-ocr page 1-

T IJ D S C H RIF T

VOOK

VEEARTSENIJKUNDE

UITGEGEVEN DOOR DE

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde
in Nederland

ONDER REDACTIE VAN

D. F. VAN ESVELD en W. C. SCHIMMEL

Leeruren aan \'s Rijka Veeartsenijschool.

VIJF-EN-DERTIGSTE DEEL.

-ocr page 2-

.rsÄ,.»\'"

0031 7002

-ocr page 3-

INHOUD VAN HET VIJF-EN-DERTI6STE DEEL.

Veeartsenij kunde.

Blz.

Gepasteuriseerde melk on ziektekiemen, door dr. p. A. de Jon«. . . 1
Mededeelingen uit de chirurgische cliniek van \'s Rijks veeartsenijschool,
door W. C. S
chimmel en J. van der Veen: 12°. Ruptuur van den
ophangband der sesambeenderen aan beide achterbeenen bij een
koetspaard. 13°. Condyloom aan den penis en diffuse papillomateuae
woekering op het binnenste praeputiaalblad bij een paard. 14°. Osteo-
fibroom aan het lichaam der onderkaak bij een zuigveulen. 15°. Beider-
zijdsche solutio retinae en luxatio lentis bij een paard. 16°. Prolapsus
van de voorhuidplooien, simuleerende een paralysis penis bij een
paard. 17°. Genezing van habitueele luxatie der patella naar boven bij
een paard, na doorsnijden van den medialen rechten knieschijf band.
18°. Botryomycose van het peritoneum bij een paard, uitgaande van

de zaadstreng. 19°. Herediteit van maanblindheid..... 59, 527

Langs de grenzen van het veeartsenijkundig gebied, door H. M. Kroon. 05

De oorzaak van de varkenspest, door d\'. L. F. D. E. Lourens . . . 123

Bestrijding van malleus in Nederlandsch-Indië, door W. van der Burg 149
Surra onder den veestapel in Nedcrlandsch-Indië en andere trypano-

somosen, door C. A. Penning..............191

Tuberculosis foetalis bij een kalf, door H. Ij. Ellerman Lzn. on

H. Ch. de Waai....................212

La tubeiculine, par S. Arloing..............253

Is hot inspuiten van tuberculine door veeopzichters geoorloofd? door
A. van Leeuwen. ....,....,........269

| .Tl, G. <le It ruin"!, door de redactie en door dr. H. Markus (inot

portret).................... . 312, 511

Kopziekte, door K. R. Kuipers..............313

Melanosarcoom bij een rund, door Y. van der Sluis......320

Moeten veeartsen of gediplomeerde hulpkourmcesters met de vleesch-

keuring aan abattoirs worden belast? door K. Hoepnagel .... 324

Bestrijding van malleus in Nederlandsch-Indië, door K. van der Veen. 329

Het tuberculineeren door veeopzichters, door H. M. Kroon .... 333
Nieuwvormingen in de schildklier bij paaiden, door J. F
loiiil (met

afbeeldingen)....................409

Bestrijding van malleus in Nederlandsch-Indië, door C. A. Penning . 421
Moeten veeartsen of gediplomeerde hulpkeurmeesters met de vleesch-

keuring worden belast? door H. G. van Harrevelt......434

Bestrijding van malleus in Nederlandsch-Indië, door W. van der Burg 437

H. J. Lovink (met portret)................461

Oogonderzoek bij militaire paarden, door F. LamÉris.......475

I J. J. Hinze |, door D. F. van Esveld..........519

-ocr page 4-

Uit de praktijk van het remonte-depót te Miliigen, door J. M. Knip-

scheer..................... 537, 651

Grasvelden ten behoeve der legerpaarden in Nederlandsch-Indië, door

L. J. Hoogkamer..................548

De bestrijding van malleus in Nederlandsch-Indië, door W. van per Burg. 552
De ophthalmo- en cutireactie voor de onderkenning van tuberculose

bij het rund, door W. van der Burg ...........587

Mededeelingen van de gemeenteslachtplaats te Utrecht. Cysticercus

inermis bij het rund, door C. Tenhaeff......"... 614

Bestaan er goede gronden voor een nog langere handhaving van het
koninklijk besluit, waarbij het aan de militaire paardenartsen ver-
boden is particuliere praktijk bij het vee uit te oefenen? door W.
van der Burg...................705

Korte mededeelingen.

Een chef van den veterinairen dienst bij groote manoeuvres, door X. . 103

Een vereeniging van Nederlandsche paardenartsen, door X......104

Gemeente-slachtplaats te Utrecht, door K. Hoefnagel,......157

Luxatie en torsie van de milt, door H. L. Ellerman Lzn.....337

Het inspuiten van tuberculine door veeopzichters is niet geoorloofd,

door H. van der Linden...............338

Aantal snijtanden bij de geboorte, door H. Veenstra......439

De enquête omtrent de veeverloskundige hulp ten plattelande, door

d\'. A. A. O verreek.................485

Cysticercus inermis bij een kalf, door H. L. Ellerman Lzn.....488

Acarus bij het rund, door K. BÜCHLI............565

Retentio secundinarum ? door idem..............566

Een hoefsmidschool bij liet leger in Nederlandsch-Indië, door W. van

der Burg . . .................. . 566

Maagtorsie met bersting bij een hond, door H. L. Ellerman Lzn. . 619

Referaten.

Genezing eener vlekziekte-infectie door vlekziektcserum (Ref. W. C.

Schimmel).....................26

Furunculose aan de armen na het verleenen van verloskundige hulp

(Ref. idem).....................26

De bevordering der Fransche paardenartsen (Ref. idem)......27

Immunisatie tegen tuberculose (Ref. J. van der Veen) ...... 27

Bestrijding van do surra-ziekte...............28

Keuring van vee en vleesch te Dordrecht over 1906 (Ref. D. F. van

Esveld)......................28

Nieuwe voorschriften ter bestrijding van den malleus in Engeland (Ref.

W. van der Burg)..................78

Protest tegen de veeartsen in de provinciale keuringscommissies (Ref.

W. C. Schimmel)...................82

Veemarkt en abattoir te Amsterdam over 1906 (Ref. D. F. van Esveld) 83
Het dringen van vloeistoffen in de maag der runderen (Ref. W. C.

Schimmel).....................151

De dood door verbranding (Ref. idem)............153

Nieuwe behandeling der trypanosomiasen (Ref. idem).......153

Het maken van coupes van pezen (Ref. idem).........153

-ocr page 5-

Blz.

Het hoefbeslag-onderwijs in België (Kef. idem)........ . 154

Leerstoel voor melkhygiëne (Rei. idem)............155

Bijdrage tot de kennis van de malleïne als diagnosticum bij kwade-

droes (Ref. J. van der Veen)........... ... 155

Repositie van een prolapsus uteri (Ref. P. Zijp).........217

Een nieuwe leerstoel aan de veeartsenijkundige hoogeschool te Dresden

(Ref. W. C. Schimmel).................217

Veeartsenijkundige dienst in Ned.-lndië............218

Twee nieuwe nematoden in het darmkanaal van het rund in Deli, door

A. Vrijburu (Ref. J. van der Veen)...........276

Uit de praktijk in Deli, door A. Vrijburg (Ref. idem)......277

Wederom nieuwe leervakken aan de veeartsenijkundige hoogeschool te

Dresden (Ref. W. C. Schimmel).............279

Invoer van vee naar België in 1907 ..........................279

De werking van atoxyl op de spirillose der kippen (Ref. W. C.

Schimmel) . . . .....................333

Middel ter onderkenning van drachtigheid bij de koe (Ref. W. C.

Schimmel).....................439

Doctoraat aan de veeartsenijkundige hoogeschool te Weenen (Ref. idem) 439
De methode der complementbinding; een nieuwe sero-diagnostische
reactie voor hot herkennen van besmettelijke ziekten, door dr. J.

iie Haan (Ref. J. van der Veen)...........440

Tuberculose onder het rundvee...............443

Do model-boerderij „het Huis ter Aa" te Doorenwerd.......489

Nederlandsch Landhuishoudkundig Congres te Heerenveen van 29 Juni

-2 Juli 1908 (Ref. D. F. van Esveld)..........494

Paardenfokkerij op Soemba.......■.........494

Veeziekte in Indië............... 495, 568, 621

De veeziekte in Banjoewangi................496

Keuring van vee, vleesch, visch, schaal- en schelpdieren te Arnhem

over 1907 (Ref. D. F. van Esveld)............497

De militaire veterinaire dienst in Zweden (Rof. dr. C. Thomassen) . . 567
Een eenvoudige reactie ter onderscheiding van gekookte en ongekookte

melk (Ref. W. C. Schimmel)...............567

Het desinfecteeren der handen met alcohol (Ref. idem)......568

Limburg\'s vierde slachthuis................569

Therapeutische waarde der bacillol-vaginaal kapsels (Ref. W. C. Schimmel) 622

Vierde internationaal zuivelcongres in Juni 1909 te Budapest (Ref. idem) 622

Abattoir te Rotterdam over 1907 (Ref. D. F. van Esveld) .... 665

Abattoir te Maastricht over 1907 (Ref. idem)............667

Beoordeeling der hulpkeurmeesters van vleesch en van leckcn-verlos-

kundigen in België..................723

De quantitatieve bepaling van indol in faeces volgens Herter en Foster.

Auto-referaat van \\V. C. de Graaff............725

Abattoir te Utrecht over 1907 (Ref. D. F. van Esveld).....726

Verslag omtrent het openbaar slachthuis te Leiden over 1907 (lief. idem) 728

Het abattoir te Haarlem over 1907 (Ref. idem).........731

Eerste internationaal congres voor afkoelings-industrieën in de Sorbonne

te Parijs van 5 tot 10 October 1908 (Ref. W. C. Schimmel) . . i 733

Boekaankondiging.

Dr. H. C. L. E. Berger, Vergleichende Untersuchungen über den
Bacillus pyogenes bovis (K
ünneman) und den Bacillus pyogenes suis
(G
rips) mit Beziehung derselben zu den chronischen Lungenentzün-
dungen des Rindes. Inaugural-Dissertation (W. C. S
chimmel) ... 47

-ocr page 6-

Blz.

H. Hauptner, Katalog der Instrumenten-Fabrik für Tiermedizin und

Tierzucht. Jubiläums-Ausgabe 1857-1907 (W. C. Schimmel) ... 48
D
r. P. A. van Velzen, Das Vorkommen pathogener Mikro-Organismen

bei gesunden Schweinen. Inaugural-Dissertation (M. G. de Bruin) . 95
Deutscher Veterinär-Kalender für das Jahr 1907 — 1908, von Prof. dr.

R. Schmaltz <W. C. Schimmel).............97

Prof. P. J. Cadiot and J. Almy, A Trcatise on surgical therapeutics
of dome3tic animals. Translated by A. L
iautard. Volume I (W. C.

Schimmel)........\'............ . . 161

Prof. Dr. Ostertag, Die Milchwirtschaft und die Bekämpfung der

Rindertuberkulose (W. C. Schimmel)............161

Dr. R. Ediolmann, Lehrbuch der Fleischhygicne mit besonderer Berück-
sichtigung der Schlachtvieh- und Fleischbeschau. Zweite Auflage (D. F.

van Es veld)....................163

Bericht über die Königliche tierärztliche Hochschule zu Dresden für das

Jahr 1906 (D. F. van Esveld)..............164

Dr. L. F. D. E. Lourens, Untersuchungen über die Filtrierbarkeit der
Schweinepestbacillen (ßac. suipestifer). fnaugural-Dissertation (W. C.

Schimmel).....................219

A. van Leeuwen, Gezondheidsleer van hot vee (M. G. de Bruin). . 220
Dr. A. A. O
verkeek, Die Aetiologic und die Bekämpfung des Schwei-
nerotlaufes. Inaugural-Dissertation (W. C. S
chimmel)......280

A. W. Heidema, Paardenfokkerij I (I). F. van Esveld).....282

Prof. R. P. van Calcar, Immuniteitsreacties en eenige harer toepas-
singen voor kliniek en laboratorium (d1\'. L.
de Blieck).....340

Dr. H. H. Rörik, Berechnung dor Oberfläche der Uterus-karunkeln
(Semi-placenta materna) beim Rind. Inaugural-Dissertation (W. O.

Schimmel).....................345

Dr. .1. C. van der Slooten, Bakteriologische "Wurstuntorsuchung.

Inaugural-Dissertation (W. C. Schimmel)..........346

Prof. dr. Th. Kitt, Lehrbuch der Algemeinen Pathologie für Tierärzte

und Studierende der Tiermedizin (VV. C. Schimmel)......444

D\'. phil. C. Pomayee, Das zurückhalten der Nachgeburt beim Rind

(W. O. Schimmel)...................445

Veterinaire Studenten-Almanak voor het jaar 1908 (W. C. Schimmel) . 446
Prof. D
r. Martin Klimmer, Veterinärhygiene (D. F. van Esveld) . 418
F
riedberger und FköHNER, Lehrbuch der speziellen Pathologie und

Therapie der Haustiere. Siebente Auflage (W. C. Schimmel) . . . 498
D
r. H. E. Reeser, Das Tuberkulin. Inaugural-Dissertation (W. C.

Schimmel).....................499

Dr. D. A. de Jong, Landbouwvoordrachten over tuberculose (W. C.

Schimmel).....................502

Bulletin de médecine vétérinaire. Editc et publié par la Société do Mé-

decinc vétérinaire de la Province Anvers (VV. O. Schimmel) . . . 503
1\'rof. d
r. PüSCH, Die Kindermilch Produktion in wirtschaftlichen und
hygienischen Beleuchtung unter besonderer Berücksichtigung der im
Rassestallc der Tierärztlichen Hochschule in Dresden gemachten

Erfahrungen (D. F. van Esveld).............504

M. G. de Buuin, Geburtshilfe bei den kleineren Haustieren (W. C.

Schimmel).....................571

Prof. dr. Uhlenhuth, dr. Xylander, dr. Hübener und dr. Bohtz,
Untersuchungen über das Wesen und die Bekämpfung der Schweine-
pest, (W. C. S
chimmel).................572

Dr. W. Zwick, Schema des Blutkreislaufs beim Rind, und Schema des

Blut-und Lymphstroms beim Rind (D. F. van Esveld).....574

Dr. D. A. de Jong, Het verband tusschen geneeskunde van den
mensch cn van de dieren (W. C. S
chimmel).........623

-ocr page 7-

Ellenberger und Günther, Grundriss der vergleichenden Histiologie

der Haussäugetiere. Dritte Auflage (D. F. van Esveld).....668

T. A. L. Beel, Hoe wordt men bulp-keurmeester van vee en vleeschV

(D. F. van Esveld).................669

Dr. D. A. de Jong, Veterinaire Pathologie en Hygiëne (d\'. H. Markus) 750

Maatschappij ter bevordering- der
veeartsenijkunde.

Verslag van den toestand der Maatschappij over 1907/8, door K.

Hoefnagel.....................734

Verslag omtrent de geldmiddelen der Maatschappij over 1906 en 1907,

door D. F. van Esveld..............31, 73"

Overzicht van het geldelijk beheer over 1906 en 1907, door idem 32, 73f
„ „ „ „ „ „ „ „ ,. , in verband met

de begrooting, door idem.............. 35, 740

Verslag omtrent den toestand van do bibliotheek der Maatschappij,

over 1906/1907 en 1907/1908, door idem......... 36, 741

Bibliotheek van Hollandsche veeartsenijkundige werken (26ste vervolg),

door idem......................8?

Notulen der 48ste algemeene vergadering...........351

Programma voor de 49sl« algemeene vergadering........672

Voorstellen der afdeelingen................50"

Concept-begrooting over 1909 ..............................683

Verslag der afdeeling Groningen—Drente...........68"

„ „ „ Friesland...............689

„ „ „ Gelderland—O verijsel..........690

Utrecht . . . ............41

Naamlijst der leden van de afdeeling Utrecht..........74L

Verslag van de afdeeling Noord-Holland...........743

„ „ „ „ Zuid-Holland............744

Naamlijst der leden van de Nieuwe afdeeling Zuid-Holland.....746

Verslag van de afdeeling Zeeland..............747

Verslag der afdeeling Brabant—Limburg...........74"

Naamlijst der leden van de algemeene afdeeling....... 43, 749

Mededeelingen van het hoofdbestuur: 31, 85, 164, 224, 284, 394,

449, 507, 574, 684, 754
Reglement, leerplan en begrooting voor de cursussen in vee- en vleesch-

keuring, te houden vanwege de Maatschappij.........225

Verzoek van het hoofdbestuur om wettelijke maatregelen betreffende
bereiding, invoer, bewaring, verkoop, aflevering en aanwending van
sera, enz., bestemd tot het onvatbaar maken tegen en tot genezen

van bepaalde ziekten bij huisdieren, enz. enz.........284

De aanstelling van veeverloskundigen. Brief van de afdeeling Groningen-

Drente..................\'.....684

Nieuw uitgekomen boeken, door W. C. Schimmel 98, 222, 348, 505, 628, 753

Necrologie, door D. F. van Esveld: C. G. A. A. Rouijer, 227; J.
van der Mast, 227; G. \\V. Bdlten, 286; J. J. Hinze, 395 en
519; W. J. T
ietema, 694.
Personalia: 49, 105, 165, 227, 286, 395, 449, 520, 575, 630, 694, 755.
Promotiën: G. Lkurink, 107; J. C. van der Slooten, 107; J.
S
taal, 694; H. J. Smit, 694; J. van der Veen, 694; K. van
der
Veen, 755.

Rijks veeartsenijschool: 50, 228, 286, 396, 451, 575, 632, 694, 757.

-ocr page 8-

Rijks seruminrichting: melkonderzoek 249; serum tegen mond- en klauw-

zeer 310 en 522; onderzoek van water 397;...... 634, 757

Staatsexamens:................ 576, 648, 702

Staatsbegrootïng: .... 107, 165, 230, 286, 288, 400, 634, 694, 775

Idem Nederlandsch-Indië:............115, 118, 229

Wet op de paardenfokkerij 1901:......... 51, 452, 699

Keuring van vee en vleesch: 51, prijsvraag slachthuis 452 en 637

Cursussen in vee- en vleeschkeuring:..... 306, 400, 453, 522

Wet op de uitvoerkeuring van vleesch 1907 ..................757

Veeartsenijkundig staatstoezicht: 52, 118, 170, 250, 309, 398, 453,

523, 576, 641, 700, 777
Staat der gevallen van besmettelijke veeziekten: 58, 122, 190, 252,312,

407, 460, 526, 585, 649, 703, 778

Onbevoegd uitoefenen der veeartsenijkunde...........190

Veterinaire dienst bij het leger, door D. F. van Esvf.ld: . 44, 101, 670
Overzicht van het Verslag aan de Koningin van do bevindingen en
handelingen van het veeartsenijkundig staatstoezicht over 1906, door

D. F. van Es veld.................157

Derde internationaal zuivelcongres. Verslag van het verhandelde in de
onderafdeeling „Veeartsenijkundige vraagstukken", door dr. W.

Stuukman . . ..................173

IX\'Ie Internationaal veeartsenijkundig congres te e\'-Gravenhage in 1909:

402, 455, 458, 524, 579, 581, 644, 701, 776

Jubileum J. J. F. Dhont, door D. F. van Esveld.......228

Professor dr. I). A. de Jong, door de redactie.........450

Verslag van het feestdiner, aangeboden aan prof. dr. D. A. de Jong 643

Gedenkteeken Thomassen:......• . 56, 121, 403, 526, 581, 775

Inschrijvingen ten behoeve van het „de BnuiN"-fonds . . 644, 701, 775

-ocr page 9-

GEPASTEURISEERDE MELK EN ZIEKTEKIEMEN,

door

Dr. D. A. DE JONG.

(Voordracht gehouden in de vergadering der Melkhygiënische vereeniging

op 10 April 1906.)

Overgenomen uit het „Nederlandsche Weekblad voor
Zuivelbereiding en VeeteeW\'.

Zij die mochten verwachten in de volgende mededeeling
een uiteenzetting te vinden van een pasteurisatie-procédé, het-
welk melk op afdoende wijze ziektekiemvrij maakt en toch
verder in elk opzicht rekening houdt met de overige eischen,
welke in de praktijk aan gepasteuriseerde melk worden
gesteld, moet ik al dadelijk op teleurstelling- voorbereiden.
Iets nieuws, en dan nog wel iets beters, op het gebied der
pasteurisatie-methoden is van mij, helaas, niet te wachten.
Nog erger misschien, ik ben er op uit de waarde, welke
aan de tot heden gevolgde methoden wordt toegekend,
juist met het oog op do praktijk, te verminderen. En ik
heb daarvoor mijn bijzondere redenen.

Wij leven in een tijdperk, waarin de hygiëne gezegd
wordt hoogtij te vieren. Ik vind de uitdrukking te sterk.
Dan toch zou noodig zijn, dat het hygiënisch beginsel overal
ingang en invloed had gekregen, waar zulks redelijkerwijs
mocht worden verwacht. Wij weten allen, dat het niet zoo
is; dat tal van zeer nuttige hygiënische maatregelen en
voorschriften afstuiten op den drang, en ook wel de bere-
deneering der omstandigheden.

Ik zeg de beredeneering der omstandigheden. Ik wil
daarmede aanduiden, dat vele hygiënische maatregelen achter-
wege blijven, niet omdat de omstandigheden ze in werke-
lijkheid onmogelijk maken, maar omdat het dikwijls als

1

-ocr page 10-

zoodanig wordt voorgesteld. De argumenten tegen de
hygiënische belangen zijn wel eens opgeschroefd, hoe hard-
nekkig zij ook verdedigd worden!

Het is geen zeldzaamheid dusdanige heftige oppositie zelfs
aan te treffen bij lichamen en personen, van wie men dit
het allerminst had verwacht.

Men zal wel doen in zulke gevallen niet te hard te oor-
deelen, wanneer slechts een redelijke verklaring kan worden
gevonden. En nu wil het mij voorkomen, dat er redenen te
over zijn om te begrijpen, waarom het doorvoeren van
hygiënische maatregelen dikwijls tegenkanting ondervindt op
een wijze, welke de propagandisten zich moeielijk kunnen
verklaren, en die toch haar oorzaak vindt in de basis der
hygiënische maatregelen zelf.

Wij nemen aan dat de hygiëne is een wetenschap en
dat haar toepassing in het practische leven dus moet berusten
op feiten, of in elk geval op wetenschappelijk goed beredeneerde
waarnemingen. De wetenschappelijke hygiëne heeft er clan
ook voor te zorgen, dat zij de practische bruikbaarheid van
haar wenschen of voorschriften niet uitspreekt, voordat de
zaak ten minste wetenschappelijk vrijwel vaststaat. En dit
laatste laat, helaas, nogal eens te wenschen over. Het gevolg
is onpractische en onjuiste maatregelen en daardoor wan-
trouwen van het publiek in de wetenschap der hygiëne.
Het ware te wenschen, dat vele beoefenaars der hygiëne
in dit opzicht meer „practisch" waren!

Een verwijt mag in dit opzicht echter den nauwgezet-
ten hygiënist niet treffen. En toch zal ook hij dit dikwijls
hebben te verdragen, al is hij er van overtuigd aan de prac-
tijk van het leven niets te hebben toevertrouwd, wat hij
niet behoorlijk „af" meende te zijn. Hier ligt de fout bij de
wetenschap, de „niet-rustende wetenschap" zelf. De op heden
ten behoeve van het onderzoek ter beschikking staande
hulpmiddelen kunnen leiden tot het vinden van een voor

-ocr page 11-

heden uit een practisch oogpunt volkomen gemotiveerde
conclusie, terwijl morgen die hulpmiddelen, door het streven
bijv. van een andere wetenschap verbeterd, in staat stellen
de conclusie van gisteren als toch niet geheel juist,
als verouderd te qual ificeeren. Met den vooruitgang
van het wetenschappelijk onderzoek „marchent les idees",
ook op hygiënisch gebied, en zoo ziet men gebeuren, dat
morgen voor dezelfde materie geheel iets anders wordt aan-
bevolen dan gisteren, zonder dat men het recht heeft te
spreken van „onwetendheid" der „wetenschap"!

Is het nu bij een dergelijken stand van zaken te verwon-
deren, dat het nemen van hygiënische maatregelen, door de
wetenschap aanbevolen, dikwijls moeilijkheden ondervindt,
waarbij dan tevens nooit te vergeten is, dat de sociale ver-
houdingen op zich zelf het doorvoeren maar niet altijd toe-
laten? Een hygiënische maatregel moet maatschappelijk
zijn door te voeren!

Dit laatste is nooit uit het oog te verliezen. En waar ik
vroeger sprak over het afstuiten van hygiënische maatregelen
op den drang der omstandigheden, daar heeft de weten-
schappelijke hygiënist te erkennen, dat de tegenkanting dik-
wijls zeer gemotiveerd is. De wenschen der hygiëne zijn
dikwijls zeer talrijk, maar de op haar practische bruikbaar-
heid minutieus onderzochte zijn weinige. Men vergete dit niet!

Welke conclusie wil ik nu trekken uit het voorgaande?
Deze, dat in den tegenwoordigen tijd, nu de hygiëne, on-
danks de teleurstellingen waarop ik wees, toch zeer zeker
in het practische leven een overwegenden invloed begint uit
te oefenen, de wetenschappelijke hygiëne er steeds op uit
moet zijn builen de practische toepassing te houden wat
wetenschappelijk onzeker is. Voorbarige practische toepas-
singen van wetenschappelijke vondsten moeten achterwege
blijven. En bij het practisch bruikbaar verklaren van weten-

-ocr page 12-

schappelijk „af" zijnde onderzoekingen, zal de nauwgezette
hygiënist tevens hebben te bedenken, dat nieuwe methoden
van onderzoek spoedig tot een andere conclusie kunnen
leiden. En mocht morgen onwaar worden, wat
heden waar is, dan dient de waarheid van heden
herroepen, welke de gevolgen ook zijn!

Hier . dient nu de wetenschappelijke hygiëne een beroep
te doen op het publiek. Wenscht het publiek van de weten-
schap te eischen, dat haar uitspraken onveranderlijk juist
zijn, dan beduidt dit voor de wetenschappelijke hygiëne
evenals voor elke andere wetenschap stilstand, dat is de
dood. Begrijpt het, dat de verandering der uitspraken een
gevolg kan zijn van den vooruitgang der wetenschap zelf,
dan moet. het ook medewerken om telkens de practische
toepassing aan te passen aan de veranderde opvatting der
wetenschap. Niet dus een smadelijk verwijzen naar vroeger
verkondigde meeningen, maar een rekening houden met de
nieuwe. Slechts dan kan het publiek de wetenschap blijvend
verwijten maken, wanneer de laatste ontijdig, overhaast
en niet wel onderzocht en overwogen, een maatregel
als voor de praktijk geschikt aanbeveelt.

Keer ik tot mijn onderwerp terug, dan is het mijn be-
doeling u er op te wijzen dat, althans naar het mij voor-
komt, de verhouding tusschen „gepasteuriseerde melk" en
„ziektekiemen", zooals clie door het groote publiek, met
name in ons land wordt gedacht, niet meer geacht kan
worden in overeenstemming te zijn met hetgeen het weten-
schappelijk onderzoek van dezen tijd daaromtrent kan leeren.
Ik meen, dat de opvatting in de praktijk op dit oogenblik
verschilt van die van hen, die de zaak uit een wetenschap-
pelijk oogpunt zouden hebben te beoordeelen. Is dit wer-
kelijk het geval, dan zouden, in overeenstemming met het

-ocr page 13-

betoog hetwelk ik als inleiding heb doen voorafgaan, de
denkbeelden der praktijk met die der wetenschap in over-
eenstemming moeten worden gebracht. Ik acht dit dan ook
werkelijk noodig, en ik zal nu maar dadelijk zeggen
waarom.

Niet alleen het groote publiek, doch zelfs wetenschappe-
lijke mannen, ook geneeskundigen, veeartsen en chemisten,
zijn van meening dat wat in ons land in den handel ge-
bracht wordt als gepasteuriseerde melk, ook ziekte-
kiem vrij is, en als zoodanig gebruikt kan worden. Ik ben
van meening, dat zulks niet het geval is, en dat een goede
hygiëne medebrengt liet publiek hierop te wijzen. Ik acht
het niet-hygiënisch deze dwaling, gelijk ik meen te moeten
zeggen, niet uit de wereld te helpen. Dat ik daardoor aan
wat men noemt „gepasteuriseerde" melk een van de kronen,
misschien wel de kroon, van het hoofd wil rukken, daarvan
ben ik mij volkomen bewust, maar, naar het mij voorkomt,
draagt zij die kroon ten onrechte. Kon dit nu worden opge-
vat als een onschuldige ijdelheidsvertooning, och, het zou
de moeite niet waard zijn er aan te tornen. Zoo onschuldig
is de zaak echter niet! Uit een hygiënisch oogpunt is het
van belang te weten of gepasteuriseerde melk ziektekiemvrij
is, ja dan neen ! Is zij het niet, dan mag zij als zoodanig
ook niet verkocht worden. Ik meen deze quaestie nu aan
een nadere beschouwing te moeten onderwerpen.

Wat is pasteuriseer en? De naam is ontleend aan
Pasteur, en ik wensch het begrip hier te bespreken, omdat
het in den loop der tijden veranderd is. Het procédé is
door
Pasteur toegepast, om ziekten van den w ij n te
voorkomen. Men verstaat er onder een verwarming beneden
100° C. met het doel gedurende eenigen tijd de ontwikke-
ling van microben tegen te houden, zonder een volstrekte
sterilisatie te krijgen, en waarbij de eigenschappen van het

-ocr page 14-

verwarmde medium zoo min mogelijk veranderd worden.
Pasteur verwarmde den wijn tot 50 a 60° om de kiemen
van azijnzuur, slijmige en bittere gisting te dooden, en alzoo
den wijn gezond te doen blijven. En het middel gelukte;
de pasteurisatie gaf goede resultaten. De gebruikte tempera-
turen waren dus voldoende om de gevaarlijke microben in
casu te dooden. Let wel echter dat verwarmd werd tot
50
a 60°, en dat een bepaalde temperatuur niet werd aange-
geven ; bovendien dient er aan te worden herinnerd, dat
Pasteur er reeds op wees, dat een alcalische reactie het
pasteurisatie-proces enorm bemoeilijkte, terwijl al spoedig
bleek dat het procédé, op melk toegepast, hoogere tem-
peraturen vereischte.

En wat beoogde men met de pasteurisatie van melk?
Een zekere houdbaarheid van het product, een voorkomen
van de ontwikkeling der micro-organismen, welke bij de
kinderen verdacht werden gastro-enteritis te veroorzaken.
Niet zoozeer de pathogene micro-organismen ,,pur sang"
had men op het oog, dan wel die, welke in melk, die
bederft, voorkomen.

Ik meen dus, dat bij het pasteuriseeren van melk pri-
mitief de bedoeling niet heeft voorgezeten, om zich te vrij-
waren tegen de oorzaken van bekende gevaarlijke ziekten
welke toevallig in de melk zijn gekomen, maar wel om zich
te behoeden tegen de micro-organismen, al of niet pathogeen,
welke regelmatig in de melk kunnen voorkomen. Niet zoo-
zeer dus tegen tuberculose, typhus, cholera, enz., dan wel
tegen de organismen, welke in de handelsmelk vrijwel con-
stant kunnen worden aangetroffen, en waarvan er zeer veel
aanleiding geven tot decompositie, iets wat men juist dooi-
de pasteurisatie wil voorkomen.

Intusschen wil ik niet ontkennen, dat het denkbeeld, door
middel van pasteurisatie ook tegen bepaalde ziektekiemen
te vrijwaren, niet als voor de hand liggend moet worden

-ocr page 15-

aangemerkt. De bacteriologie toch leert, dat de meeste niet-
spore-vormende micro-organismen worden gedood bij tem-
peraturen beneden 100 graden liggend, en het spreekt wel
van zelf, dat men dus ook bij het pasteuriseeren van melk
twee vliegen in één klap wenscht te treffen, d. i. het ver-
nietigen der gewone en ook der minder gewone, dat zijn in
dit geval de zeer gevreesde pathogene kiemen.

Maar wat men dan ook hoopte te bereiken, men wenschte
tevens zooveel mogelijk de natuurlijke eigenschappen van
de melk te behouden, met name dan, wanneer de melk
voor den mensch bestemd was.

Het spreekt wel van zelf, dat men in den nieuweren tijd
bij het pasteuriseeren van melk op andere zaken is gaan
letten dan vroeger. Met name is op den voorgrond getre-
den de eiscli, dat de natuurlijke eigenschappen van de melk
behouden moeten worden, omdat ook daaromtrent de weten-
schap meerdere gegevens had verstrekt. De bespreking daar-
van ligt buiten mijn bestek; ik zal er alleen een oogenblik
op terug komen, wanneer ik op eenige onderzoekingen, in
verband met de resultaten verkregen met hoog ver-
warmde melk, zal moeten wijzen.

Bestaat er nu een vast voorschrift omtrent het pasteuri-
seeren van melk? Neen. Er bestaan omtrent de maximum-
temperatuur en omtrent den duur der inwerking geen
algemeen geldende voorschriften. Zij variëeren. Eenvormigheid
bestaat hier niet. Zelfs de methoden verschillen. De melk
kan zich bewegen langs de warmtebron en zoo de verlangde
temperatuur krijgen, of wel, de melk kan zich in rust be-
vinden in het verwarmde medium, en op die wijze worden
verwarmd.

Het spreekt wel van zelf dat door laatstbedoelde
werkwijze de temperatuur, welke de melk bereikt, veel

-ocr page 16-

gemakkelijker te controleeren is j zoo ook de duur van
inwerking; maar zij is minder geschikt voor het verwarmen
van groote hoeveelheden in korten tijd. Juist om de meer-
dere nauwkeurigheid zal zij echter bij voorkeur worden aan-
gewend, wanneer de melk voor menschelijk gebruik bestemd
is, en ik meen dat zij ook bij ons te lande in dit opzicht
de meest gebruikelijke is.

Aan de geschiedenis der gepasteuriseerde melk in ons land
is de naam van
Förster onafscheidelijk verbonden, en dade-
lijk moet er nu de nadruk op worden gelegd, dat de
onderzoekingen van
Forster en zijn leerlingen van Geüns
en de Man er toe hebben geleid, feitelijk bij monde van
Forster zelf, gepasteuriseerde melk identiek te gaan
beschouwen met ziektekiem vrij e. De zaak heeft zich
als volgt toegedragen.

In het laboratorium van Forster verrichtte van Geuns
in 1889 onderzoekingen over de temperaturen, waarbij ver-
schillende pathogene micro-organismen afsterven Het
resultaat van de onderzoekingen van
van Geuns was het
bekende, in verschillende verhandelingen afgedrukte lijstje,
waaruit bleek dat afsterft de:

Cholerabacillus bij 59° C. in 1 minuut, bij 54° C. in
5 minuten;

Bacillus Finkler-Prior bij 55° C. in 1 minuut, bij 50° C.
in 5 minuten;

Typhusbacillus bij 60° C. in 1 minuut, bij 56° C. in 5
minuten;

Colibacillen (Emmerich) bij 62£° C. in 1 minuut, bij 59° C.
in 5 minuten.

Van Geuns had niet geëxperimenteerd omtrent de afster-
vingstemperatuur van den tuberkelbacillus. Dit deed
de Man \'1).

1  Ueber die Einwirkung hoher Temperaturen auf Tuberkelbacillen. Inau-
gural-Dissertation, München 1903.

-ocr page 17-

Hij kwam tot het volgende resultaat. De tuberkelbacilhls
sterft af: •

Bij 55° C. gedurende 4 uur,
ii 60° „ „ 1 uur,
ii 65° ii i, 15 minuten,
„ 70° „ „ 10 „
// 80° „ „ 5 „
« 90° „ „ 2 „
i, 95° ii I, 1 minuut.
Uit deze onderzoekingen van de leerlingen van
Fokster
blijkt, dat verschillende pathogene micro-organismen bij
betrekkelijk lage temperaturen afsterven, indien deze slechts
niet te kort inwerken, en verder, dat de tuberkelbacillus
zich in dit opzicht veel meer resistent vertoont dan de an-
dere aangehaalde pathogene microben.

De verkregen resultaten werden nu op dé praktijk der
melkpasteurisatie toegepast door
Forster zelf, in
een artikel, hetwelk in 1893 van zijn hand verscheen. 1)
Men leest daar:

„Unsere Erfahrungen sind vom praktisch-hygienischen Stand-
punkte aus nicht ohne Bedeutung. Denn schon seit längerer
„Zeit wird in verschiedenen Stiidten sog. ,,pasteurisirte" Milch
„verkauft, von welcher allgemein behauptet und angenommen
„wird, dass sie durch eine vorhergehende Erwärmung frei
„von krankmachenden Bakterien gemacht wäre. Nun werden
„in der Milchwirtschaft zwei Gruppen von Apparaten für das
„Pasteurisiren, d. h. das Erwärmen auf Temperaturen,* bei
„welchen die Milch noch nicht den bekannten Kochgeschmack
„annimmt, gebracht. Die eine Gruppe begreift Apparate,
„mittelst welchen die zu behandelnde Milch an erhitzten
„Metallflächen vorbeiströmt und so auf die gewünschte Tem-

1  Forster, Ueber die Einwirkung hoher Temperaturen auf Tuberkel-
bacillen.
Hygiënische Rundschau, 1 Aug. 1893.

-ocr page 18-

„peratur (60, 66, 70° C.) erwärmt wird; die zweite Gruppe
„umfasst die Sorte von Apparaten, mittelst welchen die
„nicht strömende, „stehende" Milch in Kesseln, Flaschen
,,u. s. w. langsam erwärmt auf einer bestimmten Temperatur
„gehalten wird.

„Während für manche Molkereizwecke die erste Weise
„des Erwärmens sehr wohl mit Nutzen angewendet werden
„kann, ja selbst bei gewissenhafter Ausführung, nach den
„Untersuchungen von
van Gkuns, genügend ist, um eventuell
„in die Milch geratene Cholera- und Typhusbacillen zu tödten,
„reicht sie, wie auf Grund der Versuche Dr.
de Man\'s leicht
„einzusehen ist, durchaus nicht dazu hin, um das Leben
„von Tuberkelbacillen zu vernichten; dies würde erst dann
„der Fall zijn, wenn auf Temperaturen erhitzt wurde (95° C.
„und darüber), bei welchen Geschmack, Farbe und Aus-
gehen der Milch verändert werden.

„Nur die Anwendung von Einrichtungen der zweiten Art
„macht es, eine zuverlässige und sachkundige Behandlung
„vorausgezetst, möglich, dass die Milch eine bestimmte Zeit
„lang auf einer Temperatur gehalten wird, bei der — ohne
„dass eine Veränderung von Geschmack und Aussehen ein-
getreten — mit Sicherheit auch das Leben der Tuberkel-
„bacillen vernichtet wird. Es erscheint zweckmässig für die
„auf die erstgenannte Weise erwärmte Milch die Bezeich-
„nung „pasteunsirte Milch" beizubehalten, die auf letztge-
,,nannte Art erwärmte Milch dagegen, welche beispielsweise
„seit einiger Zeit nach meinen Anweisungen von einer hie-
sigen Milcheinrichtung für Bereitung von Dauermilch ge-
,.liefert wird, „Krankheitskeimfreie Milch" zu nennen."

Ziedaar de meening van Forster, en daar het pas-
teuriseeren „in rust" in Nederland algemeen navolging
vond, naar het door
Forster gegeven beginsel, spreekt het
van zelf, dat deze gepaste uriseefrde melk als synoniem

-ocr page 19-

met zi ek t ek i e m v r ij e melk kon worden verkocht, zooals
dan ook heden ten dage nog veelvuldig geschiedt en door
enkele moderne stedelijke melkverordeningen wordt getole-
reerd. Bij de bereiding van deze gepasteuriseerde of
ziektekiem vrije melk had men zich te houden aan
de temperaturen van de FoRSTEit\'sche school, zoodat in dit
opzicht een verwarming van een kwartier bij 66° C., of van
10 minuten bij 70° C., voldoende kon worden geacht, a 1 tij d
wanneer de gegeven temperaturen onaanvecht-
baar waren!

De vraag doet zich dus voor of de temperatuur en de
tijden, door de FoRSTERSche school aangegeven, nog altijd
juist zijn, zoodat iemand, die gedurende 15 minuten bij
66°
C. pasteuriseert, een ziektekiemvrij product levert.

Ik geloof niet, dat men het recht heeft de gevonden
getallen thans nog voor onaanvechtbaar te verklaren. Ik
meen, dat de na 1893 ingestelde onderzoekingen, ook al
kunnen meerdere gewenscht worden geacht, hebben doen
zien, dat voor het denkbeeld „vrij van ziektekiemen" hoogere
temperaturen en langere tijden worden geëischt dan door
de leerlingen van
Forster werden gevonden.

Gaat men de door hen gegeven getallen na, dan blijkt
uit die van
van Geuns, dat de colibacillus het meest
resistente van de door hem onderzochte micro-organismen
is, terwijl, volgens de onderzoekingen van
de Man, de
tuberkelbacilhls hem in resistentie overtreft. Is er omtrent
de afstervingstemperatuur van den colibacillus niets anders
bekend geworden?

In een door de Graaff en mij verricht onderzoek, waarvan
de resultaten reeds werden medegedeeld 1), werd deze quaestie

1  De coli-contróle der gepasteuriseerde melk. Tijdschrift voor Veeart-
senijkunde
, 34ste deel, n°. 1.

-ocr page 20-

nader onderzocht, nadat anderen reeds op de groote resis-
tentie, welke de colibacillus ten opzichte van verwarming
kan vértoonen, was gewezen.
Remmelts constateerde deze
ten opzichte van den colibacillus van het rund, en
Koning
wees er op, dat hem gevallen bekend zijn, waarin colibacillen
niet door een verwarming op 76° C. gedurende dertig
minuten werden gedood. Voor nadere bijzonderheden verwijs
ik naar ons genoemd artikel. Deze mededeelingen hebben
wij echter nog aangevuld door er op te wijzen, dat
Kolle
en Wassermann *) een heel lijstje geven omtrent de afster-
vingstemperatuur van bacterium coli commune, waaruit blijkt,
dat men toch feitelijk een variabele resistentie moet
aannemen. Dat lijstje zegt, dat de colibacillus afsterft bij

62-

-03°
59°

C.

c.

gedurende 1 min.
li 5 a

1 (van Geuns).

60°

c.

li

15

li

(Kitasato).

60°

c.

li

10

li

(Weisser).

60-

-61°

c.

tl

5

li

(Chantemesse en

Widal).

59°

c.

li

15—30

li

(Chantemesse en

WlDAlj).

55-

-60°

c.

li

120

li

(Frünkel).

60°

c.

li

15—20

li

(Hesse).

Wat een uiteenloopende getallen, waarbij men met de
pasteurisatie rekening heeft te houden, want gepasteuriseerde
melk mag als „ziektekiemvrije" geen colibacillen bevatten!
En ons eigen onderzoek heeft ook geleerd, dat een verwar-
ming gedurende een half uur op 70° C. niet altijd voldoende
is om colibacillen, dus ziektekiemen, in melk te dooden,
waarbij dan nog een voorafgaande verwarming van een half
uur plaats gevonden had. In dit opzicht is 72° C. gedurende
een half uur de minimum-eisch.

Meu kan de afwijkende mededeelingen omtrent de afster-
vingstemperatuur van bacterium coli commune nog vergrooten.

-ocr page 21-

Courmont *) laat het in 1 minuut bij 80® C. afsterven.
Kruse -2) zegt: „Die Kuituren erliegen meist einer Tem-
peratur von 60° C." Het gebeurt dus ook wel eens niet.
En zoo zal men nog wel meer afwijkende opgaven kunnen
vinden, welke niets bevreemdends hebben, indien men reke-
ning houdt met de verbazende variabiliteit van het micro-
organisme, hetwelk men coli-bacillus noemt.

We moeten dus reeds aannemen, dat de pasteurisatie
volgens
Eorster, zelfs al laat men een temperatuur van
70° C. gedurende een half uur inwerken, met een vooraf-
gaande verwarming gedurende denzelfden tijd, niet voldoende
zal zijn om onder alle omstandigheden den coli-bacillus te
dooden. Zulke melk is dus niet steeds ziektekiem v rij,
en dient ook niet als zoodanig te worden verkocht.

En het is ver van onmogelijk, dat voor de andere micro-
organismen, door
van Geuns onderzocht, hetzelfde blijkt.
Dat behoeft volstrekt geen verwondering te baren, indien
men bedenkt, dat eenzelfde micro-organisme niet altijd met
precies dezelfde eigenschappen behept behoeft te zijn, dus in
zijn resistentie ten opzichte van hooge temperatu-
ren kan var ie er en. Gaan wij even na, wat ten opzichte
van den typhusbacillus wordt gezegd, dan vinden wij:

60 gedurende 1 minuut -) , _

_„ \' _ (van Geuns).

5o „ 5 minuten )

56 i, 10 (Sternberg).

60 „ 30—60 „ (Kruse).

60 „ 20 „ (fVuiiL).

60 i! 60 „ (Kamen).

Hieruit blijkt dus, dat ook ten opzichte van typhusbae.il-
len de cijfers van
van Geuns zeer laag zijn, en dat men
met het oog op de pasteurisatie van melk zeer hooge eischen

1) Précis de bactériologie, Paris, 1903.

2) Flüoge, Die ilikroorganismen, 1896.

-ocr page 22-

moet stellen aan de temperatuur, wil ook ten opzichte van
typhus van ziektekiemvrije melk sprake zijn. Dit mag
in geen geval worden vergeten.

Uit het voorgaande is af te leiden, dat het alle aanbeveling
verdient de door
Forster en zijn school gevonden getallen
belangrijk te verhoogen, zelfs waar het de coli-typhus-groep
geldt.

Maar hoe staat het nu met de tuberkelbacillen, welke
volgens de onderzoekingen van
de Man veel resistenter
waren dan de andere reeds genoemde pathogene micro-orga-
nismen. Zijn, waar de temperaturen voor typhus en coli
reeds belangrijk verhoogd moeten worden en feitelijk de
gewone pasteurisatiemethode voor hen reeds onbetrouwbaar
is, deze micro organismen wel door een overigens practisch
bruikbare pasteurisatie-methode te dooden ? Mij dunkt, het
laat zich reeds dadelijk begrijpen, dat de tuberkelbacillen
door de gebruikelijke pasteurisatie-methoden niet zeker wor-
den gedood!

Nog niet zoo heel lang geleden had ik de gelegenheid in
een vergadering van de Melkhygiënische vereeniging als mijn
meening uit te spreken, dat ten opzichte van tuberkelbacil-
len geen pasteurisatie betrouwbaar is. Dat in dit opzicht
slechts te vertrouwen is: de melk van gezonde dieren.

Ik wil ook thans deze meening nog huldigen en nader
toelichten, ze ook met nieuwe bewijzen staven.

Na de onderzoekingen van de school van Forster zijn er
een groot aantal onderzoekingen omtrent het afsterven van
tuberkelbacillen door warmte, en meer speciaal ook in melk
verricht. Ik acht het overbodig deze hier te analyseeren.
Omtrent die, verschenen vóór 1902, vindt men uitstekende
overzichten in den arbeid van
Tjauen, Koske en Hertel *)

-ocr page 23-

en in dien van Bang *). En uit nagenoeg alle blijkt in
de eerste plaats, dat de tuberkelbacillen veel meer resistent
zijn dan de andere gevreesde pathogene micro-organismen,
en ook, dat het resultaat van de verwarming, behalve van
de hoogte der temperatuur en den duur der inwerking, nog
afhangt van allerlei nevenzaken, als reactie, schuimvorming,
vliesvorming, eiwitstolling, enz. In elk geval is de leering er
uit te trekken, dat de tuberkelbacillen zeer resistent
zijn tegen de inwerking van warmte.

Ik ga op deze onderzoekingen niet verder in, hoewel
zij alle tot voorzichtigheid manen. Dat wil zeggen, ieder
die ze met aandacht leest, zal begrijpen, dat gepasteuriseerde
melk ten opzichte van tuberkelbacillen geen waarborgen
geven kan! Maar wel wil i.k even stilstaan bij een arbeid
op melkhygiënisch gebied, in 1904 verschenen van de hand
van
Kolle 1), en die in dit opzicht van belang is. Koele
is van meening, dat typhusbacillen, paratyphus A en B, de
enteritidisgroep, dysenteriebacillen en bacterium coli com-
mune (uit den darm van den mensch) in melk bij 00° C.
gedurende 10 minuten afsterven.

Wij kunnen niet ontkennen dat die resultaten zijn ver-
kregen, doch meenen dat bij voortgezet onderzoek deze
temperaturen ook wel eens onvoldoende zullen blijken, om
redenen reeds vroeger medegedeeld, en ook omdat door
de Graaff en mij niet kon worden bevestigd de meening
van
Kolle, dat bacteriën in melk even spoedig afsterven
als in water en bouillon. Volgens onze onderzoekingen was
coli in melk meer resistent.

Wat echter tuberkelbacillen betreft, sluit Kolle
zich aan bij de resultaten, door Bkck vroeger verkregen,
n.1. dat een verwarming tot 80° C., gedurende

1  Klinisches Jahrbuch 1904.

-ocr page 24-

een half uur, niet voldoende is om de tuberkel-
bacillen in groote hoeveelheden melk te dooden.
Kolle is dus in dit opzicht zeer optimistisch, maar
wil het gevaar op andere wijze onderschatten, door te zeggen,
dat de bacillen der tuberculose van het rund den mensch
van den darm uit niet kunnen infecteeren. Dat dit, volgens
talrijke in dit opzicht ingestelde onderzoekingen een on-
juiste meening is, behoeft hier niet nader te worden uit-
eengezet.

Een beroep op de onderzoekingen van Kolle, in verband
met het pasteuriseeren van melk ten einde ziektekiemen te
dooden, acht ik dus al zeer onjuist, omdat nu eenmaal
bekend is, dat die ziektekiemen niet altijd bij dezelfde tem-
peraturen en dezelfde verwarmingstijden afsterven.

Omtrent het afsterven van tuberkelbacillen meenden
wij echter zelf nog eens een nader onderzoek te moeten
instellen en wel meer speciaal in verband met de hier te
lande gevolgde pasteurisatie-methoden.

Wij hadden dus te onderzoeken of tuberkelbacillen in
melk, verwarmd op de wijze als bij het pasteuriseeren ge-
schiedt, dus bijv. bij 71—72° C. gedurende 30 minuten,
terwijl £ uur gebruikt wordt om 71° C. te bereiken, af-
sterven ja dan neen.

Alvorens aan die onderzoekingen te beginnen, moesten
wij overwegen welke tuberkelbacillen-bevattende-melk voor
dit doel zou worden gekozen. Er bestaat toch verschil van
meening in dit opzicht. Sommigen willen daarvoor alleen
nemen melk, juist uit tuberculeuse uiers afkomstig.
Bang, Rabinowitsch zijn deze meening toegedaan. Het
natuurlijke tuberculeuse product dus. Ik meende deze me-
thode niet te moeten volgen, en wTel om de volgende redenen.

Het is een bekend feit, dat melk uit tuberculeuse uiers
in den regel spoedig belangrijke physische en ook chemische
veranderingen vertoont, zelfs al zijn de kleur en de consis-

-ocr page 25-

temtie oogenschijnlijk nog normaal. De gevaarlijke handels-
rnielk, gevaarlijk geworden door het vermengen met de
bovengenoemde tuberculeuse melk, vertoont die afwijkingen
in den regel niet. Door het vermengen vinden we dus in
zulke gevallen bacillen in vrij wel normale melk en men
wil nu raeenen, dat die bacillen door het gewone pasteurisatie-
proces afsterven. Wil men de waarde van die pasteurisatie
beoordeelen, dan moet men dus met nagenoeg normale
melk, behoudens de aanwezigheid van bacillen, werken.

Wij hebben dus uitdrukkelijk willen werken met gewone
melk, waaraan bacillen waren toegevoegd, afkomstig van in
ons laboratorium aanwezige, door ons zelf geïsoleerde culturen.

Het is mogelijk dat deze bacillen, door de cultuur, ver-
anderingen ondergaan, alhoewel de ervaring leert, dat die
niet groot behoeven te zijn. In elk geval is toch een ver-
meerdering van vitaliteit moeilijk door het cultiveeren alleen
te verwachten, speciaal wat het infecteerend vermogen voor
proefdieren betreft. Gemeenlijk wil men de virulentie door
de cultuur laten verzwakken. De ervaring leert echter, gelijk
ik zeide, dat de cultuur de pathogene eigenschappen niet
ernstig doet afnemen, vooral de cultuur op serum niet. In
elk geval zal, mocht een eventueele verzwakking zijn opge-
treden, dit op het resultaat van de proef ten voordeele van
de verwarming influenceeren.

Wij hebben dus genomen gewone melk, en die gemengd
met bacillen, van de cultuur genomen. Eerst namen wij
gewone handelsmelk, doch deze bleek spoedig fataal te zijn
met het oog op het lot van onze proefdieren, omdat die
aan septische infectie te gronde gingen. Wij hebben dus

daarna melk genomen van zooveel mogelijk anti- en asep-

*

tisch gemolken koeien; dit heeft uitstekende resultaten
gegeven.

Deze melk hebben wij met bacillen gemengd, echter met
bacillen van verschillenden oorsprong. De bacillen, welke in

-ocr page 26-

de melk worden gevreesd, zijn de tuberkelbacillen
van het rund. Men moet dus werken met tuberkelbacillen
van het rund. Uit talrijke onderzoekingen van anderen en
ook van ons zelf is echter gebleken, dat de tuberkelbacillen
van den mensch en de andere zoogdieren identiek zijn,
evenwel dikwijls verschillen in virulentie en andere bacterio-
logische eigenschappen kunnen vertoonen, zooals dat ook
van andere pathogene bacteriën bekend is. Daarom besloten
wij ook met andere bacillen te werken, afkomstig dus van
verschillende dieren, om die verschillen bij onze proefne-
mingen niet te ontgaan, hetgeen strikt noodzakelijk was,
want de bacillen van het rund kunnen ook onderling ver-
schillen.

Wij hebben dus telkens 500 cM.3 gemengd met 0.005
gram tuberkelbacillen, en de menging doen plaats vinden
met behulp van steriele mortieren. Na de menging werden
de te pasteuriseeren flesschen zorgvuldig gevuld zonder
melk aan de wanden boven hetmelkopper-
vlak te brengen.

Wij hebben geëxperimenteerd in ons laboratorium; wij
hebben echter precies op dezelfde wijze gepasteuriseerd als
wij hadden gezien in een model-melkfabriek, en verder vol-
gens de ons nader verstrekte inlichtingen. Wij hebben ge-
nomen de daar gebruikte flesschen met de aldaar gebezigde
sluiting. Men deelde ons mede, dat gepasteuriseerd werd
bij 71—72° C. gedurende een half uur, terwijl de tijd,
noodig om 71° C. te bereiken, eveneens ongeveer een halfuur
bedroeg, het geheele procédé dus ongeveer een uur. Na de
pasteurisatie hebben wij snel afgekoeld door middel van ijs-
water. In den regel werden drie flesschen gepasteuriseerd
in een waterbad, dat uitstekend op constante temperatuur
kon worden gehouden. Een van de flesschen bevatte den
thermometer, welke door een kleine opening in de sluiting
tot op den bodem van de flesch reikte. De twee andere

-ocr page 27-

flesschen dienden voor onderzoek van het afgestorven zijn
der bacteriën.

Het spreekt van zelf, dat dit onderzoek moest geschieden
door het enten van caviae. En wij zijn daarbij op de vol-
gende wijze te werk gegaan.

In den regel werden bij elke proefneming 8 caviae geënt,
te weten 2 met de niet geïnfecteerde melk, 2 met de ge-
ïnfecteerde niet gepasteuriseerde melk, en 2 uit elke flesch
met gepasteuriseerde melk. Op deze wijze kwam het ver-
schil tusschen de rauwe en de gepasteuriseerde melk tot
zijn recht.

De enting der caviae geschiedde op de volgende wijze.
Van de te onderzoeken melk werd 20 cM.3 gecentrifugeerd
gedurende een kwartier in een electrische centrifuge bij 3200
omdraaiingen per minuut. Na het centrifugeeren werden
praecipitaat en room gemengd met de ontroomde melk tot
een mengsel van 10 cM.3 en van elk te onderzoeken flesch
\'kreeg nu 1 cavia 10 cM.3, op de zooeven aangegeven wijze
verzameld, in den buik, een andere 10 cM.3 subcutaan,
dat wil zeggen 5 cM.3 onder de huid aan de binnenvlakte
van elke dij.

De proeven zijn over het algemeen uitnemend verloopen,
behalve de eerste waarbij sterfgevallen der caviae aan toe-
vallige infecties voorkwamen, en waarbij de gepasteuri-
seerde melk een beetje geel zag en ook wat kooksmaak bezat.

De proeven zijn nog niet afgeloopen. De resultaten tot
4 Maart werden door mij reeds neergelegd in een rapport
voor het aanstaand internationaal zuivelcongres in den Haag,
waar ik nadere mededeelingen omtrent het verdere verloop
hoop te doen. De tot heden verkregen resultaten zijn echter
reeds van het grootste belang, en geven voor de praktijk
al bruikbare resultaten, zooals af te leiden is uit de lijst,
welke van de proeven een overzicht geeft tot 9 April 1907.

En wat is dan alzoo gebleken?

-ocr page 28-

I. Dat onderzocht werden op het afsterven in melk tu-
berkelbacillen, afkomstig van het paard, het rund, de geit,
het schaap, den mensch en het varken. Nog andere bacillen
zullen worden beproefd.

II. Dat de geïnfecteèrde rauwe melk, d. i. de met bacillen
gemengde melk, constant de caviae tuberculeus maakte.

III. Dat de handelsmelk soms bacillen kan bevatten
(geval I).

IV. Dat dezelfde melk soms de onderhuids geënte cavia
tuberculeus maakt, de intraperitoneaal geënte niet (geval 1).

V. Dat van verschillende proeven de proefdieren nog in
leven zijn.

VI. Dat echter nu reeds gebleken is, dat een pasteurisatie
bij 71—72° C., gedurende l/z uur, met een voorafgaande
verwarming gedurende ongeveer denzelfden tijd, niet vol-
doende is om in alle gevallen tuberkelbacillen te dooden.

VII. Dat met name voor rundertuberkelbacillen, waar
het in melk toch vooral om gaat, die temperatuur niet vol-
doende is.

»

De resultaten van deze proeven zijn interessant, maar in
elk geval niet onverwacht. Zij zijn volkomen in overeen-
stemming met de resultaten van andere onderzoekers, al-
hoewel die niet, zooals wij, het hier gebruikelijk pasteuri-
satie-procédé nauwkeurig hebben nagegaan. En ik wil er
dus den nadruk op leggen, dat het niet geoorloofd
is een gepasteuriseerde melk ziektekiemvrij
te noemen.

Natuurlijk zal men rneenen, dat een wat langere ver-
warming bij een wat hoogere temperatuur de tuberkelbacillen
dan wel zal dooden. Ik meen van neen, indien men ten
minste melk wil pasteuriseeren zoodanig, dat zij geen eigen-
schappen van gekookte melk krijgt. De temperaturen, in
de gevallen VI tot IX aangewend, zijn werkelijk niet laag,

-ocr page 29-

en toch was de tuberculose bij de gebruikte caviae nog zoo
hevig, dat van verzwakking of vermindering van het virus
niets was te bespeuren, in tegenstelling van de gevallen
IV en V, waar de tuberculose veel minder uitgebreid was.
Dit wijst op een enorme resistentie der rundertuberkelbacillen.

Men zou kunnen meenen, dat in de gevallen I, II en III
de langere voorafgaande verwarming voldoende was om zelfs
runder- en paardenbacillen te dooden. Helaas houdt deze
opmerking geen steek, want — de melk vertoonde in
die gevallen eigenschappen van gekookte melk, hetgeen niet te
verwonderen is, indien men weet, dat de voorafgaande ver-
warming hier bijna een pasteurisatie op zich zelf vormt.

In een vorige vergadering van deze vereeniging, waar ik
de eer genoot als gast tegenwoordig te zijn, heb ik, gelijk
gezegd, er op gewezen, dat met het oog op tuberkelbacillen
de gewone pasteurisatie-methoden niet afdoende konden
worden geacht. Wil men in dit opzicht, afgezien van boog
verwarmde melk, waarborgen geven, dan moet men melk
leveren van dieren welke vrij zijn van tuberculose. Niet alleen
van dieren welke geen gewone clinische verschijnselen van
tuberculose vertoonen, maar die op de tuberculine ook niet
reageeren. Dat de dieren die geen uier-tuberculose hebben
en ook overigens clinisch gezond schijnen, bij het bezit van
een gering verborgen tuberculose toch melk met bacillen kunnen
leveren, blijkt uit dezelfde proeven, welke u werden mede-
gedeeld in de gevallen VI (Vlij en VIII (IX). Wij moeten
dus in dit opzicht alleen dieren welke vrij zijn van tuberculose
vertrouwen, en alzoo dieren kiezen, welke, na een zeer nauw-
keurig toegepaste tuberculinatie, geen reactie vertoonen.

In den aanhef van deze mededeeling heb ik voorspeld,
dat zij misschien teleurstellend zou zijn. Zij zal het ook
wel zijn voor hen, die meenen dat gepasteuriseerde melk

-ocr page 30-

waarborgen geeft met het oog op ziektekiemen. Het is
werkelijk, hoe onheusch het ook schijnen moge, mijn be-
doeling deze illusie te verstoren. Ik moet mij er tegen
kanten dat, zelfs door artsen, in gepasteuriseerde melk een
ziektekiemvrije melk wordt gezien, en dat zij als zoodanig
ook wordt verkocht. En ik meen daartoe gerechtigd te zijn
op grond van de u medegedeelde onderzoekingen.

Welke melk is dan wel ziektekiemvrij te noemen? Ik
zou daarop willen antwoorden dat, indien men als eisch
stelt dat gesteriliseerde melk vrij moet zijn van levensvatbare
micro-organismen, daarmede van zelf gezegd is, dat ze ook
geen ziektekiemen mag bevatten, en dat derhalve dan aan
het publiek gesteriliseerde melk als ziektekiem-
vrije kan worden aangeprezen.

En of ik het dan totaal overbodig vind, om een gepas-
teuriseerde melk in den handel te brengen, ook al is zij
niet ziektekiemvrij? Ik meen in den aanhef van mijn betoog
te hebben gezegd, dat originair met de pasleurisatie van de
melk niet zoozeer beoogd werd de gevaarlijke ziektekiemen
te dooden, dan wel die, welke de melk in bederf doen over-
gaan. Welnu, het wil mij voorkomen, dat de pasteurisatie
in dit opzicht nut zal kunnen blijven opleveren, zooals ook
ieder wel zal toegeven.

Maar men moet afzien van het denkbeeld om, door een
verwarming tot vrij lage temperaturen ten einde zooveel
mogelijk de normale eigenschappen en bestanddeelen van de
melk te bewaren, tevens een product te verkrijgen, waarin
eventueele zeer gevaarlijke ziektekiemen, tot zelfs tuberkel-
bacillen, zijn gedood. Het wil mij voorkomen, dat het
middel om de kool en de geit te sparen in dit opzicht niet
gevonden is.

Voor het laatst beoogde doel zullen wij ons moeten houden

-ocr page 31-

aan hoog verwarmde melk, dus met gewijzigde eigen-
schappen. En het wil mij toeschijnen, dat men zich met
het oog daarop niet al te veel behoeft te verontrusten.

Hem, die evenals ik, eenig optimisme in dit opzicht wenscht
te bezitten, verwijs ik naar het interessante artikel van H.
Brüning in de Zeitschrift für Tiermedicin, Band 10, Heft 3
und 4, waarin hij belangrijke „Beiträge zur Lehre der natür-
lichen und künstlichen Säuglingsernährung" geeft, en waaruit
blijkt, uit alle door hem verrichte proefnemingen, dat voor
het jonge individu de moedermelk verre te verkiezen
is boven andere. Is men echter genoodzaakt melk van een
andere diersoort te bezigen, dan bereikt men met gekookte
melk veel beter resultaten dan inet rauwe. En de vraag
of, ingeval een moeder niet in staat is een kind te voeden,
en de „allaitement mixte" zelfs buitengesloten is, of men
dan, naar koemelk grijpend, ze rauw of gekookt moet geven,
zegt hij dat „durch die völlig einheitlichen Resultate der
geschilderten Tierfütterungsversuche dahin entschieden wird,
dass die gekochte Milch der ungekochten
sich über logen gezeigt hat".

Het was volstrekt niet mijn bedoeling mij op dit oogen-
blik te begeven op het glibberig pad der strijdvragen, welke
omtrent het gebruik van meer of minder sterk verwarmde
melk bestaan. Maar waar ik misschien enkelen heb gedes-
illusionneerd in hun opvattingen omtrent de waarde der ge-
pasteuriseerde, d. i. der minder sterk verwarmde melk, daar
achtte ik het mijn plicht er op te wijzen, dat zij misschien
een compensatie kunnen vinden in de wetenschap, dat de
hoog verwarmde melk meer schijnt te kunnen geven dan
men er veelal van verwacht!

-ocr page 32-

b x ^ x x Ks ^^

No.

s ® 3- 3 £. = 2. "S^^KÏ^^g
ü a 3 3 » <■•- 5 5 i >1 ^
ïf K » Cbo-o-

® © j£ H-i 3 t—( -
B S* ? * M ■ a JH
a JH

Bacil van:

to èo co tT tc"" t0~"~ tc~~ tC ~ t-
c c c c cccccecccc

h— >—1 h-H-t— b- h-. 1—h- --
1 1 t 1 t • | I 1 1 \' 1 1

-1 -j -1 -o -J

us ti to t>o to cc to cc os to to to >—

t\'C H*

Pasteurisatie.

05 CO CO CC CC to CC CO Ol Ol
>—
a O co3-n3c2 3>f.3tooceoco
— ut-

to"" CO ~ IO M

- B

333 a 33333333333—.

Voorafgaande
verwarming.

I ui o< O* O oi X oi C o< O ci X fe Ok-

1 a 00 --1 Ol is Oi 3 toa,t0a l-i|!0a ;.l
^ O tC i- | CC -f- «o | ^ | ^ t M

Rauwe melk,
buik.

I oi O\' oi O oi X oi O oi O oi X oo O

1 a Co 35 a en 3 cc = to 3 >—i cc a ^
M
h» cc to j >». oo -l k^ | to | M -r

Rauwe melk,
huid.

O O Ol X O! X Ol X Ol ^ oi X Cl X Cl X CC tf-

® 3 CO Oi 3 Cl 3 I CC 3 to 3 1- 3 -J

« , «« .. f* ± JjKM • ■ " atm

Besmette melk,
buik.

-ocr page 33-

Besmette melk,
huid.

Gepasteuriseerde
melk, buik.

Gepasteuriseerde
melk, huid.

Datum.

Opmerkingen.

-- tuberculeus.
— = niet tuberculeus.
X = gestorven.
0 gedood.

172

480

481

22 Oet.

K -

0

0 -

\') Gestorven aan septische

»

478 *)

479

peritonitis.

X -

0 —

485 l)

486

487

23 üct.

X -

0 -

0 —

514

515

516

29 Oct.

X

O -

0

n

517

518

»

0

0

520

527

528

6 Deo.

X

X

X

n

529

530

0

0

540

541

542

13 Dec.

X

0

X 4-

3) Gestorven aan buikver-

))

543

544

n

bloeding op 14 Dec,

X

X 4-

1907

556

557

558

8 Jan.

0

0

0 —

n

559

560

1

0 —

0 -

564

565

566

14 ,Tan.

X

0

567

568

»

\'

0

575

576

577

28 Jan.

X

0 —

0 —

578

579

)1

0

0

583

584

585

4 Febr.

0

0

»

586

587

ji

0 4-

607

608

609

25 Maart

3) Met rauwe melk niet geënt.

0

610

611

-ocr page 34-

Korte mededeelingen en referaten.

Genezing eener vlekziekte-infectie door vlekziekte-serum. —

Voor eenigeu tijd infecteerde de veearts Hennig zich aan den
wijsvinger van de rechter hand met de canule van een spuit,
waarmede hij een cultuur van vlekziektebacillen bij een varken
inspoot. Reeds op den volgenden dag ontstond een hevige zwelling
van de subcutis aan dien vinger, welke na eenige dagen verdween,
terwijl zich aan de hand een pijnlijk erythema migrans ontwik-
kelde, dat zich nu aan de rugvlakte, dan aan de binnenvlakte
der hand en tusschen enkele vingers vertoonde.

Na week ontstond plotseling een belangrijke zwelling van
de subcutis aan den middelvinger, welke in den loop van den
dag weder verdween. Na twee Weken liet hij zich, op aanraden
van den veearts
Paul, vlekziekteserum inspuiten. Nog op den
avond van denzelfdeu dag was de hand vrij van pijn en reeds
den volgenden dag kon hij de, tot dien tijd in een verband
gedragen hand weder volkomen gebruiken. Het erytheem ver-
dween plotseling.

Het snelle resultaat bewees dat een vlekziekte-infectie de
oorzaak was. Daar deze bij nienschen niet zeldzaam is en met
de genezing van het erytheem gewoonlijk zes weken gemoeid
zijn, raadt
Hennig aan daarbij vlekziekteserum te beproeven.
(Berliner tierärztliche Wochenschrift, 11 Juli 1907.) W. C. S.

Furuiiculose aan de armen na het verloeiieii van verlos-
kundige hulp. —
Niet zelden blijken de voorzorgsmaatregelen
der veeartsen tegen de ontwikkeling van furunkels aan de armen
onvoldoende. Vooral bij sterk behaarde armen beantwoorden
voorafgegane en latere desinfectie, het insmeren der armen, enz.
dikwijls niet aan de verwachting. De veearts
Fried zag eenig ge-
volg, wanneer hij de armen in het eruptiestadium der furunkels
met 10 percent joodvasogeen inwreef; dit middel moet echter zoo
heet mogelijk worden aangewend.

Het best voldeed evenwel unguentum argentum colloidale
Créde. Elke verwonde plek aan de handen of armen moet dadelijk
met een weinig zalf, ter grootte van een erwt, worden inge-
wreven. Ook wanneer reeds jeukte of roode knobbeltjes zijn ont-

-ocr page 35-

staan, bewijst de zalf nog uitnemende diensten, indien de behan-
deling \'s morgens en \'s avonds op de genoemde wijze plaats vindt.
Mochten reeds etterblaasjes aanwezig zijn, dan kan men ze bij
het inwrijven der zalf opendrukken. Verspreiding van de infectie-
stof is niet te duchten, daar de coccen stellig in de zalf te
gronde gaan.

Een nauwkeurig onderzoek der armen is noodig, opdat elke
verdachte plek dadelijk in behandeling worde genomen. (
Tier-
ärztliches Zentralblatt
1907, n°. 14.) W. C. S.

De bevordering (1er Fransche paardenartsen. — De voor-
waarden voor bevordering der Fransche paardenartsen van 3 April
1875 ziiu bij besluit van 27 Juli 1907 gewijzigd. De nieuwe
voorwaarden treden op 1 Januari 1908 in werking; zij zijn in
het kort de volgende.

Tot vétérinaires principaux de 1° classe = kolonel kunnen
vétérinaires principaux de 2° classe = luitenant-kolonels worden
benoemd na 2 jaar dienst in dezen rang.

Tot luitenant-kolonel kunnen worden bevorderd de vétérinaires
majors = majoors, na 3 jaar dienst in dien rang.

De kapitein-paardenartsen (vétérinaires en premier) kunnen na
4 jaar dienst in dien rang tot majoor worden bevorderd.

De eerste-luitenant-paardenartsen (vétérinaires en deuxième)
kunnen na 2 jaar dienst in dien rang tot kapitein worden bevor-
derd. De benoeming geschiedt voor | naar anciënniteit, voor \\
naar keuze.

De tweede-luitenant-paai\'denartsen (aides-vétérinaires) worden
na 2 jaar dienst tot eerste-luitenant bevorderd.

Door deze nieuwe bepalingen is de bevordering der paarden-
artsen gelijk gesteld met die van de andere officieren, de officieren
van gezondheid inbegrepen. W. C. S.

Immunisatie tegen tuberculose. — In het Centraiblatt für
Bakteriologie, Parasitenkunde und Infectionskrankheiten
, XIV Band,
-1907, deelt prof. dr. A. Eber de door hem met de methode
„von Behring" ter immunisatie van runderen tegen tuberculose
verkregen resultaten mede.

Gedurende een drietal jaren, van 1904 af, werden door hem
aan het veeartsenijkundig instituut te Leipzig proeven genomen

-ocr page 36-

en in den omtrek der stad op een achttal boerderijen entingen
met het bovovaccin verricht. De resultaten der entingen werden
gecontroleerd door tuberculinisatie en, waar mogelijk, door sectie.

Eber komt tot de volgende conclusies.

1°. De mogelijkheid bestaat dat kort na de enting een ver-
hoogd weerstandsvermogen tegen een natuurlijke infectie aanwezig
is; na twee jaar blijkt daarvan echter niets meer.

2°. Door de toepassing van de BEHRTXG\'sche methode was geen
vermindering van de tuberculose onder de veebeslagen van be-
doelde hoeven te constateeren. Voor de praktijk heeft die methode
dus geen waarde.

Ook het gebruik van de entstof tauruman, een door 11. Koen,
Schütz, Neufelü en Miessner uit virulente humane bacillen
samengesteld praeparaat, gaf geen gunstige resultaten.

J. van deii Veen.

Bestrijding van de surra-ziekte. — Door den resident van
Semarang is onlangs aan de regeering voorgesteld, in zijn gewest
een proef te nemen met atoxyl-inspuitingen, ten einde te weten
te komen of dit middel wellicht kan dienen ter bestrijding van
de surra onder het vee, lezen wij in de
Locomotief. Zooals men
weet, is atoxyl-behandeling met goed succes toegepast bij andere
infecties van liet bloed door vliegen, voornamelijk bij de slaap-
ziekte der negers. Resident
de Vogei, meende, dat het aanbe-
veling verdiende, proeven met atoxyl-inspuiting te nemen op aan
surra lijdend vee, waartoe dan eerst reine cultures van de surra-
bacil (?) zouden moeten worden gekweekt en eenige proefdieren aan
de behandeling met die cultures zouden moeten worden onder-
worpen.

Van de zijde van het departement van landbouw is thans den
resident medegedeeld, dat het departement zelf dergelijke proeven
tot wetenschappelijk onderzoek en ter bestrijding van de surra
op uitgebreider schaal denkt te nemen. Men moest echter wach-
ten tot het laboratorium van het departement daartoe geheel
gereed zou zijn.
(Java-Bode.) (N. Rott, Crt. van 20 Augustus
1907.)

Keuring van vee en vleescli te Dordrecht over 1906.

(directeur van het abattoir H. L. Ellerhan Lzn.) — Door het

-ocr page 37-

openen van liet abattoir op 1 Augustus en het verplichtend
stellen op 1 September 1906 loopt het verslag over de gewone
keuring tot 1 Augustus en verder over het abattoir.

Tot 1 September zijn geslacht: 1526 runderen, 929 kalveren,
15 schapen, 361 geiten, 2714 varkens en 199 paarden; op het
abattoir zijn
geslacht: 792 runderen, 444 kalveren, 26 schapen,
86 geiten, 1696 varkens en 113 paarden.

Ingevoerd werden tot 1 Augustus: 20 runderen, 6679 Kg.
rnndvleesch, 65J kalveren, 1613 Kg. kalfsvleesch, 4 schapen,
110 Kg. schapenvleesch, 10 geiten, 126 Kg. geitenvleesch, 31|-
varkens, 2100 Kg. varkensvleesch, 5 paarden, 1152 Kg. paarden-
vleesch; verder van runderen: 52 tongen, 121 longen, 198 levers,
6 nieren en 191 partijen darmen. Toebereid werden ingevoerd:
van runderen: 33 koppen, 4271 Kg. gerookt vleesch, 456 Kg.
Amerikaansch vleesch, 5217 Kg. vet; van varkens: gezouten:
8 tongen, 159 Kg. ribben, 770 Kg. vellen, 236 Kgr. darmen,
2621 Kg. inlandsch spek, 34424 Kg. buitenlandsch spek, 67 Kg.
iulaudsche ham, 8844 Kg. buitenlaudsche ham; gerookt: 4561
Ivg. inlandsch spek, 8765 Kg. buitenlandsch spek; 11088 Kg.
inlandsche ham, 7049 Kg. buitenlandsche ham, 1649 Kg. gesmolten
reuzel en 152 geslachten; van paarden: 307 Kg. gezouten en
10128 Ivg. .gerookt vleesch ; 1154 Kg. bussen vleesch en 17879 Kg.
gemengd vleesch. Aan het abattoir werden van het ingevoerde
onderzocht: 4 geheele en 5 halve runderen, 5 kalveren, 24
nuchtere kalveren, 2 schapen, 32 geiten, 21 geheele en 9 halve
varkens, 4 paarden, verder versch vleesch, voorzoover de invoer
daarvan is toegestaan 6610 Kg., toebereide zijden spek 27039 Kg.,
andere toebereide of gemengde vleeschwaren 41091 Kg.

Het levend gekeurde vee, op slachtgewicht berekend, vertegen-
woordigt 1476446,4 Kg. en de invoer bedraagt 1690906. Bere-
kend per dag, voor het geheel aantal inwoners (44237), is het
bedrag aan vleesch per jaar en per inwoner 38.223 Kg.

Afgekeurd werden: van vee en versch vleesch: 8J rund (3)1),
399 Ivg. rundvleesch (217,5), 11 kalveren, 52,5 Kg. kalfsvleesch (6),
4 schapen, 1 geit, 3 Kg. geitenvleesch (1), 10 varkens (6),
156,1 Kg. varkensvleesch (98,5), 7 paarden, 139 Kg. paarden-
vleesch, 87 ongeboren vruchten van runderen, 2 van geiten, 1 van

De cijfers tussclien ( ) geven het aantal gevallen van tuberculose aan.

-ocr page 38-

een paard; van runderen: 3 koppen (2), 6 tongen, 8 harten (5),
327 longen (207), 204 levers (51), 22 milten (4), 25 nieren (7),
35 stel darmen (28), 11 baarmoeders en 42 uiers (11); van
kalveren: 3 koppen, 1 hart, 15 longen (1), 17 levers, 4 nieren
en 4 stel darmen (3); van schapen: 15 longen (1), 18 levers;
van geiten: 2 koppen, 7 longen (1), 25 levers, 2 nieren; van
varkens: 1 kop (1), 4 harten, 347 longen (37), 49 levers (25),
13 milten (1), 52 nieren, 14 stel darmen (9); van paarden:
1 kop, 15 longen, 10 levers, 5 nieren, 1 stel darmen.
Afgekeurd
werden van toebereid vleesch in Kg.: gerookt: inlandsch rund-
vleesch 25, inlandsch spek 23,5, buitenlandsche ham 195, paar-
denvleesch 189,8; gezouten: varkensvleesch 114,5, inlandsche ham
37,9, buitenlandsche ham 147, paarden vleesch 100, bussen-
vleesch 9, gemengd vleesch 36,9.

Het cijfer voor algemeene tuberculose was: bij runderen 0.128
pet., bij varkens 0.067 pet.; voor plaatselijke tuberculose: bij
runderen 9.384 pet., bij kalveren 0.204 pet., bij varkens 1.657 pet.

Gesteriliseerd werden: 4 runderen, 443 lvg. rundvleescb, 5
varkens, 18 Kg. varkensvleesch en 307.5 Kg. rundvet.

De KoRi-oven werd 28-maal gebruikt, waarvoor gemiddeld
telkens 310,7 Kg. steenkolen noodig was. In het geheel werd
14000 Kg. vleesch en afval verbrand ; voor ieder kilogram daarvan
was 0,621 Kg. steenkool noodig, volgens inkoopsprijs 0,577 cents.

Voor bedwelmen van rund en paard werd gebruikt het toestel
van
Behr, voor varkens de percuteur van Pilbt. De percuteur
beviel niet, en in den beginne evenmin het toestel van
Beiir.

Van het koelhuis werd nog weinig gebruik gemaakt, daar er
van de 48 cellen slechts 4 verhuurd waren; 45825 Kg. ijs werden
afgeleverd.

Eenmaal werd herkeuring aangevraagd en daarbij de afkeuring
bevestigd.

Er zijn 26 vleeschhouwers, 3 vleeschhouwers-spekslagers, 31
spekslagers, 5 paardenslachters, 145 vleeschwinkels en 5 vergun-
ningen om vleesch op of van een wagen te verkoopen.

v. E.

-ocr page 39-

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde.

Mededeelingen van het hoofdbestuur.

Bij de afdeeling Noord-Brabant—Limburg is als lid aange-
nomen H. P
inckers te Gulpen, terwijl met 1 Januari 1907,
behalve de reeds vroeger aangegeven heeren, overgaat
A. Marcus
te Maastricht, lid der algemeene afdeeling.

Door het hoofdbestuur zijn als leden der algemeene afdeeling
aangenomen:
A. de Boer te Utrecht, C. Eijkman te \'s-Graven-
deel,
D. Hubenet te Cheribon, C. Siesweuda te de Rijp, H. J.
S
mit, tijdelijk te Steenwijk en J. H. C. Vermeer te \'s-Gravenhage.

Verslag omtrent de geldmiddelen der Maatschappij
over het jaar 1906.

Het voorgaand jaarverslag eindigde met de mededeeling dat
maatregelen dienden beraamd te worden om de inkomsten te
versterken.

Uit de hierachter geplaatste rekening over 1906 zal u blijken,
dat dit werkelijk noodig is, immers het saldo over 1905 bedroeg
f 114.8.50, terwijl dit thans slechts f 1031.23 bedraagt, zoodat
wij dus in 1906 met f 117.27 zijn ingeteerd.

Dit is niet het gevolg van verminderde inkomsten, want aan
rente en aan contributie werd f85.26 meer ontvangen dan be-
groot was. De uitgaven echter waren dit jaar buitengewoon groot,
want er waren 5 commissies aan het werk, waarop bij de be-
grooting niet was gerekend en welke een bedrag van f255.09
noodig hadden, terwijl daarnaast de algemeene vergadering heel
wat meer kost dan dit vroeger jaren het geval was en dat niet
alleen om het stenographisch verslag, maar ook omdat meer en
grootere lokalen noodig zijn.

Nadere toelichting bij de uitvoerige rekening hier achter ge-
plaatst is waarschijnlijk wel niet uoodig. Op een enkel punt moge
een uitzondering worden gemaakt en wel wat het tijdschrift
betreft; de rekening voor deel XXXIII leverde een saldo op van

-ocr page 40-

f 192.485, welk bedrag met machtiging der algemeene vergade-
ring is overgebracht op deel XXXIV.

Als het getij verloopt, moeten de bakens worden verzet. Wel-
nu, bij onze Maatschappij verloopt het getij in zeer gunstigen zin,
want het ledental neemt toe, waardoor de inkomsten (maar ook
de uitgaven) grooter worden en de Maatschappij breidt haar
werkkring meer uit, wat geheel ten goede komt aan den vee-
artsenijkundigen stand. Dat alles is wel een kleine opoffering
waard.

Wij zijn thans in een overgangstijdperk en kunnen niet nauw-
keurig aangeven hoe hoog de contributie moet worden opgevoerd
en welke kosten de uitbreiding van het orgaan eventueel na zich
zal sleepen. Aangezien er op 1 Januari 1908 nog een behoorlijk
saldo aanwezig zal zijn, is het beter om de contribntieverhooging
eerst te doen ingaan met 1909 en baar dus vast te stellen in
de algemeene vergadering van 1908.

Utrecht, 15 September 1907.

Namens het hoofdbestuur:

De penningmeester,
Van Esveld.

Overzicht van het geldelijk beheer over het jaar 1906,

Ontvangsten:

Saldo over het jaar 1905 ........f 1148,50

Rente over 1905 ............. 47,26

Achterstallige contributie over 1905 5,00

Contributie afdeeling Groningen-Drente (34 leden) » 170,00

j. » Friesland . . . (23 » ) » 115,00

» » Gelderland-Overijsel (53 » ) » 265,00

» Utrecht .... (38 » ) , 190,00

» » Noord-Holland. . (25 » ) » 125,00

» » Zuid-Holland . . (27 » ) » 135,00

» Nieuwe » » . . (45 » ) » 225,00

Transporteeren . . . f 2425,70

-ocr page 41-

Transport. . . f2425,76

Contributie afdeeling Zeeland. . . . (17 leden) » 85,00

» »Noord-Brabant-Limburg (41 » ) » 205,00
» algemeene afdeeling (60 volle en 17 halve

leden). . . . ,......» 411,00

f 3126,76

Uitgaven.

Tijdschrift (deel XXXIII).........f 1175,00

Drukwerk..............» 32,95

Lokaalhuur............. . . » 47,25

Verschotten van den l3to secretaris . . . f 71,10

» » » penningmeester . . » 8,275 » 79,375

Kosten van incasseeren..........» 4,483

Reiskosten van het hoofdbestuur:

aan den voorzitter.......f 45.60

» » ondervoorzitter.....» 40,00 » 85,60

Vergadering met de commissie volgens
art. 29 :

lokaalhuur.........» 2,00

reiskosten voorzitter......» 3,60

» onder-voorzitter . . . . > 6,00
» afgevaardigde Groningen . » 14,50
» > Friesland . »15,15

» » Gelderland-Overijsel » 11,40

» » Noord-Holland . » 2,40

> Zuid-Holland . » 8,70
» » Nieuw Zuid-Holland » 6,66

» » Zeeland ...» 13,75 » 84,16

Onderhoud, assurantie en catalogus der bibliotheek » 200,—
Extra onkosten der algemeene vergadering:

voor den stenograaf......f 110,—

» projectie........» 10,— » 120,—

Voor contributie en vertegenwoordiging :

congres openbare gezondheidsregeling. » 5,—

Transporteer® . . f 5,— f 1828,82

3

-ocr page 42-

Transport. . f 5,— f 1828,82

vertegenwoordiging aldaar.....» 8,85

internationaal zuivelcongres voor 1907 . » 5,—
Nederlandsch landhuishoudknndig con-
gres ...........» 2,50

tuberculose-bestrijding in Nederland . » 1,— » 22,35
Commissie reglementsherziening :

lokaalhuur..........» 6,—

reiskosten voorzitter.......» 13,20

» lid Markus......» 21,60

d s van Lent.....» 15,30

juridisch advies, schrijfloon, porto\'s, enz. » 16,43 » 72,53
Commissie voor reorganisatie :

lokaalhuur..............» 4,—

reiskosten lid Kroon.......» 6,60

y * D. A. de Jong Jzn. . . » 12,—

»» » Hengeveld.....) 7,20

» » Heidema......» 20,50

» » Knipscheer.....» 5,48

briefporten en geldzending.....» 0,35 » 56,1M

Commissie voor exportkeuring :

reiskosten lid Beunders.....» 35,80

» * Duont......» 17,50

» » D. van der Sluijs . . » 2,10 » 55,40
Commissie voor beroepsbelangen :

lokaalhuur..........> 2,—

reiskosten lid Busing......> 1,05

> » van Lent......» 5,85

» s Klauwers.....» 11,40 > 20,30

Commissie voor koop en verkoop :

reiskosten lid van Dulm.....» 15,—

» » Quadekker.....» 7,70 » 22,70

Onvoorz. uitgaven (overlijden Dr. M. H. J. P. Thomassen) ? 17,30

Kassaldo op 31 December 1906 ....... . 1031,23

f 3126,76

-ocr page 43-

Overzicht van het geldelijk beheer over het jaar 1906,
in verband met de begrooting.

Ontvangsten:

Werkelijk.

Begrooting.

Kassaldo op 1 Januari 1900 . .

f

1148,50

f

Rente van belegde gelden ....

»

47,26

»

40,-

Achterstallige contributie over 1905 .

»

5-

»

. —

Contributie over 1906 ......

»

1926,—

>

1848,—

f

3126,76

f

1888.—

Uitgaven:

Werkelijk.

Begrooting.

Aan tijdschrift........

f

1175,—

t

1175,—

» drukwerk........

>

32,95

»

30,—

> lokaalhuur........

*

47,25

»

25,—

» verschotten, briefport, zegels, enz.

»

79,375

»

25,-

» kosten van incasseeren. . .

»

4,48»

6,-

» reis- en verblijfkosten van bet

hoofdbestuur.......

V

85,60

»

75,-

i onderhoud, assurantie, enz. dei-

bibliotheek ........

200,—

T>

200,—

» onderzoek geheirnniiddelen

*

>

100,—

> commissie in zake reorganisatie.

»

56,13

»

50,-

» vergadering met de commissie vol-

gens art. 29 .......

i

84,16

>

» commissie reglementsherziening .

»

72,53

»

» commissie voor exportkeuring

3

55,40

>

» commissie voor beroepsbelangen .

1

20,30

>

» commissie voor koop en verkoop

»

22,70

»

» onkosten algemeene vergadering

o o o

1

120,—

»

75,-

» contributie en vertegenwoordiging

I

22,35

>

25,-

> afd. Groningen, in zake coöpe-

ratiën.........

>

»

50,—

» onvoorziene uitgaven ....

1>

17,30

»

52,—

» kassaldo op 31 December 1906.

»

1031,23

>

f

3126,76

f

1888,—

-ocr page 44-

Verslag omtrent den toestand van de bibliotheek
der Maatschappij over 1906/1907.

In het voorgaand jaarverslag werd de verwachting uitgesproken
dat in 1907 een vervolg-catalogus zou verschijnen en een lijst
(met enkele bijzonderheden) van de personen, die in Nederland
het recht hadden of hebben tot het uitoefenen van de veeartsenij-
kundige praktijk in haar vollen omvang en van allen die hun
diploma aan \'s Rijks veeartsenijschool hebben verkregen.

Deze verwachting is niet vervuld en kan ook in den eersten
tijd niet worden vervuld, want van snipperuurtjes, waarin de be-
langen van de bibliotheek moeten worden behartigd, is tegen-
woordig helaas geen sprake.

De belangen der Maatschappij eischen bij haar voortdui\'ende
uitbreiding vooral van den redacteur, maar ook van den penning-
meester, die tevens deze functie vervult bij verschillende kassen
met de Maatschappij in verband staande, te veel tijd om naast
zijn zware ambtsplichten alles naar behooren te verrichten. Door
het bedanken voor enkele vereenigingen, welke buiten het veeartse-
nijkundig leven staan, is geen voldoende tijd gewonnen, zoodat
ondergeteekende in 1908 wel gedwongen is zijn functie als
redacteur neer te leggen.

Daar er voor de bibliotheek niets is gedrukt, was er dus min-
der geld noodig en zijn de f 200 welke op de begrooting voor
1907 voor de bibliotheek waren toegestaan, niet gebruikt, terwijl
op de begrooting voor 1908 deze post niet is geplaatst, daar er
nog voldoende kasgelden zijn om de gewone uitgaven voor dat
jaar te bestrijden.

Aan belangstelling voor de bibliotheek ontbrak het gelukkig
ook dit jaar niet. In de eerste plaats moet ik hier dankbaar
gedenken het prachtig geschenk aan de bibliotheek van nagenoeg
alle veeartsen in Nederland en de Koloniën, bij de 25-jarige
ambtsvervulling van den bibliothecaris. De kasten kwamen mij
bij het overhuizen der bibliotheek zeer te stade en de prachtig
uitgevoerde «Herinnering aan zijne vijf-en-twintigjarige ambtsver-
vulling 1881—1906» vindt er een goede plaats. Gaarne breng ik
persoonlijk nogmaals dank aan allen die daartoe hebben medegewerkt.

Behalve de in de bijlagen aangegeven werken (meerendeels

-ocr page 45-

ruil-exemplaren) werden mij door 48 personen 146 stukken (die
van den heer
Kroon slechts als 1 berekend) toegezonden.

Meerendeels zijn het, zooals u uit de later te plaatsen opgave
blijkt, stukken in het afgeloopen jaar verschenen. Gaarne zag
ik dat zij, die zooveel belangstelling in onze bibliotheek toonen,
nog eens nagingen of er ook van vroegere jaren stukken in hun
bezit zijn welke voor de bibliotheek van waarde konden zijn. De
fout ligt waarschijnlijk bij mij, daar ik nog niet zorgde dat een
2de stuk van den catalogus verscheen, want uit de jaaropgaven is het
moeilijk na te gaan wat ons nog ontbreekt. Ik zal trachten mij
te beteren, maar het vooruitzicht is voor den eersten tijd nog
niet gunstig.

Onder hartelijke dankbetuiging voor hun medewerking geef
ik hier de namen aan van de inzenders (de bijgevoegde getallen
duiden het aantal stukken aan).

H. van Aken te \'s-Gravenhage 1, N. II. AI. van Altena te
Hengeloo
(O.) 1, T. A. L. Bkel te Roermond 7, P. D. Beun-
ders
te Groningen 1, dr. H. C. L. E. Berger te Hoek van
Holland
1, R. Boer Hzn. te St. Anna Parochie l, M. G. de
Bruin te Utrecht 1, W. van der Burg te \'s-Gravenhage 6, J.
K.
P. de Does te \'s-Gravenhage 1, J. J. F. Dhont te Rotter-
dam 2, F. W.
van Dulm te Arnhem 1, G. C. Duval Verwey
te Amsterdam 1, H. L. Ellerman Lzn. te Dordrecht 7, dr. L.
van Es te North Dakota 1, D. F. van Esvelü te Utrecht 31,
dr.
J. de Haan te Weltevreden 2, K. Hoefnagel te Utrecht 2,
L. J.
Hoogkamer te Weltevreden 1, P. K. M. Houba te Maas-
tricht 1, A.
Houwink Lzn. te Marum 1, dr. L. van Itallie te
Leiden 1, dr. D. A.
de Jong Jzn. te Leiden 1, H. M. Kroon
te Deventer een groot pakket, F. Laméris te Zutfen 3, A. van
Leeuwen te Utrecht I, 11. Lemmens te Maastricht 3, II. J. C. van
Lent te Tiel 1, J. Th. van Lohuizen te Winterswijk 1, A. Marcus
te Maastricht 1, dr. H. Markus te Utrecht 9, J. B. H. Moubis
te Utrecht 2, dr. J. S. Nauta te Witmarsum 1, L. G. H.

G. van de Pas te Buenos Aires 1, dr. J. D. van der Plaats
te Utrecht 1, dr. J. Poels te Rotterdam 1, E. A. L. Qüadekker
te Nijmegen 2, W. C. Schimmel te Utrecht 10, H. J. Smit te
Utrecht 18, 11.
J. H. Stempel te Utrecht 2, dr. J. IJ. Swierstra
te Zaandam 1, dr, M. H. J. C. Thomassen te Leiden 1, dr. M.

H. J. P. Thomassen te Utrecht 2, dr. P. A. van Velzen te

-

-ocr page 46-

\'s-Gravenhage 1, H. A. Vermeulen te Utrecht 1, veterinair
studentencorps te Utrecht 7, W. G.
van der Wal te Heemstede 1,
J. J. W
ester te Utrecht 1, dr. A. W. H. Wirtz te Utrecht 1.

Het aantal werken dat werd uitgeleend overtreft dat van voor-
gaande jaren aanzienlijk; aan 42 personen, waaronder 5 met-
veeartsen, werden 242 stukken uitgeleend. Wanneer men hierbij
in aanmerking neemt dat slechts 5 dier personen in Utrecht
wonen, dan blijkt dat er heel wat moet worden verzonden en
dat het werkelijk voor de kas der bibliotheek wenschelijk is dat
alle uitgaven voor verzendingskosten worden gerestitueerd.

Ondergeteekende blijft de belangen der bibliotheek gaarne bij
u allen aanbevelen.

Namens het hoofdbestuur:

De bibliothecaris,
van Esveld.

Bijlagen.

1. Tijdschrift voor Veeartsenijkunde, deel XXXIV.

2. Verslagen aan de Koningin van de bevindingen en hande-
lingen van het Veeartsenijkundig staatstoezicht in de jaren
1904 en 1905.

3. Verslag van de werkzaamheden der Rijks seruminrichting
1904/1905.

4. Statistisch overzicht der bij het Nederlandsche leger hier te
lande in het jaar 1904 behandelde zieke paarden.

5. Idem over het jaar 1905.

6. Statistisch overzicht der behandelde zieke paarden en muil-
dieren van het Nederlandsch-Indische leger over het jaar 1904-

7. Bepalingen betreffende de keuring van voor uitvoer bestemd
vleesch. Ontwerp van wet. Memorie van toelichting. Voor-
loopig verslag. Memorie van antwoord. Nota van wijziging.
Gewijzigd ontwerp van wet.

8. Friesch Rundvee-stamboek. Verzamelboek 1906.

9. » » » 1907, afl. XXXIII.

10. > Hulpstamboek 1906, afl. XXI.

11. Friesch Paardenstamboek 1907, afl. XXIX.

12. Kellner— Ter Haar, De voeding der landbouwdieren. Maas-
tricht,
Leiter—Nypels 1907.

13. Verzamelde opstellen uit «Het Paard». Groningen 1907.

-ocr page 47-

14. Opuscula selecta neerlandicorum de arti medica, Erasmus,
Swammerdam, van Leeuwenhoek, Boerhave, Gaubius, Don-
ders
. Amsterdam, F. van Rossen 1907.

15. Mededeelingen uit het geneeskundig laboratorium te Welte-
vreden over 1905. Idem over 1906.

16. F. E. L. Veeren, Overzicht van de resultaten, verkregen
door de commissie, belast met het verzamelen van gegevens
omtrent de hydrologische gesteldheid van den Nederlandschen
bodem. Zwolle, Erven J. J.
Tijl 1907.

17. Verslagen en mededeelingen van de Directie van den Land-
bouw, 1906 : verslagen der Rijkslandbouwproefstations over
1905/1906, n°. 5; Onze Nederlandsche Kaas; De teelt van
en de handel in Nederlandsche zaai- en pootuien ; Veeteelt
en zuivelbereiding in Zweden, n°. 6 ; Paardenfokkerij, no. 7.
1907: Verslag over het landbouwonderwijs over 1904/1906,
n°. 1 ; Onze tuinbouw met betrekking tot het buitenland,
li0. 3; Verslag over den landbouw in Nederland over 1906, n°. 4.

18. Nederlandsch Landbouw-comité. Uittreksel uit het verhandelde
in de vergadering van afdeeling D. Behandeling van het
»Rapport der Commissie voor de vee- en vleeschkeuring in
verbaue! met veeverzekering, 28 Juni 1907.

19. Mededeelingen en berichten der Geldersch-Overijselsche Maat-
schappij vau Landbouw over 1907. II.

20. VIII. Internationaler tierärztlicher Kongress Budapest 1905.

21. Verslag van het 588te Nederlandsch landhuishoudkundig
congres, gehouden te Amersfoort van 5—8 Juni 1906.

22. Programma voor het 59ste congres te houden te Gorinchem.

23. De stukken betrekking hebbende op het 3do internationaal
zuivelcongres en de nationale en internationale landbouw-
tentoonstelling te houden September 1907 te \'s-Gravenliage.
Hierbij o.m. de volgende rapporten:

N°. 2. Dr. J. Poels, Schadelijkheid van de melk afkomstig
van koeien welke op de tuberculineproef reageerden.
N°. 6. H. M.
Kroon, Stalhygiëne met het oog op de melk-
productie.

N°. 12. Dr. D. A. de Jong, Pasteurisation du lait et mi-
crobes pathogènes, notamment le bacille de la tuberculose.
N°. \'13. Idem, De la nocuité du lait des vaches ayant réagi
à la tuberculine.

-ocr page 48-

N9. 20. M. G. de Beuin, De aetiologie der ontstekingen
van den uier bij bet rund.

24. Veeartsenijkundige bladen voor Ned.-Indië, deel XVIII, ati.
3 en 4; deel XIX, afl. 1 en 2.

25. Weekblad voor zuivelbereiding en veeteelt, 12de jaargang
compleet; 13de jaargang nos, 1—24.

26. Hippos, weekblad gewijd aan de belangen van paarden-
fokkerij en van paardensport, 16de jaargang compleet; \'17de
jaargang nos. 1—14.

27. Het Paard, geïllustreerd weekblad voor fokkers, houders en
liefhebbers van paarden, 12dc jaargang compleet; 13do jaar-
gang n° . 1—36.

28. Landbouw-weekblad, 15de jaargang compleet; 16do jaargang
nos. 1—36.

29. De Veldbode, weekblad voor land- en tuinbouw, enz. nÜB.
193—244.

30. Friesch Weekblad, gewijd aan de belangen vau volkswel-
vaart, landbouw en veeteelt, nos. 350—401.

31. Cultura, uitgave van de Vereeniging van oud-leerlingen der
Rijkslandbouwschool, 17do jaargang compleet; lSdejaargang
nos. 1—8.

32. Tijdschrift voor Nijverheid en Landbouw in Ned.-Indië, deel
LXXII compleet, deel LXXIII.\'

33. De Hoefsmid, lldo jaargang compleet; 12do jaargang 1—8.

34. Weekblad van het Nederlandsch Tijdschrift voor genees-
kunde, deel II 1906 en I 1907 compleet; deel II 1907, nos.
1 — 10.

35. Geneeskundige Courant, jaargang 60 compleet; jaargang 61
n08. 1—36.

36. Militair Geneeskundig Tijdschrift, deel X compleet; deel XI
8. 1—3.

37. Pharmaceutisch Weekblad, 4<3ste jaargang compleet; 44sto jaar-
gang n08. 1—36.

38. Archivio di farmacologia sperimentale e scienze affini, Anno V
vol. 10—12; Anno VI vol. 1—7.

39. Tijdschrift voor sociale hygiëne en openbare gezondheids-
regeling, 8stejaargang compleet; 9de jaargang nos. 1—9.

40. Fortschritte der Veterinär-Hygiene, Jahrgang IV vollständig.

41. Zeitschrift für Fleisch- und Milchhygiene, Jahrgang XVII.

-ocr page 49-

42. Deutsche tierärztliche Wochenschrift, Jahrgang XIV n08.
37—52; Jahrgang XV n«8. 1—36.

43. Tierärztliches Zentralblatt, Jahrgang XXIX vollständig ; Jahr-
gang XXX nos. 1—26.

44. Tierärztliche Rundschau, Jahrgang XIII, n06. 1—36.

45. Schweizer Archiv für Tierheilkunde, Band 48 vollständig;
Band 49 nos. 1—4.

46. Recueil de médecine vétérinaire, tome XIII complet; tome
XIV noa. 1—16.

47. Revue vétérinaire, année XXXI complète; année XXXII
n08. 1 — 9.

48. Le progrès vétérinaire, année XIX et XX, premier semestre ;
année XXI n08. 1 — 17.

49. Revue générale de médecine vétérinaire, n08. 91—112.

50. La Semaine vétérinaire, année 22 n08. 1 — 36.

51. Annales de médecine vétérinaire, année LV complète; année
LVI n08. 1—9.

52. L\'Echo vétérinaire, année XXXVI complète ; année XXX VII
n08. 1—6.

53. Archives des sciences biologiques à St. Pétersbourg, tome XII
complet, tome XIII n08. 1—5.

54. The Journal of comparative pathology and therapeutics,
vol. XIX complete; vol. XX n08. 1—2.

55. Arliiva veterinaria, voluin III n°. 4—6; volutn IV n08.
1—6.

56. Maanedsskrift for Dyrlaeger (Kopenhagen), Band XVIII
n08. 5—12; Band XIX n08. 1—2.

57. Communico, veterinair studenten-maandblad, jaargang II
compleet; jaargang III n03. 1—10.

Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde.

VERSLAG DER AFDEELING UTRECHT.

De afdeeling hield in het afgeloopen jaar drie vergaderingen,
namelijk op 31 Maart, 21 Juli en 24 November, alle te Utrecht
in het gebouw voor Kunsten en Wetenschappen. De opkomst

-ocr page 50-

der leden was over het algemeen niet bevredigend, zoodat werd
voorgesteld de voorjaarsvergadering niet in Maart maar in Februari
te houden. De proef in 1907 hiermede genomen, slaagde niet
bijzonder.

Bij de periodieke aftreding van den onder-voorzitter, den heer
H. Anke», werd deze met alle stemmen herkozen.

Tot afgevaardigde volgens art. 27 der statuten naar de alge-
meene vergadering werden gekozen als lid en plaatsvervanger
respectievelijk de heeren
Rab en Stempel; tot lid en plaatsver-
vanger der commissie, bedoeld bij art. 29 van het reglement, res-
pectievelijk de heeren
Rab en Picard.

Tot leden der afdeeling werden geballoteerd de heeren A. van
Leeuwen en dr. H. Markus, beiden te Utrecht.

Het voorstel om de contributie op f 6.— te houden, werd
met algemeene stemmen aangenomen.

Behalve de gewone huishoudelijke werkzaamheden werden
de volgende wetenschappelijke zaken behandeld.

Op de Maartvergadering toont de heer de Jong een paar
stukken nier van een koe, welke aan het rijk voor tuberculose was
aangeboden en bij sectie bleek lijdende te zijn geweest aan chro-
nische pareuchymateuse nephritis, de zoogenaamde bonte nier
bij den mensch; de heer
de Bruin demonstreert enkele nieuwe
verloskundige instrumenten.

Op de Noveuibervergadering houdt de heer de Jong een interes-
sante voordracht over de «experimeuteele diagnose van malleus» ;
verder beschrijft spreker een geval van stikkingsdood door het
voorkomen van tumoren in de larynx.

De heer Berch Gravenhorst doet mededeeling van de vergifti-
ging van runderen en kalveren na het voeren van kratokboonen
(Phaseolus lunatus).
 de secretaris,

dr. J. G. Rab.

Naamlijst der leden:

A. J. Abspoel Wzn., Ede; H. Anker, Oudewater; R. A.
B
armen \'t Loo, Barneveld; E. H. Berch Gravenhorst, Druten;
J. Boer, Wijk-bij-Dunrstede; M. G. de Bruin, Utrecht; J. Crans,
Dieren ; G. Daams, Baarn; L. A. J. Deijer, Hoek; dr. M. C.
D
ekhuijzen, Utrecht; D. F. van Esveld, Utrecht; E. Faber,
Deventer; G. Goosens, Houten; Prof. dr. H. J. Hamburger,

-ocr page 51-

Groningen; J. Harp, Venendaal; H. Q. van Haurevelt, \'s-Gra-
venhage;
J. J. F. Hartmann, Loenen a. d. Vecht; W. H. van
Haselen, Amersfoort; L. Hermkes, Kuilenburg; K. Hoefnagel,
Utrecht; G. J. Hoogland, Utrecht; Prof. dr. L, van Itallie,
Leiden; dr. I). A. oe Jong, Leiden; J. van Klaveren, Utrecht;
S. Knöps, Sommelsdijk; A. van Leeuwen, Utrecht; H. J. C.
van Lent, Tiel; dr. H. Markus, Utrecht; J. B. H. Moubis,
Utrecht; dr. J. D. van der Plaats, Utrecht; R. A. Plemper
van
Balen, Utrecht; dr. J, H. Picard, Driebergen; dr. C. J.
R
ab, IJselstein; A. de Ruiter, Mijdrecht; W. C. Schimmel,
Utrecht; H. J. H. Stempel, Utrecht; J. van Tricrt, Zalt-Bommel;

G. C. Verkaik, Woerden; H. A. Vermeulen, Utrecht; J. dk
Vries, Zalt-Bommel: G. G. J. Westhoi.z, Rotterdam.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren: dr. D. A. de
Jong, voorzitter; H. Anker, ondervoorzitter; H. J. H. Stempel,
penningmeester; dr. C. J. Rab, secretaris.

Naamlijst der leden van de algemeene afdeeling. \')

E. A. R. F. Baudet, Arnhem ; dr. E. C. H. A. M. Bemelmans,
Bergen-op-Zoom; J. D. van den Bergii, Buitenzorg; A. de Boer,
Utrecht; P. Boonstra,1) Steenwijk; J. Breedveld, Bindjei; A.
E. ten Broeke, Utrecht; Br. Bruins Pzn., Winsum; W. van
der
Burg, \'s-Gravenhage; J. K. F. de Does, \'s-Gravenhage; dr. J.
v,\\n Dorssen, \'s-Hertogenbosch; J. L. van Eck, Weltevreden;

H. F. Eggink, 2) Beetsterzwaag; G. Eijkman, IJselstein; W.
J.
Esser, Soerabaia; D. J. Fischer, Semarang; Geldersch-Over-
ijselsche Maatschappij van Landbouw;
G. L. J. Gooren, Amster-
dam;
J. A. Gunst, Bemmel; J. Hellemans, Soerakarta; B. J. C.
te Hennepe, Rotterdam; A. C. A. Hesiiusius, Amsterdam; dr. H.
C. \'t Hoen, Magelang; L. J. Hoogkamer, Weltevreden; D. Hu-
benet, Cheribon; K. Huizinga, Fijnaart; L. Jenniskens, 2) Helden;
C. S.
Jeronimus, Medan; F. P. Keijser, Leiden; F. W. Kempen,
Poerwokerto; H. W. Klerk de Reus, Amersfoort; A. Kuipers, 2)
Deventer; J. A. Lenshoek, Bandoeng; G. Leukink, Buitenzorg;
dr. G.
A. van Lier, Bondowoso; dr. J, A, van der Linde, Ivoeta-
Radja; G.
Lubberink, Zwolle; A.Marcus, 2) Maastricht; dr. J Nauta,

1  Deze leden gaan met 1 Januari bij een der andere afdeelingen over.

-ocr page 52-

Witmarsum; J. C. Numans, Banjoe-Biroe; dr. K. Over, Amster-
dam; L. G. H. G.
van de Pas, Buenos-Aires; 0. A. Penning,
Nijmegen; J. Plet, \') Heereuveen ; K. J. Poll, Zeist; G. C. Post,
Medan; 14. Postma, ïjummarum; E. A. L. Quadekker, Nijmegen;
J. G. A. Reeser, Amsterdam; dr. H. H. Rörik, Salatiga; 0. G.
A.
A. Rouijer, Harderwijk; F. H. Sardemann, Weltevreden;
P. Schat, Soerabaia; J. N. A. C. Scheepens, Soerabaia; H.
Schornagel, Utrecht; dr. H. J. van der Schroeff, Paramaribo;
0.
Sieswerda, de Rijp; J. van Slooten, Makassar; J. C. van der
Slooten, Utrecht; H. J. Smit, Steenwijk; J. C. F. Sohns,
Kediri; J. Staal, Rotterdam; P. Steiiouwer, \'s-Gravendeel; A.
van der Steur, Markeloo; H. van Straaten, Rotterdam; A.
E. P. II.
Stuur, Lahat; dr. J. Swierstra, !) Zaandam; C. Ten-
haeff
, Utrecht; dr. M, H. J. C. Thomassen, Utrecht; H. J.
T
romp de Haas, Salatiga; J. Urlings,Heerlen; J. van der
Veen, Utrecht; K. van der Veen, Dokkum; dr. P. A. van
.Velzen, Padang; H. P. E. Verberne, Roermond; A. M. Ver-
mast
, Buitenzorg; J. H. C. Vermeer, Batavia; A. de Vletter,
Weltevreden; J. Vollema, Passoeroean; J. A. Vreeswijk, Oude-
Tonge;
A. Vrijburg, Basel; B. Vrijburg, Buitenzorg; H. C. de
Waal, Dordrecht; D. B. Wagenaar, Salatiga; G. J. Waldeck
Venloo; U. Wester, *) Schagen; C. F. G. H. de Wilde, Fort de
Koek; N. P.
Woudenberg, Groningen; P. Zijp, Utrecht; J. van
Zij verden, Zieriksee.

Veterinaire dienst bij het leger.

Aan het „Statistisch overzicht der bij het Nederlandsche leger
hier te lande in
4904 behandelde zieke paarden \' is het volgende
ontleend.

Het gemiddeld aantal officiers- en troepenpaarden bedroeg
4698, namelijk: cavalerie 2370, artillerie 1756, remonte-depót
489 en Koninklijke militaire academie 83. Op 1 Januari 1904
waren nog in behandeling 238 patiënten ; in den loop van het
jaar kwamen er bij : l«te kwartaal 1198, 2de kwartaal 1615, 3d*
kwartaal 2257, 4de kwartaal 1462, zoodat het geheele aantal
behandelde paarden 6770 bedroeg. Hiervan zijn hersteld 6420,

-ocr page 53-

gestorven 51, afgemaakt 27, als „niet hersteld" verkocht 33,
terwijl op 31 December 1905 nog in behandeling bleven 259.
Het totale verlies is dus 111.

Bij de 6770 zieken kwamen 1051 inwendig en 5719 uit-
wendig zieken voor. Van de 1051 inwendig zieken stierven
er 39, werden er 7 afgemaakt en 7 als „niet hersteld" verkocht,
dus een totaal verlies van
53, zijnde 5,04 pet. der behandelde
gevallen. Van de 5719 uitwendig zieken stierven er 12, werden
er 20 afgemaakt en 26 als „niet hersteld" verkocht, dus een
totaal verlies van 58, zijnde 1,01 pet. der behandelde gevallen.

Behalve deze paarden werden nog behandeld bij verschillende
garnizoenen, detachementen, manoeuvres en in weiden : 85 officiers-
paarden, 15 paarden der marechaussee en 458 troepenpaarden;
hiervan stierven er 11 en werd er 1 afgemaakt.

Influenza (159) \') kwam uitsluitend in het remonte-depót voor
en het geheele verlies door deze ziekte was slechts 3. Het
gebruik van spiritus sinapis (1 : 10), met de hand op de onge-
schoren ribwanden ingewreven (gemiddeld 250 gram per paard
en per keer), voldeed goed (
Knipscheer).

Van de 133 koliek-patiënten zijn er 13 gestorven. Bij een
daarvan was een stuk dunne darm «circa 1 meter lang», in het
coecum geschoven, terwijl ook — waarschijnlijk kort vóór den
dood — de maag was gebersten (
Frkdkrïkse) ; bij een ander,
waar de koliekverschijnselen bijzonder hevig optraden, was het
linker colon om de lengte-as gedraaid en was bij den overgang
van colon in rectum een scheur van
J meter aanwezig (Rijnen-
berg
). Een patiënt, welke zich herhaaldelijk op het achterstel
zette of met gestrekte voorbeenen op het borstbeen lag, die
oprispingen had, waarbij vuilroodkleurig vocht uit de neusgaten
kwam, stierf. Bij de sectie bleek het volgende: in de buikholte
was een vrij groote hoeveelheid sereus haemorrhagische vloeistof
aanwezig; het maagslijmvlies was ontstoken en de maaginhoud
bestond uit een donkerbruinroode op turfstrooisel gelijkende massa.
Het linker colon was zeer uitgezet en gespannen; daarin bevond
zich een halve emmer zand. De dunne darmen, in de nabijheid
verloopende, waren haemorrhagisch ontstoken (
Bemelmans).

1) Hot cijfer acliter den nnam der ziekte geeft liet aantal gevallen aan
dat werd waargenomen.

-ocr page 54-

Een 6-jarige merrie welke ruim een maand wegens indigestie
in behandeling was, werd langzamerhand beter, maar kreeg juist
twee maanden het begin der behandeling hevige koliek-
verschijnselen ; zij stierf na enkele uren. Rij de sectie bleek de
maagwand chronisch ontstoken en verdikt te zijn; in de groote
bocht, waar de wand zeer broos was, werd een groote scheur
geconstateerd. Patiënte stierf dus aan peracute peritonitis
(Goossen).

Bij een 18-jarige merrie werd in de laatste jaren telkens
diarrhee geconstateerd. Ook nu was dit het geval en ofschoon
de verschijnselen bij een gepaste behandeling spoedig minder
werden en de eetlust verbeterde, ging de voedingstoestand
zoo achteruit, dat men het geraden oordeelde patiënte af te
maken. Bij de sectie bleek de maag opvallend klein, maar aan
de raucosa was geen verandering waar te nemen; aan een ge-
deelte der dunne darmen bestond duidelijk een chronische aan-
doening van het slijmvlies (
Bai.langék).

Onder de uitwendige ziekten trekt een geval van kniegewrichts-
ontsteking de aandacht. Een paard geraakte verward in prikkel-
draad en liep daarbij verschillende verwondingen op; nadat de
laatste waren genezen, bleef kreupelheid bestaan. Met den aspirator
van
Dihülafoy werd uit den patellair-zak circa 200 gram barnsteen-
kleurige troebele vloeistof ontlast, en daarna 50 gram jodetum-kali-
cum-solutie (2 °/0) ingespoten en na 10 minuten grootendeels ver-
wijderd. De reactie was zeer gering, maar de kreupelheid ver-
minderde. Ruim 3 weken later werd de bewerking herhaald,
waarbij 50 gram exsudaat werd ontlast, en na 14 dagen rust
bleek het paard rad en hervatte een maand later, geheel her-
steld, zijn dienst (
Vixseboxse).

Het aantal drukkingen en schavingen door het harnachement
bedroeg 415, waarbij 169 schoftdrukkingen. Het aantal verwon-
dingen was groot (1638); een 3-tal ernstige spierverwondingen
aan het achterstel worden uitvoerig beschreven (
van Dorssen).

Er kwamen 21 fracturen voor; een jong paard liep met het
hoofd tegen een boom, waardoor de 4(1° borstwervel werd ver-
splinterd (
Laméris). Een paard, bevreesd voor een klap van
zijn linker buurman, sprong met het achterstel naar rechts, terwijl
de voorbeenen niet van den bodem werden opgelicht, waardoor
deze in overkruisten stand gewrongen werden. Het paard sprong

-ocr page 55-

op drie beenen vooruit; de humerus van het rechter been was
door het wringen op twee plaatsen gebroken (
Thomassen).

Ten slotte wijst referent op een geval van radialisparalyse.
Dit gebrek werd aan het linker voorbeen geconstateerd, maar
gelijktijdig werd opgemerkt dat patiënt bij de beweging het
rechter voorbeen van tijd tot tijd zoogenaamd «verlooi-». Daar
links podotrochlitis cbronica optrad, werden de beide achterste
kootzenuwen bij het liggende paard doorgesneden. Na het opstaan
kon patiënt op het rechter (niet geopereerde; been niet steunen
en bleek een volkomen radialisparalyse te bestaan (
van Zijverden).

v. E.

Boekaankondiging.

Vergleichende Untersuchungen über den Bacillus pyogenes
bovis (KüNNEMAN) und den Bacillus pyogenes suis
(GRIPS) mit Beziehung derselben zu den chronischen
Lungenentzündungen des Rindes. Inaugural-Dissertation
zur Erlangung der Doktorwürde der hohen veterinär-
medizinischen Fakultät der Universität Bern, vorgelegt
von HUBERTUS CORNELIS LEONARD EMILE BERGER,
Tierarzt in Hoek-van-Holland. Berlin 1907. Verlagsbuch-
handlung von RICHARD SCHOETZ, Wilhelmstrasse 10.

Berger deed in het Rijks seruminstituut te Rotterdam onderzoek
naar de aetiologie der niet-tuberculeuse longontstekingen bij het
rund en bezigde hiertoe het materiaal dat, als verdacht van
tuberculose, van regeeringswege onteigend en geslacht was.
Behalve longtuberculose kwamen daarbij slikpneumonieën, acti-
nomycotische longontstekingen, maar vooral chronische catarrhale
pneumonieën voor.
Bbrger\'s bacteriologische onderzoekingen
richtten zich speciaal op de chronische bronchopneumonieën.
Reeds dadelijk trof hij daarbij een kleinen, slanken bacillus aan,
welke groote overeenkomst had met bacillus pyogenes, door
Grifs
gevonden bij ettering en bij longontsteking van het varken
(bacillus pyogenes suis), door
Kunnemann bij etteringen van het
rund (bacillus pyogenes bovis), en reeds vóór hen door
Poels bij
Polyarthritis der kalveren (polyarthritusbacillus).

Berger komt te dezer zake tot de volgende conclusies:

1°. De polyarthritisbacil van Poels, de bacillus pyogenes suis

-ocr page 56-

-

48

(Grips) en de bacillus pyogenes bovis (Künnicmann) zijn identiek.
Het verdieut aaubeveling voortaan enkel den naam bacillus
pyogenes te bezigen.

2°. De bacillus pyogenes en de abortusbacil (Bang) zijn niet
aan elkander verwant.

30- De bacillus pyogenes is voor sommige dieren een specifieke
ettervormer, echter niet voor honden.

4°. Het is mogelijk kleine proefdieren, bonden en kalveren
tegen bacillus pyogenes te immuniseeren en van deze dieren
immuniseerend serum te bekomen. Dit bevat agglutineerende en
bactericide zelfstandigheden.

De onderzoekingen omtrent de chronische longontstekingen bij
het rund leidden den schrijver tot de volgende resultaten:

1°. De bij lobulaire pneumonieën van het rund gevonden bac-
teriën stemmen in het algemeen overeen met de micro-organismen
in pneumonische longen van den mensch.

2°. De bacillus pyogenes komt dikwijls voor bij chronische
(niet-tuberculeuse) bronchopneumonieën van het rund, of in reine
cultuur öf vergezeld van andere bacteriën.

3°. De bacillus pyogenes kan bij het rund een broncho-
pneumonia suppurativa en metastatica veroorzaken, evenals de
door
Olt bij het varken beschrevene.

4°. De door bacillus pyogenes veroorzaakte longontsteking van
het ruud kan bij het clinisch onderzoek worden verwisseld met
lougtuberculose. Runderen aan deze longontsteking lijdende,
kunnen op de tuberculine-injectie positief reageeren. Het ver-
dient aanbeveliug het sputum op het voorkomen van bacillus
pyogenes te onderzoeken.

5°. De bacillus pyogenes speelt dus in de pathologie van het\'
rund, zoowel bij kalveren als volwassen dieren, een belangrijke rol.

W. C. Schimmel.

H. HAUPTNER, Katalog der Instrumenten-Pabrik für Tier-
medizin und Tierzucht. Jubiläums-Ausgabe 1857—1907.
Berlin N. W., Luisenstrasse 53.

Gaarne voldoe ik aan het tot de redactie gerichte verzoek om
dezen catalogus aan te kondigen. Daarmede kan ik echter kort
zjjn, omdat hij aan alle veeartsen is toegezonden en, indien hij
niet ontvangen mocht zijn, alsnog kosteloos is te bekomen. In

-ocr page 57-

plaats van de gewone jaarlijksche uitgave, behelzende de nieuwig-
heden op het gebied waarin de firma
Hauptner zich beweegt,
is thans een complete catalogus verschenen van alles of althans
het voornaamste, dat in de 50 jaar van het bestaan der fabriek
is voortgebracht. Hij bestaat uit 5 afdeelingen, namelijk: 1°. heel-
kunde en inwendige geneeskunde; 2°. microscopie, bacteriologie,
vleeschkeuring en melkonderzoek; 3°. hulpmiddelen voor verple-
ging en veeteelt; 4°. leermiddelen voor veterinaire en landbouw-
scholen; 5°. apparaten tot scheren en poetsen van dieren. Daar-
achter bevindt zich een aanhangsel met de nieuwigheden van
het najaar 1906 tot het voorjaar 1907. Het geheel is 304 blad-
zijden 4° formaat groot en bevat meer dan 1000 afbeeldingen.

Tegenover het titelblad bevindt zich het portret van Hans
Hauptner, den stichter der zaak, die in 1901 te Berlijn over-
leed. Deze heeft zich voor de veeartsenijkunde zeer verdienstelijk
gemaakt, en zijn zoon zet diens taak voort op een wijze, welke
gewaardeerd moet worden.

De heeren Kappelhoi\' en Hovingh te Schiedam zijn depot-
houders der firma. W. C.
Schimmel.

Personalia.

Benoemd: tot keuringsvoearts, tevens onderdirecteur der gemeente-
slachtplaats te Dordrecht H.
O. de Waal aldaar; tot gemeente-
veearts te Markeloo
A. van der Steur; tot gemeenteveearts te
de Lemmer A.
Veenbaas; tot gemeenteveearts van Oldebroek S.
F
erwerda van Acbtkarspelen; tot assistent aan \'s Rijks serum-
inrichting te Rotterdam J.
Staai,; tot gouvernementsveearts, bij
den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, J. D.
van den
Bergii, laatstelijk die betrekking bekleed hebbende, van verlof
uit Europa teruggekeerd, wordende hij, voor den verderen duur
der afwezigheid van den gouvernementsveearts te Buitenzorg
B.
Vrijburg, belast met werkzaamheden in het ressort Buiten-
zorg en Krawang der residentie Batavia, met standplaats Buitenzorg.

Ontheven: eervol van de waarneming van den dienst in het ressort
Buitenzorg en Krawang der residentie Batavia, de gouvernements-
veearts te Weltevreden
A. de Vletter. (At. Rott. Crt. v. 30 Aug. \'07.)

Gevestigd: C. Eijkman te \'s-Gravendeel; C. Sieswerda te de
Rijp; W.
Vleming tijdelijk te Almeloo.

-ocr page 58-

Verplaatst: met ingang van 31 October 1907: de paardenarts
lite klasse J. M. Knipscheer van Milligen naar \'s-Gravenkage en
de paardenarts
lBte klasse J. Ma as van \'s-Gravenhage naar Milligen;
de paardenarts 2de klasse
A. J. Abspoel Wzn. van Utrecht naar
Ede; de paardenarts
2a® klasse dr. M. H. J. C. Thomassen van
Leiden naar Utrecht.

Met verlof: te \'s-Gravenhage, W. van der Burg; te Utrecht,
A. E.
ten Brokke ; te Dokkum, K. van der Veen.

De gouvernementsveearts dr. P. A. van Velzen is 18 September
1907 weder naar ludië vertrokken.

Bij resolutie van den minister van koloniën, dato 14 September
1907, n°. 45, afd. D., is G. Leurink, assistent aan \'s Rijks
seruminrichting te Rotterdam, gesteld ter beschikking van den
Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië om te worden be-
noemd tot leeraar voor de opleiding van inlandsche veeartsen
te Buitenzorg.

Bij resolutie van den minister van koloniën, dato 18 Sep-
tember
1907, n°. 40, afd. D., is J. H. 0. Vermeer ter beschik-
king gesteld van den Gouverneur van Nederlandsch-Indië om te
worden benoemd bij den burgerlijken veterinairen dienst daar
te lande.

Rijks veeartsenijschool.

Bij ministeriëele beschikking van 13 Augustus 1907, n°. 6569,
V. D.,
zijn, voor het tijdvak van 1 September 1907 tot en met
31 Augustus 1908, benoemd tot assistenten aan \'s Rijks vee-
artsenijschool:
a. bij de natuurlijke historie C. H. Nieuwland ;
b. bij het pathologisch instituut H. Schornagel ; bij de cliuiek
en de geneesmiddelleer A.
de Boer, veearts te Beneden-Knijpe;
bij de cliniek en de heelkundige leervakken
J. van der Veen;
bij de cliniek en de verloskunde P. Zijp.

Bij ministeriëele beschikking van 28 Augustus 1907 werd de
amanuensis bij de natuur- en scheikunde
H. J. Eijkelboom in
zijn betrekking bestendigd van
1—30 September 1907.

Bij ministeriëele beschikking van 14 September 1907, n°. 6985,
V. D.,
is met ingang van 1 October 1907 benoemd tot amanuensis
bij de natuur- en scheikunde aan
\'s Rijks veeartsenijschool te

-ocr page 59-

Utrecht: H. J. Eijkelboom, thans tijdelijk als zoodanig werkzaam.

De leerlingen R. H. Pieters en J. D. N. de Vrede van het
lste studiejaar, L. A. Bajetto en P. E. Keuchenius van het
2de studiejaar hebben hun studiën aan <le school gestaakt.

Als nieuwe leerlingen, met diploma eindexamen hoogere burger-
school 5-jarigen cursus of gymnasium zijn toegelaten: W. H.
Th. Barij, Dokkum; R. Bergema, Leeuwarden; A. de Boer,
Gorredijk; K. T. de Boer, Blesdijke; M. D. Booy, Purmerend;
N.
Brandenburg, Oranjewoud; G. Feikema, Sneek; R. H. P.
Fischer, Amsterdam; C. J. Folmer, Haarlemmermeer; D. Goed-
hart
, Meerkerk; F. C. M. Jansen, Amsterdam; 0. J. van der
Kamp, Utrecht; B. B. Lautenbach, Rotterdam; K. Luten,
Koekauge; J. Niks, Stadskanaal; P. J. Offeringa, \'t Zandt; G.
N. van der Plank, Amersfoort; H. J. Polder, Arnhem; E. J.
A. A. Quaedvlieg , Eokelrade; N. A. van de Roemer, Amers-
foort; A.
de Ronde, Kethel; A. J. N. Rutgers, Utrecht; G.
T
erpstra, Marsum; M. P. A. Thomassen, Utrecht; H. Veenen-
daal
, Woudenberg; H. Venema, Bedum; S. de Vlas, Wommels;
L.
W. de Waardt, Helder; D. W. Zuijdam, Gouda.

Het geheel aantal leerlingen bedraagt 145, als volgt over de
4 studiejaren verdeeld: 4<J® studiejaar 30, 3(,e studiejaar 40, 2d6
studiejaar 31, lsto studiejaar 44.

Wet paardenfokkerij 1901.

Door den minister van landbouw, handel en nijverheid is, o.m.
benoemd tot lid der commissie voor den aankoop van mannelijk
fokmateriaal in
1907 voor Friesland G. L. Hinrichs te Eist en
tot plaatsvervanger
II. A. Kroes te Groningen.

Keuring van vee en vleesch.

Aan de troonrede, uitgesproken op 17 September \'1907, is
ontleend:

Ontwerpen tot invoering eener algemeene keuring van vleesch
en tot het brengen van eenige wijzigingen in de wet op het
veeartsenijkundig staatstoezicht en de veeartsenijkundige politie
zullen U bereiken.

-ocr page 60-

Veeartsenijkundig staatstoezicht.

Bij koninklijk besluit van 30 Augustus 1907, n°. 84, zijn,
met ingang van 1 September 1907, tot wederopzegging benoemd
tot plaatsvervangers van den districtsveearts wien Roermond als
standplaats is aangewezen
H. J. H. Sala te Venraai, L. J. II.
B
loemen te Roermond en L. van Kempen te Sittard.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft goed-
gevonden:

A. bij besluit van 26 Augustus 1907, met ingang van 27 Augus-
tus 1907, te verbieden den invoer van herkauwende dieren en
varkens in en den uitvoer van herkauwende dieren en varkens
uit een kring in de gemeente Doniawerstal, begrensd door de
Houtvaart, den Scharsterrijn, den Houttoom, de St. Nicolaas-
gastervaart, de Waterlossing, de Wijmerts, het Huis ter Heide
en den grindweg naar Langweer;

B. te bepalen dat de doorvoer van herkauwende dieren en
varkens langs den weg van de Scharsterbrug tot het Huis ter
Heide vrijblijft en dat, enz. enz.

A. bij besluit van 26 Augustus 1907, met ingang van 27 Augus-
tus 1907, te verbieden den invoer van herkauwende dieren en
varkens in en den uitvoer van herkauwende dieren en varkens uit een
kring in de gemeente Kampen, begrensd door den IJsel, den
Beltweg, den St. Nicolaasdijk, den Haatlanderdijk en den grind-
weg welke leidt naar de laadplaats op het Haatland;

B. te bepalen dat, enz. enz.

A. bij besluit van 26 Augustus 1907, met ingang van 27 Augus-
tus 1907, te verbieden den invoer van herkauwende dieren en
varkens in en den uitvoer van herkauwende dieren en varkens
uit een kring in de gemeente Genemuiden, begrensd door den
Kamperzeedijk, den Achterweg langs de kom der gemeente,
den weg naar het Veer, het Zwarte water, de Zuiderzee en het
Uitwateringskanaal van Mastenbroek;

B. te bepalen dat, enz. enz.

A. bij besluit van 27 Augustus 1907, met ingang van 28 Augus-
tus 1907, te bepalen, dat in zijn beschikking van 26 Augustus

-ocr page 61-

1907, n°. 1758, V. D., waarbij verboden zijn de invoer van her-
kauwende dieren en varkens in en de uitvoer van herkauwende
dieren en varkens uit een kring in de gemeente Kampen, sub A,
in plaats van »IJsel" te lezen slJseldijk".

A. bij besluit van 29 Augustus 1907, met ingang van 30 Augus-
tus 1907, te verbieden den invoer van herkauwende diereu en
varkens uit een kring in de gemeente Kampen, omvattende bet
Binnen-Eiland;

B. te bepalen dat, enz. enz.

A. bij besluit van 30 Augustus 1907, met ingang van 2 Sep-
tember 1907, te verbieden den invoer van herkauwende dieren en
varkens in en den uitvoer van herkauwende dieren en varkens
uit een kring in de gemeente Dalfseu, begrensd door de Vecht,
de grens van de gemeente Zwollerkerspel, de grens van de Hooi-
slagen, den Ancumerdijk, de Kubbinge Steeg, de Ancuuier Steeg
en de Muierts Steeg naar Ancum;

B. te bepalen dat, enz. enz.

A. bij besluit van 2 September 1907, met ingang van 3 Sep-
tember 1907, te verbieden den invoer van herkauwende dieren en
varkens in en den uitvoer van herkauwende dieren en varkens
uit een kring in de gemeente Oldemarkt, begrensd door den
Hoogeweg, den Meenteweg, den IJselhammerlakerweg en den
weg van Oldemarkt naar den Blankenhammerzeedijk;

B. te bepalen dat, enz. enz.

A. bij besluit van 2 September 1907, met ingang van 3 Sep-
tember 1907, te verbieden het vervoeren of doen vervoeren van
herkauwende dieren en varkens uit, naar of binnen een kring in
de gemeente St. Maartensdijk, omvattende het gedeelte van den
polder Oudeland, begrensd als volgt: ten noorden de grindweg
van af den Veerhoeksehen weg tot aan den Eersten dijk, de
Eerste dijk en de Kuigedijk tot aan den Veerhoekschenweg en de
Veerhoekscheweg;

B. te bepalen dat, enz. enz.

bij besluit van 2 September 1907, met ingang van 3 September
1907, in te trekken zijn beschikking van 15 Augustus 1907,
n°. 6838, V. D., waarbij verboden werd de invoer van herkau-

-ocr page 62-

wende dieren en varkens in en de uitvoer van herkauwende dieren
\' en varkens uit een kring in de gemeente Doniawerstal, begrensd
door de Hoitesloot, het Slingerrak, de Langweerder-Sneekervaart,
de Langweerder Wielen, de Janesloot, de Koevorde en den Nijeweg.

A. bij besluit van 2 September 1907, met ingang van 3 Sep-
tember 1907, te verbieden den invoer van herkauwende dieren
en varkens in en den uitvoer van herkauwende dieren en varkens
uit een kring in de gemeente Kampen, omvattende de weide
«de Maten»;

B. te bepalen dat, enz. enz.

A. bij besluit van 2 September 1907, met ingang van 3 Sep-
tember 1907, te verbieden den invoer van herkauwende dieren
en varkens in en den uitvoer van herkauwende dieren en varkens
uit een kring in de gemeente Genemuiden, omvattende de Buiten-
landen, het Groot Cellemuiden en het Klein Cellemuiden, welke
begrensd worden door de zijgraven, loopende langs den Binnen-
toon van den Mastenbroekerdijk naar Hasselt, den Sasdijk om
de kom der gemeente Genemuiden, de Buitenhaven, het Zwarte-
water en de zuidelijke kade van den polder het Klein Celle-
muiden, welke weder aansluit aan den Mastenbroekerdijk;

B. te bepalen dat, enz. enz.

De directeur van den landbouw brengt, dato 5 September 1907,
ter kennis van belanghebbenden, dat aan de Rijkslandbouw-
wiuterschool te Zutfen te vervullen is de betrekking van tijdelijk
leeraar-veearts, op een belooning van f60 per winterhalfjaar en
per wekelijksch lesuur. Het getal lesuren bedraagt in 1907/1908
vier en in de volgende winterhalfjaren acht per week.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft goed-
gevonden :

1°. bij besluit van 6 September 1907, met ingang van 7 Sep-
tember 1907, in te trekken zijn beschikking van 26 Augustus
1907, n°. 7158, V. D., gewijzigd bij die van 27 Augustus 1901,
n°. 7187, V. D., en zijn beschikking van 29 Augustus 1907, n°. 7263,
V. D., waarbij verboden werd de invoer van herkauwende dieren
en varkens in en de uitvoer van herkauwende dieren en varkens
uit kringen in de gemeente Kampen;

-ocr page 63-

2°. A. te verbieden den invoer van herkauwende dieren eu
varkens iu en den uitvoer van herkauwende dieren en varkens
uit een kring, omvattende de gemeente Kampen;

B. te bepalen dat, enz. enz.

1°. bij besluit van 9 September 1907, met ingang van 10
September 1907, in te trekken ziju beschikkingen van 26 Augus-
tus 1907, n°. 7157, V. D., en van 2 September 1907, n°. 73661,
V. D., waarbij verboden werd de invoer van herkauwende dieren
en varkens in en de uitvoer van herkauwende dieren en varkens
uit kringen in de gemeente Genemuiden;

2°. A. te verbieden den invoer van herkauwende dieren en
varkens in en den uitvoer van herkauwende dieren en varkens
nit een kring, omvattende de gemeente Genemuiden;

B. te bepalen dat, enz. enz.

1°. bij besluit van 9 September 1907, met ingang van 10
September 1907, in te trekken zijn beschikking van 2 September
1907, n°. 7391, V. D., waarbij verboden werd de invoer van
herkauwende dieren en varkens in en de uitvoer van herkauwende
dieren en varkens uit een kring in de gemeente Oldemarkt;

2°. A. te verbieden den invoer van herkauwende dieren en
varkens in en den uitvoer van herkauwende dieren en varkens
uit een kring, omvattende de gemeente Oldemarkt;

B, te bepalen dat, enz. enz.

bij besluit van 13 September 1907, met ingang van 14 Sep-
tember 1907, in te trekken zijn beschikking van 26 Augustus
1907, n°. 7156, V. D., waarbij verboden werd de invoer van
herkauwende dieren en varkens in en de uitvoer van herkauwende
dieren en varkens uit een kring in de gemeente Doniawerstal,
begrensd door de Houtvaart, den Scharsterrijn, den Houttoom,
de St. Nicolaasgastervaart, de Waterlossing, de Wijmerts, het Huis
ten Heijde en den grindweg naar Langemeer.

Door het Engelsch departement van landbouw is dd. 23 Augus-
tus jl. een verordening uitgevaardigd, waarbij, met ingang van
1 Januari 1908, de invoer in Groot-Britannië uit het buitenland
van paarden, ezels en muilezels wordt verboden, tenzij vergezeld
van een verklaring van een veearts, ten blijke dat hij onmid-

-ocr page 64-

dellijk vóór of na de inscheping de dieren heeft onderzocht en
geen teekenen van kwadedroes aanwezig vond. (
Staatscourant
van 17 September 1907, n°. 217.)

Ontvangen inschrijvingen ten behoeve van het
gedenkteeken voor wijlen dr.
M. H. J. P. Thomassen.

(3d0 lijst.)

A. J. S. van Alphen te Fijnaart.......ƒ 2.50

Th. H. L. Aentz te Nijmegen........» 2.50

D. L. Bakker te Enschede........ . » 5.—

R. A. Barmen \'t Loo te Bameveld......»10.—

Dr. E. C. H. A. M. Bemelmans te Bergen-op-Zoom . » 2.50

B. Bierman te Helmond..........» 5.—

R. Boer Hzn. te St. Anna-Parochie ... . . » 5.—

A. A. Bosch te Rijssen..........» 5.—

K. biichli te Roodeschool.........» 10.—

J. H. Cramer te Almeloo.........» 5.—

Dr. M. C. Dekhuijzkn te Utrecht.......» 15.—

E. J. Dommerhold te Gendringen.......» 10.—

C. A. van Dorssen te Winschoten......» 2.50

J. van Dülm te Padalarang.........» 5.—

G. J. Eggink te Twelloo..........» 5.—

W. L. Gitzels te Bemmel.........» 5.—

J. P. L. Goemans te Zieriksee........» 5.—

B. van Goor te Epe...........» 5.—

C. de Graaf te Dirksland.........» 5.—

G. Hannema te Zaandam..........» 10.—

J. Harp te Venendaal...........» 5.—

M. B. ten Have te Midwolde........» 5.—

M. S. Hibma te Franeker.........» 10.—

L. J. Hoogkamer te Batavia.........» 25.—

B. de Jong te Olst...........» 10.—

H. de Jong te Ginneken..........» 25.—

L. van Kempen te Sittard.........» 10.—

H. A. Kroes te Groningen.........> 5.—

K. R, Kuipers te Alfen a.d. Rijn......» 5.—

Transporteere. . . ƒ 2i20.—

-ocr page 65-

Transport. . . ƒ 220.—

F. Laméris te Zutfen...........» 7.50

E. Léclainche te Toulouse.........» 10.—

A. van Leeuwen te Utrecht.........» 5.—

J. A. Lenshoek te Serang.........» 15.—

Dr. J. A. van der, Linde te Koeta Radja . . . . » 20.—

J. Mazure Czn. te Amsterdam........» 10.—

C. H. Molendijk te Dinteloord.......» 5.—

J. B. II. Moubis te Utrecht.........» 10.—

J. M. A. van Nes te Zuidlaren.......» 5. —

D. Nieburg te Varseveld.........» 20.—

F. J. Nieuwenhuijzen te Hilversum......» 5.—

Dr. A. A. Overbeek te Groningen......» 10.—

L. G. H. G. van de Pas te Buenos Aires . . . . » 25.—

H. Poot te \'s-Gravenhage.........» 5.—

G. A. de Raadt te Drachten........» 5.—

Dr. C. J. Rab te IJselstein.........» 4.—

A. F. Reichman te Steenderen........» 5.—

J. C. van der Slooten te \'s-Gravenhage . . . . » 5 —

D. van der Sluijs te Amsterdam.......» 10.—

Y. van der Sluis te Amsterdam.......» 5.—

W. van Staa te Sneek..........» 5.—

J. Stapenséa te Nijmegen..........» 5.—

W. S. Stüven te Amsterdam........» 10.—

Dr. J. Swierstra te Zaandam............» 10.—

J. J. W. Urlings te Heerlen........» 5.:

J. van der Veen te Utrecht.........» 4.—

Dr. P. Vermaat te Oud-Beierland.......» 10.—

A. de Vletter te Batavia.........» 15.—

J. de Vries te Zalt-Bommel.........» 5.—

A. J. Winkel te Koevorden.........» 15.—

H. Wolters te Nieuw-Buinen........» 5.—

N. P. Woudenberg te Groningen.......» 2.50

P. Zijp te Utrecht............» 5.—

Bedrag der voorgaande lijsten . . f1373.—

Totaal . . 11876.—

Utrecht, 22 September 1907.

de penningmeester,

VAN ESVELD.

-

-ocr page 66-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende Juli en Augustus 1907.

(De cijfers tusselieii ( ) duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

Honds-
dol-
heid.

B

«

b

»

U

1
S

3
.
k

a

jk

a

®

4>
a

o

S

PROVINCIE.

A
A

j!

©

\'I

O

»

Juli.

Groningen
Friesland.
Drente. .
Overysel .
Gelderland
Utrecht .
Noord-Holland
Zuid-Holland
Zeeland . .
Noord-Brabant
Limburg . .

2011 (68)
i765(«*)

42622(»80)

1

163 (107)
1
1

9 (6)

2 (l)

24 (12)

3 (»)

64 (12)

5(4)
»

1
1

2(2)
2(2)

4 Cl

15 (15)

249 (5)
11 <3)

4 (•)

7(3)
1

18 (2)

Totaal

185

tt

46398(1380,

9l5)

282(11)

n

258 (««)

rt

30 i»)

8(3)

96 (9)

Augustus.

Groningen . .

S

t>

7)

«

n

«

V

6 (3)

n

71

n

1

Friesland. . .

24

7)

V

367 (!)

n

n

n

106 (81)

n

7(0)

rt

n

n

Drente. . . .

8

n

V

19 (5)

n

w

1

7)

71

Overjjsel . . .

5

7)

D

195 (76)

it

jj

71

r>

1

7)

71

V

Gelderland . .

16

n

V

188 (13)

7)

71

4 (3)

n

5(5)

2,2)

li

P

Utrecht . . .

43

n

V

30267 (959)

*

w

i>

«

m

n

ft

n

Noord-Holland .

64

7>

n

11609(1011)

71

V

r>

3 (3»

V

71

14 f)

Zuid-Holland .

122

»

7i

94506(2951)

t)

23 («)

n

46 (18)

71

5(3)

t)

n

Tt

Zeeland . . .

8

»

7)

w

rt

n

»

56 (5«)

»

n

h

Ti

n

Noord-Brabant .

17

»

7t

111 (27)

V

n

7)

14 (14)

i)

6(5)

rt

7)

Limburg . . .

14

»

1>

w

V

»

n

tt

Ti

20 (19)

n

w

*

Totaal . .

319

»

n

137243(5044)

1

V

42 (9,

7)

232 (\'75,

48(«)

2(2)

rt

15(3)

[Staatscourant van 21 Augustus 1907, n°. 195 en van 13 September 1907, n». 214.)

v. E.

-ocr page 67-

MEDEDEELINGEN UIT DE CHIRURGISCHE CLINIEK
VAN \'s RIJKS VEEARTSENIJSCHOOL,

door

W. C. SCHIMMEL en J. VAN DER VEEN.

12°. Ruptuur van den ophangband der sesambeenderen
aan beide achterbeenen by een koetspaard.

Den 4den Juli 1907 werd een zwarte 5-jarige merrie,
hoog 1,60 M., gekruist inlandsch ras, toebehoorende aan
C. B. B. te U., ter behandeling aangeboden wegens vrij
plotseling ontstanen moeilijken gang met beide achterbeenen.
Het tamelijk heete koetspaard had in het span geloopen
met een vrij luien kameraad; vooral ook door het aandrijven
van het laatste had het eerste zich ongewoon ingespannen.
Op eens echter verminderde dit zijn gang, kon moeilijker
vooruit. Deze stoornis nam allengs toe en werd weldra zoo
belangrijk, dat de koetsier blijde was den stal te hebben
bereikt.

Den eigenaar was reeds in het oog gesprongen dat de
stand in de achterbeenen zoo veranderd was; terwijl deze te
voren niet te wenschen overliet, was het dier thans beer-
voetig en stond het recht in de spronggewrichten.

Inderdaad was deze abnormale stand bij het goed gevoede
en flink gebouwde paard een opmerkelijk verschijnsel. In
het spronggewricht stonden tibia en metatarsus verticaal
boven elkander, zoodat de kammen van het katrolbeen aan
de spronggelidsbuiging naar voren uitstaken. Belastte het
paard een achterbeen, vooral het rechter, want hieraan waren
de abnormale symptomen het duidelijkst, dan vormde zich
aan de inwendige vlakte van het spronggewricht een ver-
dieping ter grootte van de palm van een hand.

-ocr page 68-

In de kootgewrichten bestond bij belasting een zoo sterke
dorsale flexie, dat de achtervlakte van den kogel slechts
weinig van den bodera verwijderd bleef. In verband hiermede
scheen deze achtervlakte belangrijk verdikt en zag het er
uit alsof aldaar een peesverscheuring had plaats gevonden.

De belasting der beide achterbeenen geschiedde nagenoeg
geen oogenblik gelijkmatig; telkens bracht het paard den
lichaamslast van het eene been op het andere over. Het
was duidelijk dat het belasten van een been groote pijn
verporzaakte; om deze weg te nemen, moest het andere
been in de plaats treden, doch ook daaraan werd de pijn
spoedig overweldigend en werd het eerste been weder belast.
Het paard stond daardoor met de achterbeenen te trippelen.
In den stal legde het zich zooveel mogelijk neder.

In stap ging het slechts met kleine passen voorwaarts;
het steunde maar zeer kort op een achterbeen. De hoef
werd gelijkmatig neergezet; opwippen van den toon vond
niet plaats. Liet men het paard een helling opgaan, zoodat
de lichaamslast meer op de achterhand neerkwam, dan wer-
den de passen bijzonder klein en was de gang strompelend.
Die pijnlijkheid openbaarde zich ook sterk bij het achteruit
zetten; achterwaarts gaan tegen een helling op kon men
van het dier niet gedaan krijgen. Bij langzaam draaien
gobcurde het dat de achterbeenen niet van den bodem
werden gelicht, doch het paard daarop, als om een vast punt,
een wijzerbeweging maakte.

Hoewel de verschijnselen op een peesverscheuring wezen,
wras daarvan locaal weinig of niets waar te nemen. Alleen
de bovenste schortband was-aan de achtervlakte van de pijp
bij palpatie iets pijnlijk; zwelling en verhoogde temperatuur
daarvan waren niet duidelijk te constateeren. De hoef- en
kroonbeenbuiger vertoonden geen afwijkingen; de dikte aan
de achtervlakte der sesambeenderen stond blijkbaar in verband
met de abnormaal sterke dorsale flexie in het kootgewricht.

-ocr page 69-

Van een verscheuring van den hoefbeenbuiger kon geen
sprake zijn, ook omdat de hoef gelijkmatig werd neergezet;
van een ruptuur van den musculus sublimis ontbraken
evenzeer de symptomen. De oorzaak der stoornis moest dus
worden toegeschreven aan een verscheuring van den ophang-
band der sesambeenderen; dat hiervan geen duidelijke ver-
schijnselen, als zwelling, verhoogde warmte en pijnlijkheid
bij drukking waren te bespeuren, kon worden verklaard dooi-
de diepe ligging van deze pees tusschen de griffelbeenderen,
in het bijzonder aan de achterbeenen.

De prognose was infausta; aan herstel dezer beiderzijdsche
verscheuring kon niet worden gedacht. Daarvoor ware het
noodig geweest de beide achterbeenen gedurende geruimen
tijd niet te belasten, en zelfs wanneer dit mogelijk ware,
zou de integriteit der pezen niet hersteld, de kans voor
recidieve dus groot zijn geweest.

Daarom werd aangeraden het paard te doen afmaken; dit
geschiedde wegens verzekeringsaangelcgenheden eerst den
16den Juli.

Bij onderzoek post mortem bleken de anatomische ver-
anderingen aan beide achterbeenen weinig te verschillen.
De sesamscheeden waren ontstoken; bij opening ontlastte
zich daaruit een vrij groote hoeveelheid donker barnsteen-
kleurig sereus vocht. De visceraal- en pariëtaalplaat der
synovialis waren met kleine bloedingen bedekt. Op sommige
plaatsen, onder anderen aan den ringband van de pees van
den musculus sublimis, had zich een weinig granulatieweefscl
gevormd. Bij doorsnede bleken beide pezen (sublimis en
profundis) echter normaal; aan de aanhechtingstakken van den
kroonbeenbuiger was niets ziekelijks waar te nemen.

Anders was het gesteld met den ophangband der sesam-
beenderen; deze was bijna over zijn geheele lengte abnor-
maal. Van onderen, aan de takken, was weinig of geen af-
wijking te bespeuren, doch naar boven namen deze steeds

-ocr page 70-

toe, zoodat de band bij zijn bovenste aanhechting bijna
dubbel zoo dik was als gewoonlijk. Op de oppervlakte daar-
van kwamen talrijke kleine bloedingen voor. De peesvezelen
waren uit elkander gerekt, verscheurd, en bevatten tusschen
zich rose gekleurd granulatieweefsel. In verband hiermede
was de consistentie van het peesweefsel belangrijk verminderd.

Aan de microscopische praeparaten van dit weefsel zag
men .dat de regelmatige ligging der fibrillen en de lineaire
rangschikking (in lengtesneden) der cellen van het gevormde
bindweefsel der pezen hier en daar verloren was gegaan.
Op die plaatsen waren donker gekleurde gedeelten met
ordeloos gelegen spoelvonnige en ronde cellen, waartusschen
zich enkele fibrillen en capillaire vaten bevonden. Dit was
dus jong bindweefsel, ten deele nog granulatieweefsel.

13°, Condyloom aan don penis en diffuse papillomateuse
woekering op liet binnenste praeputiaalblad by een paard.

Den 13den Juni 1Ü07 werd een bruine 14-jarige ruin,
hoog 1,60 M., gekruist inlandsch ras, toebehoorende aan
M. v. A. te K., ter behandeling opgenomen, wegens een
reeds geruimen tijd bestaand gezwel aan de roede.

Bij onderzoek bleek een tumor pendulans ter grootte van
een kleine vuist te bestaan, welke, duidelijk gesteeld, uit-
ging van de linker zijde van den glans penis. Voorts bevond
zich links, op de inwendige vlakte van de binnenste prae-
putiaalplooi, een diffuse woekering ter grootte van de palm
eener hand. Door de roede naar voren te trekken en de
buitenste praeputiaalplooi naar achteren te drukken, gelukte
het om het zieke gedeelte zichtbaar te maken. Dit was niet
van dien aard, dat het urineeren er door kon worden be-
moeilijkt; de ervaring heeft echter geleerd dat dergelijke
woekeringen door gestadigen groei allengs meer een drukking
op de urethra kunnen uitoefenen. Daarom werd besloten
ook deze gezwelvorming te exstirpeeren.

-ocr page 71-

Tot dit doel werd het paard in rechter zijligging gebracht,
genarcotiseerd en het linker achterbeen uitgehouden. Nadat
de roede en de praeputiaalzak zoo goed mogelijk waren
gedesinfecteerd, werd de gesteelde tumor met den ecraseur
verwijderd. Daarna werden de woekeringen in het praeputium
op de boven vermelde wijze te voorschijn gebracht en met
de schaar afgeknipt. Hierbij werd zorg gedragen dat het
praeputiaalblad niet werd ingesneden, omdat zich in het
daaronder liggend bindweefsel door indringend vuil gemak-
kelijk een moeilijk te achtervolgen phlegmone ontwikkelt.

De gemaakte wondvlakten werden met een 20-percentsche
chloorzinkopiossing gepenseeld, waarna het dier kon opstaan.

De genezing liet niets te wenschen over; reeds den
19den Juni kon het paard hersteld vertrekken.

l)e in het pathologisch instituut der veeartsenijschool
onderzochte tumor bleek van epitheelachtigen aard, en wel
een condyloom te zijn.

4°. Osteofibroom aan hot lichaam dor onderkaak b\\j oen
zuigveulen.

Den l3ton Juli 1907 werd een bruin hengstveulen, oud 2
maanden, gekruist inlandsch ras, toebehoorende aan G. V.
te O. L,, ter behandeling aangeboden wegens een gezwel
dat zich in de laatste weken in den mond, aan de achter-
kaak, had ontwikkeld en allengs meer de onderlip ter plaatse
naar buiten drong.

Daar het veulen nog niet gespeend was, moest het met
de moeder worden opgenomen.

Bij onderzoek bleek aan den rechter rand van het lichaam
der onderkaak een rose gekleurde, met slijmvlies bedekte
tumor te bestaan, welke zich uitbreidde van den rechter
middeltand tot den overslag van het valsche slijmvlies der
onderlip op het tandvleesch. Een centimeter achter de plaats
waar de buitensnijtand zou moeten doorbreken, had het

-ocr page 72-

ongeveer half bolronde gezwel zijn hoogste punt en was
aldaar 5 c.M. dik. De rechter helft der onderlip was naar
buiten en naar beneden gedrongen, zoodat de mondspleet
scheef liep en rechts niet meer sloot. Daardoor was de
beenharde tumor steeds zichtbaar. Hoewel deze bij het kau-
wen nog niet hinderde, werd het vatten van den tepel bij
het zuigen er zeer door bemoeilijkt.

Daar vermoed werd dat het gezwel, gelijk dikwijls bij
zulke nieuwvormingen het geval is, een van een tandkas
uitgaand osteosarcoom zou zijn, moest de prognose dubia
worden gesteld.

Den 4den Juli werd het veulen, na in linker zijligging te
zijn gebracht, zonder algemeene narcose, geopereerd. Ten
einde eenigermate locale anaesthesie te verkrijgen, werd de
tumor en zijn omgeving met acidum carbolicum purum be-
streken. Het verdikte, dus zieke, slijmvlies werd met bistouri
en pincet van het onderliggend beenig gezwelweefsel af ge-
praepareerd. Daarna werd het zieke been met een smalle
zaag weggenomen, en, met het oog op mogelijk sarcoom,
ook nog een gedeelte van het omringend gezonde been.
Hierdoor werd de nog niet doorgebroken hoekveulentand,
en waarschijnlijk ook de kiem van den hoekpaardentand,
verwijderd; de mogelijkheid van latere oligodontie is dus
niet uitgesloten.

De bloeding uit de gewonde beenvlakte werd bestreden
door tegendrukken van in acidum carbolicum purum ge-
drenkte watten. Vervolgens werd een verband aangelegd,
waarvan de slagen door den mond en achter langs de kin
liepen; hierdoor kwam de afgezakte lip weder in normale
positie. Na 24 uur werd dit verband verwijderd en toen reeds
bleek de achterlip in de gewenschte houding te blijven.

Toen na enkele dagen de wondvlakte met gezond gra-
nulatieweefsel was bedekt en geen abnormale woekering
werd waargenomen, werd deu eigenaar in overweging gegeven

-ocr page 73-

het veulen met de merrie weder in de weide te doen. Hij
behoefde slechts nu en dan de wond te reinigen. Den 9den
Juli vertrokken ze; van recidieve bleek tot heden niets. De
kans daartoe is trouwens niet groot, daar de in het patho-
logisch instituut der veeartsenijschool onderzochte tumor
een osteofibroom bleek te zijn.

LANGS DE GRENZEN
VAN HET VEE A RTSENIJ KUNDIG GEBIED,

dook

H. M. KROON.

(Openingsrede voor de 48ste algemeene vergadering der Maatschappij ter
bevordoring der veeartsenijkunde.)

Voor heden wensch ik eenigszins uitvoerig stil te staan
bij de werkzaamheden der veeartsen op verschillend gebied
en wel in het bijzonder op die terreinen, waar men ons öf
tracht te verdringen of ons optreden minder noodig acht,
öf ons niet gaarne de plaats wenscht in te ruimen, welke
ons werkelijk toekomt. De reden, welke ik daarvoor heb, is,
dat in verschillende opzichten actualiteit bestaat, waarom ik
het nuttig vind uw aandacht te vestigen op de noodzake-
lijkheid om, zooveel het in onze macht ligt, op te komen
en pal te staan voor wat ons rechtens toekomt. Ik wensch
mij bezig te houden met de verloskunde, de veeteelt, het
exterieur, het hoefbeslag, de vleeschkeuring, de keuring van
andere voedingsmiddelen van dierlijken oorsprong, speciaal
ook met het toezicht op melk. Al geldt het hier nu niet
het voorkomen of de genezing van ziekten bij dieren, toch
heeft de veearts op die verschillende terreinen een belang-
rijke laak te vervullen, welke wij vooral niet mogen onder-
schatten.

-ocr page 74-

Vooreerst dé verloskunde van het vee. Daar bij nor-
male baringen de veehouder zelf de gewenschte hulp biedt,
heb ik hier natuurlijk alleen het oog op de velerlei afwij-
kingen, welke zoo dikwijls voorkomen.

Vooraf zij er op gewezen, dat de veearts hetzij door per-
soonlijke instructie, hetzij door mededeelingen in vakbladen
of door voordrachten voor veehouders er zeker toe kan bij-
dragen en er ook werkelijk reeds veel toe heeft bijgedragen,
om den veehouders die kennis bij te brengen, welke zij
moeten bezitten om in normale gevallen steeds doelmatig
behulpzaam te zijn.

Er zijn een aantal gevallen, laat ik ze abnormale
noemen, waar de veehouder den verloskundige noodig heeft.
Waar de wet op de uitoefening der veeartsenijkunst (8 Juli
1874,
Staatsblad n°. 98) het verleenen van genees- en heel-
kundigen raad of bijstand als bedrijf aan niet-veeartsen ver-
biedt, wordt in art. 1 nadrukkelijk gezegd „uitoefening der
verloskunst van het vee is aan ieder geoorloofd." De veearts
wordt dus niet speciaal als verloskundige aangewezen. Zou
de reden hiervan niet vooral zijn gelegen in de groote moei-
lijkheid, om nauwkeurig de grens aan te geven tusschen die
gevallen waar de veehouder zelf kan helpen, en waar de
verloskundige noodig is? Dit toch zou moeten geschieden
als men de uitoefening der verloskunde niet aan ieder ver-
oorloofde. Verder was in 1874 en in de eerstvolgende jaren
daarna het aantal veeartsen betrekkelijk gering, zoodat hulp van
anderen onontbeerlijk was. Vandaar de vrijlating en het
optreden van vee verloskundigen, niet-veeartsen.

In de laatste jaren hooren wij telkens gewagen van de
wenschelijkheid eener opleiding van zulke veeverloskundigen,
niet-veeartsen, ja zelfs heeft men daarmede, bij voorbeeld in
het Hollandsch Noorderkwartier, reeds een begin gemaakt.
Toen enkele jaren geleden de quaestie bij een onzer groote
land bouwmaatschappijen overwogen werd, ging men er niet

-ocr page 75-

op in, omdat aldus opgeleide veeverloskundigen, geen vol-
doend bestaan vindend, van zelf kwakzalvers zouden worden,
en men niet gaarne wenschte, dat de nu uitstervende em-
piristen door een nieuwe generatie zou worden gevolgd.

Enkele maanden geleden is deze zaak weer te berde ge-
komen, en waarschijnlijk is het, dat zij ook van andere zijde
aan de orde zal worden gesteld. Ten einde het onvoldoende
inkomen van den veeverloskundige aan te vullen, werd zelfs
voorgesteld dat men hun de bevoegdheid zou geven om
koeien met kalfziekte te behandelen, en wilde men de be-
trekking combineeren met die van castreerder en van hulp-
keurmeester. Men had er, daar men blijkbaar het in dezen
zin wijzigen van de wet op de uitoefening der veeartsenij-
kunde gemakkelijk bereikbaar acht, nog heel goed bij kunnen
voegen het verrichten van entingen tegen vlekziekte, milt-
vuur, houtvuur, kalverziekten en het tuberculineeren der
runderen, om nog mooier den empirist, den kwakzalver in
optima forma, voor te bereiden. Daar zien sommigen blijk-
baar niet tegen op; een groot voorstander van zulke vee-
verloskundigen schreef dan ook enkele weken geleden in een
onzer landbouwbladen: „welnu, als die menschen middeltjes
kennen, waarom zullen zij die dan ook niet aan de veehouders
geven"!

Alle overdrijving ter zijde latend, is het toch een feit, dat
wij hier komen in de richting, waar wij niet moeten wezen,
een vorming van een categorie van personen, die allen meer
of minder de kwakzalverij zullen gaan uitoefenen. Dit zien
de veeartsen zeer wel in, getuige het advies der afdeeling
Gelderland-Overijsel, in den vorigen jaargang van ons tijd-
schrift opgenomen, waarin de motieven worden aangevoerd
waarom zulk een opleiding niet wenschelijk is; ik zal deze
hier niet behoeven te herhalen.

Reeds enkele jaren geleden werd in een rapport van
collega H. J. C.
van Lent te Tiel het niet wenschelijke van

-ocr page 76-

zulk een opleiding betoogd, terwijl in liet in de 26ste jaargang
van ons tijdschrift voorkomend artikel, en in het onlangs op
verzoek van het hoofdbestuur uitgebracht advies van den
leeraar aan \'s Rijks veeartsenijschool
M. G. de Bruin duidelijk
wordt aangetoond welke gevaren ons zouden wachten. De com-
missie voor beroepsbelangen onzer Maatschappij zond aan het
hoofdbestuur een advies, dat tegen de gevolgen waarschuwt,
en waaruit ik nog nader een tirade zal aanhalen.

De afdeeling Noord-Holland, welke oorspronkelijk de
quaestie der veeverloskundigen op de agenda dezer vergade-
ring wenschte te plaatsen, heeft reeds ervaren hoe de vee-
verloskundigen, niet-veeartsen, hun terrein overschrijden.
Zij toch schrijft: „Niet alleen bepalen deze zoogenaamde
veeverloskundigen zich tot het verlossen van vee, maar zeer
dikwijls wordt ook andere hulp aan zieke dieren verleend,
zooals het uitspoelen van uteri, het reponeeren van gepro-
labeerde vaginae en uteri, het aanbrengen van hechtingen
in de vul va na prolapsus, het afpellen van secundinae, het
inenten van varkens, enz. In sommige dorpen wordt de
behandeling van kalfziekte verricht door daartoe vanwege
veehoudersvereenigingen aangestelde al of niet gesalarieerde
personen en door bedoelde veeverlossers."

Ook het hoofdbestuur is van ineening, dat de opleiding
van veeverloskundigen, niet-veeartsen en vooral een combi-
natie\' met andere functiën, als dit jaar te berde is gebracht,
noodwendig kwakzalvers moet vormen. Als voorzitter kreeg
ik daarom de opdracht, om met den heer directeur-generaal
van den landbouw een bespreking over dit onderwerp te
houden en te wijzen op de gevaren en nadeelen, aan een
dergelijke opleiding verbonden. Uit de mededeelingen van
den directeur-generaal," die de adviezen vóór en tegen bleek
te kennen, kreeg ik den indruk, dat een opleiding van
dergelijke veeverloskundigen wel niet zou kunnen worden
bevorderd dan nadat duidelijk werd aangetoond, dat er on-

-ocr page 77-

voldoende hulp van veeartsen te krijgen was. Mocht oplei-
ding noodig blijken, dan zou deze moeten geschieden door
veeartsen, terwijl de veeverloskundigen ook onder deskundig
toezicht zouden behooren te worden geplaatst, zoodat kwak-
zalvcren niet zou kunnen voorkomen en elke poging daartoe
onmiddellijk zou leiden tot intrekking van de bevoegdheid.

Het resultaat der bespreking kan ons geruststellen, en
sterkt ons in een bestaand vertrouwen.

Meermalen is er door voorstanders van de opleiding der
veeverloskundigen gewezen op het feit, dat in sommige
plaatsen onvoldoende hulp is omdat er praktizeerende vee-
artsen zijn, die de verloskunde niet uitoefenen. In het straks
reeds genoemd advies onzer commissie voor beroepsbelangen
wordt gewezen op het nadeel, dat deze enkelen ons berok-
kenen. „Van de veeartsen zelf", heet het daar, „dient een
kracht uit te gaan, om de tegenpartij geen wapens in handen
te geven."

Enkele veeartsen toch vinden de verloskunde een baantje,
dat niet bij hun positie past; anderen vinden het te zwaar
en zijn bang zich vuil te maken of zien er tegen op om
hun nachtrust op te offeren en beoefenen daarom de verlos-
kunde öf in het geheel niet of onttrekken er zich
zooveel mogelijk aan.

Die enkelen zijn het, welke door hun wijze van doen
steun verleenen aan en oorzaak zijn van voorstellen, als
boven bedoeld.\'\'

Van het feit of de veeartsen in de behoefte aan verlos-
kundige hulp kunnen voorzien, hangt alles af. Welnu, als
alle praktizeerende veeartsen de verloskunde uitoefenen, zal
bij de toeneming, welke — men lette op het aantal studenten
aan \'s Rijks veeartsenijschool — in de eerste jaren zeer
groot zal zijn, weldra meer dan genoeg veeverloskundige
hulp te krijgen wezen en de quaestie van zelf opgelost worden.

Ik neem hier als een axioma aan, dat de veeartsen, door

-ocr page 78-

hun kennis en opleiding, de aangewezen veeverloskundigen
zijn. Toch is ook dit jaar nog, en evenzoo vroeger, de be-
wering geuit, maar gelukkig ook van de zijde der veehouders
weersproken, dat vooral jonge veeartsen zeer onbedreven zijn
in de uitoefening der verloskunde; daaruit moest weer een
motief worden geput voor de opleiding der verloskundigen.
Men wil dus zeggen dat, wat de verloskunde betreft, de
opleiding aan \'s Rijks veeartsenijschool onvoldoende is
en te wenschen overlaat. Hiertegen wensch ik te
protesteeren. Aan onze school toch is juist verbonden als
verloskundige de heer M.
G. de Bruin, een man met groote
kennis en bedrevenheid op dit gebied, een geleerde en
practicus met Europeeschen naam, aan wien zijn leerlingen
zooveel verplichtingen hebben. Zelf heb ik dit jaar, als lid
van de commissie voor het afnemen van het veeartsenij-
kundig examen, het examen in theoretische verloskunde bijge-
woond en ook allen aan het phantoom werkzaam gezien, en
ik kan getuigen, dat de candidaten uitstekend onderlegd en
practisch voldoende - waren gevormd, om de verloskunde in
de praktijk met succes te kunnen uitoefenen. Wat dat
betreft, kunnen wij volkomen gerust zijn!

Op het gebied der veeteelt neemt de veearts een plaats
in onder de deskundige adviseurs. Er zijn zeker menschen
die meenen, dat wij veeartsen ons alleen dienen te bepalen
tot de behandeling van zieke dieren, het voorkomen van
veeziekten en het keuren van vleesch, en die ons verder
incompetent achten om, in zake fokkerij, exterieur, c. a. van
advies te dienen. De practijk echter geeft denzulken het
antwoord. Bijna geen tentoonstelling of keuring, of veeartsen
hebben zitting in de jury, en ook werkt menig veearts
mede aan de verbetering der. fokkerij onzer huisdieren.
Zou dit zoo zijn als hun adviezen niet juist waren of
hun zaakkennis in twijfel werd getrokken? Wat het

-ocr page 79-

exterieur betreft, maken de kennis van anatomie, physio-
logie en de pathologische afwijkingen het den veearts mogelijk,
dat hij niet, als andere paarden- en rundveekenners, alleen
weet hoe de vormen moeten zijn, doch tevens het waarom
kan aangeven, en zijn meening kan motiveeren. Ook kent
hij niet alleen de vele afwijkingen, doch kan hij deze geheel
naar waarde schatten. Een opmerkelijk feit is het dan ook,
dat als er lessen in paarden- of rundveekennis worden
gewenscht, nooit anders dan een veearts met dit onderricht
wordt belast. Dit alweer zou zeker niet het geval zijn, als
de veearts blijken gaf van onvoldoende op de hoogte te zijn.

Ook op het gebied der veefokkerij, een vak waarmede
de veearts bekend moet zijn omdat overtreding der regelen
leidt tot verzwakking en ziekte, worden de adviezen der
veeartsen op prijs gesteld. Hij doet zijn kennis niet alleen
op uit de boeken en geeft zijn adviezen niet slechts van
achter de schrijftafel, doch komt steeds in aanraking met
de praktijk waaraan hij zijn theorie toetst.

Nu wil ik niet overschatten door te beweren dat elk
veearts uitstekend deskundig is op liet gebied van veeteelt
en wat daartoe behoort, doch zeker is het, dat de veeartsenij-
kundige studie fundamenten legt, waarop iedereen zich door
eigen studie tot een deskundige kan vormen. Waar enkele
jaren geleden sprake was van vee- of liever veeteeltconsu-
lenten, daar ben ik het eens met de meening, dat zulke
ambtenaren zeer goed uit de veeartsen te vormen zouden
zijn, en dat zij verder boven anderen de voorkeur zouden
verdienen, omdat het in het plan lag hun ook het geven
van adviezen op het gebied der hygiëne onzer huisdieren
op te dragen. Ik verwijs de heeren hieromtrent naar een
inleiding van den heer A. W.
Heidema, in 1905 op het
landhuishoudkundig congres te Veendam gehouden, waarin
hij opsomt welke kennis zulk een consulent dient te bezitten.
Een overzicht van deze reeks geeft mij de overtuiging, dat

-ocr page 80-

de opleiding aan \'s Rijks veeartsenijschool daarvoor een
goede voorbereiding is.

Verder wensch ik de aandacht te vestigen op de rol, welke
de veearts speelt in de opleiding der hoefsmeden. Ik doe
dit vooral, omdat er tegenwoordig onder de veeartsen en
veeartsenijkundige studenten een strooming bestaat, om de
beteekenis van dit vak voor ons wel wat al te veel op den
achtergrond te schuiven. Ik zeg nu niet, dat ik het ge-
wenscht vind om met een beperkten studietijd zooveel uren
aan practisch hoefbeslag te besteden als tegenwoordig
aan \'s Rijks veeartsenijschool nog geschiedt, doch meen toch
goed te doen met er op te wijzen, dat de kennis van dit
vak voor den veearts niet zoo heel onbelangrijk is. Voor-
eerst is die kennis zoo noodig voor een goede diagnose
van een belangrijke groep van kreupelheden en ook voor den
therapeut is zij van groote beteekenis. Dan wil ik er op
wijzen, hoe in Nederland de opleiding van de hoefsmeden,
de ontwikkeling van het hoefsmidsvak en de verbetering
van het hoefbeslag bijna geheel in handen van veeartsen is.
Zeker is het, dat het onderwijs in hoefbeslag aan \'s Rijks
veeartsenijschool indirect een zeer grooten invloed heeft
gehad op die verbetering. Juist de veeartsen, voorzien van
de aan die school van het vak opgedane kennis, hebben door
de opleiding der hoefsmeden de verbetering gebracht. De
landbouwmaatschappijen hebben zich, gesteund door subsi-
diën uit rijks en provinciale fondsen, groote offers ge-
troost, terwijl de veeartsen steeds waren aangewezen om
de kennis te verschaffen. Deze hebben practici weten te
vormen, die hen bij het streven naar vooruitgang verder
behulpzaam zijn.

De opleiding der hoefsmeden — ik ga daar nu niet op
in — was wel niet wat ze wezen moest en kon, doch er
is reeds veel verbetering aangebracht. Het hoefbeslag in het

-ocr page 81-

leger, waar de militaire veterinairen de leiding hadden, heeft
daartoe ook zeer zeker medegewerkt.

Waar nu te Tiel spoedig de eerste burgerhoefsmidschool
zal worden opgericht en deze bij welslagen wel door meer-
dere zal worden gevolgd, en van sommige zijden zelfs een
aan \'s Rijks veeartsenijschool verbonden school voor de op-
leiding van onderwijzend personeel wenschelijk wordt geacht,
wilde ik de waarschuwing doen hooren om niet te ver te
gaan met het inkrimpen van het vak hoefbeslag, ook wat
het practisch gedeelte betreft. Ik hoop dat, als door ver-
meerdering van studiejaren meer tijd beschikbaar zal komen,
men ook aan dit vak de noodige aandacht zal blijven schen-
ken. De keurige en uitgebreide collectie op de Haagsche
tentoonstelling heeft doen zien, heeft ieder kunnen overtuigen,
dat tot nu toe de Rijks veeartsenijschool de inrichting is,
waar het vak op de meest wetenschappelijke wijze wordt
beoefend ! Moge dit zoo blijven !

Een uitgestrekte akker ligt vóór ons te bewerken op het
gebied der hygiëne van den mensch.

Wat de vleeschkeuring betreft, is door ons reeds
veel tot stand gebracht. Het vorig jaar gaf ik hier een over-
zicht van hetgeen tot nu toe in Nederland geschiedde. Ik zal
mij thans bepalen tot het uitspreken van het vertrouwen,
dat in rle aanstaande rijkswet, door Hare Majesteit de Koningin
in de troonrede aangekondigd, de veearts als de eenig com-
petente voor de keuring zal worden beschouwd. Letten wij
op de wording van het wetsontwerp, dan mogen wij daar-
van de beste verwachtingen koesteren. De tijd, dat hulp-
keurmeesters door gemeenten aan het hoofd van den vleesch-
keuringsdienst worden gesteld, zooals wij dat nu op enkele
plaatsen zien geschieden, zal, hoop ik, spoedig tot het ver-
leden behooren.

Het is een goed verschijnsel, dat die veeartsen, welke tot

-ocr page 82-

nu toe de practische vleeschkeuring niet uitoefenden en zich
daarin verder wilden bekwamen, aandrongen op cursussen
in vleeschkeuring voor veeartsen. Het is u bekend, dat onze
Maatschappij reeds zulk een cursus deed houden te Groningen,
terwijl thans door allo bijzondere afdeelingen dergelijke cursus-
sen zijn aangevraagd. I)e regeering stelt de Maatschappij door
ruime subsidiën in staat in dit opzicht aan de wenschen der
afdeelingen te voldoen. Gaarne maak ik van deze gelegen-
heid gebruik om der regeering een hartelijk woord van dank
te brengen voor dien op hoogen prijs gestelden steun.

Wij, veeartsen, zullen in de naaste toekomst worden ge-
roepen voor de keuring van wild en gevogelte,
v i s c h , schaal- en schelpdieren.

Dat toezicht op deze dierlijke voedingsmiddelen noodza-
kelijk is, wordt meer en\' meer erkend, en wie anders dan
de veearts zal dat toezicht uitoefenen ? Daarbij toch zijn de
kennis van de pathologie en de bacteriologie der ziekten van
deze dieren eerste eischen, welke men den keurmeester moet
stellen. Er is geen voorspellende geest noodig om te voor-
zeggen, dat de kennis van de ziekten van wild, gevogelte,
visschen, schaal- en schelpdieren voor den veearts onont-
beerlijk zal worden. De kennis dezer ziekten is nog zeer
onvoldoende, veel zal op dit gebied nog verricht moeten
worden. Het doet mij genoegen vernomen te hebben, dat
men zich ook hier te lande, en wel aan de Rijksserum-
inrichting te Rotterdam, reeds met de studie der ziekten van
visschen bezighoudt. De tijd mag, dunkt mij, niet vermeer
zijn, dat aan \'s Rijks veeartsenijschool de kennis van de
ziekten dezer dieren wordt onderwezen, opdat de aanstaande
veeartsen beslagen ten ijs komen, berekend voor de taak,
welke hun zal worden opgedragen.

Mocht bij de vleeschkeuring en een keuring van wild en

-ocr page 83-

visch ieder overtuigd zijn, dat het toezicht bijna uitsluitend
aan den veearts moet worden opgedragen, ik kom nu tot
een ander voedingsmiddel van dierlijken oorsprong, waarbij
het toezicht tot voor enkele jaren geheel ten onrechte uit-
sluitend in handen der scheikundigen was, en waar eerst in
de laatste jaren de veearts langzamerhand een plaats gaat
innemen. Deze behoort, vooral ook in ons land, nog belang-
rijk te worden uitgebreid.

In verreweg de meeste plaatsen waar een toezicht op
melk bestaat, is dit opgedragen aan een scheikundige ; de
veeartsenijkundige controle breekt zich eerst langzaam baan.

De scheikundige controleert alleen de vervalsching, de
onttrekking van vet of andere bestanddeelen, de toevoeging
van conserveermiddelen en in den laatsten tijd ook de aan-
wezigheid van enkele enzymen. Een dergelijke controle zorgt
wel dat de voedingswaarde van de melk aan billijke eischen
voldoet, doch bemoeit zich weinig of niet met de gevaren,
welke soms uit het gebruik van melk kunnen voortvloeien.
In den laatsten tijd wordt, juist om zekerheid te hebben
dat in de melk geen stoffen voorkomen welke ziekten bij
de consumenten kunnen teweegbrengen, niet de meeste
waarde gehecht aan de controle van het product (de markt-
contrôle), doch meer aandacht geschonken aan de controle
der productie (de stalcontrôle). Zulk een controle op de
boerderijen zal echter ook aan de juiste samenstelling der
melk ten goede komen. Dat de veearts de aangewezen man
is voor deze controle op de productie : toezicht op de koeien,
den stal, het melken, de behandeling der melk op de boer-
derij, spreekt van zelf.

Ook de marktcontrôle, de controle der melk zelf moet
ten deele aan den veearts worden overgelaten. Een onderzoek
op pathogene micro-organismen, bloedlichaampjes, epitheel-
cellen, afwijkingen door ziektetoestanden of abnormale voe-
dering der melkdieren, kan toch moeilijk door iemand anders

6

-ocr page 84-

geschieden. En ook het gewone melkonderzoek op het
gehalte aan vet en andere bestanddeelen, als suiker, caseïne,
kan wel degelijk aan den veearts worden toevertrouwd ;
zijn opleiding is zoodanig, dat zij voldoende waarborgen
biedt.

Ik zeide wel, dat de scheikundige het scheikundig onder-
zoek te verrichten heeft, doch waar de veearts bij voorbeeld
ook het onderzoek van urine op verschillende bestanddeelen
moet kunnen verrichten, daar zal hij even goed tot het een-
voudig melkonderzoek in staat zijn, zooals dit bij toezicht
op melk telkens noodig is.

De overtuiging dat de veearts de hoofdpersoon is, wint dan
ook veld en op het gebied der melkhygiëne laten de vee-
artsen meer en meer hun stem hooren. Dit is nog de vorige
maand zoo duidelijk gebleken op het 3dt internationaal
zuivelcongres in den Ilaag. In de tweede sectie: „Hygiëne"
was een onderafdeeling „Veeartsenijkundige vraagstukken"
gevormd, waar een aantal vraagpunten door veeartsen werden
behandeld. Wij zijn, wat dit betreft, groote erkentelijkheid
verschuldigd aan den heer dr.
D. A. de Jonii, op wiens
initiatief deze subsectie werd gevormd, en die als voorzitter
zooveel tot het welslagen heeft bijgedragen.

Het zij mij vergund hier nogmaals de aandacht te vestigen
op het feit, dat kennis van melk en melkhygiëne niet onder
de leervakken aan \'s llijks veeartsenijschool voorkomt. Drie
jaar geleden heb ik uitvoerig de wen schel ij kheid daarvan
betoogd, doch tot nu toe zonder eenig resultaat. Wel kan
de student aan \'s Rijks veeartsenijschool voor het toezicht
op melk de benoodigde kennis opdoen bij het onderwijs in
practische scheikunde, physiologie, pathologie, veeteelt, ge-
zondheidsleer, voederkennis, doch het leervak „kennis van
melk en melkhygiëne" komt niet op het leerplan voor. Ik
wil echter hopen dat de noodzakelijkheid hiervan spoedig
zal worden ingezien.

-ocr page 85-

Wij hooren dus, dat do veearts in de keuring van voe-
dingsmiddelen een flink gedeelte op zijn schouders krijgt;
in de hedendaagsche maatschappij is deze keuring van levens-
middelen een belangrijk deel van de taak welke den veearts
wordt opgedragen. Ik wil nu niet gaan meten en passen
welk aandeel in dit toezicht het belangrijkst is, dat van den
scheikundige of dat van den veearts. Toch wordt wat dat
betreft, vooral in het buitenland, een strijd gevoerd, welke
ook bij ons misschien zal komen en die handelt over de
vraag, wie in de gemeenten aan het hoofd der keuring van
voedingsmiddelen dient te staan, de veearts of de scheikundige ?

Het doet mij genoegen in verband hiermede te kunnen
wijzen op de gemeente Nijmegen, waar enkele dagen geleden
een nieuwe verordening op de keuring van eet- en drink-
waren in werking is getreden en collega E. A. L. Q
üadëkkee,
directeur van het openbaar slachthuis, aan het hoofd van den
geheelen gemeentelijken keuringsdienst is geplaatst. Verder
wensch ik daarover niet uit te weiden, doch te volstaan met
het constateeren van dit feit.

Het overzicht dat ik u nu gaf, gaande langs de grenzen
van ons gebied, maakt duidelijk, dat het terrein waarop de
veearts werkt, uitgebreid is. Vandaar dat onze Maatschappij
steeds streeft naar een breede ontwikkeling en opleiding der
aanstaande veeartsen, en dat zij met groote belangstelling
opkomt voor het veeartsenijkundig onderwijs.

Laten wij verder een open oog houden voor hetgeen ons
gebied is en worden kan, laten wij ons terrein behouden en
zooveel mogelijk vergrooten, en laten wij voor alles zorgen
opgewassen te zijn tegen de taak, welke de maatschappij
ons opdraagt. Ieder voor zich bedenke, dat een plicht op
hetn rust, dat hij toonen moet zóó wetenschappelijk onderlegd
te zijn, dat hij ten volle in staat is te praesteeren wat, naar
wij wensclien, van hem wordt verlangd.

-ocr page 86-

De Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde in
Nederland welke vooral de veeartsenijkundige wetenschap en
kennis bevordert, doch ook de vakbelangen dient, zal steeds
klaar staan om, waar het noodig mocht blijken, op te komen
voor onze wetenschap en voor ons vak. En ik weet dat zij
nooit te vergeefs vraagt, als zij daarvoor uw steun en mede-
werking inroept.

Korte mededeelingen en referaten.

Nieuwe voorschriften ter bestrüding van den malleus in
Engeland.
— In Engeland is van «the Board of Agriculture
and Fisheries» dd. 23 Augustus 1907 verschenen «the Glanders
or Farcy Order 1907», welke op den lsten Januari a.s. in werking
treedt en alleen geldt voor Groot-Brittannië.

Zooals bekend is, liet de bestrijding van deze ziekte aldaar vrij
wat te wenschen over. Aan de abattoirs hier te lande, waar men
Eugelsche slacbtpaarden ter keuring krijgt, kan men zich van
de juistheid van dit feit overtuigen.

De vraag of met de invoering van deze order er vooruitzichten
bestaan, dat men den kwade-droes aldaar meester zal worden,
laat ik op het oogenblik onbeantwoord. Eerst even in ruwe
trekken de meest saillante punten aangegeven.

Iu de toelichtende circulaire is te lezen dat, ondanks de op-
positie van «the Board of Agriculture», de uitvoering zal ge-
schieden door en op kosten van de plaatselijke besturen en dat
de malleïne-proef gebruikt zal worden als basis voor de diagnose.
Er wordt dus niet afgeweken van het algemeen geldend voorschrift
bij de bestrijding van besmettelijke veeziekten (veepest uitgezon-
derd), dat de locale besturen de kosten hebben te vergoeden van
het op hun last af te maken zieke en verdachte vee.

«The Board» is echter nog al hoopvol gestemd en spreekt van
«the entire eradication of glanders within a reasonably short
period of time», in verband waarmede bij art. 2 van deze order
wordt bepaald, dat de in te voeren paarden voortaan moeten
voorzien zijn van een verklaring dat zij onmiddellijk vóór
de inscheping of wel aan boord onderzocht en vrij van malleus

-ocr page 87-

bevonden zijn. Dit natuurlijk om eeu opnieuw insleepen der ziekte
te voorkomen.

Onder de tbaus nog geldende voorschriften kan niet meer dan
£ van de waarde van het af te maken dier (paard, ezel of muil-
dier), voordat het ziek werd, worden uitbetaald. Dit blijft be-
staan voor zoover het clinisch zieke exemplaren geldt. Worden
echter dieren op grond van een positieve malleïne-reactie afge-
maakt, dan bedraagt de uit te keeren som de halve en indien
zij bij sectie vrij van malleus blijken te zijn, de volle waarde.

Het maximum van volle waarde wordt voor een paard gesteld
op £ 50, en voor eeu ezel of muildier op £ 12.

Aan de plaatselijke besturen is opgedragen, niet alleen de
clinisch zieke dieren, maar ook de door de malleïne als ziek
aangewezene, ten spoedigste te doen afmaken. Deze zijn alle als
ziek (diseased) te beschouwen; verdach t (suspected) zijn paar-
den, welke clinische verschijnselen van malleus hebben, maar niet
voldoende om ze reeds ziek te noemen.

Dieren welke in denzelfden stal zijn geweest mèt «zieke»
behoeven niet noodzakelijk als «verdacht» te worden behandeld,
maar wel die waarvan men mag aannemen, dat zij aan het
gevaar van infectie zijn bloot g e s te 1 d geweest, namelijk
zulke welke direct of indirect met clinisch zieke dieren in aan-
raking zijn geweest, of met reageerende paarden, wier sectiebeeld
aanleiding geeft ze voor even gevaarlijk te houden als de eerst
bedoelde. Het is aan de plaatselijke autoriteiten overgelaten uit
te maken of zulk een dier al of niet aan het gevaar van infectie
is blootgesteld geweest. In het positieve geval moeten, in het
negatieve geval kunnen afzouderingsmaatregelen worden ge-
nomen.

Diezelfde autoriteiten mogen met schriftelijke toestemming van
den eigenaar dergelijke paarden door een «veterinary inspector»
laten malleïneeren en zijn op verzoek van den eigenaar ver-
plicht dit te laten doen.

Bij negatieve reactie wordt het dier vrijgelaten; na positieve
volgt afmaken. Bij twijfelachtige reactie hermalleïnatie binnen
12 dagen. Geeft deze ook geen positieve resultaten, dan worden
de dieren 48 uur na de injectie weer in het vrije verkeer toe-
gelaten.

Wanneer de eigenaar verzet aanteekent tegen het afmaken,

-ocr page 88-

kuunen de plaatselijke besturen dit slechts gelasten ua machtiging
van «the Board.»

De lijkopening geschiedt door den plaatselijken veeartsenij-
kundigen ambtenaar; diens oordeel omtrent het al of niet
aanwezig zijn van malleus is beslissend, tenzij de eigenaar zich
daarbij door een veearts heeft doen vertegenwoordigen en deze
objecties maakt, in welk geval het noodige materiaal naar het
laboratorium van het departement van landbouw wordt gezonden.

Omtrent de malleïue en haar aanwending is het volgende
bepaald.

Zoo mogelijk worden dieren met .aanzienlijke temperatuurs-
verhooging niet gemalleïneerd. De injectie moet onder aseptische
voorzorgen geschieden 1).

De malleïue moet helder en zoo versch mogelijk zijn.

De injectie geschiedt aan den hals, subcutaan, 6 Engelsche
duiui vóór den schouder; gedurende de proef blijft het dier
op stal.

De reactie is typisch (positief) als de temperatuur stijgt tot
103° F. (± 39.5° O.) op het 6de, 9d°, 12de, 18do of 21ste uur en
dit vergezeld gaat van een pijnlijke locale zwelling, welke
standhoudt en toeneemt gedurende 48 uur, en van algemeene
verschijnselen van onwel zijn, zooals verlies van eetlust, stijven
gang en versnelde ademhaling. Er wordt echter op gewezen, dat
die algemeene reactie bij beslist malleëuse paarden wel eens uit-
blijft en men zonder groot gevaar fouten te maken, op tempera-
tuursverheffing en locale zwelling tot malleus kan concludeeren.

De zwelling moet echter 48 uur standhouden en een diameter
van minstens 5 Engelsche duim hebben.

Is het noodzakelijk een dier met een gering verhoogde tem-
peratuur te malleïneeren, dan mag men voor de praktijk ook
de temperatuursstijging en de locale zwelling boven bedoeld als
bepaalde bewijzen van malleus beschouwen.

Wanneer de temperatuur flink stijgt, 2 of 3° F. of meer,
bij normale of ongeveer normale aanvangstemperatuur, en de

1  Dit mag een ieder logisch sclijnen, Schlegel denkt er anders over en
vindt het absoluut overbodig, zooals ik tot myn grooto verbazing heb ge-
lezen op blz. 41 van zijn werkje „
Die Rotzbekämpfung und die Malleïne-
probe beim Pferde." (Ref.)

-ocr page 89-

locale zwelling is niet typisch, clan volgt een tweede injectie,
maar liefst niet zoolang er nog temperatuursverheffing is.

Bij uitzondering vertoonen paarden niet normale initiaalteuipe-
ratuur zeer geringe stijgingen met typisch locale reactie. Gewoon-
lijk zijn die ziek; remalleïuatie is echter aan te bevelen.

Als de temperatuur 2 of 3 of meer graden F. stijgt bij onge-
veer normale aanvangstemperatuur zonder zwelling, is het dier
in den regel gezond. Een 2de injectie is echter aan te bevelen,
tenzij de veearts de temperatuursverheffing aau andere oorzaken
dan malleus meent te moeten toeschrijven.

Zooals in de order is bepaald, geschiedt de remalleïuatie
binnen lü en niet vroeger dan na 10 dagen, maar in grooter
dosis, namelijk IJ maal zoo groot als de eerste.

Waar in dien tusschentijd clinische verschijnselen optreden, is
een 2do injectie overbodig.

Naar ik van bevoegde zijde vernam, is de leiding van deze
gewichtige aangelegenheid toevertrouwd aan W.
Hunting en
daarbij in goede handen. Of men evenwel met deze voorschriften
den malleus zal kunnen uitroeien, zooals in ons land vrijwel is
gelukt, mag met recht worden betwijfeld, wat niet wegneemt dat
het een groote schrede in de goede richting is.

In de eerste plaats zou ik meenen, dat het niet moest ge-
schieden door en op kosten van de plaatselijke besturen, maar
op de wijze zooals hier te lande geschiedt, namelijk op kosten
van de regeering en door rijksambtenaren. In zulk een zaak is
uniformiteit van groot gewicht. Hoe zal men die op deze wijze
voldoende verkrijgen ?

Blijkens het medegedeelde kan alleen gemalleïneerd worden
met goedvinden van de eigenaren. Zullen deze en de plaatselijke
besturen, die samen de kosten moeten dragen (immers voor een
reageerend paard wordt slechts de helft vergoed), wel erg warm
loopen voor de toepassing van de malleïne waar dit middel niet
imperatief is voorgeschreven ?

Hoe gehandeld moet worden met verdachte paarden, welke niet
geïnjiciëerd worden, kan ik uit deze order niet duidelijk lezen,
maar wel dat bij de toepassing van de afzonderingsmaatregelen
faciliteiten kunnen worden verleend. Een lange reeks van bepa-
lingen voor de zieke paarden, geeft aan waar men ze niet naar

-ocr page 90-

toe mag zenden, voeren en leiden of niet mag laten grazen of
dolen. Het zou dunkt mij meer doel treffen te bepalen waar ze
moeten blijven dan te zeggen waar ze niet m ogen komen.

Ten slotte nog een tweetal bezwaren, welke ik beb tegen deze
wijze van maïleïneereu.

1°. De dosis van de in te spuiten hoeveelheid malleïne is niet
voorgeschreven.

2". Een temperatuursverheffing tot 39.5° C. wordt reeds vol-
doende geacht, terwijl de conclusies van het laatste internationale
congres spreken van een stijging tot boven de 40° C. en min-
stens 2° boven de normale temperatuur.

Tegen de hermalleïnatie reeds na 10 dagen kunnen geen
bezwaren bestaan. Het lijkt mij zelfs practisch, zoolang niet
duidelijk is gebleken, dat op dit tijdstip een vorige injectie nog
haar invloed doet gelden.

(Jit het voorschrift, dat na een tweede noch positieve nóch
negatieve reactie de dieren vrijgelaten moeten worden, spreekt
durf en een vertrouwen in de malleïne, zooals ik mij niet herinner
ergens ontmoet te hebben.

Op deze wijze voorkomt men het bezwaar langen tijd te
blijven vastzitten aan paarden met een twijfelachtige reactie,
een nadeel, dat geenszins denkbeeldig is en nog zwaarder weegt,
waar men pas na een termijn van 4 weken of langer opnieuw
injiciëert. v.
d. B.

l\'rotost tegen de voojirtsen in do provinciale keurings-
commissies.
— De afdeeling Tiel der Geldersch-Overijselsche
Maatschappij van landbouw -zond d.d. 24 Augustus 1907 een
adres aan den minister van landbouw, nijverheid en handel, met
verzoek om, bij de wijziging van de wet op de paardenfokkerij
1901 artikel 17 dier wet weg te laten. Dit schrijft voor: 1°. dat
in elke provinciale keuringscommissie ten minste één geëxami-
neerd veearts zitting heeft, en 2°. dat zoowel aan de provinciale
regelingscommissie als aan de provinciale keuringscommissiën
door den minister van oorlog een militair lid wordt toegevoegd.

Deze bepalingen worden in het adres voor den paardenfokker
«grievend en nadeelig» geacht.

Het is niet te verwachten dat de regeering aan dit verzoek,

-ocr page 91-

althans wat de veeartsen betreft, gevolg zal geven. Deskundig
toezicht is voor de uitvoering dezer wet Diet te ontberen.

W. C. S.

Veemarkt en abattoir te Amsterdam over 190(5. — Aan het

verslag van den directeur (D. van dek Sluijs) is het volgende
ontleend.

Ter veemarkt werden aangevoerd: 25483 runderen, 10464 kal-
veren, 10992 nuchtere kalveren, 5890 schapen, 52273 varkens
en
3 paarden.

In het abattoir werden geslacht en gekeurd: 41065 runderen, 16544
kalveren (waaronder 48 voor export), 17377 nuchtere kalveren
(waaronder 1342 voor export), 5191 schapen, 292 geiten, 54229
varkens, 6914 paarden en 2 ezels. Onder de runderen behoorden
er 613, door het rijk wegens tuberculose overgenomen, terwijl
van de paarden er 6507 uit Engeland afkomstig waren; van de
laatste kwamen er circa 400 te Haarlem en te Zaandam in
consumtie.

Ingevoerd werden: van runderen: 488 dieren, 71 voet en
52461 Kg. vleesch, 50878 Kg. vet en 246126 Kg. afval; van
kalveren: 71£ dier, 46 Kg. vleesch; van nuchtere kalveren: 143
dieren; van schapen en geiten: 564^ dieren en 22 Kg. schapen-
vleesch; van varkens: 240J dier, 7398£ Kg. vleesch en reuzel; vau
paarden 54£ dier. Het meerendeel der aangevoerde runderen en
varkens was uit nood geslacht.

Afgekeurd werden: van runderen: 742 en 50\\ dier (663 en
15J), 1) 154 en 9 borst- en buiksingewanden (144 en 1), 7680
en 248 longen (6863 en 174), 1573 en 108 levers (365 en 22),
51 en 6 milten (28 en 3), 74 en 76 harten (4 en 4), 174 en
34 nieren (6 en 2), 548 en 14 uiers (5 en 3), 20.en 11 tongen
(1 en 3), 8 en 37 koppen (1 en 15), 977 en 49 baarmoeders;
van
kalveren: 58 en 13| dier (13 en 0), 2 en 0 borst- en buiksinge-
wanden (2 en 0), 160 en 17 longen (31 en 3), 34 en 6 levers
(3 en 1), 2 en 1 milten, 6 harten (4 en 0), 11 en 2 nieren,

1  Do achter elkander geplaatste cijfers geven aan : het afgekeurde bij
dieren aan het abattoir geslacht en dat by invoer; de tusschen ( ) geplaat-
ste cijfers het aantal afkeuringen voor
tuberculose, ook bij slachting aan
het abattoir en by invoer.

-ocr page 92-

1 en 0 kop en tong, 5 en 38 Kg. vleesch; van schapen: 11 en
4 dieren, 138 en 29 longen, 278 en 24 levers, 8 en 7 uiers,
0 en 4 harten, 1 en 1 milten, 2 en 3 nieren, 3 en 2 baar-
moeders; van
geiten: 1 en 0 dieren (1 en 0), 4 en 1 longen
(1 en 0), 6 en 1 levers, 1 en 0 hart, 1 en 1 baarmoeder; van
varkens: 959 en 48| dier (856 en 22), 11 en 0 borst- en
buiksingewanden (1 en 0), 2003 en 32 longen (1570 en 0),
528 en 25 levers (321 en 1), 13 en 3 harten, 16 en 1 milt
(5 en 0), 2 uiers, 41 eu 3 nieren (1 en 0), 20 en 1 baarmoeders,
0 en 50 Ivg. vleesck; van
paarden: 219 en 3 dieren (13 en 0),
4 en 0 borst- en buiksingewanden; 81 en 7 longen (1 en 0),
116 en 5 levers, 5 en 0 nieren, 6 milten, 2 harten eu 1 kop.

De tuberculose-cijfers waren als volgt: aan het abattoir geslacht
18.94 pet., van de geslacht ingevoerde runderen 14.58, voor
kalveren 0.14 en voor varkens 5.26 pet.; bij paarden werd de
ziekte 13-maal waargenomen, dat is circa 0.003 pet. der geslachte
dieren. Van de runderen leden aan deze ziekte 7622 vrouwelijke
dieren van 2-10 jaar oud, 6 ossen en 33 stieren.

