerd moest wor-
den en het zieke en verdachte vee, van een brandmerk
voorzien, moest worden terug gezonden, en

2°. dat de niet verdachte (d. i. de niet op tuberculine
reageerende) dieren van het vrije verkeer uitgesloten
moesten worden en alleen konden worden toegelaten ter onmid-
dellijke slachting in een openbaar slachthuis. Het was te
voorzien dat dit gelijk stond met een volledig verbod van den
invoer van levend vee. In overeenstemming hiermede werd in
Maart 1898 dan ook geen levend vee ingevoerd, terwijl de
toevoer van geslacht vee aanzienlijk vermeerderde.

Over de werking van deze quarantaine-maatregelen geeft de
volgende tabel, samengesteld uit de jaarverslagen over de versprei-
ding van besmettelijke veeziekten, enz. een duidelijk overzicht.

-ocr page 402-

Jaar.

Totaal
der inge-
voerde
quaran-
taine run-
deren.

Getuber-
culineerd.

Aantal
reagee-
rende
dieren.

Percent.

Naar de
openbare
slacht-
huizen
vervoerd.

Na
slachting
tubercu-
leus
bevonden.

Percent der
tuberculeuse
dieren.

1896

291405

_

_

_

__

___

1897

77078

74813

12.3 tot 75

le kwart.
1898

23539

23232

7247

38.9

_

_

2e,3e en 4e
kwartaal.

1898

15957

15947

1618

10.1

1899

39599

38981

1342

3.4
(1.1 tot 13.7)

33244

4024

12.1 (0-58.1)

1900

42722

42566

936

2.2

39831

6056

15.2

1901

43157

42705

897

2.1

40697

7194

17.7

Lübeck =

3882

2

0.01

35.4

1902

47688

47330

922

1.9

45132

9069

20.

Lübeck =

2885

0

2882

655

22.7

1903

63586

62485

799

1.9

61352

13737

22.4

Kiel =

7160

127

1.8

6986

2659

38.1

1904

92372

92188

849

0,9

89440

20125

22.5

Lübeck =

5358

0

0

5331

1168

21.9

Kiel =

10130

114

1.1

10014

4265

42.6

1905

122098 (?)

122098

1035

0.8

119803

29632

25.

De invoer is, zooals uit de tabel blijkt, eerst afgenomen, zoo-
dat in 1898 slechts het 2/ls deel werd ingevoerd van bet aantal
in 1896. Uit Zweden en Noorwegen werden, na
het in werking treden van de verscherpte voor-
schriften in het voorjaar van 1898, geen runderen
meer ingevoerd. De latere stijging is gedeeltelijk daaraan
toe te schrijven, dat de Deensche importeurs in de voorafgaande
enting een middel hebben gevonden om de tuberculinatie in de
stations illusoir te maken, en dat men van de andere zijde,
zooals boven is medegedeeld, geen tegenmaatregelen heeft ge-
nomen. Dat de Deensche importeurs een voorafgaande enting
verrichten, blijkt genoegzaam uit de tabel.

In 1897 en in het lste kwartaal van 1898 zijn reactiecijfers

!) Mag men 12,3 tot 75 °/0 wel een reactiecijfer noemen om zich op te
beroepen? (Ref.)

-ocr page 403-

aangegeven, welke met de verbreiding van de tuberculose onder
het rundvee overeenkomen en ook vrij wel dezelfde zijn als die
bij het Duitsche vee. Tot dien tijd hadden de handelaars ook geen
reden, als tegenmaatregel een voorafgaande enting te doen, omdat het
niet reageerende vee ingevoerd kou worden en het wel reageerende
na slachting eveneens. Eerst toen van het 2de kwartaal 1898 af
de reageerende runderen teruggewezen en de niet-reageerende
slechts als slachtvee toegelaten werden, probeerden de importeurs
door voorafgaande entingen deze verscherpte maatregelen illusoir
te maken, wat, blijkens de snelle daling van het reactie-
cijfer in de verschillende stations, uitstekend gelukte, zoodat van
eenige duizenden van runderen geen enkele meer reageerde

~ o o

(zie Lubeck).

De toeneming van den invoer in de laatste jaren wordt vol-
doende verklaard door den vee- en vleeschnood in Duitschland.

Met genoegdoening valt dan ook te constateeren, dat op eeu
conferentie te Dresden \') van veeartsen-directeuren van grootere
abattoirs in de eerste plaats op den voorgrond is gesteld, dat het
laten vervallen van de tuberculinatie in de quarantaine-stations volko-
men gerechtvaardigd en voor den Duitschen veestapel gevaarloos is.

Als de rijksregeering werkelijk het doel heeft tuberculeus
slachtvee van den invoer uit te sluiten, zooals beweerd wordt,
dan zou dit beter en zekerder te bereiken zijn door slechts rijp
slachtvee tot ± i jaar oud uit Denemarken en Holland toe te
laten, op dezelfde voorwaarden als uit Oostenrijk-Hongarije, dan
door tuberculinatie, want de tuberculose neemt met den leeftijd
van het rund toe.

Afgemolken koeien en oude ossen, welke bijna steeds tuber-
culeus zijn en ook zonder voorafgaande enting veelal niet rea-
geeren, toe te laten, zooals thans geschiedt, is dwaasheid. In
de behoefte aan «worstkoeien» wordt door het binnenland ruim-
schoots voorzien, waarvan men zich iederen Zaterdag op de
Berlijnsche veemarkt kan overtuigen. Er is echter groot gebrek
aan goed, rijp slachtvee, dat tegenwoordig 150—200 Mark
duurder is dan een drietal jaren geleden, en dit zal nog in prijs
stijgen, zoodra het Husumer weidevee op is.

December 1906. v. d. B.

\') Zie Berliner Tierarztliche Wochenschrift, n». 49, 1900. (Ref.)

-ocr page 404-

Naschrift. Uit het bovenstaande blijkt, dat de resultaten
van de tuberculine-injecties in de bedoelde quarantaine-stations
geen bijzonder gunstige zijn. Daar de tabel echter alleen cijfers
geeft omtrent miswijzingen, nadat de zoogenaamde voorafgaande
enting in toepassing werd gebracht, moet men hieraan niet te
groote waarde hechten. Juistere cijfers dienaangaande kan men
vinden in het pas gepubliceerde «
Ferslag van de werkzaamheden
der Rijksseruminrichting
,» 1904—1905. Ook geeft dr. J. Rich-
ter
in de Berliner Tierärztliche Wochenschrift, n°. 50, 1900,
heel wat gunstiger cijfers op.

Van Frausche zijde is, vermeld, dat door reeds vroegtijdig,
naar ik meen ü uur na de injectie, met de temperatuursopnemingen
te beginnen, men bij tuberculeuse runderen, ook wanneer ze
te voren ingespoten zijn, even goed aanzienlijke temperatuurs-
verheffingen constateert. Uit die mededeeling blijkt niet of deze
wijze van onderzoek in toepassing is gebracht. Afgaande op het
groot aantal dieren, dat ondanks de negatieve reactie (beneden
0.5 °C en 39°.5.) nog tuberculeus werd bevonden, meen ik dit
in twijfel te mogen trekken, wat ook overeenstemt met de me-
dedeeling, dat door de regeering geen enkele tegenmaatregel
werd genomen.

De geschiedenis omtrent deze quarantaine-maatregelen geeft
duidelijk te zien, dat de Duitsche regeering de grenzen niet
wil
openen voor levend vee uit Denemarken en Holland, en mijns
inziens zullen dan ook alle protesten en verzoekschriften naar
aanleiding van de duurte van het vleesch, zoowel in als buiten
den rijksdag, nutteloos zijn. Het is een zaak van politiek, waarbij
het gevaar voor het insleepen van besmettelijke veeziekten bijzaak
en hier en daar slechts voorwendsel is.

In onze groote pers wordt nu en dan op een afkeurende wijze
gesproken over vermeende laksheid van de zijde van onze regee-
ring om de Duitsche grenzen geopend te krijgen. Ik ben zoo
vrij de juistheid van een dergelijke aantijging voorloopig in
twijfel te trekken ; in de eerste plaats kan er van regeerings-
wege zeer veel worden gedaan, zonder dat dit ter kennis van
de pers komt, en in de tweede plaats kan ik het groote nut
van de opening der grenzen niet inzien.

Wat is in casu het geval ? Een blijvend open houden der grenzen
voor levend vee, wie is er, die nog kan gelooven aan zulk een

-ocr page 405-

droombeeld ? Hik opflikkeren vau een besmettelijke veeziekte zal
het voorwendsel zijn en blijven, om de grenzen weer te sluiten,
zoodra een genoegzaam aantal runderen is ingevoerd. De ge-
schiedenis met België heeft dit voldoende geleerd.

In Zuid-Nederlandsche dagbladen heeft men indertijd kunnen
lezen, dat de grenzen af en toe juist lang genoeg werden geopend,
om de groote veehouders in de gelegenheid te stellen tegen
billijken prijs een voorraad Hollandsch vee op te doen koopen,
waarna de kleine man, die niet zoo spoedig kapitaal bij de
hand heeft, noch ingelicht is omtrent hetgeen staat te gebeuren
en dus niet reeds van te voren commissionairs naar Holland
kan zenden, bij eerstgenoemden te biecht moest gaan om in zijn
behoefte aan vee te voorzien.

Diezelfde geschiedenis zou zich in Duitschland natuurlijk her-
halen, met het gevolg, dat stellig een groot aantal stuks rundvee
voor goeden prijs naar Duitschland zou gaan, maar ook, dat na
sluiting der grenzen de vee- en vleeschprijzen een tijdlang onge-
motiveerd hoog zouden blijven, tot schade van de consumenten
in Holland.

Wordt niet reeds nu in Duitschland allerwege geklaagd, dat
de slagers het varkensvleesch duur houden, hoezeer de markt-
prijs enkele weken geleden aanzienlijk is gedaald?

Tegenover de voordeelen van die tijdelijke winst staat dus het
nadeel, dat het vleesch voor den consument in ons land duurder
en een tijd lang te duur zal zijn. Is daar inderdaad behoefte
aan ? Kan de veefokker in ons land thans klagen over lage vee-
prijzen ? Niemand, die dit met de hand op het hart durft
beweren. Het goede fokvee brengt ongehoorde prijzen op en
het slachtvee wordt flink betaald.

Een blijvend open krijgen der grenzen, ik zou het van harte
toejuichen, maar het telkens voor korten tijd open zijn, lijkt mij
op den duur geen voordeel voor de veeteelt. Haar bloei wordt
alleen verzekerd door goede en
constante vee- en vleeschprijzen.
Hetzelfde kan worden gezegd omtrent de marktwaarde van zuivel-
producten. Het geheele veeteeltbedrijf — huren en dagloonen —
regelt zich naar de opbrengst van vee en zuivel; slechts min
of meer constante prijzen (welke natuurlijk schommelen met
het jaargetijde, de hooioogst, enz.) verzekeren een bestendige
welvaart in dit gedeelte van onzen landbouw. Een tijdelijk open

-ocr page 406-

gaan der Duitsche grenzen (van een open blijven kan nimmer
sprake zijn) verstoort het evenwicht en zal later den terugslag
doen gevoelen. Is er behoefte de inkomsten te doen stijgen, wel
men zoeke het niet in een dergelijk middel, maar instrueere den
veefokker, opdat zijn cultuur intensiever en productiever worde,
opdat hij minder schade lyde, door eigen onkunde, en men be-
hoede hem voor veeziekten en andere rampen. (Ref.)

Mededeeling van het Hoofdbestuur.

Het lid J. D. van den Bergh, gouvernementsveearts voor Indië,
is met
1 Januari 1907 van de afdeeling Noord-Holland overge-
gaan bij de algemeene afdeeling.

Boekaankondiging.

Prof. Dr. RUBELI, Die tierärztliche Lehranstalt zu Bern in
den ersten hundert Jahren ihres Bestehens. 276 Seiten gr.
8vo., reich illustriert, in Leinwandeinband. Bern. HAL
LER\'sche Buchdruckerei. — Preis Mk. 5.

Ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan der veeartsenij-
school te Bern is door de veterinair-medische faculteit een
door prof. dr.
Rubeu bewerkt gedenkschrift uitgegeven. Dit
werk zal den Hollandschen veeartsen ongetwijfeld interesseeren.
Het bevat de portretten van de professoren
Emmert (1779—1834),
A
nker (1788—1863), Gerber (1797—1872), Rychner, de be-
kende bujatriker,
(1803—1878), Koller (1811 — 1880), Pütz,
bekend door zijn vele geschriften, (1829—1898), Leonhardt(1842—
1905),
von Niederhüusern(1847—1882), Hartmann(1838 — 1882)
en de thans nog in functie zijnde hoogleeraren Bugnion O (op-
volger van
Metzdorf, welke nu in Kötzchenbroda bij Dresden
woont),
Guillebeau (opvolger van Anacker, thans te Binger-
brück),
Hess, Noyer, Rubeu, Schwendimann en Ivraemer. Ver-
der zijn portretten opgenomen van
Berdez (directeur der school
van 1882 tot aan de vestiging der veterinair-medische fa-

Bugnion was van 1877—1881 te Bern, sinds 1881 professor in de
embryologie te Lausanne.

-ocr page 407-

culteit), Luohsinger en Flesoh. Van ieder der genoemde pro-
fessoren wordt een uitvoerige levensbeschrijving gegeven, terwijl
hun practische en literarische werkzaamheden worden vermeld.

Talrijke afbeeldingen van de gebouwen, terreinen en stallen
zijn in het werk opgenomen.

Men vindt er de opgaaf in van alle veeartsen, die van de
oprichting der school af\' aldaar hebben gestudeerd, voorts van het
leeraars-personeel, en aan het slot een lijst der te Bern gepro-
moveerde veeartsen, waaronder wij ook vele Hollandsche collega\'s
aantreffen. De titels der door hen bewerkte dissertaties zijn daar-
bij aangegeven.

Vele historische bijzonderheden zijn in het werk te vinden.
Zeer lezenswaardig zijn de schrifturen, welke betrekking hebben
op de vereeniging der veeartsenijschool met de universiteit. Ook
voor die veeartsenijscholen of veeartsenij kundige hoogescholen,
welke nog niet, zooals in Zwitserland, als zelfstandige faculteit
een deel uitmaken van de universiteit, hebben deze geschiedkun-
dige mededeelingen haar waarde.

De prijs van het werk is 5 Mark, een prijs zeer billijk inet
het oog op hetgeen de uitgever hier levert. Ik kan dit gedenk-
schrift, dat vele Hollandsche veeartsen ongetwijfeld met genoegen
zullen lezen, dan ook zeer aanbevelen.
 M. G. oe Bruin.

Prof. H. FRICK, Tierärztliche Operationslehre. Mit 214 Abbil-
dungen. Berlin, RICHARD SCHOETZ 1906. Preis 15 Mark.

Volgens het voorbericht is het de bedoeling geweest van den
schrijver om slechts die operatie-methoden te vermelden, welke
bruikbaar zijn gebleken; al het andere werpt hij als ballast over
boord. Omtrent dit standpunt kan pro en contra lang worden
gestreden. Zeker, men moet de studenten niet volpompen met de
historie der operatiemethoden cum anuexis, maar deze geheel
verwaarloozen leidt tot mindere waardeering van het beste.
Trouwens wat is het beste? De beoordeeling daarvan is voor
ouderscheiden uitleg vatbaar.

Ik ben overtuigd dat de schrijver bij zijn colleges wel van dit
beginsel zal afwijken en het in zijn boek ontbrekende zal aan-
vullen. Om iets te noemen, zal hij bij de bespreking der mond-
spiegels zich niet bepalen tot die van
Günther en Bayer, welke
slechts in zijn boek zijn vermeld.

-ocr page 408-

Frick heeft gemeeud geen afbeeldingen van instrumenten te
moeten opnemen, omdat deze in de catalogi der instrument-
makers kunnen worden bestudeerd en daarvoor derhalve onnoodig
plaats zou worden ingeruimd. De schrijver is hiermede — gelukkig —
niet consequent, want hij heeft wel degelijk instrumenten, zij
het ook bij dieren aangelegd, weergegeven. Juist in catalogi valt
het den beginner moeilijk het kaf van het koren te scheiden ;
hier zou de aanwijzing van het beste zeer te stade komen. De
ruimte voor zulke afbeeldingen ware te vinden geweest (indien
het boek namelijk niet dikker mocht worden) door achterwege
te laten wat reeds sedert langen tijd tot speciale onderdeelen
der chirurgie behoort, te weten : oogheelkunde, hoefziekten, ver-
loskunde.

De afbeeldingen zijn meerendeels instructief; er komen er
echter ook voor, welke beter achterwege waren gebleven. Dit
geldt vooral van fig. 117. Bij onze dieren is nog nimmer ptery-
gium voorgekomen, nog minder geopereerd. En congenitaal,
althans dermate ontwikkeld als in bedoelde figuur, komt het ook
bij den rnensch niet voor.

Een afbeelding als fig. 38 is ook minstens overbodig; als er
niet onder stond: «Webersches Sperreisen (eingelegt)» zou
niemand het raden.

Bij fig. 116 zijn tekst en teekening met elkander in strijd.

Frick zegt in zijn voorbericht dankbaar te zullen zijn voor
critiek. Is dit gemeeud, en ik heb geen reden daaraan te twij-
felen, dan geef ik hem in overweging bij een tweeden druk alles
weg te laten wat op oogheelkunde, hoefziekten en verloskunde
betrekking heeft, en in de plaats daarvan de instrumenten, toe-
stellen en vooral de operatiemethoden uitvoeriger, ook uit een
historisch oogpunt te behandelen. Hij bedenke dat zijn boek
niet enkel dient gelezen door zijn leerlingen, wien hij alles mon-
deling uitvoerig kan toelichten, doch ook een vraagbaak, een
studiewerk moet zijn voor hen, die het levend woord van den
schrijver moeten missen.

Dit neemt niet weg dat de arbeid van Frick lof verdient.
Het doel van den schrijver om een soort compendium van de
operatieleer te leveren, is stellig bereikt. De Nederlandsche vee-
artsen kunnen daarmede hun voordeel doen.

W. C. Schimmel.

-ocr page 409-

Hooger Landbouwonderwijs, door P. VAN HOEK, Inspecteur
van het Landbouwonderwijs \'s-Gravenhage, Gebr. J. en
H. VAN LANGENHUYSEN 1906.

Bovenstaande brochure, 100 bladzijden groot, is reeds eenigeu
tijd in mijn bezit, want ik aarzelde of ik haar hier ter plaatse
zou aankondigen, omdat zij strikt genomen met veeartsenijkunde
geen verband houdt.

Toch meen ik dat het goed is er de aandacht op te vestigen,
omdat in de laatste jaren het onderwerp in veeartsenijkundige
kringen telkeus genoemd Werd in verband met veeartsenijkuudig
hooger onderwijs; men vreesde een combinatie.

De brochure is bewerkt naar aanleiding van het oprichten in
Januari 1906 te Groningen van de „Vereeniging voor Hooger
landbouwonderwijs", en de lezer zal al zeer spoedig bemerken dat
de schrijver — die zoo ijverig gew\'erkt heeft voor de reorganisatie
van het landbouwonderwijs, welke 23 Augustus 1904 tot stand
kwam — in het werk dezer vereeniging niet het ideaal ziet voor
hooger landbouwonderwijs.

Hij begint met de ontwikkeling van het hooger landbouw-
onderwijs in Duitschland en geeft verder een beknopt overzicht
van de inrichtingen voor dat onderwijs in de voornaamste Eu-
ropeesche landen, waarna de ontwikkeling van het landbouw-
onderwijs in Nederland wordt behandeld.

In het begin van dit laatste hoofdstuk wordt er op gewezen,
dat bij koninklijk besluit van 2 Augustus 1815 — waarbij het
hooger onderwijs in de noordelijke provinciën werd geregeld —
colleges in „landhuishoudkunde" werden voorgeschreven. Volgens
artikel 216 mocht niemand bij het hervormd kerkgenootschap
tot den predikdienst als predikant worden toegelaten, wanneer hij
naast het bezit van den graad van candidaat in de letteren en
dien in de theologie, onder meer niet het bewijs kon overleggen
van met vrucht gedurende twee jaren de lessen in landhuishoud-
kunde te hebben bijgewoond/\' De slotzin van het hoofdstuk luidt:
„Zoo wordt in Nederland hooger landbouwonderwijs gegeven,
niet in naam maar inderdaad."

Wat daar tusschen ligt, laat ik, om niet te uitvoerig te worden,
onvermeld.

Zeer lezenswaardig zijn de voorstellen en denkbeelden aan-

-ocr page 410-

gaande de organisatie van het hooger landbouwonderwijs in Neder-
land, en daarna gaat de schrijver zijn eigen denkbeelden ontwikkelen.

Het hooger landbouwonderwijs moet vormen rijkslandbouw- en
rijkstuinbouwleeraren, leeraren voor het middelbaar onderwijs
in land-, tuin- en boschbouw, zuivelconsulenten, veeconsulenten (?),
ambtenaren voor staatsboschbeheer, proefstations, voor de Directie
van den Landbouw en in het algemeen wetenschappelijke ambte-
naren voor particuliere ondernemers en maatschappijen op land-
bouwgebied, ook in onze koloniën.

De schrijver meent, en motiveert dit uitvoerig, dat althans
in de naaste toekomst weinig landbouwerszonen,
die in de praktijk
wenschen te gaan,
van hooger landbouwonderwijs gebruik zullen
maken, terwijl onder de zoons van groote landeigenaren waar-
schijnlijk het meerendeel eer geneigd zal zijn in de rechten te
studeeren, zooals dat ook in Duitschland het geval is.

Moet het hooger landbouwonderwijs aan een zelfstandige inrich-
ting worden gegeven of kan het deel uitmaken van een univer-
siteit of van de Technische Hoogeschool?

Yan een verbinding met de Technische Hoogeschool was in ons
land nimmer ernstig sprake; voorstanders van de samenkoppeling
eener landbouw- met een veeartsenijkundige hoogeschool, naar
het voorbeeld van Kopenhagen, zijn er wel geweest en zijn er
misschien nog. Het meest wordt er aan gedacht het hooger
landbouwonderwijs op te nemen onder de wis- en natuurkundige
of onder die der rechtsgeleerde faculteit eener rijksuniversiteit.

Schrijver komt tot de conclusie dat de landbouwkunde een
wetenschap is met een practische strekking, een toegepaste weten-
schap, en dat zij dus niet past, in het kader der zuivere weten-
schappen van de universiteit,. Zonder ingrijpende wijziging van
de wet op het hooger onderwijs zou het niet mogelijk zijn de
leervakken welke aan aanstaande land-, tuin- en boschbouwers
moeten worden onderwezen, op bevredigende wijze onder de
leervakken der universiteit op te nemen.

Het hooger landbouwonderwijs moet dus niet bij een der facul-
teiten eener universiteit worden overgebracht, maar er dient
een landbouwhoogeschool te zijn. Deze moet ressorteeren onder
het departement van Landbouw, Nijverheid en Handel.

De landbouwhoogeschool moet zes afdeeliugen omvatten, name-
lijk: 1. Nederlandsche landbouw, 2. koloniale landbouw, 3. Neder-

-ocr page 411-

landsclie boschbouw, 4. koloniale boschbouw, 5. lauabouwschei-
kunde en technologie, 6. tuinbouw.

De organisatie moet in hoofdzaak zijn die der thans bestaande
rijks hoogere land-, tuin- en boschbouwschool te Wageningeu,
waarbij de leerstof echter over vier jaar zou moeten worden ver-
deeld. Aan de school moet het recht van promotie worden toe-
gekend ; tot de promotie mogen alleen worden toegelaten zij die
na het behalen van het diploma van landbouwkundige, ten minste
een jaar in de praktijk van het vak hunner keuze werkzaam
zijn geweest.

De inrichting moet worden geplaatst in een middelpunt van
verkeer, waar reeds inrichtingen van hooger onderwijs worden
gevonden. Op Utrecht valt de keuze; het is het centrum van
het land, heeft een vrij druk bezochte universiteit, de veeartsenij-
school en het meteorologisch instituut, terwijl gemakkelijker dan
thans de noodige studiereizen kunnen worden gemaakt, en de
gemeente voor tuinbouw beter gelegen is dan Wageningen.

Het verplaatsen van de rijks lioogere land-, tuin- en bosch-
bouwschool uit Wageningen naar Utrecht ware dus wenschelijk.
«Het peil van het onderwijs der school, en hierop lette men
bovenal, zal er
niet door rijzen, want dit is reeds gebracht op
hetzelfde niveau als dat, waarop het onderwijs aan de Universi-
teiten en de Technische Hoogeschool staat.»

Zijn de bezwaren uit een tinauciëel oogpunt te groot, dan
verheffe men de rijks hoogere land-, tuin- en boschbouwschool
tot de Nederlandsche landbouwhoogeschool.

Na het voorafgaande spreekt het van zelf, dat de schrijver
niet met de ideeën kan sympathiseeren van de Groningsche
vereeniging. Hij zegt dan ook: «Van zoodanige, geheel op zich
zelf staande wintercursussen voor meer wetenschappelijk land-
bouwonderwijs ben ik in beginsel een voorstander, mits zij niet
meer willen wezen of schijnen dan zij zijn; mits zij niet de kiem
willen zijn van een universiteitsinstituut en ook niet in de plaats
willen treden van eene inrichting voor werkelijk hooger land-
bouwonderwijs, bestemd voor de opleiding en vorming van eene
geheel andere categorie van personen.>

Ik eindig hiermede het kort overzicht van deze belangrijke
brochure en ik twijfel er niet aan of het lezen er van zal ook
ons veeartsen aansporen, om opnieuw onze gedachten ernstig te

.——

-ocr page 412-

laten gaan over de vraag: moet voor het veeartsenijkundig hooger
onderwijs de rijks veeartsenijschool tot een hoogeschool worden
verheven of is het wenschelijk haar als een 6de faculteit hij de
Utrechtsche universiteit in te deelen?

Van Esveld.

Het onderwijs aan \'s Rijks veeartsenijschool.

Het groot aantal studiosi heeft aanleiding gegeven, dat aan een
lang door den heer
van Esveld gekoesterden wensch betreffende
het theoretisch onderwijs in ontleedkunde gevolg is gegeven.

Tot nu toe waren hierby het lstc en 2de studiejaar vereenigd,
doch de collegezaal, hoe ook ten voordeele gewijzigd, kon het
groote aantal niet meer bevatten. Splitsing der beide studiejaren
was derhalve noodzakelijk. Ten einde nu den leeraar niet een
nog grooter aantal lesuren te bezorgen, keurde de regeering goed,
dat bij van 1 Februari j.1. af werd ontheven van het theoretisch
onderwijs in natuurlijke historie, exterieur en raskennis der huis-
dieren. Daarmede werd voor dezen cursus belast de majoor-
paardenarts
J. B. H. Moubis te Utrecht.

Hiermede is het aantal buitengewone docenten reeds tot vier
gestegen. Immers geeft de heer K.
Hoefnagel onderwijs in prac-
tische vleeschkeuring, dr.
H. F. Nierstrasz in dierkunde, en de
heer S.
Koenen in landbouwkunde.

Reeds vele jaren was door de clinische leeraren de wensche-
lijkheid overwogen om, in navolging der meeste buitenlandsche
scholen, 1*. de stationnaire cliniek te splitsen in: chirurgische
cliniek, interne cliniek en die voor kleine huisdieren. Voorts om
te trachten een speciale rundercliniek te vestigen, opdat ook dit
deel der practische opleiding meer tot zijn recht zou komen.
Hiertoe heeft zich reeds dadelijk een gunstige gelegenheid geopend
door het voor de cliniek beschikbaar stellen van de runderen,
welke wegens vermoedelijke tuberculose door de regeering zijn
aangekocht en aan het abattoir te Utrecht moeten worden ge-
slacht. Het \'is bekend, dat deze dieren niet zelden met allerlei
andere ziekten behept zijn.

Bovendien kan het ter behandeling aan de school opnemen
van zieke runderen, zoo noodig, door
tal Van middelen worden
bevorderd.

-ocr page 413-

De opneming van paarden met interne ziekten werd tot nu
toe bemoeilijkt, omdat deze niet voldoende konden worden geïso-
leerd. Daarin is eenigermate voorzien door den aanbouw van
stallen voor één paard, en het ligt in de bedoeling dit barakken-
stelsel in de toekomst uit te breiden.

De eliniek der kleine huisdieren, in het bijzonder der honden,
tot heden over twee leeraren verdeeld, kwam niet voldoende tot
zijn recht. Dit kan nu beter worden.

In verband met het bovenstaande is aau de leeraren de Bruin
en Wester het volgend onderwijs opgedragen.

Leeraar de Bruin: theoretische en practische verloskunde, bij-
zondere ziektekunde en geneesleer lst<i gedeelte, gerechtelijke vee-
artsenijkunde, propaedeutische eliniek, stationnaire interne eliniek
van het paard, stationnaire rundercliniek in haar geheelen omvang
en ambulatoire eliniek.

Leeraar Wester: algemeene geneesleer, geneesmiddel- en ver-
giftleer, veeteelt, theoretische vleeschkeuring, geschiedenis en
literatuur der veeartsenijkunde, stationnaire eliniek der kleine
huisdieren en consultatieve eliniek.

Ter tegemoetkoming aan den heer Wester heeft de heer de
Bruin zich gedurende den nu loopenden zomercursus welwillend
met het onderwijs in theoretische vleeschkeuring belast.

21 Februari 1907. W. C. S.

Necrologie.

De afdeeling Friesland leed op 13 Februari 1907 een zwaar
verlies; haar oudste lid,
Hendrik Oornelis Poli., ontviel haar.

Poll werd den 19d6n October 1843 te Oldekerk in Groningen
geboren en behaalde reeds op 7 Juli
1864 zijn diploma als veearts
aan \'s Rijks veeartsenijschool te Utrecht.

Hij vestigde zich dadelijk te Witraarsum, waar enkele maanden te
voren
J. L. IIoegen was overleden en volgde dezen op als gemeente-
veearts voor Wonseradeel en tevens als keurmeester van vee, te
Harlingen uitgevoerd naar Engeland, welke laatste betrekking reeds
in
1861 voor Engelsche rekening aan Hoegen was opgedragen.

Toen de wet op het veeartsenijkundig staatstoezicht in werking
trad, werd
Poll bij koninklijk besluit van 6 Juli 1871, n°. 18,
benoemd tot plaatsvervangend districtsveearts, terwijl enkele dagen

-ocr page 414-

later zijn benoeming tot gouvernements-keurmeester voor Har-
lingen volgde.

Poli. had een uitgebreide praktijk, vooral ook op verloskundig
gebied en daar hij bovendien als adviseur van de veeverzekering
«de drie noordelijke provinciën» optrad, moest hij heel wat van
zijn krachten vergen.

In het laatst van het voorgaand jaar, toen hij ook in zijn
naaste omgeving zware verliezen leed, werd de praktijk hem te
zwaar en besloot hij, na 43 jaar van onvermoeiden arbeid, rust
te nemen en zijn verdere dagen in de heerlijke omgeving van
de Bilt (Utrecht) door te brengen.

Dit mocht helaas niet zoo zijn, want nadat hij zijn praktijk
had overgedragen en aanstalten maakte tot vertrek, werd de
ziekte ernstiger en maakte deze nog te Witmarsum een einde
aan zijn welbesteed leven.

Friesland verliest in Poll een practicus van grooten naam en
de afdeeling een goed collega.

Van Esvelu.

Personalia.

Ver/>laatst: van Gendringen naar Rotterdam (Dell\'shaven) J.
M. Kerkhoven.

De gouvernementsveearts A. M. Vermast is 2 Maart 1907 naar
Indië vertrokken.

Bij koninklijk besluit van 16 Februari 1907, n*. 21, is de duur
der detacheeriug bij het leger in Nederlandsch-Indië van den
paardenarts 2de klasse van het personeel van den geneeskundigen
dienst der landmacht, J. C.
Numans, verlengd met 5 jaar en
alzoo nader bepaald op 10 jaar.

Rijks veeartsenijschool.

Bij beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid
en Handel van
30 Januari 1907 is J. B. H. Moubis, dirigeerend
paardenarts met den rang van majoor, met ingang van 1 Fe-
bruari
1907, tijdelijk belast met het geven van onderwijs (theore-
tisch) in uiterlijke paardenkennis (natuurlijke historie, exterieur

-ocr page 415-

van het paard) aan de leerlingen van bet 2\'

Cursussen in vee- en vleesclikeuring.

De Directeur-Generaal vau deu Landbouw brengt ter algemeene

o o

kennis, dat op 18 Maart 1907 van rijkswege in de gemeentelijke
slachthuizen te Leiden, Amsterdam en Roermond cursussen in
vee- en vleesclikeuring geopend zullen worden.

Het doel van het aan die cursussen te geven onderwijs is
aan niet-veeartsenijkundigen de noodige kennis te verstrekken
om als hulpkeurmeester bij een rijks- of gemeentelijke vee- en
vleeschkeuringsdienst werkzaam te kunnen zijn.

Het onderwijs omvat de theorie en de practijk der vee- en
vleeschkeuring, benevens de kennis zoowel van de voornaamste
wettelijke bepalingen, betreffende het veeartsenijkundig staats-
toezicht, als van de smetstoffen, de ontsmettingsmiddelen en de
toepassing daarvan. Tot bedoelde cursussen, die omstreeks twee
maanden duren, worden alleen toegelaten zij, die

a. den leeftijd van 23 jaar hebben bereikt, lichamelijk goed
ontwikkeld, in het volle bezit hunner zintuigen en vaii goed
zedelijk gedrag zijn;

b. het slachtersvak kennen eu ten minste gedurende 2 jaar
als slachter werkzaam zijn geweest;

c. door het afleggen van een openbaar examen doen blijken
voldoende onderlegd te zijn in lezen, schrijven en rekenen, als-
mede in de kennis van het metrieke stelsel.

Het onderwijs en de leermiddelen worden kosteloos verstrekt.

Wanneer voor toelating tot een der cursussen meer dan 8
personen in aanmerking komen, gaan zij voor, die het beste
examen hebben afgelegd.

Aan het einde dezer cursussen wordt te Amsterdam een open-
baar examen afgenomen ter verkrijging van een kosteloos uit te
reiken
diploma van hulpkeurmeester van vee en vleesch.

Zij die verlangen als leerling tot een der cursussen te wordeu
toegelaten, moeten zich
schriftelijk en portvrij, vóór 25 Februari
a. s.,
aanmelden, wat betreft den cursus te Leiden, bij den heer
dr. I). A.
de Jong, directeur van het gemeentelijk slachthuis

en raskennis
studiejaar.

-ocr page 416-

te Leiden, wat den cursus te Amsterdam betreft, bij den heer
D.
van der Sluijs, directeur van het gemeentelijk slachthuis te
Amsterdam, en wat den cursus te Roermond aangaat, bij den
heer
T. A. L. Beel, directeur van het gemeentelijk slachthuis
te Roermond, met overlegging van:

1°. hun geboorte-akte;

2°. een bewijs van hun goed gedrag, afgegeven door het ge-
meentebestuur hunner woonplaats;

3°. een bewijs, dat zij ten minste gedurende 2 jaar als
slachter werkzaam zijn geweest.

Het tijdstip, wanneer en de plaats, waar voornoemde toela-
tingsexamens zullen worden gehouden, zullen nader worden be-
kend gemaakt.

Zij, die op 25 April 1905 sedert ten minste 1 jaar werkzaam
waren bij een rijks- of gemeentelyken vee- en vleeschkeurings-
dienst en den leeftijd van 23 jaar hebben bereikt, worden, met
toestemming van den ondergeteekende, tot het theoretisch gedeelte
van een der cursussen toegelaten.

Zij, die gebruik wenschen te maken van de in het vorig lid
omschreven bevoegdheid, moeten zich
schriftelijk en portvrij,
vóór 1 Maart a.s., aanmelden bij den ondergeteekende, met over-
legging van:

1®. hun geboorte-akte;

2°. een bewijs, dat zij op 25 April 1905 ten minste 1 jaar
bij een rijks- of gemeentelijken vee- en vleeschkeuringsdienst
werkzaam waren.

Nadere inlichtingen zijn te bekomen zoowel bij dr. H. Remmelts,
rijkskeurmeester in algemeenen dienst te \'s-Gravenhage, Tour-
nooiveld, n°. 6, als bij de heeren dr.
D. A. de Jong, directeur
van het gemeentelijk slachthuis te Leiden,
D. van der Sluijs,
directeur van het gemeentelijk slachthuis te Amsterdam, en T.
A.
L. Beel, directeur van het gemeentelijk slachthuis te Roermond.

\'s-Gravenhage, 2 Februari 1907.

De Directeur-Generaal voornoemd,
Lovink.

-ocr page 417-

Keuring van vee en vleesch. ^

Bepalingen betreffende de keuring van voor uitvoer bestemd vleesch.

(Voorloopig verslag.)

Het afdeelingsonderzoek heeft aanleiding gegeveu tot de volgende
opmerkingen en beschouwingen.

Vele leden verklaarden de indiening van het wetsontwerp met
ingenomenheid te hebben gezien. De strekking der voorgestelde
bepalingen is toch onzen opbloeienden uitvoerhandel van vleesch
te steunen en te bevorderen. Dat de regeering aan de ontwik-
keling van deze gewichtige bron van welvaart haar aandacht
wijdt, was voor deze leden een reden van voldoening en zij
hadden het vertrouwen, dat de ontworpen maatregel inderdaad
een gunstigen invloed op genoemden uitvoer zal kunnen hebben.
In zijn bodem, klimaat en ligging bezit ons land de factoren,
welke het aanwijzen tot leverancier van vleesch voor de naburige
landen, en het tijdstip om in dit opzicht alle krachten in te
spannen en te trachten den handel tot hoogere ontwikkeling te
brengen, schijnt gunstig, nu door de opzienwekkende praktijken
in de Amerikaansche vleeschpakkerijen, onlangs aan het licht
gekomen, ten aanzien van de Amerikaansche producten alom
wantrouwen is gewekt. Voor andere producenten moet de kans
daardoor zijn verbeterd en men juichte het toe, dat de regeering
harerzijds doet wat in haar vermogen is om te maken, dat wij
van die goede kans profiteeren.

Enkele leden waren van een ander gevoelen. Zij meenden, dat
in de Memorie van toelichting geen voldoende gronden voor
de indiening van het wetsontwerp zijn aangevoerd. Daarin wordt
gezegd, dat een groot deel der exportslachters met het denkbeeld
van uitvoerkeuring vertrouwd is geraakt en dat dientengevolge
voor hen de bezwaren zijn vervallen, welke zij, uit onbekendheid
met zoodanigen maatregel, daartegen aanvankelijk koesterden.
Tegenover deze zinsnede wezen bedoelde leden op het bij de
Kamer ingekomen adres van exportslachters uit de provincie

Zie het „Ontwerp van wet" met „Memorie van toelichting" blz. 38
van dit deel.

-ocr page 418-

Friesland, hetwelk huns inziens op die bewering een vreemd
licht werpt. De maatregel zal de instelling van een uitgebreid
korps ambtenaren ten gevolge hebben en daardoor kostbaar zijn.
Wat den uitvoer naar Engeland betreft, waarop de regeering
met dit voorstel in de eerste plaats het oog schijnt te hebben,
achtten bedoelde leden de uitvoerkeuring voor vleesch, voor dat
land bestemd, in het bijzonder overbodig. In Engeland toch is de
keuring van geïmporteerd vleesch scherp en daardoor worden
de exportslachters reeds in hun eigen belang genoopt geen
vleesch naar Engeland te verzenden, dat niet volkomen deugde-
lijk is. Keuring bij uitvoer zal in dit opzicht geen verandering
brengen. Maar mocht het zijn, dat de keuring hier te lande
minder scherp is dan in Engeland, dan dreigt wel omgekeerd
het gevaar, dat men overgaat tot uitvoer van vleesch, dat hier
is goedgekeurd, maar aan de eischen der Engelsche keuring
niet voldoet. De wet zou dan in zekeren zin leiden tot bet
tegengestelde van wat er mede wordt beoogd,

o o o

Verschillende leden waren er, die, al juichten zij de aan het
wetsontwerp ten grondslag liggende bedoeling ten zeerste toe,
toch eenigen twijfel uitspraken, of de uitwerking, welke die be-
doeling in het wetsontwerp heeft gevonden, wel een doelmatige
règeling waarborgt.
Zij meenden, dat de bepalingen van het
ontwerp, in verband met de toelichting, getuigeu van zeker
gemis van voeling tusschen het Departement van Landbouw,
Nijverheid en Handel en de belanghebbenden bij deze zaak,
een punt, waarop men zich voorstelde bij de behandeling van
art. 5 terug te komen. Zal de nieuwe maatregel onzen uitvoer wer-
kelijk tot voordeel zijn en niet, hoe goed ook bedoeld, dien uitvoer
ernstige belemmeringen in den weg leggen, clan is het noodig,
dat er bij de uitwerking en toepassing der bepalingen steeds naar
worde gestreefd zich bij de bestaande praktijk aan te sluiten.
Ook is dan, naar andere leden opmerkten, noodzakelijk, dat de
keuring zich bepaalt tot de vraag naar de geschiktheid van het
vleesch voor uitvoer en zich niet uitstrekt tot een onderzoek naai-
de mindere of betere qualiteit van het voor uitvoer geschikte
vleesch. De tekst der voorschriften laat, naar de meening dezer
laatste leden, ruimte voor een keuring in laatstbedoelden zin, en
uit enkele plaatsen in de Memorie van toelichting, bij voorbeeld

-ocr page 419-

waar sprake is van de kleur van het vleesch, meenden zij, tot
hun leedwezen, te moeten opmaken, dat de regeering zulk een
opvatting der keuring niet ten eenenmale verwerpt. Weer andere
leden koesterden eenige vrees, dat door de theoretisch onder-
legde rijkskeurmeesters te hooge eischen aan het uit te voeren
vee en vleesch zouden worden gesteld en meenden in het belang
der zaak daartegen met kracht te moeten waarschuwen. In liet
algemeen achtten deze leden het zeer wenschelijk er nauwlettend
op toe te zien, dat de nadere voorschriften, die de wet tot leven
zullen moeten brengen, in overeenstemming zijn met hetgeen op
dit gebied in het buitenland geldt. Men voegde aan deze op-
merkingen toe, dat men, op grond der oudervinding, veel ver-
trouwen stelde in het beleidvol en zaakkundig optreden der
regeering in landbouw- en veeteeltaangelegenheden, maar dat
men desniettemin het op prijs zou stellen de verzekering te
mogen ontvangen, dat zij op de genoemde gevaren ernstig be-
dacht zal zijn.

Sommige leden meenden, dat het met dit wetsontwerp be-
oogde doel langs anderen weg ware te bereiken. Zij opperden
het denkbeeld om ziek vee van rijkswege over t.e nemen tegen
een vergoeding van 50 of GO pet. der waarde. De verleiding
om ziek vee voor export te slachten, zou bij zulk een regeling
zeer worden • verzwakt en door vermindering van de kwade
praktijken, die op dit punt bestaan, zou huns inziens de uit-
voer van ondeugdelijk vleesch vrij wel ophouden. Zulk een
regeling zou, naar zij opmerkten, het gevolg hebben, dat de
schade, die eigenaars van ziek vee lijden moeten, belangrijk
kleiner zoude zijn dan volgens het ontwerp bij ongeschiktbe-
vinding voor uitvoer het geval is; en zij achtten dit billijk,
omdat met het voor gebruik ongeschikt maken van zulk vleesch
ook het algemeen belang wordt gediend en daarom de eigenaars
niet de volle schade behooren te dragen. Vele andere leden
waren echter van oordeel, dat wie er niet tegen opziet ziek
vee voor export te slachten en zoodoende zijn medemenschen
aan vergiftiging bloot te stellen, die praktijk niet zal staken
wanneer de winst, die hij zich daarmede kan verzekeren, met
ongeveer de helft wordt verminderd. En uit een oogpunt van
billijkheid bestaat er, naar zij meenden, evenmin reden om aan

-ocr page 420-

de eigenaars vaii ziek vee van staatswege eenige vergoeding te
geven als die reden aanwezig is, wanneer een groente- of visch-
boer zijn waar, door omstandigheden van zyn wil onafhankelijk,
ziet bederven. De belanghebbenden moeten zulke schade door
verzekering dekken.

Verscheidene leden hadden bepalingen van verdere strekking
gewenscht dan de voorgestelde, met name uitbreiding van de ver-
plichte keuring ook tot het voor de binnenlandsche consumptie
bestemde vleesch. Zij merkten op, dat, wanneer men het buitenland
tegen bedorven vleesch wenscht te beschermen, er alleszins aan-
leiding is om die bescherming ook voor de eigen ingezetenen in
het leven te roepen, en zij wezen er daarbij op, dat een maatregel,
als thans wordt voorgesteld, juist ten gevolge zal hebben dat,
terwijl het beste vleesch wordt uitgevoerd, al dat van mindere
hoedanigheid hier zal blijven. Daardoor dreigt het gevaar, dat
men hier te lande voortaan, in meerdere mate dan thans het
geval is, ondeugdelijk vleesch aan den man zal trachten te brengen.
Bedenkt, men, hoezeer reeds misbruiken bestaan op dit gebied,
dan is een verergering van den toestand met zorg te gemoet t,e
zien. Over de vraag, op welke wijze een algemeene vleeschkeuring
hier te lande ware te regelen, dachten overigens deze leden
verschillend. Sommigen wilden een algemeene rijkskeuring zien
ingevoerd; anderen meenden, dat het doel moest worden bereikt
door gemeentelijke keuring verplichtend te stellen en zulks met
uitbreiding van het stelsel van openbare slachthuizen.

Van andere zijde werd tegen deze opmerkingen aangevoerd,
dat de invoering van een algemeene vleeschkeuring een maat-
regel zou zijn van een geheel andere strekking dan die hier wordt
voorgesteld. De regeering beoogt immers met dit wetsontwerp
alleen den exporthandel in vleesch te steunen, door uitvoer van
ondeugdelijke waar, die de reputatie van ons vleesch zou kunnen
schaden, te verhinderen. Algemeene vleeschkeuring daarentegen
zou een maatregel zijn, die uitsluitend de belangen der volks-
gezondheid op het oog heeft. Trouwens, voorstellen betreffende
een algemeene vleeschkeuring zullen, naar de Minister zich blijkens
de Memorie van toelichting vleit, de Staten-Generaal weldra bereiken
en de bepalingen van art. 4, 2de en 3de lid, van het wetsontwerp,
inhoudende, dat voorwaardelijk geschikt bevonden vleesch eerst

-ocr page 421-

na sterilisatie wordt teruggegeven, en ougeschikt bevonden vleesch
eerst nadat bet als eetwaar onbruikbaar is gemaakt, zijn reeds
stappen in de gewenschte richting, üat de Minister nog niet
met een algemeene vleeschkeuring is gekomen, kan overigens, naar
deze leden opmerkten, slechts worden gebillijkt. Een regeling
van dien aard zal, omdat het onderwerp reeds in vele gemeentelijke
verordeningen is geregeld, niet in een wetsontwerp kunnen
worden neergelegd vóórdat al die gemeentelijke verordeningen
nauwkeurig zijn nagegaan, een tijdrooveude arbeid. Voorts zal
algemeene vleeschkeuriug heel wat meer uitgaven vorderen dan
de uitvoering van den thans voorgedragen maatregel en vooral
meer personeel. Het is de vraag, of zooveel personeel reeds
beschikbaar is. Voor de toekomst was men, met betrekking tot
dit laatste punt, zonder zorg. De veeartsenijschool, die vroeger
gewoonlijk een dertigtal leerlingen telde, heeft er thans niet
minder dan 146 en daarnaast leveren de, in de laatste jaren
van rijkswege gegeven cursussen in vee- en vleeschkeuring tal
van keurmeesters af, die volkomen in staat zijn op eenvoudige
wijze te beoordeelen, of vleesch voor de consumptie al of niet
geschikt is. Men wenschte er bij deze gelegenheid nog eens op
aan te dringen, dat aan het bestaau van bedoelde cursussen
meerdere bekendheid werd gegeven en de deelneming daaraan
meer werd aangemoedigd. In meerdere mate dan thans geschiedt,
kon, naar men meende, daarvan gebruik worden gemaakt door
rijksveldwachters en andere ambtenaren, tot wier taak het be-
hoort tegen het in gebruik brengen van bedorven vleesch te
waken, door commiezen van de directe belastingen en accijnzen
eti ook door slagersgezellen.

Van enkele zijden werd het denkbeeld geopperd, dat aangifte
van de gevallen van noodslachting verplichtend zoude worden ge-
steld en dat in die gevallen steeds keuring zoude moeten plaats
hebben. De leden, die zulk een maatregel voorstonden, waren
van meening, dat hij zoowel in het belang van den landbouwer
zou zijn, die, wanneer een overigens gezond beest wegens een
verwonding of eenig uiterlijk gebrek moet worden geslacht,
gelegenheid zou hebben te bewijzen, dat het vleesch van goede
qualiteit is, als in het belang van het publiek, wegens de zeker-
heid, dat het aangeboden vleesch inderdaad van een gezond beest

-ocr page 422-

afkomstig is; vleesch vau ziek vee afkomstig toch zou niet in
den handel mogen worden gebracht. Bij zulk een regeling zou
het voorts, naar men opmerkte, noodzakelijk ziju aan de gediplo-
meerde keurmeesters de bevoegdheid te geven in spoedeischende
gevallen als districtsveearts op te treden.

Sommige leden gaven den wensch te kennen nader te worden
ingelicht aangaande de kosten, die de uitvoering van het wets-
ontwerp zal medebrengen. Zij zouden gaarne eeu raming dier
kosten zien overgelegd en daarop nauwkeurig aangegeven, welk
deel dier kosten de belanghebbenden zullen dragen en welk deel
ten laste van het rijk zal blijven.

Artikelen.

Art. 1. Enkele leden hadden in de hier voorkomende opsom-
ming met bevreemding aangetroffen „ongeboren vruchten". Zij
vroegen, in hoeverre deze het voorwerp van handel zijn en of
het volkomen duidelijk is, wat met dezen term wordt bedoeld.

Art. 2. Verschillende leden verklaarden niet in te zien, dat,
gelijk in de Memorie van toelichting, op bladz. 4, wordt gezegd,
de ontworpen regeling, in het bijzonder art. 2, den doorvoer
onbelemmerd zal laten. Zij waren van oordeel, dat vleesch, uit
Duitschland afkomstig, dat via ons land naar Engeland wordt
gezonden, even goed van hier wordt
uitgevoerd als vleesch, dat
uit de hier bestaande slachterijen afkomstig is. Mocht deze op-
vatting, hetgeen deze leden niet onwaarschijnlijk oordeelden, ook
worden gehuldigd door de autoriteiten, die geroepen zullen zijn
de bepalingen der wet uit te leggen, dan zal, in strijd met de
bedoeling van den ontwerper, de doorvoerhandel, die vooral wat
vleesch in blikjes betreft, van groot belang is, ongetwijfeld
ernstigen hinder van de wetsbepalingen ondervinden. Daarom
werd op zoodanige wijziging der bepalingen aangedrongen, dat
daaruit haar niet-toepasselijkheid op den doorvoerhandel ten
duidelijkste zoude blijken. Enkele leden bevalen daartoe aan in
art. 1 te spreken van
in Nederland geslachte dieren.

Andere leden die, al erkenden zij, dat art. 2 niet onderscheidt,
zich hielden aan de in de Memorie van toelichting voor-
komende uitlegging, dat, de doorvoerhandel niet, onder de bepa-

-ocr page 423-

lingen van het wetsontwerp valt, meenden in tegenstelling met de
voorgaanden, dat bij deze opvatting het voorgestelde van te be-
perkte strekking moet worden geacht. Huns inziens kan de goede
naam van onze export even goed worden geschaad door ondeug-
delijk vleesch, uit andere landen afkomstig, maar dat via Nederland
is verzonden en dus uit Nederland wordt aangevoerd, als door
zoodanig vleesch van alhier gefokte en geslachte dieren. Vleesch
in Duitscbland afgekeurd en — wijl het aldaar onverkoopbaar is —
over een onzer havens naar Londeu gezonden, komt immers daar
als Nederlandsch vleesch aan de markt. Daarom behoort ook
doorvoer van vleesch ouder de voorgestelde bepalingen te vallen.
Bedoelde leden stemden toe, dat maatregelen tegen doorvoer van
ondeugdelijk vleesch in de practijk neer zouden komen op keuring
bij invoer van vleesch, aangezien het bezwaarlijk aangaat vleesch
van elders, dat niet aan bepaalde eischen voldoet, wel toe te
laten, doch den wederuitvoer er van te verbieden. Maar tegen
dit gevolg hadden zij geen bezwaar. Zij wezen er daarbij op, dat
de invoer van vleesch hier te lande uiterst gering is, indien
men het vleesch in blikken uitzondert. En tot dit laatste vleesch
zou zich de keuring bezwaarlijk kunnen uitstrekken. Trouwens,
dat zoude ook niet noodig zijn, daar op de blikken in den regel
de herkomst vermeld staat, zoodat geen vrees behoeft te bestaan,
dat slecht vleesch, in blikken verpakt, dat via ons land wordt
verzonden, onzen handel in discrediet zal brengen.

Sommige leden verklaarden te betwijfelen, of het wel ge-
wenscht is de verplichte keuring bij uitvoer te beperken tot de
landen, daarvoor bij koninklijk besluit aan te wijzen. Zij zouden
de bepaling willen laten gelden ten opzichte van alle landen,
vooral omdat anders voor de wel bij koninklijk besluit aange-
wezen landen de verplichte keuring moeilijk zal zijn te handhaven.
Het zal dan toch mogelijk zijn, dat vleesch ongekeurd wordt
uitgevoerd met bestemming naar een land, bij koninklijk
besluit niet aangewezen, maar, door het aandoen van tusschen-
havens of door koersverandering van het schip onderweg, toch wordt
vervoerd naar een der landen, bij het besluit wel aangewezen.
Bovendien vond men het onbillijk de verschillende landen, op het
punt van waarborging der deugdelijkheid van het uit ons land
aangevoerde vleesch, niet gelijkelijk te behandelen.

Enkele leden drukten den wensch uit, dat het merk voor

-ocr page 424-

paardenveesch duidelijk zou verschillen van de merken voor de
andere vleesehsoorten.

Art. 3. Enkele leden betwijfelden de noodzakelijkheid van een
inspecteur aan het hoofd van den keuringsdienst.

Eenige andere leden stelden de vraag, of de regeering niet
te veel vertrouwen stelt in de deskundigheid dergenen, die in
liet bezit zijn van het diploma van hulpkeurmeester vau vee en
vleesch. Zij merkten op, dat de cursussen, welke die hulpkeur-
meesters hebben doorgemaakt, niet langer duren dan 4 a 6
weken en dat het in zulk een korten cursus gegeven onderwijs
uitteraard oppervlakkig is. In de Memorie van toelichting, op
bladz. 4, wordt te kennen gegeven, dat het personeel, door middel
der rijkscursussen gevormd, geheel der zake kundig is. Bedoelde
leden spraken echter desondanks hun twijfel uit, of dat personeel
wel ten volle voor de daaraan toegedachte taak berekend zal zijn.

Andere leden waren daarentegen, gelijk reeds boven bleek, in
dezen dezelfde opvatting toegedaan als de Minister.

Het denkbeeld werd aanbevolen om — althans als hulpkeur-
meesters — gebruik te maken van het personeel der gemeentelijke
slachthuizen. Men meende, dat dit tot besparing zou kunnen
leiden en tevens practisch zou kunnen werken met het oog op
de voortgezette keuring.

Dat de regeering meent voor dezen dienst een afzonderlijk
corps ambtenaren noodig te hebben en de werkzaamheden niet
eenvoudig aan de gediplomeerde veeartsen opdraagt, was voor
enkele leden een bewijs, dat zij in de keuringen dier veearisen
geen onbeperkt vertrouwen heeft. In verband daarmede brachten
deze leden de gevallen ter sprake, waarin veeartsen vleesch voor
de consumptie geschikt verklaren, zonder zich te voren behoorlijk
van de deugdelijkheid te hebben overtuigd. Zij stelden de vraag,
of het niet raadzaam ware op zoodanige feiten straf te stellen.

Art. 4. Sommige leden keurden het af, dat voor de voort-
gezette keuring geen termijn is gesteld; wordt daarmede langer
gewacht dan strikt noodig is, dan kan het vleesch inmiddels
ondeugdelijk zijn geworden. Zij vroegen voorts, of hun op-
vatting juist is, dat de voortgezette keuring als een herkeuring
is te beschouwen.

Wat de teruggaaf van voor uitvoer ongeschikt bevonden, maar

-ocr page 425-

voor consumptie nog volkomen bruikbaar vleescb betreft, werd
er op gewezen, dat hét groote bezwaren zal hebben zulk vleesch
naar een ver af gelegen exportslachterij terug te zenden. De
eigenaars zullen het dus wel in de naaste omgeving der keurings-
plaats moeten verkoopen en daarvan zal waarschijnlijk het gevolg
zijn, dat zij zich met abnormaal lage prijzen zullen moeten te-
vreden stellen. Het risico, dat in dit opzicht de exportslachterijen
zullen loopen, is, naar bedoelde leden opmerkten, zoo groot, dat
die bedrijven er belangrijke moeilijkheden door kunnen onder-
vinden.

Wat het steriliseeren van voor uitvoer afgekeurd, maar voor
consumptie voorwaardelijk geschikt bevonden vleesch betreft,
verklaarden verschillende leden, dat zij dezen maatregel in het
belang der volksgezondheid toejuichten. Sommigen wezen er echter
op, dat sterilisatie daar, waar geen openbaar slachthuis is, onmo-
gelijk is en dat, in verband daarmede, de bepaling hun toescheen
eenigermate een zijdelingschen dwang te bevattten tot het op-
richten van zulke inrichtingen. Tegen zulk een zijdelingschen
dwang hadden deze leden bezwaar; zij wenschten, dat, indien
de wetgever de gemeenten tot het oprichten van abattoirs wil
verplichten, zulks zoude geschieden door een rechtstreeksch gebod.

Voorts vroeg men, of\' de opvatting juist is, dat niet de belang-
hebbende, maar de ambtenaar voor de sterilisatie heeft te zorgen.

Enkele leden stelden de vraag, of er geen aanleiding bestond
om in het tweede lid behalve van steriliseeren, ook van zouten of
rooken van het voorwaardelijk geschikt bevonden vleesch te
spreken. Zij merkten op, dat in het stedelijk abattoir te Am-
sterdam naast steriliseeren ook beide genoemde bewerkingen
zijn toegelaten.

Dat het voor de consumptie ongeschikt bevonden vleesch den
eigenaar, na onbruikbaar te zijn gemaakt, kan worden terug-
gegeven, keurden een aantal leden af. Waartoe, zoo werd gevraagd,
kan onbruikbaar gemaakt vleesch nog dienen, en is het in het
belang der volksgezondheid niet veiliger zulk onvoorwaardelijk
ongeschikt bevonden vleesch te vernietigen? Anderen billijkten
de teruggaaf aan den eigenaar, maar drongen er te gelijk op aan,
dat de onbruikbaarmaking afdoende zoude zijn en gaven te
kennen, dat zij eenige controle op de bestemming van het on-
bruikbaar gemaakte vleesch niet onnoodig achtten.

-ocr page 426-

De vraag werd voorts nog gedaan, of het niet raadzaam ware
ook bepalingen ia het leven te roepen omtrent hetgeen zal
moeten geschieden met vleeseh, dat, uitgevoerd voorzien van het
rijksmerk, nochtans in een buitenlandsche stad voor de consumptie
ongeschikt is verklaard en daarna weder in het land wordt in-
gevoerd.

Art. 5. «. Sommige leden maakten de opmerking, dat de
wijze, waarop de dieren, waarvan het vleeseh aan keuring on-
derworpen is, worden geslacht, bezwaarlijk geacht kan worden
binnen het kader van dit wetsontwerp te vallen. Zij betwijfelden
bovendien, of het aanbeveling verdient, dat de overheid zich met
deze zaak bemoeit.

Anderen zagen er geen bezwaar in, dat de wijze van slachting
van voor export bestemde dieren in deze regeling wordt be-
trokken en juichten de bemoeiing van het rijk op dit punt vooral
toe met bet oog op de afschuwelijke wijze, waarop bijv. nuchtere
kalveren dikwijls worden afgemaakt. Zij worden gevild alvorens
zij gestorven, ja zelfs, alvorens zij getroffen zijn.

De vraag werd voorts gedaan, hoe op de wijze vau slachting
toezicht zal zijn te houden in gemeenten, waar geen openbaar
slachthuis bestaat.

b. In het bijzonder had deze bepaling, zooals zij in de Me-
morie van toelichting is toegelicht, bij verschillende leden de
vrees gewekt, dat de instelling der uitvoerkeuring misschien geen
onverdeeld gunstige invloed op onzen exporthaudel zou kunnen
hebben.

Wat de plaatsen, waar vleeseh ter keuring kan worden aange-
boden, betreft, treedt in de Memorie van toelichting het voornemen
aan het licht, om de keuring te centraliseeren in enkele inrichtin-
gen, in grens- en havenplaatsen. Hiertegen bestond bij sommige
leden bezwaar, omdat zij meenden, dat daardoor de handel in
vleeseh zich minder vrij zou bewegen. Zij zouden integendeel
wenschen, dat op zeer vele plaatsen keurmeesters en hulpkeur-
meesters zouden worden gevestigd, zoodat de belanghebbenden met
weinig moeite het vleeseh ter keuring zouden kunnen aanbieden.
Zelfs wenschten enkele leden — ook in het belang der kosten —
alle gediplomeerde veeartsen tot de bedoelde keuringen bevoegd

-ocr page 427-

te verklaren, een meeniug, die intusschen tegenspraak vond op
grond, dat het geenszins vaststaat, dat aan al die veeartsen deze
taak kan worden toevertrouwd; de groote verantwoordelijkheid,
welke het keuren van het vleesch medebrengt, kan, naar de laatst
aan het woord zijnde leden betoogden, slechts op de schouders
van rijksambtenaren worden gelegd.

Gevaarlijker voor onzen export dan de voorgenomen centra-
lisatie van de keuring, achtten verschillende leden het streven,
dat bij de regeering schijnt voor t,e zitten, om ook de slachting
te centraliseeren. In de Memorie van toelichting komt dienaan-
gaande het volgende voor. „Het concentreeren van de slachting
„en keuring voor export in omvangrijke, in allen deele goed
„ingerichte abattoirs in de belangrijkste haven- en grensplaatsen,
„alsmede in enkele gemeenten van het binnenland, ware met het
„oog zoowel op het verrichten van de onderzoekingen als op de
„verzending van het vleesch ongetwijfeld het meest aanbevelens-
waardig.

,,A1 vleit de ondergeteekende zich, dat de thans ontworpen
„voorschriften aan een wijziging in die richting bevorderlijk zullen
„wezen, toch zal het in ieder geval zaak zijn aanvankelijk reke-
,,ning te houden met de omstandigheid, dat de toestand van het
„oogenblik nog ver van die centralisatie verwijderd is."

Met nadruk werd er door bedoelde leden op gewezen, dat
centralisatie in dezen slechts zal zijn te bereiken door opheffing
van de talrijke kleine slachterijen, die, verspreid over het land,
in vele kleine gemeenten zijn verrezen. Verscheidene dier slach-
terijen zijn maar gedurende korten tijd van het jaar in werking,
omdat de aard van het materieel, dat er wordt verwerkt, daartoe
leidt; jonge kalveren worden er in het voorjaar, mestvarkens in
het najaar geslacht. Met het oog op deze laatste omstandigheid
en de afgelegen ligging dezer slachterijen zullen zij, wat de keuring
van het uit te voeren vleesch betreft, wel onvermijdelijk zijn aange-
wezen op afgelegen centrale inrichtingen. Maar verder ga de be-
lemmering dan ook niet. Door rechtstreeks of zijdelings te streven
naar centralisatie der slachting, zou men bovenbedoelde export-
slachterijen ten plattelande ten doode doemen en daarmede
aan onzen uitvoer wezenlijke schade berokkenen.

Andere leden verklaarden echter dit bezwaar niet in die mate
te gevoelen.

-ocr page 428-

Wat aangaat de voorschriften, te geven omtrent de tijdruimten,
waar binnen vleesch ter keuring kan worden aangeboden, drong
men er op aan, bij het vaststellen dier voorschriften vooral met
de eischen der practijk rekening te houden en er niet tegen op
te zien, al naar de omstandigheden, de regelingen verschillend
te doen zijn. In de Memorie van toelichting wordt gezegd, dat
de keuring als regel tusschen zonsop- en ondergang moet ge-
schieden. Men wees er echter op, dat in het reeds genoemde
adres der Friesche exportslachters wordt opgemerkt, dat zulk een
regeling hun uitvoer via Harlingen vrij wel onmogelijk zoude
maken. Bovendien moge men bedenken, dat in vele export-
slachterijen in het zomerseizoen bij voorkeur wordt geslacht in
de koele nachturen.

Hetgeen, naar aanleiding van deze bepaling van het wetsont-
werp, in de Memorie van toelichting wordt opgemerkt nopens
de kleur van het vleesch, deed enkele leden de opmerking maken
dat, door op dezen factor te letten, een andere maatstaf wordt
aangelegd dan in Engeland, den voornaamsten afnemer van ons
geslacht, gebruikelijk is. De leden, die hierop wezen, keurden
deze ongelijkheid af, van oordeel als zij waren, dat zooveel moge-
lijk moet worden voorkomen, zoowel dat vleesch, hetwelk in
Engeland zou worden toegelaten, hier wordt afgekeurd, als het
omgekeerde. Voorts wezen zij er op, dat bij het beoordeelen van
de kleur van het vleesch wel overgroote voorzichtigheid mag
worden betracht. Want het is bekend, dat verscheidene belang-
rijke en voor de veehouderij onmisbare voedingsmiddelen op die
kleur van grooten invloed kunnen zijn. Genoemd werden o. a.
aardappelen, spoeling, stijfseldrank, maïsmeel, melasse, en men
drong er op aan, dat er met zorg tegen worde gewaakt, dat,
door een ondoelmatige uitvoering der wet, het gebruik van deze
uitstekende soorten van veevoeder wordt belemmerd.

c. Ook met betrekking tot deze bepaling gaven sommige
leden te kennen, dat zij bemoeiing van de regeering met de wijze
van ïnlading te ver gedreven oordeelden en op dit punt onbeperkte
vrijheid zouden wenschen.

Omgekeerd vond het standpunt der regeering ook verdediging.

e. Gevraagd werd, welke \'s Ministers voornemens zijn wat

-ocr page 429-

betreft de uitvoering van deze bepaling, in bet bijzonder wat zal
worden bepaald omtrent het aanbrengen van merken op voor uit-
voer bestemde hammen of vleesch in blikken. Men veronderstelde,
dat het niet de bedoeling is eiken ham en elk blik van een
merk te voorzien. Enkele leden vroegen, in verband hiermede,
of het geen aanbeveling verdiende gerookt en geconserveerd
vleesch van de keuring uit te zonderen.

Art. 6. Verscheidene leden drongen er op aan, dat het tarief
van het keurloon laag zou worden gehouden. Bij de zeer vele
keuringen, die voor eenigszins belangrijke exportslachterijen zullen
moeten plaats hebben, zullen, ook bij laag tarief, de kosten toch
reeds aanzienlijk zijn.

Voorts werd betoogd, dat voor de slachterijen die met ge-
ringere hoeveelheden ter keuring komen, het tarief niet hooger
behoort te zijn dan voor de grootere ondernemingen.

Enkele leden waren van oordeel, dat in plaatsen waar ge-
meentelijke slachthuizen bestaan, het rijkskeurloon niet lager
moest zijn dan dat, hetwelk op die abattoirs geheven wordt.

Art. 7. Sommige leden achtten de hier bedreigde straf te
laag, daarbij opmerkende, dat de winsten, die met frauduleuze
handelingen op dit gebied worden behaald, dikwijls zeer belangrijk
zijn. Zij wenschten hechtenis, althans hoogere boete, als straf op
deze overtreding te zien gesteld.

Art. 8. Door vele leden werd de opmerking gemaakt, dat op
het misdrijf, waarvan in dit artikel sprake is, reeds straf is ge-
steld bij art. 219 van het Wetboek van Strafrecht, en wel ge-
vangenisstraf van ten hoogste twee jaar. Dat bij het voorgestelde
artikel dit maximum wordt verlaagd tot één jaar — immers de
lex specialis zal boven de lex generalis gelden — achtte men
onverklaarbaar en door niets gemotiveerd. De Memorie van toe-
lichting verspreidt over deze wijziging geen licht.

Hierbij wezen verscheidene leden er op, dat zij in beginsel tegen
het stelsel, om bepalingen van strafrechterlijken aard, in stede
van in het Wetboek van Strafrecht, in afzonderlijke wetten op
te nemen, groot bezwaar hadden. Het stelsel van codificatie van het
strafrecht komt daardoor steeds minder tot zijn recht. Het is waar,

-ocr page 430-

dat in vele gevallen bedoelde gedragslijn niet is te vermijden, zal
men niet gedwongen zijn om tot onophoudelijke wijzigingen
van het Wetboek van Strafrecht over te gaan, wat ongetwijfeld
ook niet wenschelijk is. Maar juist daarom moet in de gevallen,
waarin het niet noodzakelijk is, en tot die gevallen behoort het
onderwerpelijke, voornoemde weg niet worden opgegaan. Tegen
het door anderen hiertegen aangevoerde argument, dat het uit
een oogpunt van gemak zijn voordeelen heeft de straffen op alle
in de wet voorkomende gebods- of verbodsbepalingen, in de wet
bijeen te hebben, merkten zij op, dat dit huns inziens weinig
gewicht in de schaal kon leggen. Trouwens was art. 11 zoo
geredigeerd, dat daarin, voor de in de artt. 2 en 4 bedoelde
delicten, een verwijzing naar art. 219 van het Wetboek van
Strafrecht voorkwam, dan zouden uitgevers en commentatoren
wel zorgen dat de belanghebbenden uitgaven der wet tot hun
beschikking hebben, waarin ook de tekst van art. 219 voornoemd
is opgenomen.

Met het oog zoowel op dit punt als op eenige andere bepa-
lingen wenschten enkele leden te weten, of het oordeel van den
Minister van Justitie over de in dit wetsontwerp voorkomende
bepalingen van strafrechterlijken aard en over de gedeelten dei-
Memorie van toelichting, die daarop betrekking hebben, is ge-
vraagd. Zij achten het gewenscht, dat dit ten opzichte van alle
wetsontwerpen, zulke bepalingen inhoudende, geschiedde.

Art. 9. Ook de hier gestelde straf werd door sommige leden
te licht geoordeeld. Zij waren van oordeel, dat er alleszins aan-
leiding bestaat om op deze overtredingen hechtenisstraf te stellen.

Enkele leden stelden de vraag, of het woord «wederrechtelijk»
niet overbodig is. Kan, zoo vroegen zij, de «onttrekking», waar-
van hier sprake is, ooit anders dan wederrechtelijk plaats vinden?

Art. 11. Hetgeen ten aanzien van dit artikel in de Memorie
van toelichting wordt opgemerkt, kwam sommigen leden zonderling
en onjuist voor. Zij merkten op, dat het in art. 8 bedoelde
strafbare feit
naar zijn aard een misdrijf en niet een overtreding
is. Daarom schijnt het onjuist te betoogen, dat bedoeld feit op
grond van eenige utiliteitsoverwegingen tot misdrijf behoort te
worden gestempeld. Die redeneering miskent immers het princi-

-ocr page 431-

piëel onderscheid tusschen misdriif en overtreding en doet het
voorkomen, alsof de wetgever dat onderscheid alleen handhaaft
op gronden van processueelen aard.

Art. 13. Ofschoon niet overtuigd, dat de wet een naam behoefde
te hebben, verklaarden sómmige leden het toe te juichen dat,
wordt haar een naam gegeven, die in zal houden het jaar en
het nummer van het
Staatsblad, waarin de wet is geplaatst.

Sommigen achtten het echter gewenscht, dat het nummer van
het
Staatsblad niet in den naam werd opgenomen.

Aldus vastgesteld door de Commissie van rapporteurs den
20
sten December 1906.

Veeartsenijkundig Staatstoezicht.

Bij koninklijk besluit van 11 Februari 1907, n°. 14, is, met
ingang van 16 Februari 1907, benoemd tot districtsveearts ter
standplaats Roermond de waarnemend districtsveearts G. B.
Goossens aldaar.

Bij beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid
en Handel van \'27 Februari 1907, n°. 1672, afd. V. D„ is, met
ingang van
1 Maart 1907, den districtsveearts J. A. Klauwers
te Groningen nader aangewezen als standplaats de gemeente
Teteringen en als werkkring de provincie Noord-Brabant.

De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel heeft den
heer
L. F. D. E. Lourens, onder-directeur der Rijksseruminrich-
ting te Rotterdam, opgedragen voortaan een geregeld toezicht
të houden in de verschillende provinciën, ten einde bij het onder-
zoek, de taxatie, het vervoer, de slachting, enz. der runderen,
die krachtens het koninklijk besluit van 2 September 1904
(Stbl. n°. 219) aangeboden, respectievelijk overgenomen worden,
eenheid in handelen, en zoo mogelijk bezuiniging te bevorderen.

Tevens is bepaald, dat het te houden toezicht en de daarmede
in verband staande werkzaamheden zullen geregeld worden dooi-
den directeur der Rijksseruminrichting te Rotterdam.
(Utr. Dagblad,
28 Jan. 1907.)

-ocr page 432-

Koninklijk besluit van 4 Februari 1907 (Staatsblad n°. 27)
tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 Juli 1896
(Staatsblad n°. 104), waarbij nader wordt bepaald, welke ziekten
van het vee voor besmettelijk worden gehouden en welke der,
in de wet van 20 Juli 1870
(Staatsblad n°. 131) genoemde,
maatregelen bij het heerschen of bij het dreigen van élk dier
ziekten moeten toegepast worden, gewijzigd bij het koninklijk
besluit van 22 April 1898
(Staatsblad n° 109).

De gemelde wijziging houdt in dat § 5 van dat koninklijk
besluit als volgt gelezen wordt:

§ 5. Maatregelen tegen het mond- en klauwzeer (besmettelijke
blaaruitslag van den mond en de klauwen) bij de herkauwende
dieren en de varkens.

Artikel 34. De zieke en de verdachte dieren moeten van de
overige afgezonderd worden gehouden.

Wanneer, naar het oordeel van den districtsveearts, liet afge-
zonderd houden van enkele zieke dieren geen nut meer kan
opleveren ter voorkoming van de besmetting van den geheelen
koppel of wanneer er geen gelegenheid bestaat tot afzondering
van een geheelen verdachten koppel, geeft de burgemeester, op
advies van den districtsveearts, vergunning de zieke dieren in
den verdachten koppel te laten verblijven of verdachte dieren
niet af te zonderen.

De termijn, bedoeld bij artikel 22 der wet van 20 Juli 1870
(Staatsblad n°. 131), wordt gesteld op 15 dagen.

Artikel 35. In bijzondere gevallen, ter beoordeeliug van den
districtsveearts, kan afmaking van zieke of verdachte dieren
worden bevolen. Ten aanzien van de uitoefening van deze be-
voegdheid volgt de districtsveearts de bevelen van Onzen Minister,
met de uitvoering van dit besluit belast.

De huiden en hoornen der afgemaakte zieke of verdachte
dieren moeten worden ontsmet. De borst- en buikingewanden,
de hoeven en klauwen en, wanneer dit door den districtsveearts
noodig wordt geacht, ook de koppen der afgemaakte zieke of
van ziekte verdachte dieren moeten worden verbrand of begraven.

Waar het ter bestrijding der ziekte door den districtsveearts
noodig wordt geacht, moeten de afgemaakte zieke of verdachte
dieren in hun geheel worden verbrand of begraven.

Artikel 36. Eigenaars van zieke of verdachte dieren, die niet

-ocr page 433-

worden afgemaakt ingevolge de bepaling van het \'lst<; lid van
artikel 35 van dit besluit, zijn bevoegd deze, met inachtneming
van de, door den districtsveearts voor te schrijven, maatregelen
van voorzorg, te slachten, na aangifte bij den burgemeester en
onder toezicht der politie.

In dit geval zijn de voorschriften van het 2de lid van artikel 35
van toepassing.

Ai-tikel 37. De stal of het gebouw en, wanneer dit door den
districtsveearts noodig wordt geacht, ook het terrein, waar zich
zieke of verdachte dieren bevonden hebben, moet na afloop van
het laatste ziektegeval worden ontsmet.

Wanneer de districtsveearts dit in het belang van de beteu-
geling der ziekte noodig acht, moet ook ontsmetting plaats vinden
vóór den afloop van het laatste ziektegeval.

Artikel 38. In stallen en gebouwen of op weiden, erven of
hoeven, waar zieke dieren gestaan hebben, mogen geen her-
kauwende dieren en varkens gebracht worden gedurende een
termijn van 15 dagen, te rekenen van den dag, waarop het laatste
ziektegeval door herstel of dood is geëindigd, en, wat de stallen
en gebouwen betreft, in elk geval eerst na den geheelen afloop
der ontsmetting.

Het oogenblik, waarop deze termijn voor het geval van her-
stel begint te loopen, wordt door den districtsveearts vastgesteld
bij schriftelijke en gedagteekende verklaring, die door tusschen-
komst van den burgemeester aan den belanghebbende kosteloos
wordt uitgereikt.

In bijzondere gevallen kan de districtsveearts bepalen, dat
terstond na afloop der ontsmetting van de stallen en gebouwen
wederom herkauwende dieren en varkens daarin gebracht mogen
worden.

Artikel 39. Bij afsluiting van besmette hoeven, erven of wei-
den, ingevolge het in artikel 2, sub 6°, van dit besluit bepaalde,
is verboden: invoer in en uitvoer uit den afgesloten kring van
herkauwende dieren en varkens en uitvoer uit den afgesloten
kring van niet ontsmette huiden, hoornen, hoeven en klauwen
van herkauwende dieren, van wol, van mest en allen anderen
afval, van hooi, stroo en ander veevoeder, touw, koedekken en
stalgereedschap alsmede, behoudens vergunning van den burge-
meester op advies van den districtsveearts, van melk van her-

-ocr page 434-

kauwende dieren en van vleesch van herkauwende dieren en
varkens.

Voor de schade, veroorzaakt door het verbod van uitvoer uit
den afgesloten kring van melk en vleesch, in het l,te lid van
dit artikel bedoeld, kan in bijzondere gevallen door Onzen Minister,
met de uitvoering van dit besluit belast, uit \'s Rijks kas een
schadeloosstelling worden toegekend.

Artikel 40. Het is verboden uit, naar of binnen de kringen,
door Onzen Minister, met de invoering van dit besluit belast,
aangewezen, te vervoeren of te doen vervoeren herkauwende dieren
en varkens en uit of binnen die kringen de, door voormelden
Minister nader aan te wijzen, in artikel 15 der wet van 20 Juli
1870 (
Staatsblad n?. 131) bedoelde voorwerpen.

In bijzondere gevallen, wanneer dit door den districtsveearts
noodig wordt geoordeeld, kan binnen de, in het eerste lid van
dit artikel bedoelde, kringen ook verplaatsing van herkauwende
dieren en varkens door den burgemeester verboden worden.

Artikel 41. Wanneer dit door den districtsveearts noodzakelijk
wordt geacht, moeten de veehouders hun vee, dat zich in weiden
of\' andere openbare plaatsen bevindt, op last van den burgemeester
opstallen of ophokken.

Ten aanzien van de uitoefening van deze bevoegdheid volgt
de districtsveearts de bevelen van Onzen Minister met de uit-
voering van dit besluit belast.

Voor de, uit het opstallen of ophokken voortvloeiende, buiten-
gewone kosten van veevoeder kan door voormelden Minister uit
\'s rijks kas een gedeeltelijke schadeloosstelling worden toegekend.

Artikel 42. Het houden van markten, openbare verkoopingen,
tentoonstellingen en andere vereenigingen van herkauwende dieren
en varkens is verboden in gemeenten of gedeelten van gemeenten,
door Onzen Minister, met de uitvoering vau dit besluit belast,
aangewezen.

Openbare verkooping van herkauwende dieren en varkens van
denzelfden eigenaar ot\' behoorende tot de nalatenschap van een
overledene blijft geoorloofd met schriftelijk verlof van den burge-
meester en binnen een, door dezen daarbij te bepalen, termijn,
nadat de districtsveearts verklaard heeft, dat daartegen geen be-
zwaar bestaat.

Artikel 43. In de, door Onzen Minister, met de uitvoering

-ocr page 435-

van dit besluit belast, aangewezen gemeenten of gedeelten van
gemeenten, gelegen langs of in de nabijheid van de grenzen van
een kring, waaruit door voormelden Minister, krachtens artikel
40 van dit besluit, vervoer van herkauwende diereu en varkens
is verboden, is het vervoer van de, eveneens door voormelden
Minister aan te wijzen, sooiten van vee verboden, tenzij de ver-
voerder in het bezit zij of van een schriftelijke vergunning,
waarbij hem, met inachtneming van de voorschriften, gegeven
krachtens artikel 44, tweede lid, van dit besluit, afwijking van
het verbod van vervoer uit den afgesloten kring ten behoeve van
het vee, dat hij vervoert, is toegestaan öf van een vervoerbiljet,
afgegeven door den burgemeester van de plaats van herkomst van
het vee en bevattende een nauwkeurige beschrijving van het vee
door opgave van geslacht, leeftijd, kleur en blijvende bijzondere
kenteekenen, een opgave van de plaats van herkomst en de
plaats van bestemming en van den tijd, gedurende welken het
biljet geldig is, alsmede de verklaring van den burgemeester, dat
het vee zich na het inwerkingtreden van de, krachtens dit artikel
gedane, aanwijzing niet in den afgesloten kring heeft bevonden.

Artikel 41. De, in de artikelen 40, 42 en 43 bedoelde, aan-
wijzigingen worden door plaatsing in de
Staatscourant en zoo
mogelijk in een of meer plaatselijke nieuwsbladen ter algemeene
kennis gebracht.

Daarbij worden tevens voorschriften gegeven omtrent uitzonde-
ringen, die op het uitgevaardigde verbod zullen worden toegelaten.

De intrekking of wijziging van de, in de artikelen 40, 42 en
43 bedoelde, aanwijzingen wordt op dezelfde wijze ter algemeene
kennis gebracht.
(Ned. Landb. Weekbl., 16 Febr. 1907.;

De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel heeft, bij
besluit van 30 Januari 1907, bepaald:

a. met ingang van 31 Januari 1907 het vervoeren of doen
vervoeren van herkauwende dieren en varkens te verbieden uit,
naar of binnen een kring, omvattende den Sint-Albertpolder,
gelegen in de gemeente Sas-van-Gent.

b. te bepalen dat, wanneer enz. enz.

De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel heeft, bij
besluit van 31 Januari 1907, bepaald:

-ocr page 436-

niet ingang van 1 Februari 1907 in te trekken zijn beschik-
king van 5 Januari 1907, n°. 137, afd. V. D., waarbij verboden
werd het vervoeren of doen vervoeren van herkauwende dieren
en varkens uit, naar of binnen een kring, omvattende de ge-
meenten Ossendrecht en Putte.

De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel heeft, bij
besluit van 1 Februari 1907, bepaald:

met ingang van 2 Februari 1907 in te trekken zijn beschik-
king van 5 Januari 1907, n°. 140, afd. V. D., waarbij verboden
werd:

a. het vervoeren of doen vervoeren van herkauwende dieren
en varkeDS uit, naar of binnen een kring, omvattende de ge-
meente Hulst;

b. het houden van markten, openbare verkoopingen, tentoon-
stellingen en andere vereenigingen van herkauwende dieren en
varkens in de gemeente Hulst.

De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel heeft, bij
besluit van 7 Februari 1907, bepaald:

a. met ingang van 8 Februari 1907 het vervoeren of doen
vervoeren van herkauwende dieren en varkens te verbieden uit,
naar of binnen een kring, omvattende de gemeente Philippine ;

b, te bepalen dat, wanneer enz. enz.

De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel heeft, bij
besluit van 18 Februari 1907, bepaald:

met ingang van 19 Februari 1907 in te trekken zijn be-
schikkingen van:

1°. 19 December 1906, n°. 12129, afd. V. D., voor zooveel
daarbij verboden werd het vervoeren of doen vervoeren van her-
kauwende dieren en varkens uit, naar of binnen een kring, om-
vattende de gemeente St.-Geertruid ;

2°. 4 Januari 1907, n°. 92, afd. V. D., waarbij tot nader
verboden werd het houden van de maandelijksche veemarkten en
de markten van biggen, alsmede van openbare verkoopingen,
tentoonstellingen en andere vereenigingen van herkauwende dieren
en varkens in de gemeente Valkenburg (Limburg);

3°. 11 Januari 1907, n°. 312, afd. V. D., waarbij tot nader

-ocr page 437-

verboden werd het houden van markten, openbare verkoopingen,
tentoonstellingen en andere vereenigingen van herkauwende dieren
en varkens in de gemeenten Hulsberg, Schin op Geul. Oud-
Valkenburg, Berg en Terblijt en Houtem ;

4°. 24 Januari 1907, n°. 747^, afd. V. D., waarbij verbo-
den werd:

a. het vervoeren of doen vervoeren van herkauwende dieren
en varkens uit, naar of binnen een kring, omvattende de ge-
meente Maastricht;

b. het houden van markten, openbare verkoopingen, tentoon-
stellingen en andere vereenigingen van herkauwende dieren en
varkens in de gemeenten Amby, Meersen, Heer, St. Pieter en
Oud-Vroenhoven.

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende Januari 1907.

(De cijfers tussclien { ) duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee ile ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers. |

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

t*

£

§

Hon
do

hei

"es
M
a

•O
O
O

ja
£

ds-

1-
i.

©

(LI

■O

e

«5

5

Rotkreupel.

Groningen . .

5

rt

71

7)

Ti

4(2)

»

3(3)

n

Friesland. . .

11

V

rt

11

204 («)

3(2)

>7

8(7)

»

3 (")

Drente. . . .

5

71

V

»

45 (22)

1

V

71

Overjjsel . . .

V

n

w

n

7)

7)

7)

»

71

Gelderland . .

8

8(»)

2(2,

n

Utrecht . . .

4

r>

n

w

1

7)

1

»

2(2)

11

Noord-Holland .

3

3(2)

»

1

»

8(3)

Zuid-Holland

2

n

71

4(1)

7)

4(4J

7)

1

n

Zeeland . . .

3

35(2)

1

11

n

Noord-Brabant .

5

n

91 (l)

2 (2)

3(»)

n

»

Limburg . . .

20

71

71

49 (2,

7)

2(i)

»

n

7)

12(11)

7(7)

-

n

Totaal . .

66

71

r>

175(5)

*

8(4)

255 («»)

9(8)

n

38 (36)

12(12)

-

li (6)

(Staatscourant van 14 Februari 1907, n°. 38.) v. E.

-ocr page 438-

I

......

«

/

-ocr page 439-

MEDEDEELINGEN UIT DE CHIRURGISCHE CLINIEK
VAN
\'s RIJKS VERARTSENIJSCHOOL,

Doon

W. C. SCHIMMEL en J. VAN DER VEEN.

fi°. Genezing van een hernia ventralis b\\j een paard door
afklemmen.

Den 6dön November 1906 werd een 3-jarige roodbruine
ruin, hoog 1,65 M., gekruist inlandsch ras, toebehoorende
aan den heer
Ch. H. te A., wegens een geruimen tijd te
voren, door een slag van een paard, ontstane buikbreuk,
ter behandeling aangeboden.

In het onderste gedeelte van de regio mesogastrica sinistra
bevond zich een half-ellipsoïdvormige zwelling van de vol-
gende afmetingen: lengte-as 1,5 dM., breedte-as 1 dM.,
dikte-as 0,(5 dM. Door drukking verdween de zwelling en
voelde men een ovale breukpoort, waarin drie vingers konden
worden opgenomen. De zwelling was dus een breuk, en
wel een enterocele, zooals onder andere bleek uit het bij
drukking plotseling terugwijken van den breukinhoud.

Er werd besloten op de huid van den breukzak, na
repositie van den breukinhoud, een klem te appliceeren,
ten einde te beproeven aldus, evenals bij navelbreuken
gebruikelijk is, genezing te verkrijgen.

I)en 7den November werd het paard daartoe in rechter
zijligging gebracht en werd onder chloroforrunarcose een
houten breukklem met 23 cM. klemwijdte in verticale rich-
ting aangelegd. Ten einde het juiste gedeelte van de huid
en den breukzak te kunnen inklemmen, was te voren de
grenslijn van de zwelling, door het aldaar wegknippen der
haren, bepaald. Toen het paard echter van de matras opstond,

29

-ocr page 440-

sprong de klem, welke met kracht was toegeknepen doch
in het midden uitboog, met geweld van haar plaats en
werd zij eenige meters ver weggeslingerd.

Door dit feit opmerkzaam gemaakt op de geweldige
spanning van de spieren van den buikwand bij het opstaan,
werd gevreesd dat hierdoor later, na het afklemmen der
uitgestulpte huid, voordat het nieuw te vormen bindweefsel
dat de breukpoort moest afsluiten, voldoende resistent was
geworden, wel eens eventratie zou kunnen ontstaan. Daarom
werd den eigenaar op dit gevaar gewezen; hij wenschte
echter de operatie in elk geval beproefd, daar hij het paard
met dit gebrek, op risico, had gekocht.

Omdat de houten klem niet had voldaan, werd een ijzeren
instrument met een klemwijdte van 27 cM. en een klemmend
vlak van 8 inM. breedte vervaardigd, dat echter een gewicht
van 1 Kg. verkreeg. Deze klem kon met schroefbouten,
welke grepen in moeren, gesneden in de uiteinden van het
eene klemgedeelte, worden aangedraaid.

Den 13,ien November werd de operatie ten tweedenmale
op bovenvermelde wijze verricht, waarbij de klem zoo vast
mogelijk werd aangedraaid. Bij het opstaan van het paard
bleef het instrument op zijn plaats; het had een nagenoeg
verticale richting. Eenige uren daarna werd de klem een
drietal slagen losser gedraaid, opdat de afklemming niet te
snel zou geschieden. Met het oog op het niet onbelangrijk
gewicht werd zij aan een bandage, om het achterlijf aan-
gelegd, bevestigd en daardoor gedragen. Later werd een
zakje zand als tegenwicht aan de rechter zijde der bandage
gehangen.

Het daarop volgend anderhalf etmaal werd het paard
aan de ruif opgebonden gehouden. Wijl het dier echter
den 15den November hoestte en het hooi minder gretig at,
werd het los in den box gelaten. Rondom de breukpoort
was in dien tijd weinig zwelling ontstaan. Een paar dagen

-ocr page 441-

later, toen van hoesten en stoornis in den eetlust niets
meer werd bemerkt, werd het paard weder aan de ruif
opgebonden; dit scheen voorzichtiger.

De toestand bleef verder gunstig tot den 26sten November;
het dier vertoonde toen koliek verschijnselen en beet naar
de klem. Daar deze inmiddels bijna was afgevallen, werd
ze verwijderd, waarbij nog eenige doode huidgedeelten
moesten worden doorgesneden. De aldus ontstane wond-
vlakte was nagenoeg rond en had een diameter van ongeveer
15 cM. De breukzwelling was bijna verdwenen. Ten einde
eventratie te voorkomen, werd onverwijld een katoenen
zwachtel om het achterlijf gelegd en zóó bevestigd, dat hij
niet kon verschuiven. Dagelijks werd de bandage vernieuwd,
nadat de wond was bepoederd met aluinen crudum en
carbo vegetabilis partes aequales. Het dier bleef daarbij
steeds aan de ruif opgebonden, ten einde de hevige span-
ning van den buikwand bij het opstaan te voorkomen.

De genezing schreed naar vvensch voort, de wondvlakte
werd langzamerhand kleiner en veranderde van gedaante,
ze werd ellipsvormig. De te weelderige granulaties werden
bestreden met lapis infernalis in substantie of door middel
van een 20 %> chloorzinksolutie.

Den 13den December waren de wondranden nog slechts
ongeveer 0,5 dM. van elkander verwijderd; voortaan werd
de wond met unguentum aegyptiacum verbonden, ten einde
nog meer de contractie te bevorderen.

Intusschen scheen het litteekenweefsel, dat de breukpoort
opvulde, niet krachtig genoeg om aan de drukking der
darmen weerstand te bieden; nu en dan, afhankelijk van
de peristaltiek, puilde die plek een weinig naar buiten uit.
Ten einde aldaar het resistentievermogen te verhoogen en
nog eenigen tijd een drukking naar binnen uit te oefenen,
werd er luiguentum cantharidum ingewreven. Zoodra de
hierdoor ontstane korst was afgevallen, werd het inwrijven

-ocr page 442-

der zalf herhaald. Toen het paard op 5 Februari 1907 her-
steld werd afgehaald, wrerd den eigenaar aanbevolen de
aanwending van cantharidenzalf nog wat voort te zetten,
ten einde bij belangrijke spanning van den buikwand reci-
dieve te voorkomen.

7°. Keratosis boven den kroonraad van een achterhoef,
uitgaande van een gedisloqueerd gedeelte der keratogone
membraan.

Den llden December 1906 werd een zwarte l ^-jarige
merrie, hoog 1,54 M., gekruist inlandsch ras, toebehoorende
aan D. C. H. te Z., ter behandeling aangeboden wegens
een huidhoorn aan de binnenvlakte der kroon van den linker
achterhoef, welke zoo lang was dat hij met het andere
achterbeen in aanraking kwam. Het paard
ging daardoor met dat been allengs wijder
loopen. Men had dezen hoorn al eens door
afknijpen verkort, doch dit hielp slechts tijde-
lijk; in korten tijd groeide hij weder aan.
De hoorn had zich ontwikkeld na een ver-
wonding daar ter plaatse; dit was echter bij
Linker aehtorhoef een vorigen eigenaar geschied, zoodat hierotu-
^IrrLZ treiU niets naders kon worden medegedeeld.

gezien. pje{ jn goeden voedingstoestand verkeerende,

flink ontwikkelde, gezonde paard had aan de binnenvlakte
van het linker achterbeen, juist boven den hoef, een huid-
hoorn, welke horizontaal, doch met naar boven gekrulde
punt, naar het naaststaande been was gericht (zie de figuur).
Hij was zoo lang, dat hij in stap en draf telkens met de
binnenvlakte van het rechter achterbeen in aanraking kwam,
niettegenstaande het paard dit been met eenige abductie
voorwaarts bracht. Overigens werd daardoor geen stoornis
in de beweging veroorzaakt.

Het dier was zoo schuw, dat een nauwkeurig onderzoek
eerst kon geschieden nadat liet in een noodstal met behulp

-ocr page 443-

van een broek en met hoeftouwen aan de palen bevestigd
was geworden. Toen bleek dat de 13 cM. lange huidhoorn
het gevolg was van een vroeger plaats gehad hebbende
verwonding, waarbij over den geheelen verzenwand de vleesch-
zooni en het bovenste gedeelte van de vleeschkroon, met
den er op liggenden hoorn naar boven was omgeslagen.
In dezen gedisloqueerden toestand was dit gedeelte der
keratogene membraan blijven zitten; de hoorn welke daar-
door verder werd gevormd, groeide niet meer recht naar
beneden, vereenigd met den anderen hoorn van den hoef,
doch in horizontale richting, aan de punt licht opgekruld,
naar rechts. De hoornvorming was dus eigenlijk normaal,
slechts gedisloqueerd. En het was te verwachten dat de
hoorngroei in dezelfde abnormale richting zou blijven be-
staan, zoolang de matrix van de gewone plaats afgeweken
bleef.

Aan een repositie hiervan viel niet te denken, omdat zij
door een harde bindweefsebnassa met de omgeving was
vergroeid. De kroonrand van den binnenverzenwand was
namelijk belangrijk verdikt, een gevolg van de voorafgegane
verwonding. Het eenige wat dus tot duurzaam herstel kon
leiden,
Avas exstirpatie van den huidhoorn, met inbe-
grip van zijn vormplaats, de gedisloqueerde keratogene
membraan.

Tot dit doel werd het paard in linker zijligging gebracht,
het onderliggend linker achterbeen uitgebonden en een
EsMARCH\'sehe lis om de koot geslagen. Onder chloroform-
narcose werd nu de huidhoorn met zijn basis (gedisloqueerde
keratogene membraan met omringend verhard bindweefsel)
weggesneden, zoodat een wondvlakte ontstond van 6 cM.
diameter. Het scheen niet raadzaam de geheele verdikking
weg te nemen, omdat daarmede een te groot huidverlies
gepaard zou gaan, wat op deze plaats, alwaar de cutis toch
zoo moeilijk verschuifbaar is, zwaar woog.

-ocr page 444-

De huid bleef aan den wondrand eenigszins naar boven
gericht; het was evenwel te verwachten dat deze door
massage, verweeking en bandage allengs recht naar beneden
zou worden gekeerd, vooral wanneer de harde subcutis
aldaar zachter en ten deele geresorbeerd werd.

Deze therapie ging bij het lastige paard niet gemakkelijk;
door het verzet beleedigde het zich bovendien aan de pijp,
zoodat ook dit lichaamsdeel moest worden behandeld. De
wond en haai\' omgeving werd dagelijks met boorzalf gemas-
seerd en daarna werd een PiiiESSNiTz\'sche omslag aangewend.
Nu en dan werd de granulatievlakte, ter bestrijding van
woekering, met een 20-percentsche chloorzinksolutie of met
lapis infernalis in substantie getoucheerd.

Het gewenschte resultaat werd op deze wijze bereikt,
doch niet zoo snel als men het gaarne had. Dit was het
gevolg van het langdurig bestaan der laesie, waardoor zich
aan de basis van den huidhoorn een vrij uitgebreide sclero-
dermie had ontwikkeld. De aan den kroonrand van den
hoef toch al moeilijk verschuifbare cutis kon hierdoor slechts
zeer langzaam van de peripherie der wond naar het centrum
daarvan voortschrijden. Eindelijk, op den 2 l8ton Januari 1907,
kon het paard, geheel hersteld, vertrekken.

MEDEDEELINGEN UIT HET LABORATORIUM VAN
IIET GEMEENTE-SLACHTHUIS TE UTRECHT,

door

W. VAN DER BURG.

1. Tubcrculosis myocardii bovis.

Hoezeer men mag zeggen dat bij het rund de tuberculose
geen enkel orgaan spaart, wordt toch het myocardium vrij
zelden ziek bevonden.

-ocr page 445-

Kitt zegt in zijn Pathologische Anatomie der Haustiere,
II10 Auflage:

,,Selten trifft man beim Rinde Ttroerkeln im Herzfleisch ;
„es kommt aber vor, dass (ohne Pericardialtuberkulöse)
„mitten im Herzmuskel oder nahe zur Oberfläche vereinzelte
„miliare oder hazelnussgrosse gelbkäsige Knoten sich vor-
bilden, oder eine beulenförmig vorgetriebene Herzpartie
„eine nussgrosse Aglomerat kalkig käsiger Miliartuberkel in
„sich schliesst."

Meer wordt aldaar over dit onderwerp niet medegedeeld.

Osteütag is in dit opzicht in zijn Handbuch der Fleisch-
beschau
IVt0 Aufl. al even kort, waar hij zegt: „In seltenen
„Fällen entwickelt sich Tuberculose des Myocards bei den
„schlachtbaren Haustiereil. In den wenigen Fällen, welche
„vom Verfasser gesehen wurden, zeigten die tuberculösen
„Herde die charakteristische Gestalt der hämorrhagischen
„Infarkte."

Hoezeer Friedberger en Fröhner in het bekende werk
(6do druk) met geen enkel woord over tuberculose van de
hartspier spreken, geven zij toch een statistiek op, volgens
welke bij 0,9 °/o van de tuberculeuse runderen het hart
ziek zou zijn, waaruit men zou moeten besluiten, dat. dit
toch niet zoo heel zelden voorkomt. Ook
Nocard maakt in
„Les maladies microbiennes des animaux\', 3® édition, melding
van deze Duitsche statistiek, maar zegt toch ook : „La tuber-
culose du myocarde est rare chez le boeuf," en geeft verder
een overzicht van enkele in de literatuur beschreven gevallen.

Indien men zich de moeite getroost deze na te slaan,
blijkt, dat de tuberculose van de hartspier voorkomt in den
vorm van enkele grootere of kleinere abscessen of knobbels
in het spierweefsel, welke duidelijke misvormingen van het
hart ten gevolge kunnen hebben of wel, dat het myocardium
bezaaid is met tuberculeuse haarden van verschillenden om-
vang en zelfs grootendeels hierdoor verdrongen kan zijn.

-ocr page 446-

Aan de gemeente-slachtplaats te Utrecht werd een dezer
dagen een geval geconstateerd — het eerste aan het op den
pten Augustus 1901 geopend abattoir — dat om zijn uitge-
breidheid vermelding verdient.

Het betrof een koe, ingevolge de bepalingen omtrent de
bestrijding van (open) tuberculose bij het rund, door het
rijk overgenomen, en ter slachting naar hier vervoerd, al-
waar zij moribund aankwam.

Behalve tuberculose van pleura, pericardium, peritoneum,
longen, lever en nieren met regionnaire lymphoglandulae
(de z.g. lichaamsklieren waren intact), was ook de hartspier
in hevige mate aangedaan. Nagenoeg de geheele buitenste
rok van de hartspier was bezaaid met tot een knikker groote
haarden, waarvan enkele kleinere tot erwtgroote, reeds door
het epicardium te zien waren. Ook dit vlies zelf had zijn
glans verloren en was hier en daar met fijne vlokken en
parels bezet. Het hart was iets vergroot; de grootste wand-
dikte bedroeg ongeveer 5 cM.

Een sneevlakte daar ter plaatse door het linker hart gaf
het volgende te zien: Het binnenste gedeelte van den spier-
wand ter dikte van circa 2 cM. is vrij van ziekelijke veran-
deringen. De buitenste ongeveer 3 cM. dikke laag bestaat
nagenoeg uitsluitend uit een conglomeraat van tot ruim een
dubbeltje groote gele kaasachtige haarden, hier en daar in
elkaar overgaande of wel gescheiden door tot 2 mM. dikke
bindweefselstrooken, waarin ik nog spierweefsel meende te
herkennen. Onderscheidene van deze — de kleinere — reiken
tot het epicardium, en enkele, de boven genoemde parels,
zijn nagenoeg geheel met dit vlies bedekt. Deze hebben vrij
in het hartezakje gehangen.

Naar de punt van het hart neemt de nog aanwezige bin-
nenste spierrok in dikte af tot ongeveer 1 cM. Het zieke
gedeelte heeft daar echter eveneens dezelfde dikte.

Het endocardium vertoonde geentuberculeuse veranderingen.

-ocr page 447-

Een strijk-praeparaat uit een kleinere haard gemaakt, gaf
vrij veel tuberkelbacillen te zien.

Opmerkelijk was dat dc punt van het hart even goed
ziekelijk was veranderd, als de meer naar de basis gelegen
deelen, wat volgens de desbetreffende literatuur gewoonlijk
niet het geval is.

Moet worden toegegeven, dat de tuberculeuse haarden
uitsluitend aan dc peripherie van het hart waren gelegen,
toch kan ik ,,die charakteristische Gestalt der hamorrhagi-
schen Infarkte" (
Ostertag) hierin niet erg duidelijk her-
kennen.

Daar ook pericardium en epicardium ziek waren, ligt het
mijns inziens meer voor de hand een verbreiden van de ziekte
van daar uit aan te nemen. Bij een eenmaal in den hart-
wand tot stand gekomen infectie, behoeft men inderdaad,
in verband met de rustelooze arbeidzaamheid van dit orgaan,
de bloedbaan niet te luilp te roepen om een verder voort-
schrijden te verklaren.

Utrecht, Januari 1907.

Naschrift. Bij nadere beschouwing van een op alcohol be-
waard gedeelte van dit hart, sprong in het oog, dat het zieke en het
gezonde weefsel zeer gemakkelijk met een stomp voorwerp te
scheiden waren. De verbinding bestoud slechts uit los bindweefsel.
Dit gai aanleiding tot het vermoeden, dat het tuberculeuse proces
zich slechts epicardiaal en niet intramusculair had verbreid. En
inderdaad dit moet worden aangenomen. In betgeen door mij
tusschen de tuberculeuse haarden voor restanten van spierweefsel
was gehouden, mocht het niet gelukken een enkele spiervezel aan
te toonen, hoezeer coupes werden gemaakt van dezelfde plaatsen,
waar ik bij het versche praeparaat spierweefsel meende te zien.

2°. Tubereulosis ïnyoeardii equi.

Komt tuberculose bij het paard weinig voor, ongetwijfeld
is het een zeldzaamheid, indien bij dit dier het myocardium
de zetel van die ziekte is.

-ocr page 448-

Aan de gemeente-slachtplaats alhier werd onlangs een
geval geconstateerd, dat deswege, en om zijn eigenaardig
pathologisch-anatomisch aanzien, vermelding verdient.

Een 16-jarige inheemsche merrie van gemiddelde taille,
welke gedurende 10 jaar aan de gemeente-reiniging dienst
had gedaan, was op den 268ten December 1906, na in ver-
band met den sneeuwval een ongewoon zware dagtaak te
hebben verricht, \'s avonds om half acht op stal bezweken.

Bij de keuring van het cadaver op den volgenden dag
werden geen bijzondere afwijkingen gevonden dan aan het hart.
Dit orgaan, iets bleeker dan normaal en van gewone con-
sistentie, had een gewicht van 4,6 KG De grootste dikte van
den linker hartwand was 6 cM. en van den rechter 3 cM.
Onder het epicardium vertoonden zich op beide helften van
het hart glanzende grauwwitte knobbeltjes van ruim een
speldeknop tot bijna een knikker groot. Zij waren, in het
myocardiuiu ingebed, door hun grootere consistentie met den
vinger te voelen en bevonden zich talrijker in de richting
van de basis dan naar de punt van het hart, alwaar ze
slechts spaarzaam voorkwamen.

Bij doorsnijden bleken zij uit homogeen vast weefsel —
zonder verweekte kern — te bestaan, waren glanzend en
knarsten als zij gekliefd werden, terwijl zij in zeer geringe
mate boven het spierweefsel, waarmede zij dan ook innig ver-
bonden waren, uitpuilden. Op sommige plaatsen kwamen zij zoo
talrijk in het myocardium verspreid voor, dat de sneevlakte
meer grauwwit dan roodbruin was.

In de nabijheid van mitralis en tricuspidalis hadden zij
het endocardium naar binnen gedrongen en herinnerden aan
verruqueuse woekeringen. Deze kleppen zelf waren gezond,
maar tusschen de platen van een der semilunairkleppen
van de aorta bevond zich eveneens een dergelijk knobbeltje
van den vorm en half zoo groot als een linzezaad. Ik meende
te doen te hebben met een myocarditis interstitialis

-ocr page 449-

chronica fibvosa, hoezeer hierbij volgens Kaufmann i)
de ziekelijke veranderingen onder de sneevlakte inzinken.

Om tot een juiste diagnose te komen, werd de hulp in-
geroepen van den heer dr.
H. Markus, die tot de conclusie
kwam, dat wij te doen hadden niet een geval van tuber-
en losis myocardii. Coupes van het zieke weefsel ge-
maakt, vertoonden duidelijk den bouw van een tuberkel en
het kostte na de aanwijzingen van den heer
Markus, dien
ik ook hier daarvoor mijn dank betuig, \'geen bijzondere
moeite in de zelf gemaakte praeparaten reuzencellen en
tuberkelbacillen aan te toonen.

In het oog vallend is het, dat dit tuberculeuse weefsel
zich macroscopisch zoo geheel anders voordeed dan wij het
gewoonlijk bij rund en varken zien, en dit is dan ook de
reden dat bij mij het vermoeden niet opkwam met tuber-
culose tc doen te hebben. Daardoor werd dan ook verzuimd
een meer nauwkeurig onderzoek naar de lymphoglandulae
in te stellen dan men dit bij de practische vleeschkeuring
pleegt te doen.

Utrecht, Februari 1907.

DE BEHANDELING
DER BESMETTELIJKE SCHEEDE-ONTSTEKING,

door

J. VLASKAMP.

\'De behandeling van den besmettelijken scheede-catarrh
heb ik lang tot de onaangenaamste dingen gerekend, welke
in de praktijk voorkwamen. Vooreerst: de veehouder achtte
de zaak niet zoo erg. En inderdaad zóó ernstig als de
gevolgen ons van elders zijn gemeld, kan ik niet zeggen

1J Lehrbuch der speziellen pathologischen Anatomie.

-ocr page 450-

dat zij hier zijn Van het aangetaste vee wordt minstens
(i()°/0 dadelijk, en bij herhaald dekken ruina 75 °/0 dragend.
Ook komt, abortus lang zooveel niet voor als in andere
streken ten gevolge van de scheede-ontsteking het geval
schijnt te zijn. Maar dit neemt niet <weg, dat men klaagt
over het gust blijven van vele dieren en daarvoor hulp
zoekt. Ook door het geschrift van dr.
de Blieck is menig
veehouder attent gemaakt op het bestaan van de ziekte in
zijn stal. En in mijn omgeving mag het percentage der
aangetaste dieren niet lager worden gesteld dan 90. Er zijn
door mij dan ook zeer vele stallen behandeld en, zooals
ik zeidc, in den beginne was liet een onaangenaam werk.
Want niet alleen is het voor den veearts onpleizierig zelf\'
steeds te moeten wijzen op den ernst van de ziekte, op
gevaar af van te worden beschuldigd, dat hij de zaak ten
eigen bate vergroot, doch bovendien was de behandeling
d u u r en lastig en „last not least" het succes vaak gering
of slechts van tijdelijken aard.

Gering was het succes veelal doordien de eigenaar de
hem voorgeschreven maatregelen slordig of half uitvoerde-
En dat het herstel meermalen, ja meestal, slechts tijdelijk
was, kan wel geen verwondering baren in een streek waai-
de ziekte zoo algemeen, de besmetting uit andere stallen
dus zoo gemakkelijk is. Alleen veehouders, die een eigen
stier geheel voor henzelven hielden, konden er totaal uit-
komen en er uitblijven.

Het is dus vooral mijn doel geweest de therapie zoo
eenvoudig en goedkoop mogelijk te maken, en tevens er
naar te trachten de besmetting door den stier te voorkomen.

l)e behandeling met de bekende bacillolcapsules is duur
en vooral niet gemakkelijk. De dieren worden spoedig weer-
spannig en vaak blijft de zalf achter in de scheede. Zalf
ot vasogeen-praeparaten door middel van een stokje met
omwonden einde in de scheede te brengen, ofschoon hierbij

-ocr page 451-

wel de geheele scheede-wand kan worden besmeerd, is
eveneens niet altijd gemakkelijk. Maar verrassend is het.
gemak waarmede de behandeling geschiedt door middel van
de hier nog zeer weinig gebruikte zalfspuit van dr. li.
Raebiger.

Het zeer glad bewerkte mondstuk laten de dieren immer
zonder eenigen tegenstand in de scheede brengen. Eerst
wanneer men het collum uteri aanraakt, springen ze soms
op zijde, maar dan is de operatie afgeloopen.

Immers de zalf wordt niet ingespoten, maar juist door
het terugtrekken van de spuit blijft zij in de scheede
achter. Deze bewerking is zóó eenvoudig, zoo als-van-zelf-
sprekend, dat, wanneer men den veehouder heeft geleerd
de spuit te vullen, enz. deze er niet het minste ongeluk
mede kan hebben. Het kan doodeenvoudig niet anders dan
goed. En dat is veel waard. Men kan nu de spuit mede-
geven en dadelijk weer terug laten bezorgen (?), opdat in
een week er wel 15 eigenaars gebruik van kunnen maken.
Men levert zalf en gaat natuurlijk de patiënten na, zoodat,
met een geringe huur voor de spuit, het dure instrument
wel betaald wordt en men als veearts niet te groote reke-
ningen behoeft te schrijven, enkel voor dit werk.

Wordt mijn hulp ingeroepen door den eigenaar van een
stal, waar besmettelijke scheede-catarrh heerscht, dan stel ik
de volgende behandeling in.

Eerst wordt de geheele stal zooveel mogelijk gedesinfec-
teerd met warme creolinesolutie. Ik gebruik daarvoor een
pulverisateur, zooals overal wordt gebezigd voor het be-
sproeien van vruchtboomen, enz. met „Bordeausche pap."

Wie dit nooit deed, moet het probeeren. Met heel weinig
creoline-oplossing kan men muren, zolder, houtwerk, enz.
geheel bevochtigen, en vooral door de stoffijne verdeeling,
gepaard met hooge drukking, wordt het vocht prachtig in
alle naden en gaatjes geslingerd. Ook de koeien ondergaan

-ocr page 452-

die reiniging, waarbij de bovenste staarthelft kaal wordt ge-
knipt. Zulk een eersten dag is het een heel werk; dit ge-
schiedt trouwens maar eenmaal.

Wat den stal aangaat, bepaalt de behandeling zich latei-
alleen in nu en dan besproeien van groep of stalbodem met
een oplossing van sulfas cupri (om de creoline-lucht, voor
de melk). Alleen waar een koe slijmt, verworpen heeft,
kortom blijkbaar de omgeving bevuilt, wordt die plaats met
haar omgeving dagelijks ontsmet.

Alle koeien worden wekelijks eenmaal afgewasschen, wat
de achterhand betreft. Dieren waarbij zichtbaar secretie
plaats heeft :*tweemaal daags of soms eenmaal per dag.

Koeien welke duidelijk lijdende zijn of die ik verdenk
lijdende te zijn aan de ziekte, worden eerst drie dagen
achter elkander eenmaal per dag met bacillol-zalf ingespoten,
daarna driemaal om den anderen dag, dan eenmaal per
week. Al het andere vee, van de kalveren boven twee maan-
den af, wordt eenmaal per week ingespoten.

Hiervan zijn alleen uitgezonderd dieren, welke binnen
drie weken moeten kalven en dieren, welke pas gekalfd
hebben. De laatste drie weken vóór het kalven behandel ik
de koeien niet, terwijl de behandeling eerst minstens veer-
tien dagen na het kalven begint of hervat wordt. Heeft een
koe verworpen, dan wordt natuurlijk de uterus geïrrigeerd,
wat ik, zooals men begrijpt, liefst zelf doe, en waarbij ik
in dit geval geen gebruik maak van adstringentia.

Heeft de eigenaar plan een dier te laten dekken, dan
wordt eenige dagen voordat hij meent dat de bronst (tijdens
welke de coitus zal geschieden) intreedt, de behandeling
met zalf gestaakt. Is het dier duidelijk of verdacht lijdende
aan scheede-catarrh, dan wordt het eenmaal daags behandeld
met ichthyol-vasogeen of, beter nog, met pyoctanine-vaso-
geen. Maakt men die praeparaten zelf, dan zijn ze niet zoo
duur, terwijl bovendien geen groote hoeveelheid noodig is.

-ocr page 453-

Ik doe de scheede hiermede besmeren door raiddel van een
stokje, op welks punt ik een prop watten heb, omkleed met
een stukje zeemleder.