Het vleesch van tuberculeuse dieren afkomstig is: gezouten van
514J runderen, 6f ingevoerde runderen, van kalveren en van
036 varkens;
gekookt van 139f runderen, van ingevoerde
runderen, van 1\\ kalveren en van 223 varkens;
vernietigd van
9 runderen en van 6 varkens.

Van om andere redenen dan tuberculose afgekeurde dieren is
het vleesch:
gezouten van 19 runderen, 5 kalveren, 3 schapen,
45 varkens en 13 paarden;
gekookt: vau 57f runderen, 9^ kal-
veren, 4 schapen, 26 varkens en 32 paarden;
vernietigd: 37£
runderen, 44 kalveren, 8 schapen, 49^ varkens en 164 paarden.

De vernietiging had plaats in den destructor; met 132 vul-
lingen (elke vulliug gedurende 4 uur aan de inwerking vau
stoom onder een drukking van 5 atmosferen blootgesteld) wer-
den 211200 Kg. vleesch en afval tot meststof verwerkt.

Het onderzoek op trichinen had ook dit jaar een negatief
resultaat.

Het aantal vleesch winkels bedroeg op 31 December 774 en
wel 448 voor rund-, kalfs- of schapenvleesch, 277 voor varkens-
vleesck en 49 voor paardenvleesch; bovendien werd in de beide
Israëlietische vleeschhallen vleesch van ritueel gedoode dieren
verkocht.

-ocr page 93-

Het aantal winkelbezoeken bedroeg ruim 49000. Proces-verbaal
werd hierbij 6-maal opgemaakt; 5-maal volgde veroordeeliug.

Van 1 Juli—31 December kwamen hier 013 runderen wegens
tuberculose door het rijk overgenomen. Van 307 werd het vleesch
onvoorwaardelijk goedgekeurd, van 136 na inzouten vrijgegeven,
van 88 gesteriliseerd en van 82 vernietigd.

o o

De ontvangsten bedroegen f211207,62, de uitgaven f 115630,34®.

Het saldo, waarin rente en aflossing, bedraagt dus f 95577,275.

v. E.

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde.

Mededeeling van het hoofdbestuur.

Het lid der algemeene afdeeling C. Eijkman te IJselstein is
voorgedragen met 1 Januari 1908 over te gaan bij de afdeeling
Utrecht. Bij de algemeene afdeeling zijn als nieuwe leden aangeno-
men
H. J. M. Hoogland te Utrecht en A. Veenbaas te de Lemmer.

Bibliotheek van Hollandsche veeartsenij kundige

werken.

(26ste Vervolg.)

Van den heer H. van Aken te \'s-Gravenhage:
Ritueele slachting.
N. Ct., 14 Dec. 1906.

Van den heer N. II. M. van Altena te Hengeloo (O.):
Verslag van de raadsvergadering te Enschede op
28 September
1906.
Tubentia, 29 Sept. 1906.

Van de heeren T. A. L. Beel te Roermond, J. M. J. E.
Duijsens en H. II. Nijssen te Utrecht:
K. J. V
roemen, Over vleeschkeuring. Limb. Koer., 6 April 1907.
J.
Roemen, Idem. Idem. 10 April 1907.
G.
Huibregtsen, Over vee- en vleeschkeuring. Idem, 19 April 1907.
J.
Roemen, Idem. Idem. \'22 April 1907.
Debat in den gemeenteraad te Maastricht over «Verordening
op den verkoop van melk», klem. Idem.

-ocr page 94-

In memoriaal L. T. Janné ( districtsveearts voor Limburg. Limb.
Koer.,
18 Decb. 1906.

T. A. L. Beel, Verslag van bet openbaar slacht- en koelhuis
te Roermond over het jaar 1906.

Gouden jubileum van H. Billekens te Weert. Venl. Crt., 14
Juli 1907.

Van den heer P. D. Beunders te Groningen:

P. D. Becnders, Verslag omtrent den toestand en de exploitatie
van het openbaar slachthuis te Groningen, gedurende liet jaar 1906.

Van den heer dr. H. C. L. E. Berger te Hoek-van-Holland:

Vergleichende Untersuchungen über den Bacillus pyogenes
bovis (
Künnemann) und den Bacillus pyogenes suis (Grips) mit
Beziehung derselben zu den chronischen Lungenentzündungen des
Rindes. Inaugural-Dissertation. Berlin,
11. Schoetz 1907.

Van den heer R. Boer Hzn te St. Anna-Parochie:

Request, dato Juli 1906, der plaatsvervangende distri ets veeart-
sen in de provincie Friesland aan den Minister van Landbouw,
Nijverheid en Handel, waarin zij de aandacht vestigen «op de
huns inziens onvoldoende beloouing voor hunne werkzaamheden
in dienst van het Rijk verricht en op de ondoelmatige wijze van
vergoeding voor hunne reis- en verblijfkosten».

Vaii den heer M. G. de Bruin te Utrecht:

lv. R. Kuipers, Iets over de tuberculose en hare bestrijding.
Ned. Landb. Wkbl., 23 Febr. 1907.

Van den lieer W. van der Burg te Utrecht:

W. v. d. B., Het mond- en klauwzeer in Duitschland opnieuw
uitgebroken.
Be Telegr., 10 Novb. 1906.

E. van Gendt, Maatschappelijke misstanden. Vleesclikeuriug.
De Amsterdammer, 30 Decb. 1906.

W. van der Burg, Idem. Antwoord aan E. van Gendt, met
wederantwoord.
De Amsterdammer, 27 Januari 1907.

Land-, tuinbouw- en veeteeltkroniek. De landbouwdieren:
Serie I; begint 9 Februari 1907.
Telegraaf tot heden.

Een bezoek aan het abattoir te Amsterdam. De Telegr.,
2 Maart 1907.

J. A. Doesburg Lannooy, Een en ander naar aanleiding van
het «Verslag der Rijksseruminrichting over 1904—1905».
Telegr.,

-ocr page 95-

25 Juni 1907. Ditzelfde stuk ook ontvangen van den heer LI. A.
Plemper van Balen te Utrecht.

Van den heer J. K. F. de Does te Weltevreden:

J. K. F. de Does, Beschrijving van eenige dierlijke parasieten.
Geneesk. tijdschr. v. Ned.-Indië, deel XLVIL, 1907.

Van den heer J. J. F. Dhont te Rotterdam;

J. J. F. Diiont, Verslag omtrent den toestand van het open-
baar slachthuis over het dienstjaar 1906.

Mr. A. K., Het branden van varkens en antwoord daarop
van H.
van der Linden. N. Rott. Crt., 4 en 7 Mei 1907.

Van den heer F. W. van Dulm te Arnhem:

F. W. van Dulm, Verslag der keuring van vee en vleesch,
van de visch en van de schaal- en schelpdieren over 1906.

Van den heer G. L. Duval Verwey te Amsterdam :

Spaniëls. Builen, 7 Septb. 1907.

Van den heer H. L. Ellerman Lzn. te Dordrecht;

H. L. Ellerman Lz_p., Toezicht op levensmiddelen te Dordrecht
over 1905.

Idem, Verslag van deii keuringsdienst van vee en vleesch in
de gemeente Dordrecht van 1 Januari tot 1 Augustus 1906.

Th. M. Tuien, Het inenten van vee als voorbehoedmiddel
tegen besmettelijke veeziekten. V. V.
Brummensche Crt., 19
Jan. 1907.

Veeartsen ij kundige Hygiënische V e r e e n i g i n g.
Verslag der vergadering op 14 Maart 1907.
Dordr. Crt., 15
Maart 1907.

Verslag gemeenteraad te Dordrecht. Instructie voor den direc-
teur van den gemeentelijken keuringsdienst.
Dordr. Crt., 10
Juni 1907.

Verslag gemeenteraad te Dordrecht: Toepassing artikel 22
reglement slachtplaats. Idem, 16 Juli 1907.

Van den heer L. van Es te North Dakota:

Annual report of the Chief State Veterinarian to the Governor
of North Dakota for the year ending 30 November 1906.

Van den heer D. F. van Esveld te Utrecht:

Over den groentijd der veterinairen. Utr. Ct., 20 Sept. \'1906.

-ocr page 96-

De groote rijpartij van de veeartsen. Idem, 24 Sept. 1906.
Het zilveren ambtsfeest van
Th. M. Thien te Yorden. A7.
Landb. Wkbl, 21 Sept. 1906.

A. van Leeuwen, Vischteelt in verband met schapenteelt. Idem,
5 Octob. 1906.

Vleeschnood en toch geen opening der grenzen. De Telegr..
21 Octob. 1906.

M. Openstelling der Duitsche grenzen (met naschrift der redactie).
Idem.

Gevaarlijk vleesch. Utr. Crt., 25 Octob. 1906.
Prijsverhooging van vleesch.
N. Landb. Wkbl., 26 Octob. 1906-
Terrein van \'s Rijks veeartsenijschool.
Utr. Crt. 19 Nov. 1906.
W. Wijnaendts Francken Dyserinck. Het juiste standpunt.
Vivisectie.
De Telegr., 24 en 25 Nov. 1906.

J. Attema Czn., Boutvuur. Fr. Wkbl., 1 Decb. 1906.
H.
Ymker Rzn., id. id.
Een veearts, id. id.

H. M. Kroon, De verbetering van ons vee. V. V. N. Ijandb.
Wkbl.,
1 Febr. 1907.

H. C. Reimers, Veeverbetering. V. V. N. Landb. Wkbl, 4 Maart
1907.

Dr. L. de Blieck, Tuberculose bij het rund en hare bestrijding.
V. V. Idem, 22 Febr. 1907.

Nederlaudsche Vereeniging tot controle op vleesch, vleeschwaren
en andere voedingsmiddelen.
De Telegr., 23 .Tan. 1907.

Fijne vleeschwaren te Watergraafsmeer. N.Rott. Crt., 5 Jan. 1907.
M. G.
de Bruin, Over melk en melkcontróle. V. V. Utr. pr.
en st. Dagbl.,
5 Dec. 1906.

Gebr. Goudberg, Terugvoer van vee naar België. N. Landb.
Wkbl.,
14 Dec. 1906.

Th. Cool, Gemerkte artikelen — kwade praktijken in het
vleeschvak.
De Telegr., 25 Decb. 1906.

Begrafenis van dr. M. H. J. P. Thomassen. Utr. Crt., 28 Dec. 1906.
Mededeelingen omtrent J. J. Wester. Alg. Handbl., 25 Jan. 1907.
G. Blokker, Aankondiging «Ziekten en gebreken van het
rundvee», door
K. Hoefnagel. N. Landb. Wkbl., 14 Juni 1907.
Dr. J. Poels, Mond- en klauwzeer. Idem, 12 April 1907.
A. van Leeuwen, Tuberculose-bestrijding in Duitschland. Idem,
23 Aug. 1907.

-ocr page 97-

-

Adres van een groot aantal veehouders aan H. M. de Koningin
in zake «Mond- en klauwzeer». Idem, 30 Aug. 1907.

Geitenfokkerij. Idem, 6 Sept. 1907.

H. A, K(roes), De paarden op de 22ste jaarlijksche tentoon-
stelling van het Duitsche landbouwgenootschap te Düsseldorf
(6—11 Juni 1907).
Het Paard, 14 Juni 1907.

A. van Leeuwen, Nog eens paardensport in verband met
paardenfokkerij. Idem.

Idem, Gezondheidsleer van het vee. Leeuwarden, Meijer en
Schaapsma 1907.

Van den heer dr. J. de Haan te Weltevreden:

Dr. J. de Haan, Experimenteele controle der in het genees-
kundig laboratorium bereide tuberculine.
Geneesk. tijdschr. v. Ned.-
Indië
, deel XLVII, 1907.

Idem. Beknopt verslag van de werkzaamheden in het genees-
kundig laboratorium gedurende het jaar 1906. Idem.

L. J. Hoogkamer en dr. J. de Haan, Bijdrage tot de kennis
van de malleïne als diagnosticum bij kwaden droes. Idem.

Van den heer K. Hoefnagel te Utrecht:

K. Hoefnagel, Verslag van den toestand en de exploitatie der
gemeenteslachtplaats en van het toezicht op vee en vleesch te
Utrecht gedurende het jaar 1906.

Idem. Ziekten en gebreken van het rundvee. Gouda, G. B.
van Goor & Zonen 1907.

Van den heer P. K, M. Houba te Maastricht:

La latte contre la tuberculose bovine en Hollande. L\' Echo vét.,
Mars 1907.

Van den heer A. Houwink Lzn te Marum:

A. Houwink Lzn., Veeartsenijkundig Staatstoezicht en vee-
artsenijkundige politie. Aanvulling over 1905.

Van dr. L. van Itallie te Utrecht:

Nog eens «Holländische Wirthschaft». N. Rott. Crt., 6 No-
vemb. 1906.

Van den heer dr. D. A. dis Jong Jzn. te Leiden:

D. A. de Jong, Verslag omtrent den toestand en den gang
der exploitatie van het openbaar slachthuis en omtrent den dienst
der vee- en vleeschkeuriug te Leiden gedurende het jaar 1906.

-ocr page 98-

Van den heer H. M. Kroon te Deventer:

Een groot pakket met allerlei stukken.

Van den heer F. Laméris te Zutfen:

Advies der afdeeling Gelderland-O verijsel der Maatschappij ter
bevordering der veeartsenijkunde in Nederland, in zake «Opleiding
van vee-verloskundigen (niet-veeartsen), aan de afdeeling Zutfen-
Warnsveld der Geldersch-Overijselsche Maatschappij van Land-
bouw, 1907.

F. Laméris, De rijschool te Paderborn. Milit. Spectator, Juli 1907.

Idem, Verslag aan Z. E. den Minister van Oorlog betreffende
den militairen veterinairen dienst bij liet Pruisische leger, spe-
ciaal het volgen van den Stabs veterinür-Cursus te Berlijn. \'s-Gra-
venbage, gebr.
van Cleef 1906.

Van den heer A. van Leeuwen te Utrecht:

A. van Leeuwen, Het paard en de ezel. Bekroond antwoord
op een prijsvraag der Nederl. Vereeniging tot bescherming van
dieren. \'s-Gravenhage, H.
L. Smits 1907.

Van den heer H. J. Lemmens te Maastricht:

Nieuws uit Sittard. Ziek vee en slecht vleesch. Limb. Koer.,
1 Oct. 1906.

De keuring van levensmiddelen en melk te Maastricht. Idem,
3 Octob. 1900.

H. J. Lemmens, Verslag omtrent den toestand en de exploi-
tatie van het openbaar slachthuis der gemeente Maastricht over
het jaar 1906.

Van den heer H. J. G. van Lent te Tiel:

H. J. C. van Lent, Discussie over het voorstel Deventer, be-
treffende het in het leven roepen eener opleiding voor vee-
verloskundigen — niet veeartsen — ten plattelande.
N. Helsche Crt., 6 Febr. 1907.

Van den heer J. Th. van Loiiuizen te Winterswijk :

J. le Francq van Berkhey, Natuurlijke historie van Holland;
Het paard. Amsterdam,
Yntema en Tieboel 1776.

Van den heer A. Marcus te Maastricht:

K. Wat Duitsche steden doen tot beperking van kindersterfte
en Ons bezoek aan eenige gemeentelijke melk-etablissementen.
Limb. Koer., 19 en \'21 Septb. 1906.

-ocr page 99-

Van dr. H. Markus te Utrecht:

P(ijnappel). Medische kroniek. Het abattoir. Ahj. Handelsbl.,
16 üecb. 1901.

Dr. H. Markus, De tuberculose bij het rundvee en de maat-
regelen ter bestrijding. V. V.
Fr. Wkbl., \'28 Juli 1906.

Dr. H. Markus, Bestrijding van tuberculose bij het rundvee.
V. V.
Dordr. Crt., 25 Febr. 1905.

Dr. H. Markus, Het verband tusschen de tuberculose van den
mensch en van het rund. V. V.
Amh. Crt., 15 Maart 1905.

Dr. J. Poels, Klachten over Rijksserum. N. Rott. Crt., 22
Septb. 1905.

Stukken van van Laar, dr. Poels, Vermast over controle op
melk.
N. Rott. Crt. van 21—31 Juli 1906. Deze stukken en het
volgende ook ontvangen van den heer
W. C. Schimmel.

P. L. Honcoop, Iets over paardenfokkerij. N. Rott. Crt., 26
Juli 1906.

Van den heer J. B. II. Moubis te Utrecht:

Recept voor quaele der paarde, 1737. (manuscript.)

Hoofdstuk VIII (Oorlog), De paardenartsen. Staatsbegrooting
voor het dienstjaar 1885 in de Tweede Kamer der Stateu-Generaal.

Van dr. J. S. Nauta te Utrecht:

J. S. Nauta, Physisch-chemische Untersuchungen des Frucht-
wassers der Wiederkäuer in den verschiedenen Perioden der Träch-
tigkeit. Iuaugural-Dissertation. Utrecht, P.
dèn Boer 1906.

Van den heer L. G. H. G. van de Pas te Buenos-Aires:

Instituto de Agronomia y Veterinaria. La uacion, 6 Juni 1907.

Van den heer dr. J. D. van der Plaats te Utrecht:

Hoe moet het hooger landbouwonderwijs worden gereorga-
niseerd. Inleider
P. van Hoek. Verslag Ned. Landhuishoudkundig

O O

congres te Goriuchem. N. Rott. Crt., 6 Juni 1907.

Vau den heer dr. J. Poels te Rotterdam:

Dr. J. Poels, Mond- en klauwzeer, \'s Gravenhage, Gebr. J. en
H. van Langenhuijsen 1907.

Van den heer E. A. L. Quadekker te Nijmegen:

E. A. L. Quadekker, V. V. Over melk. Pr. Geld. en Nijm. Crt.,
31 Octob. 1906.

-ocr page 100-

Idem. Verslag omtrent de exploitatie van liet gemeente-slacht-
huis te Nijmegen over het dienstjaar 1905.

Idem. Idem over het dienstjaar 1906.

Van den heer W. C. Schimmel te Utrecht:

l)e Veldpost, jaargang 1906.

M. J. Brusse, Onder de menschen. Vleesch. Serie N. Rott. Crt.,
7 Febr. 1907 en v. v. Deze stukken ook van den heer H. J. H.
Stempel.

P. E. Keuchenius, Misstanden aan \'s Rijks veeartsenijschool.
N. Rott. Crt., 12 Dec. 1906.

Eenige leerlingen, Nog eens liijks veeartsenijschool. N. Rott. Crt.,
16 Dec. 1906.

Zeventigste geboortedag van dr. A. W. H. Wirtz. Utr. Nieuwsbl.,
29 Nov. 1906.

Overlijden en begrafenis van dr. M. H. J. P. Thomassen. N.
Rott. Crt.,
25 en 28 Dec. 1906.

E. A. L. Quabekker, Over melk. Verslag voordracht. De Be-
tmoe,
15 en 29 Dec. 1906.

H. C. Reimers, Het nut en de werking der fokvereenigingen
en stierenhouderijen. Verslag voordracht
De Betmoe, 15 Dec. 1906.

Veterinarius, Wettelijke regeling van en onderwijs in de
vleeschkeuring.
N. Rott. Crt., 18 Mei 1906.

Vleesciihouwerrianus, Vleeschkeuring. Idem, 19 Mei 1906.
(Beide laatste artikelen ook ontvangen van den heer H. J. H.
Stempel te Utrecht.)

Van den heer D. van uer Slijijs te Amsterdam :

Verslag van veemarkt en abattoir te Amsterdam over het
dienstjaar 1906.

Van den heer H. J. Smit te Utrecht:

K. Hoefnagel en 11. E. Reeser : 1°. Etwas über Cysticercus
inermis. 2°. Lungenaktinomykose beim Rind. 3°. Ein eigenartiger
Fall von Distomatose beim Schaf. 4°. Hypoderma equi. 5°. Car-
cinoma Hepatis beim Rind. 6°. Cysticercus tenuicollis in der
Leber.
Referaat. T. v. V. e. V. 1905. Deutsche tier ärztliche
Wochenschrift,
23 Septb. 1905.

A. Marcus, Ein Fall primärer Sarkomatose in der Milz des
Pferdes.
Referaat (Zeitschr. f. Tiermedizin 1905). Berl. tierärztl.
Wochenschr.,
2 Novb. 1905. .

-ocr page 101-

M. Gr. de Bruin, Die Unfruchtbarkeit, das Umrindern und die
Frühgeburt bei Rindern infolge des infektiösen Scheiden- und
Gebärmutterkatarrhes.
Autoreferaat T. v. V. 1905. Idem, 9
Novb. 1905.

D. J. Copper D.Jzn., Der Uebergang bestimmter Stoffe von
der Mutter in das Fruchtwasser und in den Fötus.
Referaat 1905.
Idem, 23 Novb. 1905.

M. G. de Bruin, Der Unterricht in der praktischen Geburts-
hilfe. Idem, 30 Novb. 1905.

Idem, Untersuchungen auf dem Gebiete der Physiologie und
Pathologie der Geburt.
Sammelreferat. Idem, 4 Jau 1906.

W. C. Schimmel, Obturatio arteriae brachialis dextrae eines
Pferdes.
Referaat Oest. Monatsschr. 1905. Idem, 11 Jan. 1906.

J. N. Ballangee, Ein interessanter Fall von Augendrehung
bei einem Pferde.
Referaat, Arch. f. wissensch. u. prakt. Tierlieilk.
Bd. 32. Idem, 18 Jan. 1906.

Dr. L. de Blieck, Untersuchungen über das Wesen und die
Aetiologie der Flecknieren (Nephritis fibroplastica) der Kälber.
Referaat, Idem. Idem, 10 Mai 1906.

W. C. Schimmel, Behandlung chronischer Tendinitis mittelst
Ignipunktur.
Referaat, Oest. Monatsschr. 11)06. Idem, 17 Mai 1906.

A. Marcus, Eine riesige tuberkulöse Milz beim Pferde. Idem,
5 Juli 1906.

Dr. J. A. van der Linde, Die Gewebsveränderungen im Euter
bei Galactophoritis sporadica der Kuh.
Referaat, Arch. f. wis-
sensch. u. prakt. Tierlieilk.
Band 32. Idem, 6 Septb. 1906.

W. C. Schimmel, Mitteilungen aus der chirurgischen Klinik
der Tierarzneischule in Utrecht.
Referaat, Oest.-Monatsschrift 1906.

Idem. 11 Octob. 1906.

Idem. Hornsäule, eine Hufkuorpelfistel vortäuschend. Idem.
Idem 20 Decb. 1906.

M. G. de BltUlN,

Berl. tier-

Dr. M. H. J. P. Thomassen.

ärztl. Wochenschr., 27 Decb. 1906.

Idem. Der Kaiserschnitt beim Schwein. Idem 3 Jan. 1907.
Dr. J.
Swierstra, Kommen in den Fleisch und makroskopisch
verändert erscheinenden Lymphdrüsen von tuberkulösen Tieren
Tuberkelbazillen vor ?
Rejeraat, Zeitsch. f. Fleisch- u. Milchhyg.
Jahrg. 17. Idem. 3 Jan. 1907.

-ocr page 102-

W. C. Schimmel, 1°. Partielle Kieferfraktur mit Komplikationen.
2°. Podotrochlitis chronica beider Vorderfüsse. 3°. Obturation der
hinteren Aorta.
Referaat, Oest. Monatssclir. 1907. Idem,4 April 1907.

A. A. Overbeek, Auifaugen des Sputums unter Anwendung
der Tracheotomie für die Diagnostik der offenen Lungentuber-
kulose des Rindes. Idem,
11 April 1907.

W. C. Schimmel, Rippenknorpelfraktur mit partieller Rippen-
resektion bij einem Hund.
Referaat, Oest. Monatssclir. 1907. Idem,
23 Mai 1907.

Van de heeren H. J. H. Stempel en II. A. Vermeulen te
Utrecht:

Rijksseruminrichting 1904/1905. N. Rott. Ort., 22 Nov. 1906.

B. Bierman, Rijksseruminrichting. Telegraaf, 11 Juli 1907. (Ook
ontvangen van den heer W.
van der Burg te Utrecht.)

Van den lieer dr. J. Y. Swierstra te Zaandam:

J. Y. Swierstra, Kommen in dem Fleische und in makrosko-
pisch gesunden Lymphdrüsen von tuberkulösen Tieren Tuberkel-
bacillen vor? Inaugural-Dissertation. Utrecht,
P. den Boer 1906.

Van dr. M. H. J. C. Thomassen te Leiden:

M. H. J. C. Thomassen, Ueber den Einfluss des Druckes auf
die Resorption von Flüssigkeiten im Unterhantbindegewebe. In-
augural-Dissertation. Maastricht,
Leiter-Nijpels 1906.

Van dr. M. H. J. P. Thomassen te Utrecht:

Dr. M. H. J. P. Thomassen, De immuniseering vau het rund
tegen de tuberculose. \'s-Gravenhage, Gebr.
J. en H. van Langen-
huysen
1906.

P. K. M Houba (?), De strijd tegen de tuberculose van het
rundvee in Nederland.
Limb. Koer., 20, 23 October 1906.

Van den heer dr. P. A. van Velzen te \'s-Gravenhage:

P. A. van Velzen, Das Vorkommen pathogener Mikro-Orga-
nismen bei gesunden Schweinen. Inaugural-Dissertation. \'s-Gra-
venhage, P,
Laméris 1907.

Van den heer H. A. Vermeulen te Utrecht:

Minderwaardig vleesch. N. Rott. Crt., 7 Nov. 1906.

Van liet veterinair-studentencorps te Utrecht:

-ocr page 103-

Photographie van het diner bij het 40-jarig bestaan van het
veterinair-studentencorps «Absyrtus» op 16 December 1905.

Idem van het diner te Zeist, bij de groote rijpartij op 22
September 1906.

Idem van het «Groenen tooneeli op 12 October 1906. Pro-
gramma van het Groenentooneel op 12 October 1906.

Veterinaire Studenten-Almanak 1907. Harlingen, F. v. d.
Zwaag en Zoon 1907.

Dr. M. H. J. P. Thomassen.

J. D. van der Plaats,

Vet.

Stud. Mdbl. Communico, Febr. 1907.

K. J. Vroemen, Keuring van vee en vleesch. Communico,
Maart 1907.

Van den heer W. G. van der Wal te Heemstede :
W. G. van der Wal, Nederlandsche paardenfokkerij. Ned.
Spt.,
2 Maart 1907.

Van den heer J. J. Wester te Utrecht:

Pi eter Almanus van Coer, Siektens en Accidenten die de
Paerden soude konnen overkoomen. \'s-Gravenhage,
Levijn van
Dyck. 1688.

Van dr. A. W. H. Wirtz te Utrecht:

Dr. A. W. H. Wirtz, Rijksinrichting tot kweeking van koe-
pokstof over het jaar 1905. Utrecht,
J. van Druten 1906.

Van Es veld.

Boekaankondiging.

P. A VAN VELZEN, Das Vorkommen pathogener Mikro-
organismen bei gesunden Schweinen. Inaugural-Disser
tation, Bern. den Haag, F. LAMÉRIS 1907.

Door van Velzen is onder de leiding van dr. L. de Blieck
aan de Rijks seruminrichting een proefschrift bewerkt, dat tot
onderwerp heeft het voorkomen van pathogene micro-organismen
bij gezonde varkens. Speciaal had de schrijver het oog op de
vlekziektebacillen en de ovoïde bacillen. Op aauraden van dr.
Pohls
onderzocht hij de tonsillae en het secreet uit de follikels in den
omtrek van de
BAtiHiNi\'sche klep.

-ocr page 104-

Dat dit onderzoek zeer belangrijk is, moge blijken uit de ge-
volgtrekkingen ten opzichte van de bestrijding der vlekziekte.
Immers na het vaststellen der vlekziektebacillen in mond en darm
van gezonde varkens, en met de wetenschap dat overal waar men
varkens houdt, in den mest en in den bodem vlekziektebacillen
geraken, kwam de enting in plaats van de politievoorschriften
en de desinfectie. Door
Poels werden ook dikwijls op borstziekte-
bacillen der varkens gelijkende bacteriën in de normale tonsillae
aangetroffen.

De onderzoekingen hebben ten opzichte der vlekziektebacillen
tot een analoog resultaat geleid als die van
Olt, nl. dat de bij
gezonde varkens saprophytisch voorkomende vlekziektebacillen,
door toeneming in virulentie of afneming der resistentie van het
lichaam, in de bloedbaan en in de weefsels kunnen dringen, een
algemeene infectie van het dier veroorzaken, en op deze wijze
in een koppel varkens plotseling de vlekziekte doen ontstaan.

Evenwel houdt van Velzen de politiemaatregelen, naast de
enting, wenschelijk.

Met saprophytisch levende ovoïde bacillen uit de tonsillae en
uit de follikels bij biggen een proces in de longen te verwekken
dat op borstziekte geleek, is niet gelukt. Wellicht dat bepaalde
stammen eigenschappen bezitten om pneumonie te veroorzaken.

De secundaire pneumonie bij varkenspest ontstaat door de
werking der saprophytisch levende ovoïde bacillen op het door
pest verzwakte lichaam.

Tuberkelbacillen kwamen bij gezonde varkens in de tonsillae
en in de darmfollikels niet voor; pathogene sporenvormende
bacteriën slechts in twee follicu\'lairsecreta; virulente boutvuur-
en oedeembacilleu werden niet gevonden.

Necrosebacillen werden zoowel in tonsillair- als in follikel-
secreet aangetroffen. Die bevinding was ook te verwachten in

o O

verband met de vele secundaire infecties door deze micro-orga-
nismen.

In tonsillairsecreet werden ook pseudotuberkelbacillen gevonden.

Zeer interessant zijn de onderzoekingen over het voorkomen
van den bacillus enteritidis
Güktnerj, dezen uit de vleesch-ver-
giftigiugen zoo bekenden bacillus en den varkenspestbacil. Die
lagere organismen komen in gering aantal en niet steeds bij
gezonde varkens voor. Het experiment bij dieren kan hem alleen

-ocr page 105-

aantoonen. De bacillus enteritidis Gürtneri is frequenter dan de
varkenspestbacil lus.
Van Velzen vermoedt dat de bacillus enteri-
tidis ook bij andere dieren een steeds voorkomende darmbewoner
kan zijn. Wellicht kan eeu geringe darmcatarrh bij een slacht-
dier worden over het hoofd gezien en kunnen de enteritidisba-
cillen gedurende het leven of na den dood uit den darm in het
lichaam dringen.

De varkenspestbacillus of het lager Organismus dat steeds de
varkenspest vergezelt, heeft men nog niet buiten het lichaam
van pestzieke varkens gevonden.
Van Velzen wil het gezonde
varken, waarbij eenmaal varkenspestbacillen werden aangetoond,
als een «bacillendrager" beschouwen, op analoge wijze als dit
voor typhusbacillen van den mensch bekend is.

Wellicht dat verdere onderzoekingen omtrent het ultra-visible,
tiltreerbare virus der varkenspest en nasporingen van gelijke
strekking als die van collega
van Velzen, het raadsel oplossen.

M. G. dr Bruin.

Deutscher Veterinär-Kalender für das Jahr 1907—1908. Her-
ausgegeben in drei Teilen, von Prof. Dr. R. SCHMALTZ.
Mit Beiträgen von Departementstierarzt Vet -Rat Dr.
ARNDT, Bezirkstierarzt Dr. ELLINGER, Bezirkstierarzt
HARTENSTEIN, Schlachthofdirektor KOCH, Professor
REGENBOGEN, Professor Dr. SCHLEGEL. Departements-
tierarzt Vet.-Rat Dr. STEINBACH, Marstall-Stabsvete-
rinär Dr. TöPPER. Berlin, RICHARD SCHOETZ 1907.

Deze kalender is weder, als het vorig jaar, in drie deelen ver-
scheuen, aangevuld en verbeterd zoover daartoe aanleiding bestond.
Voor ons, Nederlanders, blijft het eerste deel, de eigeulijke almanak,
het voornaamste. Hoewel de meeste lezers met den inhoud bekend
zijn, kan het voor hen die den kalender tot heden niet bestelden,
nuttig zijn dezen in het kort mede te deelen.

Het eerste deel bevat, behalve de gewone kalenderzaken, de
veterinaire politie, de waarborgtijden in den veehandel, de vleesch-
keuring, behandeling der belangrijkste ziekten, desinfectiemiddelen,
Verbandstoffen, vergiftigingen en tegengiften, alphabetische opgaaf
der geneesmiddelen, tabellen over oplosbaarheid van geneesmid-
delen, van maten en gewichten, van de thermometergraden volgens
Fahrenheit, Celsius en Reaumur, van de lichaamstemperatuur,

-ocr page 106-

de pols- en ademhaliugsfrequentie, van de stoeterijteekens, van
het slachtgewicht, van den duur der drachtigheid en den zuigtijd,
en van de ouderdomkennis. Voorts analecten uit de voederleer,
de diagnostiek van de belangrijkste bacteriën en het urine-onder-
zoek.

Het tweede deel bevat: dienstzaken en honoraria in Duitschland,
en de wetten en bepalingen betreffende den veeartsenijkundigen
stand, terwijl het derde deel wordt gevormd door een alphabetische
opgaaf van het veterinaire personeel in Duitschland.

De almanak is weder voorzien van losse, gemakkelijk in te voegen
bladen voor notities, welke reeds van 1 September 1907 loopen.
Daar deze na gebruik kunnen worden uitgenomen en ter zijde
gelegd, doen zij de dikte van den almanak niet noodeloos toenemen.

Dit vademecum komt den praktizeerenden veearts steeds te
stade, ook dan, wanneer het hem niet meer aan routine ontbreekt.
Niet zelden schiet het geheugen te kort, en wel juist op oogen-
blikken dat men geen gelegenheid heeft zijn handboeken te
raadplegen. De almanak wordt dan inderdaad een redder in den
nood. W.
C. Schimmel.

Nieuw uitgekomen boeken.

Dr. H. Sciiwyter, Ueber das Gleichgewicht des Pferdes. Mit 25 in den Text
gedruckten Figuren. Born,
StSmpfli & C°.

Dr. C. Nörner, Praktische Pferdehaltung. Ein Handbuch für alle Pferde-
besitzer in Stadt und Land. Mit
285 Abbildungen. Ravensburg, Friedrich
Alber 1908. Preis gebunden 10 Mark.

Prof. Ludwig von Graff, Das Schmarotzertum im Tierreich und seine
Bedeutung für die Artbildung.
Leipzig, Quelle und Meyer 1907. Preis
broschiert 1 Mark, geb. 1,25 Mark.

Prof. Dr. R. Müller, Jahrbuch für wisschenschaftliche und praktische
Tierzucht einschliesslich der Züchtungsbiologie.
II Jahrgang. Hannover,
Schäfer 1907. Preis 9 Mark.

Dr. Ludwig Hopf, lieber das spezifisch Menschliche in anatomischer, physio-
logischer und pathologischer Beziehung.
Eine kritisch vergleichende
Untersuchung. Mit
217 Testbildern und 7 Tafeln. Stuttgart, Fritz
Lehmann 1907.

Dr. Schotte, Die Tetanustherapie mit Behring\'sc/ic»» Antitoxin in der
Veterinärmedizin.
Inaugural-Dissertation Bern. Geraer Verlagsanstalt
und Druckerei 1907.

Dr. E. Neumark, Beitrag zur Frage der desinfizierenden Wirkung des Lichtes.
Sein Einfluss auf tierpathogene Erreger. Mit einer Tafel. Berlin, R.
Schoetz 1907. Preis 2,50 Mark.

-ocr page 107-

Dr. R. Eberle, Untersuchungen über der Milzbrandkeime und ihre Bedeutung
für die Nachprüfung der Milzbranddiagnose.
Berlin, R. Schobtz 1907.
Preis 1,20 Mark.

Dr. Paul Goldbeck, Erste Hilfe bei Unglücksfällen und Erkrankungen der
Pferde.
Mit 7 Abbildungen. Berlin, liebel\'sche Buchhandlung 1907.

König, Veterinärkalender für das Jahr 1008. 2 Teile. Berlin, August
Hirschwald 1907. Preis 3 Mark.

A. Rotter, Bandbuch der oesterreichischen Veterinärvorschriften. Authen-
tische Sammlung allor einschlägigen Gesetze, Verordnungen, Erlässe,
grundsätzlichen Entscheidungen und Kundmachungen der verschiedenen
oesterreichischen Zentralstellen, einschliesslich der Judikate des Reichs-
gerichtes, des Verwaltungsgerichtshofes und des obersten Gerichts- und
Kassationshofes, sowie der wichtigsten Vorschriften für den politischen
Verwaltungsdienst. Zwei Bände, Gross-Oktav,
122 Bogen. Wien, W.
Braumüller 1907. Preis gebunden 58 Kronen.

Dr. C. Steinbrück, Handbuch der gesamten Landwirtschaft. 4 Bände (4. Band :
Tierzucht). Hannover, Dr.
Max JäNECKE 1907. (40 Lieferungen zu je
50 Pf.; 10 Lieferungen sind bereits erschienen.)

Dr. Guttmann, Medizinische Terminologie. 2 umgearbeitete Auflage. 1340
Seiten. Berlin und Wrien, Urban und Schwarzenberg 1907. Preis
18 Mark.

P. Fournier, Le demi-sang trotteur et galopeur. Un volume in-8° broché
de 340 pages, nveo 26 illustrations, dont plusieurs hors texte. Paris,
Lucien Laveur 1907.

L. Morisot, L\'Hygiène et les maladies internes du cheval. Un volume petit
in
-8 do 472 pages avec 49 figures dans lo texte. Paris, Asselin ot
Houzeau 1907. Prix 6 francs.

Prof. Dr, Victor Ball, JJ Atherome aortique chez l\'homme et les animaux.
(Htiide d\'anatomie pathologique comparée.) Thèse do Lyon. Lyon, A.
Rey et O 1907.

Prof. Dr. A. Calmette, Les venins. Les animaux venimeux et la sérothérapie
antivenimeuse,
Paris, Masson 1907.

Prof. C. Cad f: a c, Pathologie chirurgicale des articulations. Avec 148 figures
intercalées dans lo texte. (Encyclopédie vétérinaire
Cadéac). l\'aris, J. B.
Baillière et fils 1907. Prix 5 francs.

Dr. E. Nicolas, Ophtalmologie vétérinaire et comparée. Un volume petit
in-8 avec 165 figures dans le texte ot 9 planches en couleurs hors texte.

• Paris, Asselin et Houzeau 1907. Prix cartonné 10 francs.

F. Breton et E. Larieux, Eléments de clinique vétérinaire, affections et

maladies du cheval. Un volume petit in-8. Paris, Asselin et Houzeau
1907. Prix cartonné 5 francs.

Paul Razcus, La conservation du lait, du beurre et du fromage, suivie d\'une
étude sur l\'utilisation des sous-produits de l\'industrie laitière. Paris, So-
ciété d\'éditions techniques, 16 rue du Pont-Neuf, 1907. Prix 3 i\'r. 50.

J. de Loverdo, Conservation par le froid des denrées alimentaires. Un vol.
petit in
-8° do 180 pagos, avec 22 figures. (Encyclopédie scientifique des
Aide-mémoire.)
Paris, Masson et 0\'». 1907. Prix 2 fr. 50.

G. Geudkns et H. R. Brkdo, Dangers que présente le débit du lait dans
les conditions actuelles et remèdes à y opposer.
Stabroeck, Alex Bril
1907.

-ocr page 108-

Ino. T. Shark-Jones, The surgical anatomy of the horse. Part II. London,
"Williams and Norgate 1907.

F. Smith, A Manual of Veterinary Physiology. Third edition, completely
revised and in parts re-written. London,
Baillière, Tindal and Cox 1907.
Price 15 sh.

Captain F. Smith, A Manual of Veterinary Hygiene. Third edition. 1036
pages,
225 illustrations. New York, William R. Jenkins C°. 1907.
Price, cloth, j|j 4,75.

C. O. Jensen, Essentials of Milk Hygiene. A practical treatise on dairy and
milk inspection and on the hygienic production and handling of milk,
for students of dairying and sanitarians. Translated and amplified by
Leonard Pearson. Philadelphia and London, Lippincott 1907.

A. Lavf.kan and F. Mesnil, Trypanosomes and Trypanosomiases. Translated
and much enlarged
I>y David Nabarro. London, Baillière, Tindall
and Cox 1907. Price 2i sh.

William H Clarke, Horses\' Teeth. A Treatise on their Mode of Develop-
ment, Anatomy, Microscopy, Pathology and Dentistry; compared with
the teeth, of many other laud and marine animals, both living and
extinct; with a vocabulary and copious extracts from the works of
Odontologists and Veterinarians. Fourth edition, re-rovisod, witli second
appendix.
322 pages, illustrated. New York, Williams 11. Jenkins C°.
1907. Price, cloth, $ 2,50.

Kenelm Winslow, Veterinary Materia Medica and Therapeutics. Fifth
edition, revised and enlarged. New York,
William li. Jenkins C°. 1907.
I\'rico S 6,00.

Prof. Dr. Ostertag, Handbook of Meat Inspection. Translated by Earley
Vernon Wilcox. Second odition, revised. 920 pages, 200 illustrations
and
1 colorod plate. New York, Williams R. Jenkins C°. 1907. Price,
cloth, $
7,50.

Prof. Q. Moussu and Jno. A. VV. Dollar, Diseases of cattle, sheep, goats
and swine.
785 pages, 329 illustrations and 4 full page plates. New York,
William R. Jenkins C°. 1907. Price § 8,75.

W. H. Dalrymple, Veterinary Obstetrics. Second odition, rovised. 164 pages.
51 illustrations. New York, William R. Jenkins C°. 1907. Price $ 2,50.

A. van Leeuwen, Gezondheidsleer van het vee. Bokroond antwoord op de
door de commissie, belast met het beheer van het BuMA-legaat uitge-
schreven prijsvraag. Met
50 afbeeldingen. Leeuwarden, Meijer en
Schaapsma 1907. Prijs f 1,50.

M. J. Schroder en Dr. H. O. de Zaaijer, Handleiding bij het onderwijs
in receptuur.
Vierdo deel. Latijn, bewerkt door H. J. Spitzen. Tweede,
herziene druk. Groningen,
Woltkrs 1907. Prijs gebonden f 1,75.

Verslag aan de Koningin van de Bevindingen en Handelingen van het vee-
artsenijkundig staatstoezicht in het jaar 190(i.
\'s-Gravenhage, Gebr. J.
en H. van Langenhüijsen 1907.

Een en ander betreffende de Begeeringsbemoeiingen in zake den landbouw.
Uitgegeven door do Diroctie van den Landbouw. 210 bladzijden met 57
afbeeldingen, waaronder 3 van de veeartsenijschool. \'s-Gravenhage, Gebr.
J. en H. van Langenhüijsen 1907.

Catalogus van de Begeeringsinzending op de Nationale en Internationale
Landbouw-Tentoonstelling,
vanwege de Hollandsche Maatschappij van
Landbouw, te houden te \'s-Gravenhage op 16 — 22 September
1907.
\'s-Gravenhage, Gebr. J. en II. van Langenhcisen 1907.

-ocr page 109-

Prof. Dr. L. van Itallie, De vermeerdering onzer kennis omtrent genees-
middelen in de l9,le eeuiv.
Rede, uitgesproken bij de aanvaarding van
liet koogleeraarsambt aan de Kijk» Universiteit te Leiden op den 25sten
September 1907. Leidon, S. C. van Doesburqh 1907.
Rijks Landbouwschool te Wageningen. Programma van het onderwijs voor
het schooljaar 1907—1908.
Met -t platen naar photograpliieën. Uitge-
geven door do Directie van den Landbouw.

W. 0. s.

Veterinaire dienst bij het leger over 1905.

Het «Statistisch overzicht der bij het Nederlandsche leger hier te
lande in het jaar
1905 behandelde zieke paarden» loopt slechts van
1 Januari—1 September van het verslagjaar, daar met laatstge-
noemden datum een nieuwe indeeling van het leger werd ingevoerd.

Wil men de cijfers vergelijken met die van voorgaande jaren,
dan dient men gebruik te maken van de herleidingsformule

■fxl2.

Het gemiddeld aantal officiers- en troepenpaarden bedroeg 5221,
namelijk: cavalerie £613, artillerie 1947, remonte-depót 567 en
koninklijke militaire academie 94.

Op 1 Januari 1905 waren nog in behandeling 239 patiënten;
iu den loop van het jaar kwamen er bij: lsto kwartaal 1264,
2do kwartaal 1668, van 1 Juli—1 September 1544, zoodat het
geheele aantal behandelde paarden bedroeg 4715.

Hiervan zijn hersteld 4244, gestorven 33, afgemaakt 28, als
«niet hersteld» verkocht 9, terwijl op 1 September nog in be-
handeling bleven 401 patiënten. Het\' totale verlies is dus 70.

Bij de 4715 zieken kwamen 671 inwendige en 4044 uitwendige
ziekten voor.

Van de 671 inwendige zieken stierven er 29, werden er 15
afgemaakt en 5 als «niet hersteld» verkocht, dus een totaal ver-
lies van 45, zijnde 7.3 pet der behandelde gevallen. Van de 4044
uitwendige zieken stierven er 4, werden er 13 afgemaakt en 4
als «niet hersteld» verkocht, dus een totaal verlies van 21,
zijnde 0.5 pet. der behandelde gevallen.

Behalve deze paarden werden nog behandeld bij verschillende
garnizoenen, detachementen, manoeuvres en in weiden 79 officiers-
paarden, 15 paarden der marechaussee en 363 troepenpaarden;
hiervan stierven er 11, werden er 5 afgemaakt en 1 verkocht.

-ocr page 110-

Sedert liet optreden der influenza in 1904 liebben 213 paarden
aan deze ziekte geleden, zijnde circa 50 pet. van de gemiddelde
sterkte der jonge paarden; hiervan zijn er 8, dat is 3 pet.
gestorven (
Knipscheer).

Miltvuur kwam 2-maal voor. De eerste patiënte maakte bij de
oefeningen eigenaardige bewegingen met het hoofd en viel op
zijde, waarna zij onbeweeglijk bleef staan; dit herhaalde zich den
eersten dag nog tweemaal. Eerst 10 dagen later herhaalden zich
deze verschijnselen gedurende het afrijden aan de hand. Den
volgenden morgen werd zij onrustig, kreeg krampverschijnselen,
koliek, geringe neusbloeding en stierf des avonds. Bij de sectie
bleken in veel organen haemorrhagieën te bestaan bij een ver-
groote milt; het microscopisch onderzoek leerde dat men met
miltvuur te doen had. De 2de patiënt was slechts één dag ziek;
vóór den dood traden dezelfde excitatie-verschijnselen op als hier
boven zijn beschreven (
Frederikse).

Een 6-jarig paard was spoedig vermoeid en had hevige hart-
klopping.
Iusufficientie van de mitrales werd gediagnostiseerd. Daar
de verschijnselen aan de longen bij voortgezette en meer inspan-
nende snelle beweging niet naar verhoudiug toenamen, werd
patiënt naar de weide gezonden. Na de kuur zijn de verschijnselen
verdwenen en doet hij weer behoorlijk dienst (
Cayaux).

Een geval van nierkoliek door schrompeluier beiderzijds (Tho-
massen
) en een geval van nierontsteking door embolie als gevolg
van strougylus armatus (
Rijnenberg) is uitvoerig beschreven.

Fissuur met opvolgende fractuur van den onderarm werd waar-
genomen bij een paard, dat na de verwonding nog enkele kilo-
meters in stap en draf had afgelegd; de fractuur volgde berg
afgaande, toen het dier plotseling met naar voren gestrekt beeu
bleef staan (
Rijnenberg). In een ander geval trad de fractuur op
bij het opstaan (
Vixseboxse). Een 13-jarig paard brak in de manege
den nek door over het hoofd te vallen; het ruggemerg tusschen
den 2den en 3den halswervel was gekneusd door beenscherfjes, ter
grootte van een dubbeltje, afkomstig van het gebroken lichaam
van den 3dcn halswervel (
van Zijverden).

Een rood gekleurde woekering aan het slijmvlies van het
rectum bij een 6-jarige merrie bleek na afbinden een
lipoom te
zijn (
van Rhijn).

De paardenarts Bemelmans behandelde met succes een litteeken

-ocr page 111-

op de cornea bij een 17-jarige merrie, dat na een perforeerende
cornea-wond was overgebleven; het toucheeren met lapis had bet
meeste succes.
Thomassen beschrijft een geval van keratitis pig-
mentosa.

Ten slotte wijst referent naar een geval van stille-kolder met
degeneratie van de hartspier bij een 16-jarigeu ruin, welke in
slechten voedingstoestand verkeerde. v. E.

Een chef van den veterinairen dienst bij groote
manoeuvres.

Bij het houden van groote manoeuvres in ons land wordt
steeds een dirigeerend officier van gezondheid aangewezen als
chef van den geneeskundigen dienst, aan wien voor den veteri-
nairen dienst een paardenarts wordt «toegevoegd» bij den staf
der divisie.

Reeds meermalen is er echter van verschillende zijden op ge-
wezen, dat deze regeling behoort te worden gewijzigd, niet alleen
in het belang van den veterinairen dienst te velde, maar ook
omdat de veterinaire geneeskunde uit den aard der zaak onder
eigen leiding behoort te staan, daar het korps paardenartsen kan
worden gerekend ontwassen te zijn
aan een voogdij, als waarvan
hier sprake is.

De uitoefening der geneeskunde van den mensch en die van
het paard loopen te ver uit elkander, om de leiding daarvan te
velde in één hand te kunnen vereenigen. Zij vormen een geheel
verschillenden dienst, zoodat elk dezer takken noodzakelijk een
eigen chef vraagt, te meer omdat men tegenwoordig voor dit
doel bij het korps paardenartsen eindelijk ook over hoofdofficieren
kan beschikken.

Bij de groote manoeuvres der 4do divisie, van 4 tot 12 Sep-
tember j.1. in Gelderland gehouden, was, als proef, de oudste der
aangewezen paardenartsen zelfstandig als chef van den vete-
rinairen dienst bij den staf der divisie geplaatst, naast den
chef van den geneeskundigen dienst. Daarvoor was aangewezen
de majoor dirigeerend paardenarts J. L.
G. Cayaux van het 3de
regiment huzaren.

Moge deze regeling, welke nu slechts als proef werd voorge-

-ocr page 112-

schreven, spoedig een blijvende zijn, in de eerste plaats in het
belang van den veterinairen dienst bij oorlogstoestand, maar ook
omdat daardoor een verklaarbare grief\' van onze paardenartsen
zal worden weggenomen. X.

Een vereeniging van Nederlandsehe paardenartsen.

Op 11 October j.1. vergaderde in het Gebouw voor Kunsten en
Wetenschappen te Utrecht het ineerendeel van onze militaire
paardenartsen, ten einde een vereeniging op te richten tot onder-
linge voorlichting en ontwikkeling, en ter bevordering der ka-
meraadschap bij het corps; in den geest dus van de militaire
geneeskundige vereeniging der officieren van gezondheid.

Reeds gedurende vele jaren werden meermalen pogingen in het
werk gesteld om tot een dergelijke vereeniging te geraken, maar
tot heden zonder goeden uitslag. Met voldoening kunnen dan
ook zij, die voornamelijk den bond tot stand brachten, terugzien
op hun streven daartoe.

Ongetwijfeld zal deze «militaire veterinaire vereeni-
ging» (dit is de naam er aan gegeven) in wetenschappelijken
en collegialen zin veel nut kunnen stichten.

De oproeping tot bijeenkomst en de opening en voorloopige
leiding der vergadering geschiedde door den majoor dirigeerend
paardenarts
J. L. G. Cayaux. Vooraf hadden nagenoeg alle
collega\'s hun instemming betuigd en toetreding toegezegd. Op
de vergadering was de groote meerderheid (16) der paardenartsen
verschenen, terwijl de meesten der niet-aanwezigen door dienst-
plichten verhinderd waren.

Tot bestuursleden werden gekozen: tot voorzitter de reeds ge-
noemde majoor paardenarts J. L. G.
Cayaux van het 3de regiment
huzaren te \'s-Gravenhage, tot ondervoorzitter de paardenarts lste
klasse dr.
J. van Dorssen van het 4de regiment veld-artillerie te
\'s-Hertogenbosch en tot secretaris-penningmeester de paardenarts
2de klasse dr. 0.
Thomass en van het lste regiment veld-artillerie
te Utrecht.

Verder werd ter vergadering het reglement vastgesteld. Gewone
leden zijn paardenartsen van het leger hier te lande; buiten-
gewone leden kunnen zijn oud-paardenartsen van het leger hier

-ocr page 113-

te lande of in Oost-Indië. Paardenartsen van het Oost-Indisch
leger, officieren van gezondheid en militaire apothekers kunnen
door de gewone leden worden geïntroduceerd. Minstens eenmaal
per jaar zal een vergadering worden gehouden, waarvan de plaats
telkens te voren wordt bepaald. De eerstvolgende vergadering zal
gehouden worden te Utrecht in de tweede helft van April 1908.

Uit den aard der zaak namen de huishoudelijke werkzaamheden
in de eerste vergadering den meesten tijd in beslag. Daardoor
moest de voordracht, ten slotte door den heer
Thomassen ge-
houden, eenigszins worden bekort. Het onderwerp was: «veld-
ziekenstallen» (paarden-ziekendepóts), waarmede bij de onlangs
gehouden groote manoeuvres der 4de divisie een proef was ge-
nomen ; spreker was toen met de leiding daarvan belast.

Na het einde der vergadering vereenigde het meerendeel der
aanwezige paardenartsen zich aan een gemeenschappelijken maaltijd.

X.

Personalia.

Benoemd: tot gemeenteveearts te Oostenvolde H. Postma; bij
koninklijk"\'."besluit van 11 October 1907, n°. 40, benoemd en
aangesteld tot paardenarts 2do klasse bij den geneeskundigen dienst
van het leger in Nederlandsch-lndië J.
A. Gunst;

Ontheven: op verzoek wegens volbrachten diensttijd eervol ont-
slag verleend uit den militairen dienst aan den dirigeerend paar-
denarts 3de klasse bij het leger in Nederlandsch-lndië L. J.
Hoogkamer (N. II. Ct., 2 Octb. 1907); bij ministerieële beslissing
van
30 September 1907, n°. 243, is de paardenarts 2de klasse
G. J. Wai,deck op zijn verzoek, met ingang van 10 October 1907,
op non-activiteit gesteld voor den tijd van één jaar en zonder
bezwaar der schatkist; bij besluit van
9 October 1907, n°. 46,
is aan den majoor-commandant der dienstdoende schutterij te
Veen da in R.
BosScher, te rekenen van 2 Augustus 1907, eervol
ontslag verleend onder dankbetuiging voor de door hem bij de
schutterij bewezen diensten en hem toegekend de rang van lui-
tenant-kolonel, met vergunning om de uniform der schutterij met
de onderscheidingsteekenen aan laatsbedoelden rang verbonden te
blijven dragen. Bij hetzelfde besluit is eervol ontslag verleend aan

-ocr page 114-

den 2do luitenant der dienstdoende schutterij te Haarlem J. A.
R. Avis, met vergunning tot het blijven dragen van de uniform
der schutterij met de onderscheidingsteekenen aan zijn rang ver-
bonden. Verder is bij datzelfde besluit eervol ontslag verleend
aan de volgende officieren bij de rustende schutterij:
F. F.
R
eichman te Hengeloo, lsfce luitenant bij het 6do bataljon in
Gelderland; G. L.
Hinrichs te Eist, 2de luitenant bij het lldo
bataljon in Gelderland; S.
Knöps te Sommelsdijk, officier van
gezondheid 2de klasse bij bet 12de bataljon in Zuid-Holland;
T.
Folmer te Hoofddorp (Haarlemmermeer), 2de luitenant bij het
2de bataljon in Noord-Holland; J. Kooijman te Hontenisse, 2do
luitenant bij het
lste bataljon in Zeeland; M. M. Lucieer te
Oostburg, lste luitenant bij het 4d6 bataljon in Zeeland; H.
Veenstra te Schrans, l3te luitenant-adjudant bij het lste bataljon
in Friesland;
K. Bergsma te Weidum, lste luitenant bij het 8sto
bataljon in Friesland; D.
Muller te Loppersum, 2de luitenant
bij het 4<irs bataljon in Groningen.

Gevestigd; te Utrecht. H. J. M. Hoogland; te Venloo G. J.
Waldeck ; te Eenrum B. Bruins. \'

Verplaatst: van Oude-Tonge naar \'s-Gravendeel P. Stehouwer ;
van \'s-Gravendeel naar IJselstein C. Eijkman ; van IJselstein
naar Oosterbeek dr.
C. J. Rab ; de paardenarts 2de klasse van
het 4de regiment huzaren te Deventer A.
Kuipers is met ingang
van 15 October 1907 gedetacheerd bij het 2de regiment huzaren
te Venloo en zal 15 November d. a. v. weer naar zijn garnizoen
terugkeeren.

Ingetrokken: de plaatsing te Serang van den gouvernements-
veearts J. A.
Lenshoek. Belast: met den dienst: in het ressort
Bantam c. a., met standplaats Serang, de gouvernementsveearts
dr. G. A.
van Lier, thans belast met den dienst in het ressort
Madoera; in het ressort Madoera, met standplaats Pamekasan,
de gouvernementsveearts J. A.
Lenshoek, thans tijdelijk gede-
tacheerd te Bandoeng, residentie Preanger-Regentschappen; in
de residentie Bali en Lombok, met nader door het hoofd van
dat gewest aan te wijzen standplaats, de gouvernementsveearts
J. D.
van den Bergh, thans tijdelijk belast met werkzaamheden
in het ressort Buitenzorg en Krawang.
(N. Rott. Crt. van
8 October 1907.)

De gouvernementsveeartsen J. H. C. Vermeer en G. Leurink

-ocr page 115-

zijn respectievelijk op 22 en \'24 October naar Indië vertrokken.

Met verlof: te Berlijn K. van der Veen ; te Zurich A. Vrijburg.

Gepromoveerd: te Bern den 22sten October 1907 de gouverne-
raentsveearts G.
Lëurink op een proefschrift, getiteld: «Actieve
Iinmunisation gegen Schweinepest darcb Bazillen der Ilogcbolera-
gruppe» en de veearts J. C.
van der Slooten te \'s-Gravenhage, op
een proefschrift, getiteld: «Bacteriologische Wurstuntersuchuug».

Aan de Rijks seruminrichting zjju tijdelijk werkzaam: K.
Büchli uit Roodeschool eu H. J. Smit uit Steenwijk, terwijl
tijdelijk te Roodeschool gevestigd is Iv.
Huizinga.

Zij, die willen dingen naar de vacante plaats als veearts bij den
quarantainedienst in Egypte, moeten hun sollicitatie inzenden vóór
1 December.

Nadere inlichtingen zijn te bekomen bij de directie van den
landbouw alhier, (
Haagsclie Courant van 28 October 1907.)

Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1908.

Hoofdstuk X, Departement van Landbouw,
Nijverheid en Handel. Afdeeling II.

Vergeleken met het oorspronkelijk toegestane bedrag voor hoofd-
stuk X der staatsbegrooting voor , 1907, wijst het eindcijfer der
ontwerp-begrooting van dat hoofdstuk voor 1908 op een vermoe-
delijk accres der uitgaven van f 1466796,50.

In hoofdzaak wordt dit accres veroorzaakt door hoogere
raming van :

1°. de kosten, snbsidiën en schadeloosstellingen tot afwending
van het gevaar, waarmede ziekten den veestapel bedreigen met
f 250,000.

Tegenover deze vermeerdering van uitgaven kan er echter op
worden gewezen, dat onder de middelen voor het dienstjaar 1908
een bedrag van f300,000 (of f60,000 meer dan voor 1907)
wordt geraamd, als vermoedelijke opbrengst, wegens den verkoop
van afkomende deelen van geslachte runderen.

C. Dienst van de rijkslandbouw- en tuinbouwleeraren, land-
bouwcrediet en maatregelen in het belang van de fokkerij.

Art. 25. Subsidiën voor zuivelconsulenten; subsidie voor en
kosten van de proefzuivelboerderij te Hoorn; subsidiën voor en

-ocr page 116-

andere uitgaven ten behoeve van voordrachten en cursussen in
hoef beslag, paarden- en veekennis, alsmede bijen-en hoenderteelt :

a. subsidiën voor zuivelconsulenten . . . . f 34800.—

b. subsidie voor en kosten van de proefzuivel-

boerderij te Hoorn.........» 3850.—

c. subsidiën en andere uitgaven ten behoeve van
voordrachten en cursussen in hoefbeslag,
paarden- en veekennis, alsmede bijen- en
hoenderteelt...........» 22300.—

f 60950.—

Art. 27. Subsidiën en andere uitgaven ten behoeve van de
paardenfokkerij.......... . . f 150000.—

De kosten welke krachtens de wet op de paardenfokkerij 1901 voortvloeien
nit de keuringen, zoowel voor het gebruik van dekhengsten als voor de
toekenning van premiën en bedragen uit de rykssubsidiën voor do paarden-
fokkerij, blijven de raming der laatste jaren overschrijden en maken een
verhooging van dit artikel noodig.

Art. 28. Subsidiën en andere uitgaven ten behoeve van de
rundvee-, varkens-, schapen- en geitenfokkerij . . f 70000.—

Van dit bedrag zijn bestemd f 64000 ton behoeve van de rundveefokkerij
en f 6000 ten behoeve van de varkens-, schapen- on goitenfokkerij.

D. Veeartsenijkundige dienst.

Art. 30. Jaarwedden en toelagen van het personeel :

a. rijkskeurmeester in algemeenen dienst . . f 2700.—

b. 1 commies............» 1800.—

c. 2 adjunct-commiezen........» 2900.—

d. districtsveeartsen..........» 26000.—

e. buitengewone districts veeartsen en veeop-
zichters en tijdelijk hulppersoneel . . . . » 27300.—

f 60700.—

In verband met de maatregelen ter bestrijding van de tuborculose onder
het rundvee wordt het wenschelijk geacht in de twee districten waaruit hot
grootste aantal aanvragen om overneming inkomt (Noord-Brabant en Zuid-
llolland ten noorden van Maas en Lek), onder den districtsveearts een
t ü d e 1 ij k assistent werkzaam te stollen. Deze zal geen eigen praktijk
mogen uitoefenen, doch zich uitsluitend moeten wijden aan de uitvoering
van de maatregelen ter bestrijding van de tuberculose. De werkkring van
dozen veearts zal tevens zoodanig geregeld worden, dat, naar men zich
vleit, het aantal aanvragen om overneming van dieren, welke later blijken
niet aan tuberculose te lijden, zal verminderen, hetgeen besparing van kosten
ten gevolge zal hebben.

-ocr page 117-

Voorts verdient het aanbeveling het aantal veeopzichters eenigszins uit
te breiden, wijl het in den loop van dit jaar en in het vorige jaar afdoende
gebleken is, dat het aanstellen van veeopzichters, ter gedeeltelijke vervan-
ging van de plaatsvervangende districtsveeartsen, vooral wat do reis- en
verblijfkosten aangaat, tot bezuinigingen leidt.

Tot een en ander strekt de voorgestelde verhooging van dit artikel.

Art 31. Reis-, bureel- en verplaatsingskosten; reiskosten en
vacatiegelden van plaatsvervangende districtsveeartsen; reiskosten
en belooningen van gouvernementskeurmeesters en geëxamineerde
veeartsen; vergoeding voor het gebruik van rijwielen bij reizen
ten behoeve van \'s rijks dienst.......f 14000.—

De hoogore raming van dit artikel is eon gevolg van de ondervinding,
opgedaan in 1906 en de eerste helft van 1907.

Art. 32. Jaarwedden, toelagen en belooniugen van het per-
soneel van de Rijks veeartsenijschool, mitsgaders schrijfloonen:

a. jaarwedden van den directeur en de leeraren:

1 directeur...........f 4500.—

4 leeraren, a f 4000 ........» 16000.—

1 leeraar............» 3750.—

3 leeraren, a f 3500 ........» 10500.—

2 buitengewone leeraren-titulair > 1500.—

f 36250.—

b. jaarwedden der beambten :

1 prosector...........f 1800.—

1 hoofdopziener..........» 1400.—

1 smid............» 1400.—

6 assistenten...........» 7200.—

1 laborant in de apotheek......» 1200.—

1 opziener...........» 1200.—

6 amanuenses..........» 4600.—

1 beambte bij de bacteriologie.....» 800.—

1 schrijver...........» 600.—

f 20200.—

c. loon der bedienden en arbeiders, mitsgaders
schrijfloonen...........f 16800.—

f 73250.—

Dit artikel is hooger geraamd, ten einde te kunnen overgaan tot:

-ocr page 118-

1°. benoeming van een amanuensis voor de anatomie en aanverwante
vakken. Het gemis aan een amanuensis doet zich meer en meer gevoelen.
Terwijl het aantal leerlingen in de laatste jaren steeds grooter is geworden,
is het personeel van de afdeeling anatomie niet uitgebreid. De zoo gewenschte
repetities voor anatomie met de leerlingen moeten beperkt worden, daar
leeraar en prosector met werk overladen zjjn. Voor het vervaardigen van
teekeningen is geen tijd beschikbaar. Het onderhoud der kabinetten en van
de verzameling voor hygiëne en bromatologie kan niet naar behooren ge-
schieden. Door de benoeming van een amanuensis zoude hierin de gewenschte
vorandering kunnen worden gebracht;

2°. het verleenen van een toelage aan enkele assistenten, ter voorkoming
dat zij, na aan de veeartsenijschool de noodige bedrevenheid te hebben
verkregen, een beter bezoldigde betrekking elders aannemen.

In verband met de omstandigheid, dat de schrijver, die vroeger door den
directeur werd aangesteld, thans by ministeriëele beschikking wordt benoemd,
is zijn wedde overgebracht van onderdeel
c op onderdeel b.

Ten einde aan de bedienden, die vroeger een tijdelijke aanstolling hadden,
doch thans vast zijn benoemd, een tegemoetkoming te kunnen verleenen in
hun bydragen voor pensioen en voor het weduwon- en weezenfonds, is ver-
hooging van dit onderdeel met f 2500 noodzakolijk. De loonen zullen na
do voorgenomen verhooging bedragou van f 48,25 tot f G3,50 por maand.

Art. 33. Gebouwen, meubelen, hulpmiddelen voor het onder-
wijs, lokaalbeboeften, reiskosten, kosten wegens het uitoefenen
van de buitenkliniek, aankoop en onderhoud van dieren en verdere
uitgaven ten behoeve van de liijks veeartsenijschool:

a. aanbouw, onderhoud en lasten der gebouwen, onderhoud
en aankoop van meubelen en gereedschappen, mitsgaders
vuur, water en licht........f 44-000.—

Van het voor dit onderdeel geraamde bedrag van f 44000 is bestemd:

1°. f 3000 als laatste termijn voor den bouw van het pathologisch insti-
tuut c. a. In verband mot de omstandigheid, dat ten gevolge van eenige ver-
traging, bij don bonw ondervonden, de oplevering van hot instituut, in plaats
van in 1907, eerst in 1908 zal geschieden, moet hot hierbedoelde bedrag op
de begrooting voor 1908 worden overgebracht. De som blijft derhalve in
1907 ongebruikt.

2°. f 19000 voor onderhoud en lasten der gebouwen. De verhooging van
dezen post houdt verband zoowel met de omstandigheid, dat thans ook voor
onderhoud van het pathologisch instituut gelden uitgetrokken moeten worden,
als met de noodzakelijkheid om wegens het steeds grooter wordend aantal
leerlingen verschillende leslokalen te verbouwen ;

3°. f 22000 voor onderhoud en aankoop van meubelen en gereedschappen,
mitsgaders vuur, water en licht. Vormeerdering van dezon post is noodig
voor de gedeeltelijke inrichting der localiteiten van het meergenoemde insti-
tuut c. a.

-ocr page 119-

b. hulpmiddelen voor het onderwijs en kosten wegens het
uitoefenen van de buiten-kliniek . . . . f 11000.—

c. voeding en verpleging van dieren . ... » 18000.—

Een bedrag van f 17000 voor voeding en verpleging van dieren is niet
meer toereikend te achten. Een verhooging tot f 18000 komt noodzake-
lijk voor.

cl. aankoop van dieren ........» 5000.—

Dit onderdeel is gebracht van f 4000 op f 5000, eensdeels wegens het
grootor aantal en den hoogen prijs der voor operatieleer en ontleedkunde
aan to koopen paarden (wat het grooter aantal betreft, als gevolg van de
aanzienlijke toeneming van het aantal leerlingen), anderdeels wegens ruimeren
aankoop van runderen ten behoeve van hot onderwijs in verloskunde en tot
onderzoek en behandeling van belangrijke zioktegovallen.

e. schrijfbehoeften, drukkosten, reiskosten en

verdere uitgaven..........» 700. —

f 78700.—

Art. 34. Kosten van de examens ter verkrijging van het
diploma van veearts...........f 3000.—

Art. 35. Jaarwedden, toelagen en belooningen van het per-
soneel van de Rijks seruminrichting, mitsgaders schrijfloonen:

a. jaarwedden van den directeur en de onder-directeuren:

1 directeur.........f 3500.—

1 onderdirecteur.......» 2700.—

1 » .......» 2600.—

f 8800.—

b. jaarwedden der beambten :

1 bacterioloog-scheikundige . . . f 2300.—

1 bacterioloog........» 2300.—

2 bacteriologen, a f 1600 . . . . » 3200.—

1 assistent.........s> 1000.—

1 boekhouder........» 1400.—

4 statisticus-bibliothecaris » 1200.—

1 amanuensis........» 850.—■

f 12250.—

Dit onderdeel is f 2200 hooger geraamd, ten einde te kunnen overgaan
tot de bevordering van de twee bestaande assistenten tot bacterioloog,

-ocr page 120-

alsmede tot de aanstelling van een nieuwen assistent. De snelle en steeds
voortdurende uitbreiding van de werkzaamheden aan de Rijks seruminrich-
ting maakt de voorgenomen benoeming van een assistent noodzakelijk,
torwjjl het te vreezen is, dat, wanneer de bovenbedoelde bevorderingen uit-
blijven, de twee betrokkon assistenten met 31 December a s. de inrichting
zullen verlaten, hetgeen niet anders dan nadoelig kan werken op den gang
van zaken.

c. loon der bedienden, mitsgaders schrijfloonen f 5610.—

Ten einde de loonen van sommige bedienden eenigszins te kunnen vor-
hoogon en enkele nieuwe bedienden te kunnen aanstellen — mede in ver-
band met de gedurige toeneming van hot door deze categorie van personen
te verrichten werk —, is verhooging van dit onderdeel noodig.

d. tijdelijk hulppersoneel •.......» 2100,—

f 28760.—

In verband mot oon van den minister van binnenlandscho zakon ontvangen
verzoek, om do Rijks seruminrichting beschikbaar te stellen voor hot kos-
teloos verrichten van onderzoekingen naar het voorkomon van tuberkelba-
cillen in sputa van lijders aan ziekten der ademhalingsorganen, is dit nieuwo
onderdeel op do begrootir.g gebracht. Vermits het do bedoeling van voor-
noemden minister is om, zoodra het laboratorium van den Centralen Gezond-
heidsraad in exploitatie zal zijn gobracht, eene principiëele beslissing te
nemen omtrent de vraag, waar alsdan de hierbedoelde onderzoekingen zullen
plaats vinden, kan deze post als van tij del ij kon aard worden beschouwd.

Art. 36. Gebouwen, meubelen, benoodigdheden voor de te
verrichten werkzaamheden, lokaalbehoei\'teu, reiskosten, aankoop
en onderhoud van dieren en verdere uitgaven ten behoeve van
de Rijks seruminrichting:

a. huur en onderhoud der gebouwen, onderhoud en aankoop
van meubelen, instrumenten, chemicaliën en materialen,
mitsgaders vuur, water en licht . . . . f 10500.—

Door gestadige uitbreiding van werkzaamheden is het noodig gebleken
ook do ruimte der inrichting te vergrooten. Door den eigonaar der per-
ceelen wordt thans een gebouw opgetrokken, bevattende bohalvo eon Hinken
paardenstal ook een zeer ruim laboratorium. Voor huur van dit gebonw
en voor inrichting der lokalen, benovens voor meerder materiaal, hetwelk
noodig is voor de steeds toenemende verzending van sera, wordt op dit
onderdeel f3390 meer aangevraagd.

b. aankoop en onderhoud van dieren . . . . > 39850.—

Door de zeer sterke vermeerdering van aanvragen om serum is het noodig
het aantal daarvoor te bezigen paarden uit te breiden en te brengen op 75
stuks. Ook de aankoop van proefdieren voor de maatregelen tegen de

-ocr page 121-

tuberculose en andere veeziekten vordert voor 1908 een hooger beilrag dan
tot dusverre noodig was.

c. schrijfbehoeften, drukkosten, reiskosten, vrach-
ten en verdere uitgaven.......» 5300.—

f 55650.—

De by onderdeel a van dit artikel besproken toeneming der expeditie
maakt ook verhooging van den post voor vrachton noodzakolyk. Tevens
is het wenscholijk oen eenigszins grootor bedrag voor onvoorziene uitgaven
uit te trekken.

Art. 37. Jaarwedden, toelagen en belooningen van het per-
soneel, belast met de keuring van voor uitvoer bestemd vleesch,

mitsgaders schrijfloonen:

a. jaarwedden der rijkskeurmeesters :

3 rijkskeurmeesters, a f 2000 .....f 6000.—

2 idem, a f 1800 .........» 3600.—

1 rijkskeurmeester ........> 1760.—

1 idem............» 1000.—

1 idem............» 500.—

f 12860.—

b. jaarwedden der beambten, loon der bedienden, mitsgaders
schrijfloonen:

12 hulpkeurmeesters, a f 720 .....f 8640.--

6 idem............» 800.—

loon der bedienden, mitsgaders schrijfloonen » 700.—

f 10140.—

Art. 38. Benoodigdheden voor de te verrichten werkzaamheden,
reiskosten en verdere uitgaven ten behoeve van de keuring van
voor uitvoer bestemd vleesch; schadeloosstellingen ter zake van
in het buitenland afgekeurd vleesch ; subsidiën en verdere uitgaven
ten behoeve van cursussen in vee- en vleesch keuring:

a. materialen, drukkosten, reiskosten en verdere

uitgaven.............f 2500.—

b. schadeloosstellingen ter zake van in het bui-
tenland afgekeurd vleesch.......» 500.—

c. cursussen in vee- en vleeschkeuring. . . . » 6000. —

f 9000.—

Voor dit onderdeel wordt f 2000 meer aangovraagd. De aandrang tot

-ocr page 122-

bijwoning van deze cursussen blijft in allo deelen des lands voortdurend zoo
groot, dat onmogelijk aan alle aanvragen tot deelneming kan worden voldaan.

Vermeerdering van hot aantal cursussen is daarom zeer wenschelijk on
zal tevens leiden tot uitbreiding van het aantal gediplomeerde hulpkeur-
meestors, wat van veel belang is zoowel voor do uitvoerkeuring als voor de
toepassing van do toekomstige voorschriften nopens de binnonlundsche keuring.

Art. 39. Kofeten, subsidiën en schadeloosstellingen tot afwen-

\' O

ding van bet gevaar, waarmede ziekten den veestapel bedreigen

f 550000.—

De hoogero raming van dit artikel is een gevolg van do ondervinding,
opgedaan in 1900 en do eerste helft van 1907.

De veehouders blijven in toenemendo mate gebruik maken van de bij het
koninklijk besluit van 2 September 1904
(Staatsblad nu. 219) geboden gelo-
genheid om hun tuberculeus vee aan het rijk over te doen. Het komt in
overeenstemming met het eenparig gevoelen van do commissie van deskun-
digen, die jaarlijks wordt bijeengeroopen ter bespreking dezer aangelegen-
heid, dan ook wenschelijk voor voorloopig op den ingeslagen weg voort te gaan.

Tegenover do vermoerdering van de hieraan verbonden kosten valt echter
te wijzen op het feit, dat de ontvangsten ter zako van don verkoop der
overgenomen runderen over het jaar 1908 op ten minste f 300000 kunnon
worden gestold.

Art. 40. Kosten, voortvloeiende uit de wet van 5 Juni 1875
(Staatsblad n°. 110)...........i 250.-

Art. 64. d. prijsvraag voor plannen voor openbare

slachthuizen.........f 1400.—

Hoezeer het eerlang in to dienon wotsontwerp betrefiendo de keuring van
voor binnenlandsch verbruik bostemd vleesch geenerloi dwang zal bevatten
tot oprichting van abattoirs, valt niet te ontkennen, dat uitbreiding van het
aantal openbare slachthuizen in liooge mate bevorderlijk zal wezen aan het
doel, wat hot ontwerp beoogt.

In verband daarmede wordt het wenschelijk geacht, dat inzondorheid de
kleinere gemeenten eenige voorlichting van rijkswege kunnen ontvangen en
in Btaat wordon gesteld konnis to nomon van plannen voor goedkoope, een-
voudige en doelmatige slachthuizen. Ten einde daartoe te geraken, wordt
het uitschrijven van een prijsvraag op bescheiden, schaal de meest aange-
wezen weg geacht.

Do deswege te maken kosten zullen niet hooger behoeven te z\\jn dan f 1400.

Hoofdstuk X. Afdeeling II. Yoorloopig verslag.

Over de vraag, of do maatregelen, genomen ten aanzien van bet sedert
eenige maanden heerschende mond- en klauwzeer, doeltreffend zijn, bestond
veel verschil van gevoelen. Erkend werd, dat mot het oog op den indrnk,
die in liet buitenland zou worden gewekt, indien niets tegen de uitbreiding
der ziekte werd gedaan, de regeering moeilijk anders had kunnen handelen

-ocr page 123-

dan zij deed Verscheidene leden waren intusschen van oordeel, dat, indien
in het voorjaar de ziekte nog niet geweken blijkt te zijn, liet nemen van
verdere maatregelen de kosten en de moeite niet waard zou zyn en slechts
ten gevolge zou hebben, dat het nog lang zou duren voordat de ziekte ge-
weken is. Men zou dan naar de meening dezer leden beter doen de uit-
breiding dor ziekte niet tegen te gaan, omdat zij op die wjjze het snelste
zal ophouden. Enkelen meenden, dat onmiddellijke stalling van liet aangetaste
vee aanbevelenswaardig zou zijn. Ook vroeg men, of niet gebleken is, dat
de wettelijke bepalingen op dit stuk herziening behoeven, speciaal of niet
in do wet het recht op schadevergoeding moet worden uitgebreid.

Begrooting Nederlandsch-Indië 1908.

Hoofdstuk I. VI® Afdeeling. Onderafdeeling 42.

Veeartsen ij kundige dienst.

f 500 voor aanschaffing en uitzending van benoodigdheden voor
den veeartsenijkundigen dienst.

Memorie van toelichting. Het aantal veeartsen bedraagt
volgens de tegenwoordige formatie 22, terwijl de indeeling der
ressorten zoodanig is dat, wanneer het thans tengevolge van bij-
zondere omstandigheden ontstane incompleet zal zijn aangevuld,
zal zijn aangewezen voor elk der residentiën op Java en Madoera
1 veearts, behalve voor Batavia en de Preanger-Regentschappen,
waar er noodzakelijk 2 moeten zijn en voor Madioen en Djokja-
karta, welke gewesten behooren tot de ressorten respectievelijk
in Kediri en Soerabaja; terwijl er dan voor de buitenbezittingen
in het geheel slechts vijf beschikbaar zullen zijn, namelijk 1 voor
de Padangsche Benedenlanden, 1 voor de Padangsche Bovenlanden
en 1 voor elk der gewesten Palembang, Oostkust van Sumatra
en Celebes en Onderhoorigheden.

Wat Java en Madoera aangaat, is een veearts voor meer dan
één gewest op den duur niet voldoende. Bijna in alle gewesten
treedt de bevordering van de belangen van den inlandschen vee-
stapel in de laatste jaren in bijzondere mate op den voorgrond.
Deskundige voorlichting is voor het beramen der daartoe strek-
kende plannen en het consequent doorvoeren er van onvermijdelijk,
maar onmogelijk indien de betrokken veearts de belangen heeft
te behartigen van een ressort, waarvan de omvang zijn afwezig-
heid buiten het gewest, waarin zijn standplaats ligt, gedurende

-ocr page 124-

een goed gedeelte van elke maand medebrengt. Vermeerdering van
het aantal veeartsen voor Java met 2 is daarom dringend noodig.

Het aantal veeartsen beschikbaar voor de buitenbezittingen is
al bijzonder gering. In aanmerking moet echter genomen worden
dat er daar verscheidene gewesten zijn, waar een inheemsche
veestapel zooal niet ontbreekt, dan toch van zeer weinig belang
is. Daar zijn slechts werkzaamheden te verrichten op het gebied
der veterinaire politie, waarvoor te zijner tijd de op te leiden
inlandsche veeartsen zullen zijn te bestemmen.

Maar er zijn enkele streken waar toezicht van een Europeesch
deskundige niet langer kan worden ontbeerd. In de eerste plaats
moet als zoodanig genoemd worden de residentie Tapanoeli,
zoowel wegens de daar telkens voorkomende veepest-erupties als
met het oog op den niet onbelangrijken paardenstapel. Verder is
een afzonderlijk veearts noodig voor dat deel der Oostkust van
Sumatra, dat ingenomen wordt door de Karohoogvlakte. Een
door een van Java gezonden deskundige ter plaatse ingesteld
onderzoek naar de aldaar telkens heerschende veeziekten heeft
dezen onder meer tot de conclusie geleid, dat voortdurend Euro-
peesch veterinair toezicht op den boven verwachting groot ge-
bleken veestapel der bevolking onmisbaar is.

Ten slotte is de behoefte aan een veearts gebleken voor de
residentie Menado. In 1904 is een veearts naar dat gewest ge-
zonden voor het instellen van een onderzoek naar de zoötech-
nische toestanden aldaar. Daarbij is gebleken, dat er op veeteelt-
kundig gebied veel valt te verrichten, maar dat de blijvende
aanwezigheid vau een deskundige daarvoor onvermijdelijk is.

In het geheel zijn dus 5 veeartsen meer noodig dan waarover
bij de tegenwoordige formatie kan worden beschikt.

Hoofdstuk II, afdeeling VI, on derafdeeling 87.

Vee artsenijkundige dienst.

a. Traktementen en toelagen van den inspecteur en het verdere
personeel van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, als-

mede schrijfloonen...........f 184489.—

1 inspecteur ...............f 9600.—

27 Europeesche veeartsen, ii f3300 .......„ 89100.-

19 inlandsche veeartsen, a f 420 ......... 7980.—

10 mantris, a f 480 .............„ 4800.—

schrijfloonen ................ 1800.—

-ocr page 125-

1 oppasser................„ 144.—

periodieke en buiiengowone traktementsverboogingen . „ 71065.—

Deze post is met f 16500 verhoogd wegens uitbreiding van het aantal
Europeesche veeartsen met vijf.

Voor periodieke en buitengewone traktementsverhogingen is f11665 meer
noodig dan ten vorigen jare.

b. Reis- en verblijfkosten, kosten van vervoer der door de
gouvernementsveeartsen bij reizen in commissie in het belang
van den dienst medegenomen instrumenten, utensiliën en proef-
dieren, boekwerken en tijdschriften.....f 40000.—

Lagere raming, met het oog op de uitkomsten over 1903 — 1905, vol-
doende geacht. De kosten van het vorvoer van instrumenten, utensiliën en
proefdieren konden vroeger worden bestreden nit het bedrag dat volgens de
bepalingen b\\j reizen per spoor of tram kon worden gedeclareerd voor
bagage. Sedert de hoeveelheid bagage, waarvoor vergoeding wordt toege-
staan bij het
Indisch Staatsblad van 1905, n°. 376, van 130 k.g. is vermin-
derd tot 30 k.g., wordt don veeartsen toegestaan do koston van bovenbe-
doeld vervoor afzonderlijk in rekening te brengen.

c. Laboratorium voor veeartsenijkundig onderzoek f16711.—
1 afdeolingschef...............f6000.—

1 opzichter-amanuensis............. 720.—

laboratoriunibedienden............. 546.—

bedienden en wakers voor stallen en weideu . ... „ 480.—

1 schrjjver.................. 240.—

laboratorium-uitgaven.............„ 2500.—

aankoop van proefdieren...........„ 4000. —

reis- en verblijfkosten ............„ 1200.—

kleine uitgaven................ 125.—

periodieke traktomentsverhooging . ....... 900.—

Lager geraamd omdat niet meer op kosten van eerste inrichting bohoeft
te worden gerekend.

d. Fokstation voor pluimvee (maatregelen in het belang van
de economische ontwikkeling)........f 2200.—

Koöten voor bouw en inrichting, waarop voor 1908 niet meer behoeft te
worden gerekend.

e. Opleiding van inlandsche veeartsen . . . . f 9500.—

1 leeraar.................f 4200.—

toelagen voor het geven van onderwijs....... 2400.—

toelagen voor 8 leerlingen, waarvan 4 gedurende 12 maan-
den en 4 gedurende 2 maanden.......„ 1400.—

leermiddelen, geneesmiddelen, enz.........„ 1500.—

Werd ton vorigen jare slechts gerekend op uitgaven gedurende een half-
jaar, thans wordt op een vol jaar gerekend, zoo mede op toelagen van 4
leerlingen gedurende 2 maanden.

-ocr page 126-

—-—

f. Uitgaven in verband met de keuring van vee en vleesch
en de inning der keurloonen.......f 20600.—

De uitgaven in verband met de keuring van veo en vleesch worden, even-
als voor 1907, geraamd op f15000.— ; de kosten van inning der keurloonen
bedragen 8 pet. van het geraamd bedrag dezer loonen, ad f70000. — .

g. Uitgaven in verband met de belasting op honden; maat-
regelen ter voorkoming of beteugeling van besmettelijke ziekten

onder het vee en de paarden.......f 47000.—

De uitgaven in verband met de belasting op honden worden
geraamd op f 25000.— namelijk:

bezoldiging van personeel......f 9000.—

aanmaak, reparatie en transport van penningen » 12000.—
aanmaak en reparatie van hondenhokken,
hondenkarren en vangwerktuigen ....■» 2000.—
aanschaffing van gedrukten, enz. ...» 800.—
voeding van opgevatte honden ..*,.» 1000.—

Voor de overige uitgaven wordt geraamd naar het gemiddelde
der uitkomsten 1903 — 1905.

Huishoudelijke begrooting van Suriname voor 1908.

Afd. IV. Art. 38. Voorschotten aan kleine landbouwers (Creolen),

ook ter bevordering van de veeteelt .....f 4000.—

Art. 40. Aankoop van fokstieren en voor veetentoon-
stellingen, ter bevordering van de veeteelt. ...» 2000.—

Afd. VI. Art. 84 d. traktement van den gouverne-
mentsveearts f 3000 à f 4000 ........» 4000.—

e. personeele toelage aan den gouvernements-

veearts...............» 1000.—

ƒ. toelage voor den assistent-keurmeester ...» 1500.—

Art. 87. Personeel van het abattoir.....» 1500.—

Veeartsenijkundig staatstoezicht.

Bij koninklijk besluit van 26 September 1907, n°. 121 is, tot
wederopzegging benoemd tot plaatsvervanger van den districts-
veearts wien Teteringen als standplaats is aangewezen, de veearts
W. F.
Hilwir te Heusden.

-ocr page 127-

De regeering der Kaapkolonie heeft dato 14 September 1907
een verordening uitgevaardigd waarbij, met het oog op het hier
te lande heerschende mond- en klauwzeer, van elk uit Nederland
ingevoerd stuk vee, een door een bevoegd veearts afgegeven gezond-
heids* certificaat wordt geëischt (
Staatscourant van 21 September
1907, n°. 221).

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft goed-
gevonden :

bij besluit van 24 September 1907, met ingang van 25 Sep-
tember 1907, in te trekken zijn beschikking van 2 September
1907, n0. 7377, V.D., waarbij verboden werd het vervoeren of
doen vervoeren van herkauwende dieren en varkens uit, naar of
binnen een kring in de gemeente Sint-Maartensdijk.

bij besluit van 30 September 1907, ingaande 1 October 1907,
de in zijn beschikking van 17 Augustus 1907, n°. 6902, V.D.,
sub 1 voorkomende woorden: «Noord-Braband, met uitzondering
van de gemeenten Willemstad, Fijnaart en Heiningen en Made
en Drimmelen» te vervangen door «Noord-Brabant».

A. bij besluit van 3 October 1907, met ingang van 4 October
1907, te verbieden het vervoeren of doen vervoeren van herkau-
wende dieren en varkens uit, naar of binnen een kring in de
gemeente Oosterland, omvattende het gedeelte van den Ooster-
landschen polder, waarvan de grenzen zijn: de straatweg van af
de Blauwe Keet tot aan den Oudendijk, de Jonkersweg van den
Oudendijk, alsmede de Handels- en Groeneweg tot aan den Rei-
gersweg; de Reigersweg tot aan den Zanddijk en van den Zand-
dijk tot aan de Blauwe Keet.

B. te bepalen dat, enz. enz.

1°. bij besluit van 10 October 1907, met ingang van 11 Oc-
tober 1907:

in te trekken zijn beschikking van 3 October 1907, n°. 8605, V.D.,
waarbij verboden werd het vervoeren of doen vervoeren van
herkauwende dieren en varkens uit, naar of binnen een kring
in de gemeente Oosterland;

2°. A. te verbieden het vervoeren of doen vervoeren van her-
kauwende dieren en varkens uit, naar of binnen een kring in
de gemeente Oosterland, omvattende het gedeelte van den polder

-ocr page 128-

Oosterland, waarvan de grenzen zijn: de provinciale straatweg
van af de Blauwe Keet tot aan den Oudendijk; de Oudendijk
tot aan den Lageweg; de Hoogeweg; de Tentweg en de Zand-
weg tot aan de Blauwe Keet;

B. te bepalen dat, enz. enz.

Bij ministerieel besluit van 8 October 1907 is de invoer van
koeien en vaarzen, welke niet voor onmiddellijke slachting bestemd
zijn, langs de tolkantoren Esschen (station) en Esscben (dorp),
tot nadere beschikking verboden.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft bij
besluit van 21 October 1907 goedgevonden met ingang van
23 October 1907:

1°. in te trekken zijn beschikking van 17 Augustus 1907,
n°. 6902, V. D., gewijzigd bij zijn beschikking van 30 September
1907, n°. 8386, V.D.;

2°. A. het vervoeren van herkauwende dieren en varkens uit het
overige gedeelte des rijks te verbieden naar een kring omvattende:

1. Noord-Brabant; 2. het gedeelte van Gelderland ten oosten
van de lijn, loopende langs de oostelijke grenzen der gemeenten
Appeltern, Horsen, Druten, IJzendoorn en Kesteren; 3. de eilan-
den Goedereede, Overflakkee en Tiengemeten; 4. de eilanden
Texel, Vlieland en Terschelling; 5. Zeeland; 6. Friesland;
7. Overijsel, 8. Groningen; 9. Drente; 10. Limburg;

B. te bepalen dat bet sub A bedoelde verbod geen betrekking
heeft op den doorvoer van uitsluitend voor de slachtbank bestemde
herkauwende dieren en varkens per spoor, zonder overlading, in
afzonderlijke, gesloten en gezegelde wagens en dat voor den invoer
van slachtvee en in bijzondere gevallen mede van ander vee
afwijking van voornoemd verbod kon worden toegestaan dooi-
den kommissaris der koningin in de provincie binnen welke de
plaats van bestemming is gelegen, onder de door den districts-
veearts aan te geven voorwaarden.

Voor elke toegestane afwijking is door den betrokken kom-
missaris der koningin kennis te geven aan den burgemeester der
gemeente van bestemming.

-ocr page 129-

Ontvangen inschrijvingen ten behoeve van het
gedenkteeken voor wijlen dr.
M. H. J. P. Thomassen.

(4de lijst.)

K. Bergsma te Weidum.....•....ƒ 5.—

J. Breedveld te Bindjei.........» 10.—

D. de Bruin te Strijen..........» 10.—

J. K. F. de Does te \'s Gravenhage......» 25.—

W. J. Esser. te Soerabaia.........» 25.—

D. J. Fischer te Semarang.........» 5.—

R. H. J. Gallandat Huet te Breda......» 2.50

W. H. van Haselen te Amersfoort......» 5.—

J. Hellemans te Soerakarta.........» 25.—

Dr. H. C. \'t Hoen te Magelang.......» 10.—

C. S. Jeronimus te Medau.........» 10.—

J. A. Klauwers te Teteringen....... . » 5.—

S. Knüps te Sommelsdijk..........» 5.—

A. Kuipers te Deventer............2.50

Dr. G. van Lier te Serang.........» 5.—

G. Lubberink te Zwolle..........» 5.—

S. A. van der Mast te Stapborst.......» 3.—

Dr. K. Over te Amsterdam.........» 5.—

R. A. Plemper van Balen te Utrecht.......2.50

G. C. Post te Medan...........» 25.—

Dr. H. Remmelts te \'s-Gravenbage......» 5.—

G. H. J. Tervoert te Zwolle........»25.—

H. J. Tromp de Haas te Salatiga......» 10.—

K. van der Veen te Berlijn (tijdelijk).....> 25.—

F. S. J. Veeze te Zutfen.........» 10.—

A. M. Vermast te Bodjonegoro.......» 10.—

J. Vlaskamp te Eibergen................» 5.—

J. Vollema te Pasoeroean.........» 5.—

B. Vrijburg te Buitenzorg.........> 10.—

J. J. Wester te Utrecht...........» 10.—

Bedrag der voorgaande lijsten . . f 1876.—

Totaal . . ƒ 2181.50
Utrecht, 30 October 1907.
 de penningmeester,

VAN ESVELD.

-ocr page 130-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende September 1907.

(De cijfers tusschen ( ) duiden het getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

B

O

c

CD

tl

©

£

«3
M

§

©
©

N

S
1 1
3

O.

CS
CS

,a

O
CD

o

a

©

CD

P

®

■M

a

©
S

Honds-
dol-
heid.

PROVINCIE.

CJ

a

©

Is

0

cs
"<

©

u

©

:

ca

£

©
©

t>

©
©

6
a

O

.5
3

c

•ö
a
c

a

a

©

00
©

O

■ë

CU
■O
flS

H
W

■o

CS
CS
Pc

ja

E
0
J3

O
W

^
O

pi

00
ft

3

JA

O

GG

h

O

■O

©

5

.2

\'5
a

O
>

\'N

a

©

a

la

O

\'C
H

Miltvuur

Bij hond en kat. 1

Bij ander vee.

Rotkreup<

Groningen .
Friesland. . .
Drente. . .
Ovorijsel .
Gelderland . .
Utrecht . . .
Noord-Holland .
Zuid-Holland .
Zeeland .
Noord-Brabant .
Limburg . . .

4

25
2

15
27
52
102
147

5
20

4

n

m
»

m

n

V

v

V
t>

o

«

3(\')
2665 (59)

1032(2«,
681 («)
26344(1302)

26269(2805)
40945(2079)

25(1)
141 (39)

V

2(1)

n
))
7)

1
1

1)

20 (2)
W

10 (1)
96 (3)
14 (\')

V

w
7)

rt

n

n

7)

r>

2 (2)
65 (57)

4 (3)
9 (9)

n

26 (18)
8 (8)
101 (100)

n

n
»»

»
»

n

3(3)
4(2)

2(2)

4(3)
15(7)

3(3)
5(5)

»
»

n

5(5)

m

n
n

Tl

n

V

•n

7)
»

»

n
n

co

3 3a 3 CO » 3 3 a

Totaal

403

98105(0402)

4(3)jl40(7)

••

215 (197)

w

36 |25)

5(5)! .

!

M

40 (°)

(SiaaiBcoumni van 11 October 1907, n°. 288.)

v. E.

-ocr page 131-

DE OORZAAK VAN DE VARKENSPEST,

door

Dr. L. P. D. E. LOURENS.

(Voordracht, gehouden den 12den October 1907 in de 48ste algemeene ver-
gadering van de Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde
in Nederland.)

De strijd, welke de oorzaak van de varkenspest is,
dateert reeds van 1878. In Amerika, waar de ziekte ver-
moedelijk het eerst is voorgekomen en waar zij het eerst
groote verliezen aan de varkenshouderij toebracht, werden
sedert dien tijd uitvoerige onderzoekingen naar den aard
en de oorzaak dezer ziekte ingesteld. Door
Detmers en
Law werden belangrijke gegevens gepubliceerd, zoowel wat
betreft de clinische verschijnselen als het pathologisch-
anatomisch beeld.
Detmers beschreef de ziekte als een lijden
hoofdzakelijk van het spijsverteringskanaal, veroorzaakt door
lagere organismen. Hij vond verschillende bacteriën als oor-
zaak, namelijk een bacterium suis en later een micrococcus.

Door Salmon werd ook een micrococcus als oorzaak dezer
ziekte gevonden, zonder dat men echter met deze organismen
volk omen in het reine kon komen.

Eerst in 1885 werden door Salmon en Smith zeer uit-
voerige onderzoekingen ingesteld naar het voorkomen en den
aard der verschillende varkensziekten en door hen als oorzaak
van de varkenspest een specifieke bacterie aangegeven, welke
zij zeer nauwkeurig beschreven.

In het volgend jaar publiceerde Salmon zijn voortgezette
onderzoekingen, waarin hij tot de conclusie kwam, dat er
twee verschillende ziekten naast elkander voorkomen, namelijk
de „hogcholera", waarbij verschijnselen van het spijsverterings-

9

-ocr page 132-

kanaal op den voorgrond treden en een „infectious pneu-
monia in swine", met in hoofdzaak longverschijnselen ; de
laatste ziekte noemde hij „swineplague".

Zeer uitvoerig werden de bacillen, welke deze ziekten ver-
oorzaakten, beschreven en naast elkander vergeleken hun
pathogene werking zoowel als de morpho- en biologische
eigenschappen.
Salmon vestigde er de aandacht op, dat in
chronische gevallen van hogcholera de longen van zulke
dieren secundair kunnen worden aangedaan door swineplague-
bacillen, zoodat dan een uitvoerige bacteriologische studie
noodzakelijk is om de ziekten uit elkander te kennen.

Ook in Europa hadden de varkensziekten de aandacht
getrokken. Daar was
Eggeling de eerste, die in 1883 er
op wees, dat er verschillende varkensziekten voorkwamen,
welke alle onder den naam vlekziekte werden samengevat.

Latere onderzoekingen van Löi\'fler en Schim bevestigden
dit, waarbij de vlekziekte en de besmettelijke borstziekte
der varkens, ook wat haar oorzaken betrof, uitvoerig werden
beschreven.

Het organisme der borstziekte kwam volkomen overeen
met dat, door
Salmon beschreven als oorzaak van de swine-
plague.

Ook in Engeland door Klein, in Frankrijk door Cornal
en Chantemksse, Rietsch, Jobert en Martinaud, en Fouque
werden de varkensziekten onderzocht, doch of iiier borstziekte
dan wel varkenspest in het spel was, blijkt uit hun beschrij-
vingen niet duidelijk.

In 1888 wezen Schütz en Selander er op, naar aanlei-
ding van een studie omtrent het voorkomen van varkenspest
in Denemarken, w\'elke door
Bang het vorig jaar geconsta-
teerd was onder de varkens, gehouden op het eiland Amagar,
dat thans drie besmettelijke varkensziekten bekend waren,
namelijk de vlekziekte, de borstziekte en de varkenspest.

Tegen deze indeeling der varkensziekten kwam men van

-ocr page 133-

Amerikaansche zijde op. Billings beweerde op grond van
de onderzoekingen van
Dktmers en Roloff, zoowel als
door eigen ervaring, dat de door
Salmon beschreven twee
ziekten identiek waren en dat de door dezen beschreven
micro-organismen niet bestonden. Er kwam slechts één ziekte
voor, welke veroorzaakt werd door een bacillus door
Detmers
gevonden en door hem het eerst als de oorzaak der ziekte
aangewezen. Deze bacillus zou in het algemeen met het
LöfPLEE
-ScHÜTz\'sche organisme der „Schweineseuche" over-
eenkomen, uitgezonderd dat de Amerikaansche een eigen
beweging vertoonde en op aardappel met een koffiekleurig
beslag groeide, terwijl de Duitsche onbeweeglijk was en niet
op aardappel groeide.

Billings betwistte ook de meening van Schütz, dat de borst-
ziekte in hoofdzaak een infectieuse pneumonie was; zij was
een septicaemie, veiloopende met verschillende symptomen,
namelijk nu eens met longverschijnselen, dan weer met ver-
schijnselen van het spijsverteringskanaal.

Latere onderzoekingen hebben aangetoond dat de, door
Billings aangegeven bacillus dezelfde is als de hogcholera-
bacillus van
Salmon.

In Europa waren ook vele onderzoekers, welke op grond
hunner waarnemingen, zoowel clinisch en pathologisch-anato-
misch als bacteriologisch, zich op het unistisch standpunt
stelden, voornamelijk omdat beide ziekten veelvuldig tegelij-
kertijd in denzelfden koppel en zelfs bij hetzelfde dier
werden gevonden. Zij meenden, dat de bacillus suipestifer en
de bacillus suisepticus identieke organismen waren en dat
de wijze der infectie van invloed zou zijn, namelijk of de
smetstof per os dan wel door inhalatie werd opgenomen ; in het
eerste geval zouden de verschijnselen van den darmtractus,
in het tweede geval die der borstorganen op den voorgrond
treden.
Voges vooral verdedigde dit; in een uitvoerige studie
trachtte hij nog in 1896 deze meening ingang te doen vinden.

-ocr page 134-

Preisz publiceerde in 1898 een uitvoerige verhandeling
over varkenspest en borstziekte, waardoor de laatste beden-
kingen tegen het unistisch standpunt werden weggenomen
en waarin hij er op wees, hoe deze ziekten veelvuldig te
zamen voorkomen, zooals reeds in 1886 uit de onderzoekin-
gen van
Salmon was gebleken. Vele andere onderzoekers,
als
Jensen, Moore, Lignières e. a. bevestigden deze meening.

Ook door Poels wordt er op gewezen, hoe vergissingen
alleszins verklaarbaar zijn, doordat in het eene geval de
borstziekte, als zelfstandige ziekte, heerschend onder varkens
voorkomt, terwijl zij in andere gevallen veelvuldig optreedt
bij aan chronische varkenspest lijdende varkens. Juist in zulke
gevallen, waar de verschijnselen van varkenspest pnthologisch-
anatomisch op den voorgrond treden, worden de bacillen der
besmettelijke borstziekte, zoowel door het bacteriologisch
onderzoek als door het experiment bij dieren, gemakkelijk
aangetoond, terwijl de pestbacillus over het hoofd wordt
gezien, inzonderheid wanneer het onderzoek niet uiterst
volledig en nauwkeurig geschiedt. Dit is ongetwijfeld de
reden dat de borstziektebacillen door verschillende onder-
zoekers als oorzaak van de varkenspest zijn beschouwd.

l)e varkenspestbacil behoort in de groote coli-typhusgroep
en wel speciaal in de naar hem genoemde hogcholera-groep.
Men kweekt de bacillen uit de organen van aan varkens-
pest gestorven varkens, en wel voornamelijk uit het bloed
uit de milt, de lever en de mesenteriaalklieren. In de
darmzweren komen zij eveneens voor, doch het is veel lastiger
ze daar te isoleeren. In gevallen van chronische varkenspest
gelukt het niet altijd de bacillen dadelijk aan te toonen;
meestal is hiervoor een zeer uitvoerig onderzoek noodig.

De varkenspestbacil is een klein staafje met afgeronde
uiteinden, hetwelk in het praeparaat somtijds iets op een
ovalen bacil gelijkt. De lengte is gemiddeld
1—1,5 micron
en de dikte 0,0 micron. In sommige gevallen ziet men wel

-ocr page 135-

veel grootere en zwaardere, maar ook veel kleinere, meer
korrelvormige bacillen, welke laatste op een rij gelegen den
indruk van streptococcen geven. De bacillen zijn voorzien
van geesels, waardoor zij zeer beweeglijk zijn; in den han-
genden droppel kan men hen met slingerende bewegingen
door het gezichtsveld zien vliegen.

De bacil is facultatief aëroob en groeit zeer gemakkelijk
op alle voedingsbodems; met de gewone anilinekleurstoffen
kan men hem goed kleuren. Behalve voor varkens is de
bacil zeer pathogeen voor konijnen, caviae, muizen, duiven
en paarden; voor den mensch is hij niet gevaarlijk.

Toen door alle onderzoekers de hierboven beschreven bacil,
de bacillus suipestifer als oorzaak van de varkenspest werd
aangenomen, publiceerden de
Schweinitz en Dorset in 1903
hun onderzoekingen omtrent een ziekte onder varkens, welke
in het zuid-oostelijk deel van den staat Iowa in Noord-Amerika
heerschte. Deze ziekte geleek in verschijnselen, zoowel als
in het pathologisch-anatomisch beeld, volkomen op de varkens-
pest, werd echter niet veroorzaakt door den varkenspest-
bacil, doch door een virus, dat de fijnste porseleinen filters
passeert. De ziekte kon worden overgebracht op een gezond
dier door de onderluiidsche inspuiting met bloed, bloedserum
of lichaamsvocht van een ziek varken, na filtratie door
porseleinen filters. De filtraten werden vóór de inspuiting
door het aanleggen van culturen, zoowel als door het in-
spuiten bij kleine proefdieren, op de aanwezigheid van pest-
bacillen onderzocht. De ziekte was zeer besmettelijk; gezonde
biggen, gebracht in hokken bij zieke dieren, werden zonder
uitzondering ziek. Konijnen en cavia\'s waren ongevoelig voor
de inspuiting van dergelijke filtraten, bij hoeveelheden welke
voldoende waren om biggen van 30 tot 40 pond te doen
sterven. Na het incubatie-tijdperk, dat afwisselt van 5—12
dagen doch in den regel 7 dagen is, vertoonen de dieren ver-
schijnselen van gebrek aan eetlust, met een dunnen afnan-

-ocr page 136-

genden buik (hol in de flanken) en waggelenden gang;
meestal treedt diarrhee op, dikwijls vermengd met bloed.
Zonder uitzondering bestaat conjunctivitis, waardoor de oog-
leden aan elkander zijn gekleefd. Gewoonlijk duurt de
ziekte een week, zoodat de dieren 14 dagen na de infectie
sterven. Zijn zij ouder, dan is het incubatie-tijdperk
en het ziek zijn van langer duur. De pathologisch-anato-
mische veranderingen zijn min of meer uitgebreide roode
verkleuring van de huid; in het subcutane bindweefsel komen
vaak puntvormige bloeduitstortingen voor. De lymphklieren
zijn gezwollen en rood gekleurd, dikwijls op zwart af, de
maag is meestal normaal met slechts enkele bloeduitstortingen
zoowel op de serosa als op de mucosa, de dunne en vooral de
dikke darmen hebben talrijke bloeduitstortingen op mucosa en
serosa, terwijl in het coecum niet zelden kleine pas ontstane
zweertjes voorkomen. Lever en milt zijn gezwollen, zeer
bloedrijk, de longen en het hart normaal, de nieren sterk
gezwollen en alle organen bezet met petechiën. Kortom
dezelfde verschijnselen in alle bijzonderheden als bij acute
varkenspest worden aangetroffen. Het gelukte hun eenmaal
een geval met meer chronisch beloop te verwekken, hetwelk
in clinische en pathologisch-anatomische verschijnselen even-
eens volkomen op de chronische varkenspest geleek.

Bij alle biggen, gestorven aan de ziekte, opgewekt met de
gefiltreerde smetstof, werden steeds virulente pestbacillen
gevonden, niettegenstaande nauwkeurig zorg was gedragen,
dat de dieren niet met andere varkens in aanraking konden
komen of dat op een of andere wijze pestbacillen bij de
proefbigsen konden worden gebracht.

De gewone maatregelen van isoleering der zieke dieren
en ontsmetting met carbol en kalk waren voldoende om
uitbreiding der ziekte te voorkomen.

Op grond van deze onderzoekingen kwamen zij tot de
conclusie, dat waarschijnlijk bij alle epidemieën van varkens-

-ocr page 137-

pest er een ander agens dan de bacillus suipestifer in het
spel is en dat men in gevallen waar deze bacil wordt ge-
vonden, te doen heeft niet met een zuivere infectie maar met
een gemengde van den bacillus suipestifer en het organisme
dat de oorzaak is van de ziekte, zooals boven is beschreven.

Als vervolg op deze onderzoekingen verscheen in 1905
een uitgebreide studie van
Dorset, Bolton en Mc Bryue.
Deze onderzoekers stelden voorop, dat men met het aannemen
van den bacillus suipestifer als oorzaak van de varkenspest
niet alle aetiologische momenten dezer ziekte voldoende kan
verklaren. Hierbij gingen zij uit van het standpunt, dat een
experimenteel verwekte ziekte eerst varkenspest kan worden
genoemd, wanneer zij voldoet aan de volgende karakteristieke
eigenschappen: 1°. de dieren moeten clinisch zoowel als
pathologisch-anatomisch de bekende verschijnselen vertoonen;
2°. de ziekte moet gemakkelijk door onderling verkeer van
het eene dier op het andere overgaan; 3°. de ziekte moet
verwekt kunnen worden door subcutane inspuiting van bloed
van een ziek dier; 4°. de dieren moeten na het doorstaan
van de ziekte onvatbaar zijn voor een nieuwe infectie (spon-
taan zoowel als experimenteel).

Niettegenstaande zij hun proeven hebben genomen met
pestbacillen van verschillende herkomst, welke voor kleine
proefdieren zeer virulent waren, konden zij daarmede d.e
ziekte bij varkens zeer moeilijk door subcutane injectie ver-
oorzaken, terwijl die dieren, welke wel ziek waren geworden,
doch herstelden, voor spontane infectie niet onvatbaar bleken.

Door intraveneuse injectie of door het voederen met pest-
bacillen gelukte het hun regelmatig biggen ziek te maken
en te doen sterven. ■

Bij de sectie kon geen verschil worden geconstateerd
tusschen biggen, gestorven aan spontane infectie en die
gestorven na infectie met pestbacillen. Door het voederen
van bacillen ontstonden verschijnselen van den kant van het

-ocr page 138-

darmkanaal; door intraveneuse infectie werd meer een sep-
ticaemie verwekt. Het groote verschil bestond echter hierin,
dat de aldus verwekte ziekte niet besmettelijk was, dat het
bloed van zulke dieren niet virulent was voor andere,
en dat de biggen, welke van zulk een kunstmatige ziekte
herstelden, niet onvatbaar waren voor spontane infectie.

Hoewel het door subcutaan inspuiten van bloed, afkomstig
van spontaan zieke dieren, steeds gelukte de ziekte over te
brengen, bleek toch, dat de virulentie door voortdurende
overenting afnam, en wel zoodanig, dat na eenige maanden
geen dier meer ziek kon worden gemaakt.

Op grond van bovengenoemde feiten veronderstelden zij,
dat er in het bloed van zieke varkens, behalve de pestbacil,
nog een ander agens aanwezig moest zijn, en namen zij proeven
met bloed van zieke dieren waarin geen pestbacillen voor-
kwamen. In de eerste plaats wercl dit gedaan door bloed
te nemen van zieke biggen in het stadium, dat daarin nog
geen bacillen aanwezig zijn, wat in den regel eerst 7 dagen
na de infectie plaats vond. Het bleek toen, dat dit bloed
reeds den 2de" dag na de kunstmatige infectie virulent was,
terwijl in het eene geval de pestbacillen den 3den dag, in
een ander geval eerst den 5den dag door het aanleggen van
culturen konden worden aangetoond.

Een tweede serie proeven werd genomen met bloed van
zieke varkens, dat door een
Chamberla.nl>- of Berkefeld-
filter werd gefiltreerd.

Het bloed der zieke dieren werd in de ijskast bewaard
en na afscheiding van het serum werd dit afgepipetteerd en
verdund met 10-maal de hoeveelheid physiologische NaCI-
oplossing of bouillon. Van dit filtraat werd 22 c.c.m., waarin
dus 2 c.c m bloedserum was, aangewend. Een groot aantal
der varkens, ingespoten met deze Altraten, stierf onder
typische verschijnselen van varkenspest. Het sterftecijfer van
de met filtraat ingespoten biggen was belangrijk lager dan dat,

-ocr page 139-

ingespoten met ongefiltreerd bloed, hetgeen zij hieraan toe-
schrijven, dat veel infectieus agens op den filter achterblijft.

Hoewel enkele controledieren gezond bleven, was de aldus
verwekte ziekte besmettelijk, en dieren welke de ziekte hadden
doorstaan, waren voor een natuurlijke infectie onvatbaar.

Het weefsel van deze biggen was virulent; door het
voederen van organen en ingewanden kon de ziekte worden
overgebracht. Ook door inspuiting van urine gelukte dit;
hierbij merken zij echter op, dat de urine zeer veel pest-
bacillen bevatte.

In alle gevallen waar culturen werden aangelegd uit de
organen van biggen, gestorven door inspuiting met gefiltreerd
serum, werden regelmatig pestbacillen gekweekt.

Op grond van deze onderzoekingen kwamen zij tot de
volgende conclusies:

1°. de ziekte veroorzaakt door het gefiltreerde serum is
contagieus; 2°. het bloed van dergelijke dieren is infectieus;
3°. biggen, welke de ziekte doorstaan, zijn onvatbaar voor
een nieuwe infectie.

Deze ziekte voldoet derhalve volkomen aan de door hen
gestelde eischen.

Zij nemen verder aan, dat de bacillus suipestifer voor
varkens een zeer pathogeen organisme is, in staat ziekte-
verschijnselen te voorschijn te roepen, welke volkomen gelijken
op de varkenspest. De aldus verwekte ziekte staat echter
in contagiositeit, infectieus zijn en in het vermogen tot het
opwekken van onvatbaarheid achter bij de spontane infectie.
Op grond hiervan en op grond hunner filtratieprocven be-
sluiten zij, dat er bij de varkenspest een ander virus dan
de bacillus suipestifer in het spel moet zijn, hetgeen hen
echter niet gelukt is aan te toonen, noch door culturen, noch
door den microscoop, doch alleen langs experimenteelen weg.

Dit virus is geen toxine, want de aldus verwekte ziekte
is infectieus. Uit het feit, dat in alle gevallen welke werden

-ocr page 140-

bestudeerd, de bacillus cbolerae suis aanwezig was, moet
worden aangenomen, dat deze bacil een belangrijke rol speelt
en dat het letaal beloop in zeer veel gevallen door haar
aanwezigheid zal worden verhaast, lijdt geen twijfel. Het
filtreerbaar agens zal de primaire, de pestbacil de secundaire
oorzaak zijn; in deze gevallen zal de eerste het weerstands-
vermogen der dieren verminderen, waardoor pestbacillen in
staat zullen worden gesteld het lichaam binnen te dringen.
Zij meenen echter, dat er een ziekte bestaat, welke met
het filtreerbaar agens niets te maken heeft, doch die uitslui-
tend door pestbacillen zal worden veroorzaakt, welke ziekte
ook in geringen graad contagieus zal zijn.

Dat steeds pestbacillen worden gevonden bij biggen, inge-
spoten met gefiltreerd serum, wijst volgens hen er op dat
deze bacillen, welke pathogene eigenschappen verkrijgen, indien
het weerstandsvermogen van het dier verminderd is door het
filtreerbaar virus, als normale bewoners aan of in het lichaam
van gezonde varkens moeten worden beschouwd. Voorloopige
proeven hebben deze veronderstelling echter niet bevestigd.

Door Boxmki.ikr werden in Amerika onderzoekingen gedaan,
waarbij echter bleek, dat het bloed van zieke varkens niet
besmettelijk was, wel lichaams- en weefselvocht en dat zelfs
na filtratie hiermede dezelfde ziekteverschijnselen konden wor-
den verwekt als bij varkenspest.

Hottinger twijfelt op grond zijner proeven, waarbij de
pestbacil, wat zijn pathogeniteit betreft, als aan zeer groote
schommelingen onderhevig wordt beschreven, of deze wel
de oorzaak van de varkenspest is. Het gelukte hem bijna
nooit varkens hiermede ziek te maken, zelfs niet door voedering
van een groote hoeveelheid culturen, terwijl de pathogeniteit
voor kleine proefdieren eveneens zeer verschillend was; nu
eens stierven deze binnen 24 uur, dan weer eerst, na maanden,
terwijl door hem een geval van spontane infectie van een
konijn werd waargenomen. Op grond hiervan en in verband

-ocr page 141-

met de boven beschreven Amerikaansche onderzoekingen meent
hij dat de pestbacil niet de oorzaak van de varkenspest is.

In Engeland werden eveneens filtratieproeven genomen
met varkens, lijdende aan swinefever, waarbij bleek, dat
het bloed van varkens, lijdende aan varkenspest, virulent
is na filtratie, zoodat het dus mogelijk zou zijn in twijfel-
achtige gevallen uit te maken of deze ziekte werkelijk aan-
wezig was.

Uitvoerige onderzoekingen zijn in 1904 door Ostertag
ingesteld, waarbij werd uitgegaan van varkens, lijdende aan
subacute en chronische varkenspest. Door inspuiting bij varkens
met fikraten van bloed of een aftreksel van aangetaste darm-
stukken met mesenteriaalklieren kon geen ziekte worden ver-
oorzaakt, zoodat de conclusie clezer proeven was, dat de in
Duitschland voorkomende varkenspest niet door een filtreer-
baar virus wordt veroorzaakt.

In 1906 was Ostertag in de gelegenheid met virus, hem
door
Dorset toegezonden, proeven te nemen, en deze be-
vestigden volkomen hetgeen van Amerikaansche zijde was
medegedeeld, namelijk dat
men met ongefiltreerd zoowel als
met gefiltreerd bloed van een aan varkenspest lijdend varken
een septicaemie kan verwekken, volkomen gelijkend op de
peracute varkenspest. Verder dat, door zulke dieren samen
te brengen met gezonde biggen, deze ziek werden onder
verschijnselen van typische varkenspest.
Ostertag vond hierin
ook de verklaring waarom men met serum, dat voor pest-
bacillen sterk bactericide is, geen bevredigende resultaten
verkrijgt bij de bestrijding van de varkenspest.

Als vervolg op deze onderzoekingen publiceerden Ostertag
en Stadie in het begin van dit jaar filtratieproeven van aan
varkenspest lijdende varkens uit verschillende deelen van
Duitschland.

Op grond van 8 proeven met gefiltreerd materiaal van
varkens, afkomstig van erven waar varkenspest heerschte,

-ocr page 142-

waarvan 5 een positief resultaat gaven, komen zij tot de
volgende conclusie:

„Mithin ist erwiesen dass auch die deutsche Schweinepest,
gleich wie die Amerikanische Hogcholera durch ein filtrier-
bares Virus bedingt wird, und dass der Bacillus suipestifer
erst sekundär in den Körper der pestkrank gewordene
Schweine eindringt."

Door Uiilenhuth, Hübener, Xylander eu Bohtz werden
proeven genomen met fikraten, gemaakt van bloedserum en
orgaansap van aan varkenspest lijdende dieren, en het gelukte
hun hiermede bij biggen een ziekte te verwekken, welke
clinisch en pathologisch-anatomisch volkomen op de varkens-
pest geleek. Dat het een virus en geen toxine was, wordt
bewezen door het feit dat de ontstane ziekte contagieus is.
In 6 gevallen van spontane pest konden geen pestbacillen
worden aangetoond, wel echter het liltreerbare virus; bij de
kunstmatig geïnfecteerde dieren werden in de organen meer-
malen pestbacillen gevonden, verder dikwijls andere bacillen,
behoorende in de coli-paratyphusgroep. In sommige gevallen
waren de organen steriel.

Koske nam slechts een proef met serum van een aan
acute varkenspest gestorven big. Het gelukte hem echter niet
met het fdtraat biggen ziek te maken.

In Zuid-Afrika onderzocht Theiler de daar voorkomende
varkensziekten en vond, dat aldaar een ziekte voorkwam,
welke volkomen overeenkomt met de Europeesche varkenspest,
zonder dat het hem gelukte den bacillus suipestifer aan te
toonen. Met het bloed van zieke dieren, waarin geen mi-
croscopisch zichtbare bacillen voorkwamen, kon de ziekte
door subcutane inenting steeds worden veroorzaakt, zoodat
hun aanwezigheid voor de typisch pathogene werking niet
beslist noodzakelijk is.

Ook de borstziekte der varkens komt daar voor,
een enkele maal zelfstandig, doch meestal te zamen met

-ocr page 143-

varkenspest; in zulke gevallen werd de bacillus suisepticus
geïsoleerd.

De door Hutyra ingestelde onderzoekingen gingen uit
van een 2-jarig varken, afkomstig van een erf waar varkens-
pest voorkwam. Dit dier werd, lijdende aan een ernstige
acute ziekte, uit nood geslacht en vertoonde bij de sectie
een catarrhale croupeuse longontsteking met zwelling van de
lymphklieren; de darmen waren echter normaal. Bacteriolo-
gisch werden ovale bacillen gevonden. Varkens, ingespoten
met gefiltreerd longvocht en bloedserum, werden ziek, en bij
slachting vertoonden deze dieren, behalve een longaandoening,
in het slijmvlies der dikke darmen tot linzen-grootte ge-
zwollen follikels met etterproppen er in.

Hutyha komt, na deze proeven niet tot een bepaalde
conclusie, doch hij stelt de vraag of ook de borstziekte niet
door een ultra-microscopisch organisme wordt veroorzaakt,
en acht de vraag betreffende de varkenspest eerst opgelost,
wanneer behalve de septicaemische, ook de chronische vorm
van varkenspest met haar typische diphtheritische darmaan-
doening door een filtreerbaar virus kan worden verwekt.

In een latere publicatie deelt Hutyra als zijn meening
mede, dat de varkenspest wel wordt veroorzaakt dooi\' een
filtreerbaar virus, doch dat de pestbacil toch een niet onbe-
langrijke rol speelt.

De darmveranderingen, welke worden aangetroffen, zijn
ten deele aan deze bacillen toe te schrijven, zooals uit proeven
met reine culturen van pestbacillen is gebleken. Men mag
daarom den pestbacil niet beschouwen als een reine sapröphyt,
daar hij onmiskenbaar pathogene eigenschappen bezit. Niet-
temin speelt hij slechts een secundaire rol en aan de uit-
breiding van de varkenspest heeft hij dus geen deel.

Op grond van eigen onderzoekingen, zoowel als op de mede-
deelingen van
Ostertag en Stadie, meent Hutyra echter,
dat bij de primair door het ultravisible pestvirus ziek gemaakte

-ocr page 144-

biggen even goed ovale bacillen secundair kunnen binnen-
dringen en bij zulke dieren een pneumonie kunnen verwekken,
zooals dan ook vaak gecombineerd met varkenspest gevonden
wordt, doch ook op zich zelfstaand bij varkens, afkomstig van
erven waar varkenspest heerscht. Hierbij heeft hij het oog
op de multiple necrotiseerende pneumonie, zoowel in het
acute als in het chronische stadium.

Hoewel op geheel andere gronden dan vroeger werden
aangevoerd, neigt
Hutyra dus weer tot het unistisch stand-
punt, zooals door
Billings en na dezen door vele andere
onderzoekers werd voorgestaan.

De catarrhale pneumonie der jonge varkens schrijft Hutyra,
evenals de sporadische acute en chronische mortificee-
rende „Schweineseuche", toe aan den bacillus suisepticus.
Het principiëele verschil tusschen deze ziekten en de bij
varkenspest voorkomende „Schweineseuche" is, dat de laatste
een meer contagieus karakter heeft en zich snel uitbreidt,
zoowel onder oude als onder jonge dieren, onafhankelijk
van de hygiënische voorwaarden, terwijl de beide eerstge-
noemde ziekten minder contagieus zijn en meestal slechts
uitbreken wanneer het natuurlijk weerstandsvermogen dei-
varkens door verschillende invloeden verminderd is.

Zooals uit het medegedeelde blijkt, worden thans ernstige
bezwaren aangevoerd tegen het aannemen van de varkens-
pestbacillen als oorzaak van de varkenspest, niettegenstaande
dit tot voor enkele jaren als een vaststaand feit werd beschouwd.

Door Schreiber is echter op grond van zijn ervaring,
dat met pestbacillen de acute zoowel als de chronische vorm
van varkenspest kan worden veroorzaakt, dat de aldus ver-
wekte ziekte door contact overgaat op andere varkens, en
dat men biggen met pestbacillen zoowel passief als actief
kan immuniseeren, gelijk reeds herhaalde malen in de praktijk
is bewezen, met kracht opgekomen tegen het aannemen van
een filtreerbaar virus als oorzaak van deze ziekte.

-ocr page 145-

Iiij neemt aan, dat niet alleen de bacillen de ziektever-
schijnselen veroorzaken, doch vooral hun stofwisselingspro-
ducten, welke door de bacillen als wisselwerking met het
geïnfecteerde organisme worden gevormd. Hiermede zijn
geen eenvoudige secretieproducten bedoeld, en deze zijn der-
halve nooit in kunstmatige voedingsbodems aan te toonen,
maar alleen in het lichaam van zieke dieren aanwezig. Ook
vormen niet alle bacillen in gelijke mate dergelijke stof-
wisselingsproducten, en daarop zou het verschil in virulentie
berusten. Welke omstandigheden op het produceeren van
deze giftige stoffen van invloed zijn, is niet volkomen bekend;
wel heeft
Schreiber opgemerkt, dat bij gemengde infecties met
bacillus suisepticus, en bij plotselinge wisseling in hygiënische
verhoudingen de virulentie belangrijk kan stijgen.

Verder bestrijdt Schreiber niet, dat door de Altraten van
bloed en orgaansap van aan varkenspest lijdende biggen var-
kenspest kan worden veroorzaakt, doch slechts dan wanneer
de bacillus suipestifer in het lichaam aanwezig is. Deze bacillus
is dus geen onschadelijk organisme, doch de hoofdoorzaak der
ziekte; het
zoogenaamd filtrcerbaar virus is slechts\' een
toxine, gevormd in het lichaam der geïnfecteerde dieren,
welke als aggressine de infectie bevordert en de pest-
bacillen, welke meermalen, evenals de vlekziekte-bacillen,
in het lichaam van gezonde varkens aanwezig zullen zijn,
mobiliseert.

Zoowel als de toxine de infectie bevordert, kan deze ook
eenige immuniteit opwekken; hierdoor zouden de waarne-
mingen van de Amerikaansche onderzoekers, van
Ostertag
e. a., wat betreft het ontstaan van onvatbaarheid na de
inspuitingen met fikraten, zijn verklaard.

In het voorjaar van 1906 zijn door mij eveneens proeven
begonnen, in hoeverre de mededeelingen van de
Schweinitz,
Dorset, Bolton
en Mc Bryde juist waren. De onderzoekingen
van
Poels, waarbij onder meer was gebleken, dat door cutane

-ocr page 146-

inenting met virulente pestbacillen betrekkelijk gemakkelijk
varkenspest kan worden veroorzaakt, terwijl door enting
met verzwakte bacillen bij biggen een immuniteit ontstaat
voor spontane infectie, waarvan door mij herhaalde malen
frappante voorbeelden waren waargenomen, hadden bij mij
de vaste overtuiging gevestigd, dat de pestbacil de oorzaak
dezer ziekte was. Deze meening werd nog versterkt door het
feit, dat door alle onderzoekers, die een filtreerbaar virus
als oorzaak aannemen, bij de varkens welke aan varkenspest
waren gestorven, hetzij spontaan, hetzij na kunstmatige
infectie zelfs met het gefiltreerde virus, pestbacillen waren
gevonden, terwijl door hen geen afdoende verklaring kon
worden gegeven op welke wijze deze bacillen in het lichaam
van dc zieke dieren waren gekomen, omdat het toen nog
niet gelukt was pestbacillen bij volkomen gezonde varkens
met zekerheid aan te toonen.

In dien tijd hadden Rail e. a. hun onderzoekingen ge-
publiceerd omtrent het beslaan van aggressinen en aggressieve
stoffen. Wanneer dergelijke stoffen inderdaad bestonden,
scheen het mij waarschijnlijk, dat deze ook in de Altraten
van aan pest lijdende varkens aanwezig zouden zijn, en dat
hiermede ingespoten biggen zoodanig vatbaar zouden worden,
dat door de geringste infectie, welke de controle-dieren
weerstonden, varkenspest zou optreden en het derhalve niet
mogelijk zou blijken in die streken waar deze ziekte heer-
schend voorkwam, voldoende voorzorgsmaatregelen te nemen
om te verhinderen, dat de pestbacillen bij de proefbiggen
zouden kunnen komen.

In die richting heb ik mijn eerste proeven genomen; ik
wilde nagaan of in de filtraten van organen, darmen, enz.
van aan acute of chronische varkenspest lijdende varkens
werkelijk zoodanige aggressieve stoffen waren.

Als filters werden gebruikt Berkefelo-, Chamberland- en
PuKALL-filters; alle lilterkaarsen werden vooraf onderzocht

-ocr page 147-

op het voorkomen van te groote openingen. Door inwikke-
ling van het geheele liltreerapparaat in watten werd voor-
komen, dat ook maar het geringste droppeltje, dat gemorst
zou kunnen worden, in het filtraat, zou geraken.

De filtraten werden gemaakt door lever, milt, nieren, hart
en bloed, stukken darm met inhoud in een vleeschmolen
fijn te malen, met water te macereeren in de ijskast, daarna
te persen door grof linnen en te filtreeren door een wattentilter
en vervolgens door een der genoemde bougies; de filtraten
werden opgevangen in kolfjes bij hoeveelheden van 80 gram. „

Dij een der eerste proeven werd o. m. een konijn inge-
spoten met een filtraat van een aan chronische varkenspest
lijdend varken, waarbij het bacteriologisch onderzoek een
negatief resultaat had gehad. Dit dier stierf 16 dagen na
de inspuiting. Bij de sectie bleken lever en milt belangrijk
haemorrhagisch gezwollen, terwijl in den dikken darm een
duidelijke darinzweer aanwezig was ter grootte van 1 cM.
middellijn. Culturen uit de verschillende organen gaven een
reine cultuur van pestbacillen. Een konijn, subcutaan aan de
binnenvlakte van het oor geënt met het diphtheritisch
exsudaat der darmzweer, stierf 15 dagen later eveneens aan
varkenspest.

Een big, gekruist Yorkshire ras, oud 6 weken, kreeg ongeveer
500 gram bouilloncultuur van pestbacillen, uit dit konijn
gekweekt, door zijn voedsel en stierf\' 6 dagen daarna onder
typische verschijnselen van varkenspest. Uit de organen van
de big werden de pestbacillen rein geïsoleerd.

Uit deze proef bleek dus, dat een konijn was gestorven
aan varkenspest, na te zijn ingespoten met een filtraat, af-
komstig van een aan chronische pest lijdend varken, bij welk
dier door het gewoon bacteriologisch onderzoek geen pest-
bacillen waren aangetoond. Het is echter bekend, dat het
bij chronische gevallen meestal niet gelukt pestbacillen aan
te toonen, wanneer men slechts eenvoudig culturen aanlegt

10

-

-ocr page 148-

uit de verschillende organen van zulk een dier. Een veel
vollediger onderzoek, waarbij meestal experimenten bij dieren
onontbeerlijk zijn, is hiervoor noodzakelijk.

In het fdtraat, dat direct na de filtratie steriel scheen,
moeten dus pestbacillen zijn geweest, daar het niet denkbaar
is, dat het konijn na de inspuiting geïnfecteerd werd. Spon-
tane infecties van konijnen met pestbacillen komen nimmer
voor en het hok waarin dit dier verblijf hield, was gedurende
geruimen tijd niet voor pestkonijnen gebruikt, wel voor
konijnen voor andere proeven; bovendien worden de hokken
steeds voor elk gebruik grondig gereinigd en ontsmet.

Door de genomen voorzorgsmaatregelen was het niet
mogelijk dat vloeistof, welke niet door het filter zou zijn
gegaan, in het kolfje was gekomen. Men kan dus niet
anders aannemen, dan dat pestbacillen het filter gepasseerd
zijn en wel in een zoo gering aantal of in zoodanigen vorm,
dat deze niet zijn aan te toonen door het aanleggen van
culturen op agar of in bouillon.

Een groote reeks proeven is daarna genomen, ten deele
met organen van biggen lijdende aan varkenspest en verder
met culturen van pestbacillen, ten einde na te gaan of het
inderdaad mogelijk zou zijn, dat de zich daarin bevindende
pestbacillen een filter van porcelein of infusoriënaarde kunnen
passeeren.

Hierbij is gebleken dat dit, hoewel niet in alle gevallen,
onder sommige omstandigheden werkelijk geschiedt en wel
het gemakkelijkst door een
Berkefej.d- en PuKALi.-filter,
vervolgens door een
Chamberland F., het moeilijkst door
een
Chamberlanü B. Door het inspuiten van zulke Altraten,
welke aanvankelijk steriel schijnen, kan bij biggen varkenspest
worden veroorzaakt.

Zooals reeds is medegedeeld, werd het filtraat opgevangen
in verschillende kolfjes van 80 gram inhoud; in alle
kolfjes, welke van een bepaalde massa werden gefiltreerd,

-ocr page 149-

waren echter geen pestbacillen aanwezig. In den regel bevon-
den deze zich eerst in het 3de kolfje, dus wanneer reeds
150 a 200 gram vloeistof was dooi\'geloopen. Het aan-
toonen der bacillen door het aanleggen van culturen op agar
of in bouillon mislukt steeds; men moet hiervoor de kolfjes
geruimen tijd bij 37° C. plaatsen. In de meeste gevallen
ziet men eerst na 2 X 24 uur eenigen groei, dikwijls eerst
na 3 X 24 uur, in een enkel geval eerst na 4 dagen. Hoe
meer vloeistof is gefiltreerd, hoe gemakkelijker de bacillen
passeereu, en zoo kon men door het aanleggen van plaat-
culturen aantoonen, dat zich in het eerste kolfje, waarin
pestbacillen aanwezig zijn, veel minder bacillen bevinden
dan in het 2do en hierin weer minder dan in het 3de kolfje,
terwijl op den duur de filterporiën verstoppen en dan geen
bacillen meer doorlaten.

Van invloed op de filtratie is verder de samenstelling dei-
vloeistof waarin de bacillen zich bevinden. Wanneer men
bijv. een pestbacillencultuur in serum filtreert, is het filtraat.
steriel; verdunt men het serum echter met een gelijke
hoeveelheid alcalischen bouillon, dan passeeren de bacillen
wel het filter en wel in meerdere mate dan wanneer men
verdunningen maakt in andere verhoudingen.

Zooals reeds werd opgemerkt, gelukt de filtratie met
pestbacillen niet in alle gevallen. Uit dekglaspraeparaten bleek
dat bacillen, welke den vorm van mooie staafjes hebben, het
filter niet passeeren, doch dat voornamelijk zulke bacillen
dit doen, die een gekorrelden bouw vertoonen en waarbij
een duidelijke kleuring van de uiteinden op den voorgrond
treedt. Zeer duidelijk was bij enkele bacillen in het midden
een heldere plek zichtbaar, waarop door tal van onderzoe-
kers reeds de aandacht is gevestigd en welke ten onrechte
wel eens voor een spoor is aangezien.

Herhaalde malen is de gekorrelde bouw der pestbacillen
waargenomen en aan allerlei omstandigheden toegeschreven,

-ocr page 150-

voornamelijk aan de herkomst van den bacil, of deze direct
uit een varken of uit een bepaald proefdier afkomstig was<
dan wel op bepaalde voedingsbodems was gekweekt, terwijl
men dien bouw ook wel als kunstproduct heeft beschouwd,
als gevolg van de methode van kleuring.

Volgens mijn waarnemingen is dit gekorreld voorkomen
een eigenschap van pestbacillen van een bepaalde herkomst,
welke eigenschap behouden blijft na kweeken op kunst-
matige voedingsbodems, zooweel als na het passeeren van
verschillende dieren.

Een dergelijk verschijnsel is ook waargenomen bij andere ba-
cillen, onder anderen bij boutvuurbacillen. Deze kunnen, ge-
kweekt in een vloeibaar voedingsmedium, in het eene geval
mooie bacillen met sporen vormen, terwijl men van een ander
boutvuurgeval bacillen kweekt, welke na enkele dagen geen
sporen vormen, doch slechts in korrels uiteengevallen bacillen
te zien geven, zonder dat overigens in groei of in virulentie
voor de verschillende dieren eenig onderscheid met de eerst-
genoemde bacillen is te constateeren.

Mijns inziens moet men dan ook het gekorreld zijn van
bacillen als een stameigenschap beschouwen, en dit niet aan
toevallige omstandigheden toeschrijven.

Bij de filtratie is de eigenschap om uiteen te vallen in
korrels, welke veel kleiner zijn dan de bacillen, van groot
belang, doch behalve dat de grootte van de deeltjes welke
door de poriën van het filter moeten gaan een belangrijke
factor is, moet men rekenschap houden met de krachten door
de oppervlakte van de wanden der poriën uitgeoefend ; deze
krachten spelen bij de filtratie relatief een groote rol. Van een
mechanisch tegenhouden van grootere deelen, zooals dit bij een
zeef geschiedt, is bij het filtreeren geen sprake. Dit blijkt toch
reeds duidelijk hieruit, dat verschillende zich in oplossing be-
vindende moleculen, welker afmetingen zonder twijfel inliet
niet vallen bij de grootte der filterkanalen welke zij moeten

-ocr page 151-

passeeren, door een filter worden tegengehouden (het niet
filtreeren van sommige toxinen en zoutoplossingen, van
fermenten, enz.). Men moet zich daarom voorstellen, dat
in zulke gevallen de wanden een adhesieve en gedeeltelijk
ook een afstootende kracht op bepaalde moleculen uitoefenen.

Worden deze krachten opgeheven of wordt de proef
zoodanig genomen, bijv. door verandering van het medium
waarin zich dergelijke lichamen bevinden, dat deze krachten
zich niet kunnen uiten, dan zal ook de filtratie zonder
bezwaar plaats vinden. Duidelijk ziet men dat de deeltjes
van een colloïdale goudoplossing niet filtreeren, doch dat de
gouddeeltjes, wanneer bepaalde eiwitten aan de oplossing
worden toegevoegd, het filter wel passeeren.

Dergelijke invloeden gelden natuurlijk eveneens bij het
filtreeren van bacillen, hetgeen reeds bewezen is door het
feit, dat bacillen in rein serum gekweekt niet door het filter
gaan, doch wel in verdund serum, alsook dat bacillen in
den regel eerst het filter passeeren wanneer een zekere
hoeveelheid vloeistof gefiltreerd is.

Wenschelijk is het derhalve om na te gaan, welke invloeden
hierbij gelden, zoowel wat betreft de geaardheid van de
vloeistoffen, als den toestand waarin het filter zich bevindt.

Uit het hier medegedeelde kan men dus besluiten, dat
de meerdere of mindere mate, waarmede pestbacillen filtreeren,
in nauw verband staat met de eigenschap om in korrels
uiteen te vallen, terwijl de samenstelling van de vloeistof
waarin zij zich bevinden van invloed is.

De langzame groei der bacillen in de kolfjes moet worden
toegeschreven aan twee oorzaken, namelijk vooreerst verandert
door de filtratie de samenstelling van de vloeistof waarin de
bacillen zich bevinden, en door deze verandering vermindert
ongetwijfeld haar voedingswaarde. Een bekend feit in de
bacteriologie is het, dat hoe geringer voedingswaarde de
cultuurbodem heeft, hoe langzamer bacillen daarin groeien.

-ocr page 152-

Ten tweede zijn de bacillen in een zeer gering aantal of in
zoodanigen vorm daarin aanwezig, dat men ze niet door het
aanleggen van culturen kan aantoonen, en dat geruimen tijd
noodig is, voordat zij zich in zulk een groote hoeveelheid
hebben vermenigvuldigd, dat de vloeistof troebel wordt.

Beide zaken kan men experimenteel nabootsen. Wanneer
men in buisjes bouillon sterke verdunningen van een cultuur
maakt, ziet men, naarmate de verdunning grooter is, later
troebeling ontstaan, eveneens dikwijls eerst na 2 of 3 x 24
uur. Maakt men dezelfde verdunningen in pepton-keukenzout-
oplossing, welke in voedingswaarde lager staat dan bouillon,
dan ziet men nog later eenigen groei en blijft deze zelfs
vaak uit, waar bij gelijke verdunning in bouillon de bacillen
nog groeien.

Door de verschillende onderzoekers, die een ültreerbaar
virus als oorzaak van de varkenspest aannemen, is naar mijn
meening waarschijnlijk hieraan te weinig de aandacht ge-
schonken, en dus is niet afdoende bewezen, dat in de door
hen gebruikte Altraten werkelijk geen pestbacillen aanwezig
waren.

Als een overwegend argument tegen het aannemen van
den bacillus suipestifer als oorzaak van de varkenpest wordt
verder aangevoerd, dat het zeer moeilijk gelukt de ziekte
met deze bacillen experimenteel te verwekken, terwij] dit
met bloed of orgaanvocht van pestvarkens gemakkelijk
geschiedt.

In het algemeen kan men elke infectieziekte met de
smetstof van het spontaan zieke dier beter overbrengen op
gezonde dieren dan met de kunstmatig gekweekte bacillen,
terwijl deze laatste in den regel hun virulentie veel spoe-
diger verliezen dan smetstoffen, welke steeds van dier op
dier worden overgebracht.

Alle onderzoekers zijn het er over eens, dat door het in-
geven van culturen van pestbacillen zeer gemakkelijk en

-ocr page 153-

constant, een ziekte bij de biggen optreedt, welke clinisch
en pathologisch-anatomisch vo: komen op varkenspest gelijkt.
Wanneer veel cultuur wordt gegeven, verloopt de ziekte
sneller dan wanneer kleinere hoeveelheden worden toege-
diend; in het laatste geval kan men zelfs een zeer chronisch
verloopende ziekte te zien krijgen. Zoo stierf een big, oud
Ö weken, 5 dagen na het geven van 500 gram bouillon-
cultuur per os, een tweede big, wrelke
3 achtereenvolgende
dagen 10 gram cultuur kreeg, na 7 dagen, terwijl een derde
big, die slechts 10 gram opat, na 10 dagen stierf; bij alle
dieren werden uit de organen pestbacillen gekweekt, terwijl
de darmen in meerdere of mindere mate diphtheritisch ont-
stoken waren.

Behalve door het voeren van de bacillen, is uit de onder-
zoekingen van
Poels duidelijk gebleken, dat de varkens-
pest door cutane inenting experimenteel kan worden verwekt.
Werden toch bij jonge biggen aan de inwendige oorvlakte
watjes, gedrenkt met virulente pestbacillen, in de huid ge-
bracht, dan bezweken deze dieren bijna regelmatig aan
varkenspest. In enkele gevallen verliep de ziekte zeer snel,
onder het beeld van acute varkenspest, in andere gevallen
ontstond meer de chronische vorm; deze trad in hoofdzaak
op indien de biggen ouder waren of wanneer de pestbacillen
minder virulent waren gemaakt.

De op deze wijze veroorzaakte ziekte is ook contagieus.
In een stal, waar de ziekte nooit was voorgekomen, doch
door deze experimenten was gebracht, stierven zelfs geruimen
tijd daarna nog biggen aan varkenspest.

Dat biggen, welke, van een infectie met pestbacillen zijn
genezen, geen immuniteit zouden hebben tegen natuurlijke
besmetting, wordt voldoende gelogenstraft door de gunstige
resultaten, welke verkregen worden door de cutane inenting
met wattenpropjes, gedrenkt met verzwakte pestbacillen volgens
de door
Poels aangegeven methode.

-ocr page 154-

Wanneer men jonge, nog onbesmette biggen inent, kan
men deze ziekte afdoende bestrijden, \'zelfs op erven waai-
de ziekte zoo heerschend optreedt, dat de fokkerij zou moeten
worden opgegeven.

Bij subcutane inspuiting van pestbacillen is het moeilijker
biggen ziek te maken.
Salmon en Smith schreven het ver-
schil in ziektemakend vermogen van pestbacillen-cultuur en
bloed van zieke dieren toe aan het feit, dat de bacillen
direct uit zieke dieren een hoogere virulentie hebben, maar
vooral ook, dat het ingespoten bloed, in het weefsel coagu-
leerend, de bacillen beschut tegen de natuurlijke verweer-
middelen der lichaamsvochten en tegen de phagocyten, terwijl
het hen tegelijkertijd van een hoeveelheid geschikt voedsel
voorziet, waardoor zij zich spoedig kunnen vermenigvuldigen
en in grooten getale het lichaam kunnen binnendringen.

Ten einde na te gaan, welk verschil er bestond in de
infectie met bouilloncultuur van pestbacillen alleen, met
cultuur gemengd met fijngewreven milt van een gezond
dier, met fijngewreven milt van een konijn gestorven na
infectie met pestbacillen, en met fijngewreven milt van een
big gestorven na het voederen van pestbacillen, werden
4 biggen subcutaan ingespoten. De voor deze proef gebruikte
pestbacillen waren alle van dezelfde cultuur genomen en
oorspronkelijk afkomstig van een aan subacute varkenspest
gestorven big.

Alle biggen waren van gekruist Yorkshire ras, ruim 4
weken oud, uit denzelfden toom afkomstig en van ongeveer
gelijk gewicht.

De lste, met bouilloncultuur geïnfecteerde big, vertoonde
na eenige dagen lichte ziekteverschijnselen, welke echter
langzamerhand verminderden, zoodat het dier spoedig weer
volkomen gezond was.

De 2de big met cultuur en milt van een gezond konijn
ingeënt, was na
2 dagen lusteloos; de ziekteverschijnselen

-ocr page 155-

namen toe, zoodat het dier 7 dagen na de infectie stierf.

De 3de big, ingeënt met milt van een aan varkenspest
gestorven konijn, was na 2 dagen reeds ernstig ziek en stierf
5 dagen na de infectie.

De 4de big, ingespoten met milt van een big, gestorven
na het voederen van pestbacillen, was den volgenden dag
zwaar ziek en dit dier stierf 50 uur na de infectie.

Uit de organen van alle gestorven dieren werden pest-
bacillen in reine cultuur gekweekt, terwijl de clinische zoowel
als de pathologisch-anatomische verschijnselen volkomen ge-
leken op die der acute varkenspest.

Dit bovengemelde proeven blijkt duidelijk dat, hoewel de
smetstof in alle vier gevallen van dezelfde herkomst was, een
zeer groot verschil bestond in haar ziektemakend vermogen,
al naar gelang deze door een varken of door een konijn
was gegaan, en dat het tegelijk inspuiten van fijngewreven
bloedrijk weefsel reeds van grooten invloed is.

Niet onmogelijk is het, dat dergelijk weefsel niet alleen
als beschutting voor de bacillen of als voedsel voor hen
dient, zooals
Salmon en Smith meenen, doch dat het ook
als corpus alienum plaatselijk ontsteking verwekt, waardoor de
bacillen beter in de gelegenheid zijn het lichaam binnen te
dringen.

Door de verschillende experimenten is voldoende aange-
toond, dat men vrij gemakkelijk langs verschillende wegen
biggen kan infecteeren met varkenspestbacillen, en dat men
dan een ziekte krijgt, welke volkomen overeenstemt met de
spontane varkenspest, zoowel haar acuten als chronischen vorm.

Bij bijna geen enkele andere besmettelijke ziekte gelukt
het zoo gemakkelijk, om met de kunstmatig gekweekte
smetstof de ziekte op te wekken als juist bij de varkenspest.
Denkt men slechts aan de vlekziekte en aan het houtvuur; van
beide is de oorzaak nauwkeurig bekend en toch mislukken vaak
de proeven om hiermede de ziekte bij proefdieren te verwekken.

-ocr page 156-

Door de meeste voorstanders van een filtreerbaar agens wordt
toegegeven, dat in alle gevallen, waar met dit virus de ziekte
bij biggen wordt verwekt, bacteriologisch pestbacillen zijn
aan te toonen, en dat men met deze pestbacillen afzonderlijk
bij biggen een op varkenspest gelijkende ziekte kan ver-
wekken. Van waar de bacillen echter komen, wanneer zij
niet met het hitraat worden ingespoten, wordt niet voldoende
opgehelderd; dat zij eenvoudig secundair zouden optreden,
bij de door dit virus ziek gemaakte biggen, kan men zonder
meer afdoende bewijzen niet aannemen.

Bovendien is het tot nog toe niet gelukt aan te toonen,
dat in de darmen van biggen pestbacillen saprophytisch
leven. Al zijn bij enkele grootere varkens wel eens pest-
bacillen of hierop gelijkende bacillen gevonden, dergelijke
dieren kunnen zeer goed toevallige snietstofdragers zijn,
zonder dat hiermede het saprophytisch voorkomen dezer
bacillen als bewezen mag worden aangenomen.

Moeilijk denkbaar zou het verder zijn, dat er naast elk-
ander twee ziekten zouden voorkomen, welke clinisch en
pathologisch-auatomisch niet van elkander te onderscheiden
zijn, waarbij bacteriologisch hetzelfde organisme wordt ge-
vonden en dat een van die ziekten niet door dat organisme
zou worden veroorzaakt, doch door een ander filtreerbaar
agens.

Waar gebleken is dat de pestbacillen een filterkaars kunnen
passeeren en dat bij met filtraat ziek gemaakte biggen steeds
pestbacillen worden gevonden, in verband met het feit, dat
men met culturen dezer bacillen een volkomen op spontane
varkenspest gelijkende ziekte kan verwekken, terwijl het
mogelijk is biggen met pestbacillen te immuniseeren tegen
de natuurlijke infectie, meen ik te moeten besluiten, dat
men den bacillus suipestifer als de oorzaak van de varkenspest
moet beschouwen.

-ocr page 157-

BESTRIJDING
VAN MALLEUS IN NEDERLANDSCH-INDIE,

dook

W. VAN DER BURG.

In een artikel in de Veeartsenij kundige Bladen voor Neder-
landsch- Indiè,
deel XIX, afl. 3 en 4, geeft onder den titel
„Welke waarde moet gehecht worden aan het gebruik van
malleïne voor de bestrijding van malleus in Nederlandsch-
Indië" de toenmalige gouvernementsveearts C. A.
Penning
een aardig kijkje op de toestanden bij de veterinaire politie
op Java.

Hij deelt onder meer het volgende mede:

„ln een rijtuigverhuurderij te Semarang met een paarden-
,.stapel van
04 stuks heerschte gedurende jaren malleus.
„Daar men maar niet kon besluiten de zieke dieren te doen
„afmaken, doch ze zoogenaamd behandelde tot de dood er
,,op volgde, werd de ziekte van jaar tot jaar erger, zoodat
„in 1902 en
1903 telkens l/:i van den paardenstapel
„aan malleus te gronde ging. Op deze wijze verdween echter
„ook de winst grootendeels en besloot men eindelijk in 1904
„mijn advies te volgen en afdoende maatregelen te nemen.
„Bij mijn eerste inspectie in Juni vond ik onder de
64 paar-
„den, die in één stal werden gehouden, er niet minder dan 12
„met duidelijke clinische symptomen van malleus. Deze dieren
„werden gedood, terwijl 8 andere die, hetzij door geringe
„klierzwelling of hoesten verdacht leken, in een specialen
„stal werden ondergebracht."

Volgt verder de mededeeling, dat later nog 4 stuks als
verdacht werden afgezonderd en van deze 8 -f 4 = 12
paarden, achtereenvolgens 3 2 = 5 werden afgemaakt,
waarop in Augustus cle 7 overgebleven paarden, na gedurende

-ocr page 158-

een maand 1) vrij van verschijnselen te zijn gebleven, weder
in den gcmeenschappelijken stal terugkeerden, met het mijns
inziens te verwachten resultaat, dat in de maanden September
en October telkens weer een verdacht geval (dat eiken keer
malleus bleek te zijn) werd geconstateerd.

Toch heeft collega Penning het succes gehad in 5 maanden
deze enzoötie meester te zijn, zonder daarbij gebruik te
maken van malleïne, welke hij als onnutte ballast overboord
werpt en vervangt door een meer eenvoudige lading, als
entingen van proefdieren, bacteriologische onderzoekingen
en intraveneuse injecties van argentum colloïdale, wat vol-
gens schrijver practischer is en spoediger tot het doel voert.

Wij zien hieruit, dat het mogelijk is ook zonder malleïne
te gebruiken tot goede resultaten te komen, wat onze voor-
gangers, die den Nederlandschen paardenstapel van deze
ziekte hebben verlost èn zonder malleïne èn zonder cavia\'s,
voedingsbodems en zilverinjecties, trouwens reeds jaren ge-
leden, hebben bewezen.

Rest nog de vraag hoe of het mogelijk is, dat in Neder-
landsch-Indië, waar men sedert enkele tientallen van jaren
een georganiseerden veeartsenijkundigen dienst heeft, met
eigen adviseur of inspecteur, toestanden kunnen bestaan als
door collega
Penning vermeld.

In het kort wil ik recapituleeren. Te Semarang, ter stand-
plaats van een gouvernementsveearts, blijkens het mede-
gedeelde niet verlegen hoe met een met malleus geïnfec-
teerden stal te handelen, heerschte ï) in een stal
gedurende jaren deze ziekte. Ondanks die weten-
schap worden, bij een eerste inspectie op de (54 paarden
er 12 gevonden met ,,duidelijke clinische symptomen van
malleus", zoodat onmiddellijke afmaking noodzakelijk was.

Van zelf komt men natuurlijk tot de tweede vraag: Is

1  Ik spatieer, v. d. B.

-ocr page 159-

er op de hoofdplaatsen dan geen veterinaire politie en geen
controle op de stalhouderspaarden?

Nu de beantwoording van deze vragen laat ik aan de
meer ingewijden over. Eveneens zal ik niet trachten een
beeld te geven van de wijze waarop deze 12 paarden bij
hun dagelijksch uitzwermen over Semarang de smetstof van
kwade-droes hebben verspreid. Tot juist begrip daarvan
dient men door eigen aanschouwing bekend te wezen met
het gebruik van zulke dieren.

Daar de ervaringen, opgedaan bij den aankoop van trein-
paarden voor het leger, er op wijzen, dat de toestanden in
en om Batavia niet beter zijn, zal het — in verband
met de grasvoedering, welke onvermijdelijk is — niemand
meer verbazen dat de troepenstallen telkens en telkens
weer besmet worden, en dat het tot heden niet is mogen
gelukken de legerpaarden gedurende langeren tijd van deze
ziekte te vrijwaren.

Van harte wil ik dan ook hopen, dat het collega Penning,
wanneer hij weldra zijn functie van inspecteur van den burger-
lijken veeartsenijkundigen dienst heeft hervat, gegeven zal
zijn met forsche hand in te grijpen, opdat het eindelijk eens
ernst worde met de bestrijding van malleus in Nederlandsch-
ïndië.

Korte mededeelingen en referaten.

Het dringen van vloeistoffen in de maag der runderen. —

A. Vrijburg was verwonderd over de geringe uitwerking van
verschillende anthelmintica, zelfs in groote doses verstrekt, tegen
sommige nematoden in maag en darmen van het rund. Dit. gaf
hem aanleiding om te onderzoeken hoever opgenomen vloeistoffen
in de maag doordrongen. In navolging van
Stiles liet hij runderen
gekleurde vloeistoffen ingeven; dit gebeurde bij staande dieren,
met den neus en de oogen in hetzelfde horizontale vlak. Door
middel van een irrigator, voorzien van een koperen tubus, welken

-ocr page 160-

de dieren tusschen de tanden hielden, liet hij ze 2 a 3 liter
water ingeven dat met fuchsine donkerrood was gekleurd. Zij
verzetten zich daarbij niet.

Een volwassen os werd onmiddellijk na het slikken van met
fuchsine gekleurd water gedood. De inhoud van de lste en 2de
maag was rood gekleurd, maar in de 3de en 4de maag was geen
spoor van fuchsine waar te nemen. Het experiment werd drie-
maal herhaald, steeds met hetzelfde gevolg.

Drie andere ossen werden zeven, acht en tien uur na opneming
der fuchsine-solutie gedood. Bij het eerst geslachte dier bevond
zich een weinig fuchsine in het voorste gedeelte van de boekmaag;
bij den daarna gedooden os was een gedeelte van de boek- en
de lebmaag rood gekleurd, doch de fuchsine was niet doorge-
drongen tot den pylorus. Bij den derden os was een weinig
kleurstof den pylorus gepasseerd en bevond zich in het duodenum.

Daarna beproefde hij de dieren vrijwillig de fuchsine-oplossing
te laten drinken. De meeste weigerden ; één koe echter dronk
er ongeveer een liter van. Zij werd een half uur daarna gedood;
het grootste gedeelte van het vocht bleek in het rumen te zijn
gevallen, maar een kleine hoeveelheid was de boekmaag direct
gepasseerd en had de bovenste gedeelten daarvan rood gekleurd.

Een kalf van acht maanden kreeg met den irrigator twee liter
gekleurd water in ; £ uur daarna kon men een weinig fuchsine
aantreffen in het bovenste gedeelte der platen van de boekmaag,
de rest was in het rumen gevallen.

De experimenten leeren, dat bijna alle drank in het rumen te-
rechtkomt.

De sterke verdunning welke de geneesmiddelen in dit groote
reservoir ondergaan, is oorzaak dat zij slechts een zwakke werking
uitoefenen op parasieten in de lebmaag, en vooral in de darmen.

Vrijborg trachtte deze verdunning door het dieet te verminderen.
Tot dit doel gaf hij aan een koe van 250 Kg. gedurende acht
dagen uitsluitend gekookte rijst en slechts weinig water. Zij
kreeg hevige diarrhee; in de dejecties vond de schrijver veel
eieren van strongyliden. Van den 3d,u dag af werden aan deze
koe gedurende de vier volgende dagen, tweemaal per dag, 50
gram versch bereid poeder van arecanoot ingegeven. Den dag
daarop werd het dier geslacht; de diarrhee bestond nog en had
de koe doen vermageren. Bij de autopsie vond
Vrijburg in het

-ocr page 161-

duodenum een groot aantal levende strongyliden. (Recueil de
médetine vétérinaire
, 15 Augustus 1907.) W. C. S.

De (lood door verbranding. — Uitgebreide verbranding van
een dier is meestal doodelijk. Velen schrijven den dood daarbij
toe aan een vergiftiging; de verbranding zou in de weefsels
vergiften doen ontstaan. Stukjes verbrand weefsel onder de liuid
of in het peritoneum gebracht, zouden den dood veroorzaken.

Helsteu te Kopenhagen beproefde dit, evenwel zonder het
vermelde resultaat; hy meent dat de dood bet gevolg is van een
belangrijke bloedsverandering. Indien men, zooals op ingenieuse
wijze is geëxperimenteerd, bij een konijn een zoodanige verbran-
ding als onder gewone omstandigheden doodelijk is, doet ontstaan
in een weefsel dat met behulp van een
EsMARcn\'sche lis bloed-
ledig is gemaakt, doch waarin de resorptie niet is verhinderd,
dan gaat het dier er niet aan dood.

Bij uitgebreide verbranding treedt haemoglobiuaemie op; deze
berust op een diepgaande bloedsalteratie en maakt de prognose
ongunstig. (
Recueil de médeciue vétérinaire, 15 Augustus 1907.)

W. C. S.

Nieuwe behandeling der trypanosomiasen. — De veearts
James Brand schrijft liit Zungeru (Noord-Nigerië) aan de Times,
dat hij een nieuwe afdoende behandeling van trypanosomiasis
van het paard heeft gevonden. Die behandeling bestaat in tien
intraveneuse injecties van een mengsel, samengesteld uit gelijke
deelen eener 1 percentsc-he waterige oplossing van methyleen-
blauw (gemaakt met de alcoholische verzadigde solutie dezer
kleurstof) en van een waterige oplossing van sublimaat 1 : 500.

Het middel is tot heden enkel bij het paard beproefd; de
dagelijkscne dosis welke onmiddellijk in den bloedstroom wordt
gebracht, bedraagt 10 cM3. De schrijver twijfelt er niet aan,
dat men bij de andere dieren en den mensch even goede resul-
taten zal verkrijgen. (
Recueil de médecine vétérinaire, 15 October
1907.) W. C. S.

Het inaken van coupes van pezen. — Troester beschrijft in
de
Zeitschrift für Veterinarkunde, Heft 7, 1907, een practische
methode voor het maken van microscopische sneden van pezen.

-ocr page 162-

Zij bestaat in het volgende. Onmiddellijk na den dood wordt de
te onderzoeken pees in stukjes van 1 cM. lengte gesneden en
worden de stukjes in sterken alcohol gelegd. Formaline deugt
niet, omdat de pezen hierdoor te hard worden. Na 2 dagen worden
de stukjes in glycerine-zeep gebracht.
Troester beveelt daarvoor
aan de doorschijnende glycerine-zeep van F. A.
Sarg\'s Zoon & C°.

Een stuk zeep wordt klein gesneden en met J van zijn gewicht
aan sterken alcohol in het waterbad gesmolten. In deze zeep-
oplossing komt het te snijden stuk pees en wordt 2—4 uur,
naar de grootte, bij 60°—70° in het waterbad gehouden. Daarna
wordt de pees met een ruime hoeveelheid van de zeepoplossing
in een mortier of ander voorwerp gegoten; hierin wordt de vloei-
stof vast en na enkele uren kan men er een blok uitsnijden
dat het stuk pees bevat en daarbij doorschijnend genoeg is om
de ligging van het praeparaat waar te nemen.

Eerst is het blok zeep nog wat week; laat men het echter
enkele dagen aan de lucht liggen, dan wordt het hard en bijzonder
geschikt voor het maken van microscopische sneden. Dit geschiedt
met een droog mes. De coupes worden door middel van alcohol
van de zeep bevrijd en daarna in gedistilleerd water gelegd; ze
kunnen dan naar wensch verder worden behandeld.

W. C. S.

Het hoefbeslag-onderwijs in België. — Hieromtrent leest men
in
La Semaine vétérinaire van (3 October 1907 het volgende.
Sedert vele jaren zijn in de onderscheidene provinciën van België
voordrachten gehouden over hoefbeslag. Het onderwijs is opge-
dragen aan veeartsen, waaraan hoefsmeden zijn toegevoegd. Na »
een aantal lessen, gemiddeld twaalf per jaar, leggen de leerlingen
een examen af voor een commissie, welke bestaat uit den pro-
vincialen veeartsenijkundigen inspecteur, den veearts-onderwijzer,
een landbouwer en een hoefsmid; in geval van slagen wordt
een diploma van «hoefsmid» uitgereikt.

Dit onvoldoend onderwijs (zooals de onbekwaamheid van de
meeste smeden bewijst) is gelukkig verbeterd door de oprichting
in 1904 te Brussel van een rijks centrale hoefsmidschool. Hiertoe
worden slechts die smeden toegelaten, welke van het bedoelde
diploma zijn voorzien. De wekelijksche practische en theoretische
lessen worden van October tot Juli gegeven door een directeur-

-ocr page 163-

hoefsmid, bijgestaan door twee andere hoefsmeden, en door twee
veeartsen. Drie maanden worden besteed voor het maken van
een ijzer, drie maanden voor het beslaan van doode hoeven en
de laatste drie maanden voor oefeningen op levende hoeven. Op
het einde van het jaar leggen de leerlingen een streng examen
af tegenover een commissie, bestaande uit een provincialen vee-
artsenijkundigen inspecteur, een professor van de rijksveeartsenij-
school, een hoefsmid en het onderwijzend personeel. Bij slagen
wordt het diploma van «meester hoefsmid* uitgereikt.

De resultaten van deze school zijn verrassend ; een vergeljjking
van de eerst gemaakte ijzers met die welke het laatst zijn ver-
vaardigd, toont het nut van deze school aan en tevens het
onvoldoende der provinciale cursussen. Het is wenschelijk dat de
geheele opleidiug der hoefsmeden in deze school tot stand komt,
dat er twee studiejaren worden gevormd: het eerste, waarin het
diploma van hoefsmid (maréchal ferrant) kan worden verkregen
en een tweede studiejaar, waarin men meester hoefsmid (maître
maréchal) kan worden. Op die wijze zal men bekwame hoefsmeden
kunnen vormen, die thans helaas niet genoegzaam aanwezig zijn.
«Geen hoef, geen paard; geen smid, geen hoef*.

Wij zijn overtuigd dat veel slechte hoeven zouden verdwijnen,
indien de belanghebbenden over goede hoefsmeden konden be-
schikken. Daar de verkoop van paarden voor den Belgischen
fokker een belangrijke bron van inkomsten vormt, zou de regeering
met de verwezenlijking van dit denkbeeld een nuttig werk doen.
De laatste wedstrijden in het hoefsmeden te Leuven en St.-Trond
hebben de onbekwaamheid van de meeste hoefsmeden aangetoond.

W. C. S.

Leerstoel voor melkhygiëne. — Onder dit opschrift leest
men in de
Deutsche tierärztliche Wochenschrift van 5 October 1907
het volgende.

Aan de veeartsenijkundige hoogeschool te Budapest is een
leerstoel voor melkhygiëne opgericht. Voor-de Duitsche hooge-
scholen zou het nog veel meer in den tijd zijn om ten behoeve
van het zoo belangrijke en uitgestrekte gebied der vleesch- en
melkhygiëne een afzonderlijk professoraat in te stellen. W. C. S.

Bydrage tot de kennis van de malleïne als diagnosticum
by kwade-droes.
— Onder dit opschrift vermelden L. J. Hoog-

-ocr page 164-

kamer en dr. J. de Haan in het Geneeskundig tijdschrift voor
Nederlandsch-Indië,
deel XLVII, aflevering 2 en 3, een tweede
serie uitkomsten met de malleïne verkregen.

Het onderzoek duurde twee jaar en strekte zich uit over 265
paarden. Door systematische malleïnatie hebben zij respectievelijk
een beslag van 190 en een van 75 paarden van kwade-droes
trachten te zuiveren. En met succes. Individuen, welke volgens
de thermo-reactie ziek (temperatuursstijging minstens 1,5® C.) of
verdacht waren, werden geïsoleerd en herhaaldelijk geremalleïneerd.
Dieren met clinischen malleus en zoo noodig ook enkele thermisch
zieke individuen werden afgemaakt. Bij deze laatste werd sectie
verricht.

Bij het beslag van 190 paarden waren, na de eerste inspuiting
op den 20st6D en 273ten December 1904, 26 stuks ziek en 50
verdacht. Deze dieren werden den 31ste" Januari 1905 ten tweeden-
male ingespoten met malleïne. Toen bleken 16 stuks ziek en 13
verdacht; 21 dieren werden als gezond vrijgelaten. Zoo voort-
gaande had men na een jaar met elf malleïnaties het beslag van
190 paarden van kwade-droes gezuiverd, met opoffering van 13
paarden.

Bij de eerste malleïnatie waren 26 individuen ziek bevonden,
waaruit de schrijvers concludeeren, dat de malleïne een
therapeutisch effect heeft bewerkstelligd.

De thermo-reactie schommelde bij de zieke en verdachte dieren
soms van «ziek» naar «verdacht» en omgekeerd, zoodat deze
individuen nu eens onder de rubriek «ziek», dan weder onder
«verdacht» werden gebracht.

Het beslag van 75 stuks werd volgens hetzelfde systeem be-
handeld en was na 8 inspuitingen gezuiverd, met verlies van
3 paarden. De duur van dit proces was 8 maanden en eindigde
den 10d6u Januari 1906.

Van de gezond verklaarde dieren hebben de onderzoekers kun-
nen nagaan, dat bij één. paard van het eerste beslag, nadat het
gedurende 7 maanden op Celebes zwaren militairen arbeid had
verricht, malleus is geconstateerd, waarna 132 van besmetting
verdachte paarden weer aan een onderzoek werden onderworpen.
Met opoffering van een 5-tal dieren werd men weder van den
kwade-droes bevrijd. Sedert werd daarvan, wat betreft deze
laatste paarden, niets meer vernomen.

-ocr page 165-

Men mag volgens de schrijvers gerust aannemen, dat boven-
bedoeld paard op Celebes is geïnfecteerd, geruimen tijd na het
onderzoek op malleus, te meer daar kwade-droes op genoemd
eiland lang niet onbekend is. Zij eoncludeeren dan ook, dat de
malleïne hen bij hun systeem van onderzoek volkomen juist
omti\'ent het al of niet bestaan van kwade-droes heeft ingelicht,
maar wijzen er op, dat de eerste dagen na de besmet-
ting de positieve reactie na malleïnatie niet kan
worden verwacht. J.
van dér Veen.

Gemeente-slachtplaats te Utrecht. — Met ingang van 15 No-
vember 1907 kan gezegd worden dat de keuring van
al het
slachtvee thans uitsluitend door veeartsen plaats heeft.

De ouderdirecteur J. P. van der Slooten verricht hoofdzakelijk
laboratorium-werkzaamheden, terwijl de veearts-keurmeester
C.Ten-
haeff
het geslachte vee keurt; voor de drukke slachtdagen,
namelijk Maandag-, Dinsdag- en Woensdagmiddag van 3—8 uur,
is de veearts
H. .T. M. Hoogland thans tijdelijk aan den laatsten
toegevoegd. K. H.

O O

Overzicht van het „Verslag aan de Koningin van
de bevindingen en handelingen van het vee-
artsenijkundig staatstoezicht in het jaar 1906."

Op 31 December 1906 waren aan het staatstoezicht verbonden
9 districtsveeartsen, 174 plaatsvervangende districtsveeartsen,
waarvan 27 „tijdelijk" en 11 in den loop van het. jaar benoemd,
13 gouvernementskeurmeesters van vee, 36 veeopzichters, 9 rijks-
keurmeesters van vee en vleesch en 22 hulpkeurmeesters.

Het jaar 1906 was voor den veestapel bijzonder gunstig.

Tuberculose. De aangegeven cijfers zijn meerendeels ontleend
aan de vleeschkeuring en door ons reeds bij de jaarverslagen
van verschillende gemeenten aangegeven. Wat betreft de bestrij-
ding der ziekte van rijkswege wordt verwezen naar het verslag
der Rijks seruminrichting.

Boutvuur kwam minder voor dan andere jaren, uitgezonderd
op de Zuid-Hollandsche eilanden. Het minder voorkomen is groo-
tendeels het gevolg van uitbreiding der voorbehoedende entingen;
alleen in Friesland werden bij 1567 veehouders 14789 kalveren

-ocr page 166-

geënt, waarvan ^ pet. verloren ging. Uit Hoogezand wordt
melding gemaakt van het voorkomen der ziekte onder schapen.

Actinomycose, hoewel veelvuldig voorkomende, trad slechts in
enkele streken meer heerschend op; de behandeling metjodetum
kalicam levert steeds gunstige resultaten.

Vrij algemeen, vooral in de noordelijke provinciën, kwamen
ziekten onder jonge kalveren voor. De methode
Poels heeft bij
colibacillose succes; ook de behandeling met coliserum als prae-
ventivum en curativum levert goede . resultaten. Het is echter
gewenscht ook voor de sero-therapie der
septische pleuro-pneumonie
dat organen van gestorven dieren naar de seruminrichting wor-
den opgezonden, om voor
alle streken van het land gunstiger
resultaten te verkrijgen.

Kopziekte kwam slechts sporadisch voor; bijna alle gevallen
verliepen doodelijk. Een uitvoerig onderzoek omtrent deze ziekte
is gewenscht.

Granuleuse scheedeontsteking van het rund komt vrij uitgebreid
voor; door behandeling met ichtyol of bacillol schijnt men de
gevolgen der ziekte met succes te kunnen bestrijden. Een nader
onderzoek zal moeten leeren of deze aandoening inderdaad de
oorzaak is van het veelvuldig opbreken en verwerpen.

Abortus kwam veelvuldig voor; ook hier is een nauwkeurig
onderzoek omtrent de oorzaken dringend noodig.

Infectieuse nierontsteking is meestal veroorzaakt door bacillus
pyogenes, maar ook door op onreine manier ter behandeling van
kalfziekte lucht in te blazen.

Goedaardige-droes kwam veelvuldig voor, maar eischte weinig
offers; aan de Rijks seruminrichting heeft men een aanvang ge-
maakt met het bereiden van een* serum tegen deze ziekte, wat
eveneens het geval is met een anti-tetanusserum, daar
tetanus na ca-
stratie soms onderscheidene diereu uit een stal of een koppel aantast.

Varkensziekten, meer in het bijzonder varkenspest en borstziekte,
kwamen tamelijk veelvuldig voor, maar van epizoötie kon men
toch niet spreken; varkenspest was minder kwaadaardig dan in
vroegere jaren. De entingen met rijksserum nemen steeds toe,
maar in Friesland zijn de resultaten daarmede minder gunstig.

Injectieus bloedwateren bij runderen komt in enkele streken en
op bepaalde weiden voor; het blijkt dat pirosoma niet altijd
als oorzaak moet worden beschouwd.

-ocr page 167-

Vergiftigingen. Ook. nu worden enkele gevallen van vergiftiging
door kratokboonen vermeld en ook eenige door aardnootkoeken,
welke doorwoekerd waren niet schimmels. Loodvergiftiging door
het opnemen van verfwaren, arsenikvergiftiging door het gebruik
van waschmiddelen tegen ongedierte, maar ook vergiftiging door
taxus baccata bij rund en varken en door maïsmeel, bij ver-
gissing met kopererts gemalen, werden geconstateerd. Het ge-
bruiken van beschimmeld voedsel gaf meermalen aanleiding tot
ernstige^ ziekten of tot den dood van dieren.

Verschillende andere ziekten worden in het verslag vermeld.

O \'

waaronder enkele waarvan de oorzaak van het lijden onbekend bleef;
het is aangewezen zich in die gevallen tot de lvijks seruminrichting
te wenden.

Van besmettelijke ziekten in den zin der wet kwamen niet
voor:
veepest, Longziekte, schaapspokken en trichinenziekte.

Mond- en klauwzeer werd alleen in Limburg waargenomen;
bij 9 eigenaren werden 104 runderen aangetast.

Van kwade-droes werden 11 gevallen bij 6 eigenaren in 4
gemeenten geconstateerd: bovendien bleken 42 slachtpaarden uit
Engeland aangevoerd aan deze ziekte te lijden. Een graphische
voorstelling van deze en andere ziekten is in het verslag opge-
nomen, waardoor het overzicht duidelijker wordt.

Hoewel bij malleïnatie wel eens miswijzingen voorkomen, blijft
het in veel gevallen een bruikbaar middel voor het onderkennen
dezer ziekte. Zij werd toegepast bij 111 paarden, meerendeels
als gebruikspaarden uit Engeland ingevoerd; 5 daarvan bleken
kwaaddroezig, terwijl er 1 na een 2da malleïnatie naar Engeland
is teruggevoerd.

Schurft kwam slechts bij 1 paard voor; in 35 gemeenten
werden 1829 schapen in 145 kudden aan deze ziekte lijdende
bevonden.

Van rotkreupel werden \'299 gevallen in 46 kudden aangegeven ;
op Texel waren in 16 kudden 70 gevallen geconstateerd.

Voor vlekziekte zijn aangegeven 1396 gevallen in 91 gemeenten
bij 859 eigenaars; de ziekte kwam meer voor en was kwaadaardiger
dan in 1905. Preventieve entingen werden 152307-maal verricht,
waarvan 0.6 pet. ziek werden, noodenting 16689-maal, waarvan
bijna 1 pet. stierf, en curatieve-enting 8779-maal, waarvan 11.2
pet. stierven; alle entingen hadden plaats met rijksserum, uit-

-ocr page 168-

gezonderd 2799 gevallen waar Hüchster entstof werd gebruikt.

Miltvuur werd waargenomen: bij runderen 444 gevallen in
177 gemeenten, bij schapen 6 gevallen in 2 gemeenten, bij
geiten 1 geval, bij paarden 8 gevallen in 8 gemeenten. Het
geheele aantal is dus minder dan in 1905.

Om de diagnose door de R.ijks seruminrichting te doen contro-
leeren, gebruikt men gipsstaafjes, welke met bet verdachte materiaal
worden bestreken en onder nauwkeurige sluiting worden opgezon-
den ; het antwoord wordt telegraphisch toegezonden.

Preventieve entingen tegen miltvuur worden meer en meer toe-
gepast. Door de Rijks seruminrichting worden miltvuurserum en
miltvuurentstof (lste en 2de vaccin) verkrijgbaar gesteld. Voor
preventieve enting wordt tegelijk met de lste entstof miltvuur-
serum ingespoten, om de gevallen van entmiltvuur te beperken.

In 1906 werden geënt met rijk sent stoffen : curatief met miltvuur-
serum bij zieke dieren 16 dieren (1 gestorven); noodentingen
met miltvuurserum bij van besmetting verdachte dieren 276,
waarvan 10 ziek zijn geworden en daarom opnieuw met serum
behandeld (2 stierven); preventieve entingen met miltvuurserum
en cultuur bij van besmetting verdachte dieren (noodenting) 302,
waarvan 10 ziek geworden (8 stierven); preventieve enting van
gezonde, niet van besmetting verdachte dieren met miltvuurserum
en cultuur 1206, waarvan 1 rund en 5 schapen zijn gestorven,
welke echter geen seruminjectie bij de lste enting hadden ontvangen.

Hondsdolheid werd bij 49 honden in 22 gemeenten geconsta-
teerd, bovendien bij 1 paard; afgemaakt, omdat zij door dolle
houden waren gebeten, 31 honden en 5 katten.

In 8 keuringsstations werd voor e.cport bestemd vleesch gekeurd
en wel: 305 runderen, 53853 kalveren, 181318 schapen en 224250
varkens; het goedkeuringsmerk werd onthouden aan: 30^ rund,
863 kalveren, 954 schapen en \'21696 varkens. Het gemiddeld
percentage-cijfer voor varkens, lijdende aan
tuberculose, bedroeg
3.73 pet. ,

Wegens het niet naleven der wettelijke bepalingen betreffende
de veeartsenijkundige politie werden 41 processen-verbaal op-
gemaakt ; bij 24 volgde veroordeeling, bij 5 vrijspraak, bij 2
ontslag van rechtsvervolging en bij 10 werd het maximum dei-
boete betaald.

Van Esvei,d,

-ocr page 169-

Boekaankondiging.

Prof. P. J. CADIOT and J. ALMY, A Treatise on surgical
therapeutics of domestic animals. Translated by
A. LIAUTARD. Volume I. New York, WILLIAM
R. JENKINS 1906.

Gaarne voldoet ondergeteekende aan het verzoek van den uit-
gever, om dit boek in ons tijdschrift aan te kondigen. Vooral voor
de collega\'s, die hun Engelsch willen onderhouden, is de aanschaf-
fing en bestudeering van dit werk nuttig. Het is een vertaling
van het eerste deel (de algemeene chirurgie) van
Cadiot en Almy\'s
Traité de thérapeutique chirurgicale des animaux domestiques, verrijkt
met vele aanvullingen, in het bijzonder van Amerikaansche schrijvers.

Onder den naam van algemeene chirurgie zijn hier samengevat
niet enkel de algemeene heelkunde in engeren zin, doch ook
vele chirurgische ziekten van bepaalde organen en bovendien
algemeene operatie- en verbandleer. Dit moge blijken uit de
volgende inhoudsopgaaf: 1°.
algemeene chirurgie: dwangmiddelen,
anaesthesie, antisepsis, haemostase, cauterisatie; 2°.
ziekten, welke
aan alle weefsels eigen zijn:
ontsteking, absces, gangraen, zweren,
listels, vreemde lichamen, verwondingen en haar complicaties,
granulatie, cicatrices, actinomycose, botryomycose, boutvuur, milt-
vuur, kwade-droes, tuberculose, tumoren ; 3°.
ziekten, eigen aan alle
weefsels, en aandoeningen der ledematen:
huidziekten, bursiten,
ziekten van spieren, pezen, peesscheeden, aponeurosen, bloed- en
lymphvaten, zenuwen, beenderen en gewrichten.

Het geheel bevat 580 bladzijden 8°., met 118 afbeeldingen,
meerendeels zeer instructieve, en kost fraai gebonden $ 4,50.
De inhoud onderscheidt zich in vele opzichten van die der Duit-
sche boeken over dezelfde onderwerpen, zoodat ook daarom de
aanschaffing en lezing aanbeveling verdient. W.
C. Schimmel.

Die Milchwirtschaft und die Bekämpfung der Rindertuber-
kulose. Vortrag, gehalten in der Eröffnungs-Sitzung des
III Internationalen Milchwirtschaftl. Kongresses im Haag
am 16 September 1907 von Geh. Regierungsrat Professor
Dr. OSTERTAG, Leiter der Veterinärabteilung des Kai-
serlichen Gesundheitsamtes zu Berlin. Berlin, RICHARD
SCHOETZ 1907.

Na in de inleiding te hebben gewezen op het groote belang,
dat het zuivelbedrijf bij de bestrijding der tuberculose onder het

-ocr page 170-

rundvee heeft en tevens te hebben betoogd, dat de ziekte zonder
het nemen van maatregelen in steeds heviger mate kan gaan
heerschen (wat met statistieken wordt toegelicht), gaat
Ostkrtag
over tot beschouwing der gebruikelijke methoden om deze ziekte
tegen te gaan. Volledigheidshalve vermeldt hij de vroeger in
Massachusetts en in België toegepaste metbode, namelijk om alle
op tuberculine reageerende runderen tegen schadevergoeding van
rijkswege te doen afmaken. Deze methode moest spoedig buiten
werking worden gesteld, vl*. omdat bleek dat men nagenoeg den
halven veestapel zou moeten uitroeien eir 2°. vanwege de groote
kosten welke er mede waren gemoeid.

Bij de methode van Bang, waarbij ook van tuberculine gebruik
wordt gemaakt, worden de dieren welke positief reageeren van
de gezonde gescheiden, terwijl er tevens voor wordt gezorgd dat
later geen besmetting kan plaats vinden. Aanvankelijk een voor-
stander van deze methode is
Ostkrtag daarvan teruggekomen,
omdat ze niet voldeed. Volgens hem leed ze schipbreuk op de
niet in allen deele betrouwbare reactie der tuberculine. Dieren
met zeer geringe en uit het oogpunt van besmettelijkheid onscha-
delijke tuberculeuse veranderingen worden als verdacht beschouwd,
terwijl ongeveer 10 percent der negatief reageerende runderen
toch nog tuberculeus zijn en weer bronnen voor infectie vormen.
Bij kleine en onder gunstige omstandigheden verkeerende vee-
beslagen zag men goede
gevolgeD, onder anderen in Denemarken,
Zweden, Noorwegen en Hongarije. In het groot toegepast, heeft
men er in Duitschland geen bevredigende resultaten mede verkregen.

Bij de methode van Ostkrtag wordt voor volwassen runderen
geen tuberculine gebruikt; daarvoor treden in de plaats de clini-
sche en de bacteriologische diagnose. Alleen gevaarlijk tuberculeuse
dieren worden afgemaakt; dat zijn runderen met een of anderen
vorm van open tuberculose. De kalveren worden met tuberculine
onderzocht (hierbij is de reactie betrouwbaar) en bij positieve
reactie geslacht. De gezonde worden opgefokt volgens het voor-
schrift van
Bang, dat is: worden buiten besmetting gehouden, en
dienen als fundament voor een veestapel welke vrij is van tuberculose.

Ostkrtag geeft reeds eenige statistieken waaruit blijkt, dat in
de Pruisische provinciën waar zijn methode werd toegepast, het
percentcijfer der open tuberculose belangrijk daalde, onder anderen
in Oost-Pruisen van 2,7 tot 1,3 percent in vier jaar tijds. Hij

-ocr page 171-

stelt zich voor dat met zijn methode, welke dus bestaat in
principieel verschillende maatregelen teu opzichte van volwassen
vee en van kalveren, de tuberculose langzaam maar zeker zal
worden uitgeroeid.

Wat betreft de methode van von Behring, de uitgebreide
proeven van
Rossignol en Vallek, Hutyra, Ebeu en anderen
hebben bewezen, dat zij geen practische waarde bezit. Wel wordt
gedurende eenigen tijd immuniteit verkregen, doch deze is niet
van voldoend langen duur. Van een herhaalde immuniseering
kan uit een hygiënisch oogpunt voor den mensch geen sprake
zijn, daar bewezen is, dat van de geïnjiciëerde cultuur bij een
in lactatie verkeerend rund, bacillen met de melk worden uit-
gescheiden, zonder dat de uier ziekelijk behoeft te zijn aangedaan.

Lignièkes heeft aangetoond, dat de humane tuberkelbacillen
na subcutane injectie twee jaar lang in het dierlijk lichaam
levensvatbaar kunnen blijven, zoodat ook liet gebruik vau het
vleesch gevaarlijk kan worden. De methode «
von Behring» heeft
dns voorloopig nog weinig toekomst.

Met een overzicht van de landen waar zijn methode geheel
of gedeeltelijk wordt toegepast, en met een opwekkend woord
om de bestrijding van de tuberculose onder het rundvee met de
meest belovende methode aan te vatten, besluit
Ostertag deze
belaugrijke voordracht. W.
C. Schimmel.

Dr. R. EDELMANN, Lehrbuch der Pleischhygiene mit be-
sonderer Berücksichtigung der Schlachtvieh- und Fleisch-
beschau. Mit 201 Textabbildungen und 2 Parbentafeln.
Zweite umgearbeitete Auflage. Jena, G. FISCHER 1907.
Preis brosch. 10 M., geb. 11 M.

Up bladz. 183 sq. van deel XXX werd door mij een uit-
voerig overzicht gegeven van de eerste editie van dit werk.
Thans, na nog geen vier jaar, is een tweede druk gevolgd. Dit
pleit zeker voor den degelijken inhoud van het boek. De 2do
editie is geheel op dezelfde leest geschoeid als de eerste, maar
met alle onderzoekingen der laatste vier jaar is thans rekening
gehouden, zoodat zij geheel op de hoogte van den tijd is.

Trouwens de 70 bladzijden waarmede het werk is uitgebreid
en de 29 afbeeldingen welke meer zijn opgenomen, wijzen er
reeds op, dat de schrijver al zijn best heeft gedaan om aan te
vullen wat ontbrak en het allernieuwste mede te deelen.

-ocr page 172-

Alles wat ik verder over dit belangrijke boek kan mededeelen,
zou herhaling zijn van het vroeger vermelde. Nu de wettelijke
regeling der vleesehkeuring in ons land aan de orde is, zullen
zeker veel collega\'s zich dit werk aanschaffen en ik geloof niet,
dat zij daarvan berouw zullen hebben.
 Van Esveld.

Bericht über die Königliche tierarztliche Hocbschule zu
Dresden, fur das Jahr 1906 erstattet vom Hektor
und Senat, Neue Folge I. Dresden, VON ZAHN und
JAENSCH 1907.

Gedurende 50 jaar maakten de berichten der Dresdener school
deel uit van het «
Bericht über das Veterinarwesen im Köningreich
Sac/isen.>
Als zoodanig werd het door mij gedurende jaren ge-
refereerd. In verband met de verheffing tot veeartsenijkundige
hoogeschool en het zelfstandig optreden komt het jaarverslag der
hoogesehool thans afzonderlijk.

Slechts op enkele punten van het uitvoerige, 222 bladzijden
omvattende verslag wil ik wijzen.

De hoogeschool telt 10 gewone hoogleeraren, 3 buitengewone,
5 docenten en 6 privaatdocenten, terwijl nog een 3-tal veeartsen
bij het onderwijs in vee- en vleesehkeuring werkzaam waren.
Bovendien zijn er 25 assistentplaatsen, door 22 personen inge-
nomen en 4 privaat-assistenten. In het wintersemester waren
178, in het zomersemester 185 hoorders.

Het wintersemester liep van 17 October 1905 tot 10 Maart
1906, het zomersemester van 24 April tot 28 Juli 1906.

De verslagen der verschillende instituten en afdeelingen zijn
zeer uitvoerig en bevatten heel wat belangrijke mededeeliugeu,
hier en daar met platen toegelicht, waarop referent echter wegens
plaatsgebrek niet verder mag ingaan.
 Van Esveld.

Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde.

Mededeeling van het hoofdbestuur.

Als lid der algemeene afdeeling is aangenomen D. S. R. Men-
skma
te Ter Apel (Vlachtwedde).

Met 1 Januari 1908 gaat het lid der algemeene afdeeling J.
A.
Vreeswijk te Oude-Tonge over bij de afdeeling Zuid-Holland.

-ocr page 173-

Personalia.

Benoemd: bij raadsbesluit van 10 Augustus 1907 tot directeur
van bet abattoir te Sittard
L. van Kempen (Het abattoir zal
waarschijnlijk op 1 Januari 1908 worden geopend; als keurmeester-
administrateur zal fungeeren J.
Quanjel, hulpkeurmeester.); op
15 September
1907 tot lid der gezondheidscommissie, zetel Zuid-
hom, J.
Bruijel te Maruin; bij ministeriëele beschikking van
31 October 1907, ii°. 9155, afdl. onderwijs, met ingang van
1 November 1907, tijdelijk tot leeraar aan de rijkslandbouw-
winterschool te Zutfen de paardenarts
lste klasse F. Laméris aldaar;
bij raadsbesluit van 25 October 1907 tot gemeenteveearts en
keurmeester van vleesch, visch, wild, enz. te IJselstein C.
Eykman
aldaar; bij raadsbesluit van 16 October 1907 tot gemeente-
veearts en keurmeester van vee en vleesch te Oosterbeek dr. C.
J.
Rab aldaar; met ingang van 15 November 1907 tijdelijk
tot veearts-keurmeester aan de gemeente-slachtplaats te Utrecht
H. J. M. Hoogland; bij koninklijk besluit van 14 November
1907, n°. 81, tot paardenarts 2de klasse E. A.
R. F. Baüdet ;
tot majoor-paardenarts de paardenarts klasse II. J. Tromp de
Haas, die in verband met deze benoeming is overgeplaatst naar Batavia.

Ontheven: bij koninklijk besluit van 9 October 1907, n°. 24,
eervol ontslag verleend als 2de luitenant bij het 3de bataljon
rustende schutterij in Drente (wegens opheffing)
H. A. Kroes,
thans te Groningen; met ingang van 1 December 1907 op
verzoek eervol ontslag verleend .als veearts-keurmeester aan het
stedelijk slachthuis te Groningen N. P.
Woudenberg (de heer
Woudenberg gaat tijdelijk naar Bern).

Gevestigd: te Ter-Apel (Vlachwedde) D. S. li, Mensema.

Gedetacheerd,: de paardenarts 2do kl. R. J. G\\llandat Huet
vau Breda voor den tijd van zes weken aan de Rijks serum-
inrichting te Rotterdam.

Verlengd: met zes maanden het verlof van den paai\'denarts
lste klasse bij het leger in Nederlandsch Indië W. van der Burg.

Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1908.

Hoofdstuk X, II. Voorloopig Verslag.

Veeconsulenten. Door een der leden werd aangedrongen op
aanstelling van veeconsulenten, die de veehouders zouden hebben

-ocr page 174-

te dienen van raad bij de uitoefening van hun bedrijf. Anderen
meenden, dat dit niet uoodig is, aangezien de veehouders den
raad van landbouwleeraars kunnen inwinnen.

Mond en klauwzeer. Over de vraag, of de maatregelen genomen
ten aanzien van het sedert eenige maanden heerschende mond-
en klauwzeer, doeltreffend zijn, bestond veel verschil van gevoelen.
Ei-kend werd, dat met het oog op den indruk, die in het buiten-
land zou worden gewekt, indien niets tegen de uitbreidiug der
ziekte werd gedaan, de regeering moeilijk anders had kunnen
handelen dan zij deed. Verscheidene leden waren intusschen van
oordeel, dat, indien in het voorjaar de ziekte nog niet geweken
blijkt te zijn, het nemen van verdere maatregelen de kosten en
de moeite niet waard zou zijn en slechts ten gevolge zou hebben,
dat het nog lang zou duren voordat de ziekte geweken is. Men
zou dan naar de meening dezer leden beter doen de uitbreiding
der ziekte niet tegen te gaan, omdat zij op die wijze het snelste
zal ophouden. Enkelen meenden, dat onmiddellijke stalling van
het aangetaste vee aanbevelenswaardig zou zijn. Ook vroeg men,
of niet gebleken is, dat de wettelijke bepalingen op dit stuk-
herziening behoeven, speciaal of niet in de wet het recht op
schadevergoeding moet worden uitgebreid (bijvoorbeeld bij opstal-
ling van vee). Ook al moge thans in dergelijke gevallen schade
worden vergoed, eenige leden meenden dat zoo belanghebbenden
het recht daarop in de wet erkend zagen, nakoming der verplich-
ting tot aangifte zeer zou worden bevorderd. Gevraagd werd, welke
maatregelen genomen zijn om het brengen in consumtie vau de
melk van de zieke koeien te voorkomen.

Overigens werd met lof gewaagd vau de wijze vau optreden
der rijksveeartsen bij deze gelegenheid. Evenwel werd de handel-
wijze van een districtsveearts ter sprake gebracht, die te Blokker
de afmaking vau acht koeien zou hebben gelast, niet omdat hij
dit ter bestrijding van de ziekte noodig achtte, maar om den
eigenaar te straffen wegens het feit., dat hij van het ontstaan
der ziekte bij zijn vee niet tijdig aangifte had gedaan en vee uit
zijn stal had verkocht. Gaarne zou men vernemen, of deze vee-
arts zich inderdaad aan zoodanig misbruik van zijn bevoegdheid
heeft schuldig gemaakt.

Paardenfokkerij. Art. 27. Vele leden hadden bezwaren tegen de
wijze waarop de paardenfokkerij van staatswege wordt bevorderd.

-ocr page 175-

Eenigen kwamen op tegen den maatstaf van verdeeling der
rijkspremiën voor hengsten. Zij achtten het verkeerd hierbij te
rekenen met het aantal gedekte merries, ook omdat de deklijsten
niet behoorlijk gecontroleerd kunnen worden. Huns inziens moest
het bedrag dezer premiën meer verband houden met het provin-
ciaal subsidie. De premiën konden huns inziens verdeeld worden
naar den maatstaf van het aantal goedgekeurde hengsten, tot
een maximum van driemaal het provinciaal subsidie.

Door anderen werd met verwijzing naar een brochure van
J.
van Stolk, getiteld: «Staatsbemoeiing in zake paardenfokkerij»
aangedrongen op het bevorderen van den invoer van en op het
beperken van de rijkssubsidies tot premies voor goed vrouwelijk
fokmateriaal, speciaal voor landbouwpaarden. Met dien schrijver
meenden deze leden, dat het geven van zeer vele, zeer kleine
premies aan matig goede merries geen aanbeveling verdient,
terwijl daarentegen het geven van groote premies voor merries
van prima qualiteit zeer nuttig kan werken.

Ook werd bezwaar geopperd tegen het voortbestaan van het
bengstveulendepöt te Bergen-op-Zoom. Door eenige leden werd
aangevoerd, dat de landbouwtentoonstelling alhier ten duidelijkste
heeft aangetoond, dat de duizenden guldens, welke jaarlijks
voor dit depót worden uitgegeven, doelmatiger zouden kunnen
worden besteed tot bevordering der paardenfokkerij. Deze leden
meenden, dat de meeste paardenfokkers tegenwoordig over vol-
doende kennis beschikken en even goed de kunst verstaan jonge
hengsten op te voeden als de directie van het rijksdepót. Voorts
werd opgemerkt, dat de staat in elk geval verplicht is te
zorgen, dat de aan het depót opgekweekte hengsten tot de
eerste klasse behooren, hetgeen thans niet het geval is.

Nog werd gevraagd, wat er gebeurt met hengsten, die bij
den verkoop niet worden gegund, omdat de geboden prijs be-
neden de taxatie van het bestuur van het depót bleef. Worden
zij gecastreerd ? Worden de gecastreerde en de afgekeurde veulens
in het openbaar verkocht?

In een onlangs door een commissie, benoemd door een provin-
ciale vereeniging in Groningen, uitgebracht verslag van een onder-
zoek naar de resultaten van het ryksdepót wordt vermeld, dat de
directeur de aandacht der commissie vestigde op de wenschelijkheid
van aanstelling van een klein behoorlijk bezoldigd personeel bij deze

-ocr page 176-

inrichting. Vermeld wordt, dat bij de inrichting thans in dienst zijn
2 wachtmeesters en 2 a 3 korporaals, terwijl het verdere perso-
neel bestaat uit miliciens en burgerknechten, die niet vast aan
de inrichting verbonden zijn. Op bladz. 138 van het door de
afdeeling Landbouw uitgegeven geschrift over regeeringsbe-
moeiingen met den landbouw wordt daarentegen vermeld, dat
aan de inrichting nog wel enkele militairen zijn verbonden,
doch dat de meerderheid van het personeel uit burgers bestaat.
Gaarne ontving men omtrent een en ander en omtrent de vraag,
of het niet noodig is aan den wensch van den directeur van
het depót gevolg te geven, de noodige inlichting.

Rundvee-, varkens-, schapen- en geiten fokkerij. Art. 28. Som-
mige leden meenden, dat het bedrag van dit artikel te laag is,
wanneer men het vergelijkt met het veel hoogere bedrag uitge-
trokken voor de paardenfokkerij, welke voor den landbouwenden
stand van veel minder belang is dan de veeteelt. Men meende,
dat aanvragen om subsidie nog al eens worden afgewezen en
dat sommige vereenigingen meer zouden kunnen doen in het
belang van de veefokkerij, indien zij krachtiger gesteund werden.

Gevraagd werd, hoeveel in de laatste jaren voor de geiten-
fokkerij is uitgegeven en op welke wijze het uitgegeven geld
is besteed. Naar sommiger meening verdiende bevordering dezer
fokkerij ook daarom aanbeveling, omdat, naar men meende te
weten, geiten niet aan tuberculose lijden.

Veeartsen. Art. 30. De opmerking werd gemaakt, dat de vee-
artsen te veel wonen in groote centra en daardoor niet genoeg
in aanraking komen met de boeren. Men vroeg, of de minister niet
zou kunnen bevorderen, dat zij zich meer op het platteland vestigen.

Voorts werd aangedrongen op bevordering van uitbreiding
van het aantal vee-verloskundigen, waarvoor een geleerde op-
leiding niet noodig geacht werd. Vermeld werd, dat de Ver-
eeniging tot ontwikkeling van den landbouw in Holland\'s Noor-
derkwartier, die pogingen deed om zulke verloskundigen op te
leideu, daarbij geen medewerking ondervond van de zijde van
rijksveeartsen, die weigerden daarvoor hun hulp te verleenen,
zoodat een bekwaam empiricus thans met de opleiding belast
is. Grootere vermeerdering van het aantal zou echter verkregen
kunnen worden, indien de vereeniging een bepaalden cursus
kon inrichten, geljjk zij wenschte, doch ten gevolge van gebrek

-ocr page 177-

aan medewerking bij de rijksveeartsen niet kon doen. De vraag
werd gedaan, of het niet wenschelijk ware voor de opleiding van
vee-verloskundigen subsidie te geven aan landbouwvereenigingen.

Voorts werd gevraagd, of de tarieven der veeartsen niet te
hoog zijn en of het niet daaraan is toe te schrijven, dat de
landbouwers, als hun vee ziek is, veelal hun toevlucht nemen
tot kwakzalvers.

Reiskosten van veeartsen, enz. Art. 31. Eenige leden achtten
dezen post zeer hoog en zouden gaarne inlichtingen ontvangen
omtrent de vraag, of het niet mogelijk is de uitgaven te houden
binnen de grenzen van het ten vorigen jare toegestaan crediet.

Rijksveeartsenijschool. Art. 32. Gevraagd werd, of nauwkeurig
wordt toegezien, dat vivisectie op deze school alleen geschiedt als
daarvoor goede gronden bestaan en dan op de minst pijnlijke wijze.

Bestrijding van tuberculose onder het vee. Art. 39. Verscheidene
leden betwijfelden, of de resultaten door de toepassing van het
koninklijk besluit van 2 September 1904 (
Staatsblad n°. 219)
verkregen, wel geëvenredigd zijn aan de groote uitgaven, welke
daarvoor gedaan worden. Zij meenden, dat in die toepassing geen
afdoend middel van bestrijding kan zijn gelegen, zoolang niet
tevens van overheidswege maatregelen worden genomen om ver-
betering te brengen in de slechte stalliug, welke zooveel bij-
draagt om het vee vatbaar te maken voor deze ziekte. Gaarne
zou men omtrent de tot dusver verkregen resultaten van de toe-
passing van genoemd koninklijk besluit inlichting ontvangen en
vernemen, hoeveel daarvoor reeds is uitgegeven. Eenige leden
meenden, dat quarantaine-maatregelen aan bestrijding der ziekte
bevorderlijk zouden zijn. Door een der leden werd de meening
geuit, dat de tuberculose minder voorkomt, naarmate de toestand
van het land, waarop het vee zich bevindt, beter is.

Voorts werd de opmerking gemaakt, dat er vereenigingen
van slagers bestaan, welke zich ten doel stellen om tuberculeus,
vee, dat door de leden is aangekocht, te vernietigen en daarvoor
aan die leden schadevergoeding te geven. De vraag werd ge-
steld, of er geen reden bestaat om zulke vereenigingen, die
somtijds dreigen te bezwijken door den last der zware van de
leden gevorderde contributies, te subsidiëeren. Daar deze ver-
eenigingen het tuberculeuse vleesch uit de consumtie houden,
meenden eenige leden, dat subsidiëering zou zijn in het belang

-ocr page 178-

der volksgezondheid. Anderen meenden, dat deze vraag niet in
bevestigenden zin is te beantwoorden.

Veeartsenijkundig staatstoezicht.

Bij koninklijk besluit van 13 November 1907, n°. 58, zijn
met ingang van 16 November 1907, tot wederopzegging be-
noemd tot plaatsvervangers van den districtsveearts wien Utrecht
als standplaats is aangewezen L.
Hermkes te Kuilenborg en
S. F
erwerda te Oldebroek.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft, bij
besluit van 24 Oetober 1907, goedgevonden :

met ingang van 25 Oetober 1907 in te trekken zijn beschikking
van 9 September 1907, n°. 7681, V.Ü., voor zooveel daarbij ver-
boden werd de invoer van herkauwende dieren en varkens in en
de uitvoer van herkauwende dieren en varkens uit een kring,
omvattende de gemeente Genemuiden.

A. by besluit van 25 Oetober 1907, met ingang van 26 Oeto-
ber 1907, het vervoeren of doen vervoeren van herkauwende
dieren en varkens te verbieden uit, naar of binnen een kring in
de gemeente Wittem, omvattende het gedeelte, genaamd «Epen,»
kadastraal bekend als sectie D;

B. te bepalen dat, enz. enz.

bij besluit van 1 November 1907, met ingang van 2 November
1907, in te trekken zijn beschikking van 10 Oetober 1907,
n°. 8841, V.D., voor zooveel daarbij
verboden werd het vervoeren
of doen vervoeren van herkauwende dieren en varkens uit, naar
of binnen een kring in de gemeente Oosterland.

bij besluit van 4 November 1907, met ingang van 5 November
1907,

1°. in te trekken zijn beschikking van 25 Oetober 1907, n*.
9263, V.D., waarbij verboden werd het vervoeren of doen ver-
voeren van herkauwende dieren en varkens uit, naar of binnen
een kring in de gemeente Wittem;

2". A. het vervoeren of doen vervoeren van herkauwende dieren

-ocr page 179-

en varkens te verbieden uit, naar of binnen een kring omvat-
tende de gemeenten Vaals, Wittem en Slenaken;

B. te bepalen dat, enz. enz.

bij besluit van 7 November 1907, ingaande 16 November 1907,
te bepalen: voor de slachtbank bestemde, rechtstreeks per schip
uit Groot-Britannië en Ierland te Amsterdam of Rotterdam,
aangevoerde eenhoevige dieren, welke ingevolge de ministeriëele
beschikking van den minister van landbouw, nijverheid en bandel
en van den minister van financiën d.d. 3/7 Augustus 1906,
n°. 4844, V.D., naar de in die gemeenten gevestigde abattoirs zijn
vervoerd, mogen ter afmaking gezonden worden naar bet ge-
meentelijk slachthuis te Groningen en Dordrecht onder voorwaarde:

1. dat de dieren vóór de afzending van het abattoir, welke
binnen 2 dagen na aankomst zal moeten plaats vinden, door den
districtsveearts of een zijner plaatsvervangers worden onderzocht
en een schriftelijke verklaring worde afgegeven, dat de dieren bij
dat onderzoek niet lijdende zijn bevonden aan kwade-droes, goed-
aardige-droes, borstziekte, influenza of epizoötische lyraphangitis,
geen verschijnselen vertoonen die het bestaan van genoemde
ziekten doen vermoeden, niet door een heftige huidziekte aan-
getast zijn, van belangrijke verwondingen of pijnlijke lichaams-
gebreken vrij en voor vervoer per spoor geschikt zijn;

2. dat de dieren van af het abattoir rechtstreeks naar de plaats
van inlading voor Groningen en Dordrecht vervoerd en ter plaatse
van inlading onmiddellijk gebracht worden in den (de) voor hen
bestemden(de) wagen(s), welke daarna is (zijn) te verzegelen of
te plombeeren; zoowel het vervoer door Amsterdam of Rotterdam
als het inladen en het verzegelen of plombeeren behooren te
geschieden onder politietoezicht;

3. dat het vervoer van af de plaats van inlading tot aan het
station te Groningen en Dordrecht geschiede per spoor en zonder
overlading;

4. dat dieren, nadat het verbreken van de zegels of het ver-
wijderen van de loodjes, alsmede hun lossing aan het station
onder politietoezicht verricht zijn, onmiddellijk en rechtstreeks,
eveneens onder bedoeld toezicht, vervoerd worden naar den (de)
op het terrein van het slachthuis voor hen bestemden (de) stal(len);

5. dat de dieren zoo spoedig mogelijk na aankomst op het

-ocr page 180-

terrein van het slachthuis door de zorg van den burgemeester
zoodanig gemerkt worden, dat er later omtrent hun identiteit
geen twijfel kan bestaan;

6. dat de dieren zoowel tijdens het vervoer als gedurende den
tijd, verstrijkende tusschen de aankomst op het terrein van het
slachthuis en hunne slachting, afgezonderd worden gehouden van
andere eenhoevige dieren;

7. dat de dieren binnen 8 dagen, te rekenen van den dag van
aankomst te Amsterdam of Rotterdam, geslacht worden, met
inachtneming van de omtrent de onschadelijkmaking van de
overblijfselen van verdacht vee geldende bepalingen;

8. dat de wagens, waarmede het vervoer per spoor plaats greep,
vóór verwijdering van het station door de zorg van den station-
chef te Groningen of die te Dordrecht worden ontsmet, met
inachtneming van de voorschriften van het koninklijk besluit van
9 Juni 1885 (Stbl. n°. 125).

De bovenaangehaalde schriftelijke verklaring, welke ingericht
moet zijn overeenkomstig een in de Staatscourant opgenomen
model, wordt kosteloos aan den belanghebbende uitgereikt en is
door of namens dezen, onmiddellijk na aankomst van het (de)
betrokken dier(en) aan het station te Groningen of dat te Dor-
drecht te vertoonen aan de politie en vervolgens af te geven aan
den directeur van het slachthuis; laatstgenoemde voorziet de ver-
klaring van zijn handteekening ten bewijze, dat de aankomst van
het (de) dier(en) hem bekend is. en zendt het stuk onverwijld
aan den distictsveearts, door wien of door wiens plaatsvervanger
het was afgegeven.

bij besluit van 13 November 1907, ingaande 14 November 1907,
in te trekken zijn beschikking van 30 Augustus 1907, n°. 7319,
V.D., voor zooveel daarbij verboden wordt de invoer van her-
kauwende dieren en varkens in en den uitvoer van herkauwende
dieren en varkeus uit een kring in de gemeente Dalfsen.

-ocr page 181-

Derde Internationaal Zuivelcongres,

gehouden te \'s-Gravenhage-Scheveningen van 15—20 September 1907.

VERSLA.G van het verhaudelde iu de Onderafdeeling
« Veeartsenijkundige Vraagstukken
», door Dr. W.
Stuurman, te Alkmaar.

Zitting van 17 September.

Voorzitter: Dr. D. A. dk Jong, directeur van het openbaar
slacbthuis te
Leiden.

De voorzitter opent de zitting met de volgende rede :
Mes dames et messieurs!

On vient de me charger de la grande honneur de présider vos
conférences, et de vous souhaiter les bienvenus dans cette sous-
section vétérinaire du IIIième Congrès international de laiterie.

Soyez donc les bienvenus, vous tous, venus de divers pays,
qui par votre présence voulez propager le rôle de l\'hygiène
vétérinaire dans des questions d\'agriculture et de laiterie. Il est
généralement admis à ce jour que nombres des questions scien-
tifiques, dont la résolution est d\'un haut intérêt pour les progrès
de l\'agriculture, appartiennent au domaine vétérinaire, oil ils
trouvent un examen minutieux. Et non seulement l\'agriculture,
mais aussi la médecine, attend maintes fois les résultats des
récherches vétérinaires sur des questions hygiéniques importantes.

Plus spécialement aujourd\'hui le but de vos conférences doit
être de discuter sur quelques questions, qui sont d\'une grande
importance pour la laiterie pratique. Nous traiterons <
l\'hygime
de l\'étable»
et plus tard une question sur le vaste domaine de la
tuberculose.

La présence de plusieurs rapporteurs, qui ont envoyé des
rapports précieux, de savants de beaucoup de pays de l\'Europe,
qui prendront part aux discussions, nous donne la conviction,
que nos délibérations seront de nature sérieuse et appropriée a
propager les idées hygiéniques dans la pratique du jour.

Nous sommes heureux, messieurs, nous sommes fiers de votre
présence, qui nous montre aussi quelque sympathie pour notre
patrie, où les idées et les travaux scientifiques des étrangers
sont largement étudiées et hautement respectées. Je vous remercie

12*

-ocr page 182-

au nom du comité exécutif et au nom des vétérinaires néer-
landais, qui vous saluent avec un respect cordial !»

Op voorstel van bet bestuur worden de heeren prof. Aexoino
en prof. Ostertag met algemeene stemmen tot eere-voorzitters
van de veeartsenijkundige onderafdeeling van het congres benoemd.

Daarna komt het volgend vraagpunt in behandeling: «Stal-
liijgiëne met het oog op de melkproductie
». Over dit onderwerp zijn
7 rapporten ingezonden, namelijk van de heeren:

Dr. P. Schuppu, directeur der staatsschool voor het Alpen-
bedrijf, Grabnerhof bij Admont (Stiermarken);

H. M. Kroon, veearts en redacteur van het Nederlandsch
weekblad voor zuivelbereiding en veeteelt, Deventer ;

Fr. Smeyers, ingénieur-agronome de 1\'Etat, Louvain ;

H. Martel, docteur-ès-sciences, chef du service d\'inspection
vétérinaire de la ville de Paris :

Nils Hannson, Lehrer an der Volkshochschule, Hoilan bei
Akorp (Schweden) ;

M. G. de Bruin, leeraar aàn\'s Rijks veeartsenijschool, Utrecht ;

E. W. Hope, docteur en médecine et docteur-ès\'-sciences à
Edinbourgh.

Aan de rapporteurs wordt gelegenheid gegeven hun rapport
nader toe te lichten.

Bij afwezigheid van den heer Schuppli wox-dt diens rapport
door prof. B.
Martiny uit Berlijn verdedigd. Deze wijst er op
dat als eerste eisch voor deugdelijke melk gesteld moet worden,
dat zij afkomstig zij van gezond vee.

Verder moet zij onder bepaalde voorzorgsmaatregelen gewonnen
en ■ bewaard worden. Deze voorzorgsmaatregelen laten zich vrij
wel onder het eene begrip «zindelijkheid» samenvatten.

Met betrekking tot de gezondheid van het melkvee heeft men
er zich tot heden in hoofdzaak toe bepaald, die melk uit te sluiten,
welke afkomstig is van zichtbaar zieke dieren, bij voorbeeld die aan
mond- en klauwzeer, tuberculose of uierontsteking lijden. Onge-
twijfeld .echter moet met het oog op de melk nog onderscheid
worden gemaakt tusschen slechts schijnbaar gezonde dieren, en
die welke werkelijk in het volle bezit hunner gezondheid zijn.
Voor een werkelijk goede gezondheid zijn noodig goede voeding,
goede lucht, en beweging in de buitenlucht.

-ocr page 183-

Voor goede voeding kan ook bij voortdurend stalverblijf ge-
zorgd worden; de lucht echter kan, ook onder de gunstigste omstan-
digheden, in de stallen nooit zoo zuiver en frisch zijn als buiten,
terwijl beweging als in bovengenoemden zin op stal geheel
uitgesloten is.

Evenals Schuppli zou prof. Martiny gaarne meer de aandacht
gevestigd zien op de beweging der dieren in de buitenlucht,
vooral waar het koestallen in steden geldt. Hij stelt de verga-
dering voor de wenschelijkheid uit te spreken, dat het melkvee,
hetwelk de consumptie-melk levert, dagelijks op ruime schaal
gelegenheid hebbe, om zich in de vrije lucht te bewegen, en dat
de duur der beweging niet minder moge bedragen dan één uur
in den voor- en één\' in den namiddag, uitgezonderd wanneer door
slecht weder de gezondheid der dieren zou worden bedreigd.

De heer Kroon zegt weinig aan zijn rapport te hebben toe te
voegen. Het was zijn doel aan te toonen, dat op de productie-
plaats op verschillende wijzen onreinheden in de melk kunnen
geraken, welke niet altijd onschuldig voor de consumenten zijn.
Deze verontreinigingen, als lagere organismen en hun producten,
mest-, voeder- en stofdeeltjes, opgeloste organische en anorganische
stoffen, kunnen niet gemakkelijk uit de melk worden verwijderd.
Ze onschadelijk te maken, gaat niet zonder de melk in baai-
eigenschappen te veranderen, en aan den anderen kant zijn ze
niet altijd zoo gemakkelijk aan te toonen, dat men deze melk
van het verkeer zou kunnen uitsluiten.

Gezonde diereu, gezond personeel, zindelijke stallen, goede ver-
pleging der dieren, goed voedsel, doelmatige behandeling der
melk op de productieplaats en tijdens het vervoer, zijn noodzakelijk
om melk te verkrijgen, welke vrij is van schadelijke eigen-
schappen. Om dit te bereiken, is uoodig:

1°. dat de eigenaren van het vee en het stalpersoneel op de
hoogte worden gesteld van stal- en melkhygiëne, zoodat zij kun-
nen begrijpen welke maatregelen, in verband daarmede, dienen
te worden genomen;

2°. dat de handelaren in melk medewerken tot verbetering
van de behandeling der melk op de boerderij en daarna;

3o. dat veeartsenijkundige controle op stallen, melkvee en
melkproductie in verordeningen en wetten wordt opgenomen.

De heer Mum,ie (Brussel) verdedigt het rapport van den heer

-ocr page 184-

Smeyeks en geeft een nadere uitlegging van de stalwedstrijden
in België. Deze vinden plaats in twee gedeelten. Bij het eerste
bezoek wordt aan den eigenaar medegedeeld welke verbeteringen
moeten worden aangebracht, terwijl men bij een tweede bezoek
de resultaten beoordeelt. Deze stalwedstrijden hebben in België
zeer veel succes.

Door den heer de Bruin wordt er op gewezen, dat de ont-
stekingen van de melkklieren van het rund kunnen ontstaan
langs haematogenen en lymphogenen weg. Hij legt er echter
den nadruk op, dat 95 procent dier ontstekingen het gevolg zijn
van een infectie langs het tepelkanaal, den galactogenen weg.
De histologische bouw van dit kanaal wordt beschreven en ver-
volgens aangegeven welke lagere organismen met de ontsteking
van de melkklier in causaal verband staan. Daartoe behooren
onder anderen de colibacillen, de bacillus phlegmasiae uberis, de
streptococcen en staphylococcen. Ook tal van andere lagere orga-
nismen kunnen de ontsteking teweegbrengen. Vele dezer worden
op den stalbodem aangetroffen, zij komen aldaar door pathologische
excreta, als vloeiing uit de scheede na het terugblijven der
nageboorte, door etter uit wonden, door necrotisch weefsel na
klauwverzweringen, ook door ziekelijk uiersecreet, dat op den
grond wordt gemolken en door den mest. Ook door de banden
van den melker en vooral door melkbuisjes kan een gezond
uierkwartier worden geïnfecteerd.

De kennis der oorzaken doet derhalve als prophylaxis aangeven :

1°. het afzonderlijk plaatsen van koeien, lijdende aan het
terugblijven der nageboorte, etterige scheede- en baarmoeder-
ontsteking, klauwverzweringen en uierontsteking; het veranderde
uiersecreet mag niet op den grond worden gemolken, maar wordt
met 5 procent creoline-oplossiug onschadelijk gemaakt.

2°. doelmatige behandeling van wonden aan de spenen en ver-
bod van het gebruik van melkbuisjes voor het melkend persoueel;

3°. hygiënische voorzorgen, als schoon strooisel, het ophangen
Van de staarten der koeien, het voederen na afloop van het
melken, geen gebruik maken van spantouw, afwrijven van den
uier vóór het melken, reinigen der handen vóór het melken.

Deze prophylaxis is niet alleen van gewicht voor het verkrijgen
van reine melk, maar haar toepassing is een der belangrijkste
middelen ter voorkoming van uierontstekingen.

-ocr page 185-

De heer Shelmerdine (Liverpool), die zich niet de verdediging
van het rapport van den heer
Hope belast, doet vooral uitkomen,
dat de veeartsenijkundige controle van het melkvee minstens
alle 3 maanden moet plaats hebben, vooral met het oog op
tuberculose die, zooals bekend, zich zeer snel kan ontwikkelen.

Aan de discussie wordt het eerst deelgenomen door den heer
Porcher, professor aan de veeartsenijschool te Lyon.

Deze herinnert er aan, dat in de verschillende rapporten 2
punten behandeld zijn geworden. Het eerste handelt over de
verbeteringen, welke in de stallen moeten worden aangebracht
en het tweede geeft de wegen en middelen aan om hiertoe te
geraken. Deze laatste kan men weder onderscheiden in zachte
middelen en dwangmiddelen. Prof.
Porcher is een voorstander
van zachte middelen en verwacht van de andere weinig heil.
Tot de eerste behooren de stalwedstrijden. Hierbij prikkelt men de
eigenliefde van den eigenaar en zet men zijn goeden wil op het spel.

In verband met de onderzoekingen van prof. van Itallie
merkt de heer de Bruin op, dat sommige geneesmiddelen (o. a.
de alcaloïden pilocarpiue en eserine), aan een koe toegediend,
niet in de melk zijn aan te toonen; van joodkalium echter is
het bekend, dat het in den vorm van jodium in kleine hoeveel-
heden in de melk is terug te vinden. Hij acht dit laatste resul-
taat zeer belangrijk, omdat het wellicht aanleiding zou kunnen
geven, dat bij ontsteking van het klierepitheel van den uier
langs verwijderden weg, dus langs de bloedbaan, invloed op het
ziekelijk veranderde weefsel kan worden uitgeoefend.

De heer Büumer, arts te Amsterdam, deelt de resultaten mede
van eenige proeven, welke hij heeft genomen met een toestel om
koeien te melken. Hij is van meening, dat de melk dan minder
lagere organismen bevat dan wanneer het melken manuaal ge-
schiedt en daarom aanbeveling verdient voor zieken en fiesch-
kinderen. De koeien blijven steeds rustig onder de behandeling
en gaven zelfs na 4 weken niet minder, maar meer dan in het
begin. De eerste dagen moeten de dieren worden nagemolken,
later niet meer, daar dan bij goed namelken niet meer dan
200 gr. melk blijkt te zijn achtergebleven, en dit is niet schadelik
voor het dier. Mastitis was bij het einde der proeven na 4 weken
langs biologisch-chemischen weg niet aan te toonen, evenmin bij
uitwendig onderzoek door deskundigen.

-ocr page 186-

Voor boter- en kaasbereiding -wenscbt hij deze methode voor
alsnog niet aan te bevelen. Doch met bet oog op het gebruik
van melk door zieken en kinderen levert zij uitstekende resul-
taten, mits men een goede machine gebruikt.

In verband met de besprekingen over stalwedstrijden deelt de
heer
Kroon mede, dat ook in Nederland, in navolging van
België, een stalwedstrijd zal worden gehouden. Door tusschen-
komst van de Geldersche maatschappij van landbouw wordt dit
jaar als proef een eerste wedstrijd gehouden. Is de uitslag zooals
hij verwacht, dan zullen wellicht meerdere volgen. Het lijdt geen
twijfel of het ministerie van landbouw zal, wanneer het belang
der zaak wordt ingezien, evenals in België, deze wedstrijden door
het geven van financiëelen steun helpen bevorderen.

Met betrekking tot de rede van den heer Bütjmer merkt de
heer
Kroon op, dat het melken door middel van een machine
niet nieuw is. Er werd tot nog toe in hoofdzaak in Duitschland,
Amerika en Engeland gebruik van gemaakt door gebrek aan
goed melkpersoneel. Eerst had men machines, waardoor bij gebrek
aan prikkel van den uier de melkafscheiding sterk verminderde.
Later zijn machines in gebruik gekomen, welke met nega-
tieve drukking werken. De ondervinding heeft hierbij geleerd,
dat de melk minder duurzaam en minder geschikt wordt voor de
zuivelproductie; althans de boter- en kaasfabrieken wenschen
dergelijke melk niet. Hij raadt daarom in dit opzicht voor-
zichtigheid aan.

De heer Bauwens, agronome de 1\'Etat, Brugge, geeft nog een
nadere verklaring van de stalwedstrijden in België. Deze wed-
strijden zijn sinds jaren ingesteld in Vlaanderen en hebben daar
zeer veel succes gehad. In 1904 werd een dergelijke wedstrijd in
Brugge georganiseerd, waaraan 45 landbouwers met 1800 dieren
deelnamen. In 1907 werd aan een nieuwen wedstrijd door 80
landbouwers met 3000 dieren deelgenomen. Van de stallen welke
in 1904 waren bezocht, waren er verscheidene die in 1907 bij
het hernieuwd bezoek tal van verbeteringen hadden ondergaan.

Bij de meeste deelnemers heeft de jury een groeten vooruitgang
geconstateerd in de verzorging uit een algemeen hygiënisch oog-
punt van de dieren en lokalen. Aangemoedigd door eigenliefde
en kleine geldelijke belooningen wedijveren de boeren om bij de
jury, die hun stallen inspecteert, een goeden indruk te maken.

-ocr page 187-

De stalwedstrijden, zooals deze in Vlaanderen zijn georganiseerd,
leveren de beste resultaten op, 1°. uit bet oogpunt, van verbete-
ring der dieren ; 2U. uit bet oogpunt van een betere hygiënische
verzorging van de dieren en lokalen; 3°. uit het oogpunt van
een verbetering der stallen.

Prof\'. Ostertag zegt dat uit de onderzoekingen van van Itai.lie,
volgens welke eserine, pilocarpine, morphine en metaalzouteu
met de melk niet uitgescheiden worden, niet de gevolgtrekking
mag worden gemaakt, dat over het algemeen geen alcaloïden en
dergelijke vergiften met de melk worden uitgescheiden. Zoo
worden arecoline, arsenicum, tartarus emeticus met de melk
geëlimineerd.

Met betrekking tot het melken met. de machine is hij het
geheel eens met den heer
Kroon. Hij zelf heeft bij proeven ge-
vonden dat dergelijke melk niet minder, doch meer lagere orga-
nismen bevat dan die, welke met de hand gemolken is.

Voorts stelt de heer Ostertag voor in de conclusies op te nemen,
dat in ieder geval nieuwe koestallen aan een goedkeuring moeten
worden onderworpen; voorts dat de wijze van opstalling van het
vee, zooals die in Holland wordt aangetroffen (met verhoogde
standplaats), als zijnde de beste, overal dient te worden ingevoerd,
en dat een geregelde ontsmetting van de stallen door middel van

(J O O

kalkmelk noodzakelijk is. Tevens deelt hij de meening van prof.
Arloing, die het als een eisch beschouwt, dat alle melkerijen
van onberispelijk water voorzien zijn.

Dr. Furtuna, chef van den burgerlijken veeartsenijkundigen
dienst vau Rumenië, Bucharest, stelt voor, dat door het congres
de wensch wordt uitgedrukt, dat de regeeringen de stalhygiëne
bevorderen door wettelijke middelen, door geldelijke belooningen,
door raadgevingen en door publicaties.

In dezen zin heeft hij aan de Rumeensche regeering een
algemeen-ontwerp-reglement ingediend op de productie, den ver-
koop en de controle van de melk. Voor zoover betreft stal-
hygiëne dringt hij in dit reglement aan op goede verblijfplaatsen
voor, en zindelijkheid van het vee, zindelijkheid van het personeel
en vooral op een overvloedige voorziening van goed water en een
goeden urine- en mestafvoer.

De heer Mullie, veeartsenijkundig adjunct-inspecteur, verbonden
aan de centrale administratie, Brussel, wenscht de aandacht van het

-ocr page 188-

congres niet alleen te vestigen op de hygiëne van de stallen,
maar vooral ook op de gezondheid der dieren. Hij acht liet
noodzakelijk dat de stallen en de melkgevende dieren, vooral in
de bevolkte centra, regelmatig door een commissie van deskun-
digen worden onderzocht.

De heer Kroon gaat accoord met prot. Ostertag, waar liet
betreft het groote nut vati witkalk om stallen te ontsmetten,
hij wil echter opmerken dat dit niet mag
beletteD, dat de muren
van te voren aan een grondige mechanische reiniging worden
onderworpen.

De heer Ujhelyi, professor aan de landbouw-academie, Magyaro-
var (Hongarije), beveelt eveneens bet gebruik van kalkmelk voor
stallen ten zeerste aan. Een groot voordeel er van is, dat zij reuke-
loos is en dat men kan controleeren of ze en hoe ze is aangewend.

Prof. Arloing wijst op het groote nut van zuiver drinkwater
op een boerderij. Niet alleen voor de gezondheid der dieren\' is
zuiver water een vereischte, doch ook voor een zindelijke behan-
deling van het vaatwerk, voor het verzamelen en het verkoopeu
van de melk bestemd, bekend als het is dat typhus dikwijle
door de melk wordt overgebracht.

Daarna worden de volgende conclusies door het congres aan-
genomen.

1". Met het oog op de melkproductie moeten de stallen vol-
gens de eischen der hygiëne worden ingericht.

2°. Om de verbetering der stallen te bevorderen, is het houden
van stalwedstrijden aan te bevelen.

3°. Behalve het verblijf in hygiënisch gebouwde stallen is
beweging in de open lucht voor het melkvee wenschelijk.

4°. Behoudens in die bijzondere gevallen waarin dit niet mogelijk
zou blijken te zijn, is het wenschelijk, dat bij wettelijken maat-
regel voorschriften worden gegeven voor de constructie dei-
stallen, en dat er wordt gewaakt voor de hygiëne der melkpro-
ductie in het algemeen. Men moet het daarheen leiden, dat in
alle landen het inrichten van nieuwe stallen slechts worde toe-
gestaan op voorwaarde, dat zij aan hygiënische en practisch
uitvoerbare voorschriften beantwoorden.

5°. De stallen moeten zoodanig zijn ingericht, dat zij voor-
zorgsmaatregelen tegen ziekten van het vee in het algemeen
en meer in het bijzonder een bestrijding van ziekten van den

-ocr page 189-

uier mogelijk maken. De beste methode om runderen te stallen,
is die welke men in Holland vindt, d. w. z. met verhoogde stand-
plaats. Het verdient aanbeveling om de stallen regelmatig met
kalkmelk te ontsmetten.

6*. De veeartsenijkundige controle van de stallen en melkdieren
moet uit een hygiënisch oogpunt van groote beteekenis worden
geacht. Deze zou in alle landen, waar reeds dienaangaande wet-
telijke bepalingen bestaan, verplichtend gesteld dienen te worden.
De controle moet zoo dikwijls mogelijk, doch minstens éénmaal
in de drie maanden worden uitgeoefend.

Zitting van 18 September.

Voorzitter : Dr. D. A. ue Jong, directeur van het openbaar
slachthuis te Leiden.

Aan de orde is het volgend vraagpunt : «Schadelijkheid van de
melk, afkomstig van koeien, welke op de tuberculineproef reageerden» .
Omtrent dit onderwerp zijn 5 rapporten ingekomen, namelijk van :

Dr. J. Poels, directeur van de Rijks seruminrichting te Rotterdam ;

Dr. D. A. de Jong, directeur van het openbaar slachthuis te Leiden ;

II. Martel, docteur-éssciences, chef du service d\'inspection
vétérinaire sanitaire de la ville de Paris et du département de
la Seine ;

M. C. (jiuKRiN, chef de service à l\'Institut Pasteur de Lille;

F. J. Lloyd, chémiste et bactériologiste, British Dairy Farmers
Association à Londres.

De heer Poels, als rapporteur het eerst aan het woord zijnde,
stelt op grond van zijn rapport de volgende conclusies aan het
congres voor.\' Het congres spreke de noodzakelijkheid uit:

1°. dat de tuberculose van bet rundvee in alle landen moet
worden bestreden en in de eerste plaats door onteigening en
afmaking der clinisch zieke dieren, der smetstofverspreiders ;

2°. dat de veehouders door populaire geschriften met de ver-
schijnselen van open tuberculose bekend worden gemaakt, alsmede
met de wijze van ontstaan der ziekte;

3*. dat men in elk land oprichte een centraal staatslaboratorium,
alwaar ziektestoffen en melk bacteriologisch worden onderzocht,
ten einde de veeartsen en veehouders bij het opsporen der aan
open tuberculose lijdende dieren bij te staan ;

-ocr page 190-

4°. dat alle thans bestaande clinische hulpmiddelen voor de
onderkenuing der ziekte van staatswege gebracht worden onder
het bereik der praktizeerende veeartsen; onder anderen de tuber-
euline, keellepels, harpoenen, scheedelepels, scheedespiegels, uten-
siliën voor het verzamelen van ziektestoffen, enz.;

5°. dat aan alle veeartsenijscholen grondig onderwijs worde
gegeven in de onderkenning der clinische tuberculose van het
rundvee.

De heer Poels geeft de volgende toelichting. Wanneer de
tuberculose met kracht wordt bestreden door afmaking der
clinisch zieke diereu, dan zal de infectie der melk door tuberkel-
bacillen van zelf worden voorkomen en kan de strijd over de
schadelijkheid der melk van runderen, welke geen ziekteverschijn-
selen vertoonen, maar op de tuberculine reageeren, zonder groot
bezwaar aan de vergetelheid worden prijsgegeven. Het is te
betreuren, terwijl de smetstof van de tuberculose reeds ongeveer
25 jaar bekend is, en wij omtrent de wijze van het ontstaan en
van de verspreiding der ziekte, behoudens enkele niet volkomen
opgeloste punten, zeer goed georiënteerd zijn, dat in de meeste
staten zoo weinig wordt gedaan om de ziekte te bestrijden. In
vele landen laat men de ziekte bijna geheel vrij voortwoekeren,
alsof men tegen haar volkomen machteloos is. Naar tnijn meening
is deze houding niet meer te verdedigen. De tuberculose van het
rundvee is ongetwijfeld voor bestrijding vatbaar, in de eerste
plaats door onteigening en afmaking der dieren welke clinisch
ziek zijn. Men moet evenwel het woord clinisch-ziek niet opvatten
naar zijn historische beteekenis, door onder een clinisch ziek dier
te verstaan een rund dat totaal vermagerd en nagenoeg geheel
waardeloos is. Onder clinisch-zieke dieren moeten wij verstaan
elk rund, dat bij een zeer nauwgezet onderzoek verschijnselen
van tuberculose vertoont, al verkeert dit dier in goeden voedings-
toestand en al schijnt het oppervlakkig beschouwd, volkomen
gezond te zijn.

In Nederland worden talrijke clinisch-zieke dieren afgemaakt,
waaraan niet-veeartsenijkundigen geen enkel symptoom van tuber-
culose zouden kunnen bespeuren.

De veeartsen vergissen zich bij het onderzoek van goed gevoede,
oogenschijnlijk gezonde runderen niet meer dan bij vermagerde
dieren, waarbij tal van andere ziekteprocessen de oorzaak van

-ocr page 191-

den clinischen toestand kunnen zijn en de diagnose bemoeilijken.

Een rund dat reutelt wordt, wanneer geen contra-indicaties
bestaan, afgemaakt, bacteriologisch onderzocht of getuberculineerd.
Is het bacteriologisch onderzoek of de reactie positief, dan heeft
ook afmaking plaats; is de reactie negatief, dan behoeft daarom
de afmaking niet achterwege te blijven, wanneer de verschijnselen
met een hooge mate van waarschijnlijkheid op het bestaan van
tuberculose duiden.

Bij de toepassing der maatregelen heeft men in overweging
te nemen hetgeen in Nederland gebleken is, dat de ziekte ongelijk
verspreid in de verschillende deelen des lands en ook zeer ongelijk
in de verschillende stallen voorkomt. Komt de tuberculose in
sommige streken en in sommige stallen spaarzaam voor, in
andere streken en in andere stallen is haar voorkomen veelvuldig.
Men zal met matige onkosten in de minder besmette streken en
de weinig besmette stallen door afmaken der clinisch zieke
dieren de ziekte in haar vooruitgang stuiten. De zeer besmette
streken en de stallen, waarin de tuberculose uitgebreid voorkomt,
zullen grooter offers van den staat eischen. In zulke stallen komt
bet voor, dat verschillende, overigens goed gevoede runderen,
wanneer men ze clinisch zeer nauwkeurig onderzoekt, zonder
eenig ander verschijnsel van tuberculose, bij auscultatie abnormale
ademhalingsgeruischen,
reutels, vertoouen, waardoor het bestaan
van open longtuberculose in den regel duidelijk wordt. Wanneer
men iu zulke stallen de tuberculineproef toepast, dan reageeren
vele dieren. Deze stallen zijn in Nederland bekend onder den
naam van broeinesten of brandpunten der ziekte. Iu deze brand-
punten moet de afmaking op ruime schaal in toepassing komen.

Zulke brandpunten, welke van den staat groote offers eischen,
mogen ons evenwel niet ontmoedigen. Zij mogen niet de oorzaak
zijn, dat algemeene afmaking der clinisch zieke dieren langer
wordt uitgesteld, want anders zullen op het laatst alle stallen
broeinesten der tuberculose worden en dan zal de strijd moeilijk
zijn. Deze beginselen liggen ten grondslag aan de maatregelen,
welke in Nederland tot bestrijding der tuberculose in toepassing zijn.

De van elders ontvangen berichten over de resultaten van de
tuberculinatie van geheele stallen, de feiten, dat enkele onder-
zoekers iu een hoog percentage der onderzochte gevallen bij clinisch
niet-zieke dieren tuberkelbacillen in de melk konden aantoonen

-ocr page 192-

en de iu uitzicht gestelde verwachtingen der BEHEiNG\'sche ent-
methode zijn bij de Nederlandsche regeering bekend, respectievelijk
overwogen, maar zij hebben niet langer kunnen tegenhouden een
koninklijk besluit, volgens hetwelk sedert 1 Januari 1905 in
Nederland runderen, welke verschijnselen van tuberculose ver-
toonen, de smetstofverspreiders, onteigend en afgemaakt worden.
Wanneer men blijft wachten met het dooden der clinisch zieke
dieren, omdat de veeartsen het niet geheel eens zijn over enkele
ondergeschikte vraagstukken en omdat men een stelsel van tuber-
culose-bestrijding wenscht dat alle theoretische bezwaren opheft,
dan zal men nog zeer lang moeten wachten, terwijl de tuberculose
profiteert van ons weifelen en ongestoord blijft voortwoekeren.

In Nederland werden in 2\\ jaar aan het rijk aangeboden 17142
runderen; van deze werden onteigend en geslacht 9219 stuks,
welke verdacht werden van tuberculose. 81 °/0 dezer dieren
waren tuberculeus, 19 °/o \'eden aan andere ziekten, 98 °/o der
dieren welke met open tuberculose waren behept, leden aan open
longtuberculose.

Hieruit blijkt, dat de open longtuberculose de gewichtigste
vorm der ziekte is welke moet worden bestreden. Runderen kun-
nen vele maanden, zelfs jaren aan open longtuberculose ljjdeu,
voordat de secundaire vormen, onder anderen de baarmoeder-, de
uier- of darmtuberculose tot ontwikkeling komen. Het zijn vooral
deze dieren welke bijtijds moeten worden afgemaakt. Wil het
zuivelcongres voorkomen, dat de melk door tuberkelbacillen ge-
ïnfecteerd wordt, dan richte het zich tegen de runderen, welke
verschijnselen vertoonen inzonderheid van open longtuberculose,
maar het late voorloopig de runderen die geen ziekteverschijnselen
vertoonen, rusten. Wie de open longtubercnlose bestrijdt, die
bestrijdt alle vormen van tuberculose.

De heer Poels eindigt met het congres aan te raden de door
hem voorgestelde conclusies aan te nemen.

De heer De Jong zegt, dat waar de meeningen van de ver-
schillende onderzoekers verdeeld zijn, hij, om zich zelf een meening
omtrent de quaestie waar het hier om gaat te verschaffen, zelf
proeven heeft genomen. In zijn rapport vindt men de beschrijving
van acht gevallen waarin de dieren tuberculeus, de uiers echter
vrij van tuberculose waren, waarbij de dieren niet aan open
tuberculose leden en waarbij niettemin in 2 gevallen door de

-ocr page 193-

melk tuberculose bij cavia\'s kou worden opgewekt. Alzoo 2 ge-
vallen op de 8.
De heer De Jong herinnert er aan dat de wijze
van experimenteeren zoodanig was, dat een infectie van de melk
alleen door het dier kan zijn veroorzaakt en een besmetting van
buiten geheel uitgesloten is.

Sinds den tijd dat hij zijn rapport schreef, heeft hij nog 2
nieuwe proeven genomen, terwijl de resultaten van de overige
thans geheel bekend zijn. De resultaten in toto zijn de volgende.

Van 10 koeien, welke een goede gezondheid genoten en vrij
waren van clinische, open of uiertuberculose, maar niettemin
blijkens de sectie tuberculeus waren, werd op zoodanige wijze
melk verzameld, dat een infectie van buiten geheel kon worden
uitgesloten.

Niettegenstaande de afwezigheid van uiertuberculose of open
tuberculose heeft de melk van deze dieren in 3 gevallen bij
cavia\'s na enting tuberculose veroorzaakt. Alzoo
3 gevallen op de
10.
In 2 gevallen zijn de 2 cavia\'s, waarvan de één in het
peritoneum en de ander onder de huid geënt was, tuberculeus
geworden, in het
3de geval is alleen die tuberculeus geworden,
welke in het peritoneum was geënt.

In verband met deze resultaten wijst de heer De Jong er op,
dat men voorzichtig moet zijn met de melk, afkomstig van dieren
welke aan tuberculose lijden, zelfs dan wanneer zij zoo weinig
tuberculeus zijn, dat. het slechts door de tuberculine is aan te
toonen. Met name moet men voorzichtig zijn met het oog op de
gezondheid van den mensch. Hij geeft daarom het congres in
overweging een conclusie te nemen, als hij in zijn rapport heeft
voorgesteld, luidende:

«Indien men melk verlangt welke geen virulente bacillen
bevat, moet men diereu kiezen, die clinisch volmaakt gezond
zijn, d. w. z. dieren welke behalve andere gezondheidsverschijnselen
een negatieve reactie op de tuberculine vertoonen.»

De heer Lloyd betoogt, dat op het laatste congres te Parijs
de wensch werd geuit, dat melk, afkomstig van koeien welke
op de tuberculine hadden gereageerd, van de consumptie moest
worden uitgesloten. Hij en de meeste leden hebben zich toen daar-
tegen verzet. Vandaar dat hij met zeer veel genoegen het rapport
heeft gelezen van dr.
Poels, wien hij met dit zeer weten-
schappelijk en tevens geruststellend rapport wil geluk wenschen.

-ocr page 194-

Alleen in één opzicht is hij het niet dr. Poels niet eens, namelijk
waar het geldt het afmaken van alle clinisch-zieke dieren. Zou
het niet voldoende zijn, vraagt de heer
Lloyd, alleen die dieren
te slachten, welke aan uiertuberculose lijden ? Hij is van meening
dat de president dr.
De Jong, die uitsluitend melk verlangt van
koeien welke niet op de tuberculine hebben gereageerd, te veel
vraagt en dat vindt hij niet practisch.

Aan de discussie wordt het eerst deelgenomen door prof.
Ostertag. Deze begint met er op te wijzen, dat omtrent de
vraag of tuberkelbacillen worden aangetroffen in melk, afkomstig
van koeien, die zonder meer op de tuberculine reageeren, onder-
zoekingen zijn verricht door
Martel en Guerin, Moussu en De
J
ong. Martel en Guerin hebben geëxperimenteerd met melk
van koeien met gevorderde tuberculose, derhalve bewijzen hun
proeven wel, dat bij reeds voortgeschreden tuberculose tuberkel-
bacillen in de melk worden uitgescheideu, echter niet, dat dit
bij koeien het geval is, welke alleen op de tuberculine reageeren.
Moussu heeft in zijn eerste reeks van proeven, waarbij hij cavia\'s
met melk entte, afkomstig van tuberculeuse koeien, dieren ge-
bruikt, waarbij de tuberculose deels langs clinischen, deels langs
bacteriologischen weg kon worden aangetoond. Met betrekking
tot de voederingsproeven van Moussu valt op te merken, dat
niet alle koeien, welke voor de proeven dienden, gedood zijn
geworden, en verder dat een eenvoudige reiniging van een stal
niet voldoende is om een toevallige infectie door tuberculose te
verhinderen, wanneer zich in den stal dieren bevinden met open
tuberculose.

De onderzoekingen van De Jong zijn in een slachthuis ver-
richt, een plaats voor dit doel minder geschikt, omdat hier, dooi-
de tuberculeuse dieren welke er worden geslacht, tuberkelbacillen
worden verspreid. Bovendien is een ontsmetting van den uier
met 3°/0 boorwater niet voldoende, daar tuberkelbacillen zelfs
door 4°/0 boorwater in 12 uur niet worden gedood.
Mohler en
Rabinowitsch hebben de proeven niet zelf gedaan en met dieren
gearbeid, welke uitgebreide tuberculose hadden.
Rabinowitsch
heeft evenals Gehrmann en Evans tuberkelbacillen gevonden in
melk van dieren, welke in bet geheel geen tuberculose hadden.
Poels heeft aangetoond, dat zoo iets slechts door verontreiniging
van de melk door tuberkelbacillen kan worden verklaard. De

-ocr page 195-

onderzoekingen van Ostertag, Müller, Stenström, Schröder
bewijzen, evenals de vroegere onderzoekingen van Bang en
Nocard, dat koeien welke alleen op de tuberculine reageeren,
geen tuberkelbacillen uitscheiden. Hiervoor spreken ook het
kleine aantal positieve gevallen bij het gezamenlijk melkonder-
zoek in boerderijen, waar de tuberculose wordt bestreden.
Ostertag
beveelt daarom als eerste en beste maatregel om den mensch
voor een besmetting te vrijwaren aan, het onschadelijk maken
der dieren met uiertuberculose en alle overige dieren welke aan
clinische tuberculose lijden.

De heer de Jong repliceerende, zegt dat hij tot zijn spijt heeft
bemerkt dat zijn medestrijders
Martet, en Guerin niet aanwezig zijn.

Hij legt er vooral den nadruk op, niet te willen beweren dat
bij koeien, welke op de tuberculine reageeren,
altijd tuberkel-
bacillen in de melk worden aangetroffen. De quaestie is, kan
men aan het publiek, dat volkomen betrouwbare melk vraagt,
zekerheid geven dat dergelijke melk absoluut onschadelijk is ? En
dit moet ontkennend worden beantwoord !

Wat betreft de tegenwerpingen van den heer Ostertag tegen
de wijze van ontsmetting bij de voor de proeven gebruikte dieren,
merkt de heer
De Jong op, dat het een bekend feit is, dat het
aanwenden van de beste ontsmettingsmiddelen geen doel treft,
wanneer de voorbereiding te wenschen overlaat en aan deze,
bestaande uit een grondige reiniging met borstel en zeep, zeer
veel zorg is besteed, zoodat in vereeniging met de ontsmetting
door middel van boorwater, alle verontreiniging van de melk
uitgesloten is. Bovendien werden de eerste stralen weggemolken.

Prof. Arloing brengt hulde aan de onderzoekingen van prof.
Ostertag en dr. Poels. Ofschoon op dit gebied zelf geen onder-
zoekingen verricht hebbende, meent hij de positieve resultaten
van verscheidene onderzoekers uit verschillende landen niet te
mogen wegcijferen. De critiek van den heer
Ostertag op deze
onderzoekingen berust geheel op hypothesen.

De heer Arloing vindt de onderscheiding tusschen een gesloten
en een open tuberculose zeer subtiel. Een dier dat aan een
gesloten tuberculose lijdt, kan plotseling een open tuberculose
bekomen. In dit geval kan men melk verkrijgen welke tuberkel-
bacillen bevat. Onder deze omstandigheden zou hij de verant-
woordelijkheid niet op zich durven nemen te verklaren dat melk,

-ocr page 196-

afkomstig van koeien welke op de tuberculine hebben gereageerd,
onschadelijk is. Hij kan zich daarom geheel vereenigen met de
conclusie welke door den heer
De Jong is voorgesteld. Dezelfde
meening was hij \'2 jaar geledeii toegedaan op het congres te
Parijs. Toen werd in de sectie, welke hij presideerde, over den
wensch waaraan de heer
Lloyd zooeven herinnerde gestemd.
Alléén was de inhoud niet geheel, zooals de heer
Lloyd dien
heeft weergegeven. De sectie stelde voor, de melk afkomstig van.
koeien welke op de tuberculine reageeren, vóór het gebruik aan
een afdoende verhitting te onderwerpen.

Deze wensch werd op de slotzitting verworpen. Prof. Arloing
zal hem thans opnieuw voorstellen en vragen hem aan de con-
clusie van den heer
De Jong te mogen toevoegen.

Prof. Ostertag antwoordt aan den heer De Jong, dat ter ver-
nietiging van tuberkelbacillen op de huid het gebruik van een
ontsmettingsmiddel noodzakelijk is, en dat hiervoor een 3 °/o boor-
zuuroplossing niet voldoende is. Verder heeft hij niet gezegd, dat
elke longtuberculose open is, doch dat deze in den regel open is.
Overigens bepalen zich 80 °/0 van alle gevallen van tuberculose
bij het rund tot de bronchiale klieren. Zekerheid geven dat melk
absoluut zonder tuberkelbacillen is, kan men niet. Ten slotte zij
er nog, met betrekking tot het gebruik van de tuberculine, op gewe-
zen, dat koeien welke heden niet reageeren, na verloop van een half
jaar wel reactie vertoonen wanneer zij in een besmetten stal komen.

De heer Baudran (Beauvais) maakt melding van zijn ontdekking
dat gesteriliseerde tuberculeuse melk een schadelijk product bevat.
Deze stof, welke hij «tuberculinine» noemt, kon hij vooral aan-
toonen in door hitte gedoode tuberkelbacillen. Deze tuberculinine,
welke chemisch nog niet voldoende onderzocht is, denkt hij zich
een alcaloïde als de ergotinine. Zij zou buitengewoon toxisch zijn
zoowel voor gezonde als voor tuberculeuse cavia\'s. De heer
Baudran wil de melk, afkomstig van alle tuberculeuse koeien,
dus ook van die welke op de tuberculine reageeren, van de
consumptie uitsluiten.

De heer Mullie (Brussel) vindt het gevaar, verbonden aan het
gebruik van melk, afkomstig van koeien welke gereageerd hebben,
niet zoo groot. Zijn ondervinding heeft geleerd, dat men op boer-
derijen uitgebreide tuberculose moet hebben, wil men bij kalveren
tuberculose aantreffen.

-ocr page 197-

De beer Poels geeft als zijn meening te kennen, dat wanneer
tuberkelbacillen toevallig in lymphklieren of andere weefsels wor-
den aangetroffen, deze in ieder geval afkomstig zijn van runderen
welke aan open tuberculose lijden.

Hij deelt verder mede, dat van 1600 cavia\'s welke met ge-
mengde melk van 1600 stallen waren ingespoten, slechts 40 aan
tuberculose stierven. Bovendien stierf 1 cavia aan tuberculose,
welke met neusslijm van een niet-tuberculeus rund was ingespo-
ten; 4 cavia\'s stierven aan tuberculose nadat ze waren ingespoten
met melk van koeien welke vrij van tuberculose waren.

Twee varkens, welke waren gevoederd met faeces van koeien,
lijdende aan longtuberculose, werden tuberculeus. Deze koeien
hadden geen darmtuberculose. De tuberkelbacillen waren natuurlijk
ingeslikt.

Prof. Auloing maakt den heer Baudkan, in verband met zijn
onderzoekingen opmerkzaam, dat de vergadering, als zijnde geheel
onvoorbereid, thans niet in staat is zijn voorstel te behandelen,
terwijl dit bovendien nog aan een nader onderzoek dient te wor-
den onderworpen.

Na sluiting der discussie worden de volgende conclusies door
het congres aangenomen:

1°. De verwijdering van dieren met uiertuberculose en met
andere clinische vormen van tuberculose is de belangrijkste maat-
regel om infectie door de melk te voorkomen.

2°. Indien men melk wenscht, die geheel en al onschadelijk
is uit het oogpunt van tuberculose, moet zij afkomstig zijn van
dieren:

a. welke vrij zijn va,n tuberculose, dat wil zeggen :

1°. die geen enkel verschijnsel van deze ziekte vertoonen;

2°. welke niet op de tuberculine reageeren ;

b. die niet in een besmetten stal staan.

3°. Indien de melk, afkomstig van koeien welke op de tuber-
culine reageeren, aan het publiek wordt geleverd, moet men ze,
indien geheel onschadelijke melk wordt verlangd, alvorens ze te
gebruiken aan een voldoende verwarming onderwerpen.

Alkmaar, November 1907.

-ocr page 198-

Onbevoegd uitoefenen der veeartsenijkunde.

Bij vonnis van het kantongerecht te Alkmaar van 22 No-
vember jl. werd de veeverloskundige K. B. aldaar, wegens het
behandelen van koeien, lijdende aan kalfziekte, veroordeeid tot
2-maal f 20 boete of Ü-maal 10 dagen hechtenis.

De veroordeeling geschiedde op grond van het niet toegelaten
zijn tot de uitoefening van een beroep, waartoe de wet een toe-
lating vordert. W. S.

Alkmaar, 24 November 1907.

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende Octooer 1907.

(De cijfers tusscben ( ) duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers.

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huïdworm.
Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken. j

Vlekziekte der varkens.

_______

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

_

Honds-
dol-
heid.

cc oj
c ! *

0 s

a 2

0 «i

— —.

:=? \' 5

23

j

"ei
p.

CJ
k.

O

ai

Groningen . .

w

u

»

Y)

,

n

n n

r>

Friesland. . .

20

6051(128)

, 40 (l)

31(26)

V

3(3)

v n

1

Drente. . . .

3

»

„ 230(22)

w

11

1

" n

Overijsel . . .

12

n

395 ("3;

2 (2)

)1

1

11 »

V

Gelderland . .

36

n

1288 (I75)

11

10(10)

n

7 (?)

1

8(2) !

Utrecht . . .

42

3903(209)

1

11

4(4)

11

1

11 n

Noord-Holland .

114

T)

16336(19W)

1

11

1

v n

7(2)

Zuid-Holland .

118

w

10 2 4 8(1097)

3 (1)

12(8)

r)

2(2)

r> v

Zeeland . . .

6

n

36(5)

» 1 »

4 (3)

11

•n 11

n

Noord-Brabant .

34

376 (95)

9 (9)

11

5(5)

» V

V

Limburg . . .

12

»

48 (6)

» 1)

11

n

n

14(14)

r> »

r>

Totaal

397

n

7}

38681(3778,

1

2(2)1273(24)

n

72 (62)

35 (35)

x

16 (5)

(Staatscourant van 15 November 1907, n°. 268.)

v. E.

-ocr page 199-

SUR RA ONDER DEN VEESTAPEL IN NEDERLANDSCH-
INDIË EN ANDERE TRYPANOSOMOS
EN,

door

C. A. PENNING.

(Voordracht, gehouden op 12 October 1907 te Utrecht in de 48ste algemeene
vergadering dor Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde
in Nederland.)

Hoewel de verschillende trypanosomosen u uit de literatuur
hekend zullen zijn, werden ze, voor zoover mij bekend,
tot heden in ons land nog nimmer waargenomen en bestond
dus voor de meesten uwer weinig gelegenheid er nader
kennis mede te maken. Alhoewel deze ziekten dan ook
voor u mqigelijk op het oogenblik van weinig direct prac-
tisch belang zijn, komen ze toch zoo verspreid over de aarde
voor en zijn ze voor de meeste tropische landen van zulk
een groote oeconomische beteekenis," dat ze reeds daarom
voorzeker uw aller belangstelling verdienen. Ook heeft de
studie van verschillende door bloedparasieten veroorzaakte
ziekten meer licht geworpen op de verbreiding van vele
epizoötieën en epidemieën, waarbij men tot voor betrekkelijk
korten tijd nog geheel in het duister tastte, zooals bij de
piroplasmosen van onze huisdieren en bij de malaria van
den mensch. Veel werd op dit gebied vooral gedurende
de laatste 10 jaar onderzocht en opgehelderd, doch nog
veel meer blijft er te onderzoeken over, zoodat ook uit een
zuiver wetenschappelijk oogpunt deze ziekten zeker hoogst
interessant zijn.

Al kwamen ze verder tot heden in ons land niet voor,
de mogelijkheid dat ze er oens geïmporteerd kunnen worden,

. 14

-ocr page 200-

is volstrekt niet uitgesloten. Met den import van dieren
voor zoölogische tuinen bestaat toch steeds de kans dat
trypanosomosen worden ingevoerd en met den aanvoer van
vreemde dekhengsten eveneens, namelijk in den vorm van
dourine of boosaardige-dekziekte.

Ook uit een practisch oogpunt zijn dus de trypanosomosen
voor deze streken niet van zoo geringe beteekenis, als men
op het eerste gezicht zou denken, want vooral ook hier geldt
de spreuk, beter een ziekte te voorkomen dan ze te be-
strijden, en daarvoor is in de eerste plaats noodig dat alle
deskundigen ze onmiddellijk weten te onderkennen.

De trypanosomen zijn protozoën, ze behooren tot de klasse
der üagellaten, waarvan de familie der trypanosomidae als
zeer verbreide bloedparasieten in het dierenrijk voorkomt.
Een onderdeel hiervan is het geslacht trypanosoma, waar-
mede wij ons hier meer speciaal hebben bezig te houden,
daar het als bloedparasiet bij de meest verschillende dier-
soorten wordt aangetroffen. De trypanosomen zijn namelijk
zoowel bij visschen, amphibieën en reptielen, als bij vogels
en zoogdieren waargenomen.

Het zou ons te ver voeren deze hier alle te bespreken;
wij zullen ons dus beperken tot de bij zoogdieren voor-
komende en wel in hoofdzaak tot die, welke duidelijk
waarneembare ziektetoestanden bij het woondier in het leven
roepen en die we dus pathogene trypanosomen zouden
kunnen noemen. Tot de niet pathogene behoort de trypa-
nosoma
Lewisi of rattentrypanosoma, welke uitsluitend bij
ratten voorkomt en die bij het woondier geen ziektever-
schijnselen in het leven roept. Deze trypanosomensoort dienen
we in het kort te vermelden, omdat ze het best bestudeerd
is, omdat ze belangrijk verschilt van de pathogene soorten
en omdat ze in alle landen bij ratten wordt aangetroffen.

Van de pathogene trypanosomen zijn het meest bekend:

1°. Trypanosoma Evansi, welke de surra in Azië veroorzaakt.

-ocr page 201-

2°. Trypanosoma Brücf.ï, welke dc nagana in Afrika vor-
oorzaakt.

3». Trypanosoma equinum of Elmassiani, welke de mal
de caderas in Zuid-Amerika veroorzaakt.

4°. Trypanosoma equiperdum, welke de dourine bij het
paard veroorzaakt.

5°. Trypanosoma Gambiense of Ugandense, waardoor de
zoogenaamde slaapziekte bij den mensch wordt veroorzaakt,
die in aequatoriaal Afrika, vooral onder sommige negerrassen
sterk verbreid voorkomt.

De genoemde parasieten gelijken zeer veel op elkander.
Ze hebben alle een langgestrekten vorm, terwijl een gol-
vende membraan langs het geheele lichaam loopt, om in
een langen zweepdraad of flagellum te eindigen. De lengte
bedraagt 20 a 30 micron. In de levende trypanosomen onder-
scheidt men een paar sterk lichtbrekende korrels, welke
zich bij de beweging van den parasiet voortdurend schijnen
te verplaatsen. Kleurt men de praeparaten, hetgeen het best
geschiedt volgens de methode van
Rkuter of Giemsa (de
GiEMSASche solutie bestaat uit een mengsel van azuur en
eosine en kan geruimen tijd worden bewaard), dan zien we
in het lichaam van den parasiet, dat lichtblauw gekleurd
is, twee karmozijnroode korrels; dit zijn de kernen waarvan
de eene zeer groot is en nagenoeg in het midden van
den parasiet ligt, terwijl de tweede, zeer kleine, zich nabij
het stompe uiteinde bevindt. Van deze laatste, meestal
centrosoma genoemd, ziet men een rooden draad uit-
gaan, welke langs de golvende membraan loopt en zich
in het ffagellum voortzet. Bij de gewone overlangsche
deeling nu, welke men bij alle trypanosomen aantreft, ziet
men de kernen zich in tweeën, soms ook in drieën splitsen,
waarbij de parasiet zich iets verdikt, doch zijn lang ge-
strekten vorm behoudt en ook de kernen haar onderlinge
ligging ten opzichte van elkander. Bij de verdeeling van

-ocr page 202-

het centrosoma ontstaat tevens een tweede flagellum. Na
de deeling der kernen begint de parasiet zich in tweeën of
drieën te splijten, zoodat ten slotte de deelen nog slechts
op een enkel punt samenhangen en, nadat ook deze ver-
binding heeft losgelaten, als afzonderlijke parasieten vrij komen.

De trypanosoma Lewisi vermeerdert zich eveneens op
de genoemde wijze, doch hiernaast komt nog een andere
deelingswijze voor, namelijk de zoogenaamde dwarse deeling,
waarbij een soort rozetvorming optreedt. Hierbij ziet men
den parasiet eerst in breedte toenemen, terwijl het flagellum
korter wordt. De kernen beginnen zich thans te deelen en
de parasiet neemt een on regel matigen vorm aan. Men ziet
nu de kernen zich twee aan twee langs den buitenwand
groepeeren, terwijl zich een weinig protoplasma om ieder
kernpaar concentreert. Dit begint zich vervolgens in te snoeren,
zoodat elliptische lichaampjes ontstaan, welke ieder weer van
twee kernen en een flagellum zijn voorzien. Nadat de splij-
ting iets verder is gevorderd, neemt het geheel den vorm
van een rozet aan, welke vervolgens uiteenvalt, waarbij de
verschillende deeltjes als zelfstandige parasieten vrij komen.

Dit is de wijze van vermeerdering in het lichaam van het
zoogdier. Omtrent de verbreiding van het eene dier op het
andere is voor verschillende pathogene soorten bekend, dat
tweevleugelige insecten als overdragers fungeeren, terwijl de
trypanosoma
Lewisi door vlooien, mogelijk ook door luizen,
wordt overgebracht. Of deze overbrenging op zuiver mecha-
nische wijze geschiedt, dan wel of de parasiet een ontwik-
kelingscyclus doorloopt in het lichaam van het insect, is nog
niet met zekerheid aangetoond. Wel werd door
Prowarek
bij een luis van de wandelrat, de haematopinus spinulosus,
een soort ontwikkelingscyclus van de trypanosoma
Lewisi
beschreven. Hij vond namelijk in en tusschen de epithelium-
cellen van den einddarm den parasiet in rusttoestand, en
neemt, aan dat hij vervolgens in de lichaamsholte dringt, om

-ocr page 203-

met den bloedstroom te worden medegevoerd. Aldus zouden
ze in de larynx geraken en bij het zuigen door de larynx-
contracties in het lichaam van de rat worden geperst.
Hierdoor zou dan tevens verklaard zijn, waarom de trypa-
nosomen slechts door bepaalde insectensoorten worden over-
gebracht en niet door andere. Ongelukkig echter konden
in het lichaam van vlooien de bedoelde ontwikkelingsvormen
niet worden aangetoond, terwijl het omgekeerd aan
Lydia
Rabinowitsch en Dr. Kempner, die zeer uitvoerige studiën
over rattentrypanosomen gepubliceerd hebben, wel gelukte
ratten door vlooien te infecteeren, echter niet door luizen.

De onderzoekingen van Prowarek dienen dus nog aan-
gevuld en bevestigd te worden; wij zien derhalve dat de kennis
omtrent de aetiologie der trypanosomosen nog verre van
volledig is. Proefondervindelijk is nog slechts aangetoond
dat de trypanosoma
Lewisi, door vlooien en de trypanosonia
Bruceï door de tsetsevlieg (glossina morsitans) kan worden
overgebracht. In Indië komen geen glossinasoorten voor en
wordt de parasiet bij surra vermoedelijk door tabanussoorten
verspreid. Men zou zoo zeggen dat het toch hoogst een-
voudig moet zijn om dit vast te stellen.

Men heeft slechts een bepaalde vlieg bloed te laten zuigen
van een surralijder en haar vervolgens een gezond dier te
doen steken, om te weten of ze de ziekte overbrengt of niet.
In werkelijkheid stuit men hierbij echter op de groote
moeilijkheid, dat vele vliegensoorten niet meer willen steken
wanneer men ze gevangen heeft, en sommige zelfs niet,
zoodra men ze uit haar gewone omgeving brengt. Dit is
onder anderen het geval met de tabanussoorten. De meening
dat dit in Indië de overbrengers van surra zijn, berust op
de volgende waarnemingen en proeven. In de praktijk ziet
men herhaaldelijk dat een ziek paard geruimen tijd met
gezonde in denzelfden stal kan verblijven zonder dat de
laatste geïnfecteerd worden. Laat men ze echter gezamenlijk

-ocr page 204-

grazen, dan volgt meestal spoedig infectie van alle overige.
Nu komen de verschillende kleine vliegensoorten, waaronder
in Indië de stomoxys en haematobiasoorten zeer talrijk ver-
tegenwoordigd zijn, veelvuldig zoowel in als buiten de stallen
voor De tabanidae echter parasiteeren slechts in de buiten-
lucht, zoodat het voor de hand ligt dat dit de overbrengers
zijn, daar ze overal worden aangetroffen waar surra werd
geconstateerd. Ik nam hieromtrent onder anderen de vol-
gende proeven. Een ziek paard werd met een paar gezonde
in een gesloten stal geplaatst, waarbij alle openingen met
gaas waren behangen, opdat de stal zoo licht mogelijk werd
gehouden. Om nu zooveel doenlijk alle verschillende kleine
vliegensoorten in den stal te krijgen, zonder ze te bescha-
digen, liet ik een paar koeien nabij den stal grazen en
werden deze, telkens wanneer ze met vliegen waren bedekt,
voorzichtig in den stal gebracht, en nadat de vliegen er
waren afgejaagd, weer verwijderd. Dat deze vliegen nog
geducht staken, was aan de paarden duidelijk merkbaar;
toch werden de gezonde niet geïnfecteerd. Hieruit mag
mijns inziens de conclusie worden getrokken, dat onder
gewone omstandigheden deze vliegensoorten de ziekte niet
overbrengen. Vervolgens deed ik hetzelfde met tabanus-
soorten, door ze nabij den stal te vangen en ze onmiddellijk
in den stal los te laten, waar tevens eenige groene takken
waren opgehangen om ze zooveel mogelijk in haar gewone
omgeving te laten, doch het mocht mij ook op deze wijze
niet gelukken ze te doen steken. Geen enkele werd op de
paarden waargenomen, zoodat ook op deze wijze geen in-
fectie werd verkregen. Laat men echter, op daarvoor ge-
schikte plaatsen, vooral in de nabijheid van struikgewas en
tegen zonsondergang, de paarden grazen, dan ziet men ze
veelvuldig op de dieren aanvallen en volgt dan ook steeds
infectie, indien een ziek paard in de nabijheid loopt. Ook
met het versch gezogen bloed, uit de maag der tabanidae,

-ocr page 205-

kan steeds infectie worden bewerkt, hetgeen echter ook het
geval is met dat van andere vliegensoorten, zoodat dit niets
bewijst ten voor- of nadeele van een dezer soorten. Of nu
de infectie op zuiver mechanische wijze tot stand komt,
dan wel of in sommige insectensoorten de trypanosomen
een ontwikkelingscyclus doorloopen, zooals de malariaplas-
modiën in het lichaam der anophelesmuskiet, is, zooals we
zagen, niet uitgemaakt. Ook bestaat nog een derde moge-
lijkheid, namelijk dat zoowel het eene als het andere ge-
beurt en dat bijv. bij zeer virulent bloed de ziekte op gevoelige
diersoorten mechanisch door den steek van een willekeurig
insect kan worden overgeënt, terwijl van minder virulent
bloed de steek van het specifieke insect noodzakelijk is.

De volgende waarneming pleit mijns inziens wel voor
deze zuiver mechanische overbrenging.

Te Semarang werd een bezending van ruim 40 stuks
Rottipony\'s gelost, waaronder door mij twee paarden werden
aangetroffen, welke aan surra bleken te lijden. Hoewel op
zee de gewone vliegensoorten spoedig zijn verdwenen, had
na het lossen en vóór de inscheping voorzeker voldoende ge-
legenheid voor infectie van de andere dieren bestaan, zoodat
t,e voorzien was, dat meerdere exemplaren geïnfecteerd zouden
zijn. De zieke dieren werden dus afgemaakt en de rest
opgesloten in een nabijstaand pakhuis, dat, hoewel het niet
aan hooge eischen voor een Indischen paardenstal voldeed,
het voordeel had dat het lokaal geheel afgesloten en donker
gemaakt kon worden. Daar echter de ventilatie en de urine-
afvoer veel te wenschen overlieten, terwijl toch voor het
schoonmaken de deuren dagelijks eenigen tijd moesten worden
geopend, kwamen er in korten tijd zwermen vliegen in den
stal, waardoor de dieren ontzettend werden geplaagd. Reeds
spoedig traden er nieuwe gevallen op, en hoewel de pas
aangetaste exemplaren steeds onmiddellijk werden verwijderd,
mocht het niet gelukken de enzoötie tot staan te brengen,

-ocr page 206-

alvorens liet aantal zóó was geslonken, dat men elk paard
in een afgesloten stal kon isoleeren, waardoor ten slotte een
6-tal dieren aan de infectie ontkwamen. Uit het langzame ver-
loop der enzoötie bleek wel, dat wij hier niet met de gewone
wijze van infectie te doen hadden; dan toch zouden alle
dieren kort na elkander geïnfecteerd zijn geworden. Hier
daarentegen had de infectie plaats door de steken van overi-
gens weinig gevaarlijke vliegen, welke thans, onmiddellijk
nadat ze bloed met zeer virulente trypanosomen hadden
gezogen, in groot aantal op een gezond paard aanvielen en
aldus het dier vermoedelijk zuiver mechanisch, door haar
steekwerktuigen infecteerden, evenals men dit met een ge-
wone naald kan doen. Hier waren dus factoren aanwezig
waardoor vliegen, welke zooals wij zagen onder gewone om-
standigheden geen infectie teweegbrengen, toch gevaarlijk
kunnen worden.

De virulentie van het bloed is gedeeltelijk afhankelijk van
het aantal parasieten, gedeeltelijk van de diersoort waarbij
ze voorkomen, en gedeeltelijk van de afstamming van den
parasiet. De trypanosomen van eenzelfden stam kunnen
namelijk in virulentie toe- of afnemen, naarmate ze passages
door verschillende diersoorten hebben gemaakt. Vaste wetten
hiervoor zijn nog niet bekend; als regel kan men echter
aannemen dat van eenzelfde diersoort de virulentie toeneemt,
naarmate het aantal parasieten in het bloed grooter is. Hij
sommige diersoorten nu is het aantal trypanosomen in ver-
schillende stadiën der ziekte zoo gering, dat men ze door
eenvoudig microscopisch bloedonderzoek niet kan aantoonen.
In dergelijke gevallen geven entingen met een eenvoudige
naald meestal negatieve resultaten; spuit men echter van
hetzelfde bloed slechts een groote hoeveelheid in, dan wordt
wel infectie bewerkt. Hierbij speelt echter de virulentie van
den parasiet en de gevoeligheid van het te enten dier even-
eens een groote rol. Zoo is het konijn zeer gevoelig voor

-ocr page 207-

bijna allo pathogeue trypanosomen; toch vindt men bij deze
diersoort nimmer veel parasieten in het bloed. Soms kan men
zelfs gedurende weken geen enkelen parasiet vinden bij
gewoon bloedonderzoek. Toch is dit bloed, niettegenstaande
het kleine aantal parasieten, steeds zeer virulent, dat van
rund, buffel, geit en schaap daarentegen veel minder, zoodat
men hiervan groote hoeveelheden dient in te spuiten, om
met eenige zekerheid infectie te bewerken.

Bij verschillende diersoorten nu, vooral bij rund, butiel,
schaap, geit en varken, vindt men als regel slechts periodiek
parasieten en dan meestal nog in zeer klein aantal. Bij het
paard, den hond, de kat en het Guineesche biggetje treden
ze ook slechts periodiek, doch in veel grooter aantal op.
Bij muis en rat daarentegen beginnen de parasieten van den
4den tot den 5den dag na de enting in het bloed op te
treden en vermeerderen zich dan constant, tot ze kort vóór
den dood in zulk een groote hoeveelheid aanwezig zijn, dat
ze de bloedlichaampjes in aantal schijnen te overtreffen.
Merkwaardig is het, dat men zelfs in dit stadium uog
nagenoeg geen ziekteverschijnselen bij de dieren waarneemt.
De eetlust blijft steeds bestaan en de diertjes blijven zich
vlug bewegen, tot, ze meestal 10 a 14 dagen na de enting
plotseling in elkander gaan zitten en onder stuiptrekkingen
binnen enkele uren sterven. Voor zekere en vlugge entresul-
taten zijn mijns inziens dan ook ratten en muizen de meest
geschikte proefdiertjes. Om geen vergissingen te begaan, is
het echter bij deze diersoorten noodig haar bloed vóór dc
enting te onderzoeken op rattentrvpanosomen, daar deze,
zooals reeds werd opgemerkt, veelvuldig voorkomen en, indien
men nog weinig ervaring op dit gebied heeft, tot vergis-
singen aanleiding zouden kunnen geven.

De verschijnselen der verschillende trypanosomosen komen
in vele opzichten met elkander overeen. Bij alle ziet men
snelle vermagering optreden, niettegenstaande goeden eetlust.

-ocr page 208-

Verschijnselen van het centrale en periphere zenuwstelsel
zijn bijna altijd waarneembaar, alsook een anaemische toe-
stand, waarbij het aantal roode bloedlichaampjes veelal tot
op de helft daalt en dat der leucocyten, vooral van de
mononucleaire, sterk toeneemt.

Van de best bekende trypanosomosen komen er drie,
namelijk de nagana, de surra en de mal de caderas zeer
met elkander overeen, terwijl de zoogenaamde slaapziekte
van den mensch en de do urine van het paard in vele op-
zichten van de drie eerstgenoemde ziekten verschillen. Deze
drie hebben in de eerste plaats met elkander gemeen, dat
ze bij het paard steeds doodelijk verloopen, terwijl alle andere
huisdieren er vatbaar voor zijn. Spontane infectie is voor
alle drie verder waargenomen bij rund, buffel, schaap, geit,
varken, hond en kat en voor surra en nagana bij olifant en
kameel.

Het zou ons te ver voeren de ziekteverschijnselen bij al
deze diersoorten afzonderlijk na te gaan. Dat deze naar de
soort en het ras belangrijk uiteen moeten loopen, spreekt
van zelf en hierin zal dan ook wel de reden moeten worden
gezocht, dat nog geen overeenstemming bestaat omtrent de
vraag of de genoemde ziekten identiek zijn of niet.

Wij zullen in het kort de hoofdverschijnselen nagaan, welke
we bij surralijders zien en dan tevens de afwijkingen, die
voor nagana en mal de caderas worden opgegeven.

Bij het paard bemerken we het eerst een zekere loomheid
en blijken de dieren spoedig vermoeid. Meestal is in het
beginstadium der ziekte de digestie gedurende een paar
dagen min of meer gestoord, de slijmvliezen zijn min of
meer icterisch en de eetlust is verminderd. Dit duurt echter
slechts een paar dagen, waarna de eetlust weer normaal is.
De loomheid neemt echter toe, terwijl, meestal het eerst aan
de achterbeenen en geslachtsorganen, oedemen optreden. Bij
sommige enzoötieën ziet men regelmatig een typiscli oedeem

-ocr page 209-

van het schaam been tot onder de borst ter breedte van den
musculus rectus abdominis en met zeer scherpe begrenzing,
zoodat het lijkt alsof een dikke plank onder de huid ge-
schoven is. Dit oedeem is niet pijnlijk of warm. Meestal
treedt thans, hetzij een zwakte in de geheele achterhand,
hetzij periodieke kreupelheid van een der achterbeenen op.
Het haarkleed verliest zijn glans en de haren beginnen sterk
uit te vallen. De dieren vermageren zeer, ook de voorbeenen
worden oedemateus. De gang wordt moeilijk, de zwakte in
de achterhand neemt toe. De conjunctiva is thans meestal
sterk geïnjiciëerd, terwijl een mucopurnlent secreet zich in
de ooghoeken ophoopt. Dikwijls zien wij thans een oog-
ontsteking optreden met een vlokkige troebeling in het
waterachtig vocht. Soms kan men tevens geringe neusuit-
vloeiing, met lichte zwelling der keelgangslvmphklier waar-
nemen. De pols is versneld en de hartslag na de minste
inspanning bonzend. Bij geregeld onderzoek bemerkt men,
dat de lichaamstemperatuur nu en dan tot 41° C. stijgt, om
vervolgens weer tot den norm te dalen.

Deze temperatuursverheffingen gaan meestal gepaard met
het optreden van een groot aantal parasieten in het bloed.
Verder ziet men het aantal roode bloedlichaampjes afnemen,
dikwijls tot op de helft, dat der leucocyten toenemen. Het
trof mij verder dikwijls, dat een belangrijke vermeerdering
van het aantal eosinophile leucocyten steeds gevolgd werd
door een invasie van parasieten in het periphere bloed. De
urine is steeds normaal. Gedurende dit ziektebeloop, dat
gewoonlijk van 5 tot 8 weken duurt, vermageren de dieren
zeer. Bij de eene epizoötie treedt dit echter veel sterker op
den voorgrond dan bij een andere, evenals ook de zwakte
in de achterhand bij verschillende enzoötieën zeer uiteen-
loopend is. Meestal ziet men bij elke epizoötie of enzoötie
een dezer hoofdverschijnselen sterk geprononceerd. Ziet men
dus in eenzelfde streek, bij dezelfde diersoort, reeds zulke

-ocr page 210-

belangrijke verschillen in het ziektebeeld, dan kan het ons
niet verwonderen, dat de beschrijvingen der ziekte van ver-
schillende waarnemers, in verschillende werelddeelen, bij zeer
uiteenloopende diersoorten en rassen ook eenigszins zullen
uiteenloopen.

Alle verschijnselen echter die voor nagana in de verschil-
lende beschrijvingen welke mij onder de oogen kwamen,
worden opgegeven, waren eveneens toepasselijk op de surra
in Nederlandsch-Indië, en zoo zijn dan ook mijns inziens
deze twee ziekten volkomen indentiek.

Wel vermeenden Laveran en Mesnil een verschil tusschen
beide ziekten te kunnen aantoonen uit het feit, dat een geit
welke zij geïmmuniseerd meenden te hebben tegen nagana,
toch nog geïnfecteerd kon worden met surratrypanosomen,
doch met de wetenschap dat geiten op beide ziekten zeer
wisselvallig reageeren, kunnen we aan een dergelijke proef
niet veel waarde hechten. Wilde ze bewijzend zijn, dan zou
het eerst moeten gelukken zeer gevoelige dieren als: paarden
of ratten tegen de eene ziekte te immuniseeren en ze daarna
met de andere doodelijk te infecteeren. Herkauwers zijn voor
dergelijke proefnemingen mijns inziens weinig geschikt en
dienen dus conclusies, welke op waarnemingen bij deze
diersoorten berusten, slechts onder groote reserve te worden
aanvaard.

De pathologisch-anatomische verschijnselen zijn zeer weinig
karakteristiek. Ze verschillen natuurlijk eenigszins naarmate
ook het symptomenbeelcl gedurende het ziektebeloop kau ver-
schillen. Behalve de subcutane en intramusculaire oedemen,
welke soms bestaan, doch ook nagenoeg kunnen ontbreken,
ziet men bij de cadavers in hoofdzaak slechts verschijnselen
van anaemie, in de peritoneaalholte meestal een meer of
minder groote hoeveelheid sereus vocht, evenzoo in het
pericardium, terwijl de lymphklieren over het algemeen ver-
groot en zeer saprijk zijn. I)e milt is bij het paard en de

-ocr page 211-

groote herkauwers soms eenigszins gezwollen, soms niet,
echter is de vergrooting nooit zoo sterk als regelmatig bij
kleine proefdieren en ook bij hond, kat en aap wordt waar-
genomen. De milt is dan meestal vrij hard en soms 2- tot
4-maal grooter dan normaal; het is bij deze diersoorten de
meest karakteristieke afwijking.

De ziekte schijnt bij het paard steeds doodelijk te verloopen.

Bij het rund zijn de verschijnselen minder karakteristiek,
dikwijls wordt zelfs van ziekteverschijnselen niets bemerkt
en komt men eerst door het microscopisch bloedonderzoek
tot de wetenschap, dat onder een kudde surra heerscht. Bij
enkele individuen ontwikkelen zich dan langzamerhand ziekte-
symptomen, in hoofdzaak bestaande in toenemende verma-
gering bij goeden eetlust. De oogen tranen soms een weinig
en dikwijls Jtreedt een licht oedeem in de keelgangstreek en
langs het kossem op. Soms neemt men paresen, vooral in
de achterhand waar, verder soms dwangbewegingen en in het
laatste stadium der ziekte dikwijls tonische en clonische
krampen. De dieren vallen dan neer met sterk naar achteren
gebogen kop en maken telkens drafbewegingen. Dergelijke
aanvallen herhalen zich veelvuldig en meestal volgt na enkele
dagen de dood.

Bij den buffel verloopt de ziekte nagenoeg als bij het
rund. Dikwijls neemt men bij deze diersoort echter zeer
karakteristieke verschijnselen van het centrale zenuwstelsel
waar, welke zeer veel overeenkomst hebben met die van de
zoogenaamde draaiziekte van het schaap. De dieren vertoonen
namelijk allerlei dwangbewegingen. Soms dringen ze steeds
naar een zijde of wel loopen ze in een grooter of kleiner
cirkel rond. Zij worden soporeus en het waarnemingsver-
mogen is sterk verminderd; ze schijnen niets te zien of te
hooren. In den beginne nemen ze zelfs nog gras op, in een
verder stadium niet meer. Stopt men ze het in den mond,
dan kauwen ze eenige oogenblikken, om dan dikwijls op

-ocr page 212-

Ie houden, terwijl liet voedsel nog uit den mond steekt.
Meestal wordt deze toestand van dag tot dag erger, tot ze
ten slotte niet meer kunnen opstaan en dan te gronde gaan.
De ontwikkeling van deze symptomen kan echter weken
duren. Soms ook nemen deze hersenverschijnselen weder af
en kunnen de dieren of genezen of de verschijnselen keeren
terug, zoodat ze ten slotte toch nog sterven. Over het al-
gemeen is het ziektebeloop bij den buffel zeer chronisch.
Het incubatietijdperk is voor de meeste diersoorten, nasub-
cutane enting, 5 a 6 dagen; meestal vindt men dien dag
parasieten in het bloed, gepaard gaande met stijging der
temperatuur. Soms nu kan men bij rund en buffel ge-
durende drie tot vijf maanden periodiek parasieten in het
bloed aantoonen, zonder dat de dieren in het oog vallende
ziekteverschijnselen hebben. Ten slotte kan men de aan-
wezigheid van trypanosomen nog slechts constateeren door
groote hoeveelheden versch bloed bij proefdieren in te spuiten,
tot na ongeveer een halfjaar het bloed niet virulent meer
blijkt en de dieren dus genezen zijn.

In andere gevallen echter treden of de genoemde hersen-
verschijnselen op, of deze ontbreken geheel en ziet men de
dieren slechts vermageren en na drie a vijf maanden cachec-
tisch te gronde gaan. Soms ook treedt een huiduitslag op,
waarbij eerst blaasjes ontstaan met sereus vocht, welke
bersten en korstjes vormen, verder soms pleksgewijze huid-
necrose, waarbij stukjes huid ter grootte van een kwartje
tot een rijksdaalder necrotisch worden en wonden veroor-
zaken. Meestal neemt men dan tevens oedemen aan de
ledematen waar, zoodat de dieren zich moeilijk bewegen en
onder toenemende vermagering na twee a drie maanden
sterven.

De pathologisch-anatomische afwijkingen zijn ook bij rund
en buffel al even weinig karakteristiek als bij het paard.
De lymphklieren zijn eenigszins oedemateus, de milt soms

-ocr page 213-

meer of\' minder gezwollen, de lever vettig gedegenereerd.
Eenig sereus vocht is meestal in de peritoneaalholte en het
pericardiura voorhanden. Soms is de hartspier licht van
kleur en broos met tal van puntvormige bloedingen onder
het endocardium. Hij de dieren met verschijnselen van het
centraal zenuwstelsel vindt men de hersenvaten sterk met
bloed gevuld en in hersencoupes een sterke perivasculaire
infiltratie van ronde cellen.

Omtrent de mortaliteit bij herkauwers zijn nog geen be-
trouwbare cijfers bekend, daar, zooals wij zagen, vele dieren
geïnfecteerd zijn, zonder in het oog vallende ziekteverschijn-
selen te vertoonen. In het algemeen kan men zeggen dat
dieren met goed waarneembare ziekteverschijnselen meestal
sterven, dat echter bij goede verpleging onder normale om-
standigheden het sterftepercentage van den geheelen vee-
stapel betrekkelijk gering is. Daar echter de ziekte in
Nederlandsch-Indië nagenoeg even verbreid schijnt voor te
komen als de malaria bij den mensch, zijn de verliezen door
haar veroorzaakt toch zeer aanzienlijk. •

Wat de gevoeligheid van midore diersoorten betreft, is deze
het geringst bij het schaap, de geit en het varken. Zeer ge-
voelig zijn hond, kat en aap, en vrij wel absoluut doodelijk is
de ziekte voor konijn, marmot, rat en muis. Gaan wij nu de
verschijnselen na welke voor nagana worden opgegeven, dan
zijn deze feitelijk geheel dezelfde als voor surra, zoowel wat
den parasiet betreft, als de diersoorten welke er gevoelig
voor zijn. Dat er in de vele publicaties verschillen in het
symptomenbeeld worden gevonden, is niet te verwonderen
bij een ziekte, waardoor zoo niteenloopende diersoorten in
verschillende werelddeelen worden aangetast en waarbij
reeds zulke groote individueele verschillen optreden. Ook
toch bij dezelfde diersoort in dezelfde streek ziet men im-
mers bij verschillende enzoötieën belangrijke afwijkingen,
zooals reeds werd opgemerkt.

-ocr page 214-

We zouden dus met evenveel recht de onderscheidene
surra-epizoötieën en enzoötieën tot verschillende ziekten kunnen
rekenen als surra en nagana. Gaan we trouwens na hoe we
in Nederlandsch-Indië aan den naam zijn gekomen, dan
blijkt dit nog te meer. In 1896 trof ik de ziekte het eerst
op Midden-Java onder paarden aan, en aangezien toenmaals
in de literatuur nog nagenoeg niets omtrent trypanosomen
en nog minder over door haar veroorzaakte ziekten bekend
was, stond ik voor een mij geheel onbekende ziekte. Na
lang zoeken vond ik eindelijk in een Engelsch-Indisch tijd-
schrift een verhandeling over trypanosomen bij ratten, en
een ziekte welke bij verschillende huisdieren door dezen
parasiet in Engelsch-Indië zou worden veroorzaakt en bij
de bevolking bekend wras onder den naam van surra. Ik had
toenmaals het lijden enkel nog bij paarden waargenomen en
beschreef het onder den naam van pernicieuse anaemie en dat,
naar den parasiet te oordeelen, dit vermoedelijk dezelfde ziekte
was, welke in Engelsch-Indië door de bevolking surra werd
genoemd, en zoo werd ze ook in Nederlandsch-Indië verder

o \'

steeds als surra aangeduid. Was toenmaals over nagana reeds
meer bekend geweest en had ik daarvan een beschrijving
gelezen, dan zou de ziekte vermoedelijk nagana zijn genoemd.

Het. voornaamste verschil dat thans tusschen surra en
nagana wordt opgegeven, is, dat runderen voor de laatste
gevoeliger zouden zijn dan voor surra. Daar echter voor
geen van beide het ziekte- en sterftepercentage nog nauw-
keurig bekend is en deze bovendien door verschillende factoren
sterk worden geïnfluenceerd, kan men aan dergelijke opgaven
niet. veel waarde hechten. Ik nam de ziekte bijv. waar onder
twee geïsoleerde koppels; de eene liep los en stierf geheel
uit, de andere werd goed verpleegd en verloor slechts 8%.
Naarmate de trypanosomosen in de verschillende werekl-
deelen nauwkeuriger zijn onderzocht, zullen mijns inziens de
meeste verschillen wegvallen. Toen ik de ziekte voor het

-ocr page 215-

eerst waarnam, stierven alle paarden (6 stuks) welke op
hetzelfde erf aanwezig waren er aan. Eenige runderen, eveneens
op hetzelfde erf, bleven echter gezond, en toen ik bij deze
dieren ook geen parasieten in het bloed vond, trok ik daaruit
de conclusie dat het Indische rund onvatbaar voor de ziekte
zou zijn, zeer ten onrechte, zooals mij later bleek.

Ook anderen hebben dergelijke vergissingen begaan en
zoo zijn verschillen opgegeven welke bij nader onderzoek
niet blijken te bestaan. Voor mal de caderas worden daaren-
tegen een paar typische verschillen opgegeven, namelijk dat
de ziekte dikwijls met haemoglobinaemie gepaard gaat en
dat het centrosoma bij den parasiet zeer klein is en zich
moeilijk laat kleuren.

Ook hier zullen verdere studies nog moeten leeren of we
met een geheel verschillende ziekte te doen hebben.

Wat de aetiologie betreft, zoo worden surra en nagana
ongetwijfeld door vliegensoorten verbreid. Dat deze in ver-
schillende werelddeelen verschillend zijn, namelijk glossina-
soorten in Afrika, en bij gebreke hiervan tabanussoorten in
Azië, bewijst natuurlijk mets tegen de identiteit der ziekten.

Van mal de caderas is nog in het geheel niet bekend
hoe de verspreiding plaats heeft.

Door Lignières wordt naar het schijnt zelfs betwijfeld of
vliegen hierbij wel een rol spelen.

De drie genoemde ziekten komen in elk geval echter
\'daarin met elkander overeen, dat ze doodelijk zijn voor
paarden, terwijl alle andere zoogdieren, voor zoover men ze
onderzocht heeft, er meer of minder gevoelig voor zijn.

De dourine daarentegen onderscheidt zich in vele opzichten
van de genoemde. Wel is ook de trypanosoma equiperdum
niet te onderscheiden van de overige pathogene soorten, doch
zoowel de ziekteverschijnselen als de verbreidingswijze is
voor dourine geheel anders.

In de eerste plaats zijn herkauwers er geheel ongevoelig

15

-ocr page 216-

Voor; verder verloopt ze bij het paard steeds zeer chronisch
en geneest een groot percentage, terwijl de verbreiding plaats
heeft bij de paring, dus doordat eenvoudig virulent materiaal
op het slijmvlies wordt gebracht, waardoor bij de straks
genoemde ziekten geen infectie tot stand komt. Of de ziekte
in het geheel niet door vliegen zou kunnen worden over-
gebracht, is niet bekend. Daar de parasiet echter steeds
uiterst spaarzaam in het bloed is te vinden en de ziekte
slechts bij fokdieren wordt waargenomen, is zeer zeker de
paring de gewone verbreidingswijze.

Dat de parasiet, hoewel geheel op de genoemde trypano-
somen gelijkende, hiermede niet identiek is, werd door
Nooard
bewezen, wien het gelukte honden tegen dourine te immu-
niseeren en ze daarna doodelijk met nagana-trypanosomen
te infecteeren. Ik kon het verder onder anderen aantoonen
door twee paarden, welke van dourine genezen waren, te
enten met surra-trypanosomen. Beide dieren reageerden op
de gewone wijze. Den 5den dag na de infectie werden de
eerste trypanosomen in het bloed aangetroffen; zij stierven
na een ziekteduur van ongeveer 7 weken. Ze waren dus
volkomen vatbaar voor surra gebleven.

Runderen en buffels daarentegen, welke eenmaal surra
hebben doorstaan, kan men groote hoeveelheden virulent
materiaal ongestraft inspuiten, daar ze er niet in het minst op
reageeren. Het serum van dergelijke dieren heeft een sterk
agglutineerend vermogen op trypanosomen, van dezelfde soort
waartegen de dieren ongevoelig zijn. Hierin vindt men een
middel om verschillende soorten van elkander t,e onderkennen.
Ent men bij voorbeeld een rat, welke met trypanosoma
Lewtsi
behept is, met surra-trypanosomen, dan ontwikkelt zich naast
de ratten-trypanosomen de surra-parasiet. Mengt men nu
een droppel bloed van deze rat met genoemd runderserum,
dan ziet men de surra-trypanosomen agglutineeren, terwijl
de ratten-trypanosomen vrij blijven. Nu heeft echter het

-ocr page 217-

serum van rund, buffel en paard ook reeds in gezonden
toestand een, zij het ook zwakkere, agglutineerende werking
op surra-trypanosomen en eveneens op de trypanosoma
Bruckï en Elmassiani, zoodat, tenzij men hierin het bewijs
mag zien dat ze tot eenzelfde soort behooren, deze methode
niet geschikt is om de genoemde trypanosomen van elkander
te scheiden.

Het kweeken van trypanosomen in reine cultuur is nog
slechts voor trypanosoma
Lewisi goed gelukt, voor de patho-
gene soorten daarentegen nog slechts zeer onvolkomen; zoo
al, dan gelukten de culturen slechts voor een klein gedeelte
en stierven zij meestal reeds na enkele generaties af, of bleken
niet, of zeer weinig virulent.

Aan proeven om dieren te immuniseeren, heeft het na-
tuurlijk niet ontbroken, doch behalve voor de trypanosoma
Lewisi geven ook deze nog weinig resultaat. Slechts bij
kleine proefdiertjes, hoofdzakelijk bij muizen, is het gelukt
ze een lichte infectie te bezorgen, door virulente trypanosomen
gelijktijdig of gemengd met serum van genezen dieren of wei
met menschenserum in te spuiten. Enkele diertjes door-
stonden dan de ziekte. Bij groote huisdieren heeft men
nog absoluut geen resultaten in deze richting verkregen.
Met de medicamenteuse behandeling is het al niet beter
gesteld. Eeitelijk zijn alle proeven, in deze richting genomen,
tot heden nog zonder veel practisch resultaat gebleven. Wel
beweren sommigen na langdurige toediening van arsenik-
praeparaten een gunstige werking te hebben gezien, doch
genezing van aan surra, nagana of mal de caderas lijdende
paarden, heeft niemand er mede verkregen. Wel daaren-
tegen bij dourine. In de Preanger genas echter een groot
percentage van deze ziekte zonder die behandeling.

Eenig resultaat heeft men tot heden verkregen met try-
paanrood (een roode kleurstof, tot de benzopurpurinegroep
behoorende).

-ocr page 218-

Bij muizen konden in een a twee dagen door toediening
van dit praeparaat alle parasieten uit het bloed worden ver-
dreven. Door hun verval zouden immuniseerende stoffen
vrij komen en aldus de verdere ontwikkeling der parasieten
worden verhinderd. Veel verder dan tot laboratoriumproe-
ven heeft men het echter ook met dit middel niet gebracht.
Bij muizen kreeg men vrij constante resultaten, bij andere
diersoorten echter niet. Thans zou men met een praeparaat,
atoxyl genoemd, gunstige resultaten hebben verkregen tegen
trypanosoma gambiense, waardoor in aequatoriaal Afrika de
zoogenaamde slaapziekte wordt veroorzaakt, welke, zooals u
allen bekend zal zijn, aldaar in sommige streken een groote
sterfte onder de inheemsche bevolking aanricht.

Daar deze ziekte minder speciaal tot ons gebied behoort,
zal ik slechts in het kort de hoofdverschijnselen noemen,
vooral om de groote overeenkomst welke wij in de sympto-
men opmerken met die bij den bulïël en de verschijnselen die
ik eenige malen zeer sterk ontwikkeld waarnam bij honden.

Men heeft in Uganda streken aangetroffen waar van 28
tot 75 °/0 der bevolking bleek te lijden aan een polyadeni-
tis welke door trypanosomen werd veroorzaakt, zonder nog
andere waarneembare ziekteverschijnselen in het leven te
roepen Juist dus als de surra en nagana bij onze herkau-
wers. Treden eenmaal ziekteverschijnselen op, dan kan men
deze ook bij den mensch in twee hoofdgroepen onderscheiden,
namelijk 1°. doodelijk verloopende gevallen, zich enkel ken-
merkende door remitteerende koorts, groote zwakte en snelle
vermagering, niettegenstaande goeden eetlust, zonder dat ver-
schijnselen van het centrale zenuwstelsel op den voorgrond
treden, en 2°. doodelijk verloopende gevallen met zooge-
naamde slaapziekte, waarbij de soporeuse toestand het meest
karakteristieke symptoom is, doch waarbij verder, evenals
bij den eersten vorm, voorbijgaande erythemen en oedemen
optreden, met frequenten pols en ademhaling, zwelling van

-ocr page 219-

de lymphklieren en soms van de milt. De somnolentie welke
zich eerst slechts openbaart door voortdurend slapen indien
de patiënt aan zichzelf wordt overgelaten, wordt spoedig
zoo sterk, dat hij bijv. onder het eten in dezen toestand
vervalt, waaruit hij in een verder stadium nagenoeg niet
meer te wekken is, als wanneer hij in comateusen toestand
sterft.

Vrijwel hetzelfde zag ik eenige malen treffend bij honden
welke spontaan ziek waren geworden. De eerst waargenomen
verschijnselen waren die van somnolentie, terwijl zich bij één
hond dezelfde manegebewegingen vertoonden als bij buffels
werden beschreven. De somnolentie neemt steeds toe; na
korten tijd reageeren de dieren niet meer op aanspreken of
toeroepen, doch blijven soporeus in hun mand liggen zonder
den kop op te beuren. Plaatst men ze overeind, dan loopen
ze hetzij rechtuit, hetzij in een cirkel, tot ze tegen een
voorwerp aankomen, als wanneer ze stil blijven staan. Met
het opnemen van voedsel gaat liet evenzoo. Eerst nemen ze
zelf nog voedsel op. vervolgens moet men het hun in den
mond stoppen en ten slotte slikken ze, het ook niet meer
door. De dood volgt in sterk comateusen toestand na 10 a
14 dagen. Parasieten kon ik nimmer in het bloed aantoonen
en daar de eigenaars hun dieren niet voor nader onderzoek
wilden afstaan, was ik niet in de gelegenheid cerebrospinaal-
vloeistof t.e onderzoeken, waarin bij den mensch meestal
parasieten worden aangetroffen, evenals in het sap der ge-
zwollen lymphklieren. Door entingen op marmotten konden
bij deze dieren eenige malen trypanosomen in het bloed
worden aangetoond.

Of nu deze typische hersenverschijnselen direct aan de
trypanosomen moeten worden toegeschreven, dan wel aan een
secundaire infectie met bacteriën, is nog niet zeker uitge-
maakt. Bij de slaapziekte vond men bij sectie in de meeste
gevallen verschillende soorten van micro-organismen, vooral

-ocr page 220-

diplo- en streptococcen. Het feit dat men bij verschillende
trypanosomosen nu en dan dezelfde hersensymptomen ziet
ontstaan, pleit wel eenigszins voor een secundaire infectie.

Mijne heeren, ik heb getracht u zoo beknopt mogelijk
een overzicht te geven van de voornaamste thans bekende
trypanosomen en hoop hiermede uw geduld niet op een
te lange proef te hebben gesteld.

TUBERCULOSIS EOETALIS BIJ EEN KALF,

dook

H. Li ELLERMAN Lz. en H. Ch. DE WAAL.

Hoewel steeds meer gevallen van foetale tuberculose bij
het kalf worden medegedeeld, komt het ons gewenscht voor
een aan de gemeente-slachtplaats waargenomen geval in dit
tijdschrift te doen opnemen.

Den lsUn Juli van dit jaar werd aan de gemeente-slacht-
plaats een rund met afgesneden hals aangevoerd; in een
polder grazende, kon het niet in levenden toestand daaruit
worden verwijderd. Het was het cadaver van een goed
gevoede, zwartbonte, ongeveer O-jarige koe, drachtig van het
derde kalf.

Volgens mededeeling van den slager G. C. te Dordrecht
was het dier nooit erg handelbaar geweest, doch eerst in de
laatste weken onrustiger en eindelijk als gek geworden,
zoodat de eigenaar, op den Otterpolder wonende, besloot
er zich van te ontdoen, hoewel hij het wegens de bestaande
drachtigheid (het dier was in de 8ste maand) liever had
gehouden.

Een ernstig en stelselmatig onderzoek, zooals dit bij
noodslachtingen te doen gebruikelijk is, werd ingesteld en
het volgende gevonden.

-ocr page 221-

De linker retropharyngeale lymphklier was een weinig
gezwollen en bevatte twee gele tuberkels, met verkaasd
centrum, ter grootte van een kleine erwt. De subparotideale
en submaxillaire lymphklieren waren volmaakt intact, zelfs
geen sporen van hyperaemie waren aanwezig, niettegen-
staande, volgens de anamnese, in den laatsten tijd hersen-
hyperaemie moet hebben bestaan. Aan de basis en de
mediale vlakten van de hersenen waren, vooral bij schuin
opvallend licht, miliaire tuberkels, ter grootte van een spelde-
kop, waar te nemen.

Wanneer we in aanmerking nemen dat Kjtt in zijn
Lehrbuck der allgemeinen Pathologie, blz. 287, aangeeft dat de
miliaire tuberkel zich als eerste reactieproduct binnen 14—30
dagen na de infectie zichtbaar ontwikkelt en dat volgens de
nieuwere onderzoekingen het incubatietijdperk 19—48 dagen
(Nocard en Rossignol), respectievelijk 8—51 dagen (Mac
Fadyean) duurt, mogen we aannemen dat de bij de anamnese
gedane mededeeling betreffende den duur van het lijden
overeenkomstig de werkelijkheid is. Als feit toch wordt
aangenomen, dat van het oogenblik van het intreden van
tuberkelbacillen tot de ontwikkeling van zichtbare tubercu-
leuse veranderingen minstens enkele weken verloopen.

De dura mater was bezet met miliaire tuberkels, welke
zich als grijegrauwe blaasjes met ondoorschijnend centrum
voordeden; daarin werden zuurvaste staafjes aangetoond. In
de hersenmassa zelve, in het verlengde merg en in het
ruggemerg waren geen tuberkels aanwezig.

De oogen waren normaal. De longen waren sterk em-
physematisch, zoowel subpleuraal als interstitiëel. De drie
bronchiale klieren vertoonden erwt- tot hazelnootgroote tuber-
kels met verkaasd centrum. Het longparenchym bevatte
tuberkels van speldekopgrootte.

Het rechter hart was volkomen normaal. Het linker ver-
toonde in het lumen een bolvormige woekering, ter grootte

-ocr page 222-

van een okkernoot, met kleine woekeringen, van erwt- en
speldekopgrootte in den omtrek. De groote woekering werd
ingesneden; zij bestond uit een opeenhooping van onder-
scheidene kleine vegetaties. Zij was gezeten aan het begin
der chordae tendinae en bedekt door het verdikte endocar-
dium. De muscularis was daar ter plaatse normaal. Het
onderzoek van den inhoud van dezen knobbel leverde een
groot aantal zuurvaste staafjes.

De milt was normaal. De nieren vertoonden aan de
oppervlakte witte vlekken, welke tot in de mergsubstantie
doorliepen. Ook hierin werden zuurvaste staafjes aangetoond.
De mergsubstantie was bezaaid met haverkorrelgroote tuber-
kels. Overigens waren de nieren iets lichter gekleurd dan
normaal.

De lever was angiomateus en geelbruin van kleur, wat bij
de bestaande drachtigheid geen verwondering behoeft te baren.

De uier was met colostraalmelk gevuld en was. evenals
de lever, vrij van tuberculose.

Na opening van den uterus werd daaruit een kalf van 8
maanden verwijderd. De cotyledonen waren macroscopisch
normaal van grootte, doch aan de oppervlakte lichtgeel, in
plaats van grijsgrauw gekleurd. Na afstrijken van een coty-
ledoon bleken de crypten met een kaasachtige massa gevuld,
welke zich, zooals bij overlangsche doorsnede bleek, tot in
den steel voortzette, waardoor het den schijn had alsof de
geheele cotyledoon met deze kaasachtige massa was geïm-
pregneerd. Zoowel de oppervlakte der cotyledoon als die
van den steel en de binnenoppervlakte van de baarmoeder
was met die kaasachtige vlokken bezet, waarin de tuberkel-
bacillen als in reine cultuur aanwezig waren. De cervix
was met een roode slijmerige massa gevuld, waarin diezelfde
gele vlokjes werden aangetroffen.

De uterus was overigens normaal, evenals de ovariën en
oviductus.

-ocr page 223-

De vagina met vulva en de blaas waren afwezig.

De darmen waren op de weivliesvlakte een weinig rood
getint; de mucosa was normaal wanneer enkele nematoden-
knobbeltjes werden uitgezonderd.

De mesenteriaalklieren vertoonden, naast eenige pentasto-
menhaardjes, kleine verkalkte en verkaasde tuberkels. De
lymphklieren van de maag en de dikke darmen waren vol-
maakt intact.

Van de vleeschlyinphklieren vertoonde geen enkele eenige
tubercnleuse afwijking; slechts één darmbeensklier was rooder
gekleurd dan normaal, terwijl de weivliezen van buik en
borst eveneens normaal waren.

Dit voor zoover de moeder betreft.

De vruchtvliezen van het kalf zagen er macroscopisch
normaal uit.

De portaalklier bleek bij insnijding sterk tuberculeus,
vergroot en bevatte reeds verkalkte haarden. In het lever-
parenchym waren enkele speldekopgroote tuberkels aanwezig,
waarin zuurvaste bacillen werden aangetoond.

De milt was geheel normaal.

De mesenteriaalklieren bevatten hier en daar enkele kleine
verkaasde haarden: in één werd een verkalkte haard aan-
getroffen.

De lymphklieren van maag en dikke darmen waren normaal.

In het longparenchym, op het hart of op het endocardium
konden geen tuberkels worden aangetoond; de bronchiale
en de mediastinale klieren waren echter gezwollen en bevatten
groote verkalkte haarden.

De lymphklieren aan het voorste gedeelte van het lichaam,
als retropharyngeale, submaxillaire, subparotideale, boeg- en
axillaire klieren, waren dubbel zoo groot als bij een gewoon
nuchter kalf, donkerrood van kleur en bevatten scherp af-
geteekende witte en grijsgele tuberkels, waarin de zuurvaste
staafjes prachtig waren aan t,e toonen.

-ocr page 224-

In de mondholte, de larynx en de pharynx was geen spoor
van ulcera of tuberkels aanwezig.

Het achterstel van het kalf gaf een ander beeld.

De darmbeens-, de lenden-, de knieholte- en de liesplooi-
of vangklieren waren rose gekleurd, klein en zonder eenig
spoor van ontsteking. In de linker zitbeensklier was een
verkaasd haardje aanwezig; zij was dus tuberculeus.

De nieren, reeds van een flinke vetlaag voorzien, waren
macroscopisch normaal en de klieren klein.

De vesica urinae was ledig en vertoonde geen enkel
pathologisch verschijnsel.

Opgemerkt dient te worden dat het een prachtig zwaar
kalf was, waarvan het net en het darmscheil reeds veel vet
bevatten.

Voor de kleuring der tuberkelbacillen werd carbolfuchsine
gebruikt; de ontkleuring van de praeparaten had plaats met
20 a 30 % salpeterzuuroplossing.

Er wordt steeds op gewezen dat deze sterk zure oplossing
de praeparaten langzamerhand zon ontkleuren, dit wordt
echter voorkomen door herhaalde afspoeling en na droog
worden verwarmen, zoodat de laatste sporen van het zuur
verdampen. Op deze wijze hebben we praeparaten, tot zelfs
een jaar, bewaard, zonder ontkleuring of lichter worden te
kunnen constateeren.

Dat we in dit geval met tuberculose te doen hadden, is
door intraperitoneale enting van een cavia vastgesteld.

Er bestond dus een metritis tuberculosa intra-uterina, met
infectie van het kalf.

Wanneer in aanmerking wordt genomen dat in de linker
hartkamer van het moederdier een okkernootgroote en onder-
scheidene kleine tuberkels aanwezig waren, komt het ons
waarschijnlijk voor, dat de foetus langs haematogenen weg
is geïnfecteerd. De bacillen zouden dan ongeveer twee
maanden vóór de slachting in de crypten der carunculae zijn

-ocr page 225-

aangekomen en een endometritis tuberculosa hebben ver-
oorzaakt; door defecten in de wanden der capillairen en van
het epithelium zouden bacillen in de capillairen der navelader
zijn gekomen en naar den foetus zijn gevoerd (M. G.
de
Bruin, Berliner tierärztliche Wochenschrift, 20 Juni 1901).

De waargenomen verspreiding van de tuberculeuse pro-
cessen bij den foetus pleit onzes inziens voor deze meening.

Dordrecht, October 1907.

Korte mededeelingen en referaten.

Repositie van een prolapsus uteri. — In de Revue vétérinaire

de Toulouse van Juli 1907 beschrijft Bru, veearts te Caudeeoste,
een nieuwe metbode om vermindering van het volume van een
geprolabeerden uterus te verkrijgen, namelijk een verbetering van
de methode van
Cooulet. Hij gebruikt twee stukken linnen en
een vierkanten stok van ongeveer 1 M. lengte en 2 a 3 cM.
dikte. Aan het uiteinde van den stok is een dwarsstuk van \'10 cM.,
zoodanig dat hij den vorm van een T heeft.

Na de gewone voorafgaande behandeling van den uterus en
het van achteren hoog leggen der koe wordt een der stukken
linnen om de op een plank liggende baarmoeder gewikkeld, zóó
dat de voorste rand tegen de vulva ligt, de achterste ongeveer
25 cM. uitsteekt en de beide zijranden tegen elkander komen.
Daarna worden de zijvlakten van het linnen boven den uterus
opgerold en aldus de baarmoeder zooveel mogelijk gecomprimeerd,
wat nog bevorderd wordt door tordeering van het achter uit-
stekende linnen. Vervolgens wordt het tweede stuk linnen, dat
zooveel korter is dat het niet meer dan den uterus bedekt, aan-
gelegd evenals het eerste. De uiteinden worden nu echter om
den stok gedraaid, waarbij het dwarsstuk dient om sterker te
kunnen tordeeren.

Op deze manier zou het orgaan, thans bijna geheel vrij van
bloed en meer dan de helft kleiner geworden, gemakkelijk te
reponeeren zijn. P.
Zijp.

Ben nieuwe leerstoel aan de veeartsenykundige hoogeschool te

Drosden. — Aan deze school is een nieuwe leerstoel voor alr/emeene

-ocr page 226-

rechtskennis opgericht en door den regeeringsraad in het ministerie
van binnenlandsche zaken, dr. jur. V
ollmer bezet. Op 21 November
j.1. hield deze zijn inangureele rede over «het doel en de wegen der
staatsburgerlijke opvoeding». Daarbij waren, behalve de professoren
en studenten, vele genoodigden, onder anderen vertegenwoordigers
der technische hoogeschool, van .de kunstacademie, van de re-
geering, den landbouw, enz. tegenwoordig.
(Deutsche tierärztliche
Wochenschrift
, 30 November 1907.) W. C. S.

Veeartseny kundige dienst. — De Java-Bode schrijft: Al jaren
is het een eindeloos gesukkel om het korps gouvernements-vee-
artsen op voldoende sterkte te houden. Op een formatie van \'22
ontbreken er thans 3, terwijl er 2 met verlof zijn.

Ook de inspecteur, die pas een jaar in functie was, is met
verlof, terwijl men het blijkbaar niet noodig vindt die betrekking
te laten waarnemen. Naar wij ineeneu te weten, zijn er tien
veeartsen in Holland aangevraagd, doch tot heden slechts twee
ter beschikking van den gouverneur-generaal gesteld, waarvan
één bestemd is tot leeraar aan de school voor inlandsche vee-
artsen te Buitenzorg.

Waaraan die weinige lust om naar Indië te gaan is toe te
schrijven? In de eerste plaats is de positie in Nederland be-
langrijk verbeterd.

Iemand, die zijn staatsexamen heeft afgelegd, wordt tegen-
woordig al gauw op f 1500 a f 1800 geplaatst aan een abattoir
of de Rijks seruminrichting met goede vooruitzichten. Dan is het
een feit, dat men den toestand hier blijkbaar niet erg vertrouwt,
naar aanleiding van het schrijven in Hollandsche tijdschriftenen
couranten over aestijds bestaan hebbende misstanden, waaruit
groote onbillijkheden zijn voortgesproten voor verscheidene vee-
artsen. Het laat zich dan ook aanzien, dat de laatsten, die met
veel illusies naar Indië togen, doch niet minder teleurstelling
ondervonden, na hun- diensttijd van twintig jaar liever naar het
moederland terugkeeren, om daar nog in een hun passende be-
trekking werkzaam te kunnen zijn.

Komt er dus binnen eenige jaren geen behoorlijke aanvulling,
dan zal de regeering zich over vijf jaar voor een groot tekort
aan ambtenaren bij dezen tak van dienst geplaatst zien.
(N. Rott,
courant
, 28 November 1907.)

-ocr page 227-

Boekaankondiging.

Dr. L. F. D E. LOURENS, Untersuchungen über die Filtrier-
barkeit der Schweinepestbacillen (Bac. suipestifer). Inau
gural-Dissertation zur Erlangung der Doktorwürde der
hohen
Veterinär medizinischen Fakultät der Universität
Bern. Jena, GUSTAV FISCHER 1907.

Aan deze belangrijke dissertatie, bewerkt ia het Rijks serum-
instituut te Rotterdam, is het volgende ontleend.

Naar aanleiding van de onderzoekingen van De Scheiditz,
Dorset, Mc. Bryde, Bolton, Ostertag en anderen, waaruit zou
zijn gebleken dat de varkenspest niet door den bacillus suipestifer,
doch door een agens dat de fijnste porceleinen filters passeert,
wordt veroorzaakt, werden door
Lourens verschillende filtraties
verricht van ingewanden (fijn gemalen lever, milt, darmen met
mesenteriale klieren, hart, bloed, enz.) van varkens, gestorven
aan varkenspest.

Hoewel aanvankelijk van meeuing dat in dergelijke filtraten
slechts stoffen (aggressienen) aanwezig waren, welke een infectie
zouden bevorderen, bleek spoedig dat in deze schijnbaar steriele
filtraten bacillen moesten voorkomen. Verschillende dieren (big-
gen en konijnen) hiermede ingespoten, stierven onder typische
verschijnselen; uit de organen van deze dieren werden pestbacillen
in reine cultuur geïsoleerd.

Bij een door den schrijver voortgezet onderzoek bleek, dat dit
inderdaad het geval kan zijn en wel, dat de pestbacil het ge-
makkelijkst door een
Berkefelo- en pukall-filter gaat, moei-
lijker door een
Chamberland F, het moeilijkst door een cbam-
BERLAND B filter. Deze filters laten in den regel eerst bacillen
door, wanneer een bepaalde hoeveelheid vloeistof is gefiltreerd;
het medium waarin de bacillen zich bevinden, is echter van zeer
veel invloed.

De aanwezigheid der bacillen kan meu niet aantoonen door
het eenvoudig aanleggen van culturen; daarvoor is het noodig
de geheele filtraten gedurende de 3- of 4-maal 24 uur bij 37° C.
te plaatsen. Eerst dan kan men beoordeelen of er bacillen in
aanwezig zijn ot\' niet. Door enkele experimenten is bewezen dat
het betrekkelijk geringe aantal bacillen, alsmede de, door de
filtratie, belangrijk verminderde voedingswaarde van de vloeistof
hiervan de oorzaken zijn.

-ocr page 228-

Dooi- de verschillende onderzoekers, die na het inspuiten van
filtraten varkenspest zagen ontstaan, is uiet deze feiten stellig
geen rekening gehouden. Waar uit andere proeven nog is ge-
bleken, dat varkenspest gemakkelijk kan worden verwekt met
culturen van pestbacillen, moet men tot de conclusie komen,
dat de bacillus suipestifer de oorzaak dezer ziekte is.

Behalve met den pestbacil zijn nog filtratieproeven genomen
met culturen van eenige andere bacillen; hierbij zag men dat
de bacillus typhosus
Eberth, de bacillus enteritidis Gaertner,
de staphylococcus albus en aureus bovengenoemde filters kunnen
passeeren, juist onder dezelfde omstandigheden als de bacillus
suipestifer. W.
C. Schimmel.

A VAN LEEUWEN, Gezondheidsleer van het vee. Bekroond
antwoord op de door de commissie, belast met het beheer
van het BUMA legaat, uitgeschreven prijsvraag. Met 50
afbeeldingen. Leeuwarden, MEIJER & SCHAAPSMA 1907.

Genoemde commissie wenschte uit de twee ingekomen ant-
woorden ter bekroning voor te dragen dat van den heer
van
Leeuwen, mits de schrijver enkele gedeelten volgens aanwijzing
van de commissie omwerkte. Hij was daartoe bereid en zoo is
dan deze gezondheidsleer, na dit overleg en onder leiding van
den heer
van Esveld, tot stand gekomen.

De lezing van deze gezondheidsleer heeft mij de overtuiging
geschonken dat een zeer groote hoeveelheid gegevens is verwerkt.
Vele voor deu veehouder nuttige zaken zijn behandeld en onge-
twijfeld kan hij zijn voordeel doen met de in dit boek verstrekte
wenken. De voedingsleer is uit den aard der zaak uitvoerig be-
handeld. De voedingsmiddelen vonden een uitgebreide beschrijving
en omtrent samenstelling en voederwaarde zijn interessante bij-
zonderheden vermeld.

Het werk is in vele hoofdstukken verdeeld, ik mag wel zeggen
te veel. Het had aanbeveling verdiend enkele groote hoofdstukken
te nemen en deze weer in onderdeelen te verdeelen. Nu schaadt
de opsomming wel eens voor het verkrijgen van een overzicht,
te meer daar een alphabetisch register ontbreekt.

Evenwel komt mij de inhoud van deze gezondheidsleer toch
zoo belangrijk voor, dat de recensent met een gewone opsomming
daarvan niet mag volstaan.

-ocr page 229-

De gezondheidskenmerken, de erfelijke aanleg, lucht, licht en
bodem worden in de eerste 22 bladzijden behandeld. Bij het al-
gemeen gedeelte der voeding juich ik het toe, dat aan het drink-
water niet alleen de aandacht is gewijd, maar dat ook de drink-
watervoorziening bespreking heeft gevonden. Immers voor de
hygiëne is deze van groote beteekenis, en het op bladzijde 44
gegeven voorbeeld van de verontreiniging van een put illu-
streert op uitnemende wijze hoe op enkele boerderijen het
drinkwater nadeelige eigenschappen kan verkrijgen. Meer dan tot
nu toe het geval is, moet de aandacht aan deze verontreiniging
worden geschonken.

Bij de weide is in het kort aangegeven hoe door bij voedering
veel voordeel kan worden verkregen. Het deed mij genoegen hier
ook vermeld te vinden de onderzoekingen omtrent den invloed
dier bijvoedering in bepaalde tijden van het jaar op het gehalte
aan vluchtige vetzuren der boter.

De voedingsmiddelen, zoowel plantaardige als dierlijke en
minerale, zijn uitvoerig behandeld, ik mag wel zeggen volledig.
De veehouder vindt hier de waarde van het voedsel voor elke
diersoort nauwkeurig aangegeven. Men zou haast zeggen er
staat te veel geschreven; het maakt den indruk dat de schrijver
zooveel mogelijk in compendieusen vorm heeft willen samenvatten.
Dit schaadt wel eens aan de belangstelling waarmede wordt
gelezen en die het geschrevene toch ruimschoots verdient.

Het hoofdstuk der stalinrichting vermeldt niet alleen de stallen
voor de verschillende diersoorten, maar ook voor runderen de
Friesche stalinrichting, de Hollandsche stalinrichting en den
potstal. De laatste wordt uit een gezondheidsoogpunt terecht
afgekeurd.

Een gedeelte van het werk is gewijd aan de verpleging, d.1. de
huidverpleging, de verpleging der hoeven, klauwen en horens,
echter ook van het fokvee. Aan het melken en de behandeling dei-
melk is in een 7-tal bladzijden plaats ingeruimd. Ook dit gedeelte
getuigt van de groote belezenheid van den schrijver en van diens
streven, om het werk op de hoogte van den tijd te doen zijn.

De parasitaire en besmettelijke ziekten, meer bijzonder de
bestrijding der rundertuberculose, worden in het laatste gedeelte
behandeld. Veel nut kunnen deze mededeelingen stichten.

De modellen van Friesche boerderijen, welke zeer goed zjjn

-ocr page 230-

gereproduceerd, kunuen voor heu die verbeteringen iu bestaande
gebouwen weuschen aan te brengen of bij het bouwen van nieuwe
bedrijven voorlichting behoeven, van groote waarde zijn.

Zooals den lezer wel blijkt, heeft dit werk mij in vele op-
zichten voldaan; het mag dan ook in ruimen kring ter be-
studeering worden aanbevolen.

Of ik dan geen opmerkingen heb te maken? Geen werk is
volmaakt en mijn kantteekeningen betreffen slechts kleinigheden.
De vermelding daarvan moge getuigen van mijn belangstelling.
Wellicht is de omwerking, welke noodzakelijk moet leiden tot
differenten stijl en beoordeeling der feiten, er niet vreemd aan,
dat zulke opmerkingen zijn te maken.

Bij voorbeeld op de bladzijden 31 en 32. Gaarne had ik aldaar
gezien dat de digestie der herkauwers er ietwat uitvoeriger en
hier en daar ook juister was behandeld. Evenwel mag de lange
tijd van bewerking de reden zijn geweest, dat van latere onder-
zoekingen geen melding gemaakt is kunnen worden.

Dat de zoogtijd van een veulen liefst 5 a 6 maanden moet
duren, zullen vele paardenfokkers met den schrijver niet eens zijn.
Uit economische gronden is die tijd ook wel wat lang.

Eenig bezwaar heb ik tegen de neiging welke bij den schrijver
schijnt te bestaan, om alle namen van planten, zelfs ook van
enkele ziekten, in het Hollaudsch weer te geven. Hoe loffelijk dit
streven moge zijn, ik vrees dat de duidelijkheid er niet door
wint. Ik heb ten minste namen ontmoet, welke mij vreemd klonken.

Het werk zal zijn weg wel vinden. .Voor een tweeden druk
beveel ik den schrijver mijn opmerkingen aan. Ook den lezers van
dit tijdschrift wordt in dit boek veel geboden wat hun belang-
stelling waard is. De heer
van Lekuwen heeft daarmede een
arbeid geleverd, welke veel nut kan afwerpen.

M. G. de Bruin.

Nieuw uitgekomen boeken.

Prof. Dr. M. Lungwitz, Anatomische Wandtafeln vom Fusse des Pferdes.
2 farbige Tafeln, Grösse je 70 : 90 cM. Auf Leinwand gezogen ; mit
Stäben und Oesen zum Aufhängen. Hannover, M. & H.
Schapbr 1907.
Preis Mark 7,50.

A. Friedrichs, Beiträge zur Kenntnis vom feineren Bau des Nebenhodens
der Haussäugetiere.
Vet. Inaug. Diss. der Univ. Leipzig. Berlin, R.
Schobtz 1907.

-ocr page 231-

Dr. C. Nürner, Praktische Pferdehaltung. Ein Handbuch für alle Pferde-
besitzer in Stadt und Land. Mit 285 in den Text gedruckten Abbil-
dungen. Ravensburg, F.
Aliier 1908. Preis brosch. 11. geb. 12 Mark.

A. Hink, Einträgliche Rindviehzucht. Zweite vermehrte und verbesserte
Auflage. Freiburg i. F.. und Leipzig 1906. Preis 3,80 Mark.

R. Frühner, Zur Morphologie und Anatomie der Halsänhange beim Menschen
und bei den Ungulaten.
Mit 72 Abbildungen auf Tafel I—XI. (6 Heft
der Abteilung A, Anatomie, die Bibliotheka Medica.) Stuttgart, E. NS
gele
1907. Preis 20 Mark.

Dr. H. H. Rürik, Berechnung der Oberfläche der Uteruskarunkeln (Semi-
placenta materna) beim Rind.
Inaugural-Dissertation Bern. Berlin,
L.
Schumacher 1907.

Prof. Dr. K. B. Lehmann und Dr. R. O. Neumann, Atlas und Grundriss der
Bakteriologie und Lehrbuch der speziellen bakteriologischen Diagnostik.
Teil I: Atlas, Teil II, Text, i Autlage. München, J. F. Lehmann 1907.

Lubarsch und Ostertag, Ergebnisse der allgemeinen Pathologie und patho-
logischen Anatomie des Menschen und der Tiere.
XI Jahrgang, II Ab-
teilung. Wiesbaden, J. F.
Bergmann 1907.

Prof. L. von Gr äff, Das Schmarotzertum im Tierreich und seine Bedeutung
für die Artenbildung.
Leipzig, Quelle und Unger 1907. Preis geb.
1 Mark 25 Pf.

Prof. Dr. R. Kraus und Dr. C. Levaditi, Handbuch der Technik und Methodik
der Immunitätsforschung.
ler Band, le Lieferung. Mit einer lithographischen
Tafel und 32 Abbildungen im Text. Jena, G.
Fischer 1907. Preis 12 Mark.

Dr. L. F. D. E. Lourens, Unter suchungen über die Filtrierburkeit der Schweine-
pestbacillen (Bacillus suipestifer).
Inaugural-Dissertation Bern. Jena,
(1. Fischer 1907.

Dr. A. A. Overbeek, Die Aetiologie und die Bekämpfung des Schweincrotlaufes.
Inaugural-Dissertation Bern. Groningen, M. de Waal 1907.

Prof Dr. E. Frühner, Chirurgische Diagnostik der Krankheiten des Pferdes.
Zweite verbesserte Auflage mit 28 Abbildungen. Stuttgart, F. Enke
1907. Preis geh. 3 Mark.

K. Witte, Die Hufknorpelverknöcherung der Pferde. Vet. Inaug.-Diss. der
Univ. Leipzig. Stuttgart, Union Deutsche Vorlagsgesellschaft 1907.

Prof. Dr. W. Schlampp, Therapeutische Technik, mit besonderer Berücksich-
tigung der speciellen Therapie für Tierärzte. Zwei Bünde. Her Band,
1" Hälfte:
Vo-dauungsapp^rat. Mit 88 in den Text gedruckten Abbil-
dungen. Stuttgart,
F. Enkk 1907. Preis 7,50 Mark.

E. Foth, Untersuchungen über eine im Jahre 1905 in der Umgegend von Leipzig
beobachteten Ausbruch von Schafpocken.
Vet. Inaug.-Diss. dor Univ. Leipzig.
Berlin,
E. Ebering 1907.

Dr. M. Kirchner, Die gesetzlichen Grundlagen der Seuchenbekämpfung im
Deutschen Reiche unter besonderer Berücksichtigung Preussens.
Jena,
G.
Fischer 1907. Preis 5 Mark.

Haubners landwirtschaftliche Tierheilkunde, 14 neuboarbeitete Auflage,
herausgegeben von Prof. Dr. ().
Röder. Berlin, P. Parey 1907. Preis
12 Mark.

-ocr page 232-

Wilhelm Kuhnert, Farbige Tierbilder. 50 farbige Reproduktionen nach
Originalen von
Wilhelm Kuhnert, mit begleitendem Text von 0. Grass-
mann
und einer Einleitung von Franz Hermann Meissner. In 10 Heften.
Berlin,
M. Oldenbourg 1907. Preis pro Heft 2 Mark.

A. Reitz, Milchwirtschaftliche Studien über Frankreich, England, Belgien,
Dänemark, Schweden, Holland.
Stuttgart, A. C. Reitz 1907.

Arbeiten aus dem Kaiserlichen Gesundheitsamt, 26 Band, 3 Heft. Mit 14 Tafeln.
Berlin,
Julius Springer 1907.

Arbeiten aus dem Kaiserlichen Gesundheitsamt, 27 Band, 1 Heft. Berlin,
Julius Springer 1907.

Albrecht und Bürchner, Tierärztlicher Taschenkalender für 1908. XII
Jahrgang. München, J. Gottes winter 1907.

Schaper\'s veterinär-medizinisches Taschenbuch. Für Studierende der Tierärzt-
lichen Hochschule zu Hannover und für praktische Tierärzte. VII Jahr-
gang 1907-1908. Mit dem Bilde des Herrn Prof. Dr. B.
Malkmus.
Hannover, M. & H. Schaper 1907. Op aanvraag gratis.

Alquier, Le sucre dans V alimentation du bétail. Gr. in-8 de 90 pages avec
trois tableaux. Paris,
Asselin et Houzeau 1907. Prix 3 francs.

Ed. Curot, Assurances des chevaux contre les accidents et la mortalité:
Etude technique et médico-légale. 1 beau volume gr. in-18 de XVI — 280
pages. Paris,
Asselin et Houzeau 1907. Prix 3 francs.

Maurice Piettre, Police sanitaire des animaux, inspection des viandes,
contrôle sanitaire du lait.
Paris, Balli.ière et fils 1907.

E. Linton, Notes on Parasites of Bermuda fishes. Washington, ( louvemmont
Printing office 1907.

A. M. Trotter, Report of the Veterinary Surgeon to the Corporation of
the City of Glasgow for 1906.
Glasgow, 1907.

A. \\V. Heidema, Paardenfokkerij, eerste gedeelte: beoordeelingsleer en ras\'
kennis.
Postformaat, 114 bladzijden met 83 afbeeldingen. (Geïllustreerde
hand- en Tuinbouwbibliotheek,
onder redactie van F. B. LöHnis, Prof.
Dr.
J. Ritzema Bos, P. van Hoek en L. A. Springer.) Groningen,
J. B. Wolters 1907. Prjjs gebonden in linnen f 0,90.

A. van Broekhuij/ïbn, Het Belgische trekpaard. Maastricht, Leiter-
Nypels 1907. Prijs f 1.75.

A. A. ter Haar en A. van Leeuwen, De Landbouwtentoonstelling te \'s-Gra-
venhage,
met 85 meest zeer grooto afbeeldingen van verschillende in-
zendingen en bekroonde paarden (31 van warmbloed- en 30 van koud-
bloedpaarden). Maastricht,
Leiter-Nypels 1907. Prijs f 1,50.

Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde.

Mededeeling van het hoofdbestuur.

Het hoofdbestuur der Maatschappij ter bevordering der vee-
artsenijkunde in Nederland deelt aan de leden van de Maatschappij
en meer in het bijzonder aan de besturen der verschillende afdee-

-ocr page 233-

lingen mede, dat het nieuwe reglement en de nieuwe statuten op
1 Januari 1908 in werking zijn getreden.

De leden der afdeeling Gelderland-Overijsel J. W. B. Egberts
te Kampen en J. de Jongh te Nijmegen hebben met ingang
van 1 Januari 1908 bedankt als lid der Maatschappy ; eveneens
het lid der afdeeling Noord-Brabant-Limburg
A. Makcus te
Maastricht.

Van de algemeene afdeeling gaan, met ingang van 1 Januari
1908, over bij de afdeeling Noord-Holland J. Flohil te Haarlem,
en bij de afdeeling Zuid-Holland P.
Stehotjwer te \'s-Gravendeel.
Verzocht hebben op dien datum over te gaan de leden der
algemeene afdeeling
E. A. L. Quadekker te Nijmegen bij de
afdeeling Gelderland-Overijsel, J. P.
van der Slooten te Utrecht
en C.
Eijkman te IJselstein bij de afdeeling Utrecht.

Reglement, leerplan en begrooting voor de cursussen
in vee- en vleeschkeuring, te houden vanwege
de Maatschappij ter bevordering der
veeartsenijkunde in Nederland.

R e g 1 e m e n t.

1°. Een cursus omvat ten minste 60 lesuren en wordt ge-
houden in een daarvoor geschikt slachthuis.

2°. Het aantal deelnemers bedraagt voor iederen cursus ten
minste 8 en ten hoogste 12.

3°. Het hoofdbestuur wijst de plaatsen aan, waar de cursussen
zullen worden gehouden.

Tot een cursus worden toegelaten :

a. de gediplomeerde veeartsen, wonende in een provincie, door
het hoofdbestuur aan te wijzen, leden van de Maatschappij ter
bevordering der veeartsenijkunde in Nederland, tegen een ver-
goeding van tien gulden per persoon.

b. Idem, niet-leden van genoemde Maatschappy, tegen een
vergoeding van vijftien gulden per persoon.

Wanneer het aantal candidaten meer dan 12 bedraagt, wordt
bij loting uitgemaakt, wie wordt toegelaten.

4°. De zorg voor de goede naleving van dit reglement en

-ocr page 234-

hetgeen voorts ter uitvoering noodig is, kan worden opgedragen
aan het bestuur eener afdeeling.

5°. Het afdeelingsbestuur bepaalt den datum van aanvang en
den duur van den cursus en maakt overeenkomstig het vast-
gestelde leerplan een rooster van lesuren op, welke een maand
vóór den aanvang van den cursus ter kennis van het hoofd-
bestuur wordt gebracht.

6°. Binnen 14 dagen na afloop van den cursus wordt door het
afdeelingsbestuur aan het hoofdbestuur ingezonden de dagelijksche
presentielijst der deelnemers, een verslag van den cursus, en een
opgave der gemaakte kosten, der ontvangsten en eventueel nog
te ontvangen gelden.

Leerplan.

De cursus bestaat uit een theoretisch en een practisch gedeelte.

Het theoretisch gedeelte omvat:

1. De inrichting der keuring van vee en vleesch en de wijze,
waarop de keuring behoort te worden verricht.

2. De slachtmethoden.

8. De ziekten der slachtdieren in verband met de vee- en vleesch-
keuring.

4. De inrichting en het gebruik van slachtplaatsen en koel-
huizen.

5. Het bruikbaar en onbruikbaar maken van afgekeurd vleesch.

Het practisch gedeelte omvat:

1. Oefeningen in "het slachthuis.

2. Oefeningen in het laboratorium.

Begrooting.

a. Uitgaven.

Voor de leiders van den cursus.......f 300.—

Voor leermiddelen............„ 40.—

Voor lokaalhuur............,, 30.—

Voor verleende hulp van het overige personeel be-
hulpzaam bij den cursus........... 30.—

Totaal. . . f 400.—

-ocr page 235-

b. lnkomste ii.

10 deelnemers tegen betaling van f 10.— per persoon f 100.—.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het hoofdbestuur dei-
Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde in Nederland,
gehouden den 30sten Oetober 1907 te Utrecht.

Namens bet hoofdbestuur:
De voorzitter,

H. M. Kroon.
De secretaris,

K. Hoepnagel.

Goedgekeurd door den directeur-generaal van den landbouw,
dato 13 December 1907, n°. 9688. In den loop van liet jaar
1908 zullen ten hoogste
vier cursussen worden gehouden.

Necrologie.

Den 28sten December 1907 is te Harderwijk na een langdurige
ziekte overleden
Carel Gustave Adolpiik Alphonse Rouijkr,
oud 49 jaar, geboren te ^Utrecht.

Op 24 Juli 1880 behaalde hij zijn diploma, terwijl hij bij besluit
van 9 September 1880 werd benoemd tot paardenarts 3de klasse bij
het leger hier te lande. Bij besluit van 2 December 1881 werd
bij op verzoek eervol ontslagen en benoemd tot gouvernements-
veearts in Nederlaudsch-Indië.

Met ingang van 3 April 1904 werd heui na volbrachten dienst-
tijd op verzoek eervol ontslag en pensioen verleend, en in December
van ditzelfde jaar vestigde hij zich te Harderwijk, waar hij tot
gemeenteveearts was benoemd.

Op 15 November 1907 is te Dubbeldam overleden de empirist
J. van der Mast.

Personalia.

Benoemd: bij besluit van 20 November 1907 tot lid der per-
manente commissie tot regeling der internationale veeartsenij-
kundige congressen W. C.
Schimmel te Utrecht; bij besluit van

-ocr page 236-

16 December 1907 tot lid der gezondheidscommissie, zetel Gulpen,
H. J. C.
Horbach te Wittem; bij koninklijk besluit van 29
November 1907, n°. 26, tot ridder in de orde van Oranje-Nassau
met de zwaarden A.
Frederikse, kapitein-paardenarts, leeraar aan
de rij- en hoefsmidsschool te Amersfoort; bij koninklijk besluit
van 18 December 1907, n°. 10, tot kantonrechter plaatsvervanger
in het kanton Tilburg VV. J. Pn.
van Oppenraaï te Oosterwijk.

Verplaatst: van Amsterdam naar Nieuwveen A. Kuiper.

Gedetacheerd: voor den tijd van 6 maanden bij de rij- en
hoefsmidsschool te Amersfoort de paardenarts 2de kl. E. A. 11.
F. Baudet.

Jubileum.

J. J. F. Diiont, directeur van het abattoir te Rotterdam, aan-
vaardde 1 Januari 188.3 zijn betrekking bij het eerste openbaar
slachthuis, dat sinds het begin der voorgaande eeuw in Nederland
werd opgericht. Den lsten Januari 1908 werd dit feit aan het
abattoir herdacht en stroomden den directeur van alle zijden en
niet het minst van het personeel gelukwenschen toe.

Het was voor den heer Diiont zeker een gedenkwaardige dag-
Na 25-jarigen arbeid aan een abattoir, dat bij de oprichting
aan de eischen des tijds voldeed, maar waarin geen koelhuis aan-
wezig was en dat bij de snelle uitbreiding der gemeente al spoedig
op verschillende punten moest worden aangevuld, is het niet te
verwonderen dat dit complex van gebouwen niet meer voldoet
aan de hooge eischen, welke men thans met volle recht stelt aan
de hygiëne voor den menscli.

Wij wenschen den ijverigen directeur dan ook veel succes toe,
waar hij sinds geruimen tijd bezig is plannen uit te werken voor
een nieuw abattoir, dat geheel aan de meest moderne eischen
zal voldoen.

Moge hij aldaar nog een groot aantal jaren het directoraat voeren.

v. E.

Rijks veeartsenijschool.

Als leerling aan het lste studiejaar is alsnog toegelaten W. C,
A. Doeve, die te Soerabaia het diploma hoogere burgerschool
5-jarigen cursus behaalde.

-ocr page 237-

Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1908.

Begrooting Nederlandsch-Indië. Behandeling in
d e IIde Kamer.

Ouderafdeeling 87: Veeartsen ij kundige dienst . . f 320500.

De heer van Kol: Mijnheer de voorzitter. Evenals het met
de menschen op Java niet naar wensch gaat, zoo laat de vee-
stapel ook veel te wenschen over. Men kan na het toppunt
van ontwikkeling, dat in 1890 werd bereikt, na dat jaar zelfs
van voortdurende «inzinking» spreken. In sommige streken, waai-
de veestapel en de veeteelt van groot belang zijn, is in de laatste
10 jaar een groote achteruitgang van den veestapel te consta-
teeren; in Madoera bij voorbeeld van 28 pet. en in Bezoeki van
24 pet.. Ook de qualiteit gaat blijkbaar algemeen verminderen.
Men vergt te veel van die dieren door beu te zwaar te laten
trekken en te lang, ook in de heete uren, voor den ploeg te
spannen. Vooral de suikerindustrie eischt veel van de buffels en
sappies door de moeilijke transporten langs slechte wegen met
zware rietkarren. De paarden worden door de karrevoerders,
door broodsgebrek gedreven, eenvoudig afgebeuld.

De veestapel op Java is dus veel te gering voor de behoefte.

Dat blijkt ook hieruit, dat er gewesten zijn waar zelfs menschen
voor de karren loopen en zich zelf voor den ploeg spannen.
Het goede veevoeder is er schaars geworden; de meeste daarvoor
geschikte grond is reeds tot bouwgrond gemaakt, wat voordeeliger
is. De dieren worden veel te jong geslacht; men moet ze vaak
uit nood verkoopen, omdat de voeding der menschen eveneens
schaars is geworden.

Dat alles maakt, dat de veestapel op Java verre van voldoende
is. Er moet dus verbetering worden aangebracht. De regeering
heeft dat erkend, een commissie heeft een onderzoek ingesteld,
wij hebben een rapport, maar er geschiedt weinig; ik heb het
cijfer bij de algemeene beschouwingen genoemd. Men kan voor-
zien wat gebeuren zal; want wij hebben dat meer gezien. Er
wordt een rapport uitgebracht en dan verflauwt de belangstelling;
er wordt hoogstens een sommetje uitgetrokken en langzamerhand
verdwijnt de liefhebberij, evenals bij de katoen, ofschoon wij die
nu weer wat zien herleven.

-ocr page 238-

Ik hoop dat de miuister, iu verband met de waardevolle ge-
gevens die hij omtrent den veestapel in de rapporten der wel-
vaartcommissie heeft gekregen, maatregelen zal nemen en geld
beschikbaar stellen om deskundigen te laten opleiden, die een
rationeeler veeteelt kunnen bevorderen, afbeuling en mishandeling
der dieren bestrijden. Ook dat de regeering besluiten zal een
veeverzekering in te voeren en model-kralen op te richten, waar
van staatswege proeven kunnen worden genomen tot verbetering
zoowel van den veestapel als van het ras.

De heer Fock, minister van koloniën. Mijnheer de voorzitter.
Bij het wetsontwerp tot bevordering van de economische ont-
wikkeling der bevolking, dat in 1904 hier behandeld is, is ook
de aandacht geschonken aan verbetering van den veestapel. Zoo-
als bekend is. zijn daarvoor allerlei maatregelen voorgesteld en
door de Kamer goedgekeurd en telken jare zijn er gelden voor
uitgetrokken, voor 1006 nog f 407600.—, terwijl is uitgegeven
ruim f109000.—, wel een bewijs dat men deze zaak niet alleen
op papier heeft gezet, maar dat deze ook wordt uitgevoerd.
Trouwens de veestapel is ongetwijfeld een zaak van groot belang.
Ik wijs er den geachten afgevaardigde op, dat ten aanzien van
de opleiding van deskundigen de noodige maatregelen worden
genomen; verleden jaar nog zijn gelden toegestaan voor de op-
leiding van inlandsche veeartsen, ten einde naast de Europeesche
ook goede inlandsche deskundigen te krijgen, die tot verbetering
van den veestapel werkzaam kunnen zijn.

De onderafdeeling 87 wordt zonder hoofdelijke stemming aan-
genomen.

Hoofdstuk X, Departement van Landbouw,

N ij v e r h e i d en Handel, II. Nota van wijziging.

Het bedrag van artikel 30, thans f 60700.— wordt f 61575. —.

Het bedrag van artikel 35, thans f 28760. - wordt f 30260.—.

Het bedrag van artikel 36, thans f 55650.—wordt f 561 50.—.

MEMORIE VAN ANTWOORD.

Veeconsulenten. Ten aanzien van den door een der leden uit-
gesproken wenscb, dat uitvoering mocht worden gegeven aan het
denkbeeld om veeconsulenten aan te stellen, kan worden mede-

-ocr page 239-

gedeeld, dat het voornemen bestaat, rijkslandbouwleerareu, die
speciaal voor het consulentschap aanleg blijken te bezitten, in
de gelegenheid te stellen zich voor die taak voor te bereiden.

Mond- en klauwzeer. Met belangstelling heeft de onderge-
teekende gezien, dat in het Voorloopig verslag omtrent de maat-
regelen, welke in zake het mond- en klauwzeer genomen zijn,
erkend wordt, dat de regeering met het oog op den indruk, die
in het buitenland zou worden gewekt, moeilijk anders had kunnen
handelen.

Werden de maatregelen tegen het mond- en klauwzeer voor-
heen in vele landen met weinig nauwgezetheid toegepast, wijl
men veelal de meening huldigde, dat deze ziekte wegens hare
groote besmettelijkheid toch niet kon worden tegengehouden, in
iateren tijd zijn dë veeartsenijkundige autoriteiten in nagenoeg
alle landen een geheel andere meening toegedaan geworden en
wint de overtuiging veld, dat het mond- en klauwzeer inderdaad
voor bestrijding zeer goed vatbaar is, en is men beslist gekant
tegen eenigerlei veeverkeer met landen, die aan deze ziekte
niets doen.

Op dezen grond en voorts in verband met het groote nadeel,
dat deze ziekte aan den veestapel, inzonderheid aan de fokkerij,
aan de melk en aan de melkproductie veroorzaakt, treedt men
in vele rijken — en het moet erkend worden veelal niet zonder
succes — met kracht tegen het mond- en klauwzeer op. Met
deze omstandigheden heeft de Nederlandsche regeering, beden-
kende, dat wij zijn een vee-exporteerend land bij uitnemendheid,
hetwelk dien handel nog verder behoort te ontwikkelen, onvoor-
waardelijk rekening te houden en dienovereenkomstig maatregelen
te treffen.

Had de regeering anders gehandeld en, zooals van sommige
zijden in adressen is verzocht, alle maatregelen opgeheven, dan
zou zij niet alleen gehandeld hebben tegen \'s lands belang en
had onze export een gevoeligen knak gekregen, maar zou ook
de schade, door de ziekte aan den landbouwenden stand veroor-
zaakt, beslist aanzienlijk grooter geweest zijn.

Wijl intusschen voortdurend duidelijker blijkt, dat van mond-
en klauwzeer herstelde dieren onder bepaalde omstandigheden
geruimen tijd dragers kunnen zijn van de smetstof, zonder dat
zulks aan de dieren te zien is, en voorts in verband met de om-

-ocr page 240-

standigheid, dat de insluiting, opstalling, bewaking en het verbod
van uitvoer van melk niet alleen groote kosten na zich sleepen,
doch ook groote lasten leggen op de landbouwers, heeft de onder-
geteekende aan den directeur der Rijks seruminrichting opge-
dragen, al het mogelijke in het werk te stellen om te trachten
andere bestrijdingsmiddelen der ziekte op te sporen.

In verband hiermede worden aan de Rijks seruminrichting thans
proeven genomen met serum, aldaar volgens de
Loefeleü\'sche
methode bereid, hetwelk beoogt tijdelijke immuniteit tegen mond-
en klauwzeer te verschaffen. Het ligt in de bedoeling binnen

O O

enkele weken op grooter schaal proefnemingen met die stof aan
te vangen. Mochten deze slagen, dan zal het mogelijk worden
gezonde dieren in de onmiddellijke omgeving der zieke zoolang
onvatbaar te maken, tot de aangetaste dieren in een bepaald
centrum hetzij door herstel hetzij door afmaking onschadelijk
zullen zijn voor de omgeving, een resultaat, dat uit den aard
der zaak wijziging van de tot dusver gevolgde methode van be-
strijding ten gevolge zal hebben.

Welke maatregelen in het voorjaar al dan niet genomen zullen
worden, kan de ondergeteekende èn met het oog op het eigen-
aardig karakter der ziekte en haar verspreiding èn in verband
met hetgeen hierboven is medegedeeld thans moeilijk zeggen.
Hij geeft echter gaarne de verzekering, dat hij, evenals tot dusver,
er naar zal streven, de belangen van den Nederlandschen land-
bouw in zijn geheel te behartigen, zonder, voor zooveel zulks met
inachtneming van dit groote belang mogelijk is, die van den
landbouwer individueel uit het oog te verliezen.

Het was hem dan ook aangenaam te vernemen, dat de wijze,
waarop de veeartsen tot nu toe bij het voorkomen van mond-
en klauwzeer optraden, de instemming der Kamer mocht vinden.

Onder herinnering, dat de üitkeering van schadeloosstelling
bij mond- en klauwzeer thans steunt op de artt. 39 en 41 van
het koninklijk besluit van 10 Juli 1896 (
Staatsblad n°. 104),
laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 Februari
1907 (
Staatsblad n°. 27), is de ondergeteekende gaarne bereid bij
gelegenheid van de voorbereiding der in de jongste troonrede
aangekondigde wijzigingen der wet van 20 Juli 1 870
(Staatsblad
n°. 131) te overwegen welke waarborgen omtrent de toekenning
van schadevergoeding in de wet zelve opgenomen zouden kunnen

-ocr page 241-

<

worden, overtuigd als hij is, dat er geeu beter middel is om bet
zoo bedenkelijke nalaten van aangifte te voorkomen dan het ver-
schaffen van de zekerheid, dat de belanghebbenden uit de toe-
passing der bestrijdingsmaatregelen geen nadeel zullen ondervinden.
Hierbij zij intusschen opgemerkt, dat het bedrag der schadeloos-
stelling steeds afhankelijk zal zijn van verschillende omstandig-
heden, die voor ieder geval afzonderlijk te beoordeelen zijn en
bezwaarlijk alle met name in de wet aangegeven zullen kunnen
worden.

Wat de melk van zieke koeien betreft, kan worden medege-
deeld, dat, zoo dikwijls besmette hoeven, erven of weiden afge-
sloten zijn geweest — hetgeen veelvuldig is geschied — uitvoer
van melk, ingevolge het bovenaangehaald art. 39, behoudens ver-
gunning van den burgemeester, verboden was. Wanneer zoodanige
afsluiting niet plaats greep, kwam het overgroote deel der melk
gewoonlijk evenmin in consumtie ten gevolge van de speciale
controle, die vanwege de melkinrichtingen uitgeoefend pleegt te
worden.

Wat het geval te Blokker aangaat, wordt ook door hem het
daar voorgevallene betreurd, hoewel de betrokken ambtenaar de
perken van zijn bevoegheid niet heeft overschreden. De onder-
geteekende acht het intusschen niet ondienstig hieraan toe te
voegen, dat ter gelegenheid van de hierboven bedoelde herziening
der wet van \'20 Juli 1870 ernstig zal worden overwogen, of het
geen aanbeveling verdient de in art. 35, lid 2, voorgeschreven
inbeslagneming en verbeurdverklaring, welke thans imperatief
zijn, voortaan facultatief te stellen.

Paardenfokkerij. Art. 27. In de memorie van antwoord op
het voorloopig verslag der Eerste Kamer betreffende hoofdstuk X
der staatsbegrooting voor 1907 werd door den ondergeteekende
medegedeeld, dat het voornemen bestond een vergadering van
deskundigen op het gebied der paardenfokkerij bijeen te roepen,
ten einde van gedachten te wisselen over verschillende vraag-
punten, verband houdende met de uitvoering der wet op de
paardenfokkerij 1901.

Aan dit voornemen is sedert gevolg gegeven; op 20 April,
31 Mei en 1 Juni van dit jaar hebben, onder voorzitterschap
van den directeur-generaal van den landbouw, vergaderingen
plaats gevonden, welke o. a. werden bijgewoond door afgevaar-

-ocr page 242-

digden van alle provinciale commissiën voor de paardenfokkerij,
door afgevaardigden der paardenstamboeken, alsmede door de leden
der algemeene keuringscommissie.

Op deze vergaderingen zijn belangrijke besprekingen gehouden
en alhoewel op sommige punten van groot verschil van gevoelen
bleek — veelal ten gevolge van verscheidenheid in toestanden
in de verschillende deelen van het land — heeft deze gedachtenwisse-
ling toch zonder twijfel er veel toe bijgedragen om de uiteenloopende
zienswijzen onderling beter te doen begrijpen en waardeeren.

Op die bijeenkomsten werd uitvoerig van gedachten gewisseld
over de beste wijze van verdeeling der rijks- en provinciale
subsidiën en vonden de meeningen, dienaangaande in het voor-
loopig verslag medegedeeld, zoowel voorstanders als bestrijders.
Aangezien destijds, mede in verband met de in September te
houden tentoonstelling van paarden, besloten werd, nog een derde
vergadering te houden, ten einde de op de tentoonstelling te
verkrijgen ervaring bij de verdere besprekingen te benutten, acht
ondergeteekende het geraden eerst het resultaat der derde ver-
gadering af te wachten, alvorens zijn zienswijze te doen kennen
omtrent de aangelegenheden, welke in het voorloopig verslag
nopens dit artikel in de tweede en derde alinea worden be-
handeld.

Wat betreft de door eenige leden aangevoerde bedenkingen
tegen het Rijksbengstveulendepöt te Bergen-op-Zoom, heeft
ondergeteekende de eer in de eerste plaats te verwijzen naar de
uitkomsten van de, op zijn verzoek, door het bestuur der Pro-
vinciale vereeniging ter bevordering der paardenfokkerij in
Groningen ingestelde commissie, om een onderzoek te doen plaats
hebben naar de resultaten, in verband met de kosten van het
Rijkshengstveulendepót.

Deze commissie, bestaande uit eenige bekende personen op het
gebied der paardenfokkerij, namelijk de heeren J. E.
Scholten
te Groningen, voorzitter, D. K. Welt te Uskwerd, A. baron van
Dedem te Brummen, W. baron van Voorst tot Voorst te Elden
bij Arnhem,
S. E. Woldringh te Westpolder, C. A. H. Waghto
te Tolen en G. Eling Tichelaar te Loppersum, secretaris, heeft
in een uitvoerig rapport, dat ook aan de leden der Staten-Generaal
is toegezonden, van haar bevindingen blijk gegeven.

Eenstemmig komt de commissie tot de slotsom:

-ocr page 243-

a. dat de resultaten van het Kijkshengstveulendepót te Bergen-
op-Zoom in verband met de kosten goed zijn te noemen;

b. dat de inrichting behoort te blijven bestendigd, niet alleen
met het oog op de bevredigende resultaten, maar ook omdat het
depót tevens een opvoedend element van rijkswege is voor den fokker.

Waar 1111 zoo bij uitnemendheid in deze zaak tot oordeelen
bevoegde personen zich eenstemmig voor het behoud van het
depót hebben uitgesproken, vindt de oudergeteekende geen vrij-
heid te gemoet te komen aan de in het voorloopig verslag ge-
opperde bezwaren tegen het voortbestaan dezer inrichting.

De ondergeteekende is het intusschen ten volle eens met de
in het voorloopig verslag uitgesproken meening, dat de staat in
elk geval verplicht is te zorgen, dat de aan het depót opgekweekte
hengsten zooveel mogelijk tot de eerste klasse behooren. Hij wenscht
echter het zwaartepunt te leggen op de woorden «zooveel mogelijk»,
want een ieder, die van paardenfokkerij op de hoogte is, zal wel
overtuigd zijn, dat men nimmer als eisch zal mogen stellen, dat
alle opgefokte veulens zich tot eerste klasse fokheugsten zullen
ontwikkelen.

Het opfokken van hengstveulens is onder alle omstandigheden
een bedrijf met veel risico, waarbij tegenvallers nimmer zullen
uitblijven. Een van de overwegingen, welke indertijd hebben
geleid tot het oprichten van het Rijkshengstveulendepót was
dan ook, om een deel van het risico van de laudbouwers-paarden-
fokkers over te brengen op de gemeenschap.

Omtrent de vraag in hoever het depót aan de gekoesterde
verwachtingen heeft beantwoord, wat betreft de qualiteit van de
daar opgefokte hengsten, leert de ervaring dat tot nog toe op
de provinciale keuringen 47 °/o ^er van Bergen-op-Zoom af-
komstige hengsten zijn geprimeerd, waaruit valt af te leiden,
dat zij tot de beste behoorden van het op dat oogenblik ter
plaatse aanwezige fokmateriaal. Bij de beoordeeling van dit cijfer
verlieze men voorts niet uit het oog, dat zij op die keuringen
moesten coucurreeren met soms voor hoogen prijs uit het buiten-
land ingevoerde hengsten.

Uit het gemiddeld aantal merriën gedekt door hengsten, af-
komstig uit het depót, blijkt bovendien, dat die hengsten in het
algemeen bij de fokkers wel gewild zijn en dat zij een goede
plaats innemen onder hun soortgenooten.

-ocr page 244-

Het ligt voor de haud, dat de qualiteit van de door het depót
afgeleverde hengsten geheel afhankelijk is van de qualiteit van de
aangekochte veulens. Veulens van prima qualiteit en van uit-
stekende afstamming zijn echter hoog in prijs, en bovendien
zijn de prijzen voor zulke veelbelovende dieren in de laatste
jaren voortdurend stijgend. Van de zijde van den directeur van
het depót en van die der aankoop-commissie is dan ook her-
haalde malen met nadruk gewezen op de noodzakelijkheid, het
voor aankoop van veuleus beschikbare bedrag te verhoogen. De
ervaring heeft toch geleerd, dat een bedrag van f 10,000 niet
voldoende is om daaruit de kosten te bestrijden van aankoop van
een 20-tal eerste klasse hengstveulens. Het gevolg daarvan is,
dat in de laatste jaren slechts een kleiner aantal kon worden
aangekocht; in 1907 17, waarvan bovendien sedert één is ge-
storven. Dit nu werkt financiëel niet voordeelig, daar het hengst-
veulendepót is ingericht op een 20-tal veulens voor iederenjaar-
gang en de algemeene onkosten dus nu onevenredig zwaar op
eeu kleiner aantal drukken.

Tot dusver is door den ondergeteekende geen liooger bedrag
aangevraagd, wijl hij er prijs op stelde, alvorens een beslissing
in deze te nemen, eerst kennis te nemen van de voorstellen van
bovengenoemde commissie van onderzoek. Haar uitspraak nu
luidt zoo beslist mogelijk; eenstemmig spreekt zij als haar ge-
voelen uit, dat de regeering het bedrag, voor aankoop bestemd,
met f\' 5000 dient te verhoogen, en wenscht zij, dat dit bedrag,
zoo mogelijk, alsnog op de begrooting van 1908 worde gebracht.

Alhoewel de ondergeteekeude in deze in het gevoelen dei-
commissie deelt, vindt hij toch geen vrijheid aan den laatsten
wensch thans te voldoen. Hij stelt zich echter voor bij het op-
maken der begrooting voor het jaar 1909 met de wenschen dei-
commissie rekening te houden.

Wat betreft de in het voorloopig verslag gedane vraag, wat
er gebeurt met hengsten, die bij den publiekeu verkoop niet
worden gegund, omdat de geboden prijs beneden de taxafie bleef,
zoo kan dienaangaande het volgende worden medegedeeld.

Bij de verkooping in Januari 1907 is het voor de eerste maal
voorgekomen, dat op 3 hengsten, door de commissie ingezet,
geen bod werd gedaan.

Deze hengsten zijn toen niet gecastreerd, maar sedert uit de

-ocr page 245-

baud verkocht. De eerste, ingezet op f 1200, ging na afloop van
de verkoopiug tegen dienzelfden prijs over in banden van een
Zeeuwschen fokker en werd op de keuring zoowel voor het dek-
seizoen 1907 als ook voor 1908 door de algemeene keurings-
commissie goedgekeurd. De tweede, voor f 50 lager dan de inzet
uit de band verkocht, werd te Haarlem goedgekeurd, kreeg latei-
te Hoofddorp de eerste premie van f 400 en bewees daardoor
tot de beste der daar aanwezige hengsten te behooren. De derde
is uit de hand naar België verkocht.

Het is overigens regel, dat de voor de fokkerij ongeschikt ge-
oordeelde hengsten gecastreerd en uit de hand verkocht worden.
Heeft de castratie plaats gehad kort vóór de publieke hengsten-
verkooping, dan worden zij als ruin in het openbaar verkocht.

Wat nu het aan het depót verbonden personeel betreft, zoo
bestond dit in den winter 1906/7 uit:

2 wachtmeesters, 2 korporaals, 2 miliciens (tijdelijk vrijwillig
onder de wapenen), en 9 burgers. Thaus, in den winter 1907/8,
bestaat het uit: 2 wachtmeesters, 1 korporaal, 2 miliciens (tijdelijk
onder de wapenen), en 9 burgers.

Zooals in het voorloopig verslag wordt medegedeeld, is dooi-
den directeur van \'het hengstveulendepöt reeds herhaaldelijk ge-
wezen op de wenschelijkheid om den bestaanden toestand niet
te bestendigen, maar aan het depót te verbinden een klein naar
eisch bezoldigd vast personeel, naar gelang van de behoefte
versterkt met tijdelijke werkkrachten. Ook door de meer ge-
noemde commissie van onderzoek wordt op zoodanige regeling
aangedrongen.

De ondergeteekende kan zich met deze zienswijze vereenigen
en stelt zich voor aan de geuite wenschen te gemoet te komen.
Daarvoor moet echter met het departement van oorlog overleg
worden gepleegd, hetgeen thans wordt voorbereid.

Rundvee-, varkens-, schapen- en geitenfokkerij. Art. 28. Zooals
in de memorie van toelichting bij art. 28 van hoofdstuk X der
staatsbegrooting voor 1907 werd uiteengezet, kon de onderge-
teekende zich wel vereenigen met de voorstellen der commissie,
samengesteld uit de vertegenwoordigers van de verschillende pro-
vinciale commissiën ter bevordering van de veefokkerij, om het
rijkssubsidie geleidelijk op te voeren tot een bedrag van f 125,000.

Het artikel werd mitsdien op de begrooting van het loopende

-ocr page 246-

dienstjaar verhoogd met f25,000. De ondergeteekende beeft het
voornemen op hoofdstuk X der staatsbegrooting voor het jaar
1909 weder een verhoogd subsidie aan te vragen, hetwelk dan
in hoofdzaak zal strekken tot het steunen van fokvereenigingen,
waarvan het aantal op verblijdende wijze steeds vermeerdert.

Dat aanvragen om subsidie voor fokvereenigingen door de
provinciale commissiën voor de veefokkerij zouden zijn afgewezen,
uitsluitend uit gebrek aan de benoodigde gelden, is den onder-
geteekende niet bekend.

Ter bevordering van de geitenfokkerij is tot nog toe uit \'s rijks
kas slechts een klein bedrag besteed; deze steun heeft zich tot
dusver bepaald tot het snbsidiëeren van een enkele geitenfok-
vereeniging in Noord-Brabant,

Op het gebied der geitenfokkerij komt thans echter een meer
opgewekt leven. Meer en meer wint de overtuiging veld, dat
die fokkerij bij ons te lande met voordeel aanmerkelijk kan
worden uitgebreid, hetgeen in de eerste plaats aan de arbeiders
ten plattelande ten goede zal komen.

Er bestaan thans plannen deugdelijk fokmateriaal uit het bui-
tenland in te voeren, welke plannen dezerzijds moreel zijn onder-
steund, terwijl ook uitzicht is gegeven, dat, zoo noodig, finan-
ciëele steun zal worden verstrekt.

Veeartsen. Art. 30. Op dit oogenblik zijn er in Nederland
256 praktizeereude veeartsen, waarvan er 163 wonen óp het
platteland en 93 gevestigd zijn in steden. Ongeveer 80 van de
praktizeereude veeartsen, die in de steden wonen, vinden hun
bestaan bijna uitsluitend op het platteland.

De veearts, die voor eigen rekening gestudeerd heeft, is geheel
vrij in de keuze van een standplaats; slechts is hij verplicht
alvorens de praktijk uit te oefenen, zijn akte van bevoegdheid
te doen viseeren door den districtsveearts, binnen wiens ambts-
gebied hij zich vestigt. Is het eenerzijds buiten twijfel, dat de
persoonlijke belangen bij het doen eener keuze van overwegenden
invloed zijn, aan den anderen kant valt niet te ontkennen, dat
deze belangen in den regel samenvallen met de belangen van
de overgroote meerderheid der veehouders, omdat de veearts
veelal daar zijn standplaats zoekt waar veel werk is, de vooruit-
zichten gunstig schijnen en de veehouders gemakkelijk te be-
reiken zijn.

-ocr page 247-

Dit is althans de regel en de ervaring leert, dat in deze
aangelegenheid vraag
en aanbod over het geheel aan elkander
evenredig zijn. Toch moet erkend worden, dat het voorkomt,
dat veeartsen van het platteland verhuizen naar de stad, gewoonlijk
in verband met het onderwijs hunner kinderen of wel omdat
de vooruitzichten om
de eene of andere reden minder gunstig
zijn. Niet altijd worden de plaatsen, die zij verlaten, weder door
een. collega ingenomen en het is dan ook den ondergeteekende
bekend, dat er plattelandsgemeenten zijn, die reikhalzend uitzien
naar de vestiging van een veearts. Hoezeer het nu in het voor-
nemen van den ondergeteekende ligt om, mede in verband met
de hier beneden nader te bespreken veeverloskundige hulp, een
onderzoek in te. stellen naar de veeartsenijkundige behoefte ten
plattelande — zulks is ook gewenscht met het oog op de voor-
bereidende maatregelen ter invoering van een algemeene rijks-
keuring vau vleesch — ligt het toch, naar zijn oordeel, in de
eerste plaats op den weg der gemeentebesturen de vestiging
van een veearts in zulke gemeenten te verkrijgen door toelagen,
wellicht aangevuld door provinciale subsidiën.

Voorts wijst hij er op, dat eeuige gemeenten zich somtijds
combiueeren voor het in uitzicht stellen van een passende toe-
lage. Ten einde de minder winstgevende standplaatsen voor den
veearts aannemelijk te maken, zal bevordering vau deze onder-
linge samenwerking tusschen eenige aan elkander grenzende
gemeenten, waarop ook door de locale laudbouwvereenigingen
zoude kunnen worden aangestuurd, zeer aanbevelenswaardig zijn.

Vele, zelfs betrekkelijk kleine, steden geven voor speciale vee-
artsenijkundige diensten, meer bepaald voor de keuring van
vleesch, dikwijls een Hink honorarium, waardoor de veearts zich
wel eens laat overhalen om van standplaats te veranderen.

De plattelandsgemeenten zouden, althans door onderlinge com-
binaties, hetzelfde kunnen bereiken.

Met betrekking tot de voorziening in veeverloskundige hulp
meent de ondergeteekende, gelet op de omstandigheid dat het
beroep van veearts voortdurend door een groot aantal personen
gekozen wordt — thans studeereD aan de Rijks veeartsenijschool
140 jongelieden, een getal, hetwelk nog nooit bereikt is — de
verwachting te mogen uitspreken, dat de drang naar speciale
veeverloskundigen vermoedelijk zal verminderen, niettegenstaande

-ocr page 248-

een klein aantal veeartsen aan de verloskundige praktijk niet de
voorkeur geeft. Hoe inmiddels in de hier en daar ten platte-
lande bestaande behoefte ware te voorzien, zal een punt van
overweging bij den ondergeteekende uitmaken wanneer het onder-
zoek waarvan hierboven sprake is, zal zijn beëindigd, en hij het
gevoelen ingewonnen heeft o. a. van de Maatschappij ter bevor-
dering der veeartsenijkunde in Nederland en van het Neder-
landsch landbouw-comité. Hierbij zij echter opgemerkt, dat de
in het voorloopig verslag aanbevolen oplossing thans reeds van
verschillende kanten wordt gewraakt, eenerzijds op grond van
de vrees, dat men door de opleiding van veeverloskundigen er
toe zoude medewerken den veearts terug te dringen naar de

n o

groote centra — een gevolg, dat ook in het verslag niet raad-
zaam wordt geacht — en anderzijds op grond van de overweging,
dat de veeartsen hierdoor minder met de boeren in aanraking
zouden komen, hetgeen te bedenkelijker zoude zijn nu, bij den
vooruitgang der veeartsenijkunde in de laatste jaren, de toe-
passing van vele nieuwe geneesmethoden, vooral bij infectieziekten
steeds meer op den voorgrond treedt.

Ten aanzien van de vraag, of de tarieven der ;veeartsen te
hoog zijn, meent de ondergeteekende te moeten opmerken, dat
deze aangelegenheid valt buiten de bemoeiing der regeering.
De veearts staat in dit opzicht met ieder ander, die een beroep
uitoefent, op gelijke lijn en is daarvoor geen verantwoording
schuldig.

De veearts staat over het algemeen in ons land bij den vee-
houder in hoog aanzien, zoowel om zijn bekwaamheid, als om
zijn billijke wijze van rekenen. Mogen er, wat dit laatste punt
aangaat — evenals bij ieder beroep — uitzonderingen voorkomen,
dan behooren deze in ieder geval tot de zeldzaamheden.

De in het voorloopig verslag verkondigde meening, dat de
landbouwers veelal hun toevlucht tot kwakzalvers nemen, moet
op een dwaling berusten. Sedert de wet op de uitoefening der
veeartsenijkunst bestaat, neemt, de kwakzalverij op veeartsenij-
knndig gebied gestadig af.

Art. 30. (Nota van wijziging). Wanneer de wet van 16 Juli
1907 (
Staatsblad n°. 217), houdende bepalingen betreffende de
keuring van voor uitvoer bestemd vleesch, gelijk de bedoeling
is, in werking treedt in 1908, zal overgegaan moeten worden

-ocr page 249-

tot de benoeming van den, in art. 3 dier wet bedoelden inspec-
teur, onder wiens toezicht de keuring behoort te geschieden.

Naar de meening van den ondergeteekende zoude voor die
betrekking het meest in aanmerking komen de rijkskeurmeester
in algemeenen dienst, die thans belast is met de leiding van de
uitvoering der, in het koninklijk besluit van 21 November 1902
(Staatsblad n°. 199) facultatief gestelde, keuring. Ten einde diens
wedde alsdan te kunnen brengen op f 3500, wordt het onder-
havige artikel alsnog met f 800 verhoogd.

Reiskosten van veeartsen, enz. Art. 31. Hoezeer door den
ondergeteekende verschillende maatregelen getroffen zijn om de
hier bedoelde uitgaven in te krimpen, — in welke richting
krachtig zal worden voortgegaan — leert de ondervinding, in
vorige jaren en in de eerste maanden van 1907 opgedaan, dat
beperking binnen de grenzen van het ten vorigen jare toege-
staan krediet op dit oogenblik niet mogelijk is.

Rijks veeartsenijschool. Art. 32. Aan \'s Rijks veeartsenijschool
wordt steeds nauwkeurig toegezien, dat vivisectie alleen geschiedt
als zij noodzakelijk is en voorts dat zij steeds plaats heeft hetzij
op volkomen pijnlooze dan wel op de minst pijnlijke wijze.

Rijks seruminrichting. Artt. 35 en 36. (Nota van wijziging),
üe minister van oorlog heeft, met het oog op de daarbij voor
diens departement betrokken belangen, het verlangen te kennen
gegeven, dat aan de Rijks seruminrichting onderzoekingen ver-
richt zouden worden naar de oorzaken van en de voorbehoed-
middelen tegen verschillende besmettelijke paardenziekten en
verklaarde zich bereid in de deswege op omstreeks f 4000 ge-
raamde uitgaven bij te dragen voor f 3000, welke som onder de
ontvangsten der Rijks seruminrichting zal worden verantwoord en
waarvan de helft aangevraagd is op artikel 90 van hoofdstuk
VIII der staatsbegrooting voor 1908.

Vermits die onderzoekingen, welke over 2 jaren verdeeld zullen
worden, mede ten goede zullen komen aan den paardenstapel
in het algemeen, is de ondergeteekende gezind de meerdere
kosten te brengen ten laste van hoofdstuk X.

In verband met een en ander wordt alsnog voorgesteld de
begrooting der Rijks seruminrichting te verhoogen met f 2000,
waarvan f 1500 ware te brengen op artikel 35, sub
d en i 500
op artikel 36, sub
b.

-ocr page 250-

Bestrijding eau tuberculose onder het vee. Art. 39. Het konink-
lijk besluit van 2 September 1904 (
Staatsblad n°. 219), houdende
bepalingen ter bevordering van de bestrijding van de tuberculose
onder het rundvee, trad in werking op 1 Januari 1905 en is
alzoo op 15 October 1907 gedurende een tijdperk van 2 jaar en
maand in toepassing geweest.

Gedurende die periode werden door de veehouders aan het rijk
ter overneming aangeboden 18646 van tuberculose verdachte
runderen.

Hiervan werden wegens tuberculose door het rijk overgenomen
10509 stuks, namelijk 2556 stuks in 1905, 4225 stuks in 1906
en 3728 stuks in 9£ maand van 1907, terwijl 8137 dieren als
niet lijdende aan tuberculose uiet voor overneming in aanmerking
kwamen.

Van de overgenomen rundereu werden 9860 stuks (overge-
nomen tusschen 1 Januari 1905 en 31 Augustus 1907) getax-
eerd op f 1190473,25.

De verkoop der afgekomen deelen dezer dieren bracht op
f 522118,09, zoodat het verlies voor het rijk komt te staan op
f 668355,16 of f 67,785 per rund.

Deze dieren waren als volgt uit de onderscheidene provinciën

afkomstig:

Noord-Brabant........ 2074 stuks

Gelderland..........179 „

Zuid-Holland.........4312 „

Noord-Holland........ 1487 „

Zeeland...........94 „

Utrecht........... 264 „

Friesland.......... 782 „

Overijsel.......... 288 „

Groningen.......... 226 ,,

Drente.......v..... 292 „

Limburg..........511 ,,

Blijkens het vorenstaande mag aangenomen worden, dat de
tuberculose zeer ongelijk over de verschillende provinciën ver-
deeld is. In Zuid-Holland benoorden Maas en Lek komt de ziekte
zeer uitgebreid voor, daarentegen wordt zij veel minder aange-
troffen in de provinciën Gelderland, Zeeland, Utrecht en Groningen.

-ocr page 251-

Van de runderen, die in 1905 werden overgenomen, was
75,9 pet. lijdende aan tuberculose en
24,1 pet. door andere ziekten
aangetast, terwijl in 1906 81,8 pet. der overgenomen runderen
tuberculeus was en 18,2 pet. aan andere ziekten lijdende werd
bevonden.

Gedurende de 9^ maand van 1907 bad 84,7 pet. tuberculose
en was 15,3 pet. door een andere ziekte aangetast.

Hieruit blijkt, dat ten gevolge van de ervaringen, die door de
districtsTeeartsen en de overige veeartsen voortdurend worden
opgedaan, de vergissingen afnemen en dat de vroegere meening,
volgens welke de verschillende vormen van tuberculose van het
rund zoo moeilijk te onderkennen waren dat de tuberculose
daarom alleen bezwaarlijk te bestrijden zoude zijn, gelogenstraft is.

Toch mag men aannemen, dat de moeilijke onderkenning lange
jaren gegolden heeft als een voorname reden, waarom vele staten
met het nemen van maatregelen tegen deze ziekte bleven dralen,
ofschoon algemeen erkend werd, dat het noodzakelijk was maat-
regelen te nemen tegen het kwaad, dat den veestapel in de meeste
rijken ondermijnt en volgens berichten uit het buitenland op
sommige plaatsen bij 30—1Ü0 pet. der runderen voorkomt.

Van den oorsprong der tuberculose op onzen bodem is weinig
of niets bekend, maar dat zij reeds van vrij oude dagteekening
is, mag men wel aannemen.

Had men indertijd bij het intreden der rundertuberculose eeii
voorstelling gehad van den aard en de besmettelijkheid der ziekte,
en had men op grond van die kennis dadelijk maatregelen ge-
nomen, dan zou de bestrijding, wanneer men de moderne hulp-
middelen ter beschikking had gehad, vrij eenvoudig zijn geweest.
Verklaarbaar is het evenwel, dat onze voorouders in dit opzicht
geheel onwetend waren, wanneer men nagaat, dat nog in het
jaar 1830, toen de cholera bij den mensch zich in Europa ver-
toonde, men er niet aan dacht, dat die ziekte besmettelijk was,
maar haar ontstaan eenvoudig toeschreef aan een bepaalde licha-
melijke gesteldheid van de personen, die aangetast werden.

Thans weet iedereen wat men onder een besmettelijke ziekte
te verstaan heeft en de Nederlandsche veehouder is doordrongen
van het feit, dat de tuberculose onder zijn vee een ziekte is,
die door besmetting van het eene op het andere dier overgaat.
En zelfs velen hebben een dusdanig grondig inzicht in den aard

-ocr page 252-

dezer ziekte gekregen, dat zij begrijpen, dat de eenvoudige be-
smettelijkheid voor den veel te hoog aangeslagen erfelijken aanleg
in de plaats moet gesteld worden. Hieruit is de prijzenswaardige,
vrij algemeene medewerking der veehouders in Nederland te
verklaren.

Had men de tuberculose vele jaren vroeger, toen haar uit-
breiding nog slechts van geringen omvang was, kunnen bestrijden,
dan zou een gunstig resultaat met geriDge onkosten bereikbaar
geweest zijn. Thans is dit niet meer mogelijk. Nadat zij van
den dag af, waarop zij zich op Nederlandschen bodem vertoonde,
onafgebroken heeft kunnen voortwoekeren, is zij nu nagenoeg
door geheel Nederland verspreid, niettegenstaande dat haar uit-
breiding, geheel in afwijking van vele andere besmettelijke
ziekten, o. a. de longziekte, slechts uiterst langzaam plaats heeft.
Aan deze langzame wijze van uitbreiding moet het toegeschreven
worden, dat, zooals boven reeds werd opgemerkt, nog vele streken
en vele stallen in ons land niet of zeer weinig besmet zijn en
weinig van de tuberculose te lijden hebben. Evenwel, wanneer
de strijd tegen de-ze ziekte niet met kracht was aangevat, zouden
ook die streken en stallen ten slotte aan het sluipend en ver-
nielend karakter der ziekte geen weerstand hebben kunnen bieden
en de tuberculose zou dan in steeds klimmende mate zich zijn blijven
wreken op onze hernieuwde nalatigheid, welke thans niet meer ge-
lijk vroeger aan onwetendheid zou kunnen worden toege-
schreven.

Daarenboven worden — de ervaring leert zulks in steeds
meerdere mate — èn de vrees voor de rundertuberculose als vee-
ziekte èn het gevaar, dat zij voor den mensch, inzonderheid voor
kinderen, oplevert, een wapen in de handen van die staten, die
eventueel den vee-, vleesch- en zuivelinvoer willen verbieden of
bemoeilijken.

Is het te rechtvaardigen de ziekte te laten voortwoekeren,
omdat men niet kan voldoen aan alle eischen, welker waarde
voor de bestrijding op theoretische en ten deele op practische
gronden te verdedigen is?

Wanneer men bijv. van de meening mocht uitgaan, de be-
strijdiug der tuberculose te staken, totdat alle rundveestallen
uit een hygiënisch oogpunt beter zullen ingericht zijn, dan kan
men er van verzekerd zijn, dat men nog vele jaren zoude moeten

-ocr page 253-

wachten, want een algemeene verbetering dezer stallen stuit af
op niet geringe bezwaren.

Nochtans zal niemand ontkennen, dat een betere inrichting
der stallen de tegenwoordige maatregelen zeer zou ondersteunen.
Het is dan ook uit dien hoofde, dat de districtsveeartsen voort-
durend de aandacht der veehouders op deze aangelegenheid vestigen.
Veelal in overleg met voornoemde ambtenaren wordt door de
veehouders tot verbetering der stallen overgegaan. Het ligt in
de bedoeling op dezen weg voort te gaan en de pogingen, die ook
van andere zijde in deze gedaan worden, krachtig te steunen.

Ofschoon men mag aannemen, dat het verblijf in de vrije lucht
een krachtig middel is om de rundertuberculose te bestrijden,
moet men toch niet uit het oog verliezen, dat de tuberculose
niet uitsluitend gebonden is aan de slechte stallen. Tal van
andere invloeden, inzonderheid de melkrijkheid en de slechte
voeding, worden gehouden voor factoren, die den aanleg voor de
tuberculose kunnen verhoogen.

Het is echter onmogelijk al deze invloeden af te wenden.

Het streven der regeering is in deze te bevorderen hetgeen
bereikbaar is. Wel is waar mag men niet verwachten, dat men
ten opzichte der hygiëne, die zelfs voor den mensch zoo ver-
bazend veel te wenschen overlaat, spoedig op groote volmaakt-
heid zal kunnen rekenen. De regeering meent echter, dat zij zich
daardoor niet mag laten ontmoedigen en zij is overtuigd, dat zij
niet verantwoord zoude zijn, wanneer zij een passieve houding
tegenover het sluipend kwaad aannam.

Boven werd gezegd, dat de tuberculose niet uitsluitend voor-
komt in slechte stallen. Het blijkt, dat er één hoofdfactor be-
staat, die de directe oorzaak is van het voortbestaan en van de
verspreiding dezer verderfelijke kwaal, namelijk de tuberkelbacil.

Aigemeen zijn de veeartsenijkundigen het er over eens, dat
herhaalde infecties, voornamelijk, wanneer daarbij groote hoe-
veelheden van tuberkelbacillen worden overgedragen, de tuber-
culose doen ontstaan. Daarom worden de runderen, die de tuber-
kelbacillen naar buiten werpen, de zoogenaamde smetstof\'ver-
spreiders, krachtens het koninklijk besluit van 2 September 1904
(Staatsblad n°. 219) overgenomen en afgemaakt. Wanneer zulke
dieren tijdig uit de stallen verwijderd worden, zal de ziekte moeten
afnemen en aan het ziekteproces zal daardoor de gelegenheid ont-

-ocr page 254-

ïiooien worden zich tot meer gevaarlijke vormen te ontwikkelen,
hetgeen vooral daarom mogelijk is, wijl de tuberculose gewoonlijk
zeer chronisch verloopt. De verkregen resultaten wijzen hierop
dan ook.

Bedroeg bij den aanvang der maatregelen bet procent van uier-
tuberculose bij de overgenomen runderen, die aan open tuberculose
lijdende waren, 12 a 13 pet., thans is dat cijfer reeds tot 8 pet.
gedaald.

Bovendien is ook het ziekteproces in andere organen nu in
den regel minder ver voortgeschreden dan bij die dieren, welke
in het begin van 1905 aan het rijk ter overneming werden
aangeboden.

Verder werd door 997 veehouders, die in 1905 aan tuberculose
lijdende runderen aan het rijk afstonden, aan het eind van
1906 de verklaring afgelegd, dat zij geen verschijnselen van
tuberculose ouder hun vee opgemerkt hadden, sedert het rijk
de aangetaste dieren in 1905 overnam. Al moge hieruit niet
de gevolgtrekking worden gemaakt, dat zich op de stallen dezer
veehouders geen enkel geval van clinische tuberculose meer zal
kunnen voordoen, zoo moge toch uit het bovenstaande blijken
dat de resultaten voorloopig gunstig zijn en tal van bronnen
van besmetting zijn verdwenen.

Geheel in overeenstemming hiermede is de waarneming van
vele veeartsen, dat in verschillende, stallen de gevaarlijke vormen
van tuberculose afnemen.

Vele bekwame deskundigen uit andere rijken, waar men de
bestrijding der tuberculose hetzij reeds ter hand genomen heeft,
hetzij voorbereidt, komen in Nederland om ons stelsel van be-
strijding te bestudeeren en gewagen met ingenomenheid over
de wijze waarop hier te lande deze aangelegenheid geregeld is.

In verband met de omstandigheid, dat in nagenoeg alle landeu
met kracht gewerkt wordt aan het tuberculose-vraagstuk, zal de
regeering, wanneer nieuwe proefhoudende gegevens aan het
licht mochten komen, deze doen onderzoeken, ten einde in
overweging te nemen, in hoever deze in het Nederlandsche stelsel
van bestrijding kunnen of mogen opgenomen worden. Met be-
trekking tot de
BEHRiNG\'sche entmethode worden aan de Rijks
seruminrichting te Rotterdam proeven genomen. Voorloopig schijnt
men het er echter wel over eens te zijn, dat deze methode zich

-ocr page 255-

nog binnen bet gebied der proefnemingen behoort te beperken.

Ook worden aan de Rijks seruminrichting pogingen aangewend
een serum te bereiden tegen de rundertuberculose. Dit serum
wenscht men aan te wenden om beginnende vormen van tuber-
culose bij het rund, die slechts door tuberculine kuunen opge-
spoord worden, te genezen.

Nu men een belangrijken stap gedaan heeft om den Neder-
landschen veestapel van de ergste vormen van tuberculose te
zuiveren, stelt de ondergeteekende. mede in verband met het
eerlang in te dienen ontwerp van wet betreffende de keuring
van vee en vleesch, zich voor met de commissie, welke jaarlijks
over de bestrijding van de tuberculose pleegt te worden bijeen-
geroepen, overleg te plegen over de vraag, in hoever het aan-
beveling zoude verdienen het koninklijk besluit van 2 September
1904 (
Staatsblad n°. \'219) hetzij te wijzigen, hetzij om te zetten
in dwingende bepalingen. Het behoeft wel geen betoog, dat een
wijziging in laatstgenoemden zin, althans wanneer deze mogelijk
blijkt zonder aan het belang der zaak afbreuk te doen, belangrijk
minder finauciëele offers zal eischen.

Aangezien ia Nederland slechts hoogst zelden rundvee uit het
buitenland wordt ingevoerd, hebben quarantaine-maatregelen in
verband met de tuberculose voor Nederland geen bepaalde waarde.

Vereenigingen van slagers, welke beoogen tuberculeus vee, dat
door de leden is aangekocht, te vergoeden, bestaan inderdaad.
Zij hebben echter alleen ten doel de leden voor eventueele schade
te garandeeren, maar niet om tuberculeus vleesch aan de con-
sumtie te onttrekken. Niet goed verklaarbaar is het clan ook,
dat in het voorloopig verslag de meening wordt uitgesproken,
dat subsidiëering van zulke vereenigingen in het belang der
volksgezondheid zoude zijn.

Iu de jaren 1905 en f906 is aan de bestrijding van de tuber-
culose onder het rundvee respectievelijk uitgegeven f 349606
en f 664032. De bij voornoemde bedragen niet in mindering
gebrachte ontvangsten, voortvloeiende uit den verkoop van de
afgekomen deelen der overgenomen runderen, beliepen in die
jaren respectievelijk f127919,11 en f\'228909,59.

Landbouwtentoonstelling. Art. 64. Dat het in de bedoeling lag
het subsidie ter zake van de landbouwtentoonstelling te verdeelen
over 3 jaren, werd reeds medegedeeld in de uitvoerige toelichtiug

-ocr page 256-

bij artikel 63 van hoofdstuk X der staatsbegrooting voor 1906
(bladz. 14, 15 en 16 der memorie van antwoord op het voor-
loopig verslag der Tweede Kamer). In de toekenning van een
subsidie na afloop der tentoonstelling is niets vreemds gelegen,
omdat de finaneiëele afwikkeling nog geenszins tot bet verleden
behoort.

Intusschen blijkt, eenerzijds ten gevolge van mindere uitgaven
wegens de omstandigheid, dat de veetentoonstelling niet heeft
kunnen plaats hebben, anderzijds ten gevolge van de bevredigende
ontvangsten, dat de derde termijn niet ten volle uitbetaald zal
behoeven te worden en dat daarvan omstreeks f 9000 beschikbaar
zal blijven.

De ondergeteekende veroorlooft zich in overweging te geven,
dat bedrag alsnog te bestemmen als eersten termijn van een,
eveneens over 3 jaren te verdeeleu, subsidie van vermoedelijk
f 15.000, voor het Internationaal veeartsenijkundig congres, het-
welk om de 4 of 5 jaar wordt gehouden en in 1909 te \'s-Graven-
hage zijl plaats vinden.

Het groote belang, hetwelk de oplossing van verschillende
veeartsenijkundige vraagstukken heeft, zoowel voor de gezondheid
van den mensch als voor den landbouw, maakt het wenschelijk
het welslagen van dit congres zooveel mogelijk te verzekeren.

Aan de vorige congressen namen de meest bekende en geleerde
veeartsenijkundigen alsmede vele landbouwspecialiteiten en medische
autoriteiten van nagenoeg alle rijken deel. En door de steeds
klimmende deelneming èu door de voortdurende uitbreiding van
het aantal vraagpunten blijkt duidelijk, dat het nut der inter-
nationale veeartsenijkundige congressen, waar nagenoeg alle be-
schaafde lauden door talrijke gedelegeerden vertegenwoordigd
plegen te worden, meer en meer wordt erkend.

Was het vorig congres, hetwelk in 1905 te Budapest gehouden
werd, zeer omvangrijk, bet is te verwachten, dat het aanstaand
congres nog uitgebreider zal zijn. Ten einde een aantal onder-
werpen, welke te Budapest onbesproken moesten blijven, hier
ter stede te behandelen, ligt het in het voornemen het aantal
secties te vermeerdereu, hetgeen tot stijging der uitgaven moet
leiden.

Groote opkomst wprdt verwacht, niet alleen omdat velen willen
profiteeren van de congresverhandelingen, maar ook omdat talrijke

-ocr page 257-

personen van invloed uit het buitenland, daartoe in niet geringe
mate opgewekt door het zoo wel geslaagde zuiveleongres, het
voornemen hebben te kennen gegeven studie te willen maken
zoowel van de veeartsenijkundige inrichtingen hier te lande als
van de Nederlandsche veeteelt, die bij den export zoo groot be-
lang heeft.

Een en ander gevoegd bij de omstandigheid, dat de duur van
het veeartsenijkundig congres langer zal zijn dan die van het
zuiveleongres, maakt het wenschelijk het bedrag van het subsidie
eenigzins hooger te stellen dan dat, hetwelk aan het laatst-
genoemde werd toegekend.

In verband met het vorenstaande is het de bedoeling dit artikel
sub a te lezen als volgt: «landbouwtentoonstelling, zuiveleongres
en veeartsenijkundig congres.»

Rijks seruminrichting.

Melkonderzoek. De directeur-generaal van den landbouw brengt
het navolgende ter algemeene kennis :

Wijl het veelvuldig voorkomt, dat de oorzaak van gebreken
van melk en van melkproducten gelegen is in afwijkingen of
ziekten der melkkoeien, inzonderheid van den uier, worden, met
ingang van 15 December 1907, aan de Rijks seruminrichting, op
aanvrage, kosteloos onderzoekingen gedaan van melk en melk-
producten, wanneer het vermoeden bestaat, dat de oorzaak dei-
geconstateerde gebreken in de melk aanwezig was, voordat deze
den uier verliet.

Tndien noodig, wordt vanwege de Rijks seruminrichting een
plaatselijk onderzoek ingesteld. De eigenaar der dieren, de directeur
der zuivelfabriek of der melkinrichting, die een onderzoek verlangt,
is gehouden den ambtenaren der Rijks seruminrichting alle inlich-
tingen te verstrekken, welke voor het onderzoek vereischt worden.

Veeartsen, laudbouwleeraren en zuivelconsulenten zijn eveneens
bevoegd in verband met het in deze publicatie bedoelde onderzoek
de hulp der Rijks seruminrichting in te roepen.

Vanwege de inrichting worden gedrukte aanwijzingen gegeven
met betrekking tot het verzamelen en het opzenden van melk
en melkproducten en gedrukte formulieren verkrijgbaar gesteld,

-ocr page 258-

welke door de belanghebbenden behoorlijk ingevuld bij de inzen-
dingen moeten overgelegd worden.

De aanvragen en de inzendingen worden portvrij gericht tot:
«Rijks serurainrichting, afdeeling melkonderzoek,Vinkendwarsstraat
15, Rotterdam».

Na afloop van het onderzoek ontvangt de aanvrager een
schriftelijk rapport. (
Staatscourant van 7 December 1907, n°. 287.)

Veeartsenij kundig staatstoezicht.

Bij koninklijk besluit van 3 December 1907, n°. 72, is, met
ingang van dien datum, aan
G. Roodzant te Alkmaar op zijn
verzoek eervol ontslag verleend als plaatsvervanger van den
districtsveearts, wien Dordrecht als standplaats is aangewezen.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft, dato
22 November 1907, goedgevonden:

A. met ingang van 23 November 1907 het vervoeren of doen
vervoeren van herkauwende dieren en varkens te doen verbieden
uit, naar of binnen een kring in de gemeente Kerkrade, omvat-
tende het gedeelte genaamd Spekholzerheide;

B. te bepalen, dat enz. enz.

bij besluit van 22 November 1907:

A. met ingang van 23 November 1907 het houden van

O O

markten, openbare verkoopingen, tentoonstellingen en andere
vereenigingen van herkauwende dieren en varkens in de gemeente
Valkenburg (L.) te verbieden;

B. te bepalen, dat enz. enz.

bij besluit van 22 November 1907;

A. met ingang van 23 November 1907 het vervoeren of doen
vervoeren van herkauwende dieren en varkens te verbieden uit,
naar of binnen een kring, omvattende de gemeente Gulpen ;

B. te bepalen, dat enz. enz.

bij besluit van 5 December 1907;

A. met ingang van 6 December 1907 het houden van open-

-ocr page 259-

bare verkoopiugeu van herkauwende dieren en varkens in de
provincie Gelderland te verbieden;

B. te bepalen, dat enz.

bij besluit vau 12 December 1907, met ingang van lö Decem-
ber 1907, in te trekken zijn beschikking van 9 September 1907,
n8. 76811, V. D., voor zooveel daarbij verboden werden de invoer
van herkauwende dieren en varkens in en de uitvoer vau her-
kauwende dieren en varkens uit een kring, omvattende de ge-
meente Oldemarkt.

Blijkens een in den Belgischen Moniteur van 5 December
voorkomend bericht, is het verbod van invoer in België langs
Klinge (station) en Klinge (dorp) van koeien en vaarzen, niet
voor onmiddellijke slachting bestemd, met ingang van 15 dezer
ingetrokken. (
Staatscourant vau 15/16 December 1907, n°. 294.

-ocr page 260-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende November 1907.

(De cijfers tusschen ( ) duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers. I

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

S 1

O

Es
•o

\'5
«

O
co
O
O

•3

o

d
*

Schurft bij paard en schaap.\'

Schaapspokkcn.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

!

Honds-
dol-
heid

« I dj

M V

C I "

" : £
■O ! -O

C 0
O
J3

S

« 1


P
S

O)

u

£

O

Groningen . .

2

1

>5

rt

i

1

Friesland. . .

24

4708(92)

1

45(W)

V

5(5)

T)

n

1

Drente. . . .

3

1

»»

»

2(2,

n

n

Overijsel . .

11

136 (32;

n

1

»

2(2)

w

Gelderland . .

26

379 («)

6(1)

2(»)

n

4(4,

28(2,

Utreclit . . .

14

7 8 3(47)

i

n

»

.

Noord-Holland .

76

4098(tóo)

w

ï)

7 (i)

Zuid-Holland .

66

1294(136)

3(3

4(4)

n

3(s)

»

n

Zeeland . . .

! »

V)

»

n

n

V

Noord-Brabant .

14

44 (15)

V

T)

n

4(4,

1

»

V

Limburg . . .

8

O

580 (29/

\\

II

8(0

"

7)

Totaal . 244
*

(Staatecouran

" n

van

12023 (ö*6) 4(4) 8(3;
1 1
18 December 1907, n<>.

„ r, 2 (21)

1

292.)

»

29 (28)

1

V.

37(5)
E.

-ocr page 261-

Tegen besmettelijken

1 Scheedecatarrh I

«

slechts

BACÏLLOL

echte capsules

naar RITZER te Lichtenfels.

Een
Fab

|

rikamen Bacillolwerken - Hamburg.

/erkoop voor Nederland en zijn Koloniën alleen door:

BROCADES & STHEEMAN te Meppel.

HERHAALDE OPROEPING

voor de betrekking van

Veearts-Keurmeester

aan het Openbaar Slachthuis.

Burgemeester en Wethouders der gemeente Groningen
roepen sollicitanten op voor de betrekking van

Veearts»Keurmeester

aan liet Openbaar Slachthuis.

Aanvankelijk zal toegekend worden eene jaarwedde van
f 1600; deze kan opklimmen tot f 2000.

Eigenhandig op zegel geschreven adressen, te zenden
aan de Secretarie der Gemeente,
Af deeling Algemeene Zaken,
worden ingewacht tot uiterlijk Woensdag den lilden
Januari 1908.

Groningen, 20 December 1907.

Burg. en Weth. voornd.:
E. Tj. VAN STARKENBORGH.

De Secretaris:
H. P. VAN BERKUM, l.s.

-ocr page 262-
-ocr page 263-

LA TUBERCULINE,

PAR

M. le Professeur S. ARLOING.

Troisième Congrès International de Laiterie (La Haye).

Les célèbres expériences de Chauveau sur la transmission
de la tuberculose bovine et humaine par les voies digestives
intactes, donnant à la mémorable découverte de
Villemjn
toute son importance, éveillèrent l\'attention sur un danger
de contamination toujours menaçant pour notre espèce.

Aussi pendant 28 ans, c\'est-à-dire jusqu\'en 1901, la lutte
contre la tuberculose bovine avait-elle un double but : pro"
téger les intérêts agricoles et protéger la santé publique.

Mais après la communication de M.M. R. Kocu et Schütz
au Congrès de la Tuberculose tenu à Londres en 1901, beau-
coup de personnes ont cru que la lutte désormais serait
purement économique. Ce fut une illusion de courte durée.

Les recherches entreprises immédiatement de divers côtés,
sur une échelle plus ou moins grande, quelques-unes large-
ment subventionnées par les gouvernements, ont démontré
péremptoirement que la tuberculose du boeuf peut se com-
muniquer à l\'homme. La contamination s\'opère surtout par
l\'ingestion des produits tirés des sujets tuberculeux, celle
du lait principalement. La fréquence de cette contagion
seule reste encore à déterminer.

Autant que jadis, nous sommes encore doublement in-
téressés par le problème antituberculeux.

Tout d\'abord la solution du problème résidait entièrement
dans la recherche et la suppression des malades. Depuis
quelques années
von Behring nous a fait entrevoir une
autre solution : la vaccination des jeunes de l\'espèce bovine

18

-ocr page 264-

qui permettrait de substituer dans nos étables des animaux
immunisés il des sujets sensibles à la contagion.

La bo v o - v acc i n a t i on est possible par le procédé de
von Behring ou par des procédés différents. Je puis l\'affir-
mer d\'après mes propres expériences. Cependant elle réclame
encore des perfectionnements, et lorsque nous l\'aurons per-
fectionnée autant qu\'il est en notre pouvoir, elle ne fera
pas disparaître complètement et rapidement la tuberculose
bovine; parce qu\'il me paraît impossible de substituer un
cheptel entièrement invulnérable au cheptel actuel et aussi
parce que l\'immunisation antituberculeuse présentera quel-
ques-unes des défaillances de tous les procédés de vaccination
connus.

Donc, nous aurons encore pendant longtemps sinon tou-
jours à dépister des animaux tuberculeux, c\'est-à-dire à
faire usage de tous les moyens de diagnostic en notre pou-
voir. Cette considération, sans doute, a déterminé les organi-
sateurs du congrès à provoquer cette causerie sur la tuber-
culine.

Telle que Koch nous l\'a donnée en 1890, la tuberculine
est une solution de tous les poisons du bacille de la tuber-
culose capable de subir sans se modifier la température de
100 à 105%.

On a préparé depuis sous le même nom générique, asso-
cié à des qualificatifs spéciaux, des solutions partielles des
poisons tuberculeux.

Ces tuberculines diffèrent plus ou moins les unes des
autres par quelques points de leur action physiologique.
Nous avons contribué à le démontrer avec
L. Guinard en
1900.

Pour la recherche des animaux tuberculeux, la tuber-
culine primitive appelée tuberculine brute est encore
la meilleure. On peut en fabriquer dans tous les laboratoires

-ocr page 265-

bien outillés. J\'en connais deux dans les Pays-Ras qui pré-
parent d\'excellente tuberculine.

Kocfi nous a montré que les poisons tuberculeux troublent
la santé de l\'homme bien portant. Mais l\'homme tuberculeux,
particulièrement sensible à ces poisons, peut être impressionné
par des doses qui restent sans action notable sur l\'individu
sain. Cette susceptibilité généralement dans le rapport de 10/1
est si considérable dans quelques cas, très rares à la vérité,
qu\'une dose moyenne en apparence a pu entraîner la mort.

Parmi les troubles que détermine une dose relativement
faible de ces poisons, il en est un, qui nous intéresse par-
ticulièrement, plus constant que les autres, facile à relever
avec précision, dont la constatation est soustraite à l\'équation
personnelle de l\'observateur, il s\'agit d\'une élévation de la
température du corps. On l\'appelle „réaction thermique".
On lui accorde une très grande valeur dans le diagnostic de
la tuberculose humaine, aujourd\'hui surtout qu\'on sait l\'ob-
tenir sans inconvénient pour les malades.

Dès la première heure cette propriété fut utilisée en
médecine vétérinaire pour reconnaître la tuberculose du
boeuf, lorsqu\'elle se cache sous de belles apparences ou des
difficultés de diagnostic qui défient les ressources de la cli-
nique ordinaire.

Parmi les personnes qui se vouèrent à l\'étude de ce nou-
veau moyen de diagnostic, il est juste de citer M.
Bang de
Copenhague, notre regretté et savant collège
Nocard, Mr.
Malm de Christiania, Mr. Lydtin de Carlsruhe; puis, en
bonne place beaucoup de nos confrères de la Belgique et de
la Hollande, tous apôtres convaincus de la lutte antituber-
culeuse.

Je me bornerai à vous entretenir de la valeur diagnostique
de la tuberculine, laissant à mon savant collègue le profes-
seur
Ostertag le soin de vous parler de la lutte antituber-

-ocr page 266-

culeuse proprement dite dans laquelle il s\'est acquis, paral-
lèlement à
M. le professeur Bang, de Copenhague, une grande
et légitime notoriété.

On a tenté à maintes reprises d\'expliquer la susceptibi-
lité presque particulière des tuberculeux à la tuberculine.
Je n\'entreprendrai pas de résumer toutes les hypothèses
émises à ce sujet. Il vaut mieux avouer de suite que nous
en ignorons la cause exacte.

II est encore bon d\'ajouter, afin que l\'on se rende compte
de la possibilité de certaines irrégularités ou de certaines
variations dans les effets de la tuberculine, que la substance
désignée ainsi n\'est pas seulement un poison, mais une
réunion de poisons dont aucun n\'a été isolé, que les bacilles
tuberculeux fournissent en quantité plus ou moins grande
suivant des conditions dont nous ne sommes pas les maîtres,
par conséquent, une solution non dosée de plusieurs poisons
associés en proportions inconnues.