Wordt het dier tochtig zonder genezen te zijn, dan laat
ik het dekken een keer overslaan, spuit eerst weer zalf in
(drie dagen om den anderen dag, enz. als gewoonlijk), maar
houd daarmede op eenige dagen vóór den bronsttijd, om tot
vijf dagen daarvóór met besmeren door te gaan. Is het
dier nu tochtig, dan
wordt het achterste ge-
deelte van de scheede, tot ongeveer acht cen-
timeter, flink besmeerd met pyoctanine-vasogeen,
en de koe bij den stier gebracht. De geheele roede van den
stier komt prachtig blauw te voorschijn; zonder dat deze
eenig teeken van pijn geeft, is hij behandeld. En ik geloof
dat de kans op besmetting aldus zeer gering is, terwijl de
conceptie even goed plaats vindt, mits men vroeg genoeg
opgehouden heeft met de behandeling van de geheele scheede,
en bij de laatste behandeling niet te diep is gegaan.

Met de zalfspuit laat bijna iedere stier toe, dat men bacil-
lolzalf in den koker brengt. In den dektijd is dit niet aan
te raden, daar het dier door de prikkeling niet alleen on-
rustig wordt, maar traag of niet dekt. Van pyoctanine-
vasogeen heb ik dat gevolg nooit gezien. Ichthyol heb ik
niet aangewend, omdat ik, misschien ten onrechte, vreesde
dat de reuk er van het dekken niet zou bevorderen.

Wordt deze methode nauwkeurig opgevolgd, dan is men
zeker in enkele weken de ziekte te hebben overwonnen en,
vooral ook door hetgeen ik het laatst zeide, heeft men kans
nieuwe besmetting te voorkomen. Is men bang dat een
stier de koe toch nog heeft besmet, dan kan, als het ware
prophylactisch, de behandeling een dag of twee dagen na
den sprong weer worden begonnen, alsof het dier reeds ware
aangetast. Ook waar heel veel abortus optrad, en dit was
of is hier dan bijna steeds een gemengde infectie (er bc-

-ocr page 454-

staat namelijk naast scheede-catarrh besmettelijke abortus),
ook daar heeft deze behandeling ten opzichte van dat abor-
teeren beslist succes gehad.

Nog één kleinigheid moet worden gereleveerd; men dient
namelijk den veehouder in het voorjaar op zijn hart te
drukken dat hij vooral zorg draagt, dat zijn vee niet „uit
kan breken", noch dat vreemd vee in zijn weide kan komen.

Het is mij gebeurd, dat een beslag vee, dat na veel
moeite van deze kwaal bevrijd was geworden, opnieuw be-
smet werd door een vreemde koe, welke, tochtig zijnde,
door de afscheiding drong en gedekt werd door den eigen
stier van den genezen stal. Eerst veel later, toen enkele
pinken gust bleven, werd het ontdekt en nog later eerst
de oorzaak gevonden. Wel wist de buurman dat zijn koe
op het terrein van den ander was geweest, maar eerst toen
absoluut drachtigheid werd geconstateerd, kwam ook de
zekerheid dat die koe den stier had besmet en daardoor de
geheele stal weer bloot was gesteld aan besmetting.

De ondervinding heeft mij geleerd, dat voor behandeling
op groote schaal de zalfspuit, zoo al niet onontbeerlijk, dan
toch van heel veel waarde is; voorts dat het passeeren van
de roede van den stier door den met pyoctanine besmeerden
scheede-ingang het gevaar voor besmetting tot een minimum
reduceert.

Eibergen, Januari 1907.

ENKELE OPMERKINGEN
OVER DE THERAPIE DER KALFZIEKTE,

DOOR

S. R. FERWERDA.

ITet is een eigenaardig feit, dat, hoewel men met de
joodkaliumtherapie van
Schmidt reeds zulke goede resul-

-ocr page 455-

-

445

taten kreeg., weldra in gesprekken en literatuur openbaar
werd, dat de variaties op deze behandeling veelvuldiger
werden. Meende raen eerst dat het joodkalium hier specifiek
werkte, en lucht beslist moest worden geweerd, later bleek
dat een toevoeging van lucht bij de joodkaliumsolutie zeer
heilzaam was. Maar ook de joodkaliumoplossing liet men
wel eens varen, daar men beweerde dat het injiciëeren van
een zoutsolutie even nuttig werkte, terwijl weer anderen
zuiver water gebruikten, of water waarin men ter verster-
king van de hartsactie Coffeine oploste. Toen kwam, nadat
eerst gedeeltelijk joodkalium en gedeeltelijk lucht was ge-
bruikt, de luchtinsufflatie alleen.

Men ging zich nu weer bezighouden met de pathogenese
der ziekte, liet therapeutisch succes werd toegeschreven aan
de mechanische werking der geïnsuffleerde lucht; deze moest
aan den eenen kant dienen ter verklaring van de theorie
van
Hess, maar werd toch ook aan den anderen kant te
hulp geroepen door hen, die meenen dat het wezen dei-
ziekte hierin bestaat, dat door de sterke bloedsvulling van
den uier een arteriëele hersenanaemie tot stand komt. Nog
onlangs werd hierop gewezen in de
Berliner Tierärztliche
Wochenschrift,
door Gebauer. Deze veearts behandelde een
onder de verschijnselen van kalfziekte lijdende koe met
luchtinsufflatie en kreeg tijdelijk succes. Later bleek echter
dat al de symptomen moesten worden toegeschreven aan
verbloeding in de scheede. Hij trekt hieruit de conclusie
dat de ziekteverschijnselen bij dieren welke aan langzame
verbloeding lijdende zijn, overeenstemmen met die van kalf-
ziekte, dat door die langzame verbloeding een arteriëele
hersenanaemie ontstaat, en de verschijnselen er van door
luchtinsufflatie tijdelijk kunnen verdwijnen.

Ook in de Veröffentlichungen aus den Jahres-Veterinär-
Berichten der beamteten Tierärzte Preussens für das Jahr
1903, verdedigt de veearts David deze geheel physische

30

-ocr page 456-

theorie uitvoerig door de luchtinsufflatie, en tracht er mede
te beantwoorden de vijf vragen die
Thomassen heeft gesteld,
om daaraan de deugdelijkheid van een kalfziekte-theorie te
toetsen.

Nu zijn ook later aanmerkingen gemaakt op de mecha-
nische werking der luchtinsufflatie door
Knüsel (Ref. de
Bruin, Tijdschrift voor Veeartsenijkunde, -Januari 1903).
K
nüsei, is van meening dat de werking van lucht in den
uier bij kalfziekte niet als een zuiver mechanische moet
worden beschouwd. Hij grondt deze meening op het feit
dat, indien de gewenschte spanning wordt verkregen door
inspuiting eener indifferente vloeistof, de resultaten niet
steeds zoo gunstig zijn. Hij beschouwt den invloed der
lucht als een chemische werking der zuurstof.

Letten we op den histologiscben bouw van den uier, dan
weten wij, dat we hier vinden het interstitiëele bindweefsel
waarin de bloedvaten verloopen, en verder het parenchym
van den uier. Nu is het waar, dat de hoeveelheid van het
interstitiëele bindweefsel aanzienlijk verschilt bij onderschei-
dene koeien, en dat bij dieren welke het meest voor kalf-
ziekte vatbaar zijn het interstitiurn vaak in geringer hoeveel-
heid aanwezig is dan bij andere, maar we vinden toch ook,
onder onze aan kalfziekte lijdende patiënten, koeien met
veel interstitiëel bindweefsel in den uier, en altijd zullen
de bloedvaten hier wel zijn omgeven door een vrij aan-
zienlijk elastisch omhulsel.

Zullen we dus kunnen rekenen op een merkbare werking
door de luchtinsufflatie op de bloedsquantiteit in den uier,
dan zal de insufflatie aanzienlijk moeten zijn.

Daarop wijzen dan ook al de voorschriften dienaangaande.
Een juiste definitie tot hoever men moet gaan, is moeilijk
te geven, maar de aanwijzingen luiden toch: „insuffleeren
tot. de uier goed gespannen is, insuffleeren tot, de uier
„prall gefiillt" is, insuffleeren ad maximum".

-ocr page 457-

Blijkt dat nu echter ook in de praktijk absoluut noodzakelijk?

In de gemeenten Putten, Ermeloo en Harderwijk komt
de kalfziekte veelvuldig voor, zoodat ik in de jaren 1904
en 1905, een gezamenlijk aantal van 160 dergelijke patiënten
onder mijn behandeling kreeg. Bij alle is gebruik gemaakt,
van de luchtinsufflatie door middel van het toestelletje van
Evers, en van de luchtinsufflatie alleen. Bij geen enkel
individu is hypodermatisch of intramammair coffeïne inge-
spoten, hoewel daartoe dikwijls schijnbaar indicatie bestond ;
nooit is verder gebruik gemaakt van scherpe fricties of
warme dekken op het kruis.

Nadat ongeveer een vijftigtal waren behandeld, werd mijn
hulp ingeroepen bij een koe van de wed. A. onder Ermeloo,
bij welk dier de diagnose kalfziekte niet twijfelachtig was.
Na de voorbereidende werkzaamheden willende overgaan tot
de insufflatie, bemerkte ik tot mijn schrik dat mijn instru-
mentje niet deugde. Niet dan met groote moeite gelukte
het mij een betrekkelijk geringe hoeveelheid lucht in den
uier te brengen. Toen ik echter een zestal uren later niet
zonder vrees mijn tweede visite maakte, stond de koe reeds
en toonde goeden eetlust.

Sedert dien tijd is door mij te allen tijde uiterst matig
geïnsuffleerd en altijd met uitstekend gevolg. Slechts twee
patiënten, dus 1,3 °/0, stierven; de tijd van opstaan na de
insufflatie was zeer gunstig, het uitblijven van herkauwen
of verstopping was zelden, en recidieve trad slechts tweemaal
op, waarschijnlijk door te spoedig melken.

Dat insuffleeren ad maximum onnoodig is, blijkt ook nog uit
het volgend feit. Door mij is bij geen der gevallen gebruik
gemaakt van de toebinding van den tepel en het afsluiten van
de lucht dooi\' een band je of den gutta percha-ring van
Evers.

Zoowel na het insuffleeren zelf, alsook onder de massage
van den uier, liet ik ontwijken wat ontwijken wilde, altijd
zonder eenig nadeel.

-ocr page 458-

Aan de massage van den uier is, meen ik, veel gewicht
te hechten. De praktijk heeft mij bewezen dat, hoe beter
de massage geschiedt, des te korter het resultaat van de
insufflatie op zich laat wachten.

Ik meen dan ook dat het succes van de zeer matige
insufflatie pleit tegen de theorie, volgens welke het gunstig
gevolg zou zijn toe te schrijven aan een louter mechanische
werking van de lucht.

Ik meen veel eer, dat het pleit voor een werking van de
lucht, in casu de zuurstof daarvan, op de secerneerende
kliercel.

Het in de praktijk bewezen nut van de massage, waardoor
wij de lucht niet alleen brengen in de fijnste melkbuisjes,
maar ook in nog nauwer aanraking met de cel zelve, onder-
steunt die meening.

Het practisch nut, dat niet noodig is een insuffleere»
ad maximum, is mijns inziens hierin gelegen, dat de speel-
ruimte tot hoever men met insuffleeren kan gaan, grooter
wordt, waardoor het dier bovendien de kans om huidemphy-
seem te krijgen geheel ontloopt.

Iiuidemphyseem heb ik eenmaal waargenomen, toen ik
meende met puerperale septicaemie te doen te hebben. Het
is een misschien niet gevaarlijk, maar toch lastig incident.

Bovendien meen ik te hebben opgemerkt, dat de melk-
secretie spoediger terugkeert.

Korte mededeelingen en referaten.

De werking van het locale annestheticum alypine l»y hot
paard.
— Dr. Dittmer onderzocht aan de veeartsenijkundige
hoogescbool te Berliju of alypine bij het paard\'even anaesthe-
seerend werkt als cocaïne, doch minder vergiftig is. Hij kwam
tot de volgende resultaten omtrent dit door
Bayer en C°. te
Elberfeld op syntlietischen weg gefabriceerde middel:

-ocr page 459-

1". De alypine komt wat haar anaesthetische werking betreft
met die der cocaïne overeen.

2°. Zij werkt bij paarden 1 O-maal minder vergiftig dan cocaïne,
daar de eerste vergiftigingsverschijnselen eerst optreden bij aan-
wending van 0,006 gram alypine per kilogram lichaamsgewicht,
terwijl dit bij cocaïne reeds na doses van 0,0007 het geval is.

3°. Alypine kan worden gesteriliseerd, zonder in omzetting
over te gaan, en blijft lang goed.

4°. Alypine werkt dubbel zoo snel als cocaïne, iets dat van
groot belang is voor operaties en diagnostische injecties.

5°. Alypine is iets goedkooper dan cocaïne.

6°. Alypine brengt een geringe hyperaemie teweeg.

Referent meent dat van dit middel in de veterinaire praxis
veel gebruik zal worden gemaakt, indien de verdere proefnemingen
die van
Dittmkr bevestigen. (Monatshefte fiir praktische Tierheil-
kunde, Band
18, Heft 5.) W. C. S.

Het eten van watten ter voorkoming van nadeelige gevol-
gen door het inslikken van scherpe voorwerpen.
— De veearts
Geollet te Parijs kreeg een jong kamerhondje in behandeling,
dat al spelende een speld had ingeslikt. Hij herinnerde zich dat
men bij den mensch in een dergelijk geval had aanbevolen om
watten te laten eten; deze kunnen in de maag het puntige
voorwerp inhullen en vervolgens laagsgewijze worden omgeven
door stoffen, welke het darmslijmvlies beschutten tegen de inwer-
king van het scherpe lichaam.

Hij liet den hond daarom watten eten, gedeeltelijk in melk,
voor een ander deel in confituren. Eén en twee uur later werd
een lepel sla-olie toegediend.

Den volgenden dag werd de speld in de faeces teruggevonden.
Een deel der wattenvezelen waren om haar heen gewikkeld;
hoewel de punt niet- volkomen was ingehuld, had zij geen nadeel
veroorzaakt.

Dr. Bonneau vermeldt, dat men bij kinderen, na het inslikken
van vreemde voorwerpen, aanbeveelt om ze zooveel mogelijk
aardappelen te laten eten; daardoor worden de darmen verwijd
en wordt aldus aan het corpus alienum gelegenheid geboden af
te gaan, zonder het slijmvlies te beleedigen.

Geollet merkt op, dat de honden zich daartoe niet zouden

-ocr page 460-

Ieenen, terwijl zij de watten, omringd door confituren, gaarne tot
zich nemen. In plaats vau een [laxans, dat gevaarlijke contracties
van het intestinum zou kunnen veroorzaken, is het verkieslijk
per os of per anum olie te verstrekken. (
Bulletin de la Société de
Pathologie comparée, aofit-septembre
1906.)

w. c. s.

Noord-Amerika zoekt veeartsen. — Voor het toepassen dei-
nieuwe besluiten in zake de vleeschkeuring hebben de Vereenigde
Staten veel veeartsen noodig. Daar het land zelf niet bij machte
is ze allen te leveren, moet een afgevaardigde Duitschland,
Frankrijk en Zwitserland doorkruisen, ten einde bevoegde per-
sonen aan te werven.

De behoefte om de veterinaire studie te verzekeren en te ont-
wikkelen, wordt thans in die mate gevoeld, dat de groote vleesch-
kooplieden van Illinois aan de universiteit te Chicago 1,\'250,000
francs en een groote plek gronds hebben geboden voor de stich-
ting van een veeartsenijschool, waarvoor het onderwijzend perso-
neel vermoedelijk zal worden gezocht in Duitschland en Frankrijk.
(Recueil de médecine vétérinaire, 15 février 1907.) W. C. S.

Over embryonale transplantatie, " door prof. dr. Hans
Spemann. (Vertaald uit de «Deutsche Medizinische Woclienschrijt
3\'2 Jahrgang, N°. 4). liet is nu reeds meer dau tien jaar geleden,
dat de hoogst verdienstelijke anatoom
Gustav Uorn in de ver-
gadering van natuuronderzoekers te Frankfort a/M. een voordracht
hield met den titel: «Ueber künstlicli hergestellte Doppelwesen bei
Amphibien». De zonderlinge gedrochten, welke hij daarbij vertoonde,
zullen eenigen van u zich zeker nog wel herinneren; er waren
dieren, welke twee koppen of twee staarten bezaten, andere, die
paarsgewijs aan buik of rug vergroeid waren ; ja, er waren larven,
welke op de plaats van den kop een tweeden staart, op de plaats
van den staart een tweeden kop bezaten en toch leefden. Deze
vormen waren daardoor verkregen, dat zeer jonge larven van de pad
en van den waterkikvorsch in stukken gesneden, en met de frissche
wondvlakten tot vergroeiing gebracht werden. De verschillende
stukken, waaruit zulk een dier was samengesteld, ontwikkelden

Voordracht, gehouden in de 78"\' vergadoring van de „Gesellschaft
Deutscher yaturforscher und Aerzte"
in Stuttgart, op 20 September 1906.

-ocr page 461-

zich in het nieuwe verband juist zóó verder, alsof zij zich nog
op de plaats bevonden, waar ze van afstamden. Zoo ontstonden
die merkwaardige, nooit te voren geziene monsters.
Bokn noemde
deze operatie kortweg: embryonale transplantatie.

Wat de afzonderlijke feiten, waarover ik u spreken zal, innig
met elkaar verbindt, is das niet een bepaald probleem, zooals
bijv. de erfelijkheid of de bevruchting, doch een experimenteele
methode. Maar deze methode is uit den aard der zaak geschikt
voor de- behandeling van bepaalde na-verwante problemen.

Wanneer men van een jonge kiem, welke zich in volle ont-
wikkeling bevindt, een stuk af- of\' uitsnijdt, en dat op een
andere plaats weer aan- of inzet, dan is de eerste vraag wel die
(wanneer de kiem ten minste de operatie doorstaat), of er uit
het ingezette stuk hetzelfde groeit in zijn nieuwe omgeving, als
waartoe het in de oude bestemd was; of dat het kiemmateriaal,
in overeenstemming met de nieuwe ligging er van, anders wordt
gebruikt? Het gevolg van de operatie zal antwoord op deze vraag
geven. Ontstaan er monsters, zooals
Born ze verkreeg, dan
droegen de getransplanteerde stukken reeds een bepaalde ont-
wikkelingsrichting in zich, en wisten ze deze ook in de nieuwe
omgeving te behouden; wordt daarentegen het lot van het
getransplanteerde stuk door de omgeving bepaald, dan zal men
er naderhand ook niet meer aan kunnen zien, dat het van een
andere plaats werd afgenomen: er zullen normale dieren ontstaan.
Zeer in het algemeen gezegd, kunnen we dus door embryonale
transplantatie vaststellen, of begrensde deelen der kiem, van een
bepaalden tijd af, tot een zelfstandige ontwikkeling of «Selbst-
differenzierung» (Roux) in staat zijn, dan wel of hun ontwikkeling
onder den invloed der omgeving staat, «abbangige Differenzierungs
(Roux) is.

Deze methode is dus een gewichtig hulpmiddel bij het onder-
zoek der outwikkeliugsphysiologie.

De dieren van Boiin waren samengesteld uit stukken, die wel
is waar van zeer weinig ontwikkelde larven stamden, doch waaraan
men reeds kon zien, of er bijv. een kop of een staart uit zou
worden. Gebruikt men voor de samenstelling nog jongere kiern-
stukken, waarvan men te voren niet weet, welke deelen van het
organisme er uit zullen ontstaan, en verkrijgt men ook dan, evenals
bij
Born\'s experimenten, zulke uit stukken opgebouwde dieren,

-ocr page 462-

dan kan uien daaruit achteraf bepalen, welke aanleg er in de
verschillende onderdeelen der samenstelling aanwezig was ; iets,
dat dikwijls van gewicht is en dat niet op andere wijze is uit
te maken.

Braiïs, een der eersten die de embryonale transplantatie tot
het doel der beschrijvende embryologie aanwendde, zegt : «het
is op deze wijze mogelijk den aanleg van een dier in afzonder-
lijke streken te ontleden, en die, ieder voor zich, op een ander
dier, als een zaadkorrel op een gepasten voedingsbodem, op te
kweeken, en na te gaan wat er uit wordt.»

En eindelijk boezemt ons de eigenlijke pliysiologie der geope-
reerde dieren belang in ; in hoeverre bijv. een orgaan, dat uit
den getransplanteerden aanleg ontstaan is, functionneeren kan, enz.

In al deze opzichten is men reeds aan den arbeid getogen, en
als er iets is te betreuren, dan is het zeker wel, dat
Gustav
Born niet meer bij ons is, om te zien, hoe wij, jongeren, op
den door hem gewezen weg, rustig zijn voortgeschreden.

Wat de embryonale transplantatie vermag bij het vaststellen
van sommige feiten, in gevallen waarin onze gewone onderzoe-
kingsmethoden niet toereikend zijn, toonen ons zeer mooi eenige
proeven van
Harrison en Bhaus. Harrison onderzoekt de ont-
wikkeling der «Seitenlinie» bij kikkerlarven. Daaronder verstaat
men bepaalde, eenvoudige huidzintuigen met onbekende functie,
welke bij visschen en de in het water levende larven der amphibiëu
aan de zijden van het lichaam in karakteristieke lengte-rijen ge-
schaard zijn. Men kan deze rijen dikwijls reeds tijdens het leven,
doch vaak beter bij bet geconserveerde dier van buiten zien ; bij
jonge kwab-alen loopt er een tot nabij de uiterste staartpunt
naar achteren.

Tot de vele bijzonderheden van dit orgaan behoort ook die,
dat het door een hersenzenuw, den nervus vagus wordt verzorgd.
Terwijl dus de huid, waarin ze zijn gelegen, over den romp en
den staart door de ruggemergszenuwen der streek worden ver-
zorgd, ontvangen de «Seitenlinien» hun zenuwen uit de hersenen.
Zulk een afwijking van de typische geleding der gewervelde
dieren kon volgens de grondstellingen der vergelijkende anatomie
niet oorspronkelijk zijn ; men wordt gedwongen aan te nemen,
dat de zintuigorganen der «Seitenlinien» bij de voorloopers der
visschen en amphibiën zich oorspronkelijk alleen voor aan den

-ocr page 463-

kop, dus in het normale bereik van den nervus vagus bevonden,
en in den loop der generaties, steeds verder naar achteren, op
vreemd gebied zijn overgegroeid. Het is daarom van groot belang
na te gaan, hoe de «Seitenlinie» zich bij de thans levende vor-
men, bijv. de kikkerlarven, ontwikkelt. Ligt hun grondstof van
het begin af daar, waar ze later zichtbaar worden, dus in lengte-
rijen aan de zijden van het lichaam, dan wijkt de gang van de
individueele ontwikkeling der kwabaal inderdaad af van de ont-
wikkeling van de voorloopers; want, willen de beide ontwikke-
lingswijzen overeenstemmen, dan moet de aanleg eerst aan den
kop ontstaan en van daar naar achteren groeien. Doiir eenvoudige
waarneming is dit niet uit te maken; men ziet bij nauwkeurige
onderzoeking wel een celstreng, waaruit de «Seitenlinie» ontstaat,
vooraan optreden en zich steeds verder naar achteren uitbreiden,
maar of dit nu geschiedt door groei van een aan den kop ontstanen
aanleg, dan wel, of de streng daardoor langer wordt, dat steeds
nieuwe cellen er intreden, dit kan men zóó niet bepalen.

Deze vraag nu loste Harrison op eenvoudige wijze door de
BoRN\'sche methode op. In Amerika, waar de proeven werden
genomen, zijn twee kikkersoorten, welke eieren van ongeveer
gelijke grootte leggen, doch deze zijn bij de eene soort (rana
palustris) lichtgeel, bij de andere (rana sylvatica) donkerbruin. Het-
zelfde onderscheid in kleur bestaat bij de larven. Bij beide soorten
zijn de «Seitenlinien» moeilijk t,e zien, daar ze bij de donkere
larven ook donker, bij de lichte licht zijn.
Harrison stelde nu
uit een donkere voorhelft en een lichte achterhelft een dier
samen — natuurlijk in een stadium, toen de «Seitenlinien» nog
niet ontwikkeld waren — en kon toen zeer duidelijk zien, hoe
van het voorstuk uit een donkere «Seiteulinie» in het lichte
achterstuk groeide. De proeven werden op vele wijzen gevarieerd,
om waar te kunnen nemen waarvan dit ontwikkelingsproces
afhing. Ik wil echter niet ingaan op het ontwikkelings-physio-
logische deel der proeven, en mij alleen beperken tot de feiten,
welke tot de descriptieve embryologie behooren. De algemeene
beteekenis is na het gezegde duidelijk; waar wij hier oogen-
schijnlijk met een caenogenie te doen hadden, waar het scheen
dat de individueele ontwikkeling van die van den stam afweek,
heeft het experiment, de volmaakte overeenkomst tusschen beide
bewezen.

-ocr page 464-

Wat in dit bepaalde geval van Harbisón\'s proef de slotsom
was, dat werd bij de door
Braus gedane experimenten voorop-
gesteld ; het tot heden belangrijkste resultaat bereikte deze onder-
zoeker, zooals dat zoo vaak gaat, meer buiten zijn eigenlijken
arbeid om. L)e proef, die ik hier op het oog heb, betreft het
moeilijke probleem van de ontwikkeling der periphere zenuwen.
Verschillende theorieën staan na langen strijd thans scherper dan
ooit tegenover elkander. Volgens de eeue, de
neuronenleer, ontstaan,
zpoals bekend is, de zenuwvezelen in haar geheele lengte als
uitloopers der gaugliëncelleu. Andere cellen leggen zich dan als
omhulsel tegen de zenuwvezelen aan en vormen de zoogenaamde
ScuwANu\'sche scheede. Volgens eeu andere opvatting zijn het juist
deze cellen, waarvan de vorming der zenuwvezelen uitgaat. Zij
groepeeren zich als een ketting — daarom: «
Zeükettentheorie» —
overbruggen zoo de streek tusschen gangliëncel eu eindorgaan,
eu brengen dan de zenuwvezeleu voort, ieder van de cellen haar
eigen stuk, om ze later als beschuttend en voedend hulsel te
omgeven. Deze beide theorieën komen in zooverre overeen, dat
volgens beide, de zoo gewichtige samenhang tusschen zenuw-
vezelen en eindorgaan eerst later tot stand komt, in ieder geval
niet vóór het zichtbaar worden der zenuwvezelen. Hiertegenover
staat een derde opvatting, volgens welke die samenhang eeu
oorspronkelijke is, of teil minste het zichtbaar worden der zenuw-
vezelen lang voorafgaat. Door waarneming alleen is ook deze
vraag met onze tegenwoordige hulpmiddelen niet op te lossen,
anders zou niet ieder der drie opvattingen bekende onderzoekers
onder haar voorvechters tellen. Nu pakt men de zaak sinds
eenige jaren experimenteel aan, en het schijnt, dat aldus een
oplossing kan worden bereikt.

Het begin maakte Harrison met een proef van verrassenden
eenvoud. Hij stelde vast, dat de
ScHWANN\'sche cellen uit de
gangliënstrookeu ter weerszijden van de medullairbuis haar oor-
sprong nemen. Hij verwijderde met een schaar deze gangliën-
strookeu, en dus ook de cellen, welke, als kettingen geordend,
de zenuwvezelen zouden moeten vormen, en hij ontdekte, dat
desniettegenstaande zenuwen ontstonden, naakte zenuwen zonder
ScHWANN\'sche scheede. Hiermede kan één der drie theorieën,
de «
Zeükettentheorie», wel als afgedaan worden beschouwd. Har-
rison
verklaarde zich, door nog eenige waarnemingen versterkt,

-ocr page 465-

-

voor de neuronenleer. Doch nu de experimenten van Braus. Ze
betreften het ontstaan der motorische zenuwen, welke de muscu-
latuur der ledematen verzorgen, speciaal bij kikvorschen en padden.
Als verrassend resultaat bleek, dat deze zenuwen reeds gevormd
moeten zijn in een tijd, waarop met onze tegenwoordige hulp-
middelen nog niets vau ze te zien is, dus veel .vroeger dan
Harri-
son
, in den zin der neuronenleer, aannam. Tot deze overtuiging
kwam
Braus door het volgend experiment. De eerste aanleg van
ledematen, kleine knopvormige uitsteeksels van schijnbaar geheel
indifferente samenstelling, werden met een lancet uitgenomen en
op andere plaatsen vau het lichaam overgeplant. Op deze hun
geheel vreemde plaatsen ontwikkelden zij zich als normaal, en
bevatten naast skelet, spieren en bloedvaten, ook zenuwen. Deze
zenuwen nu kunnen, om bepaalde redenen, niet van den romp
uit in de ledematen zijn gegroeid, en bij gevolg moet haar aanleg
reeds op het oogenblik der transplantatie in de ledematen aan-
wezig zijn geweest.

Een concreet voorbeeld zal dit nog duidelijker maken. Aan
een paddenlarve werd de spruitvormige aanleg van een voorpootje
ontnomen, welke nog geen kenbare zenuwen of zenuwaanleg
inhield; dit werd bij een even oude larve op den kop getrans-
planteerd, juist onder het oog. Dit dezen aanleg ontwikkelde
zich in de nieuwe omgeving een normaal voorpootje, dat op deu
kop der kleine pad -zat en spontaan beweeglijk was; het had
dus alle orgaansystemen, de zenuwen inbegrepen, evenals een
normaal pootje. De zenuwen hingen door dunne verbindiugs-
takken met die van het eigenlijke dier samen, in ons geval met
den nervus facialis van de linker zijde. Dit maakt de zaak gecom-
pliceerd, want indien de zenuwen van den getransplanteerden
arm geheel geïsoleerd waren geweest, dan was direct bewezen,
dat de aanleg reeds in de spruit moest hebben bestaan ; nu echter
konden de armzenuw, takken van den nervus facialis, dus toch
later in het zich ontwikkelend lichaamsdeel zijn gegroeid. Dit is
echter op onderscheidene gronden uiterst onwaarschijnlijk. De
besproken verbindingstakjes tusschen nervus facialis en armzenuwen
zijn zeer dun, veel dunner dan de armzenuwen, welke de normale
doorsnede hebben. De verbindingsbrugjes, welke meer nabij het
centrum liggen, bevatten echter minder zenuwvezelen dan de
verder van het centrum verwijderde zenuwen van den arm. Een

-ocr page 466-

deel van die talrijke vezelen kau alzoo in geen geval door uit-
groeien van het eigenlijke dier in den arm zijn geraakt. Men
zou moeten aannemen, dat de arinzenuw aanvankelijk niet dikker
was dan de verbindingstak, en haar latere dikte door splijting in
de lengte van haar vezelen had bereikt; dit houdt
Braus voor
uiterst onwaarschijnlijk.

Ue ^andere grond tegen het aannemen van een later ingroeien
bestaat daarin, dat het hoogst onwaarschijnlijk is, dat takken
van den nervus facialis, in den aanleg van een arm, dus in een
hun geheel vreemd gebied, zoo den weg vinden, dat later een
normaal zenuwverloop tot stand komt. Dit werd ook nog onder-
steund door een geestige proef, waarvan de mededeeling echter
buiten mijn onderwerp zou voeren. Het gaat hier dus om zeer
groote waarschijnlijkheid, om bewijzen door uitsluiting. Er is
echter een weg waarlangs, naar men hoopt, de vraag direct be-
antwoord kan worden, en
Braus heeft dezen weg ook reeds be-
wandeld, echter tot heden zonder doorslaand succes. Kon men
den aanleg van een extremiteit zich laten ontwikkelen op een
bodem, welke in het geheel geen zenuwen bevat, en zouden zich
dan later in de ontwikkelde extremiteit zenuwen bevinden, clan
zouden deze natuurlijk niet in den vau zenuwen geïsoleerden
aanleg zijn gegroeid, en ze moesten dus, ten tijde van de trans-
plantatie reeds in den aanleg zijn geweest. Nu heeft
Harrison
aangetoond, dat men een willekeurige streek van het lichaam
vau zenuwen kan vrijhouden, doordat meu deze in een zeer vroeg
ontwikkelingsstadium door een snede van den aanleg van* liet
centraalzeuuwstelsel scheidt. Op deze wijze kan men bijv. lede-
maten tot ontwikkeling brengen, welke in alle orgaansystemen,
skelet, musculatuur, bloedvaten, normaal ontwikkeld zijn, met
uitzondering van de zenuwen, die totaal ontbreken. Welke be-
teekenis dit feit voor het ontstaan der zenuwen heeft, zullen wij
later zien; thans komt het slechts in aanmerking als middel, om
de gewenschte zenuwvrije streek te vormen. Zulke voorbereide
larven gebruikte nu
Braus voor zijn proeven, terwijl hij in de
zenuwvrije streek extremiteitspruiteu van normale larven plantte;
hij verwachtte dat zich in de ontwikkelde ledematen normale
zenuwen zouden bevinden, zonder samenhang met het zenuw-
systeem van den romp. Een resultaat van deze proeven werd
echter tot heden niet verkregen, om de eenvoudige reden, dat de

-ocr page 467-

geopereerde dieren stierven, vóór ze oud genoeg waren, om
extremiteitzenuwen te bezitten. Ik behoef er bij deze gelegen-
heid wel nauwelijks op te wijzen, dat al deze proeven gemakke-
lijker te verzinnen, en zeker veel gemakkelijker te beschrijven
dan uit te voeren zijn. Hetris een zwaar ingrijpen in uiterst
minutieuse verhoudingen. Van dit geval mag men echter weldra
een volledige oplossing op den door
Braus ingeslagen weg
verwachten.

Ontbreekt het ons dus voorloopig aan direct bewijs, wij kunnen
liet bereikte toch op de volgende wijze samenvatten. Scheidt men
volgens
Harrison bij jonge kikkerkiemen lang vóór het optreden
van een extremiteitsaauleg de streek waar deze later zal ontstaan,
dan blijft, zooals we gezien hebben, de zich daarna ontwikkelende
extremiteit zonder zenuwen. Er moet dus van zelf, na het ont-
wikkelingsstadium, waarin
Harrison opereerde, iets van het
centraal zenuwstelsel naar den extremiteitsaauleg gaan, dat de
zenuwontwikkeling voorbereidt. De later ontstaande extremiteit-
spruit echter bevat, volgens de zooeven besproken proeven van
Braus, reeds zeer vroeg den aanleg van zenuwen, lang vóór deze
te ouderscheiden zijn. In de ontwikkelingsperiode der proeven
van beide auteurs moet dus het critieke punt voor het ontstaan
der zenuwen liggen; men zal het vinden, als men de tijdruimte
van beide zijden inkrimpt.

Thans zal ik deze proeven, welke ten dienste van descriptieve
vaststellingen zijn genomen, verlaten, en mij bezig honden met
eenige proeven welke tot den tak der ontwikkelingsphysiologie
behooren. Het betreft de voorwaarden van ontwikkeling van het
oog der gewervelde dieren, speciaal het kikkeroog. Om het te
behandelen probleem duidelijk te maken, zal ik eerst de normale
ontwikkeling met eenige trekken schetsen. Doelmatigheidshalve
beginnen wij dan met de laatste in aanmerking komende ont-
wikkelingsstadiën, die algemeener bekend zijn, en gaan dan van
daar terug langs den ontwikkelingsweg, tot vroegere stadiën,
welke minder bekend zijn. Bij een, nog geen twee weken oude,
kikkerlarve bestaat het oog uit den oogbeker en de lens. De eerste
is, zooals de naam aanduidt, een beker met dubbelen wand, waarvan
de binnenste laag het voor het licht gevoelige netvlies vormt, terwijl
de buitenste laag, een dunne zwart gepigmenteerde cellaag, het
tapetum nigrum uitmaakt. In de ronde opening van den oog-

-ocr page 468-

beker steekt de lens, waarover zich de doorzichtig geworden
cornea welft; binnenwaarts hangt het oog door de gezichtszenuw
met de hersenen samen. Deze kunstig saamgevóegde, functionneel
voor elkaar bestemde deelen, ontwikkelen zich nu, zooals bekend
is, uit verschillende grondsubstatities, namelijk: de oogbeker
en de gezichtszenuw als uitbuiging van den hersenaanleg, en de
lens als inwoekering van de huid. De onder de huid van den
rug liggende medullairbuis, de aanleg van hersenen en rugge-
merg, groeit namelijk aan zijn blind vooreinde tot knotsvormige
primaire oogblazen uit, welke met hun wand direct tegen de
huid liggen. Op deze aanrakingsplaats ontstaat de leus, als woe-
kering der huid, welke zich als een zakje afsnoert. Precies gelijken
tred met dit proces houdend, wijkt de buitenste wand van de
oogblaas voor de lens terug en legt zich tegen de binnenste
aan: zoodat een dubbelwandige beker ontstaat, in de opening
waarvan de lens steekt, als een parel in baar vatting.

Wanneer men nu tegenover deze wonderbaarlijke zaken staat,
waarvan wij den ontdekker nog heden moeten benijden, dan doet
zich voor de ontwikkelings-physiologen als van zelf de vraag voor :
vanwaar komt dit nauwkeurige precies op tijd, en juist naar ruimte,
in elkaar grijpen van deze afzonderlijke ontwikkelingsprocessen ?
Zijn ze onafhankelijk van elkander, maar van het begin af,
reeds in het ei, zoo fijn als een kunstig uurwerk op elkander
ingesteld, dat de lens juist op die plaats van de huid ontstaat,
welke over den oogbeker ligt, en juist op het oogenblik dat
deze zich uit de oogblaas vormt ? Of beïnvloeden deze processen
elkaar wederkeerig, wordt misschien de instulping van den retina-
aanleg door de lenswoekering veroorzaakt, of omgekeerd ? Aan
deze vraag werd in de laatste jaren door referent en later door
meer andere auteurs een reeks onderzoekingen gewijd. Ik wil
hier echter niet op ingaan, daar er nog geen eenheid in de
inzichten is verkregen en de tijd, om het vóór en tegen te be-
redeneeren, te kort is. Bovendien speelt de embryonale trans-
plantatie geen hoofdrol bij deze proeven. Anders is het gesteld
bij de verwante vraag: of slechts
die plaats van de epidermis,
waaruit zij normaliter ontstaat, tot de vorming der lens in staat
is, of dat ook een andere, misschien zelfs iedere willekeurige
plaats der huid, onder een prikkel, door den oogbeker veroor-
zaakt, tot lensvorming te brengen zou kunnen zijn.

-ocr page 469-

Prachtige transplantatie-proeven van den Amerikaan Lkwis
hebben aangetoond, dat dit laatste het geval is. Lkwis opereerde
aan kikkeroogen, welke nog geen spoor van een lens-aanleg
vertoonden ; hij liet of de oogblaas intact en verving de huid er
over door de huid van den buik van een ander dier, of hij
prepareerde de oogblaas uit, en schoof ze onder de locaal los-
gemaakte huid van hetzelfde dier. Door beide methoden kon hij
het ontstaan van een lens veroorzaken uit die deelen der epidermis,
welke normaal niets met die vorming te maken hebben. Het
gaat hier bij deze operaties weer om uiterst minutieuse verhou-
dingen, om deelen, welke met het bloote oog juist nog even te
zien zijn. Als instrumenten dienden fijne stalen naalden, waaraan
een snijdende kant was geslepen. De transplantatie werd bij zeer
jonge larven uitgevoerd kort na de sluiting van de medullairbuis.
De primaire oogblaas van één kant werd door wegneming van een
huidlapje vrijgelegd, in de buurt der hersenen, waarmee zij nog in
verdere verbinding staat, afgesneden, en onder de even losgemaakte
huid naar achteren geschoven; dan werden de huidlapjes weer terug-
geslagen, en zoo tot vergroeiing gebracht. En nu ontwikkelde zich
het verplaatste oog in zijn nieuwe omgeving verder, en veroor-
zaakte de ontwikkeling van een lens op <le plaats der epidermis,
welke door het oog van binnen werd aangeraakt.
Lkwis heeft afbeel-
dingen van zulke oogen in doorsnede gemaakt, welke eiken twijfel
aan de juistheid van zijn waarnemingen uitsluiten. In enkele
gevallen staat het lenszakje nog duidelijk in verbinding met de
epidermis. Daaruit volgt, dat de oogbeker inderdaad het vermogen
bezit, om op de meest verschillende plaatsen van de epidermis,
waarmede zij in aanraking wordt gebracht, de gecompliceerde
groei- en differentiatie-processen te voorschijn te roepen, welke
tot de vorming van een lens voeren. Daarmede is de voorop-
gestelde vraag als opgelost te beschouwen.

Wij gaan nu nog iets verder op de ontwikkeling van het oog,
speciaal zijn cerebraal deel, terug. De hersenaanleg, waarvan de
oogblaas als holle uitbochting uitgroeit, wordt, zooals reeds
gezegd is, in dit stadium gevormd door het blind gesloten voor-
einde der medullairbuis, welke in de dorsale mediaanlijn dicht
onder de huid ligt. Nog iets vroeger was de buis een bestand-
deel van de huid zelf\', een verdikte langwerpige plaat, door wallen
van de omgeving afgescheiden; door toebuiging en vergroeiing

-ocr page 470-

der zijranden vervormt de plaat zich in een buis, welke zich
later van de huid afsuoert. Aan het vooreinde van de medullair-
plaat moeten dus reeds de cellen liggen, waaruit later, na sluiting
van de plaat tot een buis, links en rechts de oogblazen ontstaan.

Het zou nu voor vele andere vragen van belang zijn deze
oogvormende streek in de medullairplaat nauwkeuriger te be-
grenzen en tevens het tijdstip vast t-e stellen, waarop deze streek
tot baar latere taak, oogen te vormen, bestemd wordt. Referent
kon, door insnoering met een haar, bij eieren van watersala-
manders nauwkeurig het oogenblik waarnemen, waarop het cel-
materiaal nog juist zooveel vormingskracht bezit, om in plaats
van één kop met twee oogen, twee koppen met vier oogen te
doen ontstaan. Tot het einde van den gastrula-toestand is dit
het geval; zeer kort daarna, bij het zichtbaar worden der medullair-
plaat, niet meer. Werd nu door nieuwe proeven bewezen, dat in
dit critieke stadium, waarin verdubbelingen nog mogelijk zijn,
de differentiatie van oogvormende cellen reeds aanwezig was, dan
was hiermede te gelijk aangetoond, dat zulk een reeds bestaande
differentiatie in den loop der ontwikkeling nog veranderd kan
worden, dat er dus werkelijk een zoogenaamde «Umdifferenzierung»
bestaat, wat bij mijn weten tot heden nog in geen enkel geval
met zekerheid kon worden bewezen.

Om den graad van differentiatie der oogstreken op de open
medullairplaat vast te stellen, werd er een vierkant stuk uit ge-
sneden en dat omgekeerd weer ingeplant. Daardoor moest bij
juiste aanwending der voorste snede een deel van den oogaanleg —
indien althans in dit stadium aanwezig — naar achteren norden
gebracht, en zich daar verder ontwikkelen. Deze operatie eischt
een vrij gecompliceerde techniek, waarop ik natuurlijk niet kan
ingaan; ik wil slechts mededeelen, dat de sneden werden uitge-
voerd met behulp van uiterst fijne glazen draadjes, waarin het
einde van een glazen staaf, door middel van een kunstgreep, was
uitgetrokken. De proef gelukte; er ontstonden embryo\'s met
vier oogen, waarvan er twee op de normale plaats lagen, en twee
meer of minder ver naar achteren — al naar de lengte van het
omgedraaide stuk — soms vóór, soms achter de gehoororganen.
De oogen waren van zeer uiteenloopende grootte: eenmaal lag
er achteraan slechts een klompje zwarte tapetumcellen. De wijd
geopende medullairplaat bevat dus reeds scherp begrensde oog-

-ocr page 471-

streken, waarvan de cellen waarschijnlijk ai gescheiden zijn in die
voor de retina en die voor liet tapetum. In den vorigen zomer
heb ik mij bezig gehouden deze proeven tot steeds vroegere
stadiën uit te breiden, wat allengs moeilijker wordt. Hoewel de
verkregen resultaten mij niet zonder gewicht schijnen, bevatten
ze toch nog te veel leemten, om ze op deze plaats mede te
deelen. Daarom wil ik die vraag verlaten, en mij tot een laatste
onderwerp van ontwikkelings-physiologie bepalen. Het betreft de
typische bilaterale asymmetrie van het lichaam der gewervelde
dieren.

Het lichaam der gewervelde dieren is naar het uiterlijk bilateraal
symmetrisch gebouwd; het laat zich door een mediaanvlak in een
rechter en linker helft verdeelen, waarvan de eene het spiegelbeeld
van de andere is. Dit geldt niet streng mathematisch; er komen
altijd kleine onregelmatigheden voor. Maar in tegenstelling van
deze atypische afwijkingen van de bilaterale symmetrie, bestaan
er veel belangrijker, typische afwijkingen, welke geregeld normaal
voorkomen. Zooals bekend is, betreffen zij de ligging der inge-
wanden, den
situs viscerum. Dat de lever rechts, en het hart
links ligt, is voor ieder een bekend feit; desniettemin verbergt
dit een rij van de allerinteressantste problemen, welke ten deele
reeds thans voor nader onderzoek, ja zelfs voor een experimeiiteele
analyse toegankelijk schijnen. Onmiddellijk doet zich de vraag voor
of de verschillende organen afhankelijk, of onafhankelijk van
elkander hun typische ligging verkrijgen; of bijv. de ligging van het
hart door die van den darm beïnvloed wordt, of niet. Ten deele geven
de tot heden bekende feiten hierop al een antwoord. De patholo-
gische anatomie kent sinds langen tijd een afwijking, den zoo-
genaamden
situs viscerum •inversus, welke daarin bestaat, dat er
een verwisseling tusschen rechts en links heeft plaats gehad, en
dat dus de ligging der ingewanden een spiegelbeeld van de
normale ligging vormt. Dit merkwaardige geval betreft 5f hart
en darm gemeenschappelijk, óf één dezer beide organen, ja het
kan zich zelfs tot onderdeelen van den darm beperken. Daar-
uit volgt, dat de aanleg van deze organen reeds in zich zelf de
bestemming draagt, welke tot lateren vorm en plaats leidt. Een
wederkeerig elkander beïnvloeden der deelen is hiermede bewezen
onnoodig te zijn, doch onbeantwoord blijft of de deelen toch niet
in staat zijn, zulk een invloed uit te oefenen, en of ze dat

-ocr page 472-

misschien ook niet onder bepaalde omstandigheden doen. Als de
situs inversus das alle inwendige organen betreft, zoodat hij tot
een zuiver spiegelbeeld der normale ligging wordt, dan laat het
zich niet uitmaken, of bier een en dezelfde oorzaak alle van
ligging veranderde deelen heeft getroffen, of slechts één deel,
dat dan op de andere terugwerkte, zoodat bijv. de ligging van
den darm die van het hart zou kunnen bepalen, ook tegen een
in den kartaanleg zelf\' gelegen, oorspronkelijk anders luidende
bestemming. Deze vraag laat zich experimenteel nabij komen;
men kan den darm invers maken, door een ingrijpen, waarbij
de kartaanleg niet wordt aangeraakt, en dan later nagaan, hoe
het met de ligging van het hart gesteld is.

Deze proef werd, evenals de vorige, op de larven van kikker
en pad genomen, welke een zeer karakteristieken
situs viscerum
hebben, daar de kolossaal lange middendarm als een slakkenhuis
opgewonden, de linker zijde der buikholte inneemt. Deze ligging
kan men nu daardoor invers maken, dat men in een vroeg
ontwikkelingsstadium een klein stuk van den darmaanleg omdraait.
Men snijdt, evenals bij de vorige proef, een vierkant stuk dei-
wijd open medullairplaat met het daaronder gelegen dak van den
oerdarm uit, en plant dat weer in omgekeerde richting in. De
aanleg van het hart wordt bij deze operatie niet aangeraakt;
hij ligt bijna aan den tegenovergestelden kant van de kiem. Een
abnormale ligging van het hart kan dus onmogelijk een direct
gevolg van de verrichting zijn. Een groot aantal dergelijke
operaties werd niet goed gevolg uitgevoerd, en tot heden werden
drie gevallen nauwkeuriger onderzocht. Iu bet eerste was het hart
precies het spiegelbeeld van een\' normaal. Daaruit volgt, dat de
ligging van den darm in staat is ifivloed op [die van het hart
uit te oefenen. Misschien mag men daarbij aan de verkeerd
liggende lever denken, waarvan het bloed in schuine richting
naar het hart stroomt. Bij de beide andere exemplaren met
situs inversus viscerum was de ligging van het hart normaal;
hoe dat moet worden opgevat, kon eerst een nauwgezet onderzoek
in jongere stadiën uitmaken. Misschien is de invloed van de
darmligging niet dwingend; misschien is de darmligging in deze
beide gevallen wel door een andere kracht tegengewerkt, die dan
toch wel alleen in den aanleg van het hart mag worden gezocht.
We zouden dan hier te doen hebben met de merkwaardige

-ocr page 473-

omstandigheid, dat de kiemen van verschillende organen haar
eigen weg in de ontwikkeling gaan, hoewel zij het vermogen
hebben, doeltreffend invloed op elkander uit te oefenen. Dat wij
dit echter, als zeer onwaarschijnlijk, weigeren aan te nemen,
zoolang het ons mogelijk schijnt er een verklaring voor te vinden,
dat wij ten hoogste verrast zouden zijn, indien het echter als
feit bewezen zou worden, vindt zijn oplossing hierin, dat wij
onwillekeurig neiging hebben, om in de levensfuncties niets aan
te nemen, wat ons voorkomt overbodig te zijn. En dit vooroordeel
blijkt niet geheel onrechtmatig, wanneer men bedenkt, dat alles,
waartoe het organisme thans in staat is, eenmaal nieuw verworven
eigenschap was. Als het organisme een eigenschap heeft ver-
worven, welke tot de vervulling van een bepaald doel toereikend
is, dan ziet men niet juist in, hoe het er toe zou kunnen komen,
zich er een tweede eigenschap van gansch anderen aard bij te
verwerven, om hetzelfde doel ook langs anderen weg te kunnen
bereiken. En hier rijst nu weer een oud, reeds zoo vaak besproken
probleem der ontwikkelingsgeschiedenis op, de vraag van de
erfelijkheid der verworven eigenschappen. Het zou mogelijk zijn,
dat de afhankelijke differentiatie de oorspronkelijke was, en dat
dan secundair dit proces, dat vroeger telkens op een specifieken
prikkel moest wachten om aan den gang te kunnen komen,
in zekere mate gemechaniseerd is geworden. Ons geval was
trouwens in het geheel niet het eerste van zijn soort; geheel
dergelijke zijn reeds langer bekend, en er is ook op dezelfde
wijze gebruik van gemaakt. Nog kort geleden werd een zeer mooi
geval door
Snmon, een ander door Braus bekend gemaakt. Meer
zou ik er liever niet over zeggen; ik zelf ken wel de moeilijk-
heden, welke het aannemen der erfelijkheid van verworven eigen-
schappen in den weg staan. Maar de hypothesen, welke men tot
verklaring van vele feiten moet aannemen, om er zonder die
geheimzinnige «MerkfiihigkeTt» der kiemcellen uit te komen,
dreigen nog moeilijker te zullen worden.

En thans nog een woord over de beteekenis welke de methode
der embryonale transplantatie voor de eigenlijke physiologie heeft
of althans krijgen kan, in het bijzonder voor de leer der «Erhal-
tungsfunktionen» van het organisme, in tegenstelling met de
«Entwicklungsfunktionen,» om Itoux\'s treffende onderscheiding
te gebruiken. Ik ben geneigd te gelooven, dat er zich hier een

\\

-ocr page 474-

menigvuldigheid van nieuwe mogelijkheden voor het physiologisch
experiment opent. Een enkel voorbeeld mag dit toelichten. Als
het orgaan voor de oriënteering in de ruimte beschouwt men bij
de gewervelde dieren, op grond van tal van onderzoekingen,
zooals bekend is, bepaalde deelen van het labyrinth, de drie
halfcirkelvormige kanalen, welke in bijna loodrecht op elkaar
staande vlakken liggen. Voor de juiste functie van een oriëntee-
ringsorgaan moet de plaats er van in het lichaam toch wel van
groote beteekenis zijn ; het zou daarom interessant zijn het ge-
drag van dieren na te gaan, bij welke het labyrinth abnormaal
ligt, bijv. omgedraaid is. Aan een volwassen dier zal men zulk
een verandering in de ligging wel niet meer kunnen aanbrengen;
gemakkelijk gaat dat daarentegen bij de jonge larve. Daar ont-
staat de aanleg van het labyrinth op soortgelijke wijze als bij
de lens, namelijk als een holle woekering van de epidermis, welke
zich als een blaasje afsnoert, en dan verder differentieert. Dit
gehoorblaasje nu kan men door terugslaan van een huidlapje
vrijleggen, er uit nemen en in een willekeurig veranderde ligging,
onder het weer toegeklapte huidlapje, tot vergroeiing brengen.
Na verloop van twee uur kan men aan zulk een larve niet meer
zien, dat er iets bijzonders mede gebeurd is. Evenmin in de
eerstvolgende dagen ; maar wanneer ze zal beginnen te zwemmen,
dan kan zij dat onmogelijk op normale wijze. Zij duikelt om,
maakt manege-bewegingen, blijtt op den rug liggen, kortom,
zij vertoont haar oriënteeringsvermogen als op karakteristieke
wijze beschadigd. Het onderzoek aan doorsneden leert, dat het
labyrinth werkelijk abnormaal, bijv. omgekeerd, ligt. Ik geloof,
dat men door systematisch variëeren dezer proeven door waar-
neming der daaropvolgende bewegingsanomalieën, en door later
nauwkeurig onderzoek aan doorsneden, nog veel meer over de
functie van het labyrinth zal kunnen te weten komen. De em-
bryonale transplantatie kan aldus een kostbare methode der phy-
siologie worden, in die gevallen, waar plaatsverandering van
organen, welke zich aan het. volwassen dier niet meer laat uit-
voeren, gewenscht voorkomt.

Hiermede heb ik thans eenige experimenten besproken, welke
mij geschikt schenen om de beteekenis der embryonale trans-
plantatie voor belangrijke vragen der biologie, in het licht te
plaatsen. Dat ik niet alleen feiten, doch ook nog enkele gedach-

-ocr page 475-

teu, welke in het laboratorium hadden moeten blijven tot zij
door feiten waren bewezen, ten gehoore bracht, zal men mij wel
niet euvel duiden. Mijn bedoeling was, u te overtuigen, dat de
experimenteele ontwikkelingsgeschiedenis, deze jongste tak aan
den ouden stam der zoülogie, een toekomst heeft. Daarbij wilde
ik niet alleen van het reeds verkregene, doch ook van gissingen
eu verwachtingen spreken.

J. P. VAN DEll SbOOTËN.

Keuring van vee, vlecscli, visch, schaal- en schelpdieren

te Arnhem, over 1906. — Uit het jaarverslag van den lbtu keur-
meester stip ik het volgende aau:

Gekeurd zijn : 532 stieren, 1230 ossen, 1722 koeien, 2106
vaarzen, 1038 pinken, 3259 kalveren, 314 nuchtere kalveren,
228 schapen, 728 geiten, 8766 varkeus en 353 paarden;
uit
nood geslacht
in de gemeente: 28 runderen, 6 varkens en 42
paarden; uit nood geslacht
ingevoerd: 5 runderen en 8 paarden.

Ingevoerd werden: versch, in kilogrammen: rundvleesch 5679,
kalfsvleesch 270, schapenvleesch 245, varkensvleesch 103964-,
paardenvleesch 1280,* rundervet 2305, reuzel 11366, varkeusaf-
val 580;
toebereid: gezouten varkensvleesch 15100, gerookt rund-
vleesch 6818, gerookt paardenvleesch 3200, gerookt spek 25456,
gerookte ham 16665, gerookte worst 39608, gerookte varkens-
koppen 1578, gerookte rundertongen 382, Amerikaansch spek
35629, Amerikaansche ham 1380, Amerikaansche worst 2244,
andere worstsoorten 17315, gesmolten rundervet 933, gesmolten
reuzel 1015.

De uitvoer naar elders (binnenland) bedroeg: ruudvleesch
163000 Kg., varkensvleesch en spek 45000 Kg.

.1 /gekeurd werden: van runderen: 25 geheele dieren, 2 stel
ingewanden, 8 borst- en buiksingewanden, 3 stel borstiugewaiiden,
50 longen, 69 levers, 1 milt, 438 Kg. vleesch, 1 kop; van
kalveren: 6 geheele dieren, 11 nuchtere en 9 ongeboren dieren;
van
varkens; 4 geheele dieren, 1 lever, 284 Kg. vleesch, 8 Kg.
reuzel; van
paarden: 14 geheele en 1 ongeboren dier, 2 longen,
3 levers, 1 kop, 130 Kg. vleesch;
toebereid: 53 Kg. gerookt
rundvleesch, 235 Kg. gerookt varkensvleesch, 30 Kg. gerookt spek,
97 Kg. worst en 83 Kg. gerookt paardenvleesch.

Hiervan werden wegens tuberculose afgekeurd: van runderen:

-ocr page 476-

6 geheele dieren, 40 longen, 2 levers, 8 borst- en buiksinge-
wanden, 3 borstingewanden en 245 Kg. vleescb; van
kalveren:
1 gelieel dier. Onder de uit nood geslachte ingevoerde runderen
behoorden er 2 met tuberculose.

Al het afgekeurde werd onder politietoezicht door den ge-
meente-reinigingsdienst naar de daarvoor bestemde begraafplaats
vervoerd en begraven.

Het aantal slagerijen bedraagt 114 met 103 slachtplaatsen.

Driemaal werd proces-verbaal opgemaakt, waarop veroordeeling
volgde.

Ter visclimarkt werden aangevoerd: 25 ton, 6034 manden,
25060 Ivg. en 678100 stuks visch, bovendien werden bij afslag
verkocht: 606 manden, 1281 Kg. en 6106 stuks visch.
Afge-
keurd
werden: 63 manden en 132 stuks visch, terwijl buiten de
markt nog werden afgekeurd: 4 manden makreel en 3 balen
mosselen. v. E.

Onderzoek van veterinaire geheimmiddelen. — In de Staats-
courant leest men het volgend besluit van den Directeur-Generaal
van den Landbouw, dd. 27 Februari 1907.

«De Directeur-Generaal van den Landbouw brengt ter alge-
meene kennis, dat, ingaande l Maart a.s., aan de Rijks serum-
inrichting kosteloos onderzoekingen zullen gedaan worden naai-
de samenstelling van zoogenaamde geheimmiddelen, die tegen
ziekten van het vee of tegen kreupelheden van paarden worden
aangeprezen.

Bij de inzending van een middel als boven bedoeld, moet
steeds overgelegd worden de daarbij behoorende gebruiksaan-
wijzing.

Indien de samenstelling van het middel bekend is en de inzender
slechts inlichtingen wenscht in te winnen over de waarde van
het middel ten opzichte van de ziekte of van de kreupelheid,
waartegen het wordt aanbevolen, moet zulks uitdrukkelijk worden
opgegeven.

De belanghebbende ontvangt na afloop van het onderzoek een
schriftelijk rapport.

De aanvragen of inzendingen zijn te richten tot de Rijks serum-
inrichting, Yinkendwarsstraat n°. 15 te Rotterdam.»

Toen ik dat las, dacht ik onmiddellijk aan den officier van

-ocr page 477-

gezondheid, die in het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde
van 20 Januari 1907 een artikel plaatste met het. opschrift:
«Wat meer waard is, een soldaat of een koe.» Wat zal die me-
dicus nu sputteren, als hij boveustaaud besluit leest! En terecht.
Hij smede daaruit echter geen nieuw, en vooral geen in vele
opzichten onjuist, artikel tegen de veeartsen. Het is waar. hij
heeft reden jaloersch te zijn, doch hij steke, bij het benijden,
de haud iu eigen boezem en vrage zich af: wat dient gedaan
om het ook zoo ver te brengen?

Niet alleen hij, doch de geheele medische stand, en in het
bijzonder het staatstoezicht op de volksgezondheid kan naijverig
zijn op hetgeen de Rijks sèruminrichting voor den veestapel
doet. Zij verschaft kosteloos entstoffen tegen ziekten der huis-
dieren, onderzoekt ziekteproducten, tracht onbekende ziekten,
zelfs onder de visschen en de bijen, in haar oorzaken op te
sporen en daartegen maatregelen te treffen, levert gratis culturen
vau bacteriën ter verdelging van muizen en ratten, en is bezig
de tuberculose bij het rundvee, en daarmede een belangrijke bron
van dit lijden bij den mensch, te doen verdwijnen.

Indien men daar tegenover stelt wat voor de gezondheid van
den mensch wordt
gedaan (niet geschreven), dan komt dit wel
eenigszins op den achtergrond. Het is waar, voor den mensch
mist men een energiek leider, die weet wat hij wil, en doet wat
hij meent dat nuttig kan zijn. De Rijks seruminrichting toont
het nog eens weder aan wat kan worden bereikt, indien één
hoofd en één uitvoerder, in volkomen harmonie, de met elkander
overwogen taak ten einde toe
willen volbrengen, zonder zich, door
welke omstandigheid ook, van den juisten weg te laten afvoeren.

In ons land heeft de aanwending der geheimmiddelen tegen
de ziekten der dieren gelukkig geen groote hoogte bereikt; wan-
neer men daarmede Engeland, België, Frankrijk, Duitschland,
enz. vergelijkt, dan kunnen wij tevreden zijn. Toch heeft het
den Neaderlandschen veearts steeds gehinderd, dat zij in het open-
baar aangeprezen en toegepast werden. Daarom heeft de Maat-
schappij ter bevordering der veeartsenijkunde reeds tal van jaren
geleden een subsidie beschikbaar gesteld, ten einde de samen-
stelling daarvan te doen onderzoeken. Ik herinner aan hetgeen
wijlen Dr. L. J.
van der Harst in dat opzicht verrichtte en in
dit tijdschrift publiceerde.

-ocr page 478-

In de laatste jaren worden vooral uit Duitschlaud pogingen
aangewend om bij onze veehouders debiet te krijgen voor ge-
heimmiddelen tegen ziekten der kalveren (pankreon, Thürpillen),
tegen koliek, droes, dampigheid, enz. De argelooze veehouder
wordt daardoor licht verleid om zichzelf te benadeelen: 1°. om-
dat hij de middelen veel te duur betaalt, en 2°. omdat hij door
aanwending van het onschuldige of schadelijke geheimmiddel de
gelegenheid laat voorbijgaan om op een doeltreffende wijze te
doen ingrijpen. Niet zelden wordt hierdoor te laat veterinaire
hulp ingeroepen; de conclusie van den eigenaar, dat ook de vee-
arts geen baat wist aau te brengen, ligt dan voor de hand.

De maatregel om de samenstelling der geheimmiddelen te
doen kennen, moet derhalve worden aangemerkt als in het bij-
lang van den veehouder en ter veraangenaming van de veteri-
naire praxis.

Ten slotte zij verwezen naar het artikel van dr. L. van Italme:
«Voor dieren eu voor menschen,» voorkomende in het Pliarma-
ceuüseh Weekblad
van 9 Maart 1907. Deze niet-veearts betuigt
zijn volle sympathie met hetgeen de Directeur-Generaal van den
Landbouw, niet alleen door de Rijks seruminrichting, maar ook
overigens, teu behoeve van den Nederlandschen landbouw en de
veehouding verricht.
 W. O. Schimmel.

Boekaankondiging.

Prof. Dr. W. PFEIFFER. Operationskursus für Tierärzte und
Studierende. Vierte, vermehrte Auflage. Mit 65 Abbil-
dungen. Berlin, R. SCHOETZ 1907. Prijs 4,- Mark.

Wanneer van een boek binnen tien jaar tijds vier drukken
verschijnen, dan valt er niet meer te discussiëeren over den
inhoud, of deze namelijk aan den smaak van het publiek voldoet.
Pfeiffer\'s operatiecursus verkeert in deze omstandigheid.

In deel 31 van dit tijdschrift kondigde ik den 3den druk aan
en nu is de 4de reeds de wereld ingezonden. En al weder uitge-
breid met hetgeen er op dit gebied in den nieuweren tijd werd
aanbevolen. Het voornaamste wat in deze editie als nieuw is
ópgenomen, betreft de infiltratie van de nervi volaris, tibialis,
medianus, peronaeus profundus en infraorbitalis, zoowel voor dia-

-ocr page 479-

gnostische doeleinden als tot het doen van neiirectomie. Ook de
ruggemergsanaesthesie bij den hond is, en wel vrij uitvoerig,
behandeld, terwijl al deze operaties door afbeeldingen duidelijk
/.ijn gemaakt. Voorts is als nieuwigheid in woord en beeld aan-
gegeven de intraveneuse chloralinjectie.

Het boek telt thans lül bladzijden, dus 17 meer dan de vorige
druk en 8 afbeeldingen meer. Desondanks is de prijs slechts
met 50 Pfennige verhoogd.

Vooral den studenten zij dit werk bij hun oefeningen aanbe-
volen, doch ook den praktizeerendeii veeartsen kan het dikwijls
te stade komen. W.
C. Schimmel.

Verzamelde opstellen uit „Het Paar d". Hoofdredacteur-
uitgever A. W. HEIDEMA. Groningen (1907). Prijs f 1,75.

Wegens plaatsgebrek bleef deze boekaankondiging, evenals de
volgende, reeds te lang ongeplaatst. ,

De hoofdredacteur van „Het Paard" verzamelde in een keurig
boekje, 254 bladzijden groot, van 106 teekeningen voorzien, den
hoofdinhoud van het blad over 1906.

Dat hij daarmede veel getrouwe lezers van zijn blad een dienst
bewijst en dat zijn illusie
„dat het werk een plaatsje waardig ge-
keurd wordt op het boekeurek onzer Nederlandsclie paardenlief-
hebbers"
verwezenlijkt is, valt buiten allen twijfel.

Thans kan men rustig en kalm de stukken overlezen, welke
in den loop van het jaar de aandacht trokken, maar waarvan
men telkens slechts mondjes-maat kreeg, en heeft men overigens
gelegenheid een belangrijk artikel ieder oogenblik na te slaan en
zijn geheugen op te frisschen, bijv. in zake zachte en harde
beengebreken, harnachement, toilet, rijden, wedden, enz. enz.

De uitgever kan overtuigd zijn een goede daad te hebben
verricht, welke door zijn lezers op hoogen prijs zal worden
gesteld, en die, naar ik hoop, er toe zal bijdragen het aantal
lezers van
Het Paard nog te vergrooteu. van Esveld.

De voeding der landbouw huisdieren, door Prof. dr. O. KELL-
NER. Voor Nederland bewerkt door A. A. TER HAAR.
Maastricht, LEITER-NYPELS, 1907. Prijs gebonden f8.50.

Reeds een paar maanden ligt dit werk op aankondiging te
wachten. Plaatsgebrek verhinderde opneming er van. De aankondi-

-ocr page 480-

giug behoeft trouwens niet uitgebreid te zijn, want een werk van
den directeur van bet landbouwproefstation te Mückeru, waarvan
binnen een half jaar een tweede uitgave verschijnt, moet wel
goed zijn. Van die
2d0 editie gat ter Haar ons een bewerking
voor Nederland geschikt, waarbij in tal van noten aan- en op-
merkingen worden gemaakt en ook op meer bijzondere Neder-
landsche onderzoekingen en toestanden wordt gewezen. Aan het
werk is door den vertaler een aanhangsel toegevoegd, betrekking
hebbende op de keuze vau het handels-krachtvoeder en op de
berekening van voederrations met behulp van 4 tabellen. De
eerste dier tabellen geeft de samenstelling, verteerbaarheid en
zetmeelwaarde vau een groot aantal voedsels aan; de tweede de
verteringscoëfficiënten, door proeven op dieren bepaald; de derde
leert ons de voederiugsuormen kennen, terwijl de vierde per
1000 deelen het gehalte aangeeft van de voornaamste aseli-
bestanddeelen.

Het werk is in drie onderdeelen verdeeld en wel: I. De samen-
stelling en vertering van het voeder. Stof- en euergie-omzettiug
ouder verschillende omstandigheden.
II. De voedermiddelen, hun
eigenschappen, conserveering, toebereiding en gebruik.
III. De
voederiug van het vee.

Het geheel vormt dus eeu volledige voedingsleer, namelijk: de
physiologische grondslagen, de kennis van voedingsmiddelen en
de voedering in de practijk.

De vertaling is vlot en het werk laat zich gemakkelijk lezen.
Wanneer ik hier nog bijvoeg dat het op behoorlijk papier goed
is afgedrukt en netjes gebonden, dan durf ik het bestudeeren er
vau den collega\'s wel aan te bevelen.

van Esveld.

J. Y. SWIERSTRA, Kommen in dem Pleische und in ma-
kroskopisch gesunden Lymphdrüsen von tuberkulösen
Tieren Tuberkelbazillen vor ? Inaugural-Dissertation.
Utrecht, P. DEN BOER 1906.

Door Swierstra zijn proeven genomen om na te gaan of in
het vleesch en de macroscopisch gezonde lymphklieren van tuber-
culeuse dieren ook tuberkelbacillen voorkomen. Voor de vleesch-
keuring is de beantwoording van de vraag van groote practische
beteekenis.
Westenhoefeer en Hoefnagel hadden reeds in deze

-ocr page 481-

richting geëxperimenteerd en zij waren tot resultaten gekomen
welke de belangstelling van alle hygiënisten gaande maakten.
De uitkomsten van
Swierstra\'s onderzoekingen wijken echter van
die der genoemde auteurs af. De proeven kunnen worden inge-
deeld als volgt: voederingsproeven (bij 2 varkens), het onder de
huid brengen van stukjes vleesch van tuberculeuse runderen en
varkens, het subcutaan inspuiten van spiersap uit het vleesch
van tuberculeuse dieren, het onder de huid brengen van stukjes
lymphklier, welke macroscopisch normaal waren, doch van tuber-
culeuse dieren waren genomen, verder het intraperitoneaal in-
spuiten van spiersap en lymphkliersap.

De verkregen resultaten waren in enkele gevallen positief.
Zoo was het spiersap van een varken met chronische algemeene
tuberculose en verweekte haarden in de keelgangsklieren, virulent.
Evenzoo was dit het geval bij een vermagerde koe met uitge-
breide tuberculose en ook bij een koe met acute miliair-tuber-
culose der longen en sterke vermagering. Bij een koe met
etterige, verweekte haarden in de longen was het lymphkliersap
virulent. De virulentie van dit laatste bleek ook bij een koe
met beentuberculose en een verweekte haard in de longen. In 9
van de 26 proeven was het resultaat positief.

Aan het slot der dissertatie merkt de schrijver op dat zijn
onderzoekingen overeenstemmen met hetgeen
Ostertag in zijn
handboek zegt en dat wij niet al te toegevend mogen zijn in
onze beoordeeling van het tuberculeuse vleesch.
Volgens hem is het steriliseeren aan te bevelen:
1°. in alle gevallen van tuberculose welke tot sterke verma-
gering heeft geleid,

2°. bij tuberculose met uitgebreide verweekte haarden,
3°. bij tuberculose met verschijnselen eener recente bloed-
infectie, ook wanneer alleen de longen acuut zijn geïnfecteerd,
4°. bij tuberculose, waarbij de beenderen zijn aangedaan.

M. G. de Bruin.

-ocr page 482-

In memoriam L. TH. JANNÈ.

Tj.iuk.knt Theodóor Janné, districtsveearts voor Limburg, werd
geboren te Heerlen op 2 Augustus 1846 en overleed op
12 December 1906 te Roermond. Zijn diploma als veearts be-
haalde hij op 4 Juli 1867 cum laude. Achtereenvolgens praktizeerde
hij te Roermond en Maastricht om in 1886 zijn vader als
districtsveearts op te volgen.

Het corps Nederlandsche veeartsen, en niet het minst het
Litnburgsche, lijdt een zwaar verlies in zijn heengaan.
Janné
was iemand van algemeene ontwikkeling; hij had een open oog
voor heel zijn omgeving, maar vóór alles was hij veearts in hart
en ziel. Zulks behoefde ook niet te verwonderen. Gesproten toch
uit een geslacht, dat meer dan ëeu eeuw de veeartsenijkunde
beoefende, had hij van kindsbeen af ruimschoots gelegenheid het
leven en streven van zijn vader in de veeartsenijkundige praktijk
gade te slaan. Zoodoende kreeg hij onze wetenschap lief. Reeds
in zijn studietijd had hij een zekere voorliefde voor het bestu-
deeren van den bouw van den hoef, voor hoefbeslag en de ziekte-
kunde van dit orgaan. Hiervan getuigt in zijn later practiscli
leven een mooie verzameling hoefijzers en ziekelijke hoeven,
benevens zijn streven tot verbetering van het hoefbeslag in
Limburg door het houden van cursussen vanwege de toenmalige
Laudbouwmaatschappij in Limburg.

In de praktijk waren het vooral de besmettelijke veeziekten,
welke zijn lievelingsstudiën vormden, meer in het bijzonder het
miltvuur, terwijl later de wetenschappelijke vleeschkeuring en
het bouwen van slachthuizen meer zijn aandacht trokken.

Het uitbreken der besmettelijke longziekte in Limburg gaf
hem ruimschoots de gelegenheid en het materiaal ter bestudeering
van deze ziekte. Het veeartsenijkundig jaarverslag van 1886,
versierd met eigen teekeningen, getuigt hiervan.
Janné had de
benijdenswaardige gaaf naast goed microscopist, goed teekenaar
te zijn.

Miltvuur, dat in Limburg geen zeldzaamheid is en jaarlijks
tal van slachtoffers vordert, trachtte hij in zijn geheimzinnigen
loop te doorgronden. Reeds lijdende, deed hij mij eenige maanden

-ocr page 483-

vóór zijn dood een verhaal omtrent zijn nasporingen in zake
verspreiding dezer ziekte in Limburg. Het was hem niet ont-
gaan, dat er niet zelden verband bestond tusschen oude leer-
looierijen met haar huidenwaschkuilen, welke thans grootendeels
verdwenen zijn en de verspreiding en het voorkomen van milt-
vuur. «Ik heb er teekeningen van gemaakt.,» zeide hij, «ook
de bodemhoogte aangevende en daar kan men uit zien, hoe bij
hoog water een communicatie optreedt tusschen de besmette
kuilen, vroeger huiden-waschplaatsen, en kleinere en grootere
rivieren, zoodat een verspreiding der ziektekiem op groote schaal
geen wonder is.» Ik kon niet vermoeden dat dit zijn laatste
woorden tot mij zouden zijn en dat ik hem voor het laatst de
hand drukte. Maar toen nog bewonderde ik dat eigenaardige
vuur, dat hem bezielen kon, wanneer hij iets mededeelde of ver-
dedigde op veeartsenijkundig gebied, waarvan de waarheid bij
hem vaststond.
Janné velde niet onvoorbereid een oordeel; eerst
na rijpe studie, wikken en wegen gaf hij zijn meening te kennen.
Jammer dat hij zelden of ooit iets publiceerde in wetenschappe-
lijke bladen en dubbel jammer zal het zijn wanneer uit zijn
archieven mocht blijken, dat hij niets van al zijn nasporingen
geboekt heeft. Hoe mededeelzaam ook, had hij een tegenzin aan
schrijven. Het bestrijden van miltvuur en houtvuur door voor-
behoedende entingen vond in hem een warm voorstander. Toen
de dageraad voor de wetenschappelijke vleeschkeuring in ons land
meer en meer verrees, en in Roermond de slachthuisquaestie in
den gemeenteraad aan de orde kwam, werd voor
Jannk\'s vor-
schenden geest een nieuw braakveld geopend, waarop bij zijn
sporen verdiende.

Omdat hij in dien tijd meer als lid der toenmalige plaatselijke
gezondheidscommissie op den voorgrond trad, laat ik dr.
Kramvs,
voorzitter der gezondheidscommissie te Roermond, aan het woord
(vergadering Januari 1907):

«Op het einde van 1906 ontnam ons het koude ge-
voellooze noodlot, dat onze commissie zoozeer had geteisterd,
onzen besten
Janné, redenen waarom ik uw hulde vraag voor
de nagedachtenis van een afgestorven medelid. De beteekenis, ik
zou haast zeggen de grootheid van
Janné, kwam minder tot haar
recht in onze tegenwoordige gezondheidscommissie dan in haar
voorgangster, de plaatselijke gezondheidscommissie van Roermond,

-ocr page 484-

waartoe hij behoorde van haar oprichting in 1891 af tot aan
haar opheffing in 1902, de periode der wordingsgeschiedenis van
ons slachthuis, dat onze stad heeft te danken in de eerste plaats
aan
Janné, dat zijn creatie is. Jan>é trok heen naar alle oorden,
om ondervinding op te doen en onderzoekingen in te stellen.
Stapels van boeken en literatuur over slachthuis-wetenschap gaarde
hij op eigen kosten bijeen. Met tal van deskundigen knoopte hij
betrekkingen aan. Niets was hem te veel. Met zekere scherp-
zinnigheid beoordeelde hij alles en iedereen, het goede doelmatige
ontdekte hij, het minderwaardige wees hij af, om te komen tot
het slachthuis dat hij zich had gedacht, dat dienen kon als model
voor verder op te richten abattoirs in ons land. Wie herinnert
zich niet nog de levendige, drukke, opgewonden, interessante
vergadering toen
Janné zijn ontwerpen, plannen, teekeningen,
schrifturen, enz. met het hem eigen zenuwvuur ontvouwde, hoe
zijn overtuiging stormenderhand in ons overging en ons dwong
onvoorwaardelijk in hem te gelooven.

Het staat ons nog versch voor den geest toen hij streed tegen
rechts en links in onzen gemeenteraad, tegen deskundigen en
machthebbendeu daarbuiten, tot eindelijk zijn heldere betoogingen,
zijn grondige studie daarbuiten en onweerlegbare bewijzen al zijn
tegenstanders willig of onwillig tot zwijgen brachten en het
slachthuis zou gebouwd worden
naar den geest van Janné, op de
plaats door hem gekozen.

Dat vvas de eenige beloouing voor al zijn geestelijke en
materiëele opofferingen. Trouwens dat was den eenvondigen,
belangeloozen
Janné, wien alle eerzucht vreemd was, voldoende.
Zijn arbeid was immers niet te vergeefs geweest. In een buiten-
gewone vergadering der gezondheidscommissie werd hem hulde
gebracht in zake zijn bemoeiingen bij het tot standkomen en
den bouw van het slachthuis.»

Als praktizeerend veearts verheugde hij zich in een uitgebreide
praktijk. Als districtsveearts was
Janné een trouwplichtig amb-
tenaar. Ook al dwong de noodzakelijkheid hem streng op te
treden, steeds bleef hij humaan tegenover den veehouder. Zijn
practische blik en het uitvoeren der wettelijke bepalingen ver-
eenvoudigden deze niet zelden. De microscoop was zijn gelief-
koosd instrument. Uren en uren, tot zelfs diep in den nacht,
kon men hem werkzaam vinden en niet alleen bezig met het

-ocr page 485-

onderzoek van veterinair materiaal, doch menig medicus nam
tot hem zijn toevlucht om een microscopisch onderzoek te laten
instellen. Nooit klopte men te vergeefs bij hem aan. Wat hij
wist, deelde hij steeds gaarne mede, wat hij niet wist, trachtte
hij op te sporen, al was het ook ten koste van geldelijke offers.

Als collega was Janné een hartelijk kameraad, die steeds
gaarne met raad en daad hielp, wiens huis immer gastvrij open-
stond, niet het minst voor den veterinair. Ook wist hij den
ernst des levens voor een oogenblik ter zijde te zetten en kon
dan gezellig meedoen. De plaatsvervangende districtsveeartsen
vonden in
Janné een aangenamen chef-collega. Wel trok er
een enkele maal een donkere wolk voorbij die de verstandhou-
ding van het Limburgsch-veterinaire corps met den districts-
veearts minder goed maakte, maar deze was van voorbijgaanden
aard. Hoe vasthoudend in principe, toch was
Janjné vatbaar
voor overtuiging en dan was hij de eerste om ook toe te geven.
Meestal kwamen dergelijke meeningsverschillen de zaak eerder
ten goede dan ten kwade. In de afdeeling Noord-Brabant —
Limburg nam hij een paar jaar het voorzitterschap waar.

Met Janné gaat. een der mannen van het Nederlandsche corps
veeartsen heen, die ons vak wisten hoog te houden, welke
men als voorbeeld van werkzaamheid kan stellen voor het op-
komend geslacht, want hij heeft gewerkt met al de kracht die
in hem was, zoolang het voor hem dag was, en zulks met een
benijdenswaardigen ijver.

Op 15 December had de begrafenis plaats onder groote deel-
neming. Tal van Limburgsche veeartsen, het bestuur der afdee-
ling Noord-Brabant—Limburg, een deputatie der gezondheidscom-
missie, leden van den gemeenteraad, enz. bewezen den overle-
dene de laatste eer. Tal van kransen dekten de lijkbaar, waar-
onder een van de afdeeling Noord-Brabant—Limburg. Door
ondergeteekende werd, als voorzitter van deze afdeeling, deii
overledene aan de geopende groeve een eerbiedige hulde gebracht.

De naam van Laukent Janné zal bij de Nederlandsche vee-
artsen in eere blijven; zij verliezen in hem een trouw kameraad,
de veeartsenij kundige wetenschap een harer beste beoefenaars.

Hij ruste in vrede.

Roermond, Februari 1907. T. A. L. Beei..

-ocr page 486-

In memoriam
Maria Hubertus Joannes Petrus Thomassen.

Kroniek.

24 October 1847, geboren te Ekkelrade, gemeente Gronsveld.

1 September 1865, aanvang der studie aan \'s Rijks veeartsenij-

school te Utrecht.
7 Juli 1869, als veearts gediplomeerd.

1869—1881, praktizeerend veearts te Maastricht.

2 Augustus 1881, benoemd tot leeraar aan\'s Rijks veeartsenij-

school.

14 Januari 1890, benoemd tot Officier d\'Académie.

2 Augustus 1893, benoemd tot ridder van het Legioen van Eer.
21 Juni 1905, bevorderd tot doctor in de geneeskunde

honoris causa, door de Rijks-universiteit
te Groningen.

Eerelid van de «United States Veterinary Médical Association,»

en van de «Veterinary Médical Association of Ireland.»
Correspondeerend lid van de «Société centrale de médecine vétéri-
naire,» de «Société vétérinaire pratique», de «Société vétéri-
naire d\'Alsace-Lorraine,» de «Academia veterinaria» te Turijn.
Lid van het Historisch Genootschap en van het Provinciaal
Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen.

1873

1878

1879

Geschriften.

Iloefontsteking bij merriën, Tijdschrift voor Veeartsenij-

kunde en Veeteelt.
L\'extraction d\'un calcul vésical, L\'Echo Veterinaire.
Signification diagnostique de la toux, id.
Za
fourrure aiguë, id.

L\'inoculation de la pleuropneumonie contagieuse, id.
Les corps étrangers dans l\' estomac des grands ruminants, id.
Crémation des cadavres des bêtes charbonneuses, id.
Contagiosité de la tuberculose entre animaux d\'espèces
différentes,
id.

-ocr page 487-

1881 L\'Embryotomie chez les grands animaux domestiques, Annales

de médecine vétérinaire.
1883
L\'usage thérapeutique de la neurotonne, L\'Echo Vétérinaire.
1884;
Atrophie musculaire consécutive à la congestion de la moelle
épiniere,
id.

1885 VActinomgcose au point de vue de sa thérapeutique, id.
1887, 1888, 1889
Aanteekeningen met. betrekking tot de geschie-
denis der veeartsenijkunde,
Tijdschrift voor Veeartsenij-
kunde en Veeteelt.

1888 Sur la transmissibilité de la tuberculose, Recueil de médecine

vétérinaire.

Un cas de diathese hémorrliagique chez le cheval, Annales
de médecine vétérinaire.

1889 Verslag van het congres voor tuberculose, Tijdschrift voor

Veeartsenijkunde en Veeteelt.
Multiple verlammingen bij een paard (met dr. II. J.

Hambukger), Annales de médecine vétérinaire.
L\'extraction des dents molaires chez le cheval, Recueil de

médecine vétérinaire.
Contribution à l\'étude de la fièvre vitulaire, id.
Un nouveau traitement de la diphthérie des oiseaux, Annales

de médecine vétérinaire.
fja castration chez la jument, id.

Accident consécutif à la castration d\'un cheval eryptorchide, id.
Service sanitaire international, utilité, organisation, Rapport
voor het 5<le internationaal veeartsenijkundig congres
te Parijs.

1890 Krijgsbedrijven van Alexander Farnese in Limburg en aan-

grenzende gewesten, 1578—\'79. Maastricht.
Het 5de internationaal veeartsenijkundig congres, Tijdschrift

voor Veeartsenijkunde en Veeteelt.
Hervorming van het veeartsenijkundig onderwijs in
België,
id.

Dgstocie maternelle et foetale chez la jument, Annales de
médecine vétérinaire.

1891 De I\' action de la lymphe de Kocu chez les vaches tuber-

culeuses, id.
Affections des poches gutturales, id.
Le centenaire de l\' école de Milan, id.

-ocr page 488-

189Ä Le caractère pathogène du microbe de l\'injluenza de l\'homme
pour les animaux,
id.
L,es spasmes cloniques du diaphragma chez le cheval, id.
Spaansche bijdragen tot de geschiedenis onzer voorvaderen

der 16de eeuw, Maastricht.
Koch\'s ontdekking en hare diagnostische waarde voor de vee-
artsenijkunde,
Tijdschrift voor Veeartsenijkunde en Veeteelt.
Verslag va7i het tweede congres voor de studie der tuber-
culose bij mensch en dieren,
id.

1893 Traitement de Vactinomycose par l\'iodure de potassium,

Bulletin de la société centrale de médecine vétérinaire.
Actinomycose du cornet chez une vache, id.
Traitement de la funiculite chronique-champignon du cheval

par Viodure de potassium, id.
La botryomycose. Nouveau cas de guérison par l\'iodure de

potassium. Un cas de généralisation au poumon, id.
Contribution à l\'étude des maladies du système nerveux,

Annales de médecine vétérinaire.
Urolithiase spontanée et expérimentale et son traitement

chirurgical chez les animaux, id.
De malleïne als diagnosticum, Tijdschrift voor Veeartsenij-
kunde en Veeteelt.

1894 Moyens pour empêcher la propagation de la tuberadose,

Rapport voor het internationaal congres voor hygiëne
en demographie te Budapest.

1895 Sur un nouveau procédé de castration des mâles, Annales de

médecine vétérinaire.
Die Bekämpfung der Lungenseuche in Holland, Dänemark,
Luxemburg, Belgien,
Rapport voor het 6do internationaal

veeartsenijkundig congres te Bern.
Het lste en 2do boek van de Handleiding tot de paarden-
kennis voor de cadetten der cavalerie en artillerie,
door
W.
C. Schimmel, enz. Breda.

1896 Het paard in de oudheid, met teekeningen van H, Markus,

Het Paard.

1897 Une nouvelle septicémie des veaux, Annales de l\'institut

Pastkur.

Nephritis chronica bij het paard, Tijdschrift voor Veeartse-
nijkunde en Veeteelt.

-ocr page 489-

1898 Het contagiurn der pleur o-pneumonia contagiosa van het

rund, id.

1899 Aetiologie en pathogenesis van endocarditis acuta, id.
Verslag over het 4Je tuberculose congres, id.

1901 Hemiplegia laryngis bij het paard, id. en Monatshefte für

praktische Tierheilkunde.
Neuritis interstitialis proliferans des Plexus sacralis beim

Pferde, Monatshefte für praktische Tierheilkunde.
Aufsteigende Rückenmarksdegeneration in Folge von Neuritis
peripherica,
id.

Lähmung der Kniescheibenstrecker, sogenannter Cruralis-

lähmung, id.
Lähmung des Nervus obturatorius, id.

Over de identiteit der tuberculose bij mensch en rund, Inter-
nationaal tuberculose-congres te Londen 26 Juli
1901,
Tijdschrift voor Veeartsenijkunde.
Verslag aangaande het tuberculose-congres, gehouden te
Londen van 22—26 Juli 1901, veterinair gedeelte,
Nederlandsche Staatscourant.
liet 50-jarig jubileum van dr. Willems te Hasselt, Tijd-
schrift voor Veeartsenijkunde.

1902 Een enioötische bidbairparalyse bij het paard, id.
Untersuchungen über die Pathogenese der Hemiplegia laryngis

des Pferdes, Monatshefte für praktische Tierheilkunde.

1903 L\'immunisation des jeunes bovidés contre la tuberculose,

Recueil de médecine vétérinaire.
Neuritis peripherica bij chronisch saturnismus van het paard,
Tijdschrift voor Veeartsenijkunde.

1904 De Veeartsenijschool als 6(,e faculteit der Utrechtsche Uni-

versiteit, id.

Les streptococcies et leur traitement préventif et curatif,

Revue générale de médecine vétérinaire.
L\'enseignement vétérinaire en Hollande, id.

1905 Vaccination contre la tuberculose, Rapport voor het 8,to inter-

nationaal veeartsenijkundig congres te Budapest.

1906 De immuniseering van het rund tegen de tuberculose,

\'s Graven liage, Gebr. J. en M. van Langenhuijsen.
Referaten, verslagen, boekbeoordeelingen en necrologieën.
Deze lijst van geschriften geeft ons een beeld van de groote

-ocr page 490-

wetenschappelijke werkzaamheid van Thomassen, en de onder-
scheidingen, in de kroniek vermeld, leggen getuigenis af van
de waardeering, welke zijn arbeid in binnen- en buitenland mocht
ten deel vallen.

Evenwel, de waarde van Thomassen als leermeester treedt uit
deze gegevens niet op den voorgrond en het is juist als zoo-
danig dat hij zich onder zijn leerlingen tal van vrienden had
verworven.

Thomassen was een voortreffelijk docent; hij behandelde de
stof op een wijze, welke op het auditorium een bezielenden, een
stimuleerenden invloed had en wekte daardoor belangstelling en
liefde voor het onderwerp; hij wist ziektebeelden te schilderen
met een gloed en verve zonder weerga, plaatsende de cardiuale
verschijnselen op den voorgrond en daaromheen groepeerende de
meer bijkomstige of toevallige, zóódanig, dat elk symptoom zijn
juiste waarde kreeg. Men zag, men voelde, dat in zijn geest
de patiënt vóór hem stond; zijn stalen geheugen bracht hem
de talrijke gevallen, welke hij van een bepaalde ziekte waarnam,
weer voor oogen en uit üie gegevens bouwde hij de symptoma-
tologie op, systematisch, met vaste hand, in doeltreffende woor-
denkeus, onder bezielend spreken en levendig gebaar, totdat ten
slotte het ziektebeeld daar stond als een bouwwerk van even-
redige verhoudingen, stijlvol en van een levendig relief. Hij
gaf reproductie in den hoogsten zin; reproductie, voortkomende
uit doorleven, doorvoeleu, doordenken en doorwerken van het
onderwerp; reproductie, in zich sluitende een schat van gelou-
terde en bezonken wetenschap, geadeld door de eigenschappen
zijner karakteristieke persoonlijkheid. Zijn voordracht was artis-
tiek; op haar was van toepassing het bekende woord van
Zola :
tl\'art, eest la nature vue au travers d\'un temperamentzijn
clinische ervaring was buitengewoon, zijn diagnostische blik
scherp, dikwerf verbazingwekkend.

Thomassen was een man van groote integriteit; dezulken is
het leven niet immer licht.

Hij blijve onder ons voortleven als de voortreffelijke veeartse-
nijkuudige leeraar, als één van de baanbrekers der wetenschap-
pelijke richting in de Nederlandsche veeartsenijkunde, als een
groot en goed man.

O O

H. Markus.

-ocr page 491-

Personalia.

Bij beschikking van den Minister van Binneniandsche Zaken
en van Landbouw, Nijverheid en Handel, dato 23 Februari 1907,
n°. 191G1, afd. O., en Directie van den Landbouw, n°. 1810,
afd. V. I)., is

I. Ingesteld een commissie, aan welke wordt opgedragen een
onderzoek naar en beantwoording van de volgende vragen:

1°. Welke proefnemingen op of met levende dieren, aange-
duid onder den algemeenen naam van vivisectie, worden in
Nederland ondernomen of toegepast? waar? door wie? met
welk doel ?

2°. Welke proefnemingen moeten geheel verboden worden?

3°. Aan welke beperkende voorwaarden behooren de toege-
laten proefnemingen te worden onderworpen?

4°. Op welke wijze ware de nakoming dier voorwaarden het
best te verzekeren ?

II. Zijn benoemd:

tot leden:..................

D1. Poels, directeur der ltijks seruminrichting te Rotterdam.

Benoemd: tot gemeenteveearts te Oosterbeek H. J. O te
Aalten; tot gemeenteveearts te Oldebroek (Veluwe)
1). de Fluiter
te Schildwolde.

Verplaatst: van Amersfoort naar Deventer de paardenarts 2du kl.
A.
Kuipers; van Batavia naar Salatiga de paardenarts 2do kl.
d\'.
H. 11. Rörik.

Bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst:

verleend: een jaar verlof aan den inspecteur van den burger-
lijken veeartsenijkundigen dienst in Ned.-Indië C. A.
Penning;

overgeplaatst: naar het ressort Buitenzorg en Krawang, met
standplaats Buitenzorg, de gouvernementsveearts B.
Vrijburg;

tijdelijk gedetacheerd: te Bandoeng en belast met den dienst
in de residentie Preanger-Regentschappen, de gouvernements-
veearts
J. A. Lenshoek, thans tijdelijk gesteld ter beschikking
van den inspecteur van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst.

Rijks veeartsenijschool.

Het veterinair studentencorps Absyrtus leed een gevoelig verlies.

Op 1 Maart 1907 overleed te Velp, in den ouderdom van

-ocr page 492-

bijna 24 jaar, na een kortstondige ziekte Engel Bekends, can-
didaat-veearts.

In Augustus a.s. had hij gehoopt zijn diploma te verwerven.
Zijn ouders verliezen een geliefden zoon, zijn collega\'s een
innemend vriend, de veeartsenijschool een uitstekend leerling.
Hij ruste zacht. v. E.

Cursussen in vee- en vleeschkeuring.

De toelatingsexamens voor de cursussen te Amsterdam, Leiden
en Roermond hebben plaats gehad te Amsterdam op 6/7 Maart,
te Roermond op 8/9 Maart, te Leiden op 11/12 Maart.

Toegelaten werden te Amsterdam 10 personen, te Leiden 10
en te Roermond 10.

De cursussen namen op 18 Maart een aanvang.

Hij koninklijk besluit van 28 Februari 1907, n°. 29, zijn
benoemd in de commissie, die \'belast zal zijn met het in de
maand Mei 1907 af te nemen examen ter verkrijging van het
diploma van hulpkeurmeester van vee en vleesch:

1°. tot lid en voorzitter dr. II. Remmelts, rijks-keurmeester in
algemeenen dienst te \'s-Gravenhage;

2°. tot lid en secretaris D. F. van EsvELD,\'leeraar aan \'s Rijks
veeartsenijschool te Utrecht;

3°. tot leden: T. A. L. Beel, directeur van het openbaar
slachthuis te Roermond; dr. I). A.
de Jong, directeur van het
openbaar slachthuis te Leiden; D.
van dek Sluijs, directeur van
het openbaar slachthuis te Amsterdam ;

4°. tot plaatsvervangende leden: J. J. F. Diiont, directeur van
liet openbaar slachthuis te Rotterdam;
Y. van der Sluis, plaats-
vervangend directeur van het openbaar slachthuis te Amsterdam.

Veeartsenijkundig staatstoezicht.

Bij koninklijk besluit van 25 Februari 1907, n°. 29, is, met
ingang van 1 Maart 1907, tot wederopzegging benoemd tot
plaatsvervanger van den districtsveearts wien Haarlem als stand-
plaats is aangewezen,
D. C. Kkuymel1 te Haarlem.

De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel heeft bij
besluit van 25 Februari 1907, bepaald:

-ocr page 493-

met ingang van 1 Maart 1007 in te trekken de beschikkingen
van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 20 December 1889
(Staatscourant n°. 802), 31 December 1889 (Staatscourant 1890
n®. 1) en 16 Januari 1890 (Staatscourant n°. 14). voor zooveel
daarbij verboden is schapen, niet gemerkt op de wijze als in die
resolutiën is aangegeven, te vervoeren in de daarbij aangewezen
gemeenten of\' gedeelten van gemeenten in de provincie Limburg.

R\\jks seruminrichting. — Verstrekking van culturen
ter verdelging van muizen en ratten. — De Directeur-
Generaal van den Landbouw brengt, d.d. 27 Februari 1907, ter
algemeene kennis dat, ingaande 15 Maart 1907, vanwege de
Rijks seruminrichting culturen van bacteriën ter verdelging van
muizen en ratten kosteloos op aanvrage worden verstrekt.

De aanvragen behooren als regel schriftelijk te geschieden en
zijn te richten tot de Rijksseruminrichting, Vinkendwarsstraat 15
te Rotterdam.

De aanvrager ontvangt met de culturen een gebruiksaanwijzing
en een gedrukt formulier, hetwelk hij, ongeveer twee maanden
nadat het middel is aangewend, behoorlijk ingevuld en onder-
teekend, portvrij moet terugzenden aan de Rijks seruminrichting
voornoemd.

Zie op blz. 446 het artikel: Onderzoek van veterinaire geheim-
middelen, door W.
O. Schimmel.

De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel heeft, bij
besluit van 1 Maart 1907, bepaald:

met ingang van 2 Maart 1907 in te trekken zijn beschikking
van 7 Februari 1907, n°. 1218, afd. V. D., waarbij verboden
werd J het vervoeren of doen vervoeren van herkauwende dieren
en varkens uit, naar of binnen een kring omvattende de gemeente
Philippine.

De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel heeft, bij
besluit van 14 Maart 1907, goedgevonden:

ter kennis te brengen van belanghebbenden, dat, met ingang
van 1 April a.s. ieder, die bij den uitvoer naar Duitschland
van paarden van zuiver Vlaamsch, Brabantsch of Ardenner ras
of van kruising dezer rassen onderling, gebruik wenscht te maken

-ocr page 494-

van liet voor den invoer dier categorieën van paarden door de
Duitsche regeeriug toegestaan verlaagd tarief, zich tot het be-
komen van het daartoe bij den invoer in Duitschland over te
leggen certificaat, kan wenden tot den districtsveearts, in wiens
ambtsgebied zijn woonplaats is gelegen.

Aan een eventueele uitreiking van een certificaat, waarvan de
kosten f 3.— bedragen, gaat voor ieder paard een beoordeeling
vooraf, waartoe de belanghebbenden hun paarden zullen moeten
voorbrengen ter plaatse door het Veeartsenijkundig staatstoezicht
te bepalen.

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende Februari 1907.

(De cijfers tusseheu ( ) duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekle voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gremeenten.

Veepeet der herkauwers. 1

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard eu schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Ilon
do

hoi

oS
M

a

©

■O

a

O
%

M

ds-

l-

1

«

<y
®

T3
fl
03

m

Rotkreupel.

Groningen . .

5

J?

n

r>

w

1

n

n

4 (4)

yy

1

Friesland. . .

6

n

yy

»

w

12 (3)

yy

i

V

4(3)

Drente. . . .

2

V

yy

.

17(11)

n

ii

1

Overijsel . . .

2

yy

yy

M

11

»

n

yy

3 (3)

Gelderland . .

8

V

yy

11

1

n

i

yy

9 (8)

Utrecht . . .

2

n

yy

1

n

n

ii

li

1

Noord-Holland .

6

n

V

11

1

n

yy

4(3)

4(2)

Zuid-Holland .

6

yy

yy

f)

12 (2)

G(4)

4 (4)

Zeeland . . .

2

n

n

11 C)

»

»

1

Noord-Brabant.

7

n

V

»

n

r>

n

7(\')

2(2)

11

Limburg . . .

1B

\'

yy

"

»

n

yy

V

ll(ll)

3(3)

w

V

Totaal . .

59

yy

yy

11(<)

3(3)

42 (17)

j)

8(6) „

1

49(18)

5(5)

11

5(3)

(Staatscourant van 15 Maart 1907, n°. 63.) v.

/

-ocr page 495-

EEN NIEUWE VOEDINGSLEER EN HAAR TOEPASSING
IN DE VEEARTSENIJKUNDE,

door

J. J. WESTBROEK,

Paardenarts lste klaBse.

(Voordracht, "gehouden op 12 September 1906 in de afdeeling Nieuw Zuid-
Holland van de Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde
in Nederland.)

Het is nu vier jaar geleden, dat ik door toevallige om-
standigheden in het bezit ben gekomen van een werkje
van dr.
Lahmann, getiteld: Die diaethetische Blutenlmischung
als Grundursache aller Krankheiten.

Na bestudeering van den inhoud heb ik dezen met goed
gevolg op mijzelf toegepast en ik vond daarin aanleiding
om de door
Lahmann beschreven behandeling ook eens op
zieke militaire paarden te beproeven. Hij is van meening
dat, alhoewel de geneeskunde als natuurwetenschap in de
laatste eeuw aanzienlijk is vooruitgegaan, de geneeskunst
als zoodanig, afgezien van het chirurgisch gedeelte, vrij wel
achterna komt hinken.

Alvorens de resultaten daarvan hier mede te deelen, doe
ik opmerken dat
Lahmann bezwaren heeft tegen de wijze,
waarop de inwendige ziekten worden behandeld. In plaats
van de gewone inwendige therapie stelt hij een causale be-
handeling in. Het gronddenkbeeld van zijn theorie is de
voedingszouten tot hun recht te brengen. Het woord „voe-
dingszouten" is echter niet van hem afkomstig; dat heeft

\') Het boek\'is vortaald door J. J. Schwencke en de uitgevers zjjn:
B
lankwaardt en Schoonhoven te \'s-Gravenhage en G. Kolff & C°. te
Batavia.

-ocr page 496-

hij ontleend aan het u bekende werk van Emile Wolff,
getiteld: ,,Landwirtscha/tliche Fütterungslehre.

Hij zelf vindt het zeer opmerkelijk, dat hij voor het be-
handelen van zieke menschen zijn licht moet halen uit
werken, handelende over de voeding der dieren. Hij helt
over naar de humoraal-pathologie, althans hij vindt het
verkeerd dat deze leer op zijde is geschoven. Wanneer men
nu weet dat
Brhring zijn serumtherapie ook humorale
therapie heeft genoemd, dan behoeft men dus niet te denken
aan verouderde begrippen.

Lahmann hekelt op scherpe wijze de groote inconstant-
heid der hoeveelheden eiwit, welke door eminente geleerden
worden opgegeven als noodzakelijk voor de voeding van
den mensch. Hij toont daarbij aan dat deze getallen zoo
zeer uiteenloopen, dat het eene getal tot driemaal grooter is
dan het andere. Voornamelijk is hij echter gekant tegen de
massa eiwit, welke dagelijks ingevolge de
liebig\'sche voedings-
leer wordt verorberd.

De tijd heeft hem reeds ten deele hierin gelijk gegeven.
Terwijl wij ouderen indertijd hebben geleerd, hoe de voe-
dingsmiddelen volgens hun waarde worden ingedeeld naar
de hoeveelheid eiwit welke de voedsels bevatten, heeft men
dit denkbeeld thans losgelaten. Wanneer men nu weet dat
de eerste druk van het boek van
Lahmann in 1894 het
licht zag, zoo mag men hem reeds nu den lof niet onthouden,
dat hij zijn tijd vooruit was.

Ook anderen met name Dr. Paczkowski, arts te Keulen,
zijn tegen veel eiwit gekant. Deze schrijft daarover in zijn
werk: ,,
Auto-intoxicaties als oorzaak van ziekten." Hij zegt:
,,Het organisme mag slechts zooveel eiwit opnemen als het
voor zijn bouw noodig heeft, niet meer."

\') Het boek in mjjn bezit is uit het 42ste duizendtal. Het is vertaald in
het Nederlandseh, Fransch, Engelsch, Russisch, Zweedseh en Spaanseh.

-ocr page 497-

Paczkowski is tot die conclusie gekomen op grond van
het feit, dat de weefsels slechts zooveel eiwit opnemen als
zij verloren hebben tijdens den arbeid door het lichaam
verricht. Het overig gedeelte van het in de bloedbaan aan-
wezige eiwit heeft aan energie verloren. Al komt het latei-
op de plaats zijner bestemming, het kon onmogelijk zijn
taak vervullen, daar het zijn vitale kracht grootendeels heeft
verloren. Wanneer het niet wordt gebruikt, moet het elders
heen en is op de arbeidsprestatie een schadepost.

Overtollige voedingsproducten in het bloed kunnen dus
worden beschouwd als verontreiniging van het bloed. Ook
moderne hoogleeraren zijn niet allen ingenomen met een
voeding, waarbij eiwit de eerste viool speelt. Dit blijkt uit
een rede van prof.
Talma in 1904 te Utrecht gehouden.
Deze zegt ongeveer: „krachtgevend voedsel was vroeger
uitsluitend eiwitrijk voedsel, doch de potentiëele energie
wordt ook aangevoerd door koolhydraten en vetten." Het
bloed uit het voedsel gevormd, voedt de weefsels. ïs het
voedsel niet van een goede samenstelling, dan zal ook de
voeding der weefsels niet zijn zooals het behoort, en het
einde is dat de weefsels zullen ontaarden.

Heeft het bloed niet de samenstelling welke het moet
hebben, dan noemt
Lahmann dit dysaemie. Die dysaemie
kon jaren lang bestaan zonder tot waarneembare stoornissen
aanleiding te geven. Zij is oorzaak van datgene, wat wij
als diathese en dyscrasie hebben leeren kennen.

Dat overigens het bloed van eenzelfde diersoort onder
verschillende levensvoorwaarden zeer verschilt, blijkt reeds
bij secties, ook zonder dat tot chemisch of microscopisch
onderzoek wordt overgegaan. Een bepaling van het soortelijk
gewicht van het bloed zou onder die omstandigheden ver-
rassende resultaten kunnen geven.

Ofschoon weinig medisch, is het beeld toch wel juist, toen iemand
sprak van „slakken in het bloed," waarbjj hij dacht aan de metaalindustrie.

-ocr page 498-

En al komen wij daarmede zoo langzamerhand in het
vaarwater der humoraal-pathologie, een bezwaar kan dit niet
zijn, daar deze leerstellingen op een langer leven kunnen
bogen dan de cellulair-pathologie.

In Duitschland schijnt het geen zaak te zijn humoraal -
patholoog te wezen. Immers bij de onthulling van het ge-
denkteeken van prof. dr.
Dieckerhoff legt de redenaar
dr.
Lot hes er nadruk op, dat Dieckerhoff een onvervalschte
cellulair-patholoog was. Dat zoo iets wordt gereleveerd, doet
er aan denken dat hij gedurende zijn leven wel eens ver-
dacht is geworden andere neigingen te hebben gehad. Uit
zijn werken blijkt althans, dat hij ten aanzien van de
aetiologie der ziekten een irrationeele voeding een voornamen
factor vond.

Hoe luidt nu de voedingstheorie van Lahmann?

Lahmann stelt zich voor dat tot de ontledingsproducten
van eiwit behooren zwavelzuur, phosphorzuur en koolzuur,
alsmede de minder populaire verbindingen piszuur, oxaalzuur
en oxyboterzuur. Hoe meer eiwit er nu wordt gegeven,
des te grooter hoeveelheden van deze zuren er worden ge-
vormd. Al deze zuren worden onschadelijk gemaakt door het
natrium uit het bloedplasma, waarmede zij zich verbinden.
Daar echter de affiniteit van natrium tot koolzuur niet groot
is, zullen de overige verbindingen het eerst tot stand komen
en zal er dikwijls voor het binden van het koolzuur geen
voldoende hoeveelheid natrium meer beschikbaar zijn. En
welke waarde het bloed heeft, wanneer, er een overmaat van
koolzuur aanwezig is, daarover behoef ik hier niet uit te
wijden.

Toch wil ik releveeren, dat diezelfde venositeit van het
bloed dikwijls tot de diagnose van anaemie aanleiding geeft.
Daar echter de haemoglobine van het bloed zich gemak-
kelijk tot oxy-haemoglobine vormt, en, zooals uit achter-
staande tabel blijkt, in alle voedsels genoegzaam ijzerbestand-

-ocr page 499-

deelen aanwezig zijn, kan anaemie niet zoo gemakkelijk tot
stand komen. Trouwens bij de dieren wordt niet zoo veel-
vuldig overgegaan tot het geven van ijzer-verbindingen als
in de menschelijke geneeskunde pleegt te geschieden, ofschoon
in onze leerboeken de ijzertherapie wel wordt aanbevolen.
Daar de venositeit van het bloed voornamelijk tot stand
komt omdat aan het bloed het noodige koolzuur en phos-
phorzuur-natrium ontbreekt, is het wenschelijk in de eerste
plaats rekening te houden met de vraag of het toegediende
voedsel wel de gewenschte hoeveelheid natriumzouten bevat.

Ook is het niet wenschelijk, dat in natrium-arm voedsel
veel zwavelzuur als aschbestanddeel voorkomt. Dit zwavelzuur
wordt namelijk gevormd uit de zwavel van het eiwit en
verwoest de levende cellen, indien het geen basis ter ver-
zadiging vindt.

De conclusie is dus dat door het voederen van te veel
eiwithoudend voedsel venositeit van het bloed ontstaat.
Wanneer derhalve aan paarden, boven een reeds groot
quantum haver, nog boonen worden gegeven, krijgen zij een
te sterke eiwitvoeding en wordt hun nadeel gedaan. Wij zullen
later zien dat deze handelwijze ook om andere redenen voor
de paarden nadeelig is.

Het meest essentiëele van Lahmann\'s voedingsleer is echter
deze stelling: bijaldien in een voedsel de hoeveelheid eiwit,
koolhydraten en vetten in de meest gewenschte verhouding
voorkomt, voldoet het toch niet aan de eischen van een goed
voedsel, wanneer de zouten uit de aschbestanddeelen niet in
overeenstemming zijn met hetgeen het organisme noodig heeft.

Alvorens daar nu verder op in te gaan, heb ik mij de
vraag gesteld : heeft
Lahmann ook voorloopers gehad ?

Ziehier wat ik heb gevonden.

Yoorlooper I. De meest gemarkeerde voorloper was naar
mijn meening een Duitsch veearts, waarvan ik in 1893 een
artikel las in de
Tierärztliche Wochenschrift over zand-

-ocr page 500-

koliek. Hij meent dat het dierlijk lichaam zeer verschillende
zouten noodig heeft. Worden deze niet aan het paard
gegeven, doordat zijn voedsel niet is wat het moest zijn,
dan zal het dier zich schadeloos trachten te stellen door alle
zouten op te nemen, welke het in zijn nabijheid machtig
kan worden.

Ofschoon ik het artikel destijds wel in die mate belang-
rijk vond, dat ik het mij dertien jaar later nog weet te
herinneren, zoo kon ik toen toch geen therapie uit deze
gegevens distilleeren. Ik was toen in het remonte-depot te
Milligen, waar het zandkoliek nog al veel voorkwam, hoewel
de fourage bevredigend was.

Volgens den „Stabsveterinar" Steinhardt (Zeitschrift fiir
Veterinarkunde
, April 1906) komt de ziekte speciaal voor
wanneer verregend hooi, dus hooi dat zijn zouten kwijt is,
wordt gevoerd. Ook eten dan de paarden bij voorkeur den
zwarten humusrijken grond, in plaats van het aan zouten
arme zand.

Vooral als het heeft geregend, dus alle zouten zijn opge-
lost, is de aandrang zeer groot.

Voorlooper II. Emile Wolff constateert in zijn Land-
wirtschaftliche Fütterungslehre
het groote nut van de asch-
bestanddeelcn der voedsels. Hij heeft deze voedingszouten
genoemd en
Lahmann neemt dien naam van hem over
met opgave van de bron. Trouwens
Lahmann steunt zijn
theorie op hetgeen hij heeft gelezen in werken van
Wolff,
König en andere wetenschappelijke, niet specifiek genees-
kundige werken.

Wolff komt wat de dieren aangaat tot de conclusie,
evenals
Lahmann en Bunge voor de voedsels van den mensch,
dat deze te veel kaliumzouten bevatten.

Tot zoo ver bewandelen alle drie eenzelfden weg, doch waar
Wolff en Bunge daarin te gemoet willen komen door het
minerale keukenzout te geven, slaat
Lahmann zijn eigen weg in.

-ocr page 501-

Voorlooper III is prof. dr. Dikckerhoff, die, zooals ik
reeds zeide, vele ziekten aan irrationeele voeding toeschrijft.
Bij de „schwarze Harn winde\' noemt hij speciaal te proteïne-
rijk voedsel, zooals hij zich uitdrukt.

Friedberger en Fröhner attakeeren hem daarover in hun
Specielle Pathologie und \'Iherapie, ofschoon zij erkennen dat
hier toxaemie kan bestaan.

Er is dus nog een verschil van meening over de wijze
waardoor deze veranderde bloedsgesteldheid is ontstaan.

Uit de dagen dat de Amsterdamsche paardentram nog
een particuliere maatschappij was, herinner ik mij dat de
„schwarze Harnwinde" aldaar veel voorkwam, en dat de
tramveeartsen destijds de meest krasse maatregelen namen
voor het geval een paard gedurende een dag eens geen
arbeid presteerde. En dat deze maatregelen noodig waren
bij de daar gevolgde voederingswijze, bleek maar al te
duidelijk, aangezien die ziekte er volstrekt geen zeldzaam-
heid was.

Terwijl dus de volgelingen van Liebig leerboeken over
voedingsleer samenstellen, zonder zelfs van de aschbestand-
deelen der voedsels gewag te maken, zooals bijvoorbeeld het
nieuwe werk van dr.
Böhmer „Die Kraftfuttermitielf waarin
hij honderden getallen opgeeft, vermeldende de hoeveelheid
eiwit en koolhydraten welke de voedsels bevatten, legt
Lahmann het volle gewicht op de aschbestanddeelen en geef
hij daarvan analysen, zooals hij die in werken over land-
bouw-chemie heeft gevonden.

Ook Emile Woi.ff dweept met zijn voedingszouten.
Daarentegen schrijft
van der Venne in zijn werk „Les fourages
melassés", ,,L\'eau et les seis ne possèdent aueune va leur
alimentaire."
En toch is het water het voornaamste bestand-
deel van alle voedsels.

Wat moet nu worden gevoederd? Ter beantwoording van
deze vraag had
Lahmann er op kunnen wijzen, hoe de

-ocr page 502-

meest primitieve voorvaderen van den mensch zich voedden,
maar hij deed het niet, vermoedelijk om zich de tegen-
standers van het
Darwinisme niet tot vijanden te maken.

Voor ons veterinairen bestaat dit bezwaar niet. Wij allen
kunnen ons gemakkelijk voorstellen, hoe de voeding van
het wilde paard geschiedt, al hebben wij vermoedelijk nim-
mer een levend exemplaar kunnen observeeren. Wij kun-
nen ons een denkbeeld vormen, hoe zulk een dier zich met
weinig tevreden stelt, en naar het jaargetijde in minderen
of beteren voedingstoestand verkeert; dat het zich voedt met
bladen en stengels van de familie der gramineeën en andere
plantenfamilies; dat het ook wel wortels eet, en nu en dan
rijpe en onrijpe zaden als voedsel tot zich neemt. Indien
ik hier onderscheid maak tusschen rijp en onrijp, geschiedt
dit op grond van het zeer groote verschil aan voedings-
zouten. Wanneer wij nu kunnen opmerken, hoe groot het
verschil is in de voederwijze tusschen dit paard en het stads-
en militaire paard (deze worden in één adem genoemd
omdat hun voeding weinig verschilt), dan kunnen wij a
priori reeds de conclusie vaststellen, dat de laatste zeer
e e n z ij d i g e voeding op den duur tot ziektetoestanden aan-
leiding moet geven.