En face d\'un tel état de choses, on ne peut demander à
la tuberculination la rigueur scientifique.

Donc les notions acquises sur ce point sont empiriques ;
mais elles reposent aujourd\'hui sur un si grand nombre
d\'observations, quelles méritent notre confiance. Cependant,
à raison même de leur caractère, il ne faut pas s\'étonner
si ça et là dans la pratique de la tuberculination, on ren-
contre quelques exceptions à la règle générale, qui décon-
certent plus ou moins l\'observateur suivant sa nervosité et
les tendances plus ou moins pessimistes de son esprit.

Le pouvoir révélateur de la tuberculine est, à mon avis,
le mieux établi parmi tous les pouvoirs attribués à ce
produit.

Néanmoins le rôle confié à la tuberculine dans la lutte
antituberculeuse n\'est pas le même dans toutes les nations.
Tantôt on croit aveuglement aux indications de la tuber-

-ocr page 267-

culine, tantôt on les subordonne, plus ou moins étroitement
aux symptômes cliniques. Tantôt la tuberculine est rigou-
reusement imposée dans tous les cas où la tuberculose est
soupçonnée, tantôt elle est réservée seulement à la surveil-
lance des frontières. Ici, elle est simplement recommandée
aux propriétaires de bétail ; là elle est imposée à certaines
vacheries dont le produit reçoit une destination particulière.

Ces différences ont des origines variées. Cependant, si on
les approfondit, on s\'aperçoit que les questions économiques
se lient étroitement à leur genèse. En effet, la tuberculine
nous montre souvent que les ravages produits sourdement
par la tuberculose sont extrêmement étendus, effrayants même
par l\'importance des intérêts compromis. Alors on recule
devant la lutte, ou bien on la restreint, afin de ménager
le trésor ou la fortune agricole.

Pour justifier cette attitude 011 a souvent contesté à la
tuberculine sa valeur révélatrice; on s\'est plu à citer de
nombreux cas où la tuberculine s\'est montrée défaillante;
on a parlé aussi de la désaffection de l\'Allemagne pour la
tuberculine, alors que ce pays semblait, au contraire, désigné
pour soutenir la tuberculination.

Avec l\'intention de détourner les propriétaires de la tuber-
culine, 011 est allé jusqu\'à dire qu\'elle pouvait réveiller des
lésions éteintes, favoriser l\'extension de la tuberculose, et.
même communiquer au lait sécrété pendant la tuberculination
et à la viande de l\'animal sacrifié peu de temps après
l\'opération des qualités nuisibles à la santé du consomma-
teur. Que faut-il penser de toutes ces accusations et de
toutes ces craintes?

Débarassons-nous rapidement des dernières.

R. Koch avait observé que la tuberculine provoquait la
congestion des lésions chez l\'homme. Comme elle a pu
amener assez rapidement la mort chez d\'anciens tuberculeux
trouvés porteurs à l\'autopsie de lésions anciennes et de

-ocr page 268-

quelques lésions récentes, le professeur Virchow a voulu
expliquer le dénouement fatal par le réveil de lésions éteintes
et la dissémination des bacilles par des leucocytes migrateurs,
appelés dans la zone tuberculeuse par la congestion.

Mais il n\'a jamais été démontré que des bacilles aient été
réellement mobilisés, comme l\'admettait
Virchow pour com-
prendre l\'existence simultanée sur le même malade de
lésions récentes et de lésions anciennes.

Pareille coexistence s\'observe sur des malades qui n\'ont
pas été tuberculinisés. Au surplus, à supposer que la remarque
de
Virchow soit exacte pour des hommes recevant une série
d\'injections à dose trop forte, dans un but thérapeutique,
elle ne s\'appliquerait pas aux animaux de l\'espèce bovine,
recevant une seule fois une dose modérée de tuberculine à
titre révélateur.

On a observé bien qu\'exceptionnellement sur des sujets très
tuberculeux des accidents d\'intoxication. On n\'a jamais signalé
de généralisation granuleuse consécutive à la tuberculination.

Il est inutile aussi de se préoccuper des qualités nocives
qu\'une tuberculination pourrait infliger au lait. L\'expérience
est là pour nous rassurer complètement.

Il existe quelques laiteries dont toutes les vaches sont
tuberculinées. On n\'a pas relevé le plus petit accident sur
les consommateurs habituels de ces établissements. On con-
naît aussi des „gouttes de lait" où les nourrissons reçoivent
tous du lait provenant de vaches rigoureusement tuberculinées.
Comme on persévère dans cette mesure de précaution, il
appert qu\'on ne lui a pas trouvé le moindre inconvénient.

Enfin que dire du reproche de jeter sur les marchés,
particulièrement sous forme de viandes foraines, des viandes
fiévreuses, imprégnées d\'un poison ou d\'un ferment spécial,
capables de causer à l\'homme des maladies graves, indé-
terminées ?

Qu\'il s\'agit d\'une pure hypothèse. D\'abord, il n\'est pas

-ocr page 269-

prouvé que l\'hyperthermie révélatrice soit comparable au
processus de la fièvre. En outre, cette hyperthermie est
essentiellement éphémère ; elle a disparu au moment de
l\'abatage et n\'a jamais fixé 1 attention des inspecteurs.

Que si l\'on avait à redouter l\'influence de la tuberculine
fixée dans la viande, il serait facile de répondre que ce
danger est chimérique. Car, en admettant que la tuberculine
reste intacte dans la viande, ce qui est improbable, la dose
qu\'un consommateur introduirait dans son estomac, à un
repas, serait d\'un dixième de milligramme. On peut affirmer
qu\'à cette dose, elle n\'impressionnerait, pas même un
tuberculeux.

Passons donc à d\'autres reproches un peu mieux jus-
tifiés.

On doit reconnaître que les premiers partisans de la
tuberculine ont proclamé catégoriquement son infaillibilité.
Les exagérations marquent habituellement les débuts des
conquêtes scientifiques. Elles ont le défaut de susciter des
exagérations inverses.

Au bout de quelque temps, il fallut bien se rendre à
l\'évidence et avouer que la tuberculine se trompait dans
2| à 3 % des cas. Ces erreurs se divisaient en deux caté-
gories : l\'une, la moins nombreuse, où la tuberculine a dénoncé
des malades sur lesquels on ne trouva pas de lésions à
l\'autopsie ; l\'autre, la plus considérable où elle n\'a pas révélé
une tuberculose existante. On sait que les erreurs de cette
catégorie sont relevées en majorité sur des animaux dont la
tuber culose est très avancée, facile à reconnaître à l\'aide des
procédés ordinaires de la clinique ; elles ont donc une
minime importance.

Les moyennes de 2£ à 3 % résultent des statistiques
dressées dans plusieurs pays et même par certains obser-
vateurs allemands. Ainsi
Voges, sur 7327 tuberculinations

-ocr page 270-

suivies d\'autopsies, a trouvé que la tuberculose avait fourni
des indications fautives : dans 0.65 % des cas, en disant
oui, et dans 3.7 % des cas en disant non.

Mais on ne tarda pas à signaler des erreurs beaucoup
plus nombreuses: 5, 10, 11 et 14 %• Presque toujours la
tuberculine se montrait défaillante, c\'est-à-dire qu\'elle n\'in-
diquait pas tous les cas de tuberculose existants.

Les observations ayant le plus contribué à jeter du
discrédit sur la tuberculine ont été recueillies dans les
stations quarantenaires de l\'Allemagne du Nord.

Par exemple, alors que 1.5 à 3 °/0 seulement des animaux
présentés à l\'importation réagissaient à la tuberculine, on
trouvait ultérieurement sur les importés sacrifiés dans les
abattoirs de 14 à 20 % Je tuberculeux méconnus à l\'épreuve.

La différence entre ces résultats et la moyenne ordinaire
des insuccès est trop grande pour l\'admettre sans examen.

Quelles en sont les causes?

Il y en a deux sur lesquelles je voudrais fixer l\'attention :

1°. L\'absence de règles uniformes pour la pratique de
la tuberculination et l\'appréciation des résultats.

2°. Les fraudes ayant pour objet de supprimer la suscep-
tibilité des animaux à la tuberculine.

L\'absence de règles uniformes pour la technique de la
tuberculination est certainement une cause de divergence
dans les résultats.

On diffère sur les doses de tuberculine à injecter, sur le
moment où il convient de prendre les températures, sur la
signification qu\'il faut donner aux troubles hyperthermiques
indiqués par le thermomètre.

Si l\'on commence à relever la température trop tard après
la tuberculination, si l\'on espace trop les observations ther-
mométriques, une hyperthermie positive peut échapper,
soit parce qu\'elle débute hâtivement, soit parce que, étant

-ocr page 271-

brève, elle se manifeste entre deux prises de température.

Règle générale, l\'hyperthermie débute assez tardivement
et, une fois établie, elle reste caractéristique pendant un
temps assez long pour qu\'elle n\'échappe pas à l\'observateur.
Cependant, parfois, la température s\'élève rapidement, et
l\'hyperthermie s\'écoule en une heure. Dans ces cas, la
réaction caractéristique peut ne pas être observée. Ces cas
sont exceptionnels je le sais bien ; néanmoins, tout exception-
nels qu\'ils soient (j\'en ai recueilli des exemples) ils grossissent
le nombre des accusations dirigées contre la tuberculine.

On ne s\'entend pas non plus sur la signification des tem-
pératures maxima. Dans les quarantaines allemandes, la
réaction était positive lorsqu\'elle se traduisait par une diffé-
rence de 1° entre la température au moment de l\'injection
et la température maxima, postérieure à l\'injection. Si la
différence n\'était pas de 1°, quel que soient l\'état du sujet, les
troubles généraux, l\'animal était jugé indemne de tuberculose.

Ailleurs, le jugement n\'est pas porté d\'une façon rigou-
reusement mécanique; il est basé sur l\'hyperthermie et les
troubles qui l\'accompagnent, sur l\'état antérieur de la tem-
pérature, sur l\'âge du sujet, etc., etc. Aussi est-on beaucoup
moins expojé à méconnaître la tuberculose.

La profession vétérinaire s\'est ému d\'une pareille anarchie,
et, pour la faire cesser, a mis à l\'ordre du jour du congrès
international de Budapest, en 1905, l\'établissement de
principes uniformes pour l\'estimation de la réac-
tion à la tuberculine. Plusieurs rapporteurs ont été
entendus et l\'on a adopté des règles qui, nous l\'espérons,
feront apprécier plus équitablement le pouvoir révélateur de
la tuberculine.

Quant à la pratique frauduleuse consistant à soumettre
les animaux à une ou deux tuberculinations avant de les
présenter aux vétérinaires de frontière, on sait que les im-

-ocr page 272-

portateurs s\'y sont livrés sur une large échelle. Elle sup-
prime temporairement la réaction des tuberculeux aux doses
ordinaires de tuberculine.

Nocard et d\'autres observateurs croient que cette insen-
sibilité des animaux tient à une accoutumance aux poisons
tuberculineux, accoutumance qui mettrait au plus un mois
à disparaître.

D\'autres, avec Mai,m, pensent que cette accoutumance
n\'existe pas, car ils ont obtenu une nouvelle réaction au
bout de 48 heures.

D\'autres enfin, avec Vallée, estiment qu\'une tubercu-
lination préalable au lieu d\'amener l\'accoutumance crée une
hypersensibilité à la tuberculine, attendu que les sujets
soumis à une seconde tuberculination très peu de temps
après la première, présentent une réaction hâtive, élevée,
mais moins prolongée que la réaction classique. Pour ne pas
la laisser échapper, il suffit de prendre la température de
l\'animal toutes les deux heures, à partir de la deuxième heure
après l\'injection.

Vallée recommande pour obtenir cette réaction l\'usage
d\'une dose de tuberculine double de la dose ordinaire.
La recommandation ne plaide pas en faveur de l\'hy-
persensibilité; si le doublement de la dose est
absolument nécessaire, il serait plus logique de croire à
l\'accoutumance. Il y aurait, au contraire, une hypersensibilité
réelle si la même réaction était produite par une dose plus
faible que la première.

Quoiqu\'il en soit. Vallée nous a indiqué un moyen, au
moins provisoire, de déjouer les fraudeurs. Au surplus, le
relevé précoce des températures devrait être adopté pour tous
les cas, les réactions hâtives, comme
Malm l\'a écrit depuis
assez longtemps et comme je l\'ai dit à propos du travail de
Vallée, n\'étant pas rares chez des animaux tuberculinés une
première fois.

-ocr page 273-

On a donc parc aux défaillances de la tuberculine. Grâce
à une technique concertée entre tous les observateurs, le
nombre des insuccès diminuera assurément de jour en jour.

Le moment serait d\'ailleurs mal choisi pour retirer notre
confiance à la tuberculine, attendu que des travaux récents
démontrent qu\'elle est un réactif d\'une extrême délicatesse.

J\'ai contribué à établir dans mes expériences sur la vacci-
nation avec des virus atténués, que non seulement la tubercu-
line dénonce les lésions tuberculeuses macroscopiques les plus
minimes, mais encore une simple imprégnation bacillaire sans
lésions tuberculeuses apparentes. Pendant que des bacilles
affaiblis, disséminés en petit nombre, se détruisent dans
l\'organisme, les animaux réagissent à la tuberculine. Bien
plus, la tuberculine révèle l\'imprégnation par les poisons
bacillaires, comme l\'ont montré Moussu d\'une part et
Heymans
et De Woele de l\'autre, en plaçant dans la péritoine ou
sous la peau des sacs chargés de bacilles, perméables seule-
ment aux produits solubles. Peu de temps après l\'insertion
du sac et tant que le sac est présent, le sujet réagit à la
tuberculine; le sac étant retiré, l\'aptitude à réagir disparaît
peu à peu.

A la lumière de ces faits, 011 est tenté de demander une
foi pleine et entière en la réaction positive, qu\'il y ait ou
non des lésions tuberculeuses constituées à l\'autopsie.

Ces faits jettent encore d\'autres éclaircissements sur les
défaillances de la tuberculine.

Tant que des bacilles vivants, disions nous ci-dessus,
se détruisent ou émettent dans l\'organisme leurs produits
d\'élaboration, celui-ci réagit à la tuberculine ; on peut donc
concevoir qu\'à un moment donné, avec ou sans lésions
tuberculeuses constituées, les bacilles étant morts ou entiè-
rement détruits depuis quelque temps, la réaction fasse
défaut.

-ocr page 274-

Si les lésions sont constituées, les adversaires de la tuber-
culiite s\'empresseront de dire qu\'elle n\'a pas révélé une
tuberculose existante.

Les amis de la tuberculine, eux, diront qu\'elle a favorisé
la guérison de la tuberculose.

Sans aller jusque-là, cependant, il n\'est pas irrationnel
d\'admettre que la disparition de la sensibilité à la tuber-
culine peut être l\'indice de la guérison de lésions latentes
ou de lésions proprement dites par nécrobioses.

Ces faits se produisent spontanément. Plusieurs observa-
teurs parmi lesquels un hollandais,
M. Lamkkjs, ont cité un
assez grand nombre de sujets qui ont cessé de réagir après
avoir présenté une réaction absolument | ositive.

Ils s\'offrent plus souvent dans la tuberculose expérimen-
tale, cherchée, avec des bacilles naturellement faibles
ou des bacilles artificiellement atténués en vue d\'une vac-
cination.
Lignières et moi en avons signalé des exemples.
Ils ont pu faire croire à quelques personnes que la
tuberculose expérimentale différait de la tuberculose contractée
naturellement par une faible aptitude des sujets, sous le
coup de la première, à réagir à la tuberculine. .le ne sous-
crirai pas à cette manière de voir. Comme
Heymans et
Mui,lie, j\'ai vu tous les bovins infectés expérimentale-
ment présenter à un moment donné une réaction superbe.
J\'ai observé des veaux soumis à des inoculations vaccinales
cesser de réagir, et réagir de nouveau 4 à 5 semaines après
une injection intraveineuse de bacilles qui, d\'ailleurs, n\'avait
produit aucune lésion apparente à l\'autopsie.

Dans certaines infections naturelles et dans certaines in-
fections artificielles les lésions se résument parfois à un
simple petit foyer ganglionnaire plus ou moins caséeux.
Pourquoi la tuberculine, qui excelle à en dénoncer l\'existence
dans le premier cas, ne ferait-elle pas de même dans le second?

S\'il existe une différence sous ce rapport, elle ne tient

-ocr page 275-

pas exclusivement au mode dinfection, mais plus probable-
ment aux phénomènes consécutifs à l\'infection expérimentale
durant lesquels un grand nombre de bacilles se seront
détruits ça et la en créant l\'état réfractaire à la tuberculine.

Pour me résumer sur l\'objet particulier de ce paragraphe,
j\'ajouterai que la tuberculine peut être accusée à tort de ne
point déceler une tuberculose existante, ou de varier dans
ses indications en donnant d\'abord et en cessant donner
ensuite sur un même sujet une réaction positive.

J\'ai prononcé tout à l\'heure le mot „guérison". On ne
me pardonnerait pas de glisser sur le fait très important
qu\'il évoque.

Oui, des foyers latents de tuberculose et même des foyers
de lésions actives peuvent s\'éteindre. Nous le savons perti-
nemment surtout depuis tous les travaux poursuivis sur la
vaccination.

La tuberculine qui relève l\'existance de ces foyers, nous
renseignerait-elle sur leur devenir? Faut-il s\'attacher à
l\'espoir d\'une guérison?

Malheureusement, à l\'heure actuelle la tuberculine nous
laisse tout ignorer sur le mode d\'infection, la virulence des
bacilles, la dissémination et la localisation des foyers, autre-
ment dit sur l\'évolution. Le pronostic est une question à.
fouiller entièrement.

Escompter une guérison serait une pratique dangereuse
et chimérique; car pendant les atermoiements, vains le plus
habituellement, l\'infection peut se répandre autour du
contaminé.

Par les considérations qui précèdent, nous devons être
convaincus (pie les défaillances de la tuberculine peuvent
être diminuées dans une large mesure. Plus d\'une fois, les
indications étaient exactes, alors qu\'en raison de l\'état de nos
connaissances sur la tuberculose, elles nous paraissaient fausses.

-ocr page 276-

Pourtant il faut prévoir que dans quelques cas exception-
nels, la tuberculine sera incapable de nous renseigner, les
animaux ne réunissant pas, au moment donné, les conditions
nécessaires à la réaction.

Mais rassurons-nous, les travaux poursuivis sur la tuber-
culose, au cours des dernières années, ont fourni des moyens
de suppléer à la tuberculine, de corroborer ou de contrôler
ses indications quand on le jugera nécessaire.

a. J\'ai démontré (pie le boeuf tuberculeux, à l\'instar de
l\'homme, accumule dans son sérum sanguin en quantité
supérieure à celle que produit le boeuf sain une substance
agglutinante pour les émulsions légères de bacilles de Kocn.
J\'ai déterminé le taux à partir duquel la séro-agglutination
révèle la présence de l\'infection tuberculeuse.

L\'opération se fait facilement. Il suffit de disposer de
1 gramme de sang retiré d\'une veine superficielle, une veine
de l\'oreille par exemple.

Les tuberculinations antérieures n\'apportent aucune entrave
à la séro-agglutination. Au contraire, la fraude, si fraude
il y avait, ne pourrait qu\'augmenter le taux de l\'agglu-
tination et rendre l\'épreuve plus sûrement positive

b. Behring a vu que les sujets tuberculeux sont extrê-
mement sensibles aux injections intra-veineuses d\'émulsions
très légères de bacilles tuberculeux. De mon côté, je me
suis aperçu que les injections d\'émulsions bacillaires pro-
duisaient des troubles de tous genres beaucoup plus accusés
que la tuberculine.

Les injections sous-cutanées se comportent à peu près
comme les injections intra-veineuses, au point de vue des
troubles thermiques.

Il y aurait danger à injecter de cette façon des bacilles
provoquant facilement des tubercules; mais ayant crée des
variétés de bacilles incapables d\'engendrer des tubercules

-ocr page 277-

par injection sous-cutanée, je me suis mis à injecter des
cultures de ces bacilles dans un but révélateur. J\'ai provoqué
des réactions positives et hâtives dans plusieurs des cas où
la tuberculine avait donné des réactions insuffisantes peu de
temps auparavant.

Je proposerai donc de recourir à ces injection sde culture,
chez des animaux où l\'on redoute particulièrement l\'existence
d\'une tuberculose que la tuberculine n\'aurait pas dénoncée.

Ce procédé est sans danger; il risque simplement d\'in-
fliger à l\'animal un commencement de vaccination.

o

c. Enfin dans ces derniers mois, von Pjrquet et VVolff-
Eisner
ont enrichi nos moyens d\'investigation, le premier,
de la cuti-réaction , le second, de l\'ocu lo-réaction.

Déposée dans une légère scarification de la peau préa-
lablement rasée, ou à la surface du globe oculaire, la tuber-
culine diluée provoque, sur le tuberculeux, des troubles qui
ne se présentent pas ou ne se présentent pas au même
degré sur le sujet sain. Ils consistent en une réaction
inflammatoire du derme cutané accompagnée d\'élevure papulée
se desséchant en
quelques jours, ou bien d\'une vive rougeur
de la conjonctive avec accumulation de mucus vers l\'angle
interne et dans le sinus inférieur des paupières qui se pro-
duit le plus souvent rapidement et disparaît le lendemain
ou le surlendemain.

Ces deux nouvelles réactions ont été transportées en
médecine vétérinaire par
Vallée et par Calmette et Guérin.
Elles fourniront peut-être des indications utiles. Elles
sont à l\'essai. Nous connaîtrons bientôt leur degré d\'exacti-
tude et les cas où elles pourront remplacer ou corroborer
ou compléter la réaction classique à la tuberculine qui con-
tinue à garder le premier rang.

Revenons à la tuberculine, objet principal de cette lecture
et concluons qu\'elle fournit au praticien des indications

-ocr page 278-

d\'une haute importance auxquelles il pourra ou devra
recourir dans les cas où son diagnostic est hésitant.

Doit-on aller au delà et conseiller, l\'emploi de la tuberculine
à tous les sujets d\'une étable ou d\'un troupeau où un cas
avéré de tuberculose a été constaté? Oui, car il peut réduire
le nombre des suspects, la suspicion pesant sur tous les
sujets indistinctement.

Enfin doit-on généraliser l\'emploi à tout le cheptel d\'un
pays? Scientifiquement, la réponse serait facile à donner.
Mais, pratiquement, on peut, hésiter à répondre par l\'affir-
mative surtout si les indications de la tuberculine entraî-
naient une sanction légale. D\'abord, parce qu\'il faut préa-
lablement. introduire dans les esprits que la tuberculine
dénonce les tuberculoses latentes ; ensuite parce qu\'il
faut prévoir que l\'application des mesures tracées par les
révélations de la tuberculine troublerait profondément l\'agri-
culture et jusqu\' à notre état social. Si légitimes qu\'elles
soient, il faut que l\'hygiéniste sache borner momentanément
ses ambitions, en attendant que l\'initiative privée, guidée
par des conseils judicieux et éclairés, ait restreint le domaine
de l\'infection tuberculeuse.

Je devrais réhabiliter la tuberculine si vivement attaquée
dans certains m illieux, et indiquer les moyens nouveaux de
diagnostic. J\'ai rempli ma tâche en toute conscience, m\'in-
spirant uniquement des données scientifiques. S\'il n\'est pas
possible actuellement d\'obéir scrupuleusement à toutes ces
données, évitons de vouloir les plier selon nos désirs
ou nos intérêts particuliers ; essayons, au contraire, de nous
en inspirer largement dans la lutte contre la tuberculose
bovine.

N\'oublions pas que le jour où il sera possible de procéder
à la recherche de tous les tuberculeux, nous sommes armés
pour cette audacieuse entreprise.

En attendant, afin d\'atténuer les conséquences d\'ater-

-ocr page 279-

moiements qui nous sont malheureusement imposés, cherchons
des moyens pratiques de concilier nos lenteurs avec la
sauvegarde de l\'hygiène publique.

Les membres de la Fédération Internationale de Laiterie
ne délaisseront pas cette partie de leur mission.

IS HET INSPUITEN VAN TUBERCULINE DOOR
VEEOPZICHTERS GEOORLOOFD?

DOOK

A. VAN LEEUWEN.

Over deze vraag wordt eenigszins verschillend gedacht.
Ik denk niet te veel te beweren, wanneer ik zeg dat de
meeste veeartsen deze vraag zonder voorbehoud met „neen"
beantwoorden, terwijl slechts een kleine minderheid bereid
zal worden bevonden tot het geven van een bevestigend
antwoord.

Daar ik mij schaar onder die minderheid stel ik er prijs
op mijn standpunt te dezer zake in dit tijdschrift toe te
lichten.

Bedoeld worden hier natuurlijk alleen de inspuitingen
van tuberculine bij runderen, welke aan het rijk ter over-
neming zijn aangeboden, wegens het vermoedelijk bestaan
van tuberculose. Inspuitingen dus welke direct op last en onder
controle van den districtsveearts gebeuren. Men zou ze
daarom ook „ambtelijke" inspuitingen kunnen noemen.

Welke factoren moeten bij de juiste beoordeeling der
vraag in aanmerking worden genomen?

Ten eerste de staat, welke zekerheid wil hebben of een
ter overneming aangeboden rund wel aan tuberculose lijdt,
en welke die zekerheid niet kan bekomen zonder aanwen-
ding van de tuberculine-proef.

-ocr page 280-

Ten tweede de eigenaar van liet rund, wien het niet
onverschillig kan zijn welke kunstbewerkingen de staat op
zijn dier toepast, ten einde de zekerheid te bekomen als
boven werd genoemd.

Ten derde de wetgever, in zooverre hij een regeling
omtrent de uitoefening der veeartsenijkunde in het leven
geroepen en in de „uitoefeningswet" van 8 Juli 1874
(Staatsblad n°. 98) belichaamd heeft.

Ten vierde de veearts, die wegens zijn opleiding de
eerst aangewezene is om den staat behulpzaam te zijn bij de
bestrijding van de tuberculose, en van wiens hulp dan ook
een zeer ruim gebruik wordt gemaakt.

In de vijfde plaats zou de patiënt zelf in aanmerking
komen, maar daar deze slechts- een zekere materiëele waarde
vertegenwoordigt, welke alleen het belang van den oogen-
blikkelijken eigenaar raakt, kan het belang van den patiënt
in dit opzicht worden verwaarloosd en als factor in dit
geding niet gelden.

Bezien wij nu eerst de vraag uit het oogpunt van den
staat.

Het is den staat, welke een wegens tuberculose aange-
boden rund wil overnemen, alleen te doen om zekerheid te
hebben omtrent het bestaan van tuberculose. Hij draagt
daartoe het clinisch onderzoek op aan den eenigen, die hier-
voor in aanmerking kan komen en wien dit werk is toe-
vertrouwd, namelijk aan den veeartsenijkundige. Te kiezen
valt hier niet, de veearts is de eeiiige persoon, die tot dezen
arbeid in staat kan worden geacht. Eenige selectie heeft
intusschen wel plaats. Vooreerst komt de plaatsvervangend
districtsveearts in aanmerking, omdat hij (zij het dan ook
maar half) ambtenaar is. Zijn er echter ook in dezen kring
elementen, die voor dien arbeid niet geschikt zijn, dan
worden ook zij uitgeschakeld, en maakt de staat ten slotte
alleen gebruik van de hulp van die veeartsen, die doorgaans

-ocr page 281-

geacht kunnen worden voor de opgelegde taak de noodige
bekwaamheid en geschiktheid te bezitten.

Nu heeft dat clinisch onderzoek plaats geh^d, maar bleek
niet toereikende te zijn om den staat de noodige zekerheid
te geven. Dan moet de staat dus naar andere middelen
omzien, en zulk een middel vindt hij in de tuberculine.
Een middel dat onder de huid moet worden ingespoten om
zijn diagnostische werking te ontplooien, en dat die werking
even prompt uitoefent, of het door A. of door B. onder de
huid is aangebracht. Dat weet de staat natuurlijk even goed
als wij allen, dat het voor de werking volmaakt onverschil-
lig is, of de tuberculine door een zoogenaamde wetenschap-
pelijke dan wel door een „empirische" hand is ingespoten.
Voorts weet de staat ook dat het middel op zichzelf geen
schade kan veroorzaken, zooals dit bijv. met virulente ent-
stoffen wel het geval is. De staat behoeft dus bij de aan-
wending van het middel slechts een waarborg te hebben,
dat de tuberculine werkelijk onder de huid wordt ingespoten.

Zoekende naar personen, die dit zuiver mechanische werk
kunnen verrichten, zal het oog natuurlijk iri de eerste plaats
vallen op den veearts tot wiens praktijk ook het onder de
huid van een dier aanbrengen van geneesmiddelen, diagnos-
tica en entstoffen behoort. Maar de staat kan ook gebruik
maken van andere personen, die de noodige waarborgen
geven voor de juiste aanwending van het middel. Zulke
personen vindt de staat nu in de veeopzichters, die onder
leiding en controle van den districtsveearts deze eenvoudige
handbeweging zeer spoedig kunnen leeren. Daar zij geheel
door het rijk bezoldigde ambtenaren zijn, kan de staat nooit
goedkooper tot zijn doel geraken dan door de tuberculine-
injecties zooveel mogelijk door veeopzichters te laten ver-
richten. En aangezien de staat alleen het belang der gemeen-
schap heeft te bevorderen, en niet het belang van een bepaalde
groep van personen (hier de veeartsen), daar zou het dan

-ocr page 282-

ook op den weg van den staat liggen de tuberculine-injec-
ties door veeopzichters zooveel mogelijk in de hand te werken.

Maar de staat heeft niet alleen rekening te houden met
belangen, doch ook met begrippen en vooroordeelen. En
waar nu bij de meerderheid der veeartsen de meening be-
staat dat onderhuidsche inspuitingen bij dieren een onver-
vreemdbaar privilege van den veearts zijn, daar kan het
eisch van goede staathuishoudkunde zijn die meening (zij zij
dan gegrond of ongegrond) te ontzien, en den veeartsenij-
kundigen stand niet te ontstemmen door hem dat (zij het
dan ook vermeende) privaatrecht stoutweg te betwisten en
te ontnemen. Want dit is een feit, dat de staat in de tegen-
woordige situatie den veeartsenijkundigen stand en zijn
medewerking in verschillende publieke aangelegenheden niet
kan missen.

In dezen gedachtengang ligt voor een deel de verklaring van
de omstandigheid, dat de tuberculine-injecties in den grooten
regel door de veeartsen worden gedaan, en slechts bij uitzonde-
ring door een veeopzichter. Dit laatste meestal als de veearts
geen tijd of geen lust heeft de tuberculinatie te verrichten;
als de reis bij avond zeer ongelegen is; als de veearts door
drukke werkzaamheden verhinderd is; of als uit anderen
hoofde het invallen van den veeopzichter aanbeveling ver-
dient.

Ten tweede bezien wij de vraag uit het oogpunt van den
eigenaar. Met hem zijn wij spoedig klaar. Als de veeop-
zichter het werk der inspuiting even goed verstaat als de
veearts en met de noodige accuratesse te wrerk gaat, dan
is het den eigenaar geheel onverschillig wie de inspuiting
verricht. Dat dit zoo is, kan hieruit blijken, dat mij nog
nog nooit een klacht van een eigenaar te dien opzichte ter
oore is gekomen.

Ten derde heeft de wetgever een wroord mede te spreken.
Hij zegt in art. 1 van de boven reeds genoemde wet:

-ocr page 283-

„Uitoefening der veeartsenijkunst, waaronder de wet het
„verleenen van genees- en heelkundigen raad of bij-
stand voor vee als bedrijf verstaat, is alleen geoor-
„loofd aan hen, die, na afgelegd examen hier te lande, eenë
,,akte van bevoegdheid tot die uitoefening hebben verkregen.

„Uitoefening der verloskunst van het vee en het doen
,,van heelkundige operatiën op gezond vee zijn, met
„uitzondering van inenten, aan ieder geoorloofd."

Ik spatieerde enkele woorden, omdat ik op die woorden
in het bijzonder de aandacht wilde vestigen.

Allereerst treft ons de omschrijving van wat de wet onder
de uitoefening der veeartsenijkunde verstaat : het verleenen
van genees- en heelkundigen raad of b ij stand voor
vee als bedrijf. Dat is verboden aan ieder die daartoe
niet bevoegd is. Hieronder kan echter het inspuiten van
tuberculine als diagnostisch hulpmiddel door een bezoldigd
en beëedigd rijksambtenaar, die daarvoor geen aparte be-
looning ontvangt, en voorts onder leiding en verantwoorde-
lijkheid van den districtsveearts, zeker niet worden gebracht.

Geoorloofd is bij de wet het doen van heelkundige
operatiën op gezond vee, behalve i n e n t e n. In-
enten is dus niet geoorloofd. Dat inenten echter iets anders
is dan het inspuiten van een diagnostisch hulpmiddel be-
hoeft in een orgaan als dit niet te worden aangetoond.
Maar uit het uitdrukkelijk toelaten van heelkundige operatiën
op gezond vee wordt door velen afgeleid, dat hetzelfde bij
ziek vee dan wel niet geoorloofd zal zijn. Ofschoon dit
voor mij nog volstrekt niet vast staat, aangezien alleen de
heelkundige raad of bijstand als b e d r ij f verboden is, zoo
zou het toch ook moeilijk vallen !om het inspuiten van een
diagnostisch hulpmiddel te brengen onder de heelkundige
operatiën, ten doel hebbende het verleenen van heelkundigen
raad of bijstand. En eindelijk is het nog lang niet zeker
dat de inspuiting geschiedt bij zieke dieren, omdat de ziekte

-ocr page 284-

menigmaal slechts wordt verondersteld, en bij het onderzoek,
waarvan de tuberculine-inspuitmg slechts een bestanddeel is,
blijkt dat voor die veronderstelling geen grond bestaat.

Volgens de letter van de wet is dus de inspuiting van
tuberculine door. een veeopzichter, gedaan tot aanvulling van
het clinisch onderzoek van den veearts, zeker geoorloofd.

Maar nu krijgen wij ook nog te doen met den geest
van de wet. Wat zou de wetgever wel bedoeld hebben met
het in het leven roepen van deze wet? De considerans zegt
daaromtrent niets, dus kan men zijn gedachten den vrijen,
loop laten. Een gangbare gedachte is dat deze wet die-
nende is om een bepaalde groep van personen (de geëxa-
mineerde veeartsen) te beschermen of te bevoordeelen. Wij
deelen deze meening echter niet, en hebben van den wet-
gever een hoogeren dunk. Deze wet is beslist in het leven
geroepen in het algemeen belang, in het belang van den
veestapel. Wanneer wij letten op art. 11 van deze wet, en
daarbij op de omstandigheid dat zij die van 20 Juli 1870
op den voet volgde, dan is het duidelijk genoeg welke ge-
dachte bij den wetgever heeft voorgezeten. De uitoefenings-
wet sluit aan bij de wet op het veeartsenijkundig staatstoezicht.
En mag de wetgever van 1874 ook de bijgedachte hebben
gehad, dat het in het algemeen belang was om den ge-
examineerden veearts een weinig in den stijgbeugel te helpen,
thans, nu hij reeds lang in den zadel zit, en het destijds
nog sterke empirisme onder den voet heeft gereden, thans
heeft hij stellig dien rugsteun niet meer noodig, maar heeft
hij geleerd zichzelf zonder kunstmatigen steun in den zadel
te houden. Wie nu nog steun van den wetgever noodig
oordeelt, zal vermoedelijk nooit op eigen beenen leeren
staan!

Als vierde factor hebben wij dan nog te rekenen met den
veearts. De veearts als medehelper in den strijd tegen de
tuberculose, en de veearts anderzijds, die voor zijn ideëele

-ocr page 285-

(stands-)belangen en voor zijn materiëele belangen heeft te
waken.

Als onmisbaar medehelper werd hij boven reeds besproken.

Is zijn standsbelang bij het vraagstuk betrokken ? Wordt
het aanzien van den stand benadeeld als men zegt dat een
deel van het eenvoudigste werk even goed door een handig
persoon kan gebeuren, al heeft hij de veeartsenijkunde niet
in haar geheelen omvang bestudeerd? Ik kan het niet inzien.
Dan zou dit aanzien even goed worden benadeeld door het
aanleggen van een thermometer, wat toch ook honderde
malen door veeopzichters geschiedt. Het zou nog te bezien
staan waarvoor de meeste wetenschappelijke kennis noodig
is, voor het juist aanleggen en aflezen van een thermometer,
met inachtneming van de organische reactie tevens, óf voor
het onder de huid steken van een holle naald en het leeg-
drukken van een spuitje.

Blijven dan ten slotte nog over de zuiver stoffelijke be-
langen van den veearts. Welnu, daaromtrent ben ik van
meening, dat de veeartsenijkundige stand, even goed als
elke andere maatschappelijke kring, zijn stoffelijke belangen
op loyale wijze heeft te verdedigen.

Maar in de eerste plaats geldt het hier geen strijd op
leven en dood; de veeartsenijkundige stand staat of valt
niet met het behoud van die tuberculinaties. En in de
tweede plaats moet de gemeenschap, bij monde van den
staat, rekenen met de billijke aanspraken van alle maat-
schappelijke kringen en groepen. Het kan niet tot haar taak
behooren, en is ook niet in haar belang, bepaalde groepen
te bevoordeelen. Billijke aanspraken en rechten zijn te
ontzien, maar dan moeten zij ook worden aangetoond.

Het zou mij aangenaam zijn, indien een mijner
collega\'s mij in casu van dwaling wilde trachten te over-
tuigen. En dat dan op rein zakelijke gronden. Even-
tueele gevoelsoverwegingen, uitgaande van solidariteit of

-ocr page 286-

collegialiteit, kunnen in dit opzicht geen dienst doen.

Aangetoond zal moeten worden dat de tuberculine-inspui-
ting een onvervreemdbaar recht van den veearts is; dat het
een staatsbelang is, indien dit recht met alle macht wordt
gehandhaafd; of ook dat de tuberculine-inspuiting door vee-
opzichters bij de wet verboden is.

Utrecht, Januari 1908.

Korte mededeelingen en referaten.

Twee nieuwe neinatoden in het darmkanaal van het rund
in Deli, door A. VRIJBURG in Deli.
— Onder dit opschrift

komt in het Centralblatt für Bakteriologie, Parasitenhunde und
Infehtionskrankheiten,
Bd. XLV, Heft 4, een beschrijving voor van
twee nieuwe nematodensoorten, gevonden in den dunnen darm
bij het rund.

1°. De strongyloides bovis. Tot nu toe waren darm-
strongyloiden slechts bij mensch, aap, schaap, varken en konijn
gevonden.

De wijfjes zijn 5 mM, lang, de mannetjes 4,5 niM. Ook
komen ongeslachtelijke (filariaforme) exemplaren voor. De eieren
zijn 0,075 inM. lang en 0,034 mM. breed. Voor een nauwkeurige
beschrijving alsook voor vele biologische bijzonderheden, door
Vrijburg bij het kweeken der dieren in runderfaeces opgemerkt,
zij naar het oorspronkelijke verwezen.

Kunstmatige infectie per os gelukte bij jonge dieren beter dan
bij oudere.

Proeven om na te gaan of de filariaforme larven soms dooi-
de hunl binnendrongen, vielen negatief uit.

In groote hoeveelheden aanwezig, kunnen de wormen ziekte-
verschijnselen van den kant der darmen te voorschijn roepen;
dit behoeft echter niet steeds het geval te zijn.

Chronische (soms intermitteerende) diarrhaeën vestigen de aan-
dacht op het lijden. Ook geeft
Vrijburg aan, dat de wormen
bloed opnemen.

2°. De agriostomum Vrijburgi (aldus genoemd door
professor
Railliet te Parijs).

-ocr page 287-

De worm gelijkt veel op een ankylostomum, de eieren en larven
veel op die van strongylus contortus. De wijfjes zijn gemiddeld
17,5 mM. lang, de mannetjes 14,9 mM. Ook deze soort werd
door schrijver gekweekt in faeces of aarde.

Waarschijnlijk worden de runderen met het voeder geïnfecteerd.
Ook is het waarschijnlijk, dat de larven door de huid binnen-
dringen.

In hoofdzaak komt de worm in het duodenum voor en schijnt
zich met weefselbestanddeelen van den darm wand te voeden. Ze
vreten den darm aan en veroorzaken macroscopisch zichtbare
wondjes en bloedingen. In groote hoeveelheden aanwezig, is
anaemie hiervan het gevolg; ook de dood kan ontstaan, zooals
Vrijburg bij een kalf waarnam. Diarrhae zag hij slechts als
tevens een groot aantal strongyloiden aanwezig was.

De therapie, met tal van middelen als thymol, creosoot, oleum
terebinthinae, arsenicum en areca ingesteld, had bij beide ziekten
weinig succes. J.
van der Veen.

O

Uit de practyk in Deli, door A. VRIJBURG. — Onder
dezen titel doet
Vrijburg in de Veeartsenij kundige Bladen voor
Nederlandsch-Indië
(deel 19, aflevering 3—4) mededeelingen over
de belangrijkste ziekten, welke den veestapel in Deli bedreigen.
In hoofdzaak bepaalt de praktijk zich tot trekossen (zebu en
Siam-os) en paarden (Australiërs en Battak-ponys).

Over de tropische en eenige der meest belangrijke andere
ziekten volge hier een enkel woord.

De piroplasmose schijnt er veroorzaakt te worden door
het piroplasma parvum. In het bloed van vele runderen
komen ze voor zonder aanleiding te geven tot, stoornissen.
Waarschijnlijk is dit te danken aan verkregen immuniteit der
runderen.

Acute, hevige piroplasmose kwam een enkele maal bij pas in-
gevoerde runderen voor. Over het algemeen veroorzaakt de ziekte
geen groote verliezen; bij goede verpleging lijden de dieren er
weinig onder.

Proeven om de teek te ontdekken, welke de piroplasmose
overbrengt, gelukten niet in allen deele. De meest voorkomende
soort is de r hi piceph alu s australis.

Surra komt in Deli steeds voor; onder de paarden weinig,

-ocr page 288-

onder de runderen echter meer. Dit hangt samen met het feit,
dat het paard beter beschermd wordt (door stalling, enz.) tegen
de steken van vliegen (tabannssoorten).

Zeer karakteristiek zijn de verschijnselen koorts, minder eetlust,
tranen en toenemende magerheid niet. Soms sterven de dieren
apoplectisch.

De volgende methode werd door Vrijburg aangewend om
surra-lijders in een kudde te ontdekken en daarna te verwijderen.

Van diereu met temperaturen boven 39,5° C. werd het bloed
op trypanosomen onderzocht. Bij negatief resultaat werd ter con-
trole nog een cavia subcutaan met 1 cM3. bloed uit de vena
jugularis geënt.

Minderwaardige zieke dieren werden geslacht of verkocht, de
overige zieken 5 a 6 maanden goed gevoed, waarna meestal
genezing volgde. De metbode is lastig, daar lijders aan surra
soms koortsvrije perioden van 3 a 4 weken hebben.

Farcin de boeuf komt in eigeuaardigen vorm voor. Het
lijden is sporadisch of een enkele maal enzoötisch en gelijkt veel
op een dergelijke ziekte door
Lignièues in Argentinië waarge-
nomen. Een actino-bacil, zooals
Lignières, tref schrijver niet in
den abscesetter aan, wel een kort staafje en ook een cocco-bacil.
(Zie:
Recueil de médecine vétérinaire, 1902, n°. 18.)

Malleus komt in Deli weinig voor. Interessant is de mede-
deeling omtrent een lager organisme (van een van malleus ver-
dacht paard gekweekt), dat in vele opzichten aan den malleusbacil
herinnerde en toch deze ziekte niet heeft veroorzaakt.

Tuberculose werd hoogst zelden aangetroffen. Schrijver zag
slechts twee gevallen bij zebu\'s.

Een zeer eigenaardige bewegingsstoornis werd meerdere malen
door
Vrijburg bij paarden waargenomen. Beginneude met\' de
verschijnselen van onvolkomen kruisverlamming werd de loco-
motiestoornis op het laatst zoo erg, dat het dier bij plotselinge
bewegingen, als bij het verjagen van vliegen, dreigde te vallen.
Opmerkelijk was, dat het linker achterbeen steeds sterk door
het dier werd gemeden, hoewel het been den licbaamslast wel
kou dragen. Dreigde het dier te vallen, dan trachtte het dit
te voorkomen door het voorstel snel naar links te wenden,
daarbij op het rechter achterbeen als middelpunt soms 180° tot
360°, zelfs eenige cirkels te draaien. Soms viel het paard dan

-ocr page 289-

lieer, soms niet. Slechts één geval heeft Vrijburg door rust zien
genezen.

Een oorzaak kon niet worden gevonden; zelfs de sectie vau
een der lijders gat geen opheldering.

Voor de verdere mededeelingen betreffende veepest, mond- en
klauwzeer en nog enkele andere ziekten verwijst referent naar
liet oorspronkelijke, een belangrijke verhandeling over osteomalacie
mag daarbij niet worden vergeten. J.
van der Veen.

Wederom nieuwe leervakken aan de veeartsenykundige
hoogescliool te Dresden.
— Het ministerie vau binnenlaudsche
zaken in Saksen heeft op voorstel van het college van professoren
den professoren dr.
Walzel en dr. Bruck te Dresden opgedragen
aan de veeartsenijknndige hoogescliool aldaar onderwijs te geven,
resp. in literatuur- en cultuurgeschiedenis en in kunstgeschiedenis.
(Tierdrztlictie Rundschau, 16 Dezeniber 1907.) W. C. S.

Invoer van vee naar België in 1907. — ln het afgeloopen
jaar werden laugs al de 13 greuskantoren van de Nederlandsch-
Belgische grens na quarantaine en inspuiting met tuberculine in
België toegelaten 18730 Nederlandsche melk- en kalfkoeien, tegen
19418 in 1906 en 18969 in 1905. Deze vermindering moet wor-
den toegeschreven aan het feit, dat wegens het voorkomen van
mond- en klauwzeer in de quarantainestallen te Rozendaal en
te Klinge bij melkkoeien, uit ons land afkomstig, deze twee groote
kantoren twee maanden voor den invoer vau Nederlandsch fokvee
werden gesloten.

Het aantal Nederlandsche runderen, dat dit jaar naar ons land
werd teruggezonden, als verdacht van tuberculose, was aanmer-
kelijk minder dan in vorige jaren. Dit komt door de maatregelen,
welke van regeeringswege in ons land genomen zijn ter bestrijding
dezer ziekte. De minste runderen werden verzonden in de maand
Juli, namelijk 1108, de meeste in April, namelijk 2355.

Den grootsten uitvoer had Roosteren, 7812, daarop volgen de
kantoren vau Rozendaal (station en Nispen) met 4219. De
minste uitvoer geschiedde langs de kantoren Eysden en Hoogcruts
iu Limburg en Hulst in Zeeland. Langs de twee eerste gingen
212, langs de laatste slechts 108.
(Nedcrl. Landbouw-weekblad, 18
Januari 1908.)

-ocr page 290-

Boekaankondiging.

Dr. A. A. OVERBEEK. Die Aetiológie und die Bekämpfung
des Schweinerotlaufes. Inaugural-Dissertation zur Er-
langung der Doctorwürde der hohen veterinär-medizi-
nischen Fakultät der Universität Bern. Groningen, M.
DE WAAL 1907.

In de inleiding geeft dr. Overbeek een kort historisch overzicht
der ziekte tot de ontdekking van den vlekziektebacil; hy wijst
er op dat in vroeger jaren verwisseling van de vlekziekte plaats
vond met andere ziekten, zelfs met miltvuur, en voorts dat onder
den naam «vlekziekte» onderscheidene varkensziekten werden
samengevat, zoodat deze in de oude literatuur soms moeilijk van
elkander zijn te scheiden. Vooral varkenspest en «Schweineseuche»
werden er dikwijls mede verward.
Löfiler zou de eerste zijn
geweest, die een juiste beschrijving van den bacil gaf.

In het hoofdstuk «morphologie» wordt de bacil beschreven
gelijk hij zich in het dierlijk organisme en in culturen voordoet
en daarnaar polymorph genoemd. De lengte wordt gesteld op
1-2 micron, de dikte op ongeveer 0,5 micron. Soms gelijken
de bacillen op coccen, dan weer vormen ze mooie rechte, of ook
onregelmatig gebogen staafjes. De cultuur in verschillende voe-
dingsbodems wordt uitvoerig beschreven, met de typische ken-
merken in de verschillende media.

Proeven omtrent nitriet- en indolvorming, zoomede betreffende
reductie vielen negatief uit.

By proefnemingen met anaërobe cultuur bleek, dat 002 voor
de bacillen vermoedelijk vergiftige eigenschappen bezit. Een
anaërobe groei vond beter op andere wijze plaats dan onder
CO2.

In zake het resistentievermogen van den bacil wordt er met
nadruk op gewezen, dat de vlekziektesmetstof vooral in vleesch
van gestorven dieren lang levensvatbaar blijft en daarin moeilijk
is te vernietigen, iets wat uit het oogpunt van bestrijding van
groot belang moet worden geacht.

Omtrent de vorming van toxinen en endotoxinen zijn ver-
schillende proeven genomen. Bij varkens werd een vrij belangrijke
temperatuursverhooging opgemerkt na intraveneuse injectie van
gedoode bacillen.

In het uitvoerig hoofdstuk over «pathogeniteit» wordt er speciaal
op gewezen, dat sterk gebouwde varkensrassen minder vatbaar

-ocr page 291-

zijn voor vlekziekte dan de meer veredelde soorten; de fokkers
handelen verstandig door hiermede rekening te houden.

Afzonderlijke hoofdstukken zijn gewijd aan urticaria en sapro-
phvtisch levende vlekziektebacillen ; omtrent het voorkomen van
vlekziektebacillen in de lichamen van gezonde varkens zijn ver-
schillende proeven vermeld. De meening wordt verdedigd dat
vlekziekte wellicht in enkele gevallen ontstaat door saprophytisck
levende bacillen, doch dat de verspreiding der ziekte in den regel
door een zeer virulente smetstof geschiedt.

Onderscheidene agglutinatieproeven werden genomen. Bloed
van kunstmatig geïnfecteerde dieren bleek op de bacillen in
bouilloncultuur niet agglutineerend te werken.

De schrijver wijst er op, dat verbetering van hygiënische toe-
standen in het algemeen een belangrijk middel is ter bestrijding
van de ziekte. De entingen volgens
Pasteur en Lorenz worden
uitvoerig nagegaan; daarbij wordt betoogd, dat het geheel vrij
laten der entingen, zooals in Nederland nagenoeg geschiedt, niet
in het belang van een doelmatige algemeene bestrijding is te
achten. De cultuurentingen behooren onder controle te staan.

Voorts worden de entingen met porcosan, met gedoode ba-
cillen, en met erysipelase volgens
Emmertch en Löw besproken.

Ten slotte acht Overueek ter bestrijding der vlekziekte noodig:

1". Bevordering der enting gedurende het geschikte jaargetijde
door actieve entstoffen gratis of tegen geringen prijs voor de
veeartsen beschikbaar te stellen.

2°. Bevordering van hygiënische maatregelen door onderricht
aan de fokkers.

3®. Het verbieden van simultane entingen tusschen 1 Juli en
1 October, en evenzoo bij het epizoötisch heerschen van vlekziekte.

4°. Het injiciëeren van culturen enkel aan veeartsen te veroor-
loven.

5°. Het zoo spoedig mogelijk enten van zieke en verdachte
dieren verplichtend te stellen.

6°. Het vervoer van dieren aan vlekziekte lijdende of daarvan
verdacht te verbieden, tenzij naar slachthuizen.

7°. Het vervoer van vleesch, afkomstig van aan vlekziekte
lijdende varkens enkel na sterilisatie toe te laten.

8*. De stallen waarin vlekziekte voorkwam te desinfecteeren.

W. C. Schimmel.

-ocr page 292-

A. W. HEIDEMA, Paardenfokkerij I. Geïllustreerde land- en
tuinbouwbibliotheek. Groningen. J. B. WOLTERS 1907.
Prijs f 0.90.

Bovenstaand werkje, 114 bladzijden groot, in het bekende for-
maat, keurig in linnen gebonden, wacht al eenigen tijd op aan-
kondiging. Dit eerste deel omvat de beoordeelingsleer en de
raskennis; het tweede gedeelte zal, behalve de paardenfokkerij in
engeren zin, eenige voor ons land belangrijke buitenlandsche rassen
behandelen.

Het werkje is geschreven ten gebruike aan de landbouwwinter-
scholen, maar het kan — blijkens het voorbericht —- ook dienen
voor landbouwwintercursussen in paardenkennis, alsmede voor
zelfonderricht. Het bevat een 4-tal hoofdstukken, waarvan het
lsto een korte inleiding is. Referent begon met het 3do. «De beoor-
deeling van het paard naar ziju uiterlijk voorkomen of exterieur",
dat hij met groote belangstelling las. In 60 bladzyden is het
eigenlijk exterieur met beengebreken, ouderdomskenmerken, kleuren
en gangen zeer goed beschreven. Ik kan mij voorstellen boe collega
Hkidema, als leeraar aan de Rijks landbouwwinterscbool te
Groningen, aan de hand van deze zeer beknopte gegevens, vol
vuur zijn leerlingen boeit en hen een helder inzicht geeft in
dat zoo interessante gedeelte van de paardenkennis, dat juist uit
een practisch oogpunt voor hen van zooveel belang is. Enkele
fraaie teekeningen, voor het meerendeel den lezer van «Het Paard»
bekend, zijn hier overgenomen. Nieuw ziju die, vervaardigd naar
gebitten van Dr. D. G.
Ubbkls te Roden; zij zijn zeer instructief,
maar toch had ik voor fig. 49 liever een ander gekozen, daar bij
een vergelijking met de voorafgaande en de volgende de 5-jarige
mond een «klein 6» kon worden genoemd.

Ook het 4de hoofdstuk «De raskennis van het paard» las ik met
genoegen. Het heeft zeer mooie teekeningen, waarvan enkele later
waarschijnlijk in deel II zullen worden beschreven. De figuren
66—69 zijn zeer interessant, wat ook het geval is met de be-
schrijving van het Friesche paard.

Toen ik zoover was, wilde ik toch ook het 2do hoofdstuk lezen
«De bouw van het paard».

Schrijver zegt aan het slot van zijn inleiding «Als voorberei-
dende studie is de kennis van den inwendigen lichaamsbouw
en van de levensverrichtingen zeer gewenscht, feitelijk noodzakelijk,

—5M

-ocr page 293-

waarover dan ook reeds twee afzonderlijke deeltjes iu de «Geïl-
lustreerde Landbouwbibliotheek» , geschreven door prof. dr. J. R
it-
zema Bos, zijn verschenen.

Enkele hoofdpunten mogen hier ter herinnering aangestipt en
enkele afbeeldingen duidelijkheidshalve worden weergegeven».

Met die stelling ben ik het volkomen eens, maar of dit onder-
werp zoo is bewerkt dat de leerling er veel aan heeft — vooral
ook voor zelfonderricht — waag ik t.e betwijfelen. Het maakt
op mij den indruk alsof de schrijver, om gelegenheid te hebben
wat te zeggen over cornage, dampigheid, enkele ooggebreken, enz.
deze 32 bladzijden heeft opgesteld. Als handleiding bij het onder-
wijs is dat gedeelte te onvolledig en waar bovenbedoelde ziekten
besproken worden feitelijk te uitvoerig.

Ik geef gaarne toe dat het moeilijk is den bouw van het
lichaam zeer beknopt en toch duidelijk te beschrijven. Waar men
over niet meer ruimte beschikt, is het naar mijn meening wijzer
de beschrijving achterwege te laten, want de leeraar kan het
dan in korten tijd den leerling veel duidelijker maken.

Ik weet wel dat de schrijver slechts «enkele hoofdpunten
ter herinnering wil aanstippen», maar nu zijn er iu dit hoofdstuk
voor den leerling te veel hyaten, waardoor het overzicht voor
hem moeilijk wordt. Maar bovendien waar men een dergelijke
beschrijving geeft, moet zij nauwkeurig zijn, want, om een voor-
beeld aan te halen, de heer
Heidema zal zijn leerlingen geen
beschrijving geven van bet middelrif of van de buikspieren zooals
die op blz. 7 en 23 voorkomt, evenmin zal hij vertellen dat het
darmkanaal bij het volwassen paard slechts 18 meter lang is.

Maar dat zijn kleinigheden in vergelijking met het geheel.
Wanneer bouw of levensverrichting moet worden behandeld, laat
men dan de werkjes van [
Iitzema Bos gebruiken of uog beter,
laat de schrijver bij een volgende editie de paardenfokkerij in
drie deeltjes behandelen en het lste voor den bouw bestemmen,
dan blijft er voor het 2de wat meer ruimte over.

Het werkje is niet geschreven voor veeartsen, maar ik ben
overtuigd dat velen het met genoegen zullen lezen en dat
vooral zij, die cursussen geven, er een uitstekend gebruik van
kunnen\'maken.

Van Esveld.

-ocr page 294-

Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde.
Mededeelingen van tiet hoofdbestuur.

In de afdeeling Gelderland-Overijsel is opgetreden als voor-
zitter A.
van Heusden te Nijmegen, als onder-voorzitter F. S.
J. Veeze te Zutfen.

Het lid der nieuwe afdeeling Zuid-Holland, dr. W. Stuurman
te Alkmaar, heeft verzocht, met ingang van 1 Januari 1908, als
lid over te gaan bij de afdeeling Noord-Holland.

Het hoofdbestuur heeft de eer te berichten, dat de hesren J.
J.
F. Dhont, ü. Kruyt en M. van der Vliet de benoeming
hebben aangenomen als leden eener commissie, welke de opdracht
heeft het ontwerp-wet op de rijkskeuring van vee en vleesch
hier te lande aan een grondige studie te onderwerpen en aan
het hoofdbestuur hiervan rapport uit te brengen.

Eenigen tijd geleden werd tegen den veeopzichter van Hessen
te Utrecht proces-verbaal opgemaakt, toen deze ambtenaar op
last van den districtveearts te Utrecht een tuberculine-inspuiting
verrichtte bij een rund, hetwelk door den eigenaar als verdacht
van te lijden aan tuberculose aan het rijk ter overneming was
aangeboden.

In verband hiermede heeft het hoofdbestuur zich opnieuw tot
den heer directeur-generaal van den landbouw gewend met het
verzoek den districtsveeartsen te adviseeren voortaan de tuber-
culine-entingen uitsluitend door veeartsen te doen verrichten.

Het hoofdbestuur heeft het volgend verzoek verzonden aan
den minister van binnenlandsche zaken en den minister van
landbouw, nijverheid en handel, terwijl een afschrift is verzonden
aan de Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der genees-
kunst, aan de Nederlandsche Maatschappij ter bevordering der
pharmacie, aan den heer directeur der Rijks seruminrichting te
Rotterdam en aan den Centralen gezondheidsraad te Utrecht.

Utrecht, 17 Januari 1908.

Het hoofdbestuur van de Maatschappij ter bevordering der
veeartsenijkunde in Nederland neemt de vrijheid, in aansluiting
met het aan den minister van binnenlandsche zaken gericht

-ocr page 295-

adres van de Maatschappij ter bevordering der pharniacie van
15 October 1907, te wijzen op liet groote belang van het tot
stand komen van wettelijke maatregelen, betreffende de bereiding
in Nederland, den invoer van uit het buitenland, de bewaring,
den verkoop, de aflevering en de aanwending van sera, entstoffen
(vaccins), culturen en bacteriëele producten, bestemd tot het
onvatbaar maken tegen en tot het genezen van bepaalde ziekten
bij huisdieren, tot het verdelgen van schadelijke dieren en tot
het onderkennen van ziekten bij dieren.

Toelichting: De bereiding van genoemde stoffen dient met bij-
zondere nauwgezetheid te geschieden, ten eerste ter verkrijging
van een goed product, ten tweede ter voorkoming van nadeelige
gevolgen, welke uit het omgaau met pathogene microben van
mensch en dier kunnen voortvloeien (bijv. bereiding van milt-
vuurserum en vaccin, van tubereuline, van raalleine, etc.). Het
is daarom gewenscht de bereiding bij de wet te regelen.

Wat den invoer uit het buitenland betreft, ook deze moet
aan bepaalde voor-schriften worden gebonden; vooral ten aanzien
van de deugdelijkheid van het product en van de qualiteit dei-
personen voor wie het ingevoerde bestemd is.

Daar deugdelijke praeparaten door ondoelmatige bewaring (bjjv.
in zonlicht, bij hooge temperatuur) geheel of ten deele onwerkzaam
kunnen worden, is het noodzakelijk ook hieromtrent bepalingen
vast te stellen; dit geldt evenzoo voor den verkoop, de aflevering
en de aanwending van bedoelde stoffen; wat den verkoop, de af-
levering betreft, dient ten eerste te worden opgemerkt, dat deug-
delijke praeparaten, op doelmatige wijze bewaard, toch na zekeren
tijd hun werkzaamheid min of meer verliezen. Het is daarom
noodzakelijk, dat voor elk der bedoelde stoffen de termijn worde
vastgesteld, na welks verstrijken, te rekeneu van den datum dei-
bereiding af, deze stoffen niet meer mogen worden verkocht of
afgeleverd. Ten tweede dient te worden vastgesteld aan welke
personen de verkoop of de aflevering mag geschieden, en wie de
bevoegdheid bezitten de praeparaten aan te wenden.

Deze bepalingen zullen voorkomen, dat entstoffen en culturen
in handen van onbevoegden geraken, waaruit nadeelige gevolgen
voor de gezondheid van mensch en dier kunnen voortvloeien of
waardoor bedrieglijke handelingen kunnen worden in de hand
gewerkt. Het hoofdbestuur wijst in dit verband op het frauduleus

-ocr page 296-

gebruik van tuberculine, bij vervoer van runderen naar het
buitenland.

Namens het hoofdbestuur:

De voorzitter, H. M. Kroon.
De secretaris, K. Hoefnagel.

Necrologie.

Te Ambt-Doetichem is op 9 Januari 1908, in den ouderdom
van bijna 98 jaar, overleden de heer G. W.
Bulten, empirist,
aldaar.

Personalia.

Het adres van J. H. Hillen is thans te Maastricht, dat vau
F. Boerhave te Dieverbrug; J. E. Reichman is van Utrecht
naar Voorburg vertrokken (oefent aldaar geen praktijk uit).

De paardenarts 2de klasse J. A. Gunst van het Indisch leger
is 11 Januari naar Indië vertrokken.

Tijdelijk toegevoegd: aan den gouvernements veearts te Ban-
doeng, met voorloopige standplaats Bandoeng, de benoemde gouver-
nement»? veearts
J. H. Cn. Vermeer. (N. Rott. Ct. van 28 Jan. 1908.)

Rijks veeartsenijschool.

De leerling M. P. A. Thomassen van het lste studiejaar heeft
met 1 Februari 1908 zijn studiën aan de school gestaakt.

Staatsbegrooting 1906.

Een wetsontwerp is ingediend tot verhooging van het tiende
hoofdstuk der staatsbegrooting voor het dienstjaar 1906.

Het ontwerp strekt om het artikel: «kosten, subsidiën en
schadeloosstellingen tot afwending vau het gevaar, waarmede
ziekten den veestapel bedreigen», te verhoogen met f320,000 en
het artikel «grondboringen, bureel-, reis- en verblijfkosten en
verdere uitgaven (afdeeling mijnwezen, rijksopsporing van delf-
stoffen) met f44,000.

Het op het eerste artikel ontstane tekort vindt zijn grond in
de omstandigheid, dat de veehouders op veel ruimer schaal dan
men zich had kunnen voorstellen, gebruik hebben gemaakt van
de bij het K. B. van 2 Sept. 1904 (Stbl. 219) geboden gelegen-

-ocr page 297-

beid ooi huii tuberculeus vee aan het rijk over te doen. Tegen-
over deze vermeerdering van uitgaven valt echter te wijzen op
het feit, dat de ontvangsten ter zake van den verkoop der over-
genomeu runderen de raming beduidend hebben overschreden.
Geschat op f 75.000, heeft bedoelde opbrengst bedragen ruim
f 2\'28,000.

Bij het atdeelingsonderzoek werden inlichtingen gevraagd
omtrent het zeer hooge bedrag dat voor de toepassing van het
K. B. van 2 September 4904 (ten aanzien van de bestrijding
van de tuberculose onder het vee) wordt gevorderd. Men vroeg
tevens naar de resultaten en naar de wijze waarop de maatregel
in de practijk wordt toegepast. Sommige leden meenden dat van
den maatregel in elk geval geen bevredigende uitkomsten mogen
worden verwacht, wanneer deze, zooals dikwerf voorkomt, slechts
sporadisch wordt toegepast.

Wijziging van het K. B. werd door sommige leden dan ook
wenschelijk geacht.

Afgescheiden van de vraag naar het nut van den maatregel,
meenden vele leden, dat tegen opdrijving van de kosten beter
dan thans zou kunnen worden gewaakt. Verscheidenen hunner
meenden t,e weten, dat de ter zake door de veeartsen ingediende
declaratiën menigmaal buitensporig waren. Men vroeg om dien-
aangaande zekerheid te erlangen, om een gesplitste opgaaf.

Enkele leden waarschuwden tegen een lichtvaardig gevolg geven
aan aanvragen om overneming van vee; zij vreesden dat, door
daartoe te gemakkelijk over te gaan, het streven wordt in de
hand gewerkt, ziek vee nog voor een goeden prijs aan bet rijk
over te doen.
(Utr. Pr. en St. Dagbl., 24 Oct. 1907.)

WET van 30 December 1907, tot verhooging van het
tiende hoofdstuk der staatsbegrooting voor het dienst-
jaar 1906.

Wij Wilhelmina enz. enz.

Art. 1. De navolgende artikelen van het 10de hoofdstuk der
staatsbegrooting voor het dienstjaar 1906 worden verhoogd met
en mitsdien gebracht op de daarbij vermelde bedragen.

2de Afdeeling. Landbouw. D. Veeartsenijkundige dienst. Art. 38.
Kosten, subsidiën en schadeloosstellingen tot afwending van het

\\

-ocr page 298-

gevaar, waarmede ziekten den veestapel bedreigen, wordt verhoogd
met f 320000 en mitsdien gebracht op: f 620000.

IIIda Afdeeling enz. enz.

Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1908.

Beraadslaging over de 2de afdeeling van
hoofdstuk 10.

De heer Smejsnge: Mijnheer de voorzitter! Zeer algemeen kan
men het landbedrijf in drie klassen verdeelen, namelijk veehouderij,
graanbouw en tuinbouw.

Voor de grootveehonderij doet de regeering alies of zeer veel,
terwijl voor het klein veebedrijf, graanbouw en tuinbouw de
regeering geen genoegzumen steun verleent.

Juist aan de grootere bedrijven, welke ten gevolge der vee-
prijzen in beteren financiëelen toestand geraakten, worden van
regeeringswege nog lioogere subsidiën toegelegd, terwijl de kleine
bedrijven den meerderen steun bij deze begrooting niet mochten
ontvangen.

Slechts een paar voorbeelden tot bewijs.

Het subsidie ten behoeve vau de paardenfokkerij is verhoogd
met f 1500O en gebracht op f 150000, terwijl de subsidiën ten
behoeve van de rundvee-, varkens-, schapen- en geitenfokkerij
niet zijn verhoogd.

Voor deze vier afdeelingen, de bedrijven van den kleinen
landbouwer, wordt nog niet de helft der uitgaven voor de paarden-
fokkerij, het groote bedrijf, uitgetrokken, en bedraagt \'s rijks
steun slechts de kleine som van f 70000.

De heer Reyne: Mijnheer de voorzitter! In de tweede plaats
zon ik enkele opmerkingen wenschen te maken over de bestrijding
van het mond- en klauwzeer. Ik zou daarbij willen memoreeren,
dat er in de stukken, blijkens het Voorloopig verslag nogal veel
aandrang is uitgeoefend om de bepalingen in te trekken en om
de ziekte maar te laten doorzieken, zooals men dat noemt. Hoe-
wel ik niet deel het optimisme van den minister, dat men met
de bestaande maatregelen die ziekte zal meester worden, toch
kan ik begrijpen en billijken, dat de minister geen gehoor heeft
gegeven aan die aansporing. In elk geval staat dit vast, dat
d i t oogenblik het meest ongeschikt is om aan te dringen op

-ocr page 299-

een andere beslissing, op een andere regeling van deze zaak.

Het vee is of wordt aanstonds naar de stallen gebracht en
de afzondering die het daar vindt, zal allicht kunnen zijn een
natuurlijke bondgenoot bij de bestrijding van deze veeziekte.
Daarom wil ik volgaarne genoegen nemen met wat de minister
daarover heeft opgemerkt en wil ik zeer gaarne afwachten
wat de tijd daaromtrent brengen zal. Maar aan den anderen
kant zou ik ook heel gaarne met kletu willen steunen den aan-
drang, die in datzelfde Voorloopig verslag is uitgeoefend, dat,
wanneer in het voorjaar de ziekte opnieuw mocht uitbreken,
niet op enkele plaatsen, maar verspreid in de verschillende pro-
vinciën van het land, de minister zijn optimisme — dat dau zal
gebleken zijn ongegrond te zijn — laat varen. Dat hij dan niet
langer zal trachten het onmogelijke te laten doen, hetgeen enkel
hierop neerkomt, dat men deu veeartsenijkundigen dienst afmat
en aan den boerenstand grooteu overlast bezorgt.

De kans bestaat — en in de Memorie van antwoord is
daarop dan ook gewezen — dat de intrekking van de bestaande
maatregelen eenig nadeel, waarschijnlijk zelfs belangrijk nadeel
zal toebrengen aan onzen vee-uitvoer.

Ik zal dat niet ontkennen, maar meu zal toch — wanneer
men zich daardoor zou willeu laten leideu — ook de vraag
moeten stellen, of dat nadeel wel bet allergrootst is. Men moet dan
vergelijken het nadeel dat ontstaat door een betrekkelijke belemme-
ring van den vee-uitvoer en anderzijds de bestendiging van hetgroote
nadeel, dat het binnenlandsch verkeer gedeeltelijk wordt stop gezet.

Mijnheer de voorzitter! Alvorens van dit punt af te stappen
mag ik niet nalaten nog iets anders te zeggen. Dat is dit. In
het najaar zijn door mij op een der gewone vragendagen enkele
vragen gericht tot den minister van landbouw, nijverheid en
handel. Een van die vragen hield in het verzoek, om maatregelen
te willen nemen, dat althans het marktverkeer ook in de besmette
streken beter zou kunnen doorgaan dan met de strenge hand-
having van alle bepalingen zou kunnen geschieden. Ik mag van
deze bespreking niet afstappen, alvorens aan den minister hartelijk
dank te hebben betuigd, dat de minister, met behoud van het
beginsel, toch heeft gedaan wat gedaan kon worden en dat hij
door wijziging te brengen in de verboden kringen, het markt-
verkeer in dit najaar althans heeft mogelijk gemaakt.

-ocr page 300-

De heer de Waal MaleEijt: Mijnheer de voorzitter! In de
eerste plaats wensch ik mij aan te sluiten bij die leden," die over
deze afdeeling gisteren bet woord gevoerd hebben en daarbij ter
sprake hebben gebracht de maatregelen door de regeering geno-
men ten aanzien van het mond- en klauwzeer.

Ik erken zeer gaarne, dat het voor de regeering een moeilijke
zaak is om te beslissen welke houding zij tegenover het mond-
en klauwzeer moet aannemen. Zich van alle maatregelen te ont-
houden, levert bezwaren en moeilijkheden op tegenover het bui-
tenland, en daar zal ik ook niet op aandringen, maar aan den
anderen kant zou ik toch wel dringend willen aanraden om bij
het nemen van maatregelen tot beperking van die voor den
veehouder zoo schadelijke ziekte toch zooveel mogelijk te zorgen,
dat de landbouwers daardoor in hun bedrijf zoo min mogelijk
benadeeld worden. Ik juich daarom toe wat de regeering in
uitzicht heeft gesteld, dat getracht zal worden een 3erum te
vinden, waardoor het misschien mogelijk zal zijn op betere, min-
der kwellende en meer doeltreffende wijze die ziekte te bestrijden
dan op dit oogenblik nog geschiedt.

Ik wilde daarbij echter nog op iets anders wijzen. De regeering
zegt terecht, dat de van mond- en klauwzeer herstelde dieren
onder bepaalde omstandigheden geruimen tijd dragers kunnen
zijn van de smetstof, zonder dat zulks aan de dieren te zien is.
In verband daarmede weusch ik de aandacht te vestigen op het
volgende. Voordat er in ons land van mond- en klauwzeer ook
maar sprake was, wist men, dat in België die ziekte algemeen
heerscht. En wat was nu het geval?

Wanneer er nu vee uit Nederland naar België werd gezonden,
dan werd dat vee aan de Belgische grens onderworpen aan een
onderzoek, of het ook leed aan tuberculose. Wanneer de tuber-
culine-inspuitingen reacties ten gevolge hadden en daardoor bleek,
dat bet dier niet geheel gezond was, werd het naar Nederland
teruggezonden. Nu meen ik te weten en ik vermoed dat het
ook den minister niet onbekend zal zijn, dat juist onder de
dieren die uit België teruggekomen zijn, het eerst het mond- en
klauwzeer in Nederland zich heeft vertoond.

De eerste gevallen hebben zich althans voorgedaan in Limburg
en Noord-Brabant dicht bij de Belgische grens. Aanvankelijk
heeft men die kunnen beperken, maar de vraag is zeer geoorloofd.

-ocr page 301-

of niet deze bijzonder besmettelijke ziekte zich van uit die be-
smette kringen later over Nederland heeft uitgebreid.

Mijnheer de voorzitter! Ik maak daarvan de regeering aller-
minst een verwijt. Wat ik zeg dient alleen om haar in overwe-
ging te geven, om, wanneer uit landen waar het mond- en
klauwzeer heerscht, vee wordt ingevoerd, even nauwkeurig toe
te zien op den invoer van dat vee als men in het buitenland
toeziet op den invoer van vee uit ons land, wanneer bij ons
mond- en klauwzeer voorkomt.

De heer vax Dbdem: Mijnheer de voorzitter. Ik wil beginnen
met een korte opmerking aan den heer
de Waai. Malefijt, die
meende, dat het mond- en klauwzeer hier zou ingevoerd zijn,
doordat de in België wegens tuberculose geweigerde koeien hier
weer zijn teruggekomen. Ik geloof dit niet; wel meen ik, dat
die terugvoer voor ons laud een gevaar is voor de bestrijding
der tuberculose, waaraan wij zooveel geld besteden. Uit dat oog-
punt acht ik wel toezicht op dien terugvoer noodig.

Ik wil nog een enkel woord spreken over het mond- en klauw-
zeer. Deze ziekte heeft in vroegere jaren meermalen geheerscht
en bracht voornamelijk schade toe aan de melkproductie, terwijl
het vee voor de slachtbank bestemd ophield te groeien en min
of meer vermagerde. Hierdoor werd aaumerkelijke schade geleden ;
ik wil dit inderdaad niet licht schatten.

In den regel was de ziekte nog al goedaardig, sterfgevallen
kwamen zelden voor en wanneer eenmaal het mond- en klauwzeer
weer genezen was, begon het vee weer te groeien, de melkproductie
nam weer toe en de schade bleek in den regel nog al dragelijk
te zijn geweest. In het verkeer, in den handel was geen verhin-
dering gebracht. Het buitenlatidsch verkeer stond wel gedeeltelijk
stil, want in tijden van mond- en klauwzeer durfden weinig vee-
handelaren met hun vee over de grenzen te gaan. In dien tijd
werden geen maatregelen genomen tegen het mond- en klauwzeer.
Het nadeel dat vroeger geleden werd, was wel te dragen. De
toestand is nu grootendeels veranderd; vroeger was het totaal
van de schade grooter, maar op het oogenblik moge het totaal
der schade minder zijn, hij die nu schade lijdt, heeft veel grooter
nadeel. Wanneer een kring wordt afgesloten waaruit geen vee
mag worden uitgevoerd, en geen doorvoer mag plaats hebben,
dan lijden de personen die vee in dien kring hebben onnoemlijke

-ocr page 302-

schade. Dit is niet het eeuige. Wanneer het ongeluk wil, dat
een boer vee heeft dat tongblaar krijgt en een veearts constateert
dit zonder dat er aangifte is geschied, dan krijgt men een geval
als in Blokker, waar de boer zijn veestapel heeft verloren.

Volgens de wet van 20 Juli 1870 wordt dat vee in beslag ge-
nomen, verbeurd verklaard en geslacht. Iemand die vroeger geen
schade zou hebben geleden, is nu geruïneerd.

Te Koevorden, in Drente, heerschte geen mond- en klauwzeer,
de beele provincie was vrij. Toen bracht een boer dit najaar een
koe aan de markt, die mondzeer had. Hij heeft het er goed af-
gebracht, maar bijna was den man zijn vee ontnomen, en had
hij nog boete moeten betalen of gevangenisstraf ondergaan.

Er zijn op dit oogenblik nog meer nadeelen aan verbonden.
De koeien mogen niet uit de weide, waarfti zij eenmaal loopen.
Mij zijn twee gevallen bekend, waar de koeien hoegenaamd geen
gras meer hadden en honger leden. Daarom heeft de eigenaar
zijn vee overgebracht naar een stuk land, wat hem ook toebe-
hoorde en aan den anderen kant van den weg lag. Ook dit is
goed afgeloopen, maar het heeft weinig gescheeld, of het vee was
verbeurd verklaard en de man had groote schade geleden.

Een veekooper, die eenige koeien koopt, en deze naar een andere
markt brengt, loopt gevaar alles te verliezen, wanneer bij een
koe mondzeer wordt geconstateerd.

Dergelijke rampen zijn dikwijls niet te voorkomen. De men-
schen loopen er zonder hun schuld in.

Als iemand tegenwoordig zijn buurman vermoordt, doet men
alle mogelijke moeite geestelijke afwijkingen bij den moordenaar
te constateeren en hij komt er meermalen met een betrekkelijk
kleine straf af, of wel, men plaatst hem eenigen tijd iu een
krankzinnigengesticht; maar als iemand verzuimt aangifte te doen
dat zijn vee tongblaar heeft, hangt men hein wel niet op, maai\'
ruïneert hem toch, want hij kan zijn bedrijf onmogelijk voort-
zetten als hij van zijn vee wordt beroofd.

Nu raad ik niet aan, al de maatregelen in te trekken, maar
wanneer het dezen winter niet gelukt liet mondzeer te bedwingen
en dit in het voorjaar weder op verschillende plaatsen uitbreekt,
dan zou ik meenen, dat men de ziekte moet laten uitzieken.

Echter dring ik er wel op aan, dat de wet van 1870 vóór het
voorjaar wordt herzien, opdat niet meer dezelfde strenge maat-

-ocr page 303-

regelen zullen kunnen genomen worden, voor liet geval mijn
advies niet wordt opgevolgd eu men voortgaat- pogingen aan te
wenden om de ziekte te bedwingen.

Ik geloof, dat het niet aangaat om tal van menschen gevaar
t,e doen loopen hun eigendom te verliezen en ik hoop, dat de
minister dit in ernstige overweging zal willen nemen.

De heer Zijlma. Mijnheer de voorzitter. Over het mond- en
klauwzeer is reeds veel gesproken. Ik sta in deze wel eenigszins
aan den kant van den heer
Reyne en ineen ook, dat, wanneer
nu eenmaal het vee is gestald en de ziekte zich misschien dan
niet zoo sterk uitbreiden zal, het goed kan zijn met de maat-
regelen tot keering van den verderen loop dier ziekte voort te
gaan. Mocht echter in het aanstaande voorjaar blijken, dat, wan-
neer het vee weder in de weide komt, de ziekte zich overal
verbreidt, dan geloof ik, dat het werkelijk beter is de maatregelen
niet meer toe te passen en de ziekte haar vrijen loop te geven.
Wij hebben vroeger gezien, dat wij bij de maatregelen welke
toen werden genomen, 8 a 10 jaar met die ziekte hebben te
kampen gehad. Die ziekte is op zich zelf niet zoo kwaad, maar
het groote kwaad, dat daardoor aan den landbouw wordt toege-
bracht, bestaat hierin, dat de handel gestremd wordt. De handel
is indertijd jaren en jaren achtereen benadeeld en gestremd ge-
weest. Laten wij de ziekte gaan, dan is het een paar jaar wat
erger, maar dan zijn wij er door. Vóór de invoering van de
veeartsenijkundewet ging het ook zoo, maar ik geloof, dat de
schade toen niet zoo groot was als nu.

De lieer Veegens, minister van landbouw, nijverheid en haudel.
Mijnheer de voorzitter. Dat de subsidiën voor de paardenfokkerij
dit jaar eenigszins hooger worden voorgedragen, terwijl die voor
run,dvee-, varkens-, schapen- en geitenfokkerij op hetzelfde peil
blijven, is juist, maar ik heb reeds ten vorigeu jare mijn voor-
nemen te kennen gegeven deze laatste met een aanzienlijk bedrag
te verhoogen; ik heb daarmede het vorig jaar een begin ge-
maakt, terwijl ik mij voorstel bij een volgende begrooting op
dien weg voort te gaan.

Het mond- en klauwzeer is door verschillende sprekers ter
sprake gebracht.

Men heeft hierbij verschillende wenschen geuit. In de eerste
plaats is gesproken van het prijsgeven van de maatregelen tot

-ocr page 304-

bestrijding van die veeziekte en op bet zoogenaamde laten door-
zieken.

Evenwel — betgeen volkomen begrijpelijk is — is erkend,
dat de regeering tot dusverre niet anders had kunnen handelen
dan zij gedaan heeft, en wordt thans met het oog op het naderen
van den staltijd op dat doorzieken niet verder aangedrongen,
maar wel zijn er leden die zouden wenschen, dat de bestaande
maatregelen zullen worden ingetrokken, wanneer in het voorjaar
de ziekte nog in eenigszins beduidende mate hier te lande mocht
heerschen.

Eindelijk is ter sprake gebracht de wenschelijkheid om de
particuliere belangen die bij deze zaak betrokken zijn, door een
verstandige toepassing der genomen maatregelen zoo weinig
mogelijk te benadeelen.

Wat dit laatste punt betreft, meen ik, dat inderdaad alles
gedaan wordt, wat verlangd kau worden. De mijns inziens nood-
zakelijke maatregelen worden toegepast met de minst mogelijke
schade voor de landbouwers. Dit is gebleken bij het houden van
de najaarsveemarkten en het is mij aangenaam, dat dit door den
heer
Reynk, die reeds bij een vorige gelegenheid het onderwerp
ter sprake heeft gebracht, geheel is erkend.

Thans de gevoerde bestrijding van het mond- en klauwzeer
zelf, waaromtrent ik eigenlijk geen oppositie heb ondervonden,
ik wensch daaromtrent toch een enkele opmerking te maken.

In vroeger tijd liet men, als het mond- en klauwzeer hier
verscheen, zoogenaamd doorzieken, liet men de zaken op haar
beloop. Wat waren dan de gevolgen ?

In de eerste plaats, dat de grenzen van andere landen voor
ous vee gesloten werden. Verder dat de veeprijzen zeer aanmer-
kelijk daalden, mede als gevolg van verhindering van onzen
uitvoer. En in de derde plaats, dat er dan na eenigen tijd een
aandrang kwam op de regeering om die grenzen te doen her-
openen, gepaard met niet altijd even billijke verwijten jegens
den minister van buitenlandsche zaken, dat onze diplomatie toch
niets vermocht om voor ons nadeelige maatregelen in andere
landen te doen opheffen.

Wat ziet men thans? Nu maatregelen tegen het mond- en
klauwzeer met inachtneming van een verstandige politiek, maar
toch met zooveel mogelijk nadruk, zijn gehandhaafd daar waar

-ocr page 305-

het aanging, ziet inen, dat de grenzen van die landen welke
geopend waren voor ons vee, niet gesloten zijn en dat het
rundvee zeer goed op prijs is gebleven. Men heeft dus bij den
minister van buitenlandsche zaken niet aangeklopt om iets t,e
doen, dat voor hem zeer moeilijk te verkrijgen zou zijn, namelijk
eenmaal gesloten grenzen opnieuw te doen openstellen.

De geachte afgevaardigde uit Zwolle heeft gezegd: ondanks
hetgeen verricht is, staat de buitenlandsche handel toch stil. Dat
moet ik dien geachten spreker stellig betwisten. Althans nog
eenige weken geleden, op het oogenblik, dat ik de vragen van
den heer
Reyne had te beantwoorden, had men met name in
Friesland een zeer groot aantal wagenladingen vee voor uitvoer
gereed staan. Het was van het grootste belang, dat dit wel werd
uitgevoerd, omdat men er mee verlegen zat en het in het land
blijven van dit vee tot groote daling der veeprijzen aanleiding
zou hebben moeten geven.

Nu geef ik gaarne toe, dat die groote buitenlandsche handel
op het oogenblik — het jaargetijde brengt dit mede — wat ver-
minderd is, maar dat die buitenlandsche handel zou stilstaan
eij dat dus onze maatregelen in zoover niet zouden hebben gebaat,
kan ik den geachten spreker uit Zwolle in geenen deele toegeven.

De geachte spreker uit Kreukelen heeft gesproken over het
onderzoek op tuberculose bij de zending van vee naar België en
de meening geuit, dat door de terugzending van het vee, dat
bij de tuberculinatie was afgekeurd, overbrenging van besmetting
met mond- en klauwzeer zeer goed mogelijk zou zijn. De geachte
spreker voegde er bij, dat naar zijn meening in het vorig najaar
de eerste gevallen in ons land in Limburg op deze wijze zouden
zijn verspreid.

Ik geloof, dat de geachte spreker zich hier vergist. Die eerste
gevallen in Limburg zijn door mij zeer nauwkeurig nagegaan,
en er is geen enkel geval bij geweest, hetwelk aan besmetting
uit de quarantaine-stallen was te wijten. Dit is trouwens reeds
opgemerkt door den geachten afgevaardigde uit Zwolle.

Nu zou de geachte afgevaardigde uit Breukelen wenschen, dat
men dat afgekeurde vee hier te lande niet meer toeliet. Ik zou
meenen, dat men in dezen toch zeer voorzichtig moet zijn. De
kans op verbreiding van het mond- en klauwzeer door het vee
dat ter zake van tuberculose in België is afgekeurd, acht ik

-ocr page 306-

inderdaad zeer gering. In de quarantaine-stallen in België zou
men het zeker wel ontdekt hebben, wanneer dat vee aan mond-
en klauwzeer lijdende was of drager van besmetting kon zijn.
En het vee vertoeft lang genoeg in die stallen om een nauw-
keurige waarneming in deze mogelijk te maken. Waar op het
oogenblik tussehen de naburige staten en ons land ten opzichte
van de maatregelen omtrent veeziekten een gewenschte overeen-
stemming bestaat, geloof ik inderdaad, dat men over hetgeen
de geachte afgevaardigde nu wenscht nog wel eens zijn ge-
dachten zou moeten laten gaan alvorens tot toepassing daarvan
over te gaan. Natuurlijk blijft het denkbeeld van den geachten
spreker, dat volstrekt niet ongerijmd is, een onderwerp van
overweging uitmaken, maar, gelijk ik reeds zeide, ik geloot, dat
men in deze een groote mate van behoedzaamheid zal moeten
in acht nemen.

De geachte afgevaardigde uit Zwolle heeft ook het geval te
Blokker ter sprake gebracht. Dat geval is mij in alle bijzonder-
heden door een met nauwgezetheid ingesteld onderzoek bekend.
Ik zal over die bijzonderheden te dezer plaatse niet uitweiden;
de rede van den geachten afgevaardigde heeft daartoe ook geen
aanleiding gegeven. Het resultaat van genoemd onderzoek is in
de Memorie van antwoord neergeschreven: het voorgevallene
te Blokker wordt door mij betreurd. Men mag echter niet uit
het oog verliezen, dat de betrokken veehouder in verzuim was;
hij had willens en wetens geen aangifte gedaan en de bepalingen
betreffende de afzondering niet nageleefd. Men kan dan ook aan
den betrokken districtsveearts niet ten laste leggen, dat hij zijn
wettelijke bevoegdheid heeft overschreden.

Gelijk de geachte spreker uit Zwolle opmerkt, is in de troonrede
een herziening van de wet van \'20 Juli 1870
(Staatsblad n°. 131)
aangekondigd. Ik zal gaarne voldoen aan den wensch van den
geachten afgevaardigde om verder het ontwerpen en het indienen
van dit wetsontwerp zooveel mogelyk te bespoedigen. Het zou
mij zeer aangenaam zijn, wanneer het reeds in het aanstaande
voorjaar tot wet zou kunnen verheven worden, maar daarvoor
zal, ik durf zeggen niet alleen van de zijde der regeering, maar
ook van die der kamer, een buitengewone inspanning worden
vereischt. Wanneer een wetsontwerp de kamer mocht bereiken,
doe ik een beroep op den veelvermogenden invloed van den

-ocr page 307-

geachten afgevaardigde om aan de behandeling daarvan zooveel
als mogelijk is stoom bij te zetten. Ik vlei mij, dat ik in deze
niet te vergeefs een beroep op die medewerking zal hebben gedaan.

Wat eindelijk ten opzichte van het mond- en klauwzeer in
het voorjaar zal geschieden, daarover valt op dit oogenblik nog
zeer weinig te zeggen. Men kan daaromtrent wel wenschen
uitspreken, maar de omstandigheden kunnen van dien aard zijn,
dat men zelf zal moeten toegeven, dat die wenschen niet kunnen
opgevolgd worden. Ik kan daaromtrent geenerlei toezegging
doen en geen verbintenis op mij nemen. Dat zou een dwaasheid
zijn, als men de omstandigheden, waaronder men na afloop van
den staltijd zal leven, te voren niet kent.

Er komt bij, dat gelijk uit de Memorie van antwoord blijkt,
op dit oogenblik aan de Rijks seruminrichting proeven worden
genomen met een serum, bereid volgens de methode
-LoEFFLER,
in Duitschland, o.a. te Greifswald, reeds toegepast, waardoor men
meent aan het rundvee niet een voortdurende, maar een tijde-
lijke immuniteit tegen het mond- en klauwzeer te kunnen
verschaffen. Wanneer de proeven tot een gewenscht resultaat
mochten leiden, waarvan de mogelijkheid in geenen deele is
uitgesloten, dan zal daaruit volgen, dat de methode van be-
strijding van het mond- en klauwzeer een algeheele hervorming
zal ondergaan. Het ligt voor de hand, dat, als men zekerheid
heeft, dat bijv. gedurende een zestal weken een rund het mond-
en klauwzeer niet meer kan overbrengen, het stelsel van be-
strijding dier ziekte een geheele verandering en een gansch
anderen grondslag zal krijgen. Ook uit dat oogpunt kan omtrent
hetgeen in het voorjaar zal moeten geschieden, op dit oogenblik
nog niets worden gezegd. Ik hoop dat de uitkomst zal bewijzen,
dat wij, vergeleken bij vroegere jaren, ten opzichte van de
krachtige repressie van deze anders zoo lang sleepende ziekte
aanmerkelijk zijn vooruitgegaan.

De heer Beckers: Mijnheer de voorzitter. Dat ik dit jaar zoo
goed niet zou te spreken zijn geweest als anders het geval was,
is vooral het gevolg daarvan, dat de regeering ten deze vooral
bevordert het subsidie ten behoeve van de groote bedrijven, de
paardenfokkerijen in het bijzonder, en dat voor de kleinere be-
drijven niet.

Verder ben ik den minister dankbaar voor de gedane toezegging.

-ocr page 308-

De heer van Dedem. Mijnheer de voorzitter, De minister heeft
vooral bezwaar gemaakt tegen het doen doorzieken van het vee,
omdat anders wellicht de invoer van ons vee in het buitenland
zou worden verboden. Ik erken dat dit inderdaad een bezwaar is
waarop gelet moet worden, maar van nog meer belang acht ik
het, dat het binnenlandsch verkeer niet geheel en al wordt onder-
broken. Ik juich het toe wanneer de prijzen van het vee hoog
zijn, maai- dit is toch niet de alles beheerschende zaak; daarbij
zullen zeker menschen die veel vee te verkoopen hebben, belang
hebben, maar of de belangen van den Nederlandschen landbouw
daarmede geheel samenvallen, zou ik nog niet zoo zeker durven
zeggen. Ook geloof ik, dat de invoer van geslacht vee in het
buitenland niet zal worden verboden en dat is toch op dit oogen-
blik de hoofdzaak. De uitvoer van fokvee staat op dit oogenblik
toch nagenoeg stil, en dat ligt ook in den aard der zaak. Welk
koopman zal thans fokvee voor het buitenland gaan koopen,
wetende dat het waarschijnlijk toch in den vreemde zou worden
geweerd? De uitvoer van Friesland naar Noorwegen en Zweden,
die voor kort nog prachtig ging, staat thans bijna geheel stil
en, naar ik heb vernomen, heeft ook de uitvoer van stieren
naar die landen opgehouden.

Ik wensch nu nog even terug te komen op de zaak Blokker.
De minister betreurt hetgeen daar is voorgevallen. Doch daar-
mede heeft de persoon in quaestie zijn vee niet terug. Acht stuks
prachtig vee, dat eenvoudig is afgemaakt. Dat is niet alleen een
groot financieel nadeel voor dien man, maar hij wordt daardoor
ook getroffen in zijn bedrijf, omdat zoo\'n veestapel niet gemak-
kelijk wordt teruggekregen, zelfs niet, al is het geld daarvoor
beschikbaar.

Ik zou dus gaarne zien, dat in het vervolg dergelijke zaken
werden voorkomen. De minister wil de wet van 1870 aan een
herziening onderwerpen; dat is uitnemend, maar vordert veel
tijd. Daarom zou ik willen vragen om, vóór over te gaan tot een
algemeene herziening der wet van 20 Juli 1870 (
Staatsblad n°.
131), art. 35 dier wet te wijzigen, dan kan men ten minste voor
rampen als waarvan hier sprake is, gevrijwaard zijn. Het is toch
meer dan erg, dat sommige personen blootgesteld blijven zoo
enorm veel schade te lijden door het aanwenden van pogingen
om deze ziekte te bedwingen.

-ocr page 309-

Dan zou ik teu slotte nog aan den minister willen aanraden —
als de zaak in liet voorjaar op den ouden voet mocht worden
doorgezet — om het middel vau opstalling van het vee aan te
wenden. Dit zal wel niet overal mogelijk zijn, maar als het vee
dat aangetast is, wordt opgestald, behoeft alleen het erf te worden
afgesloten en zal de minste schade worden geleden, omdat dan
verder het verkeer vrij blijft.

De heer Veegens, minister van landbouw, nijverheid en handel.
Mijnheer de voorzitter. De geachte spreker heeft voorts nader
aangedrongen op een herziening van art. 35 der wet van 20 Juli
1870 (
Staatsblad n°. 131), voordat het vee in het voorjaar weer
in de weide komt.

Mijnheer de voorzitter! Ik kan slechts herhalen, dat ik de
aangekondigde wijziging in bedoelde wet gaarne zooveel mogelijk
zal bespoedigen.

Voorts heeft de geachte spreker tegen het voorjaar het opstallen
van vee aanbevolen. Ik moet herhalen, dat ik nu nog niets kan
zeggen omtrent hetgeen in het aanstaande voorjaar zal geschieden.
Dat zal uitsluitend moeten afhangen van de omstandigheden. De
methode ven bestrijding van mond- en klauwzeer, in het voor-
jaar te volgen, kan een geheel andere zijn, wanneer de proef-
nemingen met het serum, volgens de methode van
Loeffler bereid,
bet gewenschte succes mochten hebben, en nu is dus de beslissing
over hetgeen in deze te doen is, tot een nader tijdstip op te
schorten.

Beraadslaging over onderart. 27, luidende:

«Subsidiën en andere uitgaven ten behoeve van de paarden-
fokkerij, f 150.000.»

De heer Beckers : Mijnheer de voorzitter. Ik zal de verhooging
van dezen post niet bestrijden. Nu de regeering aan de geopperde
bezwaren in het Voorloopig verslag tracht te gemoet te komen,
zal ik het resultaat hiervan afwachten.

Door de verhooging van het subsidie ten behoeve van het
rijkshengstveulendepöt bestaat het vooruitzicht, dat die inrichting
in de toekomst beter aan het doel zal beantwoorden.

Over de ongelijkmatige verdeeling der gelden over de verschil-
lende provinciën zal ik .niet veel zeggen. Ik zal eveneens het
resultaat der bespreking over die verdeeling afwachten.

Toch wil ik de wijze van verdeeling, waarop in het Voorloopig

-ocr page 310-

verslag is aangedrongen, bij zijn excellentie aanbevelen. Dat de
verdeeling ongelijkmatig is, zal ik door het noemen van slechts
een paar cijfers trachten aan te toonen.

De provincie Zeeland ontvangt f 14000 bij een aantal van
27000 aanwezige paarden in die provincie, terwijl Limburg slechts
ruim f3000 ontvangt bij een aantal van 14000.

Nu weet ik wel dat de maatstaf der verdeeling berust op het
aantal dekkingen, maar dat is juist het verkeerde, want volgens
de ofSciëele verslagen en rapporten zijn die deklysten niet ver-
trouwbaar.

Ik zal niet verder op de zaak ingaan en evenals dè heer
minister het resultaat der derde vergadering afwachten.

De beraadslaging wordt gesloten en onderart. 27 zonder hoof-
delijke stemming aangenomen.

De onderartt. 28 en 29 worden achtereenvolgens zonder beraad-
slaging en zonder hoofdelijke steinmiug aangenomen.

Beraadslaging over onderart. 30, luidende:

«Jaarwedden en toelagen van het personeel van den veeartse-
nijkundigen dienst, f 61.575.»

De heer Reynk: Mijnheer de voorzitter. In het Voorloopig
verslag is er van verschillende zijden op aangedrongen, dat de
regeering een goede opleiding van veeverloskundigen zou be-
vorderen. In de Memorie van antwoord lezen wij, dat de minister
daaromtrent een onderzoek zal instellen en advies zal inwinnen
o.a. van de Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde in
Nederland en vau het Landbouwcomité. Ik zou er dus eenvoudig
het zwijgen toe kunnen doen, wanneer ik niet ten stelligste over-
tuigd was dat het noodzakelijk is er bij den minister met klem
op aan t,e dringen dat onderzoek te bespoedigen, omdat in deze
de vervulling moet plaats hebben vau wat men zou kunnen
noemen een noodtoestand.

In de Memorie van antwoord wordt medegedeeld het aantal
veeartsen en de verdeeling over de steden en over het platteland.
Ik zal die cijfers niet nader gaan uitwerken, maar dit staat vast,
dat de ervaring op het platteland dag aan dag leert, dat de
veeartsenijkundige hulp onvoldoende is. Er bestaat beslist tekort
aan veeartsen, zoodat sommige streken zelfs vrijwel vau hulp
verstoken zijn. Door de bestaande wet — overigens een goede
wet — op het veeartsenij kundig staatstoezicht is het aantal van

-ocr page 311-

de vroegere empirici iugekrouipen; zelfs is dat monscheuras, zou
meu kunueu zeggen, grootendeels verdwenen, en de aanvulling
die meu daarvoor heeft gekregen, is bepaald onvoldoende. Onvol-
doende niet alleen in aantal, maar bovenal onvoldoende, omdat
er onder de veeartsen zoovelen zijn, die zich eigenlijk liefst zoover
mogelijk houden van veeverloskundige hulp, omdat, zij in hun
binnenste overtuigd zijn dat zij op dat gebied niet hebben zoo-
danige ervaring, dat zij zich aan die teere deelen kunnen wagen.

Wat wordt nu in den regel aangevoerd tegen degenen, die
aandringen op de vorming van een stand van menschen, van
veeverloskundigen, die in kennis niet zoo hoog staan als vee-
artsen, maar die toch in staat ziju om den boerenstand te helpen
waar dat zoozeer noodig is? Dit, dat men daardoor de kwak-
zalverij in de hand zou werken. Het gebruikelijke argument is,
dat men dan het werk zou toevertrouwen aan menschen, die geen
heele, maar halve kennis hebben.

Ik zou weuschen op te merken, dat degenen, die zich aldus
uitlaten, één ding vergeten, n.1. dat het tegenwoordig regel is
bij het geboren worden van het jonge vee, wanneer het niet
voorspoedig gaat, de hulp iu te roepen van een oudereu land-
bouwer, vau een buurman, omdat de veearts te ver afwoont. Men
gaat dan naar Janbuur of l\'ieterbuur, die wat langer in het vak
is en vraagt: wil je me een handje helpen, want het gaat niet
goed met mijn koe en als ik naar den veearts moet gaan, duurt
het misschien auderhalven dag vóór hij bij uiij komt. Dan heeft
men dus geen kwakzalverij. De buurman, die de hulp verleent,
doet dat kostelpos en kan dus niet vervolgd worden op grond
van de wet op bet veeartsenijkundig staatstoezicht. Dan wordt
geholpen door menschen, die wel goeden wil en ook ervaring
hebben, maar geen instrumenten bezitten en geen kennis van het
interieur van het dier. Daarom hoop ik, dat de minister zal in-
zien, dat men dat argument vau kwakzalverij niet kan laten gelden.

Gezien den werkelijken noodtoestand die er is, is het een eisch,
die niet langer mag worden uitgesteld. Ik dring er dus bij den
minister op aan niet alleen deze zaak te onderzoeken, maar ook
dat onderzoek zooveel mogelijk te bespoedigen, opdat wij daaraan
althans zoo spoedig mogelijk iets hebben.

In de tweede plaats wenseh ik ter sprake te brengen een
onderwerp, dat ik ook het genoegen heb gehad voor twee jaar

-ocr page 312-

te introduceeren, en waarover de minister toen een onderzoek of
overweging heeft toegezegd. Ik had gehoopt, dat na twee jaar de
tijd zoo ongeveer gekomen zou zijn, dat de overweging vrucht
had gezet. Ik heb er namelijk voor twee jaar op aangedrongen, dat
men in ons veeartsenijkundig staatstoezicht zou brengen deze
wijziging, dat aan alle veeartsen, die de bevoegdheid bezitten,
maar die niet zijn aangesteld als districtsveearts en ook niet
hebben den honorairen titel van plaatsvervangend districtsveearts,
de bevoegdheid werd gegeven om in spoedeischende ge-
vallen als plaatsvervangend districtsveearts op te treden. Waarom
dring ik daarop nu voor de tweede maal aan, nadat de minister
voor twee jaar overweging heeft toegezegd? Omdat men juist bij
de uitbreiding van de taak van onze districtsveeartsen en hun
plaatsvervangers door de overneming van het tuberculeuse vee, door
het achterwege laten van dien bepleiten maatregel, het bestaand
tekort vergroot en tevena de snelle verspreiding van gevaarlijke
veeziekten op bedenkelijke wijze in de hand gaat werken.

Laat ik daar een voorbeeld van noemen. Ik was voor eenigen
tijd in de gemeente Oldebroek, in het noordoosten van Gelder-
land. Daar waren een paar zieke dieren op een boerderij; de
eigenaar wist niet, welke ziekte het was. Ik opperde de meening,
dat het vermoedelijk — omdat eenige gevallen van besmetting
in de buurt waren voorgevallen — een besmettelijke ziekte zou
zijn. Wat moest toen gebeuren? Toen moest die veehouder uit
Oldebroek zich wenden tot den districtsveearts in Utrecht. Deze
had zijn bemoeiingen ook in andere gedeelten van zijn uitge-
strekt ambtsgebied en kon niet zelf overkomen. En daarom kwam
na verloop van eenigen tijd de plaatsvervangend districtsveearts
uit Elburg het ziektegeval onderzoeken.

Wat is het eigenaardige?

Dat men in dezelfde gemeente Oldebroek — dank zij den
royalen steun van bet gemeentebestuur, dat de waarde beseft
van veeartsenij kundige hulp in zulk een veerijk district — een
eigen veearts heeft, met dezelfde bevoegdheid^ en bekwaamheden
«als de districts-veearts en zijn plaatsvervanger». Maar deze
mocht het zieke dier niet behandelen, omdat het wellicht aan
besmettelijke ziekte leed. Het is natuurljjk, dat in dien tijd het
zieke dier gelegenheid had in aanraking te komen met allerlei
andere en die te infecteeren. Zoo wordt door de bestaande

-ocr page 313-

regeling inderdaad de verbreiding van besmettelijke ziekten in
de hand gewerkt en wordt de bestrijding bemoeilijkt.

Maar, mijnheer de voorzitter, er is nog iets anders. Het
tegenwoordig systeem om aan een beperkt aantal van onze
veeartsen toe te kennen den honorairen titel van plaatsvervan-
gend districtsveearts roept ook in het leven een onbillijke, ja,
men kan zeggen een onzedelijke concurrentie van de veeartsen
onderling. Wat toch is het geval?

Wanneer men op een boerderij voor een gewone ziekte —
laat ik liet zoo maar zeggen — kan volstaan met den veearts
die woont op of bij het dorp, maar voor een besmettelijke ziekte
den veearts, die veel verder woont, moet halen, ligt het voor de
hand, dat de boer gaat redeneeren: bij elk twijfelachtig geval
ga ik rechtstreeks naar dien verder afwonenden veearts, wend
ik mij tot hem, die den honorairen titel heeft. Die op mijn
eigen dorp ga ik voorbij, want is de ziekte besmettelijk, dan
mag ik toch van zijn advies geen gebruik maken.

Dit werkt in de hand — en dit is een hoogst ernstig be-
zwaar — dat juist de veeartsen, die missen dien honorairen
titel, natuurlijk om den broode zooveel mogelijk trachten de
plaatsvervangend veeartsen uit hun ambtsgebied te houden,
dat zij dat o.a. doen, zooals mij woordelijk werd geschreven
door een onzer veeartsen, als volgt:

«Het geval is, dat ik niet gaarne de boeren aanspoor om hun
tuberculeus vee aan het rijk ter overneming aan te bieden, want ik
wil liefst mijn concurrent niet binnenhalen onder mijn cliënteele.»

Mijnheer de voorzitter. Zoo ziet men, dat dus niet alleen de
uitbreiding van besmettelijke veeziekten door de bestaande maat-
regelen in de hand wordt gewerkt, maar dat ook het goede werk
van den staat, om te trachten de tuberculose te bestrijden door
het vee over te nemen van de boeren, indirect verzwakt wordt,
omdat men heeft nagelaten de maatregelen te nemen, waardoor
de medewerking van alle veeartsen ten volle daarbij verzekerd
zou zijn.

Ik zeide zooeven reeds, dat ik dit reeds vóór twee jaar ter
sprake had gebracht en dat de minister toen overweging heeft
toegezegd. Ik zal op dit oogenblik niet aandringen op een geheel
afzonderlijk staande regeling, doch waar ik wrel op aandringen
wil, is dit. Waar toch met de in wording zijnde vleeschkeuring

-ocr page 314-

de positie van de veeavtsen nader zal moeten worden geregeld
en omschreven, hoop ik, dat de minister bij die gelegenheid
tevens niet alleen zal willen overwegen het denkbeeld, dat ik
nu voor de tweede maal hier ter sprake breng, maar dat wij
uit dit wetsontwerp zullen zien, dat de overwegingen van den
minister resultaat hebben gegeven.

De heer Veegens, minister van landbouw, nijverheid en handel:
Mijnheer de voorzitter. De geachte afgevaardigde uit Kampen
heeft twee onderwerpen ter sprake gebracht. In de eerste plaats
heeft hij aangedrongen op bespoediging van het onderzoek be-
treffende de vraag, hoe te voorzien ware in de bier en daar
bestaande behoefte aan veeverlosknndige hulp. Gaarne geef ik
den geachten afgevaardigde de verzekering, dat die vraag met
bekwamen spoed nader zal worden overwogen. Intussehen valt
het niet te ontkennen, dat tegen speciale veeverloskundigen,
gelijk door den geachten afgevaardigde gewenscht worden, van
meer dan een zijde nog al ernstige bezwaren worden ingebracht.

Men meent vooreerst, dat er weinig uitzicht bestaat, dat de
veeverloskundigen zich zullen vestigen op de achteraf gelegen
plaatsen, waar geen veeartsenijkundige hulp te verkrijgen is.
Uit den aard der zaak zullen zij zich vestigen in de meest vee-
rijke streken; en daar is wel veeartsenijkundige hulp te ver-
krijgen, zoodat hun aanwezigheid daar overbodig is. Aan den
anderen kant zouden de veeverloskundigen de meerdere vestiging
op het platteland van veeartsen, die tevens bekwame verlos-
kundigen zijn, allicht tegenhouden of wel onmogelijk maken.
Voorts is men van oordeel, dat degenen die zich zullen aan-
melden voor de opleiding tot veeverloskundigen, met het oog
op het niet al te zeer loonende van het bedrijf, niet ontwikkeld
genoeg zullen zijn om hun die kennis van ziektekunde, van
onderkenning der met verloskunde verband houdende ziekte-
processen en van de nabehandeling bij te brengen, welke voor
den verloskundige onmisbaar is.

Wordt daarentegen de verloskunde uitgeoefend door veeartsen,
dan zal daarbij gelet worden op de vorderingen der veeartsenij-
kundige wetenschap en zal er steeds naar gestreefd worden de
hulpmiddelen en de verlossingsmethoden te verbeteren en te
vereenvoudigen. Ik kan niet ontkennen, dat ik onder den indruk
ben van deze bezwaren, die nog onlangs zijn uitgesproken in

-ocr page 315-

een vergadering van de afdeeling Zutfen-Warnsveld van de
< ieldersch-Overijselsche Maatschappij van landbouw.

Ik wil echter gaarne het bedoelde onderzoek bespoedigen, al
durf ik den geachten afgevaardigde de verzekering niet geven,
dat de oplossing geheel in zijn geest zal kunnen plaats hebben.

In de tweede plaats is de geachte afgevaardigde teruggekomen
op den aandrang, voor twee jaar door hem uitgeoefend, om aan
alle gediplomeerde veeartsen de bevoegdheid toe te kennen om
als plaatsvervangend districtsveeartsen op te treden. Overweging
van dit onderwerp heeft inderdaad plaats gehad en aan den
wensch van den geachten afgevaardigde is en wordt te gemoet
gekomen, voor zooveel dit wenschelijk kan worden geacht. Dat
bij de in toenemende mate gewichtige taak, waarmede de districts-
veeartsen belast zijn, eenige behoedzaamheid niet overbodig is,
zal ik den geachten afgevaardigde wel niet behoeven te verzekeren,
lutusschen kunnen nu reeds de gediplomeerde veeartsen in
spoedeiscliende gevallen als plaatsvervangend districtsveearts op-
treden. Dat haudelend optreden geschiedt onder anderen vaak in ge-
vallen van miltvuur. Ik meen dus, dat de aandrang van den
geachten afgevaardigde niet zonder resultaat is geweest en dat
in deze datgene gedaan wordt, wat met inachtneming van de
gewichtige belangen die het geldt, geschieden kan.

De heer Reyne : Een enkel woord slechts. Ik wensch alleen
een enkele opmerking te maken op het antwoord van den minister
wat bet laatste gedeelte betreft. Wat het eerste gedeelte betreft,
doe ik er het stilzwijgen aan toe. De minister verklaart dat zijn
aandrang niet geheel zonder resultaat is geweest. Het spijt mij
echter te moeten verklaren, dat, wanneer dit aandringen werkelijk
resultaat heeft gehad, dit resultaat, naar mij nu is gebleken, een
zoo minimalen omvang heeft genomen, dat het inderdaad aan
mijn aandacht is ontsnapt.

Wat het eerste gedeelte betreft het volgende. Wanneer de
minister tot bestrijding van de wenschelijkheid om een betere
regeling te treffen ten aanzien van de veeartsenijkuudige hulp,
de bezwaren oppert die wij thans van de regeeringstafel hebben
vernomen, dan mag ik niet nalaten te verklaren, dat mij die
bezwaren niet zoo zwaarwichtig voorkomen, om een zoo ernstige
zaak op zijde te schuiven.

De minister zegt: de bezwaren komen van meer dan een zijde,

-ocr page 316-

en speciaal wordt genoemd een adresje, dat wij hebben gekregen
van de afdeeling Zutfen—Warnsveld van de Geldersch-Over-
ijselsche Maatschappij van landbouw. Maar tegenover dat eene
adres niet van het platteland, maar uit een stad, waar misschien
evenveel veeartsen wonen als boeren, stel ik de adressen van de
vereeniging «Holland\'s Noorderkwartier», dat zich niet uitstrekt
over een stad, maar over 70 of 80 dorpen, de voortreffelijke
vereeniging, die zich op eigen initiatief heeft belast met de op-
leiding van veeartsen, en gaarne op dien weg zoude voortgaan,
wanneer behoorlijke steun werd gegeven.

En wanneer de minister in de tweede plaats de vrees oppert,
dat het genus van veeverloskundige dat men hier in het leven
wil roepen, niet ontwikkeld genoeg zal zijn, niet bekend met de
nieuwste vindingen op het gebied van de veeartsenijkunde, dan
weegt dat bij mij niet zoo zwaar. Wanneer de minister kans zag
ons te geven veeartsen met volledige bevoegdheid, zeker, dan
ware dit ook mij veel aangenamer. Maar dat is onbereikbaar.
En dit is juist het ongeluk als men het goede nalaat ter wille
van het betere. In plaats dat men krijgt een veearts met vol-
ledige bekwaamheid, krijgt men nu op de dorpen niet iemand
met halve bevoegdheid, maar men krijgt in het geheel niets.
En daarmede is het platteland niet geholpen.

De beraadslaging wordt gesloten en onderart. 30 zonder hoof-
delijke stemming aangeuomen.

De onderartt. 31 tot en met 47 worden achtereenvolgens zon-
der beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.

Cursussen in vee- en vleeschkeuring.

De directeur-generaal van den landbouw brengt ter algemeene
kennis, dat op 17 Februari a. s. van rijkswege in de gemeente-
lijke slachthuizen te Nijmegen, Rotterdam, Utrecht en Groningen
cursussen in vee- en vleeschkeuring geopend zullen worden.

Het doel van het aan die cursussen te geven onderwijs is, aan
niet-veeartsenijkundigen de noodige kennis te verstrekken om als
hulpkeurmeester bij een rijks- of gemeentelijken vee- en vleesch-
keuringsdienst werkzaam te kunnen zijn.

Het onderwijs omvat de theorie en de practijk der vee- en

-ocr page 317-

vleeschkeuriug, benevens de kennis zoowel van de voornaamste
wettelijke bepalingen, betreffende bet veeartsenijkundig staats-
toezicht, als van de smetstoffen, de ontsmettingsmiddelen en de
toepassing daarvan. Tot bedoelde cursussen, die omstreeks twee
maanden duren, worden alleen toegelaten zij, die:

a. den leeftijd van 23 jaar hebben bereikt, lichamelijk goed
ontwikkeld, in het volle bezit hunner zintuigen en van goed
zedelijk gedrag zijn;

b. het slachtersvak kennen en ten minste gedurende 2 jaren
als slachter werkzaam zijn geweest;

c. door het afleggen van een openbaar examen doen blijken
voldoende onderlegd tè zijn in lezen, schrijven en rekenen, alsmede
in de kennis van het metrieke stelsel.

Het onderwijs en de leermiddelen worden kosteloos verstrekt.

Wanneer voor toelating tot een der cursussen meer dan 8
personen in aanmerking komen, gaan zij voor, die het beste
examen hebben afgelegd.

Aan het einde dezer cursussen wordt te Rotterdam een open-
baar examen afgenomen ter verkrijging van een kosteloos uit te
reiken diploma van hulpkeurmeester van vee en vleesch.

Zij, die verlangen als leerling tot een der cursussen te worden
toegelaten, moeten zich schriftelijk en portvrij, vóór 1 Februari
a. s., aanmelden, wat betreft den cursus te Nijmegen bij den
heer
E. A. L. Quadekkkk, directeur van het gemeentelijk slacht-
huis te Nijmegen, wat den cursus te Rotterdam betreft bij den
heer
J. J. F. Dhont, directeur van het gemeentelijk slachthuis
te Rotterdam, wat den cursus te Utrecht aangaat bij den heer
K. Hoefnagel, directeur van het gemeentelijk slachthuis te Utrecht,
en voor zooveel den cursus te Groningen betreft bij den heer
P. D. Beundkrs, directeur van het gemeentelijk slachthuis te
Groningen, met overlegging van:

1°. hun geboorte-akte;

2°. een bewijs van hun goed gedrag, afgegeven door het ge-
meentebestuur hunner woonplaats;

3°. een bewijs, dat zij minstens gedurende 2 jaren als slachter
werkzaam zijn geweest.

Het tijdstip, wanneer en de plaats, waar voornoemde toelatings-
examens zullen worden gehouden, zullen nader worden bekend
gemaakt.

-ocr page 318-

Zij, die op 25 April 1905 sedert ten minste 1 jaar werkzaam
waren bij een rijks- of gemeentelijken vee- en vleeschkeurings-
dienst en den leeftijd van 23 jaar hebben bereikt, worden, met
toestemming van den ondergeteekende, tot het theoretisch ge-
deelte van een der cursussen toegelaten.

Zij, die gebruik wenschen te maken van de in het vorige lid
omschreven bevoegdheid, moeten zich schriftelijk en portvrij, vóór
1 Februari a. s., aanmelden bij den ondergeteekende, met over-
legging van:

1°. hun geboorte-akte ;

2". een bewijs, dat zij op \'25 April 1905 ten minste 1 jaar
bij een rijks- of gemeentelijken vee- en vleeschkeuringsdienst
werkzaam waren.

Nadere inlichtingen zijn te bekomen zoowel bij dr. H. Remmelts,
rijkskeurmeester in algeineenen dienst te \'s-Gravenhage, Tour-
nooiveld, n°. 6, als bij de heeren
E. A. L. Quadkkker, directeur
van het gemeeutelijk slachthuis te Nijmegen,
J. J. F. Djiont,
directeur van het gemeentelijk slachthuis te Rotterdam, K. Hoef-
nagel
, directeur van bet gemeentelijk slachthuis te Utrecht en P. D.
Beundeks, directeur van bet gemeentelijk slachthuis te Groningen.

\'s-Gravenhage, 10 Januari 1908.

De Directeur- Generaal voornoemd,
Lovink.

Bij koninklijk besluit van 22 Januari 1908, n°, 27, zijn be-
noemd in de commissie, die belast zal zijn met het in de maand
April 1908 af te nemen examen, ter verkrijging van het diploma
van hulpkeurmeester van vee en vleesch:

1°. tot lid en voorzitter dr. H. Remmklts, rijkskeurmeester in
algemeenen dienst te \'s-Gravenhage;

2°. tot lid en secretaris D. F. van Esveld, leeraar aan \'s Rijks
veeartsenijschool te Utrecht;

3°. tot leden:

M. G. de Bruin, leeraar aan \'s Rijks veeartsenijschool te
Utrecht; E. A. L. Q
uadekker, directeur van het gemeentelijk
slachthuis te Nijmegen; J.
J. F. Dhont, directeur van het
gemeentelijk slachthuis te Rotterdam;
K. Hoefnagel, directeur
van het gemeentelijk slachthuis te Utrecht en
P. D. Beünders,
directeur van bet gemeentelijk slachthuis te Groningen.

-ocr page 319-

Veeartsenijkundig staatstoezicht.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft goed-
gevonden :

A. bij besluit van 23 December 1907, met ingang van 24
December 1907, te verbieden den invoer van herkauwende dieren
en varkens in- en den uitvoer van herkauwende dieren en var-
kens uit een kring omvattende de gemeente Sleen, uitgezonderd
het deel bezuiden de Hoogeveensche vaart en benoorden het
Sleenerzand.

B. te bepalen, dat enz. enz.

Bij besluit van 27 December 1907, met ingang van 28 Decem-
ber 1907, in te trekken zijn beschikking van 6 September 1907,
n°. 7586, V. D., voor zooveel daarbij verboden weiden de invoer
van herkauwende dieren en varkeus in en de uitvoer van her-
kauwende dieren en varkens uit een kring, omvattende de gemeente
Kampen.

Bij besluit van 6 Januari 1908:

A. met ingang van 7 Januari 1908, het vervoeren of doen
vervoeren van herkauwende diereu en varkens te verbieden uit,
naar of binnen eeu kring in de gemeente Strijen, omvattende
den Mariapolder, begrensd ten noorden en ten westen door den
Strooperpolder, ten oosten door bet Hollandsch Diep en ten zuiden
door den Strijenschen polder.

B. te bepalen, dat enz. enz.

Blijkens een in den Belgischen Moniteur voorkomend bericht
is het verbod van invoer in België langs Esschen (station) en
Esschen (dorp) van koeien en vaarzen, niet voor onmiddellijke
slachting bestemd, met ingang van 2 dezer ingetrokken. (
Staats-
courant
van 7 Januari 1908, n°. 5.)

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft goed-
gevonden :

bij besluit van 14 Januari 1908, met ingang van 15 Januari
1908, in te trekken:

1. zijn beschikking van 4 November 1907, n°. 9576, V. D.,
voor zooveel daarbij verboden werd het vervoeren of doen ver-

-ocr page 320-

voeren vau herkauwende dieren en varkeus uit, naar of binnen
een kring omvattende de gemeenten Vaals, VVittem en Slenaken;

2. ziju beschikking van 22 November 1907, nos. 101441 en
1014411 , V. D., waarbij verboden werd het vervoeren of doen
vervoeren van herkauwende dieren en varkens uit, naar of\'binnen
kringen omvattende respectievelijk de gemeente Gulpen en het
gedeelte der gemeente Kerkrade, genaamd Spekholzerheide ;

zijn beschikking vau 22 November 1907, n°. 10144111, V.
D., waarbij verboden werd het houden van markten, openbare
verkoopingen, tentoonstellingen en andere vereenigingen van her-
kauwende dieren en varkens in de gemeente Valkenburg (L.).

Bij besluit van 8 Januari 1908, ingaande 16 Januari 1908,
te bepalen:

voor de slachtbank bestemde, rechtstreeks per schip uit Groot-
Brittannië en Ierland te Amsterdam of Rotterdam aangevoerde
eenhoevige dieren, welke, naar de in die gemeenten gevestigde
abattoirs zijn gevoerd, mogen ter afmaking worden gezonden naar
het gemeentelijk slachthuis te Alkmaar, onder voorwaarden : (Zie
deel XXXIII, blz. 788).

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft goed-
gevonden :

met ingang van 21 Januari 1908 in te trekken zijn beschikking
van 23 December 1907, n°. 11067, V.D., waarbij verboden
werden de invoer van herkauwende dieren en varkens in en den
uitvoer van herkauwende dieren en varkens uit eeu kring, om-
vattende een gedeelte der gemeente Sleen.

De directeur-generaal vau den landbouw brengt ter kennis vau
belanghebbenden, dat aan de Rijks seruminrichting thans serum
tegen mond- en klauwzeer bereid en in voorraad gehouden wordt.

De resultaten, met eeuige proeven verkregen, doen vermoeden,
dat dit serum een doelmatig hulpmiddel kan zijn bij de bestrijding
der ziekte, wanneer het kan aangewend worden bij runderen, die,
ofschoon blootstaande aan de besmetting, de ziekte nog niet onder
de leden hebben. Het ligt daarom in de bedoeling dit nieuwe
middel als proef bij bedoelde runderen in toepassing te brengen.

Wijl het bekend is, dat het mond- en klauwzeer zich in den
regel spoedig van de zieke op de gezonde dieren uitbreidt, zal

-ocr page 321-

met de serum-inspuiting slechts dan een gunstig resultaat te
verkrijgen zijn, wanneer de veehouder, bij het optreden der eerste
ziekteverschijnselen, de aangetaste dieren dadelijk afzondert en
onverwijld aangifte doet bij den burgemeester.

Als maatregel van voorzorg kan de veehouder de plaatsen,
waar de aangetaste dieren gestaan hebben, met kalkmelk (1 deel
gebrande kalk op 10 deelen water) reinigen.

Zoodra het bestaan der ziekte door den districtsveearts of dooi-
den veearts, die hem vervangt, geconstateerd is, worden de ge-
zonde dieren, indien de eigenaar het verlangt, kosteloos met
serum ingespoten.

Deze operatie kan ook geschieden bij het vee, dat zich op
aangrenzende erven bevindt.

De veehouders worden, mede in hun eigen belang, uitgenoo-
(ligd de pogingen, om met behulp der serum-inspuiting het mond-
en klauwzeer vóór den weitijd te onderdrukken, te steunen door
eene spoedige afzondering van de aangetaste dieren en onmid-
dellijke aangifte van het uitbreken der ziekte.

\'s Gravenhage, 20 Januari 1908.

De directeur-generaal van den landbouw,
Lovink.

-ocr page 322-

312

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende Decemöer 1907.

(De cijfers tusschen ( ) duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Afintal gemeenten.

X

1
«

u

©

s-

O
*0

co

0)
p.

03
C)
t>

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwadc-droes on huidworm.

Schurft bij pnard en schaap.

O
M

O
pi
co
p<

ce

ei
■§

xn

Vlekziekte der varkens.

ó
£
s

c

©

\' "o
\'sZ
H

3

3
>

rS

Honds-
dol-
heid

"5 1 6

: °

® : O

T3 ! T3
g ; §

:=. i n
« 1

Hotkreupel.

Groningen . .

1

n

n

1

r

" i

Friesland. . .

15

693(13)

V

47 (*)

n

V

V

5(1)

V

7(4]

Drente. . . .

5

»»

1

V

69 (?)

rr

n

n

4(<)

n

n

»

Overijsol . . .

7

21 (4)

B

»

Y)

n

»

4(>)

n

i>

W

Gelderland . .

14

42(7)

1

5 (i)

n

10(9)

9(i)

Utrecht . . .

5

137(5)

n

1

»»

Noord-Holland .

29

w

ii

704(1\'3)

! 1

ri

V

n

1

n

8(2);

Zuid-Holland .

so

n

905^39)

I 1

125 (l)

V

3(3)

»

w

M

Zeeland . . .

V

»

n

n

rt

n

»

w

T)

Noord-Brabant .

10

n

13(2)

n

n

V

»

11(11)

M

w

n

Limburg . . .

9

»

97(5)

n

\'

! •

9(9)

»

»

Totaal

125

-

n

2613(13»)

2 (2) 246 (13j

r>

V

V

1

49 1«)

»

24(7)

(Staatscourant van 11 Januari 1908, n°. 9.)

v. E.

-ocr page 323-

M. G. DE BRUIN.

Na een ziekte van 18 dagen overleed heden, op den
leeftijd van 49 jaar, de leeraar aan \'sRjjks veeartsenijschool
M. G. de Bruin. Het is niet mogelijk nu reeds te over-
zien welk verlies daardoor aan de veeartsenijschool, de
veeartsenijkunde in het algemeen, maar ook aan zijn
huisgezin en zijn talrijke vrienden wordt berokkend.

De Bruin was, gelijk door de redactie op verzoek ook
aan enkele dagbladen werd medegedeeld, een collega, die
slechts voor anderen leefde en wiens hoogste streven het
was ons vak te verheffen in wetenschappelijken en in
practischen zin. Hij trachtte de veeartsenijkunde meer en
meer dienstbaar te maken aan de mcnschheid, niet enkel
uit een pecuniëel, doch vooral ook uit een sanitair oogpunt.
Op deze wijze dwong hij zoowel den landbouwers als den
wetenschappelijk hoogstaanden eerbied af voor de prestaties
der veeartsen.

Ook in het buitenland werd de Bruin algemeen ge-
waardeerd. Zijn
Geburtshilfe beim Rind, welke reeds een
2de" druk mocht beleven, wordt overal als een standaard-
werk beschouwd. Helaas mocht hij de uitgave van zijn
bijna gereed zijnde verloskunde voor kleine huisdieren
(mede in de Duitsche taal) niet beleven. Ook de
Berliner
tierärztliche Wochenschrift
, waarvan hij mede-redacteur
was, verliest in hem een ernstig medewerker. Dit is
niet minder het geval met
Schütz und ElleniierGEr\'s
Jahresberichte, doch in hot bijzonder met het Tijdschrift
voor veeartsenijkunde,
dat hij vele jaren mede redigeerde.

In de vergaderingen der Maatschappij voor veeartsenij-
kunde, en trouwens overal, zullen wij voortaan zijn ernstig,
degelijk betoog moeten missen. Niet minder is dit het geval
in die talrijke kringen, waar hij spreekbeurten vervulde
en aldus van zijn veel omvattende kennis deed blijken.

De Bruin zal moeilijk zijn te vervangen. Zijn degelijk-
heid en toewijding aan ons vak zullen langen tijd met
dankbaarheid worden herdacht.

Utrecht, 7 Maart 1908. DE REDACTIE.

-ocr page 324-
-ocr page 325-

KOPZIEK T E,

door

K. R. KUIPERS.

Onder dezen naam komt hier dikwijls een ziekte onder
het rundvee voor. Ook uit andere streken van ons land
wordt van deze ziekte melding gemaakt, toch worden de
meeste gevallen in Zuid-IIolland geconstateerd, en bovenal
in de Rijnstreek. Door het meestal zeer snelle beloop, en
doordat vele runderen terstond worden afgemaakt, komen
vele gevallen den praktizeerenden veeartsen niet ter oore.
Wij mogen gerust aannemen, dat de ziekte hier zeer ver-
breid is. Bijna iedere veehouder hier kent ze. Opmerkelijk
is evenwel, dat zich vooral op weiden aan den Rijn
veelvuldig gevallen voordoen, onder anderen in de ge-
meenten Ondshoorn, Alfen, Koudekerk, Hazerswoude
(Rijndijk). Op vrij gei\'ingen afstand is de ziekte zeldzaam,
bijv. in Woubrugge, Ter Aar, Nicuwveen, Zevenhoven,
Hazerswoude (dorp). De oorzaak hiervan is mij onbekend.
Men zegt, dat de grondsoort de schuld draagt. In de laatste
jaren komt kopziekte meer en meer voor, ook in die dorpen,
waar zij vroeger zeldzaam of zelfs onbekend was. Eigen-
aardig is, dat
meestal slechts één rund in dezelfde weide
wordt aangetast; zelden ziet men meer gevallen. Dit neemt
men ook bij houtvuur en miltvuur waar.

Vermoedelijk is door de veehouders de naam aan de ziekte
gegeven, omdat de cerebrale verschijnselen zoozeer hun
aandacht trokken. Verschillende schrijvers maken melding
van overeenkomstige ziektegevallen bij schapen en paarden;
ik heb ze hier nimmer ontmoet
en daarvan ook niet gehoord.

Kopziekte is naar alle waarschijnlijkheid een mycotische

22

-ocr page 326-

gastro-enteritis, veroorzaakt door schimmelplanten, welke
voorkomen op het gras en het hooi, namelijk puccinia- en
ustilagosoorten. Voederingsproeven zijn wel genomen, doch
hebben deze veronderstelling nog niet tot onomstootelijke
waarheid gemaakt. De verschijnselen doen denken aan een
ernstige intoxicatie, welke plotseling optreedt. Vermoedelijk
worden op het gras toxinen gevormd, welke een intoxicatie
in het leven roepen. Deze zal natuurlijk afhangen van de
hoeveelheid en den aard van het vergift, van den toestand
van het maag- en darmslijmvlies, en van de praedispositie
van het dier. Een ieder weet, dat elk individu niet even
gevoelig is voor een vergift. Meestal treedt de ziekte op in
het land, vooral gedurende koude, natte voor- en najaren.
De bovenwinden spelen volgens den veehouder een groote
rol, doch meestal is het dan ook guur weer. In den warmen
zomer en ook op stal worden ziektegevallen waargenomen,
evenwel zeer zeldzaam.

Men zegt wel, dat de ziekte plotseling optreedt, zonder
voorboden, doch een veehouder, die zijn vee nauwgezet
nagaat en
kent, ziet vrij spoedig dat een rund „kopziek"
zal worden. Het rund gedraagt zich heel anders dan \'zijn
makkers, niettegenstaande de melkafscheiding en eetlust nog
normaal zijn. Waar alle runderen, nadat zij uit de bocht
zijn, verder loopen, blijft het aanstaande zieke dier liggen;
het zal soms wel medeloopen en doen alsof het graast,
maar het beruikt het gras, snuffelt, heeft iets onrustigs in
zijn manieren. Het kan voortdurend loeien en teekens van
angst geven, zonder eenige oorzaak.

Wordt zulk een rund op stal gezet, dan is het „onguur",
en men zou denken, dat het volmaakt gezond was en terug-
verlangde naar de weide. Menigmaal is door mij opgemerkt
dat die runderen, wanneer de eigenaar zich liet bewegen
het rund in de weide te doen, plotseling de ziekte kregen.
Zien wij zulk een patiënte op stal, dan trekt de blik meestal

-ocr page 327-

/

de aandacht. Het dier kijkt wild, en af en toe ziet men
geringe rillingen van het voorstel. De temperatuur is normaal
of maar weinig verhoogd; de pols iets frequenter. Patiënte
eet en herkauwt goed, en na eenige dagen is het rund
weer normaal. In gevallen, waarbij de dood apoplectisch
optreedt, wordt hulp zelden ingeroepen. Men zou ook niets
kunnen doen, want het dier is als razend en ongenaakbaar.
De boer grijpt wel vlug naar vlijm of mes, doch in deze
gevallen laat hij het wel na.

De ziekte treedt meestal op bij kalfkoeien (3—7 jaar) en
bij uitmuntende melkgeefsters, welke in zeer goeden voe-
dingstoestand verkeeren. Eenige malen is door mij kopziekte
bij pinken gezien.

De verschijnselen zijn afhankelijk van den aard der ziekte.
Is de veehouder nauwgezet en kent hij de ziekte, dan zal
de veearts dikwijls moeten bekennen, dat hij aan patiënte
niets bijzonders ziet. I)e anamnese moet hier helpen, en men
dient te weten, dat de ziekte ter plaatse meer voorkomt.
Moestal ziet men de ziekte in een verder gevorderd stadium.
Patiënte loopt te
slingeren, gaat telkens liggen, maakt geen
mest, urineert niet. Olonische krampen treden op, heviger
en heviger, patiënte stort, neer, blijft in kramptoestand liggen.
In die aanvallen van kramp kunnen de dieren brullen, de
hoorns in den grond boren. De ademhaling is snuivend,
snel; de temperatuur
meestal verhoogd, de pols frequent.
Patiënte zweet, knarst op de tanden. Af en toe nog krampen,
en hevige bewegingen met de voorbeenen. Meestal is tym-
panitis aanwezig.

De kop wordt wel eens opgelicht, doch na eenige clonische
krampen ligt het dier onbeweeglijk en
veelal ongevoelig
neer. De oogbol en het lendengedeelte reageeren zeer lang
op prikkels. De dieren kunnen in het stadium van excitatie
sterven, en alles kan in eenige minuten zijn afgeloopen
Na het bewustelooze stadium kan weer een oogenblik komen

-ocr page 328-

van excitatie, waardoor de dood een mogelijk gevolg is.
Het bewustzijn kan ook terugkomen ; de kop wordt opgeheven,
het dier gaat op de hurken liggen en maakt den indruk,
alsof het na vasten slaap ontwaakt. Het drinkt gretig en
hapt in het hooi. Wordt mest gemaakt, in flinke hoeveel-
heid en goede hoedanigheid, dan is het rund vrij zeker
hersteld.

Ik kom ook dikwijls bij runderen, welke nog op de been
zijn en blijven. Uan ziet men het volgende: onrust, wilden
blik, rollende oogen, verhoogde temperatuur, frequente adem-
haling, frequenten pols, af en toe rillingen, lichte krampen
van schouderspieren, tandenknarsen. Brengt men het hoofd
op den schouder, [dan kan het rund krampen krijgen, soms
zoo erg dat het neervalt en de bovengenoemde verschijnselen
doet zien. Staat het in een donkeren stal en valt plotseling
licht in de oogen, dan kan het stadium van excitatie optreden;
zelfs door vreemde geluiden kan dit ontstaan.

Het rund kan volkomen herstellen. Er komen gevallen
voor dat het dier volkomen hersteld schijnt en zich door
plotselinge invloeden van buiten zoodanig exciteert, dat
opnieuw krampen optreden en eensklaps de dood volgt. Ik
heb dit 10—14 dagen na volmaakt herstel zien gebeuren,
op stal en in het land.

Het rund kan zijn bewustzijn hebben teruggekregen, maar
niet in staat zijn om te rijzen. Eetlust, herkauwen zijn
normaal, maar patiënte kan niet overeind. Dit kan spoedig
terecht komen, doch ook heel lang (soms 14—23 dagen)
duren. Duurt het te lang, dan worden zulke patiënten veelal
afgemaakt, maar mijns inziens kunnen zij herstellen.

Zulk een rund is nimmer totaal verlamd, want het kan
de beenen strekken en zich omleggen.

Het excitatie-stadium kan ook ontbreken. De dieren slingeren,
zijn suf en komen met moeite in den stal. Ze kunnen
vallen of overeind blijven. Beide toestanden kunnen zonder

-ocr page 329-

eenige excitatie, uitsluitend met depressie voorkomen. Door-
gaans bestaat ook hier een verhoogde temperatuur.

Het aantal sterfgevallen was vroeger legio. l)e meeste
patiënten stierven binnen eenige uren. Duurde de ziekte
langer, clan volgde dikwijls herstel. Dit was evenwel zoo
zeldzaam, dat de zieke dieren spoedig werden geslacht. De
herstelden hielden niet zelden iets schrikachtigs in hun doen
en laten. In hoever een herstelde vatbaar blijft, is mij on-
bekend. De ziekte
kan zich herhalen.

Een ziekte waarvan de oorzaak onbekend is, wordt meestal
op zeer verschillende wijzen bestreden. Zoo ook kopziekte.
Purgantia, sedativa, excitantia, intra-veneuse injecties, ader-
latingen, alle zijn beproefd.

•Harms gaf reeds purgantia en ook sulfas cupri. Ik heb
dit ook gegeven, in zeer verdunde oplossing (1—1.5 gram
op 1 L. water, en soms 25 gram op deze wijze). De toe-
diening per os is vaak moeilijk, omdat de dieren
slecht
slikketi
en omdat elke manipulatie aan den kop het dier
exciteert.

Ik vond het rund meestal in den stal, hetzij men het
er in had gesleept of dat het op eigen beenen daar was
gekomen. De stal moet luchtig, maai\' donker zijn en zeer
rustig. Den schedel en den rug liet ik betten met koud
water, als het mogelijk was met ijs water. Daarna één koudnat
dek en twee droge dekken er over heen. Den schedel liet
ik steeds nat houden, evenwel met het consigne „geen water
in de ooren". Wil de patiënte wat eten of drinken, dan
veel water en nat hooi geven of een emmertje lijndrank.
Als purgans gebruikte ik sulfas natricus en tartarus emeticus.
Steeds gaf ik tinctura strophanti (15 gr.). Waren clonische
krampen aanwezig, dan gaf ik een groote dosis broomkalium
of 20—30 gram hydras chlorali.

Het rund kan zichtbaar herstellen zonder dat defaecatie
volgt. Ik heb wel eens eserine toegediend, maar steeds met

-ocr page 330-

noodlottig gevolg. Waar ik geduld had, kwam de verstopping
van zelf weer in het reine. Excitantia heb ik alleen dan
gebruikt, indien patiënte als verlamd neerlag, doch meestal
met ongunstig resultaat.

De eerste mest is doorgaans hard, bloederig, slijmerig;
daarna komt dunnere. Soms bestaat een stinkende diarrhee
en
is de ontlasting als modder.

Patiënte werd gemolken als zij geherkauwd had, omdat
ik onnoodige manipulaties afkeurde. Het herkauwen blijft
trouwens meestal niet lang uit als het dier herstelt.

Ik herinner mij een patiënte, w7elke \'s middags te 4 uur
ziek op stal kwam. \'s Avonds was zij weer overeind, had
mest gemaakt en toonde goeden eetlust, \'s Nachts werd zij,
ondanks mijn orders, gemolken en stierf onder het melkön
in een toestand van hevige excitatie.

Sommige schrijvers deelen mede, dat zij een dermatitis
waarnamen, ook soms conjunctivitis. Ik heb deze nooit gezien.
Wel heb ik beleedigingen van het oog waargenomen, en
dan ontstond er wel eens conjunctivitis. Meer zag ik
een pharyngitis, welke evenwel geweken was als het dier
herstelde.

Zooals gezegd is, wordt verondersteld dat kopziekte een
mycotische gastro-enteritis is. De toxincn, welke met het
voeder worden opgenomen, veroorzaken een acute maagdarm-
ontsteking, en het aangetaste slijmvlies neemt de toxische
stof op. Primair is dus het lijden van het digestiekanaal.

Is men in de gelegenheid dit op te heffen, dan zal geen
kopziekte ontstaan. Vandaar de pogingen om het darmkanaal
te ledigen. Zijn de toxinen eenmaal in de bloedbaan opge-
nomen, dan staat men ondanks alle excitantia en sedativa
tegenover deze ziekte machteloos.
En elk herstel is dan ooi-
als geluk
te beschouwen, even goed als een behandeling van
kalfziekte met medicijnen.

De excitatie- en depressieverschijnselen worden mijns inziens

-ocr page 331-

veroorzaakt doordat in de hersenen een toestand van anaemie
heerscht, juist zooals ook bij kalfziekte bestaat.

Is kopziekte soms een vorm van kalfziekte? I)e verschijn-
selen komen veel met elkander overeen, maar er zijn ook
verschillen. Bij kopziekte bestaat
veelal verhoogde temperatuur,
frequente pols, frequente ademhaling, en
doorgaans een goed
gevulde uier, en kopziekte treedt af en toe op bij pinken
en jonge kalfkoeien.

Niet te verwonderen is bet dat men, zoekende naar het
geneesmiddel voor kopziekte, zijn toevlucht heeft genomen
tot den luchtinsufflator, en met goed succes. Thans is deze
geneeswijze hier overal in gebruik, en steeds hoort men van
gunstige resultaten. De anaemie wordt opgeheven en de
maagdarmcatarrh is voor herstel vatbaar. Niet alle patiënten
herstellen; nog komen we wel eens te laat en bezwijkt het
dier in het stadium van hevige excitatie. De toxische wer-
king is bij kopziekte ook sneller en heviger clan bij kalf-
ziekte.

Gedurende dezen zomer zijn door mij tijdens het mond-
en klauwzeer vele kopziekte-patiënten gezien en behandeld.
De toxinen vonden bij deze patiënten uitmuntende portes
d\'entrée, zoowel in mond en keel als in maag en darmen.
Het groote sterftecijfer van mond- en klauwzeer, dit jaar
waargenomen, moet voor een gedeelte worden teruggebracht
tot kopziekte, althans in de Rijnstreek.

Een algemeen geldend sectieverslag te geven, is onmogelijk,
daar het zieke dier in verschillende stadia kan sterven. Dikwijls
kunnen we
niets constateeren en soms een gastro-enteritis,
hersenoedeem en septische veranderingen van andere organen.
De aard der pathologische veranderingen zal natuurlijk
afhangen van den duur der ziekte, en van den aard en de
hoeveelheid der toxische stof.

Veel is nog duister omtrent deze ziekte en haar gene-
zing. Dc ondervinding heeft mij en velen slechts geleerd, dat

-ocr page 332-

hichtinsufflatie bij kopziekte een gunstigen invloed heeft.

Waar wordt de toxine opgenomen? Welke is de toxine?
Waarom is de toxine aanwezig, of althans zoo sterk in het
voor- en najaar? Deze zomer heeft zich in den beginne
gekenmerkt door guur en nat weer; toen hcerschte hier
het mond- en klauwzeer en trad ook kopziekte veel op.
Guur cn nat weder zijn mijns inziens besliste factoren voor
het ontstaan van deze ziekte, vermoedelijk omdat maag-
en darmcatarrh dan meer voorkomen en het slijmvlies van
het digestiekanaal gevoeliger is voor de toxine. Of is de
toxine dan juist meer verbreid?

Op welke wijze werkt de lucht? Is de genezing alleen te
danken aan het opheffen van een
vermoedelijk bestaande
hersenanaemie of werkt de zuurstof in de lucht op de
toxine?

De ziekteverschijnselen zijn legio en doen allerlei veronder-
stellingen uiten. Met zekerheid is nog niets te zeggen,
vooral omdat de voederingsproeven een negatief resultaat
hadden.

De ziekte komt gewis veelvuldig voor en verbreidt zich
elk jaar meer. Hier is zij ten minste alom bekend en ge-
vreesd.

Alfen a/d. Rijn, October 1907.

MËLANOSARCOOM BIJ EEN RUND,

door

Y. VAN DER SLUIS.

In de jaren dat ik aan het Amsterdamsch abattoir werk-
zaam ben, was ik in de gelegenheid de meest onderscheiden
tumoren bij slachtdieren van verschillende soort waar te
nemen. Onder de gezwellen zijn de sarcomen wel het meest

-ocr page 333-

voorkomende bij runderen. Een geval van melanosarcoom,
zooals dit in October 1907 door mij bij een geslacht rund
werd waargenomen, mag zeker als een groote zeldzaamheid
worden aangemerkt. Dit geeft mij aanleiding hiervan mede-
deeling in ons tijdschrift te doen.

Dat melanosarcomen bij paarden met niet gepigmenteerde
huid zeer veelvuldig voorkomen, is bekend en door de
onderzoekingen van
van Dorssen duidelijk aangetoond. Bij
het rund zijn, voor zooveel mij bekend, hiervan geen gevallen
in de literatuur vermeld. Wel komt bij kalveren meer of
minder uitgebreide melanosis voor, doch niet in den vorm
van tumoren, maar meer in diffuse verspreiding van pigment
(melanine) in hersenen en ruggemergvliezen en meer of
minder uitgebreide zwarte vlekken in longen, enz. Dergelijke
gevallen zijn hier bij herhaling waargenomen.

Het bovenbedoeld geval deed zich voor bij een zeer goed
gevoed dier, ongeveer vier jaar oud, kleur zwartbont, dat
gedurende het leven geen ziekteverschijnselen vertoonde,
zelfs volgens opgave van den eigenaar bijzonder voordeelig
was gegroeid.

Het geslachte dier zag er heel eigenaardig uit, de omstanders
maakten dientengevolge de opmerking: „het lijkt wel of de
inktgooier hier is bezig geweest". Het sectiebeeld was als
volgt: de longen waren bijna geheel zwart gekleurd en bleken
iets vaster op het gevoel dan gewoonlijk, de interstitiëele
bindweefselstrooken waren iets verbreed en nog duidelijker
dan gewoonlijk waren de longkwabjes te onderscheiden. De
bronchiaalklier was weinig vergroot, zooals bij insnijding bleek
zwart gekleurd, het slijmvlies der trachea vertoonde geen afwij-
kingen. Het epicardium was over de geheele oppervlakte
met zwarte vlekjes bezaaid; hetzelfde beeld kregen we te
zien op het endocardiuin.

Het slijmvlies der tong vertoonde enkele kleine zwarte vlek jes,
welke gelijk macroscopisch bleek, doordrongen tot de spieren.

-ocr page 334-

De lever, welke iets was vergroot, was vast op het gevoel
en liet aan de oppervlakte meer of minder duidelijk bind-
weefselretracties onderscheiden. Bij aansnijding bleken in het
parenchym talrijke tumoren te bestaan, de grootste met een
doorsnede van een gnlden of iets grooter, andere veel
kleiner. Op sommige plaatsen was geen tumorenvorming,
doch krees men den indruk van een infiltratie met zwart

o

pigment.

De miltkapsel vertoonde een paar niet duidelijk omlijnde
zwarte vlekjes, het miltparenchym geen macroscopische
afwijkingen.

De serosae van de borst- en buikholte waren als het
ware bezaaid met zwarte vlekken, ter grootte van een
dubbeltje tot die van een gulden. Hoewel in veel geringer
aantal en grootte, waren die vlekken ook aanwezig in de
viscerale plaat van de buikserosa.

In de huidspier van hals, schouder en buik waren ver-
schillende, groote, meer of minder regelmatig zwarte, hier
en daar promineerende vlekken waar te nemen. Hij insnijding
bleken deze eenigszins in de spier te dringen en gaven zij
het beeld van gezwrellen. De verschillende peesscheeden ver-
toonden zwarte vlekken.

Aan nieren, uterus en vleeschlymphklieren vielen geen
afwijkingen waar te nemen, de hersenen en ruggemerg-
vliezen waren normaal, de beenderen waren zeer licht bruin
gekleurd, echter lang niet zoo donker als dit bij ochronosis
wordt waargenomen.

Bij beschouwing der huid was geen tumorvorming waar
te nemen, doch wel vertoonden zich ook zwarte tot donker-
blauwe vlekken en vlekjes in de cutis.

Het microscopisch beeld vertoonde, wat de longen betreft,
een groote ophooping van zwart pigment in het interstitiëele
weefsel, doch ook interalveolair vielen talrijke kleine kool-
zwarte pigment-ophoopingen waar te nemen.

-ocr page 335-

Na gedeeltelijke verwijdering van het pigment door
miiller\'sche vloeistof en zwavelzuur vertoonden zich in de
bindweefselschotten vele groote epithelioïde cellen niet een
duidelijke kern in het centrum. Zeer fraai zag men dat in
het interalveolaire weefsel; de cellen waren hier of afzonderlijk,
of bij tweeën, of met meer te zamen gelegen en van alle
was de kern groot en intensief gekleurd.

Van de lever zijn stukjes zóó genomen, dat in de coupes
half tumorweefsel, half normaal leverweefsel te zien was.
liet tumorweefsel was, microscopisch gezien, één pigment-
ophooping, doch ook in het schijnbaar normale leverweefsel
was een pigment-afzetting waar te nemen, en hier steeds
in het bindweefsel om poortader, enz., dus in de
Gijsson\'scIic
kapsel.

Na gedeeltelijke verwijdering van het pigment bleek ook
hier het tumorgedeelte uit cellen te bestaan, welke echter
gemiddeld kleiner waren dan die in de longen. De cellen
waren dicht, tegen elkander gelegen en niet weinige bevatten
twee kernen; haar ligging ten opzichte van elkander gaf\'
het beeld aan van cellen, welke in celdeeling verkeerden.

In het slijmvlies der tong was ook een sterke pigment-
afzetting aanwezig, terwijl in de spicrvezelen een korrelig
pigment viel waar te nemen.

Bij de kleuring der coupes met haemaluin geleek het
tumorweefsel eenigszins op dat van carcinoom, na kleuring
volgens
van Gikson trad evenwel een duidelijk beeld van
alveolair sarcoom te voorschijn. Waarschijnlijk heeft de
primaire afzetting van het pigment plaats gehad in het
cutane weefsel en zijn van daar de metastasen uitgegaan.
Dit vermoeden vindt zijn grond in de aanwezigheid der
bovengenoemde gepigmenteerde vlekken indecutis; tot mijn
spijt nam ik hiervan echter geen coupes.

In tegenstelling van de waarneming dat melanomen zich
in den regel slechts bij paarden met niet gepigmenteerde

-ocr page 336-

huid (schimmels) ontwikkelen, geeft dit geval een bijdrage
voor de vorming van melanosarcomata bij dieren met ge-
pigmenteerde huid. Het zwart had in de huid dezer koe
verreweg de overhand op het wit.

MOETEN VEEARTSEN OF GEDIPLOMEERDE
HULPKEURMEESTERS MET DE VLEESCHKEURING
AAN ABATTOIRS WORDEN BELAST?

door

K. HOEPNAGEL.

Toen de gemeente Rotterdam het goede voorbeeld gaf
een gemeente-slachtplaats in het leven te roepen, werd de
keuring van al het slachtvee onder leiding van den veearts-
directeur opgedragen aan personen, die niet in het bezit
waren van het diploma van veearts. Tot heden is dit zoo
gebleven, alleen met deze wijziging, dat aan den directeur
een veearts is toegevoegd met den titel van hoofdkeur-
meester (plaatsvervangend-directeur), welke o. a. meer speciaal
belast is met laboratorium-onderzoek en de keuring van het
ingevoerde en van het uit nood geslachte vee. Tevens ver-
kregen de keurmeesters aldaar het diploma van hulpkeur-
meester.

Amsterdam opende eenige jaren na Rotterdam het tweede
abattoir in ons land (de oude slachthuizen te \'s-Hertogenbosch
en Maastricht uit den Napoleontischen tijd buiten rekening
gelaten) en richtte den keuringsdienst zoodanig in, dat een
veearts als onder-directeur, tevens hoofdkeurmeester, de
geheele leiding der vleeschkeuring in handen kreeg. Onder
dezen hoofdambtenaar werden bij de opening van het slacht-
huis vier veeartsen werkzaam gesteld, die uitsluitend waren

-

-

-.-

-ocr page 337-

belast met de keuring van al het slachtvee en van het
ingevoerde vleesch. De directeur dezer inrichting was geen
veearts, maar gepensionneerd hoofdofficier, en nog levendig
herinner ik mij hoe het destijds in veeartsenijkundige kringen
werd betreurd, dat aan het hoofd dezer inrichting geen veearts
stond. Men meende dat hierdoor een gevaarlijk precedent
werd geschapen, en dat andere steden misschien zouden
volgen met de leiding der abattoirs aan niet-veeartsen toe
t,e vertrouwen. Gelukkig heeft de ervaring geleerd, dat dit
niet is geschied en dat overal elders veeartsen werden be-
noemd tot slachthuis-directeur.

De hoofdstad des rijks gaf mijns inziens het goede voor-
beeld de keuring toe te vertrouwen aan veeartsen, en ik
geloof dat wij dit hoofdzakelijk te danken hebben aan den
heer D.
van kek Sluijs, destijds onder-directeur, thans
directeur dezer inrichting. Zelf had ik het voorrecht in 1887
te worden aangesteld als zoogenaamd keurmeester lste klasse
(al een heel ongelukkige titel) aan het abattoir te Amsterdam.
Nog levendig staat het mij voor den geest, hoe onder ons
25-tal jongelui, die in 1887 trachtten het diploma van veearts
te behalen, herhaaldelijk op de gezellige (?) studiekamers
werd gesproken over de vier vacante betrekkingen aan het
abattoir te Amsterdam, destijds een novum op veeartsenij-
kundig gebied. Heel veel animo scheen er onder het 25-tal
niet te zijn, want, ofschoon er destijds reeds diplomaten
onder deze jongelui rondliepen, die een ijzig stilzwijgen
bewaarden over hun toekomstplannen alg eenmaal het be-
geerde diploma in hun bezit was, verklaarden allen, uitge-
zonderd ondergeteekende, rondweg, dat zij bedankten met
een witten kiel de slagers achterna te loopen voor een som
van f1200 per jaar. Wel is waar kon het salaris tot f1800
stijgen, maar dat bereikte men volgens de meening van velen
eerst als men grijs en oud was geworden.

Nu, mij lachte de hoofdstad en de betrekking toe en ik

-ocr page 338-

was dan ook de eenige sollicitant voor drie vacatures, daar
één plaats reeds was bezet door een collega uit de praktijk.
De sollicitatie en de benoeming liepen uit den aard der zaak
vlug van stapel en nauwlijks had men zich bij de autoriteiten
gepresenteerd of de benoeming volgde. Waarlijk, het heeft
mij nooit berouwd aldaar IV2 jaar werkzaam te zijn ge-
weest. Een leerschool is het menschelijk leven en de onder-
vinding is docent, en om de praetische vleeschkeuring te
leeren, was het destijds aldaar, en natuurlijk nog, de leer-
school bij uitnemendheid.

Toen daarna Groningen en Nijmegen hun slachtplaatsen
kregen, werd de keuring aldaar van den beginne af aan
verricht door veeartsen. De directeur te Groningen hield
zich eerst uitsluitend zelf met de keuring bezig, daarna
werd een plaatsvervangend-directeur benoemd, tevens veearts,
en ten slotte werd het personeel nog uitgebreid door een
veearts-keurmeester.

De keuring aan het abattoir te Nijmegen geschiedt door
den veearts, plaatsvervangend-directeur, terwijl, maar dit is
mij niet zeker bekend, op drukke dagen misschien de direc-
teur inedehelpt.

Op dezelfde wijze als te Nijmegen is de keuring aan de
abattoirs te Maastricht, te Dordrecht en te Haarlem geregeld,
waar de plaatsvervangend-directeuren, allen veeartsen, de
keuring van al het slachtvee verrichten.

In Utrecht werd de keuring van het slachtvee oorspron-
kelijk opgedragen aan de keurmeesters, niet in het bezit
van het diploma van veearts, welke ambtenaren reeds jaren
lang voor de opening van het abattoir .hier ter stede bij de
keuring behulpzaam waren geweest. De onder-directeur werd
meer speciaal belast met laboratorium-onderzoek en kreeg
met den directeur de leiding der keuring van het zieke of
gestorven vee. Mij kon deze toestand van den beginne af
niet bevredigen en ik hoopte dan ook, dat de keuring alhier

-ocr page 339-

binnen niet al te langen tijd uitsluitend door veeartsen zou
geschieden. Deze wensch is thans bereikt en behalve de
directeur zijn hier thans drie veeartsen aan het abattoir werk-
zaam. Hiervan is den onder-directeur speciaal het labora-
torium-onderzoek opgedragen, terwijl een veearts-keurmeester
belast is met de keuring van het slachtvee in de hallen.
Daar echter het slachtvee op de Maandag-, Dinsdag- en
Woensdagmiddagen te groot in aantal is om door één vee-
arts te worden gekeurd, werd één der veeartsen hier ter
stede aangesteld, ten einde op deze middagen bij de keuring
behulpzaam te zijn, hetwelk sedert 15 November j.1. ge-
schiedt.

Deze wijze van voorziening in veeartsenij kundig personeel
wordt sedert jaren gevolgd aan het abattoir te Herlijn, waar
o]) drukke slachtdagen veeartsen uit de stad worden gere-
cruteerd, die een of meer dagen in de week bij de keuring
behulpzaam zijn en aldaar „Eintagsfliegen" worden genoemd.

Het veeartsenijkundig personeel op het abattoir te Leiden
bestaat uit een directeur en een plaatsvervangend-directeur,
terwijl de keuringen
van het geslachte vee geschieden door hulp-
keurmeesters, in het bezit van het diploma als zoodanig.
In het verslag omtrent den toestand en den gang dei-
exploitatie van het openbaar slachthuis en omtrent den dienst
der vee- en vleeschkeuring te Leiden gedurende het jaar li)00,
zegt de directeur in zijn jaarverslag op blz. 15, na eerst te
hebben uitgeweid over de drukke en tijdroovende werkzaam-
heden aan de keuring verbonden, woordelijk het volgende.

,,Het doen verrichten van alle keuringen door veeartsen,
zonder eenige uitzondering, zou een belangrijke verhooging
der uitgaven, en, in aanmerking nemend de wijze, waarop
de dienst thans is ingericht, slechts geringe hygiënische
voordeelen opleveren. Vergeleken met andere gemeenten
met slachthuizen, is de dienst hier niet minder goed geor-
ganiseerd dan daar, zooals trouwens een vergelijkende studie

-ocr page 340-

der verslagen leert, en bovendien in deskundige kringen
wordt erkend."

Nu moet ik met alle bescheidenheid opmerken, dat uit
een vergelijkende studie van de verslagen der verschillende
abattoirs, bijv. uit de tuberculose-procenten, nog niet ge-
concludeerd mag worden, dat de keuring, per se daar het
best is waar het meest wordt afgekeurd. Men kan het
toch heusch niet helpen als het slachtvee komt uit een
provincie waar tuberculose onder het vee zeldzaam is, zoodat
men een laag percentgehalte van tuberculeuse slachtdieren
krijgt.

Dit evenwel ter zake. Maar waar de directeur van het
openbaar slachthuis te Leiden in een officieel verslag zegt,
dat het doen verrichten van alle keuringen door veeartsen
in plaats van door hulpkeurmeesters slechts
geringe hygiënische
voordeelen oplevert, bewijst hij den veeartsen geen dienst,
terwijl ik bovendien durf beweren, dat een keuring, verricht
door goede veeartsen, verre te verkiezen is boven een keuring
door goede gediplomeerde hulpkeurmeesters.

Uit den aard der zaak zal de veearts zich beter rekenschap
kunnen geven van hetgeen hij bij de keuring waarneemt
en het normale van het abnormale beter weten te onder-
scheiden dan de hulpkeurmeester. Dit alles moet ten goede
komen aan de statistische opgaven van het afgekeurde,
waardoor deze nauwkeuriger en juister worden.

Niet te ontkennen is, dat het verrichten van alle keuringen
door veeartsen een verhooging der uitgaven met zich mede-
brengt. Zoo erg belangrijk zijn deze evenwel niet, daar men
den veeartsen ongeveer het dubbele salaris aanbiedt van de
hulpkeurmeesters, zoodat bij de aanstelling van een drietal
veeartsen f 2400 meer moet worden uitgegeven. Ik geloof
dan ook, dat de geldelijke quaestie de voornaamste reden
is van het niet aanstellen van veeartsen, in de plaats van
hulpkeurmeesters op het slachthuis te Leiden. Quand on

-ocr page 341-

n\'a pas ce qu\'on aime, il faut aimer ce qu\'on a. Vandaar
wellicht de verdediging der hulpkeurmeesters in genoemd
jaarverslag.

Het is te hopen, dat de gemeente \'s-Gravenhage bij de opening
van het slachthuis over zal gaan tot de aanstelling van
veeartsen, belast met de keuring van het slachtvee. De reeds
thans werkzaam zijnde hulpkeurmeesters kunnen andere werk-
zaamheden gaan verrichten en als controleurs in de stad
voor het toezicht op het frauduleus invoeren van vleesch of
als opzichters op het abattoir nuttige diensten bewijzen.

Het zij verre van mij de hulpkeurmeesters geheel ter zijde
te willen stellen. Zij zijn onmisbaar, wanneer eenmaal een
wet op de rijkskeuring van vee en vleesch in werking zal
zijn. De keuring aan gemeente-slachtplaatsen behoude men
evenwel voor gediplomeerde veeartsen. De zeer kleine abattoirs,
waar de directeurs gewoonlijk de keuringen verrichten, moeten
hierop natuurlijk een uitzondering maken. Niet steeds kunnen
de directeuren aanwezig zijn; het is noodzakelijk dat de
hulpkeurmeesters hen bij de keuring kunnen vervangen.

Utrecht, 8 December 1907.

BESTRIJDING VAN MALLEUS IX
NEDERLANDSCH-INDIË,

door

K. VAN DER VEEN.

In de December-aflevering houdt de heer W. van der
Burg zich een oogenblik bezig met de bestrijding van
malleus in Nederlandsch-Indië. Aan het slot van zijn artikel
geeft Z.Ed.gestr. vrij wel de schuld aan den burgerlijken
veeartsenijkundigen dienst dat het H.H. paardenartsen „tot

23

-ocr page 342-

//heden niet is mogen gelukken de legerpaarden gedurende
//langeren tijd van cleze ziekte te vrijwaren."

Immers //de onvermijdelijke grasvoedering en de toestan-
z/den om Batavia" krijgen hiervan de schuld en nu spreekt
het wel van zelf, dat een goed georganiseerde veterinaire
politie er voor heeft te zorgen, dat geen gras kans heeft
door malleus van de paarden der bevolking te worden besmet.

Wanneer dat nu blijkbaar niet het geval is, het zij dan,
dat de dienst niet deugt of dat alle inlanders er nog niet
geheel van overtuigd zijn, dat hun medewerking voor een
klein corps veeartsen noodzakelijk is door spoedige aangifte
van verdachte gevallen, dan zou toch de militaire veterinaire
dienst zelf nog wel iets hebben kunnen doen om het gevaar
van besmetting door gras op te heffen. Is er dan niets be-
paald in de voorwaarden van aanbesteding van grasleverantie?

Zoo kolossaal is toch het aantal troepenpaarden niet of
het moet mogelijk zijn gras te betrekken van bepaalde ter-
reinen, desnoods door eigen manschappen bewaakt.

Op den Hollandschen collega moet het artikel wel den
indruk maken, dat het met onzen dienst in Indië be-
droevend gesteld is. Het is immers in Holland ook reeds
door hen bewezen, jaren geleden, dan men /.zonder malleïne",
etc. te gebruiken tot goede resultaten kan komen. \'

Het is zoo moeilijk oiu in het vaderland de toestanden,
op welk gebied ook, in Indië te beoordeelen, maar ik wil
trachten door een paar vergelijkingen voor de llollandschc
collega\'s duidelijk te zijn.

•lava is viermaal zoo groot als Nederland en beschikt voor
het voorkomen en de bestrijding van veeziekten over zeven-
tien Europeesche veeartsen. Iedere gouvernementsveearts
heeft dus een ambtsressort gelijk aan dat van bijna drie
districtsveeartsen in Nederland.

De inlandsche veehouders op Java staan wat ontwikkeling
betreft allen beneden de meeste Hollundsche boeren, hetgeen

-ocr page 343-

de opsporing van ziektegevallen uiterst moeilijk maakt.

Het inlandsch bestuur, dat ten slotte toch de maatregelen
moet helpen toepassen, kan niet op één lijn worden gesteld
met de burgemeesters in Nederland en hun politiepersoneel.

Zou nu in Holland de malleus reeds zoo goed als ver-
dwenen zijn, wanneer men voor het geheele land slechts
over vier deskundigen had kunnen beschikken?

Nu staan de paardenartsen in Indië er nog veel gunstiger
voor. Immers ze hebben de ziekte maar te bestrijden in
enkele stallen waar al liet paarden materiaal bijeen is. Ver-
plaatsing naar ziekenstallen, malleïnisatie, enz. zijn daardoor
zeer vergemakkelijkt, welke laatste in dé dessa voor het
meerendeel der gevallen practisch onmogelijk is. De grootste
factor in hun voordeel en eveneens de grootste factor bij de
bestrijding in Nederland is de afmaking van het zieke dier.

Wij in Indië hebben niet het recht paarden wegens malleus
te doen onteigenen en daarna te laten afmaken. Het eenige

O O

wat we soms bereiken, is dat de eigenaar het dier vrijwillig
afmaakt, nadat hem op het ougeneeslijke der ziekte is gewezen.
Meestal gelooft Kromo dit niet en blijft ons slechts over,
zieke en van ziekte verdachte dieren aan het verkeer te
onttrekken. Dit wordt dan ook geregeld gedaan en is nu en
dan de aanleiding dat de eigenaar tot de afmaking besluit.
Iets anders is het met de van besmetting verdachte dieren.
Wanneer na zekeren tijd, zeg maar een of enkele maanden,
hetzij door malleïne of op andere wijze niet is aan te toonen,
dat, verdachte symptomen aanwezig zijn, dan gaat het toch
niet aan, dergelijke dieren voor goed af te zonderen. Men heeft
hierbij niet te vergeten, dat zulk een paard voor een armen
inlander zijn broodwinning beteekent.

Gelukkig kunnen wij volgens de wet geheele of gedeelten
van stallen doen onteigenen, ziekeukralen laten oprichten en
voor een goede ontsmetting zorg dragen, natuurlijk alles als
adviseurs van de betrokken hoofden van gewestelijk bestuur.

-ocr page 344-

Maar zulk een advies voert wel tegenwoordig zonder uitzon-
dering\'onmiddellijk tot toepassing der bepalingen.

Wanneer in de Indische wetgeving bepalingen voorkwamen
als in de Hollandsche met betrekking tot de onteigening en
dus vergoeding van zieke dieren, dan zouden wij zeker reeds
veel verder zijn. Maar wat dat zou kosten, durf ik niet te
schatten.

Ik geloof ook niet, dat wij met den besten wil ter wereld
spoedig een zoodanig besluit zullen kunnen krijgen.

De heer van dkr Buiig houde zich er van verzekerd, dat
de civiel veterinaire dienst doet, wat met de bestaande
bepalingen mogelijk is. Waar afmaking in het staatsblad
voorkomt, en dit is alleen het geval voor runderpest indien
deze uit het buitenland is ingevoerd, is ze vaak met succes
toegepast. Zelf was ik hiertoe in Deli driemaal in de gelegen-
heid en had ik het genoegen de ziekte binnen korten tijd te
bestrijden. En ook deze afmaking moet worden gestaakt als
blijkt, dat niettegenstaande dien maatregel de ziekte zich
toch onder inheemsche kudden verspreidt.

Tegenwoordig is bezuiniging het parool. Met dc vroegere
Indische millioenen, welke Holland leukweg voor zichzelf heeft
besteed, ware heel wat te verrichten. Nu vrees ik evenwel,
dat ook onze nieuwe inspecteur, de heer
Penning, niet in
staat zal zijn bepalingen te doen geboren worden, waar voor
malleus afmaking van het zieke dier op het programma staat.

Wij moeten roeien met de riemen, die we hebben, maar
dan ook zoo goed mogelijk roeien. Ik heb de overtuiging
dat dit geschiedt en het heeft me leed gedaan te moeten
zien, dat de heer
van neii Burg, naar ik verwacht niet
opzettelijk, onzen dienst in discrediet brengt bij de Hollandsche
collega\'s.

Charlottenburg, Januari 1908.

-ocr page 345-

HET TUBERCULINEEREN DOOR VEEOPZICHTERS,

door

H. M KROON.

Omdat ik behoor tot hen die het zeer ongewenscht vinden
dat veeopzichters tuberculinaties verrichten, wil ik, nu collega
van Leeuwen zijn standpunt heeft toegelicht, gaarne het
mijne uiteenzetten, door de bezwaren op te sommen welke
ik er tegen heb, bezwaren mijns inziens zoo gewichtig, dat
zij de pogingen kunnen motiveeren, welke aangewend zijn
om van de regeering gedaan te krijgen dat tuberculinaties
voortaan alleen door veeartsen mogen geschieden.

Doordat aan veeopzichters de tuberculinatie wordt opge-
dragen, kan nadeel worden toegebracht:

1°. aan het algemeen en den staat;
2°. aan de veeartsen.

1°. Wanneer de regeering en de ambtenaren van het
veeartsenijkundig staatstoezicht, die de veeartsenij kundige
wetten uit t.e voeren en tegen overtreding te waken hebben,
de inspuiting van tuberculine bij aan het rijk ter overneming
aangeboden runderen laat verrichten door veeopzichters, zal
de veehouder daaruit terecht de conclusie trekken, dat iedere
niet-veearts, en dus ook iedere veehouder deze bewerking
mag verrichten. Tot nu toe waren de veehouders van meening,
dat alleen veeartsen mochten tuberculineeren, nu zien zij, dat
het volgens de meening van het veeartsenijkundig staats-
toezicht een ieder geoorloofd is. Hierin schuilen verschillende
gevaren.

a. Zij weten nu, dat zij zonder eenig gevaar te loopen
tuberculine kunnen inspuiten bij runderen, voor den uitvoer
naar België bestemd, om zoodoende het onderzoek op tuber-
culose aan de grenzen onmogelijk te maken.

-ocr page 346-

b. Elke controle van veestapels op tuberculose, zooals nu
door verschillende veeartsen op verzoek van melkinrichtingen,
zuivelfabrieken en particulieren geschiedt, wordt onmogelijk
als den veehouder geleerd is, dat hij ongestraft vóór het
onderzoek tuberculine kan inspuiten, om zoo den uitslag der
tuberculineproef foutief te maken.

c. Het koppel-onderzoek, bij de bestrijding der tuberculose
van rijkswege van zooveel waarde, zal al zeer weinig betee-
kenen, indien de veehouders hebben geleerd, oin die dieren,
welke zij niet gaarne zouden willen missen, vóór het onder-
zoek even met tuberculine in te spuiten.

In plaats van pogingen aan te wenden om het frauduleus
gebruik van tuberculine door veehouders onmogelijk t,e maken,
wordt dit nu door de ambtenaren van het veeartsenijkundig
staatstoezicht in de hand gewerkt.

2°. De belangen der veeartsen worden door den maat-
regel, dat veeopzichters tuberculinaties verrichten, in hooge
mate geschaad.

Ik heb hier niet het oog op de vacatiegelden, welke de
veeartsen derven doordat veeopzichters verrichten wat eigenlijk
bun taak was, doch op het indirecte nadeel, het gevaar, dat
het gevolg is van het tuberculineeren door veeopzichters.

Er is in sommige kringen een streven, om werkzaamheden
tot het gebied van den veearts behoorend aan dezen te ont-
nemen en door niet-wetenschappelijk opgeleide personen te
doen verrichten. Ik zou hier kunnen wijzen op het streven
naar opleiding van verloskundigen, wien men tevens de be-
handeling van kalfziekte en het castreeren wilde opdragen
en wien men ook de betrekking van hulpkeurmeester wilde
doen waarnemen. Wanneer het veeartsenijkundig staatstoe-
zicht te kennen geeft, dat leeken mogen tuberculineeren, dan
zullen deze menschen alweer een nieuw terrein van arbeid vinden.
Men zal terecht zeggen, als de staat de tuberculinatie door
een leek laat verrichten, waarom zullen melkinrichtingen en

-ocr page 347-

particulieren dat dan niet doen en het nog steeds aan een
veearts opdragen ? En eenmaal op dit hellend vlak komen
wij gemakkelijk verder. Wanneer inspuiting van tuberculine,
«een middel, dat op zich zelf geen schade lcan veroorzaken",
door leeken kan geschieden, zouden zij dan ook niet, zal
men vragen, verschillende sera kunnen inspuiten bij gezonde
of verdachte dieren, sera van vlekziekte, borstziekte, coliba-
cillose, septische pleuropneumonie, miltvuur, mond- en klauw-
zeer, enz. ? En waarom zouden zij niet wat onschuldige lucht
kunnen brengen in den uier van een aan kalfziekte lijdend
rund ?

Wij komen op deze wijze, waar wij niet wezen moeten
en ik beschouw het opdragen van tuberculinaties aan vee-
opzichters als een eerste stap in de verkeerde richting, als
een eerste schrede op een weg, waar met groote letters de
waarschuwing geplaatst moest zijn //verboden toegang".

Hier worden de belangen der veeartsen bedreigd. Nu hun
aantal sterk toeneemt, en er kans bestaat dat veeartsen zich
zullen vestigen in plaatsen waar men tot nu toe te vergeefs
een oproeping deed, is het zeker noch in het belang dei-
veeartsen, noch in dat der veehouders, hun een deel der
werkzaamheden te ontnemen.

Mijn hoofdbezwaren heb ik nu uiteengezet. Verder wensch
ik de aandacht te vestigen op enkele onderdeelen van het
betoog des heeren
van Leeuwen, waarmede ik mij niet kan
vereenigen of die zich voor aanvechting leenen.

De veeopzichter verricht de tuberculine-injecties slechts
bij uitzondering, als de veearts geen tijd of geen lust heeft
de tuberculinatie te doen, als de reis bij avond zeer ongele-
gen is, als de veearts door drukke werkzaamheden verhinderd
is, of als uit anderen hoofde het invallen van den veeop-
zichter aanbeveling verdient, deelt de heer
van Leeuwen
mede. Ik ben overtuigd, dat als de districtsveeartsen de

-ocr page 348-

tuberculinaties tijdig — hier is geen spoedeischend geval —
met de veeartsen willen regelen, de veeopzichters geen tuber-
culinaties zullen behoeven te verrichten. Waar in zake de be-
strijding van besmettelijke veeziekten de veeartsen in vele ge-
vallen plotseling klaar moeten staan en werkelijk klaar staan
om op te treden, zullen er zich zeker geen moeilijkheden
bij de tuberculinaties voordoen, als deze vooraf worden ge-
regeld en vastgesteld. Wel zullen er bij de veeartsen bezwaren
rijzen, als zij de opdracht kort te voren krijgen, bij voorbeeld
\'s middags bericht ontvangen dat, soms op uren afstand,
dienzelfden avond getuberculineerd moet worden.

Dat tuberculineeren ,,een eenvoudige handbeweging" is
en ,,de veeopzichter het werk der inspuiting even goed
verstaat als de veearts", meen ik te mogen betwijfelen. De
veeopzichter kan moeilijk verantwoordelijk worden gesteld
voor het mogelijk inbrengen van pathogene kiemen. Dat den
heer
van Leeuwen nooit een klacht ter oore is gekomen,
heft mijn twijfel niet op.

Ten slotte vind ik het nog dubieus of tuberculinatic
(Tuberkulin-Impfung in het Duitsch), een diagnostische enting,
niet tot de „entingen" gerekend moet worden, en ben ik er
niet zeker van of het tuberculineeren zelf niet behoort tot de
uitoefening der veeartsenijkunst, welke aan niet-veeartsen
verboden is. Dat de veeopzichter de tuberculinaties „als
bedrijf" verricht, is, dunkt mij, buiten kijf.

Het staat daarom mijns inziens geenszins vast, dat de
veeopzichter, die tuberculine inspuit, zich niet schuldig
maakt aan overtreding van de wet op de uitoefening der
veeartsenijkunst.

Ik hoop dat de twee hoofdbezwaren, door mij aangevoerd,
voldoende gewicht in de schaal mogen leggen, om een einde
te maken aan het verrichten van tuberculinaties door leeken,
in casu veeopzichters.

-ocr page 349-

Korte mededeelingen en referaten.

Luxatie en torsie van (le milt, door H. L. ELLERMAN Lz. —

Onder de vele veranderingen welke bij de milt van het varken
na de slachting worden waargenomen en om haar veelvuldigheid
minder de aandacht verdienen, deed er zich den \'13den December
j.1. een voor, die minder dikwerf wordt gezien en daarom ver-
meldenswaardig is.

De slager A. V. slachtte een varken, zeug, ongeveer 2 jaar
oud, met een levend gewicht van 270 KG., waaraan in levenden
toestand niets ziekelijks werd waargen omen dan een breuk van
het rechter dijbeen. Het dier was overigens vroolijk en, zooals
het gewicht aanduidt, goed gemest.

Bij eventratie kwam een aan de groote bocht vau de
maag bevestigde, overigens loshangende, op het gevoel deeg-
achtige, door \'het intact zijnde groote net bekleede zak te
voorschijn, welke een lengte van 37 cM. en een doorsnede van
15 cM. had.

Na het afsnijden van den cilindrischen zak bleek, dat de milt
geluxeerd was, waardoor de ophangband, de milt-, nier- en milt-
maaa\'band ineen gedraaid waren eu de miltader was dichtgedrukt.

O O O

Bij openen aan het dorsale einde, waar hij bevestigd was ge-
weest, vertoonde zich de inhoud als een ingedikte donker bruiu-
roode massa, welke bij microscopisch onderzoek uit bloed bleek te
bestaan en waarin geen bacteriën konden worden geconstateerd, de
milt en een klein gedeelte nog intact zijnd net, blijkende uit de witte
kleur van het zich daarin bevindende vet. De milt was necrotisch,
zwartblauw van kleur, vergroot, eenigszins naar de liilusvlakte
omgebogen, met verdikte randen. Zij had een lengte van 35 cM.
en een breedte van 12 cM., terwijl de dikte afwisselde tusschen
en 5 cM. Bij insnijding bleek de pulpa niet verweekt en
kwam zwart bloed te voorschijn. De miltkapsel was verdwenen
en de geheele oppervlakte van de milt was bezaaid met openin-
gen, welke in den omtrek van den hilus de grootste afmetingen
vertoonden. Wij hadden dus te doen met stuwingshyperaemie,
gevolgd door haemorrhagische transsudatie en totale necrose van
de milt. Dat een gedeelte van het zich in het dorsale gedeelte
van de bindweefselkapsel bevindende net geheel intact was, be-
wijst dat daaruit nog afvoer van veneus bloed kon plaats hebben.

-ocr page 350-

De wand van de kapsel bestond uit een peesachtig bindweefsel
en had een dikte van A cM. Van een vergroeien van de bind-
weefselkapsel met de omgeving, waarvan
Glage in de Zeitsclirift
für Fleiscli
- und Milchhygiene, 11de jaargang, blz. 42, melding
maakt, was in casu geen sprake. De oppervlakte was glad,
glanzend en had, na verwijdering van het spaarzaam van vet
voorziene bekleedende net, het aanzien van een aan het eeue
einde dichtgebonden rolpens.

Eindelijk verdient vermelding dat geen enkel orgaan eenige
pathologische afwijking vertoonde.

Dordrecht, December 1907.

De werking van atoxyl op de spirillose der kippon. — In

de Arbeiten aus dein Kaiserliclien Gesundheitsamte 1907, Baud \'27,
Heft 2, deelen Ulenhuth en G r o s s mede, dat volkomen be-
schutting tegen de infectie niet door atoxyl kan worden verkre-
geu. Het middel kan slechts de vermeerdering der parasieten
belemmeren, zoodat de ziekte een latent beloop aanneemt.

Gunstiger resultaat had atoxyl als geneesmiddel. Hevig zieke
kippen genazen door een enkele gift van 0.05 gram atoxyl; de
spirochaeten verdwenen binnen 20—30 uur.

Volgens de schrijvers berust de werking daarop, dat de vor-
ming van antiparasitaire beschuttende stoffen bespoedigd wordt
en de phagocytose, welke evenzoo bijdraagt tot de vernietiging
der spirochaeten, wordt bevorderd. W. C. 8.

liet inspuiten van tuherculine door veeopzichters is niet ge-
oorloofd,
door Hs. van i»er Linden. — Collega van Leeuwen doet
in het jongste Februarinummer van dit tijdschrift een oproeping
om hem van dwaling te overtuigen, waar hij het inspuiten van
tuberculine door veeopzichters wél geoorloofd acht. Hij acht het
dus mogelijk in deze zaak te dwalen; waarom anders bedoelde
uitnoodiging?

Twee wenschen: 1°. moge hij overtuigd worden; 2°. moge hij,
zoolang er van ,,dwalen" sprake is, zijn veeopzichters geen op-
dracht voor die operatie doen.

Hij wenscht overtuigd te worden op rein zakelijke gronden en
geeft in zijn geschrift zelf de richting aan op welke wijze, en
wel : 1°. dat het een onvervreemdbaar recht van den veearts is,
2°. een staatsbelang, 3°. een wetsovertreding. Laat ik punt 1

-ocr page 351-

zuiver wetenschappelijk noemen, terwijl de punten 2 eu 3 dien
naam niet verdienen.

Schrijver dezes wil trachten punt 1 te beantwoorden. Gaarne
zou hij alle drie behandeleu. maar men bedenke dat om dezen
tijd van het jaar de praktizeerende veearts zijn vrije uren hoog
noodig heeft, laat ik het maar zeggen, voor zijn nota\'s; ook een
vakbelang.

,,Een onvervreemdbaar recht". Elk vak heeft zijn grenzen
binnen welker kring het zich beweegt. Alles wat binnen dien
cirkel ligt, is voor dat vak „onvervreemdbaar". Hij die een ge-
deelte van dat vak er buiten brengt, hoe klein ook, pleegt roof,
onverschillig hoe zijn naam is, al heet hij „wetgever."

Valt nu het brengen van tuberculine onder de huid binnen
geuoemden cirkel van het vak dat veeartsenijkunde heet, of zou
men het er buiten kunnen laten vallen? In het l9te geval dwaalt
van Leeuwen, in het 2de geval niet. De operatie omvat de vol-
gende actie: uitkoken der instrumenten, kaal knippen en des-
infecteeren der huid, het brengen der vloeistof onder de huid en
toezicht op de hulp; alle zaken welke met de noodige zorg
moeten geschieden en waarvoor hij, die de operatie zal doen,
verantwoordelijk is. De veearts gevoelt die verantwoordelijkheid;
deze wordt hem aan de veeartsenijschool geleerd en behoeft geen
nader betoog. De leek, in dit geval de veeopzichter, of is deze
verhinderd, de gemeente-veld wachter, \'hoe handig hij overigens
ook zijn moge, gevoelt die verantwoordelijkheid niet; hem zijn
de kwade gevolgen welke eenig verzuim kan hebben weten-
schappelijk niet bekend.

Ik geef toe dat het inbrengen van de naald en het leegdrukken
van het spuitje zeer eenvoudig kan zijn, maar 2 X 2 = 4 is
ook eenvoudig en om dat aan kinderen te leeren, werden in
1907 toch 45 */0 van de zich daarvoor aangemelde aspiranten
afgewezen, en zelfs een matroos kan een schip zee doen kiezen,
al behoort het tot het werk van den kapitein.

Maar. nu het geval bezien wanneer de zaak niet zoo eenvoudig
gaat, want ten slotte behoort toch ook tot de operatie: het zich
voorbereiden op eventueele verrassingen. Wanneer een prikkel-
baar of uiterst gevoelig dier (en zulke zijn er veel) zich verzet
(wegens het voor een veehouder ongewone uur van de operatie
heeft men niet altijd de gewenschte hulp) met het gevolg dat

-ocr page 352-

de naald afbreekt en deze onder de huid blijft zitten, wat dan?
Zou men dan met den eigenaar ook zoo spoedig klaar zijn, en
kan het belang of liever het gevoel van patiënte daarbij ook
worden verwaarloosd ? De veeopzichter helpt er zich af en zegt
«ik beu ook geen veearts; en — Holland is in last. Moet de
veearts dan de naald niet verwijderen en de wond behandelen?

Dit geval is niet denkbeeldig en doet het duidelijk uitkomen,
dat de operatie binnen den cirkel van ons vak ligt en daardoor
het onvervreemdbaar recht van den veearts is.

Een woord van dank aan het hoofdbestuur wegens het zich
opnieuw wenden tot den heer directeur-generaal van den land-
bouw, betreffende deze materie, is hier stellig op zijn plaats.

Amsterdam, 10 Februari 1908.

Boekaankondiging.

Prof. li. J\\ van Calcak Immuiiiteitsreacties en eenige liarcr
toepassingen voor kliniek en laboratorium.
Leiden, S. O.
Doesburgh, 1908. Prijs ƒ2.90. —

De schrijver, van wiens hand reeds verschillende geschriften over
immuniteitsonderzoekingen zijn verschenen, heeft met bovengenoemd
werk willen voldoen aan het verzoek, door studenten en medici tot
hem gericht, om in een kort bestek die gegevens en feiten der
iiumuniteitsleer neer te leggen, welke voor den practicus van
belang zijn en voor hem onontbeerlijk moeten worden geacht,
wil hij, bij het tegenwoordig standpunt der wetenschap van
infectieziekten, deze met succes onderkennen en bestrijden.

In de inleiding geeft van Oalcar een volledig, doch beknopt
overzicht van de ontwikkeling en het tegenwoordig standpunt
van het immuniteitsvraagstuk, voor zoover het noodig is om de
te bespreken immuniteitsreacties te kunnen begrijpen. Achter-
eenvolgens wordt in grove trekken de ontwikkeling der kunst-
matige en natuurlijke immuniteit nagegaan en in het bijzonder
de aandacht gevestigd op de verschillende anti-lichamen, welke
in het bloed van een individu ontstaan als reactie-producten van
eventueel ingebrachte stoften (anti-toxinen, lysinen, agglutininen,
praecipitinen).

Reeds in de inleiding blijkt, dut vooral de complementbindings-
methode, als de meest moderne en meest gevoelige immuniteits-

-ocr page 353-

reactie, de hoofdschotel zal vormen. Ongetwijfeld heeft deze
methode door haar groote gevoeligheid en nauwkeurigheid veel
vóór boven de agglutinatie en praecipitatie, doch velen zullen in
den beginne met de techniek groote moeilijkheden ondervinden ;
voor hen is het boekje van
van Calcar vlui groot nut.

De groote hoeveelheid verspreide literatuur, die over de com-
plementbinding bestaat en welke reeds dateert van 1902, doch
in het bijzonder de uitbreiding, die de toepassing dezer immuni-
teitsreactie na de onderzoekingen van
Moreschi, Neisser en
Sachs heeft verkregen, maken het voor den practicus moeilijk
om zich juist op de hoogte te stellen van den stand van dit
vraagstuk. Daarom voorziet dit werk in een groote behoefte; men
kan er gecomprimeerd de ontwikkeling van de methode in vinden,
alsmede kennis maken met de ziektegevallen, waarbij deze reactie
met kans op succes kan worden toegepast.

Alvorens op de methode en haar toepassing in te gaan, eischen
de cytolysinen en cytotoxinen een uitvoerige bespreking. Op de
haemolysinen is bijzonder de aandacht gevestigd; deze zijn immers
de basis van de complementbiudingsmethode, de indicator van
de reactie.

De schrijver komt langs elementairen weg door eenvoudige
beschrijving tot de lysinen, bespreekt het verschil tusschen che-
mische, bacteriëele en complexe haemolysinen, en dit alles zoo
geleidelijk, dat het voor die medisch ontwikkelden, welke op het
pad der imiuuniteitsleer nog niet ver zijn voortgeschreden, vol-
komen begrijpelijk is. Tevens maakt hij, die de reactie practisch
uitvoert, kennis met. de resultaten der ervaring van den schrijver,
onder anderen met de bereiding van goed haemolytisch serum,
de gevaren verbonden aan het werken met niet-steriele zoutop-
lossingen, het groote nut van het gebruik van met amboceptoren
verzadigde (gesensibiliseerde) roode bloedcellen bij de haemolyse.

Van den laatsten nuttigen wenk heb ik zelf herhaaldelijk het
groote voordeel ondervonden. Na de haemolysinen worden de
andere cellysinen en celtoxinen besproken (nephrotoxinen, hepa-
totoxinen, epitheellysinen, enz.), alsmede de werking van der-
gelijke sera. De cytotoxinen tegenover epitheelweefsel geven
aanleiding te wijzen op het nadeel, dat verbonden is aan het
inspuiten van carcinoomsera, die, behalve de betrokken epitheel-
(carcinoom-) cellen, ook andere epithelia tot oplossing kunnen

-ocr page 354-

brengen. In een later hoofdstuk wordt het kankerserum en de
rationeele toepassing er van nogmaals besproken.

De werking van cytotoxische sera tegen de schildklier, de
bijnier en de hypophysis cerebri, tegen de hartspier, en het
zenuwweefsel, alsmede het optreden van leucotoxinen na inspui-
ting van witte bloedcellen, wordt kort gereleveerd.

Al deze zaken zijn ter inleiding en verduidelijking van de
complementbinding. In het hoofdstuk, dat zich speciaal met deze
reactie bezig houdt, wordt behalve de ontwikkelingsgeschiedenis,
de techniek tot in haar details aangegeven; bovendien worden
voorkomende fouten en gevaren, waardoor de reactie ongunstig
kan verloopen, nauwkeurig opgemerkt.

De verschillende op heden bekende toepassingen der reactie
worden besprokeu en aan critiek onderworpen (lues-, tuberculose-,
typhus-diagnostiek, eiwitdifferentiëering, verklaring der tuberculine-
werking.)

In tegenstelling met andere onderzoekers werkt van Calcar
bij de complementbindiug met de minimale hoeveelheid comple-
ment, die bij een bekend haeinolytisch systeem nog volledige
liaemoly.se doet tot stand komen. Dit verdient ten zeerste aanbe-
veling en navolging, omdat daardoor een groote bron van fouten
en onjuiste waarneming wordt weggenomen.

Schrijver komt op tegen hen, die de reactie in discrediet
brengen door verkeerde uitvoering. Hij wijst op de noodzakelijk-
heid om voor het aantoonen van anti-tuberculine de tuberculine
(het antigeen) te dialyseeren en op physiologische sterkte te
brengen, zoomede op de omstandigheid, dat bij het aantoonen
van lues-anti-licliamen moet rekening worden gehouden met het
feit, dat, door als antigeen syphilitisch leverweefsel te nemen,
men met een dubbel antigeen werkt, namelijk het lues-antigeeii
en het leverweefsel, tegenover welke beide in luetisch serum of
cerebrospinaalvocht anti-lichamen aanwezig zijn.

Behalve liet aantoonen van anti-lichamen wordt aan de diagnos-
tiek der antigenen door middel van een bekend jmmuunserum
een bespreking gewijd. Ook hierbij wordt op fouten, die kunnen
binnensluipen, de aandacht gevestigd en in het bijzonder gewezen
op de soortverschillen en stamverschillen bij de bacteriën, waar-
door de reactie tot onjuiste waarneming aanleiding kan geven
(aantoonen van tuberkelbacillen, typhus-antigeen, pneuiuococcen,

-ocr page 355-

enz). Deze omstandigheid en het feit, dat iu sommige sera of
ontstekingsvochten zeer weinig antigeen aanwezig kan zijn, maken
de complementbinding voor het aantoonen van anti-lichamen,
die tegenover weinig autigeen in grootere hoeveelheid worden
gevormd, doelmatiger dan voor het definiëeren van antigenen.

Van Calcar heeft de complementbinding gebruikt voor de
bestudeeriug der serumziekte eu heeft aangetoond, dat de schade-
lijke werking, die enkele malen door één seruminjectie, doch
bijna constant door herhaalde iiispuitingen ontstaat, niet wordt
veroorzaakt door de wisselwerking tusschen ziekmakend autigeen
en het correspondeerend anti-lichaam der immuunsera, doch
moet gezocht worden in de werking van gevormde antistoffen
tegenover bijnier, schildklier, hypophysis-producten van het in-
gespoten serum, welke antistoffen op haar beurt neutraliseerend
werken op de correspondeerende antigenen van het behandelde
individu.

De genoemde producten komen in elk normaal serum voor,
vandaar dat men eveneens de serumziekte kan doen onstaan,
door herhaalde injecties van normaal serum.

Het is hier niet de plaats verder over de resultaten van de
onderzoekingen van
van Calcar uit te wijden, alleen zij nog
opgemerkt, dat de nauwkeurige studie van de samenstellende
producten van normale sera, hun schadelijke werking bij injectie
en reïnjectie van het serum, het aantoonen van vermeerdering
dezer producten, afkomstig van de zoogenaamde bloedklieren, bij
bepaalde ziekten een bijdrage leveren vau hooge wetenschappelijke
waarde eu groot practisch belang, liet is onder anderen mogelijk
geworden door de complenientbindingsmethode de verhoogde
secretie van schildklierproducten in het bloed van aan
BASEDOw\'sche ziekte lijlende personen aan te toonen, en de
resultaten geven hoop, dat over meerdere ziekten van den
mensch, waarvau de onbekende oorzaak vermoedelijk in hyper-
of hyposecretie van een der bloedklieren gelegen is, door deze
inimnniteitsreactie licht zal worden ontstoken.

Ook op veeartsenijkundig gebied zullen de onderzoekingen vau
van Calcar nut afwerpen, want evenzoo zijn bij dieren ziekten
bekend, die op intoxicaties wijzen waarvan de oorzaken onbekend
zijn, en die vermoedelijk op bovengenoemde pathologische toe-
standen berusten. Ook de serumziekte is in de veeartsenijkunde

-ocr page 356-

niet onbekend en een rationeele studie biervan is aan de hand
der complementbinding mogelijk.

Het gevolg van de onderkenning dezer producten in alle sera
is, dat de schrijver aanraadt de sera, door middel van sera van
konijnen, die met extracten van genoemde bloedklieren zijn be-
handeld (vorming van antilichamen), te neutraliseeren. Ook bij
deze neutralisatie bewijst de complementbinding als indicator
wederom haar diensten.

Het laatste hoofdstuk behandelt de complementbinding als
methode voor het aantoonen van intracellulaire parasieten van
bekenden, zoowel als van onbekenden aard, in het bijzonder voor
het onderzoek naar carcinoomparasieten. Deze methode, die van
des schryvers vindingrijkheid getuigt, berust op de werking van
twee immuunsera. Het eene werkt complementbiudend met de
normale cellen van dezelfde soort als de te onderzoeken geïnfec-
teerde cellen, bijv. een maagepitheelserum. Waren nu in den t.e
onderzoeken tumor, bijv. maagcarcinoom, geen parasieten, dan zou
na de binding van tumorcellen met normaal epitheelserum geen
meerder complement kunnen worden gebonden. Bevat de tumor
echter nog bovendien parasieten, dan zal een tweede serum, dat bereid
is door dergelijke tumorcellen in te spuiten, met de eventueel
aanwezige parasieten, wederom als antigeen en antilichaam werken
en nogmaals een zekere hoeveelheid complement onwerkzaam
kunnen maken. Dit is het principe; de methode is zeer juist en
uitvoerig in het werkje aangegeven.

Alvorens het carcinoomparasieten-ouderzoek te beschrijven,
worden de argumenten vóór en tegen de parasitaire theorie van
het carcinoom aan critiek onderworpen.
Van Calcar komt tot de
conclusie, dat bij het tegenwoordig standpunt der carciuoomkennis
het zoeken naar parasieten alleszins gemotiveerd is.

Behalve dat door de complementbinding het bestaan van een
specifiek carcinooni-autigeen, dat zich verhoudt als de bacterie-
antigenen, kan worden aangetoond, geeft schrijver ook den weg
aan om microscopisch de intracellulaire parasieten te kunnen
zoeken en bestudeeren.

Een derde methode is, dat een dier, ingespoten met carcinoom-
weefsel waarvan de epitheelcellen zijn geneutraliseerd, een serum
geeft, dat wel tegen carciuoomcellen antilichamen bevat, doch
niet tegenover normaal epithelium.

-ocr page 357-

Teu slotte wijst de schrijver er op, dat de voorwaarden, waar-
aan uioet worden voldaan om van de carcinooinserumtherapie
gunstige gevolgen te zien, zijn: 1°. het serum moet physiologisch
neutraal zijn en 2°. het moet neutraal zijn ten opzichte van
normaal epitbelium (neutralisatie door middel van een anti-
epitheelserum).

Den schrijver kunnen wij gelukwenschen met dezen arbeid, die
een schat van bekende feiten bevat in gemakkelijk begrijpelijken
vorm, maar bovendien een bron van nieuwe onderzoekingen en
waarnemingen, welke den clinicus den weg wijst, waarop de
serumbehandeling moet worden geleid en den bioloog een ruim
veld voor verdere experimenten opent.

Ik kan den veeartsen niet genoeg aanraden dit werk te lezen ;
de Hollandsche werken over immuniteit zijn schaars.

Rotterdam, Januari 1908. Du. L. de Blieck.

Dr. H. H. Röbik, Berechnung der Oberfläche der Uterus-
karunkeln (Seniiplacenta materna) beim Rind.
Inaugural-

Dissertation zur Erlangung der Doktorwürde der hohen veterinär-
medizinischen Fakultät der Universität Bern. Berlin,
L. Schu-
macher
1907.

Voor de aetiologie van abortus bij onze huisdieren is het van
belang te weten
of in een concreet geval de moeder- en vruchtkoek
voldoende ontwikkeling hadden verkregen.
Ter beantwoording dezer
vraag dient men de normale oppervlakte der placenta te kennen.
Tot dit doel onderzocht R
öuik de uteri van 21 koeien, wat
betreft de verhouding van de placenta materna tot het chorion
foetale en tot de grootte en het gewicht der jongen. Een stuk
van een carunkel werd op een bepaald gewicht (1 — 8 gram)
gebracht, in 10 percent formaline gefixeerd, in alcohol gehard
en in paraffine besloten. De hiervan vervaardigde sneden werden
microscopisch onderzocht, waarbij de grootte-verhoudingen van
het weefsel en van de voor de chorionvlokken bestemde holten
aan een nauwkeurige berekening werden onderworpen.

Röhik volgt hierbij de nomenclatuur van Strahl. Deze luidt
aldus: de verhevenheid van den wand van den uterus heet
carunkel, het veld der vlokken aan het chorion wordt cotyledo
genoemd. Elke carunkel vormt met de daarbij behoorende cotyledo
een
placentoom (beter nog semvplacentoom), de som der placentomen,

-ocr page 358-

met mogelijk hier tusschen liggende vrije vlokken, de semiplacenta
multiplex
, de som der caruukels de semiplacenta materna, die der
cotyledonen de
semiplacenta foetalis.

Ter beoordeeling van het funetievermogen der semiplacenta
kan men volgens
Rörik van de volgende vier momenten gebruik
maken:

1°. Het aantal placentomen, dat normaliter 80 tot 120 bedraagt.

2°. De verhouding van hel gewicht van den foetus tot dat der
semiplacenta
, welke in de eerste helft der drachtigheid 1 : 0,3—1:0,9
bedraagt en in de tweede helft tot 1 : 0,2 —1 : 0,09 vermindert.

3°. De verhouding van het gewicht, van den foetus tot de opper-
vlakte der semiplacenta.
Na 2 maanden bestaat de verhouding
1 gram tot 0,11—0,27 cM2, in het 2de en 3ds vierde gedeelte
der drachtigheid 1 gram tot 13—17 cM2, in het laatste vierde
gedeelte l gram tot 7 —11 cM -.

4°. Het voorkomen van accessoire placentomen, hetgeen wijst op
een overwonnen of nog bestaande insufficientie der placenta.

W. C. Schimmel.

Dr. J. C. van der Slooten, Bakteriologische Wurstuntersu-
chung,
Inaugural-Dissertation sur Erlangung der Doctoricürde der
hohen
Veterinär-medizinischen Fakultät der Universität Bern. Haag,
Blankwaardt & Schoonhoven 1907.

Na in de inleiding de bereiding, de conserveering, het algemeen en
het chemisch onderzoek der worst te hebben behandeld, gaat de
schrijver over tot het bacteriologisch onderzoek. Hij wijst er op,
dat omtrent het voorkomen van bacteriën en hun gedrag in
worst weinig bekend is.
Deetjen beschreef drie niet-pathogene
micro-organismen uit ham en worst, namelijk bacillus mesen-
terioides, bac. quercifolius en bac. subplicatus. Als pathogene
bacteriën waren bekend: bacillus enteritidis, bac. proteus en
botulinus.

Aanleiding tot het onderzoek gaf een geval van vermoedelijke
worstvergiftiging, waarbij zeer veel Streptococcen in de verdachte
worsten werden gevonden. Op de vraag of deze inderdaad de
ziektesymptomen bij de gebruikers hadden veroorzaakt, kon geen
beslist antwoord worden gegeven; de mogelijkheid was echter
niet uitgesloten.

Van der Slooten stelde zich in de eerste plaats ten doel de

-ocr page 359-

beantwoording dezer twee vragen: 1°. Wanneer mag men een
worstsoort op grond van het bacteriologisch onderzoek als scha-
delijk voor de consumptie beschouwen? en 2°. Wat moet het
bacteriologisch resultaat zijn, opdat men een worstsoort welke
volgens clinische waarneming bij meuschen ziekteverschijnselen
heeft teweeggebracht, als de oorzaak daarvan mag aanmerken?

Daartoe werden vele normale worstsoorten, ingedeeld ouder de
rubrieken: ongekookte, gekookte, gekookta-gerookte en gei\'ookte-
nietgekookte worst, onderzocht op: 1°. het aantal voorkomende bacte-
riën per gram worst; soms werden ze afzonderlijk berekend voor
het vleesch uit het centrum der worst en voor de substantie
onmiddellijk onder het vel daarvan; 2°. de soorten der aange-
troffen bacteriën (morphologische en biologische kenmerken); 3°. de
pathogene werking, door experimenten bij kleine proefdieren.

Gevonden werden, behalve de reeds bekende bac. mesentericus
vulgatus, bac. subtilis, bac. proteus, bac. pseudocoli en stapby-
lococcus albus en aureus, tal van micro-organismen, welke door
van der Slooten nieuw zijn benoemd met de bijvoeging farci-
menti,
namelijk van straptococcen drie soorten, als streptococcus
farcimenti I, II en III aangeduid; van
micrococcen : micrococcus
albus farcimenti I en II, micrococcus luteus farcimenti, micro-
coccus viridis farcimenti en micrococcus coliformis farcimenti;
voorts sporenvormende en niet-sporenvoriuende
bacillen, als:
bacillus iinmobilis farcimenti, bac. luteus farcimenti, bac. ruber
farcimenti en bac. sporogenes farcimenti.

Verder werden worsten met geïnfecteerd materiaal gemaakt;
substanties met coli-, miltvuur-, houtvuur- en vlekziektebacillen
werden tot worst verwerkt. Hij het onderzoek dezer worsten bleek,
dat coli-bacillen niet waren te isoleereu uit gekookte, gerookte
en zelfs niet uit rauwe worst. Miltvuurbacillen konden alleen in
rauwe en gerookte worst worden aangetoond; boutvuurbacillen
kwamen in de drie genoemde worstsoorten voor, terwijl vlekziekte-
bacillen in rauwe en in gerookte worst werden aangetroffen.

Met betrekking tot de vooropgestelde vragen komt de onder-
zoeker tot de volgende conclusiën. Het aantal bacteriën in nor-
male worsten verschilt zeer ; rauwe worst heeft het grootste aantal
micro-organismen. Dan volgen naar het aantal bacteriën : gerookte
worst, gerookte- ongekookte worst en gerookte- gekookte worst.
Steriel was één gerookte en één gekookte worst.

-ocr page 360-

Gerookte worsten met buitengewoon veel microben, bijv. 2
millioen per gram worst, moeten als ondeugdelijk of minstens
als verdacht worden beschouwd. Worst met voor kleine proef-
dieren pathogene bacteriën is ondeugdelijk. Goede worst mag
geen colibacillen bevatten, daar deze op onreinheid bij de berei-
ding wijzen. Een bijzonder groot aantal streptococcen zonder
andere bijmenging maakt worst verdacht; dit is ook het geval
wanneer staphylococcen in overgroote meerderheid aanwezig zijn,
In de beide gerookte soorten en in gekookte worst mogen geen
andere dan sporenvormende bacteriën voorkomen ; aanwezigheid
van andere bacillen in gekookte worst bewijst dat ze niet frisch
is. Rauwe worst is verdacht, indien daarin vele niet-sporogene
bacillen-soorten worden aangetroffen.

Nadrukkelijk wordt gewezen op de beteekeuis van het experi-
ment bij proefdieren; vooral cle voederingsproef levert betrouw-
bare uitkomsten.

Met een verhandeling over de vleeschvergiftigingen door het
gebruik van worst in het algemeen en drie volledige beschrijvin-
gen van in Nederland geconstateerde worstvergiftigingeu besluit
de schrijver zijn belangrijke dissertatie.

W. C. Schimmel.

Nieuw uitgekomen boeken.

Richard Helm, Vergleichende anatomische und histologische Untersuchungen
über den Oesophagus der Haussäugetiere.
Inaugural-Dissertation Zürich.
Mit 16 Abbildungen. Zürich 1907.

Paul Krage, Vergleichende histologische Untersuchungen über das Präpu-
tium der Haussäugetiere.
Inaugural-Dissertation Zürich. Mit 4 Tafeln.
Zürich 1907.

Ljubomir Mladenowitsch, Vergleichende anatomische und histologische Un-
tersuchungen über die Regio analis und das Rectum der Haussäugetiere.
Inaugural-Dissertation Leipzig. Mit 23 Abbildungen. Dresden 1907.

R. Siegel, Anatomische Untersuchungen über die äussere Haut des Hundes.
Inaugural-Dissertation Leipzig. Mit 26 Abbildungen. Dresden 1907.

M. Engelmann, Untersuchungen über die elastischen Fasern vom Pferd. Rind,
Schwein und Hund und über die an ihnen ablaufenden Altersverände-
rungen.
Inaugural-Dissertation Leipzig. Mit 11 Abbildungen. Leipzig 1907.

Paul Massig, Ueber die Verbreitung des Muskel- und elastischen Gewebes
und speziell über den Verlauf der Muskelfasern in der Wand der
Wiederkäuermägen.
Tnaugural-Dissertation Giessen.

-ocr page 361-

349

Prof. Dr. M. Klimmer, Veterinärhygiene. Grundriss der Gesundheitspflege
der landwirtschaftlichen Haustiere mit besonderer Berücksichtigung der
Fütterungslehre. Mit 81 Textabb:\'düngen. Berlin, 1\'. P
arkt 1908. Preis
12 Mark.

W. Rickmann, Tierzucht und Tierkrankheiten in Deutsch- Südwestafrika•
Berlin, R. Schoetz 1908. Preis geb. 9 Mark.

Prof. Dr. Tii. Kitt, Bakterienkunde und pathologische Mikroskopie. 5te
wiederholt verbesserte und umgearbeitete Auflage, mit mehr als 200
Abbildungen und
4 kolorierten Tafeln. Wien, M. Perles 1908. Preis
15 Mark.

Dr. Franz Stuhlmann, Beiträge zur Kenntnis der Tsetsefliege (Glossina
fusca und Glossina tachinoides).
Mit 4 Tafeln und 28 Textabbildungen.
(Sonderabdruck aus „Arbeiten aus dem Kaiserlichen Gesundheitsamte",
Band XXVI, Heft 3.) Berlin, J. S
pringer 1907. Preis 10 Mark.

Prof. Dr. Neufeld und Dr. Haendel, Beitrag zur Beurteilung der El Tor-
Vibrionen.
(Sonderabdruck aus „Arbeiten aus dem Kaiserlichen Gesund-
heitsamte", Band XXVI, Heft 3.) Berlin, J. Springer 1907.

Dunbar, Zur Frage der Stellung der Bakterien, Hefen und Schimmelpilze
im System. Die Entstehung von Bakterien, Hefen und Schimmelpilzen
aus Algenzellen.
60 Seiten. München-Berlin, R. Oldenbourg 1907. Preis
5 Mark.

Dr. J. C. van der Slooten, Bakteriologische Wurstunter suchung. lnaugural-
Dissertation Bern. Haag, B
lankwaardt und Schoonhoven 1907.

Prof. Dr. C. L. Schleich, Schmerzlose Operationen. Ortliche Betäubung mit
indifferenten Flüssigkeiten. Psycbo-pliysik des natürlichen und künst-
lichen Schlafes. Fünfte verbesserte und vermehrte Auflage mit 33 Ab-
bildungen im Text. Gr. 8vo. 333 Seiten. Borlin, J. S
pringer 1907. Preis
geh. Kr. 7,20.

M. Schraepler, Ueber Wundheilung und Narbenbildung beim Hausgeflügel.
Inaugural-Dissertation Leipzig, Leipzig 1907.

Prof. Dr. E. Frühneb, Lehrbuch der speziellen Pathologie und Therapie der
Haustiere.
7te neubenrbeitete Auflage. 2 Bände. Stuttgart, F. Enke
1908. Preis geheftet 35 Mark, gebunden 38,20 Mark.

Dr. St. Angeloi i", Die grauen durchscheinenden Knötchen in den Lungen
des Pferdes und ihre Beziehung zur der Rotzkrankheit.
Inaugural Dis-
sertation Giessen 1907. Berlin 1907.

Dr. P. Goldbeck, Das Militair Veterinärwesen und die Krankheitsstatistik
der Armeepferde aller Kulturstaaten.
Mit 2 Tal\'eln mit Bildnissen. Berlin,
E. S. M
ittler und Sohn 1908. Preis 4,50 Mark.

Ellenberger und Schütz, Jahresbericht über die Leistungen auf dem Ge-
biete der Veterinärmedizin.
Redigiert von Ellenberger und Zietsch-
mann
. 26 Jahrgang (Jahr 1906). Borlin, A. Hirschwald 1907.

Prof. H. Dexler, Aerztliche Sachverständigentätigkeit auf dem Gebiete der
Veterinärmedizin
Mit 28 Abbildungen im Texte. Wien, W. Braumüller
1907. Prois 12 Mark.

Dr. L. Hope, Ueber das spezifisch Menschliche in anatomischer, physiolo-
gischer und pathologischer Beziehung.
Eine kritisch-vergleichende Unter-
suchung. Stuttgart, F. L
ehmann 1907. Preis geheftet 12,50 Mark.

-

-

-

-ocr page 362-

A. Johne, Taschenkalender für Fleischbeschauer und Trichinenschauer. 8
Jahrgang 1908. Berlin, P. P
akey 1908. PreiB 2,25 Mark.

M. Kühn au und Dr. A. Clevisch, Einrichtung und Betrieb von Säuglings-
milchanstaUen.
Berlin, R. Kühn 1908. Preis 2.50 Mark.

Prof. Dr. Posch, Die Kindermilchproduktion, in wirtschaftlicher und hygie-
nischer Beleuchtung unter besonderer Berücksichtigung der im Rasse-
stalle der Tierärztlichen Hochschule in Dresden gemachten Erfahrungen.
Mit 10 Textabbildungen. Berlin, R. S
choetz 1908. Preis 2 Mark.

Prof. P. Diffloth, Zootechnie. Races bovines. Un vol. in-16 de 426 pages
avec 36 figures et 40 planches hors texte. Paris, J. B. B
aillière et fils
1908. Prix 6 francs.

Dr. Or. Rubenthaler, Précis de Technique histologique et cytologique. 1 vol.
in-18 de 395 pages, avec 48 figures et 12 microphotographies hors texte.
Paris, J. B. B
aillière et fils 1908.

Dr. Almert Besson, Technique microbiologique et sérotherapique (microbes
pathogènes de l\'homme et des animaux). Guide du médecin et du vété-
rinaire pour les travaux de laboratoire. Quatrième édition, refondue et
augmentée. 1 vol. in-8, avec 375 figures noires et coloriées. Paris, J. B.
B
aillière et fils 1908.

Prof. C. Cadèac, Pathologie interne. Bouche, pharynx, estomac. Un vol. in-18
de 530 pages avec 136 figures
(Encyclopédie vétérinaire). Paris, J. B.
B
aillière et fils 1908.

Dr. Léon Petit, Le diagnostic de la tuberculose par Vophtalmo-réaction.
Thèse de doctorat en médecine. Brochure in-8vo. de 128 pages. Paris,
M
asson 1907.

Dr. Castanet, Etude sur les essais de vaccination antituberculeuse. Thèse
de doctorat en médecine. Brochure in-8vo. de 150 pagos. Toulouse,
M
arqués 1906.

Dr. C. Chombl, Les tics aérophagiques en pathologie comparée. Thèse de
doctorat en médecine. Brochure in-8vo. de 110 pages. Bosan^.on, J
acquin
1907.

Prof. A. Degive, Précis de médecine opératoire vétérinaire. 1 volume in-8vo.
de 658 pages y compris l\'atlas do 52 plarlches avec 720 figures.
Bruxelles, H. L
amertin 1908. Prix relié 10 francs.

Prof. R. Lezé, Utilisation des débris des animaux. Un volume in-8vo. de
280 pages de l\'
Encyclopédie de Vagriculture et des sciences agricoles.
Paris, Ch. Amat 1907. Prix broché 3 fr. 75.

Dr. F. Bouchet, A propos de la question du lait. De l\'influence des Sociétés
de médecins sur l\'alimentation des villes en lait. Thèse de Lyon 1907.

Prof. Robert Muir and Prof. James Ritchie, Manual of bacteriology. Fourth
edition. Edinburgh and London, Y
oung J. Pentlanb 1907.

Captain S. R. Christophers, Piroplasma cants and its life cycle on the tick.
Calcutta, Office of the Superintendent of Covernment Printing 1907.
Price 3 sh_.

Captain S. R. Christophers, The anatomy and histology of ticks. Calcutta,
Office of the Superintendent of Government Printing 1907. Price 4 sh. 6 d.

John R. Möhler and Henry J. Washburn, A comparative study of tubercle
bacilli from varied sources.
United States Department of Agriculture,
Bulletin n°. 96. Washington 1907.

-ocr page 363-

Blackleg, its nature, cause and prevention. Circular 31 (II revision) of the
United States Bureau of animal industry. Washington 1907.

Prof. Louis A. Merillat, The principles of veterinary surgery. Royal 8vo.
p. XIII and 669, with 112 illustrations. London, Baillière, Tindall
and Cox 1907.

C. B. Lane and Ivan C. Weld, A city milk and cream contest. As a practical
method of improving the milk supply. Circular 117 of the U.S.Bureau
of animal industry. Washington 1907.

Verslag van de werkzaamheden der Rijks seruminrichting over 1906. Uit-
gegeven door de Directie van den Landbouw. Rotterdam, Wed. S.
Benedictus 1907.

Dr. Charles May, Beknopt leerboek der oogziekte>i (van don menschi. Naar
den lOden Amerikaanschen druk door Dr. (r. J. Schoute. Met 360
illustraties, waarvan 70 figuren in kleuren op 22 tafels buiten den tekst.
Amsterdam, H. Mbdlehhoff 1908. Prjjs geb. f 5.50.

W. O. s.

Notulen der 48ste algemeene vergadering van de
Maatschappij ter bevordering der veeartsenij-
kunde in Nederland, gehouden op Vrijdag 11
en Zaterdag 12 October 1907 in het Gebouw
voor Kunsten en Wetenschappen te Utrecht.

Avond-vergadering op Vrijdag tl October 1907.

Voorzitter: de heer H. M. Kroon.

De voorzitter opent omstreeks 7 uur de vergadering met de
volgende toespraak:

Mijne Heeren! Weer zijn wij samengekomen ter behartiging
van de belangen onzer Maatschappij. Het is mij een genoegen u
allen welkom te kunnen heeten, u afgevaardigden der verschillende
afdeelingen, u leden die belangstelling toont in de zaken onzer
Maatschappij en u vertegenwoordigers der pers, die hier steeds
trouw op uw post zijt.

Doordat het Internationaal zuivelcongres en de landbouwten-
toonstelling in \'s-Gravenhage vielen op de data, waarop onze Maat-
schappij gewoon is haar algemeene vergadering te houden, hebben
wij gemeend, deze vergadering enkele weken later te moeten
uitschrijven, wat, naar ik hoop, weinig aan het bezoek zal
schaden.

Laten wij met lust en ijver aan den arbeid gaan, opdat ook

-ocr page 364-

de huishoudelijke zaken onzer Maatschappij zoo goed mogelijk
worden behartigd.

Hiermede open ik de vergadering. (Applaus.)

Ingediend worden de volmachten van de afgevaardigden der
afdeelingen.

Vertegenwoordigd zijn :

Friesland, met 14 stemmen door den heer H. Veenstra.

Groningen-Drente, met 14 stemmen door den heer dr. D. G.
Ubbëls.

Gelderland-Overijsel met 14 stemmen door den heer D. L.
Bakker.

Utrecht, met 16 stemmen door den heer H. J. C. van Lent.

Noord-Holland, met 8 stemmen door den heer J. Mazure.

Zuid-Holland, met 10 stemmen door den heer H. L. Ellerman.

Nieuw-Zuid-Holland, met 23 stemmen door den heer A. A.
Barendregt.

Zeeland, met 7 stemmen door den heer A. Bisseeuw.

Noord-Brabant-Limburg, met 17 stemmen door den lieer
F. van Hootigem.

Medegedeeld wordt dat zijn ingekomen:

1°. Een schrijven van de Pharmaceutische handelsvereeniging
te Amsterdam, waarbij zij vraagt ter gelegenheid van de alge-
meene vergadering der Maatschappij ter bevordering der veeart-
senijkunde iu de gelegenheid te worden gesteld, haar verband-
stoffen te exposeeren.

De voorzitter: Dit is door het hoofdbestuur toegestaan, zoodat
in een nevenzaal door de Pharmaceutische handelsvereeniging
een volledige expositie van verbandmiddelen en nieuwe genees-
middelen wordt gehouden.

2°. Een schrijven van dr. D. A. de Jong, luidende: > Het
uitvoerend comité van het in 1909 te Js-Gravenhage te houden
IXde internationaal veeartsenijkundig congres draagt mij op aan
uw maatschappij zijn oprechten dank te betuigen voor den
krachtdadigen financiëelen steun, welken zij aan het bedoelde
congres zal verleenen.»

3°. Een schrijven van dr. D. A. de Jong, houdende mede-
deeling, dat hij tot zijn leedwezen verhinderd is heden avond ter
vergadering te komen.

-ocr page 365-

4°. Een brief van den secretaris van het Veterinair Studenten
Corps »Absyrtus» te Utrecht, houdende uitnoodiging om, evenals
vorige jaren, na afloop der vergadering met de leden der Maat-
schappij de sociëteit te bezoeken.

5°. Een brief van het eerelid der Maatschappij dr. A. W. H.
Wirtz, dank betuigende voor de vriendelijke uitnoodiging tot
het bijwonen van de 48ste algemeene vergadering, »maar» —
aldus dr.
Wirtz — »tot mijn leedwezen word ik, door omstan-
digheden buiten mij, verhinderd aan die gewaardeerde uitnoodi-
ging gevolg te geven.»

De voorzitter: Naar aanleiding hiervan deel ik mede, dat dit
jaar voor liet eerst een speciale uitnoodiging volgens het regle-
ment aan de verschillende eereleden is verzonden. Vroeger werd
hun alleen een programma toegezonden, thans ontvangen zij een
programma benevens een uitnoodiging.

6°. Een schrijven van prof. dr. Mac Gillavry te \'s-Graven-
hage, dd. 9 October, luidende :

»De uitnoodiging van het hoofdbestuur dd. 30 September 11.
tot het bijwonen der 48ste algemeene vergadering heb ik niet
eerder kunnen of willen beantwoorden.

De reden is deze: sedert vele jaren beu ik jichtlijder, maar in
de laatste jaren heb ik van mijn jicht zeer weinig last gehad-
Deze uitkomst is echter door bepaalde voorzorgsmaatregelen ver-
kregen, inzonderheid door maatregelen tegen ongunstige weers-
gesteldheid. Terwijl ik vroeger bet niet zoo zwaar opvatte om
voor mijn gezondheid te leven, denk ik thans, iu mijn 738t0 levens-
jaar, er minder lichtvaardig over.

In dezen tijd van het jaar met zijn wisselvallig weer weet ik
niet vele dagen vooruit of ik iets wel of niet zal durven doen.

Thans weet ik dat ik den invloed van het weer voel en geen
moed heb om Vrijdag en Zaterdag e.k. in Utrecht te vergaderen.

Wil nu zoo vriendelijk zijn het hoofdbestuur mede te deelen,
dat ik zijn uitnoodiging met erkentelijkheid ontvangen heb en
betreur dat ik er geen gevolg aan durf geven.»

Al deze mededeelingen worden voor kennisgeving aangenomen.

Aan de orde is punt 4 der agenda:

Benoeming van een onder-voorzitter.

-ocr page 366-

Als candidateu ter vervulling van deze vacature zijn opge-
geven : door de Nieuwe afdeeling Zuid-Holland en door de afdee-
ling Gelderland—Overijsel de heer F.
W. van Dulm ; door de
afdeelingeu Zuid-Holland en Utrecht de heer H.
J. C. vanLent.

De voorzitter: Ik noodig de afgevaardigden van Groningen—
Drente, Utrecht en Zeeland uit, het stembureau te formeeren.

Uitgebracht worden 122 stemmen, waarvan 79 op den heer
van Dulm en 43 op den heer van Lent, zoodat gekozen is de
heer F. W.
van Dulm.

De voorzitter: De heer van Dulm is niet ter vergadering
tegenwoordig. Hem zal van zijn benoeming kennis worden gegeven.

Punt 5. Verslag van den toestand der Maatschappij over het
jaar 1906 (opgenomen iu de Septernber-aflevering van het tijdschrift).

De voorzitter: Heeft de secretaris nog iets aan zijn verslag
toe te voegen?

De heer K. Hoefnagel : Mijnheer de voorzitter. Ik heb er
niets aan toe te voegen, maar als iemand nadere inlichtingen
mocht verlangen, dan ben ik gaarne bereid die te geven.

De voorzitter: Wenscht iemand aan den secretaris nadere in-
lichtingen te vragen? Zoo ja, dan is er nu gelegenheid voor...
Niemand?... Dan dank ik den secretaris voor zijn vele werk-
zaamheden gedurende het afgeloopen jaar en voor zijn verslag.

6. Verslag van den toestand der geldmiddelen en van de
bibliotheek. (Opgenomen in de October-aflevering van het tijdschrift.)

De voorzitter: Heeft de heer van Esveld nog iets aan het
fiuanciëele verslag toe te voegen?

De heer van Esveld: Het verslag over de financiën is zeer
kort. Ik hoop dat alle lieeren het gelezen hebben en ik wil alleen
de aandacht vestigen op de slot-passage. Deze luidt:

«Wij zijn thans in een overgangstijdperk en kunnen niet
nauwkeurig aangeven hoe hoog de contributie moet worden
opgevoerd en welke kosten de uitbreiding van het orgaan even-
tueel na zich zal sleepen. Aangezien er op 1 Januari 1908 nog
een behoorlijk saldo aanwezig zal zijn, is het beter om de contri-
butieverhooging eerst te doen ingaan met 1909 en haar dus vast
te stellen in de algemeene vergadering van 1908.»

Ik zou echter wenschen, dat de heeren, alvorens gebruik te

-ocr page 367-

makeu vau de bevoegdheid, hun gedachten eens lieten gaan hoe
het met de contributieverhoogiug moet, want wanneer die coutri-
butieverhooging ondoordacht wordt ingevoerd, dan loopen we
gevaar daardoor den boel een beetje in de war te sturen, terwijl
op het oogenblik geen juiste gegeveus omtrent de verhooging te
geven zijn. Wenscheu de heeren omtrent bet financiëele gedeelte
inlichtingen, dan beii ik zeer gaarne bereid die te verstrekken.

De heeren hebben uit de begrooting gezien, dat de cijfers niet
zooveel uiteenloopen. Vooral de kosten der algemeene vergadering-
worden hooger, doch er zijn verschillende posten die lager worden.

De voorzitter: Heeft de heer van Esveld iets toe te voegen
aan het verslag omtrent de bibliotheek?

De heer van Esvelu: Alleen wil ik herbalen, dat ik in den
laatsten tijd niets heb kunnen doen voor de samenstelling van
een vervolgbundel op den catalogus. Wanneer de zaken loopende
blijven, ben ik al zeer tevreden, vooral omdat in den laatsten
tijd veel vau de bibliotheek gebruik wordt gemaakt. Aan 42 per-
sonen werden in het afgeloopen verslagjaar 242 stukken uitgeleend.
Voor het samenstellen van een overzicht van het geheel is thans
werkelijk bij de vele bezigheden geen tijd.

Tevens neem ik deze gelegenheid te baat om persoonlijk nog-
maals mijn dank te betuigen voor het prachtige cadeau, verleden
jaar in den vorm van twee boekenkasten aan de bibliotheek ge-
schonken bij de herinnering aan mijn 25-jarige ambtsvervulling,
(Applaus.)

De voorzitter: Als niemand verdere inlichtingen wenscht, bedank
ik den heer
van Esveld voor de werkzaamheden, die hij ook dit
jaar heeft volbracht. (
Applaus.)

Als commissie belast met het nazien der rekeningen worden
door den voorzitter aangewezen de afgevaardigden van Friesland,
Noord-Holland en Noord-Brabant—Limburg. Deze heeren verklaren
zich bereid, genoemde taak op zich te nemen.

7. Mededeeling omtrent het aftreden vau een lid van het
hoofdbestuur.

De voorzitter: Het volgend jaar treedt de voorzitter af.

8. Ontbinding der commissie, belast met het onderzoek van
bet wetsontwerp op de keuring van voor export bestemd vleescb.

-ocr page 368-

De voorzitter: De commissie, welke bet vorig jaar de opdracht
ontving om een onderzoek in te stellen naar het toen aanhangige
wetsontwerp op de keuring van voor export bestemd vleesch,
heeft haar taak volbracht. De commissie heeft een rapport aan
het hoofdbestuur uitgebracht, waarin zij te kennen gaf, dat zij
over het geheel instemming betuigde met de voorgestelde wet,
doch enkele wijzigingen wenschelijk vond. Deze wenschen heeft
het hoofdbestuur ter kennis der regeering gebracht en de com-
missie, bestaande uit de heeren
D. van der Sluijs, Dhont en
Beunders, heeft de voldoening mogen smaken, dat de door haar
gewenschte veranderingen in het reeds ingediende ontwerp zijn
aangebracht.

Wij zijn der commissie dank verschuldigd voor den verrichten
arbeid, een arbeid welke goede vruchten heeft gedragen.
(Applaus.)

De voorzitter: Alvorens punt 9 aan de orde te stellen, moet
ik mijn excuses aanbieden aan de afdeeling Noord-Holland.
Deze afdeeling heeft namelijk in den loop van het jaar een
voorstel ingediend, luidende:

«De algemeene vergadering noodige de commissie voor de
beroepsbelangen uit, na te gaan, in hoeverre maatregelen te
treffen zijn die kunnen bijdragen, dat de veeverloskunst voor de
veeartsen behouden blijft.

In den tijd dat dit voorstel inkwam, wist het hoofdbestuur dat
dit punt reeds bij de commissie voor de beroepsbelangen aan-
hangig was. Ook het hoofdbestuur zelf was op dit gebied werk-
zaam en trachtte er iets voor te doen. Dit is.de reden waarom
het hoofdbestuur meende dat dit voorstel wat later moest komen.
Nu heeft echter het hoofdbestuur — en daarvoor bied ik excuses
aan — verzuimd hiervan kennis te geven aan de afdeeling Noord-
Holland. Wij willen hopen, dat de afdeeling deze excuses zal
willen aanvaarden.

Wenscht de afgevaardigde van Noord-Holland het woord?

De heer Mazure : Dank u wel, mijnheer de voorzitter.

9. Voorstel van de afdeeling Noord-Brabant—Limburg om
naast het Tijdschrift voor veeartsenijkunde een veeartsenijkundig
weekblad op te richten.

Toelichting. «Meer en meer doet zich bij de veeartsen de be-

-ocr page 369-

«hoefte gevoelen aau een veeartsenijkundig blad dat elke week
«of minstens alle veertien dagen verschijnt.»

Zoo schreef de afdeeling Gelderland—Overijsel in haar toe-
lichting bij een dergelijk voorstel voor de 39ste algemeene ver-
gadering reeds in 1899.

Hoeveel meer moet zich die behoefte nu niet doen gevoelen,
nu het vereenigingsleven zich op elk gebied zooveel sterker heeft
ontwikkeld. Elke vereeniging van eenige beteekenis heeft haar
weekblad. Wij allen ontvangen verschillende weekbladen, maar
het weekblad waarin we het meeste belang zouden stellen, waar-
naar wij het eerst zouden grijpen, het
Nederlandsch veeartsenij-
kundig weekblad,
ons weekblad, laat zich nog steeds wachten.

Een veeartsenijkundig weekblad is niet alleen wensclielijk,
maar noodzakelijk. Wij leven tegenwoordig te snel om nog op
een maandblad te kunnen wachten.

Belangrijke gebeurtenissen, besluiten, benoemingen of sterfge-
vallen op veeartsenijkundig of aanverwant gebied vernemen we
te laat. Wij moeten verschillende landbouwweekbladen lezen,
anders staan wij beschaamd tegenover veehouders, die ons in-
lichtingen vragen over belangrijke besmettelijke ziekten, bij voor-
beeld mond- en klauwzeer en hondsdolheid.

Gewichtige, hetzij dan blijde of droevige familiegebeurtenissen
bi] collega\'s die wat ver uit de buurt wonen, maar waarin we
toch belang stellen, komen ons niet ter kennis, terwijl in een
weekblad wellicht advertenties zullen worden geplaatst.

Practici, aan wie de tijd ontbreekt of wier pen te veel is
afgestompt om nog meer uitvoerige mededeelingen te doen in
het tijdschrift, zouden toch aan de courant nog wel een kort
berichtje zenden, over merkwaardige gevallen in hun praktijk of
over rechtszaken waarin ze betrokken waren.

Een vragenbus zou hem, die zelden in de gelegenheid is col-
lega\'s te spreken, dikwijls goed te pas kunnen komen.

Het internationaal congres, dat uit een financieel oogpunt
voor het weekblad misschien eenig bezwaar oplevert, maakt
overigens de behoefte daaraan des te grooter.

Uit al deze en meer andere zaken blijkt ten duidelijkste, dat
wij een weekblad niet langer kunnen missen, al zou het aanvan-
kelijk dan ook op bescheiden schaal moeten worden ingericht en
al zou de uitgave van het tijdschrift er voorloopig door moeten

-ocr page 370-

worden beperkt tot zes of desnoods slechts viermaal verschijnen
per jaar.

Praeadvies van het hoofdbestuur.

Het hoofdbestuur is, nadat het meermalen heeft geconfereerd
met de redactie van het tijdschrift, tot de conclusie gekomen, dat
het \'t meest wenschelijk is ous tijdschrift (maandblad) in een
weekblad te veranderen en stelt daarom de vergadering voor aan
het hoofdbestuur en de redactie op te dragen pogingen aan te
wenden om dit doel te bereiken.

lleeds thans moet het hoofdbestuur er evenwel op wijzen, dat.
de uitgave van een weekblad gepaard zal moeten gaan met groote
geldelijke uitgaven, welke alleen gedekt zullen kunnen worden
door een belangrijke contributie-verhooging.

De voorzitter: Ik geef het woord aan den afgevaardigde van
Noord-Brabant—Limburg om het voorstel nader toe te lichten.

De heer van Hootigem : Mijnheer de voorzitter! De afdeeling
kan medegaan met het praeadvies van het hoofdbestuur. Alleen
zag zij gaarne, dat eventueele rapporten afzonderlijk gedrukt en
afzonderlijk aan de leden toegezonden werden, terwijl één lid
der afdeeling den wensch uitsprak, dat het tijdschrift in een
handig formaat zou verschijnen.

De heer Veenstra: De afdeeling Friesland gaat mede met het
voorstel van het hoofdbestuur. Zij zou de zaak gaarne tot stand
zien komen.

De voorzitter: Ik wijs er op dat, gelijk in het praeadvies is
uitgedrukt, het hoofdbestuur reeds meermalen met de redactie
heeft geconfereerd over de wenschelijkheid, het maandblad in
een weekblad te veranderen, doch dat deze verandering gepaard
zal gaan met grooté kosten.

De heer Ubbels: De afdeeling Groningen—Drente gaat mede
met het praeadvies van het hoofdbestuur, daarbij voegende dat,
wat het finauciëele betreft, mij een blanco mandaat is gegeven,
vertrouwende op een zuinig beheer. Het is moeilijk om de kosten
van te voren op te maken.

De voorzitter: Wanneer het hoofdbestuur de opdracht krijgt,
dan zullen die plannen weder onderworpen worden, hetzij aan
de algemeene vergadering, hetzij aan de vergadering van gede-

-ocr page 371-

puteerden. Het hoofdbestuur vraagt nu alleen de opdracht om
nader plannen te maken.

De heer Bakker: De afdeeling Gelderland—Overijsel gaat ge-
heel mede met het voorstel van het hoofdbestuur en vindt even-
tueele vermeerdering van kosten geen bezwaar.

De heer Risseeuw: De afdeeling Zeeland heeft geen bindend
besluit genomen, maar stelt de vraag of het niet gewenscht is,
naast het weekblad ook een maandblad te behouden voor de
voornaamste verhandelingen over verschillende ziektekundige
onderwerpen, terwijl het weekblad alleen zou bestaan uit mede-
deelingen betreffende de Maatschappij, personalia, enz.

De voorzitter: Ik kan den heer Risseeuw hierop dit ant-
woorden, dat bij hoofdbestuur en redactie verschillende plannen
in bespreking zijn geweest: 1°. behoud van het tijdschrift en
daarnaast een weekblad, 2°. uitgave van een weekblad buiten de
Maatschappij om en daarvoor subsidie te verstrekken, 3°. het
tijdschrift te veranderen in een weekblad, terwijl, wanneer be-
langrijke stukken dienen te worden gepubliceerd, of het week-
blad eenige pagina\'s dikker gemaakt of aan bet weekblad een
tijdschrift toegevoegd zou moeten worden.

De heer Risseeuw : De bedoeling is: dat in de eerste week
van de maand het tijdschrift en dan een weekblad zou verschijnen.

De voorzitter: Wanneer wij het weekblad hebben en het gaat
goed, dan willen wij er gaarne wat-bijvoegen.

De heer Ellerman : In de vergadering van de afdeeling Zuid-
Holland is de zaak zeer uitvoerig besproken. Naar aanleiding
van wat ik van u, mijnheer de voorzitter, heb gehoord, gaan wij
— ik heb een vrij mandaat — geheel mede met het praeadvies
van het hoofdbestuur. Wij zullen gaarne de uitgewerkte voor-
stellen van het hoofdbestuur afwachten.

De heer Barbndregt: De nieuwe afdeeling Zuid-Holland geeft
in overweging:

Het hoofdbestuur treffe een overeenkomst met een uitgever,
die het weekblad geheel voor eigen rekening uitgeeft, en die be-
voegd is bepaalde advertentiën daarin te plaatsen, die naar het
oordeel der redactie in het weekblad mogen of behooren voor
te komen.

Door de Maatschappij worde aan den uitgever een nader voor
te stellen jaarlijksch subsidie verleend.

-ocr page 372-

-. _

Alsdan zal het zeer waarschijnlijk overbodig zijn de contributie
te verhoogen en kan het tijdschrift behouden blijven.

De afdeeling meent, dat wanneer het hoofdbestuur het week-
blad zelf uitgeeft, uit den aard der zaak niet zooveel werk ge-
maakt zou worden van het verkrijgen van advertenties, dan
wanneer een uitgever zich met die taak belast. Daarom acht zij
het beter dit denkbeeld in overweging te geven.

De voorzitter: Het hoofdbestuur zal dit denkbeeld gaarne in
overweging nemen. Bij de besprekingen zal met de opmerking
rekening worden gehouden.

De heer van Esveld : Naar aanleiding van den door den heer
Risseeuw uitgesproken wensch, om naast het tijdschrift, waaruit
de personalia, enz. zouden vervallen, een weekblad te hebben,
moet ik de vraag stellen of men meent dat dit zou gaan ? De
kosten van het maandblad zouden geringer worden. Werd over-
eenkomstig het denkbeeld van de Nieuwe afdeeling Zuid-Holland
gehandeld, dan zouden misschien de onkosten niet zoo heel veel
verschillen.

De heer van Lent : De afdeeling Utrecht heeft zich beslist
verklaard tegen het voorstel der afdeeling Noord-Brabant—Lim-
burg en kan zich\'geheel vereenigen met het praedvies van het
hoofdbestuur. Slechts één lid was er tegen. Dit lid was van
oordeel, dat het tijdschrift moest behouden blijven in den vorm
waarin het thans verschijnt.

De voorzitter: Zijn er nog andere heeren, die hieromtrent het
woord verlangen ?

De heer Mazure: De afdeeling Noord-Holland gaat met het
praeadvies van het hoofdbestuur mede.

De voorzitter: Verlangt niemand verder het woord?....
Niemand?... . Dan mag ik het er voor houden, dat het hoofd-
bestuur met de redactie de opdracht krijgt om het plan verder
uit te werken en te gelegener tijd het definitieve plan aan de
vergadering voor te leggen ?

De heer van der Sluijs: Is het de bedoeling dat de vergadering
nu beslist, dat wij een tijdschrift en een weekblad zullen
hebben ?

De voorzitter: Neen.

De heer van der Sluijs :. Enkel dat het hoofdbestuur nader zal
overwegen en dat de vergadering een beslissing zal nemen?

-ocr page 373-

De voorzitter: Het hoofdbestuur gaat hiervan uit, dat de zaak
geld zal kosten. Wanneer in de vergadering zóu gezegd worden:
wij hebben er geen cent voor over, dan zou de zaak een geheel
ander aanzien krijgen. Het hoofdbestuur heeft daarom gezegd:
er wordt geen stap gedaan zonder de vergadering.

De heer dr. van der Plaats: Is nu in beginsel aangenomen,
dat we een weekblad zullen krijgen in de plaats van het maand-
blad, dan wel is in beginsel besloten dat we zullen krijgen èn
een weekblad èn een maandblad?

De voorzitter: Geen van beide. De afdeelingen hebben in
dien zin niet van haar gevoelen doen blijken.

De heer Bakker: De afdeeling Gelderland—Overijsel heeft
wel degelijk uit het praeadvies meenen te moeten opmaken, dat
het hoofdbestuur voorstelt alleen een weekblad, zonder maand-
schrift daarnaast, uit te geven. In dien zin is mij opgedragen
vóór het voorstel te stemmen. Ik geloof dat het wel degelijk in
de bedoeling lag in beginsel te besluiten.

De voorzitter: Ik wil gaarne de discussie heropenen.

De heer Ubbels: De afdeeling Groningen—Drente sluit zich
geheel bij den afgevaardigde van Gelderland—Overijsel aan.

De heer van Hootigem : De afdeeling Noord-Brabant—Limburg

O O

verkeerde geheel in de meening, dat het maandschrift zou ver-
vallen en er in de plaats daarvan een weekblad zou komen.

De heer Barendriogt : De nieuwe afdeeling Zuid-Holland is de
meening toegedaan van het hoofdbestuur, dat op het oogenblik
geen principiëele beslissing is genomen.

De voorzitter: Het hoofdbestuur stelde voor pogingen aau te
wenden om het doel te bereiken, maar geen principiëele beslissing
te nemen.

De heer Veenstra : De afdeeling Friesland meende wel dege-
lijk, dat het hoofdbestuur in die richting werkzaam zou zijn.

De voorzitter: Wanneer eenmaal het plan er is, kan het voor-
stel aangenomen of afgestemd worden. Niet in principe is be-
sloten, neen,
pogingen zullen worden aangewend.

De heer van Hootigem : De afdeeling Noord-Brabant—Limburg

O O

doet een voorstel tot oprichting van een weekblad naast het
maandblad. Daarover zal een beslissing moeten komeu, dan wel
•een tegenvoorstel.

De voorzitter: Het hoofdbestuur zegt in zijn praendvies: nadat

-ocr page 374-

liet meermalen heeft geconfereerd met de redactie van het tijd-
schrift, stelt het voor het hoofdbestuur en de redactie op te
dragen pogingen aan te wenden om het doel te bereiken. Wanneer
het hoofdbestuur met een bepaald voorstel kwam, dan zou het
geen onderzoek behoeven in te stellen en geen
pogingen behoeven
aan te wenden, doch het hoofdbestuur wenschte, in verband met
de kosten, van de algemeene vergadering eerst een definitieve
opdracht, alvorens een scherp omschreven voorstel te dóen.

De lieer van Hootigem: Daarin is ook te lezen dat...

De voorzitter:. .. het hoofdbestuur eerst zal zien of het gaat.

De heer van Lent : De afdeeling Utrecht was van meeningi
dat we te doen hadden met twee voorstellen: 4°. het voorstel
van de afdeeling Noord-Brabant—Limburg en 2°. het praeadvies
van het hoofdbestuur. Daarom heb ik de opdracht gekregen om
tegen het voorstel-Noord-Brabant—Limburg te stemmen, wanneer
dit voorstel het eerst in stemming zou komen. Wanneer het
verviel, dan moest ik, met 15 stemmen tegen 1, stemmen vóór
het voorstel van het hoofdbestuur.

De voorzitter: Het hoofdbestuur kan het voorstel niet doen,
omdat het geen zekerheid heeft. Het hoofdbestuur vraagt dan
ook een opdracht tot nader onderzoek.

De heer van Hootigem: Het praeadvies van het hoofdbestuur
bedoelt pogingen in het werk te stellen om zeker doel te be-
reiken. Dit doel is de wenschelijkheid, het maandschrift te ver-
anderen in een weekblad. Het praeadvies wil dus zeggen, dat
het hoofdbestuur zal onderzoeken wat het best is, of het maand-
blad, öf een weekblad, óf beide gecombineerd.

De voorzitter: Het hoofdbestuur meent dat een weekblad het
best is, maar voordat wij een definitief besluit nemen, acht het
meer gegevens noodig.

De heer van Hootigem: Over een bepaald voorstel zal toch
gestemd moeten worden.

De voorzitter: De beslissing valt eerst wanneer het voorstel
komt. Mag ik het er voor houden, dat het hoofdbestuur de op-
dracht krijgt om verdere plannen uit te werken en het definitieve
plan ter goedkeuring aan te bieden aan de vergadering, die be-
slissen kan wat zij wil?

De heer van Hootigem : l)us wordt de zaak een jaar uitge-
steld

-ocr page 375-

De voorzitter: Neen, dat behoeft niet, maar wij hebben boven-
dien een contract met onzen uitgever.

De heer van Esveld : Het tijdschrift loopt in elk geval tot het
volgend jaar.

De voorzitter: Kunnen de heeren er zich mede vereenigen?

De heer Ubbels : In allen gevalle krijgen we, wanneer er ver-
andering komt, een weekblad ?

De voorzitter: Een voorstel.

De heer Ubbels : Maar de vergadering behoeft het niet aan te
nemen. Doch er kan een aanbod komen. Stel eens dat wij er
een uitgever voor kunnen vinden. Dan was er reeds een
weekblad.

De voorzitter: Wij willen enkel een plan uitwerken.

De heer Mazure: Zou er bezwaar tegen wezen om aan Noord-
Brabant-Limburg haar zin te geven en een beslissing uit te
lokken ?

De voorzitter: Thans moeten we niet uitmaken in welken
vorm de zaak moet worden uitgevoerd.

De heer van Hootigem: Uit deze bespreking is duidelijk ge-
bleken, dat het meerendeel der vergadering is voor een weekblad
zonder maandblad.

De voorzitter: Dat is voor ons een aanwijzing om de zaak uit
te werken. Maar ik kan mij er wel mede vereenigen om het
voorstel in stemming te brengen.

De heer van Hootigem : Ik heb gezegd dat wij kunnen mede-
gaan met het praeadvies van het hoofdbestuur.

De voorzitter: Dan zou ik zeggen dat het hoofdbestuur de
opdracht krijgt.

Dienovereenkomstig wordt zonder hoofdelijke stemming besloten.

10. Voorstel der af deeling Friesland om, na het verschijneu van
deel 35 van het tijdschrift onzer Maatschappij, een klapper op
den inhoud van de verschenen jaargangen van dit tijdschrift aan
te leggen en hiervoor een som op de begrooting uit te trekken
ter bestrijding van de daarvoor benoodigde uitgaven.

Toelichting. Het tijdschrift voor veeartsenijkunde vormt een
hoofdbestanddeel van de Hollandsehe veeartsenijkundige literatuur
en van de bibliotheek van vele veeartsen. De rijke inhoud van de
35 deelen, welke dan het licht hebben gezien, zal nog in waarde

-ocr page 376-

stijgen, als gemakkelijk kan worden nagegaan, wat daarin om-
trent een bepaald onderwerp is vermeld.

Thans levert dit bezwaren op; veeartsen, die eenige jaren in
de praktijk zijn, herinneren zich dikwijls wel, iets in liet tijd-
schrift te hebben gelezen omtrent een momentaneel interesseerend
onderwerp, doch weten niet waar en wanneer ze het vermeld
vonden.

Een klapper op den inhoud van het tijdschrift wordt daarom
wenschelijk geacht, vooral ook voor de jongere collega\'s, die zich,
daarmede gewapend, gemakkelijk op de hoogte kunnen stellen
van de ervaringen, welke anderen in de praktijk hebben opgedaan.

Praeadvies van het hoofdbestuur.

Het hoofdbestuur gaat mede met dit voorstel en is zoo geluk-
kig te kunnen mededeelen, dat de heer
van Esveld op zich heeft
genomen dezen tijdroovenden arbeid te verrichten.
(Applaus.)

De voorzitter: Wenscht de afgevaardigde van «Friesland» het
voorstel nader toe te lichten ?

De heer Veenstra : Het doet de afdeeling Friesland heel veel
genoegen, dat het hoofdbestuur in staat is de mededeeling te
kunnen doen, vervat in zijn praeadvies. Ik breng daarvoor dank.
De overige bezwaren zullen, dacht de afdeeling, gemakkelijk uit
den weg te ruimen zijn.

De voorzitter: Ik kau den heeren nog dit zeggen, dat toen
het voorstel der afdeeling in de vergadering van het hoofdbestuur
is besproken, wij den heer
Stempel gevraagd hebben of hij dien
arbeid op zich wilde nemen. Nadat genoemde heer in verband met
zijn gezicht bezwaar maakte, heeft de heer
van Es veld gezegd, dat
hij, indien hem tijd gelaten werd en wij niet al te haastig waren,
den arbeid op zich zou nemen. Dit aanbod heeft het hoofdbestuur
gaarne aanvaard.

De heer Barendregt : De nieuwe afdeeling Zuid-Holland brengt
hulde aan den heer
van Esvei.d voor zijn groote bereidwilligheid
om een klapper te maken voor ons tijdschrift.
(Applaus.)

De heer Ellerman: Ik stel er namens de afdeeling Zuid-Holland
prijs op hetzelfde te zeggen.

Het voorstel wordt daarop zonder hoofdelijke stemming goed-
gekeurd.

-ocr page 377-

11. Voorstel van het hoofdbestuur om een commissie van 3
leden te benoemen, welke een eerlang in te dienen ontwerp van
wet op de keuring van vee en vleesck bier te lande aan een
onderzoek zal hebben te onderwerpen.

Toelichting. Het hoofdbestuur is van meening, dat het aanbeveling
verdient een zoodanige commissie te benoemen, opdat het onder-
zoek onmiddellijk na de indiening van een wetsontwerp als boven
bedoeld zal kunnen worden aangevangen.

De voorzitter: Zoo als de heeren uit de troonrede hebben
kunnen zien, zal een ontwerp van wet op de keuring van vee
en vleescli in Nederland dit jaar bij de Kamer worden ingediend.
Het hoofdbestuur acht dit ontwerp van zoo groot belang, dat
het meent dat het vanwege de Maatschappij wel nader mag
worden bestudeerd. Omdat ieder oogenblik dit wetsontwerp kan
inkomen (wij weten niet of het kort of lang zal duren), vond
het hoofdbestuur het wenschelijk, nu reeds een commissie aan te
wijzen, welke studie van het wetsontwerp zal maken. Het hoofd-
bestuur kan dan nader overwegen wanneer het rapport inkomt, of\'
het wenschelijk is, een algemeene vergadering bijeen te roepen
naar aanleiding van het rapport over het wetsontwerp.

Het hoofdbestuur acht het wenschelijk drie leden te benoemen,
vooral om linanciëele redenen. Drie leden zal goedkooper zijn dan
vijf, en drie is voldoende.

Ik stel eerst aan de orde de quaestie of wij al of niet een
commissie zullen benoemen.

De heer Bakker : Ik ben er voor, maar ik heb in opdracht
te eischen, dat een der leden een praktizeerend veearts zal zijn.

De voorzitter: Dat komt nader.

Met algemeene stemmen wordt beslist tl,at een commissie zal wor-
den benoemd.

De voorzitter: Nu moet worden bepaald het aantal personen, dat
in de commissie zal zitting nemen. Het hoofdbestuur stelt voor
de commissie uit drie personen te doen bestaan.

De heer Veenstra : De afdeeling Friesland acht het zeer wen-
schelijk om de commissie uit te breiden. Vooral wenschte men
in de afdeeling de praktizeerende veeartsen er in te betrekken,
althans dat een of meer leden zouden zijn praktizeerend veearts.

De voorzitter: Dat zou ook in een commissie van drie leden
kunnen.

-ocr page 378-

De heer Veenstra : Wanneer dat kan, dau zou ik er mij
mede kunnen vereenigen. Kan het niet, dan behoort de commissie
te worden uitgebreid.

De voorzitter: Ik heb mij die commissie aldus voorgesteld:
1". een directeur van een abattoir, indieu mogelijk een persoon,
die reeds met het wetsontwerp vertrouwd is; 2°. een chef van
een gemeentelijke keuring zonder abattoir en 3°. een plattelands-
veearts.

De heer Hoefnagel : Mijnheer de voorzitter, ik ben het niet
met u eens, dat het lid-abattoirdirecteur reeds met het wetsont-
werp vertrouwd moet zijn. Veel beter zou ik het vinden als
zoo iemand geen zitting nam in de commissie.

De voorzitter : Ik vind het juist wenschelijk omdat zoo iemand
het wetsontwerp kan toelichten. Dit zou het onderzoek zeer
vergemakkelijken.

I)e heer Hoefnagel: Ik blijf mijn bezwaar handhaven.

De heer van Hootigem : Ik ben het eens met den heer Hoef-
nagel
. Wanneer iemand in de commissie zitting neemt, die
met het wetsontwerp vertrouwd is, zal hij daarin geen ver-
andering willen zien aangebracht.

De heer Barendregt: Ik wensch de benoeming der commissie
geheel aan het hoofdbestuur over te laten.

De voorzitter: Wenscht Friesland zijn voorstel om het aantal
leden der commissie uit te breiden, in stemming te zien gebracht.

De beer Veenstra : Ja.

In stemming wordt nu gebracht de vraag of de commissie zal
bestaan uit drie dan wel uit vijf leden.

Met groote meerderheid van stemmen verklaart de vergadering
zich ten gunste van drie leden.
(Alle afdeelingen stemden voor
drie leden. Drie der aanwezigen stemden voor vijf leden en
drie anderen blanco.)

De voorzitter: We hebben van enkele zijden stemmen hooren
opgaan omtrent de qualiteit der personen, die in de commissie
zitting zullen nemen. Daarover open ik nu de discussie.

De heer van der Burg: Ik moet opponeeren tegen wat de
heer
Hoefnagel heeft gezegd. Hij wenscht niet in de commissie
op te nemen een der personen die het wetsontwerp door en
door kennen. Dat is niet juist gezien. Men mag verwachten, dat
de zaken in het wetsontwerp van alle kanten zijn bekeken.

-ocr page 379-

Iemand, die het ontwerp grondig kent, zal het dus kunnen
toelichten eu toelichting zal voor een goede preciseering wel
degelijk noodig wezen. De meening, dat zoo iemand de andere
leden der commissie om den tuin zal leiden of liever niet op het
juiste standpunt zal brengen, is misplaatst. De grondige toelich-
ting door een persoon als boven bedoeld, zal voorkomen, dat
ougemotiveerd veranderingen zullen worden voorgesteld.
(Applaus.)

De heer Hoefnagel: Ik ben het heelemaal niet eens met den
vorigen spreker. Als het mogelijk was een voorschrift in het
reglement te krijgen, dat voor dergelijke zaken geheel versche
krachten moesten worden benoemd, dan zou ik dat toejuichen.
Van geheel versche krachten mag men veronderstellen, dat ze
ook «up to date» zijn. Zij kunnen de zaak van het begin af aan
bestudeeren.

Ik heb er geen kwade bedoeling mede. Geen achterdocht of
wantrouwen zit er bij mij voor, als ik versche krachten in de
commissie wensch. En ik beu bijna zeker dat de heeren, die
het wetsontwerp reeds door en door kennen, het persoonlijk als
minder aangenaam zullen beschouwen, wauueer zij worden uit-
genoodigd zitting te nemen in de commissie. Het zou mij niet
verwonderen dat niemand van hen daartoe genegen is.

De voorzitter: Het is hier geen quaestie van aangenaam of
onaangenaam te zijn.

Dr. H. Markus: Ik wensch te dezen opzichte te zeggen, dat
ik mij zeer goed kan vereenigen met het denkbeeld om drie in
plaats van vijf leden in bedoelde commissie te benoemen. Maar
dit neemt toch niet weg, dat één van de heeren, die het wets-
ontwerp grondig kennen, wel degelijk in de commissie
behoort. Er zijn tal van zaken welke de te benoemen commissie
misschien zou meenen beter te kunnen regelen. Is er iemand
aanwezig, die aan de voorbereiding heeft medegewerkt, dan zal
hij verschillende objecties, door de andere leden gemaakt, direct
kunnen weerleggen.

Nu zal men zeggen, dan blijft er te weinig ruimte voor een
vertegenwoordiging van de verschillende categorieën van veeartsen
in de commissie. Dit bezwaar zou men kunnen ondervangen dooi-
de commissie uit vijf leden te doen bestaan. De vergadering heeft
evenwel reeds uitgemaakt, dat de commissie uit drie leden zal
bestaan. Dit is dus van de baan. Ten einde aan dit be-

-ocr page 380-

zwaar te gemoet te komen, zou men aan de commissie van drie
leden één der heeren-voorbereiders als toelichter kunnen toevoegen.

De heer Bakker: Het denkbeeld van den heer Markus kan
tevens te gemoet komen aan de wenschen van sommige afdeelingen
betreffende een goede vertegenwoordiging van alle categorieën van
veeartsen. Deze vertegenwoordiging is misschien mogelijk, wanneer
(bijaldien in de commissie van drie te weinig categorieën kwamen)
een of meer heeren konden worden gea^sumeerd. Het bezwaar
zou dan ondervangen zijn.

De voorzitter: De heer Bakker wenscht een commissie van
drie leden te benoemen en aan de commissie het recht te geven
om een vierde lid te assumeeren tot het geven van toelichtingen.

De heer Hoefnagel: Daar voel ik veel voor!

De voorzitter: Maakt de heer Bakker eeu voorstel van zijn
opmerking\'?

De heer Bakker : Ik wil het niet verplichtend stellen. Alleen
de mogelijkheid heb ik verondersteld. M. i. moeten in de com-
missie zitting nemen een directeur van een abattoir, een vee-
arts van een keuringsdienst zonder abattoir en een plattelands-
veearts.

De voorzitter: Ik zou thans aan de heeren willen verzoeken,
namen te noemen.

De heer Barendregt: Ik zou willen voorstellen, dat het hoofd-
bestuur de leden der commissie aanwijst.

De voorzitter: De gewone gang van zaken is, dat de verga-
dering het doet.

De heeren van Hootigkm en Kllkrman ondersteunen het voor-
stel van «Nieuw Zuid-Holland».

De heer Bakker: «Gelderland—Overijsel» steunt het ook, mits
het hoofdbestuur rekening houdt met den wensch om vooral een
praktizeerend veearts in de commissie te benoemen.

De heer van der Si.uijs : Is het bij een zaak van zoo ingrij-
pend belang misschien niet gewenseht, dat de veeartsen meer in
de gelegenheid komen, hun stem te doen hooien, alvorens de
opmerkingen van de commissie van drie leden aan den minister
worden doorgezonden V

De voorzitter: Ik heb straks gezegd, dat een buitengewone
algemeene vergadering zal worden opgeroepen, wanneer belang-
rijke wijzigingen gewenseht worden.

-ocr page 381-

De heer van der Sluijs : Waaneer die door de commissie nu
eens niet gewenscht worden, dan bindt men op deze wijze bet
paard achter den wagen, in geval later blijkt dat anderen\' wel
belangrijke wijzigingen wenschen. liet zou daarom goed zijn,
indien men op deze wijze handelde: Laat de commissie het wets-
ontwerp onderzoeken, maar laat het hoofdbestuur het rapport,
als dit is ingekomen, aan het oordeel der afdeelingen onderwer-
pen door het eerst nog eens te doen rondgaan.

De voorzitter: Het hoofdbestuur zal dit heel gaarne in beraad
houden. Het wil zooveel mogelijk alle veeartsen kennen in een
zoo belangrijke quaestie.

De heer van der Sluijs: Ik zou het uitgemaakt willen zien.

De voorzitter: U doet het voorstel dat het hoofdbestuur, als
het rapport der commissie is ingekomen, de zaak niet zal be-
handelen qua hoofdbestuur, maar dat het
vooraf een buitengewone
algemeene vergadering of een bijzondere vergadering zal bijeenroepen.

Dit voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.

De voorzitter: Van verschillende zijden is het voorstel gedaan
om de benoeming der commissieleden aan het hoofdbestuur op
te dragen. Vindt de vergadering dit goed?

De heer IJbbels: «Groningen—Drente» wenscht de aandacht
te vestigen op den beer
Beundbrs.

Nadat besloten is de benoeming der commissieleden aa>i het
hoofdbestuur op te dragen
, wordt eenigen tijd gepauzeerd om aan
de commissie, belast met het nazien der
rekening en verantwoor-
ding,
daartoe gelegenheid te geven.

De vergadering hervat zijnde, zegt de heer Mazure: Mijne
lieeren! Namens de commissie, belast met het nazien der reke-
ning en verantwoording van den penningmeester, stel ik voor, den
heer
van Esveld te dechargeeren en hem dank te zeggen voor
zijn uitstekende administratie.
(Applaus.)

De voorzitter: Kunnen de heeren de rekening en verantwoor-
ding goedkeuren?

Bij acclamatie worden rekening en verantwoording goedgekeurd.

Aan de orde is]\'vervolgens:

12. Begrooting^ voor het jaar 1908.

De voorzitter: Zijn er ook heeren, die omtrent de begrooting
het woord verlangen?

-ocr page 382-

De heer van Esvei.d: Mag ik allereerst het woord om, naar
aanleiding van het straks genomen besluit, voor te stellen de uitga-
ven met f 100 te verhoogen, aangezien er nu zeker een algemeene
of\' een bijzondere vergadering volgens art. 19 zal plaats bebben\'?

De voorzitter: U hebt op de begrooting een post voor de
algemeene vergadering staan. Voor een daaropvolgende algemeene
vergadering kunnen de middelen worden aangewezen op de ver-
gadering waarin de vleescbkeuring of het tijdschrift zullen
worden behandeld.

De heer van Esveld : Dan heb ik alleen te herhalen wat ik
straks heb gezegd, namelijk dat wij gaan teren op het batig
saldo dat wij hebben, doch dat kan moeilijk anders, daar wij,
nu reeds de contributieverhooging vaststellende, een stap in het
blinde zouden doen. Ik vind op de begrooting geraamd f\'1875
voor contributiën. Dat is goed berekend, doch op het oogenblik
hebben wij, behalve de nieuwe heeren ten getale van 17, die lid
zijn geworden, drie andere heeren, die ik hoop dat ook nog wel
zullen toetreden. Het cijfer der contributie zal wel weer stijgen.
Alleen is op het tijdschrift, geraamd op f 1600, evenals verleden
jaar, op het deel dat pas is uitgekomen, f 47.90 te kort gekomen.
Ik zou daarom aan de algemeene vergadering willen voorstellen
aan de redactie wederom toe te staan het saldo ad f 144 te ge-
bruiken voor het volgend deel.

De voorzitter : Vindt de algemeene vergadering goed dat het
saldo van het tijdschrift overgebracht wordt op de rekening vau
bet volgend jaar ?

Dit wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd, waarna de
begrooting voor 1908 onveranderd wordt
vastgesteld.

13. Bepaling van de plaats waar de 49ete algemeene vergade-
ring zal worden gehouden.

O O

De voorzitter: Zijn er afgevaardigden die een andere plaats
wenscheu dan Utrecht?

De heer van Hootigkm : In de afdeeliug Noord-Brabant—
Limburg waren vier leden, die Utrecht wenschteu, en drie leden
die aan \'s-Gravenhage de voorkeur gaven.

De voorzitter: Er is dus een voorstel om \'s-Gravenhage te
kiezen.

De heer van Hootigkm : En als het hoofdbestuur er niets op

-ocr page 383-

tegen had, dan waren allen voor \'s-Gravenhage, anders waren
er drie voor \'s-Gravenhage.
(Gelach.)

De voorzitter: Het hoofdbestuur is voor Utrecht, omdat het
meent dat het bezoek daar het grootst zal zijn.

In stemming gebracht, wordt met algemeene stemmen op 7 na,
die \'s-Gravenhage vvenschen,
Utrecht als de volgende vergader-
plaats aangewezen.

De heer van der Sluijs : De mogelijkheid bestaat dat we een
buitengewone algemeene vergadering zullen houden. Is het nu
de bedoeling dat de eerstvolgende vergadering ook te Utrecht zal
bijeenkomen of zal dan een andere plaats worden gekozen ? Is
dat aan het hoofdbestuur overgelaten?

De voorzitter: Dit is altijd aan het hoofdbestuur opgedragen ge-
weest. In den regel is dit van te voren niet bepaald, want dikwijls
moet zulk een vergadering vrij plotseling worden bijeengeroepen.

De heer van der Sluijs: Nu wordt beslist, dat de eerstvolgende
algemeene vergadering in Utrecht wordt gehouden.

De voorzitter: De heer van der Sluijs heeft gelijk. De be-
slissing geldt nu de eerstvolgende algemeene vergadering. Den
volgenden keer zetten wij het punt weer op de agenda.

Bij de rondvraag krijgt de heer Barendregt het woord; hij zegt:

In de Nieuwe afdeeling Zuid-Holland is de meening uitge-
sproken, dat het wenschelijk is, dat aan de veeartsenijschool
uitvoeriger en vooral meer in practischen zin onderwijs worde
gegeven in
veeteelt en melkkennis, ten einde de veeartsen meer in
aanmerking te doen komen voor bepaalde betrekkingen, o.a. voor
veeconsulent.

Ofschoon de algemeene ontwikkeling van den veearts van dien
aard is, dat hij meer dan eenig ander aanspraak mag maken op
deze betrekking, is het onderwijs aan de school, vooral ook in
practischen zin, in verband met veeteelt en melkkennis geheel
onvoldoende. Melkkennis wordt zelfs in het geheel niet onder-
wezen.

Thans zijn er veeartsen, die door eigen studie zich in de be-
doelde richting, vooral wat de veeteelt betreft, op een verdienste-
lijke wijze hebben ontwikkeld en als plaatselijke adviseurs van
groote waarde optreden, maar het ware wenschelijk dat iedere
veearts, die de school verlaat, voldoende waarborgen opleverde
voor het aanvaarden dier betrekking.

-ocr page 384-

De Nieuwe afdeeling Zuid-Holland zou gaarne zien, dat het
hoofdbestuur hetzij zelf, hetzij door een speciale commissie die
zaak onder de oogen wilde zien en trachtte:

1°. middelen te beramen om in het onderwijs en de leer-
middelen der school verbetering te verkrijgen;

2°. wanneer eventueel van regeeringswege zal worden over-
gegaan tot het aanstellen van veeconsuleuten die maatregelen te
nemen, welke haar geschikt voorkomen, ten einde te verkrijgen,
dat ook veeartsen voor een eventueele benoeming in aanmerking

O O

zullen kuunen komen.

Door den heer Heidema is er voldoende op gewezen, waarom
de veeartsen voor veeconsulent in aanmerking moeten komen.

De heer Bakker: Mij is door «Gelderland—Overijsel» opge-
dragen aan het hoofdbestuur te vragen of het hem bekend is,
dat er kans bestaat dat aan onze school spoedig onderwijs zal
worden gegeven in
mdkkennis en stalhygiëne in verband met de
melkproductie.

De voorzitter: Wat de eerste vraag van «Gelderland —Overijsel»
betreft, daar moet het hoofdbestuur op antwoorden, dat het daar-
omtrent niets weet; het hoofdbestuur kan dit punt, mede in verband
met den sub 1°. door de Nieuwe aldeeling Zuid-Holland uitgesproken
wensch, misschien nog wel eens aanhangig maken bij de commissie
voor onderwijsbelangen. Misschien zou die daarin aanleiding vinden
nogmaals een poging te doen in het belang der zaak. Wij weten dat
het vorig jaar door die commissie is medegedeeld, dat een lid bezig
was na te gaan, wat aan het onderwijs nog ontbrak, wat er sedert het
vorig request is tot stand gekomen en wat we nog zouden wenschen.
Welnu, in verband hiermede zou het wellicht goed zijn dezen
wensch aan de commissie voor onderwijsbelangen over te brengen.

Wat aangaat den tweeden wensch van «Nieuw Zuid-Holland»
antwoord ik, dat het hoofdbestuur die vraag gaarne zal over-
wegen. Ik zal het punt op de vergaderiug van het hoofdbestuur
in behandeling brengen. Uitgemaakt zal dan worden of wij het
wenschelijk achten ons in dit opzicht tot de regeering te wenden,
dan wel of wij op eenige andere wijze ten" nutte van de zaak
werkzaam kunnen zijn.

Dit is het eenige wat ik kan antwoorden. Bekend is ons
niets.

Daar niemand verder het woord verlangt, sluit de voorzitter

-ocr page 385-

het eerste gedeelte der algeuieene vergadering met een opwekking\'
om de expositie der Pharmaceutische Handelsvereeniging te be-
zoeken en om den volgenden dag met het oog op de uitgebreide
agenda precies om 10 uur tegenwoordig te zijn.

Zaterdag 12 Oetober. De voorzitter, de heer H. M. Kroon",
opent de algemeene vergadering, 2de gedeelte, met de volgende rede:
Mijne Ileeren!

U. allen heet ik welkom op dezen tweeden dag onzer alge-
meene vergadering. Velen uwer heb ik reeds gisterenavond begroet,
doch evenals andere jaren komen ook nu heel wat collega\'s alleen
den tweeden dag de vergadering bijwonen.

Tot ons aller genoegen hebben" wij uit het verslag omtrent
den toestand der Maatschappij in het afgeloopen jaar, geplaatst
in de September- en October-afleveringen van ons tijdschrift en
uit de niededeelingen van gisteren kunnen vernemen dat onze
Maatschappij in bloeienden staat verkeert. Het aantal leden neemt
geregeld toe, evenals de werkzaamheden die zich uitstrekken op
wetenschappelijk gebied en verder ook de sociale belangen van
den veearts betreffen. Wel zal door de meerdere werkzaamheid
der laatste jaren onze kas spoedig ontoereikend zijn, doch ik be-
twijfel niet of door de leden zullen gaarne meerdere financiëele
offers worden gebracht, juist als deze door meerdere werkzaam-
heid noodzakelijk worden. Mij schijnt deze noodzakelijkheid een
gunstig teeken. Onze Maatschappij voere een «steeds hooger»
als haar devies.

Zware verliezen troffen onze Maatschappij door het overlijden
van zeven harer leden.

Door het overlijden van dr. M. H. J. P. Thomassen\' is in
onze Maatschappij en onzen kring een plaats ledig gewor-
den, welke niet gemakkelijk kan worden vervuld. Eminente
mannen als
Thomassen worden zoo zelden geboren! Dat de
commissie voor het gedenkteeken voor dr.
Thomassen medewer-
king en steun ondervindt van alle zijden, is het beste bewijs hoe
hoog hij door alle veeartsen in Nederland en door zeer velen
daar buiten werd geacht.

Verder werden uit onze rijen weggenomen de collega\'s L. T.

-ocr page 386-

Janné, districtsveearts voor Limburg, te Roermond, F. A. Deijkr-
mans
, veearts in ruste te Dirksland, C. A. Rotscheid, veearts te
Rotterdam, H.
C. Poll, veearts te Witmarsum, G. A. Reimers,
veearts te Dalen en B. J. Vermande, veearts in ruste te Hein-
kenszand, enkelen hunner nog in de kracht van hun bestaan,
de anderen na een welbesteed en arbeidzaam leven. Hun nage-
dachtenis zal bij ons in eere blijven.

Het is mij een aangename taak de gelukwenschen der Maat-
schappij te kunnen aanbieden aan ons eerelid, den heer H. J.
Lovink, met zijn benoeming tot lid der Hollandsche Maatschappij
van Wetenschappen, aan den heer dr.
D. A. de Jong, die be-
noemd werd tot vertegenwoordiger van de regeering op het
14de internationale congres voor hygiëne en demographie te
Berlijn, en aan de heeren
L. F. D. E. Lourens, H. E. Reeser,
P. A. van Velzen en A. A. Overbeek, die te Bern het docto-
raat in de veeartsenijkunde behaalden.
(Applaus.)

Ook wil ik niet nalaten hier een woord van dank te brengen
aan de velen, die in het belang onzer Maatschappij zijn werk-
zaam geweest, en speciaal aan de leden der verschillende com-
missiën, die in opdracht onzer Maatschappij een bepaalde taak
hadden te vervullen: de commissie voor de redactie van ons
tijdschrift, de commissie in zake reorganisatie van het veeartsenij-
kundig onderwijs, de commissie voor beroepsbelangen, de com-
missie in zake een wettelijke regeling betreffende koop en ver-
koop van vee en de commissie in zake het wetsontwerp op de
keuring van voor export bestemd vleesch.

De arbeid dezer commissiën is u grootendeels bekend. Alleen
wil ik mededeelen, dat het hoofdbestuur van de commissie voor
beroepsbelangen belangrijke adviezen ontving, welke niet steeds
werden gepubliceerd.

Ik handel zeker in uw aller geest, als ik de velen, die aldus
in ons aller belang werkzaam waren, hartelijk dank zeg voor
den verrichten arbeid. Juist door samenwerking van velen wordt
kracht ontwikkeld.

Hierna kom ik tot het onderwerp dat ik voor deze openings-
rede heb gekozen, een onderwerp, dat ik niet beter weet te be-
titelen dan met het eenigszins vage opschrift:

«Langs de grenzen van het veeartsenij kundig gebied.»

(Dit deel der openingsrede is reeds in het tijdschrift opgenomen,

-ocr page 387-

deel 35, bladz. 65); het werd bij het uitspreken meermalen door
applaus onderbroken en aau het slot krachtig toegejuicht.)

Hierna krijgt het woord de heer dr. L. F. D. E. Lourens tot
het houden zijner voordracht over: «
De oorzaal- van cle varkenspest».

Deze voordracht (reeds in het tijdschrift opgenomen, deel 35,
bladz. 123) wordt aan het slot met applaus ontvangen.

Van de gelegenheid tot gedachtenwisseling wordt allereerst
gebruik gemaakt door dr.
D. A. de Jong Jzn.

Het onderwerp dat de heer Lourens heeft behandeld, interes-
seert mij in hooge mate. Dank zij het zeer interessante gesprek,
dat ik op de tentoonstelling der Hollandsche maatschappij van
landbouw met hem heb gevoerd, ben ik werkelijk door dr.
Lourens
bekeerd geworden. Intusschen schijnen mij de feiten, welke hij
heeft bijeengebracht om aan te toonen dat een filti\'eerbaar virus
de oorzaak der varkenspest is, niet voldoende.

Ik heb een gesprek gehad met Uhlenhuth, die een uitgebreid
onderzoek instelde en die de onderzoekingen van dr.
Lourens
kent. En de reden waarom ik het woord heb gevraagd, is om
dr.
Lourens te wijzen op de wenschelijkheid, bij voortgezet
onderzoek rekening te houden met alle motieven van
Uiileniiuth.
Elke kaars, die bacillen, onder welke omstandigheid ook, doorlaat,
mag voor het onderzoek niet worden gebruikt. Onmisbaar is een
kaars welke onder geen enkele omstandigheid bacillen doorlaat,
anders is het onderzoek niet goed. Misschien kan dr.
Lourens
hierop zijn bijzondere aandacht vestigen.

Een tweede punt waarop ik wil wijzen, is, dat mij bekende
personen verzekerden dat de varkenspestbacil
niet onschuldig is
voor den mensch. Ik zou dr.
Lourens willen vragen op welke
gronden hij dun pestbacil voor den mensch ongevaarlijk acht.

Dr. Lourens: Het is uit verschillende proeven gebleken dat
nog nooit iemand ziek is geworden ten gevolge van opnemen van
den varkenspestbacil, en op grond daarvan neemt men aan, dat
de varkenspest niet voor den mensch gevaarlijk is. Verder onder-
zoek zal hieromtrent zekerheid moeten verschaffen.

Wat nu betreft mijn onderzoekingen, ik heb een brief gekregen
van
Rievel uit Hannover. Deze had ook onderzoekingen ingesteld
en verklaarde het in hoofdzaak met mij eens te zijn.

In hoever een kaars te vinden zal zijn, welke onder geen enkele

-ocr page 388-

omstandigheid bacillen doorlaat, weet ik niet. Ik betwijfel het
echter. Ik heb verschillende kaarsen geprobeerd en mij is gebleken
dat niet alle bacillen filtreeren. De coli filtreert daarentegen,
evenals de typhusbacil van den mensch. Alle filterkaarsen werden
vooraf onderzocht op bet\'voorkomen van te groote openingen.
Enkele kaarsen, welke al dadelijk te groote luchtbellen vormden,
werden niet gebruikt. Wanneer men komt tot gelijkmatige kleine
luchtbellen, dan zijn de kaarsen goed. Verder meen ik op de
zaak niet te moeten ingaan. Laat ons hopen, dat een middel
zal zijn te vinden, waardoor een kaars geen enkelen bacil doorlaat.

Dr. L. du Blieck : Het doet mij genoegen dat dr. de Jong
ter sprake bracht of de pestbacil der varkens voor den mensch
gevaarlijk is ; dr.
Lourens heeft zich gehouden aan de vrij wel
gangbare meening, dat de pestbacil voor den mensch niet
gevaarlijk is. Maar wij hebben allen gehoord van de vleesch-
vergiftiging te Leimuiden, veroorzaakt door worst. Uit het
bacteriologisch onderzoek bleek, dat men met den gewonen vleesch-
vergiftigingsbacil te doen had. Maar nu bestaan er van dezen bacil
twee soorten, en het is dadelijk in het oog gesprongen, dat niet de
eigenlijke
gartner-bacil, maar wel de bacil van het audere type,
waartoe de varkenspestbacil behoort, werd verkregen. Varkens-
pestserum agglutineerde de verkregen culturen, zoodat het ver-
moeden zeer gewettigd is, dat de varkenspestbacil hier in het
spel was. Ook werd medegedeeld, dat de worst afkomstig was van
het vleesch van biggen, welke, eenigen tijd geleden gestorven, in
den grond hadden gezeten en daarna opgegraven zijn. Het onder-
zoek wordt voortgezet. Aan biggen werden culturen ingegeven ;
zij kregen typheuse darmontsteking. De mogeljjkheid bestaat
ook, dat men hier met paratyphus-b te doen heeft, want de biggen
kregen wel dikkedarmontsteking, maar geen varkenspest. Het is
natuurlijk een op zichzelf staand geval en het is jammer dat
de bacil niet uit de faeces der zieke menschen geïsoleerd is
kunnen worden.

Niet alle varkens, lijdende aan varkenspest, worden zoo maar
goedgekeurd, dieren aan acute varkenspest lijdende worden wel
degelijk afgekeurd. Daaraan is het toe te schrijven, dat varkens-
pestbacillen in de eetwaren onbekend zijn.
(Applaus.)

Dr. de Jong: dr. de Blieck heeft de hand op de wonde
plek gelegd. Juist het door hem vermelde onderzoek naar de

-ocr page 389-

vleeschvergiftiging te Leimuiden toont aan, dat de varkenspest
met het oog op de pathogeniteit voor ons menschen is te vreezen,
en dat men de varkenspest niet als onschadelijk moet voorstellen.
Het geval te Leimuiden was my bekend. Ik wist niet of het
werkelijk gelukt was, varkenspest op te wekken. Met dit onder-
zoek voor oogen zal dr.
Lourens er geen bezwaar tegen hebben,
voortaan te zeggen: waarschynlijk is de varkenspestbacil voor
de gezondheid van den meusch te vreezen. De mededeelingen van
dr.
de Blieck zijn in dit opzicht tamelijk wel voldoende.

De voorzitter: Ik dank dr. Lourens voor zijn belangwekkende
rede, alsmede de heeren, die aan de gedachten wisseling hebben
deelgenomen.
(Applaus.)

Ingekomen is een brief van dr. Kujjsch, ons eerelid, houdende
mededeeling dat hij gehoopt had de vergadering te kunnen bij-
wonen, doch op het laatste oogenblik verhinderd werd.

Voorts deel ik mede dat de secretaris, de heer Hoefnagel,
van morgen wegens beroepsbezigheden verhinderd is tegenwoordig
te zijn, maar heden namiddag de vergadering zal bijwonen.

Daarna wordt het woord gegeven aan dr. D. A. de Jong tot het
houden eener voordracht, getiteld:
«.Bijdrage tot de kennis van het ver-
band tusschen zoogdier- en vogeltuberculose
.» Ook deze voordracht zal
in het tijdschrift worden opgenomen ; zij verwierf een luid applaus.

Dr. Markus wil gaarne aan den geachteu spreker een vraag
stellen. Ik zou aan dr.
de Jong willen vragen of hij bij den foetus,
voorkomende in de tuberculeuse cavia, ook
tubereuleuse haarden
heeft kunnen waarnemen, hetzij met het bloote oog, hetzij met
den microscoop. Het kan natuurlyk zijn, dat dit het geval was,
maar ik heb het uit de woorden van dr.
de Jong niet kunnen
opmaken. Dit punt schijnt mij voor het onderwerp in quaestie
van groot belang, omdat-, indien de foetus zelf tuberculeus was,
de verandering in eigenschappen van den betreffenden tuberkel-
bacil zeer waarschijnlijk voor een deel zal moeten worden toe-
geschreven aan het voortgezet verblijf, den groei en de tuberkel-
vorming in het foetale organisme.

Dr. de Jong: Het is een leemte, dat ik niet vermeld heb wat
dr.
Markus wenscht te weten. Voorzoover ik de foetale organen
heb bekeken, waren er geen tuberculeuse laesies aanwezig, maar
ik heb niet verder willen onderzoeken, daar ik doodsbang was
infectie te verkrijgen. Het onderzoek was ook niet noodig, want

-ocr page 390-

het experiment was er op gericht, te weten te komen of bij
de tuberculeuse cavia ook bacillen waren ingevoerd bij den
foetus. Ik heb evenwel in de foetale organen niets van tuber-
culose kunnen bespeuren.

Wat overigens de quaestie betreft of de bacillen filtreeren,
dat is een moeilijke zaak. Ik heb in den baarmoederwand de
placenta nauwkeurig onderzocht, doch geen tuberculose kunnen
vinden.

Wat de vlekziektebacillen, die door de placenta heengaan, be-
treft, heb ik zeer zuiver gewerkt. Ik zag dat een bacil eerst het
zoogdiertype vertoonde en later nam ik eigenaardige verschijn-
selen van vogeltuberculose waar.

De voorzitter: lk breng dr. de Jong dank voor zijn zeer in-
teressante voordracht.

&

Hierna wordt gepauzeerd.

Na de pauze zegt de voorzitter: Het doet mij zeer veel ge-
noegen dat onze collega, de heer C.
A. Penning, zoo vriendelijk
is geweest, gehoor te geven aan de uitnoodiging van het hoofd-
bestuur, hier een voordracht te houden. Reeds nu breng ik hem
daarvoor een woord van dank.

De heer C. A. Penning houdt daarop zijn —zeer toegejuichte
— voordracht over: «
Surra onder den veestapel in Nederlandsch-
Indië en andere trypanosomosen
.» (reeds in het Tijdschrift ver-
schenen: deel 35, blz. 191.)

Van de gelegenheid tot gedachtenwisseling wordt allereerst
gebruik gemaakt door den heer
W. van der Burg. Hij zegt:

De heer Penning beeft medegedeeld, dat het verschijnsel altijd
opgaat, dat in de eerste dagen de eetlust verdwijnt, maar zich later
herstelt. Ik herinner mij echter uit de Britsch-Indische literatuur
een geval, dat de eetlust bleef bestaan. Hier had men dus een
afwijking van den regel.

Wat verder de behandeling met arsenicum-praeparaten betreft,
daaromtrent las ik van twee gevallen, waarbij na langen tijd gene-
zing werd verkregen, doch het wareu twee van de vijftig gevallen.

De heer H. A. Vermeulen: lk meen te mogen opmerken, dat
reeds verscheidene malen in ons land bloedparasieten zijn aan-
getoond bij patiënten.

-ocr page 391-

Inleider vermeldde dat by paarden steeds een aanzienlijke ver-
hooging der lichaamstemperatuur is geconstateerd, wanneer een
groot aantal parasieten optreedt en dat de verschijnselen bij het
rund minder karakteristiek zijn. Maar men heeft bij karbouwen
toch ook aanzienlijke koorts waargenomen.

De heer Penning: De verschijnselen gaan niet steeds gepaard
met temperatuursverhoogiug. Meestal ziet men temperatuursver-
hooging bij het optreden der parasieten in het bloed, doch het
gaat ook omgekeerd. Bij zoogdieren heb ik verschillende ver-
schijnselen waargenomen; zij kregen alle karakteristieke ver-
schijnselen van het centraal zenuwstelsel en bij den buffel is
het ziekteverloop zeer chronisch.

Ik heb waargenomen dat karbouwen niet stierven, terwijl
paarden op hetzelfde erf wel aan de ziekte overleden. Ik kwam
toen t^t de conclusie, dat het Indische rund voor de ziekte
onvatbaar zou zijn. Ten onrechte evenwel. In den loop van het
jaar stierven er drie. De vier overige gingen ten slotte ook dood,
maar de gevallen waren weinig karakteristiek.

Dr. D. A. de Jong : Ik heb er geen verstand van, maar ik
heb er toch iets van gezien; namelijk aan het Gesundheitsamt
te Berlijn een massa konijnen, die met atoxyl waren behandeld
en waarmede uitkomsten waren verkregen, waarover men ver-
stomd stond. Misschien had men de mooiste voorbeelden voor de
heeren geëtaleerd, maar zóóveel bleek wel, dat, zoo atoxyl niet
het, dan toch een goed geneesmiddel in casu is; er waren ook
andere geneesmiddelen. Voorts zag ik een uitgebreide afdeeling,
o.a. betreffende het onderzoek van de varkenspest, enz., waaruit
blijkt, dat de medicus bezig is te grazen op het veld van den
veearts.

Gaarne zou ik van den inleider iets vernemen omtrent de sterfte
bij de dieren.

De heer Penning : Runderen en buffels hebben de ziekte wel
eenmaal doorstaan, paarden zijn nooit genezen. De mal de caderas,
de surra en de nagana zijn dezelfde ziekten; aan dourine
sterft maar een zeer gering percentage. Deze kwaadaardige
dekziekte is bij het paard zeer chronisch. Twee paarden,
genezen van dourine, daarna met surra geïnfecteerd, stierveu
aan surra.

Dr. de Jong: U hebt een dier, genezen van dourine, met

-ocr page 392-

»

surra geïnfecteerd zonder dat u wist of het immuun was voor
dourine? Was het werkelijk immuun?

De heer Penning: Dat was niet noodig, omdat de symptomen
der ziekten verbazend verschillend zijn. Men kent de verschijn-
selen der kwaadaardige dekziekte. De dieren waren meer dan
een half jaar vóór de infectie met surra, van de dourine genezen.
Ook stierven ze onder de typische verschijnselen van surra.

Dr. de Jong: Daar blijkt toch overtuigend uit dat het dier
niet immuun was tegen surra. Verder zou ik nog willen
vragen of het mogelijk is, dat men te Budapest runderen
met dourine heeft geïnfecteerd, doch dat ze niet vatbaar bleken
te zijn?

De heer Penning: De proefuemingen waarvan ik heb gelezen,
hadden steeds betrekking op kleine dieren.

De voorzitter: Ik dank den heer Penning ten zeerste voor
zijn belangwekkende voordracht. Ik hoop van harte dat men
daardoor tot het besef zal komen, dat de tropische ziekten meer
dan tot heden in het onderwijs aan de Rijks veeartsenijschool tot
haar recht moeten komen; vooral voor hen die de veeartsenij-
kunde in de tropen zullen uitoefenen. (
Toejuichingen.)

De heer dr. de Jong: In aansluiting aan het gesprokene door
den voorzitter, heb ik bet woord gevraagd. Zij die het streven
van de moderne veeartsenijkunde bestudeeren, komen allicht tot
de conclusie, dat verschillende wenschen niet zijn bevredigd;
zelfs niet de allereerste wenschen; eischen, die dikwijls, inzon-
derheid door het wezenlijke belang van den veestapel en
van de gezondheid van den mensch, ten duidelijkste zijn voor-
geschreven.

Zoo is het ook met het onderwijs in de tropische ziekten.
Hoewel dergelijk onderwijs het best gegeven wordt daar, waar
het materiaal bij de hand is, zoo is het toch een feit, dat het
veel beter en veel uitvoeriger is te geven dan tot dusver aan
de Rijks veeartsenijschool het geval is. Dergelijk onderwijs zal,
als het doorwerkt is, tengevolge hebben, dat de deskundigen
met meer autoriteit kunnen optreden, als zij voor de ziekte komen
te staan.

Ik stel de volgende motie voor:

«De algemeene vergadering van de Maatschappij ter beuordering
der veeartsenijkunde in Nederland, gehoord de voordracht van den

-ocr page 393-

heer Penning, spreekt als haar meening uit, dat aan de Rijks vee-
artsenijschool in meerdere mate de aandacht moet ivorden gewijd
aan het onderwijs in tropische ziekten
, en gaat over tot de orde
van den dag.

De aanneming van een dergelijke motie kan wellicht leiden
tot bevrediging van onze wenschen.
(Applaus.)

De voorzitter: Zijn er heeren, die naar aanleiding van de
motie het woord verlangen? Mag ik uit het zooeven gehoorde
applaus afleiden, dat de motie wordt ondersteund?
(Teekenen van
instemming.)
Zijn er ook heeren die tegen de motie zijn? Nie-
mand?... Dan is de motie met algemeene stemmen
aangenomen.
(Applaus.)

De voorzitter deelt mede, dat van den heer F. W. van Dulm
te Arnhem bericht is ingekomen, dat hij de benoeming tot lid
van het hoofdbestuur gaarne aanvaardt en de vergadering dank
zegt voor de vereerende keuze.

Aan de orde is thans het vijfde punt der agenda:

Behandeling van het rapport der commissie, belast met het onder-
zoek naar de wenschelijkheid eener bepaalde wettelijke regeling be-
treffende koop en verkoop van vee.

De voorzitter: Ik geef het woord aan een der heeren com-
missieleden.

De heer M. G. de Bruin: Mijne Heeren! Onze commissie heeft
haar rapport gepubliceerd in het tijdschrift en den inhoud kunnen
wij dus als bekend veronderstellen (zie deel 34, blz. 762). Nu
u, mijnheer de voorzitter, voorstelt het rapport in behandeling
te nemen, verklaar ik mij gaarne bereid toelichtingen te geven
wanneer de vergadering die wenscht en de gemaakte opmerkingen
te beantwoorden. Daar alle heeren kennis hebben gemaakt met
het rapport, is voorlezing er van niet noodig.

De voorzitter: zijn er heeren die naar aanleiding van het
rapport het woord verlangen?

De heer de Bruin : Op verzoek van den voorzitter wensch ik
toch nog een korte toelichting van het rapport te geven.

Zooals de heeren weten, kwam in veeartsenijkundige kringen
meermalen de vraag ter sprake, of een wijziging der wet in zake
de koopvernietigende gebreken in den veehandel wenschelijk en
noodzakelijk was, en, zooals eveneens bekend is, heeft het Neder-

-ocr page 394-

landsch landbouwcomité het eerst deze zaak bij de regeering
aanhangig gemaakt.

Het Nederlandsch landbouwcomité was van meening, dat in
een zoodanige wet niet alleen moeten worden aangegeven de
verborgen gebreken, doch ook de tijd binnen welken de rechts-
vordering tot vernietiging van den koop, op grond van een dier
gebreken, kan worden ingesteld. Dit comité heeft aan de regeering
een adres ingediend, waarin wordt gezegd: dat tot staving dei-
vrijwaring volstaan kan worden met te verwijzen naar art. 1547
B. W., waarbij is voorgeschreven, dat de rechtsvordering, op dien
grond in te stellen, door den kooper moet worden aangelegd
binnen een korten tijd, overeenkomstig den aard dier gebreken
en met inachtneming der gebruiken van de plaats alwaar de koop
gesloten is. Het comité meende dat dientengevolge een zeer
uiteenloopende rechtspraak is ontstaan en de daaruit voort-
spruitende rechtsonzekerheid aanleiding heeft gegeven tot talrijke
rechtsvorderingen en, om in dien toestand verandering te brengen,
achtte het comité het noodzakelijk nauwkeurig te omschrijven
welke de verborgen gebreken van het verkochte goed zijn wegens
vrijwaring, waartoe de kooper is gehouden en binnen welken tijd
voor ieder verschillend geval de rechtsvordering tot vernietiging
van den koop op grond van een dier gebreken moet worden
ingesteld.

Dit voorstel is voor de commissie een grondslag vau bespreking
geweest. Intusschen was het niet het eerste wat in de laatste
tientallen van jaren over dit onderwerp is verschenen.

U hebt in het rapport waarschijnlijk gelezen hoe reeds in 1857,
ingevolge opdracht van het Nederlandsch landliuishoudkundig
congres, van de hand der heeren mrs.
Sassen, Nijst en Pot.ts,
een verslag verscheen, waarin dezelfde zaak werd besproken. Deze
commissie" was van meening, dat de gebreken, met name ge-
noemd, en de tijd binnen welken de rechtsvordering moest
worden ingesteld, in de wet behoorden te worden geregeld.

Nadat op de vergadering het ontwerp dezer commissie herhaal-
delijk is ter sprake gekomen, was ten slotte de heerschende
meening, dat al was het niet voor tal van gebreken, toch voor
enkele der meest voorkomende een bepaalde tijd zou moeten
worden vastgesteld.

Ik breng even in herinnering, dat er in deze materie twee

-ocr page 395-

rechtsprincipes zijn, het Germaansche recht en het Romeinsche
recht. Het Romeinsche rechtsprincipe is het oudste. Dit had tot
grondgedachte, dat wanneer de kooper hij het dier een verborgen
gebrek ontdekte, de verkooper dit dier moest terugnemen, mits
het bewijs werd geleverd dat het gebrek tijdens den koop be-
stoud. Dit is de meest zuivere positie; kon niet bewezen worden
dat het gebrek tijdens den koop bestond, dan was de kooper ook
niet tot teruguemen verplicht.

Daarna is gekomen het Germaansche rechtsprincipe, hetwelk
langzamerhand in verschillende wetgevingen is ingelascht, namelijk
dat men, om het bewijs te leveren, een zekeren tijd vaststelde
binnen welken het gebrek aanwezig moest zijn. Men nam aan,
dat wanneer het gebrek zich binnen dien tijd voordeed, het ook
van zelf sprak dat het tijdens den koop bestond.

Het lag echter voor de hand dat niet voor alle ziekten een
bepaalde tijd kon worden vastgesteld. Een verschillende tijd zou
behooren te worden aangegeven, omdat de wetenschap heeft ge-
leerd, dat niet alle ziekten zich steeds binnen een bepaalden tijd
ontwikkelen, maar daarvoor verschillende tijden noodig kunnen
hebben. Hoe moeilijk het in de veeartsenijkundige wetenschap is
een beslisten ontwikkeliugstijd voor bepaalde ziekten en gebreken
aan te geven, behoeft hier niet te worden betoogd.

In de nieuwe regeling in Duitschland, in het B. W. van 1900,
heeft men voor bepaalde ziekten een bepaalden tijd aangegeven,
maar het klinkt onmogelijk. Van deze regeliug, op het Germaansche
rechtsprincipe berustende en ook in Frankrijk ingevoerd, zou
men kunnen zeggen, dat de partijen weten waaraan zij zich te
houden hebben. Evenwel, waar de wetenschap een bepaalden tijd
voor een bepaalde ziekte kan aangeven, zal door deskundigen
bij een spoedig na den koop ingesteld onderzoek ook kunnen
verklaard worden of\' het gebrek vóór den koop bestond.

De vraag mag gesteld worden of\' voor enkele ziekten, die het
meest voorkomen en het meest aanleiding geven tot geschillen,
een bepaalde waarborgtijd moet worden gesteld. De commissie
heeft een lijst gepubliceerd, waaruit men kan zien welke ziekten
aanleiding hebben gegeven tot acties. Maar het zijn de meest
differente gebreken, zoodat men niet kan zeggen over welke ziekten
het meest is geprocedeerd.

Het bezwaar dat velen hadden tegen de tegenwoordige regeling

-ocr page 396-

berustte dan ook nie\'t hierop, maar op bet feit, dat een proce-
dure te lang duurt vóór ze in het voordeel van den een of den
ander wordt beslist. Vandaar de wensch bij velen, die zich met
deze materie hebben bezig gehouden, naar een snellere procedure.

Dit heeft de commissie bij het ontwerp van wet, dat zij samen-
stelde, in het oog gehouden. Zij heeft er een toelichting bij
gegeven. Het wetsontwerp omvat de artt. 1540 tot 1547 B. W.

In het eerste artikel wordt art. 1540 B. W. aangevuld met
een definitie van het begrip «
verborgen gebrek.» Verder zijn enkele
artikelen öf veranderd öf onveranderd overgenomen. Behalve dat
in art. 1540 het begrip verborgen gebrek uitvoerig is omschre-
ven, zijn ook in art. 3 uit art. 1542 B. W. weggelaten de
woorden: «in dat geval», omdat de commissie meende dat daardoor
het begrip «verkoop voetstoots» in meer ruimen zin werd omvat.

Men weet dat volgens ons B. W. de kooper het recht heeft
de actie tot vernietiging van den koop en tot vermindering van
den koopprijs in te stellen, zelfs al zegt de verkooper: ik wil
bet dier terugnemen. Nu is dit in de Fransche wet van 2 Augustus
1884 zoo gewijzigd, dat de verkooper het recht heeft bij instelling
der actie tot vermindering van den koopprijs het dier terug te
nemen. Dit artikel uit de Fransche wet hebben wij overgenomen.

In art. 1547 B. W. hebben wij achter de woorden »binnen
een korten tijd» gevoegd de woorden: «te rekenen van het
oogenblik waarop de koöper kennis kreeg van het verborgen ge-
brek.» Deze toevoeging steunt op een arrest van den Hoogen Raad.

Met het releveeren van deze punten meen ik te kunnen vol-
staan, mij gaarne bereid verklarend desgewenscht nadere inlich-
tingen te geven.

De heer Overbeek. : Een van de voornaamste bezwaren, die ik
tegen het voorstel der commissie heb, is dat het wetenschappelijk
niet vaststaat hoe langen tijd van ontwikkeling verschillende
ziekten noodig hebben en het komt mij voor, dat dit juist een
argument moet zijn vóór het vaststellen van een waarborgtijd.
Als voorbeeld wil ik de cornage stellen. De commissie zegt zelve
dat volgens een mededeeling van
Günther cornage soms plotse-
ling kan ontstaan, in ieder geval staat het volgens haar niet
vast hoe kort of hoe lang de cornage voor haar ontwikkeling
noodig heeft. En nu meen ik dat waar dit wetenschappelijk zoo
is, geen enkele veearts kan verklaren of de ziekte tien dagen na

-ocr page 397-

den verkoop bij dien verkoop heeft bestaan. Immers het excep-
tionneele geval kan zich voordoen, dat de cornage plotseling is
ontstaan. Het komt mij daarom voor, dat de rechtszekerheid van
den kooper eischt dat voor enkele ziekten wel een waarborgtijd
wordt gesteld.

Wat mij zeer heeft bevreemd, is dat wij bij het rapport niet
hebben gekregen een rapport der minderheid. Een van deleden,
de heer
van Leeuwen, blijkt volgens een geschrift een andere
meening te zijn toegedaan dan het rapport. Ik zou het daarom
prettig gevonden hebben, wanneer de vacature, ontstaan door
het bedanken van den heer
van Leeuwen, ware aangevuld door
iemand, die in zijn geest dacht. Dan waren de verschillende
meeningen op dit quaestieuse gebied beter tot haar recht gekomen.

De heer H. M. Kroon geeft den voorzittershamer in handen
van dr.
de Jong en zegt:

Gaarne wil ik mijn meening zeggen — die niet geheel met
die der commissie overeenkomt.

Klachten over de wet omtrent vrijwaring wegens verborgen
gebreken in den veehandel zijn legio. Ieder onzer ondervindt
dit. De processen zijn langdurig en kostbaar. Bij dieren van
hooge waarde kan men desnoods procedeeren, bij goedkoope
dieren niet. Als het paarden van bijv. onder f 250 en koeieu
onder f 150 betreft, is pleiten feitelijk niet aan te raden. «Wie
pleit om een koe geeft een koe toe», «wie het wint heeft het toch
verloren», deze gezegden in deu mond der veehouders zijn maar
al te waar. Al\' zijn het kantongerechtszaken, toch komt er in de
praktijk weinig goeds van terecht. Het gevolg is, dat in den
handel van 2de en 3de soort dieren, die juist op de markten in
zoo overwegend aantal verhandeld worden, alle onrecht blijft be-
staan, omdat de koopers niet aan pleiten kunnen denken. En het
gevolg daarvan is, dat onze wijze van rechtspleging hun bedrog
vrij spel laat en in de hand werkt. De bedriegers kunnen vrijelijk
hun gang gaan, tal van eenvoudige veehouders worden de dupe
en de oneerlijke kooplieden profiteeren er van. Ik zag maar al
te veel gevallen, dat dieren met gebreken op allerlei
3linksche
en gemeene manieren aan eenvoudige lieden verkocht werden,
wat te meer mogelijk is, daar aan art. 329 van het strafwetboek,
dat het aanwenden van listige kunstgrepen strafbaar stelt, toch
de hand niet wordt gehouden.

-ocr page 398-

Ik ben het geheel eens met het Nederlandsche landbouw-
comité, dat de wetgeving in dit opzicht ten onzent onvol-
doende is.

De commissie geeft dit in haar rapport toe en streeft naar
verbetering. In haar wetsontwerp geelt zij ons echter weinig
anders dan de bestaande wetgeving. Mij ten minste komen deze
geringe veranderingen niet voldoende voor om het maken van
een speciale wet of koninklijk besluit te motiveeren, te meen
daar ik weinig of niets verwacht van den maatregel, die de com-
missie op den voorgrond stelt; dit is, dat de rechtsvorderingen
wegens verborgen gebreken
spoedeischend worden behandeld. Mijn
meening is niet alleen gebaseerd op eigen inzicht, doch wordt
gesteund door een advies, dat ik van een zeer knap jurist, met
veel ervaring juist in zake den veehandel, inwon.

Vooreerst, waarom zou men zaken den veehandel betreffende
spoedeischend maken, terwijl dit voor vele andere zaken even of
meer noodig is ; men denke bijv. aan levensmiddelen welke in
bederf overgaan. En maakt men nu vele zaken spoedeischend,
dan komt men natuurlijk niets verder, het zal dau gaan als
bijv. met de zaken betreffende koophandel, die voor andere
civiele zaken gaan. Welnu, wat bereikt men dan ? Dat op een
zitting van de op de rol geplaatste zaken, des voormiddags de
koopmans- en des namiddags de civiele zaken behandeld worden.
En dan heeft het spoedeischend stellen nog een bezwaar, name-
lijk dat spoedig recht gewoonlijk slecht recht is. Als men het
onderzoek en den loop der zaak niet op andere wijze kan ver-
eenvoudigen, dan moet alles het gewone beloop hebben, willen
het onderzoek en de behandeling geschieden zooals dat nood-

O O

zakelijk is.

De andere aangegeven veranderingen zijn niet vau groot be-
lang, ten minste zij zullen onze rechtspleging weinig of niet
verbeteren.

Een vereenvoudiging van de behandeling van zaken waarnaar
in het algemeen wordt gestreefd, ook door vereenigingen van
juristen, is niet alleen voor de zaken betreffende koop en ver-
koop van vee van belang, maar in het algemeen wenschelijk.

Ons recht, dat toch de commissie, zij het dan ook iets ge-
wijzigd, behouden wil, heeft tot resultaat, dat de zaken, die in
behandeling komen, goed worden onderzocht en behandeld, en

-ocr page 399-

dat daarin goed recht gesproken wordt, een recht echter, dat
duur moet worden gekocht. Ten gevolge van ons recht blijft
zeer veel onrecht bestaan, ja het werkt zelfs het bedrog in de
hand, omdat de bedriegers vrij spel hebben.

Dit is te allen tijde gevoeld, en vandaar dan ook, dat men
voor het Romeinsehe, het Germaansche rechtsbeginsel in de
plaats stelde, ten minste in verschillende lauden, in Frankrijk,
in België en in Dnitschland zelfs nog kort geleden, in 1899.

Daar worden in de wet een aantal koopvernietigende gebreken
genoemd en waarborgtijden aangegeven. Het is te begrijpen, dat
de gang van zaken hierdoor zeer veel wordt veranderd, dat door
vereenvoudiging van het onderzoek de uitspraak veel sneller kan
geschieden en het recht goedkooper kan zijn. Het noemen van
verschillende koopvernietigende gebreken in de wet met de waar-
borgtijden zal zeker veel onrecht voorkomen, daar de bedrie-
gers nu weten dat zij bij het plegen van bedrog gevaar loopen.

Er gaat niets van af, het hebben van koopvernistigende ge-
breken en waarborgtijden maakt sneller en goedkooper recht
mogelijk, en dat is het juist wat wij wenschen.

Of dan de invoering van het Germaansche rechtsprincipe geen
bezwaar heeft ? Zeer zeker, de commissie noemt enkele en vindt
deze zoo overwegend, dat zij daarom het overnemen van een
dergelijke wetgeving, als in Frankrijk, Dnitschland en België
bestaat, ontraadt. Dat er bezwaren aau verbonden zijn, zal nie-
mand ontkennen. Geheel ben ik het met de commissie eens, dat
het niet gemakkelijk is om voor verschillende ziekten goede
waarborgtijden vast te stellen. Dit kan echter aan de meest
bevoegde deskundigen worden opgedragen. Bij ons staat de des-
kundige vaak voor moeilijkheden, als hij voor een bepaald ziekte-
geval den termijn, waarin bet kan zijn ontstaan, moet vaststellen.

Uit de lijst van 43 processen in verloop van 20 jaar. door de
commissie opgemaakt, trekt zij de conclusie dat niet gesproken
kan worden van bepaalde ziekten of gebreken, die dikwijls tot
processen aanleiding geven. Deze conclusie is mijn inziens niet
juist. In de lijst zijn alleen de bijzondere gevallen geplaatst, die
vermeld worden in het Weekblad van het Recht, In de laatste
20 jaar zijn natuurlijk een veel grooter aantal processen gevoerd,
ik ken er ten minste, waarin ik zelf gemoeid was en die niet op
de lijst voorkomen. Met de vele gewone is geen rekening ge-

-ocr page 400-

houden. Ik heb de overtuiging dat als wij een lijst zagen van
alle processen, in de laatste 20 jaar gevoerd, wel eenige gebreken
in het oog zouden vallen, die dikwijls aanleiding geven tot
quaestiën in zake koop en verkoop van vee. Aan het argument,
dat de commissie hier dus aanvoert, hecht ik weinig waarde.

Of ik dan nu een beslist voorstander ben van het invoeren
van bepaalde koopvernietigende gebreken en van vaste waar-
borgtijden ?

Neen, dat zou ik nog niet durven zeggen. Ik redeneer aldus:

Onze rechtspleging is onvoldoende. In andere landen heeft men
daarvoor het Germaansche recht in de plaats gesteld. Daaraan
kleven zeker gebreken, die niemand ontkennen kan. Moeilijk-
heden vooral wat de bepaling der waarborgtijden betreft, doen zich
voor. Waar men deze nog kort geleden in Duitschland over-
wonnen heeft, de deskundigen het vrijwel eens zijn geworden,
daar vraag ik, zouden ten onzent de bezwaren en moeilijkheden
zwaarder wegen dan daar?

De vraag is maar, of in de praktijk de wetgeving in die landen
vele bezwaren oplevert, en zoo ja, of deze even groot zijn als
die aan onze wetgeving verbonden ?

Theoretisch is onze rechtspraak prachtig, in de praktijk levert
zij niet op, wat wij er van verwachten; theoretisch zijn tegen het
Germaansche recht bezwaren, doch hoe staat het met de uit-
komsten in de praktijk? Daarvan hangt alles af.

Ik ben niet bekend met de uitkomst der wetgeving op het
gebied van den veehandel in Duitschland, België en Frankrijk,
en zou toch gaarne weten hoe de daar vigeerende wetten in de
praktijk voldoen. Tot mijn spijt vind ik omtrent dit belangrijke
punt geen gegevens in het rapport der commissie. Zij is op
grond van enkele genoemde theoretische redenen tegen het op-
nemen van koopvernietigende gebreken en waarborgtijden in de
wet, doch geeft niet aan waarom of dat Germaansche recht ge-
handhaafd blijft in Frankrijk en België, en waarom of in Duitsch-
land zelfs in 1899 het Romeinsche rechtsbeginsel voor het
Germaansche plaats heeft moeten maken.

Mij dunkt, dat in het rapport niet voldoende weerlegd is,
waarom, als de wetgeving ten onzent niet voldoet, een wetgeving
als in de omliggende landen niet beter zou zijn. Zij, die evenals

-ocr page 401-

ik, nog steeds in twijfel verkeeren of het Geruiaansche recht niet
beter zou zijn dan het Roineinsche, krijgen in het rapport geen
vasten grond onder de voeten. Aan hen die als het Nederlandsch
landbouwcomité vragen om een wetgeving als in Duitschland,
wordt niet overtuigend bewezen dat zij falen, en dat door een
verandering der wetten als zij wenschen geen verbetering te
verkrijgen is.

En dit is toch noodig, willen wij tot klaarheid komen.

Daarom is er, dunkt mij, maar één weg open en die is, dat
wij in Frankrijk en België, en vooral in Duitschland, waar men
vóór 1899 het Romeinsche en nu het Germaansche recht heeft,
onderzoeken wat de resultaten daar zijn en welke gebreken er
aan kleven. Vooral de resultaten in Duitschland van vóór en na
1899 kunnen zeer instructief zijn. Mij dunkt, dat als door ons
een enquête werd iügesteld in die landen, en wij ons daarvoor
richtten tot een aantal der zake kundige collega\'s, dat dan deze
antwoorden ons dat zouden geven, wat wij nu niet hebben en
toch noodig moeten bezitten: een juist oordeel over de practische
uitkomsten van de wet in zake koopvernietigende gebreken in den
veehandel, waarin deze gebreken met name zijn genoemd en
de waarborgtijden zijn opgegeven.

Dan waren wij van alle kanten ingelicht, konden wij beide
systemen wegen met kennis van zaken, en uitmaken welk systeem
voor ons bet meest gewenscht is. .

Nu blijf ik twijfelen, uit gebrek aan voldoende gegevens.

Mocht de vergadering en de commissie het in zoover met mij
eens zijn, dat men een door mij bedoelde enquête nuttig en noodig
vindt, dan stel ik voor, ds^; de vergadering der commissie ver-
zoekt diligent te blijven en een dergelijke enquête te willen
instellen. (
Toejuichingen.)

De heer H. van dek Linden : Ik had gehoopt dat wij van den
heer
de Bruin zouden hebben gehoord op welke wijze die
paarden- en koeienprocessen konden worden verminderd. Het
is ons altijd geleerd, dat wij niet alleen ziekten moeten
genezen, maar ook ziekten moeten voorkomen. En nu weet ik
wel dat het in de praktijk niet zoo gemakkelijk gaat, maar
wanneer de commissie zich eens rustig had neergezet, wellicht
had ze dan middelen kunnen vinden.

-ocr page 402-

t)r. de Jong: Kunt u die middelen niet noemen? Misschien
kunnen ze dan een onderwerp van debat vormen.

De heer van der Linden : Om zoo onvoorbereid een middel te
noemen, gaat niet, maar zou het niet mogelijk zijn, dat er, om
de koopvernietigende gebreken vast te stellen, een vaste commissie
voor het geheele land kwam? Deze commissie zou bijv. uit drie
leden kunnen bestaan en ze zou, wanneer er twee partijen waren,
uitspraak kunnen doen, na deze gehoord te hebben.

Dr. de Jong : Dus u wil een rijkscommissie van arbitrage in
de rechtspraak invoeren en deze uit drie leden laten bestaan.

De beer Bakker: Ik zou er op willen wijzen, dat bij het
vaststellen van een bepaalden waarborgtijd voor bepaalde ziekten
het gevaar zou kunnen bestaan, dat men ging generaliseeren,
wat léiden zou tot onbillijkheden, zoowel voor koopers als voor
den verkooper.

Dr. de Jong: Ik heb van deze zaak geen bijzondere studie
gemaakt, doch op één ding wil ik de aandacht vestigen. Iedereen
die met slachtvee te maken heeft, ontmoet allerlei gekke dingen.
En dan leert de ervaring dat de fouten der rechtspraak niet
altijd bij de rechtspraak zelve gezocht moeten worden. Zaak is
het de hand in eigen boezem te steken. Er worden dikwerf zeer
onwetenschappelijke verklaringen door deskundigen gegeven.
Wanueer het nu gaat om een verborgen gebrek en de veearts
geeft een onwetenschappelijke verklaring van de aanleiding, dan
vraag ik wat er in zulk een geval van de rechtspraak moet terecht-
komen. Als dit chapiter op de vergaderingen eens meer werd
uitgewerkt! Wanneer men verklaart dat een tuberculeus proces
zoo en zooveel tijd heeft bestaan, zonder dat er in de wetenschap
bepaalde gegevens voorhanden zijn voor een dergelijke uitspraak,
hoe zal men dan de rechtspraak vooruitbrengen? Ik heb zeer
dikwijls aan advocaten moeten zeggen, dat het een nonsens
briefje was dat door een veearts was afgegeven. Zeer tot mijn
leedwezen, want niet om af te breken getuigde ik zoo. Doch
zelfkritiek mogen we niet laten ontbreken. Zijn wij niet in alle
opzichten wetenschappelijke deskundigen, dan kunnen wij niet
verlangen het gebied van de verborgen gebreken te benaderen.
(Applaus.)

De heer de Bruin : In de eerste plaats moet ik den lieer
Overbeek beantwoorden. Hij heeft bij de bespreking van den

-ocr page 403-

waarborgtijd het oog gehad op de cornage en uieent dat de
rechtszekerheid van den kooper moet stijgen, wanneer een be-
paalde tijd wordt gefixeerd. Maar de verkooper moet ook de
rechtszekerheid hebben, dat na het tijdstip waarop de koop tot
stand kwam het gebrek niet is ontstaan. Rechtszekerheid is niet
alleen van belang voor den kooper, maar ook voor den verkooper.

Nu weet ik dat, als de veearts een verklaring afgeeft dat het
dier lijdende is aan cornage, hij zulks kan doen, waot er staan
verschillende gegevens ten dienste om dat te zeggen. Maar
wanneer hij er bij moet zeggen, dat het gebrek is ontstaan in
dien of dien tijd, dan is het heel goed mogelijk dat bij die ver-
klaring niet geven kan en dan geeft hij haar ook niet. De
rechter zal het oordeel moeten bepalen. Kan hij zijn oordeel niet
vestigen op de verklaring van den deskundige, dan kan hij ook
nog getuigenbewijs trachten te krijgen. De deskundige geve
echter geen verklaring als hij ze niet geven kan. Bij cornage
kan de ontwikkeling zeer snel in haar werk gaan en is de ontwik-
kelingstijd op wetenschappelijken grondslag zeer moeilijk te
beslissen.

Wat de opmerkingen van den heer Kroon betreft, moet. ik
op het volgende wijzen.

Volgens hem zou over de weinig kostende dieren meer worden
geprocedeerd, wanneer de procedure gemakkelijker werd gemaakt,
terwijl nu de bedrieger vrij uit gaat, omdat de koopers niet aau
pleiten kunnen denken. Maar in Duitschlancl gaat het bij de
procedures ook meestal over dieren van waarde. Ook daar wordt
weinig geprocedeerd over weinig kostende dieren.

De beer Kroon meent voorts dat weinig waarde is te hechten
aan spoedeischende behandeling. Mijns inziens gaat het wel bij
de nieuwe bepaling, om den kantonrechter met de procedure te
belasten. Dat hebben wij in de toelichting tot art. 11 aange-
geven. Daarin hebben wij tevens er op gewezen, dat de des-
kundige binnen zoo kort mogelijke» tijd rapport zal indieuen.

Dat in 1899 in Duitschland en voor en na in verschillende
landen het Germaansche rechtsbeginsel op het Romeinsche zege-
vierde, is niet juist. Men heeft in Duitschland altijd het Duitsche
recht gehad, doch men heeft uniformiteit gewenscht. Om de zaak
eenvormig te maken, heeft men voor cornage 14 dagen waar-
borgtijd genomen.

-ocr page 404-

Dat onze lijst van rechtsvorderingen op geen volledigheid aan-
spraak kan maken, heeft de commissie zelve erkend, maar toch
geeft zij een indruk van groote verscheidenheid van ziekten en
gebreken, waarvoor rechtsvorderingen worden ingesteld.

Wil men nagaan hoe het in naburige landen gaat, dan heb
ik daar niets op tegen, maar dit behoeft daarom nog niet tot
navolging te leiden. Wat voor andere landen geschikt is, is het
voor ons land nog niet. Men moet met andere dingen rekening
houden. Het heeft waarde, zeker, maar om te zeggen: daar hangt
ons oordeel van af, zoo iets zou ik niet gaarne nazeggen.

De heer van der Linden wenscht een proces-commissie, een
vaste rijkscommissie voor arbitrage over het geheele land, gelijk
dr.
de Jong heeft opgemerkt. Het zou mischien wel kunnen
leiden tot vereenvoudiging van geschillen, wauneer die vooraf
aan de uitspraak eener commissie werden onderworpen, doch aan
de autoriteit eener zoodanige commissie zou wel eens getwijfeld
worden.

De heer Bakker is de eenige medestander dien ik gekregen
heb. Inderdaad, het vaststellen van een waarborgtijd stuit op
tal van bezwaren van wetenschappelijken aard. En daarbij komt
nog, dat elk gebrek, tot hiertoe bekend, in het eene geval ver-
borgen kan zijn en in bet andere niet. Zal men bij dampigheid
kunnen zeggen : zooveel dagen duurt de ontwikkelingsperiode?
Dat is toch in strijd met de wetenschap. De commissie heeft
daarom nauwkeurig gestipuleerd wat een verborgen gebrek is,
aan den rechter overlatende uit te maken of het geval, dat aan
zijn oordeel wordt onderworpen, werkelijk daaronder behoort te
worden gerangschikt.

Wat dr. de Jong heeft opgemerkt omtrent het slachtvee is
zeer juist. Dat is ook een van de zaken waardoor de proce-
dures belangrijk kunnen worden verminderd.

Ik vlei mij niet de tegenstanders bekeerd te hebben. Maal-
laat men ons rapport in nauwkeurige studie nemen en nauw-
gezet overwegen. De materie is van te ingewikkelden aard om
maar zoo een beslissing te nemen en ik stel mij voor, dat de
commissie bereid zal worden bevonden om met het hoofdbestuur
van gedachten te wisselen, opdat de punten, zij het in een
anderen vorm, nog eens ter sprake kunnen komen. (
Toejuiching.)

De heer Kroon: Ik ben in de eerste plaats den heer de

-ocr page 405-

Bruin zeer dankbaar, dat hij genegen is, nog vér dei\' in deze
materie werkzaam te blijven, opdat er nog meerdere klaarheid
kome, want het spijt mij te moeten zeggen, dat zijn redevoering
mij nog niet overtuigd heeft.

Hij glijdt heen over de opmerking dat bij dieren van onder
de f250 en f200 procedeeren niet is aan te raden. En toch
zijn de meeste der dieren van zulke waarde. Het recht is even-
zeer voor eigenaren van deze dieren als voor die van meer
waardevolle exemplaren. En omdat voor de eigenaren van minder
kostende dieren geen recht is te krijgen, wordt de knoeierij in
de hand gewerkt. Dat is mijn hoofdbezwaar tegen de wetgeving
die wij thans hebben. Het lijkt mij daarom wenschelijk om ook
het Germaansche recht van de practisehe zijde te leeren kennen.
Vandaar mijn voorstel om daarnaar een onderzoek in te stellen.
Dan eerst kunnen wij oordeelen.

Dr. de Jong : De heer Kroon stelt voor om de commissie
diligent te verklaren, met beleefde uitnoodiging na te gaan wat
in het buitenland te dezer zake bestaat en hoe dit werkt.
Tevens om de uitvoerbaarheid van het denkbeeld eener rijks-
commissie, door den heer
van der Linden aan de hand gedaan.

» O »

te onderzoeken. Verder om, voor zoover mogelijk en noodza-
kelijk, met het hoofdbestuur nog een vergadering ter dezer zake
te houden. Is er bij den heer
de Bruin geen bezwaar ?

De heer de Bruin: Persoonlijk niet.

Dr. de Jong : U hebt een uitgebreide volmacht.

De heer de Bruin: Dan verklaar ik gaarne verder werkzaam
te willen zijn.

Dr. de Jong : Is het geld disponibel als de commissie een
verre reis wil gaan ondernemen ?

De heer Kroon (thans wederom den voorzittershamer ter hand
nemend): De kosten die de commissie zal hebben, zullen ge-
vonden worden uit de onvoorziene uitgaven, wanneer dit niet
mogelijk is, het volgend jaar uit een nieuwe post.
(Applaus.)
Ik dank de commissie zeer voor haar belangrijk werk.

Daar van de gelegenheid tot het doen van vrije mededeelingen
geen gebruik wordt gemaakt, zegt de voorzitter: M. H. Wij
zijn gekomen aan het einde van onze werkzaamheden. Ik dank
ten eerste de sprekers op deze vergadering voor hun belangrijke

-ocr page 406-

mededeelingen en verder de verschillende heeren, die tot het
welslagen dezer vergadering hebben medegewerkt. Verder dank
ik de leden voor hun tegenwoordigheid en vooral de talrijke
introducés, die een bewijs van belangstelling gaven in de ver-
gadering der Maatschappij.

De heer van der Sluijs : Voordat u den hamer laat vallen,
mijnheer de voorzitter, moet u mij nog een enkel woord toestaan
om u te zeggen, dat gij niet alleen gedurende den tijd dat gij
hier den voorzittershamer hanteerdet de rechte man op de rechte
plaats waart, zoodat onze werkzaamheden, zoowel heden als
gisteren, flink van stapel liepen, maar ook dat wij het zeer op
prijs stellen, dat gij steeds met hart en ziel als voorzitter in
het hoofdbestuur en daar buiten voor de Maatschappij werk-
zaam zijt.
(Applaus.)

De voorzitter: Ik dank den heer van der Sluijs zeer voor
zijn vriendelijke woorden; ook moet ik nog een woord van dank
richten tot den man, aan mijn rechterband gezeten, tot dr.
de
Jong, die ons met 1 Januari a.s als lid van het hoofdbestuur
gaat verlaten en dus heden voor de laatste maal als ondervoor-
zitter aan de bestuurstafel plaats nam.

Gij allen weet, hoe bijzonder actief hij was en met hoeveel hart
hij steeds voor onze zaak werkte; ik zeg dr.
de Jong dank namens
onze Maatschappij voor het vele, dat hij vóórhaar belangen, dus
voor de veeartsen, als ondervoorzitter heeft gedaan.
(Applaus.)

De vergadering wordt daarna gesloten.

De commissie voor het vaststellen der notulen:

K. Hoefnagel, )

1T - secretarissen.

H. Markus, )

H. J. H. Stempel.

Mededeeling van het hoofdbestuur.

Door het hoofdbestuur zijn bij loting de vier cursussen in vee-
en vleeschkeuring voor veeartsen toegewezen aan de afdeelingen:
Gelderland—Overijsel, Zuid-Holland, Zeeland en Noord-Brabant—
Limburg.

Bij het bestuur der afdeeling Friesland is als penningmeester
opgetreden
S. Kingma te Menaldum; van de algemeene afdeeling

-ocr page 407-

zijn als leden bij de afdeeling Friesland overgegaan H. Postma
te Oosterwolde, A. Veenbaas te de Lemmer en dr. J. Nauta te
Witmarsum.

In de atdeeling Noord-Holland is als penningmeester opge-
treden A.
L. J. Goëthals te Amsterdam.

Necrologie.

Te \'s-Gravenhage is op 20 Januari 1908 overleden de heer
J.
J. Hinze, gepensionneerd luitenant-kolonel, dirigeerend paar-
denarts. (Een uitvoerig bericht volgt later.)

Personalia.

Benoemd: met ingang van 15 Maart 1908 tot veearts-keur-
meester aan het abattoir te Groningen
A. J. S. van Alphen te
Fijnaart; tnet 1 Januari 1908 tot lid der gezondheidscommissie,
zetel Bolsward, dr. J.
Nauta te Witmarsum.

Ontslagen: bij besluit van 10 December 1907, op verzoek
eervol, als lid der gezondheidscommissie, zetel Wijk-bij-Duur-
stede, dr. C. J.
Rab te Oosterbeek; bij koninklijk besluit van
17 Februari 1908, n°. 36, op verzoek eervol, de paardenarts
2de klasse, thans op non-activiteit te Venloo, G. J.
Waldeck.

Gedetacheerd: op 8 Januari 1908 de paardenarts 2d* klasse
H. W. Klerk de Reus van Amersfoort naar Venloo.

Verplaatst: naar Batavia J. N. A. C. Scheepens, paardenarts
l9te klasse; naar Söerabaja F. H.
Sardemann, paardenarts 2de klasse.
(iV. Rott. Crt. van 11 Februari 1908); van Winschoten naar
Blijham H.
R. Rentema.

Bij resolutie van den minister van koloniën, dato 8 Februari
1908, afd. D, n». 2, is de veearts W. Oostingh te Assen ter
beschikking gesteld van den gouverneur-generaal van Nederlandsch-
Indië, om te worden benoemd tot gouvernementsveearts aldaar.

Bij koninklijk besluit van 16 Januari]1908 (Staatsblad n°. 42)
tot wijziging der regelen op de bevordering van de officieren van
gezondheid, militaire apothekers en\' militaire paardenartsen bij
het leger in Nederlandsch-Indië, is bepaald:

art. 1 . . . .

art. 2. Artikel 22 van het koninklijk besluit van 24 November

-ocr page 408-

1859, n°. 69, zooals dat artikel laatstelijk werd gewijzigd bij
koninklijk besluit van 22 Februari 1904, wordt gelezen als volgt:

«artikel 22. Ook dan wanneer geen vacatures in hoogeren rang
bestaan, worden militaire paardenartsen der 2de klasse, die bij
een onberispelijk gedrag en genoegzamen dienstijver de vereischte
kunde voor den onmiddellijk hoogeren rang bezitten, tot dien rang
bevorderd, wanneer zij ouderdom in rang hebben van tien jaren.»

De beteekenis van deze wijziging is, dat men bij de tot heden
geldende regeling tien jaren
loerkelijken dienst in Indië moest
hebben, om te kunnen worden bevorderd en dus de eventueel
met verlof in Europa doorgebrachte tijd later moest worden
ingehaald. Bij hetzelfde besluit is die ongunstige bepaling ook op-
geheven voor de andere officieren van den geneeskundigen dienst.

Bij kabinetsschrijven van 5 Februari 1908, D. n°. 10, is
aan den
lste luitenant-paardenarts dr. M. H. J. C. Thomassen
te Utrecht, \'s ministers tevredenheid betuigd over de wijze waarop
hij de hem opgedragen taak in zake het «Paardenziekendepót»
tijdens de groote manoeuvres 1907 heeft vervuld.

Rijks veeartsenijschool.

Bij ministeriëele beschikking van 2 Maart 1908 is H, M. Kroon
te Deventer, met ingang van 4 Maart 1908, tijdelijk belast met
het geven van onderwijs (theoretisch) in natuurlijke historie,
exterieur en raskennis der huisdieren (rund en hond) aan de
leerlingen van het 2de studiejaar.

Het theoretisch onderwijs in vleeschkeuring voor de leerlingen
van het
4de studiejaar (zomercursus, 2 uur wekelijks), dat in
het jaar 1907 nog werd gegeven door den heer M. G.
de Bruin,
is thans overgenomen door dr. H. Markus.

De leerling van het lste studiejaar F. C. M. Jansen heeft zijn
studiën aan de school gestaakt.

Bij ministeriëele beschikking van 31 Januari 1908, n°. 937,
V. D., is voor het tijdvak van 1 Februari tot 31 December 1908
benoemd tot amanuensis aan het pathologisch instituut J. H.
van de Bilt.

Bij ministeriëele beschikking van 22 Februari 1908, n°. 1327,
V. D., is met ingang van 1 April 1908 benoemd tot amanuensis
praeparateur bij de physiologie
W. van Piggelen, en bij beschik-

-ocr page 409-

king van 22 Februari 1908, n°. 1371, V. D., is voor het tijdvak-
van 1 April—31 December 1908 benoemd tot amanuensis bij
de ontleedkunde
J. H. Maas.

Rijks seruminrichtiag.

Ondersoek van water in verband met ziekten van het vee. De
directeur-generaal van den landbouw brengt het [volgende ter
kennis van belanghebbenden:

In den laatsten tijd heeft men aan de Rijks seruminrichting
herhaaldelijk de ervaring opgedaan, dat de water verzorging op
tal van boerderijen nog veel te wenschen overlaat en dat aan
het vee niet zelden water wordt verstrekt, hetwelk zeer veront-
reinigd is en de oorzaak kan zijn van verschillende ziekten.
Ook kunnen door zulk water kiemen in de melk gebracht worden,
die mede voor den mensch gevaarlijk zijn.

Water, afkomstig o.a. uit putten of pompen van geringe diepte,
gelegen in de onmiddellijke nabijheid van verontreinigde slooten,
beerputten, riolen, privaten, koestallen, begraafplaatsen van dieren
of overblijfselen van dierlijken oorsprong, is dikwijls niet alleen
schadelijk voor den mensch en voor de groote huisdieren, welke
laatste dagelijks groote hoeveelheden water tot zich nemen, maar
inzonderheid ook voor kalveren en biggen.

Ook moet men aannemen, dat het water uit vijvers, poelen,
slooten, beken of riviertjes, dat verontreinigd is door lijken van
dieren of door afval van fabrieken, slachterijen, vilderijen of
leerlooierijen, noodlottige gevolgen kan hebben voor dieren.

Door zoodanig water sterven niet zelden visscheu, wier lijken
in nog meerdere mate het waterbederf bevorderen en de oorzaak
kunnen zijn, dat de schadelijke eigenschappen van zulk water op
betrekkelijk ver verwijderden afstand nog merkbaar zijn.

Ten einde de waterhygiëne ten plattelande te bevorderen en
ziekten van het vee op te sporen of te voorkomen, wordt, ter
voorlichting van de veehouders, met ingang van 15 Februari a.s.,
aan de Rijks seruminrichting de gelegenheid opengesteld gratis
onderzoekingen te laten doen van water, hetwelk voor drinkwater
van vee als anderszins bestemd is.

Vanwege de Rijks seruminrichting zullen gedrukte aanwijzingen
gegeven worden met betrekking tot het verzamelen en opzenden

-ocr page 410-

van het voor onderzoek bestemde water en voorts gedrukte
formulieren verkrijgbaar worden gesteld, welke door de belang-
hebbenden behoorlijk ingevuld bij de inzendingen moeten worden
overgelegd.

Indien noodig, wordt vanwege de Rijks seruminrichting een
plaatselijk onderzoek ingesteld en zullen op de betrokken erven
inlichtingen verstrekt en aan wijzigingen gedaan worden omtrent
de wijze, waarop overeenkomstig de gesteldheid van den bodem
in goed drinkwater ware te voorzien.

De belanghebbenden zijn verplicht den ambtenaren der Rijks
seruminrichting met het plaatselijk onderzoek belast, alle inlich-
tingen te verstrekken, welke voor bet onderzoek noodzakelijk zijn.

De aanvragen en de inzendingen zijn •portvrij t,e richten tot
de Rijks seruminrichting, afdeeling Wateronderzoek, Vinken-
dwarsstraat 1 5,
Rotterdam.

Na afloop van het onderzoek ontvangt de aanvrager een schrif-
telijk rapport.

\'s-Gravenbage, 1 Februari 1908.

De directeur-generaal van den landbouw,
Lovink.

Veeartsenijkundig staatstoezicht.

De minister van landbouw, nijverheid en handel beeft goed-
gevonden :

A. bij besluit van 29 Januari 1908, met ingang van 30
Januari 1908, het vervoeren of doen vervoeren van herkauwende
dieren en varkens te verbieden uit een kring, omvattende de
gemeente Bunschoten;

B. te bepalen dat, enz. enz.

Bij besluit van 7 Februari 1908, met ingang van 8 Februari
1908, in te trekken zijn beschikking van 6 Januari 1908, n°.
108, V.D., waarbij verboden werd het vervoeren of doen ver-
voeren van herkauwende dieren en varkens uit, naar of binnen
een kring in de gemeente Strijen.

Bij besluit van 15 Februari 1908, met ingang van 16 Februari
1908, in te trekken de beschikking van 29 Januari 1908, n°. 881,

-ocr page 411-

V. D., waarbij verboden werd het vervoeren of doen vervoeren
van herkauwende dieren en varkens uit een kring omvattende
de gemeente Bunschoten.

Bij besluit van 17 Februari 1908;

Gezien de beschikking van 21 October 1907, n°. 8925, V. D.,
(zie dit deel, blz. 120) waarbij verboden werd het vervoeren van
herkauwende dieren en varkens uit het overig gedeelte des rijks
naar een kring, omvattende:

1. Noord-Brabant; 2. het gedeelte van Gelderland, ten oosten
van de lijn, loopende langs de oostelijke grenzen der gemeenten
Appeltern, Horsen, Druten, IJzendoorn en Kesteren; 3. de
eilanden Goedereede, Overflakkee en Tiengemeten; 4. de eilanden
Texel, Vlieland en Terschelling; 5. Zeeland; 6. Friesland;
7. Overijsel; 8. Groningen; 9. Drente; 10. Limburg;

Heeft goedgevonden:

te bepalen, dat, met ingang van 18 Februari 1908 de in ge-
noemde beschikking sub 2 voorkomende woorden vervangen
worden door «Gelderland».

Vee-verloskundige hulp. Ten einde een overzicht te krijgen aan-
gaande den toestand ten plattelande met betrekking tot de
veeartsenijkundige hulp (in het bijzonder de vee-verloskundige
hulp) zijn vanwege het departement van landbouw, nijverheid en
handel vragenlijsten samengesteld, waarvan aan burgemeesters der
verschillende gemeenten, zoomede aan de landbouwvereenigingen
exemplaren ter invulling zijn toegezonden.

De volgende vragen worden gedaan:

Wordt in uw gemeente (omgeving) in veeartsenijkundige hulp
voldoende voorzien? — Zoo ja, door wien wordt die verleend?
Zoo neen, wat is daarvan de oorzaak?

Worden in uw gemeente (omgeving) vanwege provincie, ge-
meente, landbouwmaatschappijeu voor veeartsen toelagen beschik-
schikbaar gesteld? — Zoo neen, is daaraan ook het gebrek aan
hulp toe te schrijven? — Zoo ja, hoe groot is het bedrag dier
toelagen en door welke lichamen wordeu ze uitgeloofd of ver-
leend? — Hebt ge te dien aanzien nog bijzondere wenschen of
klachten ?

Wordt de vee-verloskundige hulp door den in uw gemeente
(omgeving) wonenden veearts verleend? — Zoo ja, is deze hulp

-ocr page 412-

voor de streek voldoende? Zoo neen, op welke wijze wordt ge-
tracht hierin te voorzien? (Bij voorbeeld door onderlinge hulp van
landbouwers of door zoogenaamde veeverloskundigen.)

Wordt de verloskunde door laatstgenoemde personen uitge-
oefend als speciaal bedrijf, of oefenen zij nog andere praktijken
uit?

Zijn u gevallen bekend, dat het verlossen of castreeren door
deze personen nadeelige gevolgen had ?

Is het u ook bekend, hoeveel verlossingen deze personen ge-
middeld jaarlijks doen?

Acht gij aanstelling van vee-verloskundigen gewenscht? Zoo
ja, of zoo neen, waarom? (
N.. Landbouu-k. Weekblad van 14
Februari 1908.)

Cursussen in vee- en vleeschkeuring.

De directeur-generaal van den landbouw brengt, dato 1 Februari
1908, ter algemeene kennis, dat de openbare toelatingsexamens
voor de cursussen in vee- en vleeschkeuring, welke op 17 Februari
van rijkswege zullen worden geopend, zullen aanvangen:
te Rotterdam op 5 Februari, te Utrecht op 7 Februari, te
Groningen op 10 Februari en te Nijmegen op 12 Februari.

Staatsbegrooting 1908.

Eerste Kamer. Voorloopig verslag (17 Januari 1908.)

Landbouwtentoonstelling. Aan de regeering werd hulde gebracht
voor het aandeel, dat zij heeft genomen in de landbouwtentoon-
stelling die in den afgeloopen zomer te \'s-Gravenhage gehouden
werd.

Door eenige leden werd betreurd, dat het Malieveld zóó langen
tijd ten behoeve van die tentoonstelling was afgestaan. Zij gaven
in overweging bij een volgende gelegenheid een ander terrein
uit te kiezen.

Mond- en klauwzeer. De maatregelen, welke door den minister
genomen zijn in zake het mond- en klauwzeer werden door vele
leden goedgekeurd. Men kon zich zeer goed vereenigen met de
richting, die in dezen gevolgd was. De vraag werd echter gedaan
of de . ziekte niet nog meer beperkt kon worden door op plaatsen,

-ocr page 413-

waar het water niet algemeen is, zoodra de ziekte uitbreekt
kringen te trekken, binnen welke het vee moet blijven en daardoor
dus een strengere afzondering toe te passen.

Bestrijding vun tuberculose onder het vee. Aangedrongen werd op
bet aanbrengen van een afzonderlijk merk op, wegens tuberculose,
afgekeurd en afgemaakt vee. Door enkele gemeenten is een der-
gelijk merk reeds ingevoerd. Men wenscbte echter dat dit ook
vau rijkswege zou plaats hebben.

Memorie van antwoord I.

Landbouwtentoonstelling. Met genoegen nam de ondergeteekende
kennis van hetgeen in het voorloopig verslag werd gezegd omtrent
het aandeel der regeering in de landbouwtentoonstelling.

Ook hij betreurt, dat het Malieveld zoo langen tijd ten be-
hoeve van die tentoonstelling is moeten worden afgestaan. Voor
tentoonstellingen als deze zijn echter te \'s-Gravenhage bezwaarlijk
andere geschikte terreinen te vinden.

Mond- en klauwzeer. Met voldoening heeft de ondergeteekende
gezien, dat de richting, waarin zijnerzijds maatregelen in zake
het mond- en klauwzeer genomen zijn, door vele leden werd
goedgekeurd.

Onder opmerking, dat zoowel de afsluiting van besmette hoeven,
erven en weiden ingevolge art. 29 der wet van 20 Juli 1870
(Staatsblad n°. 131), als het trekken van kringen, bedoeld in
art. 40 van het koninklijk besluit van 10 Juli 1896 (
Staatsblad
ne. 104), zeer veelvuldig heeft plaats gehad, kan worden mede-
gedeeld, dat slechts dan daartoe niet is overgegaan, wanneer de
omstandigheden van dien aard waren, dat dergelijke maatregelen
voor de belanghebbenden te bezwarend zoudeu zijn geweest in
verband met de te verwachten resultaten.

Er is en wordt zooveel mogelijk naar gestreefd, de ziekte te
beperken. Met het oog hierop zijn gedurende de wintermaanden
in verschillende gemeenten stal-inspecties gehouden, terwijl ook
met serumbehandeling proeven genomen zijn, welke voorloopig
geen ongunstig resultaat hebben opgeleverd.

Bestrijding van tuberculose onder het vee. Zoolang er geen wet
betreffende vleeschkeuring bestaat, is het uitsluitend bij gemeente-
lijke verordening, dat zoowel de keuring van het vleesch als het
merken daarvan geregeld worden. Het vleesch van de door het
rijk ter zake van tuberculose overgenomen runderen wordt der-

-ocr page 414-

halve aan de betrokken abattoirs van gemeentewege en door ge-
meente-ambtenaren gekeurd en ook het eventueele merken van dat
vleesch geschiedt krachtens dezelfde gemeentelijke verordeningen.

Wanneer een gemeente een afzonderlijk merk vaststelt voor
vleesch, afkomstig van tuberculeuse dieren, valt onder die bepa-
ling mede het vleesch van de runderen, die door het rijk uit
hoofde van het koninklijk besluit van 2 September 1904-
(Staats-
blad
n°, 219) worden overgenomen.

Door in gemeenten, waar een dergelijke verordening niet be-
staat, het vleesch, afkomstig van voormelde dieren, van rijkswege
afzonderlijk te doen merken, zoude dat vleesch volkomen noodeloos
achtergesteld worden bij soortgelijk vleesch, toebehoorende aan
particuliere vleeschhouwers, terwijl bovendien niet uit het oog is
te verliezen dat al het vleesch der overgenomen dieren, hetwelk
ongeschikt is voor consumtie, wordt afgekeurd.

Het wetsontwerp werd 30 Januari 1908 zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.

9de Internationaal veeartsenij kundig congres
te \'s-Gravenhage in 1909.

Het voornemen bestaat bij dit congres vijf secties te vormen, als:

1°. Staats-veeartsenijkunde (besmettelijke ziekten, veeartsenij-
kundige politie, veeverzekering).

2°. Anatomie, physiologie, pathologische anatomie en kennis
der voedingsmiddelen (vleeschkeuring, melkhygiëne).

3°. Practische veeartsenijkunde (inwendige geneeskunde, chirur-
gie, oogheelkunde, verloskunde).

4°. Veeteelt en hygiëne.

5°. Hygiëue en ziekten der tropen.

Deze indeeling in secties moet worden vastgesteld in de ver-
gadering van het permanente comité voor de internationale con-
gressen, welke van 14 tot 16 April a.s. te Baden-Baden wordt
gehouden. De mogelijkheid van eenige wijziging is dus niet
uitgesloten.

Onderwerpen welke men op de agenda van de verschillende
secties geplaatst wenscht, dienen onverwijld te worden ingezon-
den bij dr. D. A.
de Jong, algemeen secretaris van het congres,
Maresingel 20, te Leiden.

-ocr page 415-

Ontvangen inschrijvingen ten behoeve van het
gedenkteeken voor wijlen dr.
M. H. J. P. Thomassen.

(5d0 lijst.)

Prof. dr. S. Arloing te Lyon........ƒ 11.90

Prof. dr. B. Bang te Kopenhagen.......» 8.—

Prof. dr. Eber te Leipzig.........» 10.

J. B. Piot bey te Cairo..........» 19.17

Prof. P. Lüpke te Stuttgart........» 5.89

Association amicale des anciens élèves de l\'Ecole

vétérinaire de Lyon...........» 9.52

Société des Sciences vétérinaires de Lyon .... » 11.90

Veterinär medizinische Facultät te Bern.....» 23.80

N. H. M. van Altena te Hengeloo (O.).....» 5.—

E. A. R. F. Baudet te Amersfoort......» 10.—

A. de Boer te Utrecht..........» 5.—

Br. Bruin Pz. te Eenrum.........» 2.50

S. R. Ferwerda te Oldebroek........» 2.50

J. A. Gunst te Batavia..........» 5.—

A. C. A. Heskusius te Amsterdam......» 5.—

K. Huizinga te Roodeschooi.........» —

F. W. Kempen te Poerwokerto........» 5.

J. C. Numans te Ambarawa.........> 5.—

H. J. O te Aalten...........» 4.—

Dr. J. H. Picard te Driebergen ....... » 10.—

H. Postma te Oosterwolde.........» 5-—

Dr. H. H. liöRiK te Salatiga........» 10.—

P. Schat te Soerabaja...........» 10.—

H. J. Smit te Rotterdam..........» 2.50

J. Staal te Rotterdam..........» 3.—

P. Steiiouwer te \'s-Gravendeel........» 7.50

A. van der Steur te Markeloo........» 3.—

A. E. P. R. Stuur te Lahat........» 14.74

C. Tenhaeff te Utrecht......... . » 5.—

A. Veenbaas te de Lemmer.........» 5.—

J. H. C. Vermeer te Bandoeng.......» 10.—

W. Vi.eming te Almeloo..........» 3.—

Transporteere. . . ƒ 242.92

-ocr page 416-

Joh. A. Vbeeswijk te Oude-Tonge
K. F.
Wiersum te Groningen

Transport.

ƒ 242.92
» 15.—

P. H. A. van Aelst

W. van den Akker

W. Alberda van Ekenstein

J. G. T. Arntz

J. E. Asbeek Brusse

C. van Baak

J. M. R. F. Beckers

H. ter Beek

J. A. Beijebs

L. van Bergen

R. S. Bergsma

J. W. F. Bloemkolk

J. A. van Blommestein

C. A. Bon

D. H. van den Bosch
J. Bouwman

W. F. Brink
M. ten Broek
C. Bubberman
F. J. Buekers
J. Buitenhuis
F. J. van Capelle

F. C. de la Chambre
H. J. van Daai.

H. den Daas

G. Davids e

F. A. A. van Diermen
L. F. van Dixhoorn
W. van Doorn
S. Douma
P. A. van Driest
J. M. J. E. Duijsens
K. Edkl

vet. stud, te Utrecht

»
*
>
»

»
»
>
»
»
»

»
»
»
>
»

Transporteere.

ƒ 443.42

-ocr page 417-

Transport. - . ƒ 443.42

T. Edens vet. stud. te Utrecht......» 5.—

B. Eggink » » ......» 5.—

J. Eggink » » ......» 5.—

B. Eijsenburger > » ......» 10.—

J. Eshuis » » ......» 5.—■

A. Feberwee t » ......t 2.50

G. J. Fros » » ......» 5.—

J. Goedhart » » ......» 5.—

D. Haan » » ......» 5.—

J. H. G. Hanckx » » ......» 10.—

J. H. Hartog » » ......» 5.—

B. Hartog » »-......» 5.—

T. van Heelsbergen » » ......» 5.—

H. Hendriks » » ...... » 3.—

G. van Herwaarden > » ......» 5.-—

L. E. Hinrichs » » ....... 5.—

A. J. Holtz » » ......» 5.—

G. H. Hommels » » ......» 1.

G. Hupkes » » ......» 5.—

H. J. Kars » » ......» 2.50

<T. Kets » » ......» 10.\'—

J. Kok » » ......» 5.—

P. Kooijman » > ......» 5.—

J. Koopmans » » ......» 2.50

G. Krediet » > ......» 5.—

C. Kunst » » ......» 3.—

G. Langeler » » ......» 7.50

W. Luxwolda » » ......» 5,—

J. L. Moerkercken van der Meulen vet. stud. te

Utrecht..............» 5.—

G. P. F. Munnik vet. stud. te Utrecht.....» 5.—

H. van den Nieuwenhuizen vet. stud. te Utrecht . » 5.—

C. F. van Oijen vet. stud. te Utrecht......» 5.—

A. D. OoSTERBAAN » » ......» 5.—

D. A. Oskam » » ......» 5.—

W. M. P. Pülle » » ......» 5.—

Transporteere. . . / 620.42

-ocr page 418-

J. F. C. Raabe vet. sted. te Utrecht ...» 5.—

J. Roos » » ...» 5.—

W. A. A. Roukens » » ...» 5.—

S. Schaap Hz. » »... » 5.—

S. Schaap Pz. » » ...» 5.-

W. H. Schultze » » ...» 5.—

•T. Schuurmans > » ...» 5.—

H. D. Senstius » » ...» 10.—

T. D. SlGLING » » ...» 5.—

J. B. F. Solkes » » ...» 5.—

F. P. Sperna Weiland » » ...» 5.—

L. J. H. Stadhouder » » ...» 5.—

P. Stapel » » ...» 5.—

S. Stuurman » » ...» 5.—

F. W. Tervoert » » ...» 5.—
W. Treffers » » ...» 1.
H. J. M. Valois » » ...» 2.50
J. C.
van Veen » » ...» 5.—

D. van der Veen » » ...» j-—
M. J. Veenstra » » ...» 5.—
C. A. van der Velden » » ...» 10.—
J. C. A. V
erheul - » » ...» 5.—
M. L. O. V
erkerk » » ...» 5.—
P. V
isser » » ...» 5.—

E. Vleming » » ...» 5.—

G. de Vries » » ...» 1.
K. Waal » » ...» 5.—

H. L. F. L. Warnecke » » ...» 5.—
H. J. W
eekenstroo » » ...» 5.—

F. Westerling » » ...» 5.—
T. F. W
ismans » » ...» 5.—
J. Witkamp » » ...» 2.50
J. H. Z
ijp » » ...» 5.—
S. G. Z
wart » » ...» 5.—
J. Z
weers » » ...» 5.

Bedrag der voorgaande lijsten . . f 2181,50
Utrecht, 19 Februari 1908. Totaal . . / 2973,92

De penningmeester: VAN ESVELD.

-ocr page 419-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten ir» Nederland
gedurende Januari 1908.

(De cijfers tussehen ( ) duiden het getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

Honds-
dol-
heid.

PROVINCIE.

M

Groningen
Friesland.
Drente. .
Overijsel .
Gelderland
Utrecht .
Noord-Holland
Zuid-Holland
Zeeland . .
Noord-Brabant
Limburg . .

15 (2)
17 (2)

3 (3)
10(«)
2(2)
2 (2)
7(\')
1

3 (s)
3(3)
1

7(7)
11(11)

102(2)

22 (5j
142(3)
118 (6)
224 (»8)

562(20)

3 (!)

* !

6 (3)

i :

! "

4 (2)

1170100) | 2 (2) 36 (6)1 „ 9 (4)

II II

|

50 (4ii)

Totaal

98

32 (12)

(Staatcourant van 9/10 Februari 1908, n°. 34.)

y. E.

-ocr page 420-

Tegen besmettelijken

1 Scheedecatarrh I

slechts

BACILLOL

echte capsules

naar RITZER te Lichtenfels.

1 p;Sanler, Bacillolwerken- Hamburg.

Verkoop voor Nederland en zijn Koloniën alleen door

BROCADES & STHEEMAN te Meppel.

1

Op aanvraag bij ondergeteekende zijn — zoover de voor-
raad strekt — tegen de daarachter geplaatste prijzen, ver-
krijgbaar de volgende complete deelen en afzonderlijke afleve-
ringen van het tijdschrift der Maatschappij.

Vracht wordt den kooper berekend.

Complete deelen: 3—12 a ƒ1.50 per deel; 14—19 (exclusief
16 en 17) a ƒ1.— per deel; 20—25 a ƒ1.50 per deel;
27-30 a ƒ5.— per deel.

Afzonderlijke afleveringen: van deel 3—13 a ƒ 0.40 per afl.;
van 14-25 a ƒ0.30 per afl.; van 26—27 a ƒ 0.80 per afl.;
van 28 tot heden a ƒ 0.50 per afl.

VAN ESVELD.

-ocr page 421-

NIEUWVORMINGEN IN DE SCHILDKLIER
BIJ PAARDEN,

door

J. FLOHIL.

Bij de keuring van een geslacht paard viel toevalligerwijze
mijn aandacht op een doorgesneden schildklierkwab, waarin
zich op de sneevlakte een wit schijfje vertoonde van ongeveer
4 a 5 mM. middellijn, liggende meer in de mediale helft
der klierkwab. Bij nauwkeuriger beschouwing bleek, dat
het schijfje de doorsnede was van een ongeveer erwtgroot
knobbeltje, dat uit een wit, glanzend, homogeen weefsel
bestond en zich scherp afscheidde van het bruine schild-
klierweefsel. De sneevlakte puilde sterk boven de omgeving
uit, terwijl, met het mes er over strijkende, een melkachtige
vloeistof te voorschijn kwam, welke eenigszins herinnerde
aan de z.g. carcinoommelk. Ik besloot na te gaan waarmede
ik hier te doen had, en tevens kwam het denkbeeld bij mij
op voortaan meer dan tot nu toe bij de keuring mijn aan-
dacht te schenken aan de schildklieren. Het gevolg van mijn
onderzoek was niet zonder resultaat. Het bleek mij al spoedig,
dat pathologisch-anatomische veranderingen van de schild-
klieren bij paarden lang geen zeldzaamheden zijn, al zijn
deze niet altijd zoo uitgebreid, dat ze direct in het oog
vallen. Alleen dan, wanneer men systematisch de klieren in
dunne schijfjes snijdt en de doorsneden behoorlijk bezichtigt,
stuit men herhaaldelijk op meer of minder belangrijke afwij-
kingen. Microscopisch onderzocht, blijken vele dezer veran-
deringen van degeneratieven aard. Meestal zijn ze locaal,
soms ook diffuus door de geheele klier verbreid. Het ligt

28

-ocr page 422-

niet in mijn bedoeling hier op deze afwijkingen verder in
te gaan. Een andere, dikwijls voorkomende anomalie van
de schildklier, van het type hierboven beschreven, zal het
onderwerp van deze verhandeling zijn.

Al gauw, nadat ik mijn onderzoek had aangevangen,
vond ik in een schildklierkwab een tumor (om dit woord
maar te gebruiken), welke ± 1 cM. doorsnede had en zich,
behalve in de grootte, van den vorigen nog daardoor onder-
scheidde, dat de kleur wat grauwer was en er zich tamelijk
groote, mazige holten in vertoonden, gevuld met een bruin-
achtige colloïde massa, die er zich met een naald als een
klontje uit liet lichten. Na verloop van een paar maanden
had ik dergelijke tumoren herhaalde malen ontmoet in wis-
selende afmetingen, van speldekopgrootte tot knobbels met
een middellijn van 2 cM. Meestal werd niet meer dan één
exemplaar in een schildklierkwab aangetroffen, soms twee
of meer. A.an de ongelaedeerde klier laten ze zich zelden
vermoeden. Slecht eenmaal zag ik een der grootste door
mij gevonden, welke de kapsel der klier tot op 1 mM.
naderde, doorschemeren. De klierkwab had haar gewone
grootte en vorm behouden, zonder eenige uitpuiling ter
plaatse van den tumor. Het klierweefsel, dat zich bevond
tusschen tumor en schildklierkapsel, was op de plaats waar
deze elkaar het dichtst naderden bindweefselachtig ontaard,
zoodat dit met de kapsel als het ware één bindweefselplaat
ging vormen. Bij verderen groei van den tumor kan het
dus gebeuren, dat het geheele schildklierweefsel verdrongen
wordt en met de kapsel één bindweefselplaat gaat vormen,
welke zelf weer als kapsel fungeert voor den tumor. Ook een
dergelijke tumor is door mij gevonden, doch hierop kom ik
straks terug.

De sneevlakte der verschillende tumoren was meestal wit,
bruinachtig of grauwwrit, macroscopisch homogeen of mazig.
Soms waren de mazen zeer klein en meer of minder regel-

-ocr page 423-

matig door het weefsel verspreid, soms hadden ze middel-
lijnen van 1 mM. en grooter. Nu eens waren de mazen in
de geheele doorsnede even talrijk en groot, dan weer vond
men de eene plaats meer homogeen, terwijl zich op eene
andere mazen vertoonden. Waar mazen aanwezig waren, werd
het aspect van den tumor meer grauw, naarmate deze grooter
en talrijker waren. Dit werd veroorzaakt door de bruinachtige,
half doorschijnende colloïde massa, welke steeds in de mazen
aanwezig was. Enkele malen bestond macroscopisch zichtbare
vascularisatie van het weefsel. Met het normale schildklier-
weefsel waren de tumoren betrekkelijk los verbonden door
bindweefsel, zoodat ze heel gemakkelijk waren uit te
praepareeren.

Het materiaal was uitsluitend afkomstig van paarden,
alle aftands. Zoowel bij uit Engeland ingevoerde slacht-
paarden als bij inlandsche paarden zijn de tumoren waar-
genomen. Omtrent het voorkomen bij jongere paarden durf
ik geen oordeel uitspreken. Bij het geringe aantal, dat ik
er op onderzocht, vond ik ze niet. Het microscopisch onder-
zoek werd verricht met in formaline en alcohol geharde en
in paraffine gesloten praeparaten, welke na snijden en
opplakken gekleurd werden met haemaluin, harnaeluin-eosine
of volgens
van Gieson.

Een vijftiental door mij onderzochte tumoren gaven in
hoofdzaak hetzelfde beeld. Met kleine vergrooting was de
grens tusschen het eigenlijk schildklierweefsel en den tumor
heel duidelijk te zien. De follikels van het normale schild-
klierweefsel worden in de nabijheid van den tumor allengs
platter en gerekt, zoodat de epitheliaalwanden op elkaar
komen te liggen en het lumen verdwijnt; colloïde substantie
ziet men hier niet meer en het interstitiëele bindweefsel
doet zich in dikkere lagen voor, zoodat ten slotte een bind-
weefselachtige laag ontstaat met epitheelstrengen er in,
waarvan de cellen woekeren, haar oorspronkelijken vorm

-ocr page 424-

verloren hebben en meer afgeplat zijn, terwijl ook de kernen
langer gerekt worden. Er vormt zich zoodoende een bind-
weefselachtige kapsel, welke innig verbonden is met het weefsel
der eigenlijke schildklier, en die een holte omsluit waarin
zich de tumor bevindt. Van deze bindweefselachtige kapsel
gaan bindweefselvezelen met bloedvaten over naar den tumor.
Bij alle praeparaten evenwel geeft de overgang van het
normale weefsel naar de kapselholte meer of minder kleine
verschillen te zien. De overgangszone is in het eene prae-
paraat breeder dan in het andere, terwijl ook de bindweef-
selwoekering verschillend is. Soms ziet men, dat de follikels
reeds op aanzienlijken afstand van de holte haar lumen ver-
liezen, terwijl in andere praeparaten het lumen tot vlak bij
de holte blijft bestaan. I)e grootte, de snelheid waarmede de
tumoren zich ontwikkelen en de spanning in het omliggend
schildklierweefsel zijn factoren, welke hierop wel van invloed
zullen zijn.

In praeparaten met kleine klierfollikels, welke betrekkelijk
weinig gevuld zijn met colloïde massa, is het lumen der
follikels reeds betrekkelijk ver van de kapsel verdwenen,
terwijl dit juist omgekeerd is bij praeparaten met groote,
sterk gevulde follikels. Bij de laatste is de bind weefsel woe-
kering ook minder aanzienlijk. De kapselholte wordt geheel
gevuld door den tumor. Hoewel in alle praeparaten de
bouw daarvan au fond dezelfde is, loopt het microscopisch
aspect dermate uiteen, dat ik bij de beschrijving twee typen
zal onderscheiden. Tot het eerste type behooren die tumoren,
welke we hierboven als homogene witte leerden kennen,
terwijl tot het tweede gerekend worden die welke macro-
scopisch een mazigen bouw vertoonden.

Figuur 1 vertoont een afbeelding van een praeparaat
van het l"te type bij zwakke vergrooting. Wij zien hierin
het eigenlijk tumorweefsel prachtig afgescheid en van het
schildklierweefsel, dat zich in de richting van den tumor

-ocr page 425-

verhoudt, zooals hierboven is beschreven. Van de kapsel
zien wc bindweefselschotten in den tumor dringen, welke
dezen in meer of minder groote lobuli verdeelen. Het eigen-
lijk tumorweefsel vertoont een gebarsten of gespleten voor-
komen, waardoor kwabjes of strengetjes ontstaan, welke
voorzien zijn van talrijke celletjes. Hier en daar vindt men
onregelmatig in den tumor verspreide holten, welke in of
aan den rand der kwabjes liggen, door meer of minder mooi
epithelium begrensd en gevuld zijn met een colloïde massa.

Ik heb mij afgevraagd of het gekwabde voorkomen niet
als kunstmatig ontstaan moest worden beschouwd, doch bij
alle praeparaten, welke door mij zijn vervaardigd, waarbij ook
versche, is het steeds in meerdere of mindere mate waar
te nemen.

Beschouwen we nu figuur 2, dat ons den microscopischen
bouw van een praeparaat van het 2de type te zien geeft.
Het verschil met het vorige praeparaat springt dadelijk in
het oog. In het hier van het schildklierweefsel eveneens
scherp afgescheiden tumorweefsel zien we weer den gekwab-
den bouw, doch de met epithelium bekleede holten, wrelke
in het eerste praeparaat spaarzaam waren en klein, zijn hier
talrijk en groot, terwijl zich kleinere tusschen de groote
bevinden. Deze follikels zijn bijna geheel gevuld met col-
loïde substantie, welke zich onder den microscoop voordoet
als een hyaline massa.

In de diverse tumoren treft men allerlei verschillen aan.
Nu eens nadert de bouw meer het eerste type, dan weer
het tweede, terwijl men in denzelfden tumor plaatsen vindt,
welke tot het "eerste type behooren en andere welke den
bouw7 van het tweede hebben. Ook de grootte en talrijkheid
der follikels loopt zeer uiteen, zoodat men tumoren ontmoet
met weinig groote follikels en andere met zeer veel kleine,
terwijl de grootte in denzelfden tumor zeer uiteen kan
loopen, kortom, allerlei variaties doen zich hier voor.

-ocr page 426-

Beschouwen we nu de praeparaten bij sterke vergrooting.
We zien dan, dat de kwabjes bestaan uit een fijn korrelig
fibrillair weefsel, waarin zich tamelijk onregelmatig verdeelde
cellen en celhoopjes met ronde of ovale kernen bevinden ;
de follikels ziet men in de kwabjes of aan den rand daar-
van. Het treft ons dadelijk dat het epithelium dier follikels
zich in het algemeen geheel anders verhoudt dan in het
normale schildklierweefsel. Vinden we aldaar typisch kubiek
of cylindrisch epithelium in een enkele onafgebroken laag, in
de tumorfollikels zien we dit zelden. Hier varieert de bouw
van het epithelium sterk. Eerstens ziet men heel vaak dat
de epitheliumlaag ergens onderbroken is, zoodat de follikel-
holte direct raakt aan het kwabjesweefsel of correspondeert
met een andere follikel of met de spleetvormige ruimten
tusschen de kwabjes. Het follikelepithelium zelf is nu eens
duidelijk gemarkeerd van het kwabjesweefsel, dan weer is
er geen grens te bespeuren. Bij groote, met colloïde massa
gevulde follikels vindt men het eerste. Het epithelium ligt
er in een enkele onafgebroken laag, doch heeft meestal
sterk afgeplatte cellen. Bij de kleinere follikels vindt men
cellen met ronde of ovale kernen om de holte. Ze liggen
dicht naast elkaar, vormen soms eenige lagen of hebben
plaatselijk sterke woekering in de richting van het kwabjes-
weefsel. Ze gaan meestal ongemerkt over in de cellen van
het laatste, zoodat we kunnen aannemen, dat de cellen van
het kwabjesweefsel epithelium cellen zijn. Het aspect dier cellen
is dan ook geheel hetzelfde als van de aan den rand staande
cellen van de follikel. In het kwabjesweefsel liggen de
epitheelcellen zeer verschillend. Nu eens zijn ze betrekkelijk
spaarzaam voorhanden en liggen ongeregeld door elkander,
dan weer vormen ze ronde hoopjes of liggen in lange stren-
gen achter elkander, gerangschikt in het weefsel. In het
centrum van sommige celhoopjes ziet men soms een colloïde
massa optreden, zoodat we hier te doen hebben met zich

-ocr page 427-

vormende follikels (fig. 3). Eigenaardig is het dat daar, waar
de follikelholte correspondeert met de spleetvormige ruimten
tusschen de kwabjes, de aan den rand staande follikelcellen
zich dikwijls onafgebroken langs de communicatie-opening
en langs den rand van de spleet voortzetten (zie fig. 4).
Het heeft er dus veel van, of de follikel ontstaan is door
instulping van den wand van het kwabje. Sommige praepa-
raten vertoonen een zeer levendige celwoekering. Typische
follikels treft men hier bijna niet aan, doch op de talrijke
plaatsen, waar de cellen zeer dicht op elkaar gedrongen
liggen, bevindt zich een zeer kleine massa colloïde substantie.

Het bindweefsel, dat van de kapsel in den tumor
loopt en dezen in lobuli verdeelt, is vergezeld van bloed-
vaten, welke zich als capillairen gelijkmatig in het kwabjes-
weefsel gaan verdeelen. De wijdte der capillairen verschilt
soms tamelijk sterk; meestal zijn ze zeer nauw, doch soms
zoo groot, dat ze macroscopisch al zichtbaar zijn. Van de
bindweefselschotten, welke veelal niet zeer sterk ontwikkeld
zijn, loopen bindweefselfibrillen in het kwabjesweefsel.
In de meeste tumoren treft men evenwel vrij zeldzaam
bindweefselcellen en bindweefselfibrillen in het kwabjesweef-
sel aan.

Als hoedanig hebben wij nu het fijne, korrelig vezelige,
structuurlooze weefsel op te vatten, dat als het ware de
grondsubstantie der kwabjes uitmaakt? Daar dit weefsel met
van Gieson een roode kleur aanneemt, evenwel niet zoo
intensief als bindweefsel, meende ik eerst met bindweefsel
te doen te hebben, dat om de een of andere reden gede-
genereerd was. Daar evenwel een dergelijke innige vermen-
ging van epithelium met bindweefsel me wel wat vreemd
toescheen, zocht ik naar een andere verklaring. Het trok
mijn aandacht, dat het secreet in de schildklierfollikels en
dikwijls ook in de follikels van de tumoren wel eens sterk
afwijkt van het normale aspect. Met
van Gieson doet dit

-ocr page 428-

zich voor als een stuk roodbruin gekleurde massa. Bij uit-
zondering ziet men nu evenwel, dat de follikelinhoud zich
geheel anders verhoudt. In plaats van de homogene massa
ziet men dezelfde korrelig-fibrillaire massa, zooals ze in de
kwabjes voorkomt. Het schijnt dus, dat het secretum der
schildklier bestaat uit een korrelig-vezelige massa, vermengd
met een vloeibare substantie. Ik stel me nu voor, dat de
cellen van de epithelium-kwabjes alleen het vermogen hebben
de korrelig-vezelige substantie af te scheiden, of wel dat het
vloeibaar gedeelte uit het celsecreet direct weer door bloed-
en lymphvaten wordt opgenomen, zoodat de rest achter-
blijft en de cellen omringt. De kwabjes bestaan dus mijns
inziens uit epitheliumcellen, als het ware besloten in hun
producten, terwijl bloedvaten vergezeld van bindweefselcellen
hier en daar tusschen de epitheliumcellen dringen.

Uit de ontwikkeling in de schildklier en de aanwezigheid
van follikels, welke een colloïde massa uitscheiden, kunnen
we dus besluiten dat de tumoren voorstellen : met schildklier-
weefsel analoge nieuwvormingen, opgebouwd uit woekerend
epithelium, vormend atypische schildklierfollikels.

Uit een aetiologisch oogpunt is het niet onwaarschijnlijk
dat de tumoren hun ontstaan te danken hebben aan de
aanwezigheid van embryonale kiemrestes, omdat de bouw veel
overeenkomst vertoont met embryonaal schildklierweefsel.

Gaan we in het kort de ontwikkeling der schildklier na,
dan zien we dat deze haar oorsprong neemt van een epithe-
liumhoopje dat afgesnoerd wordt van het embryonale oeso-
phagusepithelium. Dit epitheliumhoopje groeit uit tot een
epitheliumstreng, waaraan uitspruitsels ontstaan en insnoe-
ringen door bindweefsel dat er om heen ligt. Op die wijze
vormt zich een weefsel, dat in hoofdzaak bestaat uit epithelium-
strengen en kwabjes. Ontwikkelt dit embryonale schildklier-
weefsel zich tot normaal schildklierweefsel, dan heeft er een
regelmatige afsnoering van epitheliumhoopjes plaats, waarvan

-ocr page 429-

de cellen het vermogen krijgen colloïde substantie te vormen,
waardoor deze uit elkaar geraken en ten slotte follikels ont-
staan. Embryonaal weefsel, dat zich lang na de geboorte
gaat ontwikkelen, staat onder geheel andere omstandigheden,
zoodat de follikelvorming onregelmatig plaats heeft en deze
nu eens op den achtergrond geraakt, dan weer sterk ge pro*
nonceerd is. De groei der tumoren schijnt een zeer lang-
zame te zijn, want het komt hoogst zelden voor, dat ze zoo
groot worden, dat ze clinisch te constateeren zijn en men
dus van struma kan spreken. Toch is dit een enkele maal
het geval. Juist toen ik eenigen tijd met mijn onderzoe-
kingen aan den gang was, werd een Engelsch slachtpaard
aangevoerd, dat aan de linker zijvlakte van den hals, ter
plaatse van de schildklier, een vuistgroot gezwel vertoonde,
dat hard op het gevoel en beweeglijk was ten opzichte, van
zijn omgeving. Bij slachting kwam een ongeveer bolvormige
tumor te voorschijn, wegende 172 gram, met een middellijn
van ± 8 cM. Deze tumor was omgeven door een fibreuse
kapsel, was vast van consistentie, eenigszins elastisch op het
gevoel. Bij doorsnede vertoonde zich een geelachtig wit,
glanzend macroscopisch homogeen weefsel, dat in het centrum
van talrijke fijne capillairen voorzien was, waardoor daar ter
plaatse een vuilroode kleur ontstond. Het tumorweefsel
welfde zich sterk boven het vlak van doorsnede. Met een
mes over de tumor-oppervlakte strijkend, ontstond een op
carcinoommelk gelijkende vloeistof, welke microscopisch een
massa celletjes te zien gaf, die bijna geheel gevuld waren
met een groote ronde kern met kernlichaampjes.

Praeparaten van den tumor vervaardigd kwamen geheel
overeen met die der kleine tumoren van de schildklier. De
follikels waren, op enkele uitzonderingen na, klein, doch in
groot aantal aanwezig. Daar de linker schildklierkwab ont-
brak en ter plaatse daarvan de tumor in quaestie werd gevon-
den, mogen we aannemen dat deze laatste een verder stadium

-ocr page 430-

is van de hierboven beschreven tumoren, waarbij het eigen-
lijk schildklierweefsel verdrongen en ten slotte verdwenen is.
We hebben hier dus te doen met struma, waarvan de woe-
kering zich in haar bouw aansluit bij de structuur van de
normale schildklier. Als zoodanig wordt ze gequalificeerd
als struma benigna, in tegenstelling van struma maligna, welke
van sarcomateusen of carcinomateusen aard is. De bena-
mingen: struma hyperplastica follicularis s. parenchymatosa,
struma colloïdis en struma partim hyperplastica partim col-
loïdes, welke door
Virchow werden gebruikt, kunnen op
dergelijke tumoren goed worden toegepast naar gelang of
het epitheliumweefsel, of de colloïdvorming of beide op den
voorgrond treden. In
Ziegler\'s „Lehrbuch der speciellen patho-
logischen Anatomie
189S" wijkt de beschrijving van het micro-
scopisch beeld van struma benigna in sommige punten nog
al sterk af van de boven beschreven struma van het paard.
Wel vinden we daarin het woekerend weefsel beschreven
als een uit kleine kogelvormige en solide celhoopen en celstren-
gen bestaande nieuwvorming, doch deze celconglomeraten
zijn van elkander gescheiden door meer of minder zware
bindweefsellagen, terwijl we in het beschreven geval die
bindweefsellagen missen. Over den bouw dier celhoopen en
celstrengen zegt
Ziegler niets naders. Geen enkele der
door dezen auteur beschreven vormen van struma beant-
woordt volkomen aan het beeld, dat de door mij gevonden
struma geeft.

In de veterinaire literatuur is over pathologische verande-
ringen van de schildklier al heel weinig te vinden.

Kitt (Lehrbuch der pathologisch anatomischen Diagnostik
1S95) gaat op den microscopischen bouw van struma niet ver in.
Van het voorkomen der kleine tumoren in de schildklier van
paarden vind ik nergens gewag gemaakt. Alleen schrijft hij
op bldz. 460, 2de deel: „Einzelne knotige Protuberanzen und
„Einlagerungen von markigen, grauweissem bis gelblichem,

-ocr page 431-

„theilweise stark vascularisirtem Ansehen an der Schilddrüse,
„stellen die Anfänge von Adenocarcinomen oder Sarcomen dar."

Zschokke beweert dat bij oude honden in 30—40 °/0 van
de door hem onderzochte gevallen struma is geconstateerd.
De mogelijkheid bestaat dat
Zschokke zijn bevindingen
opgedaan heeft bij honden uit een z. g. kropstreek, doch
het zou ook kunnen zijn, dat door hem het begrip struma
is uitgebreid tot over de grenzen van het clinisch waarneem-
bare. In dién zin zijn ook minstens 25
°/o van de paarden
met struma behept. Een onderzoek van hondenschildklieren
zou wellicht met het oog hierop licht verschaffen. Het is
mogelijk dat er bij die dieren een anomalie bestaat, analoog
aan de afwijkingen bij paarden gevonden.

Pflug geeft in de Deutsche Zeitschrift für Thiermedizin
1875 een uitgebreide verhandeling over aangeboren struma
(struma congenita). Het microscopisch beeld van deze tumoren
is, blijkens de beschrijving en de prachtige afbeeldingen der
praeparaten, welke er bij zijn gevoegd, een geheel andere
dan die van de hier beschrevene.

Door Markus is in het 27ste deel van het Tijdschrift voor
Veeartsenijkunde en Veeteelt
een geval van struma bij het
paard beschreven, dat merkwaardig veel overeenkomst heeft
met dat door mij geconstateerd. Het schijnt mij toe, dat
de mogelijkheid niet is uitgesloten, dat deze tumor geheel
analoog is aan den mijnen, hoewel de beschrijving in eenige
punten nog al sterk afwijkt. De tumor in casu was ge-
exstirpeerd bij een 15-jarig paard, bestond minstens reeds
5 jaar, doch nam voortdurend in grootte toe. Hij bevond
zich ter plaatse van de rechter schildklierkwab, was van
ongeveer dezelfde grootte als de door mij gevonden tumor,
terwijl het uitwendig voorkomen blijkens de beschrijving ook
groote overeenkomst vertoonde. Microscopisch gaf deze
tumor in hoofdzaak eveneens hetzelfde beeld, namelijk te
eener zijde plaatsen, waar de follikels praedomineerden

-ocr page 432-

en te anderer zijde plaatsen, waar het epitheliumweefsel
het meest op den voorgrond trad. De gekwabde bouw van
het interfolliculaire weefsel is door
Markus niet waargeno-
men, althans er wordt niets van vermeld, terwijl het inter-
folliculaire weefsel zelf beschreven wordt als te bestaan uit
bindweefsel met hyaline karakter, waarin zich min of meer
gedegenereerde epitheliumcellen bevinden. Zonder de juist-
heid van de beschrijving van het geval
Markus in twijfel
te trekken, kan ik me toch voorstellen, dat de gekwabde
bouw door hem wel waargenomen, doch niet vermeld is,
omdat het voor een artefact werd gehouden of wel, dat het
gekwabd zijn bijzonder weinig in het oog springt. (Onder
mijn praeparaten zijn er enkele, waar de gekwabde bouw
moeilijk is waar te nemen.) Wat de bouw van het inter-
folliculaire weefsel, door mij kwabjesweefsel genoemd, betreft,
geloof ik, dat hier verschil van opinie omtrent den aard
daarvan kan bestaan.

Hoe het ook zij, indien het geval Markus analoog is
aan het mijne, is zijn conclusie onjuist, dat het proces zich
diffuus over de klierkwab zou hebben verbreid. Het zal dan
ontstaan zijn uit een kleinen tumor, welke langzamerhand
het schildklierweefsel heeft verdrongen en doen resorbeeren.
Wat de congeniteit betreft, mogen we dan gerust aan-
nemen, dat hoogstens de aanleg congenitaal voorhanden was.

Haarlem, September 1907.

verklaring der figuren. 1)

Fig. 1. Vergrooting Zeiss Obj. A, Oc. 2. Gedeelte tnmor vau ongeveer
4 a 5 mM. middellijn. We zien hierin den overgang van het normale schild-
klierweefsel naar den tumor. Het bindweefsel treedt vlak bij den tumor sterk
op den voorgrond. De gekwabde bouw van den tumor is duidelijk te zien.
Het cellig gedeelte is sterk geprononceerd, terwijl de follikelvorming
spaarzaam is.

1  De praeparaten zijn geteekond met behulp van een teekenapparaat yolgens Abbe.

-ocr page 433-
-ocr page 434-
-ocr page 435-

Fig. 3. Dezelfde vergrooting. De tumor heeft een middellijn van 10 mM.
De overgangszone is hier veel brecder dan in het vorig praeparaat. De
follikels zijn zeer groot, terwijl tusschen de groote, kleinere verspreid liggen.
Het interfollikulaire weefsel vertoont hier weer een kwabbigen bouw. (Het
laatste is mij niet gelukt, zoo goed weer te geven als in het vorig praeparaat.)
De cellen vertoonen hier en daar ophoopingen.

Fig. 3. "Vergrooting Zeiss Obj. ll12 hom.emersie. Oc. 2. Praeparaat
van een tumor met talrijke kleine follikels. Van follikelepithelium is hier
nauwelijks sprake.

Fig. 4. Vergrooting Zeiss Obj. D, Oc. 2. Follikel, welke correspondeert
met de spleetvormige ruimte, terwijl de epitheliumcellen van den follikelwand
zich onafgebroken voortzetten langs den rand van het kwabje.

BESTRIJDING VAN MALLEUS IN
NEDERLAND SCH-INDIË,

door

C. A. PENNING.

Naar aanleiding van het artikel van den lieer W. van
der
Borg in de Decemberaflevering van dit tijdschrift over
bovengenoemd onderwerp zij het mij vergund het een en
ander mede te deelen over den werkelijken toestand van den
burgelijken veeartsenijkundigen dienst in Nederlandsch-Indië.

Het bovengenoemd artikel toch werpt daarop een zeer
eigenaardig, gelukkig ook zeer verkeerd, licht. De heer
van
der
Burg is, niettegenstaande hij reeds jaren lang als paar-
denarts in Indië diende, blijkbaar nog zeer slecht op de
hoogte van hetgeen op veeartsenijkundig gebied, buiten den
militairen dienst, aldaar omgaat en omtrent de heerschende
veeziekten bekend is. Dit blijkt onder anderen uit de vol-
gende zinsneden.

„Is er op de hoofdplaatsen dan geen veterinaire politie
en geen controle op de stalhouderspaarden ?" en verder :
„Daar de ervaringen, opgedaan bij den aankoop van trein-
paarden voor het leger, er op wijzen dat de toestanden in

-ocr page 436-

en om Batavia niet beter zijn, zal het in verband met de
grasvoedering, welke onvermijdelijk is, niemand meer ver-
bazen dat de troepenstallen telkens en telkens weer besmet
worden en dat het tot heden niet is mogen gelukken de
legerpaarden gedurende langeren tijd voor deze ziekte te
vrijwaren."

Dus, de militaire veterinaire dienst kwam door bedoelden
aankoop eerst tot de wetenschap, dat deze ziekte op Java
onder de paarden zoo zeer verbreid is. \'t Is sterk ! Laat ik
er echter dadelijk bijvoegen dat ik paardenartsen ken die
beter op de hoogte zijn. Trouwens indien men het niet uit
eigen ervaring wist, dan kan men uit de officiëele organen
en de koloniale verslagen steeds zien, hoe het met de ver-
breiding van malleus op Java gesteld is. Ook in de
Vee-
artsenijkundige Bladen voor Nederlandsch-Indië
werden deze
opgaven meestal overgenomen. Zoo vinden we in genoemd
tijdschrift en ook in het
Jaarverslag van het departement
van landbouw over
1906 bijv. alleen van Java 851 officieel
geconstateerde gevallen van malleus. Deze kwamen verspreid
over geheel Java voor, onder een paardenstapel van ongeveer
500000 stuks (ik beschik op het oogenblik niet over de
noodige gegevens om het juiste cijfer te kunnen opgeven).

Nemen we nu de oppervlakte en de gebrekkige verkeers-
middelen in aanmerking, met de wetenschap dat in genoemd
jaar slechts 15 gouvernementsveeartsen op Java in functie
waren, dan zal het aan ieder deskundige met eenige practische
ervaring op het gebied van veeartsenij kundige politie wel
duidelijk zijn dat een groot aantal gevallen niet bekend zal
worden, tenzij de eigenaars er belang bij hebben aangifte te
doen. Dit nu is in Indië niet het geval, daar de zieke
dieren er niet zooals in Nederland onteigend kunnen worden.

Indien een geval van malleus door een gouvernementsveearts
wordt geconstateerd, dan geeft men den eigenaars den raad
het dier zoo spoedig mogelijk te doen afmaken. Wil hij

-ocr page 437-

zulks »iet, dan wordt het onder politietoezicht gesteld en
geïsoleerd, met verbod het uit den aangewezen stal te ver-
wijderen. Onder deze omstandigheden kan dus enkel de
vrees van met den strafrechter in aanraking te komen (de
aangifte van besmettelijke veeziekte is namelijk verplichtend)
de meesten doen besluiten om aangifte te doen, te meer
daar tal van kwakzalvers de meening dat malleus zeer goed
te genezen is, bij het publiek levendig weten te houden.
Dit kan ons niet verwonderen, daar zoowel deze personen
zelf als het groote publiek de verschillende ziekten, waarvan het
symptomenbeeld eenigszins op malleus lijkt, eveneens voor
malleus houden en dus steeds tal van bewijzen meenen te
hebben voor de geneeslijkheid dezer ziekte.

Niet beter wordt het er op, nu er ook onder de deskundigen
worden gevonden, die op grond der malleïnereactie meenen
te moeten aannemen, dat een groot percentage der malleus-
lijders geneest. Om consequent te blijven, zouden deze dus het
afmaken van aan malleus lijdende paarden, welke aan particu-
lieren toebehooren, niet kunnen aanraden, want, eenmaal
aannemende dat de ziekte geneeslijk is, moet men ook
aannemen dat voor eiken patiënt die kans bestaat. Regel is
dus, dat men de gouvernementsveeartsen zoo lang mogelijk
buiten de zaak tracht te houden. Waar
van dek Burg dan
ook zegt, „Te Semarang heerschte in een stalhouderij ge-
durende jaren kwade-droes.
Ondanks die*wetenschap werden
bij een eerste inspectie op de 64 paarden er 12 gevonden
met duidelijke verschijnselen van malleus", enz., daar is hij
blijkbaar weer slecht met de toestanden op de hoogte. Neen,
het heerschen van kwade-droes op bedoelden stal was
natuurlijk bij het bestuur niet bekend, want dan zou men
geen 12 zieke paarden te gelijk hebben aangetroffen. Men
had de ziekte, als gebruikelijk, verzwegen en de zieke dieren
op een ander erf doen verplegen, zooals in dergelijke geval-
len meestal geschiedt. Wordt er nu vanwege de politie

-ocr page 438-

inspectie gehouden, dan vindt men meestal geen enkel dier
met zichtbare ziekteverschijnselen. Weet men bovendien
dat de dienstressorten van de gouvernementsveeartsen zeer
uitgebreid zijn en meestal een geheele, sommige zelfs
twee residenties omvatten, terwijl het aantal rijtuigverhuurde-
rijen zeer groot is, zoodat bijv. enkel die ter hoofdplaats
Semarang meer dan 3000 paarden in gebruik hebben, dan
zal het voor ieder deskundige wel duidelijk zijn dat men
er den gouvernementsveeartsen geen verwijt van kan maken
dat ze niet alle gevallen kunnen opsporen.

Malleus is onder de paarden op Java zeker even verbreid als
tuberculose onder het rundvee in Nederland. Uit de verslagen
der Rijks seruminrichting toch, zien we dat in 1906 3452
runderen op een veestapel van 1,690,463 stuks door het
rijk als lijdende aan tuberculose werden overgenomen, terwijl
op Java 851 gevallen van malleus werden geconstateerd op
een paardenstapel van ongeveer een half millioen stuks.
Hoewel beide cijfers niet het juiste getal zieke dieren aan-
geven, daar op Java een groot aantal ziektegevallen niet
bekend wordt, terwijl in Nederland slechts de gevallen
van open tuberculose voor overneming door hel rijk in
aanmerking komen, en dus de opgegeven cijfers in hoofdzaak
slechts hierop betrekking hebben, zoo geven deze toch
een voldoend denkbeeld omtrent de verbreiding der ziekten.

Welnu, waar men in Nederland, met een voldoend
aantal veeartsen om alle ziektegevallen behoorlijk te kunnen
onderzoeken, eerst sedert een paar jaren begonnen is de
bestrijding der tuberculose onder het rundvee feitelijk ter
hand te nemen, door de gevaarlijkste dieren te onteigenen,
daar kan het ons niet verwonderen dat men in Indië met
een te klein aantal deskundigen nog niet kon overgaan
tot degelijke, ingrijpende en kostbare maatregelen. Toch zegt
de heer
van dek Burg : ,,Rest nog de vraag hoe het moge-
lijk is, dat in Nederlandsch-Indië, waar men sedert eenige

-ocr page 439-

tientallen van jaren een georganiseerden veeartsenijkundigen
dienst heeft, met eigen adviseur of inspecteur, toestanden
kunnen bestaan als door collega
Penning vermeld."

Gaan we even in groote trekken na hoe zich de burger-
lijke veeartsen ij kundige dienst in Nederlandsch-Indië ont-
wikkeld heeft, dan zullen we zeker tot andere conclusies
komen. Van 1876 tot 1S90 was het aantal gouvernements-
veeartsen voor geheel Indië vastgesteld op zeven. Vóór dien
tijd, namelijk sedert 1830, waren er ook altijd wel reeds
een paar veeartsen geweest: eerst één, toen drie en ver-
volgens vijl\', doch deze waren in hoofdzaak slechts belast
met plaatselijken dienst. Eerst in 1878 werd een staatsblad
afgekondigd met algemeene voorschriften tot het tegengaan
van de verspreiding van besmettelijke veeziekten. Hierbij
werd aan de hoofden van het gewestelijk bestuur de ver-
plichting opgelegd het heerschen van besmettelijke vee-
ziekten in hun gewest te rapporteeren, terwijl de invoer
van vee, afkomstig uit dergelijke gewesten, in andere streken
verboden werd. De veeartsenijkundige dienst ressorteerde
toen onder het departement van onderwijs, eeredienst, en
nijverheid. Na het eindigen der groote veepest-epizoötie van
1880—1884 ging hij in 1885 over bij het departement van
binnenlandsch bestuur en waren van de zeven gouverne-
mentsveeartsen er 6 op Java en één ter Sumatra\'s West-
kust geplaatst. In 1890 werd de formatie uitgebreid tot 15
en in 1892 verscheen een nieuw staatsblad, waarbij maat-
regelen werden voorgeschreven die bij het heerschen van
besmettelijke veeziekten konden worden toegepast, terwijl
aan den gouvernementsveearts te Batavia de titel van ad-
viseur werd verleend, waardoor deze dus otïiciëel werd aan-
gewezen als de persoon, die in veeartsenijkundige zaken
kon worden geraadpleegd. Dit was de eerste stap om uieer
eenheid in den dienst te brengen, want ofschoon geen chef
in den eigenlijken zin van het woord, was hij het in de

29

-ocr page 440-

practijk feitelijk wel, daar zijn adviezen meestal werden
opgevolgd. In 1896 werd de formatie vervolgens gebracht
op 20, waarvan er in 1900 één, namelijk de adviseur, werd
benoemd tot inspecteur, chef van den dienst. Eerst in dit
jaar werd dus de burgerlijke veeartsenijkundige dienst een
zelfstandige diensttak met eigen chef. Tevens werd de
instructie voor de veeartsen herzien en hun de bevoegdheid
toegekend en zelfs de verplichting opgelegd, zelfstandig een
onderzoek in te stellen naar gevallen van veeziekten van
vermoedelijk besmettelijken aard. Vóór dien tijd was dit
niet het geval, doch moesten zij voor elk onderzoek een
speciale opdracht hebben, zonder welke ze geen dienstreizen
mochten ondernemen. Het hing dus geheel af van de in-
zichten van de elkaar opvolgende residenten of en op welke
wijze men tegen bepaalde epizoötieën te velde zou trekken.
Hoe de toestand daardoor was, moge blijken uit het volgend
staaltje. In 1896 stond de toenmalige residentie Kedoe
onder het bestuur van een resident, die besmettelijke ziekten
nog als een noodzakelijk kwaad beschouwde. Hoe minder
men er zich mede bemoeide, hoe minder men er van be-
merkte. De residentie Kedoe vormde toenmaals met Sema-
rang één veeartsenijkundig dienstressort, met Semarang als
standplaats. Daar de betrokken veearts nimmer naar Kedoe
werd ontboden, hoorde men natuurlijk van veeziekten ook
nagenoeg niets. Toen bedoelde resident echter werd over-
geplaatst en opgevolgd door iemand met minder verouderde
ideeën, deed deze door den gouvernementsveearts een onder-
zoek instellen naar den toestand van den veestapel in het
algemeen en in de eerste plaats een inspectie houden over
alle paarden van den transportaannemer en van de particu-
liere verhuurderijen, waarmede toen ter tijde het geheele
verkeer in genoemde residentie nog plaats had, en bleek
dat zich enkel onder genoemde paarden een 60-tal bevonden,
lijdende aan malleus, waarmede men maar steeds door de

-ocr page 441-

geheele residentie had gereden. Door den nieuw opgetreden
resident werden zeer energieke maatregelen genomen om
de ziekte te bestrijden en wel met zooveel succes, dat na
ruim een jaar, waar meer dan 100 paarden wegens malleus
afgemaakt en alle geïnfecteerde stallen afgebroken waren, de
ziekte nog slechts zeer sporadisch in deze residentie werd
aangetroffen.

Dezelfde toestanden nu, als hier beschreven, bestonden
door geheel Nederlandsch-Indië; het eene bestuurshoofd
achtte het wenschelijk met alle ten dienste staande middelen
veeziekten te bestrijden, een ander vond dit niet gewenscht
en deed dus niets of nagenoeg niets, en zoo werd dikwijls
wat door den een was opgebouwd, door een ander weer
afgebroken. De gouvernementsveeartsen stonden er vrij wel
buiten, daar zij niets konden doen zonder opdracht van de
hoofden van gewestelijk bestuur.

Door de genoemde reorganisatie werd deze toestand be-
langrijk verbeterd, doch de wettelijke voorschriften betref-
fende de bestrijding van veeziekten waren nog steeds geheel
onvoldoende, daar het genoemde staatsblad van 1892 slechts
maatregelen aangeeft, welke genomen kunnen worden bij
het heerschen van besmettelijke veeziekten in het algemeen.
Hierdoor zijn deze voorschriften, welke in hoofdzaak tegen
veepest zijn bedoeld, voor de meeste andere ziekten zeer
bezwaarlijk toe te passen, en daar ze niet imperatief zijn
voorgeschreven, geeft dit maar al te dikwijls aanleiding tot
het nemen van zeer slappe maatregelen.

Langzamerhand begon zich echter bij de regeering meer
belangstelling voor den veestapel te openbaren en vonden
voorstellen tot verbetering een williger oor. Zoo werd ouder

o O

anderen in 1896 in de Preanger Regentschappen begonnen,
met een poging tot verbetering van de paardenfokkerij
aldaar, door eenige sandelhoutdekhengsten ter beschikking
van de bevolking te stellen.

-ocr page 442-

Verder werd een gouvernementsveearts boven de formatie
gedetacheerd aan het geneeskundig laboratorium te Welte-
vreden, voor de bestudeering van tropische veeziekten, en
werden plannen tot verbetering van de veeteelt voorbereid.

In 1905 werd vervolgens de burgerlijke veeartsenij kun-
dige dienst overgebracht naar het nieuw opgerichte depar-
tement van landbouw, terwijl de formatie met drie werd
vermeerderd en dus werd gebracht op 22 gouvernements-
veeartsen en een inspecteur. Hiervan waren 4 veeartsen op
Sumatra, één te Makassar en 17 op Java geplaatst. Door deze
voortdurende vermeerdering van het aantal was haar finan-
ciëele positie er echter zeer op achteruit gegaan. De inkomsten
toch der gouvernementsveeartsen bestonden vroeger voor een
groot gedeelte uit emolumenten, voortkomende uit de keuring
van geïmporteerd vee en slachtvee, en verder uit particuliere
praktijk bij Europeanen en gefortuneerde vreemde ooster-
lingen. Uit den aard der zaak waren deze emolumenten dus
slechts belangrijk op de grootere plaatsen, waaronder er in
geheel Nederlandsch-lndië maar 6 a 7 te rekenen zijn.
Naarmate nu het aantal toenam, werd de kans om op
een der grootere plaatsen te komen natuurlijk kleiner, en
in verband hiermede het traktement niet schitterend. Dit
traktement was nimmer herzien en bedroeg f 200 \'s maands
als aanvangstraktement met 6 driejaarlijksche verhoogingen
van f 50 \'s maands, dus tot een maximum van f 500 was
bereikt.

Vermoedelijk in verband hiermede was het gedurende de
laatste jaren reeds moeilijk geweest de formatie voltallig te
houden. Om tot een billijker regeling te geraken, had in
1906 een nieuwe regeling der inkomsten plaats, in dier
voege dat de emolumenten, voortvloeiende uit de keuringen
van geïmporteerd vee en slachtvee en die dus ambtshalve
plaats hebben, gestort moeten worden in \'s lands kas, ter-
wijl het aanvangstraktement werd gebracht op f275, met

-ocr page 443-

6 driejaarlijksche verhoogingen van f 75\'s ïnaands. Hierdoor
werd een belangrijke verbetering aangebracht daar een aan-
vangstraktement van f 3300 \'sjaars ook voor Indië vol-
doende mag heeten en in geen geval achterstaat bij dat
van officieren en de meeste burgerlijke ambtenaren, terwijl
het maximum van f 8700, waarover na 20-jarigen dienst
pensioen kan worden genomen, eveneens niet onbevredigend
kan worden genoemd. In 1907 werd verder de machtiging
verkregen voor de oprichting te Buitenzorg van een vee-
artsenijkundig laboratorium, in den geest als de Rijks serum-
inrichting te Rotterdam, en een school voor de opleiding van
inlanders tot inlandsche veeartsen, om als hulppersoneel aan
de gouvernementsveeartsen te worden toegevoegd. Hieraan
zijn verbonden een afdeelingschef op een aanvangstrakte-
ment van f 500 met vier driejaarlijksche verhoogingen van
f75 \'s maands en vrije woning, en een leeraar op een
aanvangstraktement van f 350 met twee driejaarlijksche
verhoogingen van f75.

Om een beter politietoezicht mogelijk te maken, moest
verder de formatie nogmaals noodwendig met 5 worden
uitgebreid, waarvan 2 voor Java en 3 voor de buitenbe-
zittingen. Zooals we zien, is op de uitdrukking van den
heer
van der Burg: ,,dat men reeds sedert enkele tien-
tallen van jaren een georganiseerden veeartsenijkundigen
dienst in Nederlandsch-Indië had\'\', nog al het een en ander
af te dingen. Zeker, in naam had men sedert jaren een
veeartsenij kundig staatstoezicht, doch eerst door er een
zelfstandigen tak van dienst onder een eigen chef van te
maken, kwam er organisatie en eenheid in, terwijl de tegen-
woordige formatie eerst eenigszins evenredig is aan de taak.
Tot heden heeft men dus nog altijd gesukkeld met een
onvoldoend aantal veeartsen, vroeger omdat de formatie veel
te klein was en thans omdat het vastgestelde aantal niet
voltallig is. We willen echter hopen dat, nu de positie zoo

-ocr page 444-

zeer verbeterd is, het thans nog bestaande incompleet (er
ontbreken er nog zeven) spoedig door flinke jonge krachten
zal zijn aangevuld. Na het voorgaande zal het vermoedelijk
aan de Nederlandsche veeartsen, die hier een werkzaam
aandeel nemen aan de tuberculosebestrijding, minder ver-
wonderen dan naar het schijnt aan den heer
van der Burg,
dat de malleus tot nog toe op Java niet onderdrukt werd.
Men zou anders zeggen dat laatstgenoemde uit ervaring moest
weten dat dit maar niet met machtspreuken te bereiken is
en dat het, ,,met forsche hand ingrijpen" uit de slotalinea
van zijn artikel slechts een phrase is. Waarom anders heeft
men dit niet zelf in toepassing gebracht bij de legerpaarden?
Om den malleus onder de 2000 stuks militaire paarden te
onderdrukken, waarvoor één majoor en 8 andere paardenartsen
beschikbaar zijn, is toch zeker een peulschilletje, in verge-
lijking met de uitroeiing der ziekte door geheel Indië, met
de gebrekkige middelen welke, zooals we zagen, ons tot voor
korten tijd ten dienste stonden. En nu is het wel gemak-
kelijk de schuld eenvoudig op anderen te schuiven en uit
te roepen: „geen wonder dat bij dergelijke toestanden de
troepenstallen telkens opnieuw geïnfecteerd worden", maar
het is een zeer povere verdediging. Wat toch zou men hier
zeggen van een veearts, belast met het deskundig toezicht
op een modelmelkerij welke men vrij van tuberculose heeft
weten te krijgen en die telkens weer geïnfecteerd wordt
door er, zonder de noodige voorzorgsmaatregelen, vreemd
vee in te brengen ? Het zou mij verbazen indien de eige-
naars dan genoegen zouden nemen met een verklaring als
van den heer
van der Burg. Daar de ervaringen bij den
aankoop van nieuw vee er op wijzen, dat de toestand van
den veestapel wat de tuberculose betreft treurig is, zal het
niemand verwonderen dat de stal telkens en telkens weer
besmet wordt.

En dat de malleus onder de legerpaarden steeds zou

-ocr page 445-

worden onderhouden door de grasvoedering, is geheel
in strijd met de ervaring. In dat geval toch zouden
de paarden van particulieren nog veel meer aan be-
smettingsgevaar zijn blootgesteld, daar deze hun gras
veelal ontvangen van kleine leveranciers die geen vaste
graslanden hebben, doch hun gras snijden op plaatsen, welke
ook door anderen voor weideplaatsen worden gebezigd. De
aannemers van militaire grasleveranties hebben dergelijke
graslanden daarentegen meestal wel, en dus ligt het voor de
hand dat ze deze, reeds uit eigenbelang, niet voor weide-
plaatsen doen gebruiken, evenmin als een boer alhier vee
in zijn hooiland jaagt. Infectie van het gras voor de legerpaar-
den bestemd, is dus om genoemde reden zeker reeds zeldzaam.
De ervaring leert verder dat malleus slechts zelden voor-
komt op stallen van particulieren, wier paarden niet met
andere in aanraking komen of telkens op vreemde stallen
moeten verblijven, zonder voldoende controle, zooals bij het
stationneeren van paarden, voor het afleggen van groote
afstanden, onvermijdelijk is. De grasvoedering kan dus slechts
een zeer ondergeschikte rol spelen bij de verbreiding dei-
ziekte. Beschouwt men ze echter wel als de oorzaak, dan
was het dunkt mij nog al eenvoudig deze infectiebron te
doen ophouden, namelijk dooi\' in de aannemingsvoorwaarden
de bepaling op te nemen, dat de grasleverancier over vol-
doende grasgronden moet kunnen beschikken en dat hierop
geen paarden mogen grazen.

Maar genoeg hierover, met de bijna onbeperkte hulp-
middelen waarover de militaire veeartsenijkundige dienst, ter
bestrijding dezer ziekte, kan beschikken, twijfelen we niet of
hij zal er ten slotte in slagen den malleus bij de legerpaarden te
onderdrukken, want het zou hoogst bedroevend zijn indien dit
moest wachten tot eerst geheel Indië van deze ziekte bevrijd
zal zijn. Dat men om dit laatste doel te bereiken bij den
burgerlijken veeartsenijkundigen dienst intusschen niet stil

-ocr page 446-

heeft gezeten, had de heer van der Burg onder anderen
kunnen lezen in de verslagen van de Mindere Welvaart-
Commissie in zake veeteelt, waar men op blz. 34 en 35
onder de hoofden: „Betere bestrijding van veeziekten. Meer-
dere bemoeienis van de gouvernementsveeartsen met den
veestapel. Vermeerdering van het veeartsenijkundig perso-
neel\'\' vindt, wat naar aanleiding der gehouden besprekin-
gen aan de regeering werd voorgesteld.

In het jaarverslag van het departement van landbouw
over 1906 leest men verder op blz. 508: „Daar eene alge-
heele herziening der wettelijke bepalingen op veeartsenij-
kundig gebied in Nederlandsch-Indië dringend noodig is,
werden de volgende ontwerpverordeningen voorbereid:

1. Ontwerp, regelende het veeartsenijkundig staatstoezicht
en de veeartsenijkundige politie in Nederlandsch-Indië.

2. Instructiën voor de bestrijding van besmettelijke vee-
ziekten.

3. Regeling van het veeverkeer over zee.

Uit het voorgaande blijkt mijns inziens, dat de noodige
aandacht aan de zaak wordt geschonken en met voldoening
mogen we dan ook wijzen op de reeds tot stand gekomen
verbeteringen. Zooals echter ook den heer
van dee Burg
wel bekend zal zijn, tusschen het ontwerpen van nieuwe
wettelijke voorschriften en hun afkondiging in het staats-
blad ligt meestal, en dit zeer terecht, een lange weg.
Dat men dus, ook in Nederlandsch-Indië, waar bovendien
verschillende ongunstige factoren de ontwikkeling van onzen
tak van dienst in den weg stonden, en waarvan ik slechts
zal noemen de omstandigheid, dat de veehouders zelf geen
stem in de regeering hebben, slechts geleidelijk voorwaarts
ging, kan niemand, die met de toestanden op de hoogte is,
bevreemden. Toch geloof ik dat de toestand van den vee-
stapel, wat besmettelijke veeziekten betreft, in Nederlandsch-
Indië in vergelijking met andere werelddeelen niet ongun-

-ocr page 447-

stig is. Met de gebrekkige hulpmiddelen van vroeger mocht
het gelukken een der meest gevreesde ziekten, namelijk de
runderpest, voor goed buiten onze bezittingen te houden,
waar ze vroeger een voortdurende plaag was.