Lahmann beantwoordt de vraag wat moet worden ge-
voerd, met: „wij weten het niet." Maar, laat hij er onmid-
dellijk op volgen, wat wij wel weten, is, dat als een dier
gedurende langen tijd uitsluitend wordt gevoed met melk,
het niet alleen in het leven zal blijven, maar zelfs zal gedijen.

De voedsels, welke wij den dieren voorzetten, mogen dus
in samenstelling niet te zeer van melk verschillen. Voedert
men melk, waaruit de aschbestanddeelen zijn verwijderd, dan
gaat het dier onherroepelijk te gronde. Vervangt men de
aschbestanddeelen door chemische verbindingen van geheel

l) Hierbjj zjj aangeteekend dat er quantitatief weinig verschil is tusschen
de zouten der melk en die van het hloed.

-ocr page 503-

dezelfde samenstelling (minerale zouten), ook dan treedt de
dood spoedig in. Als conclusie volgt uit deze experimenten,
dat het voedsel moet zijn georganiseerd, m. a. w. een
zekere vitaliteit moet bezitten.

Met georganiseerd wordt bedoeld, dat de zouten welke
die voedsels bevatten organisch verbonden moeten zijn met
de overige bestanddeelen. Is dit niet het geval, dan zijn
het geen voedingszouten. Het is dus gebleken dat een mi-
neraal nimmer een voedingszout kan vervangen. Dit laatste
mogen de veterinaire auteurs in hun gedachten houden.
Want blijkens de jongste literatuur worden steeds pogingen
gedaan om ziektetoestanden in die richting te corrigeeren.

Zoo geeft Steinhardt (.Zeitsclirift fur Veterinarkunde, April
1906) phosphas calcis tegen zandeten, evenals
Friedberger
en Fröhner dit middel bij zandkoliek aanbevelen.

De bedoeling is hier natuurlijk om aan het gemis aan
voedingszouten door het geven van minerale zouten te ge-
moet te komen. Zijn deze laatste niet in de gewenschte
verhouding in de voedsels aanwezig, dan loopt het organisme
gevaar dat de weefsels niet die voedingszouten krijgen, welke
voor hun opbouw noodzakelijk zijn, terwijl aan den anderen
kant de weefsels een overmaat van zouten erlangen.

Wat Lahmann ondor „vitaliteit" verstaat, meldt hij vrg duidelijk iu de
voorrede van den 19den druk van zijn boek. Hij zegt daarin dat de voor-
waarden om dierlijk leven mogolijk te maken geheel afhangen van het be-
staan van plantenleven, daar alleen de planten het vermogen hebben om
uit koolzuur, stikstof, zuurstof, water en mineralen, organische stof op te
bouwen. En dat die stikstof, zuurstof, dat kalium, natrium en ijzer van de
organische stof niet precies identisch kunnen z\\jn met een willekeurig mole-
cule van die enkelvoudige lichamen.

ïer verduidelijking stelt hij een ijzer-albumine-verbinding uit het planten-
rijk tegenover de oxaalzure-kalk uit de urine. Laatstgenoemde verbinding
kan voor het dierlijk leven geen nut meer hebben, terwijl eerstgenoemde
verbinding aan het dierlijk leven weder vitale energie kan geven.

Iets verder zegt hy: Door geen rekening te houden met de vitaliteit heeft
men het chemisch droombeeld kunnen scheppen, dat men een organisme
mettertijd met kunstmatig voedsel uit laboratoria zou kunnen voeden.

-ocr page 504-

Het denkbeeld dat de mineralen niet in staat zijn om de
voedingszouten te vervangen, is nog geen algemeen medisch
eigendom. Een passage uit het werk van dr.
Kellner: „Die
Ernährung der landwirtschaftlichen Nütztiere"

1905, een werk door de Tierärztliche Wochenschrift warm
aanbevolen, geeft hiervan de bewijzen. Volgens dezen schrij-
ver bleek uit het chemisch onderzoek der excrementen van
jonge dieren, welke uitsluitend met melk waren gevoed, dat
daarin nog wel zouten waren terug te vinden, maar geen
calcium zouten. De schrijver raadt nu aan in zulke gevallen
krijt in de melk te doen!

Volgens de theorie van Lahmann daarentegen zouden deze
dieren voedsel moeten hebben dat rijk was aan calcium,
zooals bij voorbeeld goed hooi of gras.

Ook in het artikel van dr. Klimmer en prof. Schmidt,
verschenen in de Monatshefte für praktische Tierheilkunde,

1906, getiteld „Hal ister esis ossium nebst thera-
peutische Bemerkungen," blijkt dat zij bij osteomala-
cie en rachitis weder mineralen in de plaats van voedings-
zouten willen stellen. Als men dit leest, krijgt men den indruk
dat zij van hun behandeling niet veel verwachting hebben.

Ten slotte citeer ik nog Paczkowski, die zegt: „de
zouten in de voedsels, eenzijdig en overmatig gebruikt, doen
het organisme meer schade dan voordeel, daar zij sommige
organen tot grooter werkzaamheid prikkelen en andere
prikkelen tot zij verslappen. Dit moet omstandigheden in
het leven roepen, welke voor een geregeld verloop der levens-
verrichtingen niet bevordelijk zijn."

Volgens Lahmann komt er geen osteoporose voor bij de
in de vrije natuur levende dieren. Deze weten zich blijk-
baar daarvoor te hoeden, al is hun voedsel somtijds zeer
karig. Hoe geheel anders was dit gesteld |bij de talrijke
geitjes, wTelke men zich nog wel uit de cliniek van \'s Rijks
veeartsenijschool zal weten te herinneren!

-ocr page 505-

Zelfs de aan een langzamen hongerdood stervende dieren
blijven nog voor deze ziekte gevrijwaard. Het is dus met
de dieren al hetzelfde als met de menschen, namelijk dat
zij zich de „Krankheiten anessen." Voor de dieren trouwens
is het verplicht werk.

Wanneer men zich op de hierbij gevoegde kaart overtuigt
van de aschbestanddeelen, die de verschillende voedsels welke
bij voorkeur voor het paard in aanmerking komen bevatten,
dan springt in de eerste plaats in het oog, dat het voedsel
van het paard bij uitnemendheid, de haver, betrekkelijk
arm is aan natrium en calcium, daarentegen zeer rijk aan
silicium en zwavelzuur.

Wij zien verder dat goed hooi rijk is aan natrium en
calcium, zoodat er ten aanzien van deze voedsels een zekere
aequivalentie bestaat. Deze aequivalentie wordt echter bij
het legerpaard al heel spoedig te niet gedaan door de be-
trekkelijk geringe hoeveelheid hooi, welke wordt gegeven.
Een gemiddeld cijfer is 3 Kg.; aan de rijschool geeft men
slechts 2 Kg. per dag en\' per paard.2)

Geeft men het paard volop haver en men wenscht er nog
meer arbeid uit te halen, dan worden dikwijls paarden-
boonen verstrekt. Deze bevatten veel kalium en phosphor-
zouten, zoodat hart en vaten overmatig worden geprikkeld.

\') Bij de chomische analyse van osteomalacie-beenderen bleek, dat deze
meer dan tweemaal zooveel zwavelzuur en natrium bevatten dan gezonde
beenderen. Wanneer men zich
du herinnert, dat do voedsels veelal arm
aan natrium zyn en dit nog in het bloed wordt vastgelegd door het zwavel-
zuur, dan pleit deze analyse zoker voor L
ahmann\'s opvatting.

De venositeit van het bloed wordt verder in de hand gewerkt door slechte
ventilatie der stallen. Daar men tegenwoordig vrjj algemeen overtuigd is
van de wenschelgkheid, dat ook de stallucht zuiver moet zyn, zal ik hier
niet verder bjj stilstaan.

2) Blijkens de jongste onderzoekingen van Duitsche paardenartsen zjjn zij
naproefnemingen op legerpaarden tot de conclusie gekomen, dat het wensche-
Igk is het ration fourage in dien zin te wjjzigen dat het hooiration wordt
vergroot, al dan niet gepaard met vermindering van het haverration.
(Zeit-
schrift für Veteriniirkunde).

-ocr page 506-

En dat er bij het paard veelvuldig ziekelijke veranderingen
in het weefsel van den vaatwand voorkomen, dat leert de
pathologische anatomie (arteriitis).

Opmerkelijk is het hoe uitvoerig Dieckerhoef de sympto-
matologie opgeeft van arteriosclerose, terwijl
Friedberger
en Fröhner er over zwijgen. Dat Djeckerhoef in casu een
goed oordeel moet hebben gehad, zal men wel willen aan-
nemen, wanneer ik er aan herinner, dat hij er zelf aan ge-
storven is.

I)e paarden zullen op die boonen zeker wel reageeren
door in datgene wat men van hen vergt meerdere vitaliteit
te vertoonen. Op den duur zullen zij er zich echter een
auto-intoxicatie aan eten, daar de uitscheidingsorganen niet
bij machte zullen zijn het te veel aan zouten te verwijderen.
Evenzoo is het hoog eiwitgehalte, zooals men dat bij de
leguminosen vindt, op den duur bedenkelijk. Reeds lang
was men dan ook van meening dat „schweres Futter con-
sumiert."

Zooals men verder op de tabel ziet, is de chemische
analyse van de aschbestanddeelen van ongepelde rijst niet
opgegeven. De reden daarvan is dat deze, voor zoover
mijn informaties konden strekken, waarbij ik onderscheidene
deskundigen heb geraadpleegd, nog niet onderzocht is.
Dit spijt mij te meer, wijl ik o. a. dit voedsel heb
gekozen om bij paarden de haver geheel of gedeeltelijk
te vervangen. De regel namelijk, om niet plotseling
van voedingsrégime te veranderen, is ook bij de dieren
van kracht.

Ongepelde rijst werd door mij gekozen, wegens haar rijk-
dom aan natrium, terwijl het eiwitgehalte slechts 1 °/0 lager
is dan bij haver. Verder weten wij, dat zij in Indië als
eenig voedsel voor het paard in gebruik is, hetzij men ze
geeft als padie, dan wel als gaba. En wanneer men Indische
menschen over die paarden hoort spreken, dan valt er niet

-ocr page 507-

aan te twijfelen, dat zij meer kunnen presteeren dan het
paard in Europa.

Prof. Dammann zegt in zijn bekend werk „Die Ge-
sundheitspflege der landwirtschaftlichen JIaussäugetiere\'
\', dat
hij rijst niet kent.

Stabsveterinär Ludewig is er in zijn Hygiene und DiaetetiJc
des Truppenpferdes
in het geheel niet over te spreken.
Hij geeft slechts 6,9 °/o eiwit op, en noemt haar moeilijk
te verteren, zelfs noemt hij haar onbruikbaar in tropische
landen! Goede ongepelde rijst schijnt hij echter niet te
kennen, want hij noemt ze goedkoop! Daarentegen zouden
haver, hooi en stroo een paard in staat stellen langzamer-
hand meer te kunnen presteeren!

Niet alleen rijst, ook wortelen (daucus carotus) zijn een
voedsel dat rijk is aan natrium. Op grond van laatstge-
noemde eigenschap werd het ook in beproeving genomen.
Boven rijst bleek het in de praktijk nog dit voordeel te
hebben, dat het spoediger effect had.

De physiologie, zegt prof. Tai,ma in meergenoemde rede,
leert ons dat het veel waarde heeft voor de digestie, dat
de spijzen met smaak worden genuttigd.

Indien dit juist is, en naar mijn inzien mag daaraan
niet worden getwijfeld, mogen de eigenaars van paarden er
wel eens op letten met hoeveel graagte een paard wortelen eet.
Van wortelen zegt
Dammann dat zij het bloed dun maken,
zoodat men reeds te voren de conclusie kan trekken, dat
zij daar zijn aangewezen, waar men een zekere dikbloedig-
heid (viscositeit) mag veronderstellen. Zij hebben reeds een
reputatie bij aandoeningen van dc respiratieorganen. Of

Na de voordracht deelde do voorzitter mede, dat hij in de Geneeskundige
Bladen
een artikel had gelezen over voeding, waarin door prof. Eijkman
te Utrecht een lans werd gebroken, om ook ongepelde rijst als voedsel
voor den mensch te gebruiken.

-ocr page 508-

deze echter uitsluitend te danken is aan het vrij groote
suikergehalte, valt te betwijfelen.

Kunnen circulatie-stoornissen, in welk orgaan ook, worden
geconstateerd, dan zal hierin een gunstige verandering moeten
komen door elk voedsel dat het bloed dunner maakt, dus
gemakkelijker kan doen stroomen.

In normaal bloed komt kalium en natrium voor in de
verhouding van twee tot een. Bij viscositeit zal er gewoonlijk
meer kalium aanwezig zijn, vooral als er veel koolhydraten
zijn gevoederd.

De groote rijkdom aan kalium is ook een nadeel bij het
langdurig voederen van melasse. Of daardoor de ziekte-
toestanden ontstaan, welke men er aan toeschrijft, namelijk
polyurie en albuminurie, waag ik niet te beslissen.

Toch kan het vervangen van 1 a 1,5 Kg. haver door
melasse het voordeel hebben, dat de hypervenositeit van
het bloed vermindert, daar de eiwittoevoer dan gerin-
ger zal zijn. Een verschijnsel van die hypervenositeit is
dorst.

Ter illustratie daarvan het navolgende. In November nam
ik een paard van het rijk over, dat zeven a acht jaar model
gevoerd was. Het was een licht gebouwd paard, dus niet
omvangrijk. Evenwel dronk het dagelijks, ondanks de koude,
bijna twee stalemmers water. Mijn oppasser vond het niet
veel; de andere paarden dronken zeker niet minder. Vol-
gens opgave dienaangaande in verschillende werken, bleek
het slechts weinig te veel.

Thans veranderde ik zijn voedsel, door een groot gedeelte
van de haver door ongepelde rijst en wortelen te vervangen.
Het resultaat was dat het na drie maanden slechts ander-

1) Dat er nog meer voedsels met veel natrium zjjn behalve de hier ge-
noemde, leeren
de voedingBtabellen over de aschbestauddeelen der voedsels.
Ik heb daartoe
gebruikt het Lehrbuch der Dungerlehre van prof. dr. Heiden,
H a n n o v e r, E. (x hen 1879. Er zullen vermoedelijk wel nieuwere werken zjjn.

-ocr page 509-

halven emmer en na zes maanden ruim een emmer water
per dag dronk.

Wanneer men nu weet, dat er bij toevoer van veel
water aan het lichaam veel meer van de hartsfunctie wordt
vereischt, zal het duidelijk zijn dat er heel wat arbeidsvermo-
gen wordt bespaard, indien gevoederd wordt op een wijze
dat niet zoo veel dorst wordt opgewekt. Trouwens die dorst
kan worden opgevat als een reactie van het lichaam op het
te veel aan zouten, waarop het dier dagelijks wordt
onthaald.

De stalwachts kennen de paarden zeer goed welke „moei-
lijk in de paillasse zijn te houden". Gewoonlijk zijn dit
oudere dieren, welke zich alleen in evenwicht kunnen houden,
door dagelijks veel vocht op te nemen, waardoor zij wel is
waar de ongewenschte zouten en ontledingsproducten ver-
wijderen, maar veelal een natte paillasse hebben.

Behalve het veelvuldig drinken kan ook het herhaald
gapen als een symptoom van hypervenositeit van het bloed
worden genoemd. Vooral bij paarden welke in den ziekenstal
staan en meestal geen beweging krijgen, kan dit worden
opgemerkt, wijl zij daardoor niet zoo goed in de gelegenheid
zijn de ontledingsproducten van het eiwit door meerdere
huidwerkzaamheid te verwijderen. Honden zijn ware virtuozen
in het geeuwen (
Lahmann).

Blijkens achterstaande tabel is niet alleen de ongepelde
rijst, maar ook de paardenmelk oningevuld, wat betreft de
cijfers, vermeldende haar zoutgehalte.

Wel is mij bekend, dat het totaal aan voedingszouten bij
paardenmelk geringer is dan bij koemelk.

Volgens Lahmann\'s theorie moet hieruit volgen, dat het
surplus van voedingszouten dat dagelijks aan het paard
wordt gegeven, nog belangrijk grooter is dan in geval het
zoutgehalte van beide melksoorten even groot was. Dit
surplus van minerale bloedcomponenten is oorzaak, dat het

-ocr page 510-

bloed zijn taak als voedingssubstraat voor alle weefsels niet
behoorlijk kan volbrengen.

Het gaat hier werkelijk niet om kleine getallen. Verge-
lijkt men alleen maar het gehalte silicium dat de haver
bevat, met de hoeveelheid welke daarvan in koemelk voorkomt,
dan blijkt dat haver meer dan tweeduizendmaal rijker aan
dit mineraal is dan koemelk.

Het gras is zeker wel een van de krachtigste middelen
tegen de venositeit van het bloed, vooral wanneer het van
goede qualiteit is. Kan het in de weide worden genoten,
dan komt er nog bij dat het paard tevens een luchtbad en
veelal een zonnebad krijgt. Het effect van een luchtbad
kan zeker bij militaire paarden niet worden weggecijferd,
daar deze gemiddeld 22 uur van de 24 in den stal staan,
ja zelfs \'s winters bijna niet in de Jacht komen (rijbaan-
oefeningen.)

Reeds lang heeft men het nut van den weidegang ingezien.
Zoo vond ik in een ouden inwendigen dienst der cavalerie
van ongeveer het jaar 1750, dat de oefeningen zouden wor-
den gehouden van Maart tot Mei, en dat daarna de paarden
naar de weide gingen. Men vond toen het weiden zoo be-
langrijk, dat mén de oefeningen er naar regelde. Wanneer
men nu weet, dat in die dagen de commandanten tevens
eigenaren der paarden waren, moet van zelf de conclusie
worden getrokken, dat die heeren heel goed wisten, wat in
het belang van hun beurs was.

De hoeveelheid voedingszouten welke de grassen bevatten,
verschilt zeer naar gelang van de qualiteit. Zoo bevat gras
dat in de schaduw gegroeid is, alsmede dat van bevloeiings-
weiden, al zeer weinig voedingszouten. Toch leveren deze
laatste soort van weiden zeer goed ontwikkelde grasexem-
plaren, waarin veel eiwit zit.

Indien dus de LiEBio\'sche eiwittheorie in alle opzichten
juist was, zou dat gras zeer gezocht moeten zijn. Het blijkt

-ocr page 511-

echter dat menschen, die met hun paarden hun brood moeten
verdienen, volstrekt niet gesteld zijn op dit gras of hooi,
dat rijk is aan eiwit maar arm aan voedingszouten.

Toch mag in de diaethetiek het gras zich in een betrekke-
lijk goede reputatie verheugen. Dit komt, omdat het af-
leidend op het darmkanaal werkt. Dat dit inderdaad het
geval is, daartoe behoort geen bijzondere opmerkingsgave,
maar een vraag is het, of het daardoor alleen zoo gunstig
op het organisme werkt. Geeft men bijvoorbeeld tarwe-
zemelen in plaats van gras, dan is de afvoerende werking
niet minder, maar de algemeen gunstige invloed op het
lichaam blijft achterwege.

Later zal dit worden toegelicht.

De ziekten. Toen ik met de lahmann\'sche diaethetische
behandeling een aanvang maakte, was te Leiden in garni-
zoen een depot van het 3de regiment huzaren. Bij dit depot
waren vele oude paarden, welke dus op een leeftijd waren,
waarop de auto-intoxicaties geen zeldzaamheid zijn. Deze
regiments-depóts zijn thans gesupprimeerd. Verder waren
er nog tal van gedetacheerde paarden, welke gewoonlijk ook
goed materiaal voor den ziekenstal opleveren. Vele zijn
namelijk nog te jong om op reform te worden gesteld, maar
langdurige krachtsontwikkeling kan er dikwijls niet van
worden geëischt.

Daar een regiment geen proefstation is, was ik beperkt
in de keuze der voedsels. In plaats van de officiëele voe-
dingsmiddelen haver, hooi en roggestroo koos ik ongepelde
rijst, waarvan de prijs weinig van dien van haver verschilt.
Mijn leverancier was
Klaas Blans te Zaandam. Verder
wortelen, welke per kilogram ongeveer de helft van den
haverprijs doen, en aanvankelijk ook melasse, waarvan de
prijs ongeveer met dien van haver overeenkomt. Dit laatste
voedingsmiddel koos ik aanvankelijk, omdat ik vreesde —
alhoewel geheel ten onrechte — dat de ongepelde rijst con-

34

-ocr page 512-

stipatie zou kunnen veroorzaken. Opmerkelijk was het hoe
snel de wortelen „er in" gingen. Ook de officieren zagen
daarvan spoedig het nuttig effect.

Constitutioneele ziekeen. De bevangenheid.

Wanneer men de standaardwerken over dit onderwerp
naleest, komt men tot de slotsom dat hierin geen bepaalde,
zij het ook hypothetische reden, voor het ontstaan van deze
ziekte wordt opgegeven.

Möller zegt, dat de ziekte ontstaat door irrationeele
voeding, en deze gedachtengang uitwerkende, komt men
allengs tot de dysaemie, dat is een niet gewenschte samen-
stelling van het bloed, ontstaan door oorzaken, welke in
hoofdzaak door de voeding worden beheerscht.

Nu zal men vragen, wanneer een paard dat zich warm
heeft geloopen te snel afkoelt, bij voorbeeld door het in den
wind te laten staan of door het in koud water te laten
marcheeren, dan wel indien men het zwaar verteerbaar
voedsel heeft gegeven en het daardoor bevangen wordt, hoe
zulk een patiënt zich verhoudt lot
Laiimann\'s theorie? Is
die dysaemie dan plotseling ontstaan toen de nadeelige in-
vloeden de ziekteverschijnselen teweeg brachten?

Het antwoord op die vraag luidt dat zulk een patiënt
reeds dysaemisch was door een minder gewenschte voeding,
en dat het dier zich door de schadelijke invloeden de ge-
legenheid benomen zag, zich van die minder gewenschte
verbindingen te ontdoen. Wat voor deze opvatting pleit, is
zeker het feit, dan men bevangenheid niet kunstmatig kan
tot stand brengen. De Duitsche paardenartsen wijzen er in
de tijdschriften dikwijls op, hoe veelvuldig zij de bevangen-
heid zien ontstaan door lang durende ritten op harden bodem.
Ofschoon door deze oorzaak wel een gewone hoefontsteking
kan ontstaan, moeten er nog andere factoren aanwezig zijn om
de rheumatische hoefontsteking te doen optreden. Is het paard
eenmaal zeer dysaemisch, dan behoeven die ooi-zaken slechts

-ocr page 513-

weinig in te werken om de bevangenheid te doen ontstaan.

Wij denken hier aan het luxe-paard met zijn overvloed
van eiwithoudend voedsel en de weinige beweging welke
die paarden soms krijgen.

Om aan te toonen welke gunstige resultaten men verkrijgt,
indien bij de behandeling de dysaemie als grondoorzaak
wordt aangenomen, diene het volgende.

In 1903 kwam een paard met subacute bevangenheid
van de manoeuvres terug. Het was ter plaatse behandeld
voor zoover de omstandigheden het toelieten, doch van een
ingrijpende therapie was geen sprake geweest. Een geheele
cyclus werd door mij toegepast: arecolinum hydrobromicum,
koelhouden der voorhoeven (zand niet wat turfstrooisel),
zweeftoestel, aloübolus, zweeten onder natte dekens.

Weinig voedsel werd gegeven, het meest nog tarwezeme-
len, voor afleiding langs het darmkanaal (geheel in strijd
met de dysaemie-theorie). Het dier herstelde niet. Blijkbaar
was bij dit oude dier de samenstelling van het bloed door
langdurige diaethetisch irrationeele wijze van voederen zoo-
danig veranderd, dat telkenmale exacerbaties optraden.

In 1905 een dito geval. Ook nu weer dezelfde therapie,
doch geen zemelen, maar gras en wortelen. Na een maand
waren alle ziekteverschijnselen geweken, doch het paard was
nog kreupel (hoefbevangen). Het bleef\' op gras- en wortelen •
dieet en was na zes weken volkomen hersteld. Geen reci-
dieve.

Een collega die het boekje van Lahmann ter lezing had,
zond het mij terug met bericht, dat hij het reeds met goed
gevolg in toepassing had gebracht door een patiënt met be-
vangenheid uitsluitend met gras te behandelen.

Di gesties tooi\' nissen. Het is genoegzaam bekend dat
het ondoenlijk is om paarden, welke aan chronische diarrhee
lijden, zoodanige geneesmiddelen te geven dat zij niet alleen
herstellen, maar ook blijvend herstellen.

-ocr page 514-

Die chronische diarrhee, welke men vooral bij oudere
paarden ziet, moet naar mijn meening worden opgevat als
een soort verweermiddel van het organisme tegen de over-
maat van zouten en ontledingsproducten van eiwit. Deze
moeten noodzakelijk uit het lichaam worden verwijderd.
Een „stoppen" is dus niet gewenscht. Wel een voeding
waarbij die dysaemie niet ontstaat of opgeheven wordt.

Een oud depötpaard met chronische diarrhee kreeg onge-
pelde rijst en wortelen. Na eenige weken was het hersteld.

Een jong mager nerveus paard met flankenslag in toe-
stand van rust kreeg dezelfde voeding, met melasse. De
voedingstoestand verbeterde, het paard werd kalmer, de
flankenslag rustiger.

Respirati estoor nisen. Het paard n°. 691 van het
3do regiment huzaren uit \'s-Gravenhage (ik citeer het nummer,
waarom zal later blijken) was sedert kort te Leiden gede-
tacheerd, toen het met „hoesten" op het ziekenrapport voor-
kwam. Inderdaad hoestte het paard steeds door, hard en
lang, ± 20-maal in de minuut. Ik gaf het subcutaan mor-
phine, maar het hielp niet. Toen hetzelfde middel in grooter
doses; daarna hield het hoesten op. Inmiddels schreef ik
naar mijn collega in den Haag en van dezen vernam ik
dat het paard steeds gehoest had, dat daarbij o. a. op 31
Januari 1898, alzoo zeven jaar geleden, om die reden
tracheotomie was verricht. Inmiddels had de morphine
weder uitgewerkt en het hoesten begon opnieuw, zoodat ik
besloot het paard bij wijze van proef naar de weide te
zenden. Mijn diagnose was pharyngo-laryngitis sicca, al dan
niet gepaard met aandoening van de trachea. In de weide
hoestte het paard in het geheel niet. Nu is dat alles niets
bijzonders, „alles schon dagewesen." Toen het paard in
September uit de weide kwam, ging het naar het eskadron
terug om dienst te doen.

Daar echter vele chronische ziekten in de weide wel

-ocr page 515-

beter worden, maar vroeg of laat recidiveeren, indien
de dieren weder het oude voedsel krijgen, kwam
ik in December op het denkbeeld om eens naar het paard te
informeeren. Ik vernam toen dat het weder hoestte, vooral
als het te eten kreeg. Nu werd het op den ziekenstal ge-
plaatst en met de reeds genoemde voedsels, in plaats van
met haver, gevoederd. Langzamerhand verminderde de hoest,
om medio Februari geheel te verdwijnen, zoodat het paard
dit voedsel bleef behouden zoo lang het te Leiden vertoefde,
wat zoo lang niet was.

Een tweede ademhalingsziekte welke op de beschreven
wijze werd behandeld, betrof mijn dienstpaard, dat lijdende
was aan dampigheid (emphyseem).

Wanneer men in de boeken naleest door welke oorzaken
het emphyseem ontstaat, dan vindt men opgegeven praedis-
positie en geforceerde respiraties, terwijl de degeneratieve
veranderingen van het longweefsel het gevolg van deze be-
roepsziekte zouden wezen.

Ik heb meermalen kunnen observeeren dat paarden, welke
niet zoogenaamd „doorgereden" werden toen zij verkouden
waren, maar die dadelijk onder behandeling kwamen en
waarvoor de meeste zorg werd gedragen, onherroepelijk
dampig werden, indien zij daartoe aanleg hadden. Het be-

Op de vergadering werd van den gepensionneerden majoor-paardenarts
Laméris, die het paard destijds bij het 3ic regiment hnzarenhad behandeld,
vernomen dat de hoest direct verdween toon tracheotomie was verricht.
Deze mededeeling bewijst weder dat rust voor een lijdend orgaan zeer heil-
zaam kan zijn.

Verder werd mij door den majoor-paardenarts Cayaüx gevraagd, hoe ik
de
ijahmann\'sche dysaemie-theorie kon verklaren ten aanzien van dit ziekte-
geval\'!\' Mijn antwoord luidde: Het paard is dysaemisch ingevolge een een-
zijdige wijze van voeding. Door koudevatten krijgt het een catarrh van de
larynx en omgeving, en het gevolg is dat de ziekelijk veranderde larynx-
mucoBa door dysaemisch bloed wordt doorstroomd. Nu wordt gedurende
eenige maanden op andere wijze gevoederd, het bloed wijzigt zich en het
ziekelijk weefsel wordt gevoed met bloed, dat minder prikkelende eigen-
schappen heeft.

-ocr page 516-

gon dan steeds met een minder of meer regelmatig terug-
keerenden hoest, welke ten slotte niet wilde wijken.

Substitueert men nu voor aanleg dysaemie, dan is de
aetiologie van deze ziekte opgehelderd.

Het bedoelde officierspaard had reeds twee jaar telkens
gedurende ongeveer vier maanden in de weide geloopen.
Het kwam er steeds in zeer goede conditie uit, zonder
eenig ziekteverschijnsel, doch begon na 14 dagen weder
te hoesten.

Liquor Fowleei en teerberookingen hadden niet het minste
effect gehad.
Lahmann\'s therapie toepassende, kreeg het paard
ook nog keukenafval in den vorm van groenten en vruchten.

Ik heb bij die gelegenheid kunnen constateeren dat het
paard practisch zeer op de hoogte is van de voedingszouten-
theorie, want toen aan het dier uitgekookte appelschillen
werden voorgezet, welke toch nog onoplosbaar eiwit en kool-
hydraten bevatten (appel- en bananen-schillen waren zeer in
trek), weigerde\'het die te eten. Daar er soep van was gekookt,
waren de voedingszouten dan ook opgelost en verwijderd.

Alvorens met deze kuur een aanvang te maken, had ik
het paard nog eens bereden, doch na een 50 meter te hebben
gedraafd, bonsde het hart zoo tegen mijn beenen aan, dat
ik het verstandiger vond die beweging niet voort te zetten-

Langzamerhand verving ik nu de haver door ongepelde
rijst; deze geleidelijke overgang is, zooals mij later bleek,
evenwel niet noodig. l iet resultaat was, dat een week of
zes later het paard 10 minuten stap op 10 minuten draf
gedurende twee uur kon afleggen. Wel was daarbij wat
flankenslag te observeeren, maar sterk was deze niet. Na
een maand kwam er een periode, waarin noch bij het be-
rijden noch op stal werd gehoest. 11

Naar aanleiding van het bovenstaande werd door een der leden ge-
vraagd of het paard ook hooi kreeg.
Het antwoord luidde bevestigend.

-ocr page 517-

Ofschoon de pathologische anatomie geen onderdeel der
veeartsenijkunde is dat door mij wordt beoefend, meen ik
op clinische gronden te moeten betwijfelen dat paarden,
welke de bekende emphyseem-verschijnselen beginnen te
vertoonen, steeds daaraan lijdende zijn.

In verband met het feit dat deze paarden, zoo het gebrek
zich tamelijk snel heeft ontwikkeld, na korten tijd in de
weide te zijn geweest in het geheel geen ziekteverschijnselen
meer vertoonen, geloof ik dat daarvan dikwijls een arterie-
aandoening de oorzaak is, Vooral ook omdat dezelfde
paarden, wanneer zij weder hun model-voedsel krijgen, op-
nieuw in hun oude kwaal vervallen en dan voor verkoop
moeten worden voorgedragen. 11

Ik geloof wel dat, als die paarden in het burgerlijke onder
dezelfde levensvoorwaarden moeten arbeiden en dan later
ter sectie komen, zij de bekende afwijkingen van hun
longen zullen hebben.

Ter illustratie dat niet steeds het bij het levende dier
gediagnostiseerde emphyseem in overeenstemming is met het-
geen de sectie oplevert, diene het volgende. In 1904 kwam
een paard met dampigheid in behandeling. Het werd naai-
de weide gezonden en vertoonde weldra geen enkel ziekte-
symptoom meer. De ziekte was in korten tijd ontstaan,
terwijl een 20 meter kalme draf voldoende was om een
aanmerkelijken flankenslag teweeg te brengen.

Toen het paard een zestal weken, nadat het uit de weide
was gekomen, weer met dezelfde verschijnselen, maar nu in
heviger mate, op het ziekenrapport gemeld stond, droeg ik
het paard ter afmaking voor. T)e sectie werd aan het abat-

\') Sedert heb ik wedor eon officiorspaard met emphyseem in behandeling.
Hot heeft nu ongeveer een jaar gehoost. De eigenaar, hoewel vele bezwaren
hebbende tegen een voedering waarbij het dier zoo weinig „krachtgevend"
\\oodsel bekomt, is mij echter dezer dagen komen mededeelen dat zijn paard
veel vroolijker wordt, en daarvan blijken geeft bij het berijden. Ook dit
paard krijgt keukenafval.

-ocr page 518-

toir hier te stede verricht. Ik vernam later dat men geen
emphyseem had gevonden, doch dat men ten aanzien van
de slagaderen geen onderzoek had ingesteld.

Ziekten van het zenuwstelsel. Een officierspaai\'d
van het 3 regiment huzaren werd in Mei 1904 naar de
weide gezonden wegens kreupelheid. Al heel spoedig door-
stond het een iiksche angina.

En daarna bleek het aan ataxie te lijden. Ik liet het paard
naar den ziekenstal brengen en behandelde het met areco-
linurn hydrobromicum subcutaan en zweeten onder natte
dekens. Tijdens deze behandeling vertoonde het steeds
een uiterlijk, waarbij het ook voor den leek te zien was
hoe onlekker het dier zich gevoelde (auto-intoxicatie). De
eigenaar althans zag het direct. Het voedsel bleef model,
doch met wat minder haver. Ik wilde hierin geen verande-
ring brengen, omdat ik op 1 Juli met 14 dagen verlof
ging en het niet te verwachten was, dat mijn eventueele
opvolger dezelfde behandeling zou voortzetten. Toen ik den
patiënt weer in behandeling kreeg, moesten wij beiden
erkennen dat het met dc prognose al heel ongunstig was ge-
steld. Trouwens de ataxie-gevallen welke ik onder de leger-
paarden heb gezien, hadden alle een ongunstig beloop.

Gedurende mijn verlof was het paard behandeld met sub-
cutane injecties van nitras strychnini in het lendengedeelte.
Ik liet het uitsluitend gras voederen; later voegde ik
er wortelen en ongepelde rijst aan toe. Het resultaat was
verrassend. Niet alleen dat liet dier beter werd, maar het
herstelde in korten tijd. Het werd daarbij in het oog vallend
vroolijk, zoodat het dagelijks op beide handen, dus zoowel
in den rechtschen als in den linkschen galop, om een recht-
hoekig gebouwtje in snellen gang zijn beweging nam. Het
deed dit dagelijks en geheel vrijwillig.

IIet spreekt vanzelf dat het te verwachten was, dat zoo
later weer ander voedsel mocht worden gegeven, er waar-

-ocr page 519-

schijnlijk recidieve zou ontstaan. Toen ik eenige maanden
later nog eens informeerde, kreeg liet weder haver en was
in recidieve.

Epilepsie. In den voorzomer van 1904 werd een paard
van de rijschool, dat aan „toevallen" leed, naar Leiden over-
geplaatst.

Ofschoon ik nimmer in de gelegenheid ben geweest deze
toevallen persoonlijk bij te wonen, meen ik toch met tamelijk
groote zekerheid te kunnen zeggen, dat het paard aan epi-
lepsie leed. Hoewel ik vroeger nog al succes heb gehad met
een behandeling, waarbij de patiënt gedurende twee achter-
eenvolgende dagen, éénmaal per maand werd ingespoten, in
het geheel met twee gram brometum kalicum, opgelost in 50
gram aqna destillata, gaf ik thans om begrijpelijke redenen
aan een anti-dvsaemische behandeling de voorkeur. Het

v o

resultaat was niet dat cle aanvallen plotseling ophielden,
maar de intervallen werden grooter en vooral werden de
aanvallen lichter, liet paard bleef zijn dienst verrichten,
daar het zweeten de behandeling dan kon ondersteunen.

In de tijdschriften over nienschelijke geneeskunde las ik
dat de specialisten op dit gebied (dr.
Muskens) deze ziekte
ook als een intoxicatie beschouwen. Ik heb evenwel niet
gelezen dat zij dit begrip verder verwerken en het met de
voeding in verband brengen.

Ruim een jaar, tot 1 September 1905, heeft het paard
zijn ongepelde rijst niet wortelen gebruikt. Toen kwam het
onder behandeling van een collega die weder model voerde.
Het gevolg was dat de aanvallen heviger werden en de
intervallen kleiner. Ten slotte kreeg het paard in een aan-
val een aanmerkelijke hoofdwonde en werd toen op reform
gesteld.

Huidziekten en dysaemie. Het meeste succes heeft
men bij de huidziekten. De voorbeelden zijn te talrijk om
er eenige speciaal te noemen. Het spreekt van zelf dat daar,

-ocr page 520-

-

waar dierlijke ol plantaardige parasieten oorzaak van het
huidlijden zijn, de dysaemie-behandeling niet kan baten.

Een 7-jarig paard werd in het voorjaar van 1006 met
huidziekte gemeld. Het had pruritus, maar zag er overigens
zoo verarmoed uit, dat ik aanleiding vond naar de oor-
zaken van dezen slechten voedingstoestand te informeeren.
Het bleek toen dat het dier slechts lichte diensten had
te verrichten, en dat het nog extra haver kreeg. Ofschoon
het er zóó ellendig uitzag dat weidegang bepaald geïndiceerd
was, wilde ik toch eens beproeven welk effect een wortel-
diëet kon hebben, te meer daar het nog vroeg in het jaar
was.

Dit diëet werd door zonnebaden ondersteund. Het gevolg
was dat het onooglijke dier na 10 iï 12 dagen weder
notitie van zijn omgeving begon te nemen. Opmerkelijk was
hoe veel en hoe langdurig het paard kon gapen (hyper-
venositeit).

Toen het weide-seizoen was aangebroken, was er werkelijk
veel vooruitgang op te merken. In de weide had het paard
gedurende de eerste maanden een onverzadelijken eetlust.
Na afloop van den weidegang zag het dier er zeer welge-
daan uit. Van in het oog vallende leelijkheid was weinig te
bespeuren.

Ter mogelijke verklaring van het feit dat een zevenjarig
paard bij goeden eetlust reeds zoo spoedig dysaemisch kon
zijn, dient dat het een inlander was, welke paarden meestal
geen weidegang mede maken, zooals de Ieren.

Dat ook voor deze laatste paarden de weidegang van te
korten duur kan zijn, bewees een paard dat, na minstens
een jaar in het remonte-depot te zijn geweest, in zeer mage-
ren toestand bij het depót te Leiden aankwam. IIet kon de
africhting dan ook niet volgen en ging slecht eten. Nadat
het een geheel weide-seizoen had medegemaakt, was het
weerstandsvermogen in die mate verhoogd, dat het later,

-ocr page 521-

afgericht zijnde, in bijzonder goeden voedingstoestand ver-
keerde, in verhouding tol de andere paarden r\'.

Een volgend geval. Twee paarden werden voor weidegang
voorgedragen wegens slechten voedingstoestand (één daarvan
had bovendien wat flankenslag). Door omstandigheden kon
hier niets van komen. Mij werd toen opgedragen de paarden
een voeding voor te schrijven, welke mij het beste toe-
scheen. Ik liet toen uitsluitend gras voeren. Ofschoon het
gras vrij slecht, meerendeels in de schaduw gegroeid was
(weinig voedingszouten) en het ration wegens de groote
kosten maar klein was, waren er toch resultaten aan te
wijzen.

Wel zagen die paarden er op het einde van den zomer
niet beter uit, maar toen zij weder model-ration kregen
(hetzelfde waaronder zij dysaetnisch waren geworden), bleek
het dat zij middelerwijl zooveel voedingszouten hadden op-
genomen, dat zij den winterdienst niet alleen konden vol-
houden, maar zelfs verbeterden, onder dezelfde verhoudin-
gen als die welke hen indertijd in slechte voedingsconditie
hadden gebracht.

Indien het waar is dat hoefkanker een eczema van de
hoeflederhuid is, dan behoort deze ziekte ook onder dit
hoofd te worden gebracht. En dan zal reeds kunnen worden
voorspeld, dat een anti-dysaemische behandeling veel succes
moet hebben (zie huidziekten.)

Een paard dat dezen zomer uit het kamp van Oldebroek
kwam, bracht hoefkanker mede aan drie hoeven. De uit-
wendige behandeling week niet af van die welke men in
de veeartsenijkundige boeken kan lezen. Het scheen mij
echter opmerkelijk dat, toen het paard ongeveer een vijftal
weken was behandeld (er werd gras en ongepelde rijst ge-

Feitelijk is liet bovenstaande meer een pleidooi voor weidegang dan
voor L
ahmann\'s theorie. >len zal zich echter herinneren dat goed gras veel
voedingszouten bevat.

-ocr page 522-

voerd), het exsudaat geen reden meer scheen te hebben otn
zich te vormen.

Ofschoon de blootgelegde vleeschstraal toen nog slechts
voor een klein gedeelte met hoorn bedekt was, verbeterde
de toestand zich snel, zelfs niettegenstaande er geen hoef-
verband meer werd aangelegd. Een verbandijzer met ijzeren
plaat was ondergelegd, terwijl de daarboven ontstane ruimte
met turfstrooisel-poeder werd opgevuld, waardoor tevens
gemakkelijk beweging kon worden gegeven.

Lahmann is tegenstander van het eten van keukenzout,
anders dan in zeer kleine doses. Ik meende deze quaestie,
namelijk het al dan niet geven van zout, hier aanvankelijk
niet t,e behandelen, daar ik dacht dat het een uitgemaakte
zaak was, dat het voeren van zout niet wenschelijk is.

Een goede twintig jaar geleden kregen de jonge paarden
bij het depot te Leiden dagelijks per paard en per dag 10
gram keukenzout over hun voer. Dit gebeurt al lang
niet meer.

Nu ik echter in het meergemelde werk van dr. Keijlner
zie, dat hij aanbeveelt den paarden tot zelfs 25 gram zout
per dag te geven, nu meen ik de argumenten, welke er
tegen de zoutvoedering zijn, hier te moeten mededeelen.

In dit tijdschrift deelt dr. van der Schroepf mede, dat
aan de rijkskoeien op de gouvernements-modelhoeve te Tri-
nidad keukenzout wordt gegeven. In de bekende genees-
middelleer van prof.
Stokvis deelt de schrijver mede dat
hij zich ook eens zout heeft onthouden; hij noemde dit ,,het
flauwste tijdperk zijns levens."

De argumenten nu zijn: I. Dat keukenzout, in de weef-
sels komende, door endosmose de plaats van de weefsel-

\') Intusschen lees ik in de „Aanteekeningen over remonte-paarden dooi-
den kolonel-directeur
J. II. Knel (bij de Gebr. van Cleef 1906), dat in het
remonte-depót klipzout wordt gegeven, zoodat loslooponde paarden daaraan
kunnen likken.

-ocr page 523-

zouten gaat innemen. Ten bewijze hiervan geeft LahmanN
de zouten op van het vleesch vóór en na de inwerking van
keukenzout.

Varkensvleesch.

Rundvleesch.

Onge-
zouten.

Gezouten
hammen.

Onge-
zouten.

Gezouten.

Kalium........

37,79

5,30

35,94

24,70

Natrium........

4,02

Magnesia........

4,81

0,54

3,31

1,90

Kalk.........

7,54

0,41

1,73

0,73

) Natrium )

1 , > keukenzout . . .
(.Chloor )

0,62

/ 34,06 \\
\\ 53,72 /

4,86

/ 16,82 \\
V 25,95 /

I.lzeroxydo.......

0,35

0,98

Phosphorzuur......

44,42

4,71

34,36

21,41

Wel is waar grijpen deze verhoudingen in het levend
organisme niet in dien omvang plaats, daar de levende
weefsels zich tegen de inpekeling verweren, in beperkten
omvang bestaan zij toch: waar keukenzout is, kan niet
gelijktijdig iets anders zijn.

II. Kinderen kunnen worden vergiftigd met melk van
koeien, welke met zout zijn gevoederd (dr.
Paczkowski).

III. Volgens Bungk (overigens een voorstander van
matig zoutgebruik) zullen de nieren meer alkaliën moeten
uitscheiden, dus meer moeten arbeiden. Om dien arbeid
mogelijk te maken, is meer vochtopneming noodig. T)e ver-
hoogde dorst, welke het zout veroorzaakt, stelt het lichaam
in staat zich daarvan te ontdoen.

IV. Daar zout een bestanddeel is van het bloed, zou
men meenen het wel te moeten voederen. In het bloed koiut
het echter in een anderen kristalvorm voor, namelijk in
octaëders.

V. Wanneer men werkelijk mocht meenen dat het ken-

-ocr page 524-

kenzout niet kan worden ontbeerd, op grond van het feit
dat\' chloornatrium ook in het dierlijk lichaam voorkomt, dan
zou men consequent moeten zijn en ook de andere zouten
welke het lichaam bevat, moeten geven.

Ik zou hier nu kunnen eindigen, doch ik wil mij nog
eens op een terrein begeven, dat niet bepaald het mijne is.
Vele menschen houden een hond, meestal zelfs een jongen
hond. Natuurlijk is men bang voor hondenziekte, en niet
zelden wordt de veearts geconsulteerd over de vraag hoe
het jonge dier moet worden gevoed.

I)e veearts, gedachtig aan het feit dat een krachtig orga-
nisme meer weerstandsvermogen heeft dan een zwak, raadt
aan het diertje vooral goed vleesch te voeren. Uit een
LAHMANNistisch standpunt is dit verkeerd. Aannemende dat
de hond vleescheter is, wat
Lahmann nog niet wil toegeven,
en van de veronderstelling uitgaande dat wij te doen hebben
met den in het wild levenden collega van
den huishond,
welke zouten worden dan met het vleesch opgenomen?

Antwoord : kaliumzouten, alsmede natriumzouten uit het
bloedplasma en calciumzouten uit de beenderen. En de
jonge huishond? De kaliumzouten krijgt hij volop, maar van
de natriumzouten moet hij zich in hoofdzaak spenen, want
het vleesch is al uitgebloed. En de calciumzouten zal hij
mogelijk wel eens krijgen, maar regel is dit niet. Ilij moet
zich dan tevreden stellen met Va natrium en 4/s calcium
te weinig. De gevolgen zijn dysaemie en minder weerstands-
vermogen. Wanneer men dan ook leest hoe groot het aantal
dieren is, dat in de steden aan deze evolutieziekte succom-
beert, meende ik dat het niet van alle belang ontbloot was,
dit hier ter sprake te brengen.

In de menschelijke geneeskunde zijn vele specialisten tegenstanders van
bet gebruik van keukenzout in het bijzonder voor bun zieken. Zou daarin
geen vingerwijzing liggen tegon het gebruik van keukenzout voor elk or-
g a n i s m e ?

-ocr page 525-

Aseh-

----

bestand-

K20.

Na 2 0.

Ca 0.

Mg 0.

F2 03.

P2 06.

S 03.

Si 02.

Ci.

deeleu.

Aanmerkingen.

°/o

°/oo

0/
/ 00

°/o 0

°/00

/ 00

°/oo

o/

/oo

°/0 0

7oo

Koemelk.....

4,9

12

4,7

10,7

1,5

0,26

13,9

0,15

0,02

7

1

Paardenmelk . .

3,1

Hooi......

5,1

37,6

1,8

14,4

5,4

7,9

22,7

- k

o

Van nieuw aangelegde weide.

0,0

o,o

Id........

Dietrich.

5,7

23,8

0,6

11,4

6,7

3

5

5.9

34

6,2

3

Van oude weide. Dietrich.

Id........

10,8

61,4

1,9

25,8

12,1

4

12,9

11,4

56,7

11,7

Opgeteld (het hooi).

5,4

30,7

0,95

12,9

6

2

6,4

5,7

28,3

5,8

4

Door 2 gedeeld (dus gemiddeld).

Haver......

3,5

14,4

0,55

2,2

5,6

0,28

24,6

0,24

51,8

1,1

5

Russische, uit prof. Heiden\'s

Roggestroo . . .

Düngerlehre.

5,3

17,3

2,4

8,1

2,3

1,06

4,9

1,9

«0,8

1,5

6

Idem. Idem.

Geeft

men het paard 5 Kg. haver,

3 Kg.

ïooi en

4 Kg.

roggestroo, waarvan het 2 Kg. opeet.

17,5

72

2,75

11

28

1,4

123

1,2

256

5,5

5 haver.

10,2

92,1

2,85

38,7

18

6

19,2

17,1

84,9

17,4

3 hooi.

10,6

34,6

4,8

16,2

4,6

2,12

9,8

3,8

120,4

3

2 stroo.

44,3

198,9

10,4

65,9

50,6

9,52

152

22,1

461,1

25,9

10 Kg. fourage te zarrien.

4,4

19,9

1

6,5

5

0,9

15,2

8,8

46,1

2,6

Door 10 gedeeld.

Hooi......■

2,27

»,6

33,7

2,5

6,9

51,5

7

Van goede hoedanigheid (woli\'f)_

Zuur jhooi....

8,4

23,7

3,7

11,7

9,4

12,1

6,5

4,4

22,7

7,1

8

H eiden.

Roode klaver . .

5,8

22

4

43,7

12,7

0,5

9,3

5,3

1,1

1,9

9

lste snede.

Id. id. . .

6,6

30,6

1,5

39,9

10,1

0,7

10,2

4,5

1,7

1

10

2de snede.

Rijst (gepeld). .

1,01

25

4

4

11

1,4

53

0,5

2,6

0,1

11

Riipp, Untersuchung der Nahrungs-
und Genusimittel,
1900.

Id. (ongepeld) .

3,57

12

Boonen .....

5,7

45

0,\'J

5

7

0,15

35

3

0,6

1,5

13

Vicia faba. Heiden.

Wortelen(groote)

6,04

30

29

11,5

6,5

0,5

15

3,5

2

2

14

Daucus carota. Heiden,

Maïs.......

1,5

89, H

1,1

2,2

15,2

0,7

45,6

0,8

2,1

0,9

15

Maïs. Ropp.

De vette cijfers zijn de groote getallen, de cursieve cijfers de kleine.

Uit deze tabel kunnen wij lezen dat het militaire en stadspaard te weinig natrium- en calciumzouten krijgt en dat het gebrek aan natrium-
zouten nog wordt verergerd door een overmaat van zwavelzuur, in het voedsel aanwezig. Ook bevat het te veel kiezelzure zouten. Aan dit laatste
wordt te gemoet gokomen, indien men wortelen geeft. Tevens verbetert dan het natrium- en kalkgehalte. Verstrekt men rijst, het liefst ongepeld,
dan krijgt het paard ook meer natriumzouten, vooral wegens de geringe hoeveelheid zwavelzuur, welke dit voedsel bevat.

Verder ziet men in cijfers uitgedrukt, hoezeer het aan te bevelen is goed hooi te geven, zooals trouwens uit de ervaring reeds bekend is.

Voorts valt op te merken dat zoowel boonen als maïs veel kaliumzouten bevatten, wat geen gewenschte eigenschap is.

-ocr page 526-

Ten slotte in navolging van de Duitsche vaktijdschriften,
eenige conclusies.

1°. Het is wénschelijk dat het paard niet steeds het-
zelfde voedsel krijgt.

2°. Waar de vervulling van dien wensch om economische
redenen niet mogelijk is, zou men in elk geval het daarheen
kunnen leiden, dat de paarden des zomers gras in plaats
van hooi, en des winters wortelen in plaats van een ge-
deelte van hun haver kregen.

3°. Wanneer paarden met inwendige ziekten in behande-
ling komen, kan men door wijziging in het dieet veel
bereiken.

4°. Worde bij die wijziging rekening gehouden met
het voorafgaand voedsel en nagegaan in hoeverre het or-
ganisme daarbij te veel en te weinig aan voedingszouten
heeft gehad. Het nieuwe dieet worde dan zoodanig gere-
geld, dat het gehalte aan voedingszouten in overeenstemming
zij met hetgeen daaromtrent is medegedeeld.

5°. Ook voor paarden gaat het op, dat zij zich — om
een germanisme te gebruiken — hun ziekten aan et en.

Naschrift. Wenschelijk ware het geweest, dat ik over
meer veeartsenijkundige literatuur had kunnen beschikken.

Als ik de besprekingen in de afdeeling Nieuw Zuid-
Holland goed heb gevolgd, dan zal deze afdeeling er zorg
voor dragen dat een volledige catalogus van de bibliotheek
van \'s Rijks veeartsenijschool verschijnt, welke voor alle ge-
diplomeerde veeartsen verkrijgbaar zal zijn. Moge het zoo
worden!

Leiden, December 1906.

-ocr page 527-

Korte mededeelingen en referaten.

Technische veterinaire afdeeling in Frankrijk. (Recue.il de
médecine vétérinaire
, 15 dècembre 1906.) — In de 2de zitting van
de Kamer van afgevaardigden op 8 December 1906 heeft de heer
Chapuis het vormen van een veterinaire afdeeling bij de inspectie
der cavalerie opnieuw ter sprake gebracht. Het, eenigzins uitvoerig
verslag van de gedachtenwisseling tusschen den afgevaardigde en
den minister van oorlog moge hier een plaats vinden.

Gustave Ohaïuis: Ik zou gaarne de aandacht van den minister
van oorlog willen vestigen op een belofte, welke bij gelegenheid
van de laatste begrooting door zijn ambtsvoorganger is gedaan.
Toen de begrooting van oorlog in den senaat ter sprake kwam,
heeft de senator
Darisot de vorming van een technische veteri-
naire afdeeling bij de inspectie der cavalerie verzocht. Hij meende
dat, hierdoor aan de paardenartsen een plaats werd gegeven welke
hun toekomt, en die zij sedert lang vragen. (Zeer goed, zeer goed.)
Toen wij de wet hebben aangenomen waarbij een «vétérinaire
principal de lre classe» werd aangesteld, hebben wij daarbij
bedoeld, dat aan den chef van den veterinairen dienst van het
leger de plaats diende te worden gegeven welke hem toekomt. Wij
hebben niet bedoeld, zooals men heeft beweerd, dat een nieuwe
inspectie (direction) aan het ministerie van oorlog moest komen,
maar wel om aan den «vétérinaire principal,» bijgestaan door
eenige paardenartsen die bij de inspectie der cavalerie zijn gede-
tacheerd, alle vrijheid te geven om zich op de hoogte te kunnen
stellen van alles wat den veterinairen dienst betreft. De aldus
samengestelde veterinaire afdeeling zal zich niet alleen bezig
hebben te houden met technische vragen, zooals het toepassen
van geneeswijzen en de verzorging van paarden, maar ook met
den dienst van het veterinair personeel.

Het komt mij voor, dat deze organisatie gemakkelijk is in te
stellen. Het is niet slechts een moreele voldoening welke u aan
dit corps, dat één der belangrijkste is, geeft, maar het is ook
een wettelijke voldoening, enz. (Zeer goed, zeer goed.) Zij hebben
tegenwoordig hun positie en de plaats welke hun toekomt, maar
zij willen ook de moreele verhouding hebben, die zij met volle
recht mogen vragen. (Zeer goed, zeer goed.)

Ik hoop, Excellentie, dat u zonder eenige uitgaven de technische

-ocr page 528-

afdeeliug, welke thaus toegevoegd is aau liet cavalerie-coinité, bij
de inspectie der cavalerie kunt indeelen. Sta mij toe u bet
antwoord dat uw voorganger, minister
Etienne, aan den senator
Dar bot gaf, in herinnering te brengen :

«Wij bestudeeren op het oogenblik het formeeren van een
technische veterinaire afdeeliug bij de inspectie der cavalerie.
Ik geloof dat door deze afdeeling alle belangen van het leger
zullen behartigd worden en dat u, mijnheer de senator, volledige
voldoening zal hebben.»

Ik vraag uw Excellentie slechts om deze belofte, welke de
geëerde minister
Etienne destijds deed, van de periode van bestu-
deering in die der werkelijkheid te doen overgaan. (Toejuichingen.)

Generaal Picquart (minister van oorlog): Ik wil gaarne den
geëerden heer
Chapuis voldoening geven, maar werkelijk, ik moet
deze zaak bestudeeren. Ik beloof het te zullen doen met de meeste
welwillendheid en met het streven om hem aangenaam te zijn en
voldoening te geven aan de wettelijke eischen van het corps
paardenartsen. (Zeer goed, zeer goed.)

Gustave Ciiapuis: Ik bedank uw Excellentie voor deze verklaring.

Dr. C. Th.

Nieuw uitgekomen boeken.

I\'rof. Dr. Max Fischer, Tierzuchtlehre fiir praktische Landwirte sowie zum
Unterrichte an landwirtschaftlichen Lehranstalten. Zweite, umgearbeitete
und verbesserte Auflage. Leipzig, H
ugo Voigt 1906. Preis 3 Mark, ge-
bunden 3,50 Mark.

Prof. Dr. E. Hess, Die Sterilität des Rindes. Zürich, Orell Füssli 1907.
Preis 2 Mark.

Prof. Dr. R. Müller, Jahrbuch für wissenschaftliche und praktische Tier-
zucht, einschliesslich der Züchtungsbiologie.
I Jahrgang. Hannover,
M. & IL
ScHArER 1906. Preis 9 Mark.

Dr. H. Lantzsch, Königlich Sachs. Gesetz betr. die Unterhaltung und
Körung der Zuchtbullen,
vom 30 April 1908, nebst Ausführungsverord-
nung vom 30 November 1906. Mit Erläuterungen. Leipzig, R
ossberg
1907. Preis 1,40 Mark.

Prof. Dr. "W. Dönitz, Die wirtschaftlich wichtigen Zecken, mit besonderer
Berücksichtigung Afrikas. VII, 127 Seiten mit 38 Abbildungen auf 6
Tafeln. Leipzig, J. A. B
arth 1907. Preis 5 Mark, gebunden 5,80 Mark.

Dr. S. von Prowazek, Taschenbuch der mikroskopischen Technik der Pro-
tistenuntersuchung.
66 Seiten. Leipzig, J. A. Barth 1907, Gebunden
und mit Schreibpapier durchschossen 2 Mark.

-ocr page 529-

Friedberger und Frühners Lehrbuch der klinischen Untersuchungsmethoden
für Tierärzte und Studieremle.
Herausgegeben von Dr. E. Frühner,
mit Beiträgen von Prof. Dr. Th. Kitt und Prof. Dr. M. Sussdorf.
Vierte, neubearbeitete Auflage. Stuttgart, F. Enke 1906. Preis Mark 13,60.

O. Orapfuxder, Anleitung zur amtstierärztlichen Untersuchung des Ge-
flügels.
Berlin, Richard Schoetz 1907. Preis 2 Mark.

G. Meyfarth, Ueber Ovarialtuberkulose der Kuh. Mit 8 Tafeln. Berlin, R.
S
choetz 1907. Preis 8 Mark.

Prof. Dr. E. Frühner, Chirurgische Diagnostik der Krankheiten des Pferdes.
Zweite verbesserte Auflage. Mit 28 Abbildungen. Stuttgart, F. Enke
1907. Preis 3 Mark.

Prof. Dr. W. Pfeiffer, Operationskursus für Tierärzte und Studierende.
Vierte, vermehrte Auflage. Mit 65 Abbildungen. Berlin, R. Schoetz
1907. Preis 4 Mark.

Prof. Dr. G. Schneidemühl, Spezielle Pathologie und Therapie der Haus-
tiere
für Tierärzte, Aerzte und Studierende. Mit Abbildungen im Text.
I Abteilung, Bogen 1—20, Seite 1—320. Berlin, R. T
renkel 1906.

Dr. F. Lindhorst, Ueber die geburtshilfliche Entwicklung von Kälbern, dio
im Verhältnis zum Raum der Goburtswege zu gross sind, mit besonderer
Berücksichtigung der Embryotomie. Neuer Abdruck. Berlin, R
ichard
Schoetz 1907. Preis 2 Mark.

W. Rusche, Kann Pferdefleisch durch die quantitative Glykogenanalyse mit
Sicherheit nachgewiesen werden?
Inaugural-Dissertation. (Aus dem
Physiologischen Institut der Universität zu Bonn.) 1907.

Dr. R. Edelmann, Die Schlachtviehversicherungsgesetzgebung des Königreichs
Sachsens
nach den Gesetzen vom 2 Juni 1898 und 24 April 1906. Zum
Gebrauche fiir Verwaltungsbeamte, Gemeindovorstände, Tierärzte,\'Fleisch-
beschauer und Tierbesitzer. Mit Erläuterungen. Leipzig, R
ossberg 1907.
Preis 1,80 Mark.

Champion, Les chevaux et les cavaliers de la tapisserie de Bayeux. Un vol.
in-8° de 156 pages avec 12 illustrations. Caen, L. J
ouan 1906. Prix
3 fr. 50.

Paul Fournier, Le demi-sang. 1 vol. in-8° do 339 pages avec 26 illustrations.
Paris, L
ucien Laveur 1907.

C. Cadüac et V. Ball, Anatomie pathologique et pratique des autopsies.
Un vol. de 475 pages avec 100 ligures de VEncyclopédie Cadéac. PariB,
J. B. B
aillièrk et fils 1907. Prix 5 francs.

Tcxt-Book of Comparative General Pathology for Practitioners and Studonts
of Veterinary Medicino. By Professor Dr. T
h. Kitt. Authorized Trans-
lation by Dr. W
illiam W. Cadbury. Edited with Notes and Additional
Illustrations by Dr. A
llen J. Smith. London, Baillièbe, Tindali. & Cox

1906. Price 25 sh.

Joshua A. Nunn, Veterinary Toxicology. London, Baillière, Tindal & Cox

1907. Price 5 sh.

W. L. Williams, Veterinary Surgical and Obstétrical Operations. Second
Edition, Revised. London, B
aillière, Tindall & Cox 1907.

M. J. Schröder en Dr. H. G. de Zaaijer, Handleiding bij het onderivijs in
receptuur.
Eerste deel. Scheikunde, bewerkt door M. J. Schröder.
Tweede druk. Groningen, Wolters 1907. Prijs f2,90.

-ocr page 530-

Mededeelingen van het Hoofdbestuur.

Naar de afdeeling Zuid-Holland is overgegaan het lid der
algemeene afdeeliug
J. M. Kerkhovkn te Rotterdam; naar de
afdeeling Utrecht het lid der algemeeue afdeeling
J. Boer te
Wijk-bij-Duurstede.

Tot lid der afdeeling Noord-Brabant-Limburg is voorgedragen
A. Marcus te Maastricht, tot lid der afdeeling Noord-IIollaud
J.
Koelemey te Ooster-Blokker.

Necrologie.

Den 20sten April 1907 is te Heinkenszand overleden Bastiaan
Isaüc Vermande, geboren 20 December 1825 te Heinkenszand,
die
26 Juli 1849 het diploma als veearts l3te klasse te Utrecht
verwierf. Hij vestigde zich te Heinkenszand, waar hij 1 April
1859 benoemd werd tot provinciaal veearts 2ste klasse; op verzoek
werd hij
1 April 1904 als zoodanig eervol ontslagen en gepen-
sionueerd.

In Januari 1850 vertrok hij naar Middelburg, om aldaar
tijdelijk te vervangen den provinciaal veearts lst? klasse J.
van
Hertum, die 10 December 1849 was overleden. In 1854 was
hij weder te Heinkenszand terug, waar hij tot 6 April 1899
werkzaam bleef.

Te Bedum, in de provincie Groningen, is overleden de em-
pirist
K. .1. Doornbos.

Personalia,

Benoemd: tot adjunct-directeur aan het abattoir te Haarlem
J.
Flohil te Amsterdam; tot provinciaal veearts, standplaats
Roermond, L. J. H.
Bloemen van Oosterhout; tot lid der ge-
zondheidscommissie te Utrecht
W. C. Schimmel.

Overgeplaatst: naar het ressort Banjoemas, met standplaats
Poerwokerto, de gouvernementsveearts F. W.
Kempen, met be-
paling dat hij ondergeschikt zal dienen aan den gouvernements-
veearts te Magelaug (Kedoe); naar Salatiga de paardenarts
lst0 klasse H. J. Tromp de Haas; naar Kota Radja de paarden-
arts
2de klasse dr. .1. A. van oer Linde.

-ocr page 531-

De paardenarts lsto klasse van het leger in Ned. Indië J. N.
A. O.
Scheepens zal 25 Mei a.s. weder naar Indië vertrekken.

Belast: met den dienst in het ressort Bantam c. a., met stand-
plaats Serang, de gouvernementsveearts
J. A. Lenshoek, thans
tijdelijk gedetacheerd te Bandoeng; met den dienst in de Preanger-
regentsehappen met standplaats Bandoeng, de gouvernements-
veearts
P. Pif. van der Poel, thans belast met den dienst in
de residentie Papian na Oeli.

Bedankt: voor de benoeming te Oosterbeek H. J. O te Aalten ;
voor die te Oldebroek D.
de Fluiter te Schildwolde.

Rijks veeartsenijschool.

Bij koninklijk besluit van 4 April 1907, n°. 7, is, met ingang
van 16 September 1907, benoemd tot gewoon hoogleeraar in de
faculteit der wis- en natuurkunde aan de Rijksuniversiteit te
Leiden, om onderwijs te geven in de artsenijbereidkunde en in
de toxicologie, dr.
L. van Itallie, leeraar aan \'s Rijks veeart-
senijschool te Utrecht.

De redactie wenscht dr. van Itallie geluk met de welver-
diende onderscheiding. Zijn heengaan zal echter voor de veeart-
senijschool en het veeartsenykundig onderwijs een leegte achter-
laten, welke moeilijk op dezelfde wijze zal zijn aan te vullen.

Bij koninklijk besluit van 30 Maart 1907, n°. 20, is:

met ingang van 1 April 1907 dr. H. F. Nierstrasz, lector in
de zoölogie aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, tot wederopzeg-
ging belast met het geven van onderwijs in de dierkunde aan
\'s Rijks veeartsenijschool aldaar, op een jaarwedde van f 1000.—
en ouder toekenning, voor zoolang de opdracht duurt, van den
titel van buitengewoon leeraar aan \'s Rijks veeartsenijschool.

Aan dr. H. F. Nierstrasz is tevens opgedragen het afnemen
der examens in de dierkunde bij het overgangsexamen van het
lete naar het 2de studiejaar en bij het natuurkundig examen voor
aanstaande veeartsen.

Bij ministeriëele beschikking van 30 Maart 1907, n°. 2828,
afdl. V. D., is, met ingang van 1 April, bevorderd tot amanu-
ensis bij de heelkunde aan \'s Rijks veeartsenijschool
L. P. van
Seerenberg, thans beambte bij de heelkunde aan die inrichting;

-ocr page 532-

Bij dezelfde beschikking is van 1 April 190.7 tot 31 Maart 1908
benoemd tot schrijver aan \'s Rijks veeartsenijschool H.
van den
Berg van Utrecht.

De Directeur-Generaal van den Landbouw brengt, dato 19 Maart
1907, ter algemeene kennis, dat het examen om als leerling aan
\'s Rijks veeartsenijschool te Utrecht te worden toegelaten, zal
plaats hebben in de eerste helft der maand Juli en dat zij, die
dat examen willen afleggen, zich schriftelijk, mits portvrij, vóór
1 Mei e. k. bij den directeur der school moeten aanmelden, met
overlegging van, enz. (Zie Staatscourant van 20 Maart 1907,
n°. 67.)

Keuring van vee en vleesch. !)

Bepalingen betreffende de keuring van voor uitvoer bestemd vleesch.

(M emorie van a n t w o o r d.)

De ondergeteekende, wien het bijzonder aangenaam was te
vernemen, dat vele leden de indiening van het wetsontwerp
betreffende de keuring van voor uitvoer bestemd vleesch met
ingenomenheid hadden gezien, kan geheel onderschrijven hetgeen
hunnerzijds tot nadere niotiveermg van de ontworpen bepalingen
in het Voorloopig Verslag werd gezegd.

In antwoord op de opmerking van enkele léden, die de voor-
gedragen regeling overbodig achten en vau meeuing waren, dat
in de Memorie vau Toelichting geen voldoende gronden voor de
indiening van het wetsontwerp waren aangevoerd, zij het den
ondergeteekende vergund in de eerste plaats in het midden te
brengen, dat voor hun afkeurend oordeel een beroep op het
door hen bedoeld adres van exportslachters in de provincie
Friesland niet opgaat. Daargelaten toch, dat verscheidenen van
de onderteekenaars zich reeds sedert eenige jaren aan de facul-
tatieve keuring onderworpen hebben, stellen de adressanten in
hunne conclusiën voorop, dat zij toezicht van rijkswege op het
voor uitvoer bestemde vleesch
loenschelijk achten en wordt in

!) Zie liet „Ontwerp van wet", Tblz. 38 en het „Voorloopig verslag", blz.
407 van dit deel.

-ocr page 533-

het request feitelijk alleen gewezen op bezwaren van onder-
geschikten aard, die, niet eenige medewerking van de zijde der
belanghebbenden, gevoegelijk bij de uitvoering ondervangen zullen
kunnen worden.

Verder kan allerminst worden toegegeven, dat eene scherpe
keuring in Engeland de uitvoerkeuring van vleesch, voor dat
land bestemd, hier te lande overbodig maakt.

De ondervinding, vóór het tot stand komen van het koninklijk
besluit van \'21 November 1902 (
Staatsblad n°. 199) opgedaan,
heeft ruimschoots geleerd, dat, indien hier te laude in het geheel
geen keuring van voor uitvoer bestemd vleesch plaats had, de
goedgezinde exporteurs overwegende bezwaren van de Engelscke
voorschriften zouden ondervinden.

Voor zooveel het ter Central Meat Market te Londen aange-
voerde vleesch door de met het toezicht belaste ambtenaren
wordt onderzocht, is de keuring inderdaad in vele opzichten
zeer streng te noemen. De dienst is evenwel zoodanig georga-
niseerd, dat slechts eeue betrekkelijk geringe hoeveelheid van
al het vleesch kan worden onderzocht en dat de controle voor
een zeer groot deel moet steunen op de medewerking van de
handelaren, die verplicht zijn door hen opgemerkt minderwaardig
vleesch te onderwerpen aan het oordeel van de inspecteurs.
Hierbij komt nog, dat de keurmeesters voor de groote moeilijk-
heid staan eene beslissing te moeten nemen, zonder de bij het
vleesch behoorende ingewanden te kunnen onderzoeken. Op deze
beide leemten is in den laatsten tijd herhaaldelijk van Eugelsche
zijde gewezen, o. a. door dr.
Buchanan in zijn «Report to the
Local Government Board on Administration in London.t
Naar
diens overtuiging — en vele andere autoriteiten zijn dezelfde
meeuing toegedaan — moet de oplossing gevonden worden in
eene uitbreiding van het onderzoek ter plaatse van slachting op eene
ivijze als in Nederland geschiedt.

Ligt hierin dus reeds een groote prikkel om de facultatieve
voorschriften van thans om te zetten in bepalingen van dwin-
genden aard, bovendien is niet uit het oog te verliezen, dat het
minderwaardige Nederlandsclie vleesch, hetwelk nog naar Engeland
kan worden uitgevoerd, veelal niet ter markt wordt gebracht,
doch langs anderen weg den consument bereikt.

Daarin schuilt voor den geheelen Nederlandschen vleeschhandel op

-ocr page 534-

Engeland een niet gering te schatten gevaar, daar eventueele radeelige
gevolgen van liet gebruik van deze waren dien handel
in het
algemeen
zullen schaden.

Verplichte keuring bij uitvoer zal voor den goedgezinden
exporteur, die zonder deskundige hulp niet in staat kan worden
geacht zijn artikel uit een sanitair oogpunt te beoordeeleu, óf
geen noemenswaardige of slechts gewensclite veranderingen
brengen. De in het Voorloopig Verslag door enkele leden uitge-
sproken meening, dat de exporteurs in het algemeen in hun
eigen belang nalaten vleesch naar Engeland te verzenden, dat
niet volkomen deugdelijk is, wordt door de practijk ten eenenmale
gelogenstraft.

De ondergeteekende acht het dan ook zijn plicht maatregelen
voor te stellen ter voorkoming, dat de geheele vleeschhandel zal
lijden door de onverantwoordelijke handelingen van enkele per-
sonen.

Zooals hieronder bij de bespreking der artikelen nader zal
blijken, koestert de ondergeteekende het stellige voornemen bij
de uitvoering in zeer ruime mate rekening te houden met de
ervaringen, welke tot nu toe bij den uitvoerhandel zijn opgedaan.

Zonder dien grondslag zoude de regeering het doel, dat zij
beoogt, niet vermogen te bereiken. De regeering heeft geene
andere bedoeling dan er voor te zorgen, dat de uitvoerhandel
van vleesch door de keuring worde geleid in banen, welke door
de deskundigen, zoowel hier te lande als elders, algemeen als
goed worden erkend en de sympathie verdienen van de expor-
teurs, die prijs stellen op verzending van goede waar. De inklee-
diug van het wetsontwerp moge tot waarborg strekken dat
eenerzijds met
allerlei omstandigheden in den exporthandel en
anderzijds met de eischen eener
deugdelijke vleeschkeuring rekening
zal worden gehouden. Zoo is er dan ook geen grond voor de

<_> o o

vrees, dat het nut der bepalingen zou worden verminderd door
onpractisch optreden van de rijkskeurmeesters; de keuring zal
door hen uitsluitend geschieden met het oog op de praktijk en
alle zuiver theoretische vraagstukken geheel buiten beschouwing
laten. De nader te ontwerpen uitvoeringsbepalingen zullen niet
dan na nauwkeurige studie van hetgeen de praktijk zoowel ten
onzent als elders heeft geleerd, vastgesteld en tot uitvoering
gebracht worden.

-ocr page 535-

Bii liet onderzoek van het vleesch zal enkel en alleen er op
worden gelet, of het artikel:

1°. geschikt is voor voedsel;

2°. voldoet aan de voorschriften, welke gelden in het laud
van bestemming;

3°. het vervoer daarheen kan doorstaan.

De ondergeteekende geeft mitsdien volgaarne de verzekering,
dat hij zal trachten de in het Voorloopig Verslag bedoelde ge-
varen op afdoende wijze te ondervangen.

Dat de uitvoer van ondeugdelijk vleesch, zooals sommige leden
meenen, vrijwel zoude ophouden, wanneer ziek vee van rijkswege
tegen eene vergoeding van 50 of 60 pet. der waarde werd over-
genomen, kan de ondergeteekende niet toegeven. Bedoelde leden
toch hadden daarbij blijkbaar alleen de diereu op het oog, welke
tijdens het leven ziekteverschijnselen vertoonen, terwijl, zooals bij
den bestaanden keuringsdienst ruimschoots werd ervaren, ziekten
bij slachtvee meestal pas na de slachting worden ontdekt.

De ondergeteekende kan zicli in het algemeen geheel aansluiten
bij de vele andere leden, die van een dergelijken maatregel weinig
of geeii heil verwachten.

Zieke diereu heeft ieder veehouder als een noodzakelijk uit-
vloeisel van zijn bedrijf te wachten en er bestaat, althans in dit
verband, niet de minste grond ten deze de veehouders te brengen
in eene meer bevoorrechte stelling dan hen, die andere beroepen
uitoefenen.

Ongetwijfeld bevordert de kenring van het voor uitvoer be-
stemde vleesch een, inzonderheid voor Nederland zeer groot alge-
meen belang, doch daaruit vloeit nog geenszins voort, dat het
billijk ware eene vergoeding uit te keeren aan de eigenaren,
die door de nieuwe voorschriften in de onmogelijkheid geraken
hunne zieke dieren voor een feitelijk niet geoorloofd doel verder
van de hand te zetten. De waarde van ^dergelijke dieren is
trouwens in het meerendeel der gevallen belangrijk minder dan
de kwaadgezinde exporteurs daaraan gegeven wenschen te zien.
Van een in zieken staat geslacht dier is] de*{waarde\'[slecbts die,
welke na eene, met het oog op de consuuitie verrichte, behoor-
lijke keuring aan het vleesch kan worden toegekend,^vermeerderd
met het bedrag, hetwelk de huid en de andere voor technische
doeleinden geschikte deelen vertegenwoordigen.

-ocr page 536-

Eventueele schade moet door deu eigenaar geweten worden

~ O

uitsluitend aan de omstandigheid, dat het dier ziek was, en
geenszins aan de keuring. Vandaar, dat in de voorgedragen
regeling niet de allergeringste onbillijkheid tegenover de houders
van ziek vee is gelegen. Gelijk in het Voorloopig Verslag terecht
is opgemerkt, dient de eigenaar persoonlijk het risico van zijn
bedrijf te dragen. Of hij daarbij gebruik wil maken van de
eene of andere wijze van verzekering, moet door hem zelf
worden beslist; eenigerlei aanmoediging daartoe van regeerings-
wege zou trouwens in het onderhavige wetsontwerp niet thuis
behooren.

Op de gronden, daarvoor in het Voorloopig Verslag door een
deel der leden aangevoerd, is ook de ondergeteekende van oor-
deel, dat de in voorbereiding zijnde regeling der algemeene
vleeschkeuring, als hebbende eene gansch andere strekking,
afgescheiden dient gehouden te worden van de thans voorge-
dragen bepalingen, zij het ook, dat enkele der nu ontworpen
voorschriften geacht mogen worden te liggen in de lijn van
eerstbedoelden maatregel. Terecht werd opgemerkt, dat de samen-
stelling van een wetsontwerp nopens de algemeene vleesch-
keuring hoogst moeilijk is en eene zeer omvangrijke voorbe-
reiding vordert. Aan die voorbereiding is intusscheu reeds veel
arbeid besteed. De ondergeteekende vleit zich dan ook, dat de
indiening van een zoodanig wetsontwerp eerlang zal kunnen
plaats vinden en vertrouwt, dat het onder deze omstandigheden
instemming zal vinden, wanneer de alsdan van zelf aan de orde
komende vragen nopens de inrichting en de uitvoering der
algemeene vleeschkeuring — inclusief de controle op de nood-
slachtingen — thans onbesproken worden gelaten.

Aan de van rijkswege te houden cursussen in vee- en vleesch-
keuring, waarover nader bij art. 3 zal worden gehandeld, pleegt
steeds op ruime schaal bekendheid te worden gegeven. Wanneer
in aanmerking wordt genomen, dat zich in de jaren 1905 en
1906 voor 48 beschikbare plaatsen 355 candidateu hebben aan-
gemeld, dan schijnt meer opwekking tot deelneming voorhands
niet noodig.

Bij de onzekerheid eenerzijds omtrent den omvang van den
uitvoer en aan den anderen kant omtrent het aantal plaatsen,
waar keuringsdiensten zullen moeten verrijzen, is het uit den

-ocr page 537-

aard der zaak niet wel mogelijk thans met volkomen zekerheid
aan te geven, hoeveel de uitgaven zullen bedragen. Wanneer
men evenwel uitgaat van de onderstelling, dat onder vigueur
der ontworpen bepalingen nagenoeg tweemaal zooveel vleeseh,
als thans onderzocht wordt, aan de keuring zal worden onder-
worpen, en tevens rekening houdt met de uitbreiding, welke
het aantal keuringsplaatseu ten minste zal moeten ondergaan,
dan zullen de kosten vermoedelijk omstreeks het dubbele dei-
tegenwoordige uitgaven beloopen. Tegenover deze vermeerdering
van kosten zal evenwel ook op vermeerdering van ontvangsten
zijn te rekenen. Welk deel der uitgaven gebracht zal worden ten
laste van de belanghebbenden, valt vooruit niet met beslistheid
te zeggen. Waat de voorgedragen maatregelen geacht moeten
worden vóór alles ten goede te komen aan de bij den vleesch-
export betrokken bedrijven, ligt het in het algemeen in de
bedoeling het meerendeel der kosten — welke dooreengenomen
slechts eenige centen per dier zullen bedragen — te doen dragen
door de belanghebbenden zelveu. Zulks zal geenerlei bezwaar
opleveren, omdat allen, die naar hetzelfde land exporteeren^
daardoor in tegenstelling met thans vrijwel gelijkelijk zullen
worden belast. Werd het aandeel vooruit vastgelegd, dan zoude
zulks voortdurend tot eene ongewenschte wisseling der tarieven
aanleiding moeten geven.

Artikelen.

Art. 1. Dat onder een „ongeboren vrucht" te verstaan is de
foetus iu de verschillende ontwikkelingsstadia van het binuen-
baarmoederlijk leven, mag, naar de meening van den onderge-
teekencle, geacht worden voldoende duidelijk te zijn voor allen,
die geroepen zullen worden tot uitvoering van de voorgedragen
bepalingen mede te werken.

Ongeboren vruchten zouden, vermits zij nog niet zijn geboren,
bezwaarlijk onder
dieren gerangschikt kunnen worden. En even-
min zouden zij, zonder uitdrukkelijk voorschrift, als een
deel
van het geslachte dier zijn aan te merken, aangezien zij daaruit
verwijderd plegen te worden, zoo dikwijls zij bij de slachting in
de baarmoeder worden aangetroffen. Hare vermelding te dezer
plaatse komt wenschelijk voor ter voorkoming, dat zij als deug-
delijk artikel in het verkeer worden gebracht.

-ocr page 538-

Aangezien het niet in de bedoeling ligt, aan de voorgestelde
keuring te onderwerpen vleesch van wild, acht de ondergetee-
kende het bij nadere overweging meer aanbevelenswaardig, in
plaats van «herkauwende dieren», waartoe ook herten behooreu,
te spreken van «rundvee, schapen, geiten».

Ter voorkoming van mogelijk misverstand, is voorts de om-
schrijving van de uitgezonderde beenderen aangevuld met de
woorden «voor technische doeleinden bestemde.»

Art. \'2. In de douanewetgeving wordt uitdrukkelijk onder-
scheid gemaakt tusschen uitvoer en doorvoer van goederen. Nu
moeten wel is waar ten doorvoer bestemde goederen na den invoer
weder worden uitgevoerd, doch geen deskundig ambtenaar der
invoerrechten zou daarin aanleiding vinden, voorschriften, uit-
drukkelijk voor uitvoer van goederen vastgesteld, op doorvoer-
goedereu toe te passen. Voor hen, die in de toekomst naast de
ambtenaren der invoerrechten de voorschriften betreffende de
keuring van voor uitvoer bestemd vleesch zullen hebben toe te
passen, springt het verschil tusschen uitgevoerd en doorgevoerd
wordend vleesch dadelijk in het oog door de omstandigheid, dat
bij doorvoer de goederen in het algemeen steeds, van het oogen-
blik van den invoer tot den wederuitvoer, ouder bijzonder toezicht
van de douane verblijven en begeleid worden door documenten,
geheel verschillend van die, welke voor uitvoergoederen worden
gebezigd.

Ook naar het oordeel van den minister van tinanciën, die
omtrent dit punt door den ondergeteekende geraadpleegd is,
behoeft er voor eene verkeerde wetsinterpretatie geene vrees te
bestaan en is wijziging van den tekst van art. 2, subsidiair
art. 1, niet noodig te achten.

Wat overigens de meening betreft, dat de voorgedragen bepa-
lingen van te beperkte strekking zijn en mede den doorvoer-
handel zouden moeten omvatten, zij opgemerkt, dat er geen
gevaar bestaat, dat vleesch, hetwelk via ons land naar een krach-
tens dit artikel door de kroon aan te wijzen rijk mocht worden
gezonden, in laatstbedoeld land voor Nederlandsche waar aangezien
zoude worden, vermits het niet voorzien is van het volgens dit
artikel vereischte keuringsbewijs.

Op vleesch van uit den vreemde ingevoerde dieren, welke

-ocr page 539-

hier te lande worden geslacht, zal bij verzending naar een rijk,
bij koninklijk besluit aangewezen, uit den aard der zaak de nieuwe
regeling toepasselijk zijn. Reeds thans pleegt aan de toelating
van Duitsche runderen en schapen, die bestemd zijn na slachting
te Amsterdam, Rotterdam, Harlingen, Hoek van Holland of
Vlissingen te worden geëxporteerd naar Engeland, de voorwaarde
te worden verbonden, dat zij te onderwerpen zijn aan de keuring,
bedoeld bij het koninklijk besluit van 21 November 1902 (
Staats-
blad
n°. 199).

De verbodsbepaling uit te strekken tot alle landen, stuit af
op het bezwaar, dat met betrekking tot de eischen van toelating
van vleesch in het buitenland somtijds voorschriften gelden,
die eene rationeele keuring ten onzent onuitvoerbaar zouden
maken. Zoo wordt o. a. in sommige rijken alle vleesch gewei-
gerd, hetwelk zekere insnijdingen vertoont, zulks niettegenstaande
deze incisies noodzakelijk zijn te achten voor het verrichten van
een deugdelijk onderzoek.

Met de in het Voorloopig Verslag onderstelde mogelijkheid,
dat ongekeurd vleesch geëxporteerd zoude worden naar een land,
bij koninklijk besluit niet aangewezen, met het doel door het
aandoen van tusschenhavens of door koersverandering van het
schip het toch te vervoeren naar een der landen, bij het besluit
wel aangewezen, behoeft, naar de meeniug van den onderge-
teekende, geene rekening te worden gehouden. In de eerste
plaats wijl het een artikel betreft, hetwelk, als zijnde aan spoedig
bederf onderhevig, steeds ten snelste de plaats vau bestemming
behoort te bereiken; en voorts omdat de bedoelde uitvoer,
bij voorbeeld wat de bevrachting aangaat, in de practijk tot ver-
schillende moeilijkheden aanleiding zoude geven.

Mocht zich dit geval niettemin wellicht eene hoogst enkele
maal voordoen, dan zou het vleesch in het land van bestemming
toch nimmer voor Nederlandsch vleesch kunnen doorgaan, aan-
gezien daarop het goedkeuringsmerk ontbreekt.

De ondergeteekende verklaart zich bereid te bevorderen, dat
het paardenvleesch worde voorzien van een afzonderlijk merk.
Hij acht het niet ondienstig hieraan toe te voegen, dat de uitvoer
van dit artikel te onzent van weinig of geen beteekenis is.

Bij nadere overweging wordt het raadzaam geacht de moge-
lijkheid te openen de ontheffing, waarvan in het tweede lid

-ocr page 540-

van dit artikel sprake is, mede tot de zoogenaamde toebereide
vleeschwaren uit te strekken.

Zoolang de vleeschkeuring in Nederland niet overal naar vast-
gestelde regelen geschiedt, zal het, althans ten aanzien van enkele
dezer artikelen, niet wel mogelijk zijn de keuring te doen geschie-
den op eene zoodanige wijze, dat het onderzoek denzelfden
waarborg zoude geven als met betrekking tot het versche vleesch
het geval is. Vandaar de wenschelijkheid om, in afwachting van
het totstandkomen dier algemeene keuringsvoorschriften, bij wijze
van overgangsmaatregel eenige uitzonderingen toe te laten.

Art. 3. Reeds spoedig na het in werking treden der vigee-
rende bepalingen, volgens welke de rijkskeurmeesters onder
toezicht staan van de districtsveeartsen, bleek de noodzakelijkheid
van eenheid in de uitvoering. Ten einde daaraan te gemoet te
komen, werd overgegaan tot d.e aanstelling van een rijkskeur-
meester in algemeenen dienst, die thans, in overleg met de
districtsveeartsen, bevordert, dat de onderscheidene voorschriften
overal zooveel mogelijk uniforme toepassing vinden. Die behoefte
aan eenvormigheid zal bij de thans voorgedragen regeling in nog
veel sterker mate worden gevoeld, eensdeels, omdat het aantal
keuringsplaatsen uitbreiding zal ondergaan, en anderdeels, omdat
het aantal onderzoekingen, inclusief de voortgezette keuringen,
belangrijk zal toenemen. Bleef dat centraal deskundig toezicht
achterwege, dan zoude de uitvoering der nieuwe maatregelen,-
naar het oordeel van den ondergeteekende,
ernstig gevaar loopen.

De cursussen in vee- en vleeschkeuring, welke onder rijks-
toezicht staan en in een openbaar slachthuis plaats vinden,
duren geenszins, gelijk in het Voorloopig Verslag ondersteld
wordt, slechts 4 a 6 weken, doch ten minste 2 maanden. Al
moge zulks betrekkelijk kort schijnen, worde niet uit het oog
verloren, dat zij uitsluitend gevolgd worden door personen, die
niet alleen bij het toelatingsexamen reeds aan zekere eischen
hebben voldaan, doch die door de omstandigheid, dat zij het
slagersvak verstaan, zich de noodige kennis ten opzichte van
de ligging, den aard, de behandeling en de beoordeeling dei-
organen veel spoediger eigen kunnen maken dan met volslageu
leeken het geval zoude wezen. Bij het einde van iederen cursus
hebben de deelnemers ter verkrijging van het diploma van hulp-
keurmeester van vee en vleesch een examen af te leggen voor

-ocr page 541-

eene commissie van veeartsenijkundigen. Een en ander waarborgt
volkomen dat zij, die het getuigschrift verwerven, ten volle bere-
kend zullen zijn voor de hun toegedachte taak, bestaande iu het
behulpzaam zijn van de rijkskeurmeesters. Het ligt allerminst in
de bedoeling, de werkzaamheden dezer personen uit te strekken
tot de uitoefening van de vleeschkeuring in haren vollen omvang.

Het is den ondergeteekende aaugeuaam te kunnen mededeeleii,
dat het aaubevolen denkbeeld, om bij de keuring gebruik te
maken van het personeel der gemeentelijke slachthuizen, sedert
geruimen tijd toepassing vindt te Rotterdam. Gaarne wordt de
verzekering gegeven, dat op dien weg voortgegaan zal worden,
waar zulks tot besparing van kosten kan leiden en overeen-
stemming met de betrokken gemeentebesturen en personen is
te verkrijgen.

Vermits het, blijkens den aanhef van het vierde lid van dit
artikel, in de bedoeling ligt de rijkskeurmeesters uitsluitend te
betrekken uit hen, die in het bezit zijn van het diploma van
veearts, bedoeld in artikel 13 der wet van 8 Juli 1874
(Staatsblad
n°. 99), is het niet duidelijk, hoe enkele leden in de voorge-
dragen regeling een bewijs konden zien vau wantrouwen tegen-
over de gediplomeerde veeartsen. Tevens ter beantwoording van
de opmerking, welke met betrekking tot dit punt gemaakt werd
bij artikel 5, sub
b, zij medegedeeld, dat, al mochten alle vee-
artsen geacht kunnen worden voldoende op de hoogte te wezen
zoowel van het tegenwoordige standpunt der wetenschappelijke
vleeschkeuring als van de bijzondere opvattingen, welke daarom-
trent in sommige landen heerschen, —• zoodat de uitvoering
der keuring bij algemeene opdracht aau hen allen toevertrouwd
zoude kunnen worden —■ zulks misschien eenige besparing vau
kosten voor het rijk zoude opleveren, doch voor de betrokken
exportslachters zeer zeker geenszins goedkooper zoude uitkomen.

Wat aangaat de betrouwbaarheid der door de veeartsen afge-
geven attesten, moge het den ondergeteekende veroorloofd zijn
te verwijzen naar hetgeen dienaangaande door hem medegedeeld
is op bladzijde 14 der Memorie van Antwoord op het Voorloopig
Verslag, door de Tweede Kamer der Staten-Generaal uitgebracht
naar aanleiding van het ontwerp van wet tot vaststelling van
Hoofdstuk X der Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1907
(Gedrukte stukken 1906—1907, 2, n°. 9).

-ocr page 542-

Het vierde lid heeft [eene kleine aanvulling ondergaan, waardoor
vastgelegd wordt, dat voor eene benoeming tot Inspecteur uitslui-
tend gediplomeerde veeartsen in aanmerking zullen kunnen komen.

Art. 4. Onder eene herkeuring behoort, naar de meening van
den ondergeteekende, verstaan te worden eene keuring, loopende
over dezelfde punten, als waarover het eerste ondei\'zoek zich
uitstrekte, doch verricht door andere deskundigen. Dit nu is
geenszins het karakter van de in dit artikel bedoelde voortge-

O o

zette keuring. Deze toch zal geschieden door dezelfde personen,
die het eerste onderzoek bewerkstelligden, maar betreft andere
punten. Terwijl bij de eerste keuring alleen wordt uitgemaakt,
of het vleesch al dan niet geschikt is voor export, zal bij het
voortgezet onderzoek zijn te beslissen, in hoeverre het voor uit-
voer ongeschikt bevonden vleesch al dan niet geschikt is om
als voedingsmiddel te dienen. Zoo kan bijv. bij het voorkomen
van eene uitgebreide kneuzing vleesch op het eerste gezicht
ongeschikt voor uitvoer worden verklaard, terwijl een oordeel
over de geschiktheid voor binnenlandsch gebruik eerst na een
nauwkeurig onderzoek kan worden uitgesproken.

Het ligt in de bedoeling de voortgezette keuring steeds zooveel
mogelijk aan het eerste onderzoek te doen aansluiten. Voor te
schrijven, dat de uitspraak altijd binnen een zekeren termijn
moet geschieden, ware niet in het belang van den eigenaar,
aangezien de met de keuring belaste ambtenaar hierdoor zoude
kunnen worden gedwongen tot afkeuring, wanneer de gegevens,
waarop hij zijne goedkeuring zou moeten gronden, wegens den
duur van een bacteriologisch onderzoek eerst na afloop van den
vastgestelden termijn te zijner beschikking mochten kunnen
komen. Wijl evenwel de geheele maatregel genomen wordt ter
bevordering van den vleeschhandel en de uitvoering herusten
zal bij rijksambtenaren, behoeft er geenerlei grond te bestaan
voor de vrees, dat de werkzaamheden een zoodanige vertraging
zullen ondervinden, dat het vleesch inihiddels ondeugdelijk wordt.

Aangezien de keuring zal plaats hebben in dezelfde localiteit,
waar de slachting is verricht, kan er van terugzending van voor
uitvoer ongeschikt bevonden, maar voor de consumtie volkomen
bruikbaar vleesch, naar eene ver afgelegen exportslachterij, gelijk
in het Voorloopig Verslag ondersteld wordt, geen sprake zyn.

-ocr page 543-

De mogelijkheid is intusschen niet uitgesloten, dat in eene
slachterij dieren worden afgemaakt in commissie van elders
wonende personen. In die gevallen zal het eventueele vervoer
van het niet voor export goedgekeurde vleesch, hetzij naar de
woonplaats van den eigenaar, hetzij naar eene andere gemeente,
geen bezwaar opleveren, wijl het artikel aanvankelijk bestemd
was voor verzending over belangrijk grooteren afstand. Vermits
de eigenaren alzoo geenszins verplicht zullen zijn den verkoop
te doen geschieden in de naaste omgeving der exportslachterij,
bestaat er, naar de meening van den ondergeteekende, geen
reden voor de beduchtheid, dat zij zich met abnormaal lage prijzen
tevreden zullen moeten stellen, en kan hij evenmin inzien, waarom
het risico der exportslachterij door de ontworpen bepalingen
belangrijk zoude worden vergroot. Bij de overweging van een
en ander Js verder niet uit het oog te verliezen, dat het voor
consumtie hier te lande geschikt verklaarde vleesch voorzien zal
zijn van een merk en daardoor geacht mag worden gemakkelijker
verhandelbaar te wezen dan dat, hetwelk, als ongemerkt, geen
enkelen waarborg voor geschiktheid biedt.

Dat het verrichten van sterilisatie niet anders zoude kunnen
geschieden dan in een openbaar slachthuis, moet op een dwaling
berusten. Voor die bewerking is alleen vereischt een toestel,
hetwelk overal kan worden aangebracht, waar gelegenheid bestaat
oververhitten stoom te maken. Er is dan ook geenerlei aanleiding
voor de meening, als zoude de voorgedragen bepaling een zijde-
lingschen dwang bevatten tot het opriclïten van openbare
slachthuizen.

De opvatting, dat niet de belanghebbende maar met de keuring
belaste ambtenaar voor de sterilisatie heeft te zorgen, is juist.

Bruikbaarmaking van voorwaardelijk geschikt bevonden vleesch
zal steeds gericht zijn op het dooden van ziektekiemen, met
name pathogene micro-organismen. Op gronden, aan de bac-
teriologie ontleend, kan daarvoor geene andere bewerking dan
sterilisatie in aanmerking komen. Verschillende onderzoekingen,

o o -

o. a. gedaan door den voormaligen Amsterdamschen hoogleeraar
Fokster, hebben aangetoond, dat noch zouten noch rooken
als betrouwbare middelen daartoe gebezigd kunnen worden.
Zulks neemt evenwel niet weg, dat beide bewerkingen als
conserveeringsmiddelen ontegenzeggelijk groote waarde bezitten.

-ocr page 544-

Wanneer uitsluitend dierlijke parasieten te vernietigen zijn,
zoude ook afkoeling als middel van \'braikbaarmaking aangewend
kunnen worden. Vermits die bewerking evenwel alleen toepassing
zoude kunnen vinden in behoorlijk ingerichte koelhuizen, viel
er niet aan te denken, dat middel te dezer plaatse naast steri-
lisatie te noemen.

Voor eetwaar onbruikbaar gemaakt vleesch kan o. a. nog
dienen voor de bereiding van zeep, lijm, beenzwart en mest.
Welke van deze bestemmingen aan het vleesch gegeven kan
worden, hangt veelal af van de wijze, waarop de onbruikbaar-
making heeft plaats gehad.

Uit een oogpunt van volksgezondheid is vernietiging niet
noodig, wanneer de onbruikbaarmaking als voedingsmiddel af-
doende geschiedt.

Vermits onbruikbaarmaking zeer wel gebeuren kan op zoodanige
wijze, dat het bezigen als voedingsmiddel volkomen is uitgesloten,
bestaat er, naar het oordeel van den ondergeteekende, geen reden,
om, zoo dikwijls een eigenaar over dergelijk vleesch de vrije
beschikking wenscht te behouden, op de verdere bestemming
daarvan controle uit te oefenen.

De voorwaarden, waaronder vleesch, hetwelk door vreemde
autoriteiten op grond van de daar te lande geldende veeartsenij-
kundige voorschriften mocht worden geweigerd, weder in Neder-
land ingevoerd mag worden, zijn reeds sedert geruimen tijd
vastgesteld. Laatstelijk geschiedde zulks bij de in de
Nederland-
sche Staatscourant
van 5 September 1903, n°. 207, opgenomen
gemeenschappelijke beschikking van de Ministers van Waterstaat,
Handel en Nijverheid en van Financiën, dd. 28 Augustus—
4 September 1903.

De daarbij aangegeven voorwaarden luiden :

1°. dat de invoer geschiede langs hetzelfde kantoor als de
uitvoer plaats greep;

2°. dat aan het eerste kantoor hetzij in originali dan wel in
gewaarmerkt afschrift of uittreksel de vrachtbrief worde over-
gelegd, welke bij den uitvoer tot geleiding heeft gestrekt;

3o. dat het weder ingevoerde niet verder dan het eerste
kantoor worde vervoerd, dan na door den districtsveearts of
een zijner plaatsvervangers te zijn onderzocht.

Van genoemd onderzoek is, tenzij bij de ambtenaren der in-

-ocr page 545-

voerrechten en accijnzen aan het eerste kantoor ernstig ver-
moeden bestaat, dat het vleesch in ondeugdelijken staat verkeert,
vrijgesteld het vleesch, hetwelk voorzien is:

a. hetzij van een merkteeken als bedoeld bij het koninklijk
besluit van 2i November 1902 (
Staatsblad n°. 199):

b. hetzij van een merkteeken, stempel of verklaring ten be-
wijze, dat het vóór den uitvoer bij eene keuring van gemeente-
wege of door een geëxamineerden veearts voor verbruik geschikt
was bevonden.

Het vleesch, hetwelk bij het sub 8°. bedoelde onderzoek geacht
wordt gevaar voor overbrenging van besmetting op te leveren of
voor verbruik ongeschikt te zijn, wordt in de gemeente van
wederinvoer door de zorg van den burgemeester op rijkskosten
onschadelijk gemaakt op de wijze, te bepalen door den ambtenaar,
die het onderzoek heeft verricht.

Bij het in werking treden der thans ontworpen bepalingen zullen
voormelde voorwaarden uit den aard eenige wijziging behoeven.

Bij nadere overweging wordt het juister geacht zoowel in dit
als in het volgende artikel het woord «eetwaar» te vervangen
door «voedingsmiddel.»

Art. 5. a. In afwijking van de daaromtrent door sommige
leden gemaakte opmerking, is de ondergeteekende van oordeel,
dat de regeling van de wijze, waarop de dieren, waarvan het
vleesch aan keuring onderworpen is, zijn te slachten, geacht
moet worden wel degelijk te vallen binnen het kader van dit
wetsontwerp. Ter beoordeeliug van het vleesch behoort o. a.
een nauwkeurig onderzoek der organen van de borst- en buik-
holte plaats te hebben. Vandaar dat de slachting onder meer
zoodanig moet geschieden, dat deze organen voldoende bereik-
baar zijn voor de met de keuring belaste ambtenaren. Zooals
in het Voorloopig Verslag terecht is opgemerkt, zullen de te
geven voorschriften tevens ten goede kunnen komen aan eene
zorgvuldige en pijnlooze slachting. Voor zoover de slachtingen
niet plaats vinden in een openbaar slachthuis, mag de waarborg,
dat de voorgeschreven wijze van slachting in acht zal worden
genomen, gezocht worden in de omstandigheid, dat het keurings-
personeel zooveel doenlijk daarbij tegenwoordig zal zijn.

b. De keuringen zullen steeds verbonden worden aan de

-ocr page 546-

slachterijen en geenszins, zooals verschillende leden schijnen te
onderstellen, plaats vinden in speciaal daarvoor aangewezen
inrichtingen. Dit laatste ware — ook al mochten er zeer vele
van die localiteiten verrijzen — niet uitvoerbaar, omdat, het
transport van geslachte dieren met de verschillende voor de
keuring noodige organen op eenigszins groote schaal feitelijk
tot de onmogelijkheden behoort.

De ondergeteekende vleit zich, dat de keuring, buitengewone
omstandigheden uitgezonderd,
mogelijk sal wezen in elke, aan
nader vast te stellen minimum-eischen voldoende, slacllterij,
waarin
een bedrijf van eenige beteekenis wordt uitgeoefend.

Een voorname factor, die van invloed is op de deugdelijkheid
en houdbaarheid van vleesch, is de atmosfeer, waarin het zich
tijdens en onmiddellijk na de slachting bevindt, wijl het juist
dan gemakkelijk bezoedeld wordt met micro-organismen, die,
vooral bij langzame afkoeling, omzetting of bederf van het
vleesch kunnen veroorzaken.

Zoowel voor den slager als voor den afnemer is het van het
grootste belang, dat het slachten van vee en het bewaren van
vleesch geschieden in ruime, luchtige lokalen, waar de tempe-
ratuur in het warme jaargetijde betrekkelijk laag blijft en de
reinheid zorgvuldig wordt betracht. Wie van de toestanden in
de verschillende exportslachterijen hier te lande op de hoogte
is, zal weten, dat voorschriften ter voorkoming van luchtbederf
en ter bevordering van reinheid en goede ventilatie in die in-
richtingen allerminst overbodig zijn. liet belang van den Neder-
landschen vleeschhandel eischt, dat aan den tegenwoordigeu
toestand in sommige slachterijen een einde worde gemaakt. De
ondergeteekende hoopt, langs geleidelijken weg en zonder te
veel stoornis in de bedrijven te verwekken, dat doel te bereiken.

Voor zooveel de slachterijen, waar nu reeds wordt gekeurd,
niet aan de te stellen eischen zullen blijken te voldoen, zal voor
betere installatie een ruime termijn worden gelaten en inmiddels
op den bestaanden voet met de keuring worden
voortgegaan.
Evenmin zal er bezwaar bestaan in audere exportslachterijen,
welke niet geheel aan de voorschriften beantwoorden, een keurings-
dienst in te voeren, wanneer slechts voldoende waarborg bestaat*
dat de noodige veranderingen
gaandeweg zullen worden aange-
bracht. De ondergeteekende meent trouwens te mogen verwachten,

-ocr page 547-

dat in gemeenten, waar verschillende exportslachterijen bestaan,
deze zich ter vergemakkelijking van den keuringsdienst en ter
besparing van kosten zooveel mogelijk zullen samenvoegen.

Met betrekking tot de tijdsruimten, waarbinnen de onderzoe-
kingen zullen worden verricht, is de ondergeteekende volgaarne
bereid met de eischen der practijk in ruime mate rekening te
houden. Al moge in het algemeen keuring bij daglicht het
meest wenschelijk wezen, zal het belang van den handel in vele
gevallen eischen, dat ook onderzoek bij kunstlicht mogelijk zij.

Ten aanzien van de gemaakte opmerking betreffende den
maatstaf van beoordeeling, meent de ondergeteekende te mogen
verwijzen naar hetgeen daaromtrent door hem hierboven 111 ant-
woord op de algemeene beschouwingen is medegedeeld. Welke
groote waarde door de regeering gehecht wordt aan de beoor-

O O ~ o

deeling van de kleur van het ter keuring aangeboden vleesch,
kan blijken uit het feit, dat voor toelating tot een rijks-cursus
in vee- en vleeschkenring alleen die personen in aanmerking
kunnen komen, die aan geenerlei afwijking van het kleuronder-
scheidingsvermogen lijdende zijn. Terecht wordt in het Voorloopig
Verslag opgemerkt, dat bij de beoordeeling van de kleur groote
omzichtigheid te betrachten is in verband met de omstandigheid,
dat verschillende voedingsmiddelen op de tint van het vleesch
van invloed zijn.\'Als vaststaande kan echter worden aangenomen,
dat alle met de keuring belaste ambtenaren voldoende kennis
bezitten om te kurjnen uitmaken, of de eventueele kleurverande-
ringen wijzen op een ziekelijken toestand, waarin het dier vóór de
slachting verkeerde, dan wel gevolg zijn van het gebezigde voeder.

c. De ondervinding leert, dat vleesch herhaaldelijk in minder
gunstigen toestand zijne bestemming bereikt ten gevolge van de
omstandigheid, dat het in te warmen staat werd ingeladen op
eene wijze en op eene plaats, waardoor genoegzame afkoeling
tijdens de reis werd verhinderd. Al mogen nu voorschriften met
betrekking tot dit punt vrij wel overbodig geacht worden, zoo
dikwijls de eigenaars bij de verzending tegenwoordig zijn en
zelf voor hunne belangen kunnen zorgen, zoo komt het toch ook
meermalen voor, dat dit laatste niet het geval is. Ten einde
te kunnen waken voor de belangen van afwezige exporteurs,
acht de ondergeteekende handhaving der voorgedragen bepaling
wenschelijk.

-ocr page 548-

d. Voor liet oogenblik is de ondergeteekende het meest geneigd
tot het bezigen van een brandmerk; doch alvorens omtrent dit
punt eene beslissing te nemen, stelt hij zich voor nader advies
van deskundigen en belanghebbenden in te winnen.

Voor zoover de zoogenaamde toebereide vleeschwaren gebracht
zullen worden onder de voorgedragen verbodsbepalingen, ligt
het in de bedoeling, zooveel mogelijk, ieder dezer artikelen te
voorzien van een afzonderlijk merk.

Overigens zij, wat dit punt betreft, verwezen naar het hetgeen
hierboven gezegd is bij art. 2.

Art. 6. lil aansluiting aan hetgeen hierboven aan het slot
der algemeene beschouwingen gezegd is, wordt door den onder-
geteekende gaarne de toezegging gedaan, dat bij de vaststelling
der tarieven zijnerzijds zal worden bevorderd, dat de keurloonen
laag worden gehouden en dat de kleine slachterijen naar ver-
houding niet hooger zullen belast worden dan de groote.

Hoezeer hij in het algemeen niet overhelt tot het openen van
de gelegenheid om tegen verminderden prijs abonnementen ver-
krijgbaar te stellen, mag toch geenszins uit het oog worden
verloren, dat, wanneer de betaling uitsluitend naar een uniform-
tarief per stuk geschiedt, zulks kan leiden tot den minder wen-
schelijken toestand, dat door de grootere inrichtingen meer zoude
worden betaald dan de uitvoering van den dienst met betrekking
tot die bedrijven kost.

Het keurloon niet lager te bepalen dan dat, hetwelk in de
gemeentelijke slachthuizen wordt geheven, zou tengevolge kunnen
hebben, dat de ontworpen maatregel eene bron van inkomsten
voor den Staat werd, hetgeen geenszins in dè bedoeling ligt.

Art. 7. Ter tegemoetkoming aan den in het Voorloopig Ver-
slag uitgesproken wensch is het maximum der bij dit artikel
bedreigde geldboete verdubbeld.

Bovendien is aan art. 10 toegevoegd, dat bij het voorkomen
der aldaar omschreven recidieve hechtenis van ten hoogste twee
maanden kan worden opgelegd.

Art. 8 (oud). Tot opheffing van de bedenkingen, welke met
betrekking tot dit punt in het Voorloopig Verslag zijn gemaakt,
is art. 8 van het wetsontwerp teruggenomen.

-ocr page 549-

De ondergeteekende veroorlooft zich intusschen op te merken,
dat de aanvankelijk voorgestelde wijze van handelen in onze
wetgeving allerminst vreemd is.

In verschillende wetten, o.a. in art. 39, derde lid der wet
van 20 Juli 1870 (
Staatsblad n°. 131) — gehandhaafd bij art. 12,
n°. 1, der wet van 15 April 1886 (Staatsblad n°. 64) — en in
art. 24 der wet van \'21 Juni 1901 (
Staatsblad n°. 156), worden
soortgelijke bepalingen aangetroffen.

Op de feiten, waarvan in het vervallen artikel sprake was,
zal art. 219 van het Wetboek van Strafrecht toepasselijk zijn.

Aan de indiening van het wetsontwerp is ter zake van de
bepalingen van strafrechtelijken aard overleg met het Departe-
ment van Justitie voorafgegaan. Over de gedeelten der Memorie
van Toelichting, die daarop betrekking hebben, is dat overleg
echter achterwege gebleven en wel voor zooveel art. 7 betreft,
omdat de toelichting van zoo uiterst eenvoudigen aard was en,
wat de artt. 10 en 11
(oud) aangaat, omdat die toelichtingen
geheel gelijkluidend zijn aan die, welke bij artt. 26 en 29 dei-
wet van 21 Juni 1901
(Staatsblad n°. 156) (Gedrukte Stukken
1899—1900,
185, n°. 3) werden gegeven en waarover destijds
wel overleg met bedoeld Departement heeft plaats gehad.

De ondergeteekende zal niet in gebreke blijven, bij voorko-
mende gelegenheid steeds overeenkomstig het ten deze geopperd
verlangen te handelen.

Art. 9 (oud). Ter tegemoetkoming aan de in het Voorloopig
Verslag uitgesproken wensch, is het maximum der bij dit artikel
bedreigde geldboete verdubbeld. Bovendien is aan art. 9
(nieuw)
toegevoegd, dat bij het voorkomen der aldaar omschreven reci-
dieve hechtenis van ten hoogste twee maanden kan worden op-
gelegd.

Onttrekking op zich zelve behoeft niet per se een wederrechte-
lijke daad te zijn. Bij de tegenwoordige redactie bestaat volkomen
zekerheid, dat hem — bijv. een ambtenaar of iemand, die dezen
bijstaat — die met eene der bewerkingen bezig is, straffeloosheid
is verzekerd, indien hij ter vergemakkelijking van het onderzoek
van een stuk vleesch een gedeelte niet aan de voortgezette keuring
onderwerpt en daardoor feitelijk de te onderzoeken waar gedeel-
telijk aan de bewerking onttrekt.

-ocr page 550-

Art. 10 (oud). Voor de toevoeging aan dit artikel 741 verwezen
naar hetgeen hierboven bij de artt. 7 en 9
(oud) gezegd is.

Art. 11 (oud). In verband met het terugnemen van art. 8 (oud)
zijn te dezer plaatse de woorden «behalve het feit, strafbaar
gesteld bij art. 8, dat als misdrijf wordt beschouwd» vervallen.

De ondergeteekende meent zich daardoor ontslagen te mogen
rekenen van de beantwoording van de opmerking, waartoe de
toelichting bij dit artikel aanleiding heeft gegeven.

Art. 13 (oud). Vermelding van het nummer van het Staatsblad
schijnt den ondergeteekende wenschelijk ter bevordering van
gemakkelijke raadpleging van den tekst der bepalingen.

De Minister van Landbouw,
Nijverheid en Handel,
.1. I). VEEGENS.

Gewijzigd Ontwerp van Wet.

Bepalingen betreffende de keuring van voor uitvoer bestemd vleesch.

Wi.r YVILIIELMINA, bij nu gratie Gods, Koningin der
Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, saluut! doen te
weten, enz. enz.

Art. 1. Deze wet verstaat onder vleesch alle deelen van
eenhoevige dieren, runderen, schapen, geiten en varkens, daar-
onder begrepen ongeboren vruchten, met uitzondering van huiden,
vóór zoover deze niet afkomstig zijn van varkens, van hoornen,
van klauwen, van borstels en van geheel van spieren ontdane,
voor technische doeleinden bestemde beenderen.

Art. 2. 1. Het is verboden naar de landen, door Ons aan te
wijzen, vleesch uit te voeren, hetwelk niet voorzien is van een
of meer merken als bewijs, dat het bij eene van rijkswege inge-
stelde keuring voor uitvoer geschikt is bevonden.

2. Van dit verbod kan door Onzen Minister, met de uitvoering
dezer wet belast, ontheffing verleend worden voor vleesch:

a. hetwelk verduurzaamd is;

h. hetwelk zich bevindt hetzij in spoorwegrijtuigen hetzij op

-ocr page 551-

schepen of vlotten en bestenul is voor verbruik van de daarin
of daarop verblijvende personen.

Art. 3. 1. De keuring is onder het toezicht van een inspecteur
opgedragen aan rijkskeurmeesters en rijkshulpkeurmeesters.

2. De in het vorige lid bedoelde personen worden door Ons
benoemd, geschorst en \'ontslagen en genieten uit \'s lands kas
eene bezoldiging benevens, zoo noodig, vergoeding voor bureau-,
reis- en verblijfkosten.

3. Hunne standplaatsen, de kringen, waarbinnen zij werk-
zaam zijn, alsmede hunne instructie worden vastgesteld door of
vanwege Onzen voornoemden Minister.

4. Voor benoeming tot inspecteur en rijkskeurmeester komen
alleen in aanmerking zij, die in het bezit zijn van het diploma
van veearts, bedoeld in artikel 13 der wet van 8 Juli 1874
(Staatsblad n°. 99). Voor benoeming tot rijkshulpkeurmeester
komen, behalve de personen, bedoeld in de vorige zinsnede,
alleen in aanmerking zij, die in het bezit zijn van een van
rijkswege uitgereikt diploma van hulpkeurmeester van vee en
vleesch.