Met de betere hulpmiddelen welke ons weldra ten dienste
zullen staan, twijfelen wij dan ook niet, met vrucht te
kunnen optreden tegen de verschillende ziekten, waardoor de
veestapel thans nog wordt geteisterd en waarvan de voor-
naamste zijn : trypanosomosen, piroplasmosen, septichaemieën,
malleus, hondsdolheid en mond- en klauwzeer, terwijl alle
krachten dienen ingespannen om de tuberculose, die thans
nog slechts sporadisch onder den runderstapel voorkomt,
geheel uit te roeien en verder voor goed buiten de grenzen
te houden.

Moge dit zoo zijn en mogen deze regelen er iets toe
bijdragen om den Nederlandschen collega\'s een beter inzicht
van den dienst in Indië te geven dan ze uit het artikeltje
van den heer
van der Bvrg zouden krijgen. Voor jonge
krachten ligt ginds nog een vruchtbaar arbeidsveld, waar
ieder die over den noodigen werklust en over energie beschikt,
een uitstekende carrière kan maken. We willen dan ook
hopen, dat weldra zal blijken dat bij de Nederlandsche jeug-
dige veeartsen de ondernemingsgeest nog niet zoo zeer gedaald
is, dat men, uit vrees voor verre landen, de goede plaatsen
in eigen koloniën door vreemden zal laten innemen.

Nijmegen, Januari 1908.

-ocr page 448-

MOETEN VEEARTSEN OF GEDIPLOMEERDE
HULPKEURMEESTERS MET DE VLEESCII-
KEURING WORDEN BELAST?

door

H. G. VAN HARREVELT.

Naar aanleiding van een artikel onder denzelfden titel als
dit, van de hand des heeren
Hoefnagel, meen ik een en
ander in het midden te moeten brengen.

Na, wat ik een historisch gedeelte zou kunnen noemen
van 4 bladzijden, krijgen we ruim 1 bladzijde over de
zaak zelve. Deze verhouding is zeer juist gekozen, want
over de zaak : ,,niet veel zaaks". Men oordeele : ,,.... (ik)
durf beweren, dat een keuring, verricht door goede veeartsen,
verre te verkiezen is boven een keuring door goede gedi-
plomeerde hulpkeurmeesters". Aldus
Hoefnagel op bladz.
328, afl. 6, van ons Tijdschrift.

Dit is werkelijk een „durf", als men de reden er van
kent, namelijk : „Uit den aard der zaak zal de veearts zich
beter rekenschap kunnen geven van hetgeen hij bij de keuring
waarneemt en het normale van het abnormale beter weten
te onderscheiden".

Ik ben zoo vrij, dit als een gewaagde bewering te
beschouwen en geloof, dat een gediplomeerd hulpkeurmeester,
ex-slager, die niet met werk overladen is, het normale zeker
even goed van het abnormale zal kunnen onderscheiden als
een veearts dit kan. En dit is ook alles wat een hulpkeur-
meester te doen heeft; hij mag geen abnormaliteiten van
eenig practisch belang keuren; mijn ervaring heeft deze
overtuiging altijd bevestigd.

Verder zegt Hoefnagel : „Dit alles moet ten goede komen
aan de statistische opgaven van het afgekeurde, waardoor
deze nauwkeuriger en juister worden." Dat geloof ik wel,

-ocr page 449-

maar deze statistische opgaven maken geen gemeentebelang
uit en kunnen dus geen reden zijn, de gemeente uitgaven
te laten doen, welke zij anders niet zou doen. Het vee-
artsenijkundig belang staat hier, zooals trouwens eigenlijk
in de geheele zaak, tegenover het gemeentebelang, en waar
dit het geval is, voel ik mij in de eerste plaats gemeente-
ambtenaar ! De meerdere kosten van geheele veeartsenij-
kundige keuring zijn grooter dan
Hoefnagel opgeeft; hij
heeft wel is waar 3 veeartsen, maar hij heeft ook een een-
dagsvlieg en die telt hij niet mede. Moge voorts f 800 meer
per keurmeester voor
Hoefnagel niet „erg belangrijk" zijn,
voor mij en anderen wel. Voor het toekomstig Haagsch
abattoir zou de keuring door veeartsen f 5000 a f 6000
meer kosten dan die door hulpkeurmeesters en ik meen,
zonder krenterigheid aan den dag te leggen, dat dit toch
wel een som is, die de moeite waard is eens grondig te
worden vergeleken met het „zeer gering hygiënisch
voordeel" dat men er voor heeft. We vragen niet: „kan
de gemeente het betalen," maar: „wat heeft de gemeente
voor haar geld?"

liet hygiënisch voordeel, namelijk van veeartsen boven
hulpkeurmeesters, vind ik ook vrij onbelangrijk bij een
goed ingerichten en goed gecontr o leerden dienst.

„De keuring aan gemeente-slachtplaatsen behoude men
evenwel voor gediplomeerde veeartsen," aldus
Hoefnagel,
„de zeer kleine abattoirs, waar de directeurs gewoonlijk de
keuring verrichten, moeten hierop natuurlijk een uitzonde-
ring maken. Niet steeds kunnen de directeuren aanwezig
zijn; het is noodzakelijk dat de hulpkeurmeesters hen bij
de keuring vervangen".

Hier keert Hoefnagel de zaak om; hij wil veeartsen
den goed gecontroleerden abattoirdienst laten doen. Bij
de minder goed gecontroleerde keuring in plaatsen zonder
abattoir noemt hij hulpkeurmeesters onmisbaar en aan kleine

-ocr page 450-

abattoirs wil hij den directeur doen vervangen (let wel:
vervangen) bij de keuring door een hulpkeurmeester.

Ra, ra, wat is dat?

Ik wil juist den goed en geregeld gecontroleerden en
controleerbaren dienst laten verrichten door hulpkeurmeesters
(natuurlijk alleen gediplomeerde) en de meer zelfstandige
betrekkingen, alsook het vervangen eens directeurs aan de
veeartsen overlaten. Toch logisch, niet?

Ter overgroote duidelijkheid dit nog. Ik zou aan elk
abattoir minstens twee veeartsen wenschen, namelijk een
directeur en een adjunct-directeur. Zoo noodig kan aan
zeer groote slachthuizen nog een derde veearts worden ge-
plaatst, doch voor de rest gebruike men gediplomeerde hulp-
keurmeesters voor den keuringsdienst, die alle abnormale
gevallen berichten aan den dienstdoenden co n t rol eer en-
den veearts. Afkeuren mag mijns inziens alleen door
den veearts geschieden, tenzij in zeer eenvoudige, dagelijks
voorkomende gevallen, welke ieder hulpkeurmeester kent. Ik
wensch hier nog aan toe te voegen, dat men alle aanwezige
veeartsen zooveel mogelijk voor den keuringdienst moet
gebruiken. Een veearts, die geregeld op het laboratorium
zit, acht ik een onding. Een gemeentelijk slachthuislabora-
torium is geen wetenschappelijk instituut, waar men voor
zich zelf werkt. Het dient alleen te worden gebruikt voor
onderzoekingen, waarvan de uitspraak van een keuring af-
hangt. Nu spreekt het van zelf, dat die onderzoekingen,
zelfs aan een groot abattoir, geen twee uur per dag (ge-
middeld) in beslag nemen en uitstekend kunnen worden
verricht door een der veeartsen, die overigens den gewonen
dienst heeft, geholpen door een bediende.

Uit het bovenstaande kan de heer Hoefnagel tevens
afleiden, hoe ik, goedkeuring van hoogerhand voorbehouden,
den dienst te \'s-Gravenhage denk in te richten; het spijt
mij zijn hoop den bodem te moeten inslaan, maar het is

-ocr page 451-

niet anders! Zijn advies omtrent de inrichting van den
dienst alhier is werkelijk ingenieus uitgedacht, maar erg
misplaatst; ik kan mij zelfs voorstellen, dat iemand van
minder goedmoedigen aard dan ik het ongepast zou vinden,
en hem zou kunnen toeroepen: „bemoei u met uw eigen
zaken."

BESTRIJDING VAN MALLEUS IN
NEDERLANDSC H-IN DIË,

door

W. VAN DER BURG.

In de Maart-aflevering van dit tijdschrift voert de heer
K. van der Veen bezwaren aan tegen hetgeen in n°. 3
van dit deel door mij onder denzelfden titel werd geschre-
ven, en eindigt met mij te verwijten den burgerlijken vee-
artsenij kundigen dienst aldaar in discrediet te brengen bij
de Hollandsche collega\'s.

Op grond van een mededeeling van den heer C. A.
Penning had ik o. m. er op gewezen, hoe het komt, dat de
legerpaarden telkens en telkens weer met kwade-droes wor-
den besmet, en verder sprak ik de hoop uit, dat het dezen,
thans inspecteur van den burgerlijken veeartsenijkundigen
dienst, „gegeven zal zijn met forsche hand in te grijpen,
„opdat het eindelijk eens ernst worde met de bestrijding
,,van malleus in Nederlandsch-Indië."

De heer van der Veen blijkt het volkomen met mij
eens te zijn van welke zijde het gevaar voor de legerpaar-
den dreigt en geeft zelfs een middel aan, om zich voor
het gevaar van die zijde te hoeden. Ook erkent hij, dat
het tot heden geen ernst met die bestrijding geAveest
kan zijn, immers, na betoogd te hebben, dat afmaken

-ocr page 452-

van het zieke dier de grootste factor is, laat hij
volgen: „Wij in Indië hebben niet het recht paarden
„wegens malleus te doen onteigenen en daarna te laten
„afmaken. Het eenige dat wij soms1) bereiken, is dat de
„eigenaar het dier vrijwillig afmaakt, nadat hem op het
„ongeneeslijke der ziekte is gewezen".

Sluit dat niet in, dat wij het er ook over eens zijn, dat
de middelen tot bestrijding van malleus aldaar alles te
wenschen overlaten? Ik constateer dan ook met genoegen,
dat een gouvernementsveearts, al is het in andere woorden,
dit openlijk erkent.

Wij loopen echter uiteen omtrent ons oordeel, of hierin
wijziging ten goede kan worden gebracht. Waar ik de hoop
uitsprak, dat de nieuwe inspecteur daarin verbetering zou
kunnen brengen, wat in zich sluit, dat ik dien daartoe in
staat acht, vreest de heer
van der Veen „dat ook onze
„nieuwe inspecteur, de heer
Penning, niet in staat zal zijn
„bepalingen te doen geboren worden, waar voor malleus
„afmaking van het zieke dier op het programma staat."

Hoe mijn oordeel aanleiding heeft kunnen geven mij te
verwijten den veterinairen dienst in discrediet te brengen,
is mij een raadsel, waarvan ik gaarne de oplossing tege-
moet zie.

Mij dunkt, dat de heer van der Vef.n door zijn sombere
voorspelling, dat men „met den besten wil ter wereld" niet
spoedig een besluit zal krijgen om zieke dieren te mogen
afmaken en door zijn gering vertrouwen op den invloed van
den nieuwen inspecteur, zich veel eer aan zoo iets schuldig
maakt. Hij toch verklaart den burgerlijken veterinairen dienst
niet in staat, zich bij de regeering voldoende te doen gel-
den, om tot een bevredigend systeem van malleus-bestrij-
ding te komen.

1  De spatiëering is van mij. v. d. B.

-ocr page 453-

Korte mededeelingen en referaten.

Aantal snijtanden by de geboorte. Nuchtere kalveren, onder-
zocht tot het voorjaar van 1906 aan de vijf exportslachterijen
te Harlingen, door
H. VEENSTRA.

Met acht
snijtanden.

Met zes
snijtanden.

Met vier
snijtanden.

Onderzocht
door:

506

387

1383

1062

1307

1008

395 \\

309

145 f

114

234 t 888

181

114 \'

90

152

135

694

Makkinga

OsTENBRUG
Moosdobff
Smit \\
ld. (
Id. 1
ld. )
van Veen

115
304
286
86

31 I
53 I
24
17

4

17

13

194

34
0.80%

3286
77.57%

916
21.62%

Middel ter onderkenning van draclitiglieid by de koe. —

Men vangt de melk van het te onderzoeken dier op in een
reinen drogen emmer, neemt daaruit met een zindelijk stroo-
halmpje een weinig en laat hiervan een druppel in een glas
zuiver water vallen. Indien de koe niet drachtig is, vermengt
de melk zich dadelijk met het water en vert>orzaakt een vlok-
kige troebeling. Is zy daarentegen wel drachtig, dan zakt de
melkdruppel, vóór zich met het water te vermengen, op den
bodem van het glas.

Het verschijnsel wordt verklaard door de omstandigheid dat
de melk van de drachtige koe meer mucus bevat, daardoor
grooter samenhang bezit en zich dus minder snel met het water
vermengt. (
Live Stock Journal; Recueil de méd. vét., 15 Février
1908.) W. C. S.

Doctoraat aan de veeartsenykundige hoogeschool te Wee-
nen.
— Zooals te begrijpen is, was men te Weenen jaloersch
op het jus promovendi, dat reeds geruimen tijd geleden aan de
veterinaire hoogeschool te Budapest was verleend. Intusschen
bleven alle pogingen om hetzelfde voorrecht deelachtig te worden,
onbeantwoord. Eindelijk waren de studenten het wachten moede

-ocr page 454-

en besloten zij, indien een laatste verzoek, (lat de rector dr.
Bayer tot het ministerie van onderwijs zou richten, werd afge-
wezen, geen colleges meer te bezoeken. Gelukkig werd dit af-
gewend, daar dr.
Bayer den studenten op 2 Maart jl. kon
mededeelen, dat het doctoraat aan de veterinaire hoogeschool
met October aanstaande zal worden ingevoerd. Op het vernemen
dezer blijde tijding zongen de gezamenlijke studenten in de
aula het gaudeamus en werd van staken afgezien.

De voorwaarden waaronder de doctorstitel zal worden ver-
leend, moeten nog worden vastgesteld. (
Tierärztliche Rundschau,
9 März 1908.) W. C. S.

üe methode der complementbinding. Een nieuwe sero-
diagnostische reactie voor liet herkennen van besmettelijke
ziekten, door dr. J. I)E HAAN.
— In het Geneeskundig
Tijdschrift voor Nederlandsch-lndië
(deel XLVII, afl. 5) komt
over genoemd onderwerp een verhandeling voor, waaraan liet
volgende
is ontleend.

De methode der complementbinding berust op de immuniteits-
leer, welker grondslagen door de zijketen-theorie van
Ehrlich
begrijpelijk zijn geworden. Wanneer een individu lijdt aan een
invasie van bacteriën, produceert het organisme verdedigings-
stoffen, welke de bacteriën en hun producten trachten onschade-
lijk te maken. Bekaide voorbeelden zijn de producten van anti-
diphterie- en anti-tetanustoxine.

De strijd tegen de bacteriën zelf wordt aangebonden door de
leucocyten (phagocytose), en op een tweede manier, welke door
Pfeiffer het eerst is waargenomen en bekend is als het pheno-
meen van
Pfeiffer. Hij nam waar dat, als choleravibrionen
gebracht werden in de buikholte van een tegen cholera geïm-
muniseerde cavia, ze, kort gezegd, werden vernietigd, zonder
microscopisch waarneembare resten achter te laten. Tot de ver-
klaring hiervan dienen de feiten, door latere onderzoekers
(Bordet en Ehrlich) waargenomen, dat daarbij twee werkzame
stoffen en niet één, zooais bij de vernietiging van de diphtherie-
en tetanusgiften, in het spel zijn.

Bordet noemde de eene „la matière préventive spécifique ou
sensibilisatrice", ontstaan als gevolg der immunisatie of bacterie-
invasie; de tweede ,,la matière bactéricide", geheel overeenkomende

-ocr page 455-

met de door Bruchner beschreven alexine. Metchnikofi toonde
aan, dat de alexine een product is der leucocyten (cytase).

Dezelfde stof speelt een rol bij de phagocytose of intracellu-
laire digestie der phagocyten bij opgenomen micro-organismen.

Ehrlich noemt de „matière sensibilisatrice" immuunlichaam of
amboceptor, de alexine het complement of addiment. De ambo-
ceptor is thermostabiel, d. w. z. wordt bij 55° niet vernietigden
is in den regel specifiek; het complement is thermolabiel, wordt
bij 55° wel vernietigd en is niet specifiek.

Voor het tot stand komen der bacterie-vernietiging (bacterio-
lyae) is noodig de bacterie, de specifieke amboceptor en het
complement. Volgens de theorie van
Ehrlich is de amboceptor
een koppellichaam om de bacterie te binden aan het complement,
het fermentachtige lichaam dat de oplossing zal tot stand brengen.
Wanneer we de bacterie a, de amboceptor
b en het complement
c noemen, stelt a -f- b -f- c de complementbinding voor.

Een eenvoudige pröef toont de aanwezigheid van de twee
genoemde stoffen (amboceptor en complement) aan. Wanneer
men choleraserum verwarmt tot 55°, verliest het zijn bacterio-
lytisch vermogen; voegt men versch serum van een niet be-
handelde cavia toe, dan keert dit vermogen in dezelfde mate
terug als vóór de verwarming. Men noemt dit het inactiveeren
en reactiveeren van het serum.

De verschijnselen waargenomen bij do bncteriolyse doen zich
ook voor ten opzichte der haemolyse.
Bordet spoot met eenige
tusschenpooïen 5 a 6 maal 10 cM3 gedefibrineerd konijnenbloed
bij een cavia in en verkreeg een serum dat agglutineerende en
vernietigende werking voor roode bloedcellen had; bij verwarming
tot 50°a60° blijft alleen de agglutineerende werking over.

Samengebracht met gedefibrineerd konijnenbloed klompten de
roode bloedcellen snel samen, na 2 a 3 minuten werd het mengsel
helder en doorschijnend rood, de chromocyten waren vernietigd.
Geïnactiveerd serum deed bij toevoeging van serum van een niet
behandeld konijn of cavia weer haemolyse optreden. Ook bij
de haemolyse heeft men dus de werking der complementbinding
voor zich.

Het bleek Gengou dat niet alleen inspuiting van gevormde
elementen (bacteriën en roode bloedcellen) aanleiding gaf tot
vorming van «substances sensibilisatrices.» Gelijke resultaten

-ocr page 456-

werden verkregen met kippeneiwit, tot 56° verwarmd hondeu-
serum, tot 56° verwarmd konijnenserum en fibrinogene stof
afkomstig van een paard.

Verdere onderzoekingen bewezen, dat de specificiteit, welke
bet hoofdkenmerk is der amboceptoren ontstaan na inspuiting
van bacteriën en cellen, niet algemeen aanwezig is bij amboceptoren
welke een gevolg zijn van injectie van niet gevormde elementen.
De stoffen welke amboceptoren doen ontstaan, noemt men
antigeen,
eigenlijk antisomatogeen, vormer van immuunlicbamen.

Het begrip der complementbinding voert direct tot dat der
zoogenaamde «Komplementablenkung.» Heeft men een systeem
van antigeen, amboceptor en complement
a -j- b -j- c en ook
een kaemolytisck systeem zonder complement, dus
a\' -}- b\\ dan
zal, wanneer men het lmemolytisch systeem bij het eerste brengt,
geen haemolyse optreden, omdat het complement al gebonden
was, ten opzichte van het systeem
a\' -j- b\' reeds «abgelenkt» is.

Deze metbode is toegepast om voor bacteriën, welke niet het
phenomeeu van
Pfeiffer vertoonen, zooals typhus en cholera,
toch de amboceptoren aan te toonen.

En ook voor bacteriën, welke het genoemde phenomeen geven,
is zij toe te passen.

Bordet en Gengou gebruikten als antigeen bacterie-suspensies,
Wassermann en Brück daarentegen extracten van bacterie-licha-
men, om de vorming van praecipitinen, welke ook complement
binden, uit te sluiten.

In een clinisch niet duidelijk geval van varkenspest bijv.
voegt men bij het bacteriën-extract (antigeen) geïnactiveerd bloed-
serum van den verdachten lijder en versch cavia-serum (comple-
ment). In versch serum is altijd complement aanwezig. Men voegt
nu toe het haemolytisch systeem, bestaande uit roode bloed-
lichaampjes-suspensie en den haemolytischen amboceptor. Het uit-
blijven van de haemolyse bewijst dat het varken lijdende is aan pest.

Even goed als men met voorhanden autigeen het bestaan der
amboceptoren kan bewijzen, is het bij aanwezigheid van bekende
amboceptoren mogelijk antigeen aan te toonen.

Hierop berust de methode van Neisser en Sachs om uit te
maken of bloedvlekken afkomstig zijn van menschenbloed of niet.
Een extract van de bloedvlek is dan het te onderzoeken antigeen.

Het ligt niet in referent\'s bedoeling de verdere toepassingen

-ocr page 457-

van de methode der complementbinding na te gaan; in de ver-
handeling van
de Haan is daarover uitvoerig gehandeld. Omtrent
tuberculose, typhus en lues worden belangryke resultaten mede-
gedeeld, verkregen met de aangegeven methode.

Voor bijzonderheden en beschrijving der techniek zij naar bet
oorspronkelijke verwezen. J,
van der Veen.

Tuberculose onder het rundvee. — De minister van land-
bouw heeft aan de commissarissen der Koningin in de provinciën
het volgend schrijven gericht.

Ten aanzien van de maatregelen in zake de bestrijding van
de tuberculose onder het rundvee heeft zich in een gemeente
het volgend geval voorgedaan.

Voor een rund, lijdende aan tuberculose, was bij dezerzijdsche
beschikking het verzoek van den eigenaar, dat bedoeld rund
door het rijk zou worden overgenomen, ingewilligd, terwijl, als
gewoonlijk, tevens in die beschikking was vermeld, dat het be-
drag der schadeloosstelling nader zou worden bepaald.

Toen de schatter ter plaatse kwam om de waarde van het
rund te taxeeren, bleek het dier reeds gestorven. Niettegen-
staande dit, werd het rund toch geschat en de eigenaar nam
met die schatting genoegen, terwijl hem, na afgifte door den
burgemeester van de voorgeschreven formulieren, bij den ont-
vanger der directe belastingen het bedrag der schadeloosstelling
werd uitbetaald. De burgemeester meende volkomen overeen-
komstig de bestaande voorschriften te hebben gehandeld, aange-
zien volgens hem, wanneer de beschikking, nadat het verzoek
tot overneming wordt ingewilligd, is genomen, de overneming
ook heeft plaats gehad.

Deze meening is niet juist. Een gestorven dier vertegen-
woordigt voor het bedrijf van den eigenaar geen waarde en kan
dus niet meer getaxeerd worden. Vóór de taxatie gestorven
runderen moeten dus beschouwd worden als niet door het rijk
te zijn overgenomen. Noch van het teekenen der desbetreffende
schadeloosstelling aan den eigenaar, noch van het in rekening
brengen van vervoerkosten, noch van het opzenden van de huid
naar een der abattoirs kan in dergelijk geval sprake zijn.

Zal waarschijnlijk ten aanzien van het in den aanhef dezer
bedoeld geval voor ditmaal in de niet-terugbetaling der schade-

-ocr page 458-

loosstelling worden berust, in den vervolge zal met die handel-
wijze geen genoegen worden genomen en de burgemeester ge-
noodzaakt zijn het ten onrechte uitbetaalde bedrag der schadeloos-
stelling van den eigenaar terug te vorderen of anders dat bedrag
voor eigen rekening aan het rijk terug te betalen. (
Utr, pr. en
st. Dagbl.
van 12 Maart 1908.)

Boekaankondiging.

Prof. Dr. Th. Kitt, Lehrbuch der Allgemeinen Pathologie
für Tierärzte und Studierende der Tiermedizin.
Zweite verbes-
serte Auflage. Mit
140 Textabbildungen und 6 Farbentafeln.
Stuttgart,
F. Enke 1908. Preis geheftet 12 Mark.

In deel 31 van dit tijdschrift kondigde ik den eersten druk
van het boek aan en nu reeds, nog geen vier jaar later, is een
tweede, verbeterde uitgaaf in het licht verschenen. Beter aan-
beveling voor
Kitt\'s arbeid is niet te bedenken. Gelukkig dat
de bekwame onderzoeker, die wegens een ooglijden zijn onder-
wijs aan de veeartsenijkundige hoogeschool te München heeft
moeten staken, op deze wijze in uitgebreiden kring kan blijven
onderrichten.

Evenals in den eersten druk heeft de schrijver getracht ook
thans slechts een bloemlezing uit het belangrijkste der stof te
leveren, zoodat het een leerboek voor de studiosi is gebleven;
toch is het aantal bladzijden van 430 tot 471 en het aantal af-
beeldingen in den tekst van 119 tot 140 gestegen, terwijl
ook de gekleurde platen met twee zijn vermeerderd.

Zoover noodig is het geheele boek verbeterd en aangevuld; in
het bijzonder hebben echter de hoofdstukken over tuberculose,
vervetting en gezwellen wijziging en uitbreiding ondergaan. Het
zou mij te ver voeren, wilde ik dat alles hier teruggeven. Ik
kan den veeartsen slechts aanraden zich dit boek aan te schaffen;
zij zullen er met genoegen in lezen en zich aldus weder op de
hoogte stellen van de immuniteitsleer, de afweerinrichtingen van
het lichaam, de aangeboren en geërfde ziekten, de infectie als
oorzaak van ziekte, de dierlijke parasieten, de stoornissen in de
circulatie en de stofwisseling, de reparatoire en nieuwvormings-
processen, enz.

Het boek noodigt ook om de wijze van uitgaaf tot lezen uit;

-ocr page 459-

het is met een mooie, afwisselende letter op photographie-papier
gedrukt, terwijl de afbeeldingen zonder onderscheid fraai en
instructief zijn. Ik twijfel geenszins of in korten tijd zal een
3do druk noodig blijken. De lste druk is in het Engelsch ver-
taald en in 1906 bij W. T.
Keener and Co. te Chicago
uitgegeven. W. C.
Schimmel.

Dr. phil. C. Pomaïer, Das Zurückhalten der Nacligeburt
beim Rind.
Mit 9 Abbildungen. Berlin, Richard Schoetz 1908.
Preis 2,50 Mark.

Dr. Pomayer geeft in het bovenstaande een zeer lezenswaar-
dige verhandeling over het achterblijven der nageboorte bij het
rund. Hij beschrijft een reeks van histologische onderzoekingen
met betrekking tot de aetiologie van genoemd lijden. Vooraf
gaat een beschrijving van den normalen bouw van de cotyle-
donen en de chorionvlokken. Hij merkt daarbij op, dat het
epitheel der vlokken hooger is dan dat der cotyledonen. Het
foetale epitheel bezit twee kernen. Het stroma der vlokken be-
staat overal uit myxomateus bindweefsel, dat der cotyledonen
uit wijdmazig bindweefsel met zeer weinig en fijne fibrillen.
Verspreid in het bindweefsel van den uterus, dat in dat der
cotyledonen overgaat, vond hij sympathische gangliën met dui-
delijke zenuwcellen, welke bij de uteruscontracties een rol spelen.

De oorzaak van de retentio secundinarum is gelegen in een
productie van gevormd bindweefsel ten gevolge van een ont-
steking in de cotyledonen. Door deze bindweefselvorming zetten
de vertakkingen der cotyledonen uit, met. andere woorden: de
crypten, waarin de chorionvlokken zitten, worden dicht gedrukt.
Het epitheel blijft daarbij bestaan, zij het ook hier en daar ge-
degenereerd. Er treedt een cotyledonitis interstitialis s. placentitis
materna op. De ontsteking ontwikkelt zich na sepsis; in hoofd-
zaak zijn er streptococcen in het spel. Daardoor is het te ver-
klaren dat bij den septiscben abortus in den regel wel, bij den
niet-septischen abortus geen nageboorte achterblijft. In het eerste
geval bestaat een cotyledonitis interstitialis intragravida.

De praedisponeerende oorzaak, welke bij den normalen partus
een rol speelt, is de atonie van den uterus. Blijven de naweeën
uit of zijn ze niet krachtig genoeg, dan worden de vruchtvliezen
niet op tijd verwijderd en heeft de ontsteking gelegenheid zich

-ocr page 460-

te ontwikkelen. Al treedt ria dit tijdstip de uterusperistaltiek
weer hevig op, dan is dit te vergeefs. Deze peristaltiek wordt
echter zeer ongunstig beïnvloed door de ontsteking, daar
Pomayer
heeft opgemerkt, dat de bedoelde sympathische zenuwcellen
hierbij degenereeren.

De therapie is gericht op het verwijderen der vruchtvliezen,
het behandelen van den ontstoken uterus en, zoo noodig, tegen
de septichaemie van het individu. Het bevorderen of weder op-
wekken der uterus-peristaltiek kan geschieden door rectale massage
van den uterus. De manueele verwijdering moet hoogst voor-
zichtig gebeuren, waarbij zorg dient gedragen dat men geen
cotyledonen afscheurt. Na het wegnemen moet de baarmoeder
met indifferente vloeistoffen worden uitgespoeld: sterke anti-
septica acht de schrijver uit den booze. Volgens
Pomayer is de
irrigatiemethode met slang en trechter de beste ; de pomp van
Velmelage is minder bruikbaar. Indien septische metritis ont-
staat, dan zijn hart-stimulantia op haar plaats.

Voor het stellen der prognose heeft men oriënteeringspunten
in het contractievermogen van den uterus, in de eventueele ver-
wondingen van het slijmvlies en in den graad van de metritis.

Uit een prophylactisch oogpunt drage men zorg dat vóór de
geboorte algemeen-hygiënische maatregelen en een krachtige
voeding worden aangewend. Na den partus is uterusmassage
aangewezen en bij zware verlossingen de onmiddelljjke verwij-
dering van de nageboorte.

De 64 bladzijden, 8° formaat groote, met duidelijke letter
gedrukte verhandeling, welke voorzien is van negen fraaie af-
beeldingen betreffende de normale en pathologische histologie van
het onderwerp, bevat een vrij wel volledige literatuuropgaaf en is
de aandacht van iederen veearts ten zeerste waard.

W. C. Schimmel.

Veterinaire Studenten-Almanak voor het jaar 1908. Uitge-
geven door het Veterinaire Studenten- Corps «Absyrtus.t Harlingen,
Firma
F. van der Zwaag & Zoon 1908.

De almanak heeft dit, jaar een bijzondere beteekenis, daar hij
onmiddellijk achter het titelblad een wel gelijkende afbeelding,
benevens een 17 bladzijden groote biographie bevat van den
directeur-generaal van den landbouw. Deze beschrijving dwingt

-ocr page 461-

tot eerbied voor den persoon van den heer Lovink, die zichzelf
tot een der hoogste staatsambtenaren heeft opgewerkt en deze
plaats zoo waardig vervult. Indien het nog noodig ware, zou
de biographie het kunnen bewijzen, dat genieën niet worden
gemaakt, doch geboren.

De hierop volgende 163 bladzijden zijn gevuld met de gewone
almanakzaken, personalia, schoolzaken, lijsten van veeartsen en
hun standplaatsen in Nederland en de koloniën, jaarverslagen
van studentenvereenigingen, enz., welke mutatis mutandis met
die van vorige jaren overeenkomen. Iets nieuws is: «De voor-
uitzichten van den veearts in Nederlandsch-Indischen Staatsdienst»
met graphisch overzicht; dit artikel wijst den jongen Hollandschen
veearts er op, dat de positie van den Indischen veearts en paar-
denarts rooskleuriger is dan men in de laatste tijden in couranten
en tijdschriften heeft afgeschilderd. De volgende passus daarin
verdient te worden gereleveerd. «In een vergelijking met de
tractementen van artsen, ingenieurs, enz. zal ik niet treden.
Zoolang wij geen erkend hooger onderwijs genieten, zal men
ons het gemis hiervan steeds voor de voeten werpen.»

In den «Terugblik over het jaar 1 September 1906—1 Sep-
tember
1907» wordt het verlies van de leeraren Thomassen en
van Itallie en de komst van hun plaatsvervangers Westeh en
Sjollema herdacht. Voorts wordt gewag gemaakt van het pa-
thologisch instituut in statu nascendi, van uitbreiding van eenige
leerzalen, enz. Erg gesticht is de overzichtschrijver niet, ook
omdat zoovele desiderata onvervuld zijn gebleven.

Een afzonderlijk hoofdstuk is gewijd aan het afscheid van
professor
van Itallie; het getuigt van de groote vereering welke
de studeerende jongelingschap voor dezen leermeester koesterde.

Dr. H. Markus schreef een waardeerende biographie met lijst
van publicatiën betreffende den overleden leeraar dr.
Thomassen,
terwijl G. J. Fros bij het portret van den student E. Berends
een gedicht plaatste, waarin het onverwacht afsterven en het
daardoor aan ouders en vrienden berokkende leed wordt herdacht.

De rubriek «Mengelwerk» kenmerkt zich weder door afwis-
seling van proza en poëzie, van herinnering en toekomst, van
hoogdravenden stijl en laag-bij-den-grond blijvende gedachten.
De heeren
Kisch en Beel hebben den almanak opnieuw met
hun gewaardeerde pennevruchten gesteund; hun «Nooit goed»

-ocr page 462-

en «Ut mine stromtid» zijn werkelijk verdienstelijk. Maar ook
Rusliva, Jan Tergouw, Student, Jan v. d. Sluijs en andere
pseudoniemen gaven blijken van literarische bekwaamheden,
hetzij in proza of dichtmaat.

De «Varia» vormen, ten getale van 85, weder een waardig slot.

Aan de redactie komt een woord van lof toe, dat zij, bij haar
toch reeds inspannenden dagelijkschen arbeid, voor de taak om
den almanak naar behooren te doen verschijnen, niet is terug-
gedeinsd. Zij heeft eer van haar werk! W.
C. Schimmel.

Prof. Dr. Martin Klimmer, Veterinarhygiene. Grundriss der
Gesundheitspflege der landwirt schaft iichen Haustiere mit besonderer
Berücksichtigung der Fiitterungslehre. Berlin,
Paul Pakky 1908.
Pr eis 12 Mark.

Er is in den laatsten tijd heel wat op hygiënisch gebied
gewerkt, waarbij stalhygiëne en voederkennis het meest op den
voorgrond treden.

Schrijver bespreekt in de inleiding zeer in het kort de ge-
schiedenis der hygiëne en wijst op de gunstige resultaten, vooral
wat besmettelijke ziekten betreft, in de laatste jaren verkregen.
De atmosfeer wordt, wat bestanddeelen, physische verhoudingen,
weder en klimaat aangaat, kort maar zeer exact beschreven,
wat eveneens het geval is met de physische en chemische eigen-
schappen van den bodem, de micro-organismen daarin voorko-
mende en de bodemziekten. Een iets uitvoeriger behandeling zou
voor veel lezers mogelijk gewenscht zijn, maar de schrijver
spaart zijn krachten voor het vervolg.

Het drinkwater wordt reeds uitvoeriger behandeld, niet alleen
wat betreft oorsprong, eigenschappen, onderzoek en verzorging,
maar ook het drenken wordt bespreken.

Klimmer wijst er op dat de automatische inrichtingen daar-
voor, speciaal in runderstallen, zeer voldoen, maar dat velen die
inrichtingen voor paardenstallen afkeuren en bevreesd zijn dat de
vrije beschikking over koud water bij het dorstige en verhitte
dier nadeelig zou werken. Die vrees heeft zich niet bewaarheid,
zegt schrijver; referent heeft echter een ander bezwaar waarom
hij voor het paard die inrichting minder gunstig acht, namelijk
dat een te groote hoeveelheid water, ook bij het voederen, bij
dieren waar krachtsuiting en snelheid hoofdzaken zijn, niet

-ocr page 463-

bevorderlijk kan wezen voor de ontwikkeling van droge, sterke
spieren.

De hoofdstukken over de kennis der voedsels, ziekten en het
bederf ervan, de algemeene en bijzondere voedingsleer zijn zeer be-
langrijk. Zij zijn volledig en met enkele goed uitgevoerde platen,
bijv. van zetineelkoiTels, doorsnede van een gerstenkorrel, puccinia
en andere, toegelicht. De verpleging van huid en hoeven, de
behandeling der dieren met het oog op bijzondere doeleinden, als
melkproductie, wol, het mesten en de beoordeeling van weiden
en loopplaatsen voor dieren, wordt besproken, terwijl het slot-
hoofdstuk over de stallen handelt.

Dat alles, met de noodige tabellen, vindt men in 425 blad-
zyden druks. Men krijgt den indruk dat het geheel al te ge-
comprimeerd is, maar wanneer men het zeer uitvoerige zaak-
register naslaat en bier en daar een onderwerp opzoekt, dan
bewondert men den schrijver, die soms in enkele regels zooveel
essentieels aangeeft en daarbij de literatuur niet vergeet. Het
werk is geheel op de hoogte van den tijd.

Het boek, met 81 afbeeldingen in den tekst en netten omslag,
ziet er keurig uit; referent durft het werk den Nederlandscben
collega\'s met vertrouwen aanbevelen.

Schrijver en uitgever hebben eer van hun werk.

Van Esveld.

Mededeelingen van het hoofdbestuur.

Door het hoofdbestuur is als lid der algemeene afdeeling aan-
genomen W.
G. van de Wal, oud-paardenarts te Heemstede.

Als lid der afdeeling Utrecht heeft bedankt arts L. A. J.
Deijkk te Hoek, terwijl bij die afdeeling zijn overgegaan de
leden der algemeene afdeeling
C. Eijkman te IJselstein en J. P.
van der Slooten te Utrecht.

Het lid der algemeene afdeeling C. Sieswerda te de Rijp is
overgegaan by de afdeeling Noord-Holland.

Personalia.

Benoemd: bij raadsbesluit van Februari 1908 tot directeur van
bet openbaar slachthuis te Arnhem F.
W. van Dui.m aldaar; bij

30*

-ocr page 464-

besluit van 17 Maart 1908 tot lid der gezondheids-commissie,
zetel Wijk-bij-Duurstede, C.
Eijkman te IJselstein; met ingang van
1 Maart 1908 tot gemeente-veearts te Hellendoorn K. Huizlvga
van Roodeschool.

Ter beschikking gesteld: bij resolutie van den minister van
koloniën van 12 Maart 1908, afd. D, n°. 5, om te worden
benoemd tot gouvernementsveearts in Nederlandsch-Indië P.
Zijp
te Utrecht; bij resolutie van den minister van koloniën van
16 Maart 1908, n°. 57, om te worden benoemd tot afdeeliugs-
chef, belast met de leiding van het veeartsenijkundig laboratorium
te Buitenzorg, dr.
L. de Blieck te Rotterdam.

Bedankt: voor de benoeming tot veearts-keurmeester aan het
abattoir te Groningen
A. J. S. van Alphen te Fijnaart.

Verplaatst: van Makassar naar Salatiga de paardenarts 2de klasse
J.
van Slooten (N. Rott. Crt., 10 Maart 1908).

Aangewezen: als vorderingscommissaris voor paarden de
gepensionneerde kapitein-paardenarts
W. G. van de Wal te
Heemstede, ter vervanging van den uit deze betrekking eervol
ontslagen gepensionneerden majoor-paardenarts
W. F. Schrödek
te \'s-Gravenhage.

De inspecteur van den burgelijken veeartsenijkundigen dienst
in Nederlandsch Oost-Indië C.
M. Penning is in het laatst van
Februari van verlof naar Indië teruggekeerd.

Professor dr. D. A. de Jong.

Bij koninklijk besluit van 16 Maart 1908, n°. 27, is benoemd
tot buitengewoon hoogleeraar in de faculteit der geneeskunde
aan de Rijks universiteit te Leiden, tot het geven van onder-
wijs in de vergelijkende pathologie, d1\'. D.
A. de Jong, directeur
van hef slachthuis te Leiden, met machtiging om, te gelijk met
de betrekking van buitengewoon hoogleeraar, die van directeur
van het slachthuis te bekleeden.

De redactie wenscht professor de Jong geluk met zijn benoe-
ming. Zij onderschrijft volkomen wat de
Nieuwe Rotterdai.msche
Courant
van 18 Maart opmerkt, namelijk dat de benoeming van
dr.
de Jong „als een groote aanwinst voor de Leidsche Hlooge-
school (mag worden) beschouwd". En voorts wat het
Handelsblad
hieromtrent meldt, te weten: „Het was te voorzien dat te eeniger

-ocr page 465-

tijd op dezen stoeren werker, die door onverdroten studie en
zeer ernstige proefnemingen, vooral op het gebied der tuberculose,
grooten naam in de wetenschappelijke wereld heeft gemaakt, voor
het hooger onderwijs beslag zou worden gelegd."

Met deze benoeming wordt het nauwe verband tusschen de
geneeskunde en de veeartsenijkunde erkend. Professor
de Jong
zal voor Nederland de trait d\'union vormen tusschen de zuster-
wetenschappen, en dat hij dit op waardige wijze zal doen, daarvan
is de redactie overtuigd. Zij betreurt het slechts, dat door deze
benoeming de kans geringer is geworden, dat
de Jong nog een-
maal zijn krachten zal wijden aan het onderwijs van \'s Rijks
veeartsenijschool.
 De redacïie.

Rijks veeartsenijschool.

Bij ministeriëele beschikking van 16 Maart 1908 is het onder-
wijs in de vakken van wijlen den leeraar M. G.
de Bruin als
volgt geregeld.

Gerechtelijke veeartsenijkunde aan het 4de studiejaar en theo-
retische verloskunde aan het 3de studiejaar zullen tijdelijk worden
gegeven door
H. M. Kroon te Deventer; de stationnaire cliniek
wordt waargenomen door
J. J. Wester, en de ambulatoire cli-
niek benevens de practische verloskunde voor het 3dB studiejaar
door den assistent P.
Zijp.

Het onderwijs in bijzondere ziektekunde en geneesleer voor
het 3de studiejaar zal later worden geregeld.

Bij ministeriëele beschikking van 28 Maart 1908 is A. de Boer,
onder toekenning van eervol ontslag als assistent bij de cliniek
en de geneesmiddelleer aan \'s Rijks veeartsenijschool benoemd tot
assistent aan de Rijks seruminrichting voor het tijdvak van
l April 1908 tot en met 31 Maart 1909; bij dezelfde beschik-
king is de tijdelijke schrijver aan \'s Rijks veeartsenijschool H.
van den Berg als zoodanig bestendigd voor het tijdvak van
1 April 1908 tot en met 31 Maart 1909.

Het veterinair studentencorps leed op 19 Maart 1.1. een groot
verlies.

Na een lang en pijnlijk ziekbed overleed op dien datum, in
den ouderdom van ruim 22 jaar, ten huize zijner ouders te

-ocr page 466-

Brits werd, Sybren Wiebes Wiersma, leerling van het 2de studiejaar.

De overledene, die tot de meest uitmuntende leerlingen mocht
worden gerekend, was ook onder zijn collega\'s zeer gezien. Aan
het graf waren op 22 Maart zijn beste vrienden uit het corps
tegenwoordig, terwijl ook een deputatie van het veterinair stu-
dentencorps
Absyrtus aanwezig was. Onder de sprekers bevond
zich de voorzitter van het corps, die in hartelijke bewoordingen
den vriend herdacht welke op zoo jeugdigen leeftijd aan zijn
ouders, aan zijn vrienden en aan het corps werd ontrukt.

Hij ruste zacht.

Wet op de paardenfokkerij 1901.

De minister van landbouw, nijverheid en handel bericht dd.
d Maart 1908 in de Staatscourant, dat in 1907 in Nederland
zijn gedekt 60227 merriën, waarvan Zeeland en Gelderland
quantitatiet bovenaan staan, namelijk respectievelijk met 10985
en 9170 gedekte merriën. Daarop volgen in aantal Zuid-Holland
(7902 stuks), Groningen (6807 stuks) en Noord-Brabant (6765
stuks.). Overijsel telt het kleinste aantal gedekte merriën, namelijk
1890 stuks.

Keuring van vee en vleesch.

Prijsvraag slachthuis. — Bij koninklijk besluit van 2 Maart 1908,
n°. 42, is ingesteld een commissie, aan welke is opgedragen het
opmaken van een prijsvraag voor een plan voor een goedkoop,
eenvoudig en doelmatig slachthuis, met raming van kosten voor
den bouw, alsmede het beoordeelen van de antwoorden op die
prijsvraag, en zijn benoemd in deze commissie:

tot lid en voorzitter: D. E. C. Knuttel, rijksbouwmeester in
het 2de district, te \'s-Gravenhage;

tot leden: J. J. F. Dhont, directeur van het gemeentelijk
slachthuis te Rotterdam;
F. J. Nieuwenhuis, directeur van de
gemeentewerken te Utrecht; dr.
H. Remmelts, inspecteur in
algemeenen dienst bij de directie van den landbouw te \'s-Gra-
venhage; J. N.
van Ruyven, directeur van de gemeentewerken
te Dordrecht.

-ocr page 467-

Cursussen van vee- en vleeschkeuring.

De directeur-generaal van den landbouw brengt, dato 23 Maart
1908, n°. 2717, ter algemeene kennis, dat in de maand April
as. van rijkswege gelegenheid zal worden gegeven tot het
afleggen van een openbaar examen ter verkrijging van een
diploma van hulpkenrmeester van vee en vleesch.

Veeartsenijkundig staatstoezicht.

Bij koninklijk besluit van 4 Maart 1908, n°. 31, zijn, met
ingang van dien datum, tot wederopzegging benoemd tot plaats-
vervangers van de districtsveeartsen, wien Haarlem en Utrecht
als standplaatsen zijn aangewezen, respectievelijk de veeartsen
C.
Roodzant te Alkmaar en 0. Eijkman te IJselstein, en tot
plaatsvervangers van den districtsveearts wien Leeuwarden als
standplaats is aangewezen de veeartsen J. R.
Huizinga te Mur-
merwoude, dr. J.
Nauta te Witmarsum, H. Postma te Ooster-
wolde en
C. M. van Rooijen te Roordahuizum.

Bij koninklijk besluit van 19 Maart 1908, n°. 35, zijn, met
ingang van 1 April 1908, tot wederopzegging benoemd tot
plaatsvervangers van den districtsveearts, wien \'s-Gravenhage
als standplaats is aangewezen, de veeartsen J. M.
Fillekes te
Hillegersberg,
J. D. Kkukenmkester te Vlaardingen, A. F.
M
uller te Alkemade, G. C. Verkaik te Woerden en K. de
Vink te Zoetermeer.

Bij koninklijk besluit van 19 Maart 1908, n°. 36, zijn, met
ingang van 1 April 1908, tot wederopzegging benoemd tot
plaatsvervangers van den districtsveearts, wien Groningen als
standplaats is aangewezen, de veeartsen
R. Nlthoff te Hooge-
veen,
D. Muller te Loppersum, en dr. D. G. Ubbels te Roden.

Bij koninklijk besluit van 29 Februari 1908, n°. 28, is, met
ingang van 1 Maart 1908, benoemd tot tijdelijk assistent van
den districtsveearts voor Zuid-Holland ten noorden van Maas en
Lek, standplaats \'s-Gravenhage, dr.
A. ten Sande Jr., rijkskeur-
meester te Nieuwerkerk aan den IJsel,

Blijkens een in den Moniteur Beige van 25 Februari 1908
voorkomend bericht is de invoer in België van rundvee uit Ne-

-ocr page 468-

derland, niet voor onmiddellijke slachting bestemd,laugs Clinge
(station en dorp), Esschen (station en dorp), Santvliet en Weelde
(station) van 26 Februari 1908 af verboden.

Beschikking van den Franschen minister van landbouw, dato
19 Februari 1908, betreffende den invoer van levende varkens.

Art. 1. Levende varkens, waarvau de invoer niet is verboden
met het oog op het land van herkomst, mogen slechts worden
ingevoerd en doorgevoerd bij een gewicht van minstens 50 Kg.

Geen dieren worden voor invoer toegelaten dan die, welke
bestemd zijn voor het abattoir de la Villette of voor de abat-
toirs van Lille, Valenciennes, Nancy, Dyon, Lyon, Saint Etienue,
Marseille, Bordeaux, waarheen zij in geplombeerde wagons moe-
ten worden gezonden.

Zij mogen slechts langs de volgende kantoren of zeehavens
worden ingevoerd : Tourcoing, Blasse Misseron, Jeumont, Givet,
Ecouvrez, Igney Avricourt, Delle, Bellegarde, Modane, Vintimile,
Cerbère, Hendaye;

Dunkerque, Boulogne, le Havre, Oherbourg, Saint Malo, Brest,
Saint Nazaire, la ltochelle, Bordeaux.

Art. 2. De in Frankrijk ingevoerde varkens worden aan de
grens gemerkt met een gaatje in het rechter oor.

Art. 3. Een geleidbrief wordt afgegeven, die de plaats van
bestemming vermeldt. Deze geleidbrief wordt binnen 10 dagen
na dato van afgifte teruggezonden aan den veeartsenijkundigen
inspecteur, die hem heeft afgegeven, met vermelding der slachting
door den veeartsenijkundige van het abattoir, waar de dieren
zijn geslacht.

Art. 4. Varkens van buitenlandschen oorsprong worden in
Frankrijk niet toegelaten om door te worden gevoerd.

De Fransche varkens, die in het buitenland worden gevoerd,
mogen in Frankrijk slechts op de in art. 1 aangegeven wijze
wijze worden ingevoerd.

Bij beschikking van den Franschen minister van landbouw,
dato 27 Februari 1908, zijn alsnog de douanekantoren om de
havens der steden Nice, Marseille, Cette en Port-Veudres voor
den invoer van levende varkens opengesteld. (
Staatscourant van
12 Maart 1908, n°. 61.)

-ocr page 469-

De Grieksche regeering heeft den invoer uit Salonika van
ossen en buffels, alsmede van huiden, baar, hoeven, beenderen
en vet, afkomstig van die dieren, verboden.
(Staatscourant van 0
Maart 1908, n°. 56.)

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft goed-
gevonden: A. met ingang van 16 Maart 1908, het vervoeren of
doen vervoeren van herkauwende dieren en varkens te verbieden
uit, naar of binnen een kring omvattende de gemeenten Barne-
veld, Amersfoort, Hoogland, Nijkerk, Hoevelaken en Stoutenburg,
voor zooveel deze gelegen zijn binnen de volgende grenslijn: van
Barneveld langs den straatweg, loopende over Amersfoort, Hoog-
land en Hoevelaken naar Nijkerk, tot aan het kruispunt van
dezen weg met de spoorlijn Amersfoort-Harderwijk; langs deze
spoorlijn, tot waar zij den straatweg van Nijkerk naar Barneveld
snijdt en verder langs dezen weg over Appel tot aan het punt
van uitgang; met dien verstande, dat ook op genoemde straat-
wegen het vervoer der bovenbedoelde dieren verboden is;

B. te bepalen, dat enz. enz.

Negende Internationaal veeartsenijkundig congres
te \'s-Gravenliage, September 1909.

(Onder hot hooge besckermhoorscbap van Zijn Koninklijke Hoogheid
Prins Hendrik der Nederlanden, Hertog van Jtfecklenburg).

A Eere-COmité. Voorzitter: Zijn Excellentie de minister van
landbouw, nijverheid en handel.

Onder-voorzitters: hunne excellentiën de ministers van buiten-
landsche zaken, van binnenlaudsche zakeu, van oorlog en van
koloniën; hunne excellentiën de buitengewone gezanten en
gevolmachtigde ministers van België, China, Duitschlaud, Frank-
rijk, Groot-Brittannië, Italië, Japan, Perzië, Portugal, Rumenië,
Turkjje, de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, te \'s-Graven-
hage; de zaakgelastigde van den Heiligen Stoel te
\'s-Gravenbage;
de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal; de
directeur-generaal van den landbouw te \'s-Gravenhage; de
directeur van den landbouw te Buitenzorg (Java).

Leden: De commissarissen der Koningin in Zuid-Holland en

-ocr page 470-

in Utrecht; de hoogleeraren dr. C. A. Pekelharing en dr. H.
Zwaardemaker te Utrecht, dr. W. Nolen te Leiden, dr. H. J.
Hamburger te Groningen, d\'. C. H. Kuhn te Amsterdam, en
dr.
Th. H. Mac Gillavry te \'s-Gravenhage; mr. dr. C. Roest,
administrateur van den landbouw; de burgemeesters van \'s-Gra-
venhage en van Utrecht; de directeur van \'s Rijks veeartsenij-
school; de heer P. B. J. F
erf, lid van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal te Haarlem; de voorzitter van het Nederlandsch
landbouw-comité; de voorzitter van den Centralen gezondheids-
raad; de hoofdinspecteurs van de volksgezondheid te \'s-Gra-
venhage en te \'s-Hertogenbosch.

N.B. De gezanten van Oostenrijk-Hongarije, Rusland en
Spanje hebben op de tot hen gerichte uitnoodiging om het
onder-voorzitterschap van het eere-comité te aanvaarden nog
geen
definitief antwoord gegeven.

B. Voorbereidend comité. De leeraren aan \'s Rijks
veeartsenijschool te Utrecht; de directeur der Rijks serum-
inrichting te Rotterdam; de luitenant-kolonel dirigeerend-paar-
denarts te \'s-Gravenhage; de districtsveeartsen te Haarlem,
Leeuwarden en Roermond; de rijkskeurmeester in algemeenen
dienst te \'s-Gravenhage; de directeuren der slachthuizen te
Amsterdam, Rotterdam en Leiden; de voorzitter der sub-com-
missie A, bedoeld in artikel 4 der wet op de paardenfokkerij;
de voorzitter en de eerste secretaris van de Maatschappij ter
bevordering der veeartsenijkunde in Nederland; de voorzitters en
de secretarissen van alle afdeelingen van deze Maatschappij; de
voorzitter en de secretaris der Veeartsenijkundige hygiënische
vereeniging; de oud-inspecteur en de inspecteur van den bur-
gerlijken veeartsenijdienst in Nederlandsch Oost-Indië; de majoor,
dirigeerend-paardenarts te Batavia (Java).

C. Uitvoerend comité. Voorzitter: W. C. Schimmel, leeraar
aan \'s Rijks veeartsenijschool, lid van de permanente commissie
voor de Internationale veeartsenijkundige congressen te Utrecht

Onder-voorzitters: M. J. Hengeveld, districtsveearts te Haar-
lem; dr. J.
Poels, directeur der Rijks seruminrichting te
Rotterdam.

Algemeen penningmeester: D. F. van Esvelü, leeraar aan
\'s Rijks veeartsenijschool te Utrecht.

Algemeen secretaris: d\'. D. A. de Jong, hoogleeraar in de faculteit

-ocr page 471-

der geneeskunde aan de universiteit te Leiden, directeur van het
slachthuis aldaar, lid van de permanente commissie voor de In-
ternationale veeartsenijkundige congressen.

Adjunct-secretarissen: dr. H. Remmklts, inspecteur in algemeenen
dienst te \'s-Gravenhage; dr.
H. Markus, leeraar aan \'s Rijks
veeartsenijschool te Utrecht.

Leden: A. Overbosch, luitenant-kolonel dirigeerend-paarden-
arts te \'s-Gravenhage; H. M.
Kroon, voorzitter van de Maat-
schappij ter bevordering der veeartsenijkunde te Deventer; J. J.
Wester, leeraar aan \'s Rijks veeartsenijschool te Utrecht; C. A.
Penning, inspecteur van den burgerlijken veeartsenijdienst in
Nederlandsch Oost-Indië te Buitenzorg (Java).

D. Dagelijksch bestuur. Voorzitter: de voorzitter van het
uitvoerend comité.

Secretaris: de adjunct-secretaris van het uitvoerend comité
dr.
H. Markus.

Leden: de algemeene penningmeester en de algemeene secretaris
van het uitvoerend comité.

Het uitvoerend comité brengt het volgende ter algemeene
kennis:

1°. De juiste datum van het congres zal, in verband met hét
eveneens in
1909 te houden internationaal geneeskundig congres
te
Budapest, nader worden bekend gemaakt.

2°. Inlichtingen worden verstrekt door: prof. dr. D. A. de Jong
algemeen secretaris van het uitvoerend comité te Leiden; dr.
H.
Remmelts, adjunct-secretaris van het uitvoerend comité te
\'s-Gravenhage; dr. H.
Markus, adjunct-secretaris van het uit-
voerend comité te Utrecht.

3®. Nadere bijzonderheden in verband met de organisatie van
het congres zullen, zoodra daaromtrent, na overleg met de per-
manente commissie voor de Internationale veeartsenijkundige
congressen, zekerheid is verkregen, bekend worden gemaakt.

4°. Tot de leden van de permanente commissie werd door
het uitvoerend comité het verzoek gericht om in de landen,
door hen vertegenwoordigd,
nationale comité\'s te vormen, ter be-
vordering van het congres te \'s-Gravenhage.

5°. Het uitvoerend comité heeft zich in verbinding gesteld
met de directie van de Maatschappij «Zeebad
Scheveningen», ten
einde de congresleden in de gelegenheid te stellen gedurende

-ocr page 472-

hun verblijf iii Holland zooveel mogelijk van deze bekende
wereldbadplaats te genieten.

Namens het uitvoerend comité:
W, 0. Schimmel, voorzitter.
D. A. de Jong, algemeen secretaris.

Vergadering van het uitvoerend comité van het
9de Internationaal veeartsenijkundig congres.

Op 25 Maart jl. had in de bovenzaal van het Restaurant
Riche te \'s-Gravenhage een vergadering plaats van het uitvoe-
rend comité voor het aanstaand internationaal veterinair congres,
welke ook toegankelijk was voor de leden van het voorbereidend
comité. In het geheel waren 15 leden tegenwoordig, namelijk
de heeren:
W. C. Schimmel, voorzitter, prof. dr. D. A. de Jong,
algemeen secretaris, dr. H. Remmelts en dr. H. Markus, beiden
2,le secretaris, D. F.
van Esveld, penningmeester, M. J. Hen-
geveld
GJz., onder-voorzitter, dr. M. C. Dekhuijzen, leeraar
aan \'s Rijks veeartsenijschool, A.
Overbosch, luitenant kolonel
dirigeerend paardenarts,
II. M. Kroon, voorzitter der Maatschappij
ter bevordering der veeartsenijkunde in Nederland,
D. van der
Sluijs, directeur van het abattoir te Amsterdam, J. F. Laméris,
voorzitter der afdeeling Nieuw Zuid-Holland, H. L. Ellerman
Lzn., secretaris der afdeeling Zuid-Holland, W. J. Paimans en
H. J. H. Sala, voorzitter en secretaris der afdeeling Noord-
Brabant-Limburg, dr.
C. J. Rab, secretaris der afdeeling Utrecht.

Na opening der vergadering en voorlezing der notulen werd
mededeeling gedaan van de ingekomeu stukken en van ver-
schillende zaken op de voorbereiding van het congres betrekking
hebbend. Daarna werd besloten aan de permanente commissie
der veeartsenijkundige congressen, welke van 14 —16 April a.s.
te Baden-Baden samenkomt, voor te stellen de contributie voor
het aanstaand congres te bepalen op f 15, en zoo dit te hoog
wordt geacht, op f19.

Omtrent den tijd voor het congres acht men het wensehelijk
dit te openen op Zaterdag 11 September en te sluiten op Zater-
dag
18 September 1909. Mocht deze termijn door de permanente

-ocr page 473-

commissie te laiig worden geoordeeld, dau zou de opening op
Maandag \'13 September moeten geschieden.

In het algemeen achtte men het nuttig des voormiddags een
algemeene en des namiddags een sectievergadering te houden,
met dien verstande evenwel, dat bij aanvang op 11 September
de Dinsdag- en Donderdagnamiddag vrij zouden blijven voor
excursies, terwijl bij opening van het congres op 13 September
enkel de Woensdagmiddag tot dit doel beschikbaar kon blijven.
Een der leden deed een geschikte excursie aan de hand voor
Zondag 12 September.

De lste secretaris deed mededeeling van een schrijven uit Milaan,
waarbij vertegenwoordigers der veeartsenijschool aldaar hun mede-
werking toezeggen, indien de Italiaansche taal als officiëele taal
op het congres wordt erkend. Zij zijn verwezen naar prof. dr.
Perroncito, het Italiaansche lid van de permanente commissie.

Op voorstel van den lste secretaris wordt besloten de rapporten
voor de algemeene vergaderingen te doen drukken in de taal
waarin ze zijn geschreven, terwijl daaruit extracten in de drie
congrestalen zullen worden verspreid. De rapporten voor de
sectievergaderingen worden niet vertaald.

Uit de ongeveer 175 ter plaatsing op het programma ingezonden
onderwerpen had de algemeene secretaris reeds een voorloopige
schifting gemaakt ter overweging in deze vergadering. Het bleek dat,
vooral indien de vergadering eerst op 13 September wordt ge-
opend, het aantal daarvan nog meer zal moeten worden inge-
krompen. Slechts één nieuw onderwerp werd, op voorstel van
d1".
Dekhuijzen, hieraan toegevoegd, namelijk: de physiologie
der melkafscheiding. Deze agenda zal op 14—16 April a.s. te
Baden-Baden mede aau het oordeel der permanente commissie
worden onderworpen.

Dank zij de medewerking van den directeur-generaal van den
landbouw, heeft de heer
de Jong van Arkel, chef van de
secretarie van de directie van den landbouw, zich bereid ver-
klaard om op te treden als directeur van het in \'s-Gravenhage
te vestigen bureau van de secretarie van het congres.

In een volgende vergadering zullen de leden van de onder-
scheidene comité\'s in verband met de uitvoering van verschil-
lende aangelegenheden in \'s-Gravenhage worden benoemd.

-ocr page 474-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende Februari 1908,

(De cijfers tusscben ( ) duiden het getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers. 1

a

s

O
£
.2
"5
fee
;=
O

tJ

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Tri chin en-zi ekte.

Miltvuur.

Hon
dol

heic

M

a

O

■a
a

O
JS

s

ls-

i

O

O

h

O

13
§

«

Rotkreupel.

Groningen . .

4

»

11

11

»

6 (1)

»

5(4)

71

71

Friesland. . .

4

w

a

59(1)

71

3(3)

Drente. . . .

1

n

i>

n

V

4 (1)

7)

»

7)

w

Overijsel . . .

4

n

33 (*,

7)

77

7)

V

11

»

77

Gelderland . .

12

r>

149 (4)

11

71

11

15(10)

»

3(2)

Utrecht . . .

3

r>

B

18 (i)

11

5(3)

71

Noord-Holland .

13

119 (15)

1

Zuid-Holland .

11

11

81 (»)

1

5 (2)

12 (6)

4(3)

Zeeland . . .

2

»

57 (*)

71

17

17

Noord-Brabant .

9

n

19(6)

8 (i)

3(3)

11

Limburg . . .

12

n

9

77

7)

M

7)

18(1«)

n

tt

V

Totaal

75

v

7)

535 («)

1

« A

r

18 C)

7)

54 («)

IS

«

S(2)

(Staattceurant van 8/9 Maart 1908, n°. 58.)

T. E.

AAN DE R1JKSSERUMINRICHTING

wordt gevraagd een veearts voor
ambulante werkzaamheden, om
dadelijk in functie te treden. -

-ocr page 475-

---

-

-ocr page 476-

h. j. lovink,
directeur-generaal van den landbouw.

-ocr page 477-

H. J. LOVINK. »)

(Met portret).

De heer H. J. Lovink werd op 10 Januari 1866 te
Terborg geboren, waar hij eerst de lagere, toen de zooge-
naamde „Fransche" school bezocht; vervolgens genoot hij
nog eenigen tijd onderwijs op de school te Anholt, gelegen
niet ver van Terborg, even over de Duitsche grens. Na den
dood van zijn vader kwam hij op 16-jarigen leeftijd in betrek-
king bij den heer
Copijn, boomkweeker te Velp, waar hem
reeds op 19-jarigen leeftijd de post van chef werd opgedragen.

Op 15 Februari 1887 werd hij benoemd tot opzichter
van de uitgebreide bezittingen en van de plantsoenen van
Zutfen. Daar deze gemeente eigenares is van vele boer-
derijen en bosschen had hij bier de gelegenheid het land-
bouwbedrijf en het boschbouwbedrijf in zijn verschillende
vertakkingen te leeren kennen, terwijl hij in den tuinbouw
was grootgebracht en ook in dat vak zijn eerste betrekking
bekleed had.

Op een leeftijd, waarop een ander — wanneer hij zéér
vroeg zijn voorbereidende studiën voleindigd heeft — het
practische leven eerst intreedt, had de heer
Lovink zich
reeds een zoo groote mate van practische ervaring eigen
gemaakt en vervulde hij de omvangrijke en zeer verant-
woordelijke betrekking te Zutfen op zóó voorbeeldige wijze,
dat bestuurders der nog jonge Nederlandsche Heidemaat-
schappij, die nog steeds in een lijdensperiode verkeerde,
hun oog op den heer
Lovink vestigden, meenende in hem
den man te zullen vinden, die de Maatschappij er boven
op zou kunnen werken. De uitkomst heeft bewezen, dat zij
juist hadden gezien.

1) De redactie heeft gemeend dit artikel te moeten overnemen uit den

„ Veterinaire Studenten-Almanak 1908\'\', waarvoor haar toestemming is verleend.

32

-ocr page 478-

De heer Lovink, die altijd blijk heeft gegeven een buiten-
gewoon helder inzicht te hebben, had ook steeds een juisten
kijk op zich zeiven. Zoo had hij spoedig ingezien, dat aan
zijn wetenschappelijke vorming te veel ontbrak. Niettegen-
staande zijn drukken werkkring te Zutfen, vond hij toch
nog den tijd om aan de hoogere burgerschool aldaar de
lessen in de natuurwetenschappen te volgen; hij wendde
zich, waar hij dit noodig oordeelde, om voorlichting op
wetenschappelijk gebied tot enkele professoren aan de Rijks
universiteit te Utrecht en tot een paar leeraren aan de
Rijks hoogere landbouwschool te Wageningen, studeerde
hard in den hem spaarzaam toegemeten vrijen tijd en legde
reeds in 1889 met gunstig gevolg het examen af voor de
acte middelbaar onderwijs in de houtteelt. Ook had hij
juist de voorbereidende maatregelen getroffen om aan de
universiteit te Utrecht verschillende colleges te gaan volgen,
toen deze plannen verijdeld werden door zijn benoeming,
met ingang van 1 Mei 1891, tot adjunct-directeur der Neder-
landsche Heidemaatschappij. Toen ruim een jaar daarna
de heer
Brants als directeur dezer Maatschappij eervol
ontslag had gevraagd, werd (1 Juli 1892) de heer
Lovink
benoemd tot waarnemend directeur ; en daarop volgde weldra,
op 5 September 1892, zijn definitieve benoeming tot
directeur.

Wat de heer Lovink in deze betrekking heeft tot stand
gebracht, is in één woord verbazingwekkend. Hij heeft de
Maatschappij den juisten weg doen inslaan; en hoe groote
verdiensten ook zijn opvolger, de heer
Nengerman, heeft
verworven en het zijne er toe heeft bijgedragen om de
Maatschappij groot te maken, de heer
Lovink heeft het
fondament gelegd voor het krachtige lichaam, dat wij thans
in haar kennen. Toen hij als directeur der Maatschappij
optrad, had hij slechts één ambtenaar onder zich; toen hij
in November 1901 vertrok, telde de Nederlandsche Heide-

-ocr page 479-

maatschappij ongeveer 70 vaste ambtenaren en beambten.
Zijn zeldzame blik op personen kwam juist bij de keuze
zijner medewerkers bijzonder uit; en in allen wist hij over
te brengen den ijver, het plichtsbesef en de voortvarendheid,
die hem zelf bezielden.

Het is ondoenlijk, in een beknopten vorm, ook maar eenig
denkbeeld te geven van hetgeen in de negen jaren van
Lovink\'s directoraat door de Nederlandsche Heidemaat-
schappij is tot stand gebracht. Zij hier slechts gewezen
op enkele groote werken, welke onder zijn leiding werden
aangevangen: de ontginningen te Bakel en Gemert; de
beplanting der Schoorlsche duinen; de bebossching en ont-
ginning van Texel; de bosschen te Kootwijk.

Hebben deze werkzaamheden betrekking op de ontginning
van woeste gronden en op duinbebossching, ook in ander
opzicht heeft de heer
Lovink veel gedaan voor de verhooging
van het voortbrengend vermogen van den vaderlandschen
bodem. Als lid van de staatscommissie voor de bevloeiingen
heeft hij krachtig medegewerkt aan het tot stand komen
van bevloeiingen hier te lande. Aan zijn bemoeiingen is
het te danken, dat de Nederlandsche Heidemaatschappij
deskundigen voor het bevloeiingswezen in het buitenland
liet opleiden, waardoor de stoot werd gegeven tot een
krachtige ontwikkeling van de afdeeling „bevloeiing en
grondverbetering" der genoemde Maatschappij. Een dozijn
ambtenaren voor bevloeiing en grondverbetering werden
sedert dien opgeleid, welke thans in vele streken van het
land een vruchtbaar arbeidsveld hebben gevonden en den
kleinen landbouwer zoowel als den groot-grondeigenaar hulp
en voorlichting verstrekken.

Verder werd door den heer Lovink het mergelvraagstuk
ter hand genomen; ook de quaestie van de nadeelige ge-
volgen der wateronttrekking aan den bodem door de water-
leidingen der steden; en eveneens de quaestie van de

-ocr page 480-

reiniging van afvalwater door middel van bevloeiing, van
welk vraagstuk hij een bijzondere studie maakte naar
aanleiding van zijn benoeming tot lid van de staatscom-
missie voor het ontwerpen van maatregelen tegen de ver-
vuiling der openbare wateren.

De heer Lovink mag zeker worden genoemd de grond-
legger der cultuur-techniek in Nederland.

Grooten naam ook heeft hij zich verworven door zijn
bemoeiingen op het gebied der zoetwatervisscherij. Tijdens
zijn directeurschap werd te Vaassen de bekende visohkweekerij
van de Nederlandsche Heidemaatschappij opgericht, welke
vischkweekerij later het middelpunt is geworden van de
organisatie der Nederlandsche binnenvisschers.

Een bijzonder grooten invloed had de heer Lovink op
de ambtenaren en beambten, die onder hem stonden. Zijn
groote ijver en nooit vermoeide werkkracht werkten bezielend
op hen in. Wanneer hij een taak op zich nam, gaf hij er
zich geheel aan; en dezen eisch stelde hij ook aan zijn
ondergeschikten, voor wie hij overigens een humaan chef
was en voor wier belangen hij ook waakte. Zoo kwam
onder zijn leiding de pensioensregeling voor de ambtenaren
tot stand.

Met ingang van 1 November 1901 werd den heer Lovink
door den raad van commissarissen der Nederlandsche Heide-
maatschappij eervol ontslag verleend, in verband met de
omstandigheid, dat hij bij koninklijk besluit van 24 Sep-
tember
1901 (Staatsblad n°. 28), met ingang van 1 Novem-
ber daaraanvolgende, benoemd was tot directeur-generaal
van den landbouw.

Tevens trad hij toen af als inspecteur der staatsbosschen
en ontginningen, tot welk ambt hij met ingang van 1 Mei
1899 tijdelijk, met 1 Januari 1900 voor vast, benoemd was
geworden. De staatsbosschen en ontginningen, die aanvan-
kelijk door de regeering onder de goede zorgen der Neder-

-ocr page 481-

landsche Heidemaatschappij waren geplaatst, hadden succes-
sievelijk een zoo groote beteekenis erlangd, dat het gewenscht
scheen dezen tak van dienst door aparte ambtenaren te
laten vervullen.

Hoezeer ook de heer Lovink in zijn nieuwen werkkring
zooveel te doen had, dat het te veel zou zijn geweest voor
iemand met gewone werkkracht, zijn troetelkind, de Heide-
maatschappij, kon hij niet aan zich zelf overlaten, zoodra
dit om hem riep. Op de algemeene vergadering van Sep-
tember 1902 werd hij tot commissaris benoemd en in de
vergadering van 19 April 1904 werd hij tot president ver-
kozen. Tijdens zijn voorzitterschap wist hij bij zijn vele
drukke werkzaamheden altijd tijd te vinden voor de behan-
deling van de zaken der Nederlandsche Heidemaatschappij.
Vooral voor de behandeling der visscherijzaken gaf hij zich
toen zeer groote moeite.

Toch zag zich de heer Lovink wegens zijn drukke
ambtswerkzaamheden genoodzaakt den 4den Februari 1907
voor het voorzitterschap te bedanken; hij is evenwel lid
gebleven van het dagelijkse!) bestuur. In de algemeene
vergadering, op 20 September 1907 te \'s-Gravenhage ge-
houden, bracht de nieuwe voorzitter, .Jhr. Mr.
Kuys de
Beerenhrouck, den heer Lovink welverdiende hulde en
bracht hij in herinnering, wat deze gedurende zijn voorzitter-
schap in het belang der Nederlandsche Heidemaatschappij
heeft gedaan.

Een volledig relaas te geven van alles, wat de heer Lovink
gedurende de zes jaren van zijn directeur-generaalschap tot
stand heeft weten te brengen, ligt buiten het bestek van
dit beknopte levensbericht.

Daargelaten dat diens bemoeiingen op landbouwgebied nog
geen afgesloten geheel vormen — en laten wij hopen dat
zulks ook in lange nog niet het geval zal zijn — zou het
voor een recht begrip van het zeer vele, wat hij in die

-ocr page 482-

luttele jaren op dat terrein heeft gewrocht en gereorganiseerd,
noodig zijn te treden in een omvangrijke gedetailleerde
uiteenzetting van allerlei landbouwtoestanden, zoowel hier
te lande als in den vreemde, waarvoor het hier geenszins
de plaats is.

Wij zullen ons daarom — zij het ook noode — beperken
tot een dorre opsomming van de allervoornaamste onder-
werpen, waarmede
Lovink\'s hand zich hervormend of
scheppend heeft ingelaten.

Een van diens eerste naar buiten tredende bemoeiingen
was de invoering bij koninklijk besluit van 21 November
1902 (
Staatsblad n°. 199) van de facultatieve keuring van
voor uitvoer bestemd vleesch en de organisatie van den
daarvoor vereischten keuringsdienst. Spoedig daarop, bij
koninklijk besluit van 13 Augustus 1903
(Staatsblad n°. 255),
volgden dc verhooging van de eischen van toelating tot de
Rijks veeartsenijschool en de toevoeging aan het onderwijs-
programma van het onderricht in practische vleeschkeuring
en landbouwkunde.

In den aanvang van 1904 werden op uiterst rustige en
bescheiden wijze de grondslagen gelegd voor de instelling
der Rijks seruminrichting, het thans zoo grootsche instituut,
hetwelk, onder de voortreffelijke leiding van dr.
Poels,
naast de Rijks veeartsenijschool het centrum vormt van
het Nederlandsche veterinaire leven en terecht een ieders
bewondering wekt.

In het najaar van hetzelfde jaar kwamen bij koninklijk
besluit van 2 September 1904
(Staatsblad n°. 2 L9) de maat-
regelen tot stand ter bevordering van de bestrijding van de
tuberculose onder het rundvee. De ingrijpende beteekenis
van dien stap behoeft voor de lezers van dezen almanak
geen nader betoog.

Inmiddels waren tal van wetenschappelijke onderzoekingen
op veeartsenijkundig gebied, hetzij op
Lovink\'s initiatief

-ocr page 483-

ter hand genomen, hetzij door zijn medewerking mogelijk
geworden. Herinnerd zij slechts aan de proefnemingen van
wijlen dr.
M. H. J. P. Thomassen tot immunisatie van
runderen tegen tuberculose, aan de onderzoekingen van
dr.
Poels op het gebied zoowel der infectieziekten onder
de varkens als op dat der uierziekten, aan de vergelijkende
onderzoekingen van dr. D. A.
de Jong Jzn. naar de werking
van tuberkelbacillen, afkomstig van het rund en van den
mensch, en aan het onderzoek van den leeraar aan \'s Rijks
veeartsenijschool
M. G. de Brujn, naar het verwerpen bij
runderen.

In den zomer van 1904 (koninklijke besluiten van 3
Augustus,
Staatsblad n°. 203, en van 10 Augustus, n°. 29)
kwam de reorganisatie der Rijks landbouwschool tot stand,
waardoor werd overgegaan tot de vestiging der Rijks hoogere
land-, tuin- en boschbouwschool, en bovendien de Rijks tuin-
bouwschool (sedert opgeheven) en de Rijks hoogere burger-
school te Wageningen werden verheven tot zelfstandige in-
richtingen. Het is een hoogst merkwaardig feit, dat de heer
Lovink, zelf autodidact op wetenschappelijk gebied en nimmer
hooger, zelfs nooit regelmatig middelbaar onderwijs genoten
hebbende, de dringende noodzakelijkheid heeft ingezien om
de hoogste inrichting van landbouwonderwijs zoodanig te
hervormen, dat zij feitelijk geworden is een landbouwhooge-
school, waaraan alleen nog maar meer middelen moeten
worden ten koste gelegd en verder een andere naam dient
gegeven en enkele kleinigheden behoeven gewijzigd te worden,
om — hetzij dan met of zonder verplaatsing — daarvan
te maken, wat zij moet worden.

Daarna zijn aan de Rijks hoogere land-, tuin- en bosch-
bouwschool verbonden een instituut voor het onderzoek
van en het geven van advies over landbouwwerktuigen en
gebouwen, zoomede een instituut voor phytopathologie.

In het najaar van 1904 kwam bij koninklijk besluit van

-ocr page 484-

17 September (Staatsblad n°. 223) een nieuw reglement
voor de land- en tuinbouwwinterscholen tot stand en werd
de Rijks zuivelschool te Bolsward, waarvoor de noodige
gelden op de staatsbegrooting voor 1903 waren uitgetrokken,
georganiseerd (koninklijk besluit van 19 September 1904,
Staatsblad n°. 224).

Tot de ongeveer te gelijker tijd genomen maatregelen, die
schijnbaar van zeer eenvoudigen aard zijn, doch inderdaad
een ver strekkende beteekenis bezitten, behoort onder meer
het scheppen van de betrekkingen van adspirant-landbouw-
ingenieur en van adspirant-land- en tuinbouwleeraren, met
gedeeltelijke detacheering in het buitenland.

Nadat bij de wet van 14 Juli 1904 (Staatsblad n°. 148)
een kleine aanvulling van de Jachtwet had plaats gehad,
werd in hetzelfde jaar overgegaan tot de instelling van een
staatscommissie voor de jacht, aan welke als taak werd
opgedragen te onderzoeken, welke wijzigingen en aanvul-
lingen de wettelijke bepalingen tot regeling der jacht be-
hoeven, meer in het bijzonder ter bevordering van de
afschaffing der heerlijke jachtrechten en ter verkrijging van
een billijke regeling tot vergoeding van wildschade.

Mede op Lovink\'s initiatief en wel onder zijn praesidium.
werd bij koninklijk besluit van 20 Juni 1906 (
Staatsblad
n°. 72), de staatscommissie voor den landbouw in het leven
geroepen, aan welke de omvangrijke opdracht werd verstrekt
een onderzoek in te stellen :
a. omtrent den oeconomischen
toestand der landbouwers in Nederland, mede in verband
met de verschillende rechtsvormen onder welke de grond
wordt gebruikt;
b. omtrent den oeconomischen toestand
der landarbeiders in Nederland, mede in verband met het
klein grond-bezit.

Wat de bemoeiingen op zuivelgebied betreft, valt nevens
de organisatie van het in Maart 1903 geopende Rijks zuivel-
station te Leiden voornamelijk melding te maken van de

-ocr page 485-

invoering van het zoo uiterst belangrijk rijkstoezicht op de
botercontrólestations, van de onvermoeide, meestal met
goeden uitslag bekroonde pogingen, om de buitenlandsche
regeeringen rekening te doen houden met de Nederlandsche
botercontröle, van de indiening van een ontwerp tot wijziging
en verscherping der vigeerende boterwet, en eindelijk van
stappen ter bevordering van de deugdelijkheid der Neder-
landsche kaas en van den afzet daarvan in den vreemde.

Tot de meest gewichtige regelingen van wettelijken aard,
die onder
Lovink\'s directeur-generaalschap haar beslag hebben
gekregen, behooren de wet van 30 December 1904 (
Staats-
blad
n°. 282), houdende bepalingen omtrent bevloeiingen ;
de door velen zoo lang verbeide, onder dagteekening van
16 Juli 1907 (
Staatsblad n°. 222) tot stand gekomen wet
tot afschalling der tienden, alsmede de nog niet in werking
getreden wet van 16 Juli 1907 (
Staatsblad n°. 217), waarbij
de hierboven bedoelde facultatieve voorschriften in zake de
keuring van voor uitvoer bestemd vleesch omgezet zijn in
bepalingen van dwingenden aard.

Naar verluidt, is voorts eerstdaags de indiening te gemoet
te zien van een wetsontwerp tot wijziging der Vogelwet,
en wordt de laatste hand gelegd aan een ontwerp betreflende
de keuring van voor binnenlandsch verbruik bestemd vleesch.
Met. dit laatste onderwerp staat in nauw verband de bij
koninklijk besluit van 25 April 1905 (
Staatsblad nu. 110),
geregelde cursussen ter verkrijging van het diploma van
hulpkeurmeester van vee en vleesch.

Geheel in de lijn van zijn vroegeren werkkring heeft de
heer
Lovink steeds krachtig tot bevordering der zoetwater-
visscherij medegewerkt en was hij het, die den grooten
stoot heeft gegeven tot de bebossching met staatshulp van
woeste gemeentegronden.

Met betrekking tot de landbouwlaboratoria valt naast
de voltooiing van een nieuw Rijks landbouwproefstation

-ocr page 486-

te Groningen in Februari 1904, te wijzen eenerzijds op de
totstandkoming bij koninklijk besluit van 19 Augustus 1907
(.Staatsblad n°. 235) van een gewijzigd reglement voor die
inrichtingen, waarbij zoowel ten aanzien van de taak en
de organisatie als aangaande het toezicht in verschillende
opzichten belangrijke veranderingen werden ingevoerd, en
anderzijds op de vaststelling van een reglement betreffende
het verschijnen van verslagen omtrent landbouwkundige
onderzoekingen der Rijks landbouwproefstations, hetzij van
beknopte mededeelingen dier inrichtingen omtrent aangele-
genheden, waarvan de kennisneming van belang is te achten
voor landbouwers in den kring van een bepaald station of
in het geheele land.

Alles wat de landbouwpublicatien in het algemeen aan-
gaat, heeft zich steeds in
Lovink\'s onverdeelde belang-
stelling mogen verheugen. Doordrongen van het groote
nut hetwelk de publicatiën — mits in behoorlijken vorm
gegoten — kunnen stichten, is hij van den aanvang af er
op bedacht geweest in deze met de oude sleur te breken,
het verslag over den landbouw geheel om te werken en
te vereenvoudigen, alsmede de omvangrijke, nagenoeg door
niemand gelezen landbóuw-blauwboeken en dorre jaarrap-
porten te vervangen door de periodiek verschijnende num-
mers der „Verslagen en Mededeelingen", aan wier samen-
stelling bijzondere zorg wordt besteed en die alle — onver-
schillig welk onderwerp zij betreffen — denzelfden frisschen
geest ademen als onder de machtige leiding van den directeur-
generaal de geheele directie van den landbouw bezielt.

Nevens die verslagen en mededeelingen zijn te vermelden
de populaire, bij tienduizendtallen niet alleen verspreide,
doch inderdaad ook gelezen vlugschriften over onderwerpen
van actueelen aard, de veelvuldige berichten omtrent den
stand der gewassen in het binnen- en buitenland en de
uitgifte van talrijke verklarende platen.

-ocr page 487-

Met de zorg voor deze publicatiën hingen samen de
vorming van een landbouwbibliotheek, de aanstelling van
een 500-tal over bet geheele land verspreide landbouw-
correspondenten, de in 1904 volbrachte overbrenging van
de zorg voor de landbouwstatistiek van het Nederlandsch
landbouwcomité naar de toenmalige afdeeling Landbouw,
alsmede de instelling van een bureau voor het verstrekken
van inlichtingen aan belanghebbenden omtrent alle met den
landbouw in verband staande aangelegenheden.

Nevens de koninklijke onderscheidingen, die den heer
Lovink achtereenvolgens te beurt vielen in den vorm van
het officierskruis van Oranje [Nassau (1898), en van het
ridderkuis van den Nederlandsche Leeuw (1904), valt als
blijk zoowel van het vertrouwen der regeering als van haar
waardeering van diens buitengewone verdiensten op land-
bouwgebied nog te vermelden, dat de, in 1898 gevormde
en destijds uit slechts enkele ambtenaren bestaande afdeeling
Landbouw, bij koninklijk besluit van 7 Maart 1900 (
Staats-
blad
n°. 12) in een meer zelfstandige positie gebracht is
en verheven werd tot de „Directie van den Landbouw",
welke behalve de bureelen van den algemeenen dienst thans
acht afdeelingen omvat.

Niet tot den landbouw is echter de ambtelijke werkkring
van den heer
Lovink beperkt gebleven.

Hier boven werd reeds melding gemaakt van de groote
verbetering onder zijn leiding in de officiëele publicatiën
op landbouwgebied gebracht, en van zijn bemoeiingen op
het gebied van den handel in landbouwproducten, met name
ten aanzien van den afzet van kaas in het buitenland en
ten aanzien van de beteekenis der botercontröle voor den
afzet op vreemde markten.

Het behoeft dus geen verwondering te wekken dat, toen
de regeering den tijd gekomen achtte om op het gebied
van den handel in het algemeen de hand aan den ploeg te

-ocr page 488-

slaan en door een doelraatigen publicatie- en informatiedienst
aan het particulier initiatief meer steun te verleenen, voor
de organisatie van dien dienst op den heer
Lovink een
beroep werd gedaan.

De tijd is nog niet gekomen, om over deze nieuwe werk-
zaamheid van den heer
Lovink — geen geringe, zij het
dan ook tijdelijke vermeerdering van zijn omvangrijke
taak — in bijzonderheden te treden. Maar toch staat wel
vast — en de sinds het voorjaar van 1907 in gewijzigden
en meer practischen vorm uitgegeven consulaire verslagen,
het weekblad
„Handehberichten," alsmede de omstreeks den-
zelfden tijd geopende openbare oeconomische bibliotheek
met leeszaal zijn er het bewijs van — dat ook ten aanzien
van de nieuwe afdeeling Handel van het departement van
landbouw, nijverheid en handel het organiseerend talent en
de practische zin van den heer
Lovink aan de bevordering-
van de Nederlandsche volkswelvaart ten goede zuilen komen.

Naast ongeëvenaarde werkkracht bezit de heer Lovink
een zeldzaam organiseerend talent en een buitengewonen
blik zoowel op personen als op zaken.

Als directeur-generaal begonnen met een betrekkelijk
gering personeel, heeft hij in weinige jaren de breede schare
van geschikte mannen weten te vinden, die hem in het
volbrengen zijner taak behulpzaam zijn.

Benijdenswaardig vlug om zich in de meest heterogene
onderwerpen in te werken, weet hij steeds in alles hoofd-
zaken van bijzaken te onderscheiden en vaak in onbegrijpe-
lijk korten tijd de goede richting te bepalen.

Voortvarend, zonder ooit haastig te zijn, werkt de heer
Lovink altijd volgens een vast plan, hetwelk hij in groote
lijnen heeft vastgesteld, doch dat hij, al naar de omstan-
digheden zulks wenschelijk maken, in details wijzigt, daarbij
telkens — geboren diplomaat als hij is — den tijd afwach-
tende, die hem voor de nadere uitwerking van het eene of

-ocr page 489-

andere gedeelte van zijn programma het meest geschikt
voorkomt.

Door en door eerlijk, let hij uitsluitend op het belang
der zaak welke hij dient, en wekt hij algemeen vertrouwen.

Voor iedereen, hoog of laag geplaatst, is hij even toe-
gankelijk ; daardoor kent hij de behoeften zoowel van den
kleinen als van den grooten landbouwer, kweeker en grond-
eigenaar, en behartigt hij gelijkelijk de billijke belangen van
beiden, altijd het ééne groote doel voor oogen hebbende:
de verhooging der productiviteit van den Nederlandscheri
bodem.

Bovenstaande uitnemende, zeer waardeerende biographie
mocht de redactie van een vriendelijk medewerker ontvangen ;
zij is dezen dankbaar voor de moeite, welke hij zich heeft
willen getroosten. Het artikel geeft een duidelijk beeld van
de reuzen-werkkracht waarover de heer
Lovink te beschik-
ken heeft. En daarbij is nog slechts ter loops gewag ge-
maakt van zijn vele bemoeiingen betrell\'ende de inrichting
der veeartsenijschool en de verheffing van het veeartsenij-
kundig onderwijs. Dat deze school in het korte tijdsbestek
van zijn directeur-generaalschap een manege, een 6-tal
afzonderingsstallen, maar bovenal een pathologisch instituut
rijker is geworden, pleit voor zijn inzicht, aan welke der
vele dringende behoeften, na een langdurige periode van
rust, het eerst moest worden voldaan. Nog vóór de eerste
steen van het pathologisch instituut was gelegd, werd de
lang verwachte nieuwe leeraar benoemd, wiens taak het
voortaan zou zijn de nimmer tot haar recht gekomen alge-
meene ziektekunde, ziektekundige ontleedkunde en bacterio-
logie te onderwijzen. Daarmede is de reputatie van het
Nederlandsche veeartsen ij kundige onderwijs, eenmaal een
voorbeeld voor de Europeesche scholen, doch langzamerhand,
omdat het bleef stilstaan, verre ten achter geraakt, wederom

-ocr page 490-

gaan rijzen. Moge liet weldra den goeden naam van voor-
heen herkregen hebben.

Het is algemeen bekend, dat de heer Lovink niets liever
wil dan dat, maar .... alles kan niet op eens. Gelijk
boven werd vermeld, hij weet zijn tijd te kiezen ; hij weet
ook de zaken in de door hem gewenschte richting te sturen,
tot men het natuurlijk vindt, dat ze aldus zijn geworden en
hem op het ingeslagén pad van bevoegde zijde de behulp-
zame hand wordt toegestoken.

Dat de Nederlandsche veeartsen den heer Lovink waar-
deeren, blijkt onder anderen daaruit, dat zij hem met alge-
meene stemmen het eerelidmaatschap van de ,,Maatschappij
ter bevordering der veeartsenijkunde in Nederland" aan-
boden. Zij vereeren in hem den man van het groote
initiatief; wie zou het hebben aangedurfd om, als hij in 1905
te Budapest, het internationaal veeartsenijkundig congres
uit te noodigen den volgenden keer (in 1909) in \'s-Gravenhage
samen te komen ? Hij zag daarin voor de Nederlandsche
veeartsenijkunde een voordeel, en aarzelde niet ons kleine
land, met zijn beperkt aantal veeartsen, voor het feit te
plaatsen. Hij heeft er zijn rug onder gezet en nu
moe/
het congres slagen.

Is het wonder dat wij jongeren tegen zulk een reus in
kennen en kunnen met eerbied opzien ? Tot dien eerbied
zijn wij
ook gedreven door zijn groote humaniteit tegenover
het personeel van \'s Rijks veeartsenijschool. Toen de heer
Lovink vernam dat dit personeel reeds jaren lang te ver-
geefs pogingen in het werk had gesteld om in het pensioen-
fonds te worden opgenomen, zorgde hij onverwijld dat hieraan
werd voldaan; dit niet alleen, hij trof zelfs maatregelen
dat de kortingen voor het pensioenfonds uit \'s Rijks kas
worden gerestitueerd.

De redactie dankt ook op deze plaats den heer Lovink,
dat hij zijn portret voor den almanak heeft willen afstaan.

-ocr page 491-

Zij hoopt dat liem de kracht moge worden geschonken 0111
den door hem afgebakenden weg ten einde te bewandelen !
Het veeartsenijkundig onderwijs verwacht nog veel van hem.

De Redactie.

(Veterinaire Studenten Almanak 1908).

OOGONDERZOEK BIJ MILITAIRE PAARDEN,

dook

F. LAMÉRIS,

Kapitein-paardenarts.

In navolging van de onderzoekingen, gepubliceerd door
Duitsche militaire paardenartsen, 1) heb ik in den winter
van 1906 op 1907 achtereenvolgens de oogen onderzocht
van de cavaleriepaarden in het garnizoen Zutfen. Hoewel
het mij bekend was, vooral door de onderzoekingen van den
majoor-paardenarts J.
N. Ballangée in de jaren 1896 en
later, dat oogaandoeningen bij onze militaire paarden veel-
vuldiger voorkomen dan algemeen wordt vermoed, kon ik
mij toch niet voorstellen, dat dit zoo erg zou zijn, als het
bij het Duitsche leger het geval is. Door eigen aanschouwing
was ik gedurende mijn detacheering te Berlijn in staat,
onder leiding van prof.
Schwarznecker, Korpsstabsveterinär
van het garde-korps, het groote aantal gevallen waar te
nemen bij de verschillende regimenten ulanen, dragonders
en veld-artillerie. Deze regimenten waren bijna uitsluitend
geremonteerd met Oostpruisische paarden en het kwam
mij van belang voor te weten, of deze ooggebreken ook in
die mate bij onze Iersche cavaleriepaarden zouden worden
aangetroffen.

1) Zie de artikelen van Stabsveterinär Rosenfeld, Zeitschrift für Vete-
rinärkunde,
Jahrgang 17, Heft 4, Oberveterinär Vogler, Ibidem, Jahrgang
18, Heft 1, Korpsstabsveterinär Q
ualitz, Ibidem.

-ocr page 492-

In het geheel kon ik beschikken over 235 troepenpaarden
van het 2do en 5de eskadron 4de regiment huzaren, welke door
mij systematisch met behulp van den oogspiegel van
Lieb-
reich
en de lamp van Priestley-Smith werden onderzocht.
Voor den oogspiegel werd bijna uitsluitend gebruik gemaakt
van diffuus daglicht; voor onderzoek met focale belichting
plaatste ik het paard in een stalgedeelte, dat door middel
van dekens kunstmatig donker was gemaakt.

Het onderzoek met den oogspiegel werd steeds ingeleid
met de schaduwproef van
Qüignet, om na te gaan of het
paard myoop of emmetroop, c.q. hypermetroop was. Dit
heeft een dubbel voordeel: men voorkomt daardoor de fout
om direct op te korten afstand te onderzoeken, een neiging,
welke alle oogonderzoekers in den beginne moeten bestrijden.

Het resultaat van dit onderzoek was als volgt:

29 paarden vertoonden een myopie van meer dan — 1 D,
dus 8.1 °/0. Van deze 29 paarden waren 17 aan beide oogen
myoop, 9 paarden aan het eene oog myoop en aan het
andere emmetroop; terwijl 3 paarden het eene oog myoop
en het andere op de grens tusschen — 1 D en emmetroop
hadden. Gedurende het onderzoek veranderde dit zelfs: in
den beginne wanneer het paard eenigszins vreesachtig was,
zag men de pupil van deze drie paarden wijd en ging de
schaduw mede, terwijl na een oogenblik rust en kalmeering
de pupil zich iets vernauwde en de schaduw zich in tegen-
gestelden zin bewoog.

Het aantal myope oogen was dus 49 op de 460 of 9.4 °/0.

Het trof mij verder, dat bij het onderzoek van myope
oogen met den oogspiegel vrij constant een prachtige kleur-
schifting van de uit den fundus oculi terugkeerende licht-
stralen kon worden waargenomen, wanneer men zich op
een afstand van 1 meter bevindt. De kleur wisselt
tusschen blauw, violet en paars, al naarmate de afstand
tusschen het oog van den onderzoeker en van het onder-

-ocr page 493-

zochte dier iets kleiner of grooter werd gemaakt. Dit ver-
schijnsel staat in verband met de kleur van den fundus
oculi en werd ook enkele malen, doch in veel geringer mate,
waargenomen bij oogen, waar geen myopie voorhanden was,
doch nimmer zoo volmaakt als bij besliste myopie. Bij het
onderzoek op genoemden afstand ziet men ook dikwijls boog-
vormige lijnen in de lens, door prof.
Berlin met den naam
van lenssclerose bestempeld, wel te onderscheiden van een
beginnende lenstroebeling of staar. Daar dit. echter op het
gezichtsvermogen van het paard weinig invloed uitoefent,
werd van het voorkomen daarvan geen aanteekening gehou-
den, zoodat ik niet in staat ben de veelvuldigheid van het
optreden van lenssclerose door cijfers weer te geven. Zooge-
naamde mergvlammen, zijnde merghoudende zenuwvezelen,
uitstralende van den onderrand der papil van den nervus
opticus, werd bij drie paarden, telkens aan één oog waar-
genomen.

Slechts bij twee oogen trof ik een leucosis van het vaat-
vlies aan, een zoogenaamd ophthalmoscopisch tapetumcolo-
boora. Dit lage cijfer staat hoogst waarschijnlijk in verband
met de haarkleur der onderzochte paarden, n.1. donkerbruin
(2do eskadron) en lichtbruin (5de eskadron) zonder groote
afteekeningen.

Pigment-coloboom van het tapetum-nigrura kwam voor
bij 10 oogen (7 paarden), waarvan 6 paarden \'behoorden tot
het donkerbruine 2do eskadron en slechts 1 tot het lichtbruine
5de eskadron.

Van mydriatica werd slechts gebruik gemaakt indien een
nader onderzoek van veranderingen in de inwendige deelen
van het oog dit wenschelijk maakte.

-ocr page 494-

Gebruikt werden: sulfas atropini 1 °/0, hydrobromas hom-
atropine en de zoogenaamde hydrine, volgens het recept
van prof.
Bayer, namelijk: R/ Ephedrin. hydrochloric. 1

Iiomatropin. hydrochloric. 0.01
Aq. destillat. 10

Het gebruik van sulf. atrop. is voor militair veterinair
oogonderzoek sterk af te raden, aangezien de verlamming
van den rousc. ciliaris en den musc. sphincter, en daardoor de
pupilverwijding en verlamming der accomodatie, nog tot 14
dagen a 3 weken blijft bestaan, hetgeen voor den ruiter in
geaccidenteerd terrein of bii het nemen van hindernissen ge-
vaar kan opleveren, wijl het paard geen afstanden kan schatten.

Door het gebruik van een oplossing van hydrobromas
homatropini kan men dit nadeel ontgaan ; dit middel geeft
voldoende verwijding voor het onderzoek en de pupil heeft
na een halven dag haar normale wijdte teruggekregen.

Met de door prof. Bayer en anderen aanbevolen hydrine
had ik niet hetzelfde succes. De ingedruppelde vloeistof
werd direct door vermeerderde traanafscheiding verwijderd;
herhaalde instillatie was noodig om het nuttig effect te
verkrijgen. Of\' dit aan een prikkelende werking van de
ephedrine of aan andere oorzaken moet worden toegeschre-
ven, waag ik niet te beslissen.

Vatten wij de resultaten van het oogonderzoek samen,
daarbij uitgaande van het denkbeeld, dat als abnormaal
moet worden beschouwd elke verandering, welke min of
meer storend op het gezichtsvermogen inwerkt, dan geeft
nevenstaande tabel een overzicht van het voorkomen van
ooggebreken bij onze paarden op verschillende leeftijden.

Bij 235 troepenpaarden werden dus 74 °/0 aan beide
oogen vrij van acute en chronische veranderingen gevonden.
Onder deze cijfers zijn niet begrepen litteekens aan
de oogleden, uitgaande van het denkbeeld, dat deze
geen invloed op het gezichtsvermogen uitoefenen.

-ocr page 495-

Ouder-
dom.

Aantal
paarden.

Abnor-
maal.

Procent.

Ouder-
dom.

Aantal
paarden.

Abnor-
maal.

Procent.

6 jaar

3

1

33.3 %

14 jaar

21

8

38.2 o/0

7 »

12

2

16.6 %

15 „

22

9

40.9 o/0

8 „

28

1

3-5%

16 ,

22

8

36.3 o/0

9 „

21

4

19 %

17 „

5

3

60 o/o

10 „

9

1

11-1%

18 „

5

3

60 o/o

11 „

27

6

22.2 %

19 „

8

5

62.5 o/0

12 „

22

1

4.5 0/a

20 „

6

3

50 %

13 „

22

5

22.7 %

21 „

2

1

50 o/o

Transpor-
teeren.

144

21

Totaal

235

61

25.9 o/„

Deze litteekens werden vrij dikwijls waargenomen en
waren meestal het gevolg van verwondingen, veroorzaakt
door den haak van de kinketen of van den pareerketting
van naaststaande paarden of wel door den karabijn korrel
van afgezeten ruiters.

Mijns inziens zou het aanbeveling verdienen, dat door
een verbeterde constructie van genoemde deelen hierin zoo-
veel mogelijk werd te gemoet gekomen. Overgaande tot de
bespreking van de waargenomen gebreken in de volgorde
van buiten naar binnen, komen we het eerst tot e n t r o p i u m.

Bij een paard kwamen door litteekenvorming en retractie
aan het bovenooglid enkele wimperhaartjes in aanraking
met de cornea en onderhielden door irritatie een keratitis
en conjunctivitis, welke echter spoedig ophield, nadat de
oorzaak verwijderd was.

Chronische dacryocystitis kwam bij een paard voor
aan beide oogen; door verstopping van het traankanaal
vloeide het traanvocht over de huid, waarvan plaatselijke
excoriatie het gevolg was.

Litteekens, vlekken en troebelingen der cornea
werden aan 10 oogen waargenomen, meestal in den vorm
van zeer fijne rookblauwe tot witte strepen. Een eigenlijk
leucoom kwam niet voor.

-ocr page 496-

Bij de paarden n°. 700 (beide oogen) en iio.\'575 (rechter
oog) werd een verticale, midden over de cornea loopende,
volkomen doorschijnende rimpel waargenomen, den indruk
gevende van een plaatselijke verdikking van de cornea. Zeer
duidelijk was het beloop van den rimpel te zien met den
keratoscoop van
Placido. Naar mijn meening hadden we
hier te doen met een vormingsgebrek.

Cysten aan de bovenste druifpitten werden bij 3
oogen vastgesteld; eenmaal was de cyste zoo groot, dat
daardoor het middelste gedeelte der pupil geheel werd
bedekt en dientengevolge als het ware twee openingen
werden gevormd.

Duidelijke i r i s v e r k 1 e u r i n g werd bij 4 oogen gevonden,
als gevolg van een vroeger bestaan hebbende iritis, eenmaal
zelfs met restes van gele fibrineuse stolsels op de iris.
Verder werden twee achterste synechiën aangetroffen,
terwijl ook enkele malen pigmentrestes van de iris aan de
voorste lenskapsel op vroeger bestaan hebbende adhaesies
wezen.

Lenstroebelingen. Deze kwamen het menigvuldigst
van alle ooggebreken voor en wel bij
62 oogen of 13,2% van
het aantal onderzochte.

Aan genoemde oogen werd geconstateerd : 25-maal een
voorste kapselstaar, 18-maal een achterste kapelstaar, 1 O-maal
troebelingen van de eigenlijke lens, 13-maal de Y-staar en
7-maal de remontestaar of aangeboren voorste centrale
kapselstaar.

Tweemaal vond ik na atropine-instillatie bij troebeling van
de lens en de lenskapsel, de randzone geheel vrij en door-
zichtig. Van het voorkomen van de Y-staar werd alleen
aanteekening gehouden wanneer deze bijzonder duidelijk in
den vorm van witte strepen aanwezig was. Het paard n°. 40
vertoonde aan beide oogen een voorste en achterste Y-staar,
welke het aanzien hadden van bersten in dik glas.

-ocr page 497-

Dc cataracta capsularis anterior congenita of remontestaar
kwam viermaal te gelijk voor met Y-staar. De naam remon-
testaar is in Pruisen algemeen gebruikelijk. De remonte"
paarden worden daar wegens het veelvuldig voorkomen van
maanblindheid streng op de oogen onderzocht en bij voor-
komen van cataract niet aangekocht. Blijkt evenwel bij het
onderzoek, dat men te doen heeft met dezen aangeboren
\' staarvorm, dan worden jonge remonten, daarmede behept,
toch aangenomen.

Driemaal zag ik een tweede remonte-staarpunt eenige
111M. achter het eerste gelegen, op den horizontaal verloo-
penden arm der liggende -staar, iets dieper dan het eerste.

Vaste, onbeweeglijke troebelingen in het
glasvocht vond ik bij 4 oogen.

Vervloeiing van het glasvocht met membra-
nen, stofsluiers, troebelingen of beweeglijke punten kwamen
voor bij 19 oogen (4 °/0); drie oogen daarvan vertoonden
door het aanwezig zijn van cholestearinekristallen het be-
kende prachtige beeld van synchysis scintillans, het best te
vergelijken met een sneeuwval of een met sterren bezaaid
firmament. Troebelingen van het glasvocht waren het best
waar te nemen met het ongewapende oog, door het diver-
geerend licht van de
Piuesti.f,y-lamp vlak naast het oog des
onderzoekers te houden en wel op een afstand van ± 75
cM. van het onderzochte oog; zij vertoonden zich dan als
lichtende wolken of sluiers tegen een donkeren hemel.

A b 1 a t i o r e t i n a e kwam niet voor, slechts eenmaal
kon een pigment-afzetting in de retina worden geconstateerd
als gevolg van een vroeger daar plaats gehad hebbende bloeding.

Twee paarden waren eenzijdig blind met a t r o p h i a
b u 1 b i, het gevolg eener verwonding van den bulbus met
opvolgende panophthalmitis.

Bij het paard n°. 188 vond ik aan het linker oog het
volgende: voorste kapselstaar, de temporale helft van de

-ocr page 498-

pupil innemende, kleur der iris zwartbruin en dof. De
purkyné-SANsON\'sche beelden in het gebied der staar iets
zwakker en onduidelijker, maar toch goed waar te nemen,
zoowel die der voorste als die der achterste lenskapsel.
Van de bovenste druifpitten gaat een ilotteerende zwart-
bruine draad dooi\' de voorste oogkamer, in een boog naar
beneden hangende naar de achtervlakte der cornea. De
daar tegenover liggende contractiegroeve der iris is veel
lichter gekleurd dan de rest. Door opwekken der pupil-
lairreflex wordt de draad meer gespannen of gevierd en
komt daardoor in een flotteerende beweging. Hoogst waar-
schijnlijk heeft het paard geleden aan een irido-cyclitis,
waardoor uitrafeling en franjes van den irisrand (druifpitten)
zijn ontstaan en aan den draad het aanzijn is geschonken.

Door adhaesie aan de achtervlakte van de cornea en
telkens terugkeerende pupillairreflex is dit franjeachtig vormsel
tot een draad uitgerekt.

Het paard n°. 127 vertoonde aan het linker oog gele
fibrineuse stolsels op de iris, een fijne Y-staar met twee
staarpunten, vervloeiing van het glasvocht met membranen
in de temporale ooghelft. De nasale helft van het glasvocht
is helder en doorzichtig en van het vervloeide gedeelte
scherp afgescheiden door een schuin vlak, aangeduid door
fijne strepen. Het geeft den indruk alsof dit in verband
staat met de normale structuur van het glasachtig lichaam
in normalen toestand.

Bij het paard n°. 297, 16 jaar, trof ik in het overigens
volkomen normale linker oog op de papil een blaasvormig
wit gezwel aan. Het bevond zich op de nasale helft daar-
van en nam ongeveer een vierde gedeelte van de papil in.
De tumor is scherp afgescheiden van den rooden achter-
grond en steekt in het glasvocht uit. Bij verplaatsing van
het onderzoekende oog ziet men zeer duidelijk het niveau-
verschil door de parallactische verschuiving.

-ocr page 499-

De papil is overigens volkomen normaal, ook zijn er
geen gezichtsstoornissen waar te nemen.

O ö

Een half jaar na de eerste waarneming is de tumor onveran-
derd gebleven ; waarschijnlijk hebben we hier te doen met een
aangeboren woekering van het celweefsel der lamina cribrosa.

Slotbeschouwingen. Hoewel het aantal door mij
onderzochte oogen (470) te klein is om daaruit gevolgtrek-
kingen te mogen maken voor ons geheele leger, komt het
mij toch niet van belang ontbloot voor, de cijfers door mij
verkregen te toetsen aan die, door onderzoekers bij het
Pruisische leger vastgesteld.

Oberveteriniir Vogler constateerde bij meestal Oost-
pruisische paarden een myopie van 7.7 °/o> terwijl door
mij bij onze Ieren 8.1 °/0 werd gevonden.

Dezelfde onderzoeker onderzocht 759 paarden; hij vond
daarbij 138 paarden met ziekelijke veranderingen tengevolge
van inwendige oogontsteking, 24 paarden met waarschijnlijk
aangeboren kernstaar en 19 met staarpunten, dus samen
181 paarden.

Daar het dikwijls zeer moeilijk is te beslissen, of men
met een aangeboren of verkregen lenstroebeling te doen
heeft, heb ik deze getallen te zamen gevoegd en kom dan
voor de Pruisische paarden tot 23.8 °/o met veranderingen
in de lens en inwendige deelen van het oog.

De overeenkomstige cijfers zijn bij ons: 47 paarden op
de 235, dus 19.1 °/0.

Vogler meent dit hooge percentage voor een deel te
moeten toeschrijven aan recidiveerende irido-cyclo-choroiditis
of periodische oogontsteking. Deze ziekte komt in sommige
Pruisische garnizoenen veelvuldig voor en lichte gevallen
worden daar dikwijls over het hoofd gezien en niet gemeld.
Uit onze statistische gegevens van behandelde paarden blijkt,
dat in de laatste 10 jaar 36 gevallen van irido-cyclitis zijn
behandeld geworden, dat is 0.076 °/0 per jaar.

-ocr page 500-

Het Pruisische leger geeft in 1904 daarvoor 0.13 ° 0, dus
tweemaal meer, doch in werkelijkheid zal dit volgens
Vogler
vrij wat hooger zijn. Betere bodemverhouding, betere fourage
en sanitair toezicht geven voor ons leger gunstiger cijfers.

Het betrekkelijk hooge percentage van 19.1 °/0 verande-
ringen in de inwendige deelen van het oog kan dus voor
ons leger niet op rekening komen van de periodische oog-
ontsteking. Het denkbeeld kwam daardoor bij mij op, of er
misschien ook verband kon bestaan tusschen deze ooggebre-
ken en de besmettelijke borstziekte der paarden. Onze
paarden zijn in het remonte-depot bijna jaarlijks aan een
influenza-enzoötie onderworpen, en daarbij komen gevallen
van metastatische iritis voor. Dit denkbeeld kreeg steun
door het feit, dat 8-jarige en 12-jarige paarden een zeer
laag percentage aan verkregen inwendige oogaandoeningen
vertoonden, n.1. respectievelijk van 0 w/0 en 4.5 w/0.

Om meer zekerheid daaromtrent te erlangen, wendde ik
mij tot den heer kolonel-commandant van het remonte-
depot, die mij met de meeste bereidwilligheid hielp om in
deze zaak grooter klaarheid te brengen, waarvoor ik zijn-
hoogedelgestrenge ook hier mijn dank betuig.

Van bovengenoemde zijde vernam ik, dat de thans 8-jarige
paarden (met 0 °/o) tijdens hun verblijf in het remonte-
depót van de besmettelijke borstziekte verschoond waren
gebleven, de 12-jarige (met 4.5 •/«) evenwel niet.

De kolonel Knel had op mijn verzoek de welwillendheid
na te gaan, welke paarden van 6 tot 13 jaar in het remonte-
depót aan de besmettelijke borstziekte hadden geleden. Van
de 21 paarden, welke deze ziekte hebben gehad, vond ik
19°/ 0, van de rest, die niet daaraan hadden geleden in het
remonte-depót, 9 °/0 met ziekelijke veranderingen in de
inwendige deelen van het oog. Het is evenwel vrij zeker,
dat van deze laatste paarden ook wel enkele de ziekte
hebben gehad, hetzij in Ierland, hetzij in de weiden vóór

-ocr page 501-

hnn komst in het remonte-depot. In ieder geval hebben de
paarden, waarvan officieel bekend is, dat zij aan de besmet-
telijke borstziekte hebben geleden, een hooger percentgehalte.

Om echter een beslissend oordeel uit te spreken, zijn
meer en omvangrijker onderzoekingen noodig.

Omtrent den invloed van ooggebreken op het schuw zijn
der paarden kan ik geen bepaalde feiten noemen. De
paarden, welke mij als gezichtsschuw werden opgegeven,
bleken bij onderzoek meestal schrikachtig te zijn, tengevolge
van een nerveus temperament, zoodat in casu het tempera-
ment meer invloed schijnt te hebben dan de ooggebreken.

Wel nam ik bij een officierspaard met staar aan het
linker oog bij de springoefeningen scheef springen of wei-
geren op de linker hand waar. Door voortgezette oefening
en dressuur werd dit na eenigen tijd beter.

Korte mededeelingen en referaten.

Do enquête omtrent de veeverloskundige hulp ten platteland»,
door dr. A. A.
Overkeek. — Van verschillende zijden werd her-
haaldelijk beweerd, dat ten plattelaude gebrek bestaat aan vee-
verloskundige hulp. Vooral in vergaderingen van vereenigiugen
van landbouwers werd hierover meermalen geklaagd. Een enkele
groote landbouwiuaatschappij deed verschillende personen in vee-
verloskunde practisch onderrichten en gaf aan deze lieden later
soms een jaarlijksche subsidie, onder voorwaarde dat zij zich in
een bepaalde plaats metterwoon zouden vestigen en aldaar de
veeverloskunde zouden uitoefenen. In de vergadering van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal werd dit onderwerp door den
heer
Reyne, afgevaardigde van het district Kampen, besproken
en den minister verzocht maatregelen te nemen om aan het ge-
noemde gebrek een einde te maken. Bij deze besprekingen werden
door den heer
Reyne beschuldigingen geuit aan het adres van
de Nederlandsche veeartsen, die niet malsch waren. De rederijke
afgevaardigde beweerde niet m6er ot minder dan dat een groot

-ocr page 502-

deel der Nederlaudsclie veeartsen niet voldoende bekwaam is voor
de beoefening der verloskunde. Zij kunnen zich aan de betreflende
teere deelen niet wagen, was een gebezigde uitdrukking. Waai-
de Nederlandscbe veeartsen een Europeesche vermaardheid hebben
op dit gebied, klinkt des heeren
Eeyne\'s beschuldiging zeer vreemd.
De genoemde afgevaardigde zou een uuttiger werk hebben ver-
richt, wanneer hij een onderzoek had ingesteld naar de vele fouten,
welke bij de veeverloskunde worden begaan door niet-veeartsen;
hij zou dan hebben ontdekt, dat daardoor jaarlijks een aan-
zienlijk kapitaal verloren gaat. De veeverloskunde toch is, zooals
bekend, voor een deel in handen van persoueu, wier keunis van
dit deel der veeartsenijkunde geheel onvoldoende is en wier
moraliteit vaak niet hoog staat. Hoeveel kalveren zouden jaarlijks
worden opgeofferd en hoeveel koeien in gevaar gesteld door den
verloskundige, die, zich bekwaam voelende in het afsteken (ver-
richten der embryotomie) en wetende, dat voor een embryotomie
aan den belanghebbende meer kan worden in rekening gebracht
dan voor een minder spierkracht eischende behandeling als
repositie en dergelijke, tot het doen van embryotomie besluit
ook in gevallen waarin daarvoor geen enkel degelijk argument
aanwezig is, en met minimaal gevaar voor de moeder een levend
jong ter wereld had kunnen komen?

Vermoedelijk zullen de meeste veeartsen zich verklaren tegen
een opleiding van veeverloskundigen van rijkswege. Naar mijn
meening is dit standpuut niet wel verdedigbaar. Wij weten
allen dat inderdaad in verschillende streken gebrek is aan
goede
verloskundige hulp, en in het belang der veehouderij zou het
mijns inziens zeker wenschelijk zijn indien hieraan kon worden
te gemoet gekomen. De groote vraag is evenwel naar mijn
meening: «op welke wijze geschiedt dit het best ?» Ik zou op
deze vraag willen antwoorden: «Herzie zoo spoedig mogelijk de
wet op de uitoefening der veeartsenijkunde en laat de veever-
loskunde niet langer bestaan als vrij beroep.» Bestendiging van
den liuidigen toestand is èn in het belang der veehouderij èn
in het belang der veeartsen niet wenschelijk. Het schijnt dwaas
dat een zoo belangrijk en moeilijk onderdeel der veeartsenijkunde
als de verloskunde is, tegenwoordig nog als vrij beroep wordt ge-
handhaafd. De beste toestand zou zeker zijn indien de vee-
artsen ook konden voorzien in de behoefte op dit gebied. Waar

-ocr page 503-

dit niet mogelijk is, tracht de tegenwoordige wet op de uit-
oefening daarin te voorzien door dat deel vrij te laten. Een
ondoelmatig lapmiddel! Verandering is dringend noodig, dat
ben ik eens met den heer
Rkyne en andereu. De door dezen
gedachte oplossing echter schijnt mij uit den booze te zijn.
Welke oplossing dan wel? Artikel 1 der wet van 8 Juli 1874
(S. 98) bepaalt onder meer, dat de uitoefening der verloskunst
van het vee aan ieder geoorloofd is. Deze bepaling worde zóó
gewijzigd, dat dit alleen is toegestaan aan veeartsen en aan van
rijkswege gediplomeerde veeverloskundigen, aan de laatsten ouder
toezicht van de districts- of andere veeartsen. Van de tegen-
woordig praktizeerende verloskundigen zouden bij een dergelijke
bepaling zeker velen uitvallen, ook al werden de eischen van
liet examen voor veeverloskundige slechts zeer matig gesteld.

Een logisch gevolg van het beginsel dat de beste toestand zou
zijn, indien de geheele veeartsenijkundige praktijk werd beoelend
alleen door veeartsen, zou zijn, dat de opleiding tot verloskun-
digen plaats vond in
beperkte mate.

Een goede methode van opleiding schijnt mij toe, een of twee
leerjaren bij een veearts met veel verloskundige praktijk en daarna
een examen voor een commissie, bestaande uit den leeraar in
verloskunde aan de veeartsenijschool en den even genoemden
leermeester.

De veeverloskunde levert als zelfstandig beroep geen behoorlijk
bestaan op, en geeft bovendien in een deel van het jaar geen
of weinig werk.

Het zou om deze redenen misschien wenschelijk zijn, te over-
wegen of een combinatie van de betrekkingen van hulpkeur-
meester en veeverloskundige, of veeopzichter en verloskundige
mogelijk zou zijn, ten einde mede met meer zekerheid den tegen-
woordigen misstand, waarbij de meeste veeverloskundigen zich ook
op ander gebied der veeartsenijkunde begeven, op te heffen.

Artikel 1 der straks genoemde wet bepaalt ook, dat opereeren
op gezonde dieren, met uitzondering van inenten, aan ieder
is toegestaan. Bij de bedoelde herziening zou ook hierin veran-
dering kunnen worden gebracht. Wij weten allen, dat door de
castreerders van beroep heel wat onheil wordt gesticht, ten ge-
volge van hun gebrekkige kennis en de soms meer dan ruwe
wijze waarop wordt ingegrepen. Het mag inderdaad verwondering

-ocr page 504-

wekken, dat vereenigingen tot bescherming van diereu, welke
zich overigens nog al roeren, op dezen misstand niet wijzen.

Ten slotte schijut het thans twijfelachtig of het doen van
tuberculinaties en sommige andere veeartsenijkundige handelingen
ook aan leeken is geoorloofd, ja dan neen. Dat aan de genoemde
onzekerheid hoe eer hoe beter een einde behoort te kotnen, zal
wel niemand tegenspreken. Ook hieraan kan de bedoelde wets-
wijziging te gemoet komen.

Onder de boven ontwikkelde voorwaarden geloof ik zeker,
dat opleiding van veeverloskundigen van rijkswege of met rijks
hulp is in het belang van onze veehouderij en ook in het be-
lang van ons veeartsen.

Groningen, Februari \'1908.

Cysticercus incrmis by een kalf, door II. L. Ellebxan Lz. —

Den 10den Juni 1907 werd op de gemeente-slachtplaats te
Dordrecht een vetgemest kalf van 2 maanden ter keuring
aangevoerd. De heer
R. Ch. de Waal, keuringsveearts, was zoo
welwillend mij daaromtrent het volgende mede te deelen.

Bij het levende dier werden door den hulpkeurmeester geen
abnormale verschijnselen waargenomen, zoodat het zonder eenig
voorbehoud in de hal voor gezond vee werd geslacht. Na insnijden
van de inwendige kaakspier kwamen twee witgrijze blaasjes te
voorschijn, zoodat de hulpkeurmeester het advies van deu keurings-
veearts inriep, daar aan cysticerci werd gedacht. Bij onderzoek
bleek dat de blaasjes grijsgrauw van kleur waren met ondoor-
schijnend centrum. Aan den kop werden in de uitwendige kaak-
spier en de tongbeenspieren eveneens exemplaren gevonden. In
de pilaren van het middelrif waren 2 exemplaren, 1 klein en
1 verkalkt, ter grootte van een erwt, aanwezig. In het pericar-
dium werd 1, op het endocardiuni 2 en in de buikholte nabij
de linker nier, onder het peritoneum, 1 fin gevonden. In de
halsspieren werd nog 1 exemplaar, ter grootte van een Hinken
speldekop waargenomen. Bij microscopisch onderzoek bleek het
blaasje uit de inwendige kauwspier, na uitstulping, den kop en
de zuignappen duidelijk te vertoonen. Door verwarming op onge-
veer
35° C. was beweging vau het rostellum en van de zuig-
nappen waar te nemen, zoodat aan het levend zijn van de fin
niet behoefde te worden getwijfeld. De groote cyste uit het

-ocr page 505-

middelrif was voor liet grootste gedeelte verkalkt, liet geen spoor
van scolex meer onderkennen, doch wel ettelijke kalklichaampjes.

Nqdat het vleesch 3 weken in het koelhuis had gehangen,
werd het vrijgegeven.

De inodel-boerderü „het Huis ter Aa" te Doorenwerd. —

Wanneer men jaren geleden den weg volgde, die uit het be-
nedendorp van Oosterbeek langs den voet der Veluwsche heuvels,
op geringen afstand van den Rijn, voert naar het kasteel Door-
werth, stond in een dal tusschen de -Westerbouwing en de Duno,
waar een helder beekje zich een weg baant naar de rivier, een
oud bouwvallig huisje, waarin het bedrijf van herbergier werd
uitgeoefend door den tolbaas, die de gelden inde van de bestuurders
der voertuigen, welke den weg, eigendom van den baron der
heerlijkheid Doorwerth, bereden. Dat onaanzienlijke — nochtans
schilderachtige — huisje droeg in den volksmond den naam
,,Gat van der Aa", doch werd officieel betiteld als „Huis ter Aa".
Deze titel ging over op een boerderij, die later de oude herberg
verving, en vooral onder den tegenwoordigen eigenaar van ,,de
Duno", van welk landgoed zij eeu deel uitmaakte, den heer .T.
W. F.
Scheffer, werd uitgebreid en verfraaid. In den laatsten
tijd zijn achter deze boerderij in het straks genoemde dal een
aantal gebouwen verrezen, die te zamen uitmaken de model-
boerderij „het Huis ter Aa", wier wagens de zuivelproducten,
melk en boter, der inrichting te Oosterbeek, Heelsum, Renkum
en Arnhem bezorgen, en die in de toekomst zóó zal worden uit-
gebreid, dat ze ook de groote steden in het westen van ons land
zal kunnen bedienen.

Nu het bedrijf in werking is getreden, hebben wij tot de
directie der model-boerderij het verzoek gericht er eens een kijkje
te mogen nemen, en welwillend werd ons dat toegestaan. De heer
Soheffer Jr. was zoo vriendelijk ons overal rond te leiden en
de noodige inlichtingen te verschaffen, zoodat we — hoewel leek
op het gebied der zuivelbereiding — toch een overzicht kregen
van het bedrijf en een denkbeèld van de voortreffelijke inrichting,
waarbij de nieuwste en doelmatigste vindingen in practijk zijn
gebracht, zoodat de producten een bewerking ondergaan, die de
meest mogelijk deugdelijkheid waarborgt.

Onze reis begon met de stallen. Thans zijn er drie; twee, die

-ocr page 506-

elk ruimte aanbieden ter plaatsing van 28 koeien, welker melk
wordt verkocht en bewerkt tot boter en karnemelk, en een, die
den naam reservestal draagt. Hier zijn de dieren geplaatst, die
weldra een kalf zullen werpen of dat pas gedaan hebben; ook
de beesten, die nog in observatie zijn of haar gezondheidstoestand
opneming in de inrichting veroorlooft. De melk dezer dieren
woi\'dt niet in den handel gebracht; ze wordt aan de varkens
gevoederd. Uit dezen stapel wordt na nauwkeurige waarneming
de veestapel in de beide eerstgenoemde stallen aangevuld.

Direct bij het binnentreden trof ons in de stallen de onbeperkte
reinheid, die overal heerscht. De benedengedeelten der wanden
zijn bezet met tegels, de bovengedeelten bepleisterd met kean-
cement, elk vuiltje is duidelijk zichtbaar en kan door wasschen
onmiddellijk werden verwijderd. De vloeren worden steeds vochtig
gehouden om het stof te binden ; de standplaats der dieren is zeer
zindelijk, bun uitwerpselen komen in een greppel en worden
dagelijks met zorg verwijderd; de vloeibare vinden terstond een
weg naar een put. Om bij het voederen van hooi het stuiven te
voorkomen, zijn van de zolders boven de stallen kokers naar
beneden gemaakt, waardoor het geworpen wordt; stof en hooizaad
kunnen door roosters onder den koker verdwijnen. De ventilatie,
die zeer voldoende is, zoodat men nergens de bekende stallucht
ontwaart, is zóó aangebracht, dat het vee geen last kan hebben
van tocht.

Dat vee ziet er keurig uit; de koeien zijn meest zwartbont,
een enkele blauwe of roodachtige staat er nog tusschen, maar
die zullen gaandeweg verdwijnen, omdat men wil fokken in het
Hollandsch-Friesche ras. Op de boerderij is een prachtige li-jarige
stier van datzelfde ras aanwezig, bij welks aankoop er voorna-
melijk op gelet is, of zijn moeder een goede melkgeefster was. Dit
dier, dat enkel ter beschikking van de inrichting wordt gehouden,
is nu reeds de vader van tal van kalveren, die in afzonderlijke
gebouwen worden opgefokt, in de hoop, dat ze later aan de
eischen zullen voldoen om in het stamboek te worden opgenomen
en deel uit te maken van den melkgevenden veestapel. Is het te
zien, dat een kalf daarvoor niet geschikt zal zijn, dan wordt het
gemest en verkocht.

Zorgvuldig wordt er op toegezien, dat het vee hoegenaamd
geen gebreken heeft, welke een nadeeligen invloed kunnen hebben

-ocr page 507-

op de melk. Aau de inrichting is een eigen veearts, Dr. Rab te
Oosterbeek, verbonden, die dagelijks een onderzoek instelt. Wordt
een koe aangekocht, dan komt ze in den reservestal ter observatie,
wordt ingespoten met tuberculine, en eerst, wanneer gunstige
resultaten zijn verkregen, wordt ze genummerd, geschoren en in
de andere stallen toegelaten, waaruit ieder dier, aan welks gezond-
heid ook maar eenigszins wordt getwijfeld, moet verwijderd worden.
In een afzonderlijk gebouw is nog een ziekenstal, waarin een
apotheek, een operatiekamer, in één woord alles om lijdende
dieren te verplegen en zoo mogelijk te genezen.

Is door inrichting der stallen en door keuze van het vee gezorgd,
dat aan de producten der model-boerderij niets kan mankeeren,
ook de voedering der koeien is geheel daarop ingericht. Een groot
fouragemagazijn van 3 verdiepingen dient tot berging van lijnkoek,
maïs, wortelen, enz. Alleen roode wortelen worden aan de dieren
gegeven, omdat het mogelijk is dat rapen, mangelwortelen, enz.
aan de melk een bijsmaak geven. De bovenverdiepingen van bet
magazijn dienen tot bergplaats der voedingsmiddelen; deze worden
per lift naar de benedenverdieping gebracht, waar de werktuigen
ter toebereiding : koekbrekers, enz. ze klaarmaken.

Bij het melken van het vee worden alle mogelijke voorzorgs-
maatregelen in acht genomen, opdat de melk niet verontreinigd
worde. De knechts, met deze werkzaamheid belast, zijn genees-
kundig onderzocht, ze kleeden zich vóór ze gaan melken in enkel
voor dit werk bestemde witte pakken; op hun reinheid wordt
nauwkeurig toegezien. De melkgevende deelen der koeien worden
eerst met een ietwat vochtigen doek schoongemaakt, \'s Morgens
half vier wordt met het melken begonnen, daarna ontvangen de
dieren voedsel, terwijl ze des middags om drie uur weder gemolken
worden. Gezorgd wordt, dat een periode vóór het melken het
vee rustig is, daar dit van gunstigen invloed is op de geprodu-
ceerde melk.

Bij eiken stal is een vertrek, waar de hoeveelheid melk, die
elke koe geeft, wordt gewogen, zoowel des morgeus als des
middags. Nauwkeurig wordt aanteekening gehouden, zoodat men
van elk dier precies weet, hoeveel het geeft, dus of het voordeelig
is voor de inrichting en kan worden aangehouden. Voortdurend,
ook des nachts, is er toezicht op het vee; de knechts slapen in
kamers bij en boven de stallen. Voor hen is een badinrichting

-ocr page 508-

in aanbouw, zoodat te allen tijde van hen mag en kan verlangd
worden, dat ze rein zijn.

Uit de stallen wordt de melk vervoerd in goed gesloten bussen
naar een apart staand zuivelhuis, waar de meest doelmatige in-
richtingen haar voor den verkoop gereedmaken, of waar er boter
van wordt bereid. Hier is het, dat de meest volmaakte vindingen
in practijk worden gebracht. De bussen worden per lift opgeheven
naar een porceleinen koker, waarin ze haar inhoud uitstorten.
Uit dezen koker voeren buizen de melk of naar het gedeelte van
het gebouw, waar ze in flesschen wordt gedaan, of naar een
ander gedeelte, waar de boter wordt gemaakt. De [melk wordt
niet gepasteuriseerd noch gesteriliseerd, daar ze — volgens de
meening van deskundigen — daardoor aan waarde verliest. Trou-
wens deze bewerkingen zyn hier, waar zoo angstvallig, mogen
we wel zeggen, tegen verontreiniging of besmetting wordt ge-
waakt, te eenenmale onnoodig. Wel zijn er werktuigen voor
aanwezig, doch die worden alleen gebruikt, wanneer van regee-
ringswege mocht worden bevolen, dat — bijv. in tijden van alge-
meen verspreide besmettelijke veeziekte — de bovengenoemde
bewerkingen moeten worden toegepast. Ten einde de duurzaam-
heid der melk te bevorderen, wordt ze op een temperatuur van
2° Celsius gebracht en zoolang ze in de inrichting is, daarop
gehouden, doordat ze, evenals de boter in koelkaraers wordt be-
waard.

Zoo is het mogelijk, dat zelfs in de heetste dagen de melk
vier dagen goed blijft. Om voor die afkoeling te kunnen zorgen,
is in de inrichting een ijsmachine aanwezig, welke in het warme
jaargetijde ook de melkwagens van ijs voorziet, zoodat de daarmede
vervoerde producten koel blijven, wat natuurlijk de duurzaamheid
bevordert. Aan de verbruikers wordt nimmer melk afgeleverd die
oud is; wat gedurende een dag niet opgaat, vindt in de boerderij
zijn weg voor de boterbereiding. De flesschen worden gesloten
met een schijfje, vermeldende den naam der inrichting en den
dag waarop de melk er in werd gedaan, terwijl daarover\' een
capsule wordt aangebracht. Dit alles geschiedt machinaal. Vol-
maakt is de wijze, waarop gebruikte flesschen en bussen worden
gereinigd, zoodat er niet ook maar het geringste spoor van den
vroegeren inhoud kan achterblijven.

De vertrekken voor de boterbereiding geven insgelijks plaats

-ocr page 509-

aan de nieuwste machines; men vindt er den verkoeler, den
voorwarmer, een uitnemend werkende centrifuge ter roomafschei-
ding. Deze room wordt machinaal naar een afzonderlijke afdeeling
gevoerd, waar ze om te zuren steeds onder dezelfde temperatuur
wordt gehouden, ten einde aan de boter der boerderij een constanten
smaak te geven, wat door geregelde gebruikers wordt verlangd
en gewaardeerd. De gemaakte boter wordt gekneed en in stukjes
van bepaald gewicht verdeeld, welke alle van het merk der boer-
derij worden voorzien en ook het rijks controle-merk dragen;
op ongeregelde tijden wordt namelijk van rijkswege de boter
onderzocht, wat bij het uitgebreid onderzoek, hetwelk vanwege
de directie plaats heeft, vrijwel overbodig mag heeten. Immers
we verzuimden nog te zeggen, dat door den heer
Koning te
Bussum ook een bacteriologisch onderzoek wordt ingesteld.

Alle werktuigen worden in werking gesteld door electrische
kracht, welke in een der bijgebouwen wordt voortgebracht, zoolang
tot de electrische installatie gereed zal zijn, die de meeste ge-
bouwen op het landgoed „Duno" zal bedienen en dan ook deze
inrichting van de noodige electriciteit zal voorzien. Natuurlijk
zijn alle vertrekken electrisch verlicht en is overal stoom- en
koudwaterleiding aangebracht, zoodat daarvan in alle deelen der
gebouwen gebruik kan worden gemaakt; al het water, in de in-
richting gebezigd, is gefiltreerd, zoodat ook in dit opzicht de
grootst mogelijke voorzorgen zijn in acht genomen.

Het spreekt van zelf, dat naast de koeien, ook de paarden,
die het werk aan de inrichting behooren te doen, en de varkens,
welke er in grooten getale kunnen worden gemest, de beste
verzorging en huisvesting ontvangen. Laatstgenoemde dieren zijn
op betrekkelijk grooten afstand van de boerderij in een afzonderlijk
gebouw ondergebracht, in de nabijheid waarvan een inrichting
ter bewaring van den niest, die door middel van wagens op rails
voortbewogen door electriciteit, derwaarts zal worden vervoerd.

In den zomer gaat het vee naar de weide; de kalveren naar
stukken grasland, die wat verder zijn verwijderd, het melkvee
zooveel mogelijk naar terrein in de buurt der inrichting, gelegen
aan beide oevers van den Rijn, die door overstroooming vrucht-
baarheid verleent, welke nog kan worden vermeerderd door
aanwending van kunstmeststoffen.

Plannen zijn in voorbereiding, en zullen binnen niet langen

-ocr page 510-

tijd tot uitvoering komen, om op eenigen afstand van de be-
staande gebouwen, op een daarvoor door grondomzetting geschikt
gemaakt terrein, een nog grootere inrichting te doen verrijzen.
Zijn in de bestaande 56 melkkoeien, waarvan de producten
worden afgeleverd, 16 a 17 reservekoeien en tal van jonge
runderen en kalveren, de nieuwe stallen zullen nog ruim 200
melkkoeien plaats verleenen, waardoor de model-boerderij ,,Het
Huis ter A.a" onbetwistbaar de grootste inrichting van dien aard
wordt in Nederland, een inrichting die den naam »6o<i«Z-boerderij
verdient om de energie, waarmede ze is ontworpen en in bedrijf
gebracht, en om de waarlijk eenige wijze, waarop hier van de
nieuwste en meest practiscbe vindingen op het gebied der zuivel-
bereiding partij wordt getrokken.

(De Betuwe, 11 April 1908.)

Nederlandsch Landhuishoudkundig congres te Heeronveen,
van 29 Juni tot 2 Juli 1908.
— Onder de vraagpunten voor dit
congres bebooren de beide volgende, door veeartsen in te leiden :

2. Is het niet van vérstrekkend economisch belang voor ons
land, indien het onderwijs in veeteelt aan \'s Rijks veeartsenij-
school en aan de Rijks hoogere land-, tuin- en boschbouwschool
belangrijk wordt uitgebreid en meer in verband met de praktijk
gebracht dan thans bet geval is? Inleider de heer A. W.
Heidema,
Groningen. ,

9. Op welke wijze moet een billijke plaats worden toegekend
aan ons zandvee? Inleider de heer
H. A. Kroes, Groningen.

v. E.

Paardenfokker^ op Soeinba. — Ter voorkoming van verder
verval van den paardenstapel en tot wering van besmettelijke
veeziekten op Soemba (Residentie Ti mor en Onderhoorigheden)
is bij ordonnantie dd. 18 Februari 1908,
Staatsblad n°. 127,
omtrent dit eiland bepaald, dat is verboden de uitvoer van
merries en de invoer van vee (eenhoevige dieren, herkauwers en
varkens), terwijl de uitvoer van ruinen en hengsten alleen mag
plaats hebben te Waingapoe.

Onder bepaalde voorwaarden echter kan de directeur van land-
bouw den uitvoer van merries en den invoer van vee toestaan.

(Java! sche Courant.)

-ocr page 511-

Veeziekte in Indië. — Dato 1G Maart wordt uit Soerabaja
aan de
Java-Bode geseind :

In de residentie Batijoewangi is een ernstige veeziekte uit-
gebroken.

Gedurende de beide laatste weken zijn ongeveer 3000 sapies
gestorven.

Door de ambtenaren van het binnenlandsch bestuur wordt
van Bondowoso politiehulp te gemoet gezien.

Drie suikerfabrieken in het Banjoewangische zullen dit jaar
niet kunnen malen.

De veeartsen zijn van meening dat de ziekte miltvuur is en
hebben in die richting voorzorgsmaatregelen genomen tegen
verdere verspreiding. •

De Java-Bode teekent hierbij aan :

De veeziekte in Banjoewaugi, waaromtrent ons uit Soerabaja
zulke ongelukstijdingen worden geseind, heerscht al gedurende
ettelijke weken en reeds zijn hier enkele off\'iciëele rapporten van
den burgerlijken» veeartsenijkundigen dienst bekend geworden.

De ziekte, die in den Oosthoek geconstateerd is, is geen milt-
vuur, maar wordt sedert een twintigtal jaren aangeduid met den
wetenschappelijken naam septichaemia epizoötica en is niet alleen
in hooge mate besmettelijk, maar ook bijna zonder uitzondering
doodelijk en doodende met groote snelheid.

De besmettingskiemen zijn, volgens de jongste onderzoekingen,
allerwege aanwezig, maar het schijnt dat zij alleen in boschrijke
streken voldoende virulentie verkrijgen om hun heilloos werk te
kunnen verrichten.

Zoodra het voldoende vaststond, dat Banjoewaugi was aange-
tast door deze gevaarlyke veeziekte, zijn onverwijld de noodige
maatregelen getroffen, om het gewest besmet te verklaren en af
te sluiten. Maar dit is natuurlijk slechts kunnen geschieden op
de volkomen ontoereikende wijze van : verbod tot invoer en be-
waking der wegen door de dessapolitie. En waar bij de militaire
cordons en de dubbele paggers uit de jaren van verschrikking
1879 tot 1884, toen in West-Java de veestapel door de pest werd
gedecimeerd, slechts onvoldoende baat kon worden gevonden, daar
zal het wel geen betoog behoeven, dat de thans toegepaste mid-
delen van afsluiting niets ten goede zullen uitrichten.

-ocr page 512-

Ten overvloede was bij bet uitbreken der ziekte geen veearts
in Besoeki gestationneerd. In allerijl is daarop de pas uit Neder-
land aangekomen veearts
Vermeer uit Bandoeng naar Besoeki
vertrokken, terwijl de vraag allicht gewettigd kan heeten, of\' het
geen aanbeveling zou hebben verdiend een meer met de Indische
praktijk vertrouwd veearts naar de bedreigde streek te zenden.

Hoe het zij, de ziekte schijnt met groote snelheid om zich
heen gegrepen te hebben, zoodat de regeering waarschijnlijk met
meer ernst dan tot nu toe, op middelen van beperking en ver-
goeding zal dienen bedacht te zijn.

(A7. Rott. Crt. v. 12 April 1908.)

De veeziekte in Banjoewangi. — Over een onderhoud niet
den te Banjoewangi gevestigden veearts, dat een belangstellende lezer
had, wordt aan het
Soer. Hbld. het volgende van daar geschreven:

«De veearts deelde mij mede dat de heerschende ziekte in de
wetenschap met den naam van «septichaemie» wordt aangeduid.
De bacterie, welke haar veroorzaakt, komt in den bodem voor
en kan op twee wijzen in het dierlijk organisme worden over-
gebracht, n.1. door het darmkanaal, ten gevolge van het eten
van besmet gras, en uitwendig, rechtstreeks in het bloed, door
den steek vau vliegen, die met de microbe belast zijn. Ter voor-
koming van de ziekte worden twee middelen aangewend, t. w.
isoleering van het vee in afgesloten ruimten en vrijwaring tegen
den steek van vliegen. Het eerste kan worden bereikt door
plaatsing van dieren in stallen, het tweede door de huid te doen
wasschen met verdunde creoline. Beide middelen zijn echter pal-
liatieven, want zoolang de bacterie niet bestreden wordt, blijft
het gevaar bestaan en wordt het vee aan zijn taak onttrokken.
Wel is waar is er een serum tegen de ziekte bekend, maar
helaas bezit Java geen seruminrichting, zoodat dit doelmatigste
vau alle middelen niet kan worden aangewend. Mij komt dat
echter een grof verzuim voor, waarvoor de inspecteur van den
veeartsenijkundigen dienst aansprakelijk is te stellen. Hij is de
persoon, die aan de regeering een voorstel tot oprichting van een
seruminrichting had beliooren te doen. In een land, waar het
vee een integreerend deel van den rijkdom van het volk uitmaakt,
dienen ook rle middelen te bestaan om de ziekten te bestrijden,
die den veestapel teisteren kunnen.

-ocr page 513-

De regent van Baujoewangi becijferde het verlies hetwelk
tot dusver door de bevolking geleden wordt op ruiru f 100,000,
terwijl het niet te voorzien is hoeveel hier nog bij zal komen.
Ware een seruminrichting aanwezig geweest, dan ware de ziekte
bij haar optreden beteugeld geworden en zou de landbouw niet
de enorme nadeelen ondervinden die thans te verwachten zijn.

Laksheid van het bestuur is ook hier weer de oorzaak van
veel leed.»
 (N. Roti. Crt. van 21 April 1908.)

Keuring van vee, vleesch, visch, schaal- en schelpdieren
te Arnhem, over 1907.
— Uit het jaarverslag van den 1st8
keurmeester
(F. W. van Dulm) is het volgende overgenomen:

Gekeurd zijn: 721 stieren, 996 ossen, 1812 koeien, 2129
vaarzen, 629 pinken, 3051 kalveren, 356 nuchtere kalveren,
205 schapen, 624 geiten, 9983 varkens en 368 paarden;
uit nood geslacht binnen de gemeente: 28 runderen, 1 varken
en 15 paarden; uit nood geslacht
ingevoerd 5 runderen en
1 paard.

Ingevoerd werden: versch, in kilogrammen: rundvleesch 7446,
kalfsvleesch 917, schapenvleesch 370, varkensvleesch 111182,
reuzel 9089, ruudvet 981, varkensatVal 670;
toebereid: gerookt
rundvleesch 5247, gerookte rundertong 326, gezouten varkens-
vleesch 8575, gerookte ham 15320, gerookt spek 29217, gerookte
varkenskoppen 992, gerookte worst 37834, Amerikaansch spek
15200, Amerikaansche ham 1072, Amerikaansche worst 1085, andere
worstsoorten 19372, gesmolten rundvet 1353, gesmolten reuzel 1100.

De uitvoer naar elders wordt niet aangegeven.

Aan keurloon werd ontvangen f 3860.47.

Afgekeurd werden: van runderen: 17 geheele dieren, 8 longen,
105 levers, 2 harten, 265 Kg. vleesch, 16 Kg. vet en 6 onge-
boren dieren; van
kalveren: 1 geheel dier en 457 Kg. vleesch;
van
schapen : 8 Kg. vleesch ; van varkens: 4 geheele dieren, 32 Kg.
vleesch; van
paarden: 4 geheele dieren, 2 levers, 1 ongeboren
veulen;
toebereid, in kilogrammen: gerookt rundvleesch 46, ge-
rookt varkensvleesch, ham of spek 74, gezouten varkensvleesch
460, gerookte worst 193, andere worstsoorten 83, reuzel 4,
gerookt paardenvleesch 55.

Voor tuberculose werden behalve 1 ingevoerd rund afgekeurd:
3 runderen, 5 borst- en buiksingewanden van runderen, 3 run-

-ocr page 514-

derlevers, 54 runderlongen en 54 Kg. rundvleesch, 1 kalf, 1
varken en 2 varkenslongen.

Al het afgekeurde wordt onder politietoezicht door den ge-
meente-reinigingsdienst naar de daarvoor bestemde begraafplaats
vervoerd en begraven. Dit geschiedt ook met nagenoeg al het in
de gemeente gestorven vee, nadat de huid van paard en rund
is verwijderd; de huid blijft ter beschikking van den eigenaar.
Als gestorven werden onder politie-toezicht begraven : 13 runderen,
1 pink, 8 kalveren, \'2 varkens, 13 paarden en 3 veulens.

De keurmeester dringt sterk aan op het plaatsen van een
verbrandingsoven (Koiti-oven).

Het aantal slagerijen in de gemeente bedraagt 117 met 104
slachtplaatsen. De gemeenteraad stond, dato 20 Januari 1908,
de gelden toe benoodigd voor den bouw van een openbaar slachthuis.

Viermaal werd proces-verbaal opgemaakt, waarop veroordeeling
volgde.

Ter vischmarkt werden aangevoerd : i ton, 1 baal, 1238 vlak,
3057 tal, 2942 manden, 43132 stuks en 746708 Kg. visch; bij
afslag werden verkocht \\ ton, 1 baal, 172 vlak, 14 tal, 652
manden, 5097 stuks en 15028 Kg. visch.
Afgekeurd werden:
15 manden en 30 Kg. visch, alles wegens bederf. v. E.

Boekaankondiging.

FRIEDBERGER und FRöHNER, Lehrbuch der speziellen Pa-
thologie und Therapie der Haustiere. Herausgegeben von
Prof. Dr. E. FRöHNER. Siebente neubearbeitete Auflage.
Zwei Bände. Stuttgart, F. ENKE 1908. Preis geh 36 Mark.

Goede wijn behoeft geen krans; dit geldt volkomen van het
hierboven vermelde leerboek. Vooral ook in Nederland is het aan
ieder veearts bekend en wordt het steeds geraadpleegd. Doch
niet alleen van veterinaire, ook van medische zyde is het in ons
land niet zelden aangeschaft en hoogelijk geprezen. En nu al
weer een nieuwe uitgave; de tweede reeds welke
Friedberger,
die in 1902 overleed, niet meer heeft mogen beleven.

Deze 7de druk is door Fröhner geheel op de hoogte van den
tijd gebracht; er zijn nieuwe hoofdstukken bij gekomen en alle
zijn aangevuld en verbeterd. De meeste veranderingen onder-
gingen de hoofdstukken over tuberculose, kwade-droes, de var-

-ocr page 515-

kensziekten en de tropische ziekten. Maar ook de gedeelten over
pernieieuse anaemie, koliek, lekzucht, helminthiasis, kalfziekte,
haemoglobinurie, enz. bevatten veel nieuws.

De vorm en indeeling bleven hetzelfde. Van afbeeldingen werd
afgezien, hoezeer de geest des tijds ze eischt.
Fröhner vreesde
namelijk omvangsvermeerdering, welke het voor leerboek minder
geschikt zou maken. Tot dit jjdoel werden in den tekst veel
namen van autoren geschrapt en overboord geworpen wat gemist
kon worden. De 7de uitgaaf bevat dan ook 90 bladzijden m i n-
der dan de 5de druk, namelijk in bet eerste deel 790 en in het
tweede deel 743 bladzijden, tegeu resp. 867 en 756 pagina\'s in
den 5den druk. Het werk moet echter niet alleen als leerboek,
doch evenzoo later in de praktijk dienen, om bij voorkomende
gevallen te worden geraadpleegd; welnu, ook daarin voorziet het
uitmuntend.

Het eerste deel bevat de ziekten van de verteringsorganen, de
lever, de nieren, de geslachtsorganen, bet hart, de huid, de be-
wegingsorganen en van ^het zenuwstelsel. Het tweede deel is
gewijd aan de ziekten van de ademhalingsorganen, de constitu-
tioneele, iufectieuse en besmettelijke ziekteu. Dit ter oriënteeriug
van den enkelen lezer, die het boek niet mocht kennen.

De druk is zooals wij die van Enke gewoon zijn: in één
woord fraai, uitnoodigend tot lezen.

Met het boek van Hutyra en Marek, is dit bet beste wat er
op het gebied van bijzondere pathologie en therapie in de vee-
artsenijkundige wereld bestaat; het eerstgenoemde is echter
uitgekocht, zoodat de keus op het oogenblik niet moeilijk is.
Indien men de
7de uitgaaf van Friedbkrger en Fröhnkr\'s leer-
boek aanschaft en dóórleest, zij het ook bij stukken en brokken,
dan geraakt de praktizeerende veearts weer geheel op de hoogte
en haalt hij op een gemakkelijke wijze in, wat hij in de laatste
jaren, door het niet regelmatig bijhouden der tijdschriften, heeft
verwaarloosd. W.
C. Schimmel.

Dr. H. E. REESER. Das Tuberkulin. Inaugural-Dissertation der
hohen Veterinär-medizinischen Fakultät der Universität
Bern zur Erlangung der Doktorwürde. Jena, GUSTAV
FISCHER 1908.

Het voorste gedeelte van deze dissertatie is gewijd aan de

-ocr page 516-

geschiedenis der tuberculine sedert de eerste mededeeling hier-
omtrent door K
obert Koch op het X11® internationale congres,
van 4—9 Augustus 1890 te Berlijn gehouden. In dit hoofdstuk
wordt gehandeld over de beteekenis der tuberculine voor den
mensch, doch vooral als diagnosticum van de tuberculose bij het
rund. De waarde daarvan is neergelegd in het besluit vau het
86te internationaal veterinair congres te Budapest, in September
1905, luidende als volgt:

1°. Het vervaardigen en afgeven vau tuberculine moet onder
staatstoezicht zijn geplaatst.

2°. Slechts die runderen mogen aan de tuberculine-proef wor-
den onderworpen, waarvan de lichaamstemperatuur op het oogeu-
blik der injectie 39,5° C. niet t,e boven gaat.

3°. Bij alle runderen welke op het oogenblik der tuberculine-
injectie geen hoogere temperatuur hebben dan 39,5° C. moet
elke verhooging der lichaamswarmte boven 40° C. als positieve
reactie worden aangemerkt.

4U. Alle temperatuursverhoogingen boven 39,5 tot 40° C.
moeten als twijfelachtige reactie worden beschouwd en op zich
zelf worden beoordeeld.

In het volgend hoofdstuk wordt aangegeven hoe de tuberculine
wordt bereid in het Rijks seruminstituut te Rotterdam. Hierbij
wijst de schrijver op het voordeel om den bouillon vóór het
indampen te filtreeren, waardoor het aantal miswijzingen der
tuberculine sterk vermindert. Indien de bacillen bij het indampen
in de cultuurvloeistof aanwezig blijven, vormen zich daarin, door
het langdurig trekken der bacillen, toxische stoffen, welke bij
niet tuberculeuse diereu ingespoten, hun temperatuur kunnen
verhoogen.

De weinige miswijzingen door de Rotterdamsche tuberculine
zouden op de volgende oorzaken berusten:

1°. Op de mogelijkheid dat sommige runderen een bijzondere
gevoeligheid (idiosyncrasie) voor tuberculine bezitten.

\'2°. Op gebrekkige lijkschouwing.

3°. Op de mogelijkheid dat sommige dieren door buitengewone
omstandigheden zóó verzwakt zijn, dat zij op een tuberculine-
injectie reageeren, zooals in normale gevallen niet zou geschieden.

De proeven met tuberculine, bereid uit culturen van vogel-
tuberkelbacillen, leidden
Reeser tot de volgende conclusies:

-ocr page 517-

1®. Met de gewone dosis, 350 m.gr., krijgt men geen reactie
van eenige beteekenis.

2°. Deze ontstaat eerst wanneer men de dosis tot 1,5 gr.
verhoogt.

3°. Met een dosis van 2—3 gr. (toxische dosis) kan men ook
bij gezonde dieren een krachtige reactie verwekken.

4°. Tuberculinum avium is als diagnosticum van runder-
tuberculose ongeschikt.

In zake herhaling der tuberculine-injecties besluit de schrijver:

1°. In den regel kan men eenige dagen na de gewone tuber-
culine-injectie door een tweede inspuiting (1 gram tuberculine)
weder een reactie verkrijgen.

2°. Deze kan men echter niet constant te voorschijn
roepen, zooals één geval bewees, waarbij na de eerste inspuiting
een reactie tot 40° C. volgde, terwijl na de tweede injectie slechts
een geringe temperatuursverhooging ontstond.

3°. De tweede reactie ontstaat meestal spoediger dan de eerste
en is iets zwakker.

4°. De tweede reactie hangt niet at\' van de grootere dosis,
want in één geval werd tweemaal 1 gr. ingespoteu, waarop
telkens reactie volgde.

Omtrent het bepalen der waarde van de tuberculine merkt
Reeser, op, dat de metbode Dünitz niet volkomen betrouwbaar
is, en dat men slechts dan in staat is de waarde van tuberculiue
met zekerheid te beoordeelen, als men over een groot aantal
tuberculeuse runderen kan beschikken. Dit was bij den schrijver
het geval; hij experimenteerde bij 1712 runderen en komt tot
het besluit, dat er geen grens bestaat onder welke men het
bestaan van tuberculose beslist kan uitsluiten, voorts dat, wanneer
men bij een temperatuur van hoogstens 39,5° C. een reactie-
temperatuur van minstens 40° C. eischt, men bij nauwkeurige
sectie en de aanwending der Rotterdamsche tuberculine slechts
met zeer weinig miswijzingen te doen zal hebben. Hoe hooger
de temperatuur boven 40° C. stijgt, des te zeldzamer worden de
miswijzingen.

De dissertatie is met veel zorg bewerkt en verdient derhalve
dat zij door belangstellenden wordt geraadpleegd.

W. C. Schimmel.

-ocr page 518-

Landbouw-Voordrachten over Tuberculose, gehouden aan de
universiteit te Groningen, op uitnoodiging van de Ver-
eeniglng voor hooger landbouwonderwijs, op 22 October,
5 November en 19 November 1907, door Dr. D. A. DE
JONG te Leiden. Groningen, A. W. HEIDEMA 1908.
Prijs f 0.75.

Deze brochure bevat de volgende hoofdstukken : I. De tuber-
culose van het vee,
a. als besmettelijke veeziekte, b. als voor den
mensch gevaarlijke ziekte; II. De mogelijkheid van de bestrijding
der tuberculose van het vee ; III. De aanbevolen en toegepaste
bestrijdingsmiddelen; IV. De maatregelen te nemen tegen de
voor den mensch dreigende gevaren, zonder de tuberculose van
het vee zelf te bestrijden.

Op de bekende heldere wijze zet professor on Joncî eerst uiteen
de aetiologie der tuberculose, de groote verdienste welke
Robkrt
Koch te dezer zake heeft, maar ook de ontroering door hem
gesticht toen hij in 1901 te Londen verklaarde, dat de tuberculose
van den mensch en van het rund verschillend waren. Daarna
spreekt hij over het voorkomen vau tuberculose bij al onze
huisdieren, zelts de kippen, en over de uitbreiding in de verschillende
provinciën van Nederland. Het rund en het varken komen daarbij
vooral in aanmerking.

De gevolgen van het in het lichaam dringen van tuberkelbacillen
worden nauwkeurig nagegaan; wat de wegeu betreft, noemt hij
de luchtwegen en het spijsverteringskanaal als de voornaamste.
De verschillende meeningen omtrent het grooter aandeel iu de
besmetting van elk dezer wegen worden op klare wijze vermeld.
Omtrent de erfelijkheid der tuberculose is de schrijver zeer gere-
serveerd; zonder ze geheel weg te cijferen, hecht hij daaraan weiuig.

De gesloten en open tuberculose met de hieraan verbonden
gevolgen worden duidelijk uiteengezet en evenzoo de economische
nadeelen aan deze ziekte voor het landbouwbedrijf verbonden.

De gevaren voor den mensch schuilen vooral in het gebruik
van melk en vleesch, afkomstig van dieren welke aan open
tuberculose lijden, resp. hebben geleden.

In het tweede hoofdstuk toont de schrijver aan, dat de tuberculose
van het vee kan worden bestreden door de dieren met open
tuberculose onschadelijk te maken en te zorgen voor betere
stalinrichtingen, zoodanig, dat licht en lucht gemakkelijk kunnen

-ocr page 519-

toetreden en degelijke reiniging kan plaats vinden. Hij wijst
hierbij op de beteekenis van de tuberculine als diagnosticum.

In het derde hoofdstuk worden de verschillende bestrijdings-
methoden der tuberculose in de onderscheidene landen overwogen.
Het Belgische, Deensche,
Siedamgrotzk Y-OsTERTAG\'sche en het
Nederlandsche systeem passeeren achtereenvolgens de revue, evenals
de besluiten van de internationale veeartsenijkundige congressen
te Baden-Baden (1899) en te Budapest (1905), terwijl het konink-
lijk besluit van 2 September 1904 (Staatsblad n°. 219) in extenso
wordt medegedeeld. Hij verklaart zich niet afkeerig van meer
dwingende bepalingen, bijv. verplichte aangifte, echter onder
voorwaarde, dat «de veehouders zelf van het nut overtuigd zijn
en dus willen medewerken». Als een belangrijk hulpmiddel tegen
de verspreiding der tuberculose beschouwt hij ook de verplichte
vleeschkeuring. Van grooter nut bijna nog dan deze voor den
ïuensch acht hij een rijkstoezicht op melk en melkvee.

De quaestie der inenting tegen tuberculose is volgens de Jong,
nog een laboratoriumzaak; iutusschen beschouwt hij von Behring
iu dit opzicht te optimistisch.

Uit dit korte overzicht ziet men, dat de voordrachten ook
voor de Nederlandsche veeartsen van groot en actueel belaug
zijn. Weet men daarbij, dat de uitgave is zóó als wij die van
onzen collega
Heidema gewoon zijn, dan is te verwachten, dat
iedere veearts zich voor den geringen prijs vau 75 cent het
genoegen zal verschaffen dit boekje te lezen.

W. C. Schimmel.

Bulletin de médecine vétérinaire Edité et publié par la So
ciété de Médecine Vétérinaire de la Province d\'Anvers.
Malines, Ve PAUL RYCKMANS.

Dit tijdschrift van onze Vlaamsche collega\'s verschijnt hoofd-
zakelijk in de Fransche taal; er worden ook wel Hollandsche
artikelen in opgenomen, doch aan het einde daarvan wordt dan
een kort overzicht gegeven in het Frausch. Het zal, naar in de
Mei-aflevering wordt bericht, vermoedelijk maandelijks verschijnen
a 12 francs per jaar voor het buitenland.

De beide eerste afleveringen zien er goed uit en beloven veel
voor de toekomst. Het is te verwachten dat de Hollandsche
collega\'s gaarne met den arbeid hunner zuidelijke buren, waar-

-ocr page 520-

mede zij zooveel aanrakingspunten hebben, keunis zullen maken.
Daartoe vveude men zich tot den heer
Van Huffelen, veeartsenij-
kundig inspecteur te Antwerpen.

Behalve vele andere belangrijke zaken bevat de Mei-aflevering
de samenstelling van het Belgisch nationaal comité voor bet
veeartsenijkundig congres in den Haag in 1909, te weten: de
heeren
Degive, directeur van de staatsveeartsenijschool, dr. Stobbe,
hoofdinspecteur bij het ministerie van landbouw, Hansoulle,
voorzitter van de Maatschappij voor veeartsenijkunde in België, dr.
Leonard, chef-paardenarts van het leger.

De «causerie» in deze aflevering van de hand des heeren H.
li.
Bredo is zeer lezenswaard. W. C. Schimmel.

Prof. Dr. PUSCH, Die Kindermilchproduktion in wirtschaft-
licher und hygienischer Beleuchtung unter besonderer
Berücksichtigung der im Rassestalle der Tierärztlichen
Hochschule in Dresden gemachten Erfahrungen. Mit 10
Textabbildungen. Berlin. RICHARD SCHOETZ 1908. Preis
2 Mark.

Het streven van den laatsten tijd is, om zoowel aan zuigelingen
als aan kinderen en volwassenen zoogenaamd rauwe melk te
kunnen geven, zonder gevaar te loopen dat deze daardoor ziek
zullen worden. l)e bekende melkinrichtingen te Oud-Bussum,
Oosterbeek (zie deze afl. bl. 489) en andere trachten dit doel te
bereiken door goed ingerichte stallen, nauwkeurig toezicht op het
voedsel en op de melkdieren, scherpe controle op reinheid in het
algemeen, op die van het vee, op het vaatwerk en speciaal ook
op reinheid van het personeel met het melken belast, toezicht
op verpakking, verzending, enz. Dat dergelijke melk duurder
moet zijn dan andere spreekt wel van zelf.

In verschillende tijdschriften, vak- en andere bladen is deze
zaak meermalen besproken, zoodat men geneigd zou zijn zich af
te vragen of bovenstaand werkje van
Pusch voor ons iets nieuws
oplevert. Toch mag ik het lezen er van ten zeerste aanbevelen,
omdat men hier als bet ware alles bijeen beeft, terwijl bij ons
de literatuur nog al verspreid is.

Pusch begint met de beschrijving van den rasstal aan de vee-
artsenijkundige hoogeschool te Dresden ; een paar fraaie teeke-
ningen wijzen ons op de keurige inrichting er van. Daar de

-ocr page 521-

Duitsche stallen aanmerkelyk van de onze afwijken en in on s
land, getuige de stal-wedstrijden, gepoogd wordt verbetering aan
te brengen, zal ik hierover niet verder spreken, ofschoon er over
de grondslagen der stalverbetering heel wat gezegd zou kunnen
worden.

Het verband tusschen het gebruik van koemelk en tuberculose
wordt uitvoerig besproken.

Wat betreft den gezondheidstoestand der koeien komt schrijver
tot de volgende conclusies, waar het geldt het verkrijgen van
kindermelk. Het clinisch onderzoek der dieren moet zeer zorg-
vuldig plaats hebben en op regelmatige tijden worden herhaald,
waarbij de nier nauwkeurig moet worden betast. Het tuber-
culineeren moet vooraf gebeuren, na drie maanden worden
herhaald en verder ieder jaar geschieden. Waar geen reactie
optreedt, moet toch uitsluiting plaats hebben zoo de diereu bij
clinisch onderzoek verdacht zijn van tuberculose of ziekelijke
afwijkingen in den uier vertoonen. Alle drie maanden worden
van elke koe op voorgeschreven wijze melkentingen bij cavia\'s
verricht; de proefdieren worden hoogstens 6 weken na de enting
gedood.

Zoo zou ik verder in het kort kunnen aangeven wat de
schrijver zegt omtrent den stal, het voedsel, de stalverpleging,
de melkkiemen, het vaatwerk, de behandeling van den uier vóór
het melken, enz. enz., maar dit zou te veel ruimte vorderen.

Recensent las de brochure — circa 5 vel groot — met veel
genoegen en durft de lezing er vau allen aan te bevelen,
die in dit onderwerp belang stellen. Wel zal men het niet in
alles met den schrijver eens zijn, maar men overziet het onder-
werp in zijn geheel, wat groote voordeelen aanbiedt. De brochure
is keurig bewerkt en laat zi<;h gemakkelijk lezen.

Van Esvkld.

Nieuw uitgekomen boeken.

Prof. Dr. R. Bonnet, Lehrbuch der Entwicklungsgeschichte. Mit 341 in den
Text gedruckten Abbildungen. Berlin, P. P
areij 1907. Preis gebunden
14 Mark.

Prof. Dr. F. Tangel, Beitrüge zur Futtermittellehre und Stoffwechselph ysio-
Ingie der landwirtschaftlichen Nutztiere.
(Mitteilungen aus der Königl.
ungar. tierphysiologischen Versuchsstation in Budapest.) III Heft. Berlin,
P. P
arkij 1908.

-ocr page 522-

F. Freytag, Beziehungen der Milz zur Reinigung und Regeneration des
Blutes.
Inaugural-Dissertation Erlangen 1907.

F. Dobbertin, Ueber das Verhalten der tveissen Blutkörperchen beim Hunde
unter besonderer Berücksichtigung der Bandwurm- und Trichinenkrank-
heit. Inaugural-Dissortation Leipzig. Leipzig, G
ebr. Gerhardt 1907.

R. Sebauer, Ueber die Bedeutung der Kalksalze für das wachsende Tier.
Inaugural-Dissertation Giessen. Berlin, J. Springer 1907.

Prof. E. Pott, Handbuch der tierischen Ernährung und der landwirtschaft-
lichen Futtermittel.
Zweite, giinzlich neu bearbeitete Auflage. Band II.
Spezielle Futtermittellehre. Berlin, P. Parey 1908. Preis 14 Mark.

Prof. Dr. J. Hansen, Fütterungsversuche mit Milchkühen. Im Auftrage des
Sonderausschusses für Fütterungswesen der Deutschen Landwirtschafts-
gesellschaft. Berlin, Deutsche Landwirtschaftsgesellschaft 1907.

Prof. C. Happich, Bericht über die Tätigkeit des milchwirtschaftlichen bak-
teriologischen Laboratoriums zu Jurjew (Dorpat).
Für das Jahr 1905
mit kurzem üeberblick für die Jahre 1903 — 1904, 1906.

O. Knüsel, Studien über die sogenannte sterilisierte Milch des Handels. Ein
Beitrag zur Biologie der peptonisierenden Milchbakterien. Berlin, R.
S
choetz 1908. Preis 2,50 Mark.

Dr. Crone—Münzebkock, Entwicklung der Schweinezucht in Deutschland
unter besondere\'- Berücksichtigung der wirtschaftlichen Fragen. Hannover,
M. & H. S
chaper 1908. Preis 2,50 Mark.

Prof. Dr. Möller, Anleitung zum Bestehen der Huf Schmiedeprüfung. 9 Auf-
lage. Berlin, P. P
arey 1907. Preis 1,50 Mark.

Karl Kisskalt und Max Hartmann, Praktikum der Bakteriologie und
Protozoologie.
168 Seiten mit 98 Abbildungen. Jena, G. Fischer 1907.

Prof. Dr. Th. Kitt, Lehrbuch der algemeinen Pathologie für Tierärzte und
Studierende der Tiermedizin. Zweite verbesserte Auflage. Mit 140 Text-
abbildungen und 6 Farbentafeln. Stuttgart, F. E
nke 1908. Preis 12 Mark.

E. Klawitter, Ueber Nebennierengeschwülste der landwirtschaftlichen Haus-
säugetiere.
Inaugural-Dissertation Leipzig. Mit zwei Tafeln. Leipzig 1907.

A. Braun, Ist die Taube als Testobjekt für die Prüfung eines Geflügel-
cholera-immunserums tauglich?
Inaugural-Dissertation Bern. Berlin, L.
M
arcus 1906.

L. Claussen, Ueber Kolibakterien-Septikämie bei Hühnern als Transport-
krankheit.
Inaugural-Dissertation Bejn. Mit 4 Abbildungen. Berlin, R.
S
choetz 1907.

Dr. C. Pomayer, Das Zurückhalten der Nachgeburt beim Rind. Mit 9 Abbil-
dungen. Berlin, R. S
choetz 1908. Preis 2,50 Mark.

C. Vielhauer, Beiträge zur Kenntnis der „chronischen-abszediereiuien Euterent-
zündungm\'\'\'\' des Rindes.
Inaugural-Dissertation Bern. Jena, G. Fischer
1907.

A. Schifferli, Die aseptischen Beugesehnen-Veränderungen des Pferdes,
unter besonderer Berücksichtigung der histologischen Vorgänge. Inau-
gural-Dissertation Zürich. Mit 8 Figuren. Zürich, O
rell Füssli 1908.

R. Immblmann, Die Hornsäule des Pferdes. Inaugural-Dissertation Leipzig.
Mit 20 Abbildungen. Stuttgart, Union {Deutsche Verlagsgesellschaft 1907.

-ocr page 523-

Ed. Hue, Musée Ostéologique. Etude de la faune quaternaire. Ostéometrie
des mammifères. Album de 186 planches contenant 2187 figures. Doux
volumeB, grand in 8°. Paris, S
chleicher Frères 1908. Prix 24 francs.

J. Pellugrin et V. Gaula, Zoologie appliquée en France et aux colonies.
Un vol, in-16 de 644 pages avec 282 figures. Paris, H. Dunod et

E. Pinat 1907. Prix, relié 12 francs.

E. Curot, Fécondation et Stérilité dans les espèces domestiques. Un volume
in-12. Paris, A
mat 1908. Prix, relié, 3 fr. 75.

P. Dechambre, La Vache Laitière. Paris, Librairie des Sciences Agricoles
1908.

A. Railliet et L. Moulé, Histoire de VÉcole d\'Alfort. Uu volume grand
in-8 de 830 pages. Avec 92 figures dans le texte. Paris, A
sselin et
H
ouzeau 1908.

The Bacteriology of Diphtheria, including Sections on the History, Epide-
miology and Pathology of the Disease, the Mortality, caused by it, the
Toxins and Antitoxins, and the Serum Disease.
Bij F. Loeffler,
Arthur Nkusholme, F. B. Mallory, G. S. Graham-Smith, George
Dean, William H. Park, and Charlrs F. Bolduan. Edited bij G. H.

F. Nuttall and G. S. Graham —Smith. Cambridge, Cambridge Universitj\'
Press 1908.

J. W. W. Stephens and S. R. Christophers, The practical Study of Malaria
and other Blood Parasites.
Third edition. London, Williams & Noroate
1908. Price 12 s. 6 d.

Kenelm Winslow, Veterinary Materia Medica and Therapeutics. Fifth
edition, revised and enlarged. Pages VIII -}- 837, medium 8vo. London,
B
ailliére, Tindall and Cox 1907. Price 25 s.

Dr. D. A. de Jong, Landbouw-voordrachten over tuberculose, gehouden aan
de universiteit te Groningen, op uitnoodiging van de Vereeniging voor
hooger landbouwonderwijs, op 22 October, 5 November en 19 November 1907.
Groningen, A. W. Heidema 1908. Prijs f 0,75.

Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde.
Mededeelingen van het hoofdbestuur.

Het hoofdbestuur der Maatschappij ter bevordering der vee-
artsenijkunde in Nederland heeft de eer de navolgende drie
voorstellen der afdeeling Utrecht met de toelichtingen in bet
tijdschrift te publiceeren, ingevolge het bepaalde in artikel 29
van het huishoudelijk reglement, en wijst er tevens op, dat het
praeadvies eerst door het hoofdbestuur wordt uitgebracht, wanneer
de amendementen zijn ingekomen.

Voorstellen van de afdeeling Utrecht: 1°. Het hoofdbestuur
verzoeke aan de hooge regeering de
veeconsulenten, die men,
blijkens de memorie van antwoord op het verslag omtrent het

-ocr page 524-

afdeelingsonderzoek van de staatsbegrooting over 1908, het voor-
nemen heeft te recruteeren uit de rijkslandbouwleeraren, welke
speciaal voor het consulentschap aanleg blijken te bezitten,
te
recruteeren uit veeartsen, die voor bedoeld consulentschap aanleg
blijken te bezitten,
als gevende de studie der laatsten de meeste
waarborgen met het oog op grondige veekennis.

Toelichting. Het kan niet worden tegengesproken, dat een
goede veeartsenijkundige studie met het oog op kennis van de
voor den landbouw nuttige eigenschappen van het vee, de meeste
waarborgen geeft. Deze studie toch brengt mede het ontvangen
van grondig onderwijs in ontleedkunde, weefselleer, physiologie
en zoötechnische vakken, als geen andere kan verleenen. Eu
waar de bedoelde leervakken door een veeconsulent op behoor-
lijke wijze moeten zijn verwerkt, wil hij door zijn voorbereidende
studie aanspraak kunnen maken op zijn ambt, volgt daaruit
vanzelf, dat hy de veeartsenijkundige studie moet doorloopen
hebben, dus
veearts moet zijn.

Op grond van dezen gedachtengang is het dus gewenschl,
dat een regeering, welke veeconsulenten wil aanstellen, de ge-
schikte personen gaat zoeken onder de veeartsen.

Mocht in dit verband eventueel de opmerking worden gemaakt,
dat met het oog op de benoeming tot veeconsulent in de oplei-
ding van de veeartsen, wat sommige onderwijsvakken betreft,
nog te verbeteren zou zijn, dan vormt dit allerminst een aan-
wijzing om de veeconsulenten uit andere gediplomeerden dan
veeartsen te benoemen, doch een aansporing voor de regeering om
het veeartsenijkundig onderwijs ook in dit opzicht te verbeteren.

2°. Het hoofdbestuur verzoeke aan de hooge regeering om in
het vervolg, bij het voorbereiden van nieuwe wetten of wel van
wijzigingen van bestaande wetten op veeartsenijkundig gebied,
alsmede van eventueel op dat gebied verleende maatregelen van
bestuur en koninklijke besluiten, zoo eenigszins mogelijk het
oordeel in te winnen van de Maatschappij ter bevordering der
veeartsenijkunde.

Toelichting. De Maatschappij vereenigt in zich nagenoeg alle
veeartsen in Nederland, en het mag worden aangenomen,
dat deze Maatschappij dus in staat zal wezen der regeering in
vele der bovengenoemde gevallen, de heerschende meening der

-ocr page 525-

Nederlandsehe veeartsen mede te deelen, iets wat voor de regeeriug
zelf van groot belang moet worden geacht.

Voor de uitvoering toch der bedoelde wetten en besluiten is
het van het allergrootste gewicht, dat zij de sympathie onder-
vinden van het meerendeel der veeartsen, daar alleen dan op
hun voortdurende medewerking te rekenen valt. Alhoewel gaarne
wordt toegegeven, dat de regeering er steeds naar streeft de
gangbare meeningen op veeartsenijkundig gebied te leeren
kennen, zoo zal zij daarvan toch meer verzekerd zijn, indien zij,
zoo mogelijk, de vertegenwoordiging van het gros der Neder-
landsehe veeartsen raadpleegt.

Op welke wijze de regeering het oordeel zou willen inwinnen,
moet natuurlijk aan haar worden overgelaten, evenzeer als het
begrijpelijk is, dat de regeering in sommige gevallen om bepaalde
redenen aan het verzoek niet zal kunnen voldoen.

3°. Het hoofdbestuur verzoeke aan de hooge regeering de
opleiding van zoogenaamde veeverloskundigen in geen enkel op-
zicht, middellijk dan wel onmiddellijk, tot een tak van staats-
bemoeiing te maken.

Het is niet de bedoeling van de afdeeling Utrecht om vooruit
te loopen op de resultaten, welke de door de regeering ingestelde
enquête eventueel zou kunnen opleveren. Integendeel, het is de
meening der afdeeling, dat hoe de afloop der bedoelde enquête
ook moge wezen, gunstig dan wel ongunstig met het oog op
de beschikbare verloskundige hulp, toch de regeering nooit de
opleiding van zoogenaamde veeverloskundigen mag bevorderen.

Het geldt hier toch niet het verleenen van hulp bij normale
baringen, doch bij
abnormale. Een vergelijking met de hulp door
vroedvrouwen bij den mensch verleend, gaat dus steeds mank.
Het verrichten van de abnormale verlossing eischt de kennis vau
den wetenschappelijken veearts, wil zij met de meeste waarborgen
voor een goeden afloop worden verricht.

Niet alleen het mechanische handwerk, doch ook de weten-
schappelyke kennis van de organen en de ziekten daarvan wordt
geëischt, zoomede de kennis van de eischen der therapie. Bij
dezen stand van zaken mag een regeering nooit in de hand
werken het vormen van halve deskundigen, die per slot van
rekening nooit geheel bevoegd kunnen worden geacht.

-ocr page 526-

De regeering zou de verantwoordelijkheid voor de gevolgen
nooit kunnen dragen. Wil een regeering de opleiding van des-
kundigen steunen, dan moet zij steunen de opleiding van hen,
die als zoodanig kunnen worden aangemerkt, dat zijn de veeartsen !

In dit opzicht wordt ook wel eens een andere vergelijking
gemaakt dan die met vroedvrouwen. Men noemt de hulp-keur-
meesters van vleesch en de opleiding daarvan van regeeringswege.
Men vergeet echter, dat het de bedoeling steeds is deze hulp-
keurmeesters slechts te doen optreden in bepaalde, scherp om-
schreven gevallen, en zooveel mogelijk onder toezicht, en dat
deze hulpkeurmeesters slechts manipuleeren in
doode objecten, in
cadavers. De veeverloskundige werkt echter in het levende indi-
vidu, en nio^t juist het leven beschermen! Dat sluit alle verdere
vergelijking buiten.

De pressie, welke men van landbouwzijde in dit opzicht op de
regeering wil uitoefenen, dient niet te worden gesteund. Het
uitoefenen van de verloskunst is aan
ieder geoorloofd; welnu de
landbouwers moeten zelf de verantwoordelijkheid dragen voor het
aanwijzen van de niet, bevoegde personen, aan wie zij de be-
handeling van hun vee in dat opzicht willen toevertrouwen, maar
men verlange van de regeering in dit opzicht geen verantwoor-
delijkheid !

En het verleenen van steun brengt deze verantwoordelijkheid mede.

Wat echter wel van de zijde der landbouwers kan worden
gevraagd, is het bevorderen van het
vee\'artsenij kundig onderwijs,
en speciaal dat in de verloskunde aan de veeartsenijschool, indien
dit noodig mocht wezen, en ook de bevordering van de vorming
van meer veeartsen, indien het aantal op een gegeven oogeublik
te gering mocht zijn. Verbetering van het bedoelde onderwijs
mag, indien dit werkelijk noodig is, van landbouwzijde met klem
worden geëischt. Maar steun voor de opleiding van personen, die
een regeering nooit als deskundigen kan aanzien, is een maat-
regel die zelfs den landbouwer op den duur nooit ten goede kan
komen, omdat zij het peil van een voor den landbouw nuttige
wetenschap verlaagt.

Ik heb de eer u hierbij te doen toekomen enkele voorstellen,
voor de aaustaande algemeene vergadering, met toelichting.

De secretaris der afdeeling Utrecht,
Kab.

-ocr page 527-
-ocr page 528-

m. q. de bruin,
WIJLEN LEERAAR AAN \'S RIJKS VEEARTSENIJSCHOOL.

-ocr page 529-

511
Necrologie.
IN MEMORIAM.

MARTINUS GBRARDUS DE BRUIN.

KRONIEK.

geboren te Utrecht.

aanvang der studie aan \'s Rijks veearts

school aldaar.

als veearts gediplomeerd.

praktizeerend veearts te Zalt-Bommel.

tot leeraar aan \'s Rijks veeartsenijschool,
mede-redacteur van het
Tijdschrift voor
Veeartsenijkunde.

mede-redacteur van de «Berliner Tierärzt-
liche Wochenschrift».

referent voor de Nederlandsche literatuur,
voor de «
Jahresberichte der Veterinär-Medizin»
van Ellenberger-Schütz.
Lid van het Provincia&l Utrechtsch Genootschap van Kunsten en
Wetenschappen.

Binnen een tijdsbestek van jaar heeft de veeartsenijkundige
wetenschap het verlies te betreuren van twee harer waardigste
dienaren in ons vaderland; moest de Nederlandsche veeartsenij-
kundige wereld tot tweemaal toe gevoelen de felle slagen van het
noodlot, dat haar beroofde van twee harer steunpilaren en beste
vertegenwoordigers; moest de Rijks veeartsenijschool te Utrecht
zich twee harer meest verdienstelijke leeraren zien ontvallen;
21 December 1906 Thomassen, 7 Maart 1908 ue Bruin. Onze
eenige inrichting voor veeartsenijlcundig onderwijs wordt wel
zwaar bezocht.

Waar de redactie van dit tijdschrift mij verzocht eenige regels
te wijden aan de nagedachtenis van onzen besten
de Bruin, zij
het mij vergund te putten uit mijn persoonlijke herinnering.

23 December

1858,

7 September 1875,

8 Juli

1879,

1879—1893,

19 Juli

1881,

\'28 Maart

1893,

Van af

1898

Van af

1900

Van af

1898

-ocr page 530-

Het staat mij nog levendig voor den geest en zeker velen
mijner stndiegenooten evenzeer, hoe
de Bruin op een namiddag
in September 1893 door den directeur van \'s Rijks veeartsenij-
school aan de studeuten werd voorgesteld in de wachtzaal voor
uitwonende leerlingen van het voormalig hulpgebouw; men kreeg
den indruk, dat daar een eenvoudig en oprecht man zijn intrede
deed aan onze inrichting, die zich ten doel stelde de belangen
van het hem opgedragen onderwijs met hart en ziel te dienen.
De Bruin werd belast met het onderwijs in verloskunde, gerech-
telijke veeartsenijkunde, veeteelt, vleeschkeuring, ambulatoire en
polikliniek; voorwaar een zeer omvangrijke taak, waarvan hij
zich op uitnemende wijze heeft gekweten. Het onderwijs in ver-
loskunde is door
de Bruin, zoowel theoretisch als practisch,
voortreffelijk georganiseerd; zijn groote verdiensten op dit gebied
trokken reeds spoedig ook in het buitenland zoodanig de aandacht,
dat men hem verzocht de verloskunde van het rund te bewerken
voor het «
Handbuch der tierärztlichen Chirurgie und Geburtshilfe»
van Bayer en Frühner.

Daarin verscheen de Bruin\'s <Die Geburtshifte beim Rind» in
1897, in den eersten, in 1902 in den tweeden druk. In 1902
zag hiervan te New-York een Engeische uitgaaf het licht. Met dit
standaardwerk was
de Bruin\'s internationale naam .als veterinair
obstetricus gevestigd; meermalen heb ik van buitenlandsche col-
lega\'s kunnen vernemen, dat dit werk ook door hen zeer hoog
wordt geschat. Het behoefde dan ook niet te verwonderen, dat
men zich, betrekkelijk kort geleden, wederom tot
de Bruin
wendde, met het verzoek ook de verloskunde der kleine huisdieren
voor genoemd handboek te willen bewerken. Kort vóór zijn dood
heeft
de Bruin dit werk voltooid; de verschijning er van heeft
hij echter niet meer mogen beleven; terwijl het boek in druk
was, stierf de schrijver.

De uitstekende reputatie, welke zijn tGeburtshilfe beim Rind»
hem verschafte, heeft er zeker toe bijgedragen, dat
de Bruin in
1900 werd uitgenoodigd zitting te nemen in de redactie van
de «
Berliner Tierärztliche Wochenschrift»; in dit weekblad zijn
verschillende artikelen van zijn hand verschenen. Zijn belang-
rijke literaire werkzaamheid en zijn degelijke kennis deden ook
reeds jaren geleden, in 1898, na het overlijden van dr. L. J.
van der Harst, de keuze der algemeene vergadering onzer Maat-

-ocr page 531-

schappij op de Bruin vallen voor mede-redacteur van dit tijdschrift.

De Bruin was ook een uitmuntend clinicus; de policliniek en
de ambulatoire cliniek hebben onder zijn leiding een buitenge-
wonen omvang verkregen; bewonderenswaardig waren de ambitie
en de nauwgezetheid, waarmede hij deze belangrijke deelen van
het clinisch onderwijs behartigde; ook bij de veehouders in den
omtrek van Utrecht stond hij daardoor hoog in aanzien.

Na het overlijden van Thomassen onderging de onderwijstaak
van
de Bruin op zijn wensch een aanzienlijke uitbreiding; hij
behield verloskunde, gerechtelijke veeartsenijkunde en ambulatoire
cliniek en werd daarnaast belast met het onderwijs in bijzondere
pathologie en therapie, methoden van clinisch onderzoek en interne
cliniek van groote huisdieren, terwijl tevens op zijn initiatief werd
overgegaan tot de stichting van een rundercliniek. Het was
alsof
de Bruin zijn werkzaamheid verdubbelde; steeds vond men
hem bezig ten behoeve van het door hem te geven onderwijs;
de rundercliniek ontwikkelde zich, dank zjjn energieke leiding
krachtig en het behoeft wel niet gezegd, dat zij spoedig een be-
langrijk onderdeel werd van het clinisch onderwijs, te meer,
daar
de Bruin ook vele der door het rijk wegens tuberculose
overgenomen runderen voor het onderwijs dienstbaar wist te maken.

Het is bekend, dat de Bruin bezig was met het schrijven van
een runderpathologie; een groote hoeveelheid bouwstoffen hier-
voor had hij reeds verzameld; juist was hij aangevangen met
het verwerken van dit materiaal, doch het heeft niet zoo mogen
zijn; dit werk heeft
de Brujn niet kunnen voltooien; de vee-
artsenijkundige literatuur mist hierdoor een waardevol handboek.

Ook in zake gerechtelijke veeartsenijkunde had de Bruin in
Nederland een bekenden naam; herhaaldelijk werd hij in gerechte-
lijke gevallen als deskundige gehoord.

De Bruin had een ijzersterk gestel; nimmer ontbrak hij wegens
ziekte op zijn post; Vrijdag 14 Februari verwondde hij zich bij een
tand-operatie aan den pols; nog denzeltden avond en den volgenden
dag was hij onwel; Maandag 17 Februari hield hij wederom cliniek;
18 Februari was hij evenwel weer wegens ziekte afwezig, om niet
terug te keeren.
De Bruin werd bedlegerig; men sprak van influenza,
pneumonie, typhus; langzaam maar zeker ging de toestand achteruit;
op Zaterdag 7 Maart overleed hij, slechts 49 jaar oud. Woensdag
11 Maart had de teraardebestelling plaats op de Nieuwe begraaf-

-ocr page 532-

plaats te Utrecht; de koepelzaal was te klein om de aanwezigen
te bevatten ; groot was de deelneming van heinde en ver; ver-
slagenheid stond op ieders gezicht; daar werd de lijkbaar binnen-
gebracht, gevolgd door den hoogbejaarden vader en den eenigen
zoon van den overledene, alsmede enkele verdere familieleden; —
een treffend oogenblik. De directeur-generaal van den landbouw,
de heer
H. J. Lovink, treedt naar voren en schetst in welge-
kozen bewoordingen het groote verlies, door het overlijden van
ue Bruin geleden; spreker dankt hem namens de regeering voor
het vele, wat hij heeft gedaan voor de veeartsenijkunde, het vee-
artsenijkundig onderwijs, en daardoor indirect voor den Neder-
landschen landbouw en stelt hem den jongeren tot voorbeeld.

De heer W. C. Schimmel spreekt namens de leeraren van
\'s Rijks veeartsenijschool, de heer H. M.
Kroon namens de Maat-
schappij ter bevordering der veeartsenijkunde in Nederland, waarvan
de Bruin 5 jaar ondervoorzitter en 5 jaar voorzitter was ; de heer
dr. D. A.
de Jong namens het 9de Internationaal veeartsenijkundig
congres, dat
ue Bruin onder zijn vice-presidenten telde ; de heer
M.
J. Veenstra namens het Veterinair studentencorps «Absyrtus»,
waarvan
de Bruin eerelid was; de heer dr. M. H. J. 0. Tho-
massen
namens de Militaire veterinaire vereeniging.

Daarna gaat men grafwaarts; nog enkele oogenblikken en het
stoffelijk overschot is aan den schoot der aarde toevertrouwd;
iedereen is diep onder den indruk; zwijgend gaat men heen;
men wordt het zich thans eerst recht bewust, dat men niet meer
zal zien dien hartelijken collega, dien voortreffelijkeu docent,
dien beuiinnelijkeu mensch, eenvoudig, oprecbt, door en door
eerlijk, steeds bereid ieder behulpzaam te zijn.

Moge het de diepbeproefde weduwe en haar kinderen eeniger-
mate tot troost zijn, dat met hen treurt de geheele veeartsenij-
kundige wereld in Nederland over dit onherstelbaar verlies.

H. Markus.

Geschriften.

1880. Neusdiphtheritis bij schapen. Tijdschrift voor veeartsenijkunde

en veeteelt, deel XI.
1883. Anthrax.
Idem, XII.

Taxusvergiftiging. Idem.

-ocr page 533-

1884. Bijdrage tot de diagnostiek van peritoneaal abseessen.
Idem, XIII.\'

1885. Retentio secundinarum bij de merrie. Idem.

1886. Kalfziekte. Idem, XIV.

1889. Verslag voordracht «Paardenfokkerij». Nieuwe Rotter-
damsche Courant
, 13 December 1889.

1891. Een en ander over de verlossing van de merrie en hare
antiseptische behandeling.
Tijdschrift voor veeartsenijkunde
en veeteelt,
deel XVIII.

1892. De afscheuring van het Collum uteri vóór of tijdens de
verlossing van de merrie.
Idem, XIX.

1S94. De behandeling van de zoogenaamde «Hundesitzlage» van
het veulen bij de verlossing van de merrie.
Idem, XXI.
De
Pelvimetrie en haar beteekenis voor de veeartsenij-
kundige praktijk.
Idem, XXII.
Necrologie G. J.
Hengeveld. Idem.

Is de meening juist dat alleen bij zuiver bloed de eigen-
schappen van de ouders constant op de nakomelingen
worden overgebracht?
Hippos 1894, n°. 8.
Antwoord naar aanleiding van door
Crosslookkr gemaakte
opmerkingen over bovenstaand artikel.
Idem, n°. 9.
De paardenfokkerij in Gelderland.
Idem, n°. 11.
1895. Emplastrum acre anglicnm en diens aanwending in de
chirurgie.
\'Tijdschrift voor veeartsenijkunde en veeteelt, XXII.
De behandeling van hondenziekte door subcutane inspui-
ting eener oplossing van jodiumtrichloride.
Idem.
Behandeling van het tusschenklauw-panaritium bij de
koe.
Idem.

Verwijdering van vreemde lichamen uit den slokdarm van
het varken.
Idem.

Overervingsvermogen, erfelijkheid van deugden en gebreken
in de paardenfokkerij.
Het Paard 1895, n°. 1.
1897.
Die Geburtshilfe beim Rind. VII Band. Teil von Bayer
und Feöhner\'s Handbuch der tierärztlichen Chirurgie und
Geburtshilfe.
Wilhelm Braumüller, Wien.
Van dit werk verscheen in
1902 een tweede zeer uitge-
breide oplaag.

Een en ander over de paardenfokkerij. Het Paard 1897, n°. 11.
De opvoeding van het veulen.
Idem, n°. 12.

-ocr page 534-

Necrologie F. Th. Weitzel. Tijdschrift voor Veeartsenijkunde

en Veeteelt, deel XXV.

Idem, Idem, Veterinaire Almanak 1898.

Meierei C. Bolle. Alt-Moabit Berlin. Weekblad voor

Zuivelbereiding en Veeteelt, November 1897.

Milchanstalt «Victoriapark» Berlin. Idem.

1898. Bijdrage tot de casuïstiek en de aetiologie der extra-
uterine graviditeit.
Tijdschrift voor Veeartsenijkunde en
feeteelt,
deel XXV.

De aetiologie en de diagnose van cornage. Idem.
Een geval van pyaemie bij het rund. Idem, XXVI.
Repliek op het artikel: «Onderzoek op cornage» door F. W.
v
an Du lm. Idem.

De uitoetening der practische verloskunde ten plattelande.

Idem.

1899. Holländische Literatur über 1898, 1899, 1900, 1901,
1902, 1903, 1904 und 1905.
Jahresbericht über die Leis-
tungen auf dem Gebiete der Veterinärmedicin
1898—1906.
Traumatische Pericarditis des Rindes.
Monatshefte für
praktische Tierheilkunde.
Bd. XI.

De drachtigheid der merrie en het veulen met de ver-
pleging van merrie en veulen.
Maandblad van Oudleerlingen
der Rijks-Landbouwschool>
Jaargang XI.
Een geval van hydrallantoïs bij het rund.
Tijdschrift voor
Veeartsenijkunde en Veeteelt,
deel XXVII.
Verschenring van den musculus gastrocnemius na kalf-
ziekte.
Idem.

1900. De resultaten der behandeling van kalfziekte door in-
spuiting eener oplossing van jodetum kalicum in den uier.
Idem.

Mastitis bij niet melkgevende koeien. Idem.

Is het noodig bij irigatiën van den uterus steeds antisep-

tica te gebruiken ? Idem.

Verlossing van een perosomus elumbus. Idem.

Transmigratio extra-uterina und extra-uterine Gravidität.

Berliner tierärztliche Wochenschrift 1900, n°. 1.

Hysterectomie beim Hunde. Idem, n°. 7.

Paravaginale Abscesse bei der Stute. Idem, n°. 14.

Prolapsus vaginae bei Hunden. Idem, n°. 16.

-ocr page 535-

Laparotomie als Explorativoperation bei Krankheiten der
weiblichen Geschlechtsorgane.
Idem, n°. 34.
lieber Hydrops der Fruchthüllen des Rindes. Sammelreferat
und eigene Untersuchungen.
Idem, n°. 39.

1901. Pohls\' Verfahren zur Bekämpfung der Kälberseuche. Ber-
liner tierärztliche Wochenschrift
1901, n°. 1.

Die empbysematöse Frucht. Idem, n°. 24.
Metritis tuberculosa des Rindes und congenitale Tuber-
culose des Kalbes.
Idem, n°. 25.

Strictur des Rectums in Folge eines durch den Deckact
entstandeneu parametralen Infiltrats.
Idem, n°. 28.
Bijdrage tot de casuïstiek der abnormale verlossing van de
merrie, inscheuring van de cervix uteri en parametritis.
Tijdschrift voor Veeartsenijkunde, deel XXVIII.

1902. M. G. de Bruin. Bovine Obstetrics, translated bij W. E.
A. W
yman. New-York, William B. Jenkins.

Die Vereinfachung der Embryotomie durch den Gebrauch der
Ketteusäge.
Berliner tierärztliche Wochenschrift 1902, n». 12.
1902/03. De chronische endometritis onzer huisdieren.
Tijdschrift
voor Veeartsenijkunde,
XXIX en XXX.

1903. Een kort incubatietijdperk van tetanus. Idem, XXX.
Untersuchungen über die Contractionen des Uterus und
die Wirkung der Baucbpresse während der Geburt.
Ber-
liner tierärztliche Wochenschrift
4903, n°. 8 en Journal
de médecine vétérinaire et de Zootechnie,
31 Mars 1903.
Die empbysematöse Frucht.
Idein n°. 32. Iclem 31 Augustus
1903.

Die Hygiene der Geburt als Prophylaxis beim Kälber-
sterben.
Fortschritte der Veterinär Hygiene. September 1903,
Hulde aan
W. C. Schimmet,. Tijdschrift voor Veeartsenij-
kunde,
deel XXX.

Het verwerpen bij paarden en runderen. Verslag voor-
dracht.
Nieuwe Dordrechtsche Courant, 4 December 1903.
De spijsverteringsstoringen bij het rund. Verslag voor-
dracht.
Fiiesch Weekblad 1903.

1904. Ruptura uteri beim Pferd und Rind. Berliner tierärztliche
Wochenschrift
1904, n°. 1. •

De uierziekten van het rund. Tijdschrift voor Veeartsenij-
kunde,
deel XXXI.

-ocr page 536-

Het verwerpen bij runderen en paarden. Weekblad voo•
Zuivelbereiding en Veeteelt
, 28 Februari 1904.
Das Verwerfen bei Rindern und Pferden.
Deutsche landw.
Thierzucht,
G Mei 1904.

De infectieuse scheede- en baarmoeder-ontsteking bij
rundereu. Verslag uitgebracht aan Zijn Excellentie den
Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid omtrent
een onderzoek naar deze in sommige streken van Duitsch-
laud voorkomende ziekte.
Tijdschrift voor Veeartsenijkunde,
deel XXXII.

1905. Die Geburt einer Schistosoma reflexum. Berliner tierärzt-
liche Wochenschrift
1905, n°. 2.

Die Euterentzündungen des Rindes. Schweizer Archiv für
Tierheilbinde
1905, u . 1.

De onvruchtbaarheid, het opbreken en de vroeggeboorte
bij runderen als gevolgen van den besmettelijken scheede-
en baarmoedercatarrh.
Tijdschrift voor Veeartsenijkunde,
deel XXXII.

Der Unterricht in der practischen Geburtshilfe. Berliner
tierärztliche Wochenschrift
1905, n°. 48.

1906. Untersuchungen auf dem Gebiete der Physiologie und
Pathologie der Geburt.
Idem 1906, n°. 1.

De aetiologie der uierontstekingen. Weekblad voor Zuivel-
bereiding en Veeteelt,
20 Maart 1906.

1907. Der Kaiserschnitt beim Schwein. Berliner tierärztliche
Wochenschrift
1907, n°. 1.

L\'étiologie des inflammations de la mamelle de la vache.
Troisième Congrès International de Laiterie, deuxième
Section.

Bijdrage tot de physiologie van het herkauwen. Tijdschrift
voor Veeartsenijkunde,
deel XXXIV.

Opleiding van vee-verloskundigen (niet-veeartsen). Idem.

1908. Melk en melkcontröle, lezing gehouden in de Vereenigiug
«Nuttige Kennis» te Utrecht.
Utrechtsche Courant, 7 en
9 Januari 1908.

Geburtshilfe bei den kleineren Haustieren (VII Band,
III Teil vou Bayer-Frühner\'s Handbuch der tierärztlichen
Chirurgie und Geburtshilfe)
(ter perse).

-ocr page 537-

Tal van referaten, boekaankondigingen en boekbeoordee-
lingen, vooral in het
Tijdschrift voor Veeartsenijkunde.

JACOBUS JOHANNES HINZE.

Den 20sten Januari 1908 overleed te \'s-Gravenhage de ge-
pensionneerde luitenant-kolonel, dirigeerend-paardenarts
Jacobus
johannes hlnze.

Geboren te Deventer den \'269ten April 1841, werd bij, bij
besluit van 29 Juli 1857, n°. 23, benoemd tot kweekeling voor
oorlog aan \'s Rijks veeartsenijschool, waar hij 11 Juli 1861 zijn
diploma als veearts
(met lofj behaalde.

Den 22sten September 1861, n°. 14, werd hij aangesteld tot
paardenarts 3de klasse, waarop achtereenvolgens de benoeming
kwam tot paardenarts 2de klasse bij besluit van 16 October
1865, n°. 83, en tot paardenarts l3te klasse bij dat van 25
December 1869, n°. 15. Bij besluit van 3 Mei 1885, n°. 25,
volgde de benoeming tot dirigeerend-paardenarts met dén rang
van majoor. Na overplaatsing bij het 2do regiment veld-artillerie
te \'s-Gravenhage, was hij aldaar tevens werkzaam aan het
bureau van den geneeskundigen dienst der landmacht. Na zjjn
benoeming, bij besluit van 26 April 1888, n°. 8, tot luitenant-
kolonel, werd hij bij koninklijk besluit van 2 Mei 1889, n°. 46,
met ingang van 1 Juni 1889 toegevoegd aan den inspecteur
van den geneeskundigen dienst der landmacht.