Art. 4. 1. Ter keuring aangeboden, voor uitvoer ongeschikt
bevonden vleesch wordt aan hem, die het ter keuring aanbood,
niet teruggegeven dan na aan eene voortgezette keuring te zijn
onderworpen.

2. Na laatstbedoelde keuring wordt het vleesch aanstonds
teruggegeven, na te zijn voorzien van een of meer merken, indien
het onvoorwaardelijk geschikt bevonden is om als voedingsmiddel
te dienen, of, indien bet daartoe slechts voorwaardelijk geschikt
bevonden is, na sterilisatie.

3. Indien het vleesch ongeschikt bevonden is om als voedings-
middel te dienen, wordt het, ter keuze van hem, die het ter
keuring aanbood, hetzij als voedingsmiddel onbruikbaar gemaakt,
hetzij vernietigd.

Art. 5. Door Ons worden voorschriften gegeven omtrent:

a. de wijze, waarop de dieren, waarvan het vleesch aan keuring
onderworpen is, worden geslacht;

b. de gemeenten en de plaatsen; waar, alsmede de tijdruimten,
waarbinnen vleesch ter keuring kan worden aangeboden ;

O O \'

c. den staat, waarin het vleesch ter keuring aangeboden en
voor uitvoer ingeladen wordt;

-ocr page 552-

cl. de regelen voor de keuring, de sterilisatie, de onbruik-
baarmaking als voedingsmiddel en de vernietiging;

e. de wijze, waarop de merken worden ingericht en aan-
gebracht.

Art. 6. Vergoeding van de kosten van keuring en sterilisatie
wordt geheven naar een door Ons vast te stellen tarief.

Art. 7. 1. Overtreding van het bepaalde in artikel 2, eerste
lid, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste f 1000.

2. Het vleesch, waarmede de overtreding heeft plaats gehad,
wordt zoodra mogelijk in beslag genomen en aan den belang-
hebbende niet teruggegeven dan na op diens kosten, welke
bij vooruitbetaling zijn te voldoen, te zijn gekeurd en behan-
deld overeenkomstig de voorschriften van artikel 4, tweede en
derde lid.

Art. 8. 1. Wederrechtelijke onttrekking van vleesch aan de
voortgezette keuring, de sterilisatie, de onbruikbaarmaking of de
vernietiging, bedoeld in artikel 4, wordt gestraft met geldboete
van ten hoogste f800.

2. Ten aanzien van het vleesch, waarmede de overtreding
heeft plaats gehad, is artikel 7, tweede lid, toepasselijk.

Art. 9. Indien tijdens het plegen van eene der overtre-
dingen, strafbaar gesteld bij de artikelen 7 en 8, nog geen jaar
verloopen is sedert eene vroegere veroordeeling van den schul-
dige wegens gelijk teit of een ander feit, strafbaar gesteld
bij deze wet, onherroepelijk is geworden of de ter zake op-
gelegde geldboete is betaald, wordt het\' maximum der, in die
artikelen bedreigde, straffen verdubbeld of kan, in plaats van
de geldboete, hechtenis van ten hoogste twee maanden worden
opgelegd.

Art. 10. De bij deze wet strafbaar gestelde feiten worden
beschouwd als overtredingen.

Art. 11. Met de opsporing van overtredingen van deze wet
zijn, behalve de bij artikel 8 van het Wetboek van Strafvordering
aangewezen personen, belast de marechaussee en alle ambtenaren
van de rijks- en gemeentepolitie, het veeartsenijkundig staats-
toezicht en de invoerrechten en accijnzen alsmede de rijkskeur-
meesters en de rykshulpkeurmeesters.

Art. 12. Deze wet kan worden aangehaald onder den titel
«Wet op de uitvoerkeuring van vleesch," onder bijvoeging van

-ocr page 553-

het jaar en het nummer van het Staatsblad, waarin de wet is
geplaatst.

Art. 13. Deze wet treedt in werking op een door Ons te
bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden ge-
plaatst en dat alle ministeriëele departementen, autoriteiten,
colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige
uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

V eeartsenijkundig staatstoezicht.

liij koninklijk besluit van 2 April 1907, 11° 60, is, met ingang
van 1 April 1907:

1°. aan A. J. Montens te Teteriugen, op zijn verzoek, eervol
ontslag verleend als districtsveearts, met dankbetuiging voor de
door hein in die betrekking bewezen diensten;

2°. A. A. O v mi heek te Steenwijk, onder toekenning van eervol
ontslag als plaatsvervanger van de districtsveeartsen, wie respec-
tievelijk Zutfen en Groningen als standplaatsen zijn aangewezen,
benoemd tot districtsveearts. Bij ministeriëele beschikking van 4
April 1907, n°. 29491, afd. V. D., is den districtsveearts A. A.
Ov
erbüwk. aangewezen als standplaats de gemeente Groningen
en als werkkring de provinciën Groningen en Drente.

Rjjks seruininrichtiiig. — De directeur-generaal van den land-
bouw brengt, dato 20 Maart 1907, ter algemeene kennis, dat
het middel ter verdelging van muizen en ratten, dat door de
liijks seruminrichting op aanvraag kosteloos wordt verstrekt, uit-
sluitend bestemd is ter bestrijding van muizen en ratten, wanneer
deze dieren door overbevolking tot het ontstaan eener plaag
aanleiding hebben gegeven of wanneer redelijkerwijze zulk een
plaag kan verwacht worden.

De aanvrager behoort een nauwkeurige opgave te doen van
de lokalen, gebouwen, landerijen of terreinen, waarvoor het middel
zal gebruikt worden.

• O

-ocr page 554-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten ia Nederland
gedurende Maart 1907.

(De cijfers tussclieii ( ) (luiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

VeepoBt der herkauw»». 1

c

3
^

O

s

O

\'5
te
c

O

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Honds-
dol-
heid.

cs ü

¥

c \' "

u t.

i ^
1 f

c 1 5

o ci
Ä 1
: «
M I

Rotkreupel.

Groningen .

4

ÏÏ

n

n

n

n

V

2(2)

11 (10)

Friesland. . .

7

n

»

V

M

31 (4)

n

2(1)

V

3 (3)

y)

17(5)

Drente. . . .

1

ÏÏ

n

n

71

1

Overijsel . . .

3

n

»

71

n

1

V

2(2)

71

Gelderland .

2

n

n

n

11

7)

3 (»)

Utrecht . . .

5

D

n

n

1

18 (l)

n

«

2(2)

2(2)

T

Noord-Holland .

3

D

V

1

r>

V

71

3 (3\\

n

Zuid-Holland

5

n

V

V

1

3 (2)

n

3(2)

71

16(3)

Zoeland . . .

2

V

1)

Tl

1

1

Noord-Brabant .

11

ï)

V

r)

10 (M

71

n

71

8(8)

i\'

1

Limburg . . .

i

11

»

ÏJ

»

7)

71

V

11(10)

i

T)

Totaal . .

54

n

n

3(3)) 62(8)

1 \'

71

7(5)

Y!

52(37j

4(*)

28 (15)

(Staatscourant van 13 April 1907, 11". 86.) v. E.

VERBETERING.

Op blz. 468, regel 3 van boven, vau dit deel is als geheim-
middel genoemd: pankreon. Dit is onjuist (zie dit Tijdschrift,
deel 31, blz. 54).

w. c. s.

-ocr page 555-

MEDEDEELINGN UIT DE CHIRURGISCHE CLINIEK
VAN \'s RIJKS VEEARTSENIJSCHOOL,

door

W. C. SCHIMMEL en J. VAN DER VEEN.

8°. Mechanische behandeling eeiier distensie-Iuxatie van
liet achter-kootgewricht l»y een paard van Belgisch ras.

Den 22sten Januari 1907 werd een roodschimmel, merrie,
Belgisch ras, 3 jaar oud, hoog 1,05 M.,. toebehoorende aan
de wede. J. H. te S., ter behandeling aangeboden wegens
een lijden van het linker achter-kootgewriclit. Reeds was
veeartsenijkundige hulp toegepast, doch te vergeefs. In het
door den behandelenden veearts gezonden voorbericht las
men: ,,het bedoelde paard is sedert eenige weken lijdende
aan kogeldistorsie, waarbij het sterk overkoot staan nog niets
is gebeterd".

Bij het onderzoek van de overigens volkomen gezonde
merrie sprong de sterk overkoote stand aan het linker
achterbeen dadelijk in het oog. Het paard ontlastte het
zieke been zooveel mogelijk en plaatste dit daarbij ver naar
voren. Bij het gaan werd de abnormale stand in de koot
vrij wel behouden; pijn scheen het dier dan niet te hebben.
Ter voorkoming van verdere beleediging scheen het niet
geraden te beproeven of het paard in draf was te brengen.

Enkele centimeters boven de vetlok bevond zich aan de
achterzijde van het been een dwarse huidplooi, of liever een
huidrimpel, welke bewees dat de huid hier zeer ruim lag.

Het eerste teenlid week naar voren sterk van de
verticale lijn af. Het pijpbeen rustte nog gedeeltelijk op de
eerste phalanx, iets wat bij den aangenomen abnormalen
stand niet in het oog viel, doch eerst bij het strekken van

37

-ocr page 556-

het gewricht, bleek; de aslijnen van pijp en koot liepen dan
niet in elkanders verlengde, doch evenwijdig. In den abnor-
malen stand maakten deze lijnen, bij naar voren geplaatst
been, een hoek van ongeveer "145°, gemeten aan de achter-
zijde van den kogel. Bij gestrekt gewricht viel de aslijn van
de pijp vóór die van de koot. Dit feit en het optreden van
de huidplooi bewezen, dat er een blijvende verplaatsing van
de gewrichtsvlakten ten opzichte van elkander bestond, zoodat
een incomplete luxatie, en wel een distensie-luxatie aan-
wezig was.

De prognose mocht, met het oog op de nog jeugdigen
leeftijd van het individu, het afwezig zijn van elke rachitische
verandering in de gewrichtsuiteinden en het nog niet lang
bestaan van den toestand, dubia luiden, echter, omdat men
het zware paard moeilijk kon noodzaken een normalen stand
aan te nemen, overhellende naar het ongunstige.

De behandeling kwam in hoofdzaak neer op het beginsel :
het dier noodzaken naar behooren door te treden. Daartoe
werd het kootgewricht gestrekt en, door het aanleggen van
een spalkverband dat koot en pijp fixeerde, getracht deze
positie te behouden. Het verband bood echter niet genoeg
weerstand; de houten spalken, welke alleen aan de achterzijde
van het onderbeen lagen, braken, zoodat het verband na
drie dagen moest worden afgenomen. De stand was intus-
schen niets verbeterd.

Denzelfden dag werd getracht het doel te bereiken door
middel van een gips-spalkverband. Daartoe werd het paard
in chlor^lhydraat-narcose gebracht. Met behulp van een gut-
taperchaslang en een trechter werd 80 gram hydras chlorali
in Arabische gomslijm-oplossing rectaal geïnfundeerd. Toen
ongeveer
f uur later het middel zijn werking duidelijk deed
gelden (hetgeen onder anderen merkbaar was aan het waggelen
der merrie), werd zij, het zieke been boven, door middel
van een broek en kluisters in de box neergelaten. Het zieke

-ocr page 557-

been werd uitgehouden en bleef geheel vrij; zonder eenig
verzet van het dier kon toen het gewricht gestrekt en het
verband aangelegd worden. Toch verkeerde het paard niet
in volkomen narcose. Nu en dan richtte de merrie het hoofd
op, waarom een persoon op den hals moest worden geplaatst.
Op aanroepen reageerde zij traag, zoodat er een toestand
van halve narcose bestond, welke echter geheel voldoende
bleek.

Toen de kluisters waren los gemaakt, "sprong het dier
dan ook dadelijk overeind. Het gipsverband hield zich daarbij
goed; het bleek in geen enkel opzicht beschadigd. Nadat
dit zes dagen had gelegen, gaf het paard pijn te kennen;
het verband had derhalve vermoedelijk doorgedrukt. Het
werd daarom afgenomen, en nu bleek dat de buitenbal was
doorgedrukt, terwijl aan het bovenste deel van de pijp een
zeer gevoelige huidplek was ontstaan. De stand was wel
eenigszins verbeterd, doch het gewricht bleef niet gestrekt;
het overkooten hield aan. Het verdient opmerking dat, waar
tot nu toe van het strekken van het gewricht melding werd
gemaakt, dit alleen betrof het evenwijdig stellen van koot
en pijp; de gewrichtsvlakten bleven geluxeerd.

Eensdeels door het geringe resultaat met het gipsverband
verkregen, doch ook omdat hierdoor (hoewel de stand er
door verbeterde) het doortreden (de dorsaalflexie) werd belet,
was het wenschelijk eerst de luxatie geheel op te heffen,
het kootgewricht te buigen en daarna, zoo noodig, een immo-
biliseerend verband aan te leggen.

Op den 293ten Januari werd getracht dit doel te bereiken.
Het paard werd weder onder den invloed van 100 gram
chloralhydraat gebracht en als vroeger nedergelegd. Al spoedig
bleek dat extensie en achterwaartsche drukking op de onderste
epiphyse van de pijp, door twee personen met de handen
verricht, geen voldoend resultaat opleverden; er moest sterker
getrokken en gedrukt worden. Om de pijp en de koot werdeu

-ocr page 558-

touwen geslagen, ten einde met meer kracht op dezelfde
wijze te kunnen werken. Ook dit leverde het gewenschte
gevolg niet op. Daar de merrie onrustig begon te worden,
werd nog 50 gram chloralhydraat rectaal aangewend. Nu
werd het zieke been zóó gelegd, dat het in knie- en tarsaal-
gewricht ongeveer een hoekvorming had als bij den gestrekten
stand. Een plate-longe werd om den hoef en de ballen geslagen
en naar voren geleid door een in den muur (vóór het paard)
geschroefden ijzeren beugel, toen zwak aangespannen en
daarna stevig bevestigd. Een breede lederen riem, aan de

O O 7

uiteinden voorzien van een ijzeren beugel en in het midden
met jute omwoeld, werd om de voorvlakte van den kogel
geslagen, zoodat hij bij het aanspannen juist tegen het te
ver naar voren komende deel der pijp drukte. De losse
katrol van een takel met drie schijven werd met een haak
aan de beide beugels bevestigd en de vaste katrol onbe-
weeglijk gefixeerd. Door één man werd nu aan den takel
getrokken, waardoor het gewricht zich in de geluxeerd-gestrekte
positie stelde. Thans kwam het oogenblik, dat de pijp op
haar plaats moest wordèn getrokken. Hiertoe bleek één per-
soon niet in staat, een tweede hielp mede, en onder verzet
van het dier, dat tot nu toe vrij rustig had gelegen, schoof
de gewrichtsvlakte door de trekkracht van twee, vermenig-
vuldigd met het aantal schijven van den takel, dus zes
personen, op haar plaats.

Voorzichtig werd thans doorgetrokken en het gewricht zoo
sterk mogelijk gebogen. Aldus bleef het dier gedurende
twintig minuten liggen. Het plan om het eenige uren in
dezen toestand te laten, werd opgegeven, eensdeels omdat
het chloralhydraat zijn werking verloor, in hoofdzaak echter
ten einde te beproeven om aan het paard, in de broek ge-
plaatst, de gewenschte positie van het gewricht te doen
behouden. Men liet het dier daarom opstaan; de broek werd
ondergehaakt en het gelukte het gewricht weder in dorsaal flexie

-ocr page 559-

te trekken. Daar elke achterwaartsche beweging van het zieke
been door de, aan den beugel in den muur bevestigde longe
werd belet, en ditzelfde geschiedde ten . opzichte van de voor-
waartsche verplaatsing door den aan den takel verbonden
riem, was het dier gedwongen het koof gewricht in dorsaal-
flexie te blijven houden.

Den volgenden dag werd de riem om den kogel iets ont-
spannen, ten einde het doordrukken daar ter plaatse te
voorkomen. Het overkooten werd echter volkomen belet.

Op den lsten Februari werd de merrie gedurende enkele
uren vrij in de box gelaten; zij trad bij het loopen goed
op het zieke been door. Pijn scheen zij niet te hebben. In
den loop van enkele dagen trad echter een niet goed te
verklaren oedemateuse infiltratie van de huid beneden den
tarsus op. Daar het paard tevens begon te hoesten, werden
de broek en het toestel verwijderd. Het gezwollen onderbeen
werd dagelijks gemasseerd en gebandageerd.

Den 3don Februari werd het paard gemonsterd en bleek
het in draf rad te zijn; in stap geschiedde het doortreden
in den linker achterkogel een enkele maal nog in twee tempo\'s.
Dit belette niet dat het als hersteld werd afgeschreven, met
de mededeeling dat het kon worden afgehaald, zoodra de
toestand der wegen dit toeliet. Deze toevoeging geschiedde
met, het oog op de gladheid der straten door de gevallen
sneeuw. Daar de vorst nog aanhield, vertrok de merrie eerst
den 13dcu Februari 1907, thans volkomen genezen.

9». Amputatie van <len penis b\\j een ruin.

Den 10den Januari 1907 werd een Belgische ruin, isabel,
oud 8 jaar, hoog 1,67 M., toebehoorende aan den heer J.
W. te \'s-Gr., wegens verwondingen van de roede ter
behandeling aangeboden. Het dier was uit België in-
gevoerd en zou met prolapsus penis uit den spoorwagen
zijn gekomen. Een ingestelde behandeling had de verwon-

-ocr page 560-

ding der uit den koker hangende roede en haar gevolgen
niet kunnen voorkomen.

Het bleek dat de penis op twee plaatsen oppervlakkig
verwond was; de eene wond, rechts van de glans penis,
was onbeduidend; de andere echter, welke 8 cM. verder naar
boven op den rug van de roede was gelegen, had, hoewel
slechts een halven gulden groot, aanleiding \'gegeven tot een
bindweefsehvoekering. Daardoor was een wrong ontstaan,
welke aan den rug van den penis ruim twee vingers dik
was, en naar onderen aan weerszijden snel in omvang af-
nam, zoodat aan de zijde der urethra alles normaal was.
I)e laatste en de beide zwellichamen waren, zooals later bij
de amputatie bleek, niet in het proces betrokken. De prae-
putiaalplooien waren belangrijk gezwollen.

Aanvankelijk werd beproefd door massage met boorzalf
en het dagelijks eenige uren baden van de roede in een
warme oplossing van carbonas kalicus (3 °/0) herstel te ver-
krijgen. Daartoe was een voor water ondoordringbare zak
van
Billroth\'s batist gemaakt, welke tot voering diende
aan een tweeden zak van gewoon katoen. De vloeistof werd
daarin gegoten en de penis er in gehangen, waarna de
zakken met zwachtels om het achterlijf werden bevestigd.
De rest van den dag en den nacht rustte de roede in een
suspensoir, waardoor verdere beleediging werd voorkomen.

Na een week was de toestand veel verbeterd. De zwelling
was geheel verdwenen; de bindweefselwrong bestond echter
nog. Daar de ruin de roede bij het gaan eenigszins optrok,
werd getracht dit optrekken door dagelijksche aanwending
van koud waterdouches te bevorderen. Zoo werd nog een dag of
tien met de behandeling voortgegaan, zonder dat de toestand
duurzaam verbeterde. Niettegenstaande het aanvankelijke suc-
ces werd de wrong langzamerhand hard en was zij een blijvend
beletsel voor het optrekken der roede. Daarom werd besloten
den penis boven de bindweefselverdikking te amputeeren.

-ocr page 561-

Den 7den Februari werd de ruin tot dit doel, door aan-
wending per rectum van 100 gram hydras chlorali in 1000
gram Arabische gomslijm, in lichte narcose gebracht, daarna
neergelegd en het rechter achterbeen uitgebonden. Na
desinfectie van de roede en haar omgeving werd de Es-
marcu\'sche lis zoo hoog mogelijk om den penis gelegd, in
de urethra de buis van
Gasselin gebracht en vervolgens
aan de onderzijde van den penis een 5 cM. lange snede
gemaakt, waardoor de urethra ook over deze lengte werd
geopend. De buis van
Gasselin is een eenvoudige dunne
metalen buis, ongeveer 30 cM. lang en iets dikker dan een
pijpensteel. Zij is aan het eene einde iets verdikt en af-
gerond, terwijl zich aan het andere einde een schildje be-
vindt, waarin twee gaatjes aanwezig zijn. Het bekkeneinde
der snede reikte tot ongeveer 1 ci\\I. onder den overslag
van de binnenste praeputiaalplooi op de roede.

Nadat de buis van Gasselin was verwijderd, werd het
slijmvlies der urethra aan beide zijden door vier knoophech-
tingen met de huid vereenigd; daarbij werd gezorgd, dat
vooral de eerste beide hechtingen aan den bekkenhoek der
snede nauwkeurig werden aangelegd, daar bij uitscheuren
hiervan vrij zeker stenose ontstaat. Vervolgens werden de
huid en de urethra in de richting van de glans penis nog
enkele centimeters open gesneden en los geprepareerd. Door
een cirkelsnede werd toen een manchet van ongeveer 2,5
cM. lengte gemaakt en deze daarna teruggeslagen. Tenslotte
werd de roede met een ecraseur juist onder de laatste hech-
tingen afgekneusd. Het vrije stukje urethra-slijmvlies werd
aan weerszijden met een knoophechting aan de manchet
bevestigd, en deze door middel van een tabakzakshechting
losjes dicht getrokken.

De buis van Gasselin werd Aveder ingebracht en door
twee suturae nodosae ter plaatse gehouden. De dorsale vaten
der roede waren niet onderbonden en bloedden na het weg-

-ocr page 562-

nemen der lis niet. Een niet onbelangrijke bloeding uit het
corpus cavernosum penis hield echter nog geruimen tijd na
het opstaan van den ruin aan. Daarom werd, toen het paard
in de box was gebracht, een met sublimaat-oplossing gedrenkte
tampon door middel van een suspensoir zoo stijf mogelijk
tegen het einde van den stomp der roede gedrukt.

In de volgende dagen bleef de toestand gunstig. Toen
echter na verloop van een week zwelling van de praeputiaal-
plooien ontstond, werd de buis verwijderd, de stomp met
omgeving voorzichtig gemasseerd en daarna gereinigd. Ten
einde de zwelling sneller te doen afnemen, kreeg het paard
dagelijks beweging.

Het urineeren geschiedde zonder bezwaar. Nu en dan was
er een weinig etter in de kunstmatige urethra-opening, waarom
zij enkele malen daags met sublimaat-solutie (1 : 1000) werd
uitgespoten. Weldra bleef de ettering achterwege, zoodat het
paard op 28 Februari 1907 hersteld kon vertrekken.

10°. Operatie van een scrotaal-nctbreuk met botryoiny-
comen by een ruin ; dood door tetanus.

Den 2den Maart 1907 werd een 2-jarige zwarte ruin, hoog
1,56 M., gekruist inlandsch ras, toebehoorende aan H. F. S.
te V.-C. ter behandeling aangeboden wegens een balzaksbreuk,
welke na de castratie (ongeveer een jaar vroeger) was ont-
staan.

Bij onderzoek bleek, dat zich in de scrotaalstreek een
zwelling bevond, welke iets grooter was dan een vuist.
Sommige gedeelten daarvan waren deegachtig op het gevoel,
andere echter schenen uit harde knobbels te bestaan. Daal-
de laatste zoowel rechts als links waren te voelen, werd
een beiderzijdsche netbreuk met botryomycomcn vermoed.

Het dier werd nog denzelfden dag, op de bladzijde 309
van dit deel beschreven wijze, geopereerd. Rechts werd op
een der knobbels een overlangsche snede gemaakt, en toen

-ocr page 563-

——- -------■■■ -----—-------

553

bleek al ras dat aan deze zijde geen breukzak bestond.
Een gedeelte van de, met de tunica vaginalis communis
vergroeide zaadstreng was echter los geprepareerd, en hierop
werden voor alle zekerheid klemhoutjes aangelegd.

De gemaakte snede werd nu verlengd tot een ovalairsnede
en het daar binnen gelegen stuk huid, ter lengte van onge-
veer 10 cM., weggenomen. De aan den linker kant gelegen
breukzak werd toen stomp los geprepareerd. Deze bleek op
drie plaatsen door de bedoelde tumoren verdikt, terwijl in
den breukinhoud nog een dergelijk lichaam was te voelen.
l)e breukzak werd geopend en bevatte, behalve een gedeelte
van het omentum, dat uitgetrokken en afgesneden werd,
het gewoekerde einde van de zaadstreng. Breukzak met\'
inhoud hadden de dikte van het polsgewricht van een zwaren
man. Zoo hoog mogelijk werd om de breuk een koord
gebonden en daarover werden klemhoutjes gelegd, zoodat de
champignon aan de zaadstreng er onder uitstak.

De knobbels bleken pus van botryomycotischen oorsprong
te bevatten. Dit was een eigenaardige, onaangename com-
plicatie, welke de operatie zeer bemoeilijkte. Als een bij-
zonderheid dient hierbij opgemerkt, dat zich in de scrotaalstreek
geen fistelopening bevond.

Daar een niet onbelangrijke bloeding was ontstaan, werd
de wondholte getamponneerd met in 1 °/0(, sublimaat-oplossing
gedrenkte watten.

• Op den dag na de operatie was de toestand bevredigend.
Den 4den Maart werden de tampons verwijderd en hoewel
een vrij hevig oedeem van den koker was ontstaan, steeg
de temperatuur niet boven 38,8° C. Eetlust en opgewekt-
heid bleven normaal.

Ter bestrijding van het oedeem werd de koker gemasseerd
en het paard dagelijks afgestapt. Den 9den Maart vielen
de klemhoutjes af; in de wondholte bleken nog eenige biud-
weefselwoekeringen voor te komen, welke verdacht werden

-ocr page 564-

van botryomycotischen aard te zijn. Deze werden den 10don
Maart verwijderd. Van nu af schreed de wondgenezing on-
gestoord voort tot den löden Maart.

Op dezen dag waren verschijnselen van tetanus waar te
nemen. Het te voorschijn treden der wenkvliezen bij op-
richten van het hoofd, het strekken en zijdelings gericht
houden van den staart en de eenigszins stijve gang kon-
digden de gevreesde ziekte aan.

Het paard werd in een afzonderlijken, rustigen, duister
gemaakten stal geplaatst. De operatiewond werd ter dege met
een sterke sublimaatoplossing gereinigd, terwijl den volgen-
den dag 20 gram antitetanisch serum werd geïnjiciëerd.

De toestand veranderde in de eerstvolgende dagen niet.
Kaakklem was nog niet aanwezig, zoodat voedsel en drank
zonder bezwaar werden genuttigd.

Den iyden Maart verergerde de ziekte echter plotseling.
I)es morgens liep het paard nog vrij door de box, hoewel
de hals stijf begon te worden en het voedsel niet meer van
den grond kon worden opgenomen. Des avonds viel het
neder, en toen het door middel van een broek en katrollen
omhoog was gezet, werd het duidelijk dat tetanus universalis
in alle hevigheid bestond. Kauwen en slikken waren niet
meer mogelijk. Hevig zweeten en een snelle, oppervlakkige
ademhaling voorspelden weinig goeds. De temperatuur was
toen 38,6° C. Nog anderhalf etmaal duurde deze toestand
voort. In den morgen van den 218ten Maart trad de dood in.

Bij de sectie bleek, dat boven de operatiewond, hiervan
door bindweefsel afgesloten, twee hazelnootgroote abscessen
voorkwamen; mogelijk is hiervan de infectie uitgegaan.

-ocr page 565-

IETS OVER DE BEOORDEELING VAN HET PAARD
OP UITHOUDINGSVERMOGEN,

dook

P. LAMÉRIS,

Kapitein-p aardouarts.

De militaire paardenarts van het Bulgaarsche leger, E.
von Chelkowski, directeur der stoeterij te Antoniny, zegt,
o. a. sprekende over de beoordeeling der paarden betreifende
de bruikbaarheid voor den dienst, het volgende:1) „Bij de
beoordeeling van het paard, bestemd voor snelle diensten,
let men er zeer terecht op, of de voorhand sterk en gunstig
gebouwd is om deze snelheid te ontwikkelen. Bij paarden,
bekend wegens hun groote snelheid, zien we dan ook, dat
de borst des te hooger en langer is, naarmate zij van voren
smaller is. Het spreekt wel van zelf, dat deze niet te smal
en de ellebogen niet tegen het lichaam gedrukt mogen zijn.

De achterhand, de bron der voortstuwende kracht, moet
(evenals de overige deelen van den romp) breed, gespierd
en zeer sterk zijn en door sterke beenen ondersteund worden.
Dit zijn voorwaarden voor ren- en rijpaarden/\'

Volgens graaf Wränget, kan een rijpaard bijna geen te
breede croupe hebben, hetgeen de practijk ons dagelijks
bevestigt.

Von Chelkowski zegt verder, dat naar zijn meening de
bloote beoordeeling der breedte van de voorhand niet vol-
doende is, om zekere gegevens te verkrijgen voor de bruik-
baarheid er. het uithoudingsvermogen van een paard, en
desniettemin vinden wij in de meeste werken over exterieur
nog zooveel over de wijdte der borstkas geschreven, zonder
dat daarbij overal voldoende op den voorgrond wordt gesteld,

1  lieber die Grundzüge für die Beurtheilung der Pferde auf Leistungs-
fähigkeit von
F. von Chelkowski, 1893.

-ocr page 566-

dat de breedte van de borst tusschen de boeggewrichten een
maar al te dikwijls veranderlijke grootte is.

Het is echter een algemeen bekend feit, dat een en het-
zelfde paard, al naar den voedingstoestand waarin het ver-
keert, een verschillende breedte der borst kan vertoonen.
Het is immers ook bekend, dat paarden met smalle borst
door de paardenhandelaars slechts in vetgemesten toestand
op de markt worden gebracht.

Ook schijnen jonge paarden met nog zwak ontwikkelde
spieren der voorhand eveneens smalborstig, ofschoon deze
inderdaad een voldoend breede en ruime borstkas kunnen
hebben, en de remonte-officieren laten zich niet afschrikken
om jonge paarden, welke er van voren smalborstig uitzien,
aan te koopen.

Op grond van deze gegevens vindt von Chei,kowski de
verhouding tusschen den omtrek van de borstkas en
de li oog te van het paard van veel meer gewicht, en
zeer geschikt om in gevallen van twijfel of verschil van
meening den doorslag te geven. Hij vindt het jammer, dat
de meeste werken over exterieur daarover niets of weinig
zeggen (bijv. prof. di\\
Müller, Exterieur 1875, bladzijde
125). Slechts bij P. Adam en prof, dr. Lechner (Kocii\'s
Encgklopadie, Band II, bladzijde 4) vindt men aangegeven,
welke verhouding er tusschen de hoogte van het paard en
zijn borstomvang moet bestaan.

Een gunstige uitzondering op de door von Chelkowski
aangehaalde werken maakt de Handleiding tot de Paarden-
kennis voor de Cadetten der Cavalerie en Artillerie
door
W.
C. Schimmel, met medewerking van 1). F. van Esveld,
J. H. Knel en M. H. J. P. Thomassen, tweede druk 1895.
Wij vinden in dit werk op bladzijde 273 het volgende daar-
omtrent aangegeven:

x) Zie von CuBLKOWSKi, 1893.

-ocr page 567-

„Meet men den omtrek van de borstkas (girth), gaande
verticaal over het hoogste punt van de schoft en achter
langs den elleboog, dan ifloet deze maat de hoogte met
minstens 20
cM. overtreffen, het paard hierbij in goeden
voedingstoestand gedacht, zonder echter vet te zijn. Zoowel
in Oostenrijk als in andere landen van oostelijk Europa, en
ook in Engeland bij de zware rassen, wordt aan deze meting
veel waarde gehecht. Zij is in Bulgarije bij den aankoop van
remontepaarden voorgeschreven; paarden, waarbij het ver-
schil tusschen de hoogtemaat en den omtrek van de borst-
kas minder is dan 20 cM., mogen niet worden aangenomen.

In het algemeen bedraagt de omtrek van de borstkas bij
paarden met veel volhardingsvermogen ongeveer 25 cM.
meer dan de hoogte."

Het komt mij voor dat door den schrijver rekening is
gehouden met de uitkomsten door
von Chelkowski verkregen.
Op grond van talrijke metingen, welke
von Chelkowski
verrichtte bij aan hem goed bekende paarden, kwam hij
namelijk tot de conclusie dat bij voljarige paarden in mid-
delmatig goeden voedingstoestand de borstomvang steeds
grooter moet zijn dan de hoogtemaat, en wel in de volgende
verhouding: bij zwakke paarden en paarden met weinig
uithoudingsvermogen bedraagt deze 13—20 cM., bij krachtige
en goed geproportionneerde paarden steeds meer dan 20 cM.,
bij zeer krachtige en zoogenaamd kortbeenige paarden
25—30—35 cM. meer.

Waarnemingen bij de paarden der brandweer te Sofia,
welke alle door
von Chelkowski persoonlijk werden aan-
gekocht, hebben hem geleerd, dat paarden wier borstomvang
de hoogte slechts 20 cM. overtreft, slechts ongeveer één
jaar dienst konden doen en regelmatig wegens vroegtijdig
verslijten of emphyseem (longdampigheid) op reform moesten
worden gesteld. Op grond van deze ervaring kocht hij in
latere jaren slechts zulke voljarige paarden aan, waarbij de

-ocr page 568-

borstomvang het hoogtecijfer minstens 23—25 cM. overtrof
en deed voorstellen aan het Bulgaarsche ministerie van oorlog,
dat bij aankoop van remonten streng zou worden gelet op
de goede verhouding tusschen den borstomvang en de hoogte.

Een desbetreffend voorschrift stelde daarop het minimum
op 20 cM. vast.

Volgens zijn meening wordt de groote practische beteekenis
van het meten van den borstomvang door de meeste schrijvers
nog veel te weinig op haar practische waarde geschat,

Het interesseerde mij zeer te weten in hoever de erva-
ringen van
von Chelkowski op onze cavaleriepaarden toe-
passelijk waren en eveneens of een voorschrift in den zin
van het Bulgaarsche ministerie van oorlog recht van be-
staan had.

Hoewel ten volle overtuigd, dat het uithoudingsvermogen
voor een groot deel afhankelijk is van het temperament en
de energie (met andere woorden het bloed), gepaard gaande
met goede spijsverteringsorganen (afstandsritten en manoeuvres
leeren ons dit telkens), kon ik toch niet ontkennen, dat
een diepe en smalle borstkas, plaats verschaffende aan het
hart en een stel ruime longen, een voorname factor moet
zijn voor het praestatie-vermogen van een paard.

Om tot klaarheid in deze zaak te komen, heb ik bij onge-
veer 250. paarden, waaronder 234 troepenpaarden uit Ierland
afkomstig, de hoogte en den borstomvang gemeten.

Het paard werd op een horizontaal vlak vierkant gesteld,
en door middel van een galgmaatstok op de gebruikelijke
wijze het hoogste punt van de schoft gemeten, en daarvan
de dikte der hoefijzers afgetrokken. Daarna mat ik door
middel van een centimeter-inaatband den omvang der borst-
kas in verticale richting vlak achter de elleboogsknobbels en
bijna het hoogste punt van de schoft.

Het aantal centimeters van het hoogtecijfer, afgetrokken
van dat van den borstomvang, leverde mij het verschil.

-ocr page 569-

Het minimum\'-verschil, hierbij door mij aangetroffen, bedroeg
14.5 cM., het maximum 32.5 oM.

De minimum-hoogte bedroeg bij twee paarden 1.52 M.,
de maximum-hoogte 1.665 M., de gemiddelde hoogte berekend
over alle paarden: 1.573 M.

De afmetingen van [den borstomvang bedroegen : minimum
1.70 M., maximum 1.915 M., gemiddeld 1.809 M.

Wanneer nu, zoo redeneerde ik, de paarden met een ge-
ring verschil tusschen borstomvang en hoogte volgens de
waarneming van
von Chklkowski spoediger versleten zijn
(en dus uit de sterkte zijn gevoerd) dan die, waarbij dit ver-
schil grooter is, dan moet het gemiddelde verschil bij de
toeneming in leeftijd der paarden stijgen. Ik heb daarom bij
paarden van denzelfden leeftijd het gemiddelde verschil be-
rekend en laat dit in het onderstaand staatje volgen:

14 paarden van 6 jaar gemiddeld 25.8 cM.

29

ff

7

91

23.8

21

99

8

19

22.5

9

99

9

1f

24.8

25

ff

10

ff

23.4

24

ff

11

ff

23.9

22

ff

12

1f

26.25

21

99

13

19

23.4

20

ff

14

ff

23.1

22

19

15

ff

23

5

19

16

ff

246

5

ff

17

ff

22.6

8

99

18

ff

21.6

6

91

19

11

21.5

2

99

20

ff

26.5

Een bepaalde conclusie valt uit deze cijfers mijns inziens
niet te trekken, ten minste niet in den zin van bovenstaande
redeneering.

-ocr page 570-

De voedingstoestand is bij alle paarden vrij wel dezelfde,
d^ w. z. middelmatig; het voedsel aan onze soldatenpaarden
verstrekt, staat mijns inziens niet in verhouding met hetgeen
van hen wordt geëischt.

Een halve centimeter dikke vetlaag rondom de geheele
borstkas gedacht, geeft trouwens slechts 3 cM. meerderen
borstomvang. Van meer invloed is de conditie, waarin de
paarden verkeeren ; zware ontwikkeling der spieren, vooral
der borstspieren, kan grooteren borstomvang veroorzaken.
Oudere paai\'den voeden zich slechter dan jongere en ver-
keeren gewoonlijk in slechtere conditie. Sommige gemiddel-
den loopen over een te klein aantal paarden om het trekkeii
van een conclusie toe te laten; in ieder geval echter zien
we geen vermeerdering optreden, naarmate de leeftijd toe-
neemt.

Daarna heb ik de paarden ingedeeld volgens de verkregen
verschillen tusschen borstomvang en hoogte in de drie ru-
brieken door
von Chelkowski genoemd:

jste ni}-,r;ek.

2d0 rubriek.

3d0 rubriek.

Zwakke paarden en
paarden met weinig
uithoudingsvermogen
van 145—20 cM.

Krachtige en goed
geproportionneerdo
paarden steeds
boven de
20 cM. en meer.

Zeer krachtige en
zoogenaamd kort
beenige paarden
van 25-30-32« cM.

2do Eskadron 10

68

33 : 117

5de „ 16

59

42 : 117

Totaal... 32

127

75 : 234

Om zoo objectief mogelijk te blijven en slechts de cijfers
te laten spreken, heb ik de beoordeelingslijsten der paarden
geraadpleegd, waarop de vraag voorkomt of het paard veel

-ocr page 571-

uithoudingsvermogen bezit. Van enkele paarden was dit nog
rrtet ingevuld, daar zij te jong en te kort bij den troep
waren; deze liet ik dus buiten beschouwing.

Er bleek mij toen dat van de
31 paarden uit de lste rubriek 6 stuks, dus bijna 20 %>,
106 „ „ „ 2de „ 15 „ „ ruim 14 °/0 en
61 ,, ,, ,, 3de ,, 5 ,, ,, ,, 8 °/o
vermeld stonden als beslist geen uithoudingsvermogen te
bezitten. Antwoorden op de vraag, zooals: weinig, gering,
middelmatig, redelijk, heb ik als te vaag voor mijn doel
niet medegerekend.

Op mijn verzoek bespraken de eskadrons-commandanten,
de ritmeesters
Tielens en Völcker, de onderhavige quaestie
met hun officieren en onderofficieren. Door hun welwil-
lende medewerking kwam ik in het \'bezit van de nummers
der paarden welke bekend stonden een goed uithoudings-
vermogen te bezitten.

Deze paarden ingedeeld in de 3 rubrieken geven de vol-
gende uitkomsten, samengevat in onderstaande tabel:

Rubriek.

Eskadron.

Aantal goede paar-
den op totaal.

l\'rocent-
gehalte.

Procent per
rubriek.

Jste

2de
5 de

5 paarden op 16

•5 „ „ 16

31.25%
31.25%

1

[ 31.25%

IIde

2do
5de

27 paarden op 68
35 „ „ 59

39.7% \'
59.3%

■ 48.8%

nIde

2du
gde

19 paarden op 33
30 „ „ 42

!

57.6 %
71.4%

1

■ 65.3%

-ocr page 572-

Uit de beoordeelingslijsten zoowel als uit persoonlijk onder-
zoek blijkt dus duidelijk, dat het aantal paarden met geen
uithoudingsvermogen toeneemt, naarmate de verhouding tus-
schen borstomvang en hoogte slechter wordt (van 8 tot 20 °/c)
en dat de bruikbaarheid voor den dienst toeneemt, naarmate
die verhouding gunstiger wordt (van 31.25% tot 65.3%).

De waarnemingen van von Chelkowski blijken dus ook
voor het Iersche halfbloedpaard, ons cavaleriepaard, te gelden
en wel in die mate als door bovenstaande cijfers is uitgedrukt.

Uit de tabel zien we dat de cijfers voor het 2dc eskadron
ongunstiger zijn dan voor het 5do eskadron. Dit geeft den
toestand volkomen weer, zooals deze in werkelijkheid is;
het paardenmateriaal van het 5de eskadron is steeds beter
geweest in de ruim zeven jaar dat ik in staat was dit waar
te nemen. Wat hiervan de oorzaak is?

Onze remonteering heeft in Ierland hoofdzakelijk in dezelfde
streken plaats; het zou mij niet verwonderen dat, de afkomst
der paarden bekend verondersteld, bij nader onderzoek zou
blijken dat de meeste dieren na aan elkaar verwant zijn,
juist omdat deze door kleur en afteekeningen later weer
eskadronsgewijze bij elkaar terecht komen.

Van sommige typen kan men haast zeker zeggen, dat zij
denzelfden hengst tot vader hebben gehad.

Het is algemeen bekend dat de eene hengst of paarden-
stam uitstekende soldatenpaarden levert en andere weer niet;
vooral in Hongarije zijn de hengsten van den Nonius-stam
daarvoor bekend.

Het zou dan ook zeer instructief zijn, wanneer zoo moge-
lijk door bemiddeling van de remonte-commissie de afkomst
der paarden bekend werd. De moeilijkheid is echter, naar
men mij verzekerde, dat de Iersche paardenhandelaars het
dikwijls zelf niet weten.

In het Oostenrijksch-Hongaarsche leger is dit wel het geval;
achter ieder paard hangt een bordje met vermelding van

-ocr page 573-

N

zijn afstamming en de „Leistung" welke het heeft volbracht.
De troepenpaarden worden hierop stelselmatig „ausprobirt",
zoodat de eskadrons-commandant en zijn onderhebbenden
daarmede nauwkeurig bekend zijn. (Mondelinge mededeeling
van luitenant Jhr.
Godin de Beaufort en In research of
remounts, Cavalry Journal.)

We komen nu tot de vraag: verdient het aanbeveling aan
een remonte-commissie een voorschrift te geven in den zin
als bij het Bulgaarsche leger?

Volgens mijn inzicht zijn alle voorschriften omtrent de
eischen waaraan de aan te koopen paarden moeten voldoen
uit den booze. Volgaarne onderschrijf ik de uitspraak van
den heer
Knel, kolonel-directeur van het remonte-depot,
uitgesproken in zijn onlangs verschenen werk:
Remonte-
paarden
, dat de regeering slechts die personen moet uitzen-
den om paarden te koopen, welke uit ervaring weten waar-
aan een goed bruikbaar .cavaleriepaard moet voldoen.

Ondanks deze erkenning vermeen ik toch, dat het in het
belang van het leger is, wanneer remonte-officieren met deze
resultaten volgens
von Chelkovvski rekening houden. In ge-
vallen van twijfel omtrent den aankoop verdient het aanbe-
veling de meetproef beslissend te stellen.

Korte mededeelingen en referaten.

Nieuwe behandelingswijze van wonden, ook van gewrichts-
en peessclieedeverwondingen, door middel van gekristalliseerd
boorzuur.
— De paardenarts Busy deelde hieromtrent zijn erva-
riugen mede in het
Recueil de médecine vétérinaire van 15 Sep-
tember 1906; daaraan is het volgende ontleend.

Het is bekend dat boorzuur in geconcentreerde oplossing een
veel zwakker antisepticum is dan bijv. sublimaat en carbolzuur;
in kristalvorm gebruikt, overtreft het deze echter belangrijk in
werking, doordat het de wond en haar omgeving verzuurt en

-ocr page 574-

anaestheseert. Wordt gekristalliseerd. boorzuur vrij dik gestrooid
op of in een diepe spierwond, dan ontstaat eerst een sterke sereuse
exsudatie, welke echter niet lang duurt. Zoodra de vorming van
vrij zuur in de wond tot stand is gekomen, wordt het beloop
der ontsteking onderbroken; het prikkelen der wond houdt op,
het boorzuur werkt als anaestheticum. Dit zou het gevolg zijn
van het ontbreken van ontstekiugaclitig oedeem; daardoor wordt
anders een drukking op de zenuwuiteinden uitgeoefend. Als eenig
uitwendig teeken van de ontsteking neemt men slechts de gra-
nulatievorming waar. Indien men voortgaat deze met boorzuur te

o O

verzadigen, dan kan er geen ettering van beteekenis ontstaan;
het granulatieweefsel ziet er bleeker uit dan bij aanwending van
andere antiseptica, doch het groeit even snel.

Indien men bijv. de holte van een pijnlijke schoftfistel met
gekristalliseerd boorzuur vult, dan houdt de pijn op en verdwijnt
het oedeem; de paarden laten zich weder aan de schoft komen
en de holte is in enkele dagen met granulatieweefsel gevuld.

In de weefsels welke eenigen tijd met boorzuur zijn verzadigd,
ontstaan, volgens den schrijver, geen abscessen meer. Het zuivere
boorzuur is zwak zuur, wordt door de weefsels spoedig opgenomen
en is op wonden onschadelijk. Wordt het in een synoviaalholte
gedaan, dan coaguleert het slechts langzaam een weinigje synovia.

Reeds sedert 20 jaar gebruikt Busy zuiver boorzuur met goed
gevolg bij conjunctivitis, verwonding der oogleden en na operatie
van de zaadstreng. Eerst in 1905 beproefde hij het bij een schoft-
fistel, en wel met zoo goed gevolg, dat hij het kort daarna bezigde
bij een paard met verscheuring van den perforans op de plaats
van aauhechting en spliuterbreuk van een sesambeen, gecompli-
ceerd met tendovaginitis en arthritis.

Sedert een jaar behandelt hij alle hevige verwondingen, bijv.
ook van den carpus, met boorzuur, en wel met uitnemend gevolg.
Hij houdt dit middel daarom voor het beste onder de antiseptica
en meent dat het ook bij schotwonden voortreffelijke diensten
kan bewijzen.

Omtrent de werking van boorzuur in de synoviaalholten wil
hij later zijn meening kenbaar maken; hij zou alle synoviaal-
holten, zelfs van de gewrichten, met het mes durven openen,
omdat bij aanwending van een verband met gekristalliseerd boor-
zuur geen pijn, geen kreupelheid en geen zwelling optreden.

-ocr page 575-

Enkele maanden geleden zag hij een belangrijke ontsteking
van het elleboog- en van het heupgewricht na aanwending van
zuiver boorzuur snel genezen. De paarden konden reeds na 36 uur
op het zieke been staan, de koorts verdween spoedig en na 9,
resp. II dagen waren de gewrichten gesloten.

Nageltred, verwonde voorkuieën, traumatische peesscheede- en
gewrichtsontsteking zouden voortaan niet meer te beschouwen zijn
als ernstige stoornissen, en zelfs de verschillende gallen zouden aan
de behandeling met gekristalliseerd boorzuur geen weerstand bieden.

De schrijver is voornemens binnen enkele maanden nadere
mededeeliugen omtrent zijn experimenten met dit middel te doen.
(Keferent vreest voor teleurstelling, vooral wanneer anderen daar-
mede proeven nemen.) VV. C. S.

Veeartsenijkundig onderwijs in België. — De miuisteriëele
crisis heeft de vorming van een ministerie van wetenschappen
en kunsten ten gevolge gehad, waartoe onder anderen het hooger
onderwijs zal behooren. Men maakt van de gelegenheid gebruik
om te beproeven het veterinair ouderwijs naar dit ministerie over
te brengen. Een wensch in dien zin is uitgesproken door den
academischèn raad van de veeartsenijschool en door de Belgische
Maatschappij voor veeartsenijkunde; de raad van volmaking dei-
school zal buiten twijfel weldra ook in dien geest stemmen. Het
besluit van de Maatschappij is als volgt:

«De Belgische Maatschappij voor veeartsenijkunde, den 3de" Mei
1907 in buitengewone algemoene vergadering vereenigd, over-
wegende :

1°. Dat de voorbereidende studie voor de veeartsenijkunde
gelijk is aan die, welke men voor de geneeskunde eischt;

2°. Dat de geneeskundige en de veterinaire wetenschap heden
ten dage veel aanrakingspunten hebben, waardoor de moderne
wetenschappelijke ontdekkingen worden vermeerderd;

3°. Dat, ondanks deze overwegingen, het veeartsenijkundig
onderwijs niet de voordeelen geniet van dat der geneeskunde;

4°. Dat de organisatie van den officiëelen veterinairen dienst
onafhankelijk is van het onderwijs;

Spreekt eenparig den wensch uit dat het veeartsenijkundig
onderwijs worde ondergebracht bij het ministerie, waartoe het
geneeskundig onderwijs behoort.»

-ocr page 576-

Het doel hiervan is het veterinair onderwijs op denzelfden voet
van het medisch onderwijs te brengen. Daardoor zal de school
in een faculteit kunnen worden veranderd en de titel van doctor
kunnen worden toegekend aan de nieuwe collega\'s. Slechts één
moeilijkheid, intusscheu niet onoverkomelijk, doet zich voor,
namelijk dat de universiteit te Brussel ongelukkig niet aan den
Staat behoort.

De wensch betreft enkel het onderwijs; alles wat de uitoefe-
ning van het beroep betreft, blijft tot het ministerie van landbouw
behooren. Dit heeft slechts voordeel bij dien overgang; het houdt
de handen vrij, het kan veeleischend zijn ten opzichte van zijn
functionnarissen, daar het niet meer de verantwoordelijkheid voor
het onderwijs draagt. (La
Semaine Vétérinaire, 12 mai 1907.)

w. c: s.

Abattoir to Maastricht over 1906 (directeur J. Lemmkns). —
Geslacht\' werden: 3868 runderen, waarvan 608 pinken, 5261
kalveren, waarvan 1453 meer dan 65 Kg. zwaar, 1093 schapen,
18 geiten, 17186 varkens en 115 paarden. Hiervan werden vol-
gens Israëlietiscïien ritus geslacht: 1051 runderen, 800 kalveren
en 273 schapen.

De invoer bedroeg: 17 kalveren en 3 varkens.

Afgekeurd werden: 12 runderen (2) \'), 7 kalveren (1), 5 var-
kens en 5 paarden. Verder zijn afgekeurd van runderen: 12-J
kop (5), 6 tongen, 44 kaakklieren (36), 47 achterste keelgangs-
klieren (47), 398 longen (329), 143 levers (66), 30 harten
(23), 9 milten (6), 57 maag, darmen, darmscheil (57, 54£ stel
borst-buikvliezen (39), 26 nieren, 14 baarmoeders (5), 83£ uiers
(1), 61 andere deelen (51), 87$ Kg. vleesch (19); van kal-
veren: 7 koppen (1), 8 longen (4), 2 harten, 3 levers, 4 maag,
darmen, darmscheil (4), 19 nieren; van schapen: 383 longen,
31 levers; van varkens: 2 koppen (2), 4« tongen (3), \'170 kaak-
klieren (163), 297 longen (146), 13 stel borst- en buikvliezeu
(7), 8 harten (6), 110 levers (79), 41 milten (31), 48 nieren (8),
57 maag, darmen, darmscheil (52), 6 uiers, 20 onderdeelen, 5£
Kg. vleesch; van paarden: 8 longen, 1§ lever, 1 onderdeel, 2^
Kg. vleesch.

\') De tusschen ( ) geplaatste cijfers geven liet aantal gevallen van tuber-
culose aan.

-ocr page 577-

Tuberculose kwam voor bij: 342 runderen (8,84 pCt.), 2 kal-
veren en 271 varkens (1.59 pCt).

Naar de vrijbank werden verwezen: 132/\'i rundereu en 25 \'i/.i
varkens; uitgenomen één varken leden deze alle aan tuberculose.

Ten voordeele van het abattoir werden „als onbeheerd ge-
vonden" verkocht: 5 partijen vet, 1 lever, 1 hart en 1 stel
kalfspooten.
Vernietigd werden: 12 runderen, 7 kalveren, 5 var-
keus en 5 paarden; de directeur dringt sterk aan op verbranden.

De gebouwen werden uitgebreid met een huidenzouterij, ter-
wijl een ijskelder in bewerking is. Tegenspoed werd ondervonden
doordien het voedingswater voor de stoomketels sterk kalkhou-
dend is; ook raakte de koelmachine tot driemaal toe defect.
Van 1 April tot 4 November was zij in werking. Alle cellen
zijn verhuurd en wel 13 aan één persoon, 50 aan twee per-
sonen en van de haken paarsgewijze.

De ijsfabricage, 26346 blokken van 12-^ Kg., leverde een verlies
op van f644.775.

Op 31 December 1906 waren aanwezig: 42 runderslachters,
86 spekslachters, 13 beide bedrijven uitoefenende en 2 paarden-
slachters.

Naar de berekening van den directeur werd per inwoner en
per jaar gebruikt 74.22 Kg. vleesch.

De exploitatie-rekening is minder gunstig dan in voorgaande
jaren; de inkomsten bedroegen f 40459.19, de uitgaven f 42043.48,
zoodat er een nadeelig saldo is van f 1584.29,\' wat wordt toege-
schreven aan stijging van deu prijs der cokes, grooter ijsproductie
en dientengevolge meer verbruik van brandstof en verhooging
der bijdragen aan het pensioenfonds der gemeente-ambtenaren.

v. E.

Notulen der 473te Algemeene vergadering.

( Vervolg.)

2de Gedeelte. Zaterdag 22 September 1906. — Des voor-
middags 10 uur opent de voorzitter, de heer II. M.
Kroon, de
vergadering met de volgende rede :

Mijne Heeren l

Hartelijk heet ik u allen welkom bij het 2de gedeelte onzer
4.7ste Algemeene vergadering. Hebben wij ons gisteren met

-ocr page 578-

huishoudelijke en vakbelangen bezig gehouden, de dag van heden
is als altijd speciaal aan wetenschappelijke onderwerpen gewijd.
Dat velen daarvoor samenkomen, is in de laatste jaren een vaste
gewoonte. Ook nu ben ik gelukkig dit weer te kunnen consta-
teer en.

Alvorens over te gaau tot het onderwerp, dat ik voor deze
openingsrede heb gekozen, wil ik een duren plicht vervullen,
welke eiken voorzitter is opgelegd.

Allereerst wil ik herdenken de leden, die ons in het afgeloopen
jaar door den dood ontvielen, n.1.: de collega\'s
Alphons Adriaan
Geraru Ci.erx, veearts te Echt, Pieter Brouwer, paardenarts
1sl° kl., Adrianus Jacobus Vlamings, provinciaal-veearts te
\'s-Hertogenbosch,
Albertus Overbosch, veearts te Amersfoort,
Gerrit Oornelis Brxnkhorsï, veearts te Gendriugen en Gysbrecht
Johannis Cornelis van der Starf, veearts te Goriuchem, die
in vele kringen en ook bij ons in de herinnering zullen voort-
leven. Laten wij hun nagedachtenis in eere houden !

Verder is het mij een aangename taak tot. enkele leden geluk-
wenschen en woorden van dank te kunnen richten.

Ons eerelid den heer prof. dr. Mac Gillavry en ons lid den heer
dr.
van Itallie feliciteer ik beiden met hun benoemingen tot otiicier
in de orde van Oranje-Nassau. Den heer prof. dr.
H. J. Ham-
burger
wensch ik geluk met het eere-doctoraat in de rechten,
hem door de hoogeschool te Aberdeen aangeboden, terwijl ik
weer, evenals in de laatste jaren enkele collega\'s kan complimen-
teeren met het door hen te Bern behaalde doctoraat in de vee-
artsenijkunde, namelijk de heereu: A.
ten San de, M. H. J. C.
T
homassen, H. H. Uürik, J. Swierstra en H. C. L. E. Berger.

Der redactie van ons tijdschrift wil ik hier dank zeggen voor
de vele zorgen, welke zij aan ons orgaan heeft besteed; de heer
dr. D.
A. de Jong, die onze Maatschappij vertegenwoordigde
op het tuberculosecougres te Parijs en de heer D.
F. van Esveld,
die haar vertegenwoordiger was op het sociaal hygiënisch con-
gres te Haarlem, hebben daardoor ook recht op den dank onzer
Maatschappij, dien ik hun beiden hier breng. (
Applaus.)

Ik zou zeker niet handelen in den geest der leden onzer
Maatschappij, wanneer ik dit oogenblik niet gebruikte om te

-ocr page 579-

getuigen, dat eèn tweetal publicaties iu den afgeloopen jaargang
van ons tijdschrift ons bijzonder aangenaam zijn geweest.

Ik heb hier vooreerst op het oog de «Bijdrage tot de geschie-
denis van \'s lvijks veeartsenijschool» door dr. J. D.
van der
Plaats, die bij velen onzer zoovele herinneringen heeft gewekt,
en ten tweede het uitmuntende en uitvoerige verslag van het
internationaal veeartsenijkundig congres te Buda-Pest van onzen
afgevaardigde den heer dr. D.
A. de Jong.

Aan beide heeren namens de Maatschappij den besten dank.
(Applaus <)

Vervolgens houdt de voorzitter zijn reeds in het tijdschrift
(deel 34<, bldz. 1) opgenomen rede over de geschiedenis der
vleeschkeuring in Nederland. De in die rede gebrachte hulde
aan de heeren D.
F. van Esvei.d en wijlen dr. L. J. van dek.
Harst voor hetgeen ze hebben gedaan tot bevordering der keuring
van vee en vleescli in Nederland, wordt krachtig toegejuicht.

Nadat de met applaus ontvangen rede is uitgesproken, zegt
dr.
ue Jong :

Van den voorzitter heb ik vergunning gekregen, een oogenblik
het woord te voeren en ik heb dit gevraagd om u, mijnheer den
voorzitter, hartelijk dank te zeggen voor de zeer uitstekende,
kernachtige rede, waarmede gij deze vergadering hebt geopend
en waaruit zoo duidelijk is gebleken dat er van deze Maatschappij
een kracht kan uitgaan, welke tot in lengte van dagen zegening
zal brengen aan alle beoefenaren der veeartsenijkunde. Gij hebt
zoo helder aangetoond van hoeveel nut de Vereeniging ook in
de toekomst zal zijn. Moge het zijn: fortiter in re! Ik dank u
voor hetgeen gij ons hebt doen iiooren.

De voorzitter : Van den heer Lovink is het volgend telegram
ontvangen: ,,Ik dank de algemeene vergadering der Maatschappij
tot bevordering der veeartsenijkunde in Nederland hartelijk voor
mijn benoeming tot eerelid der Maatschappij. Terwijl ik die
eervolle onderscheiding, welke door mij op hoogen prijs gesteld
wordt, gaarne aanvaard, doet het mij zeer leed u te\'moeten
melden, dat dringende ambtsbezigheden mij verhinderen uw
vergadering morgen middag bij te wonen. Directeur-generaal van
Landbouw,
Lovink."

Dr. Markus: Gisteren avond vond ik bij mijn thuiskomst een

-ocr page 580-

telegram van den heer Lovink : „Ik zal morgen avond gaarne het
diner bij wonen." Dit is een antwoord op de invitatie vanwege
de feestcommissie tot regeling van het u bekende jubileum.
(Applaus.)

De heer Hoefnagel doet vervolgens mededeeling van een uit-
noodiging van het bestuur van het Veterinaire Studentencorps
„Absyrtus" oui na afloop van het diner den avond te komen
doorbrengen in het „Metalen Kruis", en voorts van een schrijven
van d1\'.
J. Poels dat hij vandaag niet ter vergadering zal komen
tot het houden zijner rede over de bestrijding der tuberculose
onder het rundvee, omdat hij vreest dat anders dr. Dn
Blieck,
die zich zooveel moeite heeft gegeven, niet aan het woord zou
komen.

De voorzitter geeft daarna het woord aan den heer A. F.
Muller voor het houden van zijn voordracht over: De castratie
van klophengsten."

Deze interessante voordracht (zie deel 34, bldz. 219) wordt
met onverdeelde aandacht gevolgd en met levendig applaus
begroet.

Vervolgens wordt het woord gegeven aan den heer M. 6. de
Bruin tot het leveren eener

Hydrage tot do physiologie van liet herkauwen.

Aan deze voordracht is het volgende ontleend:

lu afwijking van de niet-herkauwers, waar het voedsel van den
slokdarm direct in een kliermaag komt, geraakt het gekauwde
voedsel van het rund eerst in een der voormagen, ondergaat
daar eenige veranderingen en komt in de mondholte terug om
vervolgens voor de tweede maal te worden gekauwd.

Dit proces, dat herkauwen wordt genoemd, heeft reeds gerui-
men tijd de aandacht getrokken van vele physiologen, en men
heeft zich afgevraagd op welke wijze het tot stand komt en
welke factoren daarbij in het spel zijn. Langs experimenteelen
weg heeft men getracht zich nader van het verschijnsel rekenschap
te geven. Het is echter zeer moeilijk hier te experimenteeren,
omdat het physiologisch proces reeds dooy gering ingrijpen wordt
verstoord.

Experimentatoren op dit gebied waren o.a. Ellenberger,

-ocr page 581-

Floukens, Toussaint en Colin. Ik hoop straks mede te deelen
op welke wijze werd geëxperimenteerd.

Vooraf een kort anatomisch overzicht.

De voormagen van het rund zijn de pens, de netmaag en de
boekmaag. Deze drie kunnen als slokdarmdivertikels worden
beschouwd. De eigenlijke maag is de lehmaag.

De grootste der voormagen is de pens. Zij heeft een zeer
variëerenden inhoud. Uit verschillende metingen bij pink vaarzen
bleek, dat de inhoud ongeveer 10 °/0 van het lichaamsgewicht
bedroeg. Bij een pinkvaurs van een levend gewicht van 360 KG.
was de inhoud der pensmaag 32.6 liter. Hij kan bij het vol-
wassen dier variëeren van 80 tot 200 liter. De netmaag heeft
bij een pinkvaars van bovengenoemd gewicht een inhoud van
5 dM3., de boekmaag ± 7 dM3., de lebmaag 6 dM3.

De pens ligt in de linker buikstreek eu rechter onderribstreek.
De wanddikte vau de peusmaag op het duune deel is 4 tot
5 niM., de dikte van de niuscularis op het dunne deel is 3 mM.,
terwijl ze op den grootsten pijler 18 mM. bedraagt.

De uitwendige spierlaag van de pens loopt in de richting van
de lichaamsas, de inwendige spierlaag loopt dorso-ventraal. Snijdt
men de pens open, dan trekt de verschillende grootte van de
papillen dadelijk de aandacht. De kleine fijnere papillen, niet
langer dan 4 tot 5 mM., liggen boven, de grootere beneden.
Dit heeft zijn beteekenis met het oog op de vermenging van
het voedsel.

De netmaag, de tweede voormaag, is veel minder groot. De
meening dat de netmaag op dezelfde wijze ligt als de uit het
cadaver genomen maag zou tot zeer verkeerde gevolgtrekkingen
aanleiding kunnen geven. Zij is bij het volwassen rund
33 X
35 X
8 cM. groot en ligt tegen het diaphragma en vóór den
schuifel van het borstbeen in de 6de iutercostaalruimte. De
afstand van voren naar achteren is slechts 8 cM., zooals de door-
sneden vau bevroren koeien, door
Schmaltz bewerkt, ons hebben
geleerd. De slokdarm zet zich als een sleuf voort door de net-
maag. Eerst loopt hij verticaal, daarna naar rechts. De netmaag-
mucosa vertoont cellen vau een zeer eigenaardigen bouw; ze zijn
boven nauwer dan beneden. Enkele cellen zijn verdeeld in 2 tot
4 afdeelingen door schotten, welke niet tot het hoogste punt der cel
reiken. Elke cel is 8 tot 9 mM. hoog. De mucosa der netmaag

-ocr page 582-

is A mM. dik. Wanneer de netmaag zicli contraheert, dan worden
de cellen liooger, wat hoofdzakelijk dient om het speeksel en de
atgeslikte vloeistof vast te houden. De inhoud der netmaag is
altijd vloeibaar.

De boekmaag verdient afzonderlijk vermelding. Ze is wel eens
de kauwinaag genoemd, dewijl de boekmaag dient om het voedsel
uit te drukken. Het voedsel is daarin veel meer verteerd en
dooreen gemengd; elk grof bestanddeel ontbreekt er in. De boek-
maag bevat tal van platen met papillen. De vrije randen der
boekmaagplaten staan naar beneden, in schuine richting. Het
vaste punt der musculatuur ligt aan de netmaagopening, zoodat
de bladen bij contractie naar de netmaagopening gaan staan.

In het voorste gedeelte der boekmaag staan de papillen naar
voren (netmaag), in het achterste gedeelte naar achteren (leb-
maag). De boekmaagbrug is voorzien van sterk verhoornde papillen,
(zoogenaamde vogelklauwen).

De reactie van het slokdarm slijm is alcalisch, die van den
pens-, netmaag- en boekmaaginhoud eveneens (behalve bij bepaalde
voedsels), die van den lebmaag-inhoud steeds zuur. De boek-
maaginhoud aan het einde van de boekmaagbrug reageert zuur.
De aard van het voedsel geeft ons eenig denkbeeld omtrent de
processen welke plaats vinden. In de pens is liet grof en
onverteerd, in de netmaag dun en vloeibaar, in de boekmaag
droog en goed verteerd, terwijl in de lebmaag het mengsel
van boekmaag- en netmaaginhoud komt.

liet physiologisch gedeelte interesseert ons het meest.

Het zij mij veroorloofd met een enkel woord te wijzen op de
manier, waarop sommige onderzoekers getracht hebben zich een
voorstelling te maken van het niecbauismus van het herkauwen.

Colin heeft fistels aangelegd in de pens en de netmaag, ook
de slokdarnisleuf gehecht en beproefd of hij op deze wijze kon
nagaan hoe het voedsel zich in de voormagen bewoog.

Toussaint heeft curven gemaakt van den kaakslag, van het
passeeren van den brok door den slokdarm, vaii de pensbeweging
en van de drukkingsverschillen in de trachea tijdens het herkauwen.
Daaruit volgt, dat de drukking in de trachea belangrijk vermin-
dert op liet oogenblik dat de spijsbrok stijgt. Men heeft gemeend
daaruit te mogen concludeeren, dat het stijgen van den brok
bevorderd wordt door een inspiratiebeweging met gesloten glottis.

-ocr page 583-

Inderdaad blijkt dan ook, dat voor bet in den slokdarm geraken
van den spijsbrok de inspiratietoestand van het middelrif\'noodig is.

Sommigen meenen — en zij gronden die meening op anato-
mische onderzoekingen — dat de netmaag den brok omhoog
werpt. Keu ander meent dat de pens dit teweegbrengt. Straks
zullen we zien dat de netmaag geen deel behoeft te nemen aan
het herkauwen.

Ten einde het herkauwingsmechauismus nader te bestudeeren,
heb ik gebruik gemaakt van drie onderzoekingsmethoden:

1°. het registreeren der herkauwbewegingen;

2°. het onderzoek van diereu (geiten), waarbij een pensfistel
en een netmaagfistel was aangelegd;

3°. het geven van bepaald voedsel en ook van onoplosbare
stoffen aan dieren, welke eenigen tijd daarna werden geslacht,
hetzij enkele minuten of enkele uren later, en het onderzoek
van den maaginhoud dier herkauwers, ten einde na te gaan waar
het voedsel was gebleven.

1°. Het registreeren der herkauwbewegingen.

Deze methode heeft bijzonder veel moeite veroorzaakt. Er is
voor dit doel een koe noodig, welke herkauwt wanneer het dier
van de noodige apparaten is voorzien. En dat is zeer moeilijk.
De meeste koeien houden onmiddellijk op te herkauwen, wanneer
bij haar apparaten worden aangelegd. Het moet een koe zijn, welke
volkomen rustig staat en niet vastgebonden behoeft te worden.
Een dergelijk dier moet daarvoor worden geoefend en herhaalde
experimenten, dikwijls vergeefsche, uren durende, zijn noodzake-
lijk. Maar ten slotte is het mij toch gelukt een koe te vinden,
welke herkauwt wanneer ze van de noodige apparaten is voorzien.

Ten einde de kaakbewegingen tijdens het herkauwen te kunnen
registreeren, wordt een pelote geplaatst op de wangen. De pelote
is door een caoutchouc buis met den tambour van het registreer-
toestel verbonden.

Wordt de lucht in de pelote saamgedrukt, dan wordt die be-
weging op den tambour overgebracht.

De tambour bestaat uit een koperen cylinder, waarbij in de eene
opening de caoutchouc buis komt, terwijl over de andere opening
een guttapercha vlies is gespannen. Op dit guttapercha vlies staat
een aluminium staafje, dat dus de bewegingen van het vliesje volgt.

-ocr page 584-

Op dit staafje staat een dwarsst.aafje, dat van een schrijfpen
is voorzien. De schryfpen loopt over een papieren rol. Elke
beweging vau de pelote wordt door de lucht overgebracht op
den tambour en deze schrijft door middel van de pen op het
papier. Elke uitslag van de kaak wordt nauwkeurig opgeschreven.

Eenzelfde pelote is geplaatst op den slokdarm. Maakt het dier
een slikbeweging en passeert er voedsel door den slokdarm, hetzij
naar beneden of opwaarts, dan wordt het guttapercha vliesje
van de pelote ingedrukt en deze beweging door de lucht op het
papier overgebracht.

Eveneens is een pelote gelegd op linker flankstreek, ten einde
de pensbeweging na te gaan.

Verder wordt, om te weten hoe lang al deze bewegingen duren,
de tijd op het papier in seconden aangegeven. Dit geschiedt
door een metronoom. Elke uitslag van den metronoom sluit een
electrischen stroom of verbreekt dezen. De electroden nu van een
accumulator waarin de metronoom is geschakeld, leiden naar een
electromagneet, waarop zich een ijzeren staafje bevindt. Elke
seconde wordt het contact gemaakt en verbroken. Het rolletje
aan het staafje is met inkt voorzien en schrijft derhalve voor
elke seconde een streepje op hetzelfde papier.

Uit deze proeven blijkt:

1°. Dat de spijsbrok tijdens het herkauwen niet steeds even
lang in den mond blijft. De duur is van 18 tot 33 seconden.

2°. Dat de kauwbeweging tijdens het herkauwen zeer regel-
matig is en veel regelmatiger dan bij het gewone kauwen.

3°. Dat het aantal slagen en de duur is als volgt: 50 be-
wegingen in 23 seconden, 66 bewegingen in 33 seconden, 55
bewegingen in 23 seconden, 56 bewegingen in 24 seconden, ge-
durende dezelfde periode van herkauwen. Het aantal kauwbe-
wegingen is 2 per seconde.

40. Het ruststadium tusschen twee kauwperioden is vrij con-
stant 2J seconde.

5°. De laatste tijd is gelijk aan dien welke verloopt tusschen
het afslikken van den brok en het in den mond komen van den
tweeden brok. De tijd van en naar de slokdarmpelote is tot
2 seconde.

6°. De snelheid waarmede de brok den slokdarm passeert,
zoowel naar beneden als opwaarts, bedraagt 1 meter per seconde.

-ocr page 585-

Reeds van den beginne af trok de groote snelheid waarmede de
brok den slokdarm passeert mijn aandacht.

7°. Dat er tijdens het herkauwen regelmatig speeksel wordt
af\'geslikt. Vóór het afslikken van den geherkauwdeu brok heeft
een kleinere slikbeweging plaats; direct na het stijgen van den
brok in den mond volgt speekselafslikking.

8°. Het herkauwen oefent weinig of geen invloed uit op de
pensperistaltiek, zooals deze van de flank uit te registreeren is.

Wij mogen verder, in verband met hetgeen de pensfistels doen
zien en met de nauwkeurige waarneming tijdens het herkauwen,
aannemen, dat bij het stijgen van den spijsbrok twee factoren
dienst doen, namelijk de contractie van het voorhof der pens,
ondersteund door den inspiratiestand van het middelrif, waardoor
de cardia wordt gefixeerd.

De registreerproeven hebben mij hoofdzakelijk gegevens ver-
schaft omtrent den duur der verschillende bewegingen.

2°. Het ondersoek van dieren (geiten) met pens- en netmaay-
fistel.

Het aanleggen van pensmaagfistels is zeer gemakkelijk. Over
het algemeen verdragen de geiten die operatie goed, al groeien
ze na de operatie niet meer. Bij netmaagfistels stuit men op
moeilijkheden, daar de fistel door den steeds vloeibaren netmaag-
inhoud niet gemakkelijk te sluiten is. Deze proeven moeten vrij
snel worden genomen, want de geiten vermageren sterk en blijven
niet lang in het leven.

Geiten waarbij de netmaag over een vrij groote vlakte aan
den buikwand was gefixeerd, herkauwden even goed. Dit is
een bewijs, dat de netmaag niet absoluut noodig is voor het
herkauwen.

Het aanbrengen der twee fistels diende om bij verschillenden
maaginhoud de reactie na te gaan. Bij uitsluitend hooi was
de reactie steeds alcalisch; voerde ik hooi en lijnkoek dan was
de reactie zuur. Bij voedering met hooi en haver was de pens-
inhoud spoedig of direct zuur en de netmaaginhoud alcalisch.
Den volgenden dag is dit nog het geval. Den derden dag wordt
de netmaaginhoud echter ook zuur.

Uit de pens wordt regelmatig vloeistof in de netmaag geperst,
welke dan verder naar de lebmaag gaat.

-ocr page 586-

Geef ik een geit per os zeer langzaam methyleenblauw in, dan
zie ik door de netmaaglistel geen blauwe kleur te voorschijn
komen. De vloeistof gaat door de sleuf naar de lebmaag. Geef
ik daarentegen een geit met pensfistel een massa vloeistof in
ééns, dan komt deze in liet centrum van den pensinhoud. Breng
ik door de netmaagfistel gele pyoktanine in de netmaag, dan
komt bij het herkauwen geen gele kleurstof in den mond. In
verband met de proef, waarbij de netmaag aan den buikwand is
gefixeerd, mogen wij zeggen, dat de netmaag geen deel behoeft
te nemen aan het stijgen van den spijsbrok.

Laat men een bok haver eten en doodt men het dier een uur
daarna, dan wordt in het centrum der pens haver gevonden en
daaromheen absoluut geen haver. Wanneer ik zooveel mogelijk
meekrap door de pensfistel in de pens breng, daarna het dier
gras laat eten en het een uur later dood, dan vind ik bij de
sectie de meekrap uitsluitend in het centrum der pens.

3°. Voederingsproeven. Deze werden gevolgd door slachten.
Voor deze proeven werden door de welwillendheid van collega
Hoefnagel tien koeien en een schaap beschikbaar gesteld.

Een proef had op de volgende wijze plaats. Een koe kreeg
\'s nam. 12.45 2 liter haver; van \'2.30 tot
3 uur herkauwen;
geslacht half zes. Resultaat: een vloeibare massa in pens en
netmaag, waarin alle haver dooreen gemengd was, 3 haverkorrels
in de lebmaag, geen haver in de boekmaag.

Een tweede koe kreeg \'s morgens 7 uur haver. Daarna her-
kauwde ze; vervolgens kreeg ze hooi, om hierop weer te her-
kauwen.
\'s Namiddags 4,30 werd ze geslacht. Het resultaat was
dat er in de pens en de netmaag haver was, in de boekmaag
alleen haver in die platen welke bij de netmaagopening staan,
en in de lebmaag geen haver. De pensinhoud was aan de peri-
pherie droog, in het centrum bevond zich vloeistof.

Op een anderen voormiddag werd te 8 uur haver gegeven,
te 10 uur en om 1 uur \'s namiddags hooi. Het dier herkauwde
driemaal. Te 4.30 geslacht, was het resultaat: netmaaginhoud
vloeibaar, geen haver, boekmaaginhoud droog voedsel en enkele
haverkorrels, lebmaaginhoud dun vloeibaar en haver.

Verder werd een reeks proeven verricht met onoplosbare stoffen,
welke, dit spreekt van zelf, voor het dier onschadelijk waren. Er

-ocr page 587-

werden [tillen uiet MgO en teer, en pillen van kunsthoorn door
den slokdarm ingebracht.

De slachting had plaats na 10, 15, 20 en 30 minuten,
1 uur en 3 uur. Bij de eerste drie experimenten werd de brok
steeds gevonden in het centrum van den pensinhoud, meer nabij
den netmaag-penspijler. Na 20 en 30 minuten werd de brok
gevonden in de middelste voedsellaag van den linker penszak.
Na één uur bevond de brok zich in bet centrum van den pens-
inhoud nabij den 2den caudalen pijler, en na 3 uur werd hij aan
de peripherie van den linker penszak iu het dorsale gedeelte aan-
getroffen.

Uit de genomen proeven meenen wij het volgende te mogen
afleiden:

De registreerproeven leeren alleen den duur der herkauwings-
bewegingen, het onregelmatig speekselafslikken tijdens het her-
kauwen en de snelheid waarmede de brok den slokdarm passeert.
Verder dat voor het stijgen vau den brok de inspiratiestand
van het diaphragma noodzakelijk is en dat de buikspieren slechts
indirect deelnemen aan het stijgen van den spijsbrok.

De proeven met de listels (pens- en netmaag) doen zien :

a. dat vloeibaar voedsel direct door de sleuf naar de lebmaag
gaat, ten minste wanneer het in kleine hoeveelheden wordt
geslikt ;

b. dat vloeibaar voedsel in grootere hoeveelheid in de netmaag
komt en in het centrum van de pens;

c. dat vast voedsel eerst komt in het centrum van de pens.

De voederingsproeven leeren :

a. dat het voedsel eerst komt in het centrum van de pens en
eerst later aan de peripherie daarvan ;

b. dat het vloeibaar gedeelte van den pensinhoud door de pens-
bewegingen steeds naar de netmaag gaat en dat hierbij, wellicht
onafhankelijk van het herkauwen, voedseltransport plaats heeft.
Het dikkere gedeelte uit de naar de netmaag geperste massa
wordt door de boekmaagplaten opgenomen, het vloeibare gaat
door de sleuf naar de lebmaag;

c. het geherkauwde voedsel gaat naar de netmaag, gedeeltelijk ook
naar de pens en niet direct na het herkanwen in de boekmaag.

Deze voordracht werd verduidelijkt door de projectie van tal-

-ocr page 588-

rijke lantaarnplaten. Een achttal dier platen had uitsluitend be-
trekking op dwarse doorsneden van het bevroren rund ter plaatse
van de voormagen. Verder werden microscopische doorsneden
gedemonstreerd en ook de wijze van registreeren door projectie
van photographische opnemingen aangegeven. Behalve door projec-
tiebeelden werd de voordracht opgehelderd door teekeningen op
het bord en door het vertoonen van pens-, netmaag-, boekmaag-
en lebmaaginhoud in flesschen.

Na de levendig toegejuichte voordracht wordt gelegenheid
gegeven tot gedachtenwisseliug.

Dr. de Jong: De heer ut Bruin heeft pillen ingegeven met
MgO en teer en ook van kunsthoorn. Is het mogelijk aan te
geven in hoeveel tijd die bij een der dieren in het duodenum
zijn terechtgekomen?

De heer du Bruin : Die proef is niet genomen. Dan hadden
we langer met het slachten moeten wachten. Na 3 uur zijn nog
pillen in de pens gevonden.

De heer van Dorssen : Hoe groot is de afstand van den rech-
ter elleboog naar de netmaag?

De heer de Bruin : Ik leg de fistel aan den kant van den rechter
elleboog. De afstand van de netmaag tot aan het pericardium
is 4 c.M. De netmaag ligt tusscben de 6do en 8ste rib rechts,
achter den elleboog.

De heer Wester, wijzende op het inspuiten van pyoktanine
in de netmaagfistel, meent dat de proef alleen bij alcalische
reactie beslissend kan zijn.

De heer de Bruin geeft dit toe, doch wijst er tevens op dat
de dieren, na het vasthechten der netmaag aan den buikwand,
toch herkauwen, zoodat mag worden aangenomen dat het niet
uitsluitend de netmaag is, welke den brok bij het herkauwen
vormt.

De heer Smits zou gaarne weten hoe groot de hoeveelheden
voedsel waren, welke bij de geiten zijn ingebracht en waar dit
voedsel in de pens bleef.

De heer de Bruin : Het was een willekeurige hoeveelheid;
vast voedsel komt steeds in de pens. Ook het water dat ge-
dronken wordt, komt in het centrum van de pens.

Er zijn nog meer proeven genomen dan ik hier heb vermeld.
Zoo bij een vet schaap, waaraan meekrap werd gegeven, bij kleine

-ocr page 589-

hoeveelheden mei water. De meekrap werd bij de sectie uit-
sluitend in de lebmaag aangetroffen.

De heer Smits: Dus het is uw meening ook, dat wanneer een
drank wordt gegeven, deze in de lebmaag terecht komt?

De heer uk Bruin: Bij langzaam ingeven komt de drank in
de lebmaag, geschiedt het ingeven met dezelfde snelheid waar-
mede gedronken wordt, dan komt de drank in de pens. Geeft
men pillen in, dan komen deze steeds in de pens.

De voorzitter: U bemerkt dat uw rede met heel veel aan-
dacht is gevolgd. Ik dank u voor uw schitterende voordracht,
waarin u verslag geeft van uw interessante proeven. (
Krachtige
toejuichingen.)

Na de pauze

wordt het woord verleend aan dr. L. uk Blieck tot het honden
eener voordracht over

Miltvuur-diagnostiek in de praktik.

Ook deze voordracht is reeds in het tijdschrift verschenen.
(Deel 34, bldz. 109.)

De voordracht — in de benedenzaal nog door projecties toe-
gelicht — wordt evenzoo met warm applaus ontvangen.

De heer Mogenoorf : Is de inleider niet van meening dat entingen,
verricht met miltvuurmateriaal dat twee dagen oud is, negatief
kunnen uitvallen, ofschoon het dier werkelijk aan miltvuur heeft
geleden? Ik vraag dit met het oog op een paard, dat leed aan
neusbloedingen, enz. Tjjdens het leven dacht ik niet aan milt-
vuur, maar na de sectie bemerkte ik miltzwelling. Daarna heb
ik uiiltvuurbacillen gevonden. Later is de enting geschied, maar
die is negatief uitgevallen. Vervolgens heb ik bericht ontvangen
dat het betrokken dier niet aan miltvuur beeft geleden. Welk
onderzoek heeft in dit geval meer waarde, het onderzoek direct
na den dood of het onderzoek twee dagen na den dood p Natuurlijk
is het onderzoek twee dagen na den dood beter geschied dan ik
het kon doen.

Dr. de Blieck : Wanneer het microscopisch onderzoek is ge-
schied vooral met het oog op kapselkleuring, dan hecht ik daaraan
alle waarde. Wanneer later geen miltvuur wordt gevonden, dan

-ocr page 590-

wordt niet gezegd dat het dier niet aan miltvuur heeft geleden,
maar wordt meestal bericht, dat men geen miltvunrbacillen
heeft kannen aantoonen.

Dr. de Jong : Ik wilde hulde brengen aan de uitvoerige wijze
waarop dr.
de Blieck het onderwerp beeft behandeld en bestu-
deerd. Maar hij houde het mij ten goede, dat het mij niet
duidelijk is geworden afin welke methode hij de voorkeur geeft.
Fischoedek houdt vast aan enting bij dieren, terwijl Bongert de
cultuur op den voorgrond stelt. Heb ik goed begrepen dat dr.
üe Blieck meer aan de cultuur hecht?

Dr. de Blieck: Ik heb mij met het oog op den tijd bekort
en zoodoende niet vermeld de plaatculturen en de experimenten
bij dieren, welke werden toegepast, en dit kon daarom geschieden,
wijl mijn voordracht toch in het Tijdschrift komt.

Dr. de Jong : Dan zou ik er op willen wijzen, dat de milt-
vuurcultuur niet typisch is. Bij mij in de buurt, te Rijnsaterwoude,
is een geval voorgekomen, dat dit bewijst. Ik zou daarop af-
gaande meenen dat, als de cultuurvorming meer wordt toege-
past, dan zeker nog een nader onderzoek door het experiment
bij dieren wordt vereischt.

Dr. de Blieck: Ik ben het volkomen met u eens.

De heer Wester doet een vraag betreffende de nieuwe theorie
welke verkondigd wordt over het ontstaan van ziekten (borstziekte
der varkens, varkenspest, enz.) door bepaalde bacteriën, filtreer-
bare microben, waarop dr.
de Blieck antwoordt, dat men voor-
loopig moet vasthouden aan hetgeen men als bewezen heeft be-
schouwd, zoolang het andere nog niet bewezfen is.

De voorzitter: Ik breng dank aan den heer oe Bueck voor
zijn bijdrage over een onderwerp van zooveel belang, vooral voor
de practici.
(Applaus.)

De voorzitter opent daarna de gelegenheid voor vrije mede-
deelingen.

De heer Wester maakt hiervan gebruik. Hij was dezer dagen
in de gelegenheid te diagnostiseeren en bij sectie vast te stellen
een tuberculeuse leptomeningitis. De hersensubstantie toont hij
aan de vergadering en hij merkt daarbij op, hoe het belegsel op
de hersenen heel goed is te onderkennen. Het is een 4 mM.
dik korrelig belegsel op de kleine hersenen, dat zich voortzette
op de groote hersenen.

-ocr page 591-

Bij het eerste gezicht zag men dat het dier wezenloos rond-
liep. Het vertoonde paretische verschijnselen, liep wankelend en
kou met den kop beslist niet aan den grond komen. Slechts
wanneer het voedsel in den mond werd gestopt, kon het eten.
Een heel geringe draaiing met den kop gaf aanleiding dat het
neerviel.

Het dier was volgens de clinisehe verschijnselen lijdende aan
algemeene tuberculose en daaruit besloot spreker reeds bij het leven
van het dier, dat waarschijnlijk een tuberculeuse ontsteking van
het hersenvlies aanwezig zou zijn.

Aan het einde der werkzaamheden, neemt de heer van der
Sr.uns het woord om den voorzitter hulde te brengen voor de
leiding der vergadering, zoowel gisteren als heden, en ook om
dank te brengen aan de andere leden van het hoofdbestuur voor
de moeite, welke zij zich getroosten om de Maatschappij tot bloei
te brengen. «Wij hopen dat het hoofdbestuur dien weg zal
voortzetten en dat de leden steeds meer belangstelling zullen
toonen.»

De voorzitter: Mede namens de andere leden van het hoofd-
bestuur dank ik den heer
van der Sluijs voor zijn woorden en
den leden voor hun medewerking om de vergadering te doen

O O O

slagen. Hiermede sluit ik de vergadering. (Toejuiching.)

Mededeelingen van het Hoofdbestuur.

Tot secretaris der atdeeling Noord-Holland is benoemd F. M.
de Leur te Hoorn.

Overgegaan: met ingang van 1 Januari 1907 van de algemeene
atdeeling:

bij de atdeeling Groningen J. Brüijei. te Marum ; bij de at-
deeling Friesland
S. Feuwerda te Acht-Karspelen; bij de atdee-
ling Utrecht J.
Boer te Wijk-bij-Duurstede.

Zullen overgaan: met ingang van 1 Januari 1908:

bij de afdeeling Noord-Holland dr. J. Swikrstka te Zaandam
van de algemeene afdeeling;
C. Roodzant te Alkmaar van de
afdeeling Zuid-Holland; bij de atdeeling Friesland de leden der

-ocr page 592-

algemeene afdeeling LI. F. Eggink te Beetsterzwaag en J. Plet
te Heerenveen.

Aangevraagd over te gaan, met ingang van 1 Januari 1908:
bij de afdeeling Groningen dr.
A. A. Over beek te Groningen, lid
der afdeeling Gelderland-Overijsel ; bij de afdeeling Gelderland-
Overijsel
A. Kuipers te Deventer en P. Boonstra te Steenwijk,
leden der algemeene afdeeling ; bij de afdeeling Noord-Holland
U. W
ester te Scbagen, lid der algemeene afdeeling; bij de
afdeeling Noord-Brabant-Limburg J.
A. Klauwers te Groningen,
lid der afdeeling Groningen-Drente, verder L.
Jenniskens te Hel-
den en
J. J. W. Ürlings te Heerlen, leden der algemeene af-
deeliug.

Aangenomen als lid: bij de algemeene afdeeling A. Marcus te
Maastricht en, met ingang van 1 Juli 1907, C. A.
Penning,
inspecteur van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in
Nederlandsch Oost-Iudië, met verlof te Nijmegen; bij de afdee-
ling Noord-Holland
J. Koulemeij te Ooster-Blokker.

Bedankt als lid der Maatschappij dr. J. Schouten te Nijmegen.

Personalia.

Benoemd: bij besluit van 9 Maart 1907 tot lid der gezond-
heidscommissie te Utrecht, W.
C. Schimmel aldaar; bij besluit
van 8 Maart
1907 G. B. Goossens tot lid der gezondheidscom-
missie te Roermond; bij besluit van
11 Maart 1907 tot lid en
secretaris der gezondheidscommissie te Kruiningen M.
van der
Vliet aldaar; tot gemeenteveearts te Steenwijk, dato 15 April
1907, P. Boonstra aldaar.

In April is de paardenarts 2de klasse bij het leger in Neder-
landsch-lndië J. L.
van Eck naar Batavia vertrokken, dat hem
bij aankomst als garnizoen is aangewezen.

Ontheven: eervol, van de waarneming van den burgerlijken
veeartsenijkundigen dienst: in de afdeelingen Rembang en Blora
van het ressort Rembang, de gouvernementsveearts te Semarang,
D. J.
Fischer; in de afdeelingen Toeban en Bodjonegoro van
het ressort Rembang, de gouvernementsveearts t.e Soerabaja,
W. J. Esser.

-ocr page 593-

Belast: met deu burgerlijken veeartsenijkuudigeu dienst in het
ressort Rembang, met standplaats Bodjonegoro, de tijdelijk waar-
nemende gouvernementsveearts
A. M. Vermast.

Goedgekeurd: dat de resident van Semarang, bij zijn besluit
van 6 April 1907 onder nadere goedkeuring van den directeur
van landbouw, Salatiga heeft aangewezen als standplaats van
deu gouvernementsveearts D. B.
Wagenaar.

Overgeplaatst: naar het ressort Padangsche Benedenlanden,
met standplaats Padang, de gouvernementsveearts K.
van der
Veen, teruggekeerd van de hem opgedragen commissiereis naar
Britsch-Indië; naar het ressort Soerakarta en Djokjakarta, met
standplaats Soerakarta, de gouvernementsveearts J.
Hellemans,
met opdracht om zijn bestemming eerst te volgen na aankomst
van den gouvernementsveearts
K. van der Veen voornoemd;
naar het ressort Palembang-Djambi-Benkoelen-Banka en Onder-
hoorigheden, met. standplaats Lahat (afdeeling Palembangsche
Bovenlanden, residentie Palembang), de gouvernements veearts
A. E. P. R.
Stuur, thans tijdelijk gedetacheerd te Soerakarta,
met opdracht om zijn bestemming eerst te volgen na aankomst
van den gouvernementsveearts J.
Hellemans voornoemd. (JV.
Rott. Crt. van 25 Mei 1907.)

De gouvernementsveearts J. van den Bergh vertrekt 22
•Juni a.s. weder naar Indië.

Het verlof van den kapitein-paardenarts bij het Indisch leger
W.
van dek Burg is met 6 maanden verlengd. Met ingang van
l Juni is hem eervol ontslag verleend als veearts-keurmeester
aan het abattoir te Utrecht, terwijl hij van den directeur-gene-
raal van den landbouw toestemming heeft gekregen de werk-
zaamheden van de Rijks seruminrichting te volgen, te beginnen met
1 September a.s.

Gepromoveerd : te Bern den 25sten Mei 1907 de veeartsen L. P.
D. E.
Lourens en H. E. Rekser te Rotterdam, op dissertaties
resp.: «Ueber die Filtrierbarkeit des Schweinepestbacillus» (Bacillus
suipestifer) en «Das Tuberkulin»; op 31 Mei 1907 de heèren
P. A.
van Velzen, gouvernementsveearts in Nederlandsch Oost-
Indië, tijdelijk te \'s-Gravenhage, op een proefschrift getiteld:
«Das Vorkommen pathogener Mikro-organismen bei gesunden
Schweinen», en A. A.
Overbeek, districtsveearts te Groningen,

-ocr page 594-

op een proefschrift, getiteld: «Die Aetiologie luid Bekampfung
des Schweinerotlaufs».

Benoemd: tot lid der Hollandsche Maatschappij vau weten-
schappen de directeur-generaal vau den landbouw H. J.
Lovink ;
met ingang van 1 Juni 1907 tot tijdelijk leeraar aan de llijksland-
bouwschool te Groniugeu
H. A. Kroes, aldaar.

Verplaatst: van Vriezen veen naar Gendringen E. J. Dom-
mkrhold.

Voor den burgerlijken veeartsenijd.ienst in Nederlandsch-lndië
worden gevraagd tien veeartsen, die aan de tiijks veeartsenijschool
het diploma van veearts hebben verkregen,

Zij die in aanmerking weuschen te komen, moeten zich bij
een gezegeld adres aanmelden bij het departement van koloniën,
onder overlegging vau :

OC5 O

a. hun diploma;

b. een bewijs vau voldoening aan de wet op de nationale
militie, afgegeven door een commissaris der Koningin;

c. een bewijs van goed maatschappelijk gedrag, na dagtee-
keuing dezer afgegeven door den burgemeester van de laatste
woonplaats;

d. een geboorteacte;

e. een opgave of de aspirant gehuwd, of ongehuwd is en c. q.
van het aantal en den leeftijd, zijner kinderen.

Door een vanwege het departement van koloniën in testellen
geneeskundig onderzoek zal moeten blijken dat de uit te zenden
veearts physiek geschikt is voor den Indischen dienst.

Aan de uitzending is verbonden:

a. Overtocht voor gouvernements rekening als passagier der
eerste klasse, c. q. ook voor het wettig gezin.

b. Een gratificatie voor uitrusting ten bedrage van t\'1000.

Hetgeen te dezer zake door de regeeriug wordt betaald, moet

teruggegeven worden wanneer de uit te zenden veearts binnen
vijf jaar na zij" aankomst op Java, om andere reden dan wei-
bewezen ziels- of lichaamsgebreken, buiten eigen toedoen ont-
staan, uit \'s lands dienst wordt ontslagen, wanneer hij niet
binnen den hem aan te wijzen termijn naar Indië vertrekt, dan
wel de reis derwaarts moedwillig afbreekt. Een schriftelijke
verbintenis wordt daaromtrent gevorderd.

-ocr page 595-

c. Een voorloopige bezoldiging van flOO \'s maands, ingaande
met deu dag van aankomst in Nederlandsch-Indië.

In Indië zal genoten worden eeu traktement van f 275
\'s ïnaands, na elkè
drie jaar werkelijken dienst te verhoogen
met f 75 \'s maands, totdat een maximum-traktement van f 725
\'s maands zal zijn bereikt.

Ten opzichte van de bepalingen omtrent verlof, pensioen,
weduweupensioen, enz. staan de veeartsen gelijk met de overige
burgerlijke landsdienaren in Nederlandsch-Indië.
(.Staatscourant van 22 Mei 1907, n°. 117.)

Rijks veeartsenijschool.

Bij koninklijk besluit van 15 Mei 1907, n°. 89 is:

1°. aan dr. L. van Itallie, met ingang van den dag waarop
hij het ambt van gewoon hoogleeraar aan de Rijksuniversiteit te
Leiden zal aanvaarden, op zijn verzoek, eervol outslag verleend
als leeraar aan \'s Rijks veeartsenijschool te Utrecht;

2°. met ingang van 1 September 1907 d\'\\ B. Sjollema, on-
der toekenning van eervol ontslag als directeur van het Rijks land-
bouwproefstation te Groningen, benoemd tot leeraar aan \'s Rijks
veeartsenijschool te Utrecht.

De amanuensis bij het pathologisch instituut 11. O. van der
Plaats is op zijn verzoek, met ingang van 1 Juni 1907, eervol
ontslagen.

De directeur-generaal van den landbouw maakt dato 18 Mei
1907 bekend, dat het toelatingsexamen tot \'s Rijks veeartsenij-
school zal worden afgenomen op 1 Juli 1907 en volgende dagen.

Staatsexamen.

Bij koninklijk besluit van 1 Mei 1907, n°. 70, zijn benoemd
tot leden der commissie, die gedurende de jaren 1905, 1906 en
1907 belast is met het afnemen van het veeartsenijkundig examen :
H. M.
Kroon, plaatsvervangend districtsveearts te Deventer en

-ocr page 596-

J. J. Wester, leeraar aan \'s Rijks veeartsenijschool te Utrecht,
beiden thans plaatsvervangende leden;

tot plaatsvervangend lid: dr. C. J. Rab, plaatsvervangend
districtsveearts te IJselsteiu.

De directeur-generaal van den landbouw brengt dato 11 Mei
1907 ter kennis van belanghebbenden, dat het in dit jaar te
houden veeartsenijkundig examen, bedoeld in art. 10 der wet
van 8 Juli 1874 (
Staatsblad n°, 99), zal aanvangen op Woensdag
15 Mei a.s., in de lokalen vau \'s Rijks veeartsenijschool.

De directeur-generaal vau den landbouw maakt dato 17 Mei
1907 bekend, dat het natuurkundig examen voor aanstaande
veeartseu zal aanvangen op 3 Juni aaustaaude.

Cursussen in vee- en vleeschkeuring.

De directeur-generaal van den landbouw brengt dato 11 Mei
1907 ter algemeene kennis, dat het van rijkswege te houden
openbare examen, ter verkrijging van een diploma van hulp-
keurmeester van vee en vleesch, in het openbaar slachthuis te
Amsterdam zal worden afgenomen, te beginnen op Donderdag
16 Mei a.s., des voormiddags te 9 uur.

Op 17 Mei werd het diploma vau hulpkeurmeester uitgereikt
aan J. C.
Kievit, geb. te \'s-Gravenpolder; L. A. van der Kleij,
geb. te Wassenaar; P. H. Knorringa, geb. te Uithuizen; A. C.
Kiviet, geb. te Hellevoetsluis; I. Jongepier, geb. te Middelburg;
■1. Bangma, geb. te Haskerland; T. Lenting, geb. te Noordbroek.
Aan 4 candidaten kon het diploma niet worden uitgereikt.
Op 22 Mei aan: W.
van den Eukel, geb. te Rijnsburg; W.
Frankhuijzen, geb. te Leiden; J. C. Boerbma, geb. te Ezinge;
O.
van der Welle, geb. te Texel; A. P. de Brüijn, geb. te
Maassluis; E.
Swart, geb. te Leeuwarderadeel; J. L. Kamminga,
geb. te Amsterdam; J. N. van Garderen, geb. te Beetuster;
J. J. Kole, geb. te Schore; J. B. Quanjel, geb. te Beek (L.);
G. J. Kellenbach, geb. te Rotterdam.

Op 24 Mei aan: Th. Weber, geb. te Rotterdam; G. H.
Teuwissk, geb. te Bloeinendaal; P. van Dijk, geb. te Gorinchem ;
J. H. H
erberts, geb. te Wageningen; G. J. Aepourtit, geb.

-ocr page 597-

\'te Zutfen; H. Locht, geb. te Lochem; M. Sjsijrfers, geb. te
\'s-Hertogenbosch;
Fr. II. Cox, geb. te Maas 11 iel; M. J. G. Jacobs,
geb. te Meersen; li. W. H. Skgers, geb. te Neeritter; li. C.
J.
Westeriiof, geb. te Venloo.

VeeartsenijkTindig staatstoezicht.

Bij koninklijk besluit van 15 Mei 1907, n°. 90, zijn, met ingang
van 10 Mei 1907, tot wederopzegging, benoemd tot plaatsver-
vangers van de districtsveeartseu vvien Teteringeu, \'s-Gravenhage
en Haarlem als standplaatsen zijn aangewezen, respectievelijk de
veeartsen
J. C. E. van Looveren te Prinsenhage, K. li. Kuipers
te Alten a/d. Itij 11 en dr. W. Stuurman te Alkmaar.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft goed-
gevonden :

A. met ingang van 22 Mei 1907 het vervoeren of doen ver-
voeren van herkauwende dieren en varkens te doen verbieden
uit, niiar of binnen een kring in de gemeente Overschie, begrensd
als volgt:

Van af het punt, alwaar de Rotterdamsche Schie en de Delftsche
Schie samenkomen, langs de Delftsche Schie naar de Schiedamsche
Schie tot aan de grens van de gemeente Schiedam, langs de
grens van Schiedam in zuidoostelijke lichting tot aan de Hol-
hiudsclie IJzeren spoorweg; langs deze spoorlijn tot aan de Cein-
tuurbaan ; langs de Ceintuurbaan tot aan de Rotterdamsche Schie
en langs de Rotterdamsche Schie tot aan het punt van uitgang;

B. te bepalen, dat wanneer bijzondere redenen afwijking van
het sub A bedoelde verbod noodzakelijk maken, zoodanige af-
wijking kan worden toegestaan door den burgemeester van Over-
schie, onder de door den districtsveearts te \'s-Gravenhage aan
te geven voorwaarden. (
Staatscourant van 22 Mei 1907, n°. 117.)

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft bij
besluit van 22 Mei 1907 goed gevonden, ingaande 1 Juni 1907,
te bepalen :

voor de slaclitbai\\k bestemde, rechtstreeks per schip uit Groot-

-ocr page 598-

Brittaniiië en Ierland te Amsterdam ol\' Rotterdam aangevoerde
eenhoevige dieren, welke, naar de in die gemeenten gevestigde
abattoirs zijn gevoerd, mogen ter afmaking gezonden worden naar
het gemeentelijk slachthuis te Haarlem, onder voorwaarden:
(zie deel XXXIII, blz. 788.)

De minister van landbouw, nijverheid en handel brengt in
verband met het voorkomen van enkele gevallen van mond- en
klauwzeer hier te lande ter algemeene kennis, dat het van bet
grootste belang is, dat de veehouders bij
elk verdacht verschijnsel
van mond- en klauwzeer onder hun vee hiervan onmiddellijk aan-
gifte
doen bij den burgemeester.

Den landbouwers wordt in hun eigen belang dringend aanbe-
volen krachtig mede te werken bij de toepassing van de maat-
regelen, welke mochten worden voorgeschreven ter voorkoming
of bestrijding van deze voor den veestapel zoo schadelijke ziekte.

Overtreding der wettelijke voorschriften wordt gestraft met ge-
vangenisstraf\', hechtenis of geldboete. (
Staatscourant van 24 Mei
1907, n°. 119.)

De ministers van landbouw, nijverheid en handel en van
financiën brengen bij besluit van 18 23 Mei 1907 ter kennis
van belanghebbenden, dat ten aanzien van den invoer van
paarden, bestemd voor het vanwege de «Vereeniging tot be-
vordering der paardenfokkerij in Nederland» in Juli e. k. te
\'s-Graveuhage te houden internationaal concours hippique, af-
wijking van de verbodsbepalingen, vervat in de ministerieële be-
schikkingen, wordt toegestaan onder voorwaarde:

a. dat aan het eerste kantoor worde overgelegd een door den
secretaris van het concours hippique afgegeven bewijs, dat de
paarden voor genoemd concours hippique bestemd zijn;

b. dat de paarden, voor zooveel zij na afloop van het concours
hippique hier te lande mochten blijven, niet in het verkeer
worden gebracht dan na door den districtsveearts te \'s-Graveuhage
ot\' een zijner plaatsvervangers te zijn gekeurd en gezond be-
vonden.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft, dato
24 Mei 1907, goedgevonden:

-ocr page 599-

A. Met ingang van 25 Mei 1907, het vervoeren of doen ver-
voeren van herkauwende dieren en varkens te verbieden uit, naar
of binnen een kring, omvattende de perceelen sectie A, nes. 4076,
1567, 461, 5490, 5487, 5485, 5484, 5486, 459, 458, 5492,
5491, 444, 449, 1719, 1720, 1721, 452, 5481, 5482, 5483,
5478, 5479, 5480, 5494, 5493, 5495, 5496, 4027, 3298, 435,
5475, 5476, 5477, 5499, 5497, 3501, 409, 429, 428, 427,
430, 431, 410, 2860, 2861, 2862, 2863, 2864, 2865, 2866,
2867, 2325, 2326 en 2868, gelegen in de gemeente Delft, en
de perceelen sectie D, n°s. 732, 561, 834, 547, 548, 549, 866,
867, 868, 531, 528, 529, 530, 546, 545, 857, 863, 864, 865,
535, 854, 848, 849, 850 en 851 in de gemeente Hof van Delft;

B. te bepalen dat, enz. enz.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft, dato
25 Mei 1907, goed gevonden:

A. met ingang van 27 Mei 1907, het vervoeren of doen ver-
voeren van herkauwende dieren en varkeus te verbieden uit, naar
of binnen een kring in de gemeente Rotterdam, begrensd door
den Bergweg, beginnende aan de Schiekade en loopende tot de
Ceintuurbaan, vervolgens langs de Ceintuurbaan tot aan de Rot-
terdamsche Schie en verder door de Rotterdamsche Schie tot aan
de plaats van uitgang aan de Schiekade ;

B. te bepalen dat, enz. enz.

Veertsenijkundige onderafdeeling van het aanstaand
internationaal zuivelcongres.

Op het in September a.s. te houden internationaal zuivelcongres
te \'s-Gravenhage zal in de tweede afdeeling «Hygiëne« een onder-
afdeeling «Veeartsenijkundige vraagstukken» worden gevormd.

Het bestuur dezer onderafdeeling, uitsluitend uit veeartsen
bestaande, zal in de volgende aflevering bekend worden gemaakt.

-ocr page 600-

G edenkteeken—THOMASSEN.

Op initiatief van den heer H. M. Kroon te I (eventer en in
overleg met. het hoofdbestuur van de Maatschappij ter bevorde-
ring der veeartsenijkunde in Nederland, werd op 17 Maart j.1.
te Utrecht een vergadering gehouden ter besprekiug van de
stichting van eenig gedenkteeken voor dr. M.
H. J. P. Thomassen.
Deze vergadering werd door de volgende heeren bijgewoond:
W. van der Burg, F. W. van Dulm, A. W. Heiuema, D. A.
de Jong, H. M. Kroon, D. C. Kruijmel, H. Markus, H. H.
N
ijssen, W. J. Paimans, W. C. Schimmel en M. van der Vliet.
De heeren M. O. van Buuren, J. Poels en H. van Staa waren
verhinderd te komen, doch hadden hun instemming betuigd met
het doel der bijeenkomst.

Deze vergadering vereenigde zich eenparig met liet plan, door
een blijvend teeken de herinnering aan
Thomassen levendig te
houden en besloot zich tot dat doel als «
algemeen comité» te
constitueeren. Staande de vergadering werd dit comité nog aan-
gevuld met de heeren D. F.
van Esveld en D. H. Goossen en
werd het volgend
«uitvoerend comité» gekozen: H. M. Kroon,
voorzitter; H. Markus, secretaris; D. F. van Esveld, penning-
meester; W.
van der Burg en H. H. Nijssen, leden.

Men besloot aan ieder van de vertegenwoordigers der bijzon-
dere afdeelingen van de Maatschappij en aan den vertegen-
woordiger van het Veterinair Studentencorps «Absyrtus» een in-
teekenlijst ter hand te stellen, ter circulatie onder de leden der
afdeelingen en van genoemd studentencorps ; voorts aan den heer
van Esveld voor de algeineene afdeeling en aan den heer van

o o

der Burg voor de collega\'s in Nederlandsch Oost-Indië. Die
lijsten zullen daarna aan den penningmeester van het uitvoerend
comité worden gezonden; deze beschikt te gelegener tijd over
de bedragen. Ook zal worden getracht inschrijvingen uit het
buitenland te verkrijgen. Zoodra eenigermate over het inge-
schreven bedrag kan worden geoordeeld, zal het algemeen comité
wederom bijeenkomen ter bespreking van den aard van het ge-
denkteeken; deze hangt ten nauwste samen met de beschikbare
gelden.

Het algemeen comité vertrouwt, dat de Nederlandsche vee-
artsen en aanstaande veeartsen het plan met instemming zullen

-ocr page 601-

ontvangen en verzoekt hiervan door ruime inteekening op de
lijsten, welke hun door één der navolgende lieeren zullen worden
aangeboden, te doen blijken.

11. van Staa, afdeeling Friesland.

A. VY. Heidk.ma, » Groningen—Drente.

F. W. van Dulm, » Gelderland—Overijsel.
D. A.
de Jong, » Utrecht.

D. C. Kruijmel, » Noord-Holland.

J. Po els, Nieuwe afdeeling Zuid-Holland.

M. C. van Buuren, afdeeling Zuid-Holland.
W. J. Paimans, » Noord-Brabant—Limburg.

M. van der Vliet, » Zeeland.
D. F. van Esveld, algemeene afdeeliug.
W. van der Burg, voor de veeartsen in Nederlandsch Oost-
In dië.

II. H. Nijssen, voor bet Veterinair Studentencorps «Absyrtus».
Namens bet Algemeen Comité,

Het Uitvoerend Comité,

H. M. Kroon,
H, Markus.
D. F. van Esveld,
W. van der Burg,
H. II. Nijssen.

Utrecht, April 1907.

-ocr page 602-
-ocr page 603-

MEDEDEELINGEN UIT DE CHIRURGISCHE CLINIEK
VAN \'s RIJKS VEEARTSENIJSCHOOL,

door

W. O. SCHIMMEL en J. VAN DER VEEN.

11°. Fractura comminuta van den rechter oogboog met
verscheuring van den nervus opticus, by een paard.

Den 12de0 Februari 1907 kwam een 4-jarige bruine merrie,
hoog 1,60 M., gekruist inlandsch ras, toebehoorende aan
H. C. te P., in behandeling wegens een belangrijke ver-
wonding aan het hoofd. Den vorigen avond was het paard
tusschen de deur en den post daarvan bekneld geraak^
waarbij een puntige grendel achter het oogbooguitsteeksel
was ingedrongen en ter plaatse een groote v erwoesting had
aangericht.

Het goed gevoede, eenigszins schrikachtige paard bleek
in de rechter oogboogstreek een tot in de orbitaalholte
doordringende wond te hebben, waarvan de opening juist
achter den processus zygomaticus van het voorhoofdsbeen
was gelegen. De huid was winkelhaakvormig ingescheurd
en over een lengte van ongeveer 8 cM. niet meer met de
onderliggende deelen verbonden, zoodat een huidlap kon
worden opgelicht, waarvan het overigens onbeschadigde
onderooglid deel uitmaakte. Door den huidlap ter zijde te
houden, zag men in de diepte van de orbita.

De processus zygomaticus bleek op twee plaatsen gefrac-
tureerd, zoodat een stukje been van 3 cM. lengte in cle
wond kon worden gevoeld. Ook de orbitaalrand van het
voorhoofdsbeen was getroffen; een splinter van ongeveer
3,5 cM. was afgebroken. Tusschen de ongedeerde oogleden
puilde de buibus en een gedeelte van het orbitale weefsel

40

-ocr page 604-

naar buiten. De oogbol hing nog slechts aan de conjunctiva
palpebrae superioris. Door aan den nervus opticus te trekken,
kwam deze ter lengte van 9 cM. te voorschijn ; die zenuw
was derhalve sterk uitgerekt. Het centrale einde daarvan
was hoog naar boven afgekneusd; de punt van den grendel
moet dus tot nabij het foramen opticum zijn doorgedrongen.

De belangrijke verwonding eischte, vooral ook wegens de
plaats van voorkomen, onmiddellijke behandeling. De bulbus
werd met de schaar van de conjunctiva gescheiden en ver-
wijderd; daarbij liet men, ter voorkoming van sterken col-
lapsus der oogleden, de conjunctiva zooveel mogelijk zitten,
terwijl ook de membrana nictitans achter bleef. De afge-
broken stukjes been werden weggenomen, en bet verbrijzelde
orbitale weefsel, hoofdzakelijk overblijfselen van periorbita,
spieren en vet, werd afgeknipt. Daarbij had geen bloeding
van eenige beteekenis plaats.

Hierna werd de wondvlakte zorgvuldig gereinigd. Ge-
durende een half uur werd ze doorgespoten met een 10/0o
lauwwarme sublimaatoplossing. Dit geschiedde door de
canule van de spuit tusschen de oogleden door, of in de
wondopening bij het overblijfsel van den processus zygo-
maticus te brengen.

Vervolgens werd de wondholte met een jodoform-tampon
opgevuld,\' terwijl tusschen de oogleden jodoformgaas werd
aangebracht, ten einde het te veel afhangen van de con-
junctiva palpebrae superioris te voorkomen en dus haar
vergroeiing met de omgeving te bevorderen. Daarna werd
de huidwond door middel van een zestal hechtingen gesloten.

Dit alles kon bij het staande dier, in den noodstal, ge-
schieden. Het werd nu omgekeerd in den stand geplaatst,
de oogstreek bedekt met een blaas welke met ijs was ge-
vuld. Hierdoor werd getracht een te sterke reactie en vooral
uitbreiding der ontsteking in de richting van de hersenen
te voorkomen.

-ocr page 605-

De behandeling met ijs werd vier dagen voortgezet, en
wel met het gewenschte gevolg: de gevreesde complicatie
bleef achterwege. De ijsblaas en de tampons werden nu
weggelaten ; het paard kreeg een oogmasker voor, wraarmede
het in de box vrij kon rondloopen. Toen de hechtingen
na ruim een week waren uitgescheurd, werd de wond, ter
bevordering der granulatie, bedekt met terebinthina com-
munis, waarover telkens, naar behoefte, fijn geknipte jute
werd gestrooid.

De wondgenezing had verder een normaal beloop. Niet-
tegenstaande van het orbitale weefsel zooveel mogelijk be-
houden was, zakten de oogleden allengs diep in; daarbij
vergroeiden membrana nictitans en conjunctiva dermate, dat
de conjunctivaalzak geen voldoende ruimte aanbood voor de
plaatsing van een kunstoog. Deze werd echter door den
eigenaar niet verlangd.

Den 23sten Maart 1907 kou het paard met herstelde wond
vertrekken.

DE BEHANDELING VAN ACUTE TYMPANITIS,

door

E. J. DOMMERHOLD.

De acute tympanitis komt in den herfst, vooral in een
goed knollenjaar, dikwijls voor; de penstrocart is in dien
tijd een onmisbaar instrument, dat telkens moet worden
gebruikt, niettegenstaande het gevaar van vergroeiing tusschen
pensmaag en buikwand, waardoor later chronische digestie-
stoornissen kunnen optreden. Toch schijnt dit gevaar niet
zoo groot als wel eens wordt beweerd. Bij veertien dieren,
welke ik gedurende ongeveer twree jaar na de verrichte
punctie kon waarnemen en voor een deel na het slachten
kon bezien, kwramen geen enkele maal verschijnselen voor,
die op een ernstige vergroeiing wezen. Zoo al aaneenkle-

-ocr page 606-

ving had plaats gehad, was hoogstens een kleine streng
aanwezig, welke de pensbeweging niet hinderde.

Met de slokdarmsonde komt men bijna nooit in de pens-
maag, en zoo al, dan meestal nog in de voederbrij, zoodat
slechts weinig gassen gelegenheid vinden te ontwijken.

Vooral fricties van de flankstreek, éénzijdig of beiderzijds
(dit laatste natuurlijk niet bij drachtige runderen), al of
niet ondersteund door prikkelende smeersels, zijn van groote
beteekenis. Maar daarbij doet zich toch vaak het geval
voor, dat zelfs bij goed doordrukken (geen effleurage!)
slechts weinig gassen worden opgerispt.

Eens, het was in een potstal, observeerde ik daarbij dat
de patiënte, die zeer benauwd was en voor de drukking,
in de flankstreek uitgeoefend, zocht uit te wijken, met de
voorbeenen in de voederkrib terecht kwam. ,,Ferm door-
wrijven,\'\' was het wachtwoord, en — plotseling begon een
flink oprispen, dat duurde zoolang de koe met liet voorstel
zoo hoog was geplaatst.

Zoo direct bij patiënte kon ik mij dit niet volkomen
verklaren, maar bij nadenken en bij een nadere beschouwing
van de anatomische gesteldheid ging mij een licht op.

De slokdarm mondt namelijk niet in het bovengedeelte,
maar vrij laag in de pens uit, of liever tusschen de twee
eerste maagafdeelingen. Door den gewijzigden lichaamsstand
van het dier komt dit maaggedeelte hooger te liggen, de
gassen zoeken steeds het hoogste gedeelte in te nemen en
kunnen nu de slokdarminplanting bereiken, waarvan een
flink oprispen het gevolg is.

Nog eenige malen had ik gelegenheid (maar nu opzettelijk)
bij tympanitische dieren op dezelfde wijze evacuatie der
gassen te doen plaats hebben, hoewel het soms bezwaarlijk
is om zulke dieren zich te doen verplaatsen. Als de pot-
stal niet te diep was, werd de koe met de voorbeenen op
de deel en de achterbeenen in den stal geplaatst, of bij een

-ocr page 607-

groepstal met de achterbeenen in de diepe groep. Men zou
zich ook kunnen helpen met takkebossen, bossen stroo, een
sterke kist, enz. onder de voorbeenen te leggen.

Een stroowisch daarbij in den mond bevordert het op-
rispen, maar is vooral ook nuttig door de meerdere speeksel-
afscheiding.

Sedert ik deze methode in toepassing bracht, heb ik nog
geen punctio ruminis behoeven te verrichten.

Zeer opmerkelijk vond ik juist dezer dagen in een boekje
van prof. dr.
A. Eber, Bei trage ztir Kenntnis der Magener-
krankungen des Rindes
1906, dezelfde behandelingswijze aange-
geven, welke deze grondt op de in Zwitserland opgedane erva-
ring, dat tympanitische runderen, welke snel een steile helling
worden opgedreven, boven meestal gezond aankomen.

Waar ik vroeger nooit van dit belangrijk onderdeel der
behandeling, het van voren zeer hoog plaatsen van het dier,
had gehoord, achtte ik de gedane opmerking belangrijk ge-
noeg om ze mede te deelen.
G\'endringen, 31 Mei 1907.

Korte mededeelingen en referaten.

Verslag omtrent het openhaar slachthuis te Leidon over
190(1 (directeur dr. D. A. de Jong Jzn.) — Geslacht zijn: 62
stieren, 64 ossen, 4006 koeien, 16 pinken, 2174 vette kalveren,
148 graskalveren, 900 nuchtere kalveren, 150 schapen, 167
geiten, 6827 varkens en 966 paarden.

Voor gestorven dieren en noodslachlingen werd het slachthuis
314-maal gebruikt en wel van binnen de gemeente: 5 runderen,
5 vette kalveren, 2 graskalveren, 21 nuchtere kalveren, 8 scha-
pen, 1 geit, 8 varkens en 12 paarden; ingevoerd 2 vette kal-
veren, 243 nuchtere kalveren, 3 geiten, 1 schaap, 1 varken en
2 paarden.

Van het koelhuis waren in gebruik 31 cellen van 3 M.2, 4
cellen van 3,6 M.2, 3 cellen van 4 M.2 en 4 cellen van 5 M.2,
waarvan 2 cellen van 4 en 2 van 5 M.2 bij twee personen. Men

-ocr page 608-

heeft van het koelhuis veel misbruik gemaakt; enkele gebruikers
bergen namelijk ook vleesch van niet-gebruikers. Het toezicht
zal in 1907 zeer worden verscherpt. Er werden 214205 Kg.
ijs verkocht, waarvan 32550 aan het Academisch ziekenhuis.

Gesteriliseerd werd het vleesch van 40J runderen, 2 vette kal-
veren en 56 varkens; al deze dieren waren lijdende aan tuber-
culose. In de vleeschverkoopruimte werd het vleesch verkocht
van 39 koeien, 1 vet kalf en 25 varkens. In de vetsmeltketel
werden verwerkt: 5257 Kg. rundvet en 3815,3 Kg. varkensvet.

De Kori-verbrandingsoven werd 52-maal gestookt en verbruikte
19900 Kg. steenkolen; voor de gemeente werden verbrand de
cadavers van 291 honden en 177 katten.

Ingevoerd werden: 1 geheel rund, 2 halve en 19923,20 Kg.
vleesch; 40 vette kalveren en 9001,95 Kg. vleesch; 3 graskal-
veren; 6 nuchtere kalveren en 70,10 Kg. vleesch; 22 schapen
en 76,70 Kg. vleesch; 3 geiten; 49 varkens en 4439,50 Kg.
vleesch; 29 paarden en 3,27 Kg. vleesch; 40104,85 Kg. spek;
32608,40 ham; 14149,20 Kg. gerookt rundvleesch; 233,95 Kg.
gerookt paardenvleesch, 38393,65 Kg. worst en 18037,85 Kg.
diversen.

Afgekeurd werden: runderen 40J (38£), O vette kalveren 3 (2),
graskalveren 1, nuchtere kalveren 47, schapen 7, varkens 61 (55),
paarden 8; van
runderen: koppen 13 (9), tongen 16 (8), borst-
ingewanden 94 (84), harten 5 (2), longen 2845 (2628), buiks-
ingewanden 37 (34), levers 448 (103), milten 64 (41), magen
11 (8), darmen 89 (88), nieren 449 (120), baarmoeders 242 (25),
vruchten 117 (1), buikspeekselklieren 100 (96), uierhelften 156
(47), vleesch 383,35 Kg. (283,6), vet 2598,25 Kg. (2380,7);
van
vette kalveren: koppen 1, tongen 1, borstingewauden 1 (1),
harten 3, longen 70 (32), levers 7 (4), milten 7 (5), magen 3,
darmen 4 (1), nieren 13 (6), vleesch 6,80 Kg., vet 5,8 (1,7);
van
graskalveren : koppen 1, tongen 1, borstingewanden 2, longen

I, buiksingewanden 1, magen 1, darmen 1, nieren 3, vleesch
24 Kg.; van
nuchtere kalveren: koppen 113, tongen 114, borst-
ingewanden 34, levers 104 (2), milten 126 (2), magen 4, darmen

II, nieren 57, vleesch 42,2 Kg,; van schapen: koppen 1, slok-
darmen 15, harten 2, longen 192, levers 22, milten 6, magen

J) De cijfers tusscben ( ) wyzen het aantal gevallen van tuberculose aan.

-ocr page 609-

1, darmen 1, nieren 3, baarmoeders 6, vruchten 5, vleesch 0,1
Kg.; van
geiten: longen 54 (8), levers 9 (1), darmen 1, nieren
3 (2), baarmoeders 10, vruchten 9, vleesch 0,2 Kg.; van
varkens:
borstingewanden 14 (7), harten 3, longen 1511 (974), buiks-
ingewanden 9 (6), levers 274 (^45), milten 157 (131), magen
6 (5), darmen 205 (194), nieren 168 (116), buikspeekselklieren
205 (204), vleesch 228,6 Kg. (12,8), vet 697,65 Kg. (665,3);
van
paarden: koppen 1, borstingewanden 1, harten 1, longen
193, buiksingewanden 1, levers 13, milten 7, magen 1, darmen

2, nieren 2, baarmoeders 4, vruchten 2, vleesch 107,72 Kg.;
van
toebereid vleesch: spek 33 Kg., ham 64,2 Kg., gerookt rund-
vleesch 4,4 Kg., worst 15,45 Kg., diversen 34,9 Kg.

Tuberculose werd 2123-maal geconstateerd, tegen 2143 gevallen
in 1905. Men trof de ziekte aan bij: 6 stieren, 3 ossen, 1420
koeien, 20 vette kalveren, 2 nuchtere kalveren, 3 geiten en 669
varkens; hiervan werden geheel afgekeurd 38£ koeien, 2 vette
kalveren en 55 varkens, van het overige alleen de zieke deelen
en enkele organen. Van de geslachte koeien leden
35,3 pet. aan
deze ziekte, van de vette kalveren 0,9 pet., van de nuchtere kalve-
ren 0.22 pet., van de geiten 1,8 pet. en van de varkens 9,8 pet.

Bij het ingevoerde vleesch werd tuberculose geconstateerd: bij
rundvleesch in 2,7 pet. der gevallen, bij vet kalfsvleesch in 0,3
pet., bij geitenvleescli in 33,3 pet., bij varkens vleesch in 3 pet.
Deze cijfers bedroegen respectievelijk in 1905 : 3,1, 1, 33.3 en 7,5.

Wegens overtreding der verordeningen op het gebruik van het
slachthuis werden 14 processen-verbaal opgemaakt. Veroordee-
ling volgde in 9 gevallen, vrijspraak in 3, waaronder 1 in liooger
beroep, en ontslag van rechtsvervolging in 2 gevallen. Wegens
overtreding der verordening op de vee- en vleeschkeuring werden
29 verbalen opgemaakt; veroordeeling volgde in 27 gevallen,
terwijl in 2 niet werd vervolgd.

De ontvangsten bedroegen f47474,19, de uitgaven f 33946,15,
zoodat er f 13528,04 voor rente en aflossing overblijft.

Bij het bespreken van «terrein, gebouwenen werktuigen» wordt ge-
wezen op de groote schade, veroorzaakt door bevriezen van waterlei-
dingen in de groote slachthallen en het springen van tegels. De vloer
van de darmwasscherij verzakt en de aanvoer van Engelsche slacht-
paarden «
hoe wenschelijk en voordeelig misschien voor depaardenslagersv,
kost aan de gemeente veel geld, veel toezicht en veel moeite.

-ocr page 610-

Wat het «slachthuisbedrijf» betreft, vindt men aangeteekend
dat het pistool van
Behr, ter bedwelming van runderen, geen
aanwending kon vinden, hoewel het bij het paard gunstig werkt.

Bij runderen wordt het gewone schietinasker gebruikt en in
het meerendeel der gevallen bij varkens de pereuteur van
Pilet.

Aan het verslag is als bijlage toegevoegd een staat omtrent
het vleeschverbruik per persoon in de gemeente gedurende
1901 —
1906.
Hierbij is geen rekening gehouden met hetgeen werd
uitgevoerd, waar tegenover staat dat van een geslacht dier meer
wordt verbruikt dan als slachtgewicht is aangegeven, namelijk
enkele deelen der ingewanden.

Het gemiddeld gewicht in kilogrammen uitgedrukt, wordt als
volgt aangenomen: stier 402, os 345, koe 331, vaars 225, pink
125, vet kalf\' 92, graskalf 100, nuchter kalf 22, schaap 33, geit
17, varken 172 en paard 329.

Het aantal inwoners in 1906 bedroeg gemiddeld 56910; nu is
berekend dat per inwoner, in kilogrammen uitgedrukt, gemiddeld
als
versch vleesch wordt gebruikt: rundvleesch 24,52, kalfsvleesch
4,35, schapenvleesch 0,10, geitenvleesch 0,05, varkensvleesch
20,86, paardenvleesch 5,75, te zamen dus 55,63 Kg., waarbij
dan nog per inwoner gevoegd mag worden 2,52 Kg. ingevoerd
toebereid vleesch. Het geheele gebruik aan vleesch per jaar en
per inwoner mag dus gemiddeld worden gesteld op 58,15 Kg.
Vergeleken bij Dordrecht is dit cijfer zeer hoog te noemen;
referent heeft op dit oogenblik slechts de volgende cijfers ter
vergelijking beschikbaar: «Berekend per dag, voor het geheel
aantal inwoners (43268) was het bedrag aan vleesch per jaar
en per inwoner 38,664 Kg. in 1904.»

Uit de reeks tabellen door de Jong uitgewerkt, zijn belang-
rijke bijzonderheden te halen. Hier wijs ik slechts op het
geregeld verminderen van het gebruik van schapenvleesch en
geitenvleesch en bet geleidelijk toenemen van het gebruik van
paardenvleesch; van 1901 —1906 werd per jaar en per persoon
gemiddeld gebruikt: 4,22, 4,74, 4,49, 4,20, 5,03, 5,75 Kg.
paardenvleesch. v. E.

Het abattoir te Roermond over 1906 (directeur T. A. L.
Beel). — Geslacht werden: 2158 runderen, 2600 kalveren, 240
schapen, 15 geiten, 6237 varkens en 24 paarden; voor export
werden geslacht:
6 runderen, 2 kalveren en 3052 varkens. In

-ocr page 611-

nood geslacht werden ter keuring aangeboden : 4 runderen, 8 var-
kens en 3 paarden.

Afgekeurd werden: 13 runderen (10) *), 11 kalveren (1),
1 geit, 2 varkens (2), 11 paarden, 91 longen (70), 114 levers
(42), 12 harten (6), 20 milten (18), 20 nieren (2), 39 uiers (16),
8 tongen, 2 magen, 19 stel darmen, 118 Kg. vleesch, 143J Kg.
vet en 30 Kg. worst.

Al het afgekeurde werd onder politietoezicht verbrand en be-
graven of, wat organen betreft, na overgieten met carbol begraven.

Voorwaardelijk werden vrijgegeven met ziekenstempel: 3 run-
deren (2), 6 kalveren, 2 schapen, 5 varkens (5).

Gesteriliseerd werden 10 varkens (10).

Slechts eenmaal werd proces-verbaal opgemaakt, waarop veroor-
deeling volgde.

Het koelhuis, dat volgens contract van 15 April—30 Septem-
ber open is, werd onder hooge buitentemperatuur eerst op 18
October gesloten, wat tot groote geldelijke offers aanleiding gaf.

Er werden 1549 blokken ijs verkocht, met een opbrengst
van f 464.70.

Op 31 December 1906 waren in de gemeente 66 rund- en
varkensslagers, 2 paardenslagers en 44 vleeschwinkels.

De gebouwen verkeeren in goeden staat; alle noodzakelijke
herstellingen werden verricht, terwijl de ijsmachine door een
monteur der firma
Pictet te Parijs werd onderzocht en de accu*
mulatoren-batterij, het schakelbord en de geleidingen door een
monteur der firma SoHoitcri en C*. te Itheijdt.

De ontvangsten bedroegen f 18523.205, de uitgaven f 19622.64,
waaronder 5258.625 voor extra-werkloonen en traktementen en
f 6350.— voor aflossing en rente. v. E.

Opleiding van vec-verloskundigon (niot veeartsen.) — In

een vergadering der afdeeling Zul f en— Warnsveld der Gelclersch-
Overijselsche Maatschappij van landbouw werd het voorstel der al-
deeling
Deventer en Omstreken van genoemde Maatschappij bespro-
ken en daarna
met groote meerderheid van stemmen verworpen,
omdat men tot de overtuiging kwam, dat aanneming van het
voorstel
tot nadeel van de veehouders zou zijn.

!) De tusschen ( ) geplaatste cijfors geven het aantal gevallen van tuber-
culose aan,

-ocr page 612-

De motieven voor deze overtuiging zijn te vinden in een
advies door de afdeeling Gelderland—Overijsel der Maatschappij ter
bevordering der veeartsenijkunde in Nederland gegeven en de
afdeeling Zutfen—Warnsveld voornoemd vindt deze zoo juist, dat
zij die onder uw aandacht wenscht te brengen, opdat niet een
scheeve voorstelling van en onbekendheid met de feiten in een
vergadering uwer afdeeling zou kunnen leiden tot ondersteuning
van bedoeld voorstel, dat, met de beste bedoelingen gedaan,
schijnbaar onschuldig is, doch dat in werkelijkheid
zeer onge-
wenschte gevolgen voor den landbouwenden stand kan hebben.

Bedoelde motieven zijn dan de volgende :

a. Zij, die zich zouden aanmelden voor de opleiding tot vee-
verloskundige zullen, daar het bedrijf weinig loonend is, onont-
wikkelde personen zijn, althans niet ontwikkeld genoeg om hun
die kennis van ziektekunde, van onderkenning der met de ver-
loskunde verband houdende ziekteprocessen, van de nabehandeling
bij te brengen, welke voor den verloskundige onmisbaar zijn, wil
hij niet telkens
het optreden van ziekten en nadeelige gevolgen der
verlossing bevorderen, maar zooveel mogelijk stoornissen voorkomen.

l)e vergelijking van vee-verloskundigen met vroedvrouwen —
die wel eens gemaakt wordt — gaat niet op, daar vroedvrouwen
alleen helpen bij
normale baringen. En deze worden, wat het vee
betreft, door den veehouder zelf behandeld. De vee-verloskundige
wordt alleen geroepen bij abnormale verlossingen of gevallen,
waarbij de baring mot
ziektetoestanden gepaard gaat.

b. Wordt de verloskunde uitgeoefend door veeartsen, dan zal de
verloskunde
verband houden met de vorderingen der veeartsenij-
kundige wetenschap
en dan zal er steeds naar gestreefd worden, de
hulpmiddelen en verlossings-methoden te verbeteren en te vereenvoudigen.

In de veeartsenijkundige tijdschriften, ook in het Nederlandscli
Tijdschrift voor veeartsenijkunde komen herhaaldelijk artikelen
voor, welke hiervan getuigen. Als bekend voorbeeld der laatste
jaren noemen wij het gebruik der kettingzaag, waardoor de be-
handeling van zooveel moeilijke gevallen is vergemakkelijkt.

En nu weer wordt door veeartsen, ook in deze provinciën,
de nieuwe van Deensclie zijde aangegeven ontleding van bet-
voorbeen beproefd.

De op te leiden leeken-vee-verloskundigen «uilen zelfs niet
in staat zijn, de nieuwe mededeelingen in de vakliteratuur bij

-ocr page 613-

te houden, nog minder om vak of wetenschap vooruit te brengen.
Zeer ten nadeele van de dieren zullen zij verbeteringen niet toepassen.

c. De veronderstelling dat de vee-verloskundigen zich zullen
vestigen op achterafgelegen plaatsen, waar geen veeartsenijkun-
dige hulp te krijgen is, is beslist onjuist. Uit den aard der zaak
zullen zij zich vestigen in de meest vee-rijke streken en daar
is veeartsenijkundige hulp te krijgen, waardoor hun aanwezigheid
overbodig is.

Waar zij noodig zouden zijn, in de ver afgelegen en doorgaans
ook dun bevolkte, vee-arme streken, komen zij niet, omdat daar
ook voor
die menschen met hun lageren levensstandaard geen
brood is te verdienen.

d. De vee-verloskundigen zullen de meerdere vestiging in onze
provinciën van veeartsen, tevens bekwame verloskundigen tegen-
houden of wel onmogelijk maken. Vooral nu door het toenemen
van het aantal runderen, verband houdende met de heideontgin-
ning en de fabriekmatige zuivelbereiding, vele dorpen den wenscli
uitspreken dat zich daar een veearts vestigen zal.

Wanneer nu vee-verloskundigen een deel van de werkzaam-
heden van den veearts overnemen, zal zeker in vele dier plaatsen
voor den veearts geen voldoend bestaan te vinden zijn.

En hierdoor blijft de veearts weg, of, reeds aanwezig zijnd,
gaat hij weg en met hem de zoozeer gewenschte veeartsenijkun-
dige hulp in haar
vollen omvang.

e. De vee-verloskundigen zullen kwakzalvers worden. Al zouden
zij dit niet uit zichzelf willen, dan dwingt het publiek hen er
wel toe. Vele gevallen van veróordeeling in zake overtreding
van de wet op de uitoefening der veeartsenijkunde betroffen
juist de nu bestaande vee-verloskundigen.

Dit behoeft niet-te verwonderen, daar het uitsluitend beoefenen
der vee-verloskunde hun geen voldoend financieel bestaan waar-
borgt. De man met zijn onregelmatig bedrijf (want vee-verlos-
kunde veroorzaakt een onregelmatig leven) kan bezwaarlijk een
ander vak uitoefenen, zelfs niet goed een boerderijtje in orde
houden. Kwakzalveren is voor hem noodig om zooveel te ver-
dienen, dat hij bestaan kan. De opleiding van vee-verloskundigen
bevordert de kwakzalverij; de ervaring heeft alweer geleerd hoe
moeilijk het is, er voor te waken, dat de vee-verloskundigen zich
aan een wetsovertreding schuldig maken.

-ocr page 614-

Waar de regeering — men denke aan het onderzoek van ge-
heim-, dat is kwakzalversmiddelen aan de Rijks seruminrichting —
de kwakzalverij helpt bestrijden, zal zij aan den anderen kant
zeker niet, door opleiding van vee-verloskundigen, hetzelfde euvel
weer gaan bevorderen.

f. Dat inspuiting tegen melkziekte door vee-verloskundigen
zou worden verricht, verbiedt de wet en is bovendien in hooge
mate ongewenscht.

De wet op de uitoefening der veeartsenijkunde staat de behan-
deling van zieke dieren uitdrukkelijk en uitsluitend toe aan
veeartsen. ,

Dit had de voorstellende afdeeling kunnen weten, te meer,
daar juist in den tijd, dat de afdeeling Deventer en omstreken het
voorstel deed, door den kantonrechter te Deventer een
vee-ver-
loskundige
te Bathmen werd veroordeeld wegens overtreding van
de bedoelde wet en wel
\'wegens inspiriting van een koe lijdende aan
melkziekte.

Dat op den steun der regeering kan worden gerekend, komt
ons ongelooflijk voor, daar toch in ieder geval wetswijziging zou
noodig zijn en bovendien bevordering der empirie nooit regeerings-
taak kan zijn.

Dat inspuiting door niet-veeartsen nadeelige gevolgen kan
hebben, heeft menig veehouder tot zijn groote schade ervaren.
Talrijk toch zijn de gevallen van uierinfectie en de nadeelige
gevolgen daarvan, door het niet nemen van de noodige voor-
zorgen. Wie dit weten wil, informeere maar eens daar, waar de
inspuitingen door empiristen worden verricht.

g. De werkzaamheden der hulp-keurmeesters zullen, als een
algemeene rijks-vleeschkeuring is ingesteld, zeker wel zooveel
omvattend zijn, dat zij de zeer ongeregelde werkzaamheden van
den vee-verloskundige daarbij onmogelijk kunnen waarnemen.
Dit zullen alle der zake kundigen wel dadelijk erkennen.

h. De vee-verloskundige, die door zijn vak met allerlei infectie-
stoffen in aanraking komt, is zeker niet de aangewezen man voor
het doen van castraties. Gemakkelijk zal hij zulke infectiestoffen
in de wonden brengen en het gevolg zal dikwijls zijn: ziekte
en meer dan tegenwoordig, de dood van het dier na castratie.

Waar nu de ontwikkeling van den vee-verloskundige niet een
zoodanige is, dat hij in alle opzichten met desinfectie vertrouwd

-ocr page 615-

te maken is, zou de combinatie vee-verloskundige-castreur al een
zeer ongelukkige zijn.

Uit bet vorenstaande zal wel geen lange conclusie behoeven
te wórden getrokken. Slechts deze: de voordeelen van een opleiding
tot vee-verloskundige wegen niet op tegen de nadeelen, waarom
dan ook het voorstel van Deventer en omstreken niet gesteuud
behoort te worden.

Als genoemde afdeeling zich bezorgd maakt over de belangen
van den veestapel in afgelegen streken, laat zij dan in de eerste
en voornaamste plaats medewerken om den veehouder
die noodige
kennis te bezorgen, onmisbaar om tal van ongevallen en ziekten
bij het vee te voorkomen.

Dit ligt zeker in de lijn der algemeene ontwikkeling en. zal
den veehouder en den veestapel eerder ten goede komen dan het
aankweeken van ruwe empirie.

liet bestuur der afdeeling
Zutfen— //\'arnsveld der Geldersch-Overijselsche
Maatschappij van Landbouio.

Boekaankondiging.

Ziekten en Gebreken van het Rundvee door K. HOEPNAGEL,
Plaatsvervangend-districtsveearts, Directeur der ge-
meente-slachtplaats te Utrecht, Buitengewoon leeraar aan
\'s Rijks veeartsenijschool. Met 20 illustraties naar de natuur
en uitvoerig register. Gouda,
G. B. VAN GOOR Zonen, 1907.

De heer Hoefnagel heeft er zich — op verzoek van de uit-
gevers — voorgezet om een populaire beschrijving te geven van
een aantal ziekten en gebreken van het rundvee. Dat de vee-
houders een juist inzicht krygen in het wezen en de bestrijding
van allerlei ziekten is zeer nuttig; nu laten zij uit onbekendheid
met de in de laatste jaren ingevoerde behandelingsmethoden
dikwijls ziekten voortwoekeren, welke gemakkelijk bestreden kon-
den worden, terwijl zij niet in staat zijn die maatregelen te
nemen, welke dikwijls nadeelen kunnen voorkomen. Het is
duidelijk, dat ziekten als miltvuur, boutvuur, tuberculose, infec-
tieuse abortus — hier hooren wij de voor ons nieuwe mede-
deeling, dat de Rijks seruminrichting te Rotterdam vermoedelijk
binnen niet al te langen tijd tegen dit lijden een serum zal

-ocr page 616-

vervaardigen — de besmettelijke scheedeeatarrh, de ziekten der
jonge kalveren, piroplasmose, de ziekten na den partus, de uier-
ziekten, aanleiding gaven tot uitvoerige en zeker voor den vee-
houder belangrijke beschouwingen. De schrijver deelt juist dat
mede, wat de veehouder noodig heeft te weten, en heeft zich
niet laten verlokken tot het geven van allerlei voorschriften en
het aanbevelen van medicamenten.

Aan de beschrijving der ziekten zijn enkele hoofdstukken
toegevoegd over het veeartsenijkundig staatstoezicht, over de
Rijks seruminrichting en de keuring van vee en vleesch. Een
20-tal goede illustraties, bijna alle naar photo\'s (o.a. het portret
van den heer
Schmidt te Kolding), slechts drie uit De Bruin\'s
«Die Geburtshilfe beim Rind» versieren en verduidelijken den tekst.

Het werkje zal er zeker toe bijdragen de rationeele behandeling
van verschillende ziekten te bevorderen, wat zeker geen geringe
verdienste is. Ik wensch dan ook
Hoefnagej.\'s boek in handen
van alle ontwikkelde veehouders. Zeker zullen de praktizeerende
veeartsen meermalen kunnen waarnemen, dat vele onjuiste mee-
ningen verdwenen zijn, om plaats te maken voor goede gezonde
begrippen. Werkjes als dit boek helpen daartoe mede. Ik noem
Hoefnagki/s boek een aanwinst in de literatuur voor onze
landbouwers, waarin helaas nog zooveel voorkomt, dat bij weging
te licht wordt bevonden.

Enkele wenschen uit ik voor een nieuwen druk.

Het toevoegen van hoofdstukken over ziekten van de klauwen
en over melkgebreken. Het mond- en klauwzeer niet medege-
rekend, worden slechts zes regels (blz. 199) aan de ziekten dei-
klauwen gewijd, wat wel wat al te bescheiden is, waar terstond
daarop \'2 pagina\'s (200 en 201) worden gevuld met mededeelingen
over finnen bij het rund. Van melkgebreken is enkele malen even
sprake, doch ook hier zou meer uitvoerigheid niet overbodig zijn.

Bij de behandeling der tuberculose had ik gaarne uitvoerig de
van rijkswege genomen maatregelen ter bestrijding dezer ziekte
en de nu reeds verkregen resultaten gevonden en verder een korte
mededeeling over de pogingen van
von Beiiring en anderen om run-
deren te immuniseeren. Ook is het, dunkt mij, een verzuim, dat in
het geheel niet wordt gerept van de door zeer velen als vaststaand
beschouwde identiteit van humane en bovine tuberculose, en van
de gevaren daardoor aan het gebruik van vleesch en melk van

-ocr page 617-

tuberculeuse koeien verbonden. In deze zaken ware voorlichting
nuttig!

Het noemen van namen, welke veehouders in enkele streken of
provinciën aan ziekten geven, als : «klierkop», «wei», «potlrjf», «de
legger uit», «wrang», enz. dient te worden nagelaten, daar dit
veehouders in andere streken, waar weer andere namen in gebruik
zijn, in verwarring brengt.

Verder zouden enkele opmerkingen te maken zijn.

Bij de verwijdering van een vreemd voorwerp uit den slokdarm
door den mond had behooren te worden vermeld, dat het hoofd
daarbij laag moet worden gehouden, wat in de praktijk gewoonlijk
door veehouders wordt verzuimd.

Meer duidelijkheid zou ik wenschen, waar geschreven staat
(pag. 104) «een zweep, waarmede hij (de veehouder) langs de
mondholte in den slokdarm dringt».

Bij de behandeling der ziekten van maag en darmen zou een
bespreking van pensatonie, waarbij de veehouder ede boekmaag-
verstopping» als het primaire lijden beschouwt, op haar plaats zijn.

Zulke opmerkingen zouden er wellicht meer zijn te maken,
doch welk menschenwerk is volmaakt?

Het geheel is goed geslaagd; de uitgever zorgde voor een nette
uitvoering en een fleurig bandje.

De veeartsen kunnen het den veehouders gerust aanbevelen.

II. M. Kroon.

Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde in
Nederland.

Mededeelingen van het hoofdbestuur.

Het hoofdbestuur brengt ter kennis van de leden der
Maatschappij tot bevordering der veeartsenijkunde dat, wegens
de internationale en nationale landbouwtentoonstelling en het
internationaal zuivelcongres met daaraan verbonden vee-
artsenijkundige subsectie, de 48ste algemeene vergadering
van genoemde Maatschappij te Utrecht zal plaats hebben op
Vrijdag en Zaterdag 11 en 12 October aanstaande.

Het hoofdbestuur heeft aan den heer A. van Leeuwen, dis-
trictsveearts te Utrecht, op diens verzoek eervol ontslag verleend

-ocr page 618-

als lid der commissie, welke zal onderzoeken of een bepaalde
wettelijke regeling betreffende koop en verkoop van vee wensche-
lijk moet worden geacht, onder dankzegging voor de bewezen
diensten.

Het hoofdbestuur heeft een schrijven gericht aan den heer
directeur-generaal van den landbouw met verzoek te willen be-
vorderen, dat voortaan tuberculine-entingen uitsluitend door vee-
artsen worden verricht en dus de veeopzichters van deze werk-
zaamheden uit te sluiten.

Het hoofdbestuur heeft een schrijven gericht aan den minister
van landbouw, nijverheid en handel, waarin is medegedeeld, dat
er groot gevaar is gelegen in den vrijen uitvoer van honden uit
kringen, waarin zich gevallen van hondsdolheid hebben voorgedaan
of waar tengevolge van deze gevallen het gebruik van een muilkorf
is voorgeschreven, terwijl er gevallen van hondsdolheid in andere
provinciën zijn voorgekomen, nadat honden uit een besmetten
kring in de provincie Noord-Brabant naar elders waren vervoerd.

In verband hiermede verzocht het hoofdbestuur zijn excellentie
den uitvoer van honden te verbieden uit kringen, waar het muil-
korven is voorgeschreven.

STATUTEN der «Maatschappij ter bevordering der
veeartsenijkunde in Nederland, te Utrecht».
Gewijzigde statuten, goedgekeurd bij koninklijk
besluit van 3 Mei 1907, n°. 84.

Hoofdstuk I.

Van het doel der Maatschappij.

Art. 1. De Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde
in Nederland, gevestigd te Utrecht, stelt zich ten doel de vee-
artsenijkunde te bevorderen.

Art. 2. De Maatschappij tracht dit doel te bereiken:

a. door bevordering van veeartsenij kundige wetenschap en
kennis;

h. door bevordering van de maatschappelijke belangen der

-ocr page 619-

veeartsen in Nederland, voor zooverre deze belangen niet in
strijd zijn met het algemeen belang;

c. door toezicht op en medewerking aan de ontwikkeling en
uitvoering van wetten, welke de belangen van de veeartsenij-
kunde, van de veeartsen en van den gezondheidstoestand van
den veestapel raken, alsmede van de volksgezondheid, voor zoo-
verre deze belangen gediend worden door veeartsenijkundige
VYetenschap.

Art. 3. Inrichting en werkzaamheden der Maatschappy wor-
den nader geregeld bij huishoudelyk reglement, hetwelk geen
bepalingen mag bevatten, strijdende met deze statuten.

Hoofdstuk II.

Van de samenstelling der Maatschappij.

Art. 4. De Maatschappij is samengesteld uit bijzondere afdee-
lingen en een algemeene afdeeling.

Art. 5. De bijzondere afdeelingen bestaan uit gewone en
buitengewone leden, de algemeene afdeeling bestaat uitsluitend
uit gewone leden.

Art. C. De Maatschappij kan bovendien eereleden en corre-
spondeerende leden benoemen.

Hoofdstuk III.

Van de leden.

Art. 7. Allen die bevoegd zijn hier te lande de veeartsenij-
kunde uit te oefenen, benevens de leeraren van \'s Rijks veeartsenij-
school, kunnen tot gewone leden der Maatschappij worden aan-
genomen.

Zij verkrijgen het lidmaatschap der Maatschappij:

1. door toelating bij een bijzondere afdeeling; of

2. door aanneming door het hoofdbestuur.

Niemand kan lid zyn van meer dan één afdeeling.

Art. 8. Allen die, ofschoon geen veeartsen, de bereiking van
het doel der Maatschappij wenschen te bevorderen, kunnen tot
buitengewone leden door de bijzondere afdeelingen worden aan-
genomen, alsmede zij die, ofschoon wel als veearts gediplomeerd,

41

-ocr page 620-

niet meer op veeartsenijkundig gebied werkzaam zijn, of buiten
Nederland zijn gevestigd,

Art. 9. Allen die zich jegens de Maatschappij of de weten-
schap bijzonder verdienstelijk maken, kunnen op voordracht van
het hoofdbestuur of van een bijzondere afdeeling, tot eereleden,
of, indien het buitenlandsche personen betreft, tot correspon-
deerende leden worden benoemd.

Art. 10. Het gewoon en buitengewoon lidmaatschap gaat
verloren:

lo. door opzegging;

2o. door overlijden;

3°. door schrapping.

Art. 11. De rechten en verplichtingen der leden worden
omschreven in het huishoudelijk reglement.

Hoofdstuk IV.

Van de afdeeling en.

Art. 12. Acht of meer leden der Maatschappij kunnen zich
tot een bijzondere afdeeling vereenigen.

De erkenning van deze afdeeling geschiedt door het hoofd-
bestuur.

Maakt het hoofdbestuur bezwaar tegen de erkenning van een
afdeeling, dan wordt daarover door de algemeene vergadering
beslist.

Zij die het lidmaatschap verkregen hebben op de wijze, bedoeld
in art. 7 sub 2, vormen de algemeene afdeeling.

Art. 13. De rechten en verplichtingen der afdeelingen worden
geregeld bij het huishoudelijk reglement.

Elke bijzondere afdeeling regelt bij eigen huishoudelijk regle-
ment haar inrichting en werkzaamheden; dit reglement verkrijgt
eerst kracht door de goedkeuring van het hoofdbestuur.

Maakt het hoofdbestuur bezwaar tegen de goedkeuring van een
huishoudelijk reglement, dan wordt daarover door de algemeene
vergadering beslist.

Art. 14. Bijzondere afdeelingen welke handelen in strijd met
de statuten en reglementen der Maatschappij of met een besluit
der algemeene vergadering kunnen door de algemeene vergadering
met f der aanwezige stemmen worden ontbonden; er dient echter
door het hoofdbestuur een praeadvies te worden uitgebracht.

-ocr page 621-

Hoofdstuk Y.

Van het hoofdbestuur.

Art. 15. Het hoofdbestuur bestaat uit een voorzitter, een
onder-voorzitter, een l8te~secretaris, een 2de secretaris en een
penningmeester.

Zij worden uit de in Nederland woonachtige gewone leden
door de algemeene vergadering voor den tijd van 5 jaar gekozen.

Art. 16. De handhaving van de statuten en de reglementen,
de behartiging van de belangen der Maatschappij en de uitvoering
van haar besluiten zijn opgedragen aan het hoofdbestuur.

Het hoofdbestuur vertegenwoordigt de Maatschappij in eu
buiten rechten.

Het hoofdbestuur is van zijn handelingen, desgevraagd, ver-
antwoording schuldig aan de algemeene vergadering.

Art. \'17. Tot bezwaring en vervreemding van de bezittingen
der Maatschappij behoeft het hoofdbestuur de machtiging der
algemeene vergadering.

Hoofdstuk VI.

Van de vergaderingen.

Art. 18. Jaarlijks wordt, op een bij het huishoudelijk regle-
ment te bepalen tijd, een algemeene vergadering gehouden, bij
welke de wetgevende macht in de Maatschappij berust.

Indien het hoofdbestuur het noodig acht of minstens 3 afdee-
lingen het verlangen, wordt een buitengewone algemeene ver-
gadering belegd.

Art. 19. Het hoofdbestuur is bevoegd in spoedeischende ge-
vallen met afgevaardigden van elk der bijzondere afdeelingen
overleg te plegen in een bijzondere vergadering.

Het hoofdbestuur is verplicht een zoodanige bijzondere ver-
gadering te beleggen, indien 3 afdeelingen dit verlangen.

Art. 20. Ieder lid der Maatschappij heeft toegang tot de
algemeene vergaderingen en bezit het recht om aan de beraad-
slagingen deel te nemen.

Art. 21. De afgevaardigden der bijzondere afdeelingen, bene-
vens alle gewone leden die niet door een dier afgevaardigden
worden vertegenwoordigd, kunnen aan de stemming deelnemen.

-ocr page 622-

Art. 22. Alle besluiten worden, indien niet anders bepaald,
bij volstrekte meerderheid vau stemmen genomen. Indien over
een voorstel de stemmen staken, wordt het beschouwd te zijn
verworpen.

Hoofdstuk VII.

t

Van de geldmiddelen.

Art. 23. De geldmiddelen der Maatschappij worden gevonden
uit de jaarlijksche bijdragen der gewone en buitengewone leden,
uit giften en erflatingen en uit renten van belegde gelden.

Art. 24. De vaststelling der jaarlijksche bedragen wordt bij
huishoudelijk reglement geregeld.

Hoofdstuk VIII.

Van de verandering der statuten.

Art. 25. Deze statuten kunnen niet worden gewijzigd of uit-
gebreid dan ten gevolge van een voorstel daartoe, dat in het
programma voor de algemeene vergadering is opgenomen en in
die vergadering met minstens f der uitgebrachte stemmen is
aangenomen.

De gewijzigde statuten treden in werking, zoodra daaraan de
koninklijke goedkeuring is verleend.

Slotbepalingen.

Art. 26. De vereeniging is aangegaan voor een tijdvak van
29 jaar, te rekenen van 4 April 1890.

Vóór het einde van dezen termijn zal over het al of niet
voortbestaan der Maatschappij worden beslist.

Art. 27. Ontbinding der Maatschappij kan alleen geschieden
ten gevolge van een voorstel daartoe, dat in het programma voor
de algemeene vergadering is opgenomen en in die vergadering
met minstens f der uitgebrachte stemmen is aangenomen.

Bij aanneming van het voorstel zijn zij, die zich tegen het
voorstel tot ontbinding hebben verklaard, bevoegd de afgifte aan
hen te eischen van de goederen der Maatschappij tegen betaling
eener vergoeding tot een bedrag, bij scheidsrechterlijke uitspraak
vast te stellen en tegen overneming van alle verplichtingen, uit

-ocr page 623-

art. 1702 van het Burgerlijk wetboek voor de gezamenlijke leden
der Maatschappij voortvloeiende.

Bij het besluit tot ontbinding wordt de benoeming der scheids-
rechters geregeld en een andere instelling, met een doel zooveel
mogelijk overeenkomende met dat der Maatschappij, aangewezen
aan welke bovenbedoelde vergoeding zal worden uitgekeerd of aan
welke de goederen der Maatschappij worden toegewezen, indien
de minderheid van haar bevoegdheid tot het overnemen daarvan
niet binnen 1 jaar na de goedkeuring van het voorstel door de
leden heeft gebruik gemaakt.

Het op het oogenblik der ontbinding zitting hebbend hoofd-
bestuur is met de liquidatie belast.

H. M. Kroon, voorzitter.

Dr. D. A. de Jong, ondervoorzitter.

D. F. van Esveld, penningmeester.

K. Hoefnagel, lste secretaris.

Dr. H. Markus, 2de secretaris.

Huishoudelijk reglement der Maatschappij
ter bevordering der veeartsenijkunde in Nederland.

Hoofdstuk I.

Van de werkzaamheden.

Art. 1. De Maatschappij geeft aan haar in art. 2 der statu-
ten omschreven werkplan uitvoering, onder meer, door de vol-
gende middelen :

o. het houden van algemeene, bijzondere en afdeelingsverga-
deringen, waar onderwerpen welke de veeartsenijkunde, verwante
wetenschappen of het veeartsenijkundig onderwijs betreffen, worden
behandeld;

b. het uitgeven van een tijdschrift als officieel orgaan der
Maatschappij en eventueel van andere periodieken, en van rap-
porten ;

c. het instandhouden en uitbreiden van een veeartsenijkundige
bibliotheek;

cl. het zich in verbinding stellen met en het zenden van

-ocr page 624-

afgevaardigden naar vergaderingen van binnen- en buitenlandscbe
genootschappen en congressen van veeartsenijkunde en verwante
wetenschappen.

Art. 2. Voor bijzondere onderwerpen kan de algeineene verga-
dering commissiën benoemen of een of meer personen committeeren.

Art. 3. De commissiën, bedoeld bij art. 2, blijven zonder
verplichte aftreding der leden bestaan, totdat zij door de alge-
meene vergadering worden ontbonden ; de gecommitteerden blijven
evenzoo in functie, totdat zij door die vergadering van hun taak
worden ontheven.

In de hoedanigheid van adviseerend lichaam is de bevoegd-
heid der commissiën en der gecommitteerden beperkt tot het
indienen aan het hoofdbestuur of aan de algemeene vergadering
van zoodanige voorstellen als in het belang van het betreffend
onderwerp weuschelijk worden geacht, tenzij de algemeene ver-
gadering bepaalt, dat een commissie of een gecommitteerde
meerdere zelfstandigheid zal genieten; commissiën en gecommit-
teerden zijn verplicht te allen tijde aan het hoofdbestuur de
gewenschte inlichtingen te verstrekken en brengen jaarlijks vóór
1 Mei aan het hoofdbestuur verslag uit omtrent hun werkzaam-
heden in het afgeloopen jaar. Deze bepalingen gelden niet voor
de commissie van redactie voor het tijdschrift, voor welke af-
zonderlijke bepalingen zijn vastgesteld.

Art. 4. De door de algemeene vergadering of door het hoofd-
bestuur benoemde commissiën en gecommitteerden ontvaDgen
van de algemeene vergadering of van het hoofdbestuur hun op-
dracht en zoo noodig een crediet ter voorziening in de onver-
mijdelijke kosten van hun arbeid. Hun archief wordt na afloop
van hun arbeid aan het hoofdbestuur overgedragen en in het
archief der Maatschappij bewaard.

Art. 5. Zij zijn gehouden telken jare vóór 1 Januari opgave
van hun uitgaven aan den penningmeester in te zenden en zijn
gemachtigd om, indien hun nasporiDgen of werkzaamheden buiten-
gewone geldelijke opofferingen vereischen, daaromtrent de noodige
voorstellen aan het hoofdbestuur te doen.

Art. 6. Aan de rapporteurs der commissiën en aan de ge-
committeerden, wier verslagen vanwege de Maatschappij zijn ge-
publiceerd, kan, op voordracht van het hoofdbestuur, door de
algemeene vergadering een honorarium worden toegekend.

-ocr page 625-

Hoofdstuk 2.

Van de rechten en verplichtingen va de af deelingen en de leden.

Art. 7. De eereleden en de correspondeerende leden worden,
op voorstel van het hoofdbestuur of van een bijzondere afdeeling,
in een algenieene vergadering bij meerderheid van 2/3 der uit-
gebrachte stemmen benoemd.

Alvorens een dergelijk voorstel op het programma eener alge-
nieene vergadering te plaatsen, zal het hoofdbestuur de bijzondere
afdeelingen in de gelegenheid stellen daaromtrent haar meening
uit te spreken.

Art. 8. De eereleden en de correspondeerende leden worden
door het hoofdbestuur uitgenoodigd tot het bijwonen der alge-
nieene vergaderingen, ontvangen het tijdschrift en alle andere van
de Maatschappij uitgaande publicatiën en hebben een advisee-
reude stem, tenzij zij tevens gewoon lid zijn.

Alt. 9. Wie gewoon of buitengewoon lid eener bijzondere
afdeeling wenscht te worden, meldt zich daartoe rechtstreeks of
door tusschenkomst van een der leden bij het bestuur dier af-
deeling aan, dat hiervan, door middel van het oproepingsbriefje
voor de eerstvolgende afdeelingsvergadering, kennis geett aan
de leden.

De candidaat wordt geacht als lid te zijn aangenomen, indien
in genoemde vergadering de meerderheid van de uitgebrachte
stemmen zich voor de toelating verklaart.

Indien de candidaat lid was van de algemeene of van een
bijzondere afdeeling, wordt van zijn aanneming tot lid eener
andere afdeeling door haar secretaris kennis gegeven, in het
eerste geval aan den lsto secretaris van het hoofdbestuur, in het
tweede geval aan den secretaris der bijzondere afdeeling, welke
het lid verliet. Een zoodanige aanneming gaat steeds in met
het maatschappelijk jaar.

Art, 10. Wie lid der algemeene afdeeling wenscht te worden,
meldt zich daartoe bij het hoofdbestuur aan, dat zoo spoedig
mogelijk, door minstens drie zijner leden met meerderheid van
stemmen hieromtrent een beslissing neemt.

Gewone leden van bijzondere afdeelingen kunnen, met ingang
van het maatschappelijk jaar, overgaan tot de algemeene af-

-ocr page 626-

deeling door van hun voornemen te doen blijken aan het bestuur
hunner afdeeling en aan den lste secretaris van het hoofdbestuur.

Art. 11. Elke bijzondere afdeeling richt haar bestuur naar
eigen goedvinden in. De secretaris voert de briefwisseling met
het hoofdbestuur en zendt jaarlijks vóór 1 Januari een ledenlijst
en vóór 1 Mei een verslag omtrent de werkzaamheden en den
toestand der afdeeling gedurende het afgeloopen jaar aan den
lsto secretaris; tevens doet hij dezen vóór 1 Januari opgave van
het lid, dat gedurende het volgend maatschappelijk jaar de af-
deeling zal vertegenwoordigen in de bijzondere vergadering, bedoeld
bij art. 19 der statuten.

De penningmeester treedt over geldzaken in rechtstreeksche
briefwisseling met het hoofdbestuur en zendt vóór 1 Mei de voor
de gewone en buitengewone leden der afdeeling verschuldigde
jaarlijksche bijdragen aan den penningmeester van het hoofdbe-
stuur. Deze is bevoegd na dien datum over genoemde bijdragen
te beschikken; de kosten hiervan komen dan voor rekening dei-
nalatige afdeeling.

Wanneer een bijzondere afdeeling in gebreke blijft, geeft het
hoofdbestuur daarvan kennis aan de algemeene vergadering, welke
de te nemen maatregelen bepaalt.

Art. 12. Elke bijzondere afdeeling en ieder lid heeft het recht
om voorstellen, welker behandeling binnen de grenzen van de
werkzaamheden der Maatschappij valt, aan de algemeene verga-
dering aan te bieden. Zulke voorstellen moeten, voorzien van een
voldoende toelichting, vóór 1 April aan het hoofdbestuur zijn
ingediend, om op de eerstvolgende algemeene vergadering te
kunnen worden behandeld.

Elke bijzondere afdeeling heeft de bevoegdheid een gewoon lid
der Maatschappij aan het hoofdbestuur op te geven, als zijnde
baars inziens het meest geschikt ter vervanging van het aan de
beurt van aftreding zijnde lid van het hoofdbestuur of ter ver-
vulling eener tusschentijds ontstane vacature.

Deze opgaven worden, wat de periodieke aftreding betreft, in
het programma der algemeene vergadering vermeld, indien zij:

1°. vóór 1 Juni zijn ingezonden;

2°. vergezeld zijn van een schrijven van den secretaris der be-
treffende afdeeling, waaruit nadrukkelijk blijkt, dat het afdeelings-
bestuur zich heeft overtuigd van de bereidwilligheid van het

-ocr page 627-

opgegeven lid tot het eventueel aanvaarden van bovenbedoeld
lidmaatscèap van het hoofdbestuur.

De opgaven betreffende een tusschentijdsche vacature geschieden
op verzoek van het hoofdbestuur en moeten vóór den in dat ver-
zoek genoemden datum zijn ingekomen; het sub 2 genoemd
schrijven wordt ook in dit geval vereischt.

Art. 13. Elke afdeeling zal aan alle leden der Maatschappij
toegang verleenen tot haar wetenschappelijke werkzaamheden.

Art. 14. Het is aan de afdeelingen niet geoorloofd zich recht-
streeks tot de regeering of tot de wetgevende macht te wenden
dan na verkregen goedkeuring van het hoofdbestuur.

Indien het hoofdbestuur weigert deze goedkeuring te verleenen,
kan de afdeeling zich beroepen op de algemeene vergadering.

Elke afdeeling kan, binnen de grenzen harer bevoegdheid, in
zaken van plaatselijk en gewestelijk belang zich richten tot
plaatselijke en gewestelijke besturen en instellingen.

Art. 15. Elke bijzondere afdeeling is bevoegd bij het hoofd-
bestuur een aanklacht tegen een lid der Maatschappij in te dienen ;
deze aanklacht behoort grondig gemotiveerd en uitvoerig toege-
licht te zijn en de handteekeningen te dragen van minstens 2/3
van het aantal leden der betreffende afdeeling.

Het hoofdbestuur is verplicht een voorloopig onderzoek in te
stellen en heeft de bevoegdheid pogingen aan te wenden tot be-
middeling.

Na afloop van bedoeld onderzoek en eventueel na het falen
van de pogingen tot bemiddeling, roept het hoofdbestuur de
bijzondere vergadering volgens art. 10 der statuten bijeen, voor
welke vergadering het partijen uitnoodigt te verschijnen, met
dien verstande, dat de onderteekenaren van de aanklacht uit hun
midden één lid aanwijzen, aan wien zij bun vertegenwoordiging
ter bijzondere vergadering opdragen.

Dit lid mag niet tevens zijn aangewezen ingevolge art. 34,
lato alinea van dit reglement.

De voorzitter brengt nu de aanklacht ter kennis der vergadering
en deelt de feiten mede welke door het voorloopig onderzoek
aan het licht zijn gekomen; vervolgens hoort hij de partijen en
stelt de afgevaardigden der afdeelingen en de leden van het hoofd-
bestuur in de gelegenheid het woord te voeren en aan partijen
inlichtingen te vragen.

-ocr page 628-

Daarna doet de bijzondere vergadering uitspraak; de schuldig-
verklaring behoort met minstens 2/3 van het aantal uitgebrachte
stemmen te geschieden. Nadat de schuldigverklaring is geschied,
bepaalt de bijzondere vergadering de op te leggen straf\'; zij doet
tot dit doel, eveneens met minstens 2/3 der uitgebrachte stemmen,
een keuze uit de navolgende straffen:

a) een schriftelijke berisping;

b) het ontzeggen van den toegang tot de algemeene, de bij-
zondere en de afdeelingsvergaderingen gedurende een te bepalen
termijn;

c) het ontnemen van alle rechten van het lidmaatschap ge-
durende een te bepalen termijn ;

d) de schrapping.

Al deze straffen kunnen eventueel verzwaard worden door pu-
blicatie in het tijdschrift.

Art. 16. I)e bijzondere afdeelingen bepalen zelf het bedrag van
de contributie harer leden, doch storten jaarlijks vóór 1 Mei voor
elk buitengewoon lid f 5.—, voor elk gewoon lid een zoodanige
bijdrage als jaarlijks door de algemeene vergadering op voorstel
van het hoofdbestuur wordt bepaald, in de kas der Maatschappij.

De leden der algemeene afdeeling betalen jaarlijks vóór 1 Mei
laatstbedoelde bijdrage aan den penningmeester van het hoofd-
bestuur, die hierover per postquitantie beschikt. Bij niet-betaling
wordt binnen een maand nogmaals een postquitantie aangeboden;
geschiedt ook dit zonder resultaat, dan volgt een aanschrijving
van den penningmeester; blijft men hierna in gebreke binnen
een week te betalen, dan wordt men beschouwd als lid dei-
Maatschappij ontslag te hebben genomen.

Wie lid der Maatschappij wordt in de tweede helft van het
maatschappelijk jaar betaalt daarvoor de helft der contributie,
terwijl de bijzondere afdeelingen voor zulke leden ook de helft
der aangegeven bedragen in de algemeene kas storten. Deze
halfjaarlijksche bedragen moeten binnen één maand na de be-
noeming van het lid worden voldaan.

Het maatschappelijk jaar begint 1 Januari.

Hoofdstuk 3.

Van het hoofdbestuur.

Art. 17. Overeenkomstig art. 15 der statuten worden deleden

-ocr page 629-

van het hoofdbestuur door de algemeene vergadering voor den
tijd van 5 jaar gekozen.

Zij treden in functie op den lstea Januari, volgende op de
algemeene vergadering waarin zij gekozen zijn.

Jaarlijks treedt een der leden af; de voorzitter, de ondervoor-
zitter en de \'2do secretaris zijn niet, dan na een jaiar, de T,te
secretaris en de penningmeester zijn terstond herkiesbaar.

De aftreding geschiedt op den 313ton December; een lid, ge-
kozen voor een tusschentijdsche vacature, treedt af wanneer zijn
voorgauger zou zijn afgetreden, doch is terstond herkiesbaar.

Indien een lid van het hoofdbestuur tot een andere functie in
dat bestuur wordt gekozen en het deze benoeming aanvaardt,
zal staande de vergadering waarin dit plaats heeft, in de vacature
worden voorzien.

Art. 18. De verkiezing der leden van het hoofdbestuur ge-
schiedt door de algemeene vergadering bij volstrekte meerderheid
van stemmen.

Wanneer na twee geheel vrije stemmingen niemand de vol-
strekte meerderheid heeft verkregen, wordt een gebonden stem-
ming gehouden tusschen twee candidaten, waarop de meeste
stemmen werden uitgebracht.

Bij deze, gelijk bij alle stemmingen over personen, wordt bij
staking van stemmen de oudste in jaren geacht gekozen te zijn.

Art. 19. Het hoofdbestuur geeft den gekozene terstond ken-
nis van zijn verkiezing met verzoek om spoedig antwoord. Bij
weigering om het lidmaatschap van het hoofdbestuur te aan-
vaarden, gaat de algemeene vergadering tot een nieuwe keuze over.

Wanneer deze weigering na het sluiten der algemeene ver-
gadering bekend wordt, of indien er tusscbentijds een vacature
in het hoofdbestuur ontstaat, waarvan de onmiddellijke vervulling
door dringende omstandigheden wordt geëischt, zullen de afdee-
lingeu worden aangeschreven om uit de lijst der aanbevolenen,
samengesteld volgens art. 12, 2de alinea, een keuze te doen. Hij
die daarbij de meeste stemmen op zich vereenigt, is voor de
bedoelde betrekking gekozen, totdat in de eerstvolgende alge-
meene vergadering een verkiezing volgens art. 17 heeft plaats
gehad. Het dan gekozen lid treedt, zoo hij de benoeming aan-
neemt, terstond in functie.

Art. 20. Het hoofdbestuur brengt jaarlijks in de algemeene

-ocr page 630-

vergadering verslag uit over den toestand van de Maatschappij,
van haar geldmiddelen en van de bibliotheek, en dient zoodanige
voorstellen in, als het in het belang der Maatschappij nood-
zakelijk acht.

Art. 21. Het hoofdbestuur dient jaarlijks in de algemeene
vergadering een begrooting in voor het volgend jaar; deze be-
grooting wordt in het programma dier vergadering opgenomen
en mag in haar geheel met geen hooger bedrag dan f 50 worden
overschreden zonder toestemming der bijzondere vergadering, be-
doeld in art. 49 der statuten.

Art. 22. Het hoofdbestuur vergadert zoo dikwijls als dit dooi-
den voorzitter of twee andere leden van het hoofdbestuur in het
belang der Maatschappij noodig wordt geacht.

De lsto secretaris vermeldt in den oproepingsbrief de te be-
handelen punten.

Art. 23. De lst® secretaris is, bijgestaan door den 2de secre-
taris, belast met het houden van de notulen der vergaderingen
van het hoofdbestuur en van de bijzondere vergadering, bedoeld
in art. 19 der statuten, met het voeren der correspondentie en
met de redactie van alle stukken de Maatschappij betreffende,
voor zoover die niet aan een commissie of aan een ander lid
van het hoofdbestuur is opgedragen. Hij bewaart het archief der
Maatschappij.

De notulen der algemeene vergaderingen worden opgemaakt
en vastgesteld door een commissie, bestaande uit de twee secre-
tarissen en een telkenmale door de vergadering aan te wijzen
lid; het stenographisch verslag dient daarbij als leidraad. Deze
notulen worden daarna zoo spoedig mogelijk in het, tijdschrift
gepubliceerd.

Art. 24. De penningmeester int gelden en doet betalingen
op last van het hoofdbestuur en brengt jaarlijks aau het hoofd-
bestuur verslag uit van zijn rekening over het afgeloopen jaar.
Het nazien der rekening geschiedt staande de algemeene verga-
dering door drie der afgevaardigden van de bijzondere afdeelingen,
daartoe door den voorzitter uitgenoodigd.

Hij beschikt over de exemplaren van de statuten en bet regle-
ment der Maatschappij en verstrekt deze aan de nieuwe leden,
eventueel op aanvrage van het bestuur eener bijzondere afdeeling

Art. 25. De leden van het hoofdbestuur kunnen schrijfloonen

-ocr page 631-

en porto\'s in rekening brengen; de lste secretaris kan bovendien
een door de algemeene vergadering te bepalen toelage ontvangen.

Aan de leden van het hoofdbestuur, aan de afgevaardigden ter
bijzondere vergadering, bedoeld in art. 19 der statuten, aan de
leden der door de algemeene vergadering benoemde commissiën
en aan de gecommitteerden kunnen, volgens een door die ver-
gadering vast te stellen tarief, reis- en verblijfkosten worden
vergoed.

Als regel geldt, dat de betreffende declaratiën binnen drie
maanden bij den penningmeester van het hoofdbestuur worden
ingediend; in bijzondere gevallen kan door het hoofdbestuur een
verlenging van dezen termijn worden toegestaan; de leden van
permanente commissiën en de gecommitteerden dienen hun decla-
ratiën over het afgeloopen jaar vóór 15 Januari in.

Hoofdstuk 4.

Van de algemeene en van de bijzondere vergadering.

Art. 26. Ter voldoening aan art. 18 der statuten wordt vast-
gesteld, dat de algemeene vergadering gedurende minstens twee
dagen gewoonlijk in de maand September zal worden gehouden
en wel in de gemeente, daartoe door de vorige vergadering
aangewezen.

Zooveel mogelijk worden op den eersten dag de huishoudelijke,
op den tweeden dag de wetenschappelijke werkzaamheden aan
de orde gesteld.

Art. 27. Elke bijzondere afdeeling kan een harer gewone
leden, mits geen lid van het hoofdbestuur zijnde, naar de alge-
meene vergadering afvaardigen.

Deze afgevaardigden moeten voorzien zijn van een volmacht
van het bestuur hunner afdeeling, waarin tevens zijn vermeld
het aantal en de namen der gewone leden, die aanwezig waren
in de vergadering, waarin hun benoeming tot afgevaardigde
plaats vond.

Art. 28. Het hoofdbestuur schrijft de algemeene vergadering
uit en maakt van de werkzaamheden een programma op, dat
minstens twee maanden te voren aan alle leden der Maatschappij
wordt toegezonden.

Art. 29. De ingevolge art. 12, lste alinea, van dit reglement

-ocr page 632-

ingekomen voorstellen worden met de toelichting in de Mei-
aflevering van het tijdschrift gepubliceerd, met uitzondering van
zoodanige, waardoor, naar het oordeel van het hoofdbestuur, de
waardigheid of de belangen der Maatschappij zouden kunnen
worden geschaad.

In laatst bedoeld geval geeft het hoofdbestuur de betreffende
afdeeling of het betreffende lid, onder opgave der redenen, in
overweging het voorstel in te trekken ; wordt het voorstel daarop
niet ingetrokken, dan wordt het voorloopig niet gepubliceerd en
beslist de algemeene vergadering of de redenen van het hoofd-
bestuur al dan niet voldoende zijn.

Worden die redenen onvoldoende geacht, dan wordt het voor-
stel naar de eerstvolgende algemeene vergadering verwezen, tenzij
de voorstellende afdeeling wenscht en de vergadering hiermede
instemt, dat het na afloop der beschreven werkzaamheden alsnog
in behandeling worde genomen.

Art. 30. Het hoofdbestuur neemt de voorstellen met toelichting
en de amendementen met toelichting, voor zoover de laatste zijn
ingezonden vóór 15 Juni, onder vermelding van de namen der
inzenders, in het programma der algemeene vergadering op en
brengt daarbij een gemotiveerd praeadvies uit.

Het hoofdbestuur heeft het recht spoedeischende voorstellen op
het programma der algemeene vergadering te plaatsen, al zijn
deze voorstellen na 1 April ingekomen en daardoor niet op de
bovenbeschreven wijze behandeld.

Art. 31. Voorstellen, niet in het programma opgenomen,
worden niet in behandeling gebracht, tenzij zij vóór den aanvang
der vergadering den voorzitter schriftelijk zijn aangeboden en door
minstens drie afgevaardigden worden ondersteund.

Art. 32. De afgevaardigden der afdeelingen worden door den
voorzitter .in de gelegenheid gesteld vóór de overige leden te
spreken en te stemmen.

Niemand mag meer dan driemaal het woord voeren over het-
zelfde onderwerp, tenzij met toestemming der vergadering.

Bij de stemming over een voorstel, opgenomen in het programma,
geven de afgevaardigden het aantal stemmen op, dat zich in hun
afdeeling vóór en tegen het voorstel verklaarde; indien de stemming
personen geldt, brengen zij op eiken persoon zooveel stemmen
uit als deze in hun afdeeling heeft verkregen. Overigens wordt

-ocr page 633-

het vrije mandaat als regel aangenomen, tenzij in de volmacht
der afgevaardigden anders is bepaald.

De stemming over personen geschiedt schriftelijk.

Indien over een voorstel de stemmen staken, wordt dit geacht

i O

te zijn verworpen.

Art. 33. De in art. 18 der statuten genoemde buitengewone
algemeene vergadering wordt belegd, indien de behandeling eener
zaak geen uitstel gedoogt en niet door schriftelijke raadpleging
der afdeelingen of der leden of door een bijzondere vergadering
volgens art. 19 der statuten, kan worden afgedaan.

Indien minstens drie afdeelingen het verlangen daartoe schrif-
telijk te kennen geven, is het hoofdbestuur verplicht binnen den
tijd van zes weken een buitengewone algemeene vergadering te
beleggen.

Art. 34. Voor de bijzondere vergadering, bedoeld in art. 19
der statuten, wordt telkens voor één jaar door elke bijzondere
afdeeling een harer gewone leden, mits geen lid van het hoofd-
bestuur zijnde, aangewezen. Indien minstens drie afdeelingen het
verlangen daartoe schriftelijk te kennen geven, is het hoofdbestuur
verplicht binnen vier weken een dergelijke vergadering te beleggen.

Art. 35. Het hoofdbestuur beslist omtrent den tijd en de
plaats der buitengewone algemeene en der bijzondere vergadering.
Eerstgenoemde vergadering wordt minstens een maand, laatst-
genoemde minstens twee weken te voren uitgeschreven, met
opgave der te behandelen zaken, waartoe de besluiten zich moeten
bepalen.

Art. 36. De voorzitter leidt de vergaderingen en verleent en

O O

ontneemt het woord.

Art. 37. In den regel worden tot de algemeene vergadering
alleen leden der Maatschappij toegelaten; het hoofdbestuur is
bevoegd uitzonderingen hierop toe te staan, doch blijft tevens
gerechtigd de vergadering desgewenscht te veranderen in een met
gesloten deuren.

Hoofdstuk 5.

Van het tijdschrift.

Art. 38. Het orgaan der Maatschappij draagt den naam van

Tijdschrift voor Veeartsenijkunde en wordt op haar kosten uitge-

-ocr page 634-

geven door het hoofdbestuur, met behulp van een afzonderlijke
commissie vau redactie, waarvan de leden door de algemeene
vergadering worden benoemd bij volstrekte meerderheid van
stemmen.

Deze commissie treedt om de drie jaar af, doch haar leden zijn
dadelijk herkiesbaar.

Zij brengt jaarlijks omtrent den toestand van het tijdschrift
een verslag uit aan het hoofdbestuur, hetwelk dit ter kennis
brengt van de leden.

Art. 39. In het tijdschrift worden opgenomen de verslagen
omtrent den toestand en de werkzaamheden van de Maatschappij
en haar afdeelingen over het afgeloopen jaar, alsmede alles wat
de Maatschappij of het hoofdbestuur wenscht te publiceeren.

Artikelen, aan de commissie van redactie ter plaatsing in het
tijdschrift toegezonden, worden daarin opgenomen indien zij
deze artikelen daarvoor geschikt acht.

De Mei-aflevering zal de voorstellen bevatten voor de eerst-
volgende algemeene vergadering, benevens hun toelichting.

Art. 40. De leden der Maatschappij ontvangen het tijdschrift,
alsmede alle van dit lichaam uitgaande publicatiën.

Aan de bijzondere afdeelingen, welke daartoe aan het hoofd-
bestuur den wensch te kennen geven, wordt een exemplaar van
het tijdschrift en van alle van de Maatschappij uitgaande publi-
catiën voor haar archief toegezonden.

Art. 41. Aan de leden van de commissie van redactie en aan
de inzenders vau oorspronkelijke artikelen en referaten kan een
honorarium worden toegekend, waarvau het bedrag door de
algemeene vergadering wordt bepaald.

Hoofdstuk 6.

Van de bibliotheek. *

Art. 42. Het beheer der bibliotheek is opgedragen aan een
bibliothecaris, die door de algemeene vergadering bij volstrekte
meerderheid van stemmen voor den tijd vau drie jaar uit de
gewone leden wordt gekozen, op de wijze als voor de leden van
het hoofdbestuur is voorgeschreven.

De aftredende bibliothecaris is terstond herkiesbaar.

Art. 43. De bibliothecaris brengt jaarlijks aan het hoofdbe-

-ocr page 635-

stuur verslag uit omtrent den toestand der bibliotheek en legt
daarbij zijn rqkening van het afgeloopen jaar over.

Hij is belast met het iu orde houden van de bibliotheek en
het catalogiseeren der boeken.

Hij kan schrijfloonen en porto\'s in rekening brengen en boven-
dien een door de algemeene vergadering te bepalen toelage ont-
vangen.

Art. 44. In de bibliotheek worden voornamelijk bijeengebracht
de werken van Nederlandsche veeartsen, benevens alle geschriften
die met betrekking tot ons land, uit een veeartsenijkundig oog-
punt belangrijk te achten zijn.

Tevens worden er de door ruiling met het tijdschrift der
Maatschappij verkregen buitenlandsche tijdschriften aan toege-
voegd.

Art. 45. Elk lid der Maatschappij kan, op aanvrage bij den
bibliothecaris, voor den tijd van zes weken boeken uit de biblio-
theek ter leen bekomen.

Wenscht het lid verlenging van dien termijn, dan verzoekt
hg dit aan den bibliothecaris, die daaromtrent beslist. Op de
eerste aauvrage van dezen is de leener dan echter verplicht het
boek terug te zenden. De kosten der heen- en terugzending
komen te zijnen laste.

Hij, die een boek der Maatschappij zoek maakt of geschonden
terugzendt, is verplicht den winkelprijs van het werk te betalen
of, wanneer het werk niet in den
handel is, tweemaal de waarde
waarop het door twee deskundigen wordt geschat.

l)e bibliothecaris heeft het recht de verzending van het aan-
gevraagde niet te doen geschieden indien dit hem, in verband
met den aard van het werk, gewenscht voorkomt. In dit geval
stelt hij den aanvrager in de gelegenheid het werk in de biblio-
theek te raadplegen.

Hoofdstuk 7.

Van de verandering van het reglement.

Art. 46. Indien iu de jaarlijksche algemeene vergadering 2/3
der aanwezige leden, eventueel op voorstel van het hoofdbestuur,
den wensch te kennen geven dit reglement te wijzigen of uit
te breiden, worden staande die vergadering twee leden bij meer-

-ocr page 636-

derheid van stemmen aangewezen, die met den voorzitter der
Maatschappij de commissie vormen, aan welke de beoordeeling
der verlangde wijziging of uitbreiding wordt opgedragen.

Deze commissie brengt vóór 1 Mei van het volgend jaar aan
het hoofdbestuur schriftelijk haar oordeel uit, dat met haar voor-
stellen in het programma voor de volgende algemeene vergade-
ring wordt opgenomen. Deze voorstellen worden vóór alle andere
ter tafel gebracht en worden als aangenomen beschouwd, indien
2/3 der aanwezige leden er mede instemmen.

Reglementsveranderingen treden in werking op den l8ten Januari,
volgende op de algemeene vergadering waarin zij zijn aangenomen.

Aldus vastgesteld in de 47ste algemeene vergadering van
21/22 September 1906.

H. M. Kroon, voorzitter.

K. Hoepnagel, lsto secretaris.

VERSLAG VAN DE AFDEELING GRONINGEN—DRENTE.

In dit vereenigingsjaar werden 4 algemeene ledenvergaderingen,
benevens een bestuursvergadering gehouden.

De periodiek aftredende voorzitter, de heer K. J. F. Laméris,
werd herkozen en stelde zich, tot groote vreugde der afdeeling
weer disponibel onze vergaderingen te leiden. Onzen algemeen
geachten nestor zij hier daarvoor dank gebracht. In het bestuur
der afdeeling had een wijziging plaats door het vertrek van den
heer A.
van Leeuwen, penningmeester, in wiens plaats als zoo-
danig werd verkozen de heer
P. D. Beunders.

Als het meest gewichtige feit gedurende dit vereenigingsjaar
mag zeker worden genoemd de goed gelukte cursus in vee- en
vleeschkeuring voor veeartsen, welke in den winter 1906/07
aan het abattoir te Groningen werd gehouden, onder leiding
van de heeren
P. D. Beunders en H. G. O. Boom, respectievelijk
directeur en onderdirecteur aan gemeld slachthuis. Acht vee-
artsen, leden onzer afdeeling, namen aan dien cursus, waarvan
een verslag zal worden- gezonden aan het tijdschrift (zie blz.
630) deel, en als één van het achttal breng ik hier gaarne dank

-ocr page 637-

aan de regeering voor den financieëleu steun, aan het hoofd-
bestuur voor zijn bemoeiingen en last not least aan de leiders
voor hun degelijk onderwijs en de joviale behandeling tijdens
ons verblijf- aan het abattoir ondervonden. Het was den deel-
nemers dan ook een groot genoegen dat de heeren
Beunders en
Boom, na afloop van den cursus, met hen aanzaten aan den
feestdisch. Ook de heer N. P.
Woudenberg, veearts-keurmeester
aan gemeld abattoir, was een welkome tafelgast, wijl hij geheel
belangeloos hier en daar aan onze in zake den microscoop niet
altijd even technische handen en aan onze slecht bacteriën-speu-
rende oogen een goede leiding gaf.

De uit drie leden onzer afdeeling bestaande coöperatie-com-
missie meende, bij diligent-verklaring der commissie voor de
standsbelangen, aan deze de verdere belangen der coöperatie te
moeten overdragen, successievelijk zich met die commissie in
contact te moeten stellen.

Naar aanleiding van de vele bemoeiingen van den directeur
van «Unitas-Medicorum,» ten einde de veeartsen te nopen zich
bij die vereeniging aan te sluiten, meende de commissie per
circulaire den veeartsen voorloopig die aansluiting te moeten
ontraden, omdat die vereeniging niet zal geven wat de com-
missie zich voorstelt te kunnen bereiken, namelijk een onder-
steuningsfonds voor veeartsen en veterinaire betrekkingen.

Naar aanleiding van een vraag van de Groninger Maatschappij
van landbouw en nijverheid, betreffende het zoeken naar sera
voor heerschende paardenziekten, bracht onze afdeeling aan ge-
noemde Maatschappij een uitvoerig rapport uit, dat op een andere
plaats in dit tijdschrift (zie blz. 636 sq.) is opgenomen. Aan
ofïicieële vertegenwoordiging ontbrak het dit jaar niet.

De heer K. Büchli was onze afgevaardigde ter algemeene ver-
gadering en vervulde tevens de hoogst treurige plicht de afdeeling
te vertegenwoordigen bij de ter aardebestelling van den te vroeg
ontslapen dr.
M. H. J. P. Thomassen, op wiens graf namens de
afdeeling door hem een krans werd gelegd als eerbiedige hulde
en bewondering voor de eminente gaven van hoofd en hart,
waarvan onze afdeeling nog in 1903 zulke doorslaande blijken
mocht zien.

De secretaris vertegenwoordigde de afdeeling op een bijeen-
komst van specialiteiten in zake vleeschkeuring, niet als mede-

-ocr page 638-

specialiteit, doch als vertegenwoordiger van de afdeeling welke
het initiatief had genomen tot het oprichten van een cursus in
vee- en vleeschkeuring voor veeartsen.

Voorzitter en secretaris togen naar den Haag, ten einde tegen-
woordig te zijn op de vergadering van de voorloopige commissie voor
het aanstaand internationaal veeartsenijkundig congres in 1909.

Het wetenschappelijk gedeelte onzer vergaderingen leed wel
iets onder de vele gewichtige besprekingen, naar aanleiding van
bovengenoemde zaken.

üoor den heer D. Muller te Loppersum werd een bijdrage
geleverd over uierziekte bij het rund; de heer TJ.
van der Wal
te Grijpskerk demonstreerde een instrument (systeem Blume),
gebruikt bij het reponeeren van den uterus. Overigens was er
op de vergadering nog gelegenheid tot bespreking van verschil-
lende wetenschappelijke zaken, welke aan de orde van den dag zijn.

Als nieuw lid werd aangenomen de heer J. A. Klauwers,
terwijl mede de heer J. Bruijel te Marum als lid werd inge-
schreven.
 De secretaris

H. A. Kroes.

Naamlijst der leden.

P. D. Beunders, Groningen; F. Boerhave, Dwingeloo ; H. G.
O.
Boom, Groningen; li. Bosscher, Veendam; G. ï. Bronsdijk,
Dalen; J. Bruijel, Marum ; K. Büciili, Roodeschool; J. Doornbos,
Noordbroek ; C. A. van Dorssen, Winschoten ; D. de Fluiter,
Schildwolde; M. B. ten Have, Midwolde; A. W. Heidema,
Groningen; H. H. Huizenga, Appingedam ; J. A. Klauwers,
Teteringen ; J. Knol, Meppel; A. J. Koster, Beerta; H. A.
Kroes, Groningen; K. J. F. Laméris, YVarfum; G. J. Mos, Assen;
D.
Muller, Loppersum; J. M. A. van Nes, Zuidlaren; R. Nijhoff,
Hoogeveen ; H. li. Rentema, Winschoten ; M. Smit, Veendam ;
A. H.
Steenbergen, Emmen ; dr. ü. G. Ubbels, Roden ; F. B.
Venema
, Bedum ; H. J. de Vries, Hoogezand; U. van der Wal,
Grijpskerk; H. G. Werkman, Leens; K. F. Wiersum, Groningen ;
A.
J. Winkel, Koevorden : A. Wolf, Nieuwolde ; H. Wolters,
Nieuw-Buinen.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren :

K. J. F. Laméris, voorzitter; J. M. A. van Nes, ondervoor-
zitter;
P. D. Beunders, penningmeester; H. A. Kroes,secretaris;
K. Büchli, ondersecretaris.

-ocr page 639-

VERSLAG DER AFDEELING NOORD-HOLLAND.

Ook dit jaar ontstond geen verandering in de samenstelling
der afdeeling, wat het aantal en de personen der leden betreft.
Aangezien de laatste vergadering dit jaar gehouden door zeer
weinig leden werd bezocht, besloot men de verkiezing van een
nieuwen secretaris tot een volgende vergadering uit te stellen.

Als afgevaardigde naar de algemeene vergadering koos men
den heer D.
van der Sluijs, terwijl de heer B. M. Busing als
plaatsvervanger optrad.

Dank zij den bloeienden toestand der geldmiddelen, behoefde
men niet tot wijziging der contributie over te gaan.

Volgens gewoonte werd de heer\' M. J. Hengeveld als gede-
legeerde aangewezen en de heer
J. J. Wester als zijn plaats-
vervanger herkozen.

De vergaderingen werden in de voorgeschreven maanden ge-
houden en kenmerkten zich door weinig opkomst.

Mededeelingen van bijzonder belang uit de praktijk werden
dit jaar niet gedaan.

De secretaris
A. J. E. de Voogd.

Naamlijst der leden:

J. A. R. Avis, Haarlem; 13, M. Busing, Naarden; G. C.
Duval Verwei
,r, Amsterdam; J. Folmer, Hoofddorp; J. W. H.
Geerltngs, Purmerend; A. L. J. Goethals, Amsterdam; G.
Hannema
, Zaandam; M. J. Hengeveld G.Jzn., Haarlem; J.
Koelemeij
, Ooster-Blokker; D. 0. Kruijmel, Haarlem; C. A.
Leenheer, Weesp; F. M. de Leur, Hoorn; H. van der Linden,
Amsterdam; J. Mazure Czn., Amsterdam; G. Muus, Schagen ;
F. J. Nieuwenhuijzen, Hilversum; J. H. van Oijen, Haarlem;
J. Rempt Dzn., Ouderkerk a/d Amstel; J. W. Roeloifs, Texel;
IJ. van der Sluis, Amsterdam; D. van der Sluijs, Amsterdam;
A. P. Smits, Amsterdam; W. S. Stüven, Amsterdam; A. J. E.
de Voogd
, Halfweg; J. J. Wester, Utrecht.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren: D. van der
Sluijs
, voorzitter; C. A. Leenheer, penningmeester; F. M. de
Leur
, secretaris.

-ocr page 640-

Verslag over den cursus in vee- en vleeschkeuring

te Groningen.

Het bestuur der afdeeling Groningen-Drente der Maatschappij
ter bevordering der veeartsenijkunde in Nederland heeft de eer
UHoogedelgestrenge, ingevolge missive d.d. 11 September 1906, \'
n°. 9357, het verslag aan te bieden van den in het openbaar
slachthuis te Groningen gehouden cursus in vee- en vleesch-
keuring voor veeartsen, welke cursus is aangevangen 12 Novem-
ber 1906. Aan den cursus werd deelgenomen door
J. Doornbos
te Noordbroek, C. A. van Dorssen te Winschoten, M. B. ten
Have te Midwolde, H. H. Huizenga te Appingedam, H. A.
Kroes te Groningen, J. M. A. van Nes te Zuidlaren, H. J. de
Vries te Hoogezand en K. f. Wiersum te Groningen, allen
gediplomeerde veeartsen en leden van de afdeeling Groningen-
Drente der Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde.

Genoemde veeartsen waren bij loting aangewezen, omdat zich
zulk een groot aantal had aangemeld dat het voor het succes
van den cursus niet bevorderlijk werd geacht, dat hieraan door
allen werd deelgenomen.

Het onderwijs werd gegeven volgens het leerplan en den rooster,
als bijlagen aan dit verslag toegevoegd, door P. A.
Beunders
en H. G. O. Boom, respectievelijk directeur, veearts-keurmeester en
plaatsvervangend directeur van het openbaar slachthuis te
Groningen.

Behoudens enkele zuiver theoretische lessen over de inrichting
der keuring, de wijze van keuring, de slachtmethoden en eenige
uit een gerechtelijk oogpunt voor de praktijk belangrijke ziekte-
gevallen, kon, wegens de aanwezigheid van voldoend materiaal,
het onderwijs steeds demonstratief worden gegeven.

Het voor demonstratie beschikbare materiaal bestond grooten-
deels uit dieren, geslacht in de afdeeling voor ziek vee, welke
dieren tevens zeer geschikt waren voor de technische oefeningen
in de vleeschkeuring, omdat het doen van insnijdingen daarbij
niet zoo zeer met de belangen van de eigenaars dar dieren in
strijd kon worden geacht.

Het aantal voor de praktijk belangrijke ziektegevallen was
ruim voldoende, ten einde de lessen voor de aan den cursus
deelnemende veeartsen zeer interessant en leerzaam te doen zijn.

-ocr page 641-

Vooral ook was er gelegenheid voor demonstratie van de afwij-
kingen in de verschillende weefsels en organen welke optreden
bij septicaemische en pyaemische ziekteprocessen, waarbij een
beslist oordeel omtrent de al of niet geschiktheid van het vleesch
voor de consumtie van het grootste belang is.

Ook de voor de vleeschkeuring zoo uiterst belangrijke ziekte,
de tuberculose, kwam in haar verschillende vormen en uitge-
breidheid in ruime mate voor en bood gelegenheid voor een
nauwkeurig en stelselmatig onderzoek van tuberculeuse dieren en,
in verband daarmede, tot het verkrijgen van een basis voor de
beoordeeling van het vleesch van dergelijke dieren.

Ook ziektegevallen welke met tuberculose zouden kunnen worden
verward, werden gezien en gedemonstreerd, waardoor voortaan,
door het te dier zake geleerde, de diagnose bij macroscopisch
onderzoek gemakkelijker zal worden vastgesteld.

Gedurende den cursus was men tevens in de gelegenheid zich
macroscopisch op de hoogte te stellen van enkele gevallen van
kwade-droes en wel van bijzonder instructieve gevallen, daar
zij van zoodanigen aard bleken te zijn dat ze zonder veel routine
niet als kwade-droes gevallen waren te onderkennen.

In het laboratorium werd iu de lste plaats een groote verza-
meling praeparaten gedemonstreerd van gedeeltelijk reeds in het
slachthuis waargenomen, doch ook van tijdens den cursus niet
voorgekomen ziektegevallen en pathologische afwijkingen. In de
2do plaats werd aldaar gelegenheid
gegeven voor het microscopisch
onderzoek van bloed- en weefselpraeparaten, het maken van
voedingsbodems en het enten van proefdieren ; o. a. werden er
praeparaten gemaakt van tuberkel-, miltvuur-, kwade-droesbacillen,
rottingsbacteriën, enz.

Behalve de techniek der vleeschkeuring werden ook\'tijdens de
rondgangen door de gebouwen behandeld de inrichting van slacht-
en koelhuizen, de vereischte ligging der verschillende gebouwen
ten opzichte van elkander, het steriliseeren en het destrueeren van
vleesch, enz., welke bewerkingen aanschouwelijk konden worden
voorgesteld door de aanwezigheid van een sterilisator en den
Koiu-oven, en waarbij bleek dat laatstgemelde inrichting wegens
haar betrekkelijk geringe kosten, voor destructie van afval en
vleesch ten plattelande zeer in aanmerking zou kunnen komen.

lu aanmerking genomen den voor de veeartsen minder gun-

-ocr page 642-

stigen tijd van het jaar gedurende welken de cursus werd gehou-
den, mag niet onvermeld blijven de getrouwe opkomst der deel-
nemers, mede een doorslaand bewijs dat het onderricht op hoogen
prijs werd gesteld.

Dankbetuigingen aan de regeering voor de toegezegde subsidie,
waardoor het houden vau den cursus werd bevorderd, en aan de
leiders voor hun loffelijke toewijding en degelijk onderwijs
mogen hier dan ook niet achterwege blijven.

Aan

den heer directeur-generaal
van den landbouw.

Namens de afdeeling Groningen—Drente
der Maatschappij ter bevordering van
veeartsenijkunde in Nederland.

H. A. Kroes,

secretaris.

Verslag omtrent den vervolgcursus, gehouden te
Leeuwarden in de maanden Januari,
Februari en Maart 1907.

Deze vervolgcursus heeft bestaan in zes voordrachten, gehouden
volgens bijgaanden staat op 9, 1G, 23 en 27 Januari, 2 Fe-
bruari en 24 Maart.

De eerste drie voordrachten werden gehouden door den heer
M. G. db Bruin, leeraar aan \'s Rijks veeartsenijschool te Utrecht,
de vierde door den heer
Koning, apotheker te Bussum, de
vijfde door den heer dr. H.
Markus, leeraar aan \'s Rijks vee-
artsenijschool en de zesde weer door den heer
de Bruin.

Waar volgens de voorloopige besprekingen omtrent deze zaak
1 of 2 voordrachten door den heer Thomassen, in leven leeraar
aan \'s Rijks veeartsenijschool, zouden worden gehouden, werden
ook wij door diens treurig overlijden in dit opzicht getroffen.

Dit was een der redenen, waarom niet aan de algemeen erkende
wenschelijkheid kon worden voldaan, om den cursus niet te houden
in de, voor de praktizeerende veeartsen, drukke eerste maanden
van het jaar.

Bij de verschillende voordrachten werd behalve met lichtbeelden
ook overigens zooveel mogelijk demonstratief gewerkt.

De eerste voordracht was gewijd aan de verschillende vormen

-ocr page 643-

van mastitis. De vroegere verdeeling in parenchymateuse en
interstitiëele mastitis werd verlaten, terwijl thans meer het aetiolo-
gisch moment op den voorgrond treedt ter differentieëring van
de verschillende vormen.

Na een korte bespreking van den anatomischen en histologi-
schen bouw van den uier volgde de behandeling van de verschil-
lende bacteriënvormen welke mastitis veroorzaken, de veranderingen
welke ze doen ontstaan en de verschijnselen, die zich daarbij
voordoen. Daarna werden behandeld de prophylaxis en de therapie
dier ziekten.

De tweede voordracht was gewijd aan injectieusen abortus. Na
een vluchtige behandeling van anatomie en histologie van den
uterus en de vruchtvliezen, werd gewezen op de wijze van ont-
wikkeling der bacteriën in vagina en uterus, op haar groote
resistentie, ook buiten het lichaam, zelfs bij zeer lage tempera-
turen. Gewezen werd op het gemakkelijk onderhouden van de ziekte
door het vrouwelijk dier en het veelvuldig overbrengen door den
stier. Aangaande de prophylactische behandeling werd gewezen op
het opruimen van bronnen van smetstof, als de geaborteerde vrucht,
de secundinae en het uterus-secreet. Het belang hiervan is nog
te weinig bij de veehouders bekend. Na elk dekken door een
ook maar eenigszins verdacht dier, dient het praeputium van den
stier goed te worden gedesinfecteerd.

Verder werd er de aandacht op gevestigd, dat en hoe de infec-
tieuse scheedecatarrh oorzaak kan zijn van abortus en hoe dezen
te behandelen.

De infectieuse abortus komt bij het paard minder voor.

De derde voordracht diende ter bespreking van de puerperale
ziekten.
De kalfziekte bleef hierbij buiten beschouwing. Over de
verschillende wijze van verbinding van vruchtvliezen en uterus bij
de onderscheidene dieren werd het eerst gehandeld. De zelfreini-
ging der scheede blijkt een belangrijke factor te zijn ter voor-
behoeding; daardoor dringen zeer virulente bacteriën niet verder
door in de vagina ; reeds na eenige uren gaan zij te gronde.

Bij beleediging van de genitaalwanden echter hangt het ziekte-
beeld af van de soort van bacteriën welke binnendringen en van de
plaats waar ze binnendringen. De verschijnselen welke daarbij
optreden, werden aangegeven, evenals de meest rationeele therapie.

Verder werd nog gewezen op de puerperale intoxicatie, haar

-ocr page 644-

oorzaken en verschijnselen, benevens op de therapie, waarbij ook werd
gesproken over de toxische synovitis van gewrichten en peesscheeden.

De vierde voordracht diende ter bespreking van enkele punten
van belang voor het onderwerp:
melkhygiëne. Vooral de enzymen,
zooals die in velerlei vorm in de melk blijken voor te komen,
werden besproken, met de wijze waarop ze qualitatief en quan-
titatief zijn aan te toonen, en hoe bij vergelijking van ver-
schillende melkraonsters reeds daardoor conclusies konden worden
getrokken over het bestaan van uierziekten. Het nut van
het melkonderzoek met het oog op melkhygiëne werd duidelijk
aangetoond.

De vijfde voordracht, die van den heer Markus, had tot onder-
werp:
de chronische darmontsteking bij het rund. Velerlei oorzaken,
als fouten in de voeding, infecties en storingen in andere organen,
kunnen bestaan. Van deze laatste vormen, de secundaire enteri-
tiden, zijn vooral bekend die, welke voorkomen bij distomatose
en andere leveraandoeningen, of bij hartgebreken met stuwings-
symptomen.

Van meer belang zijn de primaire enteritiden, waarbij de
tuberculose een hoofdrol speelt. Vooral de verschijnselen, welke
hierbij pathologisch-anatomisch en clinisch optreden en de metho-
den van onderzoek werden besproken.

Verder werden genoemd tumoren, de oorzaak en enkele vormen
van enteritis, in het buitenland herhaaldelijk, hier te lande zeld-
zamer geconstateerd.

De symptomatologie en therapie werden besproken.

De zesde en laatste voordracht was bestemd voor de behandeling
van:
onderzoek van pathologische se- en excreta. De tijd is
voorbij, dat enkel clinische symptomen dienst kunnen doen voor
de diagnostiek. Een nauwkeurig physisch en chemisch onder-
zoek van velerlei af- en uitscheidingen is noodig en ook in
de private praktijk mogelijk. Mogen nog niet alle methoden van
onderzoek voor de laatste geschikt zijn, vele laten zich ook
daar zeer goed toepassen. Een microscopisch en een bacteriolo-
gisch onderzoek van sputum, neusslijm, melk, urine en vaginaal-
secreet is zeer gewenscht. Vooral op de verschillende afwijkin-
gen welke in de urine kunnen voorkomen en de wijze waarop
abnormale bijmengselen daarin kunnen worden aaugetoond,
werd attent gemaakt en de methode van onderzoek gedemon-

-ocr page 645-

streerd. Ook met melk werden proeven genomen en deze toegelicht.

Wanneer men in aanmerking neemt den tijd van het jaar, met
het oog op de drukkere praktijk van vele veeartsen en de her-
haaldelijk voorkomende verhindering door ongesteldheid, mag
worden geconstateerd, dat over het geheel voldoende belangstel-
ling bestond. Vele bezoekers getroostten zich herhaaldelijk vrij
groote en lastige reizen.

De eerste vervolgcursus in Friesland gehouden, mag als vol-
komen geslaagd worden beschouwd. Aan de regeering zij dank
gebracht voor den steun, dien zij verleende; de hoop mag
worden gekoesterd, dat op den ingeslagen weg zal worden
voortgegaan.

De secretaris der afdeeling Friesland van de Maatschappij
ter bevordering der veeartsenijkunde

H. Veenstra.

Verplaatsing der Rijks seruminrichting van
Rotterdam naar Utrecht, in aansluiting
bij de veeartsenijschool.

Door den heer K. F. Wieusum, rijksveearts te Groningen, is
eenigen tijd geleden een schrijven gericht aau het hoofdbestuur
der Groninger Maatschappij van landbouw en nijverheid, waarin
de aandacht werd gevestigd op de vele uiteenloopende borstziekten
bij paarden, welke tot heden veelal aan elke behandeling weer-
stand boden.

In verband hiermede betoogt de heer Wiëesum in zijn schrijven
aau genoemde Maatschappij de wenschelijkheid om aan de Rijks
serumiurichting te Rotterdam een afdeeling te verbinden, waarin
deze borstziekten nader zullen worden bestudeerd en waarbij ge-
tracht zal worden sera te vervaardigen ter bestrijding dier ziekten.

Het hoofdbestuur der Groninger Maatschappij van landbouw
en nijverheid heeft hierover het advies ingewonnen van de at-
deeliug Groningen—Drente der Maatschappij ter bevordering der
veeartsenijkunde in Nederland.

Deze afdeeling hield hiervoor een extra-vergadering en verzond
daarna het volgend schrijven aan genoemde Maatschappij.

Groningen, Januari 1907.

-ocr page 646-

Naar aanleiding van uw in inargine vermeld schrijven heeft
de afdeeling Groningen—Drente der Maatschappij ter bevordering
der veeartsenijkunde de eer u het volgende te berichten :

Met groote belangstelling werd in haar vergadering d.d. 27
October 1906 uw verzoek aan de orde gesteld en werd, na velerlei
besprekingen, besloten den secretaris uit te noodigen een con-
cept-adres samen te stellen, ten einde dit aan de beoordeeling
der afdeeling te onderwerpen in een daartoe te houden bijzondere
vergadering, welke gehouden is 24 Januari j.1.

Uit het feit reeds dat de afdeeling zich de moeite wilde getroosten
op een, voor haar ongewonen tijd van het jaar, een extra-ver-
gadering te beleggen, blijkt u voldoende dat wij het onderwerp
als zeer belangrijk beschouwen en u gaarne dienen van een
rijpelijk overwogen advies.

Vooreerst zij opgemerkt, dat wij door het betoog van den
veearts K. F.
Wiersum te Groningen niet zijn geplaatst voor
een nieuw gezichtspunt, daar reeds sedert langen tijd zoowel
door Nederlandsche als buitenlandsche veeartsen, de aandacht is
gevestigd op de vele en uiteenloopende borstziekten bij paarden,
dat reeds de vermoedelijke oorzaken (streptococcen) zijn aan-
gegeven en bereids sera ter bestrijding der ziekten in den
handel zijn gebracht, welke sera echter nog weinig worden aan-
gewend en ook nog geen afdoende bewijzen van deugdelijkheid
hebben gegeven.

Uit dien hoofde blijft de strekking van het adres van den
heer
Wiersum zijn waarde behouden, als een poging om gemelde
paardenziekten welke niet alleen de Groninger handelsstallen,
doch ook de paarden daarbuiten treffen, deugdelijk te bestrijden.

Voor de veel paarden houdende provincie Groningen moet deze
zaak van groot en overwegend belang worden geacht en ver-
dient zij onzes inziens de volle belangstelling van uw Maatschappij.

En waar wij dan voor de heerschende paardenziekten wenschen
te hebben bestrijdingsmiddelen in de lijn van het tegenwoordig
standpunt der veeartsenijkundige wetenschap, dan worden wij
voorzeker gedreven in de richting van de Rijks seruminrichting
te Rotterdam.

Blijkens het schrijven van den heer Wiirsum gevoelt de heer
dr.
Poels zeer veel voor deze zaak en is hij doordrongen van
het groote en algemeene nut daarvan. Echter, maakt hij terecht

-ocr page 647-

bezwaar het onderzoek der bedoelde ziektegevallen ter harte te
nemen onder de thans aan de Rijks seruminrichting bestaande
toestanden. Ten einde de eigen paarden der inrichting, benoodigd
voor serabereiding, bijv. voor vlekziekte, niet in aanraking te
brengen met de aan allerlei besmettelijke borstziekten lijdende
paarden, is natuurlijk een uitbreiding van het terrein der in-
richting noodzakelijk; doch ook zijn de wetenschappelijke
mannen, aan de inrichting verbonden, zoodanig met werkzaam-
heden overladen, dat een dergelijke vergrooting van onderzoek-
gebied noodwendig een versterking van wetenschappelijke krachten
noodig maakt.

Deze uitbreiding in twee richtingen moet dus voor het onder-
zoek van paardenziekten, enz. allernoodzakelijkst worden geacht.

Wanneer onze afdeeling zich geplaatst ziet voor het geven
van advies in zake deze uitbreiding, meent ze dit te moeten
doen in verband met een zaak van zeer omvattende en
ver
strekkende beteekenis, namelijk de degelijke wetenschappelijke en
practische opleiding van onze aanstaande veeartsen, welke een
verplaatsing van de Rijks seruminrichting van Rotterdam naar
Utrecht en haar verbinding met \'s Rijks veeartsenijschool aller-
noodzakelijkst maakt. Reeds elders is gewezen op het belang
van de plaatsing eener dergelijke seruminrichting te Utrecht.

Zooals boven is aangehaald, worden wij bij het onderzoek van
ziekten en het zoeken naar sera gedreven in de richting van
de Rijks seruminrichting, doch daarmede is dat onderzoek niet
volkomen in zijn richting bepaald. Wij hebben immers daarbij
ook noodig onze physiologen, patholoog-anatomen, therapeuten
en hygiënisten op veeartsenijkundig gebied, die te Utrecht aan
de eenige inrichting voor veeartsenijkundig onderwijs in ons
land als een keurcorps zijn vereenigd.

Een seruminrichting alleen is niet de plaats voor de grondige
en juiste bestudeering van veeziekten en voor het aangeven van
alleszins doeltreffende bestrijdingsmiddelen, zoodat ook om deze
redenen alweer de verbinding van de seruminrichting met de
veeartsenijschool een zaak van dringend belang moet zijn.

De staatsbegrooting prijkt met een post van (naar wij meenen)
f 300,000 voor de bestrijding der tuberculose. Behalve voor de
belangen van onzen nationalen veestapel zou met het uitgeven
van een dergelijk bedrag nog een zeer groot nationaal nut

-ocr page 648-

kunnen worden verkregen, wanneer de vele zieke, door het rijk
overgenomen runderen, benevens toegezonden ziektestoffen
niet
te Rotterdam, doch te Utrecht werden bijeengebracht en dienst-
baar werden gemaakt voor het onderwijs van onze aanstaande
veeartsen.

Hoeveel zou dit niet bijdragen tot de betere wetenschappelijke
en practische vorming der aanstaande veeartsen, hoeveel ruimer
zou daardoor worden hun kijk op een veeziekte, welke voor ons
land van zoo groote beteekenis is, hoe groot zou het voor-
deel zijn dat daaruit noodwendig moest voortvloeien, wanneer
de jonge veearts in de praktijk met het onderzoek der van
tuberculose verdachte dieren wordt belast, hoe weinig betee-
kenend zou daardoor worden het bedrag van eenige tonnen
gouds, wanneer daarmede het wetenschappelijk en practisch ge-
halte der aanstaande veeartsen zoo enorm werd gebaat!

Doch niet alleen tuberculeuse dieren en ziektestoffen daarop
betrekking hebbende, komen te Rotterdam bijeen, de veehouders
zijn immers ook in de gelegenheid gesteld zieke organen en ziek-
testoffen, op de meest uiteenloopende ziektegevallen betrekking
hebbende, ter onderzoek op te zenden naar \'s Rijks seruminrich-
ting. Ook de groote reeks van onderzoekingen welke daarop
betrekking hebben, sorteeren een nationaal belang, namelijk het
aangeven van ziekteoorzaken en bestrijdingsmiddelen, doch alweer
een tweede nationaal belang dat gemakkelijk kan worden bereikt,
wordt niet bevorderd, namelijk deze zieke organen, enz. te bestem-
men tot leer- en onderzoek-materiaal voor de aanstaande veeartsen.

Moge het ons gelukt zijn u te hebben overtuigd van het groote
belang voor den veestapel, en dus voor een deel van ons natio-
naal vermogen, dat gelegen is in de verplaatsing der seruroinrich-
ting naar Utrecht. En waar wij dan staan voor een eventueele
uitbreiding der seruminrichting — in verband met het hoogst-
wenschelijk onderzoek der verschillende paardenziekten — meenen
wij te moeten adviseeren
niet de seruminrichting te Rotterdam
uit te breiden. Immers zooals die inrichting thans is opgezet,
vertegenwoordigt ze nog niet een groot nationaal kapitaal,
omdat alle in gebruik zijnde gebouwen worden gehuurd. Bij
noodwendige uitbreiding zou vrij waarschijnlijk deze toestand ge-
wijzigd moeten worden, zouden terreinen moeten worden gekocht
voor het bouwen van eigen stallen en laboratoria.

-

-ocr page 649-

Is dit eenmaal te Rotterdam tot uitvoering gekomen, dan zal
een verplaatsing der inrichting naar Utrecht, welke toch eenmaal
noodzakelijk zal blijken, belangrijk meer financiëele offers eischen.
Ergo zou het wensehelijk onderzoek naar de oorzaken der
borstziekten van het paard, resp. het zoeken naar geneesmethoden,
met zich voerende noodzakelijke uitbreiding der seruminrichting,
de stoot moeten zijn voor een geheele verplaatsing van bedoelde
inrichting en haar verbinding met \'s Rijks veeartsenijschool, opdat
de verbonden inrichtingen meer en meer worden de hechte basis
van een degelijk veeartsenijkundig onderwijs.

Namens de afdeeling Groningen—Drente der Maatschappij
ter bevordering der veeartsenijkunde in Nederland.

H. A. Kroes,

secretaris.

Keuring van vee en vleesch.

De behandeling van het wetsontwerp houdende bepalingen
betreffende de keuring van voor uitvoer bestemd vleesch in de
2de Kamer der Staten-Generaal op
22 Mei 1907.

De algemeene beraadslaging wordt geopend.

De heer Lieftinck : Mijnheer de voorzitter! De wetsvoordracht,
die hier voor ons ligt, is een verscherping, een voortzetting van
het koninklijk besluit van 21 November 1902 (
Staatsblad n°.
199), waarbij voorgeschreven was, dat iemand, die vleesch naar
een vreemd land wenschte te exporteeren, in de gelegenheid
gesteld moest worden om dat te doen keuren en van een rijks-
merk te doen voorzien. Die facultatieve bepaling in dat koninklijk
besluit is nu in dit wetsontwerp omgezet in dwingend recht.
Het zal in het vervolg niet meer van vrije keuze afhangen of
men vleesch, dat men wil uitvoeren, zal doen keuren. De ver-
plichting zal worden opgelegd, en een zware boete zal worden
geëischt bij overtreding van de wet.

Mijnheer de voorzitter! Het wetsontwerp wordt verdedigd
door den minister in de Memorie van toelichting op dezen
grond, dat er wel veel expediteurs gebruik maken van de ge-
legenheid om het vleesch, dat zij willen uitvoeren, te laten
keuren, maar dat het getal toch nog in de verste verte niet groot

-ocr page 650-

genoeg is. Toch heeft de maatregel zeer goed gewerkt, want
wanneer wij den staat inzien, dien de minister heeft overgelegd
in de Memorie van toelichting, dan lezen wij, dat in het afge-
loopen jaar ieder etmaal nagenoeg 1300 stuks vee aan uitvoer-
keuring onderworpen waren. De minister laat er echter op volgen:
het is nog lang niet voldoende, want er wordt nog zeer veel
minderwaardig vleesch naar het buitenland uitgevoerd, en dat
is tot groote schade van den producent, wat tot veel grooter
schade leiden zal, wanneer daaraan niet paal en perk gesteld wordt.

Mijnheer de voorzitter 1 Zal nu dit wetsontwerp, wanneer het
wet wordt, voldoende zijn om het kwaad te keeren ? Wij mogen
wanneer wij weer tot verscherping van een maatregel overgaan
en een nieuwe wet creëeren, ons, dunkt mij, steeds meer en
meer de vraag stellen of zij practisch is en zal voldoen aan
hetgeen men zich daarvan voorstelt.

Ik erken gaarne, mijnheer de voorzitter, dat wij hier te doen
hebben met een vrij moeilijke materie, een materie waarbij zeer
veel belangen en zeer veel belanghebbenden zijn betrokken, en
waarvan de regeling ook reeds daarom allesbehalve gemakkelijk is.

Konden wij ons maar op het standpunt stellen, waarnaar wij
in den laatsten tijd vooral zoo vaak gewezen worden, nl. op
het standpunt der Heilige Schrift, waarnaar, zooals men leeraart,
op elk gebied van wetgeving moet worden gehandeld, dan waren
wij heel gauw gereed!

Ik lees daarin toch : «Gij zult geen dood aas eten; den vreem-
deling, die in nwe poorten is, zult gij het geven dat hij het
ete, of verkoopt het den vreemde, want gij zijt een heilig volk.»
(Deuteronomium 14 : 21).

Wij, mijnheer de voorzitter, kunnen evenwel met zoo\'n een-
voudigen raad niet volstaan.

Onze verhouding tot onze medemenschen legt ons verplich-
tingen op, die ons verbieden uit winstbejag lichtvaardig te spelen
met de gezondheid van anderen, al zijn ze vreemdelingen, en
onze oeconomische belangen eischen de toepassing van den
moreelen regel om anderen te behandelen, zooals wij zelf wen-
schen behandeld te worden. De basis toch van eiken handel en
elke handeling in het verkeer moet zijn eerlijkheid en goede
tronw. Worden deze verwaarloosd, dan volgt zedelijke en oecono-
mische achteruitgang en ondergang; dan straft het kwaad zich zelf.

-ocr page 651-

Met instemming, mijnheer de voorzitter, heb ik dan ook dit
wetsontwerp begroet, omdat het ons in elk geval een stap nader
kan brengen tot het doel omschreven in art. 2.

«1. Het is verboden naar de landen, door ons aan te wijzen,
vleesch uit te voeren, hetwelk niet voorzien is van een of meer
merken als bewijs, dat het bij een van rijkswege ingestelde
keuring voor uitvoer geschikt is bevonden.»

Of dat doel volledig zal worden bereikt, blijft voor mij even-
wel de vraag.

Ik denk aan de groote ongelijkheid van keuring hier en in
Engeland. Varkens toch, die hier worden goedgekeurd, worden
slecht bevonden te Londen, en ook die hier worden afgekeurd,
brengen daar den hoogsten marktprijs op.

Hier hapert iets, mijnheer de voorzitter! Er is eigenlijk geen
peil op te trekken.

Ik heb daarvan voorbeelden van zeer bijzonderen aard en uit
authentieke bronnen geput.

Daar werden hier bijv. aan den Hoek 9 stuks varkens van de
22 afgekeurd. Die afgekeurde varkens zijn toch naar Engeland
gezonden en alle goedgekeurd, en hebben de hoogste prijzen
opgebracht. \'Een andere partij werd aan den Hoek goedgekeurd,
zij kwam in Engeland, en de Engelsche makelaar zond bericht
dat zij werd afgekeurd.

Talrijke voorbeelden kan ik aangeven, waarbij de keuring hier
het te verschepen vleesch voldoende voud en tot groote teleur-
stelling leidde in Engeland.

Hoe groote schade dit is voor de exporteurs, en derhalve voor
den boer en den arbeider, behoef ik niet uiteen te zetten. Wan-
neer er niet meer eenheid komt in de keuring hier en in het
buitenland, dan zal, naar mijn wijze van zien, van deze wet niet
verwacht kunnen worden wat men er zoo gaarne van zou zien.

Het mag in zekeren zin ook geen bevreemding verwekken
dat het zoo is, want de minister zegt zelf: wanneer wij nagaan
hoe de keuring in Engeland geschiedt, dan ziet men dat hiel-
en daar maar een greep gedaan wordt, zoodat «een betrekkelijk
geringe hoeveelheid van al het vleesch kan worden onderzocht.»
De koopman of de makelaar of wie het ook zij moet dan maar
een nadere keuring vragen. Als het juist is dat dit zoo gaat,
wat ik niet mag betwijfelen, dan kan en zal het gevolg zijn,

-ocr page 652-

dat liet beste vleesch zal worden uitgevoerd en wij veelal met
het slechte zullen blijven zitten. Dat zou al te humaan zijn.

Mijnheer de voorzitter, deze mijn vrees is niet denkbeeldig.
Ik heb hier een brief van een exporteur vóór mij, waarin ik
o. a. lees: «Ik had er een varken bij, dat had iets plekken van
bultvorm, doch ze waren bijna genezen en die is goedgekeurd,
maar deze welke afgekeurd is, had tuberculose. Ik had deze
partij bij de lamp geslacht, anders zien wij het dadelijk als het
bij daglicht is, en dat andere dat afgekeurd is, dat is aan den
Hoek geslacht; die makelaar schrijft er niets van, waardoor hij
afgekeurd is, dat is voor mij alweer een schadepost: 141 pond
a 32 cent = f 45,12. Nu kan u toch wel begrijpen als ik dat
gezien had, dat ik zoo een varken toch hier had gehouden.»

Dat zal in het vervolg ook kunnen geschieden, want alleen
die varkens, die voor export bestemd zijn, zullen aan de keuring
worden onderworpen. Ik heb hier een schrijven bij mij uit Lon-
den, waarin gezegd wordt, dat het goedkeurend teeken van
Nederland en Engeland geen werkelijke waarde heeft. Men geeft
er daar niets om als de varkens «labelled» zijn. Het gebeurt
dikwijls dat dieren die «labelled» zijn, worden afgekeurd, terwijl
zij, die het niet zijn, genade bij de keurders kunnen vinden.
Laten wij beproeven wat wij kunnen, om gaandeweg scherper
te doen keuren. Doch wij loopen eenmaal tegen den muur,
wanneer de keuring zoo scherp wordt, dat zij door den exporteur
niet meer is te dragen, tenzij er een vergoeding wordt gegeven.
Er staat wel in de Memorie van toelichting en er wordt in de
Memorie van antwoord weer op gezinspeeld: de keuring is in
het belang der menschen die exporteeren, maar, mijnheer de
voorzitter, dat is niet geheel juist, er
is ook nog een tus3chen-
liand. De exporteurs koopen Qveral de varkens op, zij hebben
een uitgebreiden kring van fokkers en mesters, hun gewone
cliënteele. De varkens worden gekocht van den arbeider die een
enkel varken mest, maar ook vau den boer die er vele op
na houdt, terwijl zij in den regel dadelijk worden betaald en
daarop is dan niet terug te komen. Vóór dat het beest wordt
geslacht, kan men het niet aan de keuring onderwerpen. Ue
exporteur lijdt de schade.

En dan komt er nog bij, dat de onkosten, op de keuring val-
lend, yolgens den minister ook weder moeten verhaald worden

-ocr page 653-

op den exporteur. Wanneer wij echter weten, dat er exporteurs
zijn, die een duizend varkens in de maand slachten, en de
minister beweert dan, dat de kosten maar eenige centen per
stuk zijn, dan zou ik willen vragen hoeveel centen dit zijn. Dat
is niet erg gepreciseerd; eenige centen kan betrekkelijk een groote
som worden. Het spijt mij, mijnheer de voorzitter, dat niet bij
benadering is becijferd op hoeveel ongeveer die kosten zullen komen.

Mijnheer de voorzitter! Ook het rijk moet in de kosten
deelen, want deze wetsvoordracht raakt de geheele oeconomie
van ons land, is in het belang van den goeden naam, dien
ons land in het buitenland moet behouden, doch daarvan pro-
fiteert toch niet alleen de exporteur. Dat loopt over alle lagen
der maatschappij, daarvan profiteert ieder. Want wanneer de
grenzen zouden worden gesloten voor den uitvoer, dan onder-
vindt iedereen daarvan nadeel.

In de eerste plaats de veeteelt, terugslaande op den landbouw
die daarmede nauw is verbonden, maar ook handel en nijverheid.

Mijnheer de voorzitter! Het komt mij ook voor, dat de prijs
die vergoed moet worden voor de keuring ook nog om een
andere reden laag moet worden gesteld. Want is het waar dat
de keuring noodzakelijk is, wat ik toestem, dan is het ook waar
dat hoe goedkooper men die keuring maakt, men ook de men-
scben er des te gemakkelijker toe zal krijgen om er zich aan te
onderwerpen, en hoe minder men zal overgaan om te smokkelen.

En eindelijk moet ik zeggen, dat ik zeer gaarne had gezien,
dat te gelijk met dit wetsontwerp was ingevoerd een vleesch-
keuring in Nederland in het algemeen, en dat men niet begon-
nen was met stuksgewijze te zorgen voor het geëxporteerde vleesch,
doch dat men ook strenger controle ging houden op al het
vleesch in Nederland, van runderen, varkens, enz. afkomstig.

Ik behoef het zeker niet te zeggen, hoe wij bijna iedereu dag
in de couranten walgingwekkende berichten kunnen vinden, van
veecadavers die weer worden opgegraven en in consumtie ge-
bracht. Nu wordt hetgeen hier en daar misdreven wordt spora-
disch ontdekt, maar wij huiveren bij de wetenschap dat zoo
oneindig veel meer nooit aan het licht komt.

Door vilders worden naar het schijnt altijd grage handen en
grage magen gevonden, om dit aas te ontvangen, als er maar
wat aan verdiend wordt.

-ocr page 654-

En wanneer nu de minister zegt, dat wij eerlang een wets-
ontwerp dat algemeene keuring voorschrijft van hem kunnen
verwachten, dan verheugt mij dat zeer en zou ik den minister
willen aansporen tot spoed. Hoe goed het thans in behandeling
zijnde wetsontwerp ook is voor den export, een groote schaduw-
zijde staat er tegenover, doordat veel slecht vleesch in het land
zal blijven. Ik herinner aan wat ik voorlas :

«Had ik geweten, dat het varken tuberculeus was, dan zou ik
niet zoo stom zijn geweest het uit te voeren, dan was het wel
ergens anders in ons land terechtgekomen.»

Mijnheer de voorzitter! Vader Cats heeft reeds geïnsinueerd,
tegen het artikel «worst», «wie worst eet, weet niet wat er is
ingedouwd». Het zinsverband en het rijmwoord ben ik vergeten,
als niet ter zake afdoende. Welnu, als vader
Cats nog leefde,
zou hij nog heel wat anders kunnen zien en berijmen. Laat ons
dan zorgen, mijnheer de voorzitter, dat onze eigen gezondheid
niet lijden zal door de zorg voor den export en dat er meerder
gelijkheid komt in den keuringsdienst hier en ginds, opdat dit
wetsontwerp zooveel mogelijk doel moge treffen.

De heer Reyne: Mijnheer de voorzitter 1 Bij de beoordeeling
van dit wetsontwerp sta ik op een eenigszins ander standpunt
dan de vorige geachte spreker. Bij liet af\'deelingsonderzoek zijn
er van verschillende kanten, ook door mij, bedenkingen geopperd,
maar die bedenkingen zijn, wat mij betreft, voor het grootste
deel opgeheven na de verschijning van de Memorie van antwoord,
welke .zoo duidelijke verklaringen gaf over den geest waarin de
minister de wet denkt uit te voeren.

Alvorens in dit verband iets te zeggen over de strekking en
uitwerking van deze wetsvoordracht, welke ik in het algemeen
zeer toejuich, meen ik niet te kunnen nalaten in herinnering te
brengen de rol die de Nederlandsche Kamer van koophandel te
Londen in deze zaak heeft vervuld. Wel zijn ook door het
Landbouw-comité en de Geldersch-Overijselsche Maatschappij
van landbouw stappen gedaan, maar de stoot is gegeven door
de Nederlandsche Kamer van koophandel te Londen en ik acht
het een feit, dat groote voldoening geeft, dat Nederlanders die
getrokken zijn over het groote water, toch Nederlanders zijn ge-
bleven niet alleen, maar in hun nieuwe woonplaats met hart en ziel
blijven ij veren voor de belangen van den Nederlandschen landbouw.