Bij besluit van 25 September 1901, n°. 54, werd hem met
ingang van 1 October 1901, op zijn verzoek eervol ontslag uit
den militairen dienst en pensioen verleend.

Slechts enkele jaren heeft hij dus van zijn rust kunnen
genieten, want — hoewel zijn eigenlijke ziekte slechts drie
dagen duurde — sloopte een chronisch lijden zijn krachten,
waardoor hij in den laatsten tijd sterk achteruit ging.

Het corps paardenartsen verloor in Hjnze zeer veel, daar hij
de man was wien het, ofschoon eerst na zeer veel moeite en
tegenstand, mocht gelukken het betrekkelijk kleine corps niet
alleen uit te breiden, maar vooral de positie van den paardenarts
aanzienlijk te verbeteren.

-ocr page 538-

Ook de veeartsen en vooral de Maatschappij ter bevordering
der veeartsenijkunde in Nederland hebben veel aan
Hinze te
danken. De Maatschappij, in 1862 opgericht, bloeide niet
bijzonder; het eerste deel van haar tijdschrift verscheen in 1863.
Ieder wilde een tijdschrift en toch was de medewerking zeer
gering, terwijl bovendien de geldelijke toestand der Maatschappij
veel te wenschen overliet. Van 1863 tot 1886 zijn ook slechts
12 deelen van het tijdschrift verschenen. Het was
Hinze die
zich in die benarde tijden zeer verdienstelijk maakte voor de
Maatschappij. Den 25sten Maart 1872 tot redacteur verkozen,
trad hij in de vergadering van 17 September 1881 als zoodanig af.
In dien tijd verschenen 8 van de 12 deelen en daaronder zelfs
één, het 6de deel, waarin hij als eenig redacteur optrad.

Van zijn hand zijn tal van oorspronkelijke stukken en
een groot aantal referaten te vinden in een viertal bladzijden
van den catalogus der bibliotheek vau onze Maatschappij, waaronder
het in 1872 te Amersfoort door hem uitgegeven werk: «
Het
hoefbeslag. Leer- en handboek voor hei beslag, zooivel voor gezonde,
als gebrekkige en zieke hoeven.»

Op het 6de Internationaal congres voor veeartsenijkunde, in
September 1895 te Bern gehouden, trad
Hinze als vertegen-
woordiger onzer Maatschappij op. Bovendien was hij mede-oprichter,
voorzitter en later eere-voorzitter der nieuwe-afdeeling Zuid-Holland
onzer Maatschappij; zij huldigde hem aan zijn graf.

De regeering erkende zijn verdiensten door het hoofd van den
militairen veterinairen dienst bij besluit van 29 Augustus 1896
te benoemen tot officier in de Orde van Oranje Nassau.

De naam van Hinze zal bij de Nederlandsche veeartsen niet
spoedig worden vergeten; dankbaar moeten wij erkennen dat zijn
arbeid zeer vruchtbaar was voor den veeartsenijkundigen stand.

Hij ruste zacht. Van Esveld.

Te Bedum overleed geruimeu tijd geleden de empirist K. J.
Doornbos aldaar.

Personalia.

Toegelaten: bij koninklijk besluit van 8 April 1908, n°. 29, tot
de uitoefening der veeartsenijkundige praktijk hier te lande L.
Th. A. Steding te Bussum (diploma Hannover).

-ocr page 539-

Benoemd: tot lid van het Nederlaxidsch comité van het inter-
nationaal congres tegen vervalsching van voedings- en genot-
middelen dr.
H. Remmelts, inspecteur van de vleeschkeuring bij
het departement van landbouw, nijverheid en handel; met ingang
van
1 April 1908 tot lid van den gewestelijken raad der Preanger-
regentschappen P. Pu.
van der Poel, gouvernementsveearts te
Bandoeng; tot idem van Kedoe dr.
H. C. \'t Hoen, gouvernements-
veearts te Magelang; tot idem van Kediri
J. C. P. Sohns, gouver-
nementsveearts te Kediri; tot idem van Madoera
J. A. Lenshoek,
gouvernementsveearts te Pamekasan; tot idem van Cheribon D.
Hubenet, gouvernementsveearts te Cheribon; tot idem van Pe-
kalongan P.
Teljer, gouvernementsveearts te Pekalongan; tot
idem van Semarang D. J. F
ischer, gouvernementsveearts te
Semarang; tot idem van Batavia B.
Vrijburg, gouvernements-
veearts te Buitenzorg; tot idem van Pasoeroean
J. Vollema,
gouvernementsveearts te Pasoeroean; tot inspecteur van den
burgerlijken veeartsenijkundigen dienst C. A.
Penning, laatstelijk
die betrekking bekleed hebbende, van verlof uit Europa terug-
verwacht.
(N. Rott. Crt. v. 21 April 1908.)

Geplaatst: te Batavia de paardenarts 2d® klasse J. A. Gunst.

Verplaatst: van Oude Wetering naar Lisse A. F. Muller; van
Batavia naar Salatiga de paardenarts 2de klasse L.
J. van Eck ;
van Oósterhout naar Weert K. J. Vroemen ; van Fijnaart naar
Rotterdam A.
J. S. van Alpiien.

Tijdelijk gedetacheerd: ter bestrijding van de in de residentie
Besoeki heerschende veeziekte, onder de bevelen van den gou-
vernementsveearts voor de residentie Pasoeroean, in de residentie
Besoeki, de gouvernementsveearts
J. H. Ch. Vermeer, thans
tijdelijk toegevoegd aan den gouvernementsveearts te Bandoeng.
(.N. Rott. Crt. van 7 April 1908.)

Ter beschikking gesteld: bij resolutie van den minister van
koloniën van
21 April 1908, afd. D, n°. 2, A. C. A. Heshusius,
om te worden benoemd tot veearts bij den burgerlijken veeartse-
nijkundigen dienst in Ned.-Indië.

De chef van het veeartsenijkundig laboratorium te Buitenzorg,
dr. L.
de Blieck, is 9 Mei naar Indië vertrokken per stoomschip
Kawi.

-ocr page 540-

Rijks seruminrichting.

Bij koninklijk besluit van 28 Maart 1908, n". 63, is aan dr.
L.
de Bliek, onderdirecteur der Rijks seruminrichting, inzonderheid
belast met bacteriologische onderzoekingen en werkzaamheden in
zake de tuberculose onder het rundvee, en plaatsvervangend districts-
veearts in algemeenen dienst ter standplaats Rotterdam, op zijn
verzoek 1°. van 1 April tot en met 30 Juni 1908 verlof verleend
buiten bezwaar van \'s Rijks schatkist; 2°. met ingang van 1 Juli
1908 eervol ontslag toegekend uit zijn bovengenoemde betrekkingen.

Met ingang van 1 Juli is voor den tijd van een jaar gede-
tacheerd aan de Rijks seruminrichting te Rotterdam, ten einde
onder leiding van den directeur dier inrichting een studie op
zich te nemen van besmettelijke paardenziekten, dr. E. C. H. A.
M.
Bemelmans, paardenarts 2dc klasse bij de l8to afd. van het
3do reg. veld-artillerie te Rergen-op-Zoom; en met ingang van
30 Juni is overgeplaatst bij de lste afd. van het 3do reg. veld-
artillerie te Bergen-op-Zoom, M. E. baron
Bkntinck, paardenarts
der lsto klasse bij het 4do reg. huzaren te Deventer.

Cursussen in vee- en vleeschkeuring.

Het examen van hulpkeurmeesters voor vee- en vleeschkeuring
had van 13—17 April 1908 te Rotterdam plaats. Slechts één
der 35 candidaten kon niet aan de gestelde eischen voldoen.
Het diploma werd uitgereikt:

op 13 April aan: A. van Beers, geb. te Monnikendam;
G.
van der Berg, geb. te Arnhem; J. L. Bleeker, geb. te
Wymbritseradeel; I.
van Bochove, geb. te Nieuw-Beierland;
J. C. Bout, geb. te Brielle; H. J. de Bruijn, gèb. te Nijmegen
en J.
Drost, geb. te Engwirden;

op 14 April aan: W. J. J. Eijkelboom, geb. te Utrecht;
J. Greving, geb. te Anloo ; J. A. van Hessen, geb. te Groningen ;
D. K. Hooning van Duijvenbode, geb. te Nieuwveen ; J. Th. A.
Jansen, geb. te Nijmegen ; L. H. Jansen, geb. te Arnhem en
ü.
Jongens, geb. te Beemster;

op 15 April aan: O. van der Laan, geb. te Haarlemmermeer;
D.
Lambers, geb. te Hoogeveen ; J. van Maldegem, geb. te
Vrouwenpolder ; H.
Meisner, geb. te Winsum ; H. Niehof, geb.
te Oldehove en
J. L. van Oijen, geb. te Dordrecht;

-ocr page 541-

op 16 April aan : G. A. de Roij, geb. te Helmond; W. Ros-
dorff, geb. te Leiden ; P. C. Laroij, geb. te Schiedam ; A. C.
Scheerder, geb. te Rotterdam; J. Schipper, geb. te Aduard;
H. VV.
Scholten, geb. te Arnhem en M. Sjouke, geb. te Rokkan je ;

op 17 April aan : J. H. Slok Soede, geb. te Vreeland ; A.
Stahlte, geb. te Overscbie; J. H. Vrenken, geb. te Echt;
H.
Warries, geb. te Meppel; A. G. Welling, geb. te Stad-
Doetichem ; M.
Wëstra, geb. te Achtkarspelen en B. J. Wilmink,
geb. te Deventer.

Veeartsenij kundig Staatstoezicht.

Bij koninklijk besluit van 29 Februari 1908, n°. 28, is,
met ingang van 1 Maart 1908, benoemd tot tijdelijk assistent
van den districtsveearts voor Noord-Brabant, standplaats Bergen-
op-Zoom, A. A.
van Mansfeld, plaatsvervangend districtsveearts
te Bergen-op-Zooni.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft goed-
gevonden, met ingang van 27 Maart 190S, in te trekken zijn
beschikking van 14 Maart 1908, waarbij verboden werd het
vervoeren of het doen vervoeren van herkauwende dieren en
varkens uit, naar of binnen een kring, omvattende gedeelten
der gemeenten Barneveld, Amersfoort, Hoogland, Nijkerk, Hoeve-
laken en Stoutenburg.

Krachtens besluit van den Belgischen minister van landbouw,
d.d. 12 Maart 1908, is het tolkantoor Strooi—Brugge (Maldegeui)
op alle werkdagen geopend voor den invoer van slachtvleesch,
mits van den invoer 24 uur te voren bericht wordt gegeven.
(Staatscourant van 31 Maart 1908, n°. 77).

Bij beschikking van den Franschen minister van landbouw,
dato 16 Maart 1908, zijn de douane-kantoren van Feignies en
Galais (haven) toegevoegd aan de lijst van douane-kantoren langs
welke levende slachtvarkens in Frankrijk mogen worden ingevoerd.
(Staatscourant van 5/6 April 1908, n°. 82).

Blijkens mededeeling van 23 April 1908 in den Belgischen

-ocr page 542-

Moniteur zal, met hat oog op de belangrijke veemarkten, die op
1 en 15 Mei e.k. in Nederland zullen worden gehouden, de
invoer van koeien en drachtige vaarzen uit Nederland in België,
bij uitzondering worden toegelaten op 2 en 16 Mei a.s. in plaats
van 1 en 15 Mei. (
Staatscourant van 28 April 1908, n°. 99.)

IXd0 Internationaal veeartsenij kundig congres.

Op 14 en 15 April 1908 had te Baden-Baden onder liet
praesidium van dr. A.
Lydtin een vergadering plaats van het
permanente comité voor de internationale veeartsenijkundige con-
gressen. Daaraan namen behalve den voorzitter deel de heeren:
Arloing uit Lyon, Binder uit Weenen, Degive uit Brussel,
Hanka uit Munchen, Happicii uit Dorpat, Hess uit Bern, Hutyra
uit Budapest, de Jong uit Leiden (secretaris), Kjerrule uit
Stockholm,
Mai.m uit Christiania, Perroncito uit Turijn, von
Ratz uit Budapest, Schimmel uit Utrecht, en Tulkff uit Sofia.

Nadat de secretaris de notulen van de voorgaande vergadering
had gelezen, herdacht de voorzitter de gebeurtenissen sedert dat
tijdstip. In het bijzonder bleef hij stilstaan bij het overlijden van
het lid dezer vergadering dr.
M. H. J. P. Thomassen en noodigde de
leden uit zich als teeken van rouw van hun zitplaatsen te verheffen.

Daarna kwam in behandeling een door de professoren Hutyra
en von Ratz ontworpen reglement voor de internationale vee-
artsenijkundige congressen. Na bespreking en wijziging van onder-
scheidene artikelen werd het vastgesteld. Het zal in zijn nieuwen
vorm herdrukt en voor- de leden van het congres beschikbaar
gesteld worden.

Besloten werd dat het congres op Maandag 13 September 1909
des namiddags te 2 uur plechtig zal worden geopend en op Zater-
dag daaraanvolgend (18 September) op denzelfden tijd zal worden
gesloten. Het voorstel van den secretaris, om het congres van
Zaterdag tot Zaterdag te doen duren, werd niet aangenomen;
men achtte dien tijd voor de meeste leden te lang. Wel wenschten
velen opening op Zondag, doch de Nederlandsche leden achtten
dit in strijd met de Hollandsche gewoonten. Vóór de officiëele
opening te 2 uur zal op Maandag 13 September een vergadering
van het permanente comité plaats hebben.

-ocr page 543-

Voorts is overeengekomen de voormiddagen van Dinsdag,
Woensdag, Donderdag, Vrijdag en Zaterdag te bestemmen voor
algemeene zittingen en de namiddagen voor sectievergaderingen.
Daarvan zijn echter de namiddagen van Woensdag en Zaterdag
uitgezonderd, welke resp. bestemd zijn voor een excursie en
voor sluiting van het congres. De grootere excursiën vinden na
de sluiting van het congres plaats.

Het overwegen van de te behandelen onderwerpen nam ge-
ruimen tijd in beslag. Uit de ongeveer 200 tot dit doel
opgegeven vraagpunten was door het uitvoerend comité een
keuze gedaan, waarbij er op was gerekend, dat het congres öf
op Zaterdag of op Maandag zou aanvangen. Daarvan zijn er nog
vele geschrapt geworden. De vergadering wenschte voor de morgen-
zittingen onderwerpen van algemeen belang, terwijl in de sectie-
vergaderingen speciale quaesties zouden kunnen worden overwogen.
Uit de discussies volgde echter, dat «de onderwerpen van algemeen
belang» niet steeds voor Nederland dien naam verdienen; zoo bijv.
het vraagpunt over het merken van fokdieren in verband met
hun afstamming.

Ter inleiding van de onderscheidene onderwerpen zullen weldra
rapporteurs worden uitgenoodigd, bij voorkeur één voor de Fransche,
één voor de Duitsche en één voor de Engelsche taal.

De contributie voor het lidmaatschap is vastgesteld op f 10.— ;
een voorstel van de Nederlaudsche leden om deze te bepalen op
f15.— werd afgewezen, en evenzoo werd ernstig ontraden ze
op f 12.— te stellen. Men meende algemeen dat dit een ongun-
stige invloed zou uitoefenen op het ledental, terwijl, als de
kosten niet hooger werden gesteld dan voor het laatste congres,
de toeloop ongetwijfeld belangrijk zou zijn. De begeerte om met
de Ilollandsche veeartsen en de Hollandsche toestanden kenuis
te maken, was groot. W. 0.
Schimmel.

-ocr page 544-

Ontvangen inschrijvingen ten behoeve van het
gedenkteeken van wijlen dr. M. H. J. P. THOMASSEN.

(6de lijst.)

J. Schmidt te Kolding..........ƒ 6.53

Prof. dr. M. Klimmer te Dresden......» 6.—

Prof. dr. Paul Martin te Giessen......» 10.—

J. D. Keukenmeester te Vlaardingen.....» 5.—

M. J. Hengeveld G.Jzn. te Haarlem.....» 10.—

Prof. dr. J. Lignières te Buenos-Aires . .... » 38.17

Bedrag dér voorgaande lijsten . , » 2973,92

Utrecht, 24 April 1908. Totaal . . ƒ 3049,62

De penningmeester: VAN ESVELD.

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende Maart 1908.

(De cijfers tusschen ( ) duiden liet getal eigenaren aan. onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers, j

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

8chaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

h

S3

1
I

Hon
do

hei<

\'S

M
a

V

■a

p

O

cq

is-

-

1.

ei
t*
bl

<v

a

03

m

Rotkreupel.

Groningen . .

2

n

n

2 (i)

ft

n

1

V

»

V

Friesland. . .

6

it

n

V

2 (2)

V

7 («)

V

n

Drente. . . .

3

»

t>

V

17 (9)

V

2 (\')

n

n

Over\\jsel . . .

4

12 (l,

V

1

V

n

2 («)

r>

n

Gelderland . .

11

tt

20 (i)

3 (>)

1

V

7 (0)

»»

3(a)

Utrecht . . .

5

2 i1)

V

,

4 (4)

Noord-Holland .

13

171 (")

V

V

n

V

Zuid-Holland .

16

135 (12)

2 (2)

5 (i)

n

8 (5)

V

3 («)

n

V

3(1)

Zeeland . . .

4

n

n

38 (2)

V

7?

V

2 (l)

»

8 (l)

n

V

Noord-Brabant .

11

n

1>

V

n

n

n

12 (B)

T>

Limburg . . .

17

»

w

n •

V

"

V

1)

20 (20)

n

7)

Totaal

92

*f

T)

378 i34)

2(2)

28(13)

13 (9)

n

66 (54)

n

n

6(4)

{Staatscourant van 12/13 April 1908, 11°. 88.)

v. E.

-ocr page 545-
-ocr page 546-

RIJKSVEEARTS.

Door vertrek van den Heer MULLER, is te
Oude- Wetering (centrum van veehouders) vacant dc
betrekking van
Rijksveearts. Geschikt huis
billijk te huur.

Namens vele landbouwers uit Oude- en Nieuwe-Wete-
ring, Rijnzaterwoude, Haarlemmermeer, Leimuiden, Rijp-
wetering en Oud-Ade.

J. VERWEY, te Rijpwetering,

Secret.-Penningmeester v/d. Boerenbond,

P. ROELOFFS, te Oude-Wetering,

Bestuurslid Boerenbond,

KAR KOOY, te Leimuiden,
F. WESTSTEIN, te Nieuwe-Wetering,

die gaarne nadere inlichtingen verstrekken.

Bij G. L. VAN DEN BERG te Leiden is verschenen:

Veterinaire pathologie en hygiëne.

Mededeellngen en onderzoekingen uit Praktijk en Laboratorium door

Dr. D. A. DE JONG,

Directeur van het Openbaar Slachthuis te Leiden.

VIERDE en laatste reeks
van hot Eerste Deel. Met 2 Platen en 1 Afbeelding in den tekst.

l\'rtfs . . . f 1._.

•W In iederen Boekhandel voorhanden.

Op aanvraag bij oudergeteekende zijn — zoover de voor-
raad strekt — tegen de daarachter geplaatste prijzen, ver-
krijgbaar de volgende complete deelen en afzonderlijke afleve-
ringen van het Tijdschrift der Maatschappij.

Vracht wordt den kooper berekend.

Complete deelen: 3—12 è, ƒ1.50 per deel; 14—19 (exclusief
16 en 17) a ƒ1.— per deel; 20—25 a ƒ1.50 per deel;
27-30 a ƒ5.— per deel.
Afzonderlijke afleveringen: van deel 3—13 a ƒ 0.40 per afl.;
van 14- 25 a ƒ0.30 per afl.; van 26—27 a ƒ 0.80 per afl.;
van 28 tot heden a ƒ 0.50 per afl.

VAN ESVELD.

-ocr page 547-

MEDEDEELINGEN UIT DE CHIRURGISCHE CLINIEK
VAN \'s RIJKS VEEARTSENIJSCHOOL,

DOOR

W. C. SCHIMMEL en J. VAN DER VEEN.

15°. Bciderzydsche solutio rotinae en luxatio lentis l>ü
een paard.

Den L2(,en November 1907 werd ter onderzoek, en zoo
mogelijk ter behandeling, aangeboden een A-jarig merrieveulen
van Belgisch ras, vos, toebehoorende aan v. B. te U. Dit
venlen was kort te voren in Limburg aangekocht, alwaar
de oogen door den kooper nog wel waren „afgezien", terwijl
het dier bij thuiskomst geheel blind bleek te zijn.

Het onderzoek geschiedde het best bij daglicht, vooral
wanneer de zon scheen, en zonder oogspiegel. Met kunst-
licht, zelfs electrisch licht, zag men veel minder goed in de
diepte van het oog.

De ooglidspleet was beiderzijds wijd geopend, de cornea en
het waterachtig oogvocht normaal doorschijnend, de pupil
mydriatisch en niet reageerend op meer of minder licht,
zoodat zij zelfs bij invallende zonnestralen rond bleef. Achter
de iris lag de.lens, uit haar verbinding met het corpus ciliare
losgerukt, en wel aan het rechter oog naar binnen en beneden,
bij het linker oog naar buiten en boven. De lenssubstantie
was in lichte mate troebel, links iets meer dan rechts; bij
beweging van het hoofd verplaatste de gedisloqueerde lens
zich niet.

Het corpus vitreum bezat de normale pelluciditeit, de
fundus oculi zag donkergroen, onderbroken door zwarte
strepen, welke eenigszins radiair van boven naar beneden
liepen. Bij beweging van het hoofd zag men de membraan

36

-ocr page 548-

vanwaar deze kleuren werden gereflecteerd, heen en weer
gaan, als het zacht wapperen van een vlag. Blijkbaar werd
dit veroorzaakt door de losgelaten retina. In dit opzicht
bestond aan beide oogen weinig onderscheid. De kleur uit
de diepte van het oog veranderde namelijk eenigszins naai-
de hoeveelheid licht welke inviel, naar de plaatsing van den
onderzoeker en naar het al of niet bewegen der oogen.

De tensio bulbi was beiderzijds iets onder het normale.
l)e visus scheen opgeheven; zelfs kon niet worden gecon-
stateerd of nog lichtperceptie bestond.

Helaas viel omtrent de aetiologie der ziekte niets op te
diepen. Vermoedelijk is een krachtige schok of stoot van het
hoofd, bij bestaande praedispositie, de oorzaak geweest. Dat
het ooglijden congenitaal zou zijn, schijnt niet waarschijnlijk,
omdat de bulbi dan vermoedelijk minder goed ontwikkeld
waren geweest; licht had dan microphthalmie bestaan.

De prognose was ongunstig. Uit een therapeutisch oogpunt
viel niets te doen. Zelfs wanneer het een humane patiënte
was geweest, dan nog bleef de prognose infausta, want het
corrigeeren der aphakie met positieve glazen kon bij de
bestaande solutio retinae geenerlei voordeel aanbrengen. En
tegen een beiderzijdsche totale loslating van het netvlies
bestaat geen betrouwbare behandelingsmethode.

16°. Prolapsus van de voorhuidplooien, siinuleerende een
paralysis penis, foy een paard.

Den 30sten October 1907 werd een 13-jarige vos, ruin,
hoog 1,05 M., Iersch ras, toebehoorende aan Gebr. v. V.
te K., ter behandeling aangeboden wegens een vermeende
uitzakking van de roede. Een der eigenaars deelde mede,
dat de toestand reeds geruimen tijd had bestaan; het paard
was door hen op risico gekocht.

Bij onderzoek bleek, dat van een paralysis penis geen
sprake was, doch dat de praeputiaal-plooien uitgezakt, en

-ocr page 549-

door bindweefselnieuwvorming belangrijk verdikt waren. Het
viscerale blad van de buitenste voorhuid liep dus niet even-
wijdig aan het pariëtale blad, doch in het verlengde er
van. Hetzelfde was het geval met de bladen van de bin-
nenste voorhuid.

Deze toestand, welke men (zonder de sclerodermie) nu en
dan ziet optreden na de castratie, bij hevige zwelling van den
koker, wordt ten onrechte wel eens voor paraphimosis ge-
houden. Ook het begrip phimosis geeft den toestand niet
juist weder, daar van een vernauwing der voorhuid geen
sprake is. De roede kan niet te voorschijn worden gebracht,
doordat de uitgezakte en vlak gestreken plooien het praepu-
tium te lang maken.

In dit geval was het praeputium ruim 3 dM. te lang
geworden; dat gedeelte hing verticaal van den buikwand af.
Door irritatie bij het liggen en opstaan van het dier was het
onderste stuk er van verdikt en verhard — gescleroseerd.
Opmerkelijk genoeg was er nergens een verwonding aan te
bespeuren. In de diepte van den „verlengden koker" kon de
normale roede worden gevoeld.

Bosloten werd het uitgezakte gedeelte te amputeeren.
Daartoe werd het dier in rugligging gebracht met uitge-
houden rechter achterbeen en door middel van chloroform
genarcotiseerd. Zoo hoog mogelijk om den koker werd een
EsMARG\'H\'sche lis aangelegd en daarna in de mediaanlijnen
boven en onder een overlangsche snede gemaakt, tot den
overslag van het viscerale blad der binnenste voorhuid.
Toen werd het voorste gedeelte van den penis zichtbaar en
ontstond de indruk dat de roede met de voorhuidplooi was
vergroeid. Het vrij gelegen gedeelte van den penis scheen te
kort Bij nadere beschouwing bleek dit echter normaal te zijn.
Bij een ruin is de penis steeds geathrophiëerd en bedraagt de
afstand van den eikel tot den overslag van de praeputiaal-
plooi niet veel meer dan 1 dM.

-ocr page 550-

Het uitgezakte gedeelte was door de overlangsche sneden
in twee deelen gescheiden. Bij den overslag van het praepu-
tiura werden de stukken met een zadelmakershechting afge-
hecht. Daarna werd op elk der deelen een kleine ijzeren
klem gezet en de er onder uitstekende weefsels op een klein
gedeelte na afgesneden. De EsMARCu\'sche lis werd verwijderd
en met een catheter werd onderzocht of de urineweg vrij was.
Dit bleek het geval te zijn, zoodat het paard kon opstaan.

Des avonds na de operatie ontstond door het terugdraaien
der moeren van de rechter klem een vrij hevige bloeding,
welke door het weder aandraaien der moeren werd bestreden.
Na zes dagen hadden de klemmen de overgebleven weefsel-
stompen nagenoeg doorgesneden ; zij werden afgenomen, de
weefselresten afgeknipt en de hechtingen verwijderd. Een
klein gedeelte van de uitgezakte plooi was nog aanwezig,
doch dit trok zich allengs binnen den koker terug, zoodat
deze het normale aanzien kreeg. Eenige zwelling van den
penis en van den koker werd door massage bestreden.

Hoewel de amputatie-vlakte nog een weinig etter afscheidde,
was het paard een 10-tal dagen na de operatie reeds voldoende
hersteld om weder arbeid te kunnen verrichten. Derhalve werd
geen bezwaar gemaakt, toen een der eigenaren het, bij een
bezoek op den lldon November, wenschte mede te nemen.

17°. Genezing van habitueele luxatie der patella naar
boven by een paard na doorsnijden van den mcdialen rechten
knieschijf band.

Op 21 December 1907 werd een roodbruine 4-jarige
merrie, hoog
1,65 M., gekruist inlandsch ras, toebehoorende
aan J. M. te C., ter behandeling aangeboden wegens habi-
tueele luxatie der rechter patella naar boven. Dit gebrek
bestond reeds ongeveer een jaar, doch was in den laatsten
tijd veel erger geworden; het was nu van dien aard, dat
het dier soms niet meer zonder hulp kon opstaan. Oui deze

-ocr page 551-

reden wenschte de eigenaar dat de merrie niettegenstaande
haar drachtigheid werd geopereerd, terwijl hij plan had haar,
overeenkomstig een hem vroeger vanwege de veeartsenijschool
verstrekt advies, eerst eenigen tijd na de geboorte van het
veulen aan een operatie te doen onderwerpen.

De in goeden voedingstoestand verkeerende, overigens
gezonde merrie kon nauwelijks een paar passen gaan zonder
dat de patella op den binnen-condylus van het rechter femur
vasthaakte en het been dus maximaal gestrekt bleef. Dit
duurde echter slechts een oogenblik; bij de pogingen van
het paard om het kniegewricht te buigen, schoof de patella
met een dof geruisch op haar plaats terug. Daarbij ontstond
telkens een hyperflexie in het knie- en dus ook in het
spronggcwricht, alzoo het verschijnsel van hanetred.

Er bestond derhalve een momentaneele verticale luxatic
van de patella, welke allengs habitueel was geworden.
Waarom deze nu in den laatsten tijd meer en langduriger
vasthaakte, was niet met zekerheid na te gaan; vermoedelijk
speelde de wegens de graviditeit toenemende verzwakking
hierbij de voornaamste rol.

Daar nog geenerlei behandeling was ingesteld, werd eerst
beproefd of genezing kon worden verkregen door het paard
eenigen tijd in een broek staande te houden met naar voren
in flexie-positie uitgehouden rechter achterbeen. Het staan in
den broek ging goed, doch telkens wanneer het achterbeen
naar voren en boven werd gehouden, ontstond groote onrust;
het dier zweette dan hevig en gedroeg zich
zóó, dat een
ongeluk te vreezen was.

Plet voortdurend staande blijven had tegen het einde
van Januari toch een belangrijke verbetering aangebracht;
het paard kon verscheidene passen gaan zonder dat van
een luxatie der patella iets was te bemerken en wanneer
zij, zooals bij wending, ontstond, dan schoof de knieschijf
snel op haar plaats terug. De toestaud was echter nog niet

-ocr page 552-

zooals hij moest wezen, en daar door voortzetting der rust-
kuur geen beter resultaat mogelijk scheen, werd besloten de
door
Bassi aanbevolen operatie toe te passen.

Den 27sten Januari 1908 werd het paard in rechter zij-
ligging gebracht en het boven liggend linker achterbeen als
bij de castratie naar voren uitgebonden. De mediale vlakte
van de rechter kniestreek werd geschoren en zoo goed
mogelijk aseptisch gemaakt. Daarna werd de mediale rechte
knieschijfband iets onder het midden van voren naar achteren
en van binnen naar buiten met een smalle holle bistouri
subcutaan doorgesneden. Hierbij werd zorg gedragen dat de
gewrichtskapsel ongeschonden bleef. Het ongeveer 1 cM.
lange, horizontaal verloopende huidwondje werd, na des-
infectie, met één hechting van
VöMEL\'sche zijde gesloten en
bedekt met een, door jodoform-collodium ter plaatse ge-
houden laagje watten.

Toen na drie dagen dit laagje en de hechting werden
verwijderd, ontlastte zich uit het wondje een weinig synoviaal
vocht, vermoedelijk afkomstig uit de bursa praepatellaris.
De genezing werd hierdoor zeer vertraagd. Toch gelukte
het eindelijk, onder een antiseptische behandeling, bedekking
der wond met watten en ten slotte aanwending van een
cantharidenzalf rondom de operatieplaats, sluiting te verkrijgen.

Reeds vóór het zoover was, bleek het paard van de luxatie
der patella genezen; toen werd het kniegewricht echter nog
minder goed gebogen. Dit geschiedde thans ook naar wensch,
en van luxatie der knieschijf was noch in stap rechtuit, noch
bij wending, noch ook in draf iets meer te bemerken. Op
11 Februari 1908 vertrok het paard volkomen hersteld.

18°. Hotryoinycoso van het peritoneum by een paard,
uitgaande van de zaadstreng.

Den 4deD Maart 1908 werd een zwarte ruin, 8 jaar oud,
hoog 1.70 M., inlandsch ras, toebehoorende aan den heer

-ocr page 553-

P. t). G. te W., wegens recidieve van een botryomycotische
zaadstrengfistel ter behandeling aangeboden. Het paard was
vroeger reeds tweemaal voor genoemde ziekte geopereerd.
De eerste maal waren van beide zaadstrengen de champig-
nons weggenomen. Links was toen genezing opgetreden, rechts
daarentegen niet. Ten tweeden male was het dier daarom aan
deze zijde geopereerd. Het vermoeden lag toen voor de hand,
dat de funiculitis zich reeds intra-abdominaal had uitgebreid.

In den laatsten tijd was het dier zeer pijnlijk geworden
aan het rechter achterbeen; het kon moeilijk opstaan. De
algemeene voedingstoestand was slecht, terwijl de eetlust te
wenschen overliet.

Bij onderzoek bleek in de rechter liesstreek weer een
tumor aanwezig, nu ter grootte van twee vuisten. Door
rectale exploratie kon worden uitgemaakt dat het gezwel
zich voortzette in het abdomen. Rechts was vóór de darm-
beenszuil een dikte te voelen, welke naar boven en voren
afgerond was, zich naar beneden uitbreidde en in de buurt
van den inwendigen liesring eindigde, d. w. z. in den uit-
wendigen tumor overging, dus rectaal niet te voelen was.
Het bovenste deel van de dikte was niet met de hand te
omspannen en zat met breede basis vast in de flankliesstreek.
Het onderste gedeelte was minder omvangrijk en ging, gelijk
gezegd, over in het uitwendig deel van don tumor.

Daar de tumor als inoperable moest worden aangemerkt,
werd den eigenaar in overweging gegeven het paard te doen
afmaken. Dit geschiedde en aldus kon de diagnose worden
gecontroleerd. Het boven beschreven gezwel bleek een woe-
kering, welke langs de dij was voortgeschreden, door het
lieskanaal langs de zaadstreng het peritoneum bereikt en
zich daar verder uitgebreid had.

Reeds na de vroegere operaties was in het pathologisch
instituut der veeartsenijschool de diagnose botryomycose
vastgesteld.

-ocr page 554-

Behalve dit kolossale infectieuse granuloom werd nog een
tweede woekering geconstateerd, welke gelegen was bij den
milt-middelrifsband, tusschen een gedeelte van de linker
leverkwab en het middelrif, zoodat bij het insnijden een
stuk van de milt, de lever en het diaphragma moest worden
medegenomen.

Het gezwel had de grootte van een kinderhoofd en was
op verschillende plekken verweekt. Microscopisch werden in
het pathologisch instituut de botryococcen aangetoond.

Directe verbinding was er tusschen de granulomen niet;
het laatste is waarschijnlijk als metastase van het eerste op
te vatten.

19°, Herediteit van ïnaanblindheid.

Den 17d"n December 1907 werd een donkerbruine 7-jarige
merrie, hoog 1.62 M., gekruist inlandsch ras, toebehoorende
aan den heer J. C. te Z., ter behandeling aangeboden we-
gens chronische ontsteking van de rechter neushelft met
caries van het onderste neusschelpje.

Bij het onderzoek bleek tevens dat de visus van het
linker oog gestoord was, terwijl verschijnselen van acute iritis
aanwezig waren. Het waterig oogvocht was door fibrineuse
exsudatie troebel. De kleur der iris was bruinrood, de pupil
vernauwd en zeer onregelmatig, zooals later bleek door
synechiae posteriores. Er bestond een overvloedige traan-
secretie; de oogleden waren weinig of niet gezwollen. Peri-
corneaal zag men een sterkere vaatinjectie, niet enkel der
conjunctivale, doch ook der episclerale vaten, terwijl de
cornea aan den rand in lichte mate troebel was. In het
onderste gedeelte was de troebeling het uitgebreidst en
het sterkst.

De tensie van den bulbus was verlaagd, ongeveer T-2;
in verband hiermede was een derde ooghoek aanwezig. Er
bestond geen lichtschuwheid; de weinig gezwollen oogleden

-ocr page 555-

werden geopend gehouden, zoodat men in de voorste oog-
kamer kon zien.

Het ontbreken der lichtschuwheid vestigde de meening
dat de visus reeds belangrijk was gestoord. Deze meening
werd bevestigd, toen men, na liet. verdwijnen der acute ver-
schijnselen cn nadat het waterachtig oogvocht geheel en
de cornea bijna geheel waren opgehelderd, de voorste
oogkamer beter kon overzien. Daarbij bleek dat, behalve de
genoemde veranderingen aan de iris en de pupil, de lens,
voor zoover zichtbaar, cataracteus was.

Alle verschijnselen samen genomen leed het geen twijfel of
er bestond maanblindheid, met voortschrijdende phthisis bulbi.

Bij het ontdekken der acute verschijnselen welke, zooals
bekend is, den periodieken aanval telkens weer vergezellen,
werd den eigenaar kennis gegeven, dat zijn paard ook aan
een zijner oogen lijdende was. Dit was hem echter bekend
en naar aanleiding hiervan deelde hij het volgende mede.

Het paard had reeds enkele aanvallen van oogontsteking,
gelijk hierboven zijn beschreven, gehad; hij had ze het eerst
opgemerkt toen het dier ongeveer 4 jaar oud was. l)e zaak
was voor hem niet nieuw, daar de moeder van het paard
onder gelijke verschijnselen (herhaalde aanvallen van oog-
ontsteking), op ongeveer denzelfden leeftijd en ook aan het-
zelfde (linker)oog, blind was geworden. Van een tweede
veulen van genoemde moedermerrie was hem evenzoo be-
kend, dat het aan periodieke oogontsteking had geleden.
Dit veulen was verkocht aan den vroegeren eigenaar der
moeder en kreeg, mede op ongeveer vierjarigen leeftijd, de
bekende ontsteking aan het linker oog. Van andere veulens,
welke de moedermerrie had geworpen, was hem niets bekend,
daar deze jong naar ver afgelegen plaatsen waren verkocht.

Het mag naar den tegenwoordigen stand der wetenschap
voor velen ontwijfelbaar zijn, dat maandblindheicl een infec-
tieus lijden is, toch hebben de proeven tot het opsporen

-ocr page 556-

der pathologische microben niet een en hetzelfde resultaat
opgeleverd. Door de onderzoekers zijn tal van lagere orga-
nismen (allerlei cocceu, bacteriën, plasmodiën) en ook
hooger georganiseerde wezens (wormen) als de ziekteoor-
zaken beschouwd.

Hieruit valt zeker te concludeeren, dat er infectieuse en
parasitaire oogziekten met de verschijnselen van maanblind-
heid zijn geconstateerd. Geenszins echter is bewezen, dat
een specifieke microbe een specifieke ziekte (in dit geval
maaribliudheid) heeft veroorzaakt. Eerst wanneer dit laatste
het geval is, mag men zonder meer zeggen: de maanblind-
heid is een infectieus lijden.

Er blijft dus op het oogenblik ten opzichte van de aetio-
logie ruimte over voor andere overwegingen. De herediteit
wordt door de eene groep schrijvers even stellig aangenomen
als door de andere groep verworpen. In het onderhavige
geval treden eenige sprekende verschijnselen op den voor-
grond, welke er toe nopen dc herediteit niet ter zijde te stellen.

De feiten, dat de oogontstekingen bij alle drie individuen op
ongeveer den zelfden leeftijd en aan hetzelfde oog
optraden, zijn met de opvatting dat maandblindheid een
infectieus lijden is zonder meer, niet te verklaren. Ook de
theorie als zou de grondgesteldheid (moerassige bodem) de
oorzaak zijn van het lijden, verklaart ten opzichte der ge-
noemde feiten niets. Wil men de zaak niet als toeval
beschouwen, dan is het te hul]) roepen der herediteit vrij
wel noodzakelijk.

-ocr page 557-

UIT DE PRAKTIJK VAN HET REMONTE-DEPOT
TE MILLIGEN,

dook

J. M. KNIPSCHEER.

I.

Door een onafgebroken verblijf van zes jaar bij deze
inrichting was ik in de gelegenheid velerlei te ervaren van
hetgeen op veterinair gebied voorvalt en te verrichten is
onder een geconcentreerden, jaarlijks wisselenden paarden-
stapel van ruim 600 jonge paarden. Dit geldt vooral de
contagieuse pleuro-pneumonie, die in Milligen, hoewel niet
onafgebroken heerschende, er evenwel bijna elk jaar opnieuw
haar intrede doet.

Ik stel mij voor in het volgende een en ander uit het
depot mede te deelen. Vooreerst ter oriënteering een korte
beschrijving.

Het remonte-depot ligt midden op de Veluwe, langs den
straatweg van Amersfoort naar Apeldoorn, 21/2 uur gaans
ten westen van laatstgenoemde plaats en op een klein half
uur afstand ten zuiden van het Uddelermeer. liet ligt op
een heivlakte, in het westen begrensd door de hoogten van
het dorpje Garderen, in het oosten door deSoerenschebosschen.

Het terrein der inrichting beslaat een lengte van ruim 20
minuten gaans. Hierop staan in 2, 3 en 4 rijen een groot
aantal langwerpige stallen, voor het meerendeel evenwijdig
aan bovengenoemden straatweg. Verder bevinden er zich
kazernegebouwen, onderofficierswoningen, een directeurswo-
ning met bureel, een hoefsmederij, een woning voor den
opzichter van de genie, fouragemagazijnen, verscheidene
hooibergen en een zeer groot hospitaal, waarvan een gedeelte
gedurende de zomermaanden gebruikt wordt tot verblijf van

-ocr page 558-

een 50-tal reconvalescente militairen uit de verschillende
garnizoenen. In het hospitaal zijn voor den paardenarts en
den officier van gezondheid vertrekken ingericht. Eenige
harde grindwegen doorsnijden het terrein, dat met heide
begroeid is, hier en daar afgewisseld met kleine stukken
grasland. De omheinde talrijke loopplaatsen en drijfbanen
voor de paarden hebben een onbegroeiden lossen zandbodem.

In de onmiddellijke nabijheid van het remonte-depot be-
vinden zich een hengstenstal en een overdekte manege,
eigendom van de provincie Gelderland, thans ledig staande,
tengevolge van de afschaffing van de provinciale dekhengsten.
Op het terrein, westelijk van het remonte-depót kampeert
telken jare een regiment infanterie.

Gedurende het grootste deel van het jaar verblijven in
Milligen ruim 600 paarden, vertegenwoordigende een kapitaal
van ongeveer 31/2 ton gouds. Voor de verzorging en het
toezicht en het geven van beweging aan de paarden in de
drijf- en springhanen, voor transport- en andere diensten is
aanwezig een militair personeel van ruim 100 onderofficieren
en manschappen. Een korporaal-hoefsmid zorgt voor de ge-
regelde bekapping der hoeven en voor het beslag van 3
officierspaarden en een 37-tal oudere paarden, welke be-
stemd zijn voor transportdiensten in het depot zelf, of naai-
de op 2 en 3 uur afstand verwijderde spoorwegstations. De
taak van den smid is lang geen gemakkelijke, want menig jong
paard, voornamelijk onder de Ieren, laat zich zoo maar niet
gewillig een been optillen en den hoef besnijden. Daarvoor
zijn dikwijls heel wat kracht, geduld en voorzichtigheid noodig.

Administratief zijn werkzaam op het bureel een adjudant-
onderofficier, een opperwachtmeester en een fourier. Het
geheel staat onder leiding van een directeur, die kan zijn
een officier van de cavalerie of van de bereden artillerie.

In het geheel zijn er in het remonte-depot 22 groote en
7 kleine stallen, welke elk op zich zelf vrij liggen en wel

-ocr page 559-

met hun lange zijden naar het noorden en het zuiden,
waardoor zonneschijn den geheelen stal kan doordringen.
Van de grootste stallen zijn de meeste zoogenaamde loop-
stallen, waarin de paarden onder gewone omstandigheden
het grootste gedeelte van den dag en den nacht vrij kunnen
rondloopen. Tijdens de voedertijden en gedurende de rust-
tijden van het personeel worden zij vastgezet, In enkele
groote en in de kleine stallen worden de paarden gewoon
opgestald tusschen latierpalen en hoornen. Alle stallen zijn
van 1 of 2 boxen voorzien en hebben bergplaatsen voor
fourage. De grootste loopstallen zijn in 2 afdeelingen ge-
scheiden, in elke afdeeling zijn een 20-tal paarden geplaatst.
Twee der grootste loopstallen en enkele kleine stallen liggen
een 10 minuten gaans afgezonderd van de groote groep,
zoodat niet alleen enkele paarden, maar zoo noodig ook ge-
heele koppels buiten aanraking met andere stallen kunnen
gehouden worden.

Aan de lange zijden der stallen bevinden zich ijzeren
voerbakken. Wanneer de paarden vast staan, blijft een zeer
breed pad tusschen hen vrij. In de loopstallen zijn drink-
bakken, welke van buiten af worden volgepompt uit
Norton-
pompen. Ruiven zijn in het depot onbekende zaken; het
hooi wordt vóór de paarden neergeworpen.

In de loopstallen zijn hoog boven de voerbakken vele
ramen aangebracht, welke in de meeste stallen om hun
benedeneinde en naar binnen kunnen kantelen, van zijde-
lingsche windvangers zijn voorzien en dus geen tocht op dc
paarden veroorzaken. In de zoldering bevinden zich bovendien
ventilatieluiken, in de muren bij de zoldering luchtkokers.
De atmosfeer is dientengevolge steeds een uitmuntende,, kan
echter wel zeer laag zijn en het vriespunt naderen. De
paarden zijn daaraan echter geaccommodeerd.

De bodem bestaat uit aarde, welke langzamerhand door
het loopen der paarden vastgetrapt wordt. \'sMorgens wordt

-ocr page 560-

al het stroo uit de stallen verwijderd en de geheele stal
opnieuw bestrooid. Natte plekken worden nu en dan uitge-
stoken en evenals de kuilen aangevuld met nieuwe aarde.
De muren zijn éénsteensch en aan de buitenzijde over-
langs met hout betimmerd, dat jaarlijks wordt geteerd.
Er is maar één stal
geheel van steen; deze is duurder,
doch goedkooper in het onderhoud dan de andere stallen.

Elke stal staat door groote, breede deuren in verbinding
met groote, omrasterde loopplaatsen, waarin de paarden zich
over dag, zomer en winter (ook wanneer er sneeuw ligt),
tenzij het regent of de weersgesteldheid zeer ongunstig is,
vrij kunnen bewegen. Elke loopplaats kan in verbinding
worden gebracht met een drijfbaan, waarin aan de paarden
koppelsgewijze beweging kan worden gegeven.

Ten einde de loopplaatsen zooveel mogelijk droog te hou-
den, zijn slooten gegraven, waarin het water kan afvloeien.
Het middenstuk van een ellipsvormige drijfbaan dient
tot springhaan, waar eenige kleine hindernissen zijn aange-
bracht en de paarden bij koppels te gelijk springen. Bij
vriezend weder worden bakken of latierboomen door de loop -
plaatsen en drijf banen gesleept om ze effen te maken, zoo-
dat zij den volgenden dag, al is de bodem hard, toch door
de paarden kunnen worden beloopen.

Een der kleine stallen is ingericht voor ziekenstal en
apotheek, doch is voor een inrichting van ruim 000 jonge
paarden te klein en door gebrek aan ruimte uit een prac-
tisch oogpunt weinig geschikt. Een sectielokaal ontbreekt;
secties moeten in alle weer en wind plaats hebben op de
heide. Operaties evenzoo in dc open lucht. Wegens den klei-
nen ziekenstal moeten de zieke paarden voor het grootste
gedeelte verblijven in het depot en worden geplaatst in an-
dere kleine stallen, in een gedeelte van een grooten stal of
in de boxen der stallen. Voor den dagelijkschen dienst in
de stallen is dit wel eens hinderlijk, voor de rust van de

-ocr page 561-

zieken niet altijd bevorderlijk en voor de goede behandeling
en de controle hiervan dikwijls moeilijk. Het kost den
paardenarts zeer veel tijd, zoodat schrijver druk gebruik
maakte van een rijwiel. In de laatste jaren bedroeg het
aantal ter behandeling of ter onderzoek gemelde paarden
gemiddeld 1500 per jaar. Onbeduidende zaken komen daar-
onder ook wel voor, doch zij dienen toch alle door den
paardenarts te worden gezien en beoordeeld.

Een dagelijksche vereeniging van alle zieke paarden aan
den ziekenstal op een bepaald uur, zooals dat bij de korpsen
geschiedt, is niet mogelijk. Daarvoor is het aantal zieken
veel te groot, het personeel te gering in sterkte, liggen de
stallen te veel verwijderd en bij ongunstige weersgesteldheid
is het niet uitvoerbaar. Vele paarden komen echter geregeld
aan den ziekenstal om behandeld te worden.

Op enkele uitzonderingen na komen alle paarden, welke
ten behoeve van het leger worden aangekocht, eerst in het
remonte-depot. Verreweg het grootste contingent leveren de
jaarlijks in Ierland aangekochte 3- en 4-jarige paarden, welke
bestemd zijn voor de cavalerie, het korps rijdende artillerie
te Arnhem en een gedeelte der veld-artillerie. In de laatste
jaren bedroeg dit aantal in een rond getal 380 per jaar.
Om handels- en dienstredenen geschiedt de aankoop in den
regel gedurende de maand Mei. Daarvoor is aangewezen een
commissie van 3 leden: de directeur van het remonte-depot,
een officier van een bereden wapen en een paardenarts.

Een tweede commissie, bestaande uit 2 officieren dei-
bereden artillerie en een paardenarts, koopt meestal tusschen
October en Mei bij gedeelten de inlandsche 3-, 4- en
5-jarige paarden, welke uitsluitend bestemd zijn voor de
veld-artillerie. Deze laatste categorie paarden komt recht-
streeks naai\' het remonte-depot.

De Ieren echter gaan van Rotterdam, waar zij worden
ontscheept, eerst naar de weide, aangezien in het remonte-

-ocr page 562-

depót op dat oogenblik nog geen ruimte beschikbaar is. De
hier aanwezige paarden van den vorigen aankoop zijn dan
nog niet naar de verschillende korpsen vertrokken. De
weiden bevinden zich in de nabijheid van Leiden, Utrecht,
Apeldoorn en Deventer, waar particulieren bij contract de
zorg voor het weiden op zich hebben genomen.

Dikwijls hebben een aantal dezer paarden van de spoor-
en zeereis geleden. Sommige zien er slecht uit, hoesten,
lijden aan neuscatarrh of brengen zelfs goedaardige-droes en
influenza mede. Zieke paarden blijven in Rotterdam achter,
worden aldaar opgestald en behandeld. Elk transport wordt
bij aankomst te Rotterdam geneeskundig onderzocht.

Met de behandeling van en het toezicht op de weide-
paarden zijn door de inspectie van den geneeskundigen
dienst belast de paardenartsen der nabij gelegen garnizoenen.
Den paardenarts van het remonte-depót is opgedragen een-
maal per week een onderzoek in te stellen naar den toestand
der paarden en weiden te Beekbergen bij Apeldoorn en
aan den weg van Apeldoorn naar Vaassen. De behandeling
dezer paarden geschiedt door den collega uit Apeldoorn.

In Beekbergen wordt bij aankomst een schifting onder de
paarden gehouden, alvorens ze de weide ingaan. l)ie, welke
het uiterlijk hebben pas ziek te zijn geweest, er minder
voordeelig uitzien, die welke aan neuscatarrh lijden of blijk-
baar van goedaardige-droes eerst kort geleden hersteld zijn,
worden van de overige paarden gescheiden en afzonderlijk
geweid. Blijkt een paard nog ziek te zijn, dan wordt het
natuurlijk opgestald. Op deze wijze houdt men een goeden
koppel, welke niet steeds met besmetting bedreigd wordt.
Komt hierin later een paard voor met neuscatarrh, dan
gaat het er onmiddellijk uit en komt zoo noodig op stal
of wordt in den minder goeden koppel gebracht. Een
sterke uitbreiding van goedaardige-droes wordt zoodoende
tegengegaan.

-ocr page 563-

Na herstel worden ze niet in den goeden koppel terug-
gebracht, maar bij de afgezonderde gehouden, of zoo mogelijk
eveneens afzonderlijk geweid.

In de verschillende weiden bevinden zich ziekenstallen.
Zij zijn zeer noodig, waar vaak een 100-tal paarden, in
eenige koppels verdeeld, te zarnen weiden. Te Beekbergen
is zelfs meer dan één uitstekende gelegenheid tot op-
stalling, zoodat gevallen van goedaardige-droes of influenza
afgezonderd kunnen worden gehouden. Waar paarden geweid
worden, is een militaire wachter, die onder meer er op
heeft te letten of een paard hoest, of het wel graast en de
overige paarden wel volgt. Hij moet reeds op een afstand
een paard met gezwollen keel en gestrekt gehouden hoofd
kunnen opmerken. Hij kan dan onmiddellijk zorg dragen,
dat een dergelijk, wellicht aan influenza of goedaardige-
droes lijdend paard wordt opgestald. Een nauwlettend toezicht
is dagelijks noodig, daar anders een ziek, koortsig paard gedu-
rende een kouden nacht of in aanhoudenden regen in de
weide blijft, er zelfs dood kan worden aangetroffen, zonder
dat een voorafgaand ziek zijn werd opgemerkt.

De in de weiden bijna jaarlijks terugkeerende ziekten zijn
neuscatarrh, goedaardige-droes en influenza, en vervolgens
verwondingen, contusiën, distorsies van het kootgewricht,
lichte traumatische hoefaandocningen, herpes, eczeem in de
kootholten; een enkele maal petechiaaltyphus, urticaria,
stomatitis pustulosum. Éénmaal, in 1894, is onder de weide-
paarden, destijds te Wamel, bij een groot aantal malleus
voorgekomen.

Tijdens het weideseizoen worden de hoeven der paarden
zoo noodig bekapt en bijgewerkt, echter niet kort vóór het
verlaten van de weide, daar anders de paarden op de harde
wegen naar Milligen zeer gevoelig gaan loopen.

Zoodra de in het remonte-depót aanwezige paarden naar
de verschillende korpsen zijn vertrokken, worden de stallen

37

-ocr page 564-

grondig schoongemaakt en, voor zooveel het mogelijk is, ge-
desinfecteerd. De bodem, welke uit vastgeloopen aarde bestaat,
wordt afgegraven. De voerbakken worden buiten den stal
gebracht en gereinigd; zolders, ramen, deuren en muren
afgestoft, afgeschrobd en met behulp van een handbrand-
spuit met lysol- of creoline-oplossing bespoten. De muren
worden gewit en de bodem met nieuwe aarde aangevuld.

Thans komen de nieuw aangekochte Ieren achtereenvolgens
uit de weiden naar Milligen. Gewoonlijk geschiedt dit in
de eerste dagen van September. Een langer verblijf in de
weiden is dikwijls ook niet gewenscht; het beste van het
gras is er af; in sommige jaren zijn er reeds koude nachten
of valt er aanhoudend regen en vinden de dieren geen droge
plaats om te gaan liggen. Men ziet dan al gauw dat de
paarden in voedingstoestand achteruit gaan.

De paarden, Ieren en inlandsche, blijven voor het meeren-
deel ongeveer een jaar te Milligen. In dien tijd worden
zij door goede voeding en geregelde lichaamsbeweging op
kracht gebracht, om eerst daarna bij de korpsen voor de
toekomstige diensten in het leger te worden afgericht. Voor
paarden, welke door ziekte of krachteloosheid na een eenjarig
verblijf nog niet voldoende zijn vooruitgegaan, wordt de duur
van het verblijf verlengd.

De inlandsche paarden worden bij aankomst en gedurende
den eersten tijd van hun verblijf te Milligen in een afzon-
derlijken stal geplaatst. De ijzers worden afgenomen. De
achterhoeven blijken meestal onbeslagen te zijn, de voor-
hoeven zijn soms zeer lang en van dikke ijzers voorzien,
waardoor de paarden iets hooger schijnen, van voren meer
uitkomen. Men vindt er ritsijzers onder en ijzers met stamp-
gaten. I)e inlandsche paarden komen in Milligen dikwijls
aan met neuscatarrh, hoestende, blijken soms al zeer spoedig
verhoogde lichaamstemperatuur te hebben en gaan aan goed-
aardige-droes, soms aan influenza lijden. Zij worden menig-

-ocr page 565-

maal in een ongunstig jaargetijde per spoor naar Milligen
vervoerd, waardoor bij sommige paarden gemakkelijk catarrhen
der luchtwegen ontstaan. Deze paarden worden in een afzon-
derlijke afdeeling van den stal geplaatst en drinken uit afge-
zonderd gehouden emmers. De neusgaten worden dagelijks
gereinigd met lysol- of creoline-oplossing en de voerbakken
hiermede schoongemaakt.

De inlandsche paarden worden bij aankomst in het remonte-
depot onmiddellijk op cornage onderzocht. Heerscht hier
echter influenza, dan gaan zij alvorens in het remonte-depót
te worden opgenomen, eerst naar een der garnizoenen, ten
einde aldaar het onderzoek op cornage te ondergaan. Door
dezen maatregel wordt verhinderd, dat een paard, dat aan
genoemd gebrek lijdt en dus door den verkooper moet
worden teruggenomen, aan besmetting wordt blootgesteld
en ziek wordt.

Het onderzoek op cornage moet in Milligen plaats hebben
in de open lucht. Er bestaat daar een kleine, ronde manege
met lossen zandbodem, alleen omgeven door een eenvoudige,
houten omrastering, waarvan de ingang door een paar dikke
ijzeren buizen wordt afgesloten. Bij sterken, vee! geraas-
makenden wind op deze uitgestrekte open vlakte, is het
onderzoek daardoor niet altijd gemakkelijk. De bodem wordt
na het onderzoek steeds weer gelijk gemaakt en bij vriezend
weer met paillasse belegd, ten einde distorsies, pees- en
peesscheedeaandoeningen aan de onderbeenen te voorkomen,
welke bij een vertrapten, hard bevroren bodem gemakkelijk
zouden ontstaan. Vóór het longeeren wordt in de stallen
de gezondheidstoestand der paarden nagegaan, voornamelijk
onderzocht of catarrhale aandoeningen der voorste lucht-
wegen bestaan of zwelling in keel- en oorklierstreek aan-
wezig is en wordt de lichaamstemperatuur opgenomen.
Zijn er afwijkingen waar te nemen, doch van dien aard
en zóó gering, dat een onderzoek niet geacht wordt nadeelig

-ocr page 566-

te zullen zijn op den algeraeenen gezondheidstoestand, dan
geschiedt ook bij zulk een paard het onderzoek. Blijkt nu
echter een abnormaal geluid te ontstaan, dan wordt met
genoemde aandoeningen rekening gehouden bij de beoor-
deeling van dat geluid en het onderzoek zoo noodig herhaald,
zoodra het paard geheel normaal is.

De paarden worden in het geheel gedurende 5 a 6 mi-
nuten in sterken galop gedreven, beurtelings op de linker
en rechter hand. De longe wordt aan den zijdelingschen
ring van het bakstuk van den halster bevestigd, zoodat het
paard zijn hoofd vrij kan bewegen. Na afloop van het onder-
zoek worden de paarden zoo noodig afgewreven, van een
deken voorzien en worden de ramen dicht gemaakt.

Meermalen bleek mij na het longeeren, dat de lichaams-
temperatuur 1 a IV20 C. was gestegen en dat die ver-
heffing eerst na eenige uren verdwenen was.

Ieder practicus weet hoe moeilijk het soms is een be-
slissing omtrent het al of niet bestaan van cornage te nemen.
Het bleek • mij meermalen, dat bij een tweede langdurig
voortgezet onderzoek, op den volgenden dag of soms na
eenige uren ingesteld, van een vermeend abnormaal adem-
halingsgeruisch niets meer te hooren was. Misschien accom-
modeert het paard zich in zulk een geval aan de ongewone
galopbeweging en de sterke inspanning, want verscheiden
inlandsche paarden moeten bij een eerste onderzoek
met kunst- en vliegwerk in galop worden gehouden, daar
zij gaarne in den draf vervallen. Bij de Ieren is dat anders
gesteld. Zij galoppeeren meestal gemakkelijker en vlotter en
uit eigen beweging.

Waar nu geen aandoeningen der luchtwegen of in de keel-
en oorklierstreek bestaan en een abnormaal geluid zich doet
hooren, dat ook na het ophouden der beweging eenige oogen-
blikken aanhoudt, concludeert men tot cornage door uitsluiting
en het min of meer karakteristieke van het geluid. Het

-ocr page 567-

cornagegeluid wisselt in zijn karakter echter sterk af en de
waardeering daarvan is vaak zeer subjectief. Bij geringen
graad van het gebrek is plaatselijk geen hemiplegie van de
larynx te palpeeren. Zoo is het positief bewijs bij zeer
lichte afwijkingen vaak niet te leveren. Vandaar de twijfel
en de telkens terugkeerende verschillende uitspraken. En
men kan niet steeds het zekere voor het onzekere nemen,
wanneer de belangen van anderen daardoor sterk worden
geschaad.

Bij de keuring van fokdieren en in rechterlijke quaesties
heeft men daarmede rekening te houden. Is het vermeende
gebrek progressief, dan zal eerst bij een tweede onderzoek,
geruim en tijd later ingesteld, de diagnose met zekerheid
kunnen worden gesteld.

Bij het aanschaffen van een gebruikspaard is de zaak
eenigszins anders. Is het paard oogenschijnlijk gezond en
op kracht, dan heeft men volgens mijn meening altijd als
een gebrek te beschouwen elke bij inspanning buitenmate
geraas makende ademhaling, al wordt ze wellicht niet door
hemiplegia laryngis veroorzaakt, maar mogelijk door een
geringe longcapaciteit, door slechte hartswerking, door een
aangeboren stenose der bovenste luchtwegen, de larynx
incluis, of door welke onbekende oorzaak ook. Bij zulk een
paard blijkt de ademhalingsbeweging niet voldoende te zijn,
althans voor een geforceerde dienstverrichting.

October 1907.

(Wordt vervolgd.)

-ocr page 568-

GRASVELDEN TEN BEHOEVE DER LEGERPAARDEN
IN NEDERLANDSCH-INDIË,

dook

L. J. HOOGKAMER,

Gep. dirigeerend-paardonarts 2de klasse, Ned.-lndisch leger.

In de bijdrage van den heer K. van der Veen, „Bestrijding
van malleus in Nederlandsch-Indië", voorkomende in deel 35,
aflevering 6, van het
Tijdschrift voor Veeartsenijkunde, lees ik
op bl. 330 het volgende:

„Immers „de onvermijdelijke grasvoedering ep de toe-
standen om Batavia" krijgen hiervan de schuld en nu
„spreekt het wel van zelf, dat een goed georganiseerde vete-
rinaire politie er voor heeft te zorgen, dat geen gras kans
,,heeft door malleus van de paarden der bevolking te worden
„besmet. Wanneer dat nu blijkbaar niet het geval is, hetzij
„dan dat de dienst niet deugt of dat alle inlanders er nog
„niet geheel van overtuigd zijn, dat hun medewerking voor
„een klein corps veeartsen noodzakelijk is door spoedige
„aangifte van verdachte gevallen, dan zou toch de militaire
„veterinaire dienst zelf nog wel iets hebben kunnen doen,
„om het gevaar van besmetting door gras op te heften.
„Is er dan niets bepaald in de voorwaarden van aanbesteding
„van grasleverantie ? Zoo kolossaal is toch het aantal troepen-
,.paarden niet of het moet mogelijk zijn gras te betrekken
„van bepaalde terreinen, desnoods door eigen manschappen
„bewaakt" .... enz.

Wij kunnen ons zeer goed voorstellen, dat die vraag bij
onzen geachten collega is gerezen en wij verwonderen er
ons ook niet over, dat hij blijkbaar onkundig is omtrent
hetgeen van de zijde van den militairen veterinairen dienst
verricht is geworden, om het daarheen te leiden, dat aan de
legerpaarden uitsluitend gras, afkomstig van opzettelijk

-ocr page 569-

daarvoor bestemde gronden (grassfarms) verstrekt worde,
zoodat het mij wenschelijk voorkomt, dienaangaande in het
kort een en ander mede te deelen.

Vooraf zij reeds dadelijk opgemerkt, dat het betrekken
van gras van bepaalde terreinen een vraagstuk is, voor
Indië niet zoo heel gemakkelijk op te lossen, hetgeen men
mij vermoedelijk wel zal willen toegeven, als men bedenkt
dat, afgezien van de quaestie van de geschiktheid van den
bodem voor deze cultuur, daarvoor alleen in aanmerking
kunnen komen, gronden welke:

op betrekkelijk korten afstand van het betrokken garni-
zoen zijn gelegen,

te allen tijde en in het bijzonder in den soms maanden
lang durenden oost-moesson bevloeid kunnen worden,

zoodanig gedraineerd zijn, dat het overtollige water in
een west-moesson voldoende kan afvloeien.

Dit alles moge onzen Nederlandschen collega\'s vrij een-
voudig toeschijnen en ik geloof ook, dat men dienaangaande
in ons land op geen groote bezwaren zou stuiten, in Indië
daarentegen, waar men bij een dagelijksche temperatuur van
SO tot 90° F
ahrenheit vaak maanden lang met een hard-
nekkige droogte heeft te kampen, en waar de regen in den
west-moesson soms zoo overvloedig valt, dat alle min of meer
laag gelegen streken voor korter of langer tijd onder water
staan, is aan geen speciale grasvelden te denken, zonder
betrekkelijk aanzienlijke tinanciëele offers, tenzij — men daar-
voor zulk een uitgestrektheid grond zou willen bestemmen,
dat men naar willekeur over een hooger en een lager ge-
legen gedeelte kan beschikken en dan zelfs loopt men in
menigen oost-moesson nog gevaar, dat niet naar behooren
in de behoefte kan worden voorzien. Wie daaraan mocht
twijfelen, geve zich eens de moeite om de terreinen in de
buurt van Pesing nabij Batavia — zoogenaamde graslanden,
toebehoorende aan Chineezen — gedurende den drogen en

-ocr page 570-

den regentijd eens goed in oogenschouw te nemen; door
den toenmaligen majoor der genie
de Haan er ondergetee-
kende werden deze indertijd aan een nauwkeurig onderzoek
onderworpen.

Als van zelf volgt uit het bovenstaande reeds dadelijk
dat, afgezien van andere bezwaren, bepaalde voorschriften in
de voorwaarden van aanbesteding van gras niet tot het be-
oogde doel zouden kunnen leiden.

Het legerbestuur nu, reeds sinds jaren geleden de wen-
schelijkheid erkennende om den troepenpaarden alleen gras
van eigen gronden te doen verstrekken, droeg, na ter zake
het advies te hebben ingewonnen van de chefs van het
wapen der cavalerie en der artillerie en van de officieren
van den militairen veterinairen dienst, aan ondergeteekende
op, een gemotiveerd ontwerp-voorstel met begrooting voor
de oprichting, den aanleg en het onderhoud van een gras-
land te Batavia, in te dienen, met dat gevolg, dat door mij
met klem werd aanbevolen, de terreinen, gelegen ten westen
van Tanah-abang en ten noorden van de melkerij „
Kleine"
te Djatie-bahroe, geheel of gedeeltelijk in eigendom toebe-
hoorende aan Chineezen, aan te koopen. Hoezeer ik ook
voor het tot stand komen dezer m. i. nuttige onderneming
had gepleit, en zelfs verzocht had, bij mijn overige werk-
zaamheden met de verantwoordelijkheid van de uitvoering
te mogen worden belast (waaruit men wel mag conclu-
deeren, dat ik in het wélslagen ook uit een financiëel oog-
punt, het volste vertrouwen bezat), werd, naar ik meen
om redenen van finaiiciëelen aard, door den toenmaligen
legercommandant Z.Ex. den luitenant-generaal L. J.
Swart,
van het plan om grassfarms voor het leger op te richten,
afgezien en was deze quaestie daarmede voor onbepaalden
tijd van de baan. Als mijn geheugen mij niet bedriegt
(begrijpelijkerwijze mis ik op dit oogenblik de beschikking
over mijn aanteekeningen en mijn private bibliotheek) had

-ocr page 571-

zulks plaats in het jaar 1898, dus — tien jaar geleden.

In 1906 werd het departement van oorlog ter overweging
door de regeering aangeboden, een voorstel van den heer
H. Jenne te Batavia, oin zijn graslanden te Goenoeng Sahari
over te nemen, welk voorstel door mij als adviseur voor
den militairen veterinairen dienst, uit een algemeen stand-
punt bezien, zooveel mogelijk werd ondersteund, zoodat
door den legercommandant een commissie ter onderzoek
naar de geschiktheid dier landen werd benoemd. (Onderge-
teekende voorzitter, dr.
Tromp de Haas van \'slands planten-
tuin te Buitenzorg en W.
Groeneveld, directeur van het
remonte-depot leden.) Onder voorbehoud dat ze vooraf vol-
doende werden gedraineerd en de irrigatie volledig verzekerd
was, werden ze voor het onderwerpelijk doel door ons ge-
schikt geoordeeld, mits ook nog de nabijgelegen complexen,
aan enkele andere eigenaren toebehoorende, werden aangekocht,
daar het perceel
Jenne te klein was om in de behoefte van
het geheele garnizoen te Batavia te voorzien. Ter voorlichting
der commissie op het gebied der irrigatie, enz. werd, op haar
voorstel, haar hierbij door een deskundige te doen bijstaan,
als zoodanig aangewezen de eerstaanwezend waterstaats-
ingenieur te Batavia.

Terwijl deze de zaak nog in studie had, vertrokken de heer
Groeneveld en ondergeteekende in December naar Australië
en kon ik haar eenige weken na mijn terugkomst, in Maart
1907, pas weer opvatten. Tot mijn spijt moest ik op mijn
navraag van vorengenoemden ingenieur vernemen, dat een
onderzoek zijnerzijds hem de overtuiging had geschonken,
dat, zonder in belangrijke kosten te vervallen, een geregelde
bevloeiing der bedoelde gronden niet te allen tijde verzekerd
was, om welke reden de aankoop door Z.Ed. werd ontraden.

Ondertusschen was de heer Tromp de Haas, wegens afwe-
zigheid, vervangen door den heer
H. Pitt van \'s lands
plantentuin, terwijl de eerstaanwezend genie-officier te Batavia

-ocr page 572-

in de plaats trad van den eerstaanwezend waterstaats-ingenieur.

Daar ik kort daarop mijn eervol ontslag uit het leger vroeg
en verkreeg, is het mij niet mogelijk aangaande het verder
verloop dezer aangelegenheid nadere inlichtingen te ver-
strekken. Ik hoop en vertrouw evenwel, dat ook ditmaal weer
niet al het werk te vergeefs zal zijn geweest, maar dat men
eindelijk en vooral op de hoofdplaatsen tot een aanleg van
eigen grasvelden over zal gaan, zullende daarmede m. i.
bereikt worden, dat de dieren beter dan tot heden worden
gevoed, en dat men aan een a/geheele uitroeiing van mal-
leus, in onze militaire stallen zal kunnen gaan denken.

Het bovenstaande moge onzen geachten collega K. van
der
Veen de overtuiging schenken, dat de militair veterinaire
dienst, in zijn streven om den troepenpaarden van zuiver gras
te voorzien, niet heeft stil gezeten. Dat deze zich daarbij heeft
laten leiden door de overtuiging dit niet te kunnen bereiken
door voorschriften in het contract voor den aannemer van
gras en gaba, maar enkel en alleen door de oprichting van
„grassfarms" in eigen beheer, kan men hem onzes inziens
bezwaarlijk ten kwade duiden.
Nice, April 1908.

DE BESTRIJDING VAN MALLEUS IN NEDER-
LAN DSCH.-INDIË,

dook

W. VAN DER BURG.

In de April-aflevering van dit tijdschrift word ik door
den heer C. A.
Penning beschuldigd een verkeerd licht te
werpen op den toestand van den burgerlijken veeartsenij-
kundigen dienst in Nederlandsch-Indië. En dit moet ik
onder meer gedaan hebben door de vraag: „Is er op de
hoofdplaatsen dan geen veterinaire politie en geen controle

-ocr page 573-

op de stalhouderspaarden?" Zij werd gesteld naar aanleiding
van een mededeeling van den heer
Penning zelf. In plaats van
haar nu te beantwoorden en te vertellen in hoeverre de ambte-
lijke veeartsen gerechtigd zijn de stalhouderijen onverwacht
te inspecteeren, enz., zegt hij eenvoudig weg, dat ik nog
zeer slecht op de hoogte ben van de veearts en ij kun-
dige toestanden en wel, omdat ik zoo iets heb gevraagd
en heb gewezen op de droevige ervaringen in 1905 te Ba-
tavia bij den aankoop van treinpaarden voor het leger
opgedaan. Mij beperkende tot de malleus-aangelegenheden,
noodig ik den lieer
Penning uit daarvan bewijzen te leveren.

Ook zag ik gaarne toegelicht, hoe hij komt aan zijn
zonderling ,,dus 1) de militaire veterinaire dienst kwam
„door bedoelden aankoop eerst tot de wetenschap, dat deze
,,ziekte op Java1) onder de paarden zoo zeer verbreidis."
\'t Is sterk, zegt de heer
Penning. Zeker is deze conclusie sterk
en wel in de eerste plaats, omdat men uit den toestand van
treinpaarden te Batavia aangekocht, kan ervaren, hoe het
over Java gesteld is, altijd volgens den heer
Penning. En in
de tweede plaats is het sterk, dat, waar nog slechts over mijn
persoon gesproken was, hij met een dus, den militairen
veter in ai ren dienst in zijn geheel een onovertroffen
onwetenheid omtrent kwade-drocs aanwrijft. Daar word ik maar
zoo in één sprong gepromoveerd tot den militairen vetcri-
nairen dienst. Bepaald prettig voor de paardenartsen, waarvan
de heer
Penning zegt, dat zij beter op de hoogte zijn dan ik.

Nu, de juistheid van de bewering, dat de militaire veteri-
naire dienst geen kennis zou hebben genomen van wat er
vóór en na over deze ziekte is gepubliceerd, bijv. van de
niededeeling van den gouvernementsveearts H. \'
t Hoen in
1896 in deel X van de
Veeartsenijkundige Bladen voor Ne-
derlandsch-Indië
, blz. 219, dat te Semarang bij 90 ü/0 van

1  Ik spatieer, v. d. B.

-ocr page 574-

de verhuiirderijen de kwade-droes in alle mogelijke vormen voor-
kwam, laat ik volkomen voor rekening van den heer
Penning.

Hij neemt het echter aan en na zou men mogen ver-
wachten, dat hij dit tracht te bewijzen met vroegere ge-
gevens (de bedoelde ervaringen zijn van 1905). Dat doet hij
niet, maar spreekt in het algemeen over officiëele cijfers
uit de koloniale verslagen, welke „meestal" in bedoelde
„Bladen \' zouden zijn opgenomen. Waar hij ze nader
aangeeft, komt hij met die van een jaar later dan de door
mij opgegevene, namelijk van 1900 voor den dag, bedragende
851 gevallen, wat op een half millioen paarden berekend,
± 0.17 °/0 zou zijn. In de eerste zes deelen van de
Vee-
artsenijkundige Bladen
vindt men inededeelingeii uit de
koloniale verslagen tot 1890, evenwel zonder één enkel
cijfer. Het heet dan nog dat kwade-droes slechts sporadisch
voorkomt. Het eerste jaar, dat ik later weer vermeld vind,
is 1898; dan komt de ziekte vrij algemeen verbreid voor,
evenals in 1899. Geen enkel cijfer evenwel wordt gepubli-
ceerd. De volgende jaren wordt er verder niets over vermeld,
tot sedert 1906 de opgaven regelmatig verschijnen. Men ziet,
de heer
Penning staat niet bijzonder sterk in zijn bewering
dat ze
meestal in die .,Bladen" zijn overgenomen en blijk-
baar vreezende, dat men die officiëele cijfers au sérieux zou
kunnen nemen, zegt hij nog geen halve bladzijde verder
„dat een groot aantal gevallen niet bekend zal worden."

De zaak is dan ook deze. Ieder veearts weet, dat op
Java de malleus zeer frequent voorkomt. Betrouwbare cijfers
zijn er bijna niet. Wel zijn er opgaven omtrent de fre-
quentie van deze ziekte in bepaalde stallen, hetzij van ver-
huiirderijen of van de postpaarden, maar die geven geen in-
zicht in den toestand bij de paarden van de bevolking. De
eerste, die eenigszins een blik op dien toestand kunnen
werpen, zijn de in 1905 door den militairen veterinairen
dienst verzamelde, en waaruit bleek, dat 12 °/0 van de cli-

-ocr page 575-

nisch gezonde inlandsche paarden (loopende over 265 stuks)
in en om Batavia, krachtens malleïne-reactie, lijden aan deze
ziekte en dat hiervan de helft, dus 6 %> moest worden afgemaakt.

Verder is er nog een mededeel ing van den gouvernements-
veearts
J. Hellemans te vinden in de verslagen van de
Mindere Welvaart Commissie, IIIa.
Overzicht van de uitkomsten
der geivestelijke onderzoekingen naar de veeteelt,
1906, blz. 84,
luidende: „Van de gouvernements Sandelwood merries, 180
„in aantal en overal in verschillende dessa\'s geplaatst, echter
„veel beter verpleegd dan gewone dessapaarden, moesten 11
„als lijdende aan kwade-droes worden afgemaakt Binnen een
„jaar tijd 6 °/0.\' Mij dunkt, dat klinkt anders dan de offici-
eele 0,17 °/o welke mij zou moeten leeren, hoe sterk de
malleus op Java verbreid is. En hiermede is voldoende
duidelijk, dat niemand, misschien den heer
Penning uitge-
zonderd, aan die officiëele cijfers eenige beteekenis kan hechten
als maatstaf van de malleus-frequentie op Java.

Uit het overzicht van den burgerlijken veeartsenijkundigen
dienst, door den heer
Penning gegeven, blijkt, dat de maat-
regelen ter bestrijding van deze ziekte zeer veel te wenschen
overlaten, iets, wat ik trouwens zelf elders in onomwonden
termen heb te kennen gegeven en niet afdoende zal zijn ver-
beterd, totdat men het afmaken van het clinisch zieke dier im-
peratief voorschrijft. De heer
Penning had er evenwel op moeten
wijzen, dat een goede handhaving van het politie-voorschrift op
de isoleering het dier waardeloos maakt en men dus vrij wat
pressie op den eigenaar kan uitoefenen om hem tot afmaken te
bewegen. Voeg hierbij het feit, dat reeds sedert 1900 den veearts
de plicht was opgelegd ziekten op te sporen en hij reeds vóór
dien tijd, wanneer er geen dienstreizen aan verbonden
waren (dus op de hoofdplaatsen) ook zelfstandig kon optreden,
dan is er voor plaatsen als Semarang zeer zeker vrij wat af
te dingen op de bewering, dat het geheel afhing van de in-
zichten van de opvolgende residenten, op welke wijze men

-ocr page 576-

tegen epizootieën te velde zou trekken, want de veeartsen
bezaten in hun rapporten aan den directeur van het binnen-
landsch-bestuur een niet te versmaden middel, al te lauwe
bestuurshoofden wat aan te sporen.

En nu zou men zoo zeggen, dat het gemakkelijker was
de eigen standplaats van kwade-droes te zuiveren dan het
naburig gewest Kedoe met een paardenstapel van de in-
landsche bevolking alleen van 13223. En hier waren de
resident en de heer
Penning in een goed jaar zoover, dat
door ruim 100 dieren op te offeren, er nog slechts spora-
dische gevallen voorkwamen. Waarlijk schoone resultaten
in een land waar volgens den heer
Penning de malleus even
frequent is als de tuberculose bij het Hollandsche rund.

Wat zou men dan niet ter hoofdplaats zelf hebben kunnen
bereiken, waar men het zonder tijdroovende dienstreizen af
kon en bijna dagelijks het oog kon houden op den goeden
gang van zaken!

Op blz. 423 stuit ik op de bewering, dat wie aanneemt,
dat een op malleïne reageerend paard kan genezen, om der
consequentie wille het afmaken van elk paard met malleus
moet ontraden. Dit is te dwaas om in een
vakblad voor
weerlegging in aanmerking te komen.

Vervolgens ontkent de heer Penning, dat het bestuur zou
hebben geweten, dat er sedert jaren malleus in den bewuslen
stal heeïschte. Laten wij eens herlezen wat in het oor-
spronkelijk stuk stond.

,,Daar men niet kon besluiten de zieke dieren te doen af-
baken, doch ze zoogenaamd behandelde tot de dood erop
„volgde, werd de ziekte van jaar tot jaar erger, zoodat in
„1902 en 1903 telkens | van de paarden aan malleus
,,te gronde ging. Op deze wijze verdween echter ook de winst
,grootendeels en besloot men eindelijk !) in 1904 mijn
„advies te volgen1) en afdoende maatregelen te nemen."

1  Ik spatieer, v. d. B.

-ocr page 577-

Nu lees ik uit dit eindelijk besluiten om des heeren
Penning\'s advies te volgen, dat er vroeger advies ge-
vraagd of gegeven was. Anders zou hij toch geschreven
hebben: „mijn advies in te winnen" of iets dergelijks!

Met de opmerking dat ik „blijkbaar alweer slecht niet
de toestanden op de hoogte" ben, wordt deze mijn lezing
voor gladweg verkeerd verklaard. Natuurlijk moet ik dus
den heer
Penning gelooven, maar het kost mij moeite.

Maar ook dan blijft er ruimte voor de nog altijd niet
beantwoorde vraag: „Is er op de hoofdplaatsen dan geen
veterinaire politie en geen controle op de stalhouderspaarden ?"
Ze is gewettigd, als er per jaar een 20-tal bij een stal-
houder aan malleus kunnen bezwijken, zonder dat het bestuur
er iets van weet. Interessant zou het ook zijn te vernemen,
hoe men gehandeld heeft met den leuken stalhouder,
die de politie jaren lang had misleid en haar nu plotse-
ling een 12-tal paarden met clinischen malleus onder de
oogen brengt.

Om nu te demonstreeren hoe moeilijk de malleus in
Indië wel te bestrijden is, wordt de stelling gelanceerd, dat
hij even frequent is als de rundertuberculose in Nederland.
Ik laat dit voorloopig voor rekening van den heer
Penning
en wil alleen even aantoonen, tot welke gevolgtrekkingen
men dan moet komen. Eerst moet ik er echter op wijzen,
dat uit zijn tuberculose-ge 1 ijkenis duidelijk blijkt, dat hij
bedoelt: deze ziekte in al haar vormen en niet de o p e n
tuberculose alleen.

De frequentie van deze ziekte in Nederland is verre van
nauwkeurig bekend, feitelijk de eenige overeenkomst met
den malleus in Indië. Zij variëert volgens de slachthuis-
statistieken van 5 tot ruim 34 °/0. Gemakshalve zal ik
een gemiddeld cijfer kiezen en stel dit, om niet te over-
drijven, op 12, hoezeer men in verband met de uitkomsten
van de tubeiculinaties in onze veerijkste provinciën, misschien

-ocr page 578-

wel het recht zon hebben een hooger cijfer aan te nemen.
Volgens deze berekening lijdt dus
12 o/0 van den paarden-
stapel van Java aan kwade-droes. Hoe dit t,e rijmen is
met de mededeeling, dat in de residentie Kedoe met meer
dan 13 duizend paarden, men na ruim een jaar, met op-
offering van een goede honderd stuks, de ziekte tot enkele
sporadische gevallen had beperkt, blijft aan den heer
Penning
om te verklaren.

Ook komt het officiëele cijfer 851 op ongeveer een half
millioen of 0.17 %, wat al te erg in conflict met die
tuberculose-gelijkenis. Mij dunkt de vele gevallen, welke niet
ter kennis komen, worden dan wel wat erg talrijk, -f 12
tegen 0.17 of anders gezegd, van de 70 gevallen komt er
één ter kennis van het bestuur.

Eigenaardig is het, dat de heer Penning zich beroept op liet
feit, dat men pas sedert eenige jaren in Nederland den strijd
tegen de tuberculose heeft aangevangen, om Indië te ver-
ontschuldigen, dat men daar aan den malleus zoo weinig
heeft gedaan. Deze twee ziekten loopen in oeconomische
beteekenis te sterk uiteen om in dezen zin vergeleken te
mogen worden. Malleus en zijn bestrijding op Java komt
dan alleen maar in aanmerking voor vergelijking met kwade-
droes en zijn beteugeling elders. En dan komt die op Java
er niet al te best af.

Zulks wil de heer Penning in dit vakblad blijkbaar niet recht
erkennen, want hij zegt op blz. 432, na van te voren eenige
pagina\'s, bij wijze van klaaglied, gewijd te hebben aan de
organisatie van den dienst: „Toch geloof ik, dat de toestand
„van den veestapel wat besmettelijke ziekten betreft in
„Nederlandsch-Indië in vergelijking met andere werelddeelen
„niet ongunstig is." In zijn schrijven dd. 13 September
1906, n°. 41, weergegeven in de Voorstellen der Min-
dere Welvaart Commissie in zake veeteelt, 1907, blz.
35, zegt hij echter dat „er niets of ten minste na-

-ocr page 579-

genoeg niets ter beteugeling van de meeste be-
smettelijke ziekten (wordt) gedaan." Aan den lezer de
keuze welken heer
Penning ze willen gelooven, den schrijver
die in dit tijdschrift mij beschuldigt een verkeerd licht te
werpen op den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, of
den voorlichter van de door de regeering ingestelde Mindere
Welvaart Commissie.

Het afdingen op den leeftijd en d.e organisatie van den
burgerlijken veeartsenijkundigen dienst door den eigen in-
specteur van dien tak van dienst, na eerst beweerd te hebben
dat ik er gelukkig een zeer verkeerd licht opwierp,
had inderdaad niet veel zin. Mijn vragen doelden op de
hoofdplaatsen. Daar is reeds zóó lang een veearts, en met
een bevoegdheid welke veel minder te wenschen overliet dan
elders, door het feit dat hij, geen dienstreizen behoevende
te maken, ook reeds vóór 1900 zelfstandig kon optreden,
dat ik het recht had te spreken van een sedert enkele
tientallen van jaren geor ga niseerden dienst.
Afgescheiden daarvan heeft het mij getroffen juist door den
heer
Penning, den pas opgetreden inspecteur, die organisatie
ongunstiger te doen voorstellen dan ze in werkelijkheid was.

De juiste toedracht van de zaak is, dat men zich van den
kwade-droes nagenoeg niets heeft aangetrokken. Teekenend
is het dan ook, als men in de verslagen van de Mindere
Welvaart Commissie onder het hoofd ziekten van de paarden
leest: „Doch dit onderwerp (ook) werd door de gouverne-
„mentsveeartsen weinig uitvoerig behandeld." De gouverne-
mentsveearts
Hellemans, reeds boven geciteerd, schenkt
meer aandacht aan deze zaak en zegt: „Welke ziekte richt
„onder het vee meer schade aan? Wordt het niet meer
„dan tijd, dat hiertegen krachtig wordt opgetreden? De
„oorzaak schuilt bij de politie of \'liever in het feit, dat hier
„geen politie is. De gevallen worden verzwegen en de
„dieren verstopt."

-ocr page 580-

De regeering heeft den strijd tegen den malleus nog niet
aangedurfd om de kosten, hoezeer die bij de betrekkelijke
geringe waarde (voor f 65 kan het leger heel goede draag-
paarden krijgen) van de groote massa der paarden op Java
niet onoverkomelijk zijn. Ik ben en blijf dan ook van meening
dat, indien de veeartsenijkundige dienst er krachtig op had
aangedrongen, men in casu tot draaglijke toestanden had
kunnen komen. De heer
Penning maakte immers in ruim
een jaar een geheele naburige residentie schoon, enkele
sporadische gevallen daargelaten. En hij spreekt niet over
extra onkosten of andere moeilijkheden.

Men zal mij vragen, hoe staat het dan eigenlijk wel met
de malleus-frequentie! Naar mijn meening loopt die op
Java zeer uiteen en is zij het grootst in en om de groote
steden en langs de groote transportwegen, kortom daar,
waar men opeenhoopingen en wisseling van paarden heeft,
omdat aldaar de verspreiding het gemakkelijkst plaats vindt.
Eén geval van infectie sleept andere na zich. Hetzelfde
zien wij bij het leger, ook een opeenhooping van paarden.
Zelden bepaalt het zich bij een korps tot één geval. Vóór
dit onderkend wordt, zijn er veelal meer dieren geïnfecteerd.

De reeds opgegeven cijfers van 12 tot 6 °/o hij de te
Batavia aangekochte treinpaarden en de gouvernements fok-
merries mogen voor dergelijke plaatsen als een minimum
gelden, aangezien zij loopen over dieren in gunstiger om-
standigheden dan normaal. Hoe groot de frequentie is in de
binnenlanden — buiten het groote transport verkeer — durf
ik niet te zeggen, maar in elk geval geringer dan men uit
de tuberculose-gelijkenis (
12 ®/0) van den heer Penning
zou mogen afleiden. Dan toch zou men in de garnizoenen in
de binnenlanden, namelijk Banjoe-Biroe en Salatiga, welke
de meeste troepenpaarden hebben, ook de meeste verliezen
aan malleus moeten aantreffen en juist het omgekeerde is
waar; deze garnizoenen steken zeer gunstig af, wat wel niet

-ocr page 581-

anders kan worden verklaard dan uit het feit, dat in de
omgeving van die plaatsen de kwade-droes minder sterk
heerscht dan bijv. om en in Batavia. Ook de geschiedenis
Kedoe zou dan op zijn zachtst gezegd een sprookje zijn.

Intusschen kan het wel niemand meer verbazen, dat bij
mij de wensch is opgekomen naar een inspecteur, die ,,met
forsche hand" in zal grijpen, of wel dat er „krachtig wordt
opgetreden", zooals de veearts
Hellemans het in een officieel
schrijven uitdrukt. Dat de heer
Penning dit een phrase noemt,
geeft mij aanleiding mijn verwachtingen, ondanks de voor-
stellen der regeering aangeboden, niet te hoog te spannen
en geduldig af te wachten, wat het staatsblad mettertijd
omtrent de bestrijding van malleus zal brengen.

Wat betreft het leger, daar i s steeds met forsche
hand ingegrepen. De in de
Veeartsenijkundige Bladen voor
Nederlandsch-lndië
voor en na verschenen, af en toe heftige
critieken op de strenge 5-maandelijksche quarantaine, des-
ondanks en terecht gehandhaafd, de betoogingen van bur-
gerlijke en militaire zijde om het leger de malleïne op te
dringen toen men daarin nog geen voldoend vertrouwen kon
hebben, de critiek van den heer
Penning zelf in die „Bladen",
dl. XIX, afi. 3 en 4, nu ze wél is ingevoerd, evenals de
publicatie waaruit blijkt waarom men dit kon doen, zijn
alle daar om te bewijzen, dat er in zake malleus-bestrij-
ding bij het leger een vaste en forsche leidende hand is
geweest, welke slechts dan naar nieuwe middelen greep, wan-
neer het nut daarvan duidelijk was gebleken. Zoo werd
voor alle garnizoens-ziekenstallen het paviljoen-systeem in-
gevoerd, en zoodra
Nocard door zijn proeven had aange-
toond, dat de meeste gevallen van infectie door ingestie

-ocr page 582-

geschiedden, de aanleg en exploitatie van eigen graslanden
te Batavia krachtig aanbevolen.

Telkens is het mogen gelukken de erupties van kwade-
droes te onderdrukken. Zoo bedroeg het verlies bij de
artillerie over de verschillende garnizoenen in het jaar 1904,
29 dieren en dit werd zoo krachtig aangevat, dat er bij
dit geheele wapen in het jaar 1905 geen enkel paard aan
deze ziekte verloren ging.

Te beletten, dat af en toe een invasie van malleus tot
stand komt, gaat helaas boven onze krachten en waarlijk de
heer
Penning is onbillijk dit te eischen in een land met een
paardenstapel, door hem zelf gequalificeerd even frequent
aan kwade-droes te lijden als het Nederlandsche hoornvee
aan tuberculose, want behalve door het gras van den aan-
nemer is er natuurlijk ook tijdens militaire marschen, meer-
daagsche oefeningen, excursies of expedities gelegenheid, dat
legerpaarden besmet worden.

Wij zien dan ook bij het Nederlandsche leger, dat deze
ziekte pas verdween, toen zij buiten de kazerne sporadisch
begon te worden en het aantal gevallen gedaald was tot
beneden de 50. In verband met de wet van 2 Juni 1875,
staatsblad n°. 94, houdende bepalingen betreffende de vee-
artsenijkundige politie ten opzichte van paarden van het
leger, vindt men pas in het verslag van het veeartsenij-
kundig staatstoezicht over 1876 ook de malleus-gevallen bij
legerpaarden opgenomen.

De cijfers volgen hier onder:

dienstjaar, burgerpaarden, militaire paarden.

1876 159 20

1877 139 19

1878 123 14

1879 152 22

1880 89 9

1881 97 23

-ocr page 583-

dienstjaar, burgerpaarden, militaire paarden.

1882

1883

1884

1885

7
7
2

65
58
54
40

Later zijn in het leger nog wel enkele sporadische gevallen
voorgekomen en eenmaal, in 1894, zelfs twaalf, maar dat
was onder jonge Iersche remonte-paarden. Op dezelfde wijze
hebben de Engelsche slachtpaarden de frequentie bij de bur-
gerpaarden af en toe weer doen stijgen. Duidelijk blijkt
echter de samenhang tusschen het optreden buiten en in
het leger. Zoolang men in Indië dan ook den kwade-droes
niet binnen behoorlijke perken weet terug te dringen, zal
het leger telkens en telkens weer besmet raken en zullen wij
steeds de politiek van de geconcentreerde linie moeten
voeren, omdat de burgerlijke dienst den malleus niet aan
kan of durft.

„Wat zou men zeggen", zoo de heer Penning, „van een vee-
„arts, belast met het deskundig toezicht op een modelmelkerij
„welke men vrij van tuberculose heeft weten te krijgen en
„die telkens weer geïnfecteerd wordt door er, zonder de
„noodi^? v o zorgL-iniiati egt lcn,
rstilo veo *)
..in te brengen?" Wel, dat hij zeker nooit van tuberculine
heeft gehoord, zou ik meenen. Evenals de heer
Penning blijk-
baar niet van de malleïne, welke wij gebruiken vóór wij het
wagen één op Java aangekocht dier met andere troepenpaar-
den in aanraking te brengen. Anders kan ik het mij ten minste
niet verklaren wat hij met dit brokstuk van zijn gelijkenis
bedoelt. Wat wil de heer
Penning toch eigenlijk? Hier doet hij
het voorkomen, als of het leger bij den aankoop van nieuwe
paarden (zijn vreemd vee) geen voorzorgen neemt en elders,
in het semi-vakblad de
Vceartscnijkundic/e Bladen voor

-ocr page 584-

Nederlandsch-Indië (dl. XIX, afl. 3 en 4), tracht hij voor de
groote galerij van leeken-inteekenaren met behulp van een
onjuist geïnterpreteerd statistiekje het nut van de nagenoeg
overal gewaardeerde malleïnatie te verkleinen en den mili-
tairen veteriDairen dienst het handhaven van dezen voor-
zorgsmaatregel te bemoeilijken. Waarlijk een zonderlinge
tactiek! Iemand op de eene plaats een wapen uit de hand
te willen slaan, om hem daarna op een andere het onge-
wapend zijn te kunnen verwijten.

De heer Penning twijfelt aan de infectie door middel van
het gras, omdat anders de ziekte bij particuliere paarden meer
moest voorkomen. Nu, mij dunkt, het is al erg genoeg wat
de heer
Hellemans mededeelt van de gouvernements fok-
merries, welke toch min of meer onder veterinair toezicht staan.
Van deze dieren mag men aannemen, dat zij gezond van het
eiland Soeniba kwamen, in de dessa gestald waren ten
genoege van den veearts en zeker niet telkens op
vreemde stallen behoefden te verblijven. Dat men des-
ondanks 6 °/„ verliezen heeft, geeft dunkt mij wel degelijk
aanleiding aan het gras als drager van de smetstof te denken.

Dat de aannemers van militaire grasleveranties „meestal"
eigen graslanden hebben, is geheel onjuist. Alleen die
te Batavia betrekt zijn gras voor een deel van bepaalde
graslanden.

Bij het opleggen van beperkende bepalingen omtrent de
herkomst van het gras, zou van een openbare aanbe-
steding natuurlijk geen sprake meer zijn. Dat men dan
met handen en voeten gebonden zich zou moeten prijs
geven aan één leverancier, ligt zoo voor de hand, dat voor
Batavia, zooals ik mededeelde, reeds jaren geleden voor-
stellen zijn gedaan voor het aanleggen van eigen weiden.

Waar onze bereden troepen in de Australische paarden
een veel kostbaarder materiaal bezitten dan voorheen, zal
het mij, nu deze aangelegenheid sedert een paar jaren weer

-ocr page 585-

aanhangig is, niets verbazen, indien het leger nog tot den
aanleg van eigen weiden overgaat, om zich onder meer te
hoeden tegen den kwade-droes, welke het burgerlijk bestuur
niet in staat was binnen behoorlijke grenzen terug te
dringen. De tactiek van de geconcentreerde linie in optima
forma! En dat, terwijl wij een burgerlijken veeartsenij-
kundigen dienst bezitten om actief naar buiten op te treden.

De militaire hulpmiddelen voor de bestrijding van deze
ziekte noemt de heer
Penning bijna onbeperkt. Voor zoover
ze niet met andere dienstbelangen in botsing
komen, is dit juist. Het is mij dan ook een genoegen het
in dit opzicht met den heer
Penning eens te kunnen zijn, want
de voorschriften en de hulpmiddelen ter bestrijding van de
besmettelijke ziekten onder de legerpaarden zijn een getrouwe
weerspiegeling van de ontwikkeling van den betrokken tak
van dienst en de wijze, waarop de vertegenwoordigers daar-
van zich bij de hoogere autoriteiten hebben doen gelden. 1)
\'s-Gravenhage, Mei 1908.

Korte mededeelingen en referaten.

Acarus by het rund, door K. Bdchli. — Huiduitslag ver-
oorzaakt door acarustnijten komt bij het rund zelden voor.
Schindelka zegt er van in zijn handboek over * Hautkrankheiten* :
«in vereinzelten Fällen wurde der Ausschlag beim Rinde gefunden.»
Terwijl
Gros deze ziekte aan den neusspiegel waarnam, geven
Grimm en Oehl aan, dat het hoofd geheel vrii was gebleven.

Toevallig was ik voor eenige weken in de gelegenheid een
tweejarige drachtige koe met acarusschurft te onderzoeken.
Oehl
geeft aan dat «von Weitem schon der Ausschlag sich charakte-

1  Do redactie geeft in overweging mogelyke verdere gedachtenwiaseling
over dit onderwerp voort te zetten in de
Veeartsenijkundige Bladen voor
Nederlandsch-Indië,
waar ze meer op haar plaats is.

-ocr page 586-

risiert durch Knoten, über weieben die Haare gestriiubt standen.»
In dit geval echter waren bij oppervlakkig beschouwen de pustulae
alleen aan het hoofd en ook, ofschoon minder duidelijk, aan de
binnenvlakte der schenkels te zien. Over het lichaam kon men
ze gemakkelijk vinden door betasten van de huid, doch wellicht
was het lange winterhaar oorzaak, dat ze voor het oog niet zoo
zichtbaar waren. Want hoewel op de pustulae zelf geen of zeer
weinig haren voorkwamen, gingen ze toch schuil onder het dichte
winterdek vau het dier.

Ik vond de knoopvormige verdikkingen over de geheele huid
verspreid, doch het meest kwamen ze voor aan de schouderstreek
en aan de binnenvlakte van den schenkel. Ook aan de achterkaak
en rondom de oogen trof ik er eenige aan. Ze waren vrij wel
rond en hadden meestal een middellijn van ongeveer 1 centimeter.
Uit slechts een enkele puist liet zich een tamelijk dikke, haar-
achtige etterprop drukken, waarin zich bij het microscopisch
onderzoek een zeer groot aantal mijten bleken te bevinden.

De eigenaardige, biauwroode kleur, welke men bij honden met
acarusschurft zooveel aantreft, miste ik hier. Ook kon ik geen
jeukte constateeren.

Retentio secimdinarum ? door K. Büchii. — Een vijfjarige
koe had normaal gekalfd. Drie uur na den partus waren de
secundinae voor een groot deel te voorschijn gekomen, maar
blijven hangen.

Bij mijn komst, twee dagen na liet kalven, bleek de koe vol-
komen gezond, het dier stond rustig te herkauwen met gevulden
uier en normale temperatuur. De secundinae hingen als een zeer
dikke streng uit de vulva. Bij exploratie bleek het cervicaalkanaal
reeds weer zoo goed als gesloten te zijn. Van de beide lippen
van de cervix was de eene zeer sterk ontwikkeld; hierin bevond
zich een ovale opening met gave, gladde randen. Door deze
opening nu was een deel van het chorion geraakt en zoo als een
lus blijven hangen. Na voorzichtig dit einde teruggebracht te
hebben, kon de nageboorte gemakkelijk worden verwijderd.

Roodeschool, 9 April 1908.

Een lioofsinidschool b\\j het Iegor in Noderlandsch-Indië, —

Reeds sedert eenige jaren was er sprake van de oprichting van

-ocr page 587-

een hoefsmidschool bij het leger in Nederlandsch-Indië. Tot
heden werden de hoefsmeden voor elk wapen afzonderlijk opge-
leid en wel te Banjoe-Biroe voor de artillerie en te Salatiga
voor de cavalerie.

Bij koninklijk besluit van 21 Januari 1908, n°. 53, is deze
aangelegenheid opgelost en bepaald, dat bij de hoefsmidschool
zullen zijn ingedeeld:

Een militair paardenarts der lsto of 2de klasse, directeur.

Een wachtmeester (sergeant) of opperwachtmeester (sergeant-
majoor), afkomstig van de cavalerie (artillerie), onderwijzer, en
een door den commandant van het leger vast te stellen aantal
cavaleristen en kanonniers, leerlingen.

Voor de oprichting van deze school is Salatiga de aangewezen
plaats, waarmede de laatste mutaties onder de paardenartsen dan
ook overeenstemmen.

Tot mijn genoegen constateer ik, dat de paardenarts als directeur
zal optreden en dus de plaats inneemt, welke hem van rechtswege
toekomt. Dat wij met deze koninklijke regeling weder een schrede
in de goede richting hebben gedaan, wat betreft de ontwikkeling
van den veterinairen dienst in het algemeen en het hoefbeslag
in het bijzonder, behoeft voor de lezers van dit tijdschrift geen
nadere toelichting. v. n. B.

De militaire veterinaire dienst in Zweden. — Hierbij heeft
het tot nog toe ontbroken aan eeu leidend hoofd, daar de mili-
taire veterinaire dienst gedeeltelijk behoorde onder den genees-
kundigen dienst en gedeeltelijk onder de intendance. In dien
toestand is thans verandering gekomen, aangezien de militaire
veterinaire dienst eeu eigen chef heeft gekregen. Als zoodanig is
met
1 Januari 1908 benoemd tot hoofd van den veterinairen
dienst en tot bureauchef de regimentspaardenarts I. L.
Sciimiüs
(Maanedsskrift for dyrlaeger, deel 19). Dr. C. Th.

Een eenvoudige reactie tor onderscheiding van gekookte
en ongekookte melk, — L.
Gauciier beveelt daartoe het volgende
aan (
Comptes rendus de la Société de biologie 1908, n°. 6, p. 275).
Van een 1 °/o haemateïne-oplossing (0,2 gr. haemateïne in 20 ccM.
aqua destillata) voegt men 20 druppels bij 20 ccM. rauwe melk
en evenveel bij 20 ccM. gekookte melk (dat wil zeggen melk

-ocr page 588-

welke men even heeft laten opwellen, wat bij ongeveer 97° C.
plaats vindt). Daarna schudt men de glazen; de gekookte melk
ontkleurt zich dan binnen enkele minuten, terwijl de rauwe melk
haar rose kleur behoudt.

Bij gekookte melk vindt dit ontkleuren even goed plaats,
wanneer het opkoken reeds lang te voren is geschied. De kleur-
stof in de rauwe melk blijft meer dan 24 uur onveranderd;
eindelijk verdwijnt zij door de inwerking der zich ontwikkelende
microben.

Het ontkleuren van de in de vrije lucht gekookte melk vindt
meer of minder snel plaats, naar de temperatuur waaraan zij is
blootgesteld. Is de melk gedurende een kwartier tot 70°
C. verhit
(gepasteuriseerde melk), dan wordt de kleur terstond duidelijk
bleeker, om na ongeveer 10 minuten te verdwijnen. Bij verwar-
ming tot 80° C. geschiedt de ontkleuring bijna plotseling.

Indien men echter melk onderzoekt, welke in een gesloten
liesch gedurende \\ uur aan een temperatuur van 100—110°C.
was blootgesteld, dan blijft de kleur bestaan, doch wordt duide-
lijk bleeker.

Daar de kleurstof gemakkelijk verandert als zij aan de lucht
is blootgesteld, is het noodig slechts versch gemaakte oplossingen
te gebruiken. W.
C. S.

Het desinfecteeren der handen met alcohol. — Prof. Schum-
burg
deelt daaromtrent in de Deutsche medizinische Wochensclinft
1908, n*. 8, het volgende mede. Door het gebruikelijke reinigen
der handen met warm water, zeep en borstel worden slechts
weinig kiemen verwijderd; er ontstaan gemakkelijk kloven welke
voor de pathogene bacteriën goede ontwikkelingsplaatseu zijn.
Voor het steriliseeren der handen recommandeert de schrijver
daarom alcohol of brandspiritus, waarbij ^ °/0 salpeterzuur of
1 °/0 formaline is gevoegd; hiermede worden de handen door
middel van proppen watten schoon gewreven. Dit moet ongeveer
3 minuten worden voortgezet. Wil men zekerheidshalve daarna
nog een desinf\'ecteerend middel aanwenden, dan verdient 10 °/0
waterstofsuperoxyde-oplossing den voorrang boven sublimaat, om-
dat zij de handen meer verschoont W. 0.
S.

De veeziekte in Banjoewangi. — Het Datavia\'s Nieuwsblad

-ocr page 589-

ontving het volgende officieële communiqué over de veeziekte in
Oost-Java:

Blijkens ontvangen bericht van den resident van Besoeki hebben
zich in de afdeeling Banjoewangi onder den veestapel, bedragende
39073 runderen, 3745 buffels en 12599 paarden, ernstige vee-
ziekten (septichaemie en surra) geopenbaard.

Van gouvernementswege zijn de noodige maatregelen getroffen;
de gouvernementsveearts
Vermeer is te Banjoewangi gedeta-
cheerd, terwijl de gouvernementsveearts van Passoeroean tijdelijk
naar Bondowoso is overgeplaatst, ten einde dagelijks overleg te
kunnen plegen met den resident.

Aangezien de politiemiddelen niet voldoende waren voor de
behandeling der maatregelen tot beteugeling der veeziekten, is
voorts de politie tijdelijk versterkt, terwijl verder nog creoline
is verstrekt als genees- en ontsmettingsmiddel.

De veeziekten hadden luidens ontvangen berichten het volgend
verloop:

Bedroeg op 43 Maart het totaal aantal aangetaste dieren 3146,
dit cijfer steeg op 19, 24 en 27 Maart respectievelijk tot 3531,
3888 en 4233; gestorven waren op 18 Maart in totaal 2736
dieren, welk cijfer op genoemde data steeg respectievelijk tot
3055, 3338 en 3553, terwijl het aantal herstelde dieren op 18 Maart
in totaal 336 bedroeg en op 19 en \'27 d. a. v. 350 en 358.

De sedert uit Europa teruggekeerde inspecteur van den burger-
lijken veeartsenijkundigen dienst is onverwijld naar Banjoewangi
gedirigeerd.
(N. Rott. Crt., 28 April 1908.)

Limburgs vierde slachthuis. — Limburg is zijn vierde slacht-
huis rijker, door de officieële opening van het openbaar slachthuis
te Sittard. Mocht Limburg vóór eenige jaren er op bogen dat het
twee slachthuizen bezat, n.1. te Venloo en Maastricht, welke met
Den Bosch en Rotterdam de eenige Nederlandsche slachthuizen
vormden — hetgeen pleit voor den vooruitstrevenden geest dier
gemeenten reeds voor een halve eeuw terug en den goeden blik
der vroede vaderen in de behartiging der volksgezondheid —
thans bezit Limburg vier slachthuizen, waaronder drie nieuwer-
wetsche en één oud, dat, naar we willen hopen, spoedig zal
metamorphoseeren in een nieuw, dat te Venloo.

Zoodoende is het bescheiden donkere Limburg ook op hygiënisch

-ocr page 590-

gebied, voor wat de vleeschkeuring betreft, alle andere provinciën
ten voorbeeld te stellen. Nergens vindt men in een provincie vier
slachthuizen; heel het land telt geen gemeente met een zielental
als Sittard in het bezit van een openbaar slachthuis.

Onder dreunende kamerscboten (ï) en vroolijk vlaggengewapper
heeft Zaterdagmiddag (25 April 1908) de opening van het slacht-
huis door den burgemeester, in tegenwoordigheid der beide wet-
houders en overige raadsleden, van Dr.
Romijn, inspecteur der
volksgezondheid, den heer
Goossens, districtsveearts, de heeren Lem-
mens
en Beel, slachthuisdirecteuren respectievelijk te Maastricht
en Roermond, tal van Limburgsche veeartsen, benevens een 200-tal
belangstellenden, plaats gehad.

Na inmetseling van den gedenksteen, waarin een oorkonde
geborgen, nam burgemeester
Gijzels het woord, prijzend het
helder doorzicht, getoond door de leden van den gemeenteraad
door tot het bouwen van een abattoir te besluiten.

Sittard, zegt spreker, is tot dusverre de eenige plaats, althans
hier te lande, met minder dan 10.000 inwoners, welke zulk een
inrichting heeft aangedurfd. Het zal niet lang meer aanloopen
ol de verplichte vleeschkeuring zal bij de wet worden voorge-
schreven en zeer waarschijnlijk zal men wel wat verder gaan
door aan vele gemeenteu het bouwen vau een slachthuis voor te
schrijven.

Het slachthuis is gebouwd voor de slagers, voor hun gerief;
de gemeente mag hierop geen winst beoogen. Verder zijn de
consumenten gewaarborgd goed en deugdelijk vleesch voor hun
geld te bekomen. Dan bespreekt hij de vele en groote gemakken,
thans den slagers geboden en brengt vervolgens dank aan de
heeren
Fr. Dupont, architect te Roermond, Muijres, aannemer
te Sittard,
H. Boer, opzichter en J. LemUkns te Maastricht, adviseur
en allen, die hebben medegewerkt ter voltooiing van dit werk.
Spreker eindigt met de slotwoorden der oorkonde: „Moge God
Sittard behouden en behoeden en moge dit gebouw der stad tot
eere en bloei strekken."

Sittard mag trotsch zijn op zijn nieuwe inrichting, eenig in
een zoo kleine stad; moge ze ten voorbeeld strekken aan andere
plaatsen vau gelijken omvang. (
Limburger Koerier van 28
April 1908).

-ocr page 591-

Boekaankondiging.

M. G. DE BRUIN, Geburtshilfe bei den kleineren Haustieren.
Mit 36 Abbildungen (Handbuch der Tierärztlichen Chirurgie
und Geburtshilfe, herausgegeben von Prof. Dr. JOS. BAYER
und Prof. Dr. E. FRÖHNER, VII Band, H Teil, 1 Lieferung).
Wien und Leipzig, W. BRAUMÜLLER 1908. Preis 4 Mark.

Met weemoed kondig ik dezen laatsten arbeid van onzen
diep betreurden, te vroeg verscheiden collega aan. Hij heeft het
verschijnen daarvan helaas niet mogen beleven. En hij had er
zich zooveel van voorgesteld. Met groote zorg had hij reeds tijden
te voren zijn materiaal bijeengegaard en onderzoekingen ingesteld.
Wat was hij niet blijde met de fraaie afbeeldingen, welke de
teelceningen zoo keurig weergaven. Ongetwijfeld zal iedereen deze
laatste pennevrucht waardeeren, doch alleen zij, die hem bij zijn
arbeid dagelijks gadesloegen, kunnen beseffen hoe nauwgezet, hoe
getrouw aan de natuur deze is, hoe het boek in woord en beeld
met de werkelijkheid overeenstemt.

Het werk, 125 bladzijden, 8° formaat, groot, bevat zes hoofd-
afdeelingen: 1°. normale drachtigheid, 2°. de normale verlossing,
3°. de abnormale drachtigheid, 4°. abnormale verlossing, 5°. ver-
loskundige operatieleer, 6°. de ziekten tijdens en na den partus.
Het betreft de kleine herkauwers, het varken en de vleescheters,
Helaas ontbreken een inhoudsopgaaf, register en voorrede; blijk-
baar heeft
de Bruin deze nog niet gereed gehad. Daarentegen
treft men telkens waar het pas geeft een uitgebreide literatuur-
opgaaf aan, waarbij vooral ook de Nederlanders, die voor en na
op dit gebied iets hebben gepubliceerd, naar voren zijn gebracht.

Ik vermoed dat de aankondiging van dit boek voldoende zal
zijn om het door eiken Hollandschen veearts, al oefent hij geen
obstetrische praxis uit, te doen aanschaffen. Dit is een zaak van
piëteit tegenover den schrijver, die zoo algemeen geliefd was.

-ocr page 592-

Untersuchungen über das Wesen und die Bekämpfung der
Schweinepest, von Prof. Dr. UHLENHUTH, Dr. XYLANDER,
Dr. HÜBENER, und Dr. BOHTZ. Sonderabdruck aus Ar-
beiten aus dem Kaiserlichen Gesundheitsamte, Band
XXVII, Heft 3. Berlin, JULIUS SPRINGER 1908. Preis
Mark 9.

Aan dit in kwarto formaat uitgegeven, 247 bladzijden groote,
van 8 afbeeldingen voorziene werk, is het volgende ontleend.

Sedert 1885 is de bacillus suipestifer, ontdekt door Salmon
en Smith, als de oorzaak van de varkenspest beschouwd. In 1903
deelden
de Schweinitz en Dorset, en later Poels, mede dat zij
bij onderzoek van deze ziekte resultaten hadden verkregen, welke
de meening omtrent haar aetiologie aan het wankelen brachten.
In 1905 beweerden
Dorset, Bolton en Mc. Bryde, dat de
«hogcholera» veroorzaakt werd door een filtreerbaar virus en dat
de «hogcholera»-bacil als een secundair optredende parasiet is te
beschouwen. Ook vele andere onderzoekers (
Clintock, Boxjieyer,
Siffer, Theiler, Hutyra en Ostertag) zijn die meening toegedaan.

De nasporingen van Uiilenhuth en zijn medewerkers hebben
de resultaten van
Dorset en de anderen bevestigd. Zij hebben
door enting met materiaal van, uit vijf verschillende koppels
genomen, aan varkenspest lijdende varkens, dat gefiltreerd was
door filters volgens
Berkefend, Puk all of Heim, derhalve vrij
was van bacteriën, gedurende vele generaties weder varkenspest
kunnen opwekken. En dit niet enkel den septichaemischen, doch
meestal den intestinalen vorm. Zij beschouwen den bacillus sui-
pestifer ook als een parasiet, welke een secundaire rol speelt.
Het is bekend dat door kunstmatige infectie met bacillus sui-
pestifer in de darmen zweren kunnen onstaan, welke voor var-
kenspest karakteristiek zijn; in vele gevallen blijft het proefdier
echter gezond. De ziekte, door bacillus suipestifer veroorzaakt,
is niet contagieus.

De schrijvers vonden in 8,4 percent van de onderzochte ge-
vallen in de darmen van gezonde varkens den bacillus suipestifer ;
Grabirt nam ze in 7 van de 23 onderzochte gevallen waar.

Omtrent den aard van het filtreerbare virus constateerden zij
het volgende.

Het is zeker dat de infectie langs den tractus intestinalis,
door opneming der smetstof met het voedsel, tot stand kan

-ocr page 593-

komen. Kunstmatig gelukte de infectie subcutaan, intraveneus,
intraperitoneaal, intramusculair en intrathoracaal. In het lichaam
komt het virus voor in het bloed en in de met bloed door-
stroomde organen; ook in de gal en de urine kon het worden
aaugetoond. De laatste is in hooge mate infectieus, de darm-
inhoud niet. Indieu het virus gedurende een uur tot 58° C. werd
verwarmd, was het nu gedood, dan weer niet. Bij een tempera-
tuur van 70—78° werd het vernietigd; daarentegen bleef virus,
dat gedurende 24 uur bij —18® C. was bewaard, volkomen
virulent. Tegen rotting van de cadavers bleek het virus niet be-
stand ; materiaal van varkens welke 8 dagen lang begraven waren
geweest, was niet virulent. Chemische agentia hadden op het
virus weinig invloed.

Algemeene depressie, etterachtige conjunctivitis en huiduitslag
(maculeus, pustuleus of crusteus eczeem) kondigen de ziekte aan.
De koorts treedt met zeer onregelmatig beloop op; de tempera-
tuur wisselt tusschen 39® en 41® C. Later ontstaan darm- en
dikwijls ook longsymptomen. De onderzoekers wijzen er op, dat
zich zeer goed een pestpneumonie kan ontwikkelen, zonder dat
van een gemengde infectie met bacillus suipestifer sprake is.
Soms treden scharlakenroode vlekken op, over de geheele huid
verbreid.

Dorset heeft er op gewezen dat het doorstaan der ziekte
natuurlijke immuniteit ten gevolge had. Dit werd door
Uhlen-
nüth
en zijn medewerkers bevestigd.

Actieve immunisatie met verzwakt gefiltreerd virus gaf\' tot
heden geen bemoedigend resultaat. Passieve immunisatie met
ezels- en paardenseruni mislukte; met varkensserum werd een
krachtige beschuttende werking verkregen. Enkele malen werd
daarvan een curatieve werking geconstateerd.

Simultane enting van virushoudend materiaal en serum had
ook geen succes. Voor de praktijk bevelen de onderzoekers
voorloopig aan de prophylactische enting met immuuiseerend
varkensserum.

-ocr page 594-

Dr. W. ZWICK, Schema des Blutkreislaufs beim Rind, und
Schema des Blut- und Lymphstroms beim Rind. Berlin
RICHARD SOHOBTZ 1908. Prijs van elke plaat M. 7.50.

Deze wandplaten, 80 bij 110 cM., in 7 kleuren bewerkt en
met linnen randen waardoor de stevigheid zeer wordt verhoogd,
zullen waarschijnlijk veel opgang maken en bij cursussen in
rundveekennis, maar vooral bij die in vleeschkeuring goede dien-
sten bewijzen.

De eerste stelt het hart met den zoogeDaamden grooten en
kleinen bloedsomloop en het poortaderstelsel schematisch voor.
De tweede vertoont een rund, waarvan de linker borst- en buik-
wand is weggenomen, zoodat de ingewanden zichtbaar zijn. De
bloedsomloop is in zijn geheel aangegeven, ook de voornaamste
bloedvaten der ingewanden ; daarbij vindt men de voornaamste
lymphkliergroepen afgebeeld met de aanvoerende en de afvoerende
lymphbanen, de melkborstbuis en de rechter luchtpijpstam. Dat
alles is natuurlijk ook schematisch, maar zoo, dat men een uit-
stekend overzicht van het geheel krijgt. De okselklier kon moeilijk
worden aangegeven, evenmin de diepe liesklier, maar wel ware
er een plaatsje te vinden geweest voor de voorste mediasti-
n aal-klieren.

De kleuren zijn helder en het geheel is uitstekend bewerkt.

Van Esveld.

Mededeelingen van het hoofdbestuur.

Door het hoofdbestuur is als lid der algemeene afdeeling
aangenomen L.
Th. A. Steding te Bussum, die zich spoedig te
Eist (G.) zal vestigen.

Dr. L. de Blïeck te Weltevreden is overgegaan van de afdeeling
Nieuw-Zuid-Holland naar de algemeene afdeeling, terwijl het
lid der algemeene afdeeling A.
van der Steur te Markeloo is
voorgesteld als lid bij de afdeeling Gelderland-Overijsel, bij welke
afdeeling het lid der algemeene afdeeling E. A. L. Q
uadekker
is overgegaan.

Van de algemeene afdeeling is, te rekenen van 1 Januari 1908,
overgegaan bij de afdeeling Groningen-Drente
Br. Bruins Wzn.
te Eenrum.

-ocr page 595-

Personalia.

Benoemd: bij besluit van 6 Mei 1908, n°. 2910/15, M.B., tot
lid der commissie belast met het afnemen van het examen aan
de Rijks hoogere land-, tuin- en boschbouwschool te Wageningen
H. C. Reimers, leeraar aan die inrichting; bij besluit van 14
Januari 1908, met ingang van 1 Juli 1908, tot directeur van de
op te richten hoefsmidschool te Tiel H.
J. C. van Lent ; op
1 Januari
1908 tot directeur der Gelderscke melkinrichting te
Tiel
H. J. C. van Lent.

De paardenarts 2de klasse dr. M. H. J. C. Thomassen wordt
met 1 September a. s. geplaatst aan de Koninklijke militaire
academie te Breda.

De gouvernementsveeartsen P. Zijp en A. C. A. Heshusius zullen
op 8 Juni 1908 per stoomschip Rindjani hun bestemming volgen.

De veearts P. Sciiat uit Soerabaja is tijdelijk hier te lande.

Verplaatst: de assistent aan \'s Rijks veeartsenijschool J. van
der
Veen zal zich 1 Juli 1908 te Tiel vestigen.

Gedetacheerd: naar Banjoewangi de gouvernementsreearts J.
H. C. Vermeer van Bandoeng; tijdelijk naar Bondowoso de
gouvernementsveearts J.
Volle ma van Passoeroeau.

Tijdelijk toegevoegd: aan den gonvernementsveearts te Bandoeng,
met voorloopige standplaats Bandoeng, de benoemde gouverne-
mentsveearts
W. Oostingh.

Rijks veeartsenijschool.

Op 4 April 1.1. is te Venloo, ten huize zijner ouders, overleden
de leerling van het
2do studiejaar Ja co bus Hendrik us Gerardus
Hanckx, te Venloo geboren den 18den Mei 188G.

Hij was een goed leerling en tevens een ijverig voorstander
van de corpsbelangen, getuige zijn benoeming tot vice-voorzitter
van het veterinair-studentencorps
Absyrtus.

Zijn heengaan na een kortstondige ziekte is voor het studenten-
corps een zwaar verlies, maar zeker niet minder voor de diep
bedroefde ouders.

Zijn naam zal lang in herinnering blijven.

Bjj ministeriëele beschikking van 14 Mei 1908, n°. 3981, V. D.,
is aan
M. J. Eykelboom op zijn verzoek met ingang van 1 Juni,
eervol ontslag verleend als amanuensis bij de natuur- en scheikunde.

39

-ocr page 596-

r

Bij beschikking van 19 Mei 1908, n°. 4256, V. D., is op zijn
verzoek eervol ontslag verleend, niet ingang van 1 Juni, aan den
assistent voor cliniek en verloskunde
P. Zijp.

Staatsexamens.

Bü koninklijk besluit van 30 April 1908, n°. 89, zijn be-
noemd: tot lid en voorzitter der commissie welke gedurende de
jaren 1908, 1909 en 1910 belast zal zijn met het afnemen van
het veeartsenijkundig examen, dr.
A. W, H. Wirtz, directeur
van \'s Rijks veeartsenijschool;

tot lid en secretaris dr. H. Markus, leeraar aan \'s Rijks vee-
artsenijschool ;

tot leden: W. C. Schimmel, D. F. van Esveld, J. J. Wester
en dr. B. Sjollema, leeraren aan \'s Rijks veeartsenijschool; 11.
M. Kroon, waarnemend leeraar aan \'s Rijks veeartsenijschool en
plaatsvervangend districtsveearts te Deventer; A.
van Leeuwen,
districtsveearts te Utrecht; dr. O. J. Rab, plaatsvervangend
districtsveearts te Oosterbeek;

tot plaatsvervangende leden: dr. D. A. de Jong, buitengewoon
hoogleeraar in de faculteit der geneeskunde en directeur van het

o «J

openbaar slachthuis te Leiden; J. B. H. Moubis, dirigeerend
paardenarts (majoor) te Utrecht; J. F.
Laméris, districtsveearts
te \'s-Gravenhage;
H. C. Reimers, plaatsvervangend districts-
veearts, leeraar aan de hoogere land-, tuin- en boschbouwschooi
te Wageningen;
II. J. C. van Lent, plaatsvervangend districts-
veearts te Tielj
B. M. Busing, plaatsvervangend districtsveearts
te Naarden; dr.
L. F. D. E. Lourens, plaatsvervangend districts-
veearts in algemeenen dieust, onder-directeur der Rijks serum-
inrichting te Rotterdam; dr.
J. H. Picard, plaatsvervangend
districtsveearts te Driebergen.

Veeartsenijkundig staatstoezicht.

Bij koninklijk besluit van 28 April 1908, n°. 47, zijn met
ingang van 1 Mei tot wederopzeggens benoemd tot plaatsver-
vanger vau den districtsveearts, wien Dordrecht als standplaats
is aangewezen: K. T.
Smits te Poortugaal, P. H. J. Gasille
te Noordwelle en J. C. Colder te Gorinckem.

-ocr page 597-

Bij koninklijk besluit van 20 Mei 1908, n°. 44, zijn, met
ingang van 1 Juni, benoemd tot plaatsvervangers van den districts-
veearts, wien Utrecht als standplaats is aangewezen: de veeartsen
W.
H. van Haselen te Amersfoort en M. de Ridder te Leerdam.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft bij
besluit van 5 Mei 1908 goedgevonden:

te bepalen, dat, met ingang van 6 Mei 1908, in de ministe-
riëele beschikking van 21 October 1907, n°. 8925, V. D.
(Neder -
landsche Staatscourant
van 22 October d. a. v., n°. 247), gewijzigd
bij die van 17 Februari 1908, n°. 1302, V. D.
(Nederlandsche
Staatscourant
van 18 Februari d. a. v., n°. 41), waarbij verboden
werd het vervoeren van herkauwende diereu en varkens uit het
overige gedeelte des rijks naar een kring, omvattende:

1. Noord-Brabant;

2. Gelderland;

3. de eilanden Goedereede, Overflakkee en Tieugemeten;

4. de eilanden Texel, Vlieland en Terschelling;

5. Zeeland;

6. Friesland;

7. Overijsel;

8. Groningen;

9. Drente;

10. Limburg;

a. de sub 3 voorkomende woorden worden vervangen door
,,de eilanden Goedereede, Overflakkee en Tieugemeten, alsmede
de gemeenten Asperen en Heukelom" ;

b. de sub 4 voorkomende woorden worden vervaugeu door
„de eilanden Texel, Vlieland, Terschelling en Urk."

Bij besluit van 5 Mei 1908:

A. met ingang van 6 Mei 1908, te verbieden den invoer van
herkauwende dieren en varkens in en den uitvoer van herkau-
wende dieren en varkens uit een kring in de gemeente Haar-
lemmermeer, omvattende het zuidwestelijk gedeelte van den ring-
dijk met het jaagpad van af den Bennebroekerweg tot en met
den Lisserweg, den Lisserweg tot aan het zuidwestelijk gedeelte
van den hoofdweg, het zuidwestelijk gedeelte van den hoofdweg
tot den Bennebroekerweg, den Bennebroekerweg tot en met

-ocr page 598-

het punt van uitgang van het zuidwestelijk gedeelte van den
ringdijk met het jaagpad;

B. te bepalen dat enz. enz.

Bij besluit van 12 Mei 1908:

A. met ingang van 13 Mei 1908, het vervoeren of\' doen
vervoeren van herkauwende dieren en varkens te verbieden uit
een kring, omvattende de gemeenten Kesteren en Lienden;

B. te bepalen:

1®. dat het sub A bedoelde verbod geeu betrekking heeft op
uitsluitend voor de slachtbank bestemde herkauwende dieren en
varkens, mits deze onder toezicht worden vervoerd en geslacht, en

2°. dat enz. enz.

Bij besluit van 17 Mei 1908:

A. met ingang van 18 Mei 1908, te verbieden den invoer
van herkauwende dieren en varkens in en den uitvoer van her-
kauwende dieren en varkens uit een kring, omvattende de ge-
meente Wijde-Wormer;

B. bepaald, dat enz. enz.

Bij besluit van 21 Mei 1908:

A. met in^an»1 van 22 Mei 1908 te verbieden den invoer van

o o

herkauwende dieren en varkens in en den uitvoer van her-
kauwende dieren en varkens uit een kring in de gemeente
Almkerk, omvattende het gedeelte van den polder den Duil, dat
begrensd wordt door den Broekgraaf, den Lagen-Oldersdijk, den
Middelgraaf en de Ganswijksche kade;

B. bepaald, dat enz. enz.

Bij besluit van den Belgischen minister van landbouw is de
invoer van drachtige koeien en vaarzen welke ter onmiddellijke
slachting bestemd zijn, afkomstig uit Nederland, toegelaten langs
de tolkantoren van Sandvliet, Esschen (station), Esschen (dorp)
en Weelde (station). (
Staatscourant van 1 April 1908, n°. 78.)

Bij besluit van den Belgischen minister van landbouw, dato
5 Mei 1908, is het ministerieel besluit van 24 Februari 1908,

-ocr page 599-

waarbij de invoer in België van koeien en vaarzen, uit Nederland
herkomstig, langs de tolkantoren van Klinge (station) en Klinge
(dorp) was verboden, ingetrokken. (
Staatscourant van 15 Mei
1908, n°. 114).

IX^e Internationaal veeartsenij kundig congres.

In het vorig nummer van dit tijdschrift (blz. 524) deelde ik
mede: «Het voorstel van den secretaris, om het congres van
Zaterdag tot Zaterdag te doen duren, werd niet aangenomen; men
achtte dien tijd voor de meeste leden te lang.» Dit moet zóó
worden opgevat, dat de secretaris namens het uitvoerend comité
van het congres sprak en aan het permanente comité de keus
liet tusschen opening van het congres op Zaterdag of op Maandag,
met sluiting op den eerstvolgenden Zaterdag.

In de vergadering van het uitvoerend comité op 17 Mei 1908
te \'s-Gravenhage. gehouden, is vastgesteld dat het congres zal
worden geopend op Maandag 13 September 1909, des namiddags
te 2 uur, en zal worden gesloten op Zaterdag 18 September
daaraanvolgend op hetzelfde uur. Voorts dat algemeene zittingen
zullen worden gehouden op 14, 15, 16, 17 en 18 September te
9 uur \'s morgens en op 14 September tevens te uur des na-
middags. Sectievergaderingen zullen plaats hebben op 16 en 17
September te 2\\ uur \'s namiddags.

Er zullen vijf secties zijn: 1°. openbare veeartsenijkunde, con-
trole der voedingsmiddelen; \'2°. pathologie en bacteriologie; 3°.
practische veeartsenijkunde; 4°. zoötechnie en zoötechnische
hygiëne en 5°. tropische ziekten. In de algemeene zittingen zullen
telkens 2 onderwerpen van internationaal belang worden behan-
deld, in de secties 3—5 onderwerpen van meer specialen aard.

Voor elk der onderwerpen in de algemeene zittingen te be-
handelen, zullen 3 rapporteurs worden uitgenoodigd, liefst één
voor de Fransche, één voor de Duitscbe en één voor de Engelsche
taal. In elk geval zullen de rapporten omtrent die onderwerpen
in deze drie talen worden gepubliceerd. De rapporten |betreffende
de onderwerpen in de secties te behandelen, zullen niet in de
drie genoemde talen verschijnen; het ligt echter in de bedoeling
hiervan resumés te geven in de twee talen, waarin het rapport
niet is geschreven.

-ocr page 600-

Het lidmaatschap van het congres is vastgesteld op f 10 =
17 Mark = 21 francs = 17 shillings. Voor dit bedrag ontvangt
men alle gedrukte stukken welke van het congres uitgaan en is
men gerechtigd deel te nemen aan alle vergaderingen en de
excursies welke door het congresbestuur zullen worden georgani-
seerd, onder inachtneming van omtrent de laatste vast te stellen
bepalingen.
Het verdient aanbeveling zicli nu reeds voor
het lidmaatschap hij den heer
I). F. van Esveld, leeraar
aan \'s Rijks veeartsenijschool, Plompetorengracht 14 te
Utrecht, aan te melden, onder toezending van f 10;
men
ontvangt dan de thans al gepubliceerd wordende congresstukken.

De beer Z. Th. de Jongh van Arkel, chef\'van de secretarie bij
het ministerie van landbouw, nijverheid en handel, in de ver-
gadering van 25 Maart j.1. benoemd tot directeur van het in
\'s-Gravenliage te vestigen bureau van de secretarie van het congres,
is thans geïnstalleerd. Hij zal in vereeniging met de leden van
het uitvoerend comité in den Haag, de heeren luitenant-kolonel-
paardenarts
O verbosch en dr. Remmelts, trachten sommissiën te
vormen voor logies, feesten, excursies en ten behoeve van de
dames welke het congres met haar tegenwoordigheid zullen ver-
eeren. Dat van een goede regeling dezer zaken het welslagen
van het congres voor een groot deel afhankelijk is, behoeft wel
geen uitvoerig betoog.

Een voorname zaak is voorts het secretariaat bij de algemeene
zittingen en de sectievergaderingen. Dit dient te worden vervuld
door Nederlaudsche veeartsen, vooral de jongere, gelijk deze zich
ook in 1907 bij de veterinaire afdeeling van het zuivelcongres
verdienstelijk hebben gemaakt. Bij elke zitting dienen minstens
twee veeartsen zich met het secretariaat te belasten. Het dage-
lijksch bestuur zou het op prijs stellen, indien zich nu reeds
veeartsen tot dit doel aanmeldden, met opgaaf van de taak welke
zij op zich zouden willen nemen. Onder de collega\'s zijn er ge-
noegzaam, die in één of meer der congrestalen voldoende bedreven
zijn om aanteekeningen van het gesprokene te maken en deze,
zoo noodig, later door de sprekers te doen aanvullen. Welnu, zij
die het hunne willen bijdragen om het congres zoo goed mogelijk
te doen slagen, dus de Nederlandsche veeartsenijkunde een flink
figuur te laten maken tegenover het buitenland, gelieven, zonder
eenige verbintenis, aan ondergeteekende te berichten voor welke

-ocr page 601-

taal of talen zij zich in zake het secretariaat bij de zittingen
beschikbaar willen stellen. Moge de lijst groot worden, zoodat
voor onvoorziene omstandigheden een behoorlijke reserve gereed
staat. W.
C. Schimmel.

liet Duitsclie cqmité ter bevordering der deelneming aan
liet- 9de internationaal veeartsenykundig congres in den
Haag.
— Dit bestaat volgens de Deutsche tierärztliche Wochen-
schrift
van 16 Mei 1908 uit leden van den Duitschen veterinair-
raad, namelijk: professor dr.
Esser te Göttingen, opperregeerings-
raad
Beisswünger te Stuttgart, professor dr. Schmaltz, rector der
veeartseuijkundige hoogeschool te Berlijn, districtsveearts
ZüNDel
te Mülhausen in den Elzas, veterinairraad Heïne, departements-
veearts te Posen, en
Mölter, opperveearts aan het slachthuis te
München, waarbij zich hebben aangesloten geheimraad professor
dr.
Ostertag, directeur der veterinaire afdeeling in het keizerlijk
gezondheidsambt te Berlijn, en de geheime opperregeeringsraad
dr.
Lydtin te Baden-Baden, de laatste als voorzitter. Weldra zal
een oproeping aan de Duitsche veeartsen plaats hebben.

W. C. S.

Gedenkteeken-Thomassen.

Zondag 10 Mei j.1. vergaderde te Utrecht het comité, dat zich
verleden jaar voor de stichting van eenig gedenkteeken voor
wijlen dr. M.
H. J. P. Thomassen heeft geconstitueerd. Aanwezig
waren de navolgende leden:
H. M. Kroon, voorzitter; dr. H.
M
arkus, secretaris; D. F. van Esveld, penningmeester; W. van
der
Burg, H. H. Nijssen (uitvoerend comité); M. C. van Buuren,
D. C. Kruijmel, W. C. Schimmel en M. van der Vliet; af-
wezig met kennisgeving de heeren
l). H. Goossen, A. W. Hei-
dema
, W. J. Paimans en dr. J. Poels ; zonder kennisgeving de
heeren
F. W. van Dulm en H. van Staa.

Nadat de voorzitter de vergadering met een kort woord had
geopend, gaf de secretaris verslag van hetgeen er in zake de
publicatie van het plan der commissie in binnen- en buitenland
was geschied. Hieruit bleek dat in Juli
1907 de veeartsen in
Nederland en zijn koloniën per circulaire tot medewerking waren
uitgenoodigd en dat aan tal van bekende personen op veeartsenij-

-ocr page 602-

kundig gebied in het buitenland was verzocht geworden ook in
hun kring tot deelneming op te wekken.

De secretaris trad daartoe in correspondentie inet de beeren :
Albhecht (München), Bang (Kopenhagen), Cuillé (Toulouse),
Dammann (Hannover), Degivë (Brussel), Eber (Leipzig), Eraers
(St. Truijen), van Es (Fargo N.-D.), M\'Fadyean (Londen), Fröhner
(Berlijn), Fortuna (Bucarest), Guillebeau (Bern), Haenfr (Karls-
ruhe),
Hess (Bern), Hobday (Loudon), Hutyra (Budapest), Joest
(Dresden), Kitt (München), Klimmer (Dresden), Lanzillotti-
Buonsanti (Milaan), Leclainche (Toulouse), Lüpke (Stuttgart),
Malkmus (Hannover), Martin (Giessen), Motas (Bucarest),
Ostertag, Schmaltz, Schütz (Berlijn), vooral met het oog op
publicatie in door hen geredigeerde tijdschriften, met het gevolg
dat tot heden in de volgende buitenlandsche tijdschriften het
plan van het comité is medegedeeld geworden.

A finales de médecine vétérinaire; Arliiva Veterinara; Badische
Tierärztliche Mittheilungen; Berliner Tierärztliche Wochenschrift;
Deutsche Tierärztliche Wochenschrift; Echo vétérinaire; Journal de
médecine vétérinaire et de zootechnie, Journal of comparative pa-
thology and therapeutics; Maanedskrift for Dijrlaeger; Receuil de
médecine vétérinaire ; Répertoire de police sanitaire vétérinaire; Revue
générale de médecine vétérinaire; Revue vétérinaire; Schweizer Archiv
für Tierheilkunde; Sernaine vétérinaire; Tierärztliche Rundschau;
Veterinary Record; Wochenschrift für Tierheilkunde und Viehzucht;
Zeitschrift für Fleisch- und Milchhygiene.

Daarna deed de penningmeester verslag van hetgeen er aan
bijdragen was ingekomen. Het totaalbedrag is aanzienlijk te
noemen (tot op ü Mei 1908 namelijk ƒ2989.62), rekening
houdende met het betrekkelijk kleine aantal veeartsen in Neder-
land en zijn koloniën.

De penningmeester liet dan ook niet na hulde te brengen
aan de Nederlandsche veeartsen voor de onbekrompen wijze,
waarop zij tot de verwezenlijking van hetgeen het comité zich
voorstelt, hebben medegewerkt. Ook uit het buitenland kwamen
verschillende bijdragen in.

De voorzitter stelde daarna de vraag aan de orde, op welke
wijze men nu, gezien de beschikbare gelden, de nagedachtenis
van
Thomassen zal eeren. In beginsel kan men hierbij twee
richtingen onderscheiden.

-ocr page 603-

Ten eerste, huldiging door een beeltenis van den overledene,
in welken vorm dan ook ; ten tweede, huldiging door de stichting
van een fonds, hetzij voor prijsvragen, hetzij voor studiereizen.
Door den heer
Heidema was schriftelijk een derde wijze van
handelen voorgesteld, namelijk het doen schilderen van het portret
van den overledene benevens het instellen van een fonds voor
een studiereis (eens in de vijf jaar), dus twee dingen te gelijk.

De voorzitter deelde als de meening van het uitvoerend comité
mede, dat voor de stichting van eenig fonds, voor welk doel
dan ook, het beschikbare bedrag te gering is; het geld dient
op het grootboek te worden belegd en de rente zal dan jaarlijks
slechts f 90 zijn. Het uitvoerend comité voelt daarom het
meest voor een beeltenis; indien men daartoe overgaat, moet
worden uitgemaakt of deze zal zijn een geschilderd portret of
een borstbeeld in marmer of in brons.

Een portret is minder monumentaal en minder onvergankelijk
dan een marmeren of bronzen buste; bovendien stelt de uitvoering
van een portret in één richting bijzonder hooge eischen, namelijk
wat de kleur betreft. Bij een borstbeeld valt de factor van de
kleur weg, treedt die van den vorm wel is waar méér op den
voorgrond, en zijn de in deze richting te overwinnen moeilijk-
heden zeker niet minder groot. Evenwel, zooals reeds gezegd, is
de hulde, den overledene door een borstbeeld gebracht, nionu-
mentaler, grootscher; een borstbeeld spreekt meer tot den be-
schouwer, terwijl het materiaal bovendien buitengewonen weer-
stand biedt aan den tand des tijds.

Wenscht men het borstbeeld buiten te plaatsen, dan zal het
in brons moeten worden gegoten. Men dient dan evenwel te
kunnen beschikken over een goede plaats op het terrein van
\'s Rijks veeartsenijschool, liefst in de nabijheid van de plek der
dagelijksche werkzaamheid van den overledene, dus in de om-
geving van de achterste cliniekzaal. Een geschikte plaats is daar
en ook elders niet te vinden; hierbij komt nog, dat een in de
open lucht geplaatst gedenkteeken onderhoud vereischt, en men
dus daarvoor een zoodanige som zou dienen te beleggen, dat
uit de rente dit onderhoud kan worden bekostigd.

Het uitvoerend comité zou dan ook de voorkeur willen geven
aan een marmeren borstbeeld, bestemd om later geplaatst te worden
in een groote gehoorzaal of aula. In afwachting van de totstand-

-ocr page 604-

584

koniing van zulk een localiteit, meent liet uitvoerend comité het
borstbeeld voorloopig het best te kunnen plaatsen in de beneden-
gang van het zijn voltooiing naderend pathologisch instituut,
indien daartoe van hoogerhand vergunning wordt verleend. Ten
einde geheel en al voorbereid te ziju, heeft bedoeld comité zich
bij monde van zijn secretaris gewend tot den heer
Bakt van
llovK, hoogleeraar in de beeldhouwkunst aan de Rijks academie
voor beeldende kunsten te Amsterdam, die zonder twijfel voor
het vervaardigen van een borstbeeld ruede in de eerste plaats
mag worden genoemd. Uit de besprekingen met den heer
van Hove
is het comité gebleken, dat het beschikbare bedrag toelaat over
te gaan tot het doen vervaardigen van een wit marmeren borst-
beeld van groot model (gelijk aau dat van den schilder
Bosboom
in de hal van het stedelijk museum te Amsterdam, door den-
zelfden beeldhouwer vervaardigd), geplaatst op een voetstuk van
gekleurd marmer. Tevens is door het comité daarbij rekening
gehouden met de kosten, voortvloeiende uit de onthulling van
het geaenkteeken, welke het comité zich voorstelt te doen
geschieden tijdens het 9do internationaal veeartsenijkundig con-
gres te den Haag, en met de vervaardiging o. a. van photo\'s
van het monument, ten geschenke aan de deelnemers aan het
huldeblijk.

De voorzitter zou nu gaarne de meening vernemen van de
verdere leden over dé verschillende plannen.

Uit de gehouden besprekingen bleek daarna, dat niemand zich
kon vereenigen met het tweeledig voorstel
-heidem a, en dat
men algemeen meer voelde voor een beeltenis dan voor een fonds.
Het voorstel vau het uitvoerend comité, om door prof.
Bart van
Hove te Amsterdam te doen vervaardigen een wit marmeren
buste van
Thomassen, te plaatsen op een voetstuk van gekleurd
marmer, werd daarna met
algemeene stemmen aangenomen.

De heer Schimmel zeide het uitvoerend comité dank voor zijn
bemoeiingen.

Nadat de voorzitter de aanwezigen had bedankt voor hun
tegenwoordigheid, werd de vergadering gesloten.

De secretaris van het uitvoerend comité,
Dr.
H. Markus.

-ocr page 605-

N. B. Heeren collega\'s, die wellicht in het bezit zijn van
eenig portret van
Thomassen, onverschillig op welken leeftijd en
van welk formaat
, wordt beleefd verzocht dit, in verband met
het genomen besluit, wel voor eenigen tijd aan mij te willen
afstaan en liefst
vóór 1 Juli a. s. in te zenden. Het comité heeft
de bekende portretten uit de veterinaire almanakken van 1891,
1906 en 1907 te zijner beschikking, zoodat opzending daarvan
overbodig is; juist om de eventueel bestaande,
minder bekende
photo\'s, ook indien door amateurs vervaardigd of den overledene
te midden van een groep van personen weergevende, is het
het comité te doen, daar zulke portretten voor tal van détails
den beeldhouwer van grooten dienst kunnen zijn. Voor teruggave
zal door mij worden gezorgd.
 Markus.

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland

gedurende April 1908.

(De cijfers tussclien ( ) iluiilcii het getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers.

Long-ziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

c

O
O

9*

Qi


O

CC

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Hon
dol
heil.

os
M
a

<D

-s
c

O

ja
■ —.

w

ls-
l.

d

O
>

u

03

nd
C
ei

m

Rotkreupel.

Groningen . .

3

n

36 (l)

17

3 (3)

7)

Friesland. . .

11

»

1,

75

71

3 (s)

7)

10 (V)

7t

n

25 (l")

Drente. . . .

4

V

40 (1G)

17

2 (\')

77

Overijsel . . .

3

n

b

18 f1)

n

77

Tl

V

71

2 (l)

77

77

77 \'

Gelderland . .

7

»

n

1

i

?7

r>

7 (5)

1

Utrecht . . .

1

b

i

77

>7

3 i2)

77

Noord-Holland .

12

n

79 (")

3 (3)

Zuid-Holland .

5

b

6 (\')

i

41 (M

n

1

77

3 (3)

Zeeland . . .

2

b

V

n

n

1

1

71

77

Noord-Brabant .

9

n

b

77

V

tt

7)

10(1«)

71

Limburg . . .

10 „

b

7)

77

7)

n

1)

7T

12 (12)

T>

77

tt

Totaal

67

«

7)

104 (14)

3(3)

117(1»)

5 (5)

tt

56 («)

77

77

26 (li)

(Staatscourant van 10/11 Moi 1908, n°. 110.) v. E.

-ocr page 606-
-ocr page 607-

VEEARTS.

Ter overneming aangeboden eene platte-
lands gemengde Paarden- en Runderpraktijk

in eene zeer vruchtbare streek met uitnemende communicatie-
middelen met naburige groote steden. De praktijk levert een
behoorlijk bestaan op en is nog voor veel uitbreiding vatbaar.

Brieven onder letter N. 15 bij den Boekhandel BEIJERS te
Utrecht.

VEEARTS wenscht pracfijk waar
te nemen gedurende

8 a ÏO dagen

in bet laatst van Juni of in de eerste helft
van Juli.

Brieven met opgaaf van conditiën te zenden aan den Boekhandel
BEIJERS te
Utrecht.

Tegen besmettelijken

Scheedecatarrh

slechts

BACILLOL

echte capsules

naar RITZER te Lichtenfels.

Fabrikanten: Bacülolwerken - Hamburg.

Verkoop voor Nederland en zijn Koloniën alleen door:

BROCADES & STHEEMAN te Meppel.

-ocr page 608-

Commissie in zake Vivisectie.

De Commissie in zake vivisectie d.d. 23 Februari 1907
ingesteld door de Ministers van Binnenlandsche Zaken en
van Landbouw, Nijverheid en Handel tot beantwoording
der navolgende vragen :

a) Welke proefnemingen op of met levende dieren, aan-
geduid onder den algemeenen naam van vivisectie, worden
in Nederland ondernomen of toegepast. Waar? Door wie?
Met welk doel?

b) Welke proefnemingen moeten geheel verboden worden ?

c) Aan welke beperkende voorwaarden behooren de toe-
gelaten proefnemingen te worden onderworpen?

d) Op welke wijze ware de nakoming dier voorwaarden
het best te verzekeren?

Verzoekt

1°. Alle personen, die voor de Commissie wenschen
te verschijnen om haar mededeelingen te doen van feiten
of zienswijzen, op vivisectie betrekking hebbende.

II0. Alle vereenig ingen, die wenschen, dat een of
meer personen door de Commissie over dat onderwerp wor-
den gehoord, van haar wensch schriftelijk met opgave van
naam en adres mededeeling te doen aan den Secretaris der
Commissie,
van Lenneplaan 29 te Hilversum.

De Commissie voornoemd,

Prop. Dr. C. IL H. SPRONCK,

waarn. Voorzitter.

Me. A. G. YREEDE,

Secretaris.

-ocr page 609-

DE OPHTHALMO- EN CUTIREACTIE VOOR DE
ONDERKENNING VAN TUBERCULOSE BIJ HET RUND,

door

W. VAN DER BURG.

De nieuwste diagnostische hulpmiddelen voor de onder-
kenning van de tuberculose bij den mensch, namelijk de
ophthalmo- en de cutireactie, waaraan respectievelijk de
namen van
Wolff-Eisner \') en van von Pirquet ver-
bonden zijn, bestaan in het indrnppelen van het oog en het
inwrijven van de licht gescarificeerde huid met tuberculine,
waarna in beide gevallen een specifieke reactie (conjuncti-
vitis en dermatitis) zou ontstaan, welke in den grooten regel
bij tuberculeuse menschen duidelijk zou optreden en bij niet
door deze ziekte aangetasten uit zou blijven.

Over deze oogreactie is vooral door Calmette uitvoerig
bericht, zoodat men in medische bladen reeds spreekt van
de ophthalmoreactie van
Calmette, hoezeer de prioriteit aan
Wolff-Eisner toekomt. Deze was het ook, die haar het
eerst in toepassing bracht bij het rund.

Zonder t,e veel af te dalen in een nauwkeurige beschrij-
ving van deze reacties bij den mensch en in mededeelingen
omtrent den aard van de te gebruiken tuberculine, wil ik
ze toch met een enkel woord in herinnering brengen.

Wat betreft de oogreactie, welke Calmette verricht door
een 1 °/0 oplossing van tuberculinum siccum in den con-
junctivaalzak te druppelen, citeer ik deze en wel uit het

1) Berliner klinische Wochenschrift 1907, n°. 22.

2) Berliner klinische Wochenschrift 1907, n°. 20.

-ocr page 610-

Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde, lste helft, n". 2,
1908, blz. 82.

(/Vijf uur ua de indruppeling, soms zelfs reeds na drie
nuur, vertoonen alle tuberculeusen een zeer duidelijken
„bloedsaandrang van het oogbindvlies; dit neemt een hoog-
«roode kleur aan en wordt de zitplaats van een meer of
//minder sterk oedeem. De caruncula zwelt op, wordt rood
„en bedekt zich met een licht fibrine-beslag. De vaatinjectie
„neemt langzaam toe en gaat vergezeld van tranen. Na zes
«uur wordt de afscheiding van fibrine sterker; zij verzamelt
wzich tot draadjes in den ondersten bindvlieszak. Het toppunt
,/der reactie wordt bereikt tusschen zes en tien uur na de
//indruppeling. Er ontstaat geen chemosis. De loop der
//rectaal temperatuur wordt niet duidelijk gewijzigd. Bij vol-
,/wassenen nemen na 24 tot 30 uur de teekenen van bloeds-
,/aandrang af en verdwijnen. Bij gezonde personen en bij
(/dragers van niet tuberculeuse aandoeningen veroorzaakt de
(/indruppeling van tuberculine niet de minste schade. In-
(itusschen neemt men, na verloop van anderhalf a drie uur,
(/een lichte roodheid waar, die spoedig verdwijnt en niet
(/gepaard gaat met fibrine afscheiding, noch met tranen-
(/secretie."

Bij de positieve ///m/reactie volgens von Pikquet treedt
na inwrijving van de nog niet lot bloedens gescarificeerde
huid met 5 druppels tuberculine (1 deel alt-tuberculine, 2
deelen physiologische keukenzoutoplossing en 1 deel 5°/0
carbol-glycerine) een vrij hevige, somwijlen haemorrhagische
ontsteking op,
zonder algenieerte verschijnselen, welke zich
openbaart in de vorming van een oedemateuse zwelling, aan
urticaria herinnerende. Daarenboven kan men op de gezwollen
plaats na 20 a 30 uur, zonder begeleidende klierverschijn-
selen, talrijke speldeknopgroote blaasjes zien ontstaan. De
graad van deze ontsteking kan zeer uiteenloopen; som-
wijlen treedt ze reeds op na 20 uur en andere keeren zeer

-ocr page 611-

verlaat, namelijk pas na 5 tot 7 dagen. In ieder geval gaat
ze langzaam weer terug en laat geen blijvende sporen achter.

Von Pirquet duidt deze diagnostiek aan met den naam
van allergie- diagnostiek en verstaat onder allergie een
toestand van het lichaam, waarbij het intensiever en vroeger
op een stof reageert, zooals mea dat o. a. waarneemt bij
herenting met koepokstof bij menschen.

De berichten over de betrouwbaarheid van deze reacties
loopen zeer uiteen. In het algemeen heeft bij den mensch
de ophthalinoreactie de beste resultaten opgeleverd en is
zij het meest betrouwbaar bij kinderen, wat zeer goed
verklaard wordt door het feit, dat deze minder aan latente
tuberculose lijden dan volwassenen. Dat de reactie menig-
maal positieve uitkomsten kan geven bij schijnbaar gezonde
individuen, zal geen veearts verwonderen en vooral niet als
men in aanmerking neemt dat, blijkens de tot heden opge-
dane ervaringen, ook hier, evenals bij de tuberculinatie, de
hevigheid van de reactie veelal omgekeerd evenredig is aan
de uitgebreidheid der tuberculeuse processen. Terecht ziet
Calmette dan ook in de ophthalinoreactie een middel
,/d\'établir dans beaucoup de cas un diagnostic précose."
Verder geldt van deze reacties ook, dat ze bij cachectische
of moribunde tuberkellijders negatieve resultaten opleveren,
evenals dit in den regel bij tuberculinatie het geval is.

Hoezeer Calmette de oogreactie absoluut onschadelijk
noemt, komen reeds thans mededeelingen van Nederlandsche
en Duifsche zijde, dat men af en toe onaangename neven-
verschijnselen ziet optreden.
Siegenbeek van Hedkelom 1)
spreekt van een conjimct.ivit.is phlyctaenulosa, en Wiens en
Günther 2) van een heftige keratitis bij een kind met
scrofulose en het verergeren van een lichte conjunctivitis

1  Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde, lsto helft, n°. 2, 1908.

2  Münchener medizinische Wochenschrift 1907, no. 52, gerefereerd in 1).

-ocr page 612-

bij niet tnberculeuse kinderen. Ook werden hier en daar
lichte temperatuursverheffingen waargenomen.

Klienenberger 1) nam waar, dat zoowel tuberculoselijders
als patiënten vrij van deze ziekte, die een lste maal niet gerea-
geerd hadden, bij een 2de indruppeling een sterke reactie
vertoonden. Hij spreekt van een overgevoeligheids-reactie
en betwijfelt de waarde van herhaalde indruppelingen in
hetzelfde oog.

In tegenstelling met de algemeene opinie noemt Maïnini1)
de huidreactie gevoeliger en zegt, dat de stoften uit den
tuberculeusen haard, welke met tuberculine de locale reactie
geven, in de huid beter worden vastgehouden dan in de con-
junctiva met haar levendiger stofwisseling. De huidreactie zou
dus gevoeliger zijn en ook latente tuberculose aanwijzen waar
de ophthalmo-reactie slechts bij actieve tuberculose optreedt.
En dit vermoeden vindt
Maïnini bevestigd door het feit,
dat bij 15 van de 19 personen, waarbij de eerste ophthalmo-
reactie negatief uitviel, de 2de positief was; door de eerste
indruppeling werden de specifieke stoffen uit den haard door
plaatselijke reactie in grooter hoeveelheid in de conjunctiva
opgehoopt, waardoor bij de 2de behandeling zichtbare reactie
volgde.

Dat de uitkomsten van de verschillende onderzoekers nog
al uiteen loopen, zal wel mede zijn reden vinden in het feit,
dat niet allen met hetzelfde tuberculme-praeparaat hebben
gewerkt. Hoe dit ook zij, dat deze reacties de aandacht ver-
dienen, is duidelijk, en vooral bij den mensch waar men
met de diagnostische tnberculine-inspuitingen voorzichtig
moet zijn.

Natuurlijk hebben de veeartsenijkundigen niet lang ge-
talmd de waarde van deze reacties ook aan het rund te

1  Münchener medizinische Wochenschrift 1907, n°. 52, gerefereerd in het
Ned. T. v. Geneeskunde.

-ocr page 613-

toetsen. Wij hebben daarbij het voordeel, meer dan de medicus,
in de gelegenheid te zijn door sectie de juistheid van onze
experimenteel verzamelde feiten te kunnen controleeren.

De eerste mededeelingen, welke ik in de mij ten dienste
staande periodieken vind, zijn die van
Vallek \') omtrent
de reactie van
von Pirquet bij tuberculeuse runderen, paarden
en caviae. Hij heeft geëxperimenteerd met //tuberculine
brute", verdund met gelijke deelen gekookt water, waarvan
enkele druppels met een zacht penseel op de geschoren en
gescarificeerde huid werden ingewreven en wel op een plaats,
waar niet geschuurd of gekrabd kon worden. Bij de gezonde
dieren trad hoogstens een zeer oppervlakkige ontsteking van
de randen der gescarificeerde plaatsen op, terwijl bij de
tuberculeuse dieren een reactie ontstond welke men als volgt
beschreven vindt :

,/La peau, sur une largeur de plusieurs millimètres de
//chaque côté des bandes de scarifications, s\'épaissit, s\'infiltre
Met forme un bourrelet d\'épaisseur variable selon l\'intensité
,/de la réaction, douloureux, gris rougeâtre. Si les scarifica-
tions ont été suffisamment rapprochées les unes les autres,
,/on obtient une véritable plaque cutanée, oedémateuse, ayant
//perdu toute souplesse et très sensible à la palpation. Fait
//important, la lésion, loin de rétrocéder, s\'accentue dès la
h trente-sixième heure, se présente avec un maximum de
//netteté vers la quarante-huitième et existe encore avec des
//caractères tres accentués plus de quatre et cinq jours après
//l\'intervention."

Vallée stelt voor dit verschijnsel als cuti-réaction te be-
titelen en deelt mede, dat men de mooiste huidreactie krijgt,
irfdien men scarificeert tot bloedens toe; deze is dan af
en toe zoo intens, dat het aspect doet denken aan verruqueuse
huidtuberculose bij den mensch. Als men alleen maar scheert

-ocr page 614-

en onmiddellijk inwrijft, terwijl de huid nog is ,/Sous le feu
du rasoir" treedt de reactie niet op.
Vallée is derhalve van
meening, dat een scarificatie noodwendig is. Zooals wij later
zullen zien, is dit minder juist. Alleen heeft men meer ge-
concentreerde tuberculine noodig en moet men krachtiger in-
wrijven dan met een zacht penseel kan geschieden.

Deze cuti-reactie zou parallel gaan met de subcutane
tuberculine-injecties en eveneens het duidelijkst optreden
bij geringen graad van tuberculose. Verricht men ze
te ge-
lijker tijd,
dan ontstaat de eerste vertraagd of minder duidelijk,
de laatste wordt evenwel niet gestoord. Ook schijnt een posi-
tieve cuti-reactie gedurende minstens acht dagen het duidelijk
te voorschijn treden van een tweede te belemmeren. Nadat
eenige weken verloopen zijn, schijnen tuberculine-injecties,
zelfs herhaaldelijk en met groote doses verricht, geen invloed
meer uit te oefenen op het huidexperiment.

Terzelfder plaatse bericht Vallée, in een tweede mede-
deeling, ook over de reactie van
Wolff-Eisner. Hierbij
heeft hij geëxperimenteerd op de conjunctiva van paarden
en runderen met twee à drie druppels van tienvoudig met
physiologische keukenzoutoplossing verdunde tuberculine. Bij
niet-tuberculeuse dieren ontstond geen enkele verandering
van de conjunctiva, en bij tien tuberculeuse dieren kreeg
hij een analoge reactie als door
Wolff-Eisneu voor den mensch
beschreven : wà compter de la sixième, huitième ou douzième
,, heure, parfois un peu plus tard, j\'ai noté du larmoiement,
,/un leger ptosis, une congestion vive et le plus souvent de
//l\'oedème de la conjonctive, oedème particulièrement net
j/sur la paupière inférieure et le corps clignotant. La réac-
tion est parfois si vive qu\'il apparaît de petites ecchymoses
nsous-muqueuses et que l\'oeil émet, après douze ou vingt-
,/quatre heures, des caillots de muco-pus."

Bij caviae traden deze verschijnselen minder duidelijk op
dan bij het paard en het rund.

-ocr page 615-

De oogreactie duurt dus voldoende lang om haar goed
waar te nemen en men heeft nog het voordeel, dat men
over het andere oog beschikt om te vergelijken. Zij schijnt
de tuberculinatie niet te beïnvloeden en deze haar omgekeerd
ook niet, dus kunnen ze te gelijker tijd worden verricht.
Toch meent
Vallèu voor onze groote huisdieren meer
waarde te moeten toekennen aan de cuti- dan aan de
ophthalmo-reactie, daar de eerste langer duurt en zich
minder leent voor bedriegelijk ingrijpen.

Moüssu *) heeft eveneens onderzoekingen gedaan over de
cuti-reactie bij runderen en kwam tot de volgende resul-
taten :

Bij gezonde dieren viel de proef sleeds negatief uit en
bij tuberculeuse positief, zooals
Vallüïïk aangeeft, maar men
moet in acht nemen, dat hetzelfde kan geschieden als bij
tuberculinatie, namelijk dat sterk tuberculeuse dieren niet rea-
geeren. Verder wijst hij er op, dat een fijne huid duide-
lijker reageert dan een dikke cutis en geeft aanwijzingen
over den graad der scarificatie, waar ik echter niet verder
op in ga, omdat men naar mijn meening ook zonder deze
een cut,i-reactie tot statui kan brengen.

Moussu deelt nog een geval mede van een tweede cuti-

r"> o

reactie, opgewekt 15 dagen na de lste, welke reeds na £ uur
optrad en waarbij de huid reeds na een paar uren een 1 cM
dikke oedemateuse zwelling vertoonde, welke echter na 24 uur
verdwenen was. Bedoeld rund had een zeer fijne huid. Ilij
meent hierin iets gelijksoortigs te zien als men bij de ver-
vroegde thermische reactie na herhaalde tuberculinaties af
en toe waarneemt.

Bij ongepigmenteerde huid is de reactie het duidelijkst
waar te nemen.

De resultaten bij runderen met chronische diarrhae, met

-ocr page 616-

purulente infecties en huidverzweringen waren negatief. Een
rund met glossitis actinomycotica gaf een positieve reactie,
al was die niet bepaald typisch.

Ook Moussu kreeg met eenvoudig inwrijven geen resul-
taten, terwijl drie tuberculeuse honden schijnbaar niet rea-
geerden, maar toch 8 dagen later geelachtige korstjes ver-
toonden, welke bij gezonde honden niet optraden.

Guérin en Delattre 1) deelen zeer gunstige resultaten
mede, verkregen met de reactie van
Wolff-Eisnkr. In een
geïnfecteerden stal vee (15 runderen) vertoonden de 5 dieren
met positieve injectie-reactie ook positieve oogreactie; bij één
was deze zelfs op den 3den dag nog merkbaar. Bij ditzelfde
dier, waarbij de tuberculinatie 7 dagen na de oogreactie plaats
vond, trad merkwaardigerwijze de oogreactie 12 uur na de
subcutane inspuiting opnieuw en even duidelijk en lang aan-
houdend op.

Hun tuberculine was verdund met gelijke deelen steriel
water en werd met een penseel tusschen de oogleden gebracht.
De schrijvers komen tot de conclusie, dat de ophthalmo-reactie
in de veterinaire praktijk groote diensten kan bewijzen en
dat, waar groote koppels runderen getuberculineerd moeten
worden, men door eerst de oogreactie toe te passen, ver-
antwoord is de negatief reageerende van de kostbare en tijd-
roovende tuberculinatie uit te sluiten. Die met positieve
oogreactie daarentegen moet men na enkele dagen tubercu-
lineeren en de uitkomsten zullen dan niet met elkaar in
strijd zijn.

Zeer interessante mededeelingen doet Lignikres 2). In de
eerste plaats heeft hij de opmerking van dr.
Bergès kunnen
bevestigen, dat men op de gescarificeerde huid met een
suspensie van gedoode tuberkelbacillen ongeveer dezelfde

1  Recueil de médecine vetêrinaire 1907, n°. 14.

2  Recutil de médecine vétérinaire 1907, n<>. 22.

-ocr page 617-

resultaten bereikt, en voorts dat scarificeeren zelfs achterwege
kan blijven, indien men flink inwrijft op de pas geschoren
huid en .tuberculine gebruikt zonder er iets aan toe te
voegen, liefst echter van iets meer dan normale concentratie.

Wanneer men aan den hals een oppervlakte van 5 a 6 cM.
in het vierkant scheert en deze plek door middel van een
kleine tampon watten gedurende % minuut inwrijft met 4
a 6 druppels tuberculine brute of gedoode bacillen, dan
ontstaat bij gezonde dieren geen enkele reactie, terwjjl de
huid bij de zieke runderen rood, warm, gevoelig en min of
meer oedemateus wordt. Indien slechts een gedeelte van de
geschoren vlakte wordt ingewreven, kan men de grens van
de oedemateuse zwelling duidelijk zien.

Soms strekt de zwelling zich uit tot over de grenzen der
geschoren vlakte; andere malen is zij meer diffuus en heeft
zij neiging in een harde huidverdikking over te gaan. üeze
locale reactie kan zich hiertoe bepalen, dagen lang zicht-
baar en voelbaar blijven en dan weer verdwijnen. Dit is
het
eerste stadium.

Meestal echter ontstaat te gelijker tijd of 20 a 30 uur na
de ontwikkeling van deze infiltratie een min of meer sterke
eruptie van kleine puntvormige of conflueerende en onregel-
matige verheffingen, een witten homogenen etter bevattende,
welke zeer rijk is aan polynucleaire cellen, maar vrij van
KocH\'sche bacillen. Na eenige uren wordt deze eruptie licht
bloederig en vochtig door het breken van de kleine pus-
houdende blaasjes; er ontlast zich tevens een kleine hoe-
veelheid sereus vocht, dat stolt en met het pus gemengd
onmiddellijk aanleiding geeft tot de vorming van korsten,
waarvan de hoeveelheid in overeenstemming is met de inten-
siteit van de eruptie. Is deze gering, dan is er geen sprake
van eigenlijke korsten, maar schijnt het oedeem met een fijn
wit poeder bedekt. Treedt zij sterker, maar nog matig op, dan
zijn de korstjes grooter, gedeeltelijk verspreid of samenhangend.

-ocr page 618-

Ten slotte, wanneer de eruptie hevig en algemeen is over
de geheele oedemateuse vlakte, dan zijn de korsten dik,
geelachtig en bedekken haar geheel.

Het verschijnen van deze eruptie, welke aan de korst-
vorming voorafgaat, is het
tweede stadium van de specifieke
huidreactie.

Later gaat dit oedeem meer of minder snel terug, evenwel
niet zonder af en toe een „véritable plaque" te vormen, welke
onderscheidene dagen blijft bestaan en waarop men droge
korsten kan zien of voelen, welke den vorm van schubben
aannemen en langzaam worden afgestooten. Dit proces duurt
eenige weken en vormt het
derde stadium.

Bij sommige dieren herneemt de huid haar normaal aspect
niet en blijft er een verruqueuse verdikking achter, welke doet
denken aan huidtuberculose. Zij kan somwijlen ook ontstaan,
zonder dat er een sterke eruptie is geweest en blijft veelal maan-
den lang zichtbaar als een werkelijk kenmerk van de infectie.

Over het algemeen komen de haren langzaam en onregel-
matig terug. Bij gezonde dieren geschiedt dit echter op
normale wijze.

Lignikres stelt voor aan deze op eenvoudige frictie volgende
reactie den naam van
cuti-reactie te geven, en voor die van
von Pirqüet, op gescariliceerde huid, den naam dermo-reactie
te reserveeren.

Men kiest een plaats waar de huid fijn en souple is en
gemakkelijk geplooid kan worden, ten einde eventueele zwel-
ling beter te kunnen zien en voelen. De halsvlakte is hier-
voor uitstekend geschikt. De deelen waar weinig subcutis is,
komen voor deze reactie dus niet in aanmerking.

Nimmer werd een organische reactie of een temperatuursver-
heffing van beteekenis geconstateerd, wat uit een therapeutisch
oogpunt, natuurlijk van gewicht is. Men kan de inwrijving meer
malen en reeds na 24 uur herhalen met dezelfde resultaten.

Een te gel ijker tijd verrichte tuberculinatie kan dereactie

-ocr page 619-

niet geheel doen uitblijven. Dateert de frictie van voor één
a twee dagen, dan treedt ze later op en na drie dagen her-
neemt het proces zijn normaal beloop.

Waar men bijna zonder uitzondering bij de dieren groote
diagnostische waarde toekent aan de reactie van
von Pirquet
en van Wolff-Eisner, komt het Lignières voor, dat men
er meer partij van zou kunnen trekken, door ze niet elk
afzonderlijk, maar gelijktijdig toe te passen en dan zoowel
de dermo- als de cuti-reactie op te wekken, zonder even-
wel de waarde van de tuberculinatie te verwerpen. Dit
onderkenningsmiddel zal nog wel lang een goede controle
blijven, maar het kan in vele gevallen door deze reacties
worden vervangen.

I)e onderzoekingen van Lignières hebben aangetoond, dat
men goed rekening moet houden met de quantiteit en de
qualiteit van de te gebruiken tuberculine, en hetzelfde geldt
voor gedoode bacillen, al of niet in deze vloeistof geëmul-
sionneerd. Zij moet onverdund (brute) en bij voorkeur ge-
concentreerder dan gewoonlijk worden gebezigd, wat men
kan verkrijgen door het gebruik van minder glycerine.

Bij zijn onderzoek naar tuberculose bij het rund past hij
steeds te gelijker tijd de ophthalmo-reactie (O. 11.) en de
cuti-reactie (C. R.) toe, of wel tevens de dermo-reactie (D. R.),
daar zij elkander in het minst niet storen.

De O. R. wordt opgewekt als volgt: Het hoofd van de
koe wordt zijwaarts afgebogen, het bovenooglid terug ge-
slagen en midden op de conjunctiva — niet in den binnen-
ooghoek — wordt één druppel tuberculine brute gedeponeerd.
Het oog, onmiddellijk gesloten, wordt even gewreven om
de tuberculine beter te verdeelen; zij wordt verdund door
de steeds overvloedige tranen en werkt zeer spoedig. Het
tranen is soms oorzaak dat de O. R. mislukt, doordat de
tuberculine er min of meer door wordt weggespoeld; dit
wordt voorkomen door onverdund materiaal te gebruiken.

-ocr page 620-

Onder deze omstandigheden vertoonen tubercnleuse
runderen steeds een duidelijke O. R., welk soms reeds vóór
het derde uur zichtbaar is en zich kenmerkt door tranen,
hyperaemie van de conjunctiva en de vorming van klonters
of proppen witten etter. Deze zijn gemakkelijk op de con-
junctiva te zien en verzamelen zich in den binnenooghoek,
om weldra het oog te verlaten.

Het tranen, zelfs een lichte zwelling van de oogleden en
de hyperaemie van de conjunctiva, zijn niet voldoende om
de reactie positief te noemen. De aanwezigheid van witten
etter is noodzakelijk en die ontbreekt nooit bij tuberculeuse
dieren op deze wijze behandeld.

De O. R. blijft ongeveer 12 uur duidelijk zichtbaar, soms
nog langer. Bij sommige dieren treedt ze later op, en wel
eens pas na 15 uur. Bij meer dan 200 gevallen van tuber-
culose ontstond ze steeds duidelijk positief en nimmer werd
zij gezien bij niet-tuberculeuse dieren.

Onmiddellijk na de O. R. voert Lignikres de C. R. uit
en kiest daarvoor een plaats waar de huid souple is, bij voor-
keur aan den hals Deze wordt geschoren en door middel van
een kleine tampon van watten ingewreven als reeds vermeld.
Als regel ziet men dan na 24 uur de reactie optreden;
deze is veelal zoo duidelijk, dat een leek haar kan onderkennen.
Soms ontstaat ze pas na 2 a 3 dagen, maar houdt stand
gedurende 3 a 4 dagen tot enkele maanden.

Men kan natuurlijk de geschoren plek ook nog scarifi-
ceeren en dan inwrijven; dat is de cuti-dermo-reactie (C. D. R.).

De O. R en de C. R. kan men, zooals reeds vermeld
is, na korten tijd opnieuw opwekken, zij controleeren en
vullen elkander aan. De eerste ontwikkelt zich vlug en ver-
dwijnt weer snel, terwijl de laatste later ontstaat en langer
stand houdt. Volgens
Lignières is, evenals bij den mensch,
de O. R. het gevoeligst en het meest betrouwbaar, in tegen
stelling met de mededeeling van
Vallée.

-ocr page 621-

Om fraude te voorkomen (het afwasschen van de inge-
wreven plaats), heeft
Lignikres zijn tubercnline gemengd
met Kocn\'sche bacillen of andere gemakkelijk te herkennen
bacteriën, welke hij dan natuurlij\'; later in overvloed moest
terug vinden.

Bij meer dan 200 tuberculeuse runderen heeft hij te gelijker
tijd
de O. R. en C. R. opgewekt en tot nog toe hebben
alle dieren, welke positief op de tuberculine-injectie reageerden,
dit bij de O. R. en C. R. ook gedaan.

Verder hebben de tuberculeuse dieren met twijfelachtige
of negatieve thermische reactie ook positieve O. R. en C. R.
vertoond, terwijl de gezonde dieren altijd negatieve uit-
komsten gaven.

Bij actinomycose kan evenwel de O. C. R. ook positief
uitvallen, wat Moussu reeds had waargenomen.

Volgens Irr en Claude \') is het parallelisme tusschen
tuberculinatie en O. R. niet constant, zijn dieren met posi-
tieve O. R- alle tuberculeus en sluit de negatieve O. R.
niet altijd de aanwezigheid van tuberculose uit.

Uit dit overzicht ziet men, dat over het algemeen groote
waarde wordt toegekend aan deze twee reacties als diagnosti-
cum voor tuberculose bij het rund, en men mag aannemen,
dat de oogreactie, zoowel als de huidreactie, ik bedoel de
C. R., welke gemakkelijker is op te wekken dan de D. R., over
het geheel gevoeliger zijn dan de klassieke tuberculinatie.

Niet duidelijk blijkt uit de mededeelingen of zij ook door
lijkopeningen zijn bevestigd. Voor een deel zeer zeker niet 1).

1  In het intusBchen verschenen „ Verslag van de werkzaamheden der Rijks
seruminrichting"
1906, kan men lezen, dat dr. Reeser in 14 gevallen bjj
sectie do uitkomsten der cuti-reactie (met scarificatie) controleorde en twee
miswijzigingen constateerde; eenmaal trad bij tuberculose geen reactie op
en eenmaal was zjj zeer hevig, zonder dat het rund tuberculeus was.

-ocr page 622-

Daar het Fransche mededeelingen zijn, moet men hierbij
voor oogen houden, dat onze Gallische collega\'s een vrij
wat grootere waarde toekennen aan de tuberculinatie dan
die van de andere zijde van den Rijn. Een juist oordeel
zal men dan ook pas krijgen, zoodra deze reacties, in het
groot en stelselmatig toegepast, in de keurlokalen der open-
bare slachthuizen nader gecontroleerd worden. Inderdaad
een mooi onderzoekingsveld voor onze collega\'s bij den
openbaren gezondheidsdienst.

Het groote practische nut, dat men er misschien van zal
kunnen trekken is, dat op deze wijze menig geval van
tuberculose wordt geopenbaard, dat bij de injectie nog aan
onze waarneming ontsnapt. En juist dit in den steek laten
van de tuberculinatie is de reden, dat men in veel omstan-
digheden moet afzien van een bestrijding der tuberculose
volgens het systeem
Bang. Er blijven te veel tuberculeuse
dieren onder de niet reageerende schuilen, zoodat men het
niet geheel in de hand heeft de gezonde runderen van de
zieke te scheiden.

Een ander practisch voordeel, uit een handelsoogpunt van
grootgewicht, zal zijn, dat men op deze wijze den invloed van
voorafgaande frauduleuse injecties kan te niet doen, want
hoezeer van Fransche zijde (
Vallée) is medegedeeld, dat men
die kan neutraliseeren door inspuiting van een verhoogde dosis
tuberculine, waarbij een vervroegde thermische reactie zou
optreden, hebben proeven van dr.
Markus hier te lande dit
niet kunnen bevestigen en stond men daar tegenover nog
vrij wel machteloos. \') Afgaande op de mededeelingen van

-ocr page 623-

Lignières mag men thans dit vraagstuk als opgelost be-
schouwen; immers reeds enkele dagen na de tuberculine-
injectie hernemen de O. R. en de C. R. haar rechten.

Zal verder blijken dat deze reacties, cachectische en mori-
bunde patiënten daargelaten,
elk geval van tuberculose aan
den dag brengen, dan zal misschien de tuberculine bij de
bestrijding van deze ziekte onder het rundvee de plaats gaan
innemen haar oorspronkelijk toegedacht, al is het dan ook in
een anderen vorm aangewend dan bij de subcutane injectie
geschiedt.

Ik ben het echter .met Lignières eens, dat de klassieke
tuberculinatie voorloopig haar beteekenis zal behouden. In
de eerste plaats heeft zij sedert lang burgerrecht verkregen
en in de tweede plaats is zij, om het zoo te noemen, een
bekende grootheid, waarmede men heeft leeren werken,
terwijl deze twee nieuwe reacties, ondanks de gunstige cer-
tificaten welke ze reeds bezitten, nog nader bestudeerd moeten
worden. De tijd is dan ook nog lang niet aangebroken, dat
de buitenlandsche veehandel de tuberculine-spuit voor goed
gaat opbergen.

In afwachting hiervan verdient elk onderzoek naar het
parallelisme tusschen de thermische en de twee andere reacties
op tuberculine en deze onderling vermelding, daar het mis-
schien kan bijdragen tot de oplossing van deze interresante
quaestie.

Uitgenoodigd een stal fokvee door middel van tuberculine
en verdere clinische hulpmiddelen op zijn tuberculose-fre-
quentie te onderzoeken, greep ik de gelegenheid aan ook
de oogreactie en de cuti-reactie door aanschouwing te leeren
kennen.

Het betrof een stal vee, in het Friesch Rundvee-stamboek
ingeschreven, waarvan op 18 November 1907 een koe
(n°. 1) voor uitvoer naar
Japan geweigerd was, omdat zij

-ocr page 624-

gereageerd had op een tuberculine-injectie 1). Waar de
eigenaren op deze wijze de hooge prijzen, welke zij voor
het voor export bestemde vee kunnen bedingen, moeten
derven, ligt het voor de hand, dat de gevallen van gesloten
tuberculose, welke bij dergelijke injecties aan den dag komen,
meer en meer de aandacht gaan trekken. En deze zijn vele,
want af en toe wordt in Friesland, op grond van de uit-
komsten der tuberculine-injecties, meer dan 50 °/o van de
runderen, aangekocht onder de reserve dat ze niet mogen
reageeren, geweigerd.

Onder de bekende voorwaarden werd mij de benoodigde
hoeveelheid verdunde tuberculine door den directeur van
de Rijks seruminrichting verstrekt. Zij werd ingespoten in
de dosis 2) als daar gebruikelijk is. Tevens had bedoelde
directeur de welwillendheid mij een hoeveelheid tuberculine
brute af te staan, benevens enkele hulpmiddelen, en verder
mij zijn hulp toe te zeggen voor het onderzoek van melk
of ziekteproducten.

Hoewel ik voor de anamnese over zeer uitvoerige inlich-
tingen kon beschikken (bij een dergelijk onderzoek van groot
gewicht) en ik een clinisch onderzoek instelde, evenwel niet
zoo uitvoerig als ik dit wel had gewenscht, kon toch
slechts écu rund (n°. 19) op goede gronden — hoesten en
minder goeden voedingstoestand — voor hoogst verdacht
van tuberculose worden verklaard. Het gelukte mij sputum
van dit dier t,e verzamelen, evenals van n°. 15. Opgezonden

1  De juiste cjjfers der reactie waren niet bekend, maar wel dat de
Japansche collega 500 mgr. tuberculine had gebruikt en na een tempera-
tuursverheffing van 0.5° C. de runderen reeds afwees, wat in verband schijnt
te staan met de voorwaarden, waarop rundvee in
Japan mag worden inge-
voerd. De veearts van de zijde van den eigenaar die hierbij tegenwoordig
was geweest, wist zich nog te herinneren, dat hg de reactie als twijfel-
achtig zon hebben geqnalificeerd.

2  Zie Verslag van de werkzaamheden der Ryks seruminrichting 1904—1905
blz. 114.

-ocr page 625-

naar de Rijks seruminrichting leverde het onderzoek bij beide
echter negatieve resultaten op, wat ook het geval was met
17 steriel opgevangen melkmonsters, genomen van de koeien,
welke blijkens haar thermische, ophthalmo- of cuti-reactie voor
een nader onderzoek in die richting in aanmerking kwamen.

Daar ik ook de gelegenheid wilde aangrijpen, den invloed
van de tuberculine-injectie op de hoeveelheid en het vetgehalte
der melk te bestudeeren, werd bij 15 runderen van 4 melk-
tijden vóór, en 4 na de injectie de hoeveelheid en het vet-
gehalte der melk bepaald. De verkregen cijfers hoop ik later
te publiceeren.

De vóórtemperatuur werd op 22 en 23 December 1907
bij deze 43 runderen opgenomen en intusschen op den morgen
van den laatsten dag bij alle één oog ingedruppeld met
1 ii 2 druppels tuberculine brute, en den dieren aan den
hals een plek geschoren ten behoeve van de op den avond
van dien dag te verrichten subcutane injectie.

Aangezien ik geen ervaring had omtrent mogelijke schade-
lijke invloeden van tuberculine bij hoogdracht ige tuberculeuse
dieren, nam ik mij voor, runderen welke langer dan 7 maanden
drachtig waren, slechts dan in te spuiten, indien de oogreactie
negatief uitviel.

Daar ook dezen winter in den stal reeds enkele gevallen
van ontijdig kalven waren voorgekomen, meende ik dien
voorzichtigheidsmaatregel te moeten nemen. En ik heb geen
reden daarover berouw te hebben, want op den 3den Januari
kalfde n°. 26, een der om boven vermelde redenen niet
ingespoten dieren, ontijdig (23 dagen te vroeg). Bij injectie
van dit dier ware de tuberculine allicht voor dit aborteeren
aansprakelijk gesteld.

Bij de instillatie van de oogen werd als volgt gehandeld.
In verband met de wijze van stallen in Friesland gebruike-
lijk, namelijk twee aan twee, werd om voor de hand liggende
redenen bij de dieren om het andere het linker of het

41

-ocr page 626-

rechter oog ingedruppeld met 1 a 2 druppels tuberculine
brute, al naar de eerste druppel meer of minder goed op
zijn bestemde plaats kwam. Hiervoor werd een eenvoudig
oogdruppelbuisje gebruikt en liet ik het hoofd van het
rund geheel zijwaarts afbuigen, fixeerde met mijn linker hand
het bovenooglid, zoodat de oogbol geheel voor mij lag. en
deponeerde de vloeistof op de conjunctiva scleralis en wel
boven — en zooveel mogelijk temporaalwaarts. Door het boven-
ooglid even te blijven fixeeren, kan men den druppel zich
over den oogbol zien verdeelen. Zoodra dit plaats vond, liet
ik het ooglid los en sloot het oog zich van zelf, waarna ik enkele
seconden op de oogleden wreef om de verdeeling van den
druppel verder te bevorderen. Laat men daarentegen het
bovenooglid onmiddellijk los, dan kan men door het re-
flectorisch sluiten der oogleden den druppel van deze min
of meer taaie vloeistof als een balletje van den binnen-
ooghoek over de wang zien rollen en moet men natuurlijk
opnieuw instilleeren. Een geringe tranenvloed volgt bijna
onmiddellijk na deze indruppeling. Door een tweeden per-
soon liet ik mij met een fietslantaarn bijlichten, wat geen
overbodige weelde was.

Driemaal nam ik in den loop van den dag de resultaten
van deze distillatie op; deze zijn weergegeven in het verge-
lijkend overzicht hieraan toegevoegd. Bij 12 dieren was de
reactie positief, bij 6 moest ik ze twijfelachtig noemen en
bij 25 negatief. Ik hield mij hierbij aan de beoordeeling
van
Lignières en nam geen verschijnselen waar, niet door
hem reeds beschreven.

Om redenen reeds boven vermeld, kwamen de n09. 2, 4,
11, 17, 19, 26 en 31 niet voor een subcutane injectie in
aanmerking, zoodat totaal 43 — 7 = 36 dieren, waarvan
5 met positieve, 6 met twijfelachtige en 25 met negatieve
oogreactie aan de tuberculinatie werden onderworpen, met
de uitkomst, dat 7 runderen positief, 3 twijfelachtig en 26

-ocr page 627-

negatief reageerden. Voor de bijzonderheden dier reactie kan
ik naar den bijgevoegden teraperatiuirstaat verwijzen.

De onderlinge verhouding blijkt uit onderstaande:

Oogreactie: —25, ? 6, -f5

Injectie-reactie : — 20, P 3, 2, — 5, 1, — 1, 4

Een in een zekere mate evenwijdig gaan van de oog-
reactie met de thermische viel niet te ontkennen, maar zij
kon mij nog niet geheel bevredigen, zoodat besloten werd
op den 30stoa December, dus 7 dagen later, haar opnieuw
op te wekken en dan tevens een gedeelte der runderen aan
de cuti-reactie te onderwerpen. Ik had hoop door de intus-
schen verkregen ervaring in de beoordeeling tot betere uit-
komsten te komen en besloot thans dezelfde oogen alle met
2 druppels te instilleeren, terwijl de dieren een keer vaker
geïnspecteerd werden dan op 23 December was gedaan.

Over het algemeen trad thans de reactie veel sterker in
dan bij de eerste indruppeling, en inderdaad mocht ik hier
wel zeggen, evenals
Lignikrks van de huidreactie, dat elke
leek haar kon herkennen. Bij
enkele dieren was de afschei-
ding van muco-pus zoo abondant, dat men dit secretum in over-
vloed aan de haren onder het oog zag zitten, zoodat veelal op
een afstand de positieve uitkomst kon worden geconstateerd.

Bij de 36 getuberculineerde dieren steeg het aantal posi-
tieve reacties van 5 tot 13, daalde dat der negatieve van
25 tot 21 en werden de overige met een ? aangeduid.

Onderstaand staatje geeft een overzicht, hoe de beide oog-
reacties zich hebben verhouden ten opzichte van de tuber-
culinatie, deze als bekende grootheid aannemend.

Tubcrcalinatie. 2de Oogreactie.

6

— 26 P 2 ^ 26

— 18

-ocr page 628-

— 3
4

? 3

7

7

lste Oogreactie.

Tuborculinatie.

2do Oog reactie.

? 1
- 2

Het zal den lezer duidelijk zijn, dat door mij meer waarde
wordt gehecht aan de uitkomsten van de tweede dan aan die
van de lste oogreactie, en wel omdat de instillatie zorgvuldiger
werd uitgevoerd. De twijfelachtige reacties buiten beschou-
wiug gelaten, hebben 6 van de 26 door de tuberculine als
gezond aangewezen dieren positief gereageerd en heeft
omgekeerd één van de 7 tuberculeuse dieren niet ge-
reageerd.

De eerste indruppeling werd echter niet zoo slordig ver-
richt, dat ik meen hier te moeten wijzen op de ervaringen
van
Klienenberger en Maïnini, die bij menschen bij een
tweede oogreactie het aantal positief reageerenden ook zagen
toenemen, zonder nog partij te kiezen tusschen hun tegen-
strijdige verklaringen van deze waarneming. Slechts éénmaal
werd geconstateerd, en wel bij een van de 7 niet inge-
spoten runderen (n°. 26), dat de eerste positieve oogreactie
werd gevolgd door een tweede, welke negatief uitviel, zoo-
dat in ieder geval kan worden bevestigd, dat een 7 dagen
te voren verrichte tuberculinatie niet belemmerend werkt
op een herhaalde positieve oogreactie.

De inwrijving op de huid werd toegepast bij alle dieren met
positieve of twijfelachtige lste oogreactie of injectie-reactie, met
uitzondering van de kalveren n°. 38 en n°. 39, en bovendien
bij 6 dieren welke beide malen negatief hadden gereageerd,
totaal bij 27 stuks, waarvan dus 20 waren getuberculineerd.

Voor dit doel werd een oppervlakte van 6 c.M. in het
vierkant geschoren aan den hals, ongeveer een handbreed

-ocr page 629-

onder den bovenrand en onmiddellijk vóór den schouder.
Deze plaats werd gekozen in verband met de bevestiging
van het vee door middel van een z.g. zeeltketting, welke op
die plaats geen aanleiding kan geven tot schuren. Vooral werd
acht gegeven, dat de zeep na het scheren goed werd weg gewas-
schen. Bij de subcutane-injectie was mij namelijk gebleken,
dat men anders lichte zwellingen van de huid kan krijgen.
Gedurende 30 seconden werd met een tampon van watten, zoo
groot dat deze goed tusschen de vingertoppen was vast te
houden, 6 a S druppels tuberculine brute ingewreven. Ik
nam de voorzorg, telkens wTanneer een versche tampon moest
worden genomen, — zij wordt spoedig vuil — deze eerst
met tuberculine te doordrenken en dan flink uit te knijpen,
want anders blijft te veel van de vloeistof in de watten
hangen. De tuberculine deponeerde ik met een druppel-
buisje op een theeschoteltje en nam ze vandaar met het
tamponnetje op.

Omtrent de verschijnselen der positieve reactie verwijs ik
naar de mededeelingen van
Lignières. Ik heb daaraan niets
toe te voegen of het moest zijn om er op te wijzen, dat het
optreden der eruptie in het 2do stadium niet altijd even
duidelijk is en dat de gevoeligheid enkele malen zoo groot
was, dat de dieren de plaats bijna niet lieten betasten.

I)e resultaten waren in het kort de volgende: Bij de 7
niet ingespoten dieren met positieve lst0 en 2de oogreactie, —
uitgezonderd n°. 2(5, wier oog de 2de maal niet gereageerd
had, — was de uitslag positief.

Het resultaat bij de 20 getuberculineerde dieren moge
blijken uit het volgend staaltje.

lsto Oogreactie.
1 j
? 3 [ 10

— 6 J

Tuborculinatie.
— 10
2do Oogroactie.

4 j

? 2 ( 10
— 4

Huidreactie.

3 J
? 3 ( 1
- 4 I

-ocr page 630-

lste Oogreactie. Tuberculinatie. 2de Oogreactie. Huidreactie.

- 3 P 3  1 i 3 . 1 | 3

- 2 i - 2 (

4 ) .

? 1 7 7 _ ] 7 7

— 2 ) \'

Als men de met een vraagteeken aangegeven reacties
traiten beschouwing laat, ziet men dat de uitkomst van de
2*« oogreactie en de huidreactie weinig uiteenloopen. Een
blik op het vergelijkend overzicht leert dus ook, dat slechts
tweemaal (n°. 26 en n°. 42) een negatieve 2de oogreactie
optrad, te gelijk met een positieve huidreactie, terwijl het
omgekeerde niet voorkwam, zoodat ik het gevoelen ben toe-
gedaan dat de cuti-reactie gevoeliger is dan de ophthalmo-
reactie. In ieder geval schijnen deze reacties
meer dieren als tuberculeus aan te wijzen dan
de tuberculine, subcutaan aangewend, in de
dosis als bij het veeartsenij kun dig staatstoezicht
gebruikelij k.

Ben ik niet tot de schitterende uitkomsten gekomen van
Fransche zijde medegedeeld, toch is mijn meening, dat wij
in deze reacties voor de tuberculose-diagnostiek een zeer te
waardeeren hulpmiddel hebben en dat ze nadere studie
verdienen, want het zal er wel mede zijn als met de meeste
onderzoekingsmethodes: men moet er mede vertrouwd zijn
om de waarde er van te kunnen appreciëeren. Nu, dit kan
men pas worden, indien men door het doen van vele lijk-
openingen den juisten overgang heeft leeren kennen tusschen
positieve en negatieve reactie. Dat de naald van de weeg-
schaal der tuberculinatie hiervoor onvoldoend nauwkeurige
aanwijzingen geeft, is bekend. Trouwens ware dit niet het
geval, er zou, ten minste bij het rund, geen groote behoefte
bestaan aan een gevoeliger diagnosticum.

Ten slotte zij nog opgemerkt, dat men aanvankelijk ge-

-ocr page 631-

meend heeft, door deze reacties de identiteit van locale
processen, van tuberculose verdacht, te kunnen vaststellen.
Dat dit wel wat al te optimistisch gedacht was, behoeft
geen betoog; ook wanneer het oogaandoeningen zelf betreft.
De positieve reactie kon innners even goed door een ander,
latent proces worden veroorzaakt. Alleen aan een negatieve
uitkomst zal men beteekenis mogen hechten.

-ocr page 632-

Vergelijkend overzicht van de resultaten van de
tuberculine-injectie, de oogreactie en de huidreactie.

Volgnummer.

lsto oogreactie
op 23 Dec. 1907
(1—2 druppels).

Beoordeeling
na onderstaand
aantal uren.

Injectie
op

23 Dec. 1907.

2de oogreactie
op 80 Dec. 1907
(2 druppels).
Beoordeeling nu onder-
staand aantal uren.

Huidreactie op
30 Dec. 1907
(6 ä 8 druppels

op de pas
geschoren huid).
Beoordeeling na:

Aanmerkingen.

»V«

8

12

Uitkomst.

Tempera-
tuurs
verschil.

Uitkomst.

3

5

7

12

Uitkomst.

so
ai
•O

2 dagen.

Uitkomst na
3 dagen.

1

-

- 0.2

?

-

9

?

2

n

-

3

-

- 0.2

-

-

-

-

4

J~

5

-

0

-

?

?

?

?

6

-

0.1

7

-

-

0.6

?

-

?

-t-

8

m

-

0.2

-

5>

4-

9

?

-

- 0.1

?

-

-

_?

?

?

?

10

-

-

1.4

11

12

?

0.2

-

— ?

-

-

— ?

?

13

2.2

14

2.6

15

1.9

16

9

?

- 0.1

-

-

-

-

-

17

-

18

-

-

0.1

-

-

-

-

-

19

H-

T

:

20

-

-

-

0.3

^rJ

||

21

0.3

-

9

f

Vaars.

-ocr page 633-

to tO li LO

co © o<

cc

co
co

to

O

co
05

co
fcO

co
O

LO
co

co
o

10

tf^

tO
10

co

00

Volgnummer.

tO

O

co

I. I

I I

^ t—1

4-1 1

I

I i

I I !

, ö O
CD CTQ
O
—.

I I

I I

I I

Uitkomst.

Tempora-
tuurs
verschil.


©

to


© .©

to to


©


©

to


©

I
© ©

co


©

-4.

© to to

-1 Co


©

©
io

©

Uitkomst.

to

t» ®
et" g
p O

C

ar M§*

a — S* O

£ a S o o
g os ,§
a «s
ET „ "3 f 3

-1 s- e

" 3-

= O T\' W
SB O °
ga

r o

I - I

I I

I I

I I

I

! \'I

1 1

I

I I

I I I I

I I

I I

t

I I

I I

I I

1 1

Uitkomst.

CO -

<D S Oï ca W

O g O o s.

2 3"3 HÜ

& ° , ® S? 3

X dag.

a. ® ra

ra g ® & " §
3\' =•\'2 •§ ~
w e
%

3 E -

2 dagen.

I

a 2 cd 5\'

> O

- -Jfi

T3

Uitkomst na
3 dagon.

W

V

<


<

p

85

IX

W

CO

R

p

85

-ocr page 634-

TEMPERATUURSTAAT van de rundere\\

-

LICHAAMSTEMPERATUUR.

Y«kSr de inspuiting.

Onderstaand aantal uren

O
n
bc.
*o
K-

\'s Morgens.

\'s Avonds.

\'s Morgens.

\'s Avonds
onmiddellijk

vóór de
inspuiting.

8

10

12

14

16

1

38.7

38.8

38.6

38.8

38.4

38.4

38.4

38.1

38.4

2

38.9

38.7

38.9

38.9

niet getuberculineerd als hoogdrachti

3

38.5

38.8

38.5

38.6

38.1

38.6

38.5

38.3

38.5

4

38.7

38.6

38.7

38 6

als no.

2.

5

38.7

38.6

38.5

38.7

38.5

38.4

38.2

38.5

38.4

6

38.6

38.8

38.6

38.8

38.8

38.6

38.8

38.7

38.7

7

38.7

38.9

38.8

39.1

39.1

38.4

39.1

397

38.6

8

38.4

38.6

3S.8

38.9

38.8

38.7

38.9

38.9

39.-

9

38.5

38.7

38.7

38.5

38.6

38.4

88.1

38.3

38.4

10

38.4

39.-

38.5

38.6

38.7

38.7

39.-

39.1

39.9

11

38.9

39.-

38.7

39.-

als n°.

2.

12

38.7

38.9

38.5

38.6

39.1

38.5

38.6

38.7

38.6;

13

38.9

39.-

38.8

39.-

39.4

40.3

412

40.9

40.5:

14

38.5

38.6

38.6

38.3

39.-

39.1

40.4

41.2

40.53

15

38.8

39.5

38.5

38.7

41.3

40.7

41.1

41.1

41.-1

16

39.-

39.-

38.8

38.8

38.6

38.8

88.8

38.4

38.9

17

39.-

40.6

38.9

39.5 als n°. 2

, kwam met dezen vóórtemp«

18

38.6

38.8

38.6

38.6

38.3

38.3

38.2

38.4

38.4

19

38.8

39.5

38.9

38.9

als 2 5 Het eeni8e
\' ?derzoek van
s

dier in den stt
Dutum, opgezon

20

38.9

39.1

39.1

38.9

39.4

38.3

38.6

38.6

38.8

21

38.8

38.7

38.6

38.8

38.7

38.6

38.6

38.7

38.7

22

38.7

38.8

38.6

38.8

83.8

38.6

38.4

38.6

38.3

23

38.3

38.7

38.7

38.7

38.9

38.5

38.7

38.4

38.7

24

38.7

39.-

38.6

38.8

39.3

39.1

40.3

40.-

39.8

25

39.-

39.2

39.-

38.8

39.1

38.8

38.7

39.-

38.8

26

39.1

39.7

39.2

39.3

als n°.

2, vertoont eveneens

subnoi

27

39.-

39.-

38.8

39.-

38.8

39.-

38.8

39.-

38.7

28

38.7

38.4

38.7

38.6

38.9

38.9

38.9

38.9

38.8

29

38.7

38.7

38.7

38.9

38.7

38.8

38.9

39.-

39.-

30

38.5

38.7

38.7

38.8

38.6

38.6

38.5

38.6

38.6

31

38.9

39.4

39.1

39.2

als n°.

2.