-ocr page 655-

De strekking van deze wetsvoordracht is de facultatieve keuring
om te zetten in een wettelijke verplichting tot keuring van alle
vleesch voor uitvoer bestemd. Zooals wij zooeven van den heer
Lieftinck hebben gehoord, zou het wenschelijk zijn geweest
dergelijke keuring ook voor de inlandsche consumtie verplichtend
te stellen, omdat hier evenzeer ondeugdelijk vleesch in den
handel wordt gebracht. De namen Meppel, Diemen, Tiel, \'s-Her-
togenbosch hebben in dit opzicht een vrij bedenkelijken klank
gekregen. Toch meen ik deze zaak bij deze weet ter zijde te
moeten stellen, want ook de heer
Lieftinck zal het moeten
toegeven, dat, al schreef men ook te dien aanzien de fraaiste
bepalingen in de wet, zij zouden toch niet uitvoerbaar zijn,
omdat wij niet hebben de bevoegde personen die deze keuringen
zouden kunnen doen. Laten wy ons verheugen, dat het bezoek
van de veeartsenijschool zoo toeneemt, waardoor wij in de toe-
komst een behoorlijk geschoold personeel zullen kunnen vinden.
Op het oogenblik hebben wij geen personeel genoeg om aldus
te kunnen keuren en de wet zou dus, al zouden wij ze maken,
toch niet kunnen worden toegepast.

Daarom, in afwachting van de toegezegde algemeene vleescli-
keuring, ben ik bereid dankbaar te aanvaarden wat de minister
ons biedt.

De strekking van dit wetsontwerp heeft niet iedereen vol-
daan, In het Voorloopig verslag is de meening uitgesproken,
dat er feitelijk geen voldoende grond voor zou wezen. Die
meening wordt door mij niet gedeeld. Het komt mij voor, dat
wie zóó spreken, over het hoofd hebben gezien dat de uitvoer
van vleesch voor ons land van een steeds toenemende beteekenis
is. Toen de grenzen van Engeland en Duitschland voor buiten-
landsch vee werden gesloten, scheen dit te zullen worden een
onoverkomelijke ramp. Inderdaad ontstond daardoor een bepaalde
stagnatie in het landbouwbedrijf, maar dit heeft zich grooten-
deels hersteld, toen de uitvoer van het geslacht zoo\'n grooten
omvang ging aannemen. Laat ons echter niet vergeten dat ons
nu altijd het gevaar boven het hoofd hangt, dat deze uitvoer
vast zou worden afgesneden, wanneer wij niet de zekerheid
kunnen geven, dat het uitgevoerde vleesch behoorlijk voor de
consumtie geschikt is.

Dat wij die zekerheid kunnen geven, is noodig. Het is jammer,

-ocr page 656-

-

maar waar, dat de Nederlandsche reputatie in dat opzicht niet
te best is. Het is overbekend, dat wij naar Engeland gezonden
hebben te veel vervalschte boter, te veel aardbeien met zand
vermengd, te veel aardappelen met steenen verzwaard, om die
reputatie te kunnen afwijzen. En in dienzelfden geest is ook
gehandeld met vleesch. Mij hangt nog steeds in de ooren een
gezegde op een landbouwersvergadering: het beest was dood
gegaan; ik lustte het zelf niet, maar voor Londen was het nog
goed genoeg.

Het gevolg daarvan is, dat de Nederlandsche export-artikelen
in het buitenland dikwijls verdacht worden. Nu stel ik mij voor,
dat het aanbrengen van een keurstempel op geëxporteerde goe-
deren het beste bewijs zal zijn, de passe-partout om aan te toonen
de deugdelijkheid van het geëxporteerde en dat dit is het beste
middel om aan de uitgevoerde artikelen een goede reputatie te
bezorgen.

Echter heeft de geachie vorige spreker de vraag gesteld, of
daartoe deze regeling voldoende zou zijn. Ik meen van wel.

Laat ik eerst dit opmerken. Wij doen zoodoende niet anders
dan het voorbeeld volgen door audere lauden gegeven. In Dene-
marken heeft men de verplichte keuring sedert 22 Maart 1897 ;
België is gevolgd en evenzoo de Vereenigde Staten. En nu is
dit opmerkelijk, en dit zou misschien in staat zijn aan de vrees
van den heer
Lieftinck te gemoet te komen, dat er een bepaald
verband bestaat tusschen het bestaan eeuer keuring en de markt-
waarde van het vleesch, want door het aanbrengen van een keur
zijn op de vleeschmarkt te Londen de prijzen werkelijk gestegen.

Op het landhuishoudkundig congres te Zieriksee is door een
Londensch afgevaardigde van de Kamer van koophandel deze zaak
behandeld, en men vindt in het verslag een uitgebreide tabel over-
gelegd van den aanvoer en de prijsbepaling. Daaruit blijkt, dat,
waar verplichte keuring was, hoogere prijzen op de markt werden
bedongen. Versch varkensvleesch uit Nederland vindt men bij
voorbeeld geprijsd ad 2.12 de 100 liber. Dit is hooger dan het
Canadeesche, maar lager dan dat van de Vereenigde Staten (2.19),
België (2.43) en Denemarken (2.94).

In de tweede plaats werd door den heer Lieftinck gevreesd,
dat het niet baten zou, omdat de keuringseischen in Nederland
niet geheel dezelfde zijn als in Engeland.

-ocr page 657-

Wanneer dit juist was, zou daarin bezwaar kunnen steken,
maar ik meen dat het niet juist is.

De heer Lieftinck voegt inij toe, dat hij de cijfers bij zich heeft,
maar hij heeft ons zelf medegedeeld, dat de gegevens waren van
belanghebbende exporteurs. Dus van personen die thans uitvoeren
zonder keuring en van wie wij niet kunnen beoordeelen, of zij
er misschien belang bij zouden hebben om het vleesch voor uit-
voer bestemd, niet aan een Nederlandsche keuring te onder-
werpen.

Ik wil mij daarom liever niet beroepen op particuliere expor-
teurs, die in een of andere richting misschien hun belang zouden
kunnen doen gelden, maar wel op het 14do jaarverslag van de
Nederlandsche Kamer van koophandel te Londen, waar op bladz.
81 wordt medegedeeld, dat van 100.000 uit Nederland in Enge-
land ingevoerde en hier te lande gekeurde varkens slechts 21
moesten worden afgekeurd. Wanneer men nagaat, dat van andere
zendingen de afkeuringen herhaaldelijk voorkwamen — op het
congres te Zieriksee werd bijv. medegedeeld, dat in 3 maanden
tijds het aantal afkeuringen de 500 had overschreden — clan meen
ik, dat hieruit voldoende blijkt, dat het verschil tusscheu de
keuringseischen in Engeland en Nederland niet van dien aard
zal zijn, dat men op grond daarvan bezwaar zou moeten hebben
tegen deze wet.

Kan ik mij dus vereenigen met de strekking der wet, ik meen
dat de minister in de uitwerking eveneens een gelukkige hand
heeft gehad. In dezen zin, dat de wet wel brengt een staats-
bemoeiing, maar niet meer dan bepaald noodig is.

Ik kan mij voorstellen, dat degenen die een geheel ideëele
inrichting in het leven zouden willen roepen, voor den geest
hebben invoering van geheel nieuwe slachtmethoden, het scheppen
van groote abattoirs, ingericht naar de hoogst mogelijke eischen,
waar al het uit te voeren vleesch zou worden geslacht en
gekeurd.

Nu is het m.i. zeer goed gezien van den minister, om het
niet dien kant uit te sturen. Een dergelijke toestand moet als
het ware groeien. Op dit oogenblik zou de overgang te groot
zijn, en het zou in elk geval zich niet aanpassen bij de bedrijfs-
toestanden, zooals wij die op het oogenblik in ons land hebben.

Ik kan mij er dus geheel mede vereenigen, dat deze wet het

-ocr page 658-

slachten en exporteeren aan de particulieren laat en alleen de
keuring tot rijksdienst maakt.

Ik spreek hierbij tevens de hoop uit, dat hetzelfde streven,
om den wettel ijken toestand, dien men nu in het leven gaat
roepen, te doen aanpassen aan den bestaanden toestand, ook bij
de verdere uitvoering en toepassing der wet den minister voor
oogen zal staan. Dit geldt vooral de uitvoering van art. 5.

Het komt mij voor — en dit is het eenige punt, ten aanzien
waarvan mijn bezwaren niet ten volle zijn weggenomen —* dat
inzonderheid bij de nadere toepassing van dat art. 5 wel wat
voetangels en klemmen met of zonder consent liggen. Daar\'
toch is te lezen, dat voorschriften zullen worden gegeven in het
algemeen in zake de inrichting van den keuringsdienst.

Hoe die voorschriften zullen zijn en waar die keuringsdienst
zal worden gevestigd, is nog onzeker. Dat zal bij koninklijk
besluit worden bepaald. Ik maak den minister daarvan geen
grief. Integendeel, het is een voordeel, dat al die nadere om-
schrijvingen niet in de wet worden opgenomen, maar dat men
die zal geven naderhand bij koninklijk besluit of algemeenen
maatregel van bestuur. Mocht men dan eens mistasten, dan
behoeft de herstelling van die fout niet plaats te vinden langs den
langen weg der wetgeving, maar zal men kunnen volstaan met
den korteren weg van wijziging of intrekking. Daarom wil ik,
in verband met dat niet verder toegelicht art. 5, waaromtrent,
gelijk ik zeide, de bezwaren thans nog niet zijn aan te wijzen,
maar bij de nadere uitvoering voor den dag zullen komen, alleen
dit den minister toevoegen: hoed u voor te veel uniformiteit en
voor te veel centralisatie.

In de eerste plaats voor te veel uniformiteit. In de gewisselde
stukken is meermalen sprake van eenheid in het keuringssysteem.
Die eenheid zal zeer goed zijn, mits die eenheid niet verder gaat
clan dat het blijft bij een leidraad voor de ambtenaren. Niet
wanneer men die eenheid aldus ging opvatten, dat men over één
kam ging scheren de ideëele inrichtingen, de groote export-
slachterijen, de abattoirs in de groote steden en de slachterijen te
Hoek van Holland en Vlissingen, en anderzijds de kleine export-
slachterijen in dorpen. Voor die laatste, waar niet eens het heele
jaar wordt geslacht, waar misschien slechts enkele uren, in den
zomer in de kille nachturen, geslacht wordt, gelden andere eischen.
Wanneer men geheel dezelfde bijzondere voorschriften voor al die

-ocr page 659-

verschillende inrichtingen in het leven riep, zou dit tot groote
teleurstelling moeten leiden.

In de tweede plaats zeide ik den minister te willen toevoegen:
hoed u voor te veel centralisatie.

Het ligt voor de hand — ik duidde er straks reeds op — dat
allicht de sympathie gaat in de richting van grootere inrichtingen
met- stroomend water, met koeliurichtingen, met alles wat de
moderne wetenschap tot conserveering van vleesch ons biedt.
Maar laat men — al moet men ook wenschen en verlangen,
dat in de toekomst in die richting de slachterijen zich zullen
ontwikkelen — laat men niet vergeten, dat ook de kleine export-
slachterijen op de dorpen, hetzij particulier, hetzij coöperatief
gedreven, een belangrijke plaats innemen juist voor het land-
bouwbedrijf. Niet het minst omdat daardoor op die dorpen, waar
die kleine slachterijen zijn gevestigd, de kleine landbouwer wordt
vrijgemaakt van den tusschenliandel, die anders maar al te veel
met de winst gaat strijken.

Ik stem toe, dat er onder die kleine slachterijen zijn waar
kwade praktijken heerschen, maar er zijn er ook zeer vele, die
gaarne de keuring zouden hebben aanvaard, doch het niet konden
doen, omdat er uren in den omtrek geen veearts of bevoegd
keurmeester was te vindeu.

Inderdaad, men zou door te veel centralisatie of te veel uniforme
bepalingen die kleine export-slachterijen het leven moeilijk en
onmogelijk kunnen maken. Ook door te bezwarende voorschriften
bij de keuringswijze. Dan zou men in afwachting van toekomstige
voordeelen een direct nadeel toebrengen aan den landbouw. Ik
ben overtuigd, dat de minister dit niet zal willen, maar het zou
tegen zijn wil kunnen geschieden en ik zou hierin dus willen
aandringen op een zekere liberaliteit in de toepassing en uit-
voering der wet.

Dat die aansporing niet onnoodig is, blijkt wel uit de meeningen
dienaangaande in bevoegde landbouwkringeu geuit. In het rapport
betreffende den vleesch export-handel, uitgebracht op verzoek van
het Nederlandsch Landbouw-comité, vindt men o.a. deze uit-
spraak : dat die rapporteurs het maken van een verplichte keuring
onmogelyk achten, zonder dat men de kleine export-slachterijen
gaat opheffen.

Ik hoop, dat de minister, juist door de liberale toepassing van

-ocr page 660-

liet vijfde artikel, zal kunnen toonen dat die vrees overbodig
is. En ook dat hij tevens zekerheid zal kunnen geven, dat men
niet de kleine exporteurs aan de grootere gaat opofferen.

Daarom, na hetgeen ik zooeven opmerkte en bij den steun
dien ik in het algemeen gaarne aan deze wet zal geven, zou ik
bij den minister er op willen aandringen om in de eerste plaats,
wanneer de wet door de beide Kamers zal zijn aangenomen, op
ruime schaal de belanghebbende exporteurs te raadplegen, niet
alleen de groote uit de slachterijen aan den Hoek van Holland
en te Vlissingen, maar ook de kleinere uit de achterhoeken van
ons land. En in de tweede plaats, in verband daarmede, om
den datum van invoering niet te snel te doen volgen op de
totstandkoming dezer wet.

De heer Schokking : Mijnheer de voorzitter! Ik kan met een
paar korte opmerkingen volstaan, vooral na den spreker gehoord
te hebben die mij vooraf giug. Dit zeg ik niet met betrekking
tot zijn geheele rede, maar met het oog op het tweede gedeelte
daarvan, waarin hij er bij den minister op aandrong, een zoo-
danige uitwerking aan art. 5 te geven, dat inderdaad gunstige
gevolgen en geen schade van deze wet verwacht kunnen worden.

Op het oogenblik bestaat er onder de belanghebbenden voor
het laatste nog groote vrees, en niet geheel zonder eenigeu grond.

Ik zeide zooeven met nadruk, dat ik mij slechts bij het tweede
gedeelte van de rede van den heer
Keynk aansloot, omdat de
overwegingen, waarvan ik bij de beoordeeling van dit wetsont-
werp uitga, andere zijn dan bij hem, en mij nog te meer nopen
0111 van den minister een ruime, milde uitwerking van art. 5
te vragen. Want, hoewel ik mij niet verzetten zal tegen dit
wetsontwerp, kan ik daarover niet zoo vol lot\' ziju als de ge-
achte afgevaardigde uit Kampen.

Om dit nader aan te wijzen, veroorloof ik mij een paar op-
merkingen. En dan wil ik allereerst zeggen, dat het minder
aangenaam aandoet — al moet het feit worden erkend — dat
dit wetsontwerp onder meer verdedigd wordt op dezen grond,
dat de buitenlandsche grenzen voor een groot deel voor ons
levend vee gesloten zijn. Daarmede wordt indirect geconstateerd,
wat zoo dikwijls aanleiding gegeven heeft tot klacht bij de be-
handeling van de begrooting van Buitenlandsche zaken, dat het

-ocr page 661-

mogelijk schijnt ooit verder te komen en op een weer openstellen
van de buitenlandsche grenzen voor ons levend vee niet veel
uitzicht bestaat. Ik vergeet niet, dat ook andere gronden worden
genoemd, maar het wil mij voorkomen, dat dit een van de voor-
name redenen is, die er de regeering toe hebben geleid dit wets-
ontwerp thans in te dienen. Want, als ik de zaak op zich zelf
beschouw, dan kan de regeling daarvan toch moeilijk urgent
heeten.

Er zouden althans meerdere artikelen kunnen worden genoemd,
waarbij een optreden van regeeringswege om de verplichte keu-
ring in te stellen eerder te rechtvaardigen zou zijn dan nu juist
bij de uitvoering van geslacht vleesch. .

In dit verband is het van belang er de aandacht op te ves-
tigen, dat in de Memorie van toelichting ook geen bepaalde feiten
worden genoemd, waardoor de noodzakelijkheid der verplichte
keuring overtuigend zou zijn aangetoond. Veeleer leiden al de
gebezigde uitdrukkingen tot de gedachte, dat een zekere vrees
heeft voorgezeten, dat, indien ook voor geslacht vee de grenzen
gesloten zouden worden, het met onzen landbouw, inzonderheid
met onze veeteelt zeer droevig zou geschapen zijn. Zoo wordt
op bladz. 1 der Memorie van toelichting onderaan gezegd, dat
er nog steeds minderwaardig vleesch naar den vreemde
kan
worden uitgevoerd — er staat niet «wordt uitgevoerd,» maar *kan
worden uitgevoerd» — en dat dit een ernstig gevaar oplevert
voor den Nederlandschen vleeschexport in het algemeen. Verder
op blaz. 3 vinden wij:

«Gelet op hetgeen in de laatste jaren elders valt waar te nemen,
is de vrees voor maatregelen in dien zin» — te weten dat met
het oog op besnftetting de vleeschinvoer verboden wordt —
«verre van denkbeeldig en dient dezerzijds zooveel mogelijk tegen
den uitvoer van minderwaardig vleesch te worden gewaakt.»

Er worden geen feiten genoemd, maar het is alles op mogelijke
gebeurlijkheiden opgebouwd. Wel wordt in de Memorie van
antwoord stelliger gesproken, maar evenmin vinden wij daar
verwezen naar gegevens, waaruit de noodzakelijkheid van dezen
maatregel duidelijk blijken zou. Daarentegen heb ik wel eenige
gegevens te mijner beschikking, die gepubliceerd zijn, zoowel
in Engeland als in ons land, en die het bewijs leveren,
dat ook zonder verplichte keuring een zeer klein percentage

-ocr page 662-

minderwaardig vleesch wordt uitgevoerd. In het begin van dit
jaar is er een proces geweest in Engeland in verband met het feit,
dat iemand overleden was ten gevolge van het eten van bedorven
vleesch uit een winkel, waar Nederlandsch vleesch wordt ingevoerd.

Er bestond groote vrees, dat van de gelegenheid gebruik zou
worden gemaakt om onzen export-handel te knakken door de
voorstelling, dat het Nederlandsch varkensvleesch niet te ver-
trouwen is. Maar het tegendeel had plaats, want er werd ge-
constateerd, dat in de 6 maanden na het geval
Cole, de man
die gestorven was, uit Nederland 90.552 geslachte varkens waren
aangekomen, terwijl van slechts drie daarvan het vleesch ziek
was, en in het vleesch van 18 na het slachten verandering was
gekomen maar geen bederf. Deze cijfers spreken dus geenszins
van misbruiken, welken de kop moet\' worden ingedrukt.

Voorts herinner ik er aan, dat dit wetsontwerp ons niet wordt
voorgelegd uit hygiënische overwegingen, maar bloot in het
belang van het bedrijf. Slechts wordt er de aandacht op gevestigd,
dat, wanneer het vleesch voor het buitenland is afgekeurd en dit
zal worden herkeurd of het nog voor binnenlandsch gebruik
geschikt is, dit wetsontwerp zijdelings ook ten goede zal komen
aan den Nederlandachen consument, dat hij geen ander vleesch
koopt dan wat aan behoorlijke eischen voldoet. Maar juist,
omdat wij hier niet te doen hebben met een maatregel, die
allereerst de volksgezondheid op het oog heeft, maar met een
ten bate van het bedrijf, klemt de aandrang te meer, dat bij de
uitvoering inzonderheid met hei bedrijf gerekend zal worden.

Wel is het van belang er op te wijzen, dat, ofschoon wij met
een protectionistischen maatregel te doen hebben, de belang-
hebbenden zelf in uit geval niet om regfceringsbescherming
hebben gevraagd, doch zich daarvan voor een deel afkeerig
betoonen. Het moet daarom voor het welslagen van de wet in
bijzondere mate wenschelijk worden geacht, dat de belanghebbenden
worden gekend bij de inrichting van de voorschriften ter uit-
voering van art. 5. En ook, dat bij de benoeming van deskun-
digen die met de uitvoering van de wet belast worden, niet
slechts gelet zal worden op de kennis, om naar theoretische
regelen te kunnen keuren, maar ook op bekwaamheid en ge-
schiktheid om in overeenstemming met den aard van het bedrijf
het werk te kunnen doen.

-ocr page 663-

Ik neem gaarne dankbaar acte van enkele stellige verklaringen
van den minister daaromtrent in de Memorie van antwoord.
Maar dit maakt het niet overbodig, vooral waar de regeling
zelf niet in de wet wordt gebracht, maar moet overgelaten
worden aan een maatregel van bestuur, om er ook thans bij de
openbare behandeling krachtig op aan te dringen, dat inzonder-
heid met de veelsoortigheid van het bedrijf zal rekening worden
gehouden. Dat er alzoo niet alleen op de grootere, maar ook
op de kleinere, niet slechts op die welke in centrale plaatsen,
maar evenzeer op die welke in meer afgelegen plaatsen gevestigd
zijn, gelet worde. Om het belang er van vestig ik hierbij op
een enkel afzondei\'lijk punt de aandacht: de bepaling van den
tijd waarbinnen zal moeten worden gekeurd en in verband
hiermede van den tijd waarop zal mogen worden geslacht.

Ook omtrent dit punt wil ik erkennen, dat de Memorie van
antwoord geruststellende verzekeringen bevat ; er zal ook ge-
keurd mogen worden bij kunstlicht. Maar de wijze waarop dit
wordt gezegd en nader uitgewerkt, doet toch nog bij mij de
vraag rijzen, of het groote belang daarvan wel voldoende wordt
ingezien. Voor de slachterijen op de plaatsen die dagelijks met
Engeland in communicatie staan, is deze quaestie natuurlijk van
minder gewicht, maar voor de slachterijen op plaatsen van waar
maar eens of tweemaal in de week kan worden uitgevoerd, is
zij van overwegend gewicht en zou een averechtsche bepaling
in dit opzicht tot de grootste schade aanleiding kunnen geven,
ja, het bedrijf onmogelijk maken.

Het is daarom vooral op dit punt, dat ik de aandacht der
regeering wensch te vestigen.

Er zijn nog wel andere, waarvan de regeling ten slotte be-
slissen zal over de vraag, of de belanghebbenden zelf bij die
verplichte keuring hun gewenschte medewerking zullen ver-
leenen, gelijk dit nu reeds door meerderen vrijwillig wordt gedaan.

Doch ik acht het gesprokene op dit oogenblik voldoende, ook
omdat de heer
Lieftinck reeds gewezen heeft op de kosten.
De keuringskosten zullen voor rekening komen van de export-
slachters zelf, wat een nieuw bewijs levert voor de stelling, dat
de voorgestelde maatregel niet wordt opgevat in het algemeen
belang, maar in dat van het bedrijf. Doch de minister zal niet
kunnen noch willeu ontkennen, dat in dit geval nauwkeurig zal

-ocr page 664-

moeten worden toegezien, dat die kosten niet hooger loopen
dan strikt noodig is.

De heer "Veegens, minister van landbouw, nijverheid en
handel: Mijnheer de voorzitter! Ondanks de bedenkingen, die
door sommige sprekers tegen dit wetsontwerp zijn ingebracht,
heeft het voorgestelde toch geen sterke oppositie gevonden en
is het daarentegen met warmte verdedigd door den geachten
spreker uit Kampen, die daardoor mijn taak heeft verlicht en
wien ik voor zyn rede dank zeg.

Het valt trouwens niet tegen te spreken, dat in den tegen-
woordigen toestand de vleeschexport van ons land van een
buitengewoon groot belang is, vooral sedert de rijken, waar
ons vee vroeger den grootsten aftrek vond, daarvoor hun grenzen
hebben gesloten ot den invoer van vee slechts onder zeer belemme-
rende bepalingen toelaten. De vrijwillige uitvoerkeuring, inge-
voerd bij het koninkljjk besluit van 1902 — het is door de
sprekers te recht herinnerd — is niet ongebruikt gebleven. Maar
toch blijft de verzending van minder deugdelijke waar een groot
gevaar voor dezen zoo belangrijken tak van uitvoer.

De geachte spreker uit Harlingen heeft de opmerking gemaakt,
dat niet wordt aangetoond, dat zooveel minderwaardig vleesch
wordt uitgevoerd. Inderdaad valt het moeilijk daaromtrent cijfers
te geven, omdat die uitvoer van minderwaardig vleesch zich
uit den aard der zaak zooveel mogelijk aan waarneming onttrekt.
Maar ik geloof toch dat het feit, dat dergelijke uitvoer meer-
malen plaats heeft, moeilijk valt te betwisten. En wat is nu
het geval? Door herhaalde afkeuringen in het buitenland wordt
de prijs, ook van goede waar, in niet geringe mate gedrukt; en
in de tweede plaats is het niet tegen te spreken, dat bij afkeuring
op grond dat het dier aan een besmettelijke ziekte leed, het
gevaar ontstaat, dat de vreemde mogendheid, die het geldt, den
vleeschinvoer gaat beperken of verbieden. In de buitenlandsche
keuringen kan geen reden gevonden worden om ook onzerzijds
niet tot het verplicht stellen van de keuring over te gaan.
Immers in die richting werken ook onze concurrenten, werken
Denemarken, Australië, Noord-Amerika. Bovendien mag dit wel
worden vastgesteld, dat ook de scherpe keuring, die met name
in Engeland plaats heeft, den voorgestelden maatregel zeker niet

-ocr page 665-

overbodig maakt. Die keuring in Engeland geschiedt slechts
voor een betrekkelijk geringe hoeveelheid; voor het overige moeten
de handelaars medewerken. Daarbij komt voor de keurmeesters
ginds de groote moeilijkheid, dat zij niet in de gelegenheid zijn
de ingewanden te onderzoeken. Eindelijk verschijnt niet al het
minderwaardig vleesch ter markt, maar bereikt het veelal den
consument langs anderen weg. Inderdaad ligt dan ook in den
uitvoer van minderwaardig vleesch een groot gevaar voor den
handel in het algemeen. De goed gezinde exporteurs worden
door dit wetsontwerp in het allerminst niet benadeeld, maar
integendeel krachtig gesteund.

Nu is door den geachten afgevaardigde uit Zutf\'en betwijfeld,
of dit wetsontwerp voldoende zal zijn om het euvel van den
uitvoer van minderwaardig vleesch te voorkomen. Hij beweerde,
dat de keuring hier en in Engeland, met name van varkens,
zeer veel zou verschillen en voegde er bij, dat het meermalen
voorkomt, dat hetgeen hier is goedgekeurd, ginds wordt afgekeurd,
en omgekeerd.

Mijnheer de voorzitter! Ik betwijfel of de door den geachten
afgevaardigde gegeven voorstelling wel de juiste is. Dat zekere
partij, van hier afkomstig vleesch in Engeland zou zijn goed-
gekeurd, kan niet juist zijn. Immers, in Engeland wordt niet
goedgekeurd; daar wordt alleen afgekeurd. Hoogstwaarschijnlijk
zijn de dieren aan de Engelsche keuring ontgaan, hetgeen des
te waarschijnlijker is, wanneer men bedenkt, dat op de Londen-
sche markt niet meer dan 8 keurmeesters met de keuring belast
zijn, hetgeen een zeer klein getal is in verhouding tot de uit-
gebreide hoeveelheid vleesch, die daar ter markt komt.

Maar bovendien is het zeer waarschijnlijk, dat het vleesch,
waarover de geachte afgevaardigde uit Zutfen heeft gesproken,
na de afkeuring hier ontdaan was van die deelen, die den
rijkskeurmeester aanleiding gaven tot onthouding van het goed-
keuringsmerk en die ongetwijfeld ook in Engeland aanleiding
tot afkeuring zouden hebben gegeven, wanneer de keurmeester
aldaar ze had gezien.

Inderdaad bestaat tusschen de Londensche en de Nederlandsche
keuring volkomen overeenstemming. Dat goedgekeurd vleesch
in Engeland kan worden afgekeurd, moet worden toegeschreven
aan tusschentijds ingetreden wijzigingen. Bovendien staat het

-ocr page 666-

vast, dat er nu en dan eeu verwisseling van etiquetten plaats
heeft. De bewering van den geachten afgevaardigde, dat in
Engeland geen waarde zou gehecht worden aan het Hollandsche
merk, wordt in de Engelsche rapporten alom weersproken, daar-
gelaten nog, dat de verwisseling van etiquetten geen zin zou
hebben, indien de bewering van den geachten afgevaardigde
juist was.

Dat afgekeurd vleesch nog hooge prijzen maakt, is zeer goed
te verklaren. Uitnemende varkens kunnen lijden aan tuber-
culose. Heeft nu uit dien hoofde afkeuring hier te lande plaats
en volgt daarna verzending naar Engeland en verwijdering
van de zichtbaar aangedane deelen, dan verschijnt zulk een
varken te Londen als een uitnemend dier zonder tuberculose.

Tegenover de individueele opinie, die door den geachten af-
gevaardigde uit Zutfen is medegedeeld, meen ik mij te kunnen
beroepen op het oordeel van dr.
Collingrtdge, den directeur van
den Londenschen gezondheidsdienst, die in zijn verslag over
1906 eeuige mededeelingen doet omtrent den aanvoer van vleesch
op de bekende Smithfield-market in het centrum van Londen,
waarvan men een overzicht vindt in het jongste nummer van
de
Handelsberichten.

Genoemde directeur van den gezondheidsdienst bespreekt o. a.
de keuring en het merken van buitenlandsch vleesch en deelt
mede, hoe een aanzienlijk deel van het vleesch, dat te Londen
aan de markt komt, is voorzien van een merkteeken, ten bewijze
dat het vóór de verzending werd geïnspecteerd, wat voortaan
met al het vleesch, van hier afkomstig, het geval zal zijn.

Dan voegt de genoemde directeur er bij:

«Voor zooveel Denemarken en Nederland betreft, hebben de
bevoegde autoriteiten daar te lande thans voorschriften gegeven,
die volkomen in overeenstemming zijn met de aanwijzingen,
gegeven door de Engelsche gezondheidscommissie.»

In verband met deze aangelegenheid zijn door de gezondheids-
commissie een aantal maatregelen aanbevolen, waarvan vooral
de volgende ook voor onzen vleeschexport van belang kunnen zijn :

1°. De keuring van al het slachtvee tijdens het slachten dient
verplichtend gesteld te worden. Het goedgekeurde vleesch moet
van een merk voorzien worden.

2°. Het is wenschelijk, dat aan het uit het buitenland inge-

-ocr page 667-

voerde vleesch dezelfde eischen worden gesteld als aan het
inheemsche en dat de regeering er aansprakelijk voor gesteld
wordt dat werkelijk aan deze eischen wordt voldaan.

3°. De invoer van versch vleesch moet worden verboden,
indien het zoodanig is verpakt, dat een doeltreffende keuring niet
wel mogelijk is:

Verder zegt dr. Collingridgu :

»Het lijdt geen twijfel of het keuren en merken van voor
uitvoer bestemd vleesch door de vleeschexporteereude landen zal
steeds meer algemeen worden toegepast. De Engelsche varkens-
fokkerij ondervindt reeds in hooge mate de zware concurrentie
van op die wijze gemerkt varkensvleesch. Wanneer bet publiek
beter bekend wordt met de juiste beteekenis van deze merken,
in bet bijzonder voor varkensvleesch, zal de vraag naar zoodanig
gemerkt vleesch steeds toenemen."

Ik geloof inderdaad dat dit oordeel van deze alleszins bevoegde
autoriteit met gerustheid kan gesteld worden tegenover dat van
den correspondent van den geachten afgevaardigde uit Zutfen.

De geachte afgevaardigde is bezorgd voor de kosten van de
keuring en heeft gevraagd die kosten nader op te geven. Het
doet mij leed, dat ik aan dat verhingen niet kan voldoen. Een
eenigszins nauwkeurige becijfering van de kosten kan ik uiet
geven. Ik moet mij bepalen aan den geachten afgevaardigde de
verzekering te geven, dat de kosten zoo laag mogelijk zullen zijn
en ook bij uitgebreide slachting van een groot aantal dieren
uiet te zeer zullen drukken.

De geachte afgevaardigden uit Kampen en uit Harlingen
hebben mij den wenk gegeven om voorzichtig te zijn en niet
te veel uniformiteit en te veel centralisatie bij de uitvoering
van den maatregel toe te passen.

Met dien wenk zal ik gaarne rekening houden. De bedoeling
js volstrekt niet het voor de kleine slachterijen te moeilijk te
maken, mits zij slechts aan zekere minimum-eischen voldoen.
Raadpleging van de belanghebbenden op ruime schaal zal aan
de bepaling van den datum van de invoering der wet voorafgaan.

Wat betreft de bedenking van den geachten afgevaardigde uit
Harlingen betreffende slachting bij kunstlicht, deze zal, voor
zooveel noodig, worden toegelaten. Hieromtrent is in de Memorie
van antwoord een verklaring gegeven, die den geachten afge-

-ocr page 668-

vaardigde niet is ontgaan; hij kan verzekerd zijn, dat op bijzondere
toestanden, zooals deze zich onder anderen te Harlingen voordoen,
behoorlijk zal worden gelet.

Eindelijk een woord over een zaak, welke in het wetsontwerp
niet behandeld wordt, maar die, naar ik mij vlei, binnen niet
al te langen tijd de Kamer zal bezighouden.

Voor een algemeene vleeschkeuring, die inderdaad een nood-
zakelijk complement mag genoemd worden van dit wetsontwerp,
is een groote mate van arbeid bereids verricht.

Ik geloof inderdaad, dat een aansporing tot spoed ten opzichte
van dezen maatregel, gelijk de geachte spreker uit Zutfen tot
de regeering richtte, onnoodig mag worden geacht. De bedoeling
is bij een op dit punt in te dienen wetsontwerp een onderzoek
te bevelen van eenhoevige dieren, rundvee, schapen, geiten en
varkens vóór en na de slachting, alsmede een onderzoek van al
de genoemde dieren, indien zij in nood gedood of eeii natuur-
lijken dood gestorven zijn, met uitzondering van die dieren,
welke beneden den leeftijd van 7 dagen zijn gestorven.

Het denkbeeld is verder aan de gemeentebesturen de verplich-
ting op te leggen om door ambtenaren, door hen te benoemen,
die maatregelen te doen nemen, welke voor de uitvoering dier
wet noodig zijn.

Vee- en vleeschkeurihg zal blijven gemeentezaak, met dien
verstande, dat de gemeentebesturen ter zake van de uitvoering
zullen moeten handelen volgens voorschriften, van rijkswege
gegeven.

Ziedaar enkele hoofdpunten uit de regeling van de algemeene
vleeschkeuring, zooals deze in staat van voorbereiding verkeert
en, naar ik hoop, binnen een niet al te langen tijd de Staten-
Generaal zal kunnen bereiken.

De geachte spreker uit Kampen heeft nu reeds de vrees geuit,
dat het daarvoor zou ontbreken aan een voldoende hoeveelheid
bevoegd personeel.

Wanneer de bedoelde maatregel aan de orde zal zijn, zal het
tijd wezen om hierover met den geachten spreker van gedachten
te wisselen. Het wetsontwerp zal daarvoor moeten worden afge-
wacht. Intusschen meen ik nu reeds te kunnen zeggen, dat ik
mij vlei, dat de geachte afgevaardigde uit Kampen een weinig
al te pessimistisch is, dat de hoeveelheid bevoegd personeel nog

-ocr page 669-

al zal meevallen. Het ligt in den aard der zaak, dat daaromtrent
bij dat wetsontwerp inlichtingen zullen worden gegeven.

De heer Lieftinck: Mijnheer de voorzitter! Ik breng den
minister dank ook voor zijn laatste woorden, dat men reeds
vrij ver gevorderd is om te kunnen voldoen aan den wensch
die ook velen met mij uitspreken, om te hebben een algemeene
vleeschkeuring in ons land. Dat de minister niet zulk een groot
bezwaar ziet in het verkrijgen van keurmeesters, doet mij ge-
noegen ; ik deel de opinie van zijn excellentie. Wat daarvan
gezegd is door den geachten afgevaardigde uit Kampen, alsof
die keurmeesters allen moeten zijn menschen gevormd aan de
dierenacademie te Utrecht, acht ik volstrekt niet noodig. Wanneer
men heeft flinke, ontwikkelde menschen uit de slagersknechts, die
een goed oog op de zaak hebben — want ook in deze is een
zekere flair noodig — kan men dezen zeer goed voor dit werk
gebruiken. Ik waag zelfs de onderstelling, dat het niet altijd
zeker is, dat de breed ontwikkelde menschen op het punt van
vleeschkeuring zoo bijzonder uitstekend zouden zijn. Men kan
ook te geleerd zijn om eenvoudige dingen goed te doen.

Verheug ik mij alzoo in de toezegging van den minister, dat
wij niet al te lang dat »eerlang" zullen behoeven te handhaven,
ik moet om der waarheids wille opkomen tegen hetgeen de
minister heeft gezegd van het groot vertrouwen, dat de keuring
in ons land in Engeland heeft.

Men kan uit officiëele verslagen, zooals ook een gebruikt is
door den heer
Reyne, alle mogelijke cijfergroepeeringen inee-
deelen, maar ik heb in mijn betrekkelijk lang leven reeds te
vaak gezien hoe het met die statistieken gaat. Bij ervaring weet
ik, hoe zij dikwijls bij wijze van »er een slag in slaan" worden
samengesteld, en dus niet volkomen in alles te betrouwen zijn,
n\'en déplaise a personne.

Ik heb hier vóór mij brieven uit Engeland, o. a. één van 8
December 1906, waarin uitdrukkelijk staat, dat het bewijs van
in Holland goedgekeurde varkens volstrekt geen afdoende waarde
heeft in Engeland, en dat men er daar weinig om geeft of het
beest voorzien is van een etiquette.

De minister kan op dit punt misschien goedgelooviger zijn
dan ik. Dat kan gemakkelijk. Maar ik heb voor hetgeen ik

-ocr page 670-

beweerde bewijzen in banden. Ik zou daarom den minister
gaarne willen aanraden eens practiseh te doen onderzoeken hoe
die vork in den steel zit. Mijn zegsman spreekt volkomen uit
oudervinding, omdat hij zich altijd op de Londensche vleesch-
markt bevindt.

Ik wil de discussie niet rekken, mijnheer de voorzitter. Wan-
neer de minister toegeven kan aan hetgeen wij gevraagd hebben,
n.1. om de kosten voor de keuring niet te hoog op te voeren,
integendeel zoo gering mogelijk te doen zijn, en te bevorderen
dat de tijd voor het slachten, dat zooals de heer
Schokking te
recht opmerkte, \'s zomers des nachts plaats moet hebben, dan
ook moge geschieden om het verzenden zoo spoedig mogelijk te
doen geschieden, zal ik met veel genoegen voor dit wetsontwerp
stemmen.

De heer IIeyne: Mijnheer de voorzitter! Een enkele opmerking.
Ten aanzien van hetgeen door den minister is aangevoerd, kan
ik volstaan met onder dankzegging nota te nemen van de toe-
zegging om, vóór de wet zal worden ingevoerd, belanghebbende
exporteurs, niet alleen de groote maar ook de kleine, in ruime
mate over de uitvoering der bepalingen van art. 5 te raadplegen.

Ik gevoel mij verder genoopt het woord te vragen door een
uitlating van den heer
Schokking.

Deze heeft namelijk de meening uitgesproken, dat het eenigszins
pijnlijk was hier deze wet betreffende het keuren van naar
Engeland te zenden vleesch te hooren verdedigen, omdat daarin
de erkenning opgesloten lag, dat wij het leveud vee niet meer
konden uitvoeren en, gelijk zoo vaak reeds bij hoofdstuk III
der staatsbegrooting is besproken, dat dit nu maar het eenige
is, dat wij nog kunnen verkrijgen.

Ik acht het noodzakelijk hierop terug te komen, omdat zich
weder voor den zooveelsten keer een legende zou kunnen gaan
vormen, dat, als wij hier maar een protectionistisch tarief\' hadden,
wij Engeland er wel toe zouden kunnen brengen niet alleen het
geslachte maar ook het levend vee toe te laten.

Op het congres te Zieriksee is door een der afgevaardigden
der Londensche Kamer van koophandel uitdrukkelijk gezegd,
naar aanleiding van de ook daar gestelde vraag waarom wij niet
aandringen op openstelling der grenzen voor levend vee: Engeland

-ocr page 671-

zal dat nooit doen; Engeland heeft zijn havens gesloten voor
levend vee en opent ze niet meer, omdat het voor de volks-
gezondheid veel meer heil ziet in de vleesch- dan in de vee-
keuring. Trouwens, de Engelsche havens ziju niet alleen gesloten
voor het Nederlandsche vee, maar ook voor het Fransclie vee,
het vee uit de Vereenigde Staten, kortom voor alle levend vee.
Wij moeten hij de beoordeeling van deze zaak de overweging of
beschermende maatregelen ons land zouden kunnen helpen, geheel
ter zijde laten.

Als de heer Schokking het voorts ook als een grief uit, dat
men niet in de gewisselde stukken de redenen terugvindt,
waarom dit wetsontwerp noodig zou zijn, dan herinner ik hem
er aan, dat niet alleen de Geldersch-Overijselsche Maatschappij
van landbouw, maar ook het Nederlaudsch laudbouw-comité
in adressen en uitvoerige rapporten sedert jaren er op hebben
aangedrongen, dat de in dit wetsontwerp vervatte maatregel zou
worden genomen.

Hetzelfde kan men zeggen van de Nederlandsche Kamer van
koophandel te Londen, die ook reeds voor lang om dezen maat-
regel heelt gevraagd. En daarom meen ik, dat, indien het waarom
uitvoerig in de stukken ware behandeld, dit slechts zou zijn
geweest: enfoncer une porte ouverte.

De heer Scuokking. Ik was niet voornemens te repliceeren,
maar de laatste opmerking van den geachten afgevaardigde uit
Kampen verplicht mij tot een kort wederwoord.

Die geachte afgevaardigde vergist zich toch ten eenenmale,
als hij meent, dat ik, in verband met den wenscli naar tariefs-
verhooging, herinnerd heb aan het gesloten zijn van de grenzen
voor ons levend vee, als een der in de stukken genoemde gron-
den, waarop de noodzakelijkheid van dit wetsontwerp verdedigd
wordt. Dit is zoo weinig het geval, dat ik er aan zou kunnen
herinneren, dat de klachten bij de begrooting\'voor Buitenlandsche
zaken, waarover ik sprak, waarlijk niet alleen gekomen zijn van
den kant van hen, die in het algemeen tariefsverhooging voor-
staan, maar evenzoo van de banken der linker zijde. Als de ge-
achte afgevaardigde eens wil informeeren bij zijn naaste buren,
die ik vroeger het voorrecht had tot buren te hebben, dan zal hij
vernemen, dat met betrekking tot dit punt meermalen een vriend-

-ocr page 672-

schappelijk woord in gelijke richting gewisseld is. Dat is een
voldoende aanwijzing, dat de herinnering mijnerzijds aan het feit,
dat de grenzen voor ons levend vee goeddeels gesloten zijn, niet
met de quaestie der tariefsherziening in verband moet worden
gebracht. Ik zou nu intusschen bijna iets verder gaan en geloo-
ven, dat er bij den geachten afgevaardigde uit Kampen, in die
mate een overdreven vrees voor tariefsverhooging bestaat, dat hij
het gevaar daarvoor meent te moeten tegengaan, ook waar er
met geen woord over gesproken wordt.

Ik laat deze quaestie intusschen verder rusten. Als ik gezegd
heb, dat ik het pijnlijk vond, dat op dien bewusten grond de
noodzakelijkheid van dit wetsontwerp werd verdedigd, dan heb
ik dit gedaan, omdat daaruit onwillekeurig blijkt, dat wij in dit
opzicht nog steeds in denzelfden toestand blijven verkeeren.
Doch zoo blijft er ook m. i. alle aanleiding bestaan om er op
aan te dringen, dat van het departement van Buitenlandsche
zaken een krachtiger actie uitga om de grenzen open te krijgen.
Deze toch worden dikwijls gesloten gehouden op grond van
mededeelingen, waarvan wij weten, dat zij beslist onwaar zijn.

En als de geachte afgevaardigde oordeelde tegen mijn opmer-
king te moeten optreden om een legende te voorkomen, dan
meende ik van een antwoord te moeten dienen om een andere
legende tegen te gaan, die veel gevaarlijker is.

De heer Veegens, minister van landbouw, nijverheid en
handel: Mijnheer de voorzitter! Slechts twee opmerkingen. In
den strijd tusschen de geachte afgevaardigden uit Kampen en
Harlingeii wensch ik mij op dit oogenblik niet te mengen, ook
omdat die strijd slechts in verwijderd verband staat met het
wetsontwerp, dat ons thans bezighoudt.

Ik heb in antwoord op het gesprokene door den geachten
afgevaardigde uit Harliugeu alleen dit te zeggen, dat het be-
zwaar waarover hij spreekt, naar het mij voorkomt, weinig te
maken heeft met de quaestie van de protectie. Voor ons is hoofd-
zaak te zorgen, dat ons vee in den best mogelijken gezondheids-
toestand verkeert, en ik kan den geachten spreker de verzekering
geven, dat aan het departement, aan welks hoofd ik de eer heb
te staan, in dat opzicht niets hoegenaamd wordt verwaarloosd,
maar integendeel al het mogelijke wordt gedaan, wat mensche-

-ocr page 673-

lijkerwijs kan geschieden om de gezondheid van den veestapel
zoo volmaakt mogelijk te doen zijn.

In de tweede plaats is de geachte afgevaardigde uit Zutfen
nader teruggekomen op zijn stelling, dat volgens zijn corre-
spondent onze Nederlandsche keuring in Engeland volstrekt geen
waarde zou hebben. Ik wil gaarne den correspondent van den
geachten afgevaardigde in zijn volle waarde laten, maar ik meen
toch nogmaals onder de aandacht van den geachten afgevaardigde
te moeten brengen, dat, waar tegenover diens individueele opinie
staat de zoo uitdrukkelijk uitgesproken meening van een zoo
volkomen bevoegd en volmaakt onpartijdig deskundige als de
directeur van den Londenschen gezondheidsdienst, ik inderdaad
meen, dat zijn correspondent eenige reden zoude kunnen hebben
om zijn meening nog eens nader te overwegen.

De algemeene beraadslaging wordt gesloten.

Beraadslaging over art. 1, luidende:

«Deze wet verstaat onder vleesch alle deelen van eenhoevige
dieren, rundereu, schapen, geiten en varkens, daaronder begrepen
ongeboren vruchten, met uitzondering van huiden, voor zoover
deze niet afkomstig zijn van varkens, van hoorn en van klauwen,
van borstels en van geheel van spieren ontdane, voor technische
doeleinden bestemde beenderen."

De heer van Sasse van Ysselt: Mijnheer de voorzitter! Ik
behoor tot die leden, die met ingenomenheid de indiening van
dit wetsontwerp hebben gezien, omdat ik overtuigd ben, dat
wanneer dit ontwerp wet zal worden, daardoor de vleeschuitvoer
naar het buitenland aanzienlijk zal worden bevorderd en daardoor
onze landbouw ook zal worden geholpen. Maar omdat deze wet
zal moeten worden nageleefd door slagers en landbouwers, zou
ik ook dit artikel 1 zoo duidelijk mogelijk geredigeerd wenschen.
Men heeft van dit artikel gemaakt één volzin, waarin een regel,
een verklaring van dien regel, een uitzondering, en weer een
uitzondering op die uitzondering voorkomen. Nu is het artikel
voor ons rechtsgeleerden wel te verstaan, vooral wanneer men
volgens de Memorie van toelichting weet wat de regeering er
mede bedoelt, maar ik vrees, dat het voor leeken moeilijk te

-ocr page 674-

begrijpen zal zijn en daarom zou ik bet gewenscht achten dit
artikel in twee zinsneden te splitsen, de eerste eindigende bij
het woord »vruchten", en de tweede dan luidende: »Uitgezonderd
zijn huiden", enz. Ik geloof, dat het artikel zoo voor leeken
duidelijker zou zijn. Ik stel de verandering van redactie echter
liever niet als amendement voor, omdat ik meen, dat het gewenscht
is dat een redactiewijziging uitgaat van hem, die het artikel
heeft ontworpen en ik geef daarom deze wijziging aan de regeering
in overweging.

De heer Veecens, minister van landbouw, nijverheid en
handel: Mijnbeer de voorzitter! De geachte afgevaardigde uit
den Bosch acht dit artikel voor niet-rechtsgeleerden uiet bijzonder
duidelijk en geeft een wijziging van redactie aan, die aan die
mindere duidelijkheid zou kunnen te gemoet komen.

Mijnheer de voorzitter! Ik erken, dat het artikel eenige lengte
heeft verkregen, maar ik geloof niet, dat het onderscheid tusschen
hetgeen nu gelezen wordt en hetgeen de geachte afgevaardigde
zou willen lezen, zoo bijzonder groot is, dat de duidelijkheid
sterk zou worden bevorderd. Daarentegen is aan de redactie van
den geachten afgevaardigde dit bezwaar verbonden, dat men in
het eerste lid iets zegt, wat slechts zeer gedeeltelijk waar is;
dat men begint met een absoluten regel te stellen, waarop ver-
volgens in de tweede alinea niet onbelangrijke uitzonderingen
worden gemaakt.

Waar nu deze wijziging van redactie voetstoots in de beraad-
slaging geworpen wordt, zonder dat daarover voorafgaand overleg
mogelijk is geweest, zou ik meenen, dat het beter is aan den
wensch van deu geachten afgevaardigde geen gevolg te geven.

De beraadslaging wordt gesloten.

Art. I wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.

Beraadslaging over art. 2, luidende:

«1. Het is verboden naar de landen, door Ons aan te wijzen,
vleesch uit te voeren, hetwelk niet voorzien is van een of meer
merken als bewijs, dat het bij eene van rijkswege ingestelde
keuring voor uitvoer geschikt is bevonden.

-ocr page 675-

2. Van dit verbod kan door Onzen Minister, met de uitvoering
dezer wet belast, ontheffing verleend worden voor vleesch:

a. hetwelk verduurzaamd is;

b. hetwelk zich bevindt hetzij in spoorwegrijtuigen, hetzij op
schepen of vlotten en bestemd is voor verbruik van de daarin
of daarop verblijvende personen.»

De heer van Gijn, voorzitter der commissie van rapporteurs:
Mijnheer de voorzitter! Het is der commissie van rapporteurs
voorgekomen, dat meerdere zekerheid tegen ontduiking bij dit
artikel wel wenschelijk is. IIet zal toch moeilijk te controleeren
zijn, wanneer die overtreding plaats heeft. Wanneer heeft er
uitvoer plaats? Ik stel mij zoo voor, dat dit geschieden zal op
het oogenblik waarop het schip of de goederen zijn uitgeklaard;
en dit zoo zijnde, vrees ik, dat het moeilijk zal zijn de over-
treding te constateeren en den overtreder te achterhalen. Daarom
heeft de commissie van rapporteurs gemeend aan dit artikel
eenige uitbreiding te moeten geven door voor te stellen achter
het woord «uit te voeren» in den tweeden regel van het eerste
lid, in te lasscheu de woorden: «of aan eeuig middel van ver-
voer tot uitvoer aan te bieden.»

De voorzitter: Daar dit amendement is voorgesteld door de
commissie van rapporteurs, maakt het vau rechtswege een onder-
werp van beraadslaging uit.

De heer van Vuuren: Mijnheer de voorzitter! Dit wetsont-
werp heeft naar opzet en uitwerking ten doel een keuring in het
leven te roepen alleen en uitsluitend voor versch vleesch vóór de
slachting al bestemd voor uitvoer. Zoolang de algemeene keuring
die ook ik met vreugde zal begroeten, er nog niet is, kan dit
wetsontwerp niet meer geven, maar moet er ook niet meer van
gevraagd worden. Zoo niet, dan wordt wat als verplichte keu-
ring is bedoeld een verbod van uitvoer.

Ik had daarom aanvankelijk groot bezwaar tegen art. 2, maar
na de wijziging van den minister, waarvoor ik dankbaar ben,
is grootendeels aan mijn bezwaar te gemoet gekomen; thans
kan ook ontheffing worden verleend voor vleesch wat «verduur-
zaamd» is. Ik onderstel, dat dit woord zeer ruim moet worden

-ocr page 676-

opgevat, dat er niet alleen onder verstaan moeten worden blikjes
van fabrikanten van verduurzaamde levensmiddelen, maar ook
bet vleescb, dat door rooken of zouten voor onmiddellijk bederf
gevrijwaard is, zooals gerookt vleesch, ham, ja ook worst. Men
moge dit op zich zelf niet wenschelijk vinden, onder vigueur
van dit wetsontwerp, dat alleen keuring kent t-e gelijk met de
slachting, gaat het niet anders.

Ik zou daarom van den Minister gaarne een bevestiging ont-
vangen van mijn onderstelling en hem tevens willen vragen
welke verduurzaamde levensmiddelen wel zullen worden onder-
worpen aan de keuring. Blijkens de Memorie van antwoord is
de bedoeling, dat de ontheffing niet zal gelden voor alle ver-
duurzaamde levensmiddelen. Ik vroeg mij echter tevens af, of
de ontheffing wel ver genoeg gaat. Ik vermoed dat slagers aan
de grens vleesch leveren naar buiten over de grenzen zonder
nu juist exporthandelaar te zijn. Dit zal in het vervolg niet
meer mogelijk zijn. Wanneer een koe wordt geslacht, zonder
dat het vleesch bij voorbaat bestemd is voor uitvoer, is er een
verbod op gelegd om uit te voeren, al is het het beste en ge-
zondste stuk vleesch dat graag over de grenzen wordt toege-
laten. Voor grensgemeenten, al is de toestand er niet zoo erg
als bijv. te Baarle-Hertog en Baarle-Nassau, kan dit groot be-
zwaar opleveren. Ik zou dus willen vragen of de vrijstelling
niet wat ruimer moet wezen, althans gedurende den korten tijd,
dat de algemeene keuring zich nog wachten laat.

De heer Veegens, minister van landbouw, nijverheid en
handel: Mijnheer de voorzitter! De geachte afgevaardigde uit
Zevenbergen heeft mij de vraag gesteld, welke beteekenis moet
worden gehecht aan de bijvoeging in het gewijzigd wetsont-
werp, dat ontheffing kan worden verleend voor vleesch, dat
verduurzaamd is.

Ik kan den geachten spreker in de eerste plaats antwoorden,
dat het de bedoeling is aan dit voorschrift een ruime toepassing
te geven, hetgeen ook aan het grensverkeer ten goede zal komen.

Onder verduurzaamd vleesch is te verstaan vleesch, hetwelk
door bereiding, met of zonder daarmede gepaard gaande ver-
pakking, voor geruimen tijd gevrijwaard is tegen bederf. Die
bereiding kan o. a. bestaan in zouten, rooken en steriliseeren.

-ocr page 677-

De geachte afgevaardigde zal zeker niet van mij verlangen
dat ik in verdere bijzonderheden treed en mij er over uitlaat,
of de ontheffing zich al dan niet zal kunnen uitstrekken tot
darmen, lever, bloedbeuling, gesmolten vet, enz. En evenmin,
dat ik thans mededeel, welke onderdeelen wèl zouden kunnen
worden gekeurd en hoe de merking zal geschieden bij verpakking
in kisten of blikken.

Wat betreft het amendement van de commissie van rappor-
teurs herhaal ik, wat ik straks in antwoord aan den geachten
afgevaardigde uit \'s-Hertogenbosch aanvoerde, dat het steeds
wenschelijk is voor te stellen wijzigingen in een wetsontwerp
eenigen tijd vooraf bekend te maken.

Intusschen moet ik erkennen, dat de commissie even vóór de
pauze over deze toevoeging mij heeft onderhouden en dat het
mij voorkomt, dat deze wijziging zonder bezwaar kan worden
opgenomen. Ik ben daarom bereid het amendement over te nemen.

De voorzitter: Aangezien het amendement door de regeering
is overgenomen, maakt het als zoodanig geen onderwerp van
beraadslaging meer uit.

Mag ik nu aan de commissie van rapporteurs haar oordeel
vragen over de door de regeering aangebrachte wijziging?

De heer van Gijn, voorzitter der commissie van rapporteurs:
Mijnheer de voorzitter! De commissie is eenparig van oordeel,
dat de Kamer goed zal doen, zich met deze wijziging te ver-
eenigen.

De beraadslaging wordt gesloten en het gewijzigd art. 2 zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.

De artt. 3 tot en met 6 worden achtereenvolgens zonder be-
raadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.

Beraadslaging over art. 7, luidende:

«1. Overtreding van het bepaalde in artikel 2, eerste lid,
wordt gestraft met geldboete van ten hoogste f 1000.

2. Het vleesch, waarmede de overtreding heeft plaats gehad,
wordt zoodra mogelijk in beslag genomen en aan den belang-

-ocr page 678-

hebbende niet teruggegeven dan na op diens kosten, welke bij
vooruitbetaling zijn te voldoen, te zijn gekeurd en behandeld
overeenkomstig de voorschriften van artikel 4, tweede en derde lid.»,

waarop door den heer van Sasse van Ysselt een amendement
is voorgesteld, strekkende om aan artikel 7, tweede lid, toe te
voegen den volzin: «Teruggave van het vleesch heeft echter niet
plaats, indien het moet worden vernietigd.»

De heer van Sasse van Ysselt, het woord ontvangen hebbende
tot toelichting van het amendement, zegt: Mijnheer de voorzitter !
Ik heb dit amendement reeds eenigszins toegelicht en kan dus
kort zijn. De bedoeling is, dat niet behoeft te worden terugge-
geven vleesch, hetwelk volgens art. 8 niet aan de vernietiging
mag worden onttrokken.

Een tweede bezwaar, verbonden aan art. 7, 2do lid, is, dat,
als bet artikel bleef zooals het thans luidt, men in conflict zou
komen met art. 219 van het Wetboek van strafvordering, wat zegt:

«De vernietiging of onbruikbaarmaking van werktuigen of
andere voorwerpen, vervaardigd, geschikt gemaakt of\' gediend
hebbende tot het plegen van een strafbaar feit, kau in het
vonnis worden gelast.»

Ik meen dus dit amendement in de gunstige overweging dei-
Kamer te mogen aanbevelen.

Het amendement wordt ondersteund door de heeren Smeenge,
de
Ham, Fkuytier, Eland en van Vuuren, en maakt derhalve
een onderwerp van beraadslaging uit.

De heer Veegens, minister van landbouw, nijverheid en
handel: Mijnheer de voorzitter I De geachte afgevaardigde uit
den Bosch wil de straf, op de in dit artikel bedoelde overtreding
gesteld, verzwaren door de teruggave uit te sluiten, indien het
vleesch moet worden vernietigd.

Uit een strafrechtelijk oogpunt bestaat daartegen geen bezwaar.
Ik zou het amendement dan ook wel willen overnemen, maar de
redactie sluit zich niet geheel aan bij het stelsel van het wetsont-
werp. Dit stelsel is in het algemeen, indien het vleesch ongeschikt
wordt bevonden als voedingsmiddel te dienen, aan den eigenaar

-ocr page 679-

de keus te laten tusschen onbruikbaar maken en vernietigen.
Die keuze wil de geachte afgevaardigde aan den delinquent
ontnemen, maar dan moet dit in het amendement worden uitge-
drukt. Men dient alsdan te lezen in de plaats van: «indien bet
moet worden vernietigd», «indien het ongeschikt bevonden wordt
om als voedingsmiddel te dienen».

Op deze wijze wordt de gewenschte aansluiting aan art. 4
beter verkregen dan volgens de redactie van den geachten spreker.

Wanneer de geachte spreker hiermede kan instemmen, ben
ik bereid het amendement over te nemen, nadat het in dezen
zin zal zijn gewijzigd.

De heer van Sasse van Ysselt: Mijnheer de voorzitter! De
door den minister aangegeven wijziging gaat verder dan ik had
durven voorstellen. Ik ben met mijn voorstel niet zoover gegaan,
omdat ik anders vreesde te veel te vragen. Maar wat de regee-
ring voorstelt, komt veel meer met mijn idee overeen; ik kan mij
daarom met dat voorstel zeer goed vereenigen en trek derhalve
mijn amendement in.

De voorzitter: Daar de heer van Sasse van Ysselt zijn amen-
dement heeft ingetrokken, maakt dit geen onderwerp van beraad-
slaging meer uit.

De heer Veegens, minister van landbouw, nijverheid en
handel: Mijnheer de voorzitter! Ik heb de eer art. 7 in dier
voege te wijzigen, dat aan het 2de lid wordt toegevoegd:

«Teruggave van het vleesch heeft echter niet plaats, indien
bet ongeschikt bevonden wordt om als voedingsmiddel te dienen.»

De voorzitter: Ik verzoek thans de commissie van rappor-
teurs haar gevoelen over de door de regeering in art. 7 aan-
gebrachte wijziging mede te deelen.

De heer van Gijn, voorzitter van de commissie van rappor-
teurs: Mijnheer de voorzitter! De commissie van rapporteurs
is eenparig van oordeel, dat deze wijziging een verbetering is.

Zij meent echter dat tevens een kleine wijziging moet gebracht
worden in het 2de lid, nl. dat daar moeten vervallen de woorden:
«en derde lid». De keuze welke in art. 4, 3de lid, gegeven werd,
zal bij aanneming van het gewijzigd artikel niet meer bestaan.

-ocr page 680-

De teer Veegens, minister van landbouw, nijverheid en
handel: Mijnheer de voorzitter! Naar aanleiding van de opmer-
king van den geachten voorzitter der commissie van rappor-
teurs meen ik nog deze wijziging in het 2de lid van art. 7 te
moeten brengen, dat een punt worde geplaatst achter de woorden
«artikel 4» en dat vervallen de woorden «tweede en derde lid».

Ik meen, dat het voorzichtiger is hier niet alleen van art. 4,
tweede lid, te spreken, maar liever het artikel in het algemeen
aan te lialen.

De voorzitter: Door de regeering is in art. 7 een nadere
wijziging aangebracht, daartoe strekkende, dat in het 2do lid
achter «art. 4» een punt worde geplaatst, eD dus vervallen de
woorden: «tweede en derde lid».

Aangezien deze wijziging in overeenstemming is met een op-
merking der commissie van rapporteurs acht ik het overbodig
het advies dier commissie daarover in te winnen.

De beraadslaging wordt gesloten en het gewijzigde art. 7
zonder hoofdelijke stemming aangenomen.

Beraadslaging over art. 8, luidende:

«1. Wederrechtelijke onttrekking van vleesch aan de voort-
gezette keuring, de sterilisatie, de onbruikbaarmaking of de
vernietiging, bedoeld in artikel 4, wordt gestraft met geldboete
van ten hoogte f800.

2. Ten aanzien van het vleesch, waarmede de overtreding
heeft plaats gehad, is artikel 7, tweede lid, toepasselijk.»

De heer van Sasse van Ysselt: Art. 8 is een artikel, waar-
tegen ik zeer ernstige bedenkingen heb. Ik behoef de andere
leden dezer Kamer, die geleefd hebben onder de laatste periode,
dat de code pénal hier te lande nog bestond, niet te herinneren,
dat er toen tal van speciale wetten waren, waarin verschillende
misdrijven en overtredingen waren geregeld en hoezeer toen elke
jurist hier te lande verlangde, dat er eindelijk zou komen een
behoorlijke codificatie van het strafrecht, nadat de code pénal
door verschillende wetten was ontwricht. Ten .bewijze hoeveel
strafbare feiten destijds in afzonderlijke wetten geregeld waren,
behoef ik slechts te verwijzen naar de invoeringswetten op het
tegenwoordig Wetboek van strafrecht; men zal daaruit zien

-ocr page 681-

hoeveel wetten men voorheen hier te lande moest raadplegen,
als men wilde nagaan, welke feiten al dan niet strafbaar waren
en onder welke strafwet zij vielen.

Het schijnt dat men thans de misère die men vóór 1886 heeft
beleefd, begint te vergeten, omdat men nu in speciale wetten
gaat regelen wat in het Wetboek van strafrecht had behooren
geregeld te worden. Ik kan als voorbeeld aanhalen de speciale
regeling van een misdrijf van valschheid, welke onlangs heeft
plaats gehad in een speciale wet. Ik heb mij daarbij echter neer-
gelegd, omdat het fiscale strafrecht toch in een aparte wetgeving
is geregeld en er dientengevolge niet zoo groot bezwaar was om
in deze fiscale strafwet ook die valschheid te regelen.

Maar als in de andere wetten het strafrecht wordt geregeld,
wordt de zaak erger. In de Boterwet, die nog in voorbereiding
is, is reeds voorgesteld om het daderschap op een andere wijze
te regelen dan het in art. 47 van het Wetboek van strafrecht is
geschied en thans wordt voorgesteld in art. 8 van dit wetsont-
werp onderwerpen te regelen, die reeds geregeld zijn in de artt.
198 en 184 van het Wetboek van strafrecht. In art. 8 van het
wetsontwerp wordt toch strafbaar gesteld: in de eerste plaats het
onttrekken van een voorwerp aan het krachtens de wet daarop ge-
legd beslag.

Dat feit is reeds strafbaar volgens art. 198 van bet Wetboek
van strafrecht.

In de tweede plaats wordt strafbaar gesteld een daad, die
gepleegd wordt tot feitelijke belemmering van een handeling,
ondernomen door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard
tot het opsporen van strafbare feiten. Welnu ook dat feit is
strafbaar volgens art. 184 van het Wetboek van strafrecht.

Het is dus niet noodig, dat deze feiten nog eens in deze wet
strafbaar worden gesteld. Men kan nu wel zeggen:
lex spe.cialis
derogat legi generali
, maar er staat daartegenover, dat als deze
lex specialis naast de lex generalis komt te staan, men in groote
moeilijkheden zal komen en in ieder geval aan de codificatie,
waarnaar men vóór 1886 zoo sterk had verlangd, afbreuk zal
worden gedaan.

Ik hoop daarom, dat de regeering alsnog kan besluiten art. 8
in te trekken als zijnde overbodig en als alleen aanleiding kun-
nende geven tot moeilijkheden en verwarring in de praktijk.

-ocr page 682-

De heer Veegens, minister van landbouw, nijverheid en
handel: Mijnheer de voorzitter! Ook na den geachten afgevaar-
digde uit \'s Hertogenbosch gehoord te hebben, meen ik niet te
kunnen voldoen aan zijn wensch, dat ik dit artikel zal terug
nemen. Het bezwaar van dien geachten afgevaardigde is niet,
dat hij niet goedvindt hetgeen in dit artikel staat, maar dat
het artikel overbodig zou zijn, aangezien hetzelfde bepaald is in
het Wetboek van strafrecht. Nu meent de geachte afgevaardigde
daartoe in de eerste plaats te kunnen verwijzen naar art. 198
van het Wetboek van strafrecht.

In dat artikel wordt straf bedreigd tegen hem, die opzettelijk
eenig goed aan het krachtens de wet daarop gelegd beslag of
aan een gerechtelijke sequestratie onttrekt of, wetende dat het
daaraan onttrokken is, het verbergt, enz. Ik meen, dat daardoor
in geen geval voorzien wordt in hetgeen ons hier bezighoudt.
Vooreerst komt in het voorgesteld artikel niet het woord
«opzettelijk» voor, dat men wel in art. 198 van het Wetboek
van strafrecht vindt. In de tweede plaats is er in ons artikel
hoegenaamd geen sprake van een krachtens de wet gelegd beslag,
en nog minder van gerechtelijke sequestratie. Art. 198 komt
hierbij dus niet te pas.

Dan verwijst spreker naar art. 184 van het Wetboek van
strafrecht, waarin straf wordt bedreigd tegen hem, die opzettelijk
niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wet-
telijk voorschrift gedaan door zekere ambtenaren, en tegen
hem, die opzettelijk eenige handeling, door een zoodanige ambte-
naar ter uitoefening van eenig wettelijk voorschrift ondernomen,
belet, belemmert of verijdelt. Maar dat is ook al weer niet het
geval dat ons hier bezighoudt. In het voorgesteld artikel wordt
straf bedreigd tegen het wederrechtelijk onttrekken van vleesch
aan de voortgezette keuring als anderszins. De man die dat
doet, moet zich dus op de eene of andere manier weder meester
van het vleesch maken, zoodat het niet verder gekeurd kan
worden. Dat is iets anders dan de bij art. 184 Wetboek van
strafrecht bedoelde feiten. Er zullen tal van gevallen voorko-
men, die vallen onder ons art. 8, maar waarin art. 184 van het
Wetboek van strafrecht niet kan worden toegepast.

Ik geloof dus, dat geen van de beide artikelen van het Wet-
boek van strafrecht, door den geachten afgevaardigde aange-

-ocr page 683-

haald, toegepast kan worden bij de overtredingen die in art. 8
strafbaar worden gesteld, en hoop daarom, dat de Kamer niet
zal voldoen aan het verlangen van den geachten afgevaardigde
uit den Bosch om dit artikel te verwerpen.

De heer Regout: Mijnheer de voorzitter! Ik betreur dat zijn
excellentie niet heeft kunnen ingaan op het denkbeeld van den
geachten afgevaardigde uit den Bosch. Inderdaad, wanneer dat
artikel wet wordt, zal dat in de practijk aanleiding geven tot
moeilijkheden, lex specialis derogat generali. Is nu de bedoeling
dat artikel 184 Wetboek van strafrecht toegepast wordt wanneer
opzet in het spel is geweest? Of moet dan het openbaar ministerie
overgaan tot de toepassing van dit artikel? Bovendien is hier
sprake van een overtreding, bij art. 184 van het Wetboek van
strafrecht van een misdrijf. Dit behoort tot de competentie van
den kantonrechter en diens ambtenaar, terwijl feiten die vallen
onder art. 184 Wetboek van strafrecht tot die van de recht-
bank en van den officier van justitie behooren.

Men zal dus om een zeer kleine nuanceering een zaak heen
en weer moeten sturen. Blijkt ter terechtzitting opzet, dan moet
de kantonrechter de zaak naar de rechtbank verwijzen. Waarom
is dit alles noodig? Inderdaad, even goed als bij elke andere
wet moeten de ambtenaren die met de uitvoering er van belast
worden, beschermd worden tegen verhindering van hun werk-
zaamheden, maar dat kan als een algemeen belang beheerscht
worden door art. 184 van het Wetboek van strafrecht. Waarom
hier voor deze keuring van vleesch daarnaast een bijzondere
bepaling gemaakt ? Ik zou derhalve den minister nogmaals ernstig
in overweging willleu geven dit artikel terug te nemen.

De heer van Sasse van Ysselt : Mijnheer de voorzitter! Na
de rede van den geachten afgevaardigde uit Helmond kan ik
kort zijn, omdat hij op overtuigende wijze heeft aangetoond, tot
welke groote moeilijkbeden art. 8 aanleiding kan geven. Ik wensch
mij daarom te bepalen tot de weerlegging van de opmerking
des ministers, dat art. 198 van het Wetboek van strafrecht in
het geval van art. 8 van het wetsontwerp niet te pas kan komen.
De minister heeft daarbij over het hoofd gezien art.
7 van dit
ontwerp, dat voorschrijft dat vleesch waarmede de overtreding

-ocr page 684-

is gepleegd geworden, in beslag wordt genomen. Er wordt dns
volgens dat artikel wel degelijk op vleesch beslag gelegd, en
onttrekt men het aan het beslag, dan is art. 198 Wetboek van
strafrecht toepasselijk.

Zoo is ook niet juist wat de minister heeft gezegd ten aanzien
van art. 184, want al is het ook waar, dat in art. 8 van het
wetsontwerp gesproken wordt van onttrekking van vleesch aan
de voortgezette keuring, enz., zoo is niet minder waar, dat degene
die onttrekt, belet, belemmert of verijdelt een handeling, onder-
nomen door een ambtenaar ter uitvoering van een wettelijk
voorschrift.

Een onttrekking aan een voorgenomen inbeslagneming deed
zich herhaaldelijk voor bij de toepassing van de vroegere drankwet.
Bijv. een herbergier had glazen, waarin gedistilleerd in strijd
met die wet was toegediend geworden ; als een ambtenaar kwam
om ze in beslag te nemen, borg hij ze weg ; hij mocht als eigenaar
die daad verrichten, maar omdat hij ze daardoor onttrok aan het
voorgenomen beslag, werd hij steeds geacht te vallen onder art.
184 Wetboek van strafrecht.

Met den geachten afgevaardigde uit Helmond blijf ik derhalve
het art. 8 overbodig en gevaarlijk achten en zou ik het alzoo
willen zien verdwijnen.

De heer Veegens, minister van landbouw, nijverheid en han-
del : Mijnheer de voorzitter ! Ik moet dit artikel in bescherming
blijven nemen tegen de bedenkingen van de geachte afgevaardigden
uit Helmond en den Bosch en aan de Kamer verzoeken het wel
te willen aannemen.

Men heeft gevraagd, wat zal geschieden als heeft plaats een
onttrekking — wat dan zal zijn een wederrechtelijke onttrekking,
anders zou van straf ingevolge dit artikel geen sprake kunnen
zijn — zonder dat opzet kan worden bewezen. Dan moet de
ambtenaar van het openbaar ministerie niet te werk gaan volgens
art. 184 van het Wetboek van strafrecht, maar een vervolging
instellen overeenkomstig art. 8 van dit wetsontwerp.

Verwarring is dan niet te vreezen. Maar wanneer wij ons
bepalen tot art. 184 Wetboek van strafrecht en het feiten zijn,
waarbij het opzet niet kan worden bewezen, dan zal het gevolg
zijn, dat het feit eenvoudig onvervolgd blijft en deze wet niet
tot haar recht komt. Ik kan tot nadere illustratie den geachten

-ocr page 685-

afgevaardigde uit Helmond, die beter dan ik op de hoogte is
van dit onderwerp, verwijzen naar een ander artikel van het
Wetboek van strafrecht, namelijk naar art. 321, haudelende
over verduistering, waar de uitdrukkingen «opzettelijk» en
«wederrechtelijk» tegenover elkander gesteld worden.

Dit artikel luidt: «Hij, die opzettelijk eenig goed, dat geheel
of ten deele aan een ander toebehoort en dat hij anders dan
door misdrijf onder zich heeft, wederrechtelijk zich toeeigent,
wordt, als schuldig aan verduistering, gestraft met gevange-
nisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van ten hoogste
zestig gulden.»

Het Wetboek van strafrecht zelf maakt dus deze onderscheiding
en ik ben overtuigd, dat de ambtenaar van het openbaar minis-
terie, die deze wet zal hebben toe te passen, haar evenzeer
zal weten te maken en zich zal weten te wachten voor het
onaangenaam geval, dat hij bij een verkeerden rechter terecht-
komt, omdat hij een verkeerd artikel heeft toegepast.

De beraadslaging wordt gesloten.

Art. 8 wordt op verzoek van den heer van Sasse van Ysselt
in stemming gebracht en met 42 tegen 27 stemmen aangenomen.

Voor hebben gestemd de heeren Treub, Lieftinck, van\' Deventer,
van
Gijn, van der Zwaag, Tak, Ketelaar, de Boer, Schaper,
van
Styrum, Smebnge, Blooker, Smidt, Lely, van Foreest,
IJzerman, Reyne, van Idsinga, Roodhuyzen, Plate, Roessingh,
van
Vliet, van Bylandt, de Waal Malefijt, de Savornin Lok-
man, van
VVassenaer van Catwijck, ter Laan, Talma, Hugen-
holtz
, Eland, Heemskerk, van Kol, van Citters, Verhey, de
Klerk, Pierson, Drucker, Thomson, Jansen (den Haag), Nol-
ting
, Brummelkamp en de voorzitter.

Tegen hebben gestemd de heeren de Ram, Arts, Janssen,
Bogaardt, Bolsius, Aalberse, van Nispen tot Sevenaer, de
Beaufort, van Vlijmen, Fruytier, Ruys de Beerenbrouck, van
Karnebeek, Passtoors, , de Visser, Nolens, Regout, Koolen,
Schokking, van de Velde, van Veen, van Vuuren, Duynstee,
Duymaer van Twist, Limburg, van Wijnbergen, van den Berch
van
Heemstede en van Sasse van Ysselt.

-ocr page 686-

De artt. 9 tot en met 13, alsmede de beweegreden, worden
achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.

De voorzitter: Aangezien er in het weisontwerp wijzigingen
zijn aangebracht, stel ik voor de eindstemming te doen plaats
hebben op morgen na de pauze.

De wet werd zonder hoofdelijke stemming aangenomen.

Personalia.

Benoemd: bij besluit van 14 Mei 1907, met ingang van 1
Juni, tot veearts-keurmeester aan het abattoir te Amsterdam G.
L. J.
Gooken, veearts-keurmeester, waarnemend onder-directeur aan
het openbaar slachthuis te Utrecht, uit welke betrekking hij op
1 Juni 1907 op zijn verzoek eervol werd ontslagen ; bij minis-
teriëele beschikking van 20 Juni 1907 tot leden der commissie
aan welke wordt opgedragen het examineeren van hen, die een
akte van bekwaamheid wenschen voor middelbaar onderwijs in land-
of tuinbouwkunde of houtteelt, of een akte voor lager onderwijs
in land- of tuinbouwkunde: H. C.
Rkimers, leeraar der Rijks
hoogere land-, tuin- en boschbouwschool te Wageningen en D.
F.
van Esveld, leeraar aan \'s Rijks veeartsenijschool te Utrecht.

De veeartsen M. J. H. Duijsens te Heerlen, L. van Kempen
te Sittard, P. H. van Kempen te Echt en J. J. W. Urlings te
Heerlen zijn bevoegd de veeartsenijkundige praktijk uit te oefenen
in de grensplaatsen van het regeeringsdistrict Aken.

De navolgende Duitscke veeartsen in het regeeringsdistrict
Aken mogen de veeartsenijkunde uitoefenen in de Nederlandsche
grensplaatsen: de heeren A.
Wolpers te Ileinberg, G. Schwabe
te Geilenkirchen, B. Jannes te Aken, H. Jaeger te Roedgen,
H. Hübernein te Geilenkirchen, P. Buersciigens te Herzogenrath,
J. Klingenstein, M. Keil, J. Klinkenberg, Dr. O. Kühn, J.
W
einberg en H. Wenders, allen te Aken.

In het regeeringsdistrict Dusseldorp: F. Lehmke te Emmerik,
Dr.
F. Schmitt te Kleef, Dr. J. Keuten te Geldern, J. Beckers te
Kempen,
Th. Lütkefels en Körsters, beiden te Emmerik, H.

-ocr page 687-

Stelkens en F. Bertram, beiden te Straelen, G. Seifert te Kal-
denkirchen.

Bij ministeriëele beschikking van 24 Juni 1907, n°. 4855,
afd. L. en met ingang van l Juli 1907, op verzoek ingetrokken
de aanwijzing van N. B.
Kielstra te Opeinde, gemeente Srnal-
lingerland, als officieel deskundige voor het verrichten van in-
spectiën en onderzoekingen, vereischt krachtens de bepalingen
tot wering van de druifluis.

Het voorloopig adres van den paardenarts lste klasse bij het
Indisch leger A. E.
ten Bsoeke is te Almeloo.

Rijks veeartsenijschool.

Van de 46 leerlingen van het lst6 studiejaar namen er 44
aan het examen deel. Toegelaten zijn tot het 2de studiejaar:

P. E. Keuchenius, van Batavia: S. G. Zwart, van Leeuwarden;
P. Stapel, van Oudendijk; C. A. van der Velden, van Rotter-
dam; H.
van den Nieuwenhuizen, van N ij kerk; F. A. A. van
Diermen, van Utrecht; C. Davidse, van Arnemuiden ; S. Wiersma^
van Britswerd; L. van Bergen, van Middelstum; R. S. Bergsma,
van VVeidum; S. Schaap Hz., van Deersum; D. van der Veen,
van Tiel; C. Kunst, van Amsterdam; J. Boos, van Lochem ; P.
H. A. van Aelst, van Maastricht; J. S. Hoogstra, van Gouda;
J. Koopmans, van Amsterdam; J. W. F. Bloemkolk, van Utrecht;
G.
de Vries, van Amersfoort; D. A. Oskam, van Bergambacht;
F. W.
Tervoert, van Zeddam; J. Bouwman, van Tiel; C. Bub-
berman
, van Schiedam; H. J. van Daal, van Amersfoort; H.
Hendriks, vau Utrecht; S. Stuurman, van Deventer; M. J. Veen-
stra
, van Schrans; A. Feberwee, van Zutfen; A. Alberda van
Ekenstein, van Marum.

Van de 31 candidaat-veeartsen uit het 3de studiejaar namen
29 aan het examen deel. Toegelaten tot het 4de studiejaar zijn:
G.
Krediet, van Leeuwarden; J. Eggink, van Leeuwarden;
T.
Edens, van Appingedam; J. Kok, van \'s-Heerenberg; M. ten
Broek, van Rotterdam; W. F. Brink, van Voorst; J. A. Beijers,
van Lochem; J. C. van Veen, vau Deventer; J. E. Asbeek
Brusse, van Hilversum; F. P. A. Sperna Weiland, vau Dongen;
J.
Zweers, van Deventer; S. Douma, van Menaldum; J. H. Zijp,

-ocr page 688-

van Utrecht; W. van den Akker, van Alfen (Z.-H.j; W. H.
Schültze, van Apeldoorn; J. Goedhart, van Meerkerk; J. M. J.
E. Duijsens, van Heerlen; D. Haan, van Beemster; L. F. van
Dixhoorn, van Terneuzen; J. Schuurmans, van Grouw; C. J.
van Temmen, van Teteringen; W. A. A. Roukens, van \'s-Gra-
venhage; P. A.
van Driest, van Arnhem.

Veeartsenijkundig staatstoezicht.

Bij Koninklijk besluit van 24 Juni 1907, n°. 45, is, met
ingang van 1 Juli 1907, tot wederopzegging benoemd tot plaats-
vervanger van den districtsveearts wien Dordrecht als standplaats
is aangewezen, alsmede tot gouvernementskeurmeester voor de
visitatie van het vee dat te Rotterdam, ten zuiden van de Maas
wordt ingeladen in schepen naar het buitenland bestemd, de
veearts J. M.
Kerkhoven te Rotterdam, onder toekenning van
eervol ontslag als plaatsvervanger van den districtsveearts, wien
Zutfen als standplaats is aangewezen.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft bij
besluit van 5 Juni 1907 goedgevonden :

A. met ingang van 6 Juni 1907 het vervoeren of doen ver-
voeren van herkauwende dieren en varkens te verbieden uit,
naar of binnen een kring, omvattende den Knotterpolder, ge-
legen in de gemeente Zoeterwoude;

B. te bepalen dat, enz.

De minister van landbouw, nijverheid en handel beeft, dato 8
Juni 1907, goedgevonden:

A. met ingang van 10 Juni 1907:

1°. in te trekken zijn beschikking van 5 Juni 1907, n°. 4792, V.D.;

2°. het vervoeren of doen vervoeren van herkauwende dieren en
varkens te verbieden uit, naar of binnen een kring omvattende den
«Knotterpolder» en den «Grooten polder», gelegen in de gemeente
Zoeterwoude;

B. te bepalen dat, enz.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft, met
ingang van 18 Juni 1907, ingetrokken zijn beschikking van 25
Mei 1907, waarbij verboden werd het vervoeren van herkauwende
dieren en varkens uit, naar of binnen een kring in de gemeente
Rotterdam. (
Staatscourant van 18 Juni 1907, n°. 140.)

-ocr page 689-

De minister van landbouw, nijverheid en handel, heeft goed-
gevonden :

A. met ingang van 20 Juni 1907:

1°. in te trekken zijn beschikking van 8 Juni 1907, n°. 4905, V.D.;

2°. het vervoeren of doen vervoeren van herkauwende dieren en
varkens te verbieden uit, naar of binnen een kring omvattende de
gemeente Zoeterwoude;

B. te bepalen dat, enz. (Staatscoui ant v. 20 Juni 1907, n°. 142.)

t)e minister van landbouw, nijverheid en handel heeft:

A. met ingang van 22 Juni 1907, het vervoeren of doen
vervoeren van herkauwende dieren en varkens verboden uit, naar
of binnen een kring in de gemeenten Pijnakker en Vrijenban,
begrensd als volgt:

van af de brug van den Zuid-Eindscben weg van Delfgauw
naar den Pijnakkerschen weg, langs den Pijnakkerschen weg, langs
de Westlaan en langs de Oostlaan tot aan den Klapwijkschen weg,
langs en met den Klapwijkschen weg tot aan de grensscheiding
van de gemeenten Pijnakker en Berkel, langs de grensscheiding
zuidwestelijk tot aan de grens van Vrijenban en Berkel, tot aan
de Berkelsche vaart;

langs de Berkelsche vaart tot aan de Zwetbrug, langs en met
den Rotterdamschen straatweg tot aan den Akkersdijkschen weg,
langs en met den Akkersdijkschen weg tot aan den weg «Oude
Leede» langs en met den Zuid-Eindschen weg van Delfgauw tot
aau het punt van uitgang.

B. bepaald, dat, enz. enz. (Staatscourant v. 22 Juni 1907, n". 144.)

De minister van landbouw, nijverheid en handel beeft:

A. met ingang van 22 Juni 1907, het vervoeren of doen
vervoeren van herkauwende dieren en varkens verboden uit, naar
of binnen een kring, omvattende den Vriessekoopschen polder
(Noordeind), den Geerpolder, den Wassenaarsehen polder en den
Wester polder, een en ander voor zooveel gelegen in de gemeente
Leimuiden;

B. bepaald, dat, enz. enz. (Staatscourant v. 22 Juni 1907, n°. 144.)

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft goed^
gevonden:

-ocr page 690-

met ingang van \'24 Juni 1907:

l8. in te trekken zijn beschikking van 24 Mei 1907, n°. 4456,
V. D. waarbij verboden werd het vervoeren of doen vervoeren van
herkauwende dieren of varkens uit, naar of binnen een kring
in de gemeenten Delft en Hof van Delft;

2°. A. het vervoeren of doen vervoeren van herkauwende
dieren of varkens te verbieden uit, naar of binnen een kring,
omvattende de gemeente Hof van Delft, den Woudschen polder,
de Woudsche droogmakerij, den Harnaschpolder, den Yoordijks-
hoornschen polder, een gedeelte van den Krakeelpolder of Hoogen
Abswoudschen polder, voor zoover deze laatste is gelegen onder
Hof van Delft, met uitzondering van het gedeelte vau dezen
polder ten oosten van den Abswoudschen weg, eveneens in Hof
van Delft gelegen ; en in de gemeente Schipluiden, den Kerkpolder
en den Hodenpijlschen polder.

B. te bepalen dat enz. enz.

(.Staatscourant van 23/24 Juni 1907, n°. 145.)

Staatsbegrooting over 1906.

Ingediend is een wetsontwerp tot verhooging van hoofdstuk
X (landbouw, nijverheid en handel) voor 1906. Door verschil-
lende verhoogingen zal het eindcijfer stijgen met f 101,500.

De verhoogingeu van eenige artikelen zijn, blijkens de toelich-
ting, o.m. het gevolg van de omstandigheid, dat de voor rijks
rekening komende kosten, verbonden zoowel aan de keuring van
hengsten als aan die voor de toekenning van premiën uit de
rijkssubsidiën, meer dan de raming hebben bedragen.

Andere verhoogingen houden verband met het feit, dat de dooi-
de Rijks seruminrichting vervaardigde entstoffen in steeds toene-
mende mate aftrek vinden, waardoor meer dieren en uitbreiding
van materiaal vereischt worden.

Ook worden meerdere gelden vereischt voor de geregelde cur-
sussen in vee- en vleeschkeuring, zoowel door grooten aandrang
van bijwoning van lessen als, tengevolge van de wenschelijkheid
om spoedig een behoorlijk aantal gediplomeerde hulpkeurmeesters
ter beschikking te hebben.

-ocr page 691-

Veeartsenijkundige onderafdeeling van het aanstaand
internationaal zuivelcongres.

Het bestuur der onderafdeeling <Veeartsenijkundige vraag-
stukken» bestaat uit de heeren: dr.
D. A. de Jong, veearts,
directeur van het openbaar slachthuis te Leiden,
voorzitter; dr.
H.
Markus, veearts, leeraar aan \'s Rijks veeartsenijschool te
Utrecht,
ondervoorzitter-, dr. VV. Stuurman, veearts, directeur van
het openbaar slachthuis te Alkmaar,
secretaris; dr. M. H. J. C. Tho-
massen
, l8to luitenant-paardenarts te Leiden, secretaris-rapporteur.

Nederlandsche Maatschappij ter bevordering
der pharmacie.

Conferentie over de voedingsmiddelscheikuude tijdens de 56ste
algemeene vergadering der Maatschappij op Woensdag 24 Juli
1907, \'s morgens te negen uur, in de koningszaal van «Natura
Artis Magistra» te Amsterdam.

1. Opening der conferentie door den voorzitter der commissie
voor voedingsmiddelscheikuude.

2. Behandeling der door de commissie aan de orde gestelde
onderwerpen.

A. De beteekenis der pliysisch-chemische onderzoekingsmethoden
voor de beoordeeling van melk.

Rapporteurs dr. A. Lam, Rotterdam en dr. N. Schoorl, Haarlem.

B. De invloed van de wijze van bewaren en het transport op
de hoedanigheid van voedingsmiddelen.

a. vleescli: Rapporteur dr. D. A. de Jong Jzn., Leiden.

b. melk: » W. C. de Graaff, Leiden.

3. Vrije mededeelingen.

A. Een bijdrage tot het onderzoek van Indische specerijen, door
J. J.
Hofman, \'s-Gravenhage.

B. Iets over stroop, door C. J. van Ledden Hulsebosch,
Amsterdam.

C. Een mededeeliug over wasclipoeders, door Mej. C. Hugen-
holtz
, Amsterdam.

D. Een gevaarlijk klaarmiddel, door W. Meindersma, Deventer.

E. Onderzoek van een oud-Romeinsch vetmengsel, door dr. H.
L.
Visser, Nijmegen.

-ocr page 692-

F. Over theevervakching, door dr. J. T. Suijvbr, Arasterdam.

4. Voorstellen voor de volgende conferentie.

5. Sluiting der conferentie.

De commissie voor voedingsmiddelscheikuijde,

H. P. Wijsman, voorzitter,
J. S. Meulenhofp, secretaris.

Aan ben, die aan de discussies deelnemen, wordt verzocht
tijdens de conferentie een kort verslag van het door hen gespro-
kene bij den secretaris der commissie in te leveren.

De vrije mededeelingen moeten vóór of gedurende de conferentie
schriftelijk worden ingediend bij den secretaris, ten einde met
de gehouden discussies te worden opgenomen in het verslag
der conferentie.

Scheikundigen, veeartsen en andere belangstellenden hebben
vrijen toegang tot de conferentie. Met het oog op den toegang
tot Artis is opgave, dat men aan de conferentie wenscht deel
te nemen noodzakelijk. Deze opgave geschiede bij voorkeur vóór
17 Juli bij den secretaris der commissie van ontvangst, den
heer M.
Polak, Nieuwe Hoogstraat 19, Amsterdam.

Afdrukken der rapporten worden op aanvrage toegezonden
door den heer dr.
J. S. Mkulenhoff te Zwolle. De deelnemers
aan de conferentie ontvangen een afdruk van het behandelde ter
conferentie.

Heeren veeartsen, welke aan deze conferentie wenschen deel
te nemen, gelieven zich aan te meldeu bij den secretaris der
commissie vau ontvangst, den heer
Martijn J. Polak, Nieuwe
Hoogstraat 19, te Amsterdam.

Voor hen bestaat tevens gelegenheid deel te nemen aan de
gemeenschappelijke lunch, den tocht per electrische tram naar en
over Zandvoort en het diner aldaar, tegen betaling van f 4,50
per persoon.

Het toegangsbewijs voor Artis wordt den deelnemers vooraf
gezouden.

-ocr page 693-

S T A A. T der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland

gedurende Maart 1907.

(De cijfers tnsscheii ( ) iliiiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

Honds-
dol-
heid.

c

M

Ü

a

V

•a

u

os
os
p.

::?
•O

M

a

provincie.

M

a

M

<y

>

7(5)
1

2(2)
I

4(4)
1

3(3,
5(1)

7(5)
ll(ii)

6(1)

3 (l)
31(3)

5(3)

1

2(1)

3(1)
1

3(3)

April.

Ironingen
friesland.
)rente.
Dverijsel .
felderland
ftrecbt .
JToord-Holland
Suid-Holland
teeland . .
Soord-Brabant
Limburg . .

1---

Totaal

9(3)

IOC»)

81 (11)

50

34 (4j

42 (31) 3(3)

.

.Mei.

kroningen . .

4

71

n

71

6(1,

M

71

yy

71

2(2)

71

71

1

friesland. . .

15

71

i)

71

»»

61 (1)

71

29 (17)

11

3(3)

7)

11

»»

)rento. . . .

3

71

n

n

n

19 (9)

V

n

1

71

7>

V

jveryBol . . .

4

71

rt

71

71

71

2(2)

V

1

71

71

1

ïelderland . .

4

r>

71

rt

71

71

»

V

3(3)

1

71

V

Jtrecht . . .

3

71

7)

71

1

ti

V

1

1

77

71

foord-Holland .

7

71

71

21(3)

1

n

71

71

71

2 (2)

7!

71

20 (5)

!uid-Holland .

15

71

»

174(16)

2(2,

1

71

8(5,

71 .

4 (4)

71

71

7)

Soeland . . .

3

71

n

»

71

71

3(3,

71

71

n

71

n

foord-Brabant.

6

V

Y)

Ï1

w

71

7)

71

6(6)

»

71

^imburg . . .

9

n

71

»

71

71

71

9(9)

1

71

Totaal . .

73

195(19)

10(5)

43 (28)

32(32, ; 2(2,

22 (!)

(Staatscourant van 17 Mei 1907, n°. 114, en 11 Juni 1907, no. 134.) v. E.

-ocr page 694-
-ocr page 695-

HOUTVUUR EN „GEBURTSRAUSCHBRAND,

dook

E. H. BEROH GRAVENHORST,

In de laatste voorjaarsvergadering van de afdeeling Utrecht
kwam naar aanleiding van een bespreking over boutvuur
ook de laatste ziekte ter sprake. Ik beweerde, dat niet vast
stond, dat ,,Geburtsrauschbrand" en maligne oedeem dezelfde
ziekte waren en werd hierin tegengesproken door de heeren
de Bruin en Picard, die met groote beslistheid volhielden,
dat dit wel het geval was. Echter waren alle aanwezigen
het er over eens, dat „Geburtsrauschbrand" geen boutvuur
was. Mijn bewering vindt steun in hetgeen de „Oberamts-
tierarzt"
Honeker in n°. 16 van de Berliner tierärztliche
Wochenschrift
over dit onderwerp zegt. Voor Duitschland
is deze zaak van veel meer belang dan voor ons land, omdat
in het eerste tegen boutvuur wel en tegen maligne oedeem
geen politiemaatregelen zijn voorgeschreven.
Honeker citeert
de meening van eenige veeartsen, welke ik meen in het kort
te moeten mededeelen.

Dr. Cari, zegt in zijn dissertatie van 1903, dat „Geburts-
rauschbrand" en boutvuur in alle verschijnselen zooveel op
elkander gelijken, dat het niet te verwonderen is, dat beide
ziekten geïdentificeerd worden.
Vater beweert, dat de
onderscheiding van echt boutvuur en „Geburtsrauschbrand"
zoo in clinische en pathologisch-anatomische als in bacte-
riëele verschijnselen zeer moeilijk is; de bacillen van,„Ge-
burtsrauschbrand" kunnen als variëteit van oedeembacillen
worden gekarakteriseerd.
Schoberl merkt op, dat een voor-

46

-ocr page 696-

«aam bacterioloog van de medische faculteit hem heeft gezegd,
dat deze den indruk heeft, dat de bacil van het maligne
oedeem in veel gevallen in die van het houtvuur over-
gaat en omgekeerd.

Tegen de beweringen van deze drie heeren is veel in te
brengen. Ik heb beide ziekten verscheidene malen bij het
levende dier gezien, houtvuur veel meer dan „Geburtsrausch-
brand", maar mij dunkt, dat er clinisch nog al veel verschil
tusschen beide aandoeningen bestaat, doch ook pathologisch-
anatomisch. Ik zie af van het feit, dat boutvuur meer het
jonge vee en „Geburtsrauschbrand" ouder vee aantast, omdat
ook ouder vee boutvuur kan krijgen; ik zag het bij 3- en
4-jarige koeien. Maar het aspect van een boutvuurzwelling
is anders dan die van „Geburtsrauschbrand;" bij de laatste is
de roodheid en de warmte, meen ik, grooter, vooral in het
begin. Ook lijkt het mij, dat bij boutvuur meer gas, bij de
andere zwelling meer vocht gevormd wordt, terwijl de laatste
altijd veel grooter van omvang is, die bij boutvuur meer
omschreven. Voorts zijn de dieren bij boutvuur veel zieker;
ik zag bij „Geburtsrauschbrand" dat ze soms tot kort vóór
den dood nog lagen te eten, terwijl ze bij boutvuur het
voedsel meestal direct weigeren. Snijdt men in de zwellingen,
dan is, ook na den dood, de spiermassa bij boutvuur veel
zwarter, bij „Geburtsrauschbrand" meer rood, geleiachtig ge-
infiltreerd. Ook is door mij opgemerkt, dat dieren aan
boutvuur lijdend, zelfs met zeer kleine zwelling, veel sneller
sterven dan aan „Geburtsrauschbrand."

Ik werd eens des morgens bij een ziek kalf geroepen,
vermoedde wel boutvuur, maar kon uitwendig geen zwelling
bespeuren; des avonds was het dier dood en ik vond bij het
afvillen een zeer kleine boutvuurzwelling in de keelgang,
anders niets. „Geburtsrauschbrand" heb ik wel eens vijf
dagen zien duren vóór een letale uitgang ontstond, boutvuur
nooit langer dan lj dag. Ook heb ik enkele genezingen

-ocr page 697-

gezien van „Geburtsrauschbrand" en van houtvuur op een
veel grooter aantal slechts eenmaal.

Wat de bacteriëele zijde van het vraagstuk aangaat, ik ben
op dit gebied incompetent, maar zou aan dien voornamen
bacterioloog toch willen vragen of het waar is, dat de boutvuur-
bacil het konijn niet doodt en de maligne oedeembacil wel?
Is dit nog altijd waar, dan zal toch van een overgaan van
de eene soort in de andere en omgekeerd weinig overblijven.

Friedberger en Fröhner zeggen in hun leerboek (1904,
blz. 284), dat het onderscheid tusschen bilvuur en „Geburts-
rauschbrand" zelfs voor geschoolde bacteriologen dikwijls
moeilijk is.
Kitt merkt in zijn boek over bacteriologie op,
dat hernieuwde onderzoekingen noodig zijn om te be-
wijzen, dat „Geburtsrauschbrand" en maligne oedeem één
zijn, afgezien daarvan, dat echt houtvuur als puerperale
infectie kan voorkomen. Dr.
Carl heeft nu wel is waar
uit drie gevallen van „Geburtsrauschbrand" een bacil ver-
kregen, welke in alles zeer veel op den oedeembacil van
Pasteur-Koch gelijkt, hij heeft echter niet een koe daar-
mede geënt, wel een kalf van vier weken dat, met 20 cM.3
bouilloncultuur ingespoten, totaal niet reageerde.

Hoe Honeker, na dit alles te hebben aangehaald, nog
zegt: wij moeten uit de afwezigheid van nieuwe feiten aan
de tot nu toe geldige meening vasthouden, dat „Geburts-
rauschbrand" door den bacil van het maligne oedeem wordt
veroorzaakt, is mij een raadsel. Ik zou na dit alles zeggen:
men weet het nog niet.

Volgens Besson komt aan „microbes favorisants", strepto-en
staphylococcen en bacterium coli commune een groot aandeel
toe om de infectie met maligne oedeembacillen mogelijk te
maken, en
Arloing en Chauveau hebben dan ook beweerd,
dat het rund voor maligne oedeem onvatbaar is, welke
meening
Wirtz in mijn studietijd (1895), als ik mij goed
herinner, deelde.

-ocr page 698-

Tot tijd en wijle dus dat vollediger onderzoekingen hebben
plaats gehad, houd ik mijn vooropgestelde meening staande;
ik geloof, dat deze quaestie voor een jong veearts een mooi
onderwerp voor een dissertatie zou opleveren.

Nu ik toch over het houtvuur schrijf, neem ik de ge-
legenheid te baat om mede te deelen, dat ik veel gunstiger
ervaringen heb met de boutvuurenting dan collega
Kuipers,
die de zijne in deel 33, aflevering 6, van dit tijdschrift heeft
gepubliceerd. Ik ent sedert het laatst van 19Ü4 uitsluitend
met boutvuurwatjes en heb geen geënte beesten verloren;
hierbij zijn veel noodentingen voorgekomen, waarbij dus al
één of meer dieren in den koppel vóór de enting aan bout-
vuur waren gestorven. Voorts is het mij een paar malen
gebeurd, dat een koppel wérd geënt en een beestje, dat nog
te jong was werd overgeslagen; de enting van deze kalveren
werd vergeten door onachtzaamheid van den eigenaar en de
ongeënte gingen aan boutvuur dood, terwijl de geënte de
ziekte niet kregen.

Ook komt hier boutvuur bij zeer jong vee voor, bij kalveren
van ± 3 maanden; ik ent deze dieren dan met één watje, en
als ze 8 a 9 maanden oud zijn voor de 2de maal met twee
watjes. Een geval van boutvuur bij een 1^-jarig rund is
spontaan genezen, het eenige geval in mijn bijna 12-jarige
praktijk voorgekomen. De zwelling en het knisteren waren
duidelijk op de schoft te voelen; het dier was zeer ziek,
temperatuur 41° C., de zwelling zeer pijnlijk bij palpatie. Ik
adviseerde tot afmaking, maar daar de slager afwezig was
en eerst des avonds thuis kwam, wachtte men zoo lang, en
toen begon het dier hooi te eten en stond den volgenden
morgen kalm te herkauwen, terwijl de zwelling en pijnlijkheid
waren verdwenen en de temperatuur normaal was.

Er is wel beweerd, dat de boutvuurbacil geen stinkend
gas ontwikkelt.
Friedberger en Fröhner zeggen daaromtrent:
,,dat de gassen brandbaar zijn, tamelijk reukeloos, respec-

-ocr page 699-

tievelijk niet stinkend, zoodat zij volgens Bolmnger uit
koolwaterstoffen bestaan. Volgens
Arloing zouden zij ook
CO2, echter geen O bevatten. Een
volledige chemische ana-
lyse dezer gassen is niet gemaakt. Enkelen zouden echter
bij insnijden stinkend gas hebben opgemerkt, zoodat het
niet onwaarschijnlijk is, dat H2S aanwezig kan zijn". Maligne
oedeem-gassen zouden altijd stinken.

Ik heb nooit, noch bij houtvuur, noch bij „Geburtsrausch-
brand" een stinkenden reuk kunnen bemerken, hoewel ik er
bijzonder op heb gelet. Ik opende eens een buisje met ent-
watjes, dat ik eenigen tijd in mijn bezit had en nog niet
open was geweest, en ontwaarde een hevigen stank, zooals
van rottend vleesch en
niet den bekenden reuk van H4S.

Kunnen reine culturen van boutvuur zulk een stinkend
gas ontwikkelen of zouden oedeembacillen aanwezig zijn ge-
weest? Ik heb ze overigens, zonder de minste nadeelige
gevolgen voor de dieren, gebruikt.
Druten, Juni 1907.

Korte mededeelingen en referaten.

Quantitatieve bepaling van aceton in urine. — In het Phar-

macetUisck Weekblad, 44, 1907, 555—561 geeft W. C. de Graaff
een overzicht van de methoden, welke werden aanbevolen tot het
opsporen en het quantitatief bepalen van aceton in urine. De
meeste dezer methoden berusten op de omzetting van aceton in
iodoform en leveren geen nauwkeurige uitkomsten op. Dezelfde
uitspraak is toepasselijk op de door
Le Nobel aanbevolen colo-
rimetrische bepaling met nitroprussidnatrium. Daarom heeft de
schrijver nagegaan in hoeverre de door
Alberda van Ekensteijn
en Blanksma ter bepaling van aceton toegepaste reactie, berus-
tende op de vorming van aceton-para-nitrophenylhydrazon, ook
geschikt is voor de quantitatieve bepaling van dit lichaam in
de urine.

-ocr page 700-

cm

De schrijver aarzelt met deze methode voor clinisch onder-
zoek ten zeerste aan te bevelen, daar zij weinig voorbereiding
eischt, eenvoudig verloopt en in uitvoering zeer gemakkelijk is.
Zij berust op de volgende reactie:

ch3 coch3 h2 n. nhc6 h4no2 = cl]:1\\ c = n.nhc6 h4 no2 h2o

Aceton Paranitrophenyl-
hydrazine

58.

Acoton-paranitropho-
nylhydrazon.

198.

De uitvoering geschiedt aldus: men overtuigt zich door een
der gebruikelijke reacties, bijv. door die van Lu
Nobel (toevoegen
van enkele druppels eener bijna kleurlooze oplossing van nitro-
prussidnatrium aan de urine en daaropvolgende menging met
ammonia, waardoor by aanwezigheid van aceton een rood-paarsche
verkleuring intreedt) of veel dan wel weinig aceton aanwezig is.
In het eerste geval pipeteert men 100 cM.3, in het tweede
200 cM.3 der te onderzoeken urine en distilleert onder krach-
tige afkoeling tot op 10 cM.3 af; het distillaat moet opge-
vangen worden onder 50 cM.3 gedistilleerd water.

In het distillaat precipiteert men het aanwezige aceton door
paranitrophenylbydrazine; hiertoe lost men onder verwarming
400—500 mG. paranitrophenylbydrazine op in 10 cM.3 azijn-
zuur van 30 pet., filtreert warm en voegt de aldus bereide op-
lossing bij het distillaat.

Spoedig vormt zich het aceton-paranitrophenylhydrazon als
samenhangende, zware vlokken. Men laat 24 uur bezinken, ver-
zamelt daarop het neerslag quantitatief op een vooraf gedroogd
en gewogen filter, wascht eenige malen met gedistilleerd water
uit, droogt bij 105°—110° en weegt.

Zooals uit bovenstaande vergelijking blijkt, komt 193 mG. van
het reactieproduct overeen met 58 mG. aceton. v. I.

Lagehann\'s Tliuringer pillen. — Dr. Zimmermann deelt hier-
omtrent in de
Deutsche tierärztliche Wochenschrift 1907, A\'°. 19,
het een en ander mede, waaraan het volgende is ontleend.

Volgens de analyse vaD dr. Schwartz bevatten de onder den
naam «Thürpil» in den handel gebrachte pillen: myrobalanum
indicum 10 gram, pelletierinum purum 0,133 gram, extractum
punicae granati 2 gram, extractum rosarum 2 gram en gummi
arabici pulv. 1 gram.

-ocr page 701-

Hiervan moet in de eerste plaats als werkzaam bestanddeel
worden aangemerkt het myrobalanum, dat in hoofdzaak looizuur
bevat. Een laxatief bestanddeel moet eerst worden geëxtraheerd.
Pelletierine, het alcaloïde der puniea granatum is een antitaenicum.
Ditzelfde geldt van het extractum punicae granati. Extractum
rosarum is volkomen indifferent en gummi arabicum is als vehi-
culum gebezigd.

Uit deze samenstelling kan men reeds besluiten, dat van een
specifieke werking van het praeparaat geen sprake kan zijn. Een
directe werking op den bacil kan het niet uitoefenen. Evenmin
schijnt het indirect, door verandering van den darminhoud in een
voor het micro-organisme ongunstige voedingsstof, werkzaam.
Hoogstens zouden hier onbekende bestanddeelen uit myrobalanum
of tot heden over het hoofd geziene eigenschappen der anthel-
mintica ter sprake kunnen komen.

De practische toepassing der pillen bleek echter in vele ge-
vallen werkeloos. De goede gevolgen in andere omstandigheden
verkregen, moeten stellig worden toegeschreven aan de gelijktijdige
regeling van het dieet en het mogelijk tevens verstrekken van
rooden wijn, lijnzaad, enz. De pillen werden aangewend bij honden-
ziekte, kippencholera en den persloop der kalveren. W. C. S.

Eenvoudig middel tegen strijken. — K. Marschner beveelt
in
Der Hufschmied, 1907, n°. 1, het volgend eenvoudig middel
tegen strijken aan. Indien men wegens brokkeligheid van den
hoorn geen eenzijdig genageld ijzer, dat zooals bekend is ook
aan den toon nagels moet hebben, kan aanwenden, verdient het
aanbeveling een lederen zool onder te leggen of alleen maar een
streep van leder onder den binnentak. Aan den toon moet die
streep goed afhellend zijn, opdat de draagrand van hoef en ijzer
nauwkeurig op elkander komen te liggen. Bij het onderslaan
van het ijzer laat men het leder 0,5 — 1 cM. over den rand van
den binnentak van het ijzer uitsteken, verweekt het goed in water
en beklopt het dan met den hoefhamer, zoodat een zachte wrong
ontstaat. Deze wrong voorkomt niet zelden elke strijkwond.

W. C. S.

Abattoir te Rotterdam over 1906. — Aan het verslag van
den directeur
(J. J. F. Dhont) is het volgende ontleend.

Voor consumtie in de gemeente werden geslacht: 27741

-ocr page 702-

runderen, 8115 kalveren, 13 graskalveren boven en 804 beneden
200 Kg., 10189 nuchtere kalveren, 7444 schapen, 2882 geiten,
36456 varkens en 11861 paarden, ezels en muildieren; voor
uitvoer naar het buitenland: 1051 runderen, 42419 kalveren,
9072 nuchtere kalveren, 103172 schapen en 14737 varkens.

Ingevoerd werden: 322 runderen, 69 kalveren, 1136 nuchtere
kalveren, 230 schapen en geiten, 1295 varkens, 10 paarden,
258893 Kg. vleesch en vet, 6809 Kg. afval.

Van de in de gemeente geslachte dieren werden afgekeurd:
van runderen: 873| dier, 1277£ Kg. vleesch, 233 koppen, 36
tongen, 2753 longen, 1312 levers, 54 harten, 382 nieren, 299
uiers en 2734 partijen darmen; van
kalveren: 46 dieren, 122 Kg.
vleesch, 26 longen, 23 levers, 1 hart, 3 nieren en 28 partijen
ingewanden; van
nuchtere kalveren: 101| dier, 10 Kg. vleesch,
11 longen, 4 levers, 26 partijen ingewanden; van
schapen: 119J
dier, 61 Kg. vleesch, 2 longen, 43 levers en 2 nieren; van
geiten: 3 dieren, 2 longen, 43 levers en 2 nieren; van varkens:
300£ dier, 54 Kg. vleesch, 17 Kg. spek, 370 koppen, 196
.longen, 377 levers, 3 harten, 61 nieren, 8 uiers, 55 huiden,
20 Kg. huiden en 1179 partijen ingewanden; bij
paarden: 249
dieren, 449 Kg. vleesch, 4 koppen, 7 longen, 158 levers, 6
harten, 4 nieren en 80 partijen ingewanden.

Door sterilisatie konden nog worden bruikbaar gemaakt: 215f
rund en 201 varkens.

Van het ingevoerde werd afgekeurd: van runderen: 41 dieren,
7Kg. vleesch, 190 Kg. vet, 7 koppen, 3 tongen, 200 longen,
195 levers, 88 harten, 334 nieren, 180 milten, 120 uiers, 3
partijen darmen en 24 darmscheilen; van
kalveren: 10.J dier,
290 Kg. vleesch, 22 Kg. vet, 1 kop, 1 tong, 13 longen, 12
levers, 6 harten, 9 milten, 12 nieren en 6 partijen ingewanden;
van
nuchtere kalveren: 12 diereu, 6 longen, 5 levers, 4 harten,
4\'milten en 4 nieren; van
schapen: 12 dieren; van varkens:
30 dieren, 12 Kg. vleesch, 34,8 Kg. vet, 2 koppen, 111 longen,
177 levers, 72 harten, 90 milten, 266 nieren, 8 uiers, 1 darm-
scheil en 57 partijen ingewanden; van
paarden: 2 dieren en 7
partijen ingewanden.

Van bij de rijkswet besmettelijk verklaarde ziekten kwamen
voör: bij runderen miltvuur (3), bij varkens vlekziekte (242), bij
paarden miltvuur (1), kwade-droes (28).

-ocr page 703-

Tuberculose werd aangetroffen bij: 4837 runderen, dat is 17 pet.
(15 pet. in 1905), kalveren 19, dat is 0.18 pet. (0.35 pet. in
1905), varkens 948, dat is 2.6 pet. (2.07 pet. in 1905), 1 nuchter
kalf, 1 schaap, 2 paarden.

De klachten van verleden jaar worden herhaald (zie deel XXXIII,
blz. 765). Thans gebeurde het zelfs op drie dagen dat het slachten
van paarden moest worden uitgesteld, wat ook voor varkens
spoedig het geval kan zijn. Het aantal beschikbare plaatsen in
de runderstallen was 22-maal ontoereikend; eens moest voor 73
runderen plaatsing worden gezocht.

De ontvangsten bedroegen f 143310,01, zijnde f4105,605 meer
dan in 1905. v. E.

Verslag omtrent de exploitatie van het gemeente-slacht-
huis te Njjmegen over 1906
(directeur E. A. L. Quadekker). —
Geslacht werden: 4505 runderen, 2116 kalveren, 373 nuchtere
kalveren, 54 schapen, 203 geiten, 10475 varkens (waaronder
voor export 1816) en 675 paarden. Hiervan werden ritueel
geslacht: 806 runderen, 161 kalveren, 11 schapen en 131 geiten.

Ingevoerd, werden: 4 halve kalveren, 2568^ Kg. vleesch, 557£
Kg. vet en 64 levers.

Afgekeurd zijn: 10 runderen, 6 kalveren, 1 schaap, 3 varkens
en 3 paarden; van runderen: 42 koppen, 29 tongen, 152 levers,
100 harten, 50 nieren, 12 milten, 22 uiers, 68 stel darmen, 72
partijen vet en 1 rundernet; van kalveren: 7 longen, 5 levers,
3 harten, 1 milt, 76 nieren, 2 stel darmen, 3 partijen vet; van
schapen en geiten : 4 longen, 5 levers, 2 nieren, 1 stel darmen ;
van varkens: 4 tongen, 55 longen, 121 levers, 49 harten, 103
nieren, 3 milten, 646 stel darmen, 652 partijen vet en 381 kaak-
klieren; van paarden: 28 longen, 14 levers, 2 milten, 4 harten
en 4 nieren. Afgekeurd en
gesteriliseerd: 4 runderen en 22 var-
kens. Van noodslachting waren afkomstig: 2 kalveren en 2
paarden. Het afgekeurde werd in den
KoRi-oven verbrand, be-
nevens de aangevoerde cadavers van: 24 runderen, 18 kalveren,

1 geit, 12 varkens, 23 paarden en 2 ezels.

Voor tuberculose zijn afgekeurd: van runderen: 7 geheele dieren,
35 koppen, 27 tongen, 112 longen, 8 levers, 82 harten, 3 milten,

2 uiers, 67 stel darmen en 67 partijen vet; van kalveren: 4
longen, 1 lever, 1 hart, 2 stel darmen, 2 partijen vet; van
varkens:

-ocr page 704-

23 geheele dieren, 4 tongen, 51 longen, 47 levers, 45 harten,
3 milten, 4 nieren, 645 stellen darmen, 645 partijen vet en 379
kaakklieren; van
paarden: 2 longen, 1 lever, 1 hartenen 1 milt-

Percentsgewijze kwam tuberculose voor: bij runderen 5.35 pet.
(8.82 in 1905), bij
kalveren 0.28 pet. (0.57 in 1905), bij varkens
10.9 pet. (9.32 in 1905) en bij paarden 0.59 pet. (0.98 in 1905).

Van het koelhuis waren 56 van de 58 cellen in gebruik, zoo-
dat bij meerdere uitbreiding der gemeente vergrooting van het
koelhuis noodig zal worden. Het was van 1 April 1906 tot
2 Januari 1907 geregeld in gebruik; door de slagers werd voor
dit langer gebruik een billijke vergoeding gegeven. Er werden
verkocht 376426 Kg. ijs; koelhuis en ijsfabricatie leverden te
zamen een winst van f 3467,125.

In de vetsmelterij werden 2278 Kg. vet verwerkt en in de
asphyxiatie-inrichting zijn afgemaakt 358 honden en 92 katten.

Er werden 5 processen-verbaal opgemaakt.

De ontvangsten bedroegen f 44675,865 en de uitgaven f29982,045,
zoodat er voor rente en amortisatie f 14693,82 beschikbaar is.

v. E.

Abattoir to (Jroiiingeii ovor 1906. — Aan het jaarverslag
(directeur P. D. B
kundeks) is het volgende ontleend:

Geslacht werden voor gewoon gebruik: 5693 runderen, $467
kalveren, 32 graskalveren, 1528 nuchtere kalveren, 2886 schapen,
477 geiten, 10695 varkens en 272 paarden; voor
worst fabricage :
571 runderen, 9 vette en 22 graskalveren, 4531 varkens; voor
export: 1649 runderen, 1566 vette kalveren, 229 graskalveren,
3813 schapen en 754 varkens.

Vrijstelling van de verplichting tot bet doen keuren, die
alleen te bekomen is voor dieren welke voor export worden ge--
slacht, werd verleend voor: 1366 runderen, 35 vette kalveren,
227 graskalveren, 19 schapen en 242 varkens.

Ingevoerd werden een halfrunden 1 varken, bovendien 151895 Kg.
vet en 45097 Kg. afval. Twee runderen, uit Duitschland terug-
gezonden, werden gekeurd.

In de slachthal voor ziek vee werden geslacht en gekeurd 573
dieren en wel: 152 runderen (31 dood ingevoerd), 31 vette
kalveren (14 dood ingevoerd), 5 graskalveren (1 dood ingevoerd),
129 nuchtere kalveren, 50 schapen (25 dood ingevoerd), 5

-ocr page 705-

geiten (2 dood ingevoerd), 45 varkens (22 dood ingevoerd), en
156 paarden (46 dood ingevoerd).

Afgekeurd werden: van runderen: 90 geheele dieren (51), 1 \'
17 koppen, 12 tongen, 1059 longen (825), 15 harten (4), 345
levers (132), 39 milten (35), 124 nieren (82), 139 uiers, 1 blaas,
20 maag en darmen (1), 17 borst- en buiksingewanden (10), 8
buiksingewanden (6), 38 baarmoeders (5), 434 baarmoeders met
vrucht; van
vette kalveren; 11 geheele dieren (4), 40 longen (6),

2 harten, 9 levers (2), 1 milt (1), 2 zwezeriken, 20 nieren (2),
7 maag en darmen, 2 borst- en buiksingewanden, 2 buiksinge-
wanden ; van
graskalveren : 2 geheele dieren (1), 1 kop, 1 tong,

3 longen, 2 nieren, 2 maag en darmen; van nuchtere kalveren:
55 geheele dieren, 5 koppen, 1 tong, 25 longen (1), 1 lever (1),
40 nieren, 19 maag en darmen, 42 borst- en buiksingewanden;
van
schapen: 10 geheele dieren, 3 koppen, 480 longen, 387 levers,

3 milten, 4 nieren, 40 uiers, 2 maag en darmen, 3 borst- en
buiksingewanden, 2 buiksingewanden en 5 baarmoeders ; van
geiten: 1 geheel dier, 8 koppen, 10 longen, 7 levers, 1 milt;
van
varkens: 30 geheele dieren (26j, 374 longen (309), 20 harten
(1), 262 levers (226), 121 milten (115), 66 nieren (37), 19 uiers,

4 maag en darmen, 16 borst- en buiksingewanden, 4 buiksin-
gewanden, 8 baarmoeders met vruchten; van
paarden: 25 geheele
dieren (l), 7 koppen, 3 tongen, 26 longen, 6 harten, 5 levers,
2 milten, 8 nieren (1), 7 maag en darmen, 15 borst- en buiks-
ingewanden, 6 buiksingewanden, 1 baarmoeder met vrucht.

Van het ingevoerde werd afgekeurd: van runderen: 1 kop, 9
tongen, 3 harten, 47 levers (6), 93 nieren (2), 1327,5 Kg. vet;
van
vette kalveren: 4 levers, 56,5 Kg. vet; van nuchtere kalveren:
184 longen, 1 lever; van schapen: 24 nieren, 685 Kg. vet; van
varkens: 115 tongen, 137 harten, 147 levers (40), 155 nieren
(4), 45 Kg. vet.

Tuberculose werd geconstateerd bij 916 runderen (13.99 pet.).
10 vette kalveren (0.19 pet,), 1 graskalf (1.85 pet.), 1 nuchter
kalf (0.06 pet.), 541 varkens (3.43 pet.) en 1 paard (0.39 pet.).
Cysticercus inerinis werd gevonden :

a. in levensvatbaren toestand bij runderen ouder dan 2 jaar :

X) De tusschen ( ) geplaatste cijfers geven het aantal gevallen van tuber-
culose aan.

-ocr page 706-

1-maal 1 exemplaar iü de inwendige kaakspier, 1-maal 1 exem-
plaar in de tong;

b. idem bij runderen onder de 2 jaar: 2-maal 1 exemplaar in
het hart, bij 1 rund 29 exemplaren in verschillende organen;

e. in gedegenereerden toestand bij runderen ouder dan 2 jaar:
9-maal 1 exemplaar in de inwendige kaakspier, 6-maal 1 exem-
plaar in het hart, 2-maal 2 exemplaren in het hart, 2-maal 1
exemplaar in de inwendige kaakspier en in het hart;

d. idem bij runderen onder de 2 jaar; 1-maal 1 exem-
plaar in de inwendige kaakspier en 1-maal 1 exemplaar in
het hart.

Het afgekeurde vleesch werd gesteriliseerd, gezouten of verbrand
(in den Koiu-oven).
Gesteriliseerd werd het vleesch van: 45 run-
deren, 4 vette kalveren en 26 varkens;
ingezouten: 1 rund;
vernietigd: 44 runderen, 7 vette kalveren, 2 graskalveren, 55
nuchtere kalveren, 10 schapen, 1 geit, 4 varkens, 25 paarden
en alle afgekeurde organen; bovendien werden de ter vernietiging
aangebrachte dieren verbrand, namelijk : 2 runderen, 15 nuchtere
kalveren, 2 schapen, l varken.

De gebouwen, enz. werden in goeden toestand onderhouden.
Van de 100 koelcellen zijn er 83 in gebruik bij 95 personen ;
23524 blokken ijs a 12.5 Kg. werden verkocht voor prijzen
variëerende tusschen f 0,125 en f 0,20.

Er werden 6 processen-verbaal behandeld; bij alle volgde
veroordeeling. /

Over het slachthuispistool van Behr wordt met den meesten
lof gesproken.

Al de keuringen worden uitsluitend door veeartsen verricht,
wat mogelijk werd toen op 1 September naast directeur en plaats-
vervangend directeur een veearts-keurmeester werd benoemd.

De ontvaugsten bedroegen f 63890,995, de uitgaven f 35935,86s.
Aan rente werd betaald f 14654,69®, aan aflossing f9358,37,
zoodat het saldo bedraagt 3942,065. v. E.

Abattoir te Utrecht over 1906. — Uit het jaarverslag van
den directeur (K.
Hoefnagel) is het volgende overgenomen.

Geslacht werden: 6369 runderen, 4006 kalveren, 806 nuchtere
kalveren, 300 schapen, 158 geiten, 16240 varkens en 554 paar-
den. Hiervan werden in nood geslacht of waren gestorven: 216

-ocr page 707-

runderen, 17 kalveren, 21 nuchtere kalveren, 8 schapen, 2 geiten,

37 varkens en 84 paarden. Het aantal noodslachtingen steeg bij
runderen na 1 Juli zeer sterk, daar van dit tijdstip af de run-
deren (173), door het rijk in de provinciën Limburg, Gelderland
en Utrecht aangekocht als verdacht van te lijden aan tuberculose,
alhier werden geslacht.

In de militaire slachterij werden 975 runderen gedood en bij
particulieren werden (voor zoover dit bekend geraakte) in de
maanden October, November en December geslacht: 4 runderen,
1 geit en 465 varkens.

Volgens den Israëlietischen ritus werden 537 runderen, 534
kalveren en 57 schapen geslacht.

Ingevoerd werden: 9 geheele, 96 halve runderen, 3 geheele en
46 halve kalveren, 8 schapen, 7 varkens, 455 geheele en 8 halve
paarden, 9720,5 Kg. versch rundvleesch, 61,5 Kg. schapenvleesch
en 3491,5 Kg. versch varkensvléesch.

Afgekeurd werden: van runderen: 137 geheele dieren (90) \'),
1 kop, 5 tongen, 1284 longen (632), 1004 levers (61), 51 milten
(30), 132 nieren (29), 14 baarmoeders, 190 baarmoeders met
vruchten, 112 uiers (20), 66 borstvliezen (39), 55 buikvliezen (33),
65 darmen met darmscheilsklieren (63), 8 retropharyngeaal-
klieren (8), 88 borst- en buiksingewanden (87), 4 ondervoeten,
14 Kg. vleesch en 633 Kg. vet; van
kalveren: 5 geheele dieren,

38 longen (15), 14 levers (3), 16 nieren, 6 borst- of buiksinge-
wanden (1) en 51,5 Kg. vleesch; van
nuchtere kalveren: 17 ge-
heele dieren; van
schapen: 6 geheele dieren, 16 longen, 26 levers
en 4 baarmoeders met vruchten; van
geiten: 1 geheel dier, 2
longen, 1 lever en 2 baarmoeders met vruchten; van
varkens:
116 geheele dieren (97), koppen 218 longen (151), 145 levers
(123), 38 milten (29), 135 nieren, 10 borstvliezen, 199 darmen
met klieren (199), 269 onderkaaksklieren (269), 62 borst- en
buiksingewanden (62), 58,5 Kg. vleesch en 19,5 Kg. vet; van
paar-
den:
39 geheele dieren, l tong, 44 longen, 16 levers, 18 nieren,
7 borst- en buiksingewanden en 2 ondervoeten.

Tuberculose werd geconstateerd bij 765 runderen, 14 kalveren
en 631 varkens. Onder de 765 runderen behooren er 109 door
het rijk, wegens tuberculose overgenomen. Laat men deze buiten

De cijfers tusschen ( ) geven het aantal gevallen van tuberculose aan.

-ocr page 708-

rekening, dan was de percentage bij runderen 10 pet. (9.5 pet.
in 1905), bij varkens 4 pet. (6.3 pet. in 1905).

Op de weekmarkten werden 264 runderen afzonderlijk ge-
plaatst, daar zij als verdacht van tuberculose uit België terugge-
zonden waren.

Bij 7 runderen werden in de kauwspieren cysticerken gevonden,
welke bij 5 verkalkt waren; het vleesch van de beide andere
werd 21 dagen in het koelhuis gehangen en toen vrijgegeven.

Van het koelhuis, groot 100 cellen, zijn er 94 in gebruik, en
blijven er over 3 van 3 en 3 van 4 M.2 Van de 77 cellen a
3 M.2 zijn er 43 verhuurd aan 2 personen, van de 17 cellen
van 4 M.2 zijn er 3 verhuurd aan 2 personen. Er werden
432600 Kg. ijs verkocht.

Gesteriliseerd werd het vleesch van: 54 runderen, 452,5 Kg.
rundvleesch, 104 varkens en 109 partijen vet. Het afgekeurde
werd verwerkt op vleeschmeel en vet. Het vleeschmeel, als be-
mestingsmiddel gebruikt, wordt door particulieren met f7,50 per
100 Kg. betaald; het vet bracht in het eerste halfjaar f0,12,
in het tweede f 0,15 per Kg. op.

Voor de gemeente werden 294 honden vernietigd.

In 95 ladingen werden verwerkt: 90 runderen, 5 kalveren,
17 nuchtere kalveren, 6 schapen, 1 geit, 19 varkens en 39 paarden.

In den loop van het jaar gaven 9 processen-verbaal aanleiding
tot veroordeeling.

De ontvangsten bedroegen f 78945,56, de uitgaven f 45788,65,
waaronder f 2496.30 voor aanleg, zoodat voor rente en amorti-
satie overblijft f35653,21. v. E.

Verplaatsing der veterinaire hoogeschool te Stuttgart naar
Tubiiigen.
— A.an de vereeniging der veeartsenij kundige hooge-
school te Stuttgart met de universiteit te Tubingen twijfelt thans
niemand meer. Zoo iets eischt echter ook aldaar langdurige voor-
bereiding. Dat deze evenwel reeds ver voortgeschreden en het
critische stadium gepasseerd is, kan worden afgeleid uit de jongste
mededeelingen van den minister van onderwijs in de Wurtem-
bergsche Kamer. Deze verklaarde dat de verplaatsing geen ernstigen
tegenstand ondervindt. Tubingen (universiteit en stad) heeft met
het plan zijn ingenomenheid betuigd, de quaestie der plaats is
opgelost. De kosten zullen echter belangrijk zijn en de onder-

-ocr page 709-

handelingen met de stad Stuttgart zijn nog niet afgeloopen.
(Berliner tierärztliche Wochenschrift, 4 Juli 1907.) W. 0. S.

Veeartsenijkunde en hygiëne. — Onder dit opschrift leest
men in het
Tijdschrift voor Sociale Hygiëne, 9de jaargang, afle-
vering 7, het volgende.

«De Belgische Maatschappij voor veeartsenijkunde, indachtig
de intieme relaties welke tusschen de geneeskunde op menschen
en die op dieren toegepast bestaan, heeft zich tot de Belgische
regeering gewend met het verzoek het veeartsenijkundig onderwijs
van het departement van landbouw naar het nieuwe departement
van wetenschappen over te brengen, tot welk departement ook
het geneeskundig onderwijs behoort (zie dit tijdschrift, blz. 566).

Het is te hopen dat aan dit verzoek gevolg gegeven wordt.
Deze beide takken van wetenschap en haar toepassingen behooren
toch onder één departement.

Reeds sinds vele tientallen van jaren werd ook hier te lande
dezerzijds op overbrenging van de veeartsenijkunde naar de uni-
versiteit, naast de geneeskunde, aangedrongen; tot heden echter
zonder succes, integendeel, ieder gaat tegenwoordig meer dan
ooit zijn eigen weg. Dit kan niet anders dan ongunstig werken
op de openbare hygiëne, die voor een groot deel door beide takken
van wetenschap en vaak door beide te gelijk wordt beheerscht.»

W. C. S.

Jus promovendi der veeartsenykundige hoogeschool te
Dresden.
— Aan de professoren der veeartsenij kundige hooge-
school te Dresden is, in vereeniinng met de medische faculteit

7 O O

der universiteit te Leipzig, het promotierecht in de veeartsenij-
kunde verleend. Saksen is dus Pruisen en Wurtemberg voorge-
gaan en is daarop niet weinig trotsch. Het heeft dan ook met
groote moeielijkheden te kampen gehad oin het zoo ver te
brengen. Vanwege de universiteiten is er steeds naar gestreefd
het promotierecht te monopoliseeren; hierop werd het eerst in-
breuk gemaakt door de technische lioogescholen. Toen dit terrein
verloren was, bestreed men met verdubbelde kracht het promotie-
recht der veeartsenijkundige hoogeschool, maar het was op den
duur te dwaas, dat de jonge Duitsche veeartsen te Giessen werden
gepromoveerd en dat de overige Duitsche staten die doctoren in

-ocr page 710-

de veeartsenijkunde slechts hadden te erkennen. Thans is tot
volkomen bevredigiug van de professoren der veeartsenijkundige
hoogeschool met de medische faculteit te Leipzig (in Dresden is
geen universiteit) een schikking getroffen.

De candidaat moet voor zijn promotie overleggen het bewijs
van «Maturitat» en zijn diploma als veearts. Zij geschiedt op
grond eener dissertatie op het gebied der veeartsenijkunde of van
een daaraan verwant natuurwetenschappelijk vak en van een
mondeling examen (colloquium). Een professor der veeartsenij-
kundige hoogeschool brengt verslag uit omtrent den ingeleverden
arbeid, terwijl in den regel een lid van de medische faculteit,
subsidiair de directeur van het Leipziger veterinair-instituut als
correferent optreedt. Het mondeling examen wordt, nadat de
dissertatie is goedgekeurd, afgenomen door twee professoren van
de Dresdensche hoogeschool en een professor van de universi-
teit. Het praesidium wordt bij het colloquium afwisselend waar-
genomen door den decaan der medische faculteit en den rector
der veterinaire hoogeschool.

Het valt niet te ontkennen, dat de universiteit te Leipzig door
haar tegemoetkoming haar oude grondstelling: een universitas
literarum te zijn, opnieuw recht heeft gedaan, en dat ook de
medische faculteit door haar besluiten aan de veeartsenijkundige
hoogeschool volledige waardeering ten deel heeft doen valleD.
Door de nieuwe regeling der promotie wordt het bij elkander
behooren en de nauwe verwantschap van de humane en veteri-
naire geneeskunde opnieuw bevestigd. Daaruit zullen voor het
groote gebied der gezamenlijke geneeskunde in de toekomst
ongetwijfeld slechts voordeeleu ontstaan.

Toch houdt men de tegenwoordige regeling in Saksen niet
voor een eindbeslissing, doch enkel als een — zij het ook bij-
zonder gelukkigen — overgangstoestand. Gelukkig vooral, omdat
de Leipziger medische faculteit zonder eenige reserve de veeart-
senijkunde als gelijkwaardig in zich heeft opgenomen.

Prof. Malkmus, van de veterinaire hoogeschool te Hannover, is
met deze regeling, als in strijd met het onlangs te Eisenach
door de veterinaire professoren genomen besluit, minder tevreden.
Dit besluit, waarbij de Dresdensche professoren zich onthielden,
luidt: «1°. het is noodig en behoort tot de eigenschappen der
veeartsenijkundige hoogescholen, dat haar het promotierecht wordt

-ocr page 711-

verleend, en 2° een beperkt proniotierecht, bijv. onder mede-
werking van universiteiten of andere hoogescholen bij de pro-
motie, is onvoorwaardelijk te verwerpen.» Overeenkomstig het
onder 2°. vermelde verkiest
Malkmus voor Hannover het behoud
van den tegenwoordigen toestand boven een promotierecht als
voor Dresden is verleend.

Daartegenover meent referent, dat men zijn borst ook wel eens
te hoog kan opzetten. (
Deutsche tierärztliche Wochenschrift, 6
Juli 1907.)

Omtrent het bovenstaande wordt in de Tierärztliche Rundschau
van 8 Juli 1907 onder anderen nog het volgende vermeld.

De kosten der promotie bedragen 320 Mark, waarvan bij af-
wijzing der dissertatie 245 Mark, en bij niet slagen in zake het
mondeling examen 160 Mark worden terugbetaald. Deze be-
palingen gelden ook voor buitenlanders, die het veeartsenijkundig
examen voor Duitschland met goed gevolg hebben afgelegd.

De promotie wordt ook toegestaan aan candidaten zonder met
goed gevolg afgelegd veeartsenijkundig examen, mits de geheele
faculteit en de professoren der veeartsenijkundige hoogeschool
zich eenstemmig er vóór hebben verklaard. Het examen wordt
door deze candidaten afgelegd aan de veeartsenijkundige hooge-
school te Dresden en bestaat uit een practisch-clinisch en een
theoretisch gedeelte. Heeft dit examen het gewenschte gevolg,
dan geschieden colloquium en promotie te Leipzig. De kosten
voor deze promotie, waarbij de candidaat zich moet verbinden in
Duitschland geen veterinaire praktijk uit te oefenen vóór hij
daartoe het diploma heeft ontvangen, bedragen 470 Mark.

Eindelijk kan aan een aan de veeartsenijkundige hoogeschool
benoemden geleerde op eenstemmig voorstel van de professoren
aan de hoogeschool bij besluit van de meerderheid der medische
faculteit het doctoraat in de veeartsenijkunde worden verleend
zonder deze bepalingen. Voor het eeredoctoraat is het eenstemmig
besluit noodig van de medische faculteit, versterkt door de vete-
rinaire hoogeschool.

Aanvragen om tot de promotie te worden toegelaten, moeten
worden gericht tot de medische faculteit der universiteit te Leipzig,

w. c. s.

-ocr page 712-

Boekaankondiging.

Dr. ROBERT MÜLLER, Sexualbiologie. Berlin, LOUIS MARCUS
Verlagsbuchhandlung 1907. Preis Mk. 6.

Door dr. Robert Müller, professor in veeteelt aan de land-
bouw-academie te Tetschen—Liebwerd en privaatdocent aan de
veeartsenijkundige hoogeschool te Dresden is een studie uitge-
geven over het geslachtsleven van den mensch en van de
hoogere dieren. Van het standpunt der ontwikkelingsgeschiedenis
is getracht de biologische fundamenten der verschijnselen van
het geslachtsleven bloot te leggen.

De behandeling der stof is nieuw en, hoe moeilijk ook, dooi-
den schrijver met succes ter hand genomen. Dit werk moge in
veler handen komen; terecht wordt in de voorrede gezegd dat
ook ontwikkelde leeken het boek met nut kunnen lezen. Reeds
in
1906 en 1907 hield Müller aan de veeartsenijkundige hooge-
school te Dresden, voor een groot auditorium van beide geslach-
ten, voordrachten over deze onderwerpen, welke thans in boek-
formaat verschijnen.

Het werk is verdeeld in de volgende hoofdstukken: 1°. de
geslachtsdrift en haar ontwikkeling; 2°. buitengewone uitingen
der geslachtsdrift bij dieren; 3°. geslachtsrijpheid, bronst en men-
struatie; 4°. geslachtscellen en geslachtsstoffen; 5°. de secundaire
geslachtskenmerken; 6°. de betrekking tusschen de melkklieren
en de geslachtsorganen; 7°. de gevolgen der castratie ; 8°. gemengde
geslachtsvormen; 9°. manvrouw en vrouwman by de vogels;
10°. geslacht en ontaarding; 11°. vruchtbaarheid; 12°. geslacht en
ziekte; 13°. telegonie; 14°. de teeltkeus; 15°. de nakomelingschap.
Ten slotte zyn nog eenige aanvullingen toegevoegd, waarin mel-
ding is gemaakt van datgene wat in den laatsten tijd literarisch
en experimenteel ten opzichte van de genoemde hoofdstukken is
bewerkt. Zoo vinden we hier vermeld de studie over de hormonen
van
Sterling (Die chemische Koordination der Körpertätigkeiten),
de waarnemingen van
Halban betreffende den oorsprong van het
hormon in de chorionvlokken en de placenta, de onderzoekingen
van
Gruber over den bouw van het strottenhoofd bij castraten,
de morphologische en functionneele minderwaardigheid van een
orgaan, enz. enz. Ook de erfelijkheid van verworven eigenschap-
pen is behandeld en de meening van
Rabl, welke van die van

-ocr page 713-

Weismann en O. Hertwig afwijkt, uitvoerig vermeld. Vooral zij,
die
Weismann\'s «Kontinuität des Keimplasma\'s» hebben gelezen,
zullen zich voor dit hoofdstuk iuteresseeren.

Over het algemeen mag worden gezegd, dat de nieuwste op-
vattingen en onderzoekingen op veeteeltkundig gebied in dit
werk zijn neergelegd. Van wijdloopige beschouwingen heeft de
schrijver zich onthouden. Een aanbeveling voor dit werk acht
ik dan ook niet noodig. Ieder die in deze onderwerpen belang
stelt, schaffe zich dit ± 400 bladzijden groote werk voor den
geringen bovenvermelden prijs aan.
 M. G. de Bruin.

Prof. Dr. M. SCHLEGEL, Die infektiöse Rückenmarksent-
zündung oder schwarze Harnwinde. Eine Monographie
auf Grund experimenteller Erforschung und praktischer
Erfahrung. Mit 3 Tafeln. Berlin, RICHARD SCHOETZ 1907.
Preis 3 Mark.

De schrijver heeft zich in de laatste jaren met de bestudeering
van deze ziekte beziggehouden ; na nauwkeurige clinische, patholo-
gisch-anatomische en bacteriologische onderzoekingen is hij tot
de overtuiging gekomen, dat de haemoglobinaemie of «schwarze
Harnwinde» een infectieuse ruggemergsontsteking is. lieeds in
1890 leerde hij als oorzaak daarvan kennen den
Streptococcus
melauogenes; het vatten van koude kan slechts als disponeerend
moment in aanmerking komen, terwijl de hypothese der auto-
infectie, volgens
Schlegel, geen recht van bestaan heeft. Het
staat volgens hem vast, dat genoemde Streptococcus de oorzaak
is der in het bloed en de urine plaats vindende omzettingspro-
cessen van de haemoglobine in melanine.

Na een inleiding volgt een hoofdstuk over geschiedenis en
literatuur der ziekte, waarbij intusschen slechts rekening is ge-
houden met de Duitsche publicaties. Dit neemt niet weg dat de
spraakverwarring in zake de nomenclatuur, de aetiologie en de
Pathogenese reeds zoo uitgebreid is geworden, dat een overzicht
daarvan een 7-tal bladzijden beslaat.

De ziekte komt uitsluitend bij het paard voor, het meest bij
zware werkpaarden op 3—8-jarigen leeftijd. Het paard heeft een
praedispositie voor deze specifieke streptococcen-septicaemie, welke
zich bij voorkeur localiseert in het ruggemerg en zijn vliezen,
in het merg der skeletbeenderen, in de nieren en in het bloed.

-ocr page 714-

De schryver vond, hoewel zelden, midden in het ruggemerg en
in de wervel- en pijpbeenderen van het zieke dier nu talrijke,
dan slechts enkele diplostreptococcen.

Deze micro-organismen leven saprophytisch in het darmkanaal;
door ondoelmatig voedsel (maïs, wortelen, aardappelen, bevroren
melasse, zemelen), overvoedering, zwaren arbeid, koude vatten,
slechte stallen, enz. kan maagdarmcatarrh ontstaan en, door
epitheliumverlies, aan de in den darm voorkomende diplostrepto-
coccen gelegenheid worden gegeven in de lymph- en bloedvaten
te dringen. Hier gekomen, stijgt hun virulentie en ontwikkelt
zich de pathogene werking. Op de praedilectieplaatsen, als de
nieren, de milt, het been- en ruggemerg, en in het bloed ver-
meerderen de streptococcen zich belangrijk en brengen zij de
bekende pathologische veranderingen teweeg. Met den mest, de
urine en andere excretieproducten geraken de thans zeer virulente
coccen naar buiten en kunnen aanleiding geven tot verspreiding
der ziekte.

De invloed van eenige rustdagen der paarden op het ontstaan
der ziekte wordt door den schrijver geringer geacht dan de inten-
sieve voedering gedurende dien tijd. Pas aangekochte paarden
hebben grooter vatbaarheid dan geacclimatiseerde; de laatste
hebben in den loop des tijds meer of minder virulente infectie-
stoffen in hun organismus opgenomen en zijn daardoor actief
immuun geworden. Het gelukte den schrijver deze immuniteit
experimenteel te bezorgen bij paarden, konijnen, caviae en muizen.

In een afzonderlijk hoofdstuk «epidemiologie» maakt de schrijver
gewag van het heerschend optreden der ziekte en de oorzaken
daarvan. Zooals reeds werd vermeld, zoekt hij de laatste in de
excretieproducten (mest, urine, zweet, neus- en mondslijm, uit-
geademde lucht), waarmede de stal, de utensiliën, het voedsel, enz.
geïnfecteerd kunnen raken. De mortaliteit bedraagt daarbij nu
slechts 20—40°/0, dan 80 —100°/o. Een uitvoerige casuïstiek
licht een en ander toe.

Zeer uitvoerig is de pathologische anatomie der ziekte be-
schreven; hierbij zijn ook de veranderingen in het skelet en in
de dwars gestreepte spiervezelen nauwkeurig vermeld.

Onder «symptomatologie» maakt de schrijver gewag van een
occult, gewoonlijk langduriger, en een apert, meestal korter sta-
dium der ziekte. Het eerste krijgt de veearts iu den regel niet

-ocr page 715-

te zien, het is echter uit een anamnetisch en differentiëel-dia-
gnostisch oogpunt voor hem van beteekenis.

De haemoglobinurie, welke Schlegel liever melaninnrie noemt,
ontbreekt bij lichte en chronische gevallen niet zelden en is dus
volstrekt niet pathognostisch, zooals men wel heeft gemeend.

Bij de bespreking van het beloop en den uitgang der ziekte
merkt de schrijver op, dat het eenmaal doorstaan der ziekte niet
steeds immuniteit verschaft. Hij is het eens met de vroeger op-
gedane ervaring, dat in hevige gevallen nagenoeg slechts dan
genezing wordt verkregen, indien de dieren, bijv. in een broek,
staande kunnen worden gehouden; de circulatie en respiratie
worden daardoor bevorderd.

Uit een differeutiëel-diagnostisch oogpunt worden ter sprake
gebracht: de eenvoudige myelitis en meningitis, de BoRNA\'sche
paardenziekte, vergiftigingen door het voedsel, dat bijv. agrostemma
githago, arundo pliragmites, equisetum palustre, solanine, enz.
bevat, eenvoudige maagdarmcatarrh, koliek, nephritis, miltvuur,
petechiaalkoorts, thrombose der achterste aorta, fractuur van de
wervelkolom en van het bekken, en hoef bevangenheid.

Onder «prophylaxis en therapie» beveelt Schlegel een ruim
stroobed aan, ten einde doorliggen te voorkomen; nog beter voor
dit doel ware, naar referent\'s ervaring, wit zand.

Een aderlating acht hij nadeelig, in het bijzonder in die ge-
vallen, waarbij het door een haemorrhagiscke nephritis en alge-
uieene haematolysis tot haemoglobinurie resp. melaninurie is
gekomen. Daarentegen kan het intraveneus of subcutaan aan-
wenden van groote hoeveelheden physiologische keukenzoutop-
lossing goede diensten bewijzen. Wat de eigenlijke pharmaca
betreft, beveelt hij onder meer aan: damholidum siccum 25 gram
in likking, in drie keer op één dag. Overigens inwendig creoline,
lysol, natrium salicylicum, cliinine, antipyrine, enz.

De schrijver acht het gewenscht dat de ziekte wordt gerekend
tot de besmettelijke ziekten volgens de wet, zoodat politiemaat-
regelen kunnen worden toegepast ter voorkomiug en uitbreiding.

De morphologie en biologie van den streptococcus melanogenes
worden daarna uitvoerig behandeld, terwijl ten slotte een hoofd-
stuk is gewijd aan experimenten om de ziekte bij andere dieren
over te brengen, vooral ook met het doel om daartegen een
entstof te verkrijgen. Dienaangaande is
Schlegel vol goeden moed.

-ocr page 716-

Het bovenstaande moge voldoende zijn om een inzicht te geven
in de belangrijkheid van deze monographie, belangrijk vooral
vanwege de nieuwe meening omtrent de aetiologie en de patho-
genese van deze ziekte. Het boek is uitgegeven in groot 8°
formaat en met fraaie, duidelijke letter gedrukt. Voeg ik hier
nog bij, dat achterin het werk drie gekleurde, zeer instructieve
platen voorkomen, en dat de inhoudsopgaaf zoo uitvoerig is, dat
zij een resumé van het boek vormt, dan twijfel ik niet of menig
collega zal daarmede kennis willen maken. W.
C. Schimmel.

Nieuw uitgekomen boeken.

Graf G. G. Wrangel, Die Rassen des l\'ferdes. Lieferung YI und "VII.
Stuttgart,
scbiechabdt und Ebner 1907.

Gustav Rau, Die Not der deutschen Pferdezucht. Eino kritische Darstellung
der hestohenden Vorhältnisse und Vorschläge zu einer Vorbesserung.
Mit violen Tabellen und Stammbäumen. Stuttgart, S
chickhabdt & Ebner
1907. Prois 4 Mark; gebunden 4.80 Mark.

H. Schindler, Hippologische Fragen und Antworten. Sechste verbesserte
und vormehrte Auflage mit zwei Titelbildern und 90 Illustrationen. Wien,
L. W. S
eidel & Sohn 1907. Prois 2 Kronen.

O. Pfungst, Das Pferd des Herrn von Osten. (Der kl-uge Hans). 8°, 193
Seiten, mit einer Abbildung und 15 Figuren. Leipzig, J. A. B
arth 1907.
Preis 4.50 Mark.

Wilhelm Kuhnert, Farbige Tierbilder, 50 farbigo Reproduktionen nach
Originalen von W
ilhelm Kuhnert, mit begleitendem Text von O.
G
rassmann und einer Einleitung von Franz Hermann Meissner. In
10 Hefton. Heft 2. Berlin, M
artin Oldenbourg. l\'reis bei Abnahme des
ganzen Werkes pro Hoft 2 Mark. Einzelne Hefte 2.50 Mark. Einzelno
Blätter 60 Pfennige.

Prof. Dr. F. Falke, Die Dauerweiden, Bedeutung, Anlago und Betrieb der-
selben unter besonderer Berücksichtigung intensiver Wirtschaftsver-
hältnisse. Unter Mitwirkung von W. O
etken. 19 Bogen mit Abbildungen.
Hannover, M. und H. S
chäfer 1907. Prois M. 5.50, gebunden M. 6.

Dr. H. Sciiwyter, Die Gestaltveränderungen des Pferdefusses. Mit 60 in den
Text gedruckten Figuren. Bern, S
tümpfli und C°. 1906. Preis 3 Mark.

Prof. Dr. Robert Müller, Sexualbiologie. Vergleichend-entwickelungsge-
schichtliche Studien über das Gesiechtsieben dos Menschen und der
höheren Tiere. Kl. 8«, 393 Seiten. Berlin, Louis M
arcus 1907. Preis
6 Mark.

Dr. St. P. von Durski, Die pathologischen Veränderungen des Eies und
Eileiters bei den Vögeln.
Mit 21 Textabbildungen auf 3 Tafeln. Berlin,
R. S
choetz 1907. Preis M. 1.60.

Dr. Karl Kisskalt und Dr. Max Hartmann, Praktikum der Bakteriologie
und Protozoologie.
Mit 89 teils mehrfarbigen Abbildungen im Text. Jena,
G
ustav Fischer 1907. Preis 4.50 Mark; gebunden 5.50 Mark.

-ocr page 717-

Prof. Dr. M. Schlegel, Die infektiöse Rückenmarksentzündung oder schwarze
Harnwinde.
Eine Monographie auf Grund experimenteller Erforschung
und praktischer Erfahrung Gr. 8°, 87 Seiten mit 3 Tafeln. Berlin,
R
ichard Schoetz 1907. Preis 3 Mark.

Prof. Dr. John Vennerholm, Spezielle Operationslehre des Pferdes. Für
Tierärzte und Studierende, Gr. 8°. mit 4 farbigen Tafeln und 168 Ab-
bildungen im Text. Stuttgart, F. E
nke 1007. Preis gehoftet 16 Mark,
in Leinwand gebunden 17,40 Mark.

Jean Grell, Die gesetzliche Gewiihrleistung beim Handel mit Vieh in der
Schweiz.
Dissertation. Frauenfeld, Hujier & C°. 1907.

Dr. P. Krückmann, Anfechtung, Wandlung und Schadenersatz beim Vieh-
kauf.
Nebst einem Anhang übor Mängel von Dr. Ströse. Neudamm, J.
N
eumann 1904. Preis 3 Mark 60 Pfennige.

Prof. Dr. H. Rievel, Handbuch der Milchkunde. Circa 22 Rogen, mit Ab-
bildungen. Hannover, M. & H. S
chaper 1907. Preis geb. Mark 9.

Dr. A. Nüesch, Zur Tuberkulose/rage mit besonderer Berücksichtigung der
Bekämpfung der Rindertuberkulose.
St. Gallen, L. Kirsciiner-Engler
1907.

Nevep.mann, Veröffentlichungen aus den Jahres-Veterinär-Berichten der be-
amteten Tierärzte Preussens für das Jahr 1905.
YI Jahrgang. Zusam-
mengestellt im Auftrage des Vorsitzenden der technischen Deputation
für das Veterinärwesen. Erster Teil. Mit 16 Tafeln. Berlin, P. P
arey
1907. Preis für Teil 1 und 2 : 10 Mark.

II. Jacobsen, Viehseuchen und Herdenkrankheiten in Deutsch-Südwest-Afrika
und ihre Bekämpfung.
Ein Leitfaden für Tierärzte, Offiziere und Farmor.
Berlin, R. S
choetz 1907. Preis gebunden Mark 2 50.

Dr. R. Müller, Jahrbuch für wissenschaftliche und praktische Tierzucht.
Zwoiter Jahrgang. Mit 5 Tafeln. Hannover, M. & H. Schaper 1907.
Preis 9 Mark.

Dr. IL Haefcke, Handbuch des Abdeckereiwesens. Mit 90 Textabbildungen.
Berlin, P. P
arey 1906.

H. J. Gobert, Le cheval. 1 vol. in-8° de 412 pages avec 80 photogravuros.
Paris, J. B. B
aillière ot Fils 1907.

P. Fournier, Le demi-sang. Un fort volume grand in-8° de 339 pages, avec
26 illustrations dans le texte. Paris, L
ucien Laveur 1907.

P. Le Hello, Le cheval. Un vol. in-12 de 326 pages avec 56 figures inter-
calées danB le texte. Paris, A
mat 1907.

Ed. Curot et Paul Fournier, Comment- nourrir le Pur-Sang au Haras et
à VEntraînement?
1 beau volume grand in-8° de XV-- 580 pages. Paris,
A
sselin et Houzeau 1907. Prix 20 francs.

J. M. Fontan, Nouveau guide pour Vélevage du porc. Tarbes, J. M. Fontan
1907. Prix 1 fr. 50.

P. J. Cadiot et F. Breton, Médecine et Chirurgie canines. Deuxième édi-
tion. 1 vol. petit in-8° de 310 pagos avec 51 figures, cartonnage souple.
Paris, A
sselin et Houzeau 1907. Prix 5 francs.

Dr. Cl. Chomel, Les tics aérophagiques (en pathologie comparée). In-8°,
110 pages. Besançon, J
acquin 1907.

L. Panisset, A propos de l\'organisation en France d\'un contrôle sanitaire
des denrées alimentaires d\'origine animale.
Paris, Octave Doin 1906.

-ocr page 718-

L. Brodwikr, Exposé simple et pratique de tous les facteurs qui peuvent
conduire à la détermination, aussi exacte que possible, de la valeur
marchande des animaux de boucherie.
Liège, Coktin 1907. Prix 2 francs

P. H. van Eden, Verbandleer. Met 239 afbeeldingen en 5 houtsneden in
den tekst. Derde, herzieno druk. Haarlem, Erven F. B
ohn 1907. Prijs
f4.50; gebonden f4.90.

K. Hoefnagel, Ziekten en gebreken van het llundvee. Met 20 illustraties naar
de natuur en uitvoerig register. Gouda, G. B.
van Goor Zonen 1907.
Prjjs gebonden f 1.90.

w. c. s,

Mededeelingen van het hoofdbestuur.

Het hoofdbestuur ontving eenigen tijd geleden een schrijven
van de afdeelingen Gelderland-O verijsel en Noord-Holland, be-
nevens een circulaire met bijbehoorende toelichting van de af-
deeling Deventer en omstreken der Geldersch-Ovei\'ijselsche Maat-
schappij van landbouw.

In deze circulaire verzoekt genoemde landbouwatdeeling steun
van regeeringswege voor de opleiding van veeverloskundigen, en
in verband hiermede zag de atdeeling Gelderland-Overijsel onzer
Maatschappij gaarne, dat het hoofdbestuur zich zoo spoedig
mogelijk wendde tot den directeur-generaal van den landbouw,
ten einde de aandacht van zijn hoogedelgestrenge te vestigen
op het groote gevaar, dat den veestapel en de veehouders dreigt,
wanneer het doel, in de bewuste circulaire vervat, mocht worden
verwezenlijkt.

Naar aanleiding van deze zaak heeft de voorzitter der Maat-
schappij een bezoek gebracht aan den heer
LovinK, met het doel
te verzoeken de opleiding van deze veeverloskundigen niet in de
hand te willen werken.

Tevens noodigde het hoofdbestuur den heer M. G. de Bruin,
leeraar aan \'s Rijks veeartsenijschool uit, om in een rapport zijn
meening kenbaar te willen maken over de opleiding van niet-
veeartsen tot veeverloskundigen.

Het antwoord van den heer de Bruin luidde als volgt:

Opleiding van vee-verloskundigen (niet-veeartsen).

Naar aanleiding van het d.d. 31 Mei 1907 aan mij gerichte
verzoek om mijn meening over het al of niet wenschelijke van het
opleiden van niet-veeartsen tot veeverloskundigen in een rapport te

-ocr page 719-

willen kenbaar maken, heb ik de eer u het volgende te berichten.

De afdeeling Deventer der Geldersch-Overijselsche Maatschappij
van landbouw deed reeds in 1899 het voorstel om aan de
regeering te verzoeken éénjarige cursussen in het leven te roepen
tot opleiding van verloskundigen bij den landbouw die, theoretisch
en practiscli gevormd, den veeartsen van veel hulp kunnen zijn.

Naar aanleiding van dit voorstel heb ik destijds mijn meening
in het reeds vermelde tijdschrift uiteengezet. Ik noemde dit
voorstel met toelichting een teeken des tijds. Wat ik hierin
heb gezegd, houd ik ook thans nog vol en ik zou het betreuren
dat onze Maatschappij bevorderde dat een categorie van personen
in het leven werd geroepen, welke zich speciaal met dit onder-
deel der veeartsenijkunde bezighoudt.

De uitoefening der practische verloskunde behoort tot het ter-
rein van den veearts. Ik erken ten volle dat de veehouder
moet worden geholpen.

Verloskundige hulp en goede hulp moet voor lederen veehouder te
verkrijgen zijn en waar die thans niet te bekomen is, moet daarnaar
worden gestreefd, zoo noodig door het geven van ruime subsidiën
aan veeartsen, onder voorwaarde dat zij zich voor het verrichten
van verloskundige kunstbewerkingen beschikbaar stellen.

Met de veeverloskundigen zijn onze veehouders niet gebaat.
In streken waar de veearts steeds de verloskunde uitoefent,
wordt de behoefte aan den veehelper niet gevoeld, wel daar waai-
de veearts de verloskunde niet uitoefent. Het zij mij veroorloofd
hier in te voegen wat ik reeds in 1899 schreef.

Voor de praktijk ten plattelande is het noodzakelijk dat de
veearts de verloskunde uitoefent en ik beu overtuigd dat vele
klachten over onbevoegde uitoefening der veeartsenijkunde daar-
door zullen ophouden. Onttrekt de veearts zich hieraan, dan
steekt, in het gewaad van den veehelper, het empirisme het
hoofd op. En dit staat ons te wachten wanneer door veeartsen
cursussen zullen worden gegeven in theoretische en practische
verloskunde. De leerlingen zullen voor een klein deel bestaan
uit veehouders, voor een groot deel uit hen, die met de ver-
kregen kennis zich een bestaan zullen scheppen. Er ontbreekt

\') Mededeelingen en Berichten der Geldersch-Overijselsche Maatschappij
van Landbouw over 1899. Tijdschrift voor Veeartsenijkunde, deel 26, blz. 344.

-ocr page 720-

nog maar aan, dat na afloop van den cursus een examen wordt
afgenomen en een diploma wordt uitgereikt.

Naast de gediplomeerde hoefsmeden, die nu al op enkele cur-
sussen de hoefziekten leeren, de verloskundigen.

Brengt de toekomst ons ook nog de gediplomeerde castreerders
en wordt dan op landbouwcursussen het verleenen van de eerste
hulp bij plotselinge ongesteldheden van het vee gedoceerd, dan
is de tijd niet ver meer dat een groot stuk der curatieve praktijk
in handen is van de reeds genoemde categorieën van personen.

Dit zou te betreuren zijn. Onze veehouders behoeven de voor-
lichting en de hulp van wetenschappelijk goed onderlegde veeartsen.
De uitoefening der verloskunde kan daarmede zeer goed samen-
gaan ; de feiten zijn er om dit te bewijzen.

Het lid der Maatschappij ter bevordering
der veeartsenijkunde in Nederland,

M. G. de Bruin.

Als lid der algemeene afdeeliug is door het hoofdbestuur aan-
genomen de gouvernementsveearts in Nederlandsch-Indië P. A.
van Velzen, tijdelijk te \'s-Gravenbage.

Het lid der afdeeliug Noord-Holland J. J. Wester heeft, met
ingang van 1 Januari 1908, verzocht bij de afdeeliug Utrecht
over te gaan.

VERSLAG DER AFDEELING FRIESLAND.

De afdeeliug vergaderde vijfmaal, waarbij de vergadering telkens
vrij goed was bezocht.

Verschillende onderwerpen\' van maatschappelijk en wetenschap-
pelijk belang werden behandeld, waarbij enkele besmettelijke
ziekten, o. a. tuberculose en haar bestrijding, vlekziekte en de
serumbehandeling daarvan, een belangrijk deel vormden.

Verder had de afdeeling het genoegen een eersten vervolg-
cursus te zien houden, welke uitmuntend in den smaak is ge-
vallen.

Van gedachten werd gewisseld over het onderwerp: «Oplei-
ding van veeverloskundigen», zooals dit door een der afdeelingen

-ocr page 721-

van de Friesche Maatschappij van landbouw bij het hoofdbe-
stuur aanhangig is gemaakt.

Verschillende gevallen in de praktijk voorgekomen, werden
besproken.

De secretaris,
H. Veenstra.

N a a m 1 ij s t der leden:

J. Attëma Czn., Kollum; W. de Beijl, Akkrum; K. Bergsma,
Weidum; J. 11. de Boer, Wolvega; li. Boer Hzn., St. Anna-
Parochie;
Th. Bosma, Wommels; P. C. Buijterse, Harlingen;
li. Feddema, Ferwerd; S. Ferwerda, Stroobos; M. A. Hibma Jr.,
Franeker; W. ten Hoopen, Hardegarijp; B. J. C. Hubenet,
Dokkum; J. li. IIuizinga, Murmerwoude; J. Jansjia, Joure; S.
I
vingma, Meualdum; G. van der Meulen, Huizum; G. A. de
Raadt, Drachten; C. M. van Rooijen, Roordahuizum; H. van
Staa, Leeuwarden; W. van Staa, Sneek; H. Veenstra, Hui-
zum; H.
Ymker Rzn., Koudum; J. M. A. Zwart, Leeuwarden.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren :

W. van Staa, voorzitter; II. van Staa, ondervoorzitter; H.
Veenstra, secretaris; G. van der Meulen, penningmeester.

VERSLAG DER AFDEELING ZTJID-IIOLLAND.

Het aantal leden bedroeg op 31 December 1906 27, wat echter
met
1 verminderde door liet bedanken van den heer K. de Vink,
die zich als lid bij de Nieuwe afdeeling Zuid-Holland heeft laten
overschrijven.

In het laatste gedeelte van het jaar verloor onze afdeeling
door den dood het lid
C. A. Uotscheid, waardoor een bres ge-
schoten werd in de rij der trouwe bezoekers onzer vergaderingen.
Rotscheid ontbrak daar zelden en was door zijn heldere advie-
zen en collegialen geest steeds een sieraad onzer afdeeling. Zijn
nagedachtenis zal dan ook ongetwijfeld in hooge eere blijven.

In zijn plaats werd de heer J. M. Kerkhoven te Rotterdam lid.

Er werden vier vergaderingen gehouden, waarvan 3 te Rotter-
dam en 1 te Dordrecht.

Ware het wenschelijk dat zij beter werden bezocht, wij meenen
niet te mogen klagen, daar in den regel 50 °/o van c\'e le(l
aanwezig waren.

-ocr page 722-

Alle bijeenkomsten kenmerkten zich door een gemoedelijken,
collegialen geest die, bij hoeveel verschil van opvatting ook,
niet werd verbroken.

Door de welwillende medewerking van het hoofdbestuur werden
de leden in de gelegenheid gesteld een vervolgcursus te ver-
krijgen, waarvan echter slechts drie voordrachten konden worden
gehouden en waarvan later, als de drie nog resteerende zijn af-
geloopen, een afzonderlijk verslag zal worden uitgebracht.

De secretaris,
H. L. Ellerman Lz.

Naamlijst der leden.

B. J. Aalbers, Rijsoord; H. van Aken, \'s-Gravenhage; W.
F. Altevogt, Klaaswaal; D. de Bruin, Strijen; M. C. van
Buurkn, Zuidland; Jan 0. Colüer, Gorinchem; H. L. Eller-
jian Lz., Dordrecht; O. FAuëL, Rotterdam; J. Flohii,, Haarlem;
M.
Frankenhuis Jr., Sliedrecht; P. A. Goedhart, Meerkerk;
C.
de Graaf, Dirksland; A. J. van Hemert, Sommelsdijk; J. J.
H
endrtkse, Groot-Ammers; J. M. Kerkhoven, Rotterdam; E.
A.
Kok, Rotterdam; J. Laaij, Rijsoord; S. J. M. Mogendorff»
Schoonhoven; M. C. van der Poel, Nieuwenhoorn; 11. Poot,
\'s-Gravenhage; M. de Ridder, Leerdam; C. Roodzant, Alkmaar;
Th. G. van Rijssel, Dordrecht; W. K. van de Stolpe, Gouda;
P. Teljer, Ned. Oost-Indië; dr. P. Verhaat, Oud-Beierland.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren:
B. J.
Aalbers, voorzitter; J. J. IJendrikse, penningmeester;
H, L. Ellerman Lzn., secretaris.

VERSLAG DER AFDEELING NOORD-BRABANT-LIMBURG.

Twee hoogst verdienstelijke leden werden door den dood aan
onze afdeeling ontrukt, namelijk Dr.
M. H. J. P. Thomassen,
leeraar aan \'s Rijks veeartsenijschool te Utrecht en L. T. Janné,
districtsveearts te Roermond.

Het ledental bedraagt thans 41.

Van de twee, volgens huishoudelijk reglement van de afdeeling
verplichte vergaderingen, werd de zomervergadering gehouden te
Venlo en de winter-vergadering te \'s-Hertogenbosch. Beide ver-

-ocr page 723-

gaderingen wareu over het algemeen vrij goed bezocht. Behalve
de huishoudelijke zaken werden verschillende wetenschappelijke
en in de praktijk voorkomende onderwerpen behandeld. Na afloop
van iedere vergadering werd een gemeenschappelijk diner ge-
houden, waar het aan gezellige kout niet ontbrak en de tijd vaii
scheiden maar dikwijls al te spoedig daar was.

De secretaris,

H. J. H. Sala.

N a a m 1 ij s t der leden.

A. J. S. van Alphen, Fijnaart; T. A. L. Beel, Roermond;
B. Bierman, Helmond; J. Billekens, Horst; H. Billekens,
Weert; L. J. H. Bloemen, Roermond; J. C. Boots, Knik; K.
Bosma, Zevenbergen; M. J. II. Duijsens, Heerlen; G. B. Goos-
sens
, Roermond; J. H. Hillen, Meersen; P. J. \'t Hoopt, Alm-
kerk; iW. F. A. Hilwig, Heusden; F. van Hootigem, \'s-Her-
togenbosch; H.
J. C. Horbach, Wittern; P. K. M. Houisa,
Maastricht; D. Hubertus, Os; A. de Jong, Kapelle; H. de Jong,
Ginneken; L. van Kempen, Sittard; P. H. van Kempen,- Echt;
R. L.
Klinkenberg, Klundert; J. Köhler, Almkerk ; E. F. L.
Kortman, Rozendaal; C. A. van der Leeden, Eindhoven; H. J.
L
emmens, Maastricht; J. C. E. van Looveren, Prinsenhage; J.
de Man, Bergen-op-Zoom A. A. van Mansfeld, Bergen-op-
Zoom ; 0. II.
Molendijk, Dinteloord; A. J. Montens, Teterin-
gen;
J. M. van Nieuwenhuijzen, Steenbergen; P. den Ouden,
Tilburg; W. J. Paimans, Os ; M. F. Plankeel, \'s-IIertogen-
bosch:
F. J. H. J. Quadvlieg, Ekkelrade; H. J. H. Sala,
Venraai; \'A. van dis Sande, Steenbergen ; W. G. Schepens, Beek;
Dr. P.
F. Vermast, Etten; K. J. Vroemen, Oosterhout.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren :

T. A. L. Beel, voorzitter; W. J. Paimans, ondervoorzitter;
J. Köiiler, penningmeester; H. J. H. Sala, secretaris.

VERSLAG DER AFDEELING ZEELAND.

De ondergeteekende heeft de eer u te berichten dat het be-
handelde in de vergaderingen, welke gehouden werden in April en
in Augustus, geen aanleiding
geeft tot bijzondere opmerkingen.

-ocr page 724-

Nog altijd geldt de reeds vroeger geuite klacht dat de bijeen-
komsten slecht worden bezocht, wat vooral te betreuren is bij de
beslissing over gewichtige punten, zooals nu het geval was met
de quaestie omtrent vervolgcursussen.

De secretaris,

M. Lucieer.

Naamlijst der leden:

L. Boogaert, Axel; J. W. Brouwer, Kortgene; L. J. Colsen,
Hontenisse; P. H. J. Gasille, Noordwelle; J. P. L. Goemans,
Zieriksee; J. A. de Gbaaff, Scherpenisse; J. Kooijman, Hontenisse;
J.
Kraamer, Koudekerke; L. Louter, IJzendijke; M. Lucieer,
Oostburg; E. L. van MervknnÉe, Middelburg; H. J. van Neder-
veen
, Middelburg; J. Z. Risch, Goes; A. Risseeuw, Heinkens-
. zand; M.
van der Vliet, Kruiningen; D. G. de Vries, Klinge;
H. A. W
elman, Vlissingen.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren:

E. L. van Mervennée, voorzitter; M. van der Vliet, penning-
meester;
M. Lucieer, secretaris.

Personalia.

Benoemd: bij koninklijk besluit van 2 Juli 1907, n°. 39,
is alsnog benoemd tot vertegenwoordiger van de regeering op
het van 23—29 September e. k. te Berliju te houden 14de inter-
nationale congres voor hygiëne en demographie, dr. D. A.
de
Jong Jzn., plaatsvervangend districtsveearts en directeur van het
openbaar slachthuis te Leiden; tot lid der gezondheidscommissie
te Roermond T. A. L.
Be el aldaar.

Gekozen; tot lid van den gemeenteraad te Rotterdam, dr.
J.
POELS.

Verplaatst: van Valkenburg naar Öosterhout K. J. Vroemen.

Ingetrokken : de overplaatsing van den gouvernementsveearts K.
van der Veen van Buitenzorg naar het ressort Padangsche be-
nedenlanden en hem aangewezen de afdeelingshoofdplaats Buiten-
zorg tijdelijk tot standplaats, in het belang van hem op te dragen
werkzaamheden op veterinair gebied.

lijdelijk belast: met den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst
in het ressort Padangsche benedenlanden de gouvernementsveearts

-ocr page 725-

te Fort de Koek Ch. Th. ft. H. de Wit.de, en zulks met gelijk-
tijdige. uitoefening zijner eigen functie.
(N. Rott. Crt. van 6 Juli
1907.)

Overgeplaatst: van Buitenzorg (Batavia) naar het ressort Pa-
dangsche Benedenlanden, met standplaats Padang, de gouverne-
mentsveearts K.
van der Veen.

Ontheven: eervol, van de tijdelijke waarneming van den dienst
in het ressort Padangsche Benedenlanden de gouvernementsvee-
arts te Fort de Koek
Ch. Th. G. H. de Wilde, en zulks met ingang
van den dag, waarop hij den dienst in genoemd ressort zal
hebben overgegeven aan den gouvernementsveearts K.
van dek.
Veen voornoemd. (N. Rott. Crt. van 20 Juli 1907.)

De onder-directeur aan het abattoir te Utrecht J. P. van der
Slootrn heeft zijn werkzaamheden aldaar hervat.

Rijks veeartsenijschool.

Voor het admissie-examen hadden zich 5 candidaten aange-
geven, waarvan er slechts 2 opkwamen, die zich den 2den dag
van het examen terugtrokken.

Staatsexamens.

Voor liet natuurkundig examen voor aanstaande veeartsen, dat
van 10 Juni tot
5 Juli werd afgenomen, hebben zich aangege-
ven 30 candidaten, allen van het 2de studiejaar.

Aan 32 werd het diploma als candidaat-veearts uitgereikt,
namelijk aan de heeren :

J. G. T. Arntz van Nijmegen (met lof); C. van Baak van
Breda;
J. M. R. F. Beckers van Ubach-over-Worms; H. ter
Beek van Utrecht; F. J. Bukkers van Haarlem ; J. Buitenhuis
van Apeldoorn ; F. J. van Gapet,le van Weespercarspel; F. C.
de la Chambre van Amsterdam ; H. den Daas van Gendringen ;
W.
van Doorn van Amsterdam; B. Eggink van Twelloo ; B.
Eijsenburger van Soerakarta ; J. Esnuis van Stad-Almeloo ; G.
J. Fros van Utrecht; B. Hartog van Lochem ; J. II. Hartog
van Baarn; A. J. Holtz van Gorinchem ; G. Hupkes van
Venendaal ;
J. L. Moerkercken van df.r Meulen van Nunspeet;

-ocr page 726-

D. J. H. H. Monné van Utrecht ; G. P. F. Munnik van Heidei .
C.
F. van Oijen van Haarlem (met loj) ; A. ü. Oosterbaan van
Lochem;
S. Schaap Pzn. vau Wirdum; H. D. Senstius van
Bojolali; J. C. A.
Verheul van Bergen-op-Zoom; M. L. 0.
Verkerk van Amersfoort; P. Visser van Arnhem; E. Vleming
van Zutfen; H. L. F. L. Warnecke van Utrecht; F. Westerling
van Amsterdam ; T. F. Wismans van Venraai (met loft).

Wet op de paardenfokkerij 1901.

Bij koninklijk besluit van 29 Juni 1907, n°. 53, is, met in-
gang van 1 Juli 1907, benoemd tot vast lid der algemeene
keuringscommissie voor de paardenfokkerij: D. H.
Goossen te
Venloo, en tot plaatsvervangende leden dier commissie o. a.:
H. C. Reimers te Wageningen, M. van der Vliet te Kruiningen,
L. van Kempen te Sittard, M. C. van Buuren te Zuidland, M.
B.
ten Have te Midwolde en dr. J. van Dorssen te \'s-IIertogenbosch.

Keuring van vee en vleesch.

EINDVERSLAG der commissie van rapporteurs over het ontwerp
van wet, houdende bepalingen betreffende de keuring van
voor uitvoer bestemd vleesch.

Vrij algemeen werd bij het afdeelingsonderzoek dit wetsont-
werp toegejuicht, maar evenzeer achtte men noodig een keuring
voor in het binnenland gebruikt vleesch. Met voldoening con-
stateerde men dan ook, dat de minister bezig is een dergelijken
maatregel voor te bereiden. Men drong er echter bij den minister
op aan de indiening van een daartoe strekkend wetsontwerp
zooveel mogelijk te bespoedigen.

In een afdeeling werd door enkele leden de vraag gedaan of
het, daar het hier een hoofdzakelijk Engelsch belang geldt, geen
overweging had verdiend de keuring over te laten aan Engelsche
deskundigen; dan zou de Nederlandsche Staat daarvoor ook geen
kosten behoeven te betalen. Tegen een bevestigende beantwoor-
ding van deze vraag werd door vele leden aangevoerd, dat liet
hier geldt een groot Nederlandsch landbouwbelang en dat daaren-

-ocr page 727-

boven de export-handel niet uitsluitend niet Engeland plaats heeft.

Art. 4. Door eenige leden werd de weusch te kennen gegeven,
dat, naar analogie van art. 4, alinea 3, hetzelfde beginsel dat
in dit artikel is neergelegd, namelijk : dat afgekeurd vleesch voor
de consumtie onbruikbaar moet worden gemaakt, ook zou worden
toegepast op levend vee. Huns inziens zou het wenschelijk zijn,
dat levend vee, dat goedgekeurd de grens over gaat, in het
buitenland echter wordt afgekeurd en dikwijls besmet terugkeert
in het land, hier werd afgemaakt en onteigend.

Art. 11. Reeds bij een vroegere gelegenheid is er aanmerking
op gemaakt, dat in den laatsten tijd de handhaving van alle
wetten werd opgedragen aan de marechaussees, terwijl betwijfeld
werd of alle marechaussees daarvoor wel de noodige geschikt-
heid hadden.

In verband daarmede werd destijds door de regeering toe-
gezegd, dat aan die marechaussees, aan welke bet opmaken van
proces-verbaal op den ambtseed gerust kon worden toevertrouwd,
een commissie zou worden uitgereikt- van onbezoldigd rijksveld-
wachter, en men meeude te weten dat dit sedert ook was geschied.

Indien dat inderdaad het geval is, achtte men het niet con-
sequent en niet goed ook, om in de nieuwe wetten voort te gaan
met de bevoegdverklaring van
alle marechaussees tot het opmaken
van proces-verbaal.

Aldus vastgesteld door de commissie van rapporteurs, 28
Juni 1907.

In de 37ste vergadering op 11 Juli 1907 werd bet wetsont-
werp in de Eerste Kamer behandeld.

De heer Vkegkns, minister van landbouw, nijverheid en handel:

Mijnheer de voorzitter! Naar aanleiding van het eindverslag is
het mij aangenaam te kunnen mededeelen dat een wetsontwerp
betreffende de keuring van voor binnenlandsch verbruik bestemd
vleesch in een vrij vergevorderden staat van voorbereiding ver-
keert, zoodat ik mij vlei, dat de indiening binnen niet langen
tijd zal kunnen plaats hebben.

Dat de bij dit wetsontwerp geregelde uitvoerkeuring een hoofd-
zakelijk Engelsch belang zou betreffen, kan ik niet toegeven. Ze
zal allereerst ten bate komen van de Nederlandsche veeteelt.
Voorzeker zal ook Engeland, onze voornaamste afnemer van versch

-ocr page 728-

vleesch, uit een sanitair oogpunt met deze keuring gebaat ziju.
Dat geen ondeugdelijk vleeseh meer uit Nederland naar Engeland
wordt uitgevoerd, zal ginds, zoo bij de autoriteiten als bij den
consument, waardeering vinden, bet vertrouwen in het Nederlnndsche
vleesch versterken en de vraag daarnaar doen toenemen, waardoor
een gunstige invloed op onzen vleeschhandel zal worden uitge-
oefend. De keuring eenvoudig over te lateu aan Engelsche des-
kundigen zou geen aanbeveling verdienen. Een rationeele keuring
daar te lande is niet wel mogelijk, omdat de voor de keuring
noodzakelijke ingewanden niet, bij het vleesch worden overgelegd.
De Engelsche deskundige zou dan ziju beslissing moeten nemen
zonder te kunnen steunen op het onderzoek van die organen, die
voor een juist oordeel onmisbaar zijn. De Engelsche sanitaire
autoriteiten hebben herhaaldelijk op deze leemte gewezen en daarbij
tevens het middel ter verbetering aangegeven, namelijk een keuring
ter plaatse van slachting op de wijze zooals in Nederland plaats
vindt. Mocht eeuig land in gebreke blijven de maatregelen te
nemen, die den uitvoer van deugdelijk vleesch naar Engeland
verzekeren, en de keuring geheel aan de Engelsche autoriteiten
overlaten, dan zouden deze laatsten de zorg voor de sanitaire
belangen van den consument wel eens zoo ver kunnen uitstrekken,
dat bij den invoer van vleesch de overlegging der voor de be-
oordeeling noodige organen geëischt werd, een voorwaarde waar-
aan Nederland niet dan uiterst moeilijk zou kunnen voldoen.

Wat betreft het opgemerkte bij art. 4, kan ik het volgende
mededeelen. De voorwaarden waaronder vee, dat door vreemde
autoriteiten op grond van daar te lande geldende veeartsenijkundige
voorschriften wordt teruggezonden, weder in Nederland mag worden
ingevoerd, zijn vastgesteld bij gemeenschappelijke beschikking van
de ministers van waterstaat, handel en nijverheid en van financiën
van 28 Augustus—4 September 1903. Die voorwaarden houden in:

1". dat de invoer geschiede langs hetzelfde kantoor als de uit-
voer plaats greep;

2°. dat aan het eerste kantoor, hetzij in originali dan wel in ge-
waarmerkt afschrift of uittreksel, de vrachtbrief worde overgelegd,
welke bij den uitvoer tot geleiding heeft gestrekt;

3°. dat het weder ingevoerde niet verder dan het eerste kan-
toor worde vervoerd, dan na door den districtsveearts of een
zijner plaatsvervangers te zijn onderzocht.

-ocr page 729-

Wordt bij dit onderzoek bet vee bevonden te zijn lijdend aan
ot\' verdacht van een besmettelijke ziekte, dan zijn de wettelijke
voorschriften toepasselijk.

Mocht het noodig blijken deze voorschriften te wijzigen, dan
zal daartoe worden overgegaan. Vooralsnog evenwel bestaan er
geen afdoende redenen, in elk geval niet in verband met dit
wetsontwerp, om gemelde beschikking te herzien.

Van de bij art. 11 gemaakte opmerking, dat het niet conse-
quent en niet goed is ook in nieuwe wetten voort te gaan met
de bevoegdverklaring van
alle marechaussees tot het opmaken van
proces-verbaal, ook voor zoover zij niet in het bezit zijn van een
aanstelling tot onbezoldigd rijksveldwachter, moet de juistheid
worden toegegeven. In tal van wetten van de laatste jaren is
dit geschied, zonder dat de bedoelde onderscheiding gemaakt is,
hoewel slechts ongeveer J van de manschappen der marechaussees
in het bezit zijn van een aanstelling tot onbezoldigd rijksveld-
wachter.

Ik moet erkennen, dat dit een eenigszins vreemde toestand is,
en verklaar mij gaarne bereid bij voorkomende gelegenheid met
de in het eindverslag gemaakte opmerking rekening te houden.

De beraadslaging wordt gesloten en het wetsontwerp zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.

Veeartsenijkundig staatstoezicht.

Hij koninklijk besluit van 13 Juli 1907, n°. 30, zijn met
ingang van 16 Juli 1907, tot wederopzegging benoemd tot
plaatsvervangers van den districtsveearts wieu Zutfen als stand-
plaats is aangewezen, de veeartsen
G. J. Eggink te Twelloo, J.
II. Rutgers te Valburg, P. Boonstra te Steenwijk en li. Kat-
tknwinkel
te Kampen.

De. minister van landbouw, nijverheid en handel heeft, bij
besluit van 1 Juli 1907, goedgevonden:

A. met ingang van 2 Juli 1 \'J07 het vervoeren of doen ver-
voeren van herkauwende dieren en varkens te verbieden :

1°. uit, naar of binnen een kring, omvattende den Veender-
polder in de gemeente Woubrugge;

2°. uit, naar of binnen een kring, omvattende, voor zoover

-ocr page 730-

de gemeente Woubrugge betreft, het gedeelte van den Vier-
ambachtpolder, gelegen ten westen van den Heerenweg, en, voor
zoover de gemeente Oudshoorn betreft, het gedeelte genoemd
«de Ridderbuurt» van dien polder;

B. te bepalen dat, enz. enz.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft, bij be-
sluit van 3 Juli 1907, goedgevonden:

A. niet ingaug van 4 Juli 1907 het vervoeren of doen ver-
voeren van herkauwende dieren en varkens te verbieden:

1°. uit, naar of binnen een kring in de gemeente Stompvvijk,
omvattende het gedeelte van den polder Tedingerbroek, dat be-
grensd wordt door den Westvlietweg, den spoorweg S. S., de
Go- en de Postenkade tot den Vliet;

2°. uit, naar of binnen een kring in de gemeente Stompvvijk,
omvattende het gedeelte van den gecombineerden Huiszitten- eu
Meeslouwerpolder, begrensd door den Oostvlietweg, de Kniplaau,
den Polderweg en de Weegsloot;

3°. uit, naar of binnen een kring in de gemeente Benthuizen,
omvattende den Noordpolder;

B. te bepalen dat, enz. enz.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft bij
besluit van 6 Juli 1907 goedgevonden:

met ingang van 8 Juli 1907;

1°. in te trekken zijn beschikkingen van 21 Juni 1907,
n°. 5259, V. D., waarbij verboden werd het vervoeren of doen ver-
voeren van herkauwende dieren en varkens uit, naar of binnen
kringen in de gemeenten Pijnakker, Vrijenban, Hof van Delft
en Schipluiden;

2°. A, het vervoeren of doen vervoeren vau herkauwende dieren
en varkens te verbieden uit, naar of binnen een kring, omvat-
tende de gemeente Pijnakker, met uitzondering van dat gedeelte
gelegen ten noorden van\' de Katwijksche vaart en den Molen-
boezem van den Nieuwen polder van Pijnakker, en het gedeelte
gelegen ten oosten van den Bergboezem van de droogmakerij
van Pijnakker; de gemeente Vrijenban; de gemeente Hof van
Delft, met uitzondering van den polder \'t Groeneveld ; den Kra-
keelpolder of Hoogen Abswoudschen polder, voor zoover deze

-ocr page 731-

polder gelegen is in de gemeente Deltt; den Kerkpolder en den
Hodenpijlschen polder, gelegen in de gemeente Schipluiden;

B. te bepalen dat, enz. enz.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft, bij be-
sluit van 8 Juli 1907, goedgevonden:

A. met ingang van 9 Juli 1907, het vervoeren of doen ver-
voeren van herkauwende dieren en varkens te verbieden uit,
naar of binnen een kring in de gemeente Mijdrecht, omvattende
den polder Blokland;

B. te bepalen dat, enz. enz.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft, bij
besluit van 9 Juli 1907, goedgevonden:

A. met ingang van 10 Juli 1907 :

O O

1°. in te trekken zijn beschikking van 21 Juni 1907, n°. 5255,
V. 1)., waarbij verboden werd het vervoeren of doen vervoeren
van herkauwende dieren en varkens uit, naar of binnen een
kring in de gemeente Leimuiden;

2°. het vervoeren of doen vervoeren vau herkauwende
dieren en varkens te verbieden uit, naar of binnen een kring
omvattende den Vriessekoopschenpolder (Noordeind), den Geer-
polder, den Wassenaarschenpolder, den Westerpolder, den Vriesse-
weg, den Geerdijk en den Nieuwveenschenweg (ook voor zoover
zij gelegen zijn respectievelijk in de gemeenten Rijnsaterswoude,
Ter Aar en Nieuwveen) en het vaarwater «de Drecht» in de
gemeente Leimuiden;

B. bepaald dat, enz. enz.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft, bij
besluit van 12 Juli 1907, goedgevonden: met ingang van 13
Juli 1907 :

1°. in te trekken zijn beschikking van 19 Juni 1907, n°. 5178,
V. D., waarbij verboden werd het vervoeren of doen vervoeren
van herkauwende dieren en varkens uit, naar of binnen een
kring, omvatteude de gemeente Zoeterwoude, en zijn beschikking
van 3 Juli 1907, n°. 5032, V. D., voor zooveel daarbij verbo-
den werd het vervoeren of doen vervoeren van herkauwende
dieren en varkens uit, naar of binnen een kring in de gemeente
Benthuizen;

-ocr page 732-

A. deu uitvoer van herkauwende dieren en varkens te
verbieden uit een kring omvattende de gemeente Zoeterwoude;
den Noordpolder en het Lage Land in de gemeente Benthuizen ;
de gemeente Hazerswoude; de gemeente Koudekerk ; het gedeelte
van den polder «De Lage Waard», ook voorzoover dit gelegen
is in de gemeente Ondshoorn; de gemeente Leiderdorp, met uit-
zondering van den Boschpolder, den Boterhuispolder en de Waard ;
het gedeelte van den Slagh- of Grooten- en Kleinen Stadspolder,
ook voor zoover dit gelegen is in de gemeente Leiden ;

O o o

13. te bepalen dat, enz. enz.

De minister van waterstaat heeft, bij besluit van 2 Juli 1907,
met ingang van 16 Juli 1907, goedgevonden:

I. in te trekken de beschikking van 2 September 1901,
n°. 175, afdeeling spoorwegen, zooals deze gewijzigd is bij die
vau 30 April 1907;

II. te bepalen, dat op alle spoorwegstations in Nederland
rundvee slechts ten vervoer mag worden aangenomen, onder
voorwaarde, dat het niet bestemd is naar spoorwegstations in het
buitenland of naar de volgende Nederlandsche stations: Sas-vau-
Gent, Hulst, Vlake, Bergen-op-Zoom, Rozendaal, Baarle-Nassau,
Valkenswaard, Budel, Roermond, Maasbracht, Echt, Susteren,
Sittard, Geleen, Beek-Elsloo, Bunde, Maastricht, Gronsveld en
Eisden, tenzij voldaan is en wordt aan de navolgende voor-
schriften :

Het vee mag eerst ten vervoer worden aangenomen, nadat voor
elk stuk aan den betrokken beambte of bediende van deu spoor-
wegdienst zijn ter hand gesteld twee, door een geëxamineerden
veearts ingevulde en onderteekende gelijkluidende certificaten
vau het bij deze beschikking gevoegde model, welke blijkens
het daarop vermelde tijdstip van afgifte niet langer dan 12 uur
vóór het tijdstip der aanbieding ten vervoer zijn afgegeven;

Van deze certificaten zal het eene exemplaar op het station
van verzending bewaard moeten blijveu, terwijl het andere met
de overige papieren, welke de zending van daar begeleiden, tot
het laatste Nederlandsche spoorwegstation zal moeten worden
medegezonden, ten einde aldaar bewaard te blijven en desverlangd
aan den districtsveearts ter inzage te worden gegeven (
Staats-
courant
van 17 Juli 1907, n°. 165).

-ocr page 733-

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft, bij
besluit van Ï6 Juli 1907, goedgevonden:

A. met ingang van 17 Juli 1907 het vervoeren ot doen ver-
voeren van herkauwende dieren en varkens te verbieden uit, naar
of binnen een kring in de gemeente Pernis, omvattende den
Deyffelschen polder, omringd door den Heidschendijk, den Hille-
weg en den Hofweg.

B. te bepalen dat, enz. enz.

De minister van landbouw, nijverheid en handel beeft, bij
besluit van 18 Juli 1907, goedgevonden:

A. met ingang van 19 Juli 1907 het vervoeren of doen ver-
voeren van herkauwende dieren en varkens te verbieden uit, naar
of binnen een kring in de gemeenten Wilnis en Kamerik, be-
grensd als volgt: van af het Woerdensche verlaat langs de
Kollensloot en den Uitweg naar het Kruis; van daar langs de
provinciale grens tot den Auistel; langs den Amstel tot den
Wilnisschen molen; vervolgens langs den Molenvliet en de
Veldwetering tot de Heinoomsvaart; deze vaart volgende tot den
Oudhuizer molen en vervolgens naar den Oudendam; van af den
Oudendam langs den grooten weg naar Kamerik, tot, waar deze
weg wordt gesneden door den weg loopende van Oud-Kamerik
naar de provinciale grens; vervolgens langs laatstgenoemden
weg" en den provincialen weg naar het punt van uitgang.

B. te bepalen dat, enz. enz.

De minister van landbouw, nijverheid eu handel heeft, bij
besluit van 18 Juli 1907, goedgevonden:

met ingang van 19 Juli 1907:

1°. in te trekken zijn beschikking van 8 Juli 1907, n°. 5742,
V. D., waarbij verboden werd het vervoeren of doen vervoeren
van herkauwende dieren en varkens uit, naar of binnen een
kring in de gemeente Mijdrecht;

2°. A. het vervoeren of doen vervoeren van herkauwende dieren
en varkens te verbieden uit, naar of binnen een kring in de
gemeente Mijdrecht, omvattende den polder Blokland, den polder
Zevenhoven en den Buiteuveldschen polder;

B. te bepalen dat, enz. enz.

-ocr page 734-

Ontvangen ten behoeve van het gedenkteeken voor
wijlen dr. M. H. J. P.
Thomassen. (lstü lijst.)

W. F. Altevogt te Klaaswaal.....* ... f 5.—

J. Attema Czn. te Kolluni.........» 12.50

A. A. Barendregt te Bareudrecht. ....... 10.—

Eugen Bass te Görlitz...........» 3.—

P. Boonstra te Steenwijk. . ........» 10.—

Th. Bosma te Wommels ..........» 25 —

A. E. ten Broeke te Alraeloo . .......*> 25.—

J. W. Brouwer te Kortgene.........» 10.—

M. G. de Bruin te Utrecht.........> 10.—

W. van der Burg te Jelsiim........» 25.—

B. M. Busing te Naarden..........» 10.—

M. C. van Buuren te Zuidland........» 25,—

J. C. Col der te Gorinchem.........» 2.50

L. .T. Coi.sen te Hontenisse.........> 10.—

Dr. D. J. Copper DJzn. te Rotterdam.....> 10.—

F. W. van Dulm te Arnhem........» 10.—

D. F. van Esveld te Utrecht........» 25.—

T. Folmer te Haarlemmermeer........» 10.—

W. F. A. Gantvoort te Borkeloo.......» 10.—

D. II. Goossen te Yenloo..........» 25.—

J. A. de Graaff te Scherpenisse.......» 5.—

J. J. F. Hartmann te Loenen (U.)......» 5.—

A. W. Heidema te Groningen........» 25.—

8. Heimans te Zutfen...........» 5.—

K. Hoepnagel te Utrecht.........» 25.—

J. Hoogland JGzn. te Zeddam . . .....> 10.—

J. R. HuizingA te Miirinerwonde.......» —

Prof. dr. L. van Itallie te Leiden......» 10.—

L. Jenniskens te Helden (L.)........» 5.—

Dr. D. A. de Jong Jzn. te Leiden.......» 25.—

H. M. Kroon te Deventer.........» 25.—

D. O. Kruijmel te Haarlem.........» 25.—

H. J. C. van Lent t,e Tiel.........» 5.—

F. M. de Leur te Hoorn..........■» 5.—

Transporteere. . . f 553.—

-ocr page 735-

L. Louter te IJzendijke..........» 10.—

M. Lucieer te Oostburg..........> 4.—

Dr. H. Markus te Utrecht.........» 25.—

W. J. G. Meerstadt te Nijkerk.......» 5.—

E. L. van Mervennée te Middelburg......» 5.—

Dr. J. S. Nauta te Witmarsum.......» 10.—

H. J. van Nederveen te Middelburg......» 15.—

H. H. Nijssen te Maasniel . . ,......» 20.—

W. J. Paimans te Os...........» 25.—

Joh. Plet te Heerenveen..........» 5.—

Dr. J. Poels te Rotterdam.........» 25.—

M. de Ridder te Leerdam.........» 2.50

A. Risséeuw te Heinkenszand........» 10.—

A. de Ruiter te Mijdrecht.........» 2.—

W. C. Schimmel te Utrecht.........» 20.—

H. Schornagel te Utrecht.........» 3.—

J. P. van der Slooten te Utrecht.......» 2.50

H. van Staa te Leeuwarden.........» 25.—

R. Takens te \'s-Gravenhage.........» 5.—

Dr. M. H. J. C. Thomassen te Leiden ..-..» 25.—

H. P. E. Verberne te Roermond.......» 2.50

H. A. Vermeulen te Utrecht........> 10.—

G. C. Duval Verweij te Amsterdam......» 5.—

M. van der Vliet te Kruiningen........» 25.—

A. J. E. de Voogd te Houtrijk en Polanen. ...» 5.—

A. Vrijburg te Basel...........» 15.—

M. F. Weijers te Antwerpen........» 5.—

Dr. P. W\'ellenbekgh te \'s Gravenhage ...... 10.—

H. A. Welman te Vlissingen........» 2.50

J. J. Westbroek te Leiden.........» 2.50

H. Ymker Pzn. te Koudum.........» 10.—

J. van Zij verden te Zieriksee........» 10.—

Totaal. . . ƒ 799.50

Utrecht, 26 Juli 1907.

De penningmeester,
Van Esveld.

-ocr page 736-

\'s Rijks veeartsenijschool.

Op 31 Juli 1907 zijn tot veearts bevoi\'derd de heeren : E. A.
R. F. Baudet, geboren te Arnhem; A. de Boer, geboren te
Beneden-Knijpe, gemeente Schoterland;
B. Bruins, geboren te
Klein Garnwert, gemeente Winsum ; O.
Eijkman, geboren te Leiden;
J. A.
Gunst, geboren te Amsterdam; A. C. A. Heshusius, ge-
boren te Amsterdam;
H. J. M. Hoogland, geboren te Utrecht;
K.
Huizinga, geboren te Bedurn; D. S. 11. Menskma, geboren te
Grootegast;
H. Postma, geboren te Tjummarum, gemeente Bar-
radeel; C.
Sieswerda, geboren te Nieuwe-Niedorp; H. J. Smit,
geboren te Amboina; J. Staal, geboren te Dwingeloo; P. Ste-
HOUwer
, geboren te Rozenburg; A. van der Steur, geboren te
Loosdrecht; 0.
Tenhaeff, geboren te Utrecht; A. Veenbaas, ge-
boren te Beneden-Knijpe, gemeente Schoterland ; J. H. C.
Vermeer,
geboren te Batavia (Weltevreden); W. Vleming, geboren te
Zutfen en J.
A. Vreeswijk, geboren te Oude-Tonge.

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederlaï

gedurende Juni 1907.

(De cijfers tusselien ( ) duiden het getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)]

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers. 1

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

O)
M

O
O,
00
Qi

3

-G

O
M

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Honds-
dol-
heid.

x 1 ai

= ! 1

aj

! ®
■O ro

c a

O «

1 w
:=> 1 M
M 1

!

Juni.

Groningen . .

8

n

n

1

n

18 (?)

M

Ti

n

1>

«

Friesland. . .

23

»

n

n

49(2)

81 (M)

«

6(4)

B

Ti

Drente. . . .

2

»

w

Ti

V

1

3(1)

Ti

*

Overijsel . . .

4

n

T>

n

»

n

2(2)

H

3(2)

n

V

u

Gelderland . .

2

rt

n

V

V

8(1)

7)

1

n

11

r

Utrecht . . .

1

6(!)

Ti

M

H

V

n

11

«

Noord-Holland .

6

»

153(10)

»

n

V

H

1

1)

Ti

IS

Zuid-Holland .

30

V

5684 (188)

3>)

»

29 (l*)

Ti

»

n

Ti

r

Zeeland . . .

2

H

TT

n

Ti

V

1 2(2,

11

1 " .

,

T

Noord-Brabant .

5

Tl

»

*

n

\\ Ti

1 1

h

4C)

1

Y>

i

Limburg . . .

8

»

»

7)

«

Ti

i "

1

i »

13(12)

1

»

1

Totaal

86

»»

Ti

5843 (199)

49 (2J

V

142(82)

V

31 (25)

2(2)

n

(Staat,courant van 12 Juli 1907, n°. 161.) v.

-ocr page 737-

EENIGE VERGIETIGINGSGEVALLEN UIT DE
PRAKTIJK,

door

E. J. DOMMERHOLD.

A. Botulismus bij een hond, van J. F. J. te V.

\'s Morgens vroeg werd ik geroepen bij een middelmatig
grooten, sterk gebouwden hond, welke den vorigen dag nog
geen enkel teeken van ziekte had vertoond, maar des nachts
hevigen doorloop had gekregen, veel had gebraakt, en nu
zwaar ziek was. Ik vond het dier in den tuin liggen, ter
nauwernood in staat alleen op te staan, zonder krampen.
De ontlasting is niet bloederig. De oogleden hangen af, de
pupil is wijd, het dier ziet niets.

Een weinig geholpen, krabbelt de hond overeind, vertoont
groote zwakte vooral in het achterstel en typische dwang-
beweging. Na een paar passen wankelend en naar rechts
- dringend te hebben gedaan, zet het dier zeer langzaam den
neus op den grond, eerst de punt, daarna den rug van den
neus, vervolgens den schedel en — het duikelt over den
kop. Dit herhaalt zich telkens.

Bij navraag bleek dat de kinderen van den eigenaar den
vorigen dag den hond hadden zien kluiven aan een zeer
vies been, waaraan nog veel vleesch zat; ze hadden het hem
niet kunnen afnemen Geholpen door deze anamnese kon ik
de diagnose botulismus of wel ptomaïnenvergiftiging stellen.

De behandeling bestond in: rust en ingeven van calomel
met mucilago saleb, wat vrij lastig ging daar de patiënt
slikbezwaren had. Toch gelukte het eenige malen een hoe-
veelheid naar binnen te krijgen.

Den volgenden morgen was het dier wat rustiger; \'s middags

49

-ocr page 738-

dronk het weer iets. De drank was gecoaguleerd en werd
niet meer ingegeven. In [»laats daarvan kreeg de hond
nu alcohol.

Den derden dag was hij reeds veel beter en kroop nu en
dan weer uit den mand. Deze verbetering in den toestand
bleef voortduren, zoodat ik na eenige dagen den patiënt
hersteld kon verklaren.

B. Acute loodintoxicatie bij een koe, van A. T. te D.

Op de scheepstimmerwerf van haar eigenaar had een koe
kans gezien een pot menie geheel leeg te likken. Den
middag daarna werd ik geroepen en vond het dier met de
volgende verschijnselen: koliek, spierkrampen, speekselvloed,
tympanitis. De koe ligt zeer comateus, ze is niet op de
been te krijgen, nu en dan vertoonen zich hevige krampen.
De eigenaar deelt mede, dat het dier des morgens vóór mijn
komst nu en dan bepaald woest was geweest. De adem-
haling is versneld.

Aan het instellen van een behandeling kon niet worden
gedacht, daarvoor was de toestand te ernstig. Ik adviseerde
tot direct slachten. Door een zware onweersbui werd ik nog
een half uurtje in de woning opgehouden, en daarna ging ik
vóór mijn vertrek met den eigenaar even in den stal kijken.
l)e koe lag dood met den kop in de zijde.

C. Vergiftiging door taxus baccata bij twee geiten,

van D. J. te V. Het was eenige dagen vóór Pasohen,
toen een der veldwachters van het dorp V., mij tegenko-
mende, vertelde dat zijn beide geiten plotseling zeer ziek
waren geworden. We begaven ons naar zijn woning en
vonden één der dieren reeds dood. Het had hevige krampen
gehad, was gaan wankelen en plotseling was het gestorven.

De andere geit was zwaar ziek, stond zeer suf, als ver-
doofd in den stal; nu en dan vertoonden zich krampen,
het dier speekselde en had tympanitis. Het waterde pijnlijk,

-ocr page 739-

de urine had een rood tintje, men vertelde mij dat het veel
urineerde. Deze geit stierf kort daarna.

Bij navraag naar bijzonder voedsel dat de dieren in de
laatste dagen konden hebben gehad, bleek mij na een vrij
lang vraag- en antwoordspel, dat de takjes welke de kin-
deren den vorigen zondag, Palmzondag, volgens in die
streken nog heerschende gewoonte, hadden gebruikt om
hun zwaan te versieren, voor de geiten waren geworpen.
Er waren er geen meer te vinden, hoewel ik uit de be-
schrijving van deze „palmtakjes" reeds vermoedde dat ik
met taxus baccata te doen had. Dat vermoeden werd zeker-
heid, toen mij èn van de struik waarvan de takjes waren
geplukt èn uit de maag der geopende dieren wat werd
thuis bezorgd.

D. Toxische polyurie (lauterstal) bij een paard,

van wed. K. W. te V. Bij dit paard werd ik geroepen
omdat het de volgende verschijnselen vertoonde : verloren
eetlust, lichte koliekaanvallen, dunne mest met een afwij-
kenden stinkenden reuk, speekselen, in lichten graad icterus.
Het dier urineerde veel en deed dit toevallig ook in mijn
bijzijn; daarom werd wat urine opgevangen. Deze bleek bij
onderzoek noch suiker noch eiwit te bevatten; de reactie
was zuur.

Diagnose: lauterstal.

Een voornaam bestanddeel van de voeding van dit paard
bestond in maïsmeelslobbering, en toen ik vroeg het maïs-
meel te zien, bleek dit geheel muf t,e zijn. De behandeling
betrof uitsluitend verandering van voedsel; dit bleek af-
doende, daar de afwijkende verschijnselen spoedig geheel
verdwenen.

E. Pekelvergiftiging bij varkens, van G. M. te G.

Bij deze varkens werd mijn hulp ingeroepen, omdat zij
niet wilden eten, een dunnen, waterigen afgang hadden, braak-

-ocr page 740-

ten en met de tanden \'knersten. Verder waren ze zeer
dorstig en erg suf; de ademhaling was versneld.

In de ton, waaruit de dieren werden gevoederd en waarin
allerlei afval werd verzameld, „nog wel goed voor de var-
kens" zooals liet dan heet, was pekel gestort en wel zeer
oude vleeschpekel.

De diagnose kon dus luiden: pekelvergiftiging, een com-
binatie van een chloornatriumintoxicatie met een ptomaïnen-
vergiftiging.

De behandeling bestond in het verstrekken van een op-
lossing van campher in olie, de campher als excitans, de
olie als inhullend middel. Verder werd den eigenaar aan-
bevolen de dieren vooral zooveel te laten drinken als ze
wilden.

De varkens stierven denzelfden dag.

F. Schimmel vergiftiging bij twee biggen, van A.

H. te U. De eigenaar van deze varkentjes kwam bij mij
met het bericht, dat hij sinds den vorigen dag aan zijn
dieren maïsmeel had gevoederd van een anderen leveran-
cier dan tot. dien tijd. Des morgens had zijn vrouw hem
verteld dat de biggen niet graag waren. Des middags had
hij er naar gekeken, toen de dieren het voedsel geheel
weigerden. Ze waren onder het stroo gekropen en door
rammelen aan den voederbak waren ze niet uit hun nestje
te lokken. Een poos later waren ze opgestaan, wankelend
en suf; een der twee had flink gebraakt. Het andere
varken had ook hevige braakbewegingen gehad, maar had
geen voedsel uitgeworpen; dit dier was een uurtje later
dood. De big welke had gebraakt, leefde nog. De eigenaar
had een papieren zak met maïsmeel medegebracht. Dit
meel rook muf, er was blauwe schimmel in te vinden.

Rij mijn bezoek vond ik het nog levende varkentje in
een hoek half onder het stroo gekropen, zeer suf en koud.
De eigenaar had het een poosje vóór mijn komst nog naar

-ocr page 741-

buiten gedreven, aldaar had het vrij veel ge-urineerd en was
er ook wat vaste mest afgekomen. Het dier ging liefst maar
direct weer liggen, het wankelde en had moeite om over
den drempel te komen.

Bij de lijkopening van het gestorven dier bleken enkel
afwijkingen voor te komen in de maag en het voorste
gedeelte van het darmkanaal. De maag was met voedsel
gevuld; in het pylorusgedeelte was een groote roode, ont-
stoken plek aanwezig. Ook het slijmvlies van het eerste
deel der darmen was ontstoken.

Ik raadde den eigenaar het nog levende dier rustig te laten
liggen, het zooveel water of beter melk te laten drinken
als het wilde, en mij den volgenden dag bericht te komen
brengen indien het nog leefde, \'s Anderen daags tegen den
avond ontving ik de tijding dat de big des namiddags weer
Hink melk had gedronken en later zelfs melk met wat meel
er in, natuurlijk niet van het bewuste maïsmeel. Nog een
dag later was het dier geheel hersteld.

HOUDBAARHEID, VERVOER, BEWAREN EN CON-
SERVEEREN VAN VLEESCH,

door

Dr. D. A. DB JONG.

Tweede rapport voor de conferentie voor voedingsmiddol-chomio, te houden
op Woensdag 24 Juli 1907
in de koningszaal van „Natura Artis Magistra" te Amsterdam.

(Overgenomen uit het „Pharmaceutisch Weekblad").

Inleiding.

De leer der vleeschhygiëne verstaat onder „vleesch \' veel
meer dan in het dagelijksch leven als zoodanig wordt aan-
geduid. Dat wat men gewoonlijk vleesch noemt, bestaat in
hoofdzaak uit dwars gestreept spierweefsel, met verschillende

-ocr page 742-

daarmede onafscheidelijk verbonden weefsels of organen, als
vet, zenuwen, bloed- en lymphvaten, lympbklieren, beende-
ren, kraakbeen, enz. Uit een hygiënisch oogpunt moet het
begrip „vleesch" veel
meer omvatten, en verstaat men er
onder alle deelen der slachtdieren, welke als voedingsmiddel
kunnen dienen.

In deze verhandeling zal echter in hoofdzaak met bet
voornamelijk uit spierweefsel bestaande vleesch worden reke
ning gehouden. Bij
dat vleesch treedt het vraagstuk der
houdbaarheid en van het bewaren, vervoeren en conservee-
ren vooral op den voorgrond.

Allereerst dient hier gewezen te worden op den toestand,
waarin het vleesch het meest als voedingsmiddel geschikt
moet worden geacht, niet met het oog op direct nadeelige
eigenschappen, maar meer met het oog op de meest gunstige
normale eigenschappen. Wij bevelen als voedingsmiddel bij
voorkeur niet aan het vcrsch geslachte, warme vleesch, en
ook niet dat, hetwelk, zonder verschijnselen van eigenlijk
bederf te vertoonen, reeds vrij oud is. Wij bevelen steeds
aan vleesch, hetwelk nog onder den invloed is der „lijk-
verstijving", ten minste, wanneer het wordt afgesneden. Is
deze niet ingetreden, dan is het vleesch taai en onsmake-
lijk. Is zij reeds weder verdwenen, hetgeen geschiedt onder
den invloed der voortgezette, dus te rijkelijke melkzuurvor-
ming, dan heeft eveneens de smaak geleden. Men wenscht
dus
bestorven vleesch.

Dat vleesch, zooals wij het als voedingsmiddel wenschen,
is
alles behalve een houdbaar product. Het rot snel, en het is
van belang te weten, hoe de
rotting van het vleesch tot
stand komt. De chemische samenstelling en de physische
gesteldheid, welke het doen kennen als voor een groot ge-
deelte uit water en uit een taaie eiwitmassa te bestaan,
doen onmiddellijk verwachten, dat rottingsbacteriën hier een
zeer gunstigen voedingsbodem zullen vinden. En zoo is het

-ocr page 743-

ook in werkelijkheid. Wordt vleesch niet op een of andere
wijze tegen de bacteriën-invasie beschut, dan vestigen de
micro-organismen zich niet alleen aan de oppervlakte, maar
dringen door en langs allerlei openingen of spleten, door
bindweefsel, langs bloedvaten, lymphvaten en zenuwen in
de diepere deelen, en verrichten hun rottend werk.

De oorzaak dezer rottingsdecompositie komt dus van buiten.
Het vleesch, de spiermassa op zich zelf, is originair steriel,
ten minste
behoort zulks te zijn. Op deze eigenschap is de
wetenschappelijke vleeschkeuring voor een groot gedeelte ge-
baseerd. Het versch geslachte vleesch is, wat het binnenste
van het spierweefsel betreft,
steriel. Gezonde dieren leveren
steriel vleesch. Bevat vleesch en het binnenste van het
spierweefsel schizomyceten, dan was öf het dier
niet gezond,
of het vleesch is niet versch.

Vraagt men dus of vleesch reeds van den aanvang af
„de kiem voor bederf" in zich herbergt, dan kan daarop
geantwoord worden: neen, indien men het oog heeft op het
vleesch van gezonde dieren. En zoo wenschen wij het hier
te beschouwen.

Intusschen, het antwoord is niet zoo beslist, indien ge-
vraagd wordt of de samenstelling van het vleesch, en de
veranderingen welke zich daarin afspelen, niet
praedisponee-
ren
voor rotting? Vooral die veranderingen bederven de zaak.
Zij zijn zoodanig eigenaardig, dat men dikwijls van bedorven
vleesch spreekt, zonder dat nog van rotting sprake is.

Onder den invloed der melkzuurvorming als een post
mortaal proces in het spierweefsel, stolt het spiereiwit, de
myosine, en lijkverstijving treedt op. Het vleesch besterft.
De melkzuurvorming gaat echter, indien niet door bepaalde
kunstmiddelen hieraan beletselen in den weg worden gelegd,
door, waardoor het eiwit weder opgelost wordt, de stijfheid ver-
dwijnt, terwijl de zuurgraad sterk is toegenomen. Dergelijk
week, te zuur vleesch, hetwelk reeds
ondeugdelijk is, zonder

-ocr page 744-

nog bedorven, zonder nog rottend te zijn, wordt in het prac-
tische leven dikwijls reeds bedorven genoemd, en veel be-
zwaren kan het ook uit een practisch oogpunt niet opleve-
ren, het zoo aan te duiden.
Hottend is het echter nog niet,
alhoewel ongetwijfeld de toestand, waarin het verkeert, die
rotting zeer spoedig zal doen intreden.

Welke zijn dus de eischen, die men stelt aan versch
vleesch? Behalve dat het afkomstig moet zijn van gezonde
dieren, en dus in dit opzicht geen gevaren oplevert, en
afgescheiden van andere wenschelijke eigenschappen, welke
hier niet ter zake doen, moet het nog onder den invloed
der lijkverstijving verkeeren, wanneer de kleinere stukken
voor dagelijksch gebruik afgesneden worden. Is deze ver-
dwenen, dan is het bederf er reeds, of staat in elk geval
voor de deur. Twee zaken gaan hier hand aan hand. Te
snelle zuurvorming bevordert de rotting, en de invasie van
rottingsbacteriën bevordert eerst de zuurvorming en het ver-
dwijnen der lijkenstijfheid, om later de reactie, als gevolg
van het rottingsproces, zelfs alcalisch te kunnen maken.

Vleesch is dus een uitermate slecht houdbaar product. Niet
alleen omdat het snel rot, maar omdat het snel verzuurt.
En beide processen treden des te sneller op, naarmate het
slachten op minder hygiënische wijze en in minder geschikte
inrichtingen geschiedt, en
naarmate het vleesch minder doel-
matig bewaard wordt.

Op den invloed van de wijze van slachten, en van de
slachtplaatsen zelf, zal ik hier niet nader ingaan. Begrijpe-
lijkerwijs staan de moderne slachthuizen in hygiënisch op-
zicht bovenaan. En wat het bewaren betreft, blijft versch
vleesch des te langer bruikbaar, naarmate de ruimten, waarin
het bewaard wordt, koeler, droger en beter geventileerd
zijn. Zijn de bewaarplaatsen warm, dan wordt het vleesch
des te sneller zuur of gaat des te sneller in bederf over.
Zijn ze vochtig en slecht geventileerd, dan geldt hetzelfde.

-ocr page 745-

Ook wordt aan de bewaarplaatsen als eisch gesteld, dat
zij donker moeten zijn. Deze eisch dient als volgt berede-
neerd te worden. Een donker lokaal zal niet slechts het
zonlicht, maar ook de zonnewarmte tegen houden, en daar-
door als middel tegen de warmte dienen. In de tweede
plaats zullen in een donker lokaal de insecten, allerlei soort
vliegen, musea domestica vomitoria, sarcophaga carnaria,
enz., welke zeer gaarne hun eieren in het vleesch depoueeren,
worden tegengehouden, en het spreekt wel van zelf, dat
daardoor bederf wordt geweerd.

Over het algemeen streeft men dus naar droge, koele,
goed geventileerde, donkere bewaarplaatsen
voor vleesch.
En naarmate minder aan deze eischen wordt voldaan,
nadert de houdbaarheid van het vleesch meer tot het
nulpunt.

Als een bewijs, Welk een teer product vleesch in dit op-
zicht is, kan dienen, dat versch geslacht vleesch, bewaard
in zeer warme, vochtige lokalen, zelfs geen lijkverstijving,
of anders van snel voorbijgaanden aard kan vertoonen als
gevolg van de slechte bewaarplaats.

Vraagt men, na het voorgaande, hoe het met de moge-
lijkheid van
vervoer van vleesch gesteld is, dan ligt het
antwoord voor de hand. Het spreekt van zelf, dat vervoer
van versch vleesch op
korte?i afstand zonder practisch be-
zwaar kan geschieden, indien bij het vervoer allerlei voor-
zorgen worden genomen om de schadelijke invloeden zoo
min mogelijk te doen inwerken. Begrijpelijk echter is dat,
welke voorzorgen ook worden genomen, de manipulaties
waaraan vleesch bij het vervoer bloot staat, de verschillende
atmosfeersinvloeden waaraan het onvermijdelijk onderworpen
wordt, met name of het al dan niet aan stroomende, koele
lucht is blootgesteld, steeds vervoer van vleesch doet zijn
een moment, hetwelk de deugdelijkheid en daarmede de

-ocr page 746-

waarde vermindert. In het koude jaargetijde zal de nadeelige
invloed geringer zijn dan in het warme, maar onder alle
omstandigheden werkt het vervoer niet bevorderend op de
deugd van het vleesch; integendeel, het artikel leent zich
slecht daartoe, en zeer zeker niet voor dat op verren af-
stand, tenzij het mogelijk is een wijze van vervoeren te
kiezen, welke de schadelijke invloeden neutraliseert.

Hier komen wij van zelf op het vraagstuk der conservee-
ring
van vleesch, want deze moet niet alleen de houdbaar-
heid van het vleesch in de
bewaarplaatsen, maar ook die
van dat in de
vervoermiddelen verhoogen. En de vraag doet
zich voor: bestaan er methoden, welke in staat stellen het
versclie vleesch, hetzij voor langer bewaren, hetzij met het
oog op vervoer op verren afstand, zijn versche eigenschappen
te doen behouden, zoodanig dat deze methoden practisch
bruikbaar zijn ?

Het antwoord luidt gunstig. Onbesproken blijven hier
pogingen om vleesch, hetwelk
steriel werd verkregen, te
doen bewaren of vervoeren in ruimten met
steriele lucht.

Deze quaestie heeft op dit oogenblik feitelijk alleen be-
lang voor het laboratorium. Maar de praktijk heeft vol-
doende uitgemaakt, dat wij in de aanwending van
kunstmatige
koude
een middel bezitten om versch vleesch geruimen tijd
houdbaar te maken.

I. Consorveeren van vleesch door koude.

Allereerst dient opgemerkt te worden, dat deze conser-
veering niet kan berusten op het dooden van micro-orga-
nismen. Bacteriën, al of niet pathogeen, verdragen ontzet-
tend lage temperaturen, en de invloed van de koude kan
in dit opzicht ten hoogste zijn, dat de bacteriën in hun
ontwikkeling en schadelijke werking door de lage tempera-
tuur worden belemmerd.

Overigens zij niet te vergeten, dat bepaalde bacteriën bij

-ocr page 747-

lage temperaturen snel groeien, en niet nalaten hun scha-
delijke werking te uiten, zoodra zij daartoe gelegenheid
vinden. Wij komen daarop terug, wanneer wij spreken over
bevroren vleescli.

Alvorens over te gaan tot de bespreking der methoden
van conserveeren door middel van koude, moet gewezen
worden op een, wel is waar gering, verschil van opvatting,
hetwelk omtrent den invloed der koude op het vleesch be-
staat. Velen zijn geneigd aan te nemen, dat door de in-
werking van koude, van welken aard ook, de natuurlijke
gesteldheid van het versehe vleesch, laat ons zeggen de
physische en chemische samenstelling, niet dan onbeduidend
verandert. Dat zou dus ook gelden voor het
laten bevriezen
van vleesch. Men vindt dit standpunt ook gehuldigd bij
de toepassing der Duitsche wet op de vee- en vleeschkeuring.
Deze opvatting wil er bij mij niet geheel in. Men leest o. a.
in de Ausführungsbestimmungen, D. § 2: „(l) Als frisches
„Fleisch ist anzusehen Fleisch, welches, abgesehen von einem
„etwaigen Kühl verfahren, einer auf die Haltbarkeit einwir-
kenden Behandlung nicht unterworfen worden ist, ferner
„Fleisch, welches zwar einer solchen Behandlung unterzogen
„worden ist, aber die Eigenschaften frischen Fleisches im
„wesentlichen behalten hat oder durch entsprechende Be-
handlung wieder gewinnen kann.

„(2). Die Eigenschaft als frisches Fleisch geht insbe-
sondere nicht verloren

„durch Gefrieren oder Austrocknen, ausgenommen bei ge-
trockneten Darmen,

„durch oberflächliche Behandlung mit Salz, Zucker oder
„anderen chemischen Stoffen,
„durch blosses Räuchern,
„durch Eiidegen in Essig,

„durch Einhüllung in Fett, Gelatine oder andere, den
„Luftabschluss bezweckende Stoffe,

-ocr page 748-

„durch Einspritzen von Konservierungsmitteln in die
„Blutgefässe oder in die Fleischsubstanz."

Hieruit blijkt, dat men voor de toepassing der wettelijke
bepalingen, waarvan hier sprake is, een aantal conservee-
ringsmethoden toch het vleesch
versch doet laten. Op het
nut daarvan, voor het genoemde doel, wil ik voor dit
oogenbljJ< niet ingaan, maar speciaal wil ik er op wijzen,
dat bevroren vleesch uit een practisch oogpunt niet meer
als
versch vleesch te beschouwen is. De verandering in
aggregatietoestand, een niet onbelangrijke dus, brengt mede
een belangrijke wijziging in den aard van het product, ook
al wil ik niet ontkennen, dat zulk vleesch na toebereiding
zich laat eten als versch vleesch.

Heel anders is het in de gevallen, waarin, ondanks de
aanwending van koude, het vleesch niet bevriest.

Men kan de koude, als conserveeringsmiddel van vleesch,
op verschil lende wijzen aanwenden.

a. Het liggen op ij s.

De vleeschstukken worden hierbij onmiddellijk met stuk-
ken ijs in aanraking gebracht, en desnoods op die wijze
vervoerd. In de
allereerste plaats is hier van belang de
hoedanigheid van het ijs. Is dit kiemvrij, dan zal het als
zoodanig geen kiemen aan het vleesch afgeven, die dit laatste
spoediger doen bederven, of zelfs schadelijk voor de gezond-
heid maken; anders is het met niet-kiemvrij ijs. Is kunstijs
niet uit steriel water bereid, of wordt van natuurijs uit
vaarten en slooten, uit meren en plassen afkomstig, ge-
bruik gemaakt, dan levert het ijs als zoodanig reeds een
gevaar op.

Overigens is de methode zelf ondoelmatig, omdat vochtige
koude aangewend wordt. Het vocht is hier even bevorder-
lijk aan het bederf, als de koude het tegengaat. De methode
kan dus alleen dienen om vleesch gedurende korten tijd

-ocr page 749-

wat langer te bewaren, of een vervoer op korten afstand
wat te vergemakkelijken, en heeft overigens weinig waarde.

b. Afkoeling van de atmosfeer door ijs.

Hiertoe behooren alle inrichtingen waarbij, door liet in-
brengen van ijs, de atmosfeer afgekoeld wordt. Het spreekt
van zelf, dat in al deze gevallen de temperatuur boven 0°
blijft, en dat dus van bevriezen geen sprake is.

De afgekoelde atmosfeer is ook in deze gevallen vochtig,
en daarom de methode minder doelmatig. Het smeltende
ijs onttrekt de latente smeltingswarmte en werkt afkoelend,
maar de afgekoelde atmosfeer is vochtig. Het is hier de
plaats om even op de voordeelen van een droge atmosfeer
ten opzichte van het vleesch te wijzen. Het spreekt wel
van zelf, dat vocht de invasie van schizomyceten bevordert,
maar de werking van droge lucht bestaat ook vooral hierin
dat de vleeschoppervlakte wat uitdroogt en daardoor het
indringen der bacteriën belet wordt. Wil dit voordeel blijven
bestaan, dan zal de lucht op een bepaalden vochtigheids-
graad gehouden moeten worden, moet dus ververscht en
gedroogd worden. Men verlangt dus een koude, droge,
strooniende lucht, en het is licht te begrijpen, dat de onder-
havige koeling door ijs deze niet geeft.

Zij wordt toegepast in de gewone ijskasten, ijskelders en
ijshuizen. Deze werken des te beter, naarmate zij beter geïso-
leerd zijn, en naarmate sterker getracht wordt de daarin aan-
wezige lucht in voortdurende beweging t,e houden, waardoor
natuurlijk de schadelijke werking van het vocht wordt tegen
gegaan. Aan slachthuizen heeft men zelfs naar dit beginsel
ijskoelhuizen ingericht; deze zijn echter door de onstand-
vastigheid in de gesteldheid van de atmosfeer en de schom-
melingen in de temperatuur van veel geringer waarde dan
die koelhuizen, waarin de koude door koelmachines ge-
produceerd wordt.

-ocr page 750-

Natuurlijk kan de conserveering door middel van ijs aan
het vervoer van vleesch dienstbaar worden gemaakt, en in
de praktijk is dit dan qok geschied. Op schepen zijn
ijskoel-
ruimten
ingericht en voor het vervoer van vleesch zijn ver-
schillende systemen van
ijskoelwagens in gebruik. De werking
hangt af van de nauwkeurige vulling met ijs en de beweging
der lucht. Hoe beter deze zijn, des te langer houdt het
vleesch het uit. En het spreekt wel van zelf, dat voor ver-
voer op verren afstand slechts de degelijkste systemen dezer
ijskoeling in aanmerking kunnen komen.

c. Afkoeling van de atmosfeer door middel
van koelmachines.

Het ligt niet in mijn bedoeling hier de geheele koelhuis-
techniek te bespreken. Voor dit doel verwijs ik naar de
speciale studies, en de werken over slachthuisbouw en vleesch-
hygiëne. In het algemeen zij gezegd, dat men koude produ-
ceert door het laten verdampen van vloeibaar gemaakte
gassen (koolzuur, zwaveligzuur, ammoniak) en de op die
wijze verkregen koude gebruikt, met behulp van verschil-
lende procédé s, om de lucht in de vieeschkoelhuizen af te
koelen, te zuiveren, te drogen en in beweging te houden,
zoodanig, dat het vleesch niet bevriest.

Volledigheidshalve moet er op gewezen worden, dat ook
zoogenaamde koude-luchtmachines aanwending hebben ge-
vonden, waarbij dus gebruik gemaakt werd van de afkoeling,
verkregen bij de uitzetting van gecomprimeerde lucht.

1. Bevriezen van vleesch.

Ondanks het feit, dat verschillende micro-organismen zelfs
door zeer lage temperaturen niet afsterven, en dus het aan-
wenden van die temperaturen niet een sterilisatie bewerk-
stelligt, gelukt het toch vleesch, door het te laten bevriezen
en het in bevroren toestand te houden, een nagenoeg onbe-

-ocr page 751-

grensde houdbaarheid te verschaffen. Gewoonlijk vindt men
omtrent deze methode van conserveeren aangegeven, dat het
bevroren vleesch, wanneer het gebruikt wordt, slechts weinig
in eigenschappen van het versche vleesch verschilt.

Ik merkte reeds op, dat men dit cum grano salis heeft
op te vatten. Het spreekt wel van zelf dat versch vleesch,
hetwelk bevroren is geweest en daarna ontdooid wordt en
gebruikt, vrij belangrijk in eigenschappen van het oorspron-
kelijk product moet verschillen, ook al is dit bijv. aan den
smaak niet dadelijk te merken. Bevroren vleesch is sneller
gaar gekookt en veel weeker en minder taai dan versch
vleesch, waaruit reeds duidelijk blijkt, dat de substantie ge-
wijzigde eigenschappen heeft gekregen; verder bederft het
na het ontdooien zeer snel, waaruit volgt, dat het tot een
gunstiger voedingsbodem voor rottingsbacteriën is gemaakt
dan het vroeger reeds was.

Hiermede is echter niet gezegd, dat bevroren vleesch niet
nog in velerlei opzichten eigenschappen van versch vleesch
kan vertoonen, zoodanig, dat het in veel gevallen als sur-
rogaat daarvan kan dienen. En weet men nu, dat bevroren
vleesch, bewaard of wel verzonden in sterk afgekoelde loca-
liteiten, nagenoeg onbegrensd houdbaar is, dan begrijpt
men welk een voordeel, vooral met het oog op vervoer, uit
deze eigenschap is te trekken.

Men moet echter ook bij het laten bevriezen van vleesch
verschillende voorzorgen in acht nemen, welke van grooten
invloed zijn op de hoedanigheid, en welke men in ruime
mate heeft leeren kennen bij het verzenden van vleesch
uit Australië naar Londen.

In de eerste plaats is noodig dat het versch geslachte
vleesch niet dadelijk aan de vriestemperatuur blootgesteld
wordt, maar dat de overgang langzaam zij, en des te ge-
leidelijker, naarmate het verschil tusschen de temperatuur
waarbij geslacht wordt, en die waarbij men doet bevriezen,

-ocr page 752-

grooter is. Is een dier bij 15° C. geslacht, en moet, het
vleesch door bevriezen geconserveerd worden, dan dient het
geleidelijk in lokalen bij 10, 8, 5, 2, — 1,
— 3° C., enz. gebracht te worden, terwijl men bij — 10
tot — 20° C. laat bevriezen. Wordt op deze wijze te werk
gegaan, dan bederft het, indien het in warme lokalen ge-
bracht wordt, veel minder snel dan wanneer de temperatuurs-
overgang niet langzaam plaats vond.

Is het vleesch voor transport met schepen bestemd, dan
worden de stukken met stroo omgeven, in een zuiveren linnen
ol katoenen zak verpakt, en daarna in de koelruimten der
schepen geladen, welke men tot — 20° kan afkoelen.

Komt zulk vleesch uit het schip of uit de bevriesruimte,
dan hangt de houdbaarheid af van de wijze, waarop het
verder bewaard wordt. In koelruimten gebracht met een
temperatuur van 0 tot 4° C., dus die, welke men gewoon-
lijk in de koelhuizen der slachthuizen vindt, kan het nog
weken lang goed blijven. Blijft het niet in een koele atmos-
feer, dan hangt de houdbaarheid af van de isoleerende
stoffen, waarmede men het vleesch omgeeft. In turfmolm
(turfstrooisel) verpakt, kan bevroren vleesch een spoortransport
van 4 dagen verdragen, soms nog langer. In gewone berg-
plaatsen houdt het, mits goed verpakt, een temperatuur
van 12° C. nog twee dagen uit. Zoodra het echter be-
gint te ontdooien, is het met de houdbaarheid zeer snel ge-
daan. Het rot dan snel, vooral ook door het indringen der
zoogenaamde ijsbacteriën, dat zijn die, welke dc lage tempera-
tuur van het vleesch aan de oppervlakte hebben getrotseerd.

Het vervoer per spoorwagen gaat dus veel minder goed
dan dat per speciaal daarvoor ingericht transportschip. Na-
tuurlijk kunnen ijskoelwagens in dit opzicht uitstekende
diensten bewijzen. Wilde men echter over zeer verre afstan-
den verzenden, of wel zoodanig, dat het vleesch gedurende
het vervoer aan de oorspronkelijk lage temperatuur bloot

-ocr page 753-

gesteld blijft, dan zou men spoorwagens met koelmachines
moeten uitrusten, hetgeen met het oog op de toepassing
der electriciteit in spoorwagens niet al te moeilijk lijkt,

Voor het langen tijd conserveeren en het over groote af-
standen verzenden, is dus het doen
bevriezen van vleesch een
uitstekende methode, omdat de oorspronkelijke eigenschap-
pen uit een practisch oogpunt slechts in geringe mate ver-
anderen; eenmaal ontdooid, bederft het echter zeer snel.

2. Het bewaren van vleeseli bij lage temperaturen boven C.

Dit is de methode bij uitnemendheid om vleesch geruimen
tijd de eigenschappen van versch vleesch te doen behouden.
Zij dankt haar werking niet alleen aan de lage temperatuur
waarbij bewaard wordt, maar vooral ook aan de aandacht,
welke gewijd wordt aan den vochtigheidstoestand van de
atmosfeer. Men bewaart in koele, droge en stroomende
lucht. De gebruikte temperaturen wisselen tusschen 0 en
ten hoogste 5° C., en indien het vleesch er versch, na een
voorafgaande koeling, in toestand van lijkverstijving wordt
ingebracht, en daarna wordt zorg gedragen voor geringe
temperatuurswisseling, een relatieve vochtigheid van ten
hoogste 75 pet. en voldoende luchtverversching en-beweging,
dan is het vleesch gedurende weken houdbaar.

Het is het procédé par excellence om den slagers in de
gelegenheid te stellen in den zomer steeds smakelijk versch
vleesch te leveren. Om de vroeger genoemde redenen zal de
vleeschverkooper bij groote zomerwarmte of vleesch moeten
leveren dat te versch is en door te geringe melkzuurvor-
ming en myosinestolling niet smakelijk is, of wel te spoedig
bederft. Door het koelhuis is men in staat den toestand der
lijkverstijving geruimen tijd op dezelfde hoogte te houden,
en dus gedurende geruimen tijd het vleesch smakelijk te
doen blijven. Het bewaren in ijskasten kan hiermede niet
concurreeren, omdat de atmosfeer vochtig is.

-ocr page 754-

Voor een doelmatig conserveeren is het gexvenscht den
overgang tusschen de slachttemperatuur en de koelhuistem-
peratuur geleidelijk te doen plaats vinden. Men laat dus
eerst in een voorkoelruimte (bij 4—8° C.J de lijkverstijving
intreden, en brengt het daarna in hel koelhuis bij 0—4° C.

II. Conserveeren van vleesch (loor warmte.

Terwijl koude zeer doelmatig kan worden toegepast om
vleesch te conserveeren, zoodanig dat de eigenschappen van
versch vleesch niet of slechts in geringe mate te loor gaan,
geeft de inwerking van warmte op het vleesch uit den aard
der zaak een geheel ander product, zoodra bijv. 60°, dus de
stollingstemperatuur van eiwit, overschreden wordt.

Men krijgt dus een product hetwelk van aard veranderd
is. Een procédé gelijkende op de pasteurisatie der melk,
waarbij men vleesch alzoo langer houdbaar zou willen maken
zonder de eigenschappen van het product te veranderen,
kan bij vleesch moeilijk practische toepassing vinden. Men
wendt hoogere temperaturen aan, met het doel doodend op
micro-organismen in te werken.

Welke micro-organismen heeft men op het oog? Indien
men spreekt van steriliseeren van vleesch, kan men tweeërlei
bedoelen. In de moderne vleeschhygiëne wordt sterilisatie
voorgeschreven, indien het pathogene kiemen bevat. Men
kookt dan met £ tot f atmosfeer overdrukking, en het op
die vvijze gesteriliseerde vleesch moet dadelijk genuttigd
worden. Men heeft dus geen conservatie op het oog.

Voor dit laatstgenoemde doel steriliseert men en zorgt
dat geen lucht meer kan toetreden, zoodat de steriliteit ge-
handhaafd blijft. Was het vleesch afkomstig van gezonde
dieren en dus oorspronkelijk steriel, dan heeft men alleen
de van buiten afkomstige bacteriën te dooden en te zorgen
dat geen nieuwe kunnen toetreden. Men is bij dit procédé
op verschillende wijze te werk gegaan, en vermeld dient te

-ocr page 755-

worden dat men in den regel niet het versche vleesch als
zoodanig aan het sterilisatieproces onderwerpt, maar het een
toebereiding, bijv. pekelen, doet ondergaan, welke op zich
zelf een conserveeringsmethode is.

Feitelijk is de methode der conserveering van gesteriliseerd
vleesch dus een, welke haar bruikbaarheid vooral ontleent
aan de opvolgende afsluiting der lucht. Geschiedt dit niet,
dan heeft de sterilisatie geen blijvend nut.

Appert heeft de methode in 1819 aangegeven doqr vleesch
en groenten gekookt in luchtdicht gesloten flesschen te be-
waren ; men kookt, sluit en kookt nog eens na. Zijn methode
wordt nog gebruikt bij conserveering van vleesch en groenten
voor huishoudelijk gebruik. Op uitgebreide schaal vindt zij
tegenwoordig echter aanwending, zij het dan ook gewijzigd,
ter conservnering van allerlei voedingsmiddelen in blikken,
en vooral ook voor de bereiding van het zoogenaamde bussen-
vleesch. Gewoonlijk wordt daarbij het vleesch eerst gepekeld;
daarna worden de bussen gesteriliseerd, gesloten en weder
gekookt, waarbij overatmosferische drukking toegepast wordt.
Dikwijls wordt het blik in warmen toestand aangeboord
om lucht, gassen, overtollig vet, enz., te doen ontwijken,
en het gat daarna weder dicht gesoldeerd.

Het verhitten der bussen duurt in den regel 3 a 4 uur
bij een temperatuur van circa
112° C.

Van algemeene bekendheid is, dat in de bussen verschillende
voedingsmiddelen te zamen verwarmd kunnen worden, bijv.
vleesch met groenten, enz.

Heeft de steriliseering der bussen goed plaats gevonden,
dan is het vleesch zelfs jaren houdbaar en verdraagt trans-
port over groote afstanden en naar warme streken. Begrij-
pelijk is dit, wanneer men weet, dat het doel is volkomen
sterilisatie en hermetisch afsluiten, om het indringen van
micro-organismen van buiten tegen te gaan.

Het goed gesteriliseerde bussenvleesch heeft de eigen-

-ocr page 756-

schappen van versch vleesch verloren, terwijl het vet ge-
woonlijk geleiachtig is geworden. Hoe korter de verwarming
en hoe lager de temperatuur, des te meer houdt het vleesch
natuurlijke eigenschappen; het spreekt dus van zelf dat, in
navolging van hetgeen bij het pasteuriseeren van melk ge-
schiedt, men getracht heeft door verlaging der temperatuur
en verkorting van den verwariningstijd, meer de eigen-
schappen van versch vleesch te behouden. Deze methoden
moeten echter uit den aard der zaak een product leveren
van twijfelachtige hoedanigheid. Reeds bij betrekkelijk lage
temperaturen verliest vleesch zijn versche eigenschappen, en
lage temperaturen zijn volstrekt onvoldoende om het slecht
de warmte geleidende vleesch, zoo het reeds bacteriën bevat,
te steriliseeren.

Het spreekt van zelf, dat de langdurige, hooge verhitting
dikwijls het product minder smakelijk kan maken. Ontegen-
zeggelijk heeft echter de techniek het in dit opzicht zoo
ver gebracht, dat de volkomen sterilisatie niet behoeft te
beletten liet leveren van een smakelijk product.

III. Het conserveeren van vleesch door afsluiting
van de lucht.

Deze methode werd reeds bij de het laatst beschrevene
toegepast; trouwens combinaties van verschillende methoden
komen dikwijls voor, zooals ook later nog zal blijken.

Omdat vleesch van gezonde dieren is een van nature
steriel product, de rottingsbacteriën dus van buiten komen,
ligt het voor de hand te denken, dat men het vleesch steriel
zal kunnen houden, indien het aan de buitenzijde niet reeds
besmet werd, door het van de lucht af te sluiten, zonder
meer. Men kan dus het vleesch omhullen door een stof,
welke de lucht buitensluit.

Dat, aangenomen dat het procédé gelukt, daarbij het
vleesch de oorspronkelijke eigenschappen behoudt, is niet

-ocr page 757-

te verwachten. Wij wezen er vroeger reeds op dat zonder
bacteriën zich chemische processen in het vleesch afspelen,
en deze zullen door het afsluiten van de lucht niet geheel
worden belet.

Behalve op versch kan het beginsel op toebereid, bijv. op
gekookt vleesch, worden toegepast. Men omhult met een
laagje vet, gelatine, of wat anders. Het procédé luistert echter
zeer nauw, en de resultaten zijn daarom zeer onzeker. Met
het oog op langdurige conservatie is dus de practische toe-
passing gering.

Onderzoekingen omtrent het bedekken met een laag for.
maline-gelatine
(Lanwer) " hebben geleerd, dat het vleesch
houdbaar is, indien het onmiddellijk vooraf steriel was. Om
aan de laatstbedoelde voorwaarde te voldoen, is de conser-
veering in blik veel zekerder.

IV. Het conserveeren door drogen.

Op verschillende wijzen heeft men vleesch geconserveerd
door het te
drogen. Het minder water bevattende product
is natuurlijk beter houdbaar. Bij al deze methoden krijgt
men uit den aard der zaak weder een afwijkend praeparaat.

Men droogt het vleesch in grootere of kleinere stukken of
reepen gesneden, al of niet met zout bestrooid, aan de zon.
De methode vindt in Rumenië, maar vooral in Zuid-Amerika
toepassing. Worden groote hoeveelheden vleesch gedroogd,
dan stapelt men de stukken op, met dikke lagen zout er
tusschen, laat het zoo gedurende drie dagen liggen, en gaat
dan drogen bij dag, terwijl het des nachts in koele lokalen
wordt geborgen. Het proces duurt dan 3 a 4 weken. Voor
Europeesche monden is dit uit Amerika afkomstige product
minder geschikt. De voedingswaarde is bovendien enorm
verminderd.

1) Lanwer, Versuche über die Conservieriing des frischen Fleisches mit
Formaldebydgelatine, Erlangen, 1898.

-ocr page 758-

In Zuid-Amerika wordt eveneens: carna pura-vleeschneel
bereid. Het spierweefsel wordt tot een brij gemaakt, in ovens
gedroogd, daarna gemalen en met chloornatrium gemengd.
Het wordt voor de bereiding van bouillon, en als toevoe-
ging voor andere spijzen aanbevolen, doch vindt weinig
aanwending. Het is vrij goed verteerbaar, bezit een vrij groote
voedingswaarde, smaakt en ruikt echter wat empyreumatiseh.

Emmkrich liet dieren slachten en verder behandelen met
steriele messen; het vleesch werd verder ook zoo steriel
mogelijk behandeld, met ijsazijn bestoven op de plekken
welke niet met peesvliezen waren bedekt, in zaagsel ver-
pakt hetwelk met keukenzout-oplossing was gedrenkt, en
nu bij 180° verhit en gedroogd.

In het Beiersche leger werd het vleesch beproefd met
gunstig resultaat; het was 7 weken lang houdbaar en de
smaak moet weinig veranderd zijn geweest.

V. Conserveeren door indampen.

Het zou te ver voeren hier diep in te gaan op de berei-
ding van
Liebig\'s en andere vleeschextracten, Maggi\'s prae-
paraten, vleeschbeschuit, soep- en bouillontabletten, enz. De
bedoelde vleeschpraeparaten doen feitelijk slechts zeer zelden
dienst als volkomen vleeschsurrogaat, en kunnen dus hier
verder buiten bespreking blijven.

VI. Conserveeren door zouten en pekelen.

Het betreft een conserveeren met behulp van chloornatrium.
We hebben dus hier met een conserveering door chemicaliën
te doen.

Men kan het cloornatrium in substantie of wel in oplossing
aanwenden; in het laatste geval spreekt men meer speciaal
van
pekelen, echter wordt ook wel „gepekeld", terwijl toch
geen oplossing wordt bereid. Deze vormt zich, wanneer het
vleesch aan alle kanten door zout omringd is en dit overal

-ocr page 759-

tusschen het vleesch wordt gebracht; er vormt zich dan een
straffe pekel.

Dat de conserveerende werking van chloornatrium reeds
eeuwen lang bekend is, kan geen verwondering wekken.
Als voedingsstof en als corrigens moest het ook wel zijn
andere eigenschappen spoedig doen ontdekken. Ten tijde
van
Homerus was het reeds bekend.

De werking van het keukenzout is geen bacteriëndoodende,
maar in hoofdzaak een de vermeerdering belettende. En het
wrerkt in dit opzicht des te beter, naarmate de concentratie
sterker is. Omtrent deze werking zijn een aantal onderzoe-
kingen gedaan door
Petterson, *) die aantoonde, dat de
concentratie van invloed is op de soorten der micro-orga-
nismen, welke zich trachten te ontwikkelen. Een concen-
tratie van 20—30 pet. werkt sterk de ontwikkeling van
alle bacteriën tegen; obligate anaëroben worden door een
5 pet. concentratie in haar groei belemmerd. Bacillen ver-
dragen in het algemeen niet een concentratie van 10—15
pet.; coccen zijn meer resistent.

De werking op pathogene bacteriën, is verbazend gering
en onstandvastig, en het procédé is ter onschadelijkmaking
daarvan van geen practische waarde, zooals o. a. ook onder-
zoekingen van
Forstër hebben aangetoond. Trouwens, het
belemmeren van de ontwikkeling van bacteriën is voor een
groot deel aan de wateronttrekkende werking toe te schrijven,
voor een ander deel aan de wijzigingen, welke het chemis-
mus der bacteriën zelf ondergaat, terwijl de invloed op de
vitaliteit uiterst gering is.

Een aantal onderzoekingen hebben merkwaardige feiten
geleerd omtrent het levensvatbaar blijven van bacteriën in
gezouten of gepekeld vleesch.

1) Petterson, Experimentelle Untersuchungen über das Conserviren von
Fisch und Fleisch mit Salzen.
(Archiv f. Hygiene, 1898.)

-ocr page 760-

Het vleesch verandert door het zouten en pekelen in
eigenschappen. De spierkleurstof wordt grauw. Om dit te
corrigeeren, voegt men
salpeter toe; de daardoor ontstane
nitriten vormen uit de haemoglobine
Jiaemorrkodine, hetwelk
vrij helder rood is. Per kilo vleesch kan IV2—2 G. kalium-
nitraat worden toegevoegd. Het watergehalte neemt, in ver-
houding tot de concentratie van het zout, meer of minder
sterk af. Verder wordt niet alleen het eiwitgehalte, maar het
gehalte aan extractiefstoffen belangrijk minder, terwijl uit den
aard der zaak het zoutgehalte verandert. De voedingswaarde
vermindert dus. Overigens neemt het gewicht relatief toe.

Een oppervlakkig met zout bestrooien van vleesch ver-
meerdert de houdbaarheid slechts weinig, omdat inwendig
het vleesch niet verandert. Een oppervlakkige zoutbehande-
ling vormt dus geen conserveeren (vergelijk bladz. 737). Voor
een deugdelijke conserveering neemt men een sterke
zout-
oplossing,
of wel men legt de stukken vleesch tusschen
enkele zoutlagen. In het laatste geval wordt meer water
ontrokken dan in het eerste; men spreekt ook in het laatste
geval dikwijls van pekelen, terwijl geen pekel werd gemaakt.

Om het effect van het pekelen te bevorderen, maakt men
gebruik van
pekelspuiten en pekelpompen, om de pekel ge-
makkelijk in en om de vleeschstukken te kunnen brengen.

Men moet het zout voldoende gelegenheid geven om in
te dringen, en de tijd variëert naar den aard van het vleesch.
Door het aanwenden van verschillende procédé\'s, welke het
indringen van het zout sneller doen plaats vinden, kan men
soms in een paar dagen goede resultaten bereiken, terwijl
anders weken en maanden geëischt worden.

Een eigenaardige wijze van pekelen is door Tjelstrup
aangegeven; hij spuit doodeenvoudig de zoutoplossing in
het ledig geloopen bloedvatenstelsel der geslachte dieren,
door de canule van de pomp in de aorta te brengen. De
operatie is in 3—4 minuten afgeloopen. Men weet nog niet

-ocr page 761-

welke waarde uit een practisch oogpunt aan het procédé
moet worden toegekend. Het vleesch blijft bij het koken
zeer rood van kleur.

Bereids zijn experimenten genomen om te trachten de
pekel sneller.te doen indringen, door een electrischen stroom
door het vleesch te doen gaan. Practisch bruikbaar is dit
beginsel zeker nog niet.

Merkwaardig is het, dat men aan de pekel, behalve sal-
peterzuur, ook
suiker toevoegt. Men beredeneert het nut
daarvan door aan te nemen, dat de groei van enkele bacteriën,
welke de ontwikkeling van de gewone rottingsbacteriën
tegengaan, er door wordt bevorderd.

Men kan door versch, van gezonde dieren afkomstig
vleesch grondig te zouten, resp. te pekelen, dit vleesch voor
geruimen tijd verduurzamen. Het spreekt echter van zelf,
dat de eigenschappen gewijzigd zijn, zooals ieder wreet, die
wel eens „pekelvleesch" heeft gebruikt. En het is ook dui-
delijk, dat dergelijk vleesch, mits behoorlijk verpakt, over
groote afstanden te verzenden is.

t

VII. Conserveeren door rooken.

De conserveerende werking van rook is ook reeds ge-
ruimen tijd bekend.

Men kan den rook langzaam of snel doen inwerken; het
eerste vindt het meest aanwending. Men rookt dagen lang
bij ongeveer 25° C. Soms rookt men echter maar zeer op-
pervlakkig en gedurende korten tijd, bijv. verschillende
worstsoorten.

Waar het te doen is om te conserveeren, moet langzaam
gerookt worden en het vleesch vooraf gezouten of gepekeld
zijn. De ervaring en het wetenschappelijk onderzoek hebben
geleerd, dat dan werkelijk de ontwikkeling van bacteriën
zeer sterk werdt tegengegaan.

Het geldt hier echter ook weer in hoofdzaak bacteriën,

-ocr page 762-

welke van buiten af willen indringen. Zijn reeds bacteriën
in bet vleesch aanwezig, is dus het vleesch afkomstig van
zieke dieren of reeds op weg van bederf, dan kan rooken
het niet meer redden. Rook dringt slecht in het vleesch in,
en al bevordert men dit door vooraf te zouten, dan toch
wordt het vleesch van binnen niet gesteriliseerd.

üe werking berust op het drogen, als gevolg van de tem-
peratuur waarbij het rooken plaats vindt, en op de werking
van de in den rook aanwezige desinficientia, kreosoot, phenol,
teerstoffen, enz., welke vooral in den rook van hout voor-
komen. Het proces moet continu, niet intermitteerend ge-
schieden. De temperatuur mag niet te hoog zijn, want dan
vormt zich een korst, die het verder indringen belet en
waardoor het binnenste van het vleesch later snel bederft.

Het goed gerookte vleesch is zeer lang te bewaren en
ook gemakkelijk te verzenden. Natuurlijk zijn droge loca-
liteiten voor het bewaren een vereichte.

Dat de eigenschappen van versch vleesch verdwenen zijn,
spreekt wel van zelf. Men krijgt een droger, vaster product,
hetwelk bovendien een rooksmaak bezit.

VIII. Consorveoren door andere, hiervoor nog niet
genoemde, chemische middelen.

In aansluiting met het zouten en het pekelen had ik een
rij van conserveermiddelen voor vleesch kunnen bespreken; ik
wil er hier in het kort op wijzen. Men gebruikt als zoodanig
boorzuur, sulfaten en sulfieten, salicylzuur en zijn verbin-
dingen, fluor-waterstof-verbindingen, formaldehyde, hydroxy-
den van alkaliën en aardalkaliën, in allerlei vormen en
praeparaten. De behandeling er van, in extenso, ligt buiten
mijn bestek en is bovendien min of meer overbodig. De
vleeschhygiëne is namelijk meer en meer geneigd deze con-
serveeringsmiddelen als verboden waar te beschouwen, en
het daarmede behandelde vleesch als
ondeugdelijk. Bij dezen

-ocr page 763-

stand van zaken zijn zij dus geen conserveeringsmiddelen meer,
maar knoeierijen, welke met het oog op het constateeren
er van een nauwkeurige studie waard zijn, als deugdelijke
conserveeringsmethoden echter geen bespreking verdienen.

Conclusies.

Mocht men van de voorafgaande verhandeling, die, ondanks
de groote beperking, welke de omvang van het onderwerp
eischte, toch reeds vrij lang geworden is, eenige conclusies
verlangen, dan zijn het deze:

1°. Versch vleesch is een zeer weinig houdbaar product,
en daarom voor vervoer slecht geschikt.

2°. Door kunstmiddelen kan men aan deze bezwaren
te gemoet komen; in den regel gaan dan echter de eigen-
schappen van versch vleesch verloren.

3°. Een uitstekende methode om het vleesch in verschen
toestand te houden, is het bewaren in moderne koelhuizen
bij een temperatuur van 0—4 C. in stroomende lucht met
een relatieve vochtigheid van ten hoogste 75 pet.

4°. Dit procédé is ook aan te bevelen met het oog op
vervoer, vooral op schepen. In spoorwagens vindt het nog
geen toepassing; de ijskoelwagens zijn door hun inrichting
minder geschikt.

5°. Voor vervoer op verren afstand en gedurende gerui-
men tijd is het doen
bevriezen van vleesch een goede methode,
waarbij echter de aard, zij het ook in geringe mate veran-
dert, terwijl het na het ontdooien zeer snel bederft.

6°. Alle andere methoden van conserveeren veranderen
den aard en daarmede de samenstelling van het vleesch.
Voor langdurig bewaren en vervoer over grooten afstand,
verdient vooral aanbeveling het steriliseeren in blik, daarna
het rooken na voorafgegaan zouten of pekelen, en vervolgens
het zouten of pekelen zelf. Aan het steriliseeren gaan dik-
wijls ook zouten en pekelen vooraf.

-ocr page 764-

7°. Vleesch, dat pathogene kiemen bevat of hetwelk
postmortaal ook in het binnenste gedeelte met bacteriën
werd doorwoekerd, is voor conserveeren evenmin geschikt
als het in verschen toestand voor de consumptie deugdelijk is.

Leiden, 3.1 Mei 1907.

Korte mededeeliDgen en referaten.

Beschrijving van eenigo dierlijke parasieten, door J. K. F.
de Does. — (Geneeskundig tijdschrift voor Xederlandsch- Indië,
deel XL VII,
aflevering 2 en 3.)

In genoemd tijdschrift worden een drietal parasieten beschreven,
welke
de Does op Java bij runderen heeft aangetroffen.

1°. Een syngamussoort, welke schrijver identificeert met den
syngumus laryngeus, in 1899 door Raillet beschreven. \'

Deze tot de strongilidae behoorende soort komt voor in het
strottenhoofd, op de achtervlakte van de epiglottis, op de stem-
zakjes en op de stembanden; een enkele maal in het bovenste
deel van de trachea (
Carré en Fiuimbault). Men treft het man-
netje en het wijfje steeds in copulatie aan, zoodat het geheel
gelijkt op een parasiet met een dubbel voorstel. Het mannetje,
dat belangrijk kleiner is dan het vrouwtje, is 3 mM., het laatste
9 mM. lang. Voor microscopische bijzonderheden zie men het
oorspronkelijk artikel, waarbij een keurig uitgevoerde plaat vooral
van de monddeelen van den parasiet een duidelijk beeld geeft.

Gevonden exemplaren van syngamus in het strottenhoofd bij
paard en hond heeft schrijver niet gedetermineerd en weet dus
niet of zij verschillen met den parasiet bij het rund.

2°. Dicrocoelium pancreaticum. Deze, door Janson als distomum
pancreaticum en door
Gjard en Bili-et als distomum coeloma-
ticum beschreven trematode werd door
de Does aangetroffen in
de pancreasbuis van een rund. De worm heeft een breede spoel-
vormige gedaante, is aan het staarteinde toegespitst en aan den
voorrand meer afgerond.

De gemiddelde lengte dezer diertjes, naar in formaline gecon-
serveerde praeparaten gemeten, bedraagt 4,5 tot 7 mM., terwijl

-ocr page 765-

de breedte 4—5,5 mM. is. Zij zijn in verscben toestand rose
van kleur en hebben in het centrale gedeelte bruine plekken,
veroorzaakt door in den uterus opgehoopte eitjes. De achterste
zuignap bevindt zich op een afstand van minder dan de halve
lichaamslengte verwijderd van den mondzuignap, welke aan den
uitersten voorsten rand, doch geheel aan de buikzijde is gelegen.

Voor bijzonderheden van het hermaphroditisch geslachtsappa-
raat, van de digestie- en excretie-organen verwijst referent naar
het oorspronkelijk artikel en de teekeningen welke dit vergezellen.

Bij zijn beschrijving, waarin de Does zijn gevonden resultaten
vergelijkt met die van den Franschen paardenarts
Gomy, wijst
hij er op, dat deze den omvang der eieren (40—287) van dezen
parasiet tienmaal te groot opgeeft en ook dat door geen der
genoemde schrijvers de door hem ontdekte wratjes op de lichaams-
oppervlakte van den worm zijn vermeld.

Tevens maakt de schrijver nog melding van dicrocodium (dis-
tomum)
lanceolatum van het schaap en eeD, volgens Raillet
daarop gelijkend distomum paticreaticum, dat in Japan in het
pancreas van het schaap zou zijn aangetroffen.

Met een beknopte beschrijving van dicrocoelium hospes, door
dr.
Symmers in de galbuizen van runderen uit Soedan ontdekt,
wordt dit interessante artikel besloten.

3°. Filaria labiato-papillosa. Deze nematode, in Europa (Italië)
door dr.
Garino in tumoren onder het peritoneum eu op het spier-
gedeelte van het diaphragma, en door
Fantin vrij in den dunnen
darm bij runderen aangetroffen, is ook op Java geen zeldzaamheid.

Bij onderzoek van een collectie dezer parasieten, hem dooi-
den gouvernementsveearts
Hellemans toegezonden, vond de Does
dat geen der exemplaren precies overeenkwam met de reeds be-
schreven vormen en tevens dat ze onderling verschilden.

De verschillen waren echter niet zoo groot, dat hij van een
nieuwe soort kon spreken. Hij beschrijft echter, naar verschillen
welke in hoofdzaak optreden in het aantal, den vorm en de
plaatsing der papillen aan kop en staart, een zevental variaties,
welke op een bijgevoegde plaat zijn afgebeeld en waarheen be-
langstellenden worden verwezen. J.
van der Veen.

Een nieuw hulpmiddel voor liet onderkennen van tuber-
culose. —
Pirket heeft bij den mensch in oppervlakkige huid-

-

-ocr page 766-

scarificaties een oplossing van tuberculine gedruppeld en zag bij
tuberculeuse individuen een bijzondere reactie, terwijl deze bij
gezonde menschen achterwege bleef.
Vallés beproefde dit bij
runderen en nam daarbij hetzelfde waar. Bij tuberculose bemerkte
bij steeds een locale reactie; na
24 uur ontstond op de entplaats
een pijnlijke, grauwroode zwelling, welke in de volgende dagen
toenam en 4 tot 5 dagen na de enting nog aanwezig was. Zonder
tuberculose ontstond geen reactie.

Moussu zag de waarnemingen van Vallek bevestigd; alleen bij
ver voortgeschreden tuberculose bleef de reactie achterwege. Dit
was evenzoo het geval bij chronische diarrhae, bij purulente infectie
en bij huid-ettering; daarentegen ontstond bij glossitis actinomy-
cotica wel is waar geen klassieke, maar toch eenige reactie.

Gukrin en Delattre toonden aan dat de oog-reactie, welke
door
Calmette bij tuberculeuse menschen na indruppelen van
tuberculine (zonder blijvend nadeel voor den visus) was gecon-
stateerd, terwijl zij bij gezonden achterwege bleef, op dezelfde
wijze voor het rund geldt. Zij meenen dat die runderen welke
na het instilleeren de oog-reactie niet hebben vertoond, ook niet
aan de langdurige en kostbare tuberculineproef belmoren te worden
onderworpen. Daarentegen kunnen de dieren, welke duidelijk of
eenigszins twijfelachtig hebben gereageerd, enkele dagen latei-
met tuberculine worden ingespoten; de beide proeven schijnen
elkander niet uit te sluiten.

Chantemesse heeft de methode van Pirket met succes toege-
past ter diagnostiseering van typhus bij den mensch, door ge-
droogde, in water
opgeloste toxinêli van typliusbacillen in het
oog van den patiënt te druppelen.

Valleé beproefde verder om met opgeloste malleïue bij kwaad-
droezige paarden op dezelfde wijze een cutis- en ophtalmo-reactie
op te wekken als met de tuberculine bij het rund; dit gelukte
echter niet. De resultaten waren te onduidelijk om daaruit een
besluit te trekken.
(Journal de médecine véterinaire et de zootechnie,
30 juin 1907; Recueil de médecine vétérinaire, 30 juillet 1907.)

w. c. s.

Behandeling van demodex-schurft. — Prof. dr. Gmkiner geeft
in de
Berliner tierärztliche Wochenschrift van 8 Augustus 1907
een nieuwe methode aan ter behandeling van acarus-schurft bij

-ocr page 767-

den hond, welke bij niet ver voortgeschreden gevallen bijna zeker
tot genezing zou leiden. Hij verwerpt alle sterk werkende mid-
delen, als teer, sublimaat, enz., daar deze de uitbreiding van het
huidlijden slechts bevorderen.

Zijn behandeling bestaat in het volgende: kaal scheren van
de zieke plaatsen en haar naaste omgeving, aanwending van een
bad met —1 percent zwavellever, daarna inwrijven met een
oplossing, bestaande uit: Kp. olei carvi et spiritus ää 10, olei
ricini 150. Dit inwrijven geschiedt 1- a 2-maal per dag, telkens
gedurende minstens drie minuten. Omschreven squameuse plekken
ter grootte van een kwartje, bijv. op den neus, genezen in enkele
weken, maar ook bij grooter uitbreiding volgt meestal herstel,
indien de behandeling goed wordt volgehouden. Bij den pustu-
leusen vorm moeten alle pustulae nauwkeurig worden uitgedrukt.

Ontstaat sterke irritatie, dan staakt men de behandeling eenigen
tijd, of men wendt het oleum carvi slechts in een 5-percentsche
oplossing aan; de toevoeging van spiritus is noodzakelijk. Het
is nuttig den patiënt elke week een zwavelleverbad te geven.

Bij belangrijke huidverdikking met diepe zitplaats der mijten
en bij groote uitbreiding der acariasis is, volgens
Gmeiner, ook
van deze behandeling niets te wachten. W.
C. S.

Hygiënisch instituut. — Aan de veeartseuijkundige en land-
bouw-hoogeschool te Kopenhagen wordt een grootsch aangelegd
hygiënisch instituut opgericht, dat, behalve voor onderzoekingen
en onderwijs, moet dienen voor het bereiden van serum. Tot
directeur vau dit instituut is benoemd prof. C. O.
Jknsen.

In Krizerci, Croatië, is een bacteriologisch instituut voor
veterinaire hygiëne opgericht, met prof. dr.
Kern aan het hoofd.

(Zeitschrift für Fleisch-und Milchhygiene, August 1907.)

W.C. S.

Universiteit en vakschool. — Onder dezen titel leest men in
de
Berliner tierärztliche Wochenschrift van 8 Augustus 1907 het
volgende. De afgetreden rector van de universiteit te Budapest,
dr.
Alexander von Ajtay, bepleitte in zijn inaugurale rede de
noodzakelijkheid om de verschillende vakscholen in universiteiten
te vereenigen. De opkomst van sommige vakscholen, vooral van
de veeartseuijkundige hoogeschool alhier (Budapest), is in de

-ocr page 768-

eerste plaats toe te schrijven aan die gunstige omstandigheden,
welke deels de bevordering van den landhuishoudkundigen toestand
van een landbouwland, deels de juiste keuze en ondersteuning
van het doceerend personeel medebrengt. Bijzonder treffend noemt
Ajtay in zijn rede de vrees, welke de rector van de veeartsenij-
kundige hoogeschool te Budapest, hofraad dr.
Hutyp.a, bij het
openingsfeest (studiejaar 1906/07) ter sprake bracht, namelijk
dat de
isoleering voor een wetenschappelijk instituut niet gunstig
is, en het daarom wenschelijk schijnt de hoogeschool of als een
zelfstandige faculteit bij de universiteit in te lijven, of een uit
drie faculteiten (landbouwkundige- boschbouwkundige- en vee-
artsenijkundige faculteit) bestaande landbouwkundige universiteit
te stichten en de hoogeschool daarbij in te lijven.

Met de grootste waardeering sprak de rector der universiteit
over den rector der veeartsenykundige hoogeschool; hij citeerde
deze inrichting als een leerzaam voorbeeld hoe men in betrek-
kelijk korten tijd een met wetensckappelijken geest doordrongen
instituut tot de hoogste ontwikkeling kan brengen. Anderdeels
toont het voorbeeld echter aan, dat het gevoel van isoleering en
van het bij elkander behooren der wetenschappen (universitas
scientiarum) zich eerst op een zekere hoogte der ontwikkeling
doet gevoelen. Het vereenigen der vakscholen in universiteiten is
de natuurlijke verdere ontwikkeling, terwijl de splitsing der uni-
versiteiten in vakscholen een degeneratie, een achteruitgang zou
aanduiden. W. 0. S.

Mededeelingen van het hoofdbestuur.

Het hoofdbestuur ontving eenigen tijd geleden het hieronder
vermelde schrijven van de naamlooze vennootschap «Unitas me-
dicorum,» welk schrijven in handen werd gesteld van de com-
missie voor beroepsbelangen, die het mede hieronder vermelde
antwoord zond.

Den heer secretaris
van het hoofdbestuur der Nederlandsche Maatschappij
tot bevordering der veeartsenijkunde, te Utrecht.

M.

Nu in het corps veeartsen een beweging op touw is gezet
om te komen tot een weduwen-, weezen- en ondersteuningsfonds,

-ocr page 769-

raeenen wij goed te doen, het hoofdbestuur der Nederlandsche
Maatschappij tot bevordering der veeartsenijkunde officieel attent
te maken op het bestaan, zoowel van de
naamlooze vennootschap
Unitas medicorum
, Maatschappij voor den handel in artikelen voor
medisch en pharmaceutisch gebruik, als van het
geneeskundig
fonds tSocietas medicorum.»

Door het besluit der algemeene vergadering van aandeelhouders
van U. M. op 28 Mei jl. is er verandering gebracht in de wijze van
exploitatie; Unitas medicorum heeft nl. met de
coöperatieve apo-
thekers-vereeniging: « De onderlinge pharmaceutische groothandel»
(O. P. G.) te Utrecht
een contract gesloten, waarbij U. M. aan
de O. P. G.
alle orders ter uitvoering opdraagt.

Hieruit volgt, dat de onkosten van exploitatie tot een minimum
gebracht worden, terwijl het zelfstandig bestaan van U. M. ten
volle gehandhaafd blijft. De behartiging der belangen van aan-
deelhouders en afnemers, is opgedragen aan de directeuren, die
de vennootschap besturen onder toezicht van den raad van
commissarissen.

Door deze verandering echter valt het directe voordeel voor
het geneeskundig fonds Societas medicorum onmiddellijk in het
oog. Kreeg tot nu toe S. M. eerst dan een uitkeering van
10 °/0 wanneer er
overwinst gemaakt werd, thans wordt aan S. M.
uitgekeerd 1 °/0 van den
omzet, benevens 20 °/0 van de overioinst.

Derhalve kan thans ieder, die bij U. M. zijn inkoopen doet,
met beslistheid zeggen, dat hij, zonder dat het hem iets kost,
direct
een bijdrage geeft aan S. M., omdat de uitkeering van 1 °/ö
onafhankelijk is van da te maken winst en slechts afhankelijk
van den omzet.

De zetel der vennootschap wordt verplaatst naar Utrecht; ons
hoofdkantoor komt in het gebouw van den O. P. G., terwijl in
het filiaal van den O. P. G. te Amsterdam ook het filiaal van
U. M. gevestigd wordt; de magazijnen van den O. P. G. zijn te
beschouwen als de magazijnen van U. M.

Yoor de deugdelijke aflevering der medicamenten zorgt het
laboratorium van den O. P. G., waar de scheikundige onderzoe-
kingen geschieden door den adjunct-directeur van den O. P. G.,
den apotheker
van der Haar.

De chirurgische afdeeling is eveneens flink ingericht en hier-
aan is goed geschoold technisch personeel verbonden.

-ocr page 770-

Door deze samenwerking met den O. P. G. kunnen wij met
gerustheid zeggen, dat wij behooren onder de grootste grossiers
in den lande.

Daar de leden van Societas medicorum ook gevormd worden
door de
veeartsen, zou toetreding tot dit geneeskundig fonds van
leden uwer maatschappij flink kunnen bijdragen om
S. M. spoe-
diger te doen beantwoorden aan het doel waarvoor het is opgericht.

De uitkeering van 1 °/0, onafhankelijk van de winst, komt o. i.
meer in de lijn zooals enkele Uwer leden zich voorstelden een
fonds te kunnen oprichten, en is toetreding als lid tot S. M.
en als afnemer van IJ. M. zoowel in het belang der veeartsen
als in dat der artsen.

Veeartsen en artsen met elkaar vormen een groot geheel, ter-
wijl de veeartsen alleen te klein in aantal zijn, om met succes
een dergelijk fonds te kunnen formeeren.

Het is daarom, dat de directie van U. M. zoowel voor haar
vennootschap als daartoe gemachtigd door het bestuur van S. M.,
het hoofdbestuur der Maatschappij tot bevordering der veeartse-
nijkunde verzoekt dezen brief onder de ingekomen stukken te
willen voorlezen op de algemeene vergadering der Maatschappij
in September 1907.

De directie van U. M. zou gaarne zien, dat het mogelijk was
dat deze brief werd geplaatst op de agenda voor die algemeene
vergadering; ze twijfelt echter niet óf het een óf het ander zal
kunnen geschieden, waarvoor zij u bij voorbaat dank zegt.

Met hoogachting teekenen :

Naamlooze vennootschap Unitas medicorum
De directeuren,

Ad. ter Cock.
K. Smeets.

Amsterdam (Keizersgracht 513), 24 Juni 1907.

Tiel, 20 Juli 1907.

i

Aan het bestuur der Maatschappij
tot bevordering der veeartsenijkunde in Nederland.

Ingevolge uw missive dato 5 Juli j.1., n°. 156, hebben wij de
eer U te berichten:

-ocr page 771-

dat het ons wenschelijk voorkomt, te gelijk met de beantwoor-
ding van het schrijven der naamlooze vennootschap «Unitas
medicorum» te behandelen de vraag of coöperatieve aankoop van
geneesmiddelen door de veeartsen mogelijk is.

a. Wat «Unitas medicorum» betreft, zjjn de navolgende be-
zwaren bij ons gerezen:

Van een algemeene deelneming kan nooit sprake zijn.

Een gedeelte van de veeartsen houdt geen apotheek, anderen
voelen zich aan hun leveranciers gebonden door gemakkelijke
wijze van betaling, door oude relaties, gemakkelijke levering
(ter plaatse), enz., zoodat men, taxeerende, hoogstens kan komen
tot een maximum-bedrag van inkoop van f30.000.

De winst hierop te behalen, zal door de deelnemers wel niet
worden bestemd tot steun van alle veeartsen die het noodig
zouden hebben, doch voor die in eigen kring.

Hiermede vervalt het algemeen belang en wordt het een per-
soonlijke quaestie of men zich voor eigen risico tot een groepje
wil vereenigen, dan wel lid worden van «Unitas medicorum.»

b. De winst welke kan worden verkregen bij coöperatieven aan-
koop, zal nooit zóó groot zijn, dat daaruit eenig fonds van belang
kan groeien.

Exploitatie onder eigen beheer is niet te bereiken :

1°. wegens gebrek aan kapitaal voor oprichting;

2°. door de enorme kosten daaraan verbonden voor beheer en
controle, in vergelijking met den geringen omzet.

Blijft dus over aanbesteding.

Na informatie is ons gebleken dat bij scherp concurreerende
inschrijving een reductie zal zijn te verkrijgen van ongeveer
4 pet. van den aankoop. Deze geringe reductie wordt veroorzaakt :
door de kosten van het onder controle stellen, de verpakking, ver-
zending, enz. Bij forceereu van hooger percentage zal dit door
den leverancier op de prijzen worden gezet, waardoor wij de
premie zelf betalen.

De geringe bate welke te behalen is, moet nog worden ver-
minderd met het bedrag, noodig voor heronderzoek bij eventueel
voorkomende oneenigheid.

De betaling der geleverde goederen zal moeten geschieden
a contant, hoogstens per 3 maanden, hetgeen menigeen zal
afschrikken die gewend is op jaarrekening te koopen.

-ocr page 772-

Voor jonge veeartsen die zich nu tegen geringe prijsverhooging
op jaarrekening of vooraf gestelde voorwaarden geheel kunnen
laten installeeren, wordt de toestand eveneens moeielijk.

Wie garandeert de regelmatige betaling der leden, wanneer de
aankoop coöperatief zou geschieden ?

Uw commissie komt tot de conclusie, dat coöperatieve aan-
koop van geneesmiddelen voor veeartsen in theorie mooi lijkt,
doch in de practijk schipbreuk zal lijden, dat de leden derhalve
vrij moeten blijven zich desgewenscht met enkelen te vereenigen
om een klein voordeel te kunnen behalen, of wel zich aan te
sluiten bij «Unitas medicorum,» zooals boven reeds is opge-
merkt.

Waarom zij het hoofdbestuur der Maatschappij ter bevordering
van veeartsenijkunde in Nederland adviseert zich
van elke inmen-
ging in deze materie te onthouden.

Namens de commissie van beroepsbelangen,
H. J. C. van Lent.

Nijmegen, den 26 Juli 1907.

Aan het hoofdbestuur der Maatschappij
tot bevordering der veeartsenijkunde in Nederland, te Utrecht.

De commissie in zake koopvernietigende gebreken in den
veehandel heeft de eer u hierbij aan te bieden haar rapport
in zake de verborgen gebreken.

Namens de commissie voornoemd,

De secretaris,

Quadekkeu.

RAPPORT der commissie in zake koopver-
nietigende gebreken in den veehandel.

De commissie, benoemd bij besluit der algemeene vergadering
der Maatschappij tot bevordering der veeartsenijkunde in Neder-
land, dato 21 September 1906, heeft de eer omtrent haar werk-
zaamheden het volgend rapport uit te brengén.

-ocr page 773-

Samenstelling der commmissie.

Het hoofdbestuur der Maatschappij tot bevordering der vee-
artsenijkunde in Nederland benoemde tot leden der commissie
de heeren M. G.
de Bruin, leeraar aan \'s Rijks veeartsenijschool
te Utrecht, F. W.
van Du lm, veearts te Arnhem en A. van
Leeuwen, districtsveearts te Utrecht,

Deze commissie werd door het hoofdbestuur op 18 October
1906 geïnstalleerd. Zij achtte echter toevoeging van een vierde
lid noodig, waartoe het hoofdbestuur benoemde den heer E. A. L.
Quadekker, directeur van het gemeente-slachthuis te Nijmegen.

In haar vergadering van 7 December 1906 benoemde de com-
missie tot voorzitter den heer
de Bruin en tot haar secretaris
den heer
Quadekker.

In haar vergadering van 7 December 1906 nam de commissie
het besluit een jurist uit te noodigen deel uit te maken van de
commissie.

Zij was zoo gelukkig zich een, in zake de veehandel-quaestie zeer
bekwamen jurist te kunnen toevoegen, doch tot haar groot leed-
wezen moest deze nog vóór den aanvang zyner werkzaamheden
zijn toezegging om gezondheidsredenen terugnemen.

Wat deze vacature betreft, deed de commissie het hoofdbestuur
het verzoek baar rapport nu zonder advies van een jurist te
mogen uitbrengen, waarmede het hoofdbestuur bij schrijven van
den 14dcn April 1907, n°. 191, genoegen nam.

Den 18den Februari 1907 ontving de commissie van haar lid,
den heer A.
van Leeuwen, het verzoek om eervol ontslag. Of-
schoon de commissie gaarne de medewerking van den heer
van Leeuwen had behouden, meende zij het hoofdbestuur toch
te moeten adviseeren het gevraagde eervol ontslag te verleenen.

Bij schrijven van 4 April 1907, n°. 191, verleende het hoofd-
bestuur het gevraagde eervol ontslag, onder dankbetuiging voor
de bewezen diensten.

Daar de commissie met haar arbeid reeds belangrijk gevorderd
was, deed zij het hoofdbestuur het voorstel geen plaatsvervanger
voor den heer
van Leeuwen te benoemen, wat door het hoofd-
bestuur werd goedgekeurd.

Ofschoon in veeartsenijkundige kringen de vraag meermalen
ter sprake kwam, of een wijziging der wet in zake de koop-

-ocr page 774-

vernietigende gebreken in den veehandel wenschelijk en nood-
zakelijk was, is door het Nederlandsch landbouwcoinité het eerst
deze zaak bij de regeering aanhangig gemaakt. Het bleek van
meening dat in een zoodanige wet niet alleen moeten worden
aangegeven de verborgen gebreken, doch ook de tijd binnen
welken de rechtsvordering tot vernietiging van den koop, op grond
van een dier gebreken moet worden ingesteld.

Dit comité zond den 22stea Mei 1906 het navolgend adres
aan zijn excellentie den minister van justitie:

«Het dagelijksch bestuur van het Nederlandsch landbouw-
«comité heeft in zijn vergadering van 15 Mei j.1. na bespreking
«geoordeeld:

«dat onze wetgeving omtrent vrijwaring wegens verborgen
«gebreken van het verkochte goed en wel meer speciaal bij koop
«en verkoop van paarden en vee onvoldoende is;

«dat tot staving daarvan volstaan kan worden met te verwij-
«zen naar art. 1547 B.W., waarbij is voorgeschreven, dat de
«rechtsvordering, op dien grond in te stellen, door den kooper
«moet worden aangelegd binnen een korten tijd, overeenkomstig
«den aard dier gebreken en met inachtneming der gebruiken
«van de plaats alwaar de koop gesloten is;

«dat dientengevolge een zeer uiteenloopende rechtspraak, in
«tegenstelling met rechtseenheid is ontstaan ;

«dat de daaruit voortspruitende rechtsonzekerheid groote nadeelen
«met zich brengt, waarvoor het bestuur, voor zoover nog noodig,
«uw excellentie verwijst naar de talrijke rechtsvorderingen welke,
«op grond van koopvernietigende gebreken, voortdurend worden
«ingesteld;

«dat, ten einde in dien ongewenschten toestand verbetering te
«brengen, het hoogst noodig is, dat bij de wet in de allereerste
«plaats wordt omschreven welke de verborgen gebreken van het
«verkochte goed zijn wegens vrijwaring, waartoe de verkooper is
«gehouden en vervolgens dat daarin nauwkeurig wordt vastgesteld
«binnen welken tijd voor ieder -verschillend geval de rechtsvor-
«dering tot vernietiging van den koop op grond van een dier
«gebreken moet worden ingesteld;

«dat, tot groot belang van den handel, dan ook in Duitsch-
«land bij keizerlijke verordening van 27 Maart 1899, op grond
«van paragraaf 482 2de lid van het B. W.; in Frankrijk bij wet

-ocr page 775-

«van 2 Augustus 1884, gewijzigd bij wet van 31 Juli 1895,
«en in België bij wet van 20 Augustus 1885 deze zaak is
«geregeld ;

«Het bestuur voornoemd meent op vorenstaande gronden uw
«excellentie in overweging te mogen geven om ten bate van
«deu uitgebreiden handel welke in paarden en vee, als producten
«van onzen landbouw in ons land gedreven wordt, al hetgeen
«betrekking heeft op koopvernietigende gebreken, by de wet
«zoodanig te willen regelen, dat daaromtrent de zoo hoog noodige
«rechtseenheid en als gevolg daarvan rechtszekerheid verkregen
«worde.

«Van dit schrijven wordt bij afschrift kennis gegeven aan
«uw ambtgenoot voor landbouw, nijverheid en handel.

Het dagelijksch bestuur van het
Nederlandsch landbouwcomité,

(w. g.) P. J. A. de Bruïne, voorzitter.

» Mr. A. Ferf, secretaris.

Dit voorstel van het landbouwcomité is door ons overwogen,
in het bijzonder het in een wet of koninklijk besluit opnemen
van bepaalde gebreken en den daarvoor vast te stellen waarborgtijd.
Wij verwijzen hieromtrent naar bladzijde 769 en vervolgens van dit
rapport. Echter veroorlooft de commissie zich op te merken dat een
regeling van al hetgeen betrekking heeft op koopvernietigende ge-
breken van dieren niet alleen datgene moet omvatten waardoor
«rechtseenheid» en «rechtszekerheid» worden verkregen, maar
voornamelijk dat een dergelijke regeling waarborgen geeft voor
een spoedige beëiudiging der geschillen. Want juist de lange
duur van de procedure is de hoofdgrief der belanghebbenden.

De commissie vestigt er de aandacht op dat reeds voor onge-
veer vijftig jaar deze zaak nauwkeurig is bestudeerd en daarom-
trent een zeer belangrijk rapport is uitgebracht, waarvan de
vermelding hier alleszins op haar plaats mag worden geacht.

In het jaar 1856 droeg het Nederlandsch landhuishoudkundig
congres, bijeengekomen te Maastricht, aan een commissie het
onderzoek der volgende vraag op:

«de bepaling in art. 1540 B. W. in geval van koop of verkoop
«van vee met onzichtbare gebreken welke het voorwerp tot het

-ocr page 776-

«gebruik ongeschikt maken, recht gevende tot redhibitie of resti-
tutie, geeft nog al dikwijls aanleiding tot moeielijkheden. Hoe
«ïou die bepaling behooren te worden gesteld om de aanleiding
«tot die moeielijkheden op te heffen?»

Het verslag dier commissie, bestaande uit de heeren Mrs. Sassex,
Nijst en Polis, zag in Augustus 1857 het licht. Het houdt zich
hoofdzakelijk bezig met de vragen welke gebreken of ziekten bij
de verschillende dieren recht moeten geven, hetzij tot vernietiging
van den koop, hetzij tot prijsvermindering, en binnen welken
termijn in de verschillende gevallen de daartoe strekkende vor-
dering moet worden ingesteld.

Het denkbeeld om al die vorderingen in eersten aanleg te
doen beoordeelen door den kantonrechter verdient zeer de
overweging.

Het ontwerp door die commissie voorgesteld, luidde:

Art. 1. Bij koop en verkoop of ruiling van de hierna te
noemen huisdieren worden uitsluitend als verborgen gebreken
beschouwd, aanleiding gevende tot vernietiging van den koop of
tot prijsvermindering:

Bij paarden, muilezels en ezels: a. steegheid, b. stille-kolder,
c. maanblindheid, d. staarblindlieid, e. vallende ziekte, f. het
kribbebijten met geruisch of met opslorping zonder afslijting der
tanden,
g. kwade-droes, li. worm, i. dampigheid, k. snuiven of
pijpende damp,
l. verouderde borstziekten, m. oude en terug-
keerende kreupelheid, n. alle andere kreupelheden door het ijzer
verborgen.

Bij koeien: o. de longtering of oude borstziekten, p. de gewone
heerschende longziekte,
q. de vallende zieke, r. alle ziekten ten-
gevolge van het achterblijven der nageboorte bij het kalven (na
het werpen bij den verkooper),
s. het uitzakken of de omkeering
der natuurlijke deelen.

Bij schapen: t. de schaapspokken.

Bij varkens: u. de gortigheid.

Art. 2. De tijd tot het aanleggen der rechtsvorderingen tot
vernietiging van den koop of prijsvermindering wegens ver-
borgen gebreken in art. 4 vermeld, wordt bepaald: voor die
onder de letters
a, d, e, q, r en s op 30, voor die onder de
letters
g en h op 20 en voor al de overige gebreken op 10
vrije dagen sedert den dag der levering.

-ocr page 777-

Hij die van een dier beide rechtsvorderingen gebruik heeft
gemaakt, is niet meer ontvankelijk in de andere.

Art. 3. Binnen den bij het vorig artikel bepaalden tijd is de
kooper, op straffe van niet-ontvankelijkheid in zijn rechtsvordering,"
gehouden een verzoekschrift in te dieneu bij den kantonrechter
onder wiens gebied de plaats behoort alwaar zich het verkochte
dier bevindt, tot het doen benoemen van deskundigen. De kan-
tonrechter benoemt onmiddellijk, naar gelang van zaken, hetzij
één of meer deskundigen, die binnen den kortst mogelijken tijd
een met redenen omkleed bericht van hun bevinding uitbrengen.

Art. 4. Bij tijdigen aanleg der rechtsvordering wordt het
gebrek, bewezen zijnde, door het hiervoren bedoeld bericht van
deskundigen geacht te hebben bestaan tijdens den verkoop.

Het tegenbewijs staat van rechtswege vrij.

Art. 5. De verkooper is niet gehouden tot vrijwaring wegens
de gebreken, vermeld in art. 1 onder de letters
g, h, p en t, zoo
hij bewijst dat buiten zijn toedoen het dier, na den verkoop, in
aanraking is gebracht met andere door die gebreken besmette
dieren.

Art. 6. De rechtsvorderingen wegens verborgen gebreken
worden als spoedeischende zaken behandeld.

Uit dit rapport blijkt, dat deze commissie de rechtsvordering
wegens verborgen gebreken als
spoedeischend behandeld wenschte
te zien. Zij heeft in art. 4 van haar ontwerp voor enkele ziekten
en gebreken den bewijslast aan den kooper ontnomen, wanneer
het gebrek binnen den in art. 2 genoemden termijn door des-
kundigen is geconstateerd.

De commissie heeft gemeend, dat het nuttig kan zijn een over-
zicht samen te stellen der in de laatste jaren gevoerde processen
omtrent koopvernietigende gebreken.

Ofschoon dit overzicht op geen volledigheid mag aanspraak
maken, geeft het toch een indruk van de groote verscheidenheid
der ziekten en gebreken, waarvoor een rechtsvordering werd
ingesteld.

-ocr page 778-

Voor welk K. G. R.

Jaar.

Datum vonnis.

Onderwerp.

R. B. ot\' G. R. H.

1

1887

24-

Dec. 1887.

K.

G. E. Druten.

Parelziekte.

2

1891

20 Febr. 1891.

A.

R. Amsterdam.

Beteekenis „korten tijd"

(art. 1547 B. W.)

3

1891

3 Sept. 1891.

A.

R. Leeuwarden.

Idem. idem.

4

1892

31 Aug. 1892.

A.

R. Appingedam.

Verkoop eener drachtige

koe, terwijl een guste

werd gekocht, is een

verborgen gebrek.

5

1893

20 Febr. 1893.

K.

G. E. Hoogeveen.

Acute kolder.

6

1893

14

Juni 1893.

A.

R. Utrecht.

Beteekenis „korten tijd"
(art. 1547 B. W.)

7

1893

6 Juli 1893.

K.

G. E. Sliedrecht.

Chronische leveraandoe-

ning bij een koe.

8

1894

7 Dec. 1894.

Hof Amsterdam.

Tuberculose bij een koe.

9

1895

22

Jan. 1895.

A.

R. Breda.

Piepende damp, snuiven.

10

1895

27

Febr. 1895.

K.

G. E. Dokkum.

Beteekenis „korten tijd"
(art. 1547 B. W.)

11

1895

10

Juli 1895.

A.

R. Utrecht.

Piepende damp, snuiven.

12

1896

23

Jan. 1896.

A.

R. Amsterdam.

Beteekenis „korten tijd"
(art. 1547 B. W.)

13

1896

18

Mei 1896.

A.

R. Rotterdam.

Idem. idem.

14

1896

18

Mei 1896.

A.

R. Rotterdam.

Dampigheid.

15

1896

24

Nov. 1896,

A.

R. Breda.

Steegheid.

16

1896

25

Nov. 1896.

Hof Arnhem.

Kramperigheid.

17

1897

25

Febr. 1897.

A.

R. Roermond.

Piepende dampigheid.

18

1898

28

Jan. 1898.

A.

R. Groningen.

Tuberculose.

19

1900

22

Mei 1900.

K.

G. E. Middelburg.

Chronisch longlijden met
een verzwering van
lever en ingewanden bij
een varken.

20

1900

22

Mei 1900.

K.

G. E. Tolen.

Een koe als kalfdragend
verkocht, brengt op den
bepaalden tijd een
onvoldragen, grooten-
deels gemumificeerd kalf
voort.

21

1898

8 Mei 1898.

K.

G. E. Leiden.

Ongans.

22

1898

29 Nov. 1898.

Hof \'s-Bosch.

De kooper wist, dat het

gebrek van het paard

bestond en kon dus niets

eischen.

23

1898

8 Dec. 1898.

A.

R. Leeuwarden.

Sleepend ademhalingsge-

brek.

i

-ocr page 779-

Voor welk K. G. E.

N°.

Jaar.

Datum vonnis.

Onderwerp.

E. B. of G. E. H.

24

1901

25 Nov. 1901.

A. E. Botterdam.

Hart- en longaandoening
van een paard. Paard
gestorven.

25

1901

31 Mei 1901.

A. E. Amsterdam.

Tuberculose, koeien.

26

1902

13 Oct. 1902.

K. G. E. Middelburg.

Waterzucht bij een paard.

27

1902

30 Oct. 1902.

A. E. Arnhem.

Blindheid bij een paard.

28

1905

11 Juni 1906.

A. E. Arnhem.

Snuivende dampigheid.

29

1903

19 Febr. 1903.

K. G. E. Purmerend.

Drachtigheid bij een slacht-
koe.

80

1903

26 Febr. 1903.

K. G. E.Haarlemmer-
meer.

Idem. idem.

31

1903

26 Juni 1903.

A. E. Groningen.

Tuberculose bij een koe.

32

1903

2 Oct. 1903.

K. G. E. Vechel.

Drachtigheid eener koe.

33

1904

20 Jan. 1904.

A. E. Amsterdam.

Koop op proef.

34

1904

18 Febr. 1904.

A. E. Alkmaar.

Bijten en slaan bij een
paard.

35

1904

7 April 1904.

A. E. Maastricht.

Kribbebijten paard.

36

1904

20 Mei 1904.

A. E. Groningen.

2-jarig paard als 3-jarig
verkocht.

37

1904

30 Mei 1904.

A. E. Botterdam.

VerwondiDg der geboorte-
wegen eener koe na het
kalven.

38

1904

30 Mei 1904.

A. E. Eotterdam.

Een 4-jarig paard als trek-
paard verkocht, wil niet
trekken.

39

1904

30 Mei 1904.

A. E. Amsterdam.

Verwonding der geboorte-
wegen eener koe na het
kalven.

40

1905

27 Jan. 1905.

Hooge raad.

2-jarig paard als 3-jarig
verkocht.

41

1905

3 Febr. 1905.

A. E. Amsterdam.

Koe met slokdarmpapil-
loom en miltvuur.

42

1905

18 April 1905.

Hof \'s-Bosch.

Kribbebijten paard.

43

1906

2 Mei 1906.

K. G. E. Schoonhoven.

Koe brengt dood kalf ter
wereld en kalft op een
later tijdstip dan aan-
gegeven.

De commissie heeft ook overwogen of het met het oog op
onzen veehandel niet gewensclit zou zijn om, in navolging van
naburige landen, zoodanige bepalingen in een wetsontwerp op te
nemen, dat bij een algemeenen maatregel van bestuur later
bepaalde ziekten en gebreken kunnen worden aangegeven, met

-ocr page 780-

een voor elk dier ziekten of gebreken bepaalden waarborgtijd.
Het bewijs dat het gebrek vóór den koop bestond, behoefde alsdan
door den kooper niet te worden geleverd. Was het gebrek binnen
den waarborgtijd aanwezig, dan werd aangenomen dat het ook
tijdens den koop bestond.

Zij erkent dat deze regeling, berustende op bet Germaansche
rechtsprincipe, welke ook in Duitschland, België en Frankrijk is
ingevoerd, enkele voordeelen heeft. Men zou kunnen zeggen dat
bij deze regeling de partijen weten waaraan zij zich hebben te
houden. Evenwel moet worden erkend dat in gevallen, waar het
mogelijk is voor een bepaalde ziekte of gebrek den kortsten
ontwikkelingstijd aan te geven, het ook mogelijk zal zijn dat de
deskundigen bij een spoedig na den koop ingesteld onderzoek
kunnen verklaren of het gebrek vóór den koop bestond. En dit
onderzoek door een deskundige is steeds in het belang van den
kooper. Deze zal dit dus niet verzuimen.

De vraag moet echter dadelijk worden gesteld of voor enkele
ziekten ot gebreken de waarborgtijd is aan te geven, al ware het
dan alleen maar voor die waarover veelvuldig geschillen ontstaan.
De lijst, hierbij gevoegd en geenszins volledig, doet zien dat
men niet kau spreken van bepaalde ziekten of gebreken, welke
frequent tot processen aanleiding geven.

Het aangeven van den kortsten ontwikkelingstijd voor bepaalde
ziekten en gebreken stuit uit een wetenschappelijk oogpunt veelal
op groote bezwaren. Wie zal bijv. zeggen hoe lang de cornage
voor haar ontwikkeling noodig heeft. De Duitsche bepalingen
hebben als waarborgtijd 14 dageil aangegeven, niettegenstaande
destijds stemmen zijn opgegaan die dezen termijn te lang vonden.
Günther verkondigde zelfs dat dit lijden «urplötzlich» kon ont-
staan. De Fransche en de Belgische wet hebben daarvoor 9 dagen
genomen. De termijn is dus kort genomen en naar onze meening
willekeurig. En dit geldt ook voor andere ziekten en gebreken.
De verkooper kan in enkele gevallen worden geschaad, omdat hij
voor een gebrek moet instaan gedurende een tijd, binnen welken
de mogelijkheid niet is uitgesloten dat het gebrek kan ontstaan.

In art. 9 der Belgische wet van 25 Augustus 1885 leest men:
«les vices redhibitoires constatés dans les délais spécifiés et suivant
les formes prescrits ci-dessus seront présumés avoir existé au
moment du contrat, sauf la preuve contraire.» Hier wordt dus,

-ocr page 781-

om het door ons gereleveerde bezwaar te ontgaan, de bewijslast
gelegd op den verkooper. Daartegen kan met recbt bezwaar
worden geopperd.

De opmerking is gemaakt dat tot het snel ten einde brengen
van geschillen
in zake den veehandel gewaarborgde gebreken en
waarborgtijden gewenscht waren. Maar hiervoor kan ook een
snelle procedure in de plaats komen, zooals die door ons is aan-
gegeven. Ook art.
7 der genoemde Belgische wet zegt: «les
actions redhibitoires seront instruites et jugées comme affaires
urgentes.»

De grondslag voor de bepalingen in zake de verborgen gebreken
in den veehandel kan o. i. het Romeinsche recht blijven, alleen
de wijze waarop de zaak wordt behandeld, dient spoediger en
minder kostbaar te geschieden.

De rechter moet het oordeel behouden, zoo noodig na des-
kundigen te hebben gehoord, of het gebrek of de ziekte als ver-
borgen moet worden beschouwd. Elk gebrek tot hiertoe bekend
en aanleiding hebbende gegeven tot geschil, kan in het eene
geval verborgen zijn en in het andere geval niet.

De commissie is derhalve tot de conclusie gekomen, dat de
kooper voor
elk verborgen gebrek (hetwelk door den rechter zal
worden beoordeeld in hoever het van genoegzaam gewicht mag
worden geacht, dat het onder art. 1 der ontworpen artikelen
kan gerekend worden) de actie tot vernietiging van den koop
moet kunnen instellen.

Zij meent dat het geen aanbeveling verdient enkele ziekten
of gebreken in een wet of koninklijk besluit te noemen en voor
elk dier ziekten een tijd aan te geven binnen welken het ge-
brek, onderkend zijnde, ook geacht mag worden tijdens den koop
te hebben bestaan. Wel acht zij het noodzakelijk dat de vrij-
waringsprocedure als spoedeischend wordt beschouwd ; zie de
toelichting bij art. 11.

In aansluiting met het hiervoor vermelde heeft de commissie
het volgend ontwerp met toelichting hierbij gevoegd.

Ontwerp van wet.

Art. 1. Als verborgen gebrek wordt beschouwd elk gebrek of
elke-ziekte welke door den
kooper, bij de gewone opmerkzaamheid,
niet kan worden ontdekt en die, bijaldien de kooper het gebrek

-ocr page 782-

of de ziekte had gekend, hij het dier of in het geheel niet öf
voor minderen prijs zou hebben gekocht.

Tot de verborgen gebreken wordt ook gerekend het gemis
eener eigenschap welke tot de natuur der dieren behoort, of het
aanwezig zijn of periodiek optreden eener eigenschap die geheele
of gedeeltelijke ongeschiktheid voor het gebruik, waartoe het dier
bestemd is, teweegbrengt.

Evenzoo wordt het gemis van zekere stilzwijgend of uitdruk-
kelijk bedongen eigenschappen als een verborgen gebrek beschouwd.

Art. 2. De verkooper is niet gehouden in te staan voor zicht-
bare gebreken welke de kooper zelf had kunnen ontdekken.

Art. 3. De verkooper moet voor de verborgen gebreken instaan
al ware hij daarvan ook zelf onkundig geweest, tenzij hij bedongen
had, dat hij tot geen vrijwaring hoegenaamd gehouden zal zijn.

Art. 4. In de gevallen bij art. 1 vermeld heeft de kooper
de keus om öf het dier terug te geven en den koopprijs terug
te vorderen, of het te behouden en zich zoodanig gedeelte van
den koopprijs te doen teruggeven als de rechter, na deskundigen
hierop te hebben gehoord, zal bepalen.

Art. 5. De actie tot koopprijsvermindering zal niet worden
toegelaten, wanneer de verkooper aanbiedt het dier terug te
nemen en alle door den kooper gemaakte kosten, op den koop
en de levering gevallen, en tevens den koopprijs terug te betalen.

Art. 6. Indien de verkooper de gebreken van het dier gekend
heeft, is hij, behalve tot de teruggave van den daarvoor ont-
vangen koopprijs, nog jegens den kooper tot vergoeding van alle
kosten, schaden en interessen gehouden.

Art. 7. Indien de verkooper de gebreken van het dier niet
gekend heeft, is hij slechts gehouden tot de teruggave van den
koopprijs, alsmede om aan den kooper de kosten op den koop
en de levering gevallen te vergoeden, voor zooverre hij die mocht
hebben betaald.

Art. 8. De dood van het dier ontneemt den kooper zijn
recht niet.

Art. 9. De rechtsvordering voortspruitend uit gebreken welke
de vernietiging van den koop tengevolge hebben, moet door den
kooper worden aangelegd binnen een korten tijd, te rekenen van
het oogenblik waarop de kooper kennis kreeg van het verborgen
gebrek en overeenkomstig den aard van het gebrek.

-ocr page 783-

Art. 10. Deze rechtsvordering heeft geen plaats bij verkoo-
pingen welke op rechterlijk gezag geschieden.

Art. 11. De vrijwaringsproceduren voor de in art. 1 bedoelde
gebreken worden als
spoedeischend beschouwd,

Toelichting op het ontwerp van wet.

Art. 1. De commissie heeft gemeend in dit artikel het artikel
1540 B. W . te moeten aanvullen met de definitie van
verlorgen
gebrek.

De uitvoerige omschrijving daarvan gegeven, kwam haar nood-
zakelijk voor, omdat in haar ontwerp niet wordt verwezen naar
een lijst van verborgen gebreken.

Zij houdt zich overtuigd dat bij de toepassing der Romeinsche
rechtsbeginselen de belangen van den kooper, zoowel als van
den verkooper,, naar behooren worden geëerbiedigd en daarmede
is de handel dan toch het meest gebaat.

Art. 3. De commissie heeft in dit artikel het artikel 1542
B. W. overgenomen, echter met weglating der woorden
tin dat
geval
», omdat zij meent, dat de door haar gekozen redactie in
ruimen zin het begrip
verkoop voetstoots omvat.

Art. 4. Dit artikel is onveranderd het art. 1543 B. W.

Art. 5. De commissie heeft vooral met het oog op den handel
in slachtvee dit artikel opgenomen. Ook in de Fransche wet van
2 Augustus 1884 komt dit artikel roor, luidende:

«L\'action en réduction de prix, autorisée par l\'article 1644 du
«code civil, ne pourra être exercée dans les ventes et échanges
«d\'animaux énoncés à l\'article précédent lorsque le vendeur offrira
«de reprendre l\'animal vendu, en restituant le prix et en rem-
«boursant à l\'acquéreur les frais occasionnés par la vente.»

Art. 6. De commissie heeft art. 1544 B. W. onveranderd
overgenomen.

Art. 7. De commissie heeft art. 1545 B. W. onveranderd
overgenomen.

Art. 8. De commissie meent dat in deze redactie de billijk-
heid het best wordt betracht, omdat ook de dood door toeval
veroorzaakt den kooper niet mag beletten de rechtsvordering te
handhaven.

-ocr page 784-

In art. 1546 B. W., laatste lid, komt verlies door toeval ver-
oorzaakt voor rekening van den kooper, wat der commissie
voorkomt dat in enkele gevallen tegenover den kooper onbillijk
zou kunnen zijn.

Art. 9. De commissie heeft gemeend het artikel 1547 B. W.
te moeten aanvullen, door achter de woorden «
binnen een horten
tijd»
te voegen: te rekenen van het oogenblik waarop de kooper
kennis kreeg van het verborgen gebrek.

Deze toevoeging steunt zij op een desbetreffend arrest van den
Hoogen raad.

Ook heeft de commissie uit art. 1547 B. W. laten vervallen
de woorden «met inachtneming der gebruiken van de plaats alwaar
«de koop gesloten is», omdat de ervaring voldoende heeft ge-
leerd dat de termijnen naar het plaatselijk gebruik zoo wissel-
vallig en zoo onbestemd zijn, dat dit, naar haar meening, on-
bruikbaar materiaal oplevert bij de rechtspraak.

Art. 10. De commissie heeft art. 1548 B. W. onveranderd
overgenomen.

Art. 11. De commissie meent te moeten aangeven, dat het
overweging verdient dat de klacht binnen zeer korten tijd bij den
rechter wordt ingediend en dat deze tevens het verzoek omvat
tot benoeming van een of meer deskundigen. Deze dienen dan,
binnen een door den rechter te bepalen tijd, een met redenen
omkleed rapport in.

Dat ook reeds vroeger op een bespoediging der vaak zeer
langdurige proceduren is aangedrongen, bewijst art. 6 van het
ontwerp der Maastrichtsche commissie.

De samenstellers van het belangrijke Maastrichtsche verslag
wijzen er op, dat de geheele materie der vrijwaring met haar korte
termijnen een korte, snelle, eenvoudige en weinig kostbare pro-
cedure vordert en zouden het liefst den kantonrechter daarmede
belast zien, onverschillig wat het waardebedrag van het verkochte
ook zij.

Mr. Th. J. H. Aquarius haalt in zijn dissertatie «de artt.
1540—1548 van het Burgerlijk Wetboek» ook deze meening der
Maastrichtsche commissie aan, doch voegt daaraan toe:

«Toch geloof ik met hen, dat het reeds veel gewonnen zijn
«zou, indien de vrijwaringsprocedure als spoedeischend zou kunnen
«worden behandeld, daar men voor verwijzing tot elk bedrag

-ocr page 785-

«naar den kantonrechter een algeheele ommekeer zou moeten
«maken in het stelsel onzer rechtspleging, waartoe niet gemak-
«kelijk zal worden overgegaan.»

De commissie in sake verborgen gebreken
in den veehandel,

M. G. de Bruin.
F. W. van Dülm.
Q
ua dekker.

Utrecht, den 26sten Juli \'1-907.

Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde
in Nederland.

PROGRAMMA voor de 48ste algemeene vergadering,
te houden op Vrijdag 11 en Zaterdag 12 October
1907 in het Gebouw voor kunsten en weten-
schappen te Utrecht.

jste Gedeelte. Vrijdag 11 October 1907.

Aanvang der vergadering des namiddags zeven uur.

HUISHOUDELIJKE WERKZAAMHEDEN.

1. Opening der vergadering.

2. Indiening der volmachten van de afgevaardigden der af-
deelingen.

3. Ingekomen stukken.

4. Benoeming van een onder-voorzitter.

Als candidaten ter vervulling van deze vacature zijn opgegeven:
door de Nieuwe afdeeling Zuid-Holland en door de afdeeling
Gelderland—Overijsel de heer
F. W. van Dui.m; door de afdee-
lingen Zuid-Holland en Utrecht de heer
H. J. C. van Lent.

5. Verslag van den toestand der Maatschappij.

6. Verslag van den toestand der geldmiddelen en van de
bibliotheek.

7. Mededeeling omtrent het aftreden van een lid van het
hoofdbestuur.

8. Ontbinding der commissie, belast met het onderzoek van
het wetsontwerp op de keuring van voor export bestemd vleesch.

-ocr page 786-

9. Voorstel van de afdeeling Noord-Brabant—Limburg om
naast het Tijdschrift voor veeartsenijkunde een veeartsenijkundig
weekblad op te richten.

Toelichting. «Meer en \'meer doet zich bij de veeartsen de be-
«hoefte gevoelen aan een veeartsenijkundig blad dat elke week
«of minstens alle veertien dagen verschijnt.»

Zoo schreef de afdeeling Gelderland—Overijsel in haar toelich-
ting bij een dergelijk voorstel voor de 39atc algemeene vergade-
ring reeds in 1899.

Hoeveel meer moet zich die behoefte nu niet doen gevoelen,
nu het vereenigingsleven zich op elk gebied zooveel sterker heeft
ontwikkeld. Elke vereeniging van eenige beteekenis heeft haar
weekblad. Wij allen ontvangen verschillende weekbladen, maar
het weekblad waarin we het meeste belang zouden stellen, waar-
naar wij het eerst zouden grijpen, het
Nederlanclsch veeartsenij-
kundig weekblad
, ons weekblad, laat zich nog steeds wachten.

Een veeartsenijkundig weekblad is niet alleen wenschelijk,
maar noodzakelijk. Wij leven tegenwoordig te snel om nog op
een maandblad te kunnen wachten.

Belangrijke gebeurtenissen, besluiten, benoemingen of sterfge-
vallen op veeartsenijkundig of aanverwant gebied vernemen we
te laat. Wij moeten verschillende landbouwweekbladen lezen,
anders staan wij beschaamd tegenover veehouders, die ons in-
lichtingen vragen over belangrijke besmettelijke ziekten, bij voor-
beeld mond- en klauwzeer en hondsdolheid.

Gewichtige, hetzij dan blijde of droevige familiegebeurtenissen
bij collega\'s die wat ver uit de buurt wonen, maar waarin we
toch belang stellen, komen ons niet ter kennis, terwijl in een
weekblad wellicht advertenties zullen worden geplaatst.

Practici, aan wie de tijd ontbreekt of wier pen wat te veel is
afgestompt om nog min of meer uitvoerige mededeelingen te doen
in het tijdschrift, zouden toch aan de courant nog wel een kort
berichtje zenden over merkwaardige gevallen in hun praktijk of
over rechtszaken waarin ze betrokken waren.

Een vragenbus zou hem, die zelden in de gelegenheid is col-
lega\'s te spreken, dikwijls goed te pas kunnen komen.

Het internationaal congres, dat uit een financieel oogpunt
voor het weekblad misschien eenig bezwaar oplevert, maakt
overigens de behoefte daaraan des te grooter.

-ocr page 787-

Uit al deze en meer andere zaken blijkt ten duidelijkste, dat
wij een weekblad niet langer kunnen missen, al zou het aanvan-
kelijk dan ook op bescheiden schaal moeten worden ingericht en
al zou de uitgave van het tijdschrift er voorloopig door moeten
worden beperkt tot zes of desnoods zelfs viermaal verschijnen
per jaar.

Praeadvies van het hoofdbestuur.

Het hoofdbestuur is, nadat het meermalen heeft geconfereerd
met de redactie van het tijdschrift tot de conclusie gekomen, dat
het \'t meest wenschelijk is ons tijdschrift (maandblad) in een
weekblad te veranderen en stelt daarom der vergadering voor aan
het hoofdbestuur en de redactie op te dragen pogingen aan te
wenden om dit doel te bereiken.

Reeds thans moet het hoofdbestuur er evenwel op wijzen, dat
de uitgave van een weekblad gepaard zal moeten gaan met groote
geldelijke uitgaven, welke alleen gedekt zullen kunnen worden
door een belangrijke contributie-verhooging.

10. Voorstel der af deeling Friesland, om na het verschij-
nen van deel 35 van het tijdschrift onzer Maatschappij, een
klapper op den inhoud van de verschenen jaargangen van dit
tijdschrift aan te leggen en hiervoor een som op de begrooting
uit te trekken ter bestrijding van de daarvoor beuoodigde uit-
gaven.

Toelichting. Het tijdschrift voor veeartsenijkunde vormt een
hoofdbestanddeel van de Hollandsche veeartsenijkundige literatuur
en van de bibliotheek van vele veeartsen. De rijke inhoud van de
35 deelen, welke dan het licht hebben gezien, zal nog in waarde
stijgen, als gemakkelijk kan worden nagegaan, wat daarin om-
trent een bepaald onderwerp is vermeld.

Thans levert dit bezwaren op; veeartsen, die eenige jaren in
de praktijk ziju, herinneren zich dikwijls wel, iets in het tijd-
schrift te hebben gelezen omtrent een momentaneel interesseerend
onderwerp, doch weten niet waar en wanneer ze het vermeld
vonden.

Een klapper op den inhoud van het tijdschrift wordt daarom
wenschelijk geacht, vooral ook voor jongere collega\'s, die zich,
daarmede gewapend, gemakkelijk op de hoogte kunnen stellen
van de ervaringen, welke anderen in de praktijk hebben opgedaan.

-ocr page 788-

Praeadvies van het hoofdbestuur.

Het hoofdbestuur gaat mede met dit voorstel en is zoo geluk-
kig te kunnen mededeelen, dat de heer
van Esveld op zich heeft
genomen dezen tijdroovenden arbeid te verrichten.

11. Voorstel van het hoofdbestuur om een commissie van
3 leden te benoemen, welke een eerlang in te dienen ontwerp
van wet op de keuring van vee en vleesch hier te lande aan
een onderzoek zal hebben te onderwerpen.

Toelichting. Het hoofdbestuur is van meening, dat het aan-
beveling verdient een zoodanige commissie te benoemen, opdat
het onderzoek onmiddellijk na de indiening van een wetsontwerp
als boven bedoeld zal kunnen worden aangevangen.

12. Begrooting voor het jaar 1908.

13. Bepaling van de plaats waar de 49ste algemeene vergade-
ring zal worden gehouden.

2de Gedeelte. Zaterdag, 12 October 1907.

Aanvang der vergadering des voormiddags 10 uur.

1. Openingsrede van den voorzitter.

2. De oorzaak van de varkenspest, door dr. L. F. D. E. Lourens.

3. Bijdrage tot de kennis van het verbami tusschen zoogdier- en
vogeltuberculose,
door dr. D. A. de Jong.

Pan« e.

4. Surra en andere trypanosomosen, door 0. A. Penning.

5.. Behandeling van het rapport der commissie, belast met het.
onderzoek, naar de wetischelijkheid eener bepaalde wettelijke regeling
betreffende koop en verkoop van vee.
6. Vrije mededeelingen.

Opgemaakt in de vergadering van het hoofdbestuur,
den 268ten Juli 1907.

Namens het hoofdbestnur:
De voorzitter,

H. M. Kroon.
De 1sl\' secretaris,

K. Hoefnagel.

-ocr page 789-

779

Begrooting voor het jaar 1908.

Inkomsten.

Kassaldo op 1 Januari 1908 ........

pro

memorie.

Onvoorziene inkomsten..........

pro

memorie.

Interest van belegde gelden........

/

40.—

Vermoedelijke ontvangst aan contributiën. . . .

»

1875.—

Uit

het kassaldo 1907 ..........

»

535.—

f

2450.—

Uitgaven.

Aan

het tijdschrift...........

f

1600.—

»

drukwerk ............

»

35.—

»

lokaalhuur . . ..........

»

25.—

»

verschotten, briefport, zegels, enz.....

»

75.—

»

kosten van incasseeren........

»

6.—

»

reis- en verblijfkosten van het hoofdbestuur .

s

100—

»

algemeene vergadering........

»

150.—

»
>

vergadering artikel 19 der statuten. . .
commissie in zake reorganisatie veeartsenij-

>

100.—

kundig onderwijs..........

•b

75.—

»

commissie der beroepsbelangen.....

»

100.—

commissie vee- en vleesclikeuring ....

»

75.—

»

contributiën en vertegenwoordiging ....

»

75.—

onvoorziene uitgaven........

»

34.—

j 2450.—

Opgemaakt in de vergadering van het hoofdbestuur,
den 26fcton Juli 1907.

De voorzitter,

H. M. Kroon.

De ls\'e secretaris,

K. Hoefnagel.

Hun, die wenschen deel te nemen aan den gemeenschappe-
lijken maaltijd in Maison Okhuijsen, Kromme Nieuwe Gracht 20,
op 12 Oetober 1907, des namiddags zes uur, wordt verzocht
daarvan dien dag vóór 12 uur kennis te geven aan den lste
secretaris.

——-

-ocr page 790-

Verslag van den toestand der Maatschappij
over het jaar 1906.

Ingevolge artikel 20 van het huishoudelijk reglement der Maat-
schappij ter bevordering der veeartsenijkunde in Nederland brengt
het hoofdbestuur hierbij verslag uit over den toestand van de
Maatschappij in het afgeloopen jaar.

Volgens een besluit van de 47&te algemeene vergadering dei-
Maatschappij werd een commissie benoemd, bestaande uit de
heeren
D. van der Sluijs, J. J. F. Dhont en P. Beunders,
welke commissie het wetsontwerp op de keuring van voor export
bestemd vleesch nader zou onderzoeken en van dit onderzoek
zoo spoedig mogelijk een rapport bij het hoofdbestuur zou uit-
brengen.

In een vergadering van het hoofdbestuur, gehouden den 9don
October 1906 te Utrecht, werden genoemde heeren door den
voorzitter der Maatschappij geïnstalleerd. Hierop mocht het hoofd-
bestuur den 27stcn December 1906 een rapport van genoemde
commissie ontvangen, waarin zij in het algemeen haar instem-
ming met genoemd wetsontwerp betuigde, maar daarin toch enkele
wijzigingen wenschelijk achtte.

Het hoofdbestuur verzond dit rapport zoo spoedig mogelijk aan
den minister van landbouw, nijverheid en handel, en de commissie
had het succes, dat met de door haar voorgestelde wijzigingen bij
de indiening van het wetsontwerp rekening werd gehouden.

Evenzoo installeerde de voorzitter op denzelfden datum een
commissie, bestaande uit de heeren
M. G. de Bruin, A. van
Leeuwen, F. W. van Dulm en E. A. L. Quadekker, welke com-
missie volgens een besluit van de 47st6 algemeene vergadering
in het leven was geroepen met het doel te onderzoeken of een
bepaalde wettelijke regeling betreffende den koop en verkoop van
vee wenschelijk moet worden geacht.

Deze commissie toog met bekwamen spoed aan den arbeid en
het hoofdbestuur mocht den .15den Juni j.1.in een zaakrijk rapport
haar conclusies ontvangen; een en ander is in deze aflevering
aan de lezers bekend gemaakt.

De heer van Leeuwen verzocht tegen het einde van Maart
eervol ontslag als lid dezer commissie, hetwelk hem door het
hoofdbestuur werd verleend onder dankzegging voor de bewezen

-ocr page 791-

diensten. Het hoofdbestuur meende in overleg met de commissie
geen plaatsvervanger voor den heer
van Leeuwen te moeten benoe-
men, daar de commissie voor meer dan de helft met haar arbeid
gereed was en de intrede van een nieuw lid niet anders dan
vertraging zou teweegbrengen.

Daar ook de door de commissie benoemde rechtsgeleerde mr.
Linthorst Homan te Assen om gezondheidsredenen voor het
lidmaatschap moest bedanken, besloot het hoofdbestuur in overleg
met de commissie geen anderen jurist te benoemen, maar zoo
noodig later het rapport aan het oordeel van een rechtsgeleerde
te onderwerpen.

Ten slotte installeerde de voorzitter den lston November 1906
te Utrecht de commissie voor de beroepsbelangen, bestaande uit
de heeren
B. M. Busing, J. A. Klauwers en H. J. C. van Lent.

Het hoofdbestuur ontving 15 Juli j.1. een schrijven van deze
commissie, waarin het voorstel der afdeeling Deventer der Gel-
dersch-Overijselsche Maatschappij van landbouw, tot opleiding
van veeverloskundigen met steun van regeeringswege, aan een
scherpe critiek werd ouderworpen.

Aan de commissie voor de beroepsbelangen stelde het hoofd-
bestuur verder een schrijven in handen van de directeuren van
de naamlooze vennootschap «Unitas medicorutu», ter fine van
bericht, consideratie en advies. Ook hierop mocht het hoofdbestuur
den 208ten Juli j.1. een schrijven ontvangen, hetwelk later zal
worden gepubliceerd.

Het hoofdbestuur verzocht in een schrijven van 23 Januari j.1.
het advies van een commissie der beroepsbelangen betreffende
het aanstellen van een afzonderlijken redacteur voor het tijdschrift
voor veeartsenijkunde, welke speciaal zou belast zijn met de be-
handeliug der beroepsbelangen van de veeartsen.

De commissie antwoordde in een schrijven van 12 Mei j.1.,
dat zij het onnoodig vond een dergelijken redacteur aan te stellen.

Uit dit alles blijkt dus, dat de benoemde commissies niet stil
hebben gezeten, doch belangrijk werk hebben geleverd.

Het hoofdbestuur richtte een schrijven aan den heer A. \\V.
Heidëma, voorzitter der feestcommissie ter herdenking van het
25-jarig leeraarschap der heeren van Esveld, Thomassen en van
der
Plaats, waarin oprechte dank werd betuigd aau de feest-
commissie voor de groote moeite en inspannende zorgen, welke

-ocr page 792-

zij zich ten behoeve van het genoemde, zoo schitterend geslaagde
feest, heeft getroost.

Aan het hoofdbestuur werd, bij koninklijk besluit van 29
December 1906, n°. 51, een subsidie verleend van f270, ter ge-
moetkoming in de kosten van een door het hoofdbestuur te houden
cursus in de vee- en vleeschkeuring voor veeartsen in het open-
baar slachthuis te Groningen.

Evenzoo mocht het hoofdbestuur vernemen dat de minister van
landbouw, nijverheid en handel gezind was te bevorderen, dat aan
onze Maatschappij een rijkssubsidie van f 720 werd toegekend»
ten einde bij wijze van proef in twee harer afdeeliugeu vervolg-
cursussen te doen houden.

In het Tijdschrift voor veeartsenijkunde, n°. 10, van Juli j.1.
werd een uitvoerig verslag gegeven over den cursus in vee- en
vleeschkeuring te Groningen, benevens over den vervolgcursus,
gehouden te Leeuwarden in de maanden Januari, Februari en
Maart 1907.

Het verslag over den vervolgcursus te Dordrecht kan nog niet
worden gepubliceerd, omdat door het plotseling overlijden van
dr. M. H. J. P.
Thomassen alsnog door zijn excellentie den
minister van landbouw, nijverheid en handel moest worden goed-
gekeurd, dat de drie voordrachten, welke voor de leden der af-
deeling Zuid-Holland door wijlen dr.
Thomassen zouden zijn ge-
houden, thans door andere deskundigen, door het hoofdbestuur
in overleg met de afdeeling Zuid-Holland nader aan te wijzen,
zullen worden waargenomen.

Het antwoord hierop luidde gunstig en na afloop van de voor-
drachten zal ook het verslag over dezen vervolgcursus in het
tijdschrift worden opgenomen.

Naar aanleiding van het voorstel der afdeeling Noord-Brabant-
Limburg om naast het tijdschrift voor veeartsenijkunde een vee-
artsenijkundig weekblad iu het leven te roepen, richtte het
hoofdbestuur in een schrijven van 26 April j.1. aan genoemde
afdeeling het verzoek uitvoerig te willen toelichten op welke wijze
deze afdeeling zich de exploitatie van een weekblad voorstelde.

Nadat hierop een antwoord was ingekomen, vergaderde het
hoofdbestuur den 19deu Juni en den 26stcl\' Juni j.1. met de
redactie van het tijdschrift, ten einde de oprichting van een
veeartsenijkundig weekblad gezamenlijk voor te bereiden.

-ocr page 793-

In verband met een verzoekschrift van de afdeelingen Noord-
Holland en Gelderland-Overijsel, waarin de steun van het hoofd-
bestuur werd ingeroepen tegen het optreden van sommige land-
bouwafdeelingen, welke met kracht bij de regeering aandringen
om niet-veeartsen op te leiden voor veeverloskundigen, hield de
voorzitter der Maatschappij een bespreking met den heer directeur-
generaal van den landbouw, terwijl het hoofdbestuur den lieer
M. G.
de Bruin verzocht in een rapport zijn meening kenbaar
t.e willen maken over het al of niet wenschelijke van het opleiden
Van niet-veeartsen voor verloskundigen.

Het antwoord hierop is reeds geplaatst op bladzijde 708 van
dit deel.

In het tijdschrift voor veeartsenijkunde n°. 10, van Juli j.1.,
werd reeds medegedeeld, dat omtrent tuberculine-entingen door
veeopzichters en over den uitvoer van honden uit kringen, waar
wegens het voorkomen van gevallen van hondsdolheid het muil-

o o

korven is voorgeschreven, door het hoofdbestuur een schrijven
werd gericht aan zijn excellentie den minister van landbouw,
nijverheid en handel eu aan den heer directeur-generaal van den
landbouw.

liet bijvoegsel van de Nederlandfiche staatscourant van Donder-
dag 6 Juni 1907, n°. 130, bevatte de gewijzigde statuten der
vereeniging: «Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde
in Nederland te Utrecht.»

Nu dus de koninklijke goedkeuring betreffende de gewijzigde
statuten was verkregen, traden deze dadelijk in werking, terwijl
te gelijker tijd het nieuwe reglement van kracht werd.

Als afgevaardigde naar het congres voor openbare gezond-
heidsregeling, hetwelk dit jaar te \'s-Hertogenbosch is gehouden,
werd benoemd de heer H.
M. Kroon, plaatsvervanger de beer
K. Hoefnagel, terwijl de heer H. Markus de Maatschappij ver-
tegenwoordigde op het landliuishoudkundig congres te Gorinchem.

Voor cursussen in de vee- en vleeschkeuring voor de leden der
afdeelingen Utrecht, Friesland, Gelderland-Overijssel, Zeeland,
Noord-Brabant—Limburg, Zuid-Holland, Groningen-Drente en de
Nieuwe afdeeling Zuid-Holland, benevens voor twee vervolg-
cursussen op nader aan te wijzen plaatsen, verzocht het hoofd-
bestuur in een schrijven van 20 Juni subsidie aan den heer
directeur-generaal van den landbouw.

-ocr page 794-

\\

In het afgeloopen jaar hield het hoofdbestuur 7 bestuurs-
vergaderingen, waarbij tweemaal ook de redactie voor het tijd-
schrift tegenwoordig\' was.

De Maatschappij moest in het afgeloopen jaar het verlies be-
treuren van zeven harer leden, en wel van de heeren dr. M. H.
J. P. Thomassen (het hoofdbestuur was bij de teraardebestelling
van den heer
Thomassen door alle leden vertegenwoordigd en
legde een krans op het graf van den overledene), L.
Th. JannÉ,
H. C. P
oll, F. A. Deyermans, C. A. Roïscheid, G. A. Reimers
en B. I. Vermande, terwijl een lid wegens wanbetaling moest
worden geschrapt.

De verdeeling der leden over de algemeene en de 9 bijzondere
afdeelingen is thans als volgt:

Algemeene afdeeling......

. 72

leden

Groningen-Drente.......

. . 34

»

Friesland.........

, . 23

Gelderland-Overijsel.....

. . 49

>

Utrecht.........

. . 41

»

Noord-Holland........

, . 25

»

Zuid-Holland........

. . 26

Nieuwe afdeeling Zuid-Holland .

. . 46

»

Zeeland.........

. . 17

>

Noord-Brabant-Limburg.....

. 41

»

Totaal. . . 371. leden

Behalve de gewone leden heeft de Maatschappij 4 eereleden
en 1 correspondeerend lid.

De ls,e secretaris,

K. Hoefnagel.

Door het hoofdbestuur zijn als leden der algemeene afdeeling
aangenomen:
E. A. R. F. Baudeï te Arnhem; Br. Bruins Pzn.
te Winsum; J. A. Gunst, tijdelijk te Bemmel; A. C. A. Heshusius,
tijdelijk te Amsterdam; K. Huizinga, tijdelijk te Fijnaart; H.
P
ostma te Tzummarum; J. Staal, tijdelijk te Hoogeveen; P.
Stehouwer te Oude-Tonge; A. van der Steur te Maarsen; C.
T
en\'haeff te Utrecht; J. A. Vreeswijk te Oude-Tonge.

-ocr page 795-

Personalia.

Het examen van de veeartsen J. Staal en A. Veenbaas was
loffelijk.

Benoemd: met ingang van 15 Augustus 1907 tot veearts-
keurmeester aan het abattoir te Utrecht, op een traktement van
f1600 dat tot f2100 kan stijgen, 0.
Tenhaefe te Utrecht; tot
gemeente-veearts te Oude-Touge P.
Stehouwer;

Gevestigd: te Oude-Touge J. A. Vreeswijk.

Verleend: wegens ziekte, twee jaar verlof aan den veearts bij
deu burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in Nederlandsch-Iudië,
gedetacheerd bij het geneeskundig laboratorium te Weltevreden,
J. K. F. de Does; bij koninklijk besluit van 15 Juli 1907, n°. 17,
aan A. J. Montens, laatstelijk districtsveearts te Teteringen, een
pensioen van f1116; een éénjarig verlof, wegens langdurigen
dienst aan den gouvernementsveearts in Nederlandsch-Indië
K. van der Veen.

Geplaatst: te Soerabaja de paardenarts lste klasse J. N. A, 0.
Scheepens, van verlof teruggekeerd.

Aan de veeartsenijkundige hoogescliool te Hannover heeft L.
Steding van Arnhem het staatsexamen voor veearts met goed
gevolg afgelegd (
Haagsche courant van 9 Augustus 1907).

De minister van koloniën brengt ter kennis van belanghebbenden,
dat voor één gediplomeerden Nederlandschen veearts, die den
leeftijd van vijf en twintig jaar niet overschreden heeft, de ge-
legenheid bestaat om bij het leger iu Nederlandsch-Indië te
worden benoemd tot militair paardenarts der 2de klasse, onder
genot van een gratificatie voor eerste uitrusting vau f1000
(duizend gulden).

Gegadigden zulleu zich uiterlijk op 14 September a.s. bij
gezegeld request hebben te wenden tot het departement van
koloniën, onder overlegging van:

a. het diploma van veearts:

b. een extract geboorte-register ;

c. een bewijs van ingezetenschap;

d. een certificaat of certificaten van goed gedrag, afgegeven door
het hoold der gemeente (of door de hoofden der gemeenten) waar
requestrant gedurende de laatste zes maanden is gevestigd geweest;

e. een bewijs van voldoening aan de wet op de nationale
militie (
Staatscourant van 4/5 Augustus 1907, n°. 181).

-ocr page 796-

Staatsbegrooting over 1906.

De navolgende artikelen van liet Xdo hoofdstuk zijn bij wet
van 16 Juli 1907 verhoogd niet en mitsdien gebracht op:

C. Art. 26. Subsidiën en andere uitgaven ten behoeve van
de paardenfokkerij met f 15000 en dus gebracht op f 150280.

D. Art. 30. Reis-, bureel- en verplaatsingskosten; reiskosten
en vacatiegelden van plaatsvervangende districtsveeartsen; reis-
kosten en belooningen van gouvernementskeurmeesters en geëxa-
mineerde veeartsen; vergoeding voor het gebruik van rijwielen bij
reizen ten behoeve van \'s Rijks dienst met f 25000 en dus ge-
bracht op f 141100.

Art. 34. Jaarwedden, toelagen en belooningen van het per-
soneel van de Rijks seruminrichting, mitsgaders schrijfloonen met
f 500 en dus gebracht op f 19150.

Art. 35. Gebouwen, meubelen, benoodigdheden voor de te
verrichten werkzaamheden, lokaalbehoeften, reiskosten, aankoop
en onderhoud van dieren en verdere uitgaven ten behoeve van
de Rijks seruminrichting met f 15000 en dus gebracht op
f 43250.

Art 37. Benoodigdheden voor de te verrichten werkzaam-
heden, reiskosten en verdere uitgaven ten behoeve van de keuring
van voor uit voer bestemd vleesch: schadeloosstelling ter zake van
in het buitenland afgekeurd vleesch; uitgaven ten behoeve van
cursussen in vee- en vleeschkeuring met f 7000 en dus gebracht
op t 14000.

Keuring van vee en vleesch.

De wet van 16 Juli 1907, houdende bepalingen betreffende
de keuring van voor uitvoer bestemd vleesch, is geplaatst in de
Staatscourant van 9 Augustus 1907, n°. 185.

Art. 13 luidt als volgt:

Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.

De minister van landbouw, nijverheid en handel verzoekt de
eigenaren of directeuren van slachterijen, waar vee ten behoeve
van den uitvoer naar Engeland wordt geslacht, alsmede de hande-

-ocr page 797-

laren, die versch vleesch of versche organen voor den uitvoer naar
Engeland verpakken, zich vóór
24 Augustus a. s. schriftelijk aan
te melden aan zijn departement, onder mededeeling van de plaats
waar het bedrijf wordt uitgeoefend.
(Staatscourant van 17 Augustus
1907, n°. 192.)

Veeartsenijkundig Staatstoezicht.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft bij
besluit van 25 Juli 1907 goedgevonden:

te verbieden het houden van een tentoonstelling van herkau-
wende dieren en varkens te \'s-Gravenhage bij gelegenheid van
de nationale en internationale landbouwtentoonstelling, welke aldaar
in September a.s. vanwege de Hollandsche Maatschappij van
landbouw zal plaats vinden.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft bij
besluit van 25 Juli 1907, met ingang van 26 Juli, goedge-
vonden :

1°. in te trekken zijn beschikking van 9 Juli 1907, n°. 5774,
V. D., voor zooveel daarbij verboden werd het vervoeren of
doen vervoeren van herkauwende dieren en varkens uit, naar of
binnen een kring in de gemeenten Leimuiden, Rijnsaterwoude,
ter Aar en Nieuwveen ;

2°. A. het vervoeren of doen vervoeren van herkauwende
dieren en varkens te verbieden uit, naar of binnen een kring,
omvattende de gemeente. Leimuiden, zoomede den Vriesenweg,
den Geerdijk en den Nieuwveenschen weg, ook voor zoover die
wegen zijn gelegen onder de gemeenten Rijnsaterwoude, ter Aar
en Nieuwveen.

B. te bepalen dat, enz. enz.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft, bij
besluit van 27 Juli 1907, met ingang van 29 Juli goedge-
vonden :

1°. in te trekken zijn beschikking van 12 Juli 1907, nu. 5856,
V. D., voor zooveel daarbij verboden werd de uitvoer van her-
kauwende dieren en varkens uit een kring in \'de gemeenten

-ocr page 798-

Zoeterwoude, Benthuizen, Hazerswoude, Koudekerk, Oudshoorn,
Leiderdorp en Leiden;

2°. A. den uitvoer van herkauwende dieren en varkens te
verbieden uit een kring omvattende de gemeente Zoeterwoude,
de gemeente Hazerswoude, de gemeente Koudekerk, de gemeente
Leiderdorp, met uitzondering van den Boschpolder, den Boter-
huispolder en de Waard, het gedeelte van den Slagb- of Grooten
en Kleinen Stadspolder, ook voorzoover dit gelegen is in de
gemeente Leiden:

B. te bepalen dat, enz. enz.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft, bij be-
sluit van 30 Juli 1907, met ingang van 31 Juli 1907, goed-
gevonden :

1°. in te trekken zijn beschikkingen van 18 Juli 1907,
n°. 59601, V. D., en van 18 Juli 1907, n\\ 5975, V. D., voor
zooveel daarbij verboden werd het vervoeren of doen vervoeren
van herkauwende dieren en varkens uit, naar of binnen kringen,
respectievelijk in de gemeenten Wilnis en Kamerik en in de ge-
meente Mijdrecht;

2°. A. te verbieden den invoer van herkauwende dieren en
varkens in en den uitvoer van herkauwende dieren en varkens
uit een kring, omvattende de gemeenten Mijdrecht, Wilnis, Ka-
merik en Zegveld ;

B. te bepalen dat, enz. enz.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft, bij be-
sluit van 30 Juli 1907, met ingang van 31 Juli, goedge-
vonden :

A. te verbieden den invoer van herkauwende dieren en varkens
in en den uitvoer van herkauwende dieren en varkens uit een
kring, omvattende de gemeente Abcoude-Proostdij ;

B. te bepalen dat, enz. enz.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft, bij be-
sluit van 30 Juli 1907, met ingang van 31 Juli, goedgevonden:

A. te verbieden den invoer van herkauwende dieren en varkens
in en den uitvoer van herkauwende dieren en varkens uit een
kring, omvattende de gemeenten Benschop en Polsbroek;

B. te bepalen dat, enz. enz.

-ocr page 799-

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft, bij be-
sluit van 1 Augustus 1907, met ingang van 2 Augustus 1907,
goedgevonden: in te trekken zijn beschikking van 3 Juli 1907,
n°. 5632, V. D., voor zooveel daarbij verboden werd het ver-
voeren of doen vervoeren van herkauwende dieren en varkens uit,
naar of binnen kringen in de gemeente Stompwijk.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft, bij be-
sluit van 6 Augustus 1907, met ingang van 7 Augustus, goed-
gevonden te verbieden het houden van markten van herkauwende
dieren en varkens in de gemeente Gorinchem.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft, bij be-
sluit van 7 Augustus 1907, met ingang van 8 Augustus, goed-
gevonden :

1°. in te trekken zijn beschikking van 27 Juli 1907, n°. 6278,
V. D., voor zooveel daarbij verboden werd de uitvoer van her-
kauwende dieren en varkens uit een kring in de gemeenten
\'Zoeterwoude, Hazerswoude, Koudekerk, Leiderdorp en Leiden ;

2°. A. den invoer van herkauwende dieren en varkens te ver-
bieden uit een kring, omvattende de gemeente Hazerswoude, de
gemeente Koudekerk, de gemeente Leiderdorp, met uitzondering
van den Boschpolder, den Boterhuispolder en de Waard; het
gedeelte van den Slagh- of Grooten en Kleinen Stadspolder, ook
voor zoover dit gelegen is in de gemeente Leiden;

B. te bepalen dat, enz. enz.

De niiuister van landbouw, nijverheid en handel heeft, bij be-
sluit van 8 Augustus 1907, met ingang van 9 Augustus, goed-
gevonden :

in te trekken ziju beschikking van 6 Juli 1907, n°. 5713,
V. D , voor zooveel daarbij verboden werd het vervoeren of doen
vervoeren van herkauwende dieren en varkens uit, naar of binnen
een kring in de gemeenten Pijnakker, Vrijenban, Hof van Delft,
Delft en Schipluiden.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft, bij be-
sluit van 15 Augustus 1907, met ingang van 16 Augustus,
goedgevonden:

-ocr page 800-

A. te verbieden den invoer van herkauwende dieren en var-
kens in- en den uitvoer van herkauwende dieren en varkens
uit een kring in de gemeente Doniawerstal, begrensd door de
Hoitesloot, het Slingerrak, de Langweerder-Sneekervaart, de Laug-
weerder-Wielen, de Janesloot, de Ivoevorden en den
Nijeweg;

B. te bepalen dat, enz. enz.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft, bij be-
sluit van
17 Augustus 1907, goedgevonden: met ingang van 20
Augustus 1907 in te trekken zijn beschikking van 6 Augustus
1907, n°. 6574, V. D., waarby verboden werd het houden van
markten van herkauwende dieren en varkens in de gemeente
Gorinchem.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft, bij
besluit van 17 Augustus 1907, goedgevonden met ingang van
19 Augustus in te trekken zijn beschikking van 1 Juli 1907,
n°. 5555, V. D., waarbij verboden werd het vervoeren of doen
vervoeren van herkauwende dieren en varkens uit, naar of binnen
kringen in de gemeenten Woubrugge en Oudshoorn.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft, bij
besluit van 17 Augustus 1907, goedgevonden:

A. met ingang van 20 Augustus het vervoeren van herkau-
wende dieren en varkens uit het overige gedeelte des rijks te
verbieden naar een kring, omvattende:

1. Noord-Brabant, met uitzondering van de gemeenten Wil-
lemstad, Fijnaart en Heiningen en Made en Drimmelen;

2. het gedeelte van Gelderland ten oosten van de spoorlijn
Utrecht—\'s-Hertogenbosch;

3. de eilanden Goedereede, Overflakkee en Tieugemeteu ;

4. Zeeland;

5. Friesland;

6. Overijsel;

7. Groningen;

8. Drente;

9. Limburg ;

B. te bepalen, dat het sub A bedoelde verbod geen betrekking
heeft op den doorvoer van herkauwende dieren en varkens per

-ocr page 801-

spoor zonder overlading in afzonderlijke, gesloten en verzegelde
wagens en dat voor den invoer van slachtvee en in bijzondere
gevallen mede van ander vee afwijking van voornoemd gebod
kan worden toegestaan door den commissaris der koningin in
de provincie binnen welke de plaats van bestemming is gelegen,
onder de door den districtsveearts aan te geven voorwaarden.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft, bij be-
sluit van 19 Augustus 1907, goedgevonden :

met ingang van 20 Augustus 1907 in te trekken zijn beschik-
king van 30 Juli 1907, n°. 63551, V. D., voor zooveel daarbij
verboden werd de invoer van herkauwende dieren en varkens, in-
en de uitvoer van herkauwende dieren en varkens uit kringen,
respectievelijk in de gemeenten Mijdrecht, Wilnis, Kamerik en
Zegveld en in de gemeenten Benschop en Polsbroek.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft, bij be-
sluit van 19 Augustus 1907, goedgevonden met ingang van
20 Augustus in te trekken zijn beschikkingen van 25 Juli 1907,
ii°. 6204, V, D., voor zooveel daarbij verboden werd respectie-
velijk het vervoeren of door vervoeren van herkauwende dieren
en varkens uit, naar of binnen een kring in de gemeenten Lei-
muiden, Rijusaterwoude, ter Aar en Nieuwveen en de uitvoer
van herkauwende dieren en varkens uit een kring in de ge-
meenten Hazerswoude, Koudekerk, Leiderdorp en Leiden.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft, bij be-
sluit van 19 Augustus 1907, goedgevonden, met ingang van

20 Augustus in te trekken zijn beschikking van 16 Juli 1907,
ii°. 5959, V. D., waarbij verboden werd het vervoeren of doen
vervoeren van herkauwende diereu en varkens uit, naar of binnen
kringen in de gemeente Pernis.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft, bij be-
sluit van 20 Augustus 1907, goedgevonden, met ingang van

21 Augustus in te trekken zijn beschikking van 30 Juli 1907,
n°. 6355a, V. D., voor zooveel betreft het verbieden van den in-
voer van herkauwende dieren en varkens in en den uitvoer van
herkauwende dieren en varkens uit een kring omvattende de
gemeeute Abcoude-Proostdij.

-ocr page 802-

Vereeniging van directeuren van gemeentelijke
slachthuizen in Nederland.

Op 10 Juli 1.1. werd te Utrecht opgericht een vereeniging
van directeuren van gemeentelijke slachthuizen in Nedprland.

Het doel der vereeniging is het bevorderen:

a. der gemeenschappelijke belangen van de directeuren der
gemeentelijke slachthuizen in Nederland;

b. van de belangen dier inrichtingen;

c. van de goede oplossing der wetenschappelijke, technische
en maatschappelijke vraagstukken, welke zich in verband met de
inrichting en het beheer der gemeentelijke slachthuizen voordoen.

De zetel der vereeniging is gevestigd te Utrecht.

Tot gewone leden zijn benoembaar veeartsen, die directeur zijn
van een gemeentelijk slachthuis in Nederland of zijn koloniën,

Als leden der vereeniging traden toe de directeuren der slacht-
huizen te Alkmaar, Amsterdam, Dordrecht, \'s-Gravenhage, Gro-
ningen, Haarlem, Leiden, Maastricht, Nijmegen, Roermond en
Rotterdam.

Tot bestuursleden werden gekozen:

Dr. D. A. de Jong, Jzn., voorzitter;
Dr. W. Stuurman, secretaris;
J. J. F. Diiont, penningmeester.

Verbetering.

liet bericht op blz. 714 omtrent de keuze tot lid van den
gemeenteraad te R. is onjuist.

Gedenkteeken-THOMASSEN.

Het uitvoerend comité heeft de eer den Nederlandschen vee-
artsen te berichten, dat, in afwijking van het daaromtrent in de
Juni-aflevering van dit tijdschrift medegedeelde,
geen inteekenlijsten
in circulatie zijn of zullen worden gebracht
, doch dat in de maand
Juli 1907 door de op bldz. 591 van die aflevering genoemde

-ocr page 803-

collega\'s aan iederen Nederlandschen veearts een circulaire niet
briefkaart is verzonden, de laatste ter eventueele terugzending
aan den penningmeester van bet comité, den lieer
D. F. van Esveld.

Het comité verzoekt den veeartsen in Nederland en liaar koloniën
beleefd, voor het geval, door welke omstandigheden dan ook,
deze circulaire en briefkaart hun niet mochten zijn geworden,
toch de grootte hunner bijdrage,
liefst zoo spoedig mogelijk,
schriftelijk aan den heer van Esveld te willen opgeven.

Namens het uitvoerend comité:

De secretaris,

D1\'. H. Markus.

Ontvangen ten behoeve van het gedenkteeken voor
wijlen dr. M. H. J. P.
Thomassen. (2d° lijst.)

A. J. Abspoel te Utrecht........../ 10.—

H. Anker te Oudewater..........» 25.—

P. Baerends te Arnhem..........» 7.50

T. A. L. Beel te Roermond.........» 2.50

E. H. Beiich Gravenhorst te Druten......» 2.50

Dr. H. C. L. E., Berger te Hoek van-Holland . . » 3.—

P. D. Beunders te Groningen........» 10.—

L. Boogaert te Axel...........» 10.—

H. G. O. Boom te Groningen........» 2.50

G. T. Bronsdijk te Dalen.........» 2.50

J. Bruijel te Marum...........» 5.—

G. Daams te Baarii............» 5.—

J. Doornbos te Noordbroek.........■> 10.—

Dr. J. van Dorssen te \'s-Hertogenbosch.....> 7.50

M. J. H. Duijsens te Heerlen........» 25.—

E. Faber te Deventer...........» 5.—

J. Floiiil te Haarlem...........» 2.50

D. de Fluiter te Schildwolde........j 2.50

W. Folmer te \'s-Gravenhage........» 5.—

A. Frederikse te Amersfoort........» 5.—

Transporteere. . . f 148.—

-ocr page 804-

Transport. . . ƒ

P. H. J. Gasille te Noordwelle (Z.)......»

A. L. J. Goethals te Amsterdam.......

J. J. Hendrikse te Groot-Ammers.......

A. van Heüsden te Nijmegen........

W. F. Hilwig te Heusden.........

W. ten Hoopen te Hardegarijp. . ......

F. van Hootegem te \'s-Hertogenbosch.....

H. J. C. Horbach te Wittern........

P. K. M. Houba te Maastricht........

D. Hubertus te Os............

H. H. Huizenga te Appingedam.......

J. Jansma te Joure............

F. P. Keijser te Leiden..........

P. IL van Kempen te Echt.........

S. Kingma te Mepaldum..........

I. van Klaveren te Utrecht.........

H. Klerk de Reus te Amersfoort.......

R. L. Klinkenberg te Klundert.......

J. Knol te Meppel............

J. M. Knipscheer te Miliigen........

J. Koelemeij te Ooster-Blokker........

E. F. L. Kortman te Roosendaal.......

J. Kraamer te Koudekerke.........

J. La au te Rijsoord...........

C. M. van der Leeden te Eindhoven......

J. Th. van Louuizen te Winterswijk......

J. C. E. van Looveren te Prinsenhage.....

J. Maas te \'s-Gravenhage..........

A. van Mansfeld te Bergen-op-Zoom......

G. van der Meulen te Huizum........

A. J. Montens te Teteringen........

F. Mos te Elburg............

A. F. Muller te Oude wetering.......

D. Muller te Loppersum.........

N. N. te W..............

J. M. van Nieuwenhuijzen te Steenbergen ....

148.—
5.—
10.—
5—
5—
2.50
20—
10—
10—
25.—
5—
5—
10—
2.50
10—
5—
3—
5—
5.—
5—
5.—
2.50
10.—
2 50
5.—
5.—
2.50
10—
5—
5.—
5—
5.—
5—
5—
10—
5—
5—

Transporteere. . . ƒ 388.50

-ocr page 805-

Transport.

• /

388.50

R. Nijhoff te Iloogeveen........

10.—

J. H. van Oijen te Haarlem.......

10.—

P. den Ouden te Tilburg........

5.—

M. F. Plankeel te \'s-Hertogenbosch ....

5.—

M. C. van der Poel te Nieuwenhoorn ....

5.—

F. J. H. J. Quaêdvlieg te Eckelrade Gronsfeld .

»

10.—

F. F. LJeichman te Hengeloo (G.).....

5.—

Th. G. van Kussel te Dordrecht......

5.—

J. W. Roeloffs te Texel........

10.—

C. Roodzant te Alkmaar........

10.—

II. J. H. Sala te Venraai........

10.—

A. van de Sande te Steenbergen......

25. -

W. G. Schepens te Beek (L.).......

5.—

D. ScHURiNK te Laag-Keppel.......

2.50

A. H. Steenbergen te Emmen......

10.—

10.—

5.—

5.—

M. H. de la Vieter ie \'s-Gravenhage ....

5.—

K. de Vink te Zoetermeer........

5.—

D. G. de Vries te Clinge........

7.50

H. J. de Vries te Hoogezand.......

5.—

G. G. J. Westiiolz te Rotterdam.....

5.—

J. M. A. Zwart te Leeuwarden......

40.—

Bedrag der lste lijst.

>

799.50

Totaal. . . ƒ 1373.—
De penningmeester,
Utrecht, \'21 Augustus 1907. Van Esveld.

N.B. Iu de laatste helft van September zal door onderge-
teekende per post-quitantie over de bedragen, voorkomende in
de lsle en 2de lijst, voor zoover deze nog niet zijn voldaan,
worden beschikt. v. E.

-ocr page 806-

Fig. 3.