32

38.6

38.8

38.8

38.7

38.7

38.7

38.4

38.5

38.9

33

38.8

38.8

38.7

38.6

38.6

38.3

38.5

39.-

38.8

34

88.9

39.-

38.8

38.9

38.7

38.7

38.8

38.8

38.8

35

38.6

38.9

38.6

38.7

38.6

38.8

38.9

38.8

38.8

36

38.6

38.8

38.6

39.-

38.3

38.6

38.6

38.6

38.6

37

38.6

38.8

389

38.9

38.7

38.8

38.9

38.8

39.-

38

38.7

38.7

38.7

38.8

38.7

38.6

38.6

38.7

38.8

39

39.4

39.3

39.1

39.1

38.9

39.-

39.-

38.9

38.7

40

38.8

39.-

38.7

38.5

38.4

38.5

38.4

38.4

38.4

41

38.2

383

38.3

38.3

38.6

38.4

39.7

40.6

40.6

42

38.3

38.3

37.9

38.3

39.1

39.-

40.1

41.-

39.6

43

38.8

38.8

38.7

38.8

38.7

38.8

38.7

38.7

38.9

Van het 17-tal vet gedrukte nummers werd aan de Rijks seruminrichting een melkmonster me
negatief resultaat op tuberkelbacillen onderzocht.

-ocr page 635-

gespoten op den 23ste" December 1907.

Verschil
tusschen
hoogste v<Wir-
en na-
temperatuur.

Na de inspuiting.

Organische
reactie.

Bijzonderheden.

18

20

22

32

38.6

0.2
0.2

0

0.1
0.6
0.2
0.1
1.4

0.2
2.2
2.6

1.9

38.5

38.3

38.5

38.5

38.6

38.5

38.7

38.4

38.4

38.8

38.9

39.2

39.2

38.7

38.6

39.-

391

38.6

38.3

38.5

38.3

404

40 2

38.6

38.6

; 38.6

38.6

38.5

40.7

41.2

40.5

38.6

40.4

40.-

39.8

39.8

414

40.5

40.1

38.4

38.8

38.7

38.6

fttuur ook niet voor injectie in aanmerking.
38.6 |
38.9 | 38.0 | | 0.1
at geregeld hoest. Het resultaat van het on-
eii naar de Rijks seruminrichting,was negatief.

38.6

38.5

38.8

4- 0.3

38.6

39.1

38.7

-j- 0.3

38.4

38.7

38.5

0

38.7

38.7

38.6

0.2

39.4

39.1

38.8

38.7

1.3

39.-

39 2

38.9

0

lale vóórtemperatuur

39.1

38 8

38 9

0.1

39.4

38.7

39 3

38.6

-f 0.7

39.1

38.7

38.9

-j- 0.2

38.8

38.7

39.-

4- 0.2

38.8

38.9

38.7

0.1

38.8

39.-

38.8

0.1

39.1

38 6

39.1

0.1

39.1

38.5

38.6

0.2

38.7

38.5

38.8

- 0.2

39.-

38.5

39.-

o.i

39.1

38.7

38.9

-f 0.3

38.8

38.7

38.9

- 0.4

38.6

38.4

38.4

— 0.4

39.7

38.7

39.4

38.5

2.3

39.3

38.8

39.-

38.4

-f- 2.7

39.5

38.9

38.7

38 9

-f 0.7

hoesten

lichte diarrhae
id.
id.

I id.
soporeus

soporeus

lichte diarrhae

Op 18 November
1907 voor export
Japan geweigerd we-
gens positieve reactie
op tuberculine.

Het onderzoek van
opgezonden sputum
I leverde negatieve re-
sultaten op.

Vaars.

id.
id.

Stierkalf.
Kalf.
id.
Vaars.

id.
id.
Kalf.
id.
id.
id.
id.
id.
Stier.

Kalf.

1) De niet getuberculineerde dieren hebben alle positieve huidreactie vertoond.

-ocr page 636-

MEDEDEELINGEN
VAN 1)E GEMEENTESLACHTPLAATS TE UTRECHT.

Oysticercus inermis bij het rund,

door

O. TENHAEFF.

Hoewel de taenia saginata bij de Utrechtsche ingezetenen,
volgens verschillende medici, vrij veelvuldig wordt waarge-
nomen, werd de cysticercus inermis tot voor korten tijd
slechts zeer zelden aangetroffen bij de aan de slachtplaats
alhier ter keuring aangeboden runderen. De oorzaak van
deze tegenstrijdigheid werd reeds meermalen vermoed te zijn
gelegen in het niet-voldoende keuren ten opzichte van
cysticercosis, daar dit alleen bestond in het insnijden van
de beide inwendige kauwspieren bij runderen en graskalveren.

Toen in Augustus j.1. prof. Ostertag de slachtplaats al-
hier met een bezoek vereerde, deelde hij ons mede dat de
Duitsche veeartsen, belast met de keuring van het ingevoerde
Hollandsche slachtvee, bij 2°/o finnigheid constateerden en
gaf hij ons als zijn meening te kennen, dat de oorzaak van
het zoo weinig aantreffen van den genoemden parasiet was
gelogen in het niet-insnijden der uitwendige kauwspieren en
der harten.

In verschillende bijzonderheden besprak hij de wijze waarop
het onderzoek op cysticercosis in Duitschland geschiedt;
daarna sneed hij op ons verzoek de uitwendige kauwspieren
van een juist ter keuring aangeboden rund aan, om ons een
voorbeeld der techniek te geven.

IIoo groot was onze verbazing toen bij de eerste insnijding
een gedegenereerd exemplaar van genoemden parasiet te
voorschijn kwam, terwijl tot dat oogenblik zelfs het voorkomen
van gedegenereerde exemplaren een zeldzaamheid was. Nu
mag deze gebeurtenis wel te danken zijn geweest aan een

-ocr page 637-

bijzonder toeval, maar het neemt niet weg dat dit bij ons
den doorslag gaf tot de invoering van strengere maatregelen
ten aanzien der cysticercose-keuring.

Deze bestaan dan sinds 1 September j.1. in het insnijden
van de uitwendige, de inwendige kauwspieren en het hart,
en het bezichtigen van de tongspieren, de spieren van het
strottenhoofd en de pilaren van het middelrif. Wel is waar
is het ook wenschelijk om de geheele uit- en inwendige
oppervlakte van het geslachte dier nauwkeurig te onder-
zoeken, doch daar zooveel runderen ter keuring worden
aangeboden, kan dit niet dan bij uitzondering volkomen
geschieden. Natuurlijk gebeurt het steeds, waar ook maar
een enkel exemplaar in andere deelen van het lichaam
wordt gevonden.

Het insnijden van de kauwspieren bestaat in het maken
van een snede, volgens het vlak van de spier, van de kaak-
ronding tot aan de crista zygomatica, respectievelijk den
processus pterygoïdeus, zoodat de spierlagen in twee vlakken
worden gescheiden. Het hart wordt in de lengterichting door-
gesneden en daarna de scheiwand aan beide zijden inge-
sneden, zoodat de inwendige vlakten der boezems en kamers
geheel ter bezichtiging bloot liggen. De bezichtiging van de
buitenvlakte van het hart gaat hieraan vooraf.

De gevolgen der verscherpte keuring bleven niet uit, ze
overtroffen zelfs onze stoutste verwachtingen, zooals uit
onderstaand overzicht zal blijken.

Gedurende 1902—1906 werden alhier per jaargemiddeld
in 2 gevallen levende exemplaren geconstateerd; gedurende
het halfjaar l September 1907—1 Maart 1908 werd bij 74
runderen en graskalveren de cysticercus inermis aangetrollen,
waaronder bij 13 dieren levende exemplaren.

Het aantal gevallen, waarbij alléén in de uitwendige kauw-
spieren finnen werden gevonden, bedroeg 30, waaronder
5-maal levende exemplaren.

-ocr page 638-

Alléén in het hart waren finnen aanwezig in 20 gevallen,
waaronder 4-maal levende exemplaren.

Hieruit zien we dat deze 20 30 = 50 gevallen bij de
vroegere wijze van keuring beslist niet zouden zijn opge-
merkt, en dat dus 5 4 = 9 dieren met levend materiaal
beladen in consumtie gebracht zouden zijn en aan veel in-
gezetenen de lintwormplaag zouden hebben kunnen bezorgen.

In de overige 24 gevallen kwamen de finnen op verschil-
lende plaatsen van het lichaam voor, waaronder 17-maal
alléén in de inwendige kauwspieren (4-maal levende exem-
plaren).

Er werden dus in dit halve jaar reeds 4-maal levende finnnen
ontdekt, welke ook vroeger niet aan de aandacht ontsnapt
zouden zijn; dit getal is wel iets hooger dan het gemiddelde
van 2 per jaar, doch dit moge aan het toeval zijn te wijten.
Er mag nog op worden gewezen dat in de vroegere jaren
het aantal gedegenereerde exemplaren niet in de statistieken
werd opgenomen.

Uit de afkeuringsstaten der jaarverslagen van de andere
abattoirs hier te lande, gedurende de laatste jaren, bleek het
aantal gevallen van cysticercosis bij het rund over het al-
gemeen zeer gering te zijn. Dat de uitwendige kauwspieren
en de harten worden ingesneden, is mij slechts van enkele,
namelijk van die te Groningen, Leiden en Nijmegen met zeker-
heid bekend. Wat de overige betreft, gaven de genoemde
verslagen hierover geen nadere aanwijzingen. Alleen in die
van de slachtplaats te Groningen vond ik in de daaraan toe-
gevoegde cysticercus-statistieken een vrij groot aantal gevallen.
Ook hier worden, zooals uit die statistieken blijkt, de uit-
en inwendige kauwspieren en de harten ingesneden, en ook
hier blijkt dat juist het aantal gevallen in de uitwendige
kauwspieren en de harten dat der imvendige kauwspieren
verre overtreft.

Hoewel mijn meening berust op deze Groningsche stati-

-ocr page 639-

stiek en op het door mij sinds 1 September j.1., alhier waar-
genomene en een en ander nog slechts op een tamelijk kort
tijdperk betrekking heeft, meen ik toch te mogen opmerken
dat overal waar tot het insnijden van uitwendige kauwspieren
en harten zal worden overgegaan, het aantal geconstateerde
cysticercosis-gevallen belangrijk zal stijgen.

Te Utrecht wordt elke fin, waarvan ook nog maar eenigs-
zins vermoed wordt dat ze levend kan zijn, op het labora-
torium onderzocht. Hiertoe wordt het blaasje tusschen een
gewoon trichinen-compressorium samengedrukt en bij een
vergrooting van 40 beschouwd. Blijkt de degeneratie
althans niet zoo ver gevorderd te zijn dat de parasiet
anatomisch geschonden is, dan wordt getracht door ver-
warming van het compressorium boven de gasvlam beweging
der zuignappen te voorschijn te roepen. Indien dit gelukt,
wordt de fin als levend beschouwd. Het dier, dat met den
parasiet behept was, wordt dan gedurende 3 weken in het
koelhuis bewaard, alvorens te worden goedgekeurd. Volgens
de onderzoekingen van
Ostertag kan namelijk met zeker-
heid worden aangenomen, dat 21 dagen na den dood van
den hospes ook de parasiet is gestorven.

Gewoonlijk werd in de door ons geconstateerde gevallen
slechts één exemplaar aangetroffen, een enkele maal 2, soms
meer. Nooit is natuurlijk met zekerheid uit te maken of
zich niet meer dan de gevonden exemplaren in het lichaam
van het dier bevinden; daartoe zouden alle spieren zeer
fijn verdeeld moeten worden, wat practisch onuitvoerbaar is.
Mogelijk zijn enkele gevallen der vermelding waard.

a. Het hart van een graskalf bleek reeds bij uitwendige
beschouwing talrijke finnen onder het epicardium te be-
vatten. Bij het insnijden er van bevonden zich op de snee-
vlakten onderscheidene exemplaren, terwijl ook onder het
endocardium talrijke finnen in de boezems en de kamers
aanwezig waren. Bij nader onderzoek bleken 31 finnen in

-ocr page 640-

dit hart te zetelen, welke het opmerkelijke vertoonden, dat zij
niet alle in hetzelfde stadium van degeneratie verkeerden.
Enkele waren reeds geheel verkalkt en zeer hard, andere be-
stonden uit een geelgroene kazige massa binnen den ver-
dikten blaaswand, terwijl weer andere exemplaren een sterk
verdikten wand bezaten. Waarschijnlijk heeft het kalf dus
blootgestaan aan herhaalde infectie met lintwormeieren op
verschillende tijden. Het bleek verder 2 verkalkte exem-
plaren in de pilaren van het middelrif te bezitten; het mid-
delrif zelf vertoonde, na van borst- en buikvlies ontdaan te
zijn, aan de oppervlakte 7 finnen, welke binnen de kapsel
dezelfde geelgroene, kazige massa vertoonden, als die uit
het hart. Tusschen de spiervezelen van het middelrif waren
geen cysticerci aanwezig.

De tongspieren en de uit- en inwendige kauwspieren
bleken vrij te zijn. Na het losmaken van de beide billen
werden aldaar tusschen de spieren, evenmin als aan de uit-
en inwendige oppervlakte van het geslachte dier exem-
plaren gevonden.

Microscopisch konden bij geen der jongere, nog slechts
weinig gedegenereerde exemplaren, levensverschijnselen wor-
den aangetoond. Wegens het veelvuldig en in verschillende
stadia van degeneratie voorkomen der finnen, was de moge-
lijkheid echter niet uitgesloten, dat tusschen de spieren van
den romp en de ledematen nog levende exemplaren aan-
wezig waren. Het dier werd dan ook eerst goedgekeurd, na
3 weken in het koelhuis bewaard te zijn.

b. Bij een koe, welke 1 levend exemplaar in de uitwendige
kauwspieren bezat, werd nog 1 gedegenereerd exemplaar in
het hart aangetroffen. De overige lievelingsplaatsen bleken,
evenals de oppervlakkige deelen van het dier, geheel vrij te
zijn. Ook hier scheen dus herhaalde infectie met lintworm-
eieren plaats te hebben gehad. Het dier werd ook 3 weken
in het koelhuis gehangen en daarna goedgekeurd.

-ocr page 641-

c. Twee levende exemplaren werden aangetroffen in de
rechter uitwendige kauwspier van een koe, welke bovendien
lijdende was geweest aan algemeene tuberculose met ver-
weekte haarden in de lichaamsklieren. Bij nauwkeurig onder-
zoek van de overige voorkeurplaatsen en de oppervlakte van
het lichaam werden geen meerdere exemplaren aangetroffen.
Daar dit dier wegens de algemeene tuberculose werd ge-
steriliseerd, was ik in de gelegenheid bij het in stukken
snijden er van (van ten hoogste 5 Kg. gewicht), die deelen
nader te onderzoeken. Nergens gelukte het mij andere
exemplaren te vinden.

d. Hoe nauwkeurig bij het onderzoek op finnen moet
worden toegezien, moge blijken uit een geval, waarbij in
de uitwendige kauwspieren van een 3^-jarige koe één levend
exemplaar werd aangetroffen. Nergens anders konden para-
sieten worden bespeurd, totdat eerst bij een langdurig onder-
zoek een helder finnenblaasje, verscholen tusschen het
schuimige subcutane bindweefsel op de broekspieren van het
geslachte dier, werd opgemerkt.

Utrecht, 24 Maart 1908.

Korte mededeelingen en referaten.

Maagtorsie met bersting bjj een hond, door H. L. Em.er-
man
Lz. — Den 5den Juli 1907, des namiddags ongeveer 5 uur,
werd door den bakker A. v.
d. S. te Dubbeldam het cadaver
van een grooten vierjarigen hond van het doggenras ter onderzoek
aangeboden, omdat aan vergiftiging werd gedacht.

Uitwendig was geen spoor van trauma, hetzij kneuzing of
verwonding, waar te nemen. De tong was roodblauw van kleur
en hing uit den mond; van speekselen, erosies op lippen of
mondslijmvlies of\' lividen zoom in de gingiva was niets waar te
nemen. De oogen waren klein en diep in de oogkassen terug-
getrokken. Met uitzondering van het ondereinde der pooten, den
kop en den staart was het geheele lichaam emphysemateus, ter-

42

-ocr page 642-

wijl het rectum geprolabeerd was. De rigor mortis was normaal.

Bij het afnemeu der huid bleek het emphyseem reukeloos te
zijn en de hond in een goeden voedingstoestand te verkeeren.
Het abdomen was hard op het gevoel en sterk opgezet. Bij de
eerste daarin aangebrachte snede stroomde een reukeloos gas en
een zwart gekleurde vloeistof\'naar buiten. Aangezien maagbersting
werd vermoed, werd de buikwand van het borstbeen af voor-
zichtig geopend.

In de buikholte werden stukken aardappel en een groote hoe-
veelheid zwart gekleurde vloeistof, welke haar kleur aan eveneens
aanwezig kolengruis dankte, aangetroffen. Het middelrif was sterk
gespannen en verkeerde in expiratiestand.

De maag leverde een mooi beeld. De pylorus, welken men bij
het cadaver rechts moest vinden — het dier lag op de rechter
zijde — bevond zich onmiddellijk vóór den waarnemer, terwijl
de pars pylorica, bij den hond het meest ontwikkeld deel dei-
maag, zich links en borstwaarts van den pylorus bevond. De
cardia lag normaal en was volkomen gesloten. Het grootste ge-
deelte der maag was getordeerd van rechts naar links, om de
lijn welke men zich van cardia naar pylorus kan denken. In den
maagwand was een scheur, welke zich bijna over de geheele lengte
van den volvulus uitstrekte. De randen der scheur waren gerafeld
en de dikte er van nam tot in den normalen maagwand gelei-
delijk toe. De serosa van het getordeerde gedeelte was hype-
raemisch, terwijl de muscularis en de rnucosa oedemateus waren
gezwollen. Verder kou van de maag niet veel meer worden ge-
constateerd dan dat de plaatsen, waar de torsie bestond, zich als
anaemische strepen voordeden.

De milt was U-vormig gebogen; het gedeelte dat aan de torsie
had deelgenomen, was blauwzwart en verdikt; het overige was
roodbruin gekleurd. Na insnijding ontlastte zich een massa donker
bloed, werd de kleur roodbruin en kwamen de trabekels en
MAi.piGHi\'sche lichaampjes te voorschijn.

De venae van het net waren ten deele sterk gevuld, terwijl
de maagvenae gedeeltelijk opgeloopen, gedeeltelijk verscheurd
waren. De darmen waren, behoudens eenige contractie, normaal;
de mucosa vertoonde geen spoor van hyperaemie of catarrh. De
lever was, evenals de rechter nier, hyperaemisch ; de linker nier
was normaal.

-ocr page 643-

De borstholte was door het sterk gespannen middelrif ver-
kleind; de longen waren sterk samengevallen, bleekrood, zelfs
anaemisch, met uitzondering van de rechter long, welke voor een
klein gedeelte hypostase vertoonde.

Het hart had den gewonen vorm verloren, het vertoonde meer
den bol- dan den hartvorm. Dezen vorm had het te danken aan
bet rechter hart, dat als een groote wijde zak naast het linker
hart hing. De wanden hingen als het ware over de punt en aan
beide zijden van het linker hart.

Wij vernamen nader, dat de hond den vorigen avond nog
springlevend was en des morgens te half vier jankende van pijn
en kruipende over den grond, met den staart tusschen de pooten,
was gevonden. Voorts, dat de empirist v.
d. M., wiens hulp was
ingeroepen, geen diagnose had kunnen maken, doch den raad
had gegeven melk toe te dienen.

Eindelijk deelde de eigenaar nog mede dat de hond een groote
voorliefde had om op en van zijn hok te springen, en steeds
neiging vertoonde om steenkolen, welke in de onmiddellijke na-
bijheid van zijn hok lagen, te eten.

Op grond van de sectie en in verband met de anamnese,
waarbij het stormachtig beloop zeer op den voorgrond treedt,
meeuen wij elke gedachte aan intoxicatie te mogen uitsluiten,
doch als doodsoorzaak te mogen aanmerken : torsie met opvolgende
bersting van de maag.

Voor de gemaakte sectie en het daarvan geleverd verslag een
woord van dank aan collega
H. Cn. de Waal; hij verschafte
voor deze mededeeling de uoodige bouwstoffen.

Veeziekte te Itanjoewaiigi. — De resident van Besoeki deelde
mede dat, sedert de vorige opgaaf\', in de afdeeling Banjoewangi
200 dieren gestorven zijn, waardoor het totale aantal sterfgevallen
tot 4022 gestegen is. Er kwamen 369 nieuwe ziektegevallen bij.

Verder werd van dien resident ontvangen het volgend telegram:

Onder mededeeling dat gevaar bestaat voor uitbreiding vee-
ziekte Banjoewangi over naburige afdeelingeu, stel voor om dertig
militairen beschikbaar te stellen voor patrouilleering boschpaden
naar Badjoelmati naar Soemberwaroe, hoofdzakelijk om indruk
te maken op brutale gewapende Madoereezen, die vee naar niet
besmette streek willen brengen en niet opzien tegen bedreiging

-ocr page 644-

bewakers, die bang worden; militairen zullen moreelen indruk
maken op bevolking, doen beseffen maatregelen werkelijk ernst
zijn. Vijftien mannen zouden kunnen verblijven op erf passang-
graban Soemberwaroe en vijftien passanggrahan Badjoeluiati, in
verband waarmede vier mautris en twintig oppassers in dienst
zijn gesteld voor bewaking der toegangswegen afdeeling Banjoe-
wangi naar afdeeling Panaroekan en Djember en den afdeelings-
eommandant te Soerabaja opgedragen is het noodige te verrichten
tot beschikbaarstelling van dertig militairen. (
Javabode.) (iV. Crt.,
19 Mei 1908).

Therapeutische waarde der bacillol-vaginaal kapsels. —

Op verzoek der «Bacillolwerke Johannes A. Sandes» te Ham-
burg, welke aan de redactie een artikel van den veearts
Emil
Gai.lia, «Gestütsleiter» in Gr. Lukow, voorkomende in «Tier ür zt-
liches Zentralblatt
, 1908, n°. 12», zond, vinde het volgend résumé
hier een plaats.

«Ik gebruikte de bacillolkapsels volgens den districtsveearts
Ritzee, met goed gevolg tegen den infectieusen scheedecatarrh eu
het daarmede verbonden enzoötisch verwerpen der runderen, voorts
teeen het blaasuitslag der merriën en verder overal waar een

O O

desinfectie van de vagina of van den uterus aangewezen scheen,
in plaats van de desinfecteerende irrigaties. Boven deze verdienen
de bacillol-vaginaalkapsels ook daarom de voorkeur, wijl zij ge-
makkelijker en sneller te appliceeren zijn. Wegens de gemakke-
lijke behandeling en doseering zijn de bacillol-vaginaalkapsels
beslist te verkiezen boven de bacillol-stangen. W. C. S.

Vierde internationaal zuivelcongres in Juni 1909 te Buda-
pest.
— Uit het ontvangen reglement en programma van dit con-
gres blijkt, dat de rol welke hierbij aan de veeartsenijkunde wordt
toegekend, in omvang is toegenomen. Zooals bekend, werd in 1907
voor het eerst, dank zij prof. dr.
de Jong, bij het zuivelcongres een
plaatsje ingeruimd voor de veeartsenijkunde; zij werd daarbij in
een subsectie ondergebracht. Het bleek weldra dat deze, dank ook
aan andere Hollandsche veeartsen
(M. G. de Bruin, H. M. Kroon
dr. H. Markus, dr. J. Poels, dr. W. Stuurman, dr. C. Thomassen)
uitnemend geslaagd is; het gevolg is zeker, dat zij bij dit con-
gres allengs meer op den voorgrond zal treden.

Het programma voor het zuivelcongres te Budapest bevat drie

-ocr page 645-

secties: 1°. wetgeving en reglementeering; 2°. hygiëne en vee-
artsenijkunde, en 3°. industrie. Daarvan is de tweede sectie het
uitgebreidst, zij omvat de volgende punten:

1°. De voorwaarden van de productie, de behandeling en den
verkoop op de productieplaatsen van een uit een hygiënisch oog-
punt volmaakte melk, en over de voorwaarden waaraan het vaat-
werk, bestemd voor het vervoer der melk, moet voldoen.

2°. De beteekenis der nitraten in de melk.

3°. De betrekkelijke waarde als voedingsmiddel van gesterili-
seerde, gepasteuriseerde, rauwe en gedroogde melk.

4°. De voorwaarden van den invloed van het voedsel op de
productie der melk (gebruik van fabrieksafval bij de voeding der
melkgevende dieren) en in het bijzonder van de melk voor de
voeding der zuigelingen.

5°. De pasteurisatie van de melk en haar bij-producten, en
de voorwaarden waaronder de ontroomde melk en de karnemelk
aan de voortbrengers kan worden teruggegeven (quaestie van de
temperatuur).

6°. De melk als verspreidingsmiddel van zekere ziekten bij
mensch en dier, en de maatregelen welko dienen te worden ge-
nomen tot behoud der openbare gezondheid.

Het lidmaatschap van dit congres is verkrijgbaar door tien
kronen (f 5
,04) te zenden tuin Dr. Ei\'IENNE Köerfkr, secretaris-
generaal van het
4do internationaal zuivelcongres te Budapest.
Men ontvangt dan alle stukken, welke vau het congres uitgaan
en kan deelnemen aan de groote excursies welke in uitzicht zijn
gesteld. \' W. C. S.

B oekaankondiging.

D". D. A. DE JONG, Het verband tussclien geneeskunde van
den mensch en van de dieren. Rede, uitgesproken bij het
aanvaarden van het ambt van buitengewoon hoogleeraar
in de vergelijkende pathologie aan de Rijks-Universiteit
te Leiden, op den 3ien Juni 1908. Leiden, G. L. VAN
DEN BERG 1908.

Omtrent deze met gloed uitgesproken rede, waarbij o. a. vele
veeartsen uit verschillende provinciën van Nederland en ook een
drietal veterinaire studenten tegenwoordig waren, zij het volgende

-ocr page 646-

overgenomen uit het daaromtrent door de Nieuwe Rotterdamsche
Courant
gegeven uitnemende verslag.

Als men afgaat op de zeer vage geschiedenis der oudste tijden
— aldus begon spreker — dan waren toen de beoefening der
geneeskunde van mensch en dier aan dezelfde personen toever-
trouwd.
Vegetius spreekt bijv. van recepten, door Chiron, den
leermeester van den beroemden dokter
Asklepius, voor dieren
gemaakt, en zeer zeker hebben zich
Democritus, Hippociiates
en bovenal Aiustoteles met de ziekten van dieren bezige £e-

o o

houden. De laatste toonde aan, dat vergelijkende geneeskundige
studiën van mensch en dier noodzakelijk zijn. Wonderlijk, dat
sinds dien tijd een scheiding tot stand kwam, die nog lieden
voortduurt. Wel trekt de onjuist benoemde «veeartsenijkunde»
van de geneeskundige onderzoekingen voor haar gebied partij en
omgekeerd; van een innig verband der twee wetenschappen is
geen sprake. De reden van het uiteengaan is, dat de beoefening
der geneeskunde spoedig beroep wordt en dan brengt de prak-
tijk (bijv. het geheel verschillend ziekenmateriaal) verwijdering.
Toch is dit wonderlijk, als men bedenkt, hoe sommige gemeen-
schappelijke ziekten reeds van ouds bekend waren (miltvuur
was de 6do Egyptische plaag; de talmud bevat reeds voorschriften
tegen tuberculeuse koeien. De reden kan zijn: uitge-
breidheid der studie; dan blijft het vreemd, dat het verband
niet voor de zuivere wetenschap gespaard is. Dr.
l>e Jong meent,
dat de voornaamste reden is: onkunde omtrent de aetiologie^
de leer der ziekte-oorzaken. Men sprak van besmetting, doch
wist niet, wat het was. Het doel, dat
Ci.aude Boukgelat zich
voor oogen stelde: het stichten van veeartsenijscholen in Frankrijk
(1762) om daardoor ook de geneeskunde te bevordereu, scheen
niet bereikt te worden. De z.g. practici voelden weinig voor zijn
ideaal. Toch stelde
Vicq d\'AE, geïnfluenceerd door zijn denk-
beelden, aan de Nationale Vergadering voor, dat steeds een
veeartseuijkundig onderwijs aan het eigenlijk onderwijs in de
geneeskunde zou voorafgaan, doch de Nationale Vergadering had
geen tijd, dit plan te overdenken.

Zoo bleven de twee wetenschappen gescheiden! Doch men
creëerde later voor
Henki Bouley een leerstoel in de vergelijkende
pathologie, met het doel, de pathologie der dieren dienstbaar te
maken aan de geneeskunde. Dit achtte men noodig. Waarom?

-ocr page 647-

Omdat de aetiologie een nieuwe phase was ingetreden, vooral
door de uitgebreide onderzoekingen van
Pasteur. Men kan ver-
wachten, dat de zich snel ontwikkelende bacteriologie allerwege de
geleerden zou aansporen, de kennis van dierziekten meer stelsel-
matig dienstbaar te maken aan het onderwijs in de geneeskunde!
Dit geschiedde echter lang niet overal; wel hebben de scholen

o o

van Pasteur en K\'och aan deze taak gearbeid, echter alleen voor
zooverre verschillende dierziekten van algemeen pathologisch
belang zijn. Hiermede is de mensch niet voldoende gediend;
ziekten van dieren bedreigen nl. vaak de menschelijke gezondheid
en deze dingen moet de aanstaande dokter weten. Een onderwijs
in : «dierziekten, als aetiologisck moment ten opzichte van ziekten
van den mensch» kan dus een dankbaar onderwerp zijn voor de
vergelijkende pathologie. Vele ziekten zijn er van dieren
en menschen tusschen wier oorzaken verband bestaat; zij zijn
dus voor de aetiologie van belaug en andere ziekten zijn
zeer gewichtig uit het oogpunt der analogie. Deze tak van
wetenschap eischt laboratorium-werk en demonstratie-materiaal.
De opvatting, dat veeartsenijscholen zich alleen met het wel en
wee der dieren zouden bemoeien en dus met name een land-
bouw- of wel een nationaal-economisch belang verzorgen, geldt
sinds lang niet meer. Er zijn onderdeelen der veeartsenijkunde,
welke zich alleen bezighouden met de gezondheid van den mensch.
Eu zoo is een deel van de hygiëne van den mensch toevertrouwd
aan den veearts. De dierlijke voedingsmiddelen-controle valt
immers op het terrein van den veearts; zij, die de veeartsenij-
kundige studiën begrijpen, zien ook wel in, dat, de veearts
een deel van de hygiëne van den mensch voor zijne rekening
moest nemen.

Als miltvuur bestreden wordt, geschiedt dit evenzeer uit
liefde voor de koeien als uit liefde voor de menschen. Gelden
maatregelen tegen malleus alleen voor de paarden, tegen tuber-
culose van de koeien alleen voor het rund? Neen, immers. Het
gemis aan verband heeft dus niet geheel en al verwaarloosd de

o O

zorg voor den mensch, maar de veeartsenijkunde nam die zorg
op zich — en zorgde goed, maar nog beter zou er gezorgd zijn,
als er verband was blijven bestaan. Daar aan spreker is opge-
dragen, aan deze al-oude en beroemde universiteit onderwijs te
geven in de vergelijkende pathologie hoopt hij dit verband weder

-ocr page 648-

tot stand te brengen. Spreker stelt zich voor, zich vooral te be-
wegen op het gebied der parasitaire en besmettelijke ziekten.
Hij noemt nu als voorbeeld: het miltvuur. Men heeft in den
laatsteu tijd een serum gevonden, dat ook actief werkt nïi plaats
gevonden infectie. Dit serum werkt ook bij den mensch en in
Argentinië en Italië zijn hiervan reeds tallooze resultaten.

Spreker wijst op de door piroplasmen en trypanosomen
veroorzaakte dierziekten en malaria. Hier is het de analogie,
welke de dierziekten van belang doet zijn. De piroplasmose komt
bij het rund voor en is door spreker ook hier te lande ontdekt.
Ze doet denken aan malaria bij den mensch (parasieten in de
roode bloedlichaampjes bij beide ziekten). Ross toonde aau, dat
de parasiet van de vogel-malaria door muggen werd aangebracht;
dus moest het bij menschen ook zoo wezen. Trypanosomen
bij de dieren ziju door
Robert Koen onderzocht, vóór bij zijn
studie begon over de slaapziekte (een trypanosomose)
bij de menschen.

Een onderwerp in de pathologie van den mensch, in den
laatsten tijd zeker niet verwaarloosd, wordt gevormd door de
zoogenaamde «vleeschvergiftigingen», waaronder men verstaat:
infecties door micro-organismen, welke men bacillus e n t e-
r i t i d i s
Gaertner noemt. Het vraagstuk omtrent de aetiologie
van deze processen is nog lang niet opgelost. In den regel acht
men de infectie veroorzaakt door vleesch van n iet-ge zon de
diereu. Nu is het eigenaardig, dat in bijna alle gevallen van
vleeschvergiftiging met een
Gaertner-bacil als oorzaak, van een
GvÉRTNER-infectie van het dier tijdens het leven nagenoeg niets
was te ervaren, terwijl bijv. bet vleesch van jonge kalveren,
waarin vaak eeii soort
GAERTNER-bacillen (dan lijden ze aan
bacteriaemie) gevonden wordt, in die vergiftigingsprocessen
een twijfelachtige rol speelt. Waar de vergiftiging bij den mensch
optreedt, beduidt dit niet, dat het dier primair ziek was. Do
bedoelde bacillus werd door spreker vaak in de groente en
niet in het vleesch aangetroffen en zoo komt het vermoeden bij
spreker op, dat de bacillus altijd als een toevallige, doch zeer
gevaarlijke verontreiniger van voedingsmiddelen op kan treden
en vleesch besmetten, hetwelk originair gezond was. Dit denk-
beeld der secundaire infectie wordt geïllustreerd door de varkens-
pest. De cholera-bacillus van
Salmon is niet de oorzaak der

-ocr page 649-

varkenspest. Men weet, dat het gefiltreerde bloed van pestzieke
varkens souis den pestbacillus niet bevat en toch bij inenting
van een ander dier de ziekte geett. De eigenlijke oorzaak is dus
een filtreerbaar virus en de tot heden met den naam van varkens-
bacillus aangeduide bacterie schijnt primair met de ziekte niets
te maken te hebben en is slechts als een secundaire begeleider
van de oorspronkelijke smetstof op te vatten.

Wat de pseudo-colibacillosis der kalveren betreft,
de wijze, waarop de dieren geïnfecteerd worden, ligt vrijwel in
het duister, maar er schijnt geen aanleiding te zijn, in geval van
vleeschvergiftiging juist aan deze ziekte te deuken.

De literatuur vermeldt in den laatsten tijd telkens den zooge-
naamdeu paratyphus ; nu komt de paratyphus-bacillus B
overeen met een type der enteritidis-groep, het type
Aertrijck.
Men meent dus, dat er innig verband is tusscheu vleeschvergif-
tiging en enteritidis-infectie bij dieren. Dit betwijfelt spreker; als
er verband is, komt de paratyphus-bacillus secundair bij het vleesch.
Spreker vat dus het verband tusscheu vleeschvergiftiging, paraty-
phus en dierziekten anders op dan in den laatsten tijd geschied is.

De dier-tuberculose in verband met die van den mensch blijft
eeu belangrijk vraagstuk. Men onderzocht het verband tusscheu
tuberculose der zoogdieren en der vogels en vond geheel ver-
schillende bacillen. .Nu verdeelden zich de geleerden: sommigen
meenden, dat de vogeltuberkel-bacil eeu aan de vogels aange-
paste variëteit van den tuberkel-bacillus in het algemeen was —
doch deze bacillus bepaalt zich niet tot de vogels. Bij papegaaien,
die tuberculose vertoonen, wordt deze soms door een zoogdieren-
bacil, soms door een vogel-bacil veroorzaakt en ook bij sommige
zoogdieren is dit het geval, ook bij den mensch.

Kabjnowjtsch bewees, dat de mensch vogeltuberculose kan
hebben, ook de witte muis, de rat en het konijn. Of vogel-
tuberculose bij paarden en runderen kan voorkomen, is nog dubieus.
Spreker nam in het Leidsche abattoir kort geleden een geval van
vogeltuberculose bij eeu varken waar. De mensch kan dus
twee tuberculosen hebben, en tuberculeuse vogels zijn
voor den mensch gevaarlijk.

Misschien zijn toch de twee bacillen (vogel- en zoogdier) één,
want soms verandert de zoogdierbacil in een van het vogeltype,
wat spreker ook uit eigen ervaring kan bewijzen.

-ocr page 650-

De tuberculose leent zich tot allerlei studie op vergelijkend
gebied; spreker wijst op de conclusies voor den ïnensch, uit het
dier-experiment getrokken, op de immuniseering tegen de tuber-
culose door
Von Behiung; of zijn inenting resultaten heelt, moet
de toekomst nog leeren.

Zoo zijn er een groot aantal infectieziekten van belang op het
gebied der vergelijkende pathologie: dolheid, tetanus,
a c t i n o 111 y c o s e, colibacillosis en andere. Ook is van
belang de studie der kwaadaardige gezwellen bij
diereu. Op dit gebied is een vergelijkend onderzoek noodzakelijk,
wil men succes hebben.

Hetzelfde verband treft ons, wanneer we ons wenden tot de
hooger georganiseerde parasieten. De leverbot van rund en schaap
kan ook bij den mensch parasiteeren; een darmparasiet bij onze
honden (taenia cucumeriua) komt ook bij den mensch voor, enz.

Spreker deed slechts eenige grepen, om te wijzen op het be-
lang, hetwelk de studie van de dierziekten met het oog op de
geneeskunde van den mensch heeft en meent het hem toever-
trouwde onderwijs in de vergelijkende pathologie vooral te moeten
berekenen op het dadelijk dieustbaar maken van onze kennis der
dierziekten aan vraagstukken op het gebied der pathologie van
den mensch.

Hierop volgden toespraken tot curatoren, hoogleeraren, Utrecht-
sclie leermeesters, burgemeester en wethouders en studenten.

W. C. S.

Nieuw uitgekomen boeken.

R. Tigkrstedt, Handbuch der physiologischen Methodik. ErstorBand, 2. Ab-
teilung:
Protisten, Wirheliose Tiere, Physikalische Chemie. Mit 97
Figuren. Leipzig, S.
Hirzel 1008. Preis 7 Mark 50 Pf.

Prof. Dr. W. Ellenberger und Prof. Dr. Ct. Günther, Grundriss der ver-
gleichenden llistiologie der Haussäugetiere.
Dritte, umgearbeitete und
vermehrte Auflage. Mit 572 Textabbildungen. Berlin, P.
Parey 1008.
Preis gebunden 13 Mark.

Prof. Dr. W. Zwick, Schema des Blut- und Lymphstroms beim Rind.
Wandtafel mit Leinwandrand und Oesen, Format 80 X HO cm. Berlin,
Richard Schoetz 1008. Preis Mark 7,50.

Prof. Dr. W. Zwick, Schema des Blutkreislaufs beim Rind. Wandtafel mit
I.einwandrand und Oesen, Format
80 X HO cm- Berlin, Richard
Schoetz 1908. Preis Mark 7,50.

-ocr page 651-

A. Hink, Die erworbenen Eigenschaften und das Vererbungsproblem. Eine
ziichtungsbiologische und naturphilosophische Studie. Hannover, M. & H.
Schapen 1908. Preis Mark 1.

Die Verhandlungen der Landcspferdezuchtkoninussion am 25 und 26 Oktober
1907 zu Berlin.
\'240 Seiten. Berlin, P. Parey 1908.

Richard Strebel, Die deutschen Hunde und ihre Abstammung mit Hinzu-
ziehung und Besprechung sämtlicher Hunderassen.
mit zahlreichen
Textabbildungen und farbigen Tafeln.
3 Bände, I 343, II 330, III 1(J0
Seiten. Prankfurt a/M., Kern und Birner. Preis in I Band geb. M. 30.

A. Amjielounx, lieber Entwicklung und Entwicklungsstörungen der Nieren.
Inaugural-Dissertation. Bern 1908.

J. Bongert, Bakteriologische Diagnostik mit besonderer Berücksichtigung
der Immunitätslehre, der Serodiagnostik und der Schutzimpfungen für
Tierärzte und Studierende.
Zweite, stark vermehrte und verbesserte
Auflage. Mit 16 Abbildungen und 1 Farbendrucktafel im Text, sowie
20 Lichtdrucktafeln, enthaltend 111 vom Verfasser hergestellte Photo-
gramme. Leipzig,
Otto Nemnich 1908. Preis gebunden 12 Mark.

Tu. von Wasielewski, Studien und Mikrophotogramme zur Kenntnis der
pathogcnen Protozoen.
Erstes Heft, mit 24 Textbildern und 7 Licht-
drucktafeln
(02 Mikrophotogrammo). Zweites Heft, mit 25 Textbildern
und 8 Lichtdrucktat\'oln (70 Mikrophotogrammo). Loipzig, J. A.
Barth,
Heft I: 1904; Heft II: 1908.

Dr. W. Weichardt, Jahresbericht über die Ergebnisse der Immunitätsforschung,
unter Mitwirkung von Fachgenossen. II Band: Bericht über das Jahr
1900.
Stuttgart, F. Enke 1908.

Dr. Jean Schäffer, Der Einfluss unserer therapeutischen Massnahmen auf
die Entzündung.
Mit 11 zum Teil farbigen Tafeln. Stuttgart, F. Enke

1907. Preis S Mark.

A. CxOedecke, Ueber die Wirkung einiger Salze bei subkutaner und intra-
venöser Anwendung.
Inaugural-Dissortation. Born 1908.

Prof. Dr. lt. EberLein, Leitfaden des llufbeschlages. 3. Auflage. Berlin, Dr.
A. L.
II. Schulz 1908. Preis 4 Mark.

M. O. de Bruin, Geburtshilfe bei den kleineren Haustieren. (Handbuch der
tierärztlichen Chirurgie und Geburtshilfe von Prof. Dr.
Bayer und Prof.
Dr.
Frühner). Mit 36 Abbildungen. Wien und Loipzig, W. Braumüller

1908. Preis 4 M.

A. Tapken, Geburtshilfe für Landwirte bearbeitet. Mit 33 Abbildungen.
3to Auflage. Berlin 1908. Preis gebunden 2,50 Mark.

Dr. F. Richter, Die Hundestaupe, ihre Vorbeugung und Behandlung durch
Impfung.
208 Seiten Text und Tabellen und 4 Doppeltafeln. Dessau,
E. H.
de Rot 1908. Preis 3,50 Mark.

E. Silbersiei\'e, Die Fesselbeinfrakturen des Pferdes. Inaugural-Dissertation.
Leipzig 1908.

Bartke, Sattel- und Geschirrdrücke, Widerristfisteln. W. Gutmann, Chirur-
gische Krankheiten des Magens und Darmes.
IIendrickx, Männliche
Geslechts- und Harnorgane, inkl. Kastration.
Gmelin, Die Krankheiten
des Nabels.
Alle in einem Bande des „Handbuch der Tierärztlichen
Chirurgie und Geburtshilfe"
von Bayer und Fröhner. Zweite, verbes-
serte und vermehrte Auflage. Mit 78 Abbildungen. Wien und Leipzig,
W. BRäüMULLEK 1908. Preis 12 M. 50 Pf.

-ocr page 652-

A. Berger, Krankheiten des Haus- und Wildgeflügels. 87 Seiten. Wien, W.
Frick 1907.

Dr. P. Regnard et Dr. P. Portier, Hygiène de la ferme. Un volume petit
in-8° de 478 pages, avec 171 figures intercalées dans le texte. Prix:
broché, 5 francs; cartonné, 6 francs. Paris, J.
B. Baillière et fils.

George Fleming, Comment choisir et soigner son cheval, traduit par A.
Bégouen de Meaux. Un volume in-8» écu, avec 14 planches en hors
texte. Paris,
Pierre Roger et Cie. Prix broché 4 francs.

Prof. R. Blanchard, Glossaire allemand-français des termes d\'anatomie et
de zoologie.
Un vol. in-8» de 298 pages. Paris, Asselin et Houzeau
1908. Prix 8 francs.

George Bonnefont, Elevage et Dressage du cheval. Paris, Baillière et fils
1903. Prix 6 francs.

c. CADÉic et Y. Ball, Anatomie pathologique et pratique des autopsies.
Un volume de VEncyclopédie Cadéac de 475 pages avec 100 figuras
dans lo texte. Paris, J.
B. Baillière et fils 1907.

Meulejuan, Rapport- sur des maladies tropicales des animaux domestiques.
Un volume in-8o de 172 pages, avec une carte on couleurs. Bruxelles,
Breuer 1908.

Louis Dupas, Le Bureau d\'agriculture du Mans et les premiers vétérinaires
du Maine.
Brochure grand in-8» de 72 pages. Lo Mans, Monnayer 1908.

Wallis IIoare, A nxanual of veterinary therapeutics and pharmaçology.
London, Baillière, Tindall and Cox 1907.

F. B. Lühnis, Schapenhouderij. Verslagen en medodoelingen van de Directie
van den Landbouw 1908, n». S. Met oen kaart van Nederland in vyf
kleuren omtrent de dichtheid van den Schapenhandel in 1904, en 19
afbeeldingen. \'s-Gravonhage, Gebr.
J. & H. van Langeniiuysen 1908.
Prijs f 0.50.

Dr. D. A. de Jong, Veterinaire Pathologie en Hygiëne. Mededeelingen on
onderzoekingen uit Practgk en Laboratorium. Viordo en laatste reeks
van het Eerste Deel (met 2 platen en 1 afbeelding in den tekst). Leiden,
G. L. van den Berg 1908. Prys f 1. — .

Dr. D. A. de Jong, Het verhand tusschen geneeskunde van den mensch en
van de dieren.
Rede, uitgesproken bij het aanvaarden van het ambt van
buitengewoon hoogleoraar in do vergelijkende pathologie aan de Rijks-
universiteit te Leiden, op don
3<lon Juni 1908. Leiden, G. L. van den
Berg 1908.

Dr. C. Th., De wederwaardigheden der paarden gedurende den Zuid-kfri-
kaanschen oorlog.
(Naar de beschrijving van Lient. A. S. Head, Army
Veterinary Department, Pretoria.) Overdruk uit
„de Militaire Spectator"
van 3Iei 1908. W. C. S.

Personalia.

Benoemd: bij koninklijk besluit van 20 Mei 1908, n°. 40,
met intrekking van het besluit van 7 April 1908, n°. 39, tot
vertegenwoordigend lid voor Nederland van het permanent comité
van het Internationaal Landbouw-instituut te Rome,
H. J. Lovink,
directeur-generaal van den landbouw; op 3 Juni tot lid van het
Utrechtsck genootschap voor kunsten en weteuschappen J. J.

-ocr page 653-

Wester; bij besluit van 10 Juni 1908 tot lid der gezondheids-
commissie te Utrecht
D. F. van Esveld; bij resolutie van den
minister van koloniën, dato 9 Juni 1908, n°. 77, is A. J.
E.
de Voogd te Houtrijk en Polanen ter beschikking gesteld van
den gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indië, om aldaar te
worden benoemd bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst.

Gepromoveerd: te Bern den 29sten Mei 1908 N. P. Woudenberg,
op dissertatie getiteld: «Ueber Schilddriisenvergrösserung bei lïaus-
tieren.»

Verplaatst: van Groningen naar \'s-Gravenhage dr. N. P. Wou-
denberg
; van Marum naar Nuis (gemeente Marum) J. Bruijel ;
van Deventer naar Utrecht (ingang 1 September) de paardenarts
2do klasse A. Kuipers; van Breda naar Deventer (met ingang
van
1 September) de paardenarts lstc klasse P. C. Muijzert; van
Amerfoort naar Venloo (ingang 16 Juni) de paardenarts 2(,° klasse
E. A. R. P. Baudet.

Gedetacheerd: naar Demak, in verband met de veeziekte aldaar,
de gouvernementsveearts
D. B. Wagenaar van Salatiga.

De veearts J. Breedveld van Bindjei is tijdelijk in Europa.

Voor den burgerlijken veeartsenijdienst in Nederlandsch-lndië
worden gevraagd veeartsen, die aan de Rijks veeartsenijschool het
diploma van veearts hebben verkregen.

Zij die in aanmerking wenschen te komen, moeten zich bij
een gezegeld adres aanmelden bij het departement van koloniën,
onder overlegging van:

a. hun diploma;

b. een bewijs van voldoening aan de wet op de nationale
militie, afgegeven door een commissaris der Koningin;

c. een bewijs van goed maatschappelijk gedrag, na dagteeke-
ning dezer afgegeven door den burgemeester van de laatste
woonplaats ;

d. een geboorteacte;

e. een opgave of de aspirant gehuwd of ongehuwd is en c. q.
van het aantal en den leeftijd zijner kinderen.

Door een vanwege het departement van koloniën in te stellen
geneeskundig onderzoek zal moeten blijken dat de uit te zenden
veearts physiek geschikt is voor den Indischeu dienst.

Aan de uitzending is verbonden:

-ocr page 654-

a. Overtocht voor gouvernemeuts rekening als passagier dei-
eerste
klasse, c. q. ook voor het wettig gezin.

b. Een gratificatie voor uitrusting ten bedrage van f 1000.

Hetgeen te dezer zake door de regeering wordt betaald, moet

teruggegeven worden wanneer de uit te zenden veearts binnen
vijf jaar na zijn aankomst op Java, om andere reden dan wei-
bewezen ziels- of lichaamsgebreken, buiten eigen toedoen ont-
staan, uit \'s lands dienst wordt ontslagen, wanneer hij niet binnen
den hem aan te wijzen termijn naar Indië vertrekt, dan wel de
reis derwaarts moedwillig afbreekt. Een schriftelijke verbintenis
wordt daaromtrent gevorderd.

c. Een voorloopige bezoldiging van f 150 \'s maands, ingaande
met den dag van aankomst in Nederlandsch-Indië.

Het activiteitstraktement gaat in Indië in met den eersten der
maand volgende op die waarin de benoeming door den gouverneur-
generaal van Nederlandsch-Indië zal hebben plaats gehad en de
betrekking zal zijn aanvaard. Het traktement is onderworpen
aan een korting van 2 p(Jt. ten behoeve van de burgerlijke
pensioenen en van 5 pCt. voor de gewone bijdrage aan het
weduwen- en weezenfonds voor burgerlijke ambtenaren in Neder-
landsch-Indië. Bovendien is bij eerste indiensttreding te voldoen,
ten behoeve van laatstgenoemd fonds, door gehuwden twee
maanden en door ongehuwden één maand traktement. Bij bevor-
dering door gehuwden tweemaal het bedrag der verhooging over
één maand, door ongehuwden éénmaal. Bij huwelijk één maand
traktement.

Deze contributiën zijn te voldoen in twaalf raaandelijksche
termijnen. Een contributie in eens is in een geval van huwelijk nog
verschuldigd wegens verschil in leeftijd der echtgenooten, wan-
neer dat verschil meer dan negen jaren bedraagt. (Besluit van
18 Mei 1908. (
Staatscourant van 22 Mei 1908, n°. 117.)

Rijks veeartsenijschool.

Door den directeur is, na ministeriëele machtiging, met ingang
van \'20 Juni 1908 opgedragen:

1°. Aan den lieer H. A. Vermeulen, prosector, de waarne-
ming van de betrekking vau assistent bij de cliniek, uiterlijk
tot 1 September 1908;

-ocr page 655-

2°. Aan de leerlingen van het 4do studiejaar G. Krediet en
J. Eggink liet verrichten van clinische diensten als hulp-assistent,
uiterlijk tot 1 September 1908.

Van de 43 leerlingen van het Iste studiejaar namen er 41 aan
het examen deel. Toegelaten zijn tot het 2de studiejaar:

S. de Vlas, van Wommels; G. Feikema, van Sneek; T. D.
S
igling, van Purmerend; R. H. P. Fischer, van Amsterdam;
L. W. de Waardt, van Helder; W. Scheuter, van Apeldoorn;
C.
J. G. van der Kamp, van Utrecht; J. L. Petten, van Utrecht;
G.
Terpstra, van Menaldumadeel; W. L. Scheltema, van Apel-
doorn; W.
C. A. Doeve, van Batavia; J. Witkamp, van Schiedam ;
II.
Venema, van Bedum; A. J. M. Rütgers, van Utrecht; fl. J.
Weekenstroo, van Arnhem; K. F. de Boer, van West-Stellingwerf;
li.
Bergema, van Leeuwarden; N. Brandenburg, van Opsterland;
E. J. A. A.
Quaedvlieg, vau Gronsveld; J. M. G. Numans, van
Utrecht;
B. B. Lautenbach, van Rotterdam; G. N. van der
Plank, van Amersfoort; C. J. Folmer, van Haarlemmermeer;
W.
Treffers, van \'s-Gravenhage; J. C. Wxtjens, van Utrecht;
M. D.
Booy, van Purmerend; P. J. Opfeuinga, van \'t Zandt;
G.
H. Hommels, van Oldenzaal; G. van Herwaarden, van Woer-
den;
H. Veenendaal, van Woudenberg; K. Luten, van De Wijk;
A. de Boer, van Opsterland; W. II. Th. Barij, van Dokkum;
J. Niks, vau Stadskanaal.

Van de 40 leerlingen van het 3de studiejaar werd aan 2
uitstel verleend wegens ziekte, terwijl één niet aan het examen
deelnam. Tot het 4de studiejaar zijn toegelaten:
F. J. van
Capelle, van Weesperkarspel; J. H. Hartoö, van Baarn; B.
E
ggink, van Twelloo; W. van Doorn, van Amsterdam; F. Wes-
terling
, van Amsterdam; C. F. van Oijen, van Haarlem; T. F.
W
ismans, van Venraai; S. Schaap Pz., van Wirdum; B. Eijsen-
burger
, van Soerakarta; J. Buitenhuis, van Apeldoorn; G.
H
upkes, vau Veenendaal; P. Visser, van Arnhem; E. Vleming,
van Zutfen; G. P. F. Munnik, van Helder; H. L. F. L. War-
necke
, van Utrecht; J. M. R. F. Beckers, van Ubach-over-
Worms;
B. Hartog, van Lochem; H. H. Ni.tssen, van Maasniel;
A. J.
Holtz, van Gorinchem; J. G. T. Arntz, van Nijmegen;
J. L.
Moerkercken van der Meitlen, van Nunspeet; H. ter
Beek, van Utrecht; F. C. de la Ciiambre, van Amsterdam; J.

-ocr page 656-

Eshuis, van Stad-Alraeloo; G. Langelër, van Hengeloo; W. M.
P. P
ulle, van Arnhem; C. van Baak, van Breda; H. D. Sens-
tius
, van Bajolali; C. A. Bon, van Amsterdam; A. D. Ooster-
baan
, van Lochem; M. L. 0. Verkerk, van Amersfoort; D. J.
H. H. Monné, van Utrecht; J. C. A. Verheul, van Bergen-op-
Zoom; H.
den Daas, van Etten (G.).

Rijks seruminrichting.

Met ingang van 1 April 1908 benoemd: tot assistent A. J.
S.
van Alphen van Fijnaart en A. de Boer van Utrecht, terwijl
tot bacteriologen zijn benoemd de assisteuten
B. J. C. te Hennepe
en H. van Straatbn aldaar.

Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1907.

Verhooging en wijziging van het Xde hoofdstuk

der staatsbegrooting voor het dienstjaar 190 7.

(Koninklijke boodschap van 2 Juni 1908, n°. 1.)

Het onderhavige ontwerp van wet, tot verhooging van hoofd-
stuk X der staatsbegrooting voor het dienstjaar 1907 strekt tot
vervanging en aanvulling van het ontwerp van gelijke strekking,
hetwelk bij koninklijke boodschap van 16 November 1907 aan
de Tweede Kamer der Staten-Generaal ter overweging werd
aangeboden (Gedrukte Stukken, Zitting 1907—1908 —
195), en
ingevolge daartoe door Hare Majesteit de Koningin verleende
machtiging werd ingetrokken.

De artikelen 31, 45 en 93 kwamen reeds in liet thans inge-
trokken ontwerp voor.

Voor eerstgenoemd artikel werd toen slechts een verhooging
aangevraagd van f 75000, welk bedrag sedert is gebleken niet
toereikend te zijn en dat mitsdien op f 100000 is gebracht.

Tot toelichting der voorgestelde verhoogingen heeft de onder-
geteekende de eer het volgende mede te deelen, onder opmerking,
dat de toelichtingen bij de artikelen 31 en 45 gelijkluidend zijn

-ocr page 657-

aan die voorkomende in de Memorie van Toelichting, behoorende
bij het ingetrokken ontwerp van wet.

De tekst van artikel 27 van het Xdo hoofdstuk der staats-
begrooting voor bet dienstjaar 1907 wordt gewijzigd en gelezen
als volgt:

«Subsidiën en kosten in verband met de uitvoering der Wet
op de paardenfokkerij 1901, zoomede subsidiën en andere uit-
gaven in \'het belang van de paardenfokkerij in het algemeen».

Dit artikel wordt tevens verhoogd met f 15000 en mitsdien
gebracht op f 150280.

Memorie van toelichting. Verhooging van dit artikel ia noodig in vorband
met de omstandigheid, dat do kosten welke krachtens de wet op de paarden-
fokkerij 1901 voortvloeien uit de keuringen, zoowol voor het gebruik van
dekhengsten als voor de toekenning van premiün en bijdragen uit do rjjks-
subsidiën voor de paardenfokkerij, in de laatste jaren de raming stoeds
overschrijden.

Voor 1908 is dit artikel dan ook geraamd op f 150000.

Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt om de redactie van dit artikel
oenigszins te wijzigen.

Door deze wijziging wordt een einde gemaakt aan oen gerozon twijfel, of
verschillende uitgaven, welke da paardenfokkerij in het algemeen betreffen,
ton laste van dit artikel kunnen worden gebracht.

Art. 31. Reis-, bureel- en verplaatsingkosten; reiskosten en
vacatiegelden van plaatsvervangende districtsveeartsen; reiskosten
en belooningeu van gouvernements-keurmeesters en geëxamineerde
veeartsen; vergoeding voor het gebruik van rijwielen bij reizen
ten behoeve van \'s rijks dienst. Dit artikel wordt verhoogd met
f 100000 en mitsdien gebracht op f 176100.

Memorie van toelichting. Do verhooging van dit artikel is een noodzakelijk
gevolg van het feit, dat, evenals in 1906, do veehouders in steeds ruimere
mate gebruik maken van do bij het koninklijk besluit van 2 September 1904
(Staatsblad n°. 219) geopende gelegenheid om hun tuberculeuse runderen
aan hot rjjk ter overneming aan te bieden.

Dientengevolge waren omvangrijke en veel tyd voreischende onderzoekingen
noodig, niet alleen van de aangegeven dieren, doch ook van de koppels
waaruit zij herkomstig zyn.

Art. 36. Gebouwen, meubeleu, benoodigdheden voor de te
verrichten werkzaamheden, lokaalbehoetten, reiskosten, aankoop
en onderhoud vau dieren en verdere uitgaven ten behoeve van de

-ocr page 658-

Rijks seruminrichting. Dit artikel wordt verhoogd met f 19000
en mitsdien gebracht op f 59650.

Memorie van toelichting. De verhooging van dit artikel houdt ten deelo
verband met het feit, dat de door de Rgks seruminrichting vervaardigde
entstoffen (inzonderheid die tegen de vlekziekte der varkens, het houtvuur
der runderen, de varkenspest, de horstziekte, de kalverziekte, het miltvuur
en de nierziekten) in steeds toenemende mate aftrek vinden. De bereiding
dier entstoffen vordert meer dieren dan waarop gerekend was, terwijl daar
mede bovendien uitbreiding van materieel gepaard gaat.

Verder leidde de omstandigheid, dat de Rijks seruminrichting in voort-
durend klimmende mate zoowel door veehouders en veeartsen, als door
hoender- en konijnenfokkers uit alle deelen des lands geraadpleegd wordt,
tot uitbreiding van het aantal onderzoekingen en mitsdien tot vermeerdering
van uitgaven.

Art. 37. Jaarwedden, toelagen en belooningen van het per-
soneel, belast met de keuring van voor uitvoer bestemd vleesch,
mitsgaders schrijfloonen. Dit artikel wordt verhoogd met f 1500
en mitsdien gebracht op f 24500.

Memorie van toelichting. Het tekort op dit artikel is ontstaan, doordat
in 1907 te Rotterdam, alwaar de belooningen van de keurmeesters worden
berekend naar het aantal gekeurde dieren, meerdere dieren zjjn geslacht
dan waarop by het opmaken van de raming voor de begrooting van dat jaar
was gerekend.

Art. 38. Benoodigdheden voor de te verrichten werkzaam-
heden, reiskosten en verdere uitgaven ten behoeve van de keuring
van voor uitvoer bestemd vleesch; schadeloosstellingen ter zake
van in het buitenland afgekeurd vleesch; uitgaven ten behoeve
van cursussen in vee- en vleeschkeuring. Dit artikel wordt ver-
hoogd met f 8000 en mitsdien gebracht op f 15000.

Memorie van toelichting. Het is noodig gebloken voor de schadeloos-
stellingen, ter zake van in het buitenland afgekeurd vleesch, waarvan in
dit artikel sprake is, een hooger bedrag uit te keeren dan oorspronkelijk
was geraamd.

Ook werden meerdere gelden vereischt dan aanvankelijk waren uitgetrokken
voor materialen, drukkosten en verdero uitgaven.

Art. 39. Kosten, subsidiën en schadeloosstellingen tot afwen-
ding van het gevaar, waarmede ziekten den veestapel bedreigen.
Dit artikel wordt verhoogd met f 200000 en mitsdien gebracht
op f 500000.

-ocr page 659-

Memorie van toelichting. Ten einde in ataat te zjn de loopende uitgaven
te kunnen bestrijden, is het noodig dit artikel thans reeds
voorloopig te
verhoogen.

Bedoelde uitgaven zjjn aanmerkelijk hooger dan in vorige jaren, daar z\\j
voor een groot deel worden vereischt ter bestrijding van de groote kosten,
welke het gevolg zijn van het in 1907 uitgebroken mond-en klauwzeer onder
het rundvee.

Is de thans aangevraagde verhooging tot stand gekomen, dan zullen later
nog gelden moeten worden aangevraagd, hoofdzakelijk ter voldoening der
door do betaalmeesters betaaldo schadeloosstellingen, bedoeld in het konink-
lijk besluit van 2 September 1904 (
Staatsblad n°. 219).

Daar met de betaling dier schadeloosstellingen gewacht kan worden en
het bedrag daarvan thans nog niet met zekerheid kan worden vastgesteld,
wordt voorgesteld het artikol thans voorloopig met f 200000 to doen ver-
hoogen.

Keuring van vee en vleesch.

Prijsvraag slachthuis.

PROGRAMMA, van een prijsvraag voor het ontwerpen van
goedkoope, eenvoudige en doelmatige slachthuieen, zonder
en met kunstmatige Icoelinrichtingen.

Artikel 1. De mededinging wordt opengesteld voor bouw-
kundigen van alle landen.

Artikel 2. De mededingers zijn gehouden om, binnen 4
maanden na afkondiging in de
Staatscourant, vrachtvrij hun
ontwerpen en begroetingen in te zenden aan het bureau van
den rijksbouwmeester in het 2de district, Nassau Odijckstraat
n°. 59, \'s-Gravenhage.

Artikel 3. De stukken, gesteld in de Nederlandsche taal en
geschreven door een andere hand dan die van den inzender,
moeten gewaarmerkt zijn met een motto en vergezeld gaan van
een gesloten naambrief.

Artikel 4. De mededingers zijn verplicht, om voor bekroning
in aanmerking te komen, plannen voor beide typen A en B
(zonder en met kunstmatige koelinrichting) in te zenden.

Wordt hieraan of aan eenige andere bepaling van het pro-
gramma niet voldaan, dan blijven de ingezonden stukkeu buiten
aanmerking voor eenige onderscheiding.

Artikel 5. De begrootingen der plannen mogen, met inacht-

-ocr page 660-

neming der hieronder aangegeven uitzonderingen, de aangegeven
bouwsommen in geen geval overschrijden.

Tot aanbeveling zal het strekken, wanneer een goede oplos-
sing kan worden verkregen voor een lageren prijs dan den als
maximum vastgestelden.

Artikel 6. De plannen moeten worden bewerkt volgens het
slachthallenstelsel en kunnen worden toegelicht met een korte
memorie.

Artikel 7. Uitgeloofd worden de navolgende prijzen en premiën:

Voor type A (zonder kunstmatige koeliurichting) een prijs
van f250, een premie van f 100.

Voor type B (met kunstmatige koeliurichting) een prijs van
f 750, een premie van f 300.

Artikel 8. De bekroonde inzendingen blijven het eigendom
van het rijk.

Artikel 9. De jury is bevoegd slechts één der plannen van
een inzending te bekronen.

Plannen van bijzondere verdienste, aan welke evenwel geen
prijs of premie wordt toegekend, kunnen door den minister op
voordracht der jury worden aangekocht tegen een bedrag gelijk
aan de premie voor dat type vastgesteld.

Artikel 10. Type A (zonder kunstmatige koeliurichting). Bouw-
som f
15000.

De mededingers moeten inzenden:

a. een plattegrond van de verschillende gebouwen met de
situatie, waarop de noordpijl moet zijn aangegeven;

b. lengtedoorsneden;

c. dwarse doorsneden — en

d. een gevelteekening.

A lies op schaal 1 : 100;

e. een gedetailleerde begrooting van kosten van gebouw en
inrichting, zonder kunstlicht, zonder aankoop van grond, zonder
terreinophooging en zonder terreinafscheidingen.

Het plan zal moeten bevatten:

4. een slachthal voor groot en klein vee, met 3 slachtstanden
voor groot vee en 2 banken voor klein vee ;

2. een inrichting tot het wasschen van darmen, met 3 standen;

-ocr page 661-

3. een slachthal voor varkens, met steekhok, broeikuip,
ontharingstafel en ruimte voor 12 uitgeslachte varkens;

4. een inrichting tot het wasschen van darmen, met 3 standen ;

5. een mestbergplaats met penshuis;

6. een overdekte standplaats voor 6 stuks vee voor de veri-
ficatie, met gelegenheid tot het wegen van levend vee;

7. een dienstvertrek voor de administratie en eventueel te
verrichten microscopisch onderzoek;

8. een watervoorziening voor koud water en voor warm water;

9. de noodige privaatinrichtingen en waschgelegenheden;

10. een voldoende rioleering en afvoer van vuil — en

11. bestrating van de verschillende toegangen op het terrein
van het slachthuis.

Bij het ontwerpen van het plan moet worden rekening ge-
houden met de omstandigheid dat aangenomen wordt, dat geen
plaatselijke rioleering bestaat en ook geen drinkwaterleiding.

Type B (met kunstmatige koelinrichting). Bouwsom f 70000.

De mededingers moeten inzenden:

a. een plattegrond van de verschillende gebouwen met de
situatie, waarop de noordpijl moet zijn aangegeven;

b. lengtedoorsneden;

c. dwarse doorsneden, en

d. een gevelteekening.

Alles op schaal 1 : 100;

e. een gedetailleerde begrooting van kosten van gebouw en
inrichting zonder kunstlicht, zonder aankoop van grond, zonder
terreinophooging en zonder terreinafscheidingen.

Het plan zal moeten bevatten:

1. een slachthal voor groot en klein vee, met 4 standen en
2 banken voor klein vee;

2. een inrichting tot het wasschen van darmen, met 6 standen;

3. een slachthal voor varkens met steekhok, broeikuip, ont-
haringstafel en ruimte voor 24 uitgeslachte varkens;

4. een inrichting tot het wasschen van darmen, met 6 standen;

5. een mestbergplaats met penshuis;

6. een overdekte standplaats voor 12 stuks vee voor de
verificatie, met gelegenheid tot het wegen van levend vee;

-ocr page 662-

7. een afzonderlijk dienstgebouw, bevattende een kantoor,
een keurlokaal en een dienstwoning (machinist);

8. een inrichting tot het vernietigen van vleesch;

9. een koelhuis ter grootte van pl. m. 60 M2;

10. een voorkoelhuis ter grootte van pl. m. 30 M2;

11. een machinekamer met toebehooren;

12. een sterilisator;

13. een watervoorziening voor koud water en voor warm water;

14. de noodige privaatinrichtingen en waschgelegenheden;

15. een voldoende rioleering en afvoer van vuil, en

16. bestrating van de verschillende toegangen op het terrein
van het slachthuis.

Bij de uitwerking van het plan mag worden aangenomen het
bestaan van een plaatselijke rioleering, een drinkwaterleiding
en een gasfabriek.

Artikel 11. De begrooting zal moeten bevatten een gedetail-
leerde opgave der kosten, waaruit duidelijk moet kunnen blijken,
dat voor het te noemen bedrag het ontwerp zal kunnen worden
uitgevoerd.

Aangenomen wordt, dat op staal kan worden gebouwd en dat
de muren op 1 M. onder terrein worden aangelegd.

Ter verkrijging van eenheid in prijzen wordt bepaald, dat de
uurloonen der ambachtslieden op 20 cent en die der opperlieden
op 15 cent worden gesteld.

Artikel 12. De ontwerpen worden beoordeeld door een jury,
bestaande uit:

ü. E. C. Knuttel, rijksbouwmeester in het 2do district te
\'s-Gravenhage, voorzitter;

J. J. F. Diiont, directeur van het gemeentelijk slachthuis te
Rotterdam;

F. J. Nieuweniiuis, directeur der gemeentewerken te Utrecht;

dr. H. Rummelts, inspecteur in algemeenen dienst bij de
directie van den landbouw, te \'s-Gravenhage;

J. N. van Ruyven, directeur der gemeentewerken te Dordrecht,
secretaris.

Artikel 18. Inlichtingen zullen op schriftelijke aanvrage ge-
geven worden door den secretaris der jury.

(Staatscourant van 10 Juni 1908, n°. 184.)

-ocr page 663-

Veeartsenijkundig staatstoezicht.

Bij koninklijk besluit van 27 Mei 1908, n°. 66, zijn, met
ingang van 1 Juni 1908, tot wederopzeggens benoemd tot plaats-
vervangers van den districtsveearts wien Groningen als stand-
plaats is aangewezen: J.
Bruijel te Marum, J. Doornbos te
Noordbroek,
D. de Fluiter te Schildwolde, D. S. R. Mensema
te Ter Apel en A. Wolf te Niewolde.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft goed-
gevonden :

A. bij besluit van 21 Mei 1908, met ingang van 22 Mei
1908, te verbieden den invoer van herkauwende dieren en varkens
in en den uitvoer van herkauwende dieren en varkens uit een kring
in de gemeente Almkerk, omvattende het gedeelte van den polder
den Duil, dat begrensd wordt door den Broekgraaf, den Lage
Oldersdijk, den Middelgraaf en de Gauswijksclie kade;

B. te bepalen dat, enz. enz.

Idem, bij besluit van 25 Mei 1908, met ingang van 26 Mei 1908 :

1. in te trekken zijn beschikking van 5 Mei 1908, n°. 4060,
Y. D., waarbij verboden werden de invoer van herkauwende
dieren en varkens in en de uitvoer van herkauwende dieren en
varkens uit een kring in de gemeente Haarlemmermeer;

2. A. te verbieden der. invoer van herkauwende dieren en
varkens in en den uitvoer van herkauwende dieren en varkens
uit een kring in de.gemeente Haarlemmermeer, omvattende het
zuidwestelijk gedeelte van den Ringdijk met het Jaagpad, van
den Bennebroekerweg af tot en met den Yenneperweg, den
Venneperweg tot aan het zuidwestelijk gedeelte van den Hoofd-
weg, het zuidwestelijk gedeelte van den Hoofdweg tot den Ben-
nebroekerweg, den Bennebroekerweg tot en met het punt van
uitgang aan het zuidwestelijk gedeelte van den Ringdijk met
het Jaagpad;

B. te bepalen dat, enz. enz.

Idem, bij besluit van 27 Mei 1908, met ingang van 28 Mei
1908, in te trekken zijn beschikking van 12 Mei 1908, n°. 4414,
V. D., waarbij verboden werd het vervoeren of doen vervoeren
van herkauwende dieren en varkens uit een kring, omvattende
de gemeenten Kesteren en Lienden.

-ocr page 664-

Idem, bij besluit van 3 Juni 1908, met ingang van 4 Juni
1908: in te trekken zijn beschikking van 25 Mei 1908, n°. 4922,
V. D., voor zooveel daarbij verboden werden de invoer van her-
kauwende dieren en varkens in en de uitvoer van herkauwende
dieren en varkens uit een kring in de gemeente Haarlemmermeer.

Idem, bij besluit van 13 Juni 1908, met ingang van 14
Juni 1908: in te trekken zijn beschikking van 16 Mei 1908,
n°. 4653, V. D., waarbij verboden werden de invoer van her-
kauwende dieren en varkens in en de uitvoer van herkauwende
dieren en varkens uit een kring, omvattende de gemeente Wijde-
Wormer.

Idem, bij besluit van 26 Juni 1908, met ingang van 29 Juni 1908.

1. in te trekken de ministeriëele beschikking van 21 October
1907, n°. 8925, V. D., gewijzigd bij die van 17 Februari 1908
en 5 Mei 1908;

2. A. het vervoeren van herkauwende dieren en varkens uit
het overige gedeelte des rijks \'.te verbieden naar een kring omvat-
tende: 1. Noord-Brabant; 2. Gelderland; 3. het gedeelte van
Zuid-Holland, gelegen ten zuiden van Maas en Lek; 4. de eilanden
Texel, Vlieland, Terschelling en Urk; 5. Zeeland; 6. Utrecht;
7. Friesland; 8. Overijsel; 9. Groningen; 10. Drente; 11. Limburg;

B te bepalen, dat het sub A bedoelde verbod geen betrekking
heeft op den doorvoer van uitsluitend voor de slachtbank be-
stemde herkauwende dieren en varkens per spoor, zonder over-
lading, in afzonderlijke, gesloten en verzegelde wagens, en dat
voor den invoer van slachtvee en in bijzondere gevallen mede
van ander vee afwijking van voornoemd verbod kan worden toe-
gestaan door den commissaris der Koningin in de provincie,
binnen welke de plaats van bestemming is gelegen, onder de
door den districtsveearts aan te geven voorwaarden.

Van iedere toegestane afwijking is door den betrokken com-
missaris der Koningin kennis te geven aan den burgemeester dei-
gemeente van bestemming.

Idem, bij besluit van 27 Juni 1908, met ingang van 28 Juni 1908:

in te trekken zijn beschikking van 21 Mei 1908, n°. 4866,
V. D., waar verboden werden de invoer van herkauwende dieren
en varkeus uit een kring in de gemeente Almkerk.

-ocr page 665-

Verslag van het feestdiner, aangeboden aan
Prof. Dr. D. A.
de Jong.

Het sprak van zelf, dat een feit als de benoeming tot buiten-
gewoon hoogleeraar in de faculteit der geneeskunde van een
persoon als dr.
de Jong aanleiding moest geven tot vreugde-
en huldebetoon van de zijde der Nederlandsche veeartsen.

Er wierp zich een commissie van drie collega\'s op, om de
zich kenbaar makende stemming in daden om te zetten en deze
nam het initiatief tot het aanbieden van een feestbanket aan
de
Jong op een nader te bepalen dag.

De commissie had succes van haar genomen moeite: 66 collega\'s
toch spraken hun sympathie voor het plan uit. Wegens ver-
schillende omstandigheden konden 15 heeren niet mede aanzitten,
zoodat aan het diner door 51 werd deelgenomen.

Te ongeveer half zeven nam het feest op Zaterdag den 6™
Juni 1908 een aanvang. Nadat de deelnemers hun handteeke-
ningen hadden geplaatst in een daartoe bestemd boek, hetwelk
later aan dr.
de Jong als souvenir werd aangeboden, begaf men
zich aan tafel, na in een der salons elkander even te hebben
begroet.

Zaal en tafel waren feestelijk versierd met veel planten en
bloemen, terwijl, aan het oog onttrokken door eenige palmen,
een paar, in hun soort uitmuntende speellieden de tonen van
viool en piano deden weerklinken.

De maaltijd was voortreffelijk en de feestelijke entourage, ook,
niet het minst, de goede regeling der plaatsen aan tafel (een
werkje dat der commissie veel tijd en hoofdbreken had gekost)
maakten, dat dit feest verliep op een wijze, zoo bijzonder aan-
genaam en gezellig, als door velen op veeartsen-diners nog nooit
was beleefd.

Een aantal, gelukkig niet te veel, redevoeringen werden ge-
hoord, natuurlijk alle betrekking hebbende op dr.
de Jong en het
feest, en uiting gevende aan gevoelens van hulde en tevredenheid,
welke de eloquente sprekers vervulden. Alle sprekers werden dooi-
den jubilaris op schitterende en tactvolle wijze beantwoord.

Tegen 12 uur was men aan de koffie en de sigaren, en een
gedeelte van den nacht verliep voor vele deelnemers nog in ge-
noegelijk samenzijn.

-ocr page 666-

Ten slotte zij nog gereleveerd, dat de heer M. J. Hengeveld
als tafelpraeses fungeerde, van welke vrij lastige taak hij zich op
eenvoudige en uitnemende wijze kweet. Bij de deelnemers zal dit
feest ter eere van onzen hooggeleerden collega nog lang in zeer
aangename herinnering blijven. Een tastbare herinnering kunnen
zij zich verschaffen in een photographie, welke gedurende het
dessert van de tafel werd gemaakt.

De commissie acht zich zeer gelukkig zoo goed geslaagd te
zijn in het tot stand brengen dezer huldebetuiging en dankt allen
deelnemers voor de medewerking, haar verleend.

Een der commissieleden.

IXde Internationaal veeartsenijkundig congres
in den Haag 1909.

Ingevolge de uitnoodiging op blz. 580 van dit tijdschrift, ge-
richt tot de Nederlandsche veeartsen, in het bijzonder de jongere,
om zich beschikbaar te stellen als secretaris bij de algemeene
zittingen en de sectievergaderingen van het aanstaand veeartsenij-
kundig congres, hebben zich tot heden vier heeren aangemeld:
namelijk: R.
H. J. Gallandat Hukt, eerste-luitenant-paardenarts
te Breda, voor de Engelsche taal,
H. Schornagel, assistent bij
het Pathologisch Instituut aan \'s Rijks veeartsenijschool, voor de
Duitsche, en zoo noodig ook voor de Fransche taal, T. A. L.
Beel, veearts te Roermond, en dr. N. J. Woudenberg, veearts
te \'s-Gravenhage, beiden voor de Duitsche taal.

Ontvangen inschrijvingen ten behoeve van het
„De BRU!n"-fonds. (lste lijst).

W. C. Schimmel, Utrecht........p. o. ƒ 20.—

E. A. li. F. Baudet, Amersfoort.....bet. » 5.—

A. J. Absfoel, Ede............» 10.—

F. van Hootecem, \'s-Hertogenbosch......>10.—

J. Hoogland, Zeddam...........» 25.—

W. F. A. Gantvoout, Borkeloo........» 2.50

F. W. van Dulm, Arnhem.........» 10.—

-ocr page 667-

- —-—--.-

645

Transport. . . ƒ 82.50

J. Knol, Meppel............» 2-50

J. Attema, Kollum............» 15.

J. W. H. Geerlings, Purmerend.......» 10-

C. de Graaf, Dirksland..........* 5.

J. C. Colder, Gorinchem..........* 10-

P. M. de Leur, Hoorn..........* 15.

P. D. Beunders, Groningen.........» 10-

H. van der Linden, Amsterdam.......» 5.

B. M. Busing, Naaiden..........» 15-

A. J. Montens, Teteringen.........» 5.

Dr. D. J. Copper D.Jzn., Rotterdam......» 10.—

P. den Ouden, Tilburg..........» 5.—

VV. F. A. Hilwig, Heusden.........» 5.

Dr. J. Nauta, Witmarsum.........» 25.—

J. W. Roeloffs, Texel..........» 15.—

W. F. Altevogt, Klaaswaal.........» 5.—

A. Risseeuw, Heinkenszand.........» 10*

H. A. Vermeulen, Utrecht.........» 10.

T. Folmer, Haarlemmermeer........» 10.

G. C. Duval Verwey, Amsterdam.......» 10-

H. van Aken, \'s-Gravenhage........» 10.—

H. Ymker Rzn., Koudum (Fr.)........» 7-50

L. Louter, IJzendijke.........p. o. » 5.

A. Wolf, Niewolde............» 10.—

A. J. E. de Voogd, Houtrijk en Polanen . . . . » 5.—

A. J. Winkel, Koevorden..........» 10.—

H. J. van Nedeeveen, Middelburg.....p. o. » 10.—

II. A. Welman, Vlissingen.........» 2.50

C. A. van Dorssen, Winschoten.......» 2.50

P. Zijp, Utrecht.............>10.—

C. F. van Oyen, vet. stud., Utrecht......» 5.—

M. de Ridder, Leerdam..........» 10.

H. G. O. Boom, Groningen.........» 2.50

J. R. Huizinga, Murmerwoude........» 5.

H. J. C. Horbach, Wittern.........» 5.—

A. L. J. Goetiials, Amsterdam........» 10.—

-ocr page 668-

046

Transport. . . ƒ 390.—

C. Tknhabff, Utrecht........ . . . » 5.—

J. Laaij, Rijsoord............» 5.—

K. Edel, vet. stud., Utrecht........» 5.—

A. D. Oosterbaan, vet. stud., Utrecht.....» 5.—

Dr. J. Poels, Rotterdam..........» 25.—

Dr. J. van Dorssen, \'s-Hertogenbosch.....» 5.—

H. M. Kroon, Deventer..........» 25.—

J. de Vries, Zalt-Bommel.........» 15.—

A. A. van Mansfeld, Bergen-op-Zoom.....» 10.—

Prof. Dr. Eber, Veterinarinstitut, Leipzig . . p. o. » 10.—

Y. van der Sluis, Amsterdam......p. o. » 5.—

P. Keyser, Leiden............» 5.—

M. J. Hengeveld G.Jzn., Haarlem . . . . p. o. » 25.—

J. Zweers, vet. stud., Deventer........» 5.—

H. J. H. Sala, Venraai..........»10.—

Dr. C. J. Rab, Oosterbeek.........» 25.—

J. J. F. Hartmann, Loenen a/d. Vecht.....» 5.—

E. A. L. Quaedekkkr, Nijmegen.......» 5.—

Jon. Kets, vet. stud., Utrecht........» 10.—

M. J. Veenstra, vet. stud., Utrecht......» 15.—

K. Büchli, Roodeschool........p. o. » 10.—

Dirk L. Bakker, Enschede.........» 5.—

Dr. A. A. Overbeek, Groningen.......» 5.—

H. van Staa, Leeuwarden.......p. o. » 10.—

A. Frederikse, Amersfoort.........» 10.—

J. D. Keukenmeester, Vlaardingen......» 2.50

F. Laméris, Zutfen............» 2.50

Dr. D. G. Ubbels, Roden.........» 10.—

C. Roodzant, Alkmaar...........» 5.—

A. F. Reichman, Steenderen.........» 5.—

J. Bouwman, vet. stud., Utrecht.......» 5.—

J. P. L. Goemans, Zieriksee.........» 2.50

Th. G. van Rijssel, Dordrecht........» 2.50

J. Buitenhuis, vet. stud , Utrecht.......» 5.—

F. B. Venema, Bedum..........» 10.—

G. W. Brink, Wije...........» 5.—

-ocr page 669-

N. H. M. van Altena Jr., Hengeloo (0.) . . . . » 5.—

S. Schaap Pz., vet. stud., Utrecht.......» 5.—

D. Muller, Loppersum..........» 5.—

K. Bergsma, Weidum...........» 5.—

L. Jenniskens, Helden-Panningen...... . » 5.—

Berliner Tierärtzliche VVochenschrift, Verlagsbuchhand-
lung v.
Richard Schoetz, Berlin . . . . p. o. » 59.—

G. G. J. Westholz, Rotterdam........» 10.—

Dr. W. Stuurman, Alkmaar.........» 4.—

IJ. Veenstra, Leeuwarden.........> 5.—

W. J. Paimans, Os............» 20.—

J. J. Wester, Utrecht.............5.—

J. J. Westbroek, Leiden..........» 4.—

J. J. Hendrikse, Groot-Amuiers ....;..» 2.50

Prof. Dr. D. A. de Jong, Leiden.......» 25.—

P. A. van Driest, vet. stud., Utrecht.....» 5.—

J. Eggink, vet. stud., Utrecht........» 5.—

G. Krediet, vet. stud., Utrecht..........5.—

Th. J. van Capelle, vet. stud., Utrecht.....» 5.—

D. C. Kruymel, Haarlem..........» 10.—

A. W. Heidema, Groningen.........» 10.—

K. Hoepnagel, Utrecht..........» 15.—

A. van Leeuwen, Utrecht.........» 10.—

E. Faber, oogarts te Deventer........» 5.—

J. Koelemeij, Ooster-Blokker........» 2.50

J. van Trigiit, Zalt-Bommel.........» 15.—

R. A. Plumper van Balen, Utrecht......» 2.50

M. A. Hi bma, Franeker..........» 5.—

G. Hannema, Zaandam ... .......» 10.—

J. A. Beijers, vet. stud., Bussum.......» 3.—

H. L. Ellerman Lz., Dordrecht.......» 3.—

J. van der Veen, Utrecht.........» 5.—

L. J. Colsen, Hontenisse..........» 5.—

J. W. Brouwer, Kortgene . ......p. o. » 5.—

C. J. G. van der Kamp, vet. stud., Utrecht. ...» 2.50

C. van Baak, vet. stud., Utrecht.......» 5.—

-ocr page 670-

Joh. A. Vreeswijk, Oude-Tongo.......» 10.—

Dr. P. F. Vermast, Etten (N.-Br.) . . . . p. o. » 2.50

J. Laméris, \'s-Gravenhage.......bet. » 5.—

E. F. L. Kortman, liozendaal (N-Br.).....» 5.—

M. F. Plankeel, \'s-Hertogenbosch . . . . p. o. » 25.—

Dr. P. Vermaat, Oud-Beierland.......» 10.—

J. P. van der Slooten, Utrecht.......» 2.50

P. J. \'t Hooft Pzn., Almkerk........» 10.—

G. L. Hinrichs, Eist (Geld.)........» 10—

A. C. A. Heshusios, Voorburg.......» 5.—

B. van Goor, Epe...........» 5.—

M. C. van der Poel, Nieuweuhoorn.....» 5.—

F. J. H. J. Quaedvi.ieg, Ekkelrade (Gronsveld) . . » 5.—
D. F.
van Esveld, Utrecht........» 25.—

Totaal. ... ƒ 1123.—

N.B. p. o. — postwissel ontvangen,
bet. = betaald.

De penningmeester zal zoo vrij zijn over bovengenoemde bij-
dragen 1 Augustus a.s. te disponeeren.

De penningmeester,

A. Frederikse.

Amersfoort, 18 Juni 1908.

Staatsexamens.

Voor het natuurkundig examen voor aanstaande veeartsen, dat
van 10 Juni tot
3 Juli werd afgenomen, hebben zich aangegeven
29 candidaten, allen van het 2de studiejaar.

Aan 26 werd op 3 Juli het diploma als candidaat-veearts ver-
leend, namelijk aan de heeren:

P. H. A. van Aelst van Maastricht; W. Al berd a van Eken-
stein
van Marum; L. van Bergen van Middelstum; R. S.
Bergsma van Weidum; J. W. F. Bloemkolk van Utrecht; D.
H.
van den Bosch van Veenendaal; J. Bouwman van Tiel; C.

-ocr page 671-

Bubberman van Schiedam ; C. Davidse van Arnemuiden; F. A.
A.
van Diermen van Utrecht; A. Feberwee van Zutfen; J. S.
Hoogstra van Gouda; C. Kunst van Amsterdam; H. van den
Nieuweniiuizen van Nijkerk; D. A. Oskam van Bergambacht;
J. F. C. Raabe van Utrecht; J. Roos van Lochem ; S. Schaap Hzn.
van Deersum;
P. Stapel van Oudendijk; S. Stuurman van
Deventer; F. W.
Tervoert van Zeddam; D. van der Veen van
Tiel;
M. J. Veenstra van Schrans; C. A. van der Velden van
Rotterdam; G.
de Vries van Amersfoort;- S. G. Zwart van
Leeuwarden (
met lof).

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland

gedurende Mei 1908.

(De cijfers tusschen ( ) duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers. I

Longrziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Honc
dol

heit

"S

G

<o

c
o

rq
«

Bij ander vee. *

Rotkreupel.

Groningen . .

3

w

tt

tt

ij

V

tt

n

2 (2)

rt

r>

2 (!)

B\'riesland. . .

13

tt

»

71

28 (2)

tt

1? <")

n

10 (?)

71

71

n

Drente. . . .

n

rt

n

71

7)

n

tt

tt

71

Overüael . . .

5

8 (3)

71

tt

V

n

tt

2 (2)

n

tt

7)

Gelderland . .

4

tt

10 (*)

n

v

tt

r>

2 (2)

V

tt

71

Utrecht . . .

rt

n

»

tt

n

7)

tt

n

n

7)

n

rt

Noord-Holland .

9

rt

rt

50 (10)

i

7)

7)

71

tt

1

71

71

71

Zuid-Holland .

19

n

»

50 (12)

3(3)

55 (M

7 (7)

7>

3 (3)

7)

71

n

Zeeland . . .

1 n

1)

tt

7)

7)

7)

2 (i)

k

Tl

tl

71

Noord-Brahant .

8

tt

n

8(1)

7)

n

7>

V

»

7(7)

tt

71

71

Limburg . . .

9

n

it

71

tt

7)

tt

V

7)

!

9(9)

n

"

71

Totaal

71

*

71

126 (28)

i<*)

83 (3)

1

tt

26 (ltJ)

7)

36 (33)

»

n

2(1)

(Staatscourant van 15 Juni 1908, n°. 138.) v. E.

-ocr page 672-
-ocr page 673-

VEEARTS.

Ter overneming aangeboden eene platte-
lands gemengde Paarden- en Runderpraktijk

in eene zeer vruchtbare streek met uitnemende communicatie-
middelen met naburige groote steden. De praktijk levert een
behoorlijk bestaan
op en is nog voor veel uitbreiding vatbaar.

Brieven onder letter N. 15 bij den Boekhandel BEIJERS te
Utrecht.

MP" VEEARTS vraagt Assistent om
^^ praktijk waar te nemen gedu-
rende

lO a 14 dagen

in de tweede helft van Augustus.

Brieven onder letter P. aan den Boekhandel BEIJERS
te
Utrecht.

Tegen besmettelijken

Scheedecatarrh

slechts

BACÏLLOL

echte capsules

naar RITZER te Lichtenfels.

Fabrikanten: Bacillolwerken - Hamburg.

Verkoop voor Nederland en zijn Koloniën alleen door:

BROCADES & STHEEMAN te Meppel.

-ocr page 674-

COLLEGAS

die er over mochten denken zich te Otlde»
Wetering te vestigen, wordt in overweging
gegeven eerst inlichtingen in te winnen bij onder-
geteekende.

Lisse, Mei 1908. A. F. MULLER.

Veearts-Keurmeester

Openbaar Slachthuis.

Burgemeester en Wethouders der gemeente Groningen
roepen sollicitanten op voor de betrekking van VEEARTS-
KEURMEESTER aan het Openbaar Slachthuis.

Aanvankelijk zal toegekend worden eene jaarwedde van
f 1 600; deze kan opklimmen tot f 2000.

Eigenhandig op zegel geschreven adressen, te zenden
aan den Secretaris der Gemeente, afdeeling Algemeene
Zaken, worden ingewacht tot uiterlijk den 19den
Augustus 1908.

Groningen, 23 Juni 1908.

Burgemeester en Wethouders voornoemd :

E. T.t. VAN STARKENBORGH.

De Secretaris:

J. F. VAN DER BLIJ

_/. s.

Op aanvraag bij ondergeteekende zijn — zoover de voor-
raad strekt — tegen de daarachter geplaatste prijzen, ver-
krijgbaar de volgende complete deelen en afzonderlijke afleve-
ringen van het Tijdschrift der Maatschappij.

Vracht wordt den kooper berekend.
Complete deelen: 3—12 a ƒ1.50 per deel; 14—19 (exclusief
16 en 17) a ƒ1.— per deel; 20—25 a ƒ1.50 per deel;
27-30 a ƒ5.— per deel.
Afzonderlijke afleveringen: van deel 3—13 a ƒ 0.40 per afl.;
van 14-25 a ƒ 0.30 per afl.; van 26—27 a ƒ 0.80 per afl.;
van 28 tot heden a ƒ 0.50 per afl.

VAN ESVELD.

-ocr page 675-

UIT DE PRAKTIJK VAN HET REMONTE-DEPÓT TE

MILLIGEN,

dook

J. M. KNIPSCHEER.

II.

Contagieuse pleuro-pneumoni e.

Sedert de oprichting van het remonte-depot in Octobcr
18S6 is er bijna geen jaar voorbijgegaan of er trad onder
de pas aangekomen paarden de contagieuse pleuro-pneu-
monie op.

Wanneer de paarden uit de weiden komen, wordt elk
transport, alvorens te worden opgestald, door den paardenarts
onderzocht Terwijl nu gedurende verscheidene dagen, soms
weken, geen enkel verdacht verschijnsel kan worden waar-
genomen, alle paarden goed eten en niet hoesten, laten dan
plotseling kort na elkander in verschillende stallen enkele
paarden hun haver geheel of gedeeltelijk onaangeroerd,
hoesten een weinig en hebben verhoogde lichaamstemperatuur.

Op het oog kan men die paarden vaak niet voor ziek
houden. Zij herstellen dan ook dikwijls spoedig, enkele reeds
den volgenden dag. Bij onderzoek blijken deze paarden niet
altijd uit dezelfde weide afkomstig te zijn.

Na eenige dagen laten weder enkele paarden, nu in geheel
andere stallen, hun haver liggen. Dit herhaalt zich voort-
durend, in de eerst aangetaste stallen komen wederom ge-
vallen voor, de ziekteverschijnselen vermeerderen zich en
worden ernstiger, en duidelijke gevallen van borstziekte zijn
dan waar te nemen.

-ocr page 676-

Een enkelen keer, zoo ook in October van 1907, deden
zich reeds binnen een week na aankomst uit de weiden
eenige gevallen voor met een volledig ziektebeeld, onder
meer met uitgebreide pneumonie.

Op genoemde wijzen brak gewoonlijk, althans gedurende
mijn verblijf te Milligen, de contagieuse pleuro-pneu-
monie uit.

Daar nu herhaaldelijk in de weiden borstziekte of alleen
staande gevallen van pleuro-pneumonie, catarrhale koorts of
hoe ook geheeten, worden waargenomen, ligt het voor de
hand, dat oogenschijnlijk gezonde paarden de smetstof naar
het remonte-depot brengen.

In de weiden te Beekbergen is mij verder herhaaldelijk
gebleken, dat soms spoedig na hun aankomst uit Rotterdam
er paarden in de koppels zijn welke hoesten en verhoogde
lichaamstemperatuur hebben. Deze paarden worden daar dan
afzonderlijk opgestald en later, afgezonderd van de gezonde
paarden, geweid.

Vermoedelijk dus neemt de contagieuse pleuro-pneumonie
meestal haar begin reeds in het land van aankoop, gedu-
rende het transport aldaar, en zijn er bij inscheping in Enge-
land reeds paarden welke de smetstof medevoeren. In de
laatste jaren is niet waargenomen, dat de ziekte anders dan
langs bovengenoemden weg in Milligen optrad. Dat de bron
van besmetting in het depot zelt zou gelegen zijn, wat
buitenstaanders wel eens meenen, is ook daarom niet aanne-
melijk, omdat jaarlijks vóór de komst der nieuwe paarden
alle stallen ter dege worden schoongemaakt en, zoover dat
mogelijk is, worden ontsmet, omdat de vorige aankoop is
vertrokken en de nablijvers reeds vóór geruimen tijd de
ziekte hebben gehad en afzonderlijk gestald blijven, en omdat
de contagieuse pleuro-pneumonie ook enkele jaren, al zijn
het er weinige, niet is opgetreden. Ook in de naaste om-
geving van het remonte-depót kwam onder de weinig talrijke

-ocr page 677-

boerenpaarden in de laatste (3 jaar zelden influenza, in al-
gemeenen zin, voor.

De achtereenvolgens, aangekochte inlandsche paarden
brengen wel eens borstziekte mede, doch die aankoop heeft
plaats in een periode, dat in Milligen de ziekte reeds voor-
komt. Zoo was het althans gedurende mijn verblijf aldaar.

Meer dan eens is ernstig getracht door onmiddellijke
verwijdering en afzondering reeds van het allereerste ver-
dachte geval en va;i de daarna komende zieken de uitbreiding
tegen te gaan, doch zonder resultaat. Bij de enzoötie van
1905 waren de paarden uit de weiden te Beekbergen, waar
borstziekte tot kort vóór hun vertrek naar Milligen was voor-
gekomen, opgestald in de verwijderd liggende zoogenaamde
quarantainestallen. Doch onder deze paarden trad de ziekte
vooreerst niet meer op. Dit geschiedde eerst gerüimen tijd
later, nadat de contagieuse pleuro-pneumonie in de groote
groep van stallen reeds langen tijd heerschende was en waar
zij waarschijnlijk uit de weiden te Utrecht en Xijbroek was
binnengesleept.

Wanneer in Milligen afzondering geen resultaat blijkt te
geven, wordt daarmede opgehouden en wordt zelfs getracht
het doorzieken te bevorderen door zieke paarden in lang-
durig onbesmet blijvende stallen te plaatsen. Hoe eerder de
enzoötie is geëindigd, des te spoediger kan aan de paarden
wederom de noodige beweging worden gegeven en zijn zij
op kracht tegen den tijd dat zij jaarlijks naar de korpsen
moeten worden gezonden en het depót ontruimd moet
worden, ten einde de nieuwe paarden te kunnen opnemen.
Het steeds blijven afzonderen heeft om genoemde redenen
hier geen zin, zou den geregelden dienst in het depót be-
lemmeren, er wanorde veroorzaken in de plaatsing der aan
elkander gewende paarden, terwijl, en dit laatste niet het
minst, het vervoer bij ongunstig weder voor de zieke paarden
niet gewenscht, soms door hun zwakte onmogelijk zou zijn.

-ocr page 678-

De zieke paarden blijven daarom in hun eigen boxen en
stallen, worden hier echter bijeen geplaatst en afdoende door
een wachter beschermd tegen den overlast van de nog ge-
zonde paarden, indien deze naar buiten gaan.

Bij dat doorzieken komen onverklaarbare zaken voor. Zoo
is het gebeurd, dat in twee stallen, midden tusschen de
andere liggende en in welke laatste de ziekte gedurende
maanden lang uitgebreid heerschte, de contagieuse pleuro-
pnenmonie niet binnendrong. Zelfs vier opzettelijk inge-
brachte zieken (waarvan er één ter plaatse stierf) vermochten
geen besmetting te brengen. En juist den dag, voordat deze
schijnbaar onvatbare paarden naar elders zouden vertrekken
en in het depot geen enkel geval meer voorkwam, trad
onder hen het eerste geval van contagieuse pleuro-pneumonie
op. Daarna hebben zich onder deze paarden nog 25 gevallen
voorgedaan, waarvan 2 met doodelijken afloop. Toch blijft
ondanks het doorzieken de contagieuse pleuro-pneumonie
vele maanden lang heerschen, wellicht ten gevolge van de
goede hygiënische toestanden te Milligen. De stallen zijn
zeer ruim, hebben een goede luchtverversching en liggen
niet aaneengesloten.

De oudere paarden, werkpaarden, worden niet door de
contagieuse pleuro-pneumonie aangetast, ofschoon hun stallen
midden tusschen de andere liggen, uitgezonderd gedurende
de enzoötie 1905—1900, toen 4 dezer paarden duidelijk
aan borstziekte leden, met lichte pneumonie evenwel en
zonder pleuritis.

De overjarige paarden, welke een vorige enzoötie hebben
medegemaakt, werden ook nimmer aangetast. In eenzelfde
enzoötie gebeurde het enkele malen, dat een paard, nadat
het geheel hersteld was, voor de tweede maal aan de ziekte
ging lijden, na een meer of minder groot tijdsverloop.

Ook werd een enzoötie soms voorafgegaan door heerschende
goedaardige bronchiaalcatarrhen.

-ocr page 679-

De verspreiding in een stal geschiedt sprongsgewijze
en met zeer onregelmatige tusschentijden. Dat de paarden
in de hoeken der stallen eerder en erger zouden
worden aangetast, is hier niet waargenomen, klaarblijkelijk
wegens de goede luchtverversching in de stallen te Milligen.
Een constant lage barometerstand schijnt het optreden dei-
ziektegevallen te bevorderen. Hierbij dient echter te worden
opgemerkt, dat bij ongunstige weersgesteldheid de paarden
meer in de stallen verblijven, waar de gelegenheid tot be-
smetting natuurlijk grooter is dan in de buitenlucht. Om
dezelfde reden krijgt wellicht de contagieuse pleuro-pneumonie
onder de weidepaarden niet die uitbreiding als onder op-
gestalde paarden. In den bodem en de atmosfeer der stallen
is de smetstof meer verbreid en de onderlinge aanraking
van los loopende paarden grooter.

Een juiste bepaling van het incubatie-stadium was niet
mogelijk. In twee gevallen kon dit worden vastgesteld. Het
betroffen gezonde paarden, welke gedurende de enzoötie
1901 —1902 om een of andere reden geruimen tijd van
hun stal gescheiden waren, verblijf hadden gehouden in een
onbesmetten stal en nu wederom in hun vroegeren, thans
besmetten stal werden teruggebracht. Dit geschiedde opzet-
telijk, ten einde bij het gevolgde stelsel van doorzieken en
niet, afzonderen ook hen aan besmetting bloot te stellen.
Twee dagen daarna leden bedoelde paarden aan contagieuse
pleuro-pneumonie.

Tijdens de verschillende enzoötieën werden 40 a 50 percent
der jonge paarden door borstziekte aangetast. Dit percentage
geeft echter de vatbaarheid voor de ziekte niet juist weder,
want van de niet aangetaste paarden hebben er eveneens
een aantal de ziekte gehad tijdens een vorige enzoötie of
hebben zij er reeds in de weide voor een deel aan geleden.
In de laatste 6 jaar bedroeg het verlies 2 a 3 percent van
de zieke paarden, een gunstig cijfer dus. In enkele der

-ocr page 680-

vroegere jaren was de mortaliteit soms veel hooger, zonder
dat daarvoor eeu bepaalde oorzaak kan worden aangegeven.

Gedurende mijn verblijf te Milligen kwam de eigeidijke
influenza, de „Pferdestaupe", niet voor. Een van de meest
differentiëele verschijnselen van deze ziekte, namelijk de
conjunctivitis en oedemateuse zwelling der oogleden, werd
hier bij de borstziekte zelfs niet één enkelen keer waargenomen ;
oedeem der onderbeenen slechts bij hooge uitzondering.

Symptomen. Meestal treedt hier een geval van contagieuse
pleuro-pneumonie plotseling op. Het te voren volkomen ge-
zond schijnende paard laat de haver geheel of ten deele
onaangeroerd en de nu opgenomen lichaamstemperatuur
blijkt tot 40 a 41° C. te zijn gestegen. Spoedig daarna,
soms eerst na één of meer dagen, hoort men het paard
hoesten. In andere gevallen blijft een ziek wordend paard
door eten, doch valt den dagelijkschen waarnemer, namelijk
den toezienden wachtmeester in de betrokken stalgroep, in
het oog door de mindere opgewektheid en door den trageren
eetlust of omdat het een enkele maal hoest. Eerst later,
soms eerst na eenige dagen, is dan een plotselinge of ge-
leidelijke stijging der lichaamstemperatuur vast te stellen.
Een andere maal kan men toevallig als eerste verschijnsel
waarnemen, dat bij het overigens normale paard bil- en
dijspieren in lichte beweging zijn, dat het paard dus door
een koude rilling overvallen wordt. Do thermometer be-
vestigt dan de diagnose. In elk der bovengenoemde gevallen
wordt het paard een deken opgelegd. Zoolang de temperatuur
verhoogd blijft, geschiedt de opneming dagelijks en wordt
voor elk ziek paard met krijt hier of daar in den stal op-
geschreven, zoodat de paardenarts een gemakkelijk overzicht
heeft over de koortsbeweging.

Meestal blijft de lichaamstemperatuur gedurende 6 tot S
dagen niet kleine schommelingen op dezelfde hoogte, daalt
daarna geleidelijk en is na 8 tot 12 dagen weer normaal.

-ocr page 681-

Bij eenige paarden duurt de koorts slechts enkele dagen;
bij andere, vooral waar een ernstig longlijden bestaat, houdt
zij geruimen tijd aan. Ook komt het voor, dat na een ge-
leidelijke daling plotseling een sterke stijging intreedt. De
hoogste temperatuur, welke door mij werd waargenomen,
was 41.4° C. Het is echter bekend, dat zij soms nog eenige
fracties hooger kan zijn.

Om bij het voorkomen van borstziekte tijdig de ziekte
te kunnen vaststellen, ten einde het paard dadelijk aan zijn
werk te kunnen onttrekken, kan men dagelijks, ook bij
gezond schijnende paarden, de lichaamstemperatuur opnemen.
In het remonte-depot, bij een aantal van 600 paarden, is
dat natuurlijk onuitvoerbaar en ook onnoodig. Daarvoor
komen in de plaats het nauwlettend toezicht, waardoor de
minste afwijking in het gedrag van het paard wordt opge-
merkt en verder de matige en vrije beweging, welke gegeven
wordt aan de nog gezonde paarden, wanneer eenmaal de
contagieuse pleuro-pneumonie in een stal is voorgekomen.

Het meest treffende verschijnsel was hier altijd bij het
meerendeel der zieken, erger nog bij de Ieren dan bij de
inlandsche paarden, de langzaam intredende groote algemeene
spierzwakte. Zij wordt niet alleen waargenomen bij paarden
met ernstige longaandoeningen of bij paarden, welke er zeer
soporeus bijstaan, in het algemeen niet alleen bij paarden
welke op het eerste gezicht blijken geven zeer ziek te zijn.
Ook die aangetaste paarden, waarvan men het niet zou ver-
moeden, als men ze ziet staan, welke nog staan te eten,
de ooren in den nek kunnen leggen, en. ook de reconva-
lescenten blijken dikwijls in hooge mate zwak te zijn. Als
men ze van hun plaats wil brengen, zwenken zij heen en
weder, moet men ze langzaam leiden, niet te korte wen-
dingen laten maken en goed bij den halster steunen, zullen
zij niet neervallen. Bij geen andere ziekte, eveneens gepaard
gaande met hooge lichaamstemperatuur, met name niet bij

-ocr page 682-

goedaardige-droes en heerschenden bronchiaalcatarrh, werd
hier die groote spierzwakte waargenomen.

In den regel wordt de eetlust spoedig minder, soms houdt
hij geheel op. Haver wordt het eerst geweigerd. Geplette
haver met wat slobbering gemengd wordt soms nog gegeten.
Tarwezemelen met warm water aangemengd gaan er beter
in. Naar hooi en stroo blijft de trek het langst bestaan.
Wanneer alle voedsel onaangeroerd blijft, ook gesneden
wortelen en brood, eten ze soms nog de afgesneden aren
van roggestroo. Enkele paarden blijven gedurende den ge-
heelen loop van het ziekteproces gewoon door eten.

De conjunctiva is hooger rood, geelachtig of vuil rood
gekleurd, geïnjiciëerd, in andere gevallen weinig veranderd.
Oedemateuse zwellingen der oogleden zijn door mij nimmer
waargenomen.

Bij verscheidene hoestende paarden zijn de longaandoe-
ningen zóó weinig uitgebreid, dat bij percussie en auscultatie,
behalve een versterkt vesiculair ademen, al heel weinig is
waar te nemen. Bij de meeste zijn duidelijke onregelmatige
dempingen aan beide zijden van de thorax gemakkelijk te
percuteeren, ten gevolge eener lobulaire, catarrhale pneumonie,
later gevolgd door een exsudatieve pleuritis met haar hori-
zontale demping.

In dergelijke gevallen is het hoesten onderdrukt, doch
wordt opgewekt, indien het paard van zijn halsterketting
wordt losgemaakt en dan enkele passen in beweging wordt
gesteld. Aan de neusopeningen komen heldergele, soms
bruin gekleurde, bijna bloederige, soms schuimende straaltjes
exsudaat te voorschijn, welke later tot korsten opdrogen.
De ademhaling wordt vervolgens dyspnoisch en abdominaal.
Er vormt zich een dampgroeve en de neusopeningen ver-
wijden zich trómpetvormig. De dieren gaan niet liggen,
durven niet van hun plaats, doch blijven onbeweeglijk, soms
met van elkander staande voorbeenen.

-ocr page 683-

De lobaire, croiipeuse vorm zonder pleuritisch exsudaat
en met een overwegend costale ademhaling komt hier even-
eens meermalen voor.

De zoogenaamde ,,klappende nasaaltoon" (Dieckeuhoff)
of het „druppelgeltiid" (Liautard) kon hier bij een dergelijk
dyspnoisch ademen herhaaldelijk worden gehoord. Volgens
Dieckeuhoff wordt genoemd geluid veroorzaakt door het
telkens aaneenkleven en weer loslaten van het slijmvlies der
valsche neusgaten aan het tegenovergestelde neusslijmvlies.

Bij zulke ernstige zieken bestaat vaak groote hartzwakte
niet daarmede gepaard gaand oedeem aan onderborst en soms
ook aan onderbeenen; de hartswerking wordt soms nog be-
lemmerd door een exsudatieve pericarditis.

Het is mij hier voorgekomen, dat een dergelijk paard
werd losgemaakt en voorzichtig enkele passen werd geleid,
doch viel en stierf aan plotselinge hartsverlamming, wellicht
veroorzaakt door verplaatsing en verhoogde drukking van
het exsudaat in de pleuraholte. Bij een andere gelegenheid
viel een patiënt eveneens en werd zóó hevig dyspnoisch, dat
bij op zijn voorbeenen liggende moest worden opgehouden.
Eerst langzaam kwam hij bij en kon toen met vereende
krachten op de been worden gebracht. Na hem geruimen
tijd nog te hebben gesteund, kwam het dier tot rust, kon
men het weder vrij laten staan en was er geen gevaar meer
voor vallen.

Bij het meerendeel der paarden treedt evenwel na sterke
polyurie spoedig resorptie in, zonder rest.es achter te laten
en is na 2 a 4 weken de ziekte geweken.

Vele dieren vermageren sterk en blijven geruimen tijd,
weken lang, krachteloos, ook zij, welke niet door een ernstig
longlijden zijn aangetast.

Tal van complicaties weiden hier in het verloop van borst-
ziekte waargenomen. Bij uitzondering kwamen voor diarrhae,
lichte koliekverschijnselen en haemoglobinurie. Verder een

-ocr page 684-

groote mate van sopor, waarbij de dieren hun beenen wijd
van elkaar plaatsten, de staart opgeheven en in voortdurend
trillende beweging was. Septicaemie in aansluiting aan
longgangraen. Herhaaldelijk kon worden waargenomen ver-
lamming van den sphincter ani, zoodat de lichaamstempe-
ratuur langs dien weg niet kon worden bepaald.

In drie gevallen trad een eenzijdige periphere facialispa-
ralyse op. Oog- en oorspieren waren normaal beweeglijk.
Van traumatischen aard was de verlamming niet, omdat
geen outstekingszwelling hoe gering ook kon worden opge-
merkt ter plaatse, waar de nervus facialis zich aan den
achterrand van de kaak omslaat op den musculus masseter,
wat bij liggende paarden door drukking van den ring in
den halster kan worden veroorzaakt. De verlamming was dus
een verschijnsel der ziekte. Ze verdween bij alle paarden
volkomen.

Tijdens het verloop der ziekte en bij reconvalescente dieren
kwam meer dan eens voor een beiderzijdsche habitueele
knieschijfhixatie, welke gemakkelijk te reponeeren was, doch
weer even gemakkelijk terugkeerde. Ze treedt reeds op bij
het stil staande paard, wanneer dit uit zich zelf of door aan-
roepen naar ter zijde wil treden. Het blijft dan plotseling
met een krampachtig en gestrekt been in angstige houding
staan of staat niet, beide beenen als genageld aan den bodem,
terwijl het kruis slechts heen en weer kan zwenken. Na
eenige minuten, soms eerst na geruimen tijd, geschiedt de
buiging in de gewrichten plotseling weer als gewoonlijk.
Steeds kon echter de patella tijdelijk met een lichte drukking
van de hand in de richting van buiten naar binnen op haar
plaats worden gebracht. Die luxaties zijn een gevolg van
de algemeene lichaamszwakte, waarin dan ook de knieschijf-
banden deelen. Naarmate de paarden krachtiger worden,
blijven de luxaties achterwege.

Een enkele maal kwamen voor hoefbevangenheid, uitvallen

-ocr page 685-

van het haar over het geheele lichaam, petechiaaltyphus.

Geringe eetlust en vermagering blijven bij enkele paarden
geruimen tijd bestaan.

Tijdens de ziekte, doch meestal in het reconvalescentie-
stadium en daarna, wanneer de paarden reeds lichte be-
weging krijgen, komen veelvuldig voor ontstekingen van
groóte en kleine sesamscheedQ, carpaal- en tarsaalscheede,
gewrichtssynovitis, meer aan de voor- dan aan de achter-
beenen, soms kort na elkander of tegelijk, zoodat de dieren zeer
pijnlijk gaan en veel liggen. Ten slotte, wel dikwijls eerst na
geruimen tijd, komen deze aandoeningen weer geheel terecht.

Oogaandoeningen traden zelden op, een enkele maal is
iritis en troebeling van het glasvocht waargenomen. Ook
gaf de ziekte soms aanleiding tot het ontstaan van cornage.

Onder de inlandsche paarden komt het meermalen voor,
dat de contagieuse pleuro-pneumonie en goedaardige-droes
in eenzelfden stal te gelijk optreden en het is in het begin
der ziekte dan niet altijd gemakkelijk te beslissen of bij een
paard zich de eene dan wel de andere ziekte zal gaan ont-
wikkelen. Ook komen beide ziekten bij hetzelfde dier te gelijk
voor en ziet men bij een borstziekte-lijder onverwacht ge-
zwollen en in abscedeering overgaande klieren en een profuse
neussecretie.

Anatomische veranderingen. Meestal kon bij de sectie
worden geconstateerd een haemorrhagische, lobulaire, morti-
liceerende pneumonie. Grootere en kleinere stukken blijken
luchtledig en verdikt te zijn en bevatten een of meer lichter
gekleurde haarden. Soms bevindt zich hierin pus of een
smerig, gangraeneus, stinkend vocht. Het overige longweefsel
is min of meer hyperaemisch of oedemateus.

De pleura is gevlekt rood, met haemorrhagieën doorzaaid,
mat getint en ruw van aanzien, soms met weeke, rood ge-
kleurde granulaties bedekt, of wel op de pleura bevinden
zich weeke, geelachtige, puddingachtige, vliezige of netvor-

-ocr page 686-

mige belegsels, welke gemakkelijk loslaten. In de pleuraholte
bevindt zich in vele gevallen een groote hoeveelheid vocht,
nu eens helder, dan weer troebel met een licht- of roodgele
of bruinroode tint, al of niet vermengd met fibrinevlokken.
In enkele gevallen was het vocht bijna zuiver bloederig. De
longen waren eenige malen met ribwand en middelrif
vergroeid en de pleura aldaar met granulaties bezet.

De overige organen waren meestal parenchymateus gede-
genereerd, broos, leemkleurig. De nieren gezwollen en met
haemorrhagische haarden bezet. De spieren waren broos en
van gekookt aanzien. In het pericardium bevond zich soms
helder exsudaat.

Therapie. De hoofdzaak bij de behandeling van lijders
aan contagieuse pleuro-pneumonie is een goede diaetetiek,
een goede verzorging en een behoorlijke luchtverversching
zonder tocht. Te Milligen was de temperatuur in de stallen
dikwijls bij het vriespunt en maakte ik mij wel eens bezorgd
over de ernstige longzieke dieren, welke daar moesten ver-
blijven; onnoodig, want ze doorstonden een dergelijke lage
temperatuur uitstekend. De dieren waren van een groote,
wollen deken voorzien, vóór de borst samengebonden, de bee-
nen waren gezwachteld en ze stonden dik in het stroo; de lucht
in de stallen was zuiver. Behalve met hun gewoon voeder
werd getracht de dieren aan het eten te houden met ge-
sneden hooi, slobbering, wortelen en brood en werd hun
meermalen drinkwater voorgehouden of steeds een emmer
vol onder hun bereik geplaatst. Langdurig voortgezette en
herhaalde krachtige fricties van de huid, voornamelijk van
de koude onderbeenen, waren van gunstigen invloed op
den algemeenen toestand. Steeds werd gezorgd, dat de
zieken niet door andere paarden gehinderd werden. Met
het inwendig toedienen van antipyretica en stoinachica heb ik
in latere jaren de dieren niet geplaagd. Met de intredende
genezing verdwijnt de koorts en keert in den regel de eet-

-ocr page 687-

lust wel terug. Buitendien zag ik vroeger van antipyretica
in herhaalde en groote doses gegeven slechts weinig« en
voorbijgaand effect

Bij slechte hartswerking gaf ik digitalis of injiciëerde ik
onder de huid kamfer in aether of olie, meestal echter kamfer-
spiritus, den laatsten in groote hoeveelheid, 5 spuitjes van
10 cM3., verdeeld over verschillende plaatsen der beide
halsvlakten. Bij hooge uitzondering ontstond er een om-
schreven necrose, ondanks de noodige aseptiek. Kamfer-
aether en kamferolie hadden daartoe eerder neiging dan de
spiritueuse oplossing. Om ze te ontgaan, is het noodig niet
te groote hoeveelheid op dezelfde plaats onder de huid te
brengen en na de inspuiting licht te masseeren. Overigens
veroorzaakte die necrose geen verder nadeel, doch vereischte
zij weder meerdere zorg bij de behandeling.

PaiESSNiTz\'sche omslagen om de thorax werden slechts
in weinige gevallen aangelegd, omdat dit bij zulk een groot
aantal zieken, verspreid door het depot, weinig practisch is.
Daarentegen werd steeds spiritus sinapis, ook bij het ge-
ringste borstlijden, ingewreven. Oleum sinapis werd opge-
lost in spiritus fortior, dilutus of in methylspiritus 1 : 10—15.
In den eersten lost het onmiddellijk op, in de beide laatste
langzaam. De oplossing 1:10 werkt vrij sterk en kan na
een herhaalde inwrijving wel eens blijvend verlies van haren
ten gevolge hebben, zooals ik enkele malen ondervond.
Voldoende is daarom te gebruiken de verdunning 1 : 12—15,
daarvan per paard 300 gram te druppelen op de ribben,
met de hand eerst geleidelijk en licht, daarna krachtiger te
laten inwrijven en met een stroowisch te laten nawrijven.
De oplossing in spiritus fortior werkt iets krachtiger dan
de heide andere. Op dezelfde wijze kon oleum sinapis
met oleum olivarum vermengd worden, doch dit mengsel
werd om zijn vettigheid aan handen, haren en dekens weinig
gebruikt. Voor een goede werking is het onnoodig de haren

-ocr page 688-

op de ribben weg te scheren. De haren vallen meestal uit,
dooh worden spoedig door nieuwe vervangen.

Het is verder gewenscht zoo mogelijk niet te hoog aan
den rug in te wrijven en weg te blijven van de plaats waar
de stegen van den zadel komen te liggen, omdat bij enkele
paarden de huid geruimen tijd eenigszins gevoelig blijft.
Zoo mogelijk geschiedde het inwrijven in de buitenlucht;
in den stal is door de sterk prikkelende werking van oleum
sinapis op onze oogen het verblijf vaak niet uit te houden.
De patiënt zelf schijnt daarvan niet veel te bespeuren.

Bij het inwrijven is het ook geraden uit de buurt van de
beenen te blijven, want de paarden willen wel eens dooi-
de sterke prikkeling naar voren en naar ter zijde uitslaan en
klauwen soms plotseling met de voorbeenen.

Het resultaat van een dergelijke inwrijving is in vele
gevallen gunstig op den algemeenen toestand van het paard
Of de locale deriveerende werking op een bestaand long-
lijden veel invloed ten goede verricht, is moeilijk met zeker-
heid uit te maken. Maar een dergelijke inwrijving is een
machtige huidprikkel, welke op duidelijk zichtbare wijze ver-
schillende functies aanzet, als de huidperspiratie, de darm-
peristaltiek, de hartsactie en de hersenfunctie. Sommige
paarden beginnen te zweeten, worden onrustig, draaien heen
en weer, krabben met de voorbeenen, gaan liggen, staan
weer op, defaeceeren, de sopor verdwijnt, zij kijken levendiger
en beginnen te eten. Men moet nu zorg dragen dat de
paarden goed met stroo worden afgewreven en hun deken
op blijven houden.

In enkele gevallen, wanneer door de sterke stijging van
het pleuritisch exsudaat groote ademnood optrad, werd
punctie van de thorax verricht In de meeste gevallen werd
echter het exsudaat ook zonder thoracocentese volkomen
geresorbeerd.

Het is noodig om de reconvalescente paarden nog ge-

-ocr page 689-

ruimen tijd te sparen, omdat sommige paarden nog lang
de praedispositie behouden voor tendovaginitis en gewrichts-
synovitis, welke door veel beweging licht optreden.

Ten slotte wensch ik nog te wijzen op een eigenaardig
verschijnsel, dat ik in enkele gevallen heb waargenomen,
ten gevolge van de onderhuidsche aanwending van kamfer-
spiritus. Op de plaats van inspuiting aan de halsvlakte zag
men gedurende weken en maanden steeds een omschreven
lichte permanente zweetsecretie. De haren waren daar over
een uitgestrektheid van een handpalm steeds nat. Ook
elders, in het
liecueil de Médeeine Vétérinaire van 30 No-
vember
1906, is dit verschijnsel, ephidrose geheeten, beschre-
ven geworden.

Hoewel thans de verliezen te Milligen betrekkelijk niet zeer
groot zijn, doet de borstziekte door den langen duur del-
en zoötie en den herhaalden terugkeer groote schade aan de op-
voeding der jonge paarden en veroorzaakt zij veel moeilijkheid.

Het zal daarom een weldaad zijn, indien de Rijks serum-
inrichting er in mocht slagen een afdoend preventief en
curatief middel te vinden om de ziekte te bedwingen. Blij-
kens het verslag over 1906 zal aan genoemde inrichting
met medewerking van het departement van oorlog in 1908
een begin worden gemaakt met het onderzoek der infectie-
ziekten van het paard.

Februari 1908. (Wordt vervolgd.)

Korte mededeelingen en referaten.

Abattoir to Rotterdam over 1907 (Directeur .T. J. F. Dhont). —
Voor consumtie werden in de gemeente geslacht: 26597 runderen,
7648 kalveren, 25 gras-kalveren boven en 1020 beneden 200 Kg.,
11074 nuchtere kalveren en speenvarkens, 6923 schapen, 2550
geiten, 43384 varkens en 11889 paarden en muildieren; voor
uitvoer naar het buitenland: 744 runderen, 9380 kalveren, 10050
nuchtere kalveren, 7.3957 schapen en 12091 varkens.

-ocr page 690-

Ingevoerd werden: 311 runderen, 72 kalveren, 1430 nuchtere
kalveren, 246 schapen, geiten en speenvarkens, 1329 varkens,
19 paarden, 131935 Kg. vleesch en vet, 5858 Kg. afval.

Van de in de gemeente geslachte dieren werden afgekeurd:
van runderen: 1369£ dier, 1078 Kg. vleesch, 176 koppen, 27
tongen, 1920 longen, 1329 levers, 75 harten, 305 nieren, 232
uiers en 2053 partijen ingewanden ; van
kalveren: 52J- dier, 95 Kg.
vleesch, 3 koppen, 1 tong, 22 longen, 17 levers, 13 nieren en
41 partijen ingewanden; van
nuchtere kalveren: 80 dieren, 15 Kg.
vleesch, 1 tong, 5 longen, 4 nieren en 26 partijen ingewanden;
van
schapen: 74 dieren, 28 Kg. vleesch, 20 longen, 373 levers,
2 nieren en 10 partijen ingewanden; van
geiten: 3 dieren, 10 Kg.
vleesch, 18 levers en 2 partijen ingewanden; van
varkens: 287
dieren, 25 Kg. vleesch, 339 koppen, 46 huiden, 226 longen, 287
levers, 4 harten, 46 nieren, 5 uiers en 1058 partijen ingewanden;
van
paarden: 142 dieren, 125 \'Kg. vleesch, 4 koppen, 70 levers,
4 nieren en 99 partijen ingewanden.

Door sterilisatie konden hiervan bruikbaar worden gemaakt:
495 runderen en 210 varkens.

Van het ingevoerde werd afgekeurd: van runderen: 47} dier,
331 Kg. vleesch, 30 Ivg. vet, 12 koppen, 10 tongen, 218 longen,
213 levers, 108 harten, 209 milten, 402 nieren, 164 uiers; van
kalveren: 7 dieren, 1 tong, 19 longen, 16 levers, 7 harten, 16
milten, 22 nieren en 2 partijen ingewanden ; van
nuchtere kalveren:
8 dieren, 60 koppen, 10 longen, 7 levers, 0 harten, 6 milten,
12 \' nieren en 5 partijen ingewanden;, van
schapen: 14 dieren,
1 kop, 44 longen, 45 levers, 25 harten, 37 milten, 72 nieren,
8 uiers en 9 partijen ingewanden; van
geiten: 1 dier en 3
partijen ingewanden; van
varkens: 25 dieren, 29^ Kg. vleesch,
14£ Kg. vet, 1 kop, 3 tongen, 103 longen, 99 levers, 54 harten,
64 milten, 128 nieren, 1 uier en 1 darmscheil; van
paarden: 5
dieren, 2 longen, 2 milten en 8 partijen ingewanden.

Van de bij rijkswet besmettelijk verklaarde ziekten kwamen
voor: bij
runderen: miltvuur (3), mond- en klauwzeer (39); bij
varkens: miltvuur (1), vlekziekte (146); bij paarden: kwade-
droes (12).

Tuberculose werd aangetroffen bij: 2025 runderen, dat is 8.6 pet.
(17 pet. in 1906), kalveren 24, dat is 0.28 pet. (0/18 in 1906),
varkens 883, dat is ruim 2 pet. (2.6 pet. 1906), 1 geiten 1 paard.

-ocr page 691-

Op de herbaalde malen geuite klachten omtrent gebrek aan
ruimte, slechte verlichting en slechte bestrating wordt ook nu
gewezen.

De ontvangsten bedroegen f 142997.23, dat is 1302.78 minder
dan in 1906. v. E.

Abattoir te Maastricht over 1907 (Directeur J. Lummens). —
Geslacht werden: 2985 runderen, 560 pinken, 5045 kalveren,
waarvan 1410 meer dan 65 Kg. zwaar, 997 schapen, J25 geiten,
19394 varkens en 123 paarden. Hiervan werden volgens Israe-
lietischen ritus geslacht: 996 runderen, 831 kalveren en 281
schapen.

De invoer bedroeg: 15 kalveren, 1 schaap en 1 varken.

Afgekeurd werden: 10 runderen (1) 1), 16 kalveren (1), 3
varkeus en 7 paarden. Verder zijn afgekeurd van
runderen: 38\'
kop (29), 8 tongen (7), 14 kaakklieren (11), 49 achterste keel-
gangsklieren (46), 363 longen (278), 58 borst- en buikvliezen (43),
49 harten (30), 187 levers (53), 16 milten (9), 41 nieren (2),
47 magen, darmen, darmscbeil (39), 5 baarmoeders, 49 halve
uiers (2), 14 andere deelen, 136 Kg. vleesch; van
kalveren: 6
koppen, 2 kaakklieren, 11 longen (4), 2 borst-en buikvliezen (1),
4 levers (2), 16 nieren, 21 Kg. vleesch; van
schapen: 164 lon-
gen, 30 levers, 1 uier; van
varkens: 2 koppen, 1G8 kaakklieren
(160), 250 longen (139), 36 borst- en buikvliezen (2), 2 harten
(2), 337 levers (91), 43 milten (37), 26 nieren, 64 magen, dar-
men, darmscbeil (58), 1 ander deel, 35^ Kg. vleesch (32 J); van
paarden: 8 longen, 3 levers, 3 nieren, 15 Kg. vleesch.

Tuberculose kwam voor bij: 312 runderen (8.8 pet.), 4 kal-
veren (0.079 pet.) en 214 varkens (1.1 pet.).

Naar de vrijbank zijn verwezen: 14 J rund en 10f varken;
alle leden aan tuberculose.

Als onbeheerd gevonden werd verkocht 1 kop. Vernietigd wer-
den : 10 runderen, 16 kalveren, 3 varkens en 7 paarden; ge-
denatureerd werden: 46 partijen rundvet, 50 varkensvet en 1
paardenvet.

Het koelhuis was van 28 Maart tot 4 November in werking.

1  De tusschen ( ) geplaatste cijfers gevon liet aantal gevallen van tuber-
culose aan.

-ocr page 692-

Alle beschikbare cellen zijn verhuurd, namelijk 10 aan één
persoon, 54 aan twee personen.

Het vochtgehalte in het koelhuis (gemiddeld over de geheele
periode 3.22) is te hoog; er zijn maatregelen genomen waar-
van de resultaten nog niet hekend zijn, evenmin als die tegen
het afzetten van ketelsteen, waarvoor een water-reiniger werd
opgesteld.

De ijsfabricage, 26552 blokken, leverde een verlies van f 762,92.
Op 31 December 1907 waren aanwezig: 41 runderslachters, 92
varkensslachters, 14 beide bedrijven uitoefenende en 2 paarden-
slachters.

Berekend naar het aantal inwoners der gemeente was per
persoon ter beschikking 78.65 Kg. vleesch.

Dit jaar werd de inrichting als zelfstandig gemeentebedrijf
beschouwd en dien overeenkomstig beheerd, wat als een belang-
rijke verbetering wordt beschouwd. Voor waardevermindering dei-
effecten werd f827.21 berekend, zoodat er in het geheel een
tekort is van f 1643.80. v. E.

Boekaankondiging.

ELLENBERGER und GÜNTHER, Grundriss der vergleichenden
Histiologie der Haussaugetiere. Dritte Auflage. Berlin,
PAUL PAREY 1908. Preis gebunden M. 13.

Als men de 2de editie — verschenen in 1901 — vergelijkt
met bovengenoemd werk, dan ziet men hoe de kennis van den
fijnereu bouw van het dierlijk lichaam nog steeds vooruitgaat en
hoe de techniek altijd weer nieuwe wegen aanwijst om tot betere
resultaten te komen. Die vooruitgang blijkt voorat uit de af-
beeldingen, waarvan er 572 in dit werk zijn opgenomen.

Terecht zeggen de schrijvers in de voorrede, dat men uit
een nauwkeurige omschrijving van den fijnereii bouw van een
orgaan er zich geen juiste voorstelling van kan maken, zoo men goed
uitgevoerde teekeningen of modellen mist. Het bestudeeren van
goede afbeeldingen is voor den anatoom van groote waarde, voor
den histioloog onmisbaar.

Daarom is dan ook in dit werk de grootste aandacht aan de

-ocr page 693-

teekeningen gewijd; zij zijn meerendnels naar eigen bewerkte
praeparaten vervaardigd en met de meeste zorg afgewerkt. Uit
de voorgaande editie zijn er 126 vervallen, terwijl 268 nieuwe
zijn opgenomen.

Na een korte inleiding wordt de theorie en de inrichting van
den microscoop behandeld, waarop de leer van de cel en die van
de weefsels volgt. Het grootste gedeelte van het boek wordt in-
genomen door de microscopische organologie, waarbij tevens de
ontwikkeling van de verschillende organen wordt behandeld.

Aan het slot vindt men een aanhangsel van 60 bladzijden,
waar in een algemeen gedeelte de microscopische techniek wordt
besproken. In een bijzonder gedeelte wordt zeer duidelijk en be-
knopt aangegeven hoe de verschillende praeparaten (cellen, weefsels
en organen) zijn behandeld.

Het geheel ziet er uitstekend uit; schrijvers en uitgevers
hebben eer van hun werk, dat naar ik hoop veel zal worden
gebruikt.

Van Esvisld.

T. A. L. BEEL, Hoe wordt men hulp-keurmeester van vee
en vleesch? Venlo, W. VAN DER SLOOT 1908.

De schrijver heeft, in een brochure van twee vel, bijeen-
gebracht :

a. de wet op de exportkeuriug van 16 Juli 1907;

b. het koninklijk besluit, van 25 April 1905, bevattende het
reglement voor de cursussen in vee- en vleeschkeuring ;

c. het leerplan voor die cursussen door den directeur-generaal,
dato 29 April 1905, vastgesteld.

De loop vau het toelatingsexamen voor den cursus wordt
beschreven en eenige schriftelijke vragen, onder anderen 55
sommen aangegeven, terwijl ook aan de inrichting van het
examen voor hulpkeurmeester een bladzijde is gewijd.

Aan het slot is een naamlijst geplaatst der directeuren, plaats-
vervangers, keuringsveeartsen, hulpkeurmeesters en gewone keur-
meesters. Op volledigheid kan deze niet bogen en ook de
juistheid der namen laat hier en daar wel wat te wenschen over.

Het werkje g^eft echter aaa slagers, die hulpkeurmeester
willen worden al de noodige inlichtingen en het zal, nu de in-

-ocr page 694-

voering der wet op de uitvoerkeuring van vleeseh 1907 (Staats-
blad
217) spoedig is te wachten, wel koopers vinden.

Van Esvelu.

Veterinaire dienst bij het leger over 1906.

Op bladzijde 101 van dit deel werd het verslag over 1905
aangekondigd, dat slechts over 8 maanden liep. Dat over 1906
strekt zich daar de nieuwe leger-indeeling is ingevoerd over 16
maanden uit, zoodat bij vergelijken met voorgaande jaren men

X

gebruik moet maken van de herleidingsformule —— X 12.

Het gemiddeld aantal officiers- en troepenpaarden bedroeg 4746,
namelijk: cavalerie 2321, artillerie 1791, remonte-depót 563 en
koninklijke militaire academie 83.

Op 1 September 1905 waren nog in behandeling 401 patiënten;
tot 1 Januari 19\'J7 kwamen er bij: in 1905 2395, lste kwartaal
4906 1408, 2de kwartaal 1878, 3do kwartaal 2336, 4do kwartaal
1553. Er zijn dus behandeld 9971 patiënten.

Hiervan zijn hersteld 9549, gestorven 72, afgemaakt 77, als
«niet hferstekl» verkocht 46, terwijl op 1 Januari 1907 nog in
behandeling bleven 227. Het totale verlies is dus 195.

Bij de 9971 zieken kwamen 1931 inwendige en 8040 uitwen-
dige ziekten voor.

Van de 1931 inwendige zieken stierven er 56, werden er 19
afgemaakt en 4 als «niet hersteld» verkocht, dus een totaal ver-
lies van 79, zijnde 4.1 pet. der behandelde gevallen. Van de
8040 uitwendige zieken stierven er 16, werden er 58 afgemaakt
en 42 als «niet hersteld» verkocht, dus een totaal verlies van
116, zijnde 1.4 pet. der behandelde gevallen.

Behalve deze paarden werden nog behandeld bij verschillende
garnizoenen, detachementen, manoeuvres en in weiden 130 offi-
cierspaarden, 17 paarden der marechaussee en 334 troepenpaarden ;
hiervau stierven er 15 en werden er 9 afgemaakt.

Van influenza werden 481 gevallen geconstateerd, waarvan in
het remonte-depöt 331 ; slechts 9 sterfgevallen kwamen voor.

In Roermond werden in betrekkelijk korten tijd een 5-tal ge-
vallen van lymphaugitis waargenomen, welke aan echten huid-

-ocr page 695-

worm deden denken ; malleïuatie gaf een negatief resultaat. Toch
werden na nauwkeurig microscopisch onderzoek de beide laatste
patiënten afgemaakt, de cadavers verbrand en de stallen behoorlijk
gedesinfecteerd. De
emóötische lyniphavgitis verbreidde zich niet
verder (
Verberne).

Een paard was, in zeer onoordeelkundig tempo van Deventer
naar Zutfen gereden; bet bleef den volgenden dag op stal. Bij
bet uitrukken op den Üden dag zakte het van achteren in een;
bij onderzoek bleek te bestaan: verlamming van blaas, rectum
en staart, met parese der achterhand. Het proces breidde zich
uit en na 12 dagen stierf patiënt. Bij sectie bleken de spieren
van bet voorstel normaal, die van het achterstel echter, vooral
in de buurt van den wervelkolom waren geel bleek, als gekookt;
ter hoogte van de laatste lendenwervels was een bloeduitstorting
in het kanaal. Macroscopisch was niets bijzonders aan het merg
te zien, maar microscopisch bleek dat de witte mergsubstantie
aan hals en lendenmerg nagenoeg geheel was gedegenereerd, wat
ook a;in de randzone van het halsmerg het sterkst het geval was;
in de grijze substantie waren de mergscheeden gedegenereerd en
de gangliëncellen vertoonden sterk verval. In het lumbaalge-

O O O

deelte was de degeneratie nog sterker, ook aan de wortels, maar
zonder eenig teeken van ontsteking of infiltratie. Het spier-
weefsel was gezwollen en vettig ontaard; de takken der motori-
sche zenuwen in de spieren verloopend waren sterk gedegenereerd.
(F. L
amÉris.)

Onder de uitwendige ziekten wijst referent op het groot aantal
drukkingeu en schavingen (828), verwondingen (1941) en boven-
dien nog op 81 verwondingen van de voorknie. Een artilleriepaard
(achterspan) kwam in galop over de strengen en werd meege-
sleept. Sterke zwelling en hevige pijnlijkheid in de omgeving
der AcniLLEspees traden op. De mediale hechtband was ver-
scheurd. Volkomen herstel bleek uitgesloten, maar het paard
doet toch dienst bij de treinafdeeling, soms ook als rijpaard.
(Bea/elmans<)

Een 14-jarig paard ging in voedingstoestand achteruit en bij
onderzoek op 1 November bleek zwelling van den tongwortel te
bestaan, met oppervlakkige verwonding, veroorzaakt door de kies-
rauden. De zwelling nam toe, de ademhaling werd snorkend,
slechts een weinig slobbering werd door het dier opgenomen. Als

-ocr page 696-

diagnose werd gesteld : carcinoom. Den 20sten December trad al-

O O

gemeene carcinomatose op, waarom het dier op 21 December
werd afgemaakt; de sectie bevestigde de diagnose, (
van Dorssen.)

Te Amersfoort kwamen zeer verspfeide gevallen van derma-
tophagasschurft voor; bij onderzoek bleek de parasiet in het
hooistof aanwezig te zijn. Na vernietiging van het aanwezige
stroo, schoonmaken en desinfecteeren van den hooizolder en het
aanbrengen van nieuwe paillasse kwamen geen nieuwe gevallen
meer voor. (
van Rhijn.)

Wegens gebrek aan ruimte zijn sleebts enkele gevallen aan-
gehaald.
 Van Esvjsld.

Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde
in Nederland.

PROGRA.MMA voor de 498te algemeene vergadering,
te houden op Vrijdag 18 en Zaterdag 19 September
1908 in bet Gebouw voor kunsten en weten-
schappen te Utrecht.

l»t° Gedeelte. Vrijdag 18 September 1908.

Aanvang der vergadering des namiddags zeven uur.

HUISHOUDELIJKE WERKZAAMHEDEN.

1. Opening der vergadering. 1)

2. Ingekomen stukkeu.

3. Benoeming van een voorzitter.

Als candidaten ter vervulling van deze vacature zijn opgegeven :
door de afdeeliug Utrecht de heer Dr.
II. Markus; door de
Nieuwe af\'deeling Zuid-Holland de heer F. W.
van Dulm.

1  Do volmachten der afgevaardigden, ingericht overeenkomstig artikel
27 van het huishoudelijk reglement, behooren vóór den aanvang der ver-
gadering bjj het secretariaat te z\\jn ingeleverd.

-ocr page 697-

(Voor het geval eeu dezer candidaten tot voorzitter wordt ge-
kozen, wijst het hoofdbestuur de byzondere afdeelingen op de
\'aatste alinea vau artikel 17 van het huishoudelyk reglement,
waarin is bepaald, dat, indien een lid van het hoofdbestuur tot
een andere tunetie in dat bestuur wordt gekozeu en het deze
benoeming aanvaardt, er staande de vergadering waarin dit plaats I
heeft in de vacature zal worden voorzien.)

4. Verslag van den toestand der Maatschappij.

5. Verslag vau den toestand der geldmiddelen en van de
bibliotheek.

6. Nazien der rekening van den penningmeester.

7. Mededeeling omtrent het aftreden van een lid vau het
hoofdbestuur.

Voorstellen van het hoofdbestuur.

8. Het hoofdbestuur stelt voor het Tijdschrift voor Veeart-
senijkunde, dat thans als maandblad verschijnt, uit te breiden tot
een veertiendaagsch tijdschrift, waarvan de commissie van redactie
uit vijf leden bestaat, en wel met ingang van
1 Januari 1910.
Elke aflevering van dit tijdschrift zal uit 2 vel druks of 32 blad-
zijden bestaan.

Toelichting. De 48ste algemeene vergadering besloot het vorig
jaar zonder hoofdelijke stemming mede te gaan met het praeadvies
van het hoofdbestuur betreffende het voorstel van de afdeeling
Noord-Brabant—Limburg, om naast het
Tijdschrift voor Veeart-
senijkunde
een Veeartsenij kundig Weekblad op te richten.

Bedoeld praeadvies luidde als volgt:

«Het hoofdbestuur is, nadat het meermalen heeft geconfereerd
«met de redactie vau het tijdschrift, tot de conclusie gekomen,
«dat het het meest wenschelijk is ons tijdschrift (maandblad) iu
«een weekblad te veranderen en stelt daarom de vergadering
«voor, aan het hoofdbestuur en de redactie op te dragen pogingen
«aan te wenden om dit doel te bereiken. Reeds thans moet het
«hoofdbestuur er evenwel op wijzen, dat de uitgave van een week-
<blad gepaard zal uioeteu gaan met groote geldelijke uitgaven,
«welke alleen gedekt zullen kunnen worden door een belangrijke
«contributieverhooging.»

Nadat nu het hoofdbestuur en de redactie genoemde opdracht
hadden verkregen, zijn zij onmiddellijk aan den arbeid getogen.

-ocr page 698-

Bij de besprekingen drongen zich terstond twee punten op den
voorgrond, n.1.:
a. de redactie van liet weekblad; b. de omvang
van het weekblad..
Wat punt a. betreft, was men algemeen van
meening, dat de redactie van een
weekblad in handen dient te
zijn van één redacteur, omdat bij de snelle, wekelijksche opeen-
volging der afleveringen de tijd voor overleg, met andere redactie-
leden te plegen, in den regel zal ontbreken en dus één persoon
alles geheel zelfstandig moet kunnen regelen. Een zoodanig re-
dacteurschap zal noodwendig van den betrokken titularis buiten-
gewoon veel arbeid en tijd vorderen.

Waar dus liet weekblad staat of valt met den redacteur, meen-
den hoofdbestuur en redactie geen nadere stappen te mogen doen,
alvorens zich te hebben overtuigd van de mogelijkheid eventueel
over een bekwamen titularis voor dit ambt te kunnen beschikken.
Zij ervoeren hierbij al zeer spoedig, dat onder de personen, die
huns inziens voor dit redacteurschap in aanmerking zouden kun-
nen komen, er geen bereid werd gevonden, zich een eventueele
benoeming tot redacteur van het veearfcsenijkundig weekblad te
laten welgevallen; van allen werd het bezwaar vernomen, dat
deze functie den geheelen mensch zou vorderen en daarom haar
behoorlijke vervulling naast den eigenlijken werkkring van den
titularis vrij wel onmogelijk moest worden geacht. Dit was dus
de eerste moeilijkheid, waarop men bij de pogingen ter bereiking
van het doel kwam te stuiten.

Wat punt b. betreft, waren hoofdbestuur en redactie van
nieening, dat de omvang van het weekblad, uitgegeven in boek-
formaat, voorshands 1 vel druks of 16 bladzijden niet zou mogen
overschrijden en wel op grond van financiëele overwegingen; de
geheele jaargang zou dus 52 vel bedrageu. Nu doet zich bij een
aflevering van 16 bladzijden druks het bezwaar voor, dat daarin
een ietwat uitgebreid artikel niet of misschien juist in zijn geheel
kan worden geplaatst; in het eerste geval zal zulk een artikel
dan moeten verschijnen in twee of meer vervolgartikelen, wat in
het algemeen niet is aan te bevelen; in het tweede geval wordt
de aflevering geheel door het artikel gevuld en ontbreekt de
ruimte voor korte mededeelingen en referaten en voor tal van
audere zaken, welke men gaarne spoedig ter kennis van de
lezers wil brengen, bijv. mededeelingen van het hoofdbestuur,
personalia, etc. etc. In dit verband overwogen hoofdbestuur en

-ocr page 699-

redactie, dat deze bezwaren vrij wel kouden worden ondervangen,
indien de wekelijksche aflevering werd uitgebreid tot den omvang
van \'2 vel druks ot\' 32 bladzijden, de gebeele jaargang dus
104 vel bedroeg.

Eenparig was men evenwel de meening toegedaan, dat een
zoodanige omvang van het orgaan der Maatschappij vooralsnog
haar draagkracht te boven gaat, en hoofdbestuur en redactie
wenschen, iu het belang der Maatschappij, de verantwoordelijk-
heid voor de consequenties van een voorstel in dien zin dan
ook niet te aanvaarden.

Men kwam daardoor op het denkbeeld den omvang der afle-
veringen te bepalen op 2 vel druks of 32 bladzijden en deze
afleveringen dan om de
veertien dagen het licht te doen zien;
de bezwaren bovenbedoeld zouden hierdoor worden ondervangen;
men had dan iu elke aflevering ruimte voor verschillende zaken,
terwijl de omvang van den jaargang het maximum van 52 vel
niet zou overschrijden. Ook de bezwaren, bij punt
a. ontwikkeld,
zouden daardoor worden opgeheven; bij een veertiendaagsch tijd-
schrift is één redacteur, die de geheele leiding in handen heeft,
niet noodzakelijk; er is dan meer tijd voor het treffen van ver-
schillende regelingen, voor overleg tusschen redactieleden onder-
ling, etc.; men zou dan een meerhoofdige redactie kunnen be-
houden en men meende, dat het weuschelijk was deze uit te
breiden tot een aantal van vijf leden.

De begrooting van een veertiendaagsch tijdschrift van 2 vel
druks werd daarna opgemaakt; hierbij bleek, dat zulk een tijd-
schrift alleen mogelijk wordt door een aanzienlijke verhooging
der contributie, zooals trouwens reeds door het hoofdbestuur iu
zijn boven aangehaald praeadvies werd gezegd. De bijdrage, vol-
gens artikel lti van het huishoudelijk reglement der Maatschappij
door de bijzondere alVleelingen jaarlijks voor elk gewoon lid in
de kas der Maatschappij te storten, thans
vijf gulden bedragende,
zal moeten worden verhoogd tot
elf gulden.

Ten einde de zaak zoo spoedig mogelijk, van alle kanten be-
zien, in de algemeene vergadering te kunnen brengen, achtte
het hoofdbestuur het aangewezen vooraf overleg te plegen met
afgevaardigden der bijzondere afdeelingen in een bijzondere ver-
gadering volgens art. 19 der statuten. Deze vergadering had
9 Mei 1908 te Utrecht plaats; van elke bijzondere afdeeling

-ocr page 700-

was eeu afgevaardigde aanwezig. Men kon zich in het algemeen
met de plannen van het hoofdbestuur in zake het tijdschrift
vereenigen ; ook was men van meening, dat de genoemde con-
tributie- verhoogiug bij de leden niet op ernstige bezwaren zou
stuiten.

In verband met den ook over het jaar 1909 alsnog te heffen
hoofdelijken omslag voor het 9de Internationaal veeartsenykundig
congres stelt het hoofdbestuur voor de uitgave van het veertien-
daagsch tijdschrift eventueel te doen aanvangen met 1 Januari
\'1910; er zal dan van het tijdschrift in zijn tegenwoordigen vorm
nog een zes en dertigste deel verschijnen, omvattende 15 afleve-
ringen (October 1908—-Januari 1910).

Het hoofdbestuur onderwerpt thans het voorstel aan het
oordeel der algemeene vergadering; het kan niet ontkennen, dat
de contributie-verhooging daaruit voortvloeiende aanzienljjk moet
worden genoemd, doch het spreekt van zelf, dat een frequenter
verschijnend tijdschrift ook meerdere kosten met zich brengt.
Ten slotte wil het hoofdbestuur er nog op wijzen, dat het
nieuwe tijdschrift ook in boekformaat zal verschijnen, evenwel
van iets grooter afmetingen dan tegenwoordig; het papier zal
van betere qualiteit zijn, terwijl zal worden gebruik gemaakt van
andere lettertypen ; een en ander brengt mede, dat 1 vel druks
van het nieuwe tijdschrift meer zal bevatten dan 1 vel druks
van het bestaande.

9. Volgens artikel 16 van het huishoudelijk reglement stelt het
hoofdbestuur • voor, de bijdrage door de bijzondere afdeelingen voor
elk gewoon lid in de kas der Maatschappij te storten, voor het jaar
1909 te bepalen op zes gulden.

Toelichting. Door de grootere werkzaamheid der Maatschappij,
verband houdende met haar doel, zooals dat in de artikelen 1
en 2 van de statuten is omschreven en door de meerdere kosten,
verbonden aan het Tijdschrift voor Veeartsenijkunde, ook in zijn
tegeuwoordigen vorm, is het noodzakelijk, bedoelde bijdrage met
één gulden te verhoogen en dus te brengen op
zes gulden.

10. Het hoofdbestuur verzoekt de algemeene vergadering machti-
ging, om het congresfonds, door de Maatschappij bijeen te brengen,
naar zijn goedvinden ten behoeve van het
9<ie Internationaal vee-
artsenijkundig congres aan te wenden.

Toelichting. Aangezien het niet mogelijk is, thans reeds aan

-ocr page 701-

te geven, hoe de gelden zullen moeten worden besteed en de
algemeene vergadering vóór de congresweek van September 1909
hoogstwaarschijnlijk niet meer bijeen komt, is bet voor een goeden
gang van zaken noodig, dat het hoofdbestuur thaus deze machtiging
verkrijgt.

Voorstellen van de afdeeling Utrecht.

11. Het hoofdbestuur verzoeke aan de hooge regeering de vee-
consulenten, die men, blijkens de memorie van antwoord op het
verslag omtrent het afdeelingsonderzoek van de staatsbegrooting
over
1908, het voornemen heeft te recruteeren uit de rijkslandbouw-
leeraren welke speciaal voor het consulentschap aanleg blijken te
bezitten, te recruteeren uit veeartsen, die voor bedoeld consulent schap
aanleg blijken te bezitten, als gevende de studie der laatsten de meeste
waarborgen met het oog op grondige veekennis.

Toelichting. Het kan niet worden tegengesproken, dat een
goede veeartsenijkundige studie met het oog op kennis van de
voor den landbouw nuttige eigenschappen van het vee, de meeste
waarborgen geeft. Deze studie toch brengt mede het ontvangen
van grondig onderwijs in ontleedkunde, weefselleer, physiologie
en zoötechnische vakkeu, als geen andere kan verleenen. Eu
waar de bedoelde leervakkeu door een veeconsulent op behoor-
lijke wijze moeten zijn verwerkt, wil hij door zijn voorbereidende
studie aanspraak kunnen maken op zijn ambt, volgt daaruit van
zelf, dat hij de veeartsenijkundige studie moet doorloopen hebben,
dus
veearts uioet zijn.

Op grond van dezen gedachtengang is het dus gewenscht, dat
een regeeriug, welke veeconsulenten wil aanstellen, de geschikte
personen gaat zoeken onder de veeartsen.

Mocht in dit verband eventueel de opmerking worden gemaakt,
dat met het oog op de benoeming tot veeconsulent in de op-
leiding van de veeartsen, wat sommige onderwijsvakken betreft,
nog te verbeteren zou zijn, dan vormt dit allerminst een aan-
wijzing om de veeconsulenten uit andere gediplomeerden dan
veeartsen te benoemen, doch een aansporing voor de regeering
om het veeartseuijkundig onderwijs ook in dit opzicht te ver-
beteren.

(Op dit voorstel zijn geen amendementen ingekomen.)

-ocr page 702-

Pr ae advies vaii het hoofdbestuur.

Het hoofdbestuur stemt in generale in met het voorstel en
de daarbij gegeven toelichting; het is met de afdeeling Utrecht
van meening, dat de studie der veeartsen de
meeste waarborgen
«reeft met het oog op grondige veekennis. Het hoofdbestuur geeft
evenwel de voorkeur aan een eenigszins gewijzigde redactie dei-
toelichting (laatste zin van alinea 1) en stelt daarom voor deze
als volgt te lezen : «En waar de bedoelde leervakken door een
veeconsulent op behoorlijke wijze moeten zijn verwerkt, wil hij
door zijn voorbereidende studie aanspraak kunnen maken op zijn
ambt, volgt daaruit vanzelf,
dat de veearts in de eerste plaats voor
het veeconsulentschap in aanmerking komt."
Het hoofdbestuur geeft
aan deze gewijzigde redactie de voorkeur, omdat daarbij ook
personen, die
niet het diploma van veearts bezitten, voor het vee-
consulentschap aanbevelenswaardig kunnen worden geacht.

12. Het hoofdbestuur verzoeke aan de hooje regeering om
in het vervolg, bij het voorbereiden van nieuwe wetten of wel
van wijzigingen van bestaande wetten op veeartsenijkundig gebied,
alsmede van eventueel op dat gebied verleende maatregelen van
bestuur en kordnklijke besluiten, zoo eenigszins mogelijk het oordeel
in te winnen van de Maatschappij ter bevordering der veeartsenij-
kunde.

Toelichting. De Maatschappij vereenigt in zich nagenoeg alle
veeartsen in Nederland, en het rnag worden aangenomen, dat
deze Maatschappij dus in staat zal wezen der regeering in vele
der bovengenoemde gevallen, de heerschende meening der Neder-
landsche veeartsen mede te deeleu, iets wat voor de regeering
zelf van groot belang moet worden geacht.

Voor de uitvoering toch der bedoelde wetten en besluiten is
het van het allergrootste gewicht, dat zij de sympathie onder-
vinden van het meerendeel der veeartsen, daar alleen dan op
hun voortdurende medewerking te rekenen valt. Alhoewel gaarne
wordt toegegeven, dat de regeering er steeds naar streelt de
gangbare meeningen op veeartsenijkundig gebied te leeren kennen,
zoo zal zij daarvan toch meer verzekerd zijn, indien zij, zoo
mogelijk, de vertegenwoordiging van het gros der Nederlandsche
veeartseu raadpleegt.

Op welke wijze de regeering het oordeel zou willen inwinnen,

-ocr page 703-

moet natuurlijk aan haar worden overgelaten, evenzeer als het
begrijpelijk is, dat de regeering in sommige gevallen om bepaalde
redenen aan het verzoek niet zal kunnen voldoen.

(Op dit voorstel zijn geen amendementen ingekomen.)

Praeadvies van het hoofdbestuur.

Het hoofdbestuur kan niet medegaan met het voorstel, omdat,
waar de regeering volkomen vrij moet blijven in de keuze der
personen of corporaties, welker oordeel zij wenscht in te winnen
erf zij geacht kan worden kennis te dragen van het bestaan der
Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde in Nederland,
van haar doel, inrichting en werkzaamheden, een verzoek als in
het voorstel vervat, overbodig mag worden geacht; bovendien
behoort volgens artikel 2, sub c, van de statuten der Maatschappij
«toezicht op en medewerking aan de ontwikkeling en uitvoering
«van wetten, welke de belangen van de veeartsenijkunde, van
«de veeartsen en van den gezondheidstoestand van den veestapel
«raken, alsmede van de volksgezondheid, voor zoover deze be-
«langen gediend worden door veeartsenijkundige wetenschap,»
tot de middelen, waardoor de Maatschappij haar doel tracht te
bereiken; krachtens haar statuten zal de Maatschappij dus in
voorkomende gevallen handelend optreden en zal eventueel niet
worden gewacht op een verzoek der regeering.

De mogelijke tegenwerping, dat een gevraagd advies wellicht
van grooteren invloed zal zijn dan een ongevraagd oordeel, kan
niet als ernstig worden opgevat; reeds meermalen was de Maat-
schappij op boven omschreven wijze met succes werkzaam.

13. Het hoofdbestuur verzoeke aan de hooge regeerini/ de
opleiding van zoogenaamde veeverloskundigen in geen enkel opzicht,
middellijk dan wel onmiddellijk, tot een tak van staatsbemoeiing te
maken.

Toelichting. Het is niet de bedoeling van de afdeeling Utrecht
om vooruit te loopen op de resultaten, welke de door de regee-
ring ingestelde enquête zou kunnen opleveren. Integendeel, het
is de meening der afdeeling, dat hoe de afloop der bedoelde
enquête ook moge wezen, gunstig dan wel ongunstig met het
oog op de beschikbare verloskundige hulp, toch de regeering nooit
de opleiding van zoogenaamde veeverloskundigen mag bevorderen.

-ocr page 704-

Het geldt hier toch niet het verleenen van hulp bij normale
baringen, doch bij
abnormale. Een vergelijking met de hulp door
vroedvrouwen bij den mensch verleend, gaat dus steeds mank.
Het verrichten van de abnormale verlossing eischt de kennis
van den wetenschappelijken veearts, wil zij met de meeste waar-
borgen voor een goeden afloop worden verricht.

Niet alleen het mechanische handwerk, doch ook de weten-
schappelijke kennis van de organen en de ziekten daarvan wordt
geëischt, zoomede de kennis van de eischen der therapie. Bij
dezen stand van zaken mag een regeering nooit in de hand
werken het vormen van halve deskundigen, die per slot van reke-
ning nooit geheel bevoegd kunnen worden geacht.

De regeering zou de verantwoordelijkheid voor de gevolgen
nooit kunnen dragen.

Wil een regeering de opleiding van deskundigen steunen, dan
moet zij steunen de opleiding van hen, die als zoodanig kunnen
worden aangemerkt, dat zijn de veeartsen!

In dit opzicht wordt ook wel eens een andere vergelijking
gemaakt dan die met vroedvrouwen. Men noemt de hulp-keur-
meesters van vleesch en de opleiding daarvan van regeerings-
wege. Men vergeet echter, dat het de bedoeling steeds is deze
hulp-keurmeesters slechts te doen optreden in bepaalde, scherp
omschreven gevallen, en zooveel mogelijk onder toezicht, en dat
deze hulp-keurmeesters slechts manipuleeren in
doode objecten,
in cadavers. De veeverloskundige werkt echter in het levende
individu en moet juist het leven beschermen! Dat sluit alle
verdere vergelijking buiten.

De pressie, welke men van laudbouwzijde in dit opzicht op
de regeering wil uitoefenen, dient niet te worden gesteund. Het
uitoefenen van de verloskunst is aan
ieder geoorloofd; welnu de
laudbouwers moeten zelf de verantwoordelijkheid dragen voor het
aanwijzen van de niet bevoegde personen, aan wie zij de behan-
deling van hun vee in dat opzicht willen toevertrouwen, maar
men verlange van de regeering in dit opzicht geen verant-
woordelijkheid !

En het verleenen van steun brengt deze. verantwoordelijk-
heid mede.

Wat echter wel van de zijde der landbouwers kan worden
gevraagd, is het bevorderen van het
veeartsenijkundig onderwijs,

-ocr page 705-

en speciaal dat in de verloskunde aan de veeartsenijschool, indien
dit noodig mocht wezen, en ook de bevordering van de vorming
van meer veeartsen, indien bet aantal op een gegeven oogenblik
te gering mocht zijn. Verbetering van het bedoelde ouderwijs
mag, indien dit werkelijk noodig is, van landbouwzijde met klem
worden geëischt. Maar steun voor de opleiding van personen,
die een regeering nooit als deskundigen kan aanzien, is een
maatregel welke zelfs den landbouwer op den duur nooit ten
goede kan komen, omdat hij het peil van een voor den land-
bouw nuttige wetenschap verlaagt.

(Op dit, voorstel zijn geen amendementen ingekomen.)

Praeadvies van het hoofdbestuur.

Het hoofdbestuur kan zich vereenigen met het voorstel en de
toelichting.

Vooropstellende, dat tot op heden het onderwijs in theoretische
en practische verloskunde aan \'s Rijks veeartsenijschool op uit-
nemende wijze werd gegeven, zoodat de jonge veearts met een
voldoende hoeveelheid obstetrische kennis de inrichting verliet,
meent het hoofdbestuur nog enkeie punten ter toelichting van
het voorstel te moeten aanvoeren, mede in verband met een aan
het hoofdbestuur gericht schrijven van de afdeeling Groningen-
Drente der Maatschappij.

De veranderde omstandigheden brengen mede, dat de veearts
de praktijk op meer intensieve wijze kan uitoefenen dan bij voor-
beeld 20 of 30 jaar geleden; de vooruitgang der veeartsenij-
kundige wetenschap heeft groote gebieden van werkzaamheid voor
den veearts geopend, waarvan vroeger geen sprake kon zijn; hier
zij slechts gewezen op de voorbehoedende entingen, de vleesch-
keuring, de melkhygiëne, enz.

Al naarmate de wetenschap voortschrijdt, zal dus de veearts
op een kleiner grondgebied een bestaan kunnen vinden, doordat
verschillende onderdeelen van de veeartsenijkundige praktijk meer
en meer productief kunnen worden gemaakt.

Waarschijnlijk als gevolg dezer gewijzigde verhoudingen is in de
laatste jaren de toevloed van studenten aan \'s Rijks veeartsenij-
school bijzonder groot. Het groot aantal veeartsen, dat in de
eerstkomende jaren de school gaat verlaten, zal eenerzijds in staat

-ocr page 706-

stellen te voorzien in de behoefte aan veeartsenijkundige hulp,
anderzijds zal het de veeartsen meer en meer verplichten alle
onderdeelen van hun praktijk maximaal op te voeren. Tot die
onderdeelen behoort in het meerendeel der praktijken ook de
verloskunde; het behoeft, nu wel geen betoog, dat ook de ver-
loskunde den invloed van het grooter aantal veeartsen zal onder-
vinden, eensdeels doordat de grootere concurrentie er toe zal
dwingen abnormale verlossingen te verrichten, anderdeels doordat
het grondgebied van eiken veearts noodwendig kleiner wordt en
hij dus een kleiner aantal verloskundige gevallen in zijn praktijk
zal tegenkomen. Het jaarlijksch aantal abnormale verlossingen
wordt langzamerhand over een grooter aantal veeartsen verdeeld
en het kan niet uitblijven, dat de veeverloskunde daarvan de
gunstige gevolgen zal ondervinden.

Waar nu <le veeverloskunde c. a. een integreerend bestanddeel
vormt van de veeartsenijkundige praktijk en tot heil van den
landbouw alleen door den veearts op rationeele wijze kan worden
beoefend, meent het hoofdbestuur dat in eventueele tekorten aan
veeverloskundige hulp alleen mag worden voorzien door de ves-
tiging van veeartsen. Alle maatregelen welke die vestiging kunnen
bevorderen, dienen dus te worden toegejuicht; alle maatregelen,
welke die vestiging tegengaan, moeten afkeurenswaardig worden
geacht.

14. Begrooting voor het jaar 1909.

15. Bepaling van de plaats waar de 50ste algemeene verga-
dering zal worden gehouden.

2(,e Gedeelte. Zaterdag 19 September 19Q8.

Aanvang der vergadering des voormiddags 10 uur.

1. Openingsrede, van den voorzitter.

2. Smetstofdragers, door Dr. J. Poels.

3. Over periosteotomie bij spat, door J. J. Wester.

4. De veeartsenijkundige praktijk op liet platteland, door W. J.
P
aimans.

Pauze.

5. Torsio ventriculi bij den hond, door Dr. H. Markus.

G. De militair-veterinaire dienst in Nederlandsch-Tndië, door
W. van der Burg.

-ocr page 707-

7. Demonstratie van eenige nieuwe veeartsenij kundige instrumenten,
door
W. C. Schimmel.

8. Vrije mededeelingen.

Opgemaakt in de vergadering van bet hoofdbestuur
van 18 Juni 1908.

Namens het hoofdbestuur:

De voorzitter,

II. M. Kkoon.

De lste secretaris,

K. Hoefnagel.

Begrooting voor het jaar 1909.

Inkomsten.

Kassaldo op 1 Januari 1909........pro memorie.

Onvoorziene inkomsten,.........pro memorie.

Interest van belegde gelden........ƒ 40.—

Vermoedelijke ontvangst aan contributiën ... » 1975.—

Eventueele verhooging van contributie .... » 400.—

Uit het kassaldo 1908..........» 842.50

ƒ 3257.50

Ui t g a v e n.

Aan het tijdschrift...........ƒ 2000.—

» drukwerk............. 50._

» lokaalhuur............. 50._-

» verschotten, briefport, zegels, enz.....» 75._

» kosten incasseeren..........» 7.50

» reis- en verblijfkosten voor het hoofdbestuur. » 125.—

» algemeene vergadering........» 150,—

» onderhoud en assurantie bibliotheek. ...» 200.—
> commissie voor reorganisatie veeartsenijkundig

onderwijs............» 75.—

» commissie voor koop en verkoop van vee. . » 75.—

» commissie voor beroepsbelangen.....» 75.—

» commissie voor vee- en vleeschkeuring. . . » 75.—

Trausporteere. . . ƒ 2957.50

46

-ocr page 708-

Aan contributiën en vertegenwoordiging . . . . » 75.—

» onvoorziene uitgaven.........» 225.—

(Uit dezen post zullen de kosten van onderzoek
van eventueel in te dienen wetsontwerpen op vee-
artsenijkundig gebied moeten worden bestreden.)

ƒ 3257.50

Opgemaakt in de vergadering van het hoofdbestuur
van 18 Juni 1908.

Namens bet hoofdbestuur:

De voorzitter,

H. M. Kroon.

De 1"\'" secretaris,

K. Hoefnagel.

Hun, die wenschen deel te nemen aan den gemeenscbappe-
1 ij ken maaltijd in Maison Okhuijsen, Kromme Nieuwe Gracht 20,
op 19 September 1908, des namiddags zes uur, wordt verzocht
daarvan dien dag vóór 12 uur te doen blijken, door teekening
op de lijst, welke aan den ingang der vergaderzaal aanwezig
zal zijn.

Mededeelingen van liet hoofdbestuur.

Hét hoofdbestuur meent, ook in verband met het voorstel
Utrecht, alleen door publicatie van het schrijven der afdeeling
Groniugen-Drente aan het verzoek dier afdeeling te kunnen voldoen.

Aan het hoofdbestuur der Maatschappij ter bevordering der
veeartsenijkunde in Nederland.

Naar aanleiding van de vragen, ons veeartsen door de regeering
ter beantwoording toegezonden, heeft de afdeeling Groningen-
Drente de eer enkele zaken onder de welwillende aandacht van
bet hoofdbestuur te brengen, met beleefd verzoek een en ander
aan het oordeel van de algemeene vergadering te
onderwerpen, eventueel ter kennis van de regeering te brengen,

-ocr page 709-

mede in verband met het voorstel-Utrecht (Tijdschrift van Mei
1908, bladzijde 509). Door vele leden der afdeeling toch wordt de
aanstelling van veeverloskundigen niet wenschelijk geacht en
daartegen worden verschillende \'gronden aangevoerd:

1°. omdat sommigen er in hun streek geen behoefte aan ge-
voelen, wijl op het platteland van Groningen-Drente de meeste
verloskunde in de handen der veeartsen is;

2°. omdat de veeverloskunde in hooge mate eischt een weten-
schappelijke ontwikkeling en deze hoe langer hoe meer vereischt
wordt, nu hoogst belangrijke besmettelijke ziekten der genitaliën
zich in de stallen meer en meer openbaren;

3°. omdat de veeverloskunde zich in hoofdzaak bepaalt tot
abnormale verlossingen en wij hier dus geen parallel kunnen
trekken met de uitoefening der verloskunde door vroedvrouwen,
wijl die slechts normale gevallen behandeleu;

4°. omdat de veehouders in den regel niet gebaat zullen zijn
wanneer de verlossingen geschieden door veeverloskundigen (zie
mede
de Bruin, dit Tijdschrift, deel 34, bladzijde 708).

De uitoefening der veeverloskunde door veeartsen moet o. i.
worden aangemoedigd of door gemeenten verplichtend worden
gesteld, door het verstrekken van een toelage aan veeartsen.

Wanneer een veearts ten plattelande zijn werkkring, en dus
ook zijn verloskundige praktijk, kan beperken tot de naaste om-
geving, dan zal dit moeilijk onderdeel van zijn werkkring hem
niet zoo bezwaarlijk vallen.

Te dien einde moeten meer standplaatsen voor veeartsen worden
gecreëerd, wat mogelijk wordt, door het toekennen van een toelage
voor vleeschkeuring en het beperken der empirie door krachtige
toepassing der wettelijke bepalingen. Er valt op het gebied van
veeziekten overal genoeg voor, doch nog veel komt niet onder
behandeling van den veearts. De opleiding der veeartsen moet
worden verbeterd. Ze moeten ook behoorlijk bekend zijn met
ziekten der kleine huisdieren (schaap, varken, hond, vogels, enz.),
en zijn ze bij het voorkomen van ongesteldheden bij deze dieren
vertrouwde raadslieden, dan zal dit er veel toe bijbrengen dat ze
steeds op kleiner gebied een behoorlijk bestaan kunnen vinden,
verschoond blijven van vermoeiende tochten en meer gelegenheid
hebben hun vak naar de strenge wetenschappelijke eischen des
tijds uit te oefenen.

-ocr page 710-

Mede bevorderlijk voor dit doel zou zijn, wanneer er een einde
werd gemaakt aan de vrije uitoefening van onderdeelen der vee-
artsenijkundige praktijk, welke daartoe ten volle bebooren, zooals
bij voorbeeld castraties, coupeeren, e. a.

Ontzettend groot zyn de nadeelen welke aan den veestapel
worden toegebracht door het verrichten van castraties door met-
bevoegden.

In een daartoe noodige wetsherziening moet dan afdoende
worden uiteengezet, welke verrichtingen voorbehouden zijn voor
den wetenschappelijken veearts, zoodat niet door veeartsen zelf
de mazen der wet worden geïnspecteerd voor het toelaten van
beunhazerij (
Van Leeuwen, dit Tijdschrift, Februari 1908,
bldz. 269: tuberculineeren door niet bevoegden).

De laatste 20 jaar hebben ons gebracht een therapie en operatiën,
welke bij de samenstelling van de wet van 1870 niet bekend waren
en waarmede dus ook geen rekening kon worden gehouden ten op-
zichte van de al of niet bevoegdheid tot het verrichten dier operaties
door niet-veeartsen. Het spreekt echter van zelf, dat de geest van
de wet bedoelt dat alles wat een wetenschappelijke strekking heeft,
in handen der gediplomeerde veeartsen moet blijven en het tornen
daaraan door veeartsen zelf in geen geval moet geschieden.

Mocht al blijken dat de veeverloskunde onmogelijk in haar geheel
door de veeartsen kan worden uitgeoefend en is voorziening direct
noodzakelijk, dan zal deze met de noodige omzichtigheid moeten
worden gekozen. In dat geval komt het ons wenschelijk voor, dat
de vrije uitoefening der veeverloskunde uit de wet wordt geschrapt,
en de regeering met omzichtigheid overga tot het doen opleiden
van veeverloskundigen. Deze opleiding moet dan niet geschieden
aan de veeartsenijschool, doch door de praktizeerende veeartsen,
terwijl het tevens wenschelijk en noodzakelijk zou zijn, deze toe-
gelaten veeverloskundigen te doen werken onder toezicht en leiding
der veeartsen.

Het uitoefenen van de veeartsenijkunde moet hun ten strengste
worden ontzegd en overtreding daarvan zou moeten worden gestraft
met intrekking der bevoegdheid als veeverloskuudige. Ze zullen meer
moeten zijn de helpers der veeartsen en zouden gedeeltelijk kunnen
worden gerecruteerd uit de hulpkeurmeesters van vleesch, opdat ze,
ook in tijden dat er weinig verlossingen te verrichten zijn, nog
ander werk zouden kunnen vinden.

-ocr page 711-

liet bovenbedoeld verbod zou niet alleen in de wet moeten
worden vastgelegd, doch het zou tevens hoogst weuschelijk zijn,
wanneer overtredingen werden opgespoord en gestraft.

In verband met deze opleiding zie men mede het artikel van

dr. Overbeek in het Tijdschrift voor Veeartsenijkunde van Mei
1908, bldz. 485.

Namens de afdeeling Groningen—Drente:

K. J. F. Lameris, voorzitter.
H. A. K ito es, secretaris.

Verslag van de afdeeling Groningen-Drente.

Wat de verrichtingen onzer afdeeling betreft, kunnen wij wijzen
op de commissie welke zich, op initiatief van den heer U.
van
der
Wal heeft geconstitueerd, ten einde te onderzoeken de wen-
schelijkheid van het beschikbaar stellen van gecomprimeerde
geneesmiddelen in de veeartsenijkundige praktijk.

Genoemde commissie bestaat uit de heeren : U. van der Wal,
F. B. Venema en D. Muller.

Een 2de commissie, bestaande uit de heeren dr. D. G. IJbbels,
dr. A. A. O Verbeek en H. A. Kroes, hield zich bezig met het
samenstellen van een adres aan den directeur der llijks serumin-
richting, ten einde hem te verzoeken de toezending van entstoffen
aan empiristen te willen staken.

Aan het hoofdbestuur werd van dit adres mededeeling gedaan,
met verzoek om adhaesie, aan welk verzoek welwillend werd
voldaan.

Gedurende dit vereenigingsjaar- hadden wij weer het voorrecht
dat een 9-tal onzer leden konden profiteeren van een aan het
abattoir gegeven cursus in vee- en vleeschkeuring.

Met onverdeelde belangstelling werd van dit Onderwijs gebruik
gemaakt en de woorden gesproken aan het gemeenschappelijk
diner, gehouden na afloop van de vergadering van 18 November
1907,-getuigden van groote waardeering, gebracht aan de leiders
van den cursus: de heeren P. D.
Beunders en H. G. O. Boom, aan
welke heeren bij die gelegenheid een paar fraaie tegelplaten werden
vereerd. Het onthouden van de rijks subsidie voor dezen cursus

-ocr page 712-

was wel een onaangename verrassing, doch intusschen is de af-
deeling Groningen-Dreiite, welke den 2den cursus uitschreef alvorens
die subsidie was toegestaan, door haar voortvarendheid toch
zoover, dat bijna alle leden welke zulks wenschten aan een cursus
in vee- en vleeschkeuring hebben deelgenomen.

Nog werd naar aanleiding van de circulaire omtrent bet aanstellen
van veeverloskundigen besloten, een adres te richten tot het
hoofdbestuur, waarin onze meeningen in die zaken worden uit-
eengezet., met verzoek dat het hoofdbestuur deze aangelegenheid
brenge in de algemeeue vergadering.

Wat de wetenschappelijke werkzaamheden betreft, wijzen wij
op verschillende mededeelingen op verloskundig en ander gebied
door de heeren:
F. B. Venema, K. Büchli, D. Muller en J.
D
oornbos, als ook op de demonstratie van de methode Overbeek
voor het verzamelen van bronchiaalslijm door middel van tra-
cheotomie.

Aan het abattoir te Groningen werd daartoe welwillend een
operatie-dier beschikbaar gesteld, waarop dr.
Overbeek zijn
methode in toepassing bracht.

Op de algemeene vergadering werd dit jaar de afdeeling ver-
tegenwoordigd door dr. D.
G. Ubbels, welke in de najaars-ver-
gadering van het verhandelde aldaar een uitvoerig rapport
uitbracht.

De financiëele toestand der afdeeling is vrij gunstig; de kas
sloot met een batig saldo van f 70.17. Het aantal leden ver-
meerderde met twee, namelijk de heeren dr.
A. A. Overbeek en
Br. Bruins Wzn., terwijl de heer J. A. Klauwers overging
naar de afdeeling Noord-Brabant-Limburg.

liet ledental bedraagt 35.

De secretaris,

H. A. Kroes.

N a a m 1 ij s t der leden.

P. D. Beunders, Groningen; F. Boeiuiave, Diever; H. G. O.
B
oom, Groningen; R. Bosscher, Veendam; G. F. Bronsdijk,
Dalen; Br. Bruins Wzn., Eenrum; J. Bruijel, Marum ; K. Büchli,
Roodeschool; J. Doornbos, Noordbroek; C. A. van Dorssen,
Winschoten; D. de Fluiter, Schildwolde (Slochteren); M. B. ten

-ocr page 713-

Have, Midwolde; A. W. Heidema, Groningen; H. H. Huizenga,
Appingedara; J. Knol, Meppel; A. J. Koster, Beerta; H. A.
Kroes, Groningen; K. J. F. Laméris, Warfum; G. J. Mos,
Assen;
D. Muller, Loppersum; J. M. A. van Nes, Zuidlaren;
Lt. Nijhoff, Hoogeveen; dr. A. A. Overbeek, Groningen; H. K.
Rentema, Blijham; M. Smit, Veendam; A. H. Steenbergen, Emmen;
dr.
D. G. Ubbels, Roden; F. B. Venema, Bedum; H. J. de Vries,
Hoogezand; U. van der Wal, Grijpskerk; H. G. Werkman, Leens;
K.
F. Wiersum, Groningen; A. J. Winkel, Koevorden; A. Wolfe,
Niewolde; H. Wolters, Nieuw-Buinen (Borger),
liet bestuur der afdeeliug bestaat uit de heeren:
K. J. F.
Laméris, voorzitter; J. M. A. van Nes, oudervoor-
zitter;
P. D. Beunders, penningmeester; H. A. Kroes, secretaris;
K.
Büchli, ondersecretaris.

Verslag der afdeeling Friesland.

De afdeeling vergaderde driemaal, waarbij telkens de vergadering
goed bezocht was.

De heeren H. F. Eggink en J. Plet werden opnieuw als lid
aangenomen; tevens traden als nieuwe leden toe de heeren
dr. J.
Nauta te Witmarsum, H. Postma. te Oosterwolde en A.
V
eenbaas te Lemmer.

Behalve verschillende huishoudelijke zaken werden tal van
onderwerpen uit de praktijk behandeld. Ook omtrent de boutvuur-
enting, de entstoffen uit Parijs en die van de Rijks seruminrichting
en de statistieken van deze laatste werd uitvoerig vau gedachten
gewisseld. Verder werd gesproken over mond- en klauwzeer
naar aanleiding van de huidige enzoötie. Het onderwerp : «Oplei-
ding van veeverloskundigen)) kwam weer ter tafel en men
was het algemeen eens, dat hierin van maatschappelijk standpunt
geen heil moet worden gezocht. Mocht al hier en daar gebrek aan
verloskundige hulp bestaan, de nood was niet zoo groot als het
scheen en werd ook door het genoemde middel niet weggenomen.
Echter moest worden erkend, dat ook sommige veeartsen schuld
hadden aan het ontstaan vau klachten, omdat zij öf niet öf schoor-
voetend verloskundige hulp verleenden.

De secretaris, H. Veenstra.

\\

-ocr page 714-

N a a m 1 ij s t der leden.

J. Attema Czn., Kollum; W. de Beijl, Akkrura; K. Bergsma,
Weidum; J. H. de Boer, Wolvega; li. Boer Hzn., St. Anna-
Paroehie;
Th. Bosma, Wommels; P. C. Buijterse, Harlingen;
H. F.
Eggink, Beetsterz waag; li. Feddema, Ferwerd; S. Ferwerda,
Oldebroek; M. A. Hibma Jr., Fraueker; W. ten Hoopen, Harde-
garijp; B. J.
G. Hubenet, Dokkum; J. R. Huizinga, Murmerwoude;
J. Jansma, Joure; S. Kingha, Menaldum; G. van der Heulen,
Huizum; dr. J. Nauta, Witmarsum; J. Plet, Heerenveen; II.
P
ostma, Oosterwolde; G. A. de Raadt, Drachten; G. M. van
Rooijen, Roordahuizum; H. van Staa, Leeuwarden; W. van Staa,
Sneek; A. Veenbaas, de Lemmer; H. Veenstra, Huizum; II.
Ymker Rzn., Koudum ; J. M. A. Zwart, Leeuwarden.
Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren:
Ii.
Boer Hzn., voorzitter; P. C. Buijterse, ondervoorzitter; S.
K
ingma, penningmeester; H. Veenstra, secretaris.

Verslag der afdeeling Gelderland-Overijsel.

Het jaar 1907 begon met een ledental van 49; in den loop
van dit jaar vermeerderde bet met 2, namelijk met de heeren
A.
Kuipers te Deventer en P. Boonstra te Steenwijk, doch ver-
minderde het met een drietal, namelijk de heeren J. W.
B.
E
gberts te Kampen en J. de Jongh te Nijmegen, die beiden
bedankten als lid der Maatschappij. Vermoedelijk vonden deze
heeren geen voldoende aanrakingspunten meer met haar. Het
derde lid, dat onze afdeeling verliet, was dr. A. A.
Overbeek,
die bij het begin van 1908 zich aansloot bij Groningen-Drente.
Het afdeelingsjaar eindigde dus met 48 leden. Waar Gelderland-
Overijsel op 50 en meer leden heeft kunnen bogen, is dit een
achteruitgang, welke te betreuren valt, vooral ook omdat in haar
gebied nog collega\'s wonen, die niet bij haar zijn aangesloten.

Er werden 3 gewone vergaderingen gehouden en wel op 29
April, 28 September en 28 December, respectievelijk te Zutfen,
Arnhem en Zutfen, terwijl den 2Sstcn November een buitenge-
wone vergadering te Nijmegen plaats vond. Dus steeds op Gel-
derscb gebied en wel in afwijking van den regel, dat ook eenmaal

-ocr page 715-

per jaar in Overijsel, doorgaans te Deventer, zal worden bijeen-
gekomen. De ervaring bad geleerd, dat de te Deventer gehouden
vergaderingen het minst werden bezocht. En aangezien nu met
alle macht het bezoek op peil, zij het dan ook al een laag peil,
moest worden gehouden, is voorloopig het Oversticht vaarwel
gezegd.

Cijfers zijn altijd nuttig, vooral als we ze met elkander gaan
vergelijken. Het jaar begon dan met 49 en eindigde met 48 leden,
de vergaderingen werden in de zooeven genoemde volgorde be-
zocht door 11 leden, 18 leden en 1 introducé, 13 leden, en de
buitengewone vergadering, waar een zoo interessant en actueel
onderwerp werd behandeld, door slechts 8 leden en 4 introducé\'s.
Gemiddeld kwam dus nog niet ten volle het vierde deel van het
aantal leden ter vergadering! Welke zijn hiervan toch de oor-
zaken? Het bestuur tracht steeds met behulp der leden vooreen
Hink programma te zorgen, wat doorgaans gelukt; de plaatsen
alwaar wordt vergaderd, zijn zeer gunstig gelegen centra; over
de tijden, waarop wordt vergaderd, hoorde men geen klachten;
uit de praktijk kan men toch wel heel goed eens een dag of
een halven dag uitbreken — ergo moet aan onverschilligheid
worden gedacht. En dit is wel zeer te betreuren, want het is
de gevaarlijkste vijand voor vereenigiugen en vergaderingen.
Tegenstand is op den duur wel te breken, lauwheid is lang-
zamerhand bij velen wel te veranderen in activiteit, maar onver-
schilligheid te veranderen schijnt een hopeloos werk.

In het bestuur hadden de volgende veranderingen plaats: de
heer
F. W. van Duj.m was, wegens periodieke aftreding, als
voorzitter vervangen door den heer A. A.
Overiseek, tot dusver
ondervoorzitter; tot ondervoorzitter werd gekozen de heer A.
van Heusden. Deze veranderingen geschiedden in het einde van
1906, de nieuwe titularissen traden 1 Januari 1907 in functie.

Tot afgevaardigde naar de 48sto algemeene vergadering werd
benoemd de heer D. L.
Bakker en tot diens plaatsvervanger de
heer
N. H. M. van Ai.tena; als gedelegeerde voor een eventueel te
houden vergadering met het hoofdbestuur werd aangewezen de heer
van Altkna en tot diens plaatsvervanger de heer A. van Hkusdkn.

De vergaderingen kenmerkten zich, als altijd, door een opge-
wekten en gezelligen geest, terwijl tal van interessante onder-
werpen werden behandeld of ingeleid, te weten:

-ocr page 716-

Het «oogonderzoek», met demonstraties op het levende dier,
door den heer F.
Lam kris ;

«De opleiding van hoefsmeden in ons land», door den heer
F. W.
van Dulm.

Naar aanleiding van de besprekingen over dit onderwerp werd
een commissie benoemd, bestaande uit de heeren F. W.
van Dulm,
H. M. Kroon en F. Laméhis, terwijl voorts werden uitgenoodigd
om daarin zitting te nemen de heeren H. J. C.
van Lent te Tiel
en J.
de Vries te Zalt-Bommel, die beiden de uitnoodiging aan-
namen. De commissie kreeg tot taak een onderzoek in te stellen
naar «de beste wijze om in ons land een doeltreffende opleiding
van hoefsmeden te verkrijgen» en te zijner tijd hieromtrent een
rapport uit te brengen. Voorts werden behandeld: «de methode-
Thary bij klemhoeven» door den heer F. LamÉris, en, in de
buitengewone vergadering te Nijmegen, door den heer
E. A. L.
Q
üadekker «het systematisch melkonderzoek», opgehelderd door
tal van proeven en demonstraties. Jammer dat van deze zeer
belangwekkende en actueele voordracht, op zoo heldere wijze
behandeld, zoo weinig leden profiteerden! Er waren aanwezig
eenige introducé\'s uit de afdeeling Utrecht, terwijl de afdeeling
Noord-Brabant-Limburg en de gezondheidscommissie te Roermond
officieel vertegenwoordigd waren door den heer T. A. L.
Beel te
Roermond.

Dr. A. A. O Verbeek behandelde: «cliniek en bestrijding der
tuberculose ouder het rundvee», op glasheldere en doorwrochte
manier, terwijl door den heer F.
W. van Dulm werd ingeleid:
«stallen voor meiKvee».

Ook de vrije mededeelingen waren vaak belangwekkend en
gaven dikwijls aanleiding tot vruchtbare gedachtenwisseling.

In herinuering zij nog gebracht dat de candidaat van Gelder-
land-Overijsel voor ondervoorzitter van het hoofdbestuur, de heer
F. W.
van Dulm, in de algemeene vergadering voor die functie
werd gekozen.

De afdeeling gaf zich op om in 1908 in aanmerking te komen
voor een vervolgcursus in vee- en vleeschkeuring.

De in het jaar 1906 benoemde commissie tot samenstelling
van uniforme tarieven voor leden der afdeeling kwam met haar
arbeid gereed en haar voorstel werd met eenige wijzigingen aan-
genomen.

-ocr page 717-

I)e financiëele toestand der afdeeling is gunstig; de kas sloot
met een niet onaardig batig saldo.

Al waren de vergaderingen dan niet zoo druk bezocht als kon
en moest, de trouwe kern verscheen steeds en onder hen, onze
voorzitter, de heer A. A.
Overbeek. Door hem heeft de afdeeling
eenige eervolle feiten in haar geschiedenis te boekstaven. Immers
de eer, den leden individueel geworden, straalt af op de gemeen-
schap waartoe zij behooren. In het begin van het jaar werd hij
benoemd tot districtsveearts te Groningen en later werd hem te
Bern de doctorsbul uitgereikt. Het eerste feit had zijn vertrek
uit de afdeeling ten gevolge. Noode mist zij in hem een harer
gezelligste en werkzaamste vergaderiugmenschen.

En nu vinde de\' pen van den kroniekschrijver rust. Slechts
deze opwekking schrijve zij nog verder:

Leden van Gelderland-Overijsel gaan wij voort, maar in grooter
getale dan tot dusver, met het opbouwen van onze kennis, het
verdedigen van onze gemeenschappelijke belangen en met de be-
hartiging van het welzijn onzer engere gemeenschap !

De secretaris, N. H. M. van Altena Ju.

N a a m 1 ij s t der leden.

D. Akkerman, Brammen; N. H. M. van Altena Jr., Hengeloo (O);
S.
W. Arntz, Millingen ; Th. H. L. Arntz, Nijmegen; P. Baerenus,
Arnhem; D. L. Bakker, Enschede ; P. Boonstra, Steenwijk ; A.A.
Bosch, Rijsen; G. W. Brink, Wije; G. Bulk, Ommen; J. H.
Gramer, Almeloo; E. J. Dommerhold, Gendringen; F. W. van
Dulm, Arnhem; G. J. Egóink, Twelloo; W. F. Elsen, Gelder-
nialsen;
W. F. A. Gantvoort, Borkeloo; A. H. Geluk, Didam;
W. L.
Gitzels, Bemrnel; B. van Goor, Epe; S. Heimans, Zutfen;
A.
van IIeusden, Nijmegen; G. L. Hinrichs, Eist; J. Hoogland
JGzn., Zeddam; B. de Jong, Olst; R. Kattknwinkel, Kampen;
1). Kok, Velp; II. M. Kroon, Deventer; A. Kuipers, Deventer;
F. Laméris, Zutfen; J. Th. van Lohuizen, Winterswijk; S. A.
van der Mast, Staphorst; W. J. G. Meerstadt, Nijkerk ; F.Mos,
Elburg; D.
Nieburg, Varseveld; II. J. O, Aalten; A. D.
Oosterbaan, Lochern; E. A. L. Quadekker, Nijmegen; A. F.
R
eichman, Steenderen; F. F. Reichman, Hengeloo (G.); H. C.
Reimers, Wageningen; D. J. B. Rutgers, Doesburg; J. H. Rutgers,
Zetten; 0. Schilperoort, Apeldoorn; D. Schurink, Laag-Keppel;

-ocr page 718-

J. Stapenséa, Nijmegen; A. vam deii Steur, Markeloo; G. II. J.
Tervoert, Zwolle; Th. M. Tuien, Vörden; F. S. J. Veeze, Zutfeu ;
J.
Vlaskamp, Eibergen.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren:

A. van Heüsden, voorzitter; F. S. J. Vekze, ondervoorzitter;
P.
Baerends, penningmeester; N. H. M. van Altena Jr. secretaris.

Necrologie.

In Juni 1.1. is te Tolbert (gem. Leek) overleden W. J. Tietema,
empirist aldaar.

Personalia.

Door den directeur van landbouw goedgekeurd: dat de resident
van Semarang den tijdelijk in de afdeeling Detnak van zijn ge-
west gedetacheerden gouvernementsveearts te Salatiga, D. B.
Wagenaar, heeft vergund naar zijn standplaats terug te keeren.
(Ar.
Rott. Crt. van 10 Juli 1908.)

Benoemd: bij beschikking van den minister van landbouw,
nijverheid en handel van 23 Juli 1908, directie van den land-
bouw, n°. 6683, afdeeling onderwijs, is, met ingang van 1 October
1908, benoemd tot tijdelijk leeraar aan de Rijks landbouw-winter-
scbool te Veendam li.
Bosscher aldaar.

De gepensionneerde majoor-paardenarts van het Indisch leger
L. J. Hoogkamer woont thans te \'s-Gravenhage.

Op 27 Juli 1908 promoveerden te Bern tot doctor medecinae
veterinariae de beeren:
J. Staal, op een dissertatie getiteld: Opso-
nische Kraft und Kurative Wirkung von Sera am Staatsserum-institut
-u Rotterdam präpariert;
H. J. Smit, op een dissertatie luidende:
Tuberkelbacillen in Lymphdrüsen und Milch; en J. van der Veen
op een dissertatie: Ueber Zahnanomalien.

Rijks veeartsenijschool.

Bij ministerieële beschikking van 26 Juni 1908, n°. 5350,
V. D., is op verzoek met ingang van 1 Juli eervol ontslag ver-
leend aan den assistent J.
van der Veen.

Bij koninklijk besluit van 16 Juli 1908, n°. 38, is, met ingang
van 1 September 4908, benoemd tot prosector bij het pathologisch

-ocr page 719-

instituut, tevens conservator van liet pathologisch museum H.
Schornagei., thans assistent.

Aan het admissie-examen, afgenomen tusschen 29 Juni en 8
Juli, namen 2 candidaten deel; beiden voldeden niet aan de ge-
stelde eisehen.

Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1907.

Verhooging van hoofdstuk X.

Het afdeelingsonderzoek heeft aanleiding gegeven tot de volgende
opmerkingen.

Artikel 1. Art. 27. Sommige leden kwamen op tegen de
gevraagde verhooging. Zij meenden, dat het nut der door den
staat voor de paardenfokkerij genomen maatregelen niet geëven-
redigd is aan de hooge daarvoor gedane uitgaven. Anderen waren
daarentegen van meening, dat deze staatsbemoeiing goede vruchten
afwerpt. De landbouw zou naar hun inzien groote schade lijden,
indien men die bemoeiing ging inperken.

Artikel 2. Art. 31. De gevraagde verhooging is volgens de
Memorie van toelichting noodig, omdat de veehouders in toe-
nemende mate gebruik maken van de gelegenheid om hun tuber-
culeuse rundereu aan het rijk ter overneming aan te bieden. Hij
de behandeling van dit artikel gaven sommige leden als hun
meening te kennen, dat de uitgaven, welke van staatswege ter
bestrijding van de tuberculose onder het rundvee worden gedaan,
voor een goed deel als weggeworpen geld zijn te beschouwen, liet
zou huns inziens niet gelukken deze ziekte uit te roeien, ook
omdat de landbouwers vaak niet medewerken en niet tijdig mede-
deeling doen van het ontdekken der ziekte bij hun vee. Ook werd
opgemerkt, dat, gelijk ook blijkt uit de Memorie van antwoord betref-
fende de begrooting van het loopende jaar, een deel der runderen,
die door het rijk worden overgenomen, niet aan tuberculose
lijden. Deze beschouwingen vonden tegenspraak bij andere leden,
die de maatregelen, welke ter bestrijding der tuberculose worden
genomen, toejuichten en daarvan goede resultaten verwachtten.

Voorts werd opgemerkt, dat de bemoeiingen der rijksveeartsen
ter zake van de runder-tuberculose tot zeer groote verhooging
der uitgaven voor hun reis- en verblijfkosten leiden, zooals blijkt
uit de toelichting van het voorstel om dezen post met f 100000

-ocr page 720-

te verkoogen. Verscheidene leden vreesden, dat de voortdurende
uitbreiding van het aantal reizen door de veeartsen ter zake van
de bestrijding der tuberculose aanleiding geeft tot misbruiken.
Langzamerhand beginnen de vergoedingen, die zij voor reis- en
verblijfkosten ontvangen, een, in verhouding tot hun traktement,
belangrijk te noemen bedrag te beloopen, en daardoor wordt het
voordeel, dat zij kunnen genieten door het rekken van verblijf
ten einde vergoeding van verblijfkosten te ontvangen, gaandeweg
grooter. Men wenschte, dat de regeering tegen de betaling van
gefingeerde of geflatteerde declaratiën voor reis- en verblijfkosten
zal waken.

Art. 39. Opnieuw werd door sommige leden betreurd, dat
zoo groot.e uitgaven worden gedaan ter bestrijding van het mond-
en klauwzeer onder het rundvee. Huns inziens ware het veel
beter de uitbreiding der ziekte niet tegen te gaan, omdat zij
dan het snelst zal ophouden. Anderen waren van oordeel, dat
afzondering van aan deze ziekte lijdend vee nuttig werkt en dat
het nalaten van maatregeleu ter bestrijding der ziekte ook ver-
keerd ware met het oog op den indruk, die daardoor in het
buitenland gewekt zou worden.

Naar aanleiding van de opmerkingen, gemaakt in het hiervoor
aangegeven Verslag heeft de ondergeteekende de eer het volgende
mede te deelen.

Artikel 1. Art. 27. De ondergeteekende schaart zich aan
de zijde van die leden, die de meening waren toegedaan, dat de
staatsbemoeiing in zake de paardenfokkerij goede vruchten afwerpt.

Vrijwel alle deskundigen zijn het er dan ook over eens, dat
het gehalte van den paardenstapel, vergeleken bij een tiental
jaren terug, aanmerkelijk is vooruitgegaan. De tentoonstelling,
in het vorig jaar te \'s-Gravenhage gehouden, heeft hiervan ook
nog het bewijs geleverd.

Artikel 2. Art 31. Blijkens het Verslag gaven sommige
leden als hun meening te kennen, dat de uitgaven, welke van
staatswege ter bestrijding van de tuberculose onder het rundvee
worden gedaan, voor een goed deel als weggeworpen geld zijn
te beschouwen. Tot staving van deze meening voeren zij aan,
dat het niet zal gelukken deze ziekte uit te roeien, mede wegens
gebrek aan medewerking der landbouwers. Tevens werd er op

-ocr page 721-

gewezen, dat een deel der runderen, die door het rijk worden
overgenomen, niet aan tuberculose lijden.

Voor hem, die inzage genomen heeft van de besluiten, welke
op de laatste internationale veeartsenijkundige en zuivelcon-
gresseu genomen werden, zal het zeer verklaarbaar zijn, dat de
aangehaalde beschouwingen tegenspraak vonden bij andere leden,
die de maatregelen tegen de tuberculose zeer toejuichten.

Immers zoowel in Europa als daarbuiten heeft zich overal de
overtuiging gevestigd, dat de tuberculose onder het rundvee
met kracht moet bestreden worden, aangezien deze ziekte, aan
zich zelve overgelaten, in steeds toenemende mate den rund-
veestapel ondermijnt en door besmetting van de varkens tevens
onberekenbare schade aan de varkensfokkerij en varkensmesterij
veroorzaakt.

Wanneer men in aanmerking neemt, dat sedert 1 Januari
1905 — tijdstip, waarop het koninklijk besluit van 2 September
1904
(Staatsblad n°. 219) in werking trad — ruim 15200 runderen
wegens tuberculose werden onteigend en geslacht, dan blijkt
daaruit voldoende, dat deze ziekte een ontzaglijke schade aan
onzen veestapel berokkent, en dat de regeering zich aan een
groot verzuim zon schuldig maken, wanneer zij dit kwaad voortaan
ongestoord liet voortwoekeren.

De ondergeteekeude ontkent geenszins, dat de uitgaven groot
zijn, maar de bewering, dat deze grootendeels als weggeworpen
geld zouden te beschouweu zijn, wordt door de thans reeds ver-
kregen resultaten gelogenstraft, waut ongeveer 2000 veehouders
die in de jaren 4905 en 1906 ruuderen aan het rijk afstonden,
hebben thans verklaard, dat sedert dien tijd geen gevallen yan
tuberculose onder hun vee werden waargenomen, terwijl verder
blijkt, dat de zware vormen van tuberculose, die bij den aan-
vang der maatregelen veelvuldig onder de overgenomen runderen
voorkwamen, thans zeer zeldzaam worden.

Bovendien is niet uit het oog te verliezen, dat ten gevolge
van de maatregelen ook de besmetting der melk, waardoor de
ziekte op kinderen, kalveren en varkens kan worden overge-
bracht, wordt tegengegaan.

Wel is waar is een beperkt aantal runderen, dat overgenomen
wordt, uiet met tuberculose behept, maar dit getal wordt dooi-
de ervaring die de veeartsen opdoen steeds geringer.

-ocr page 722-

Voorts bedenke ruen, dat bij de bestrijding 7an alle besmette-
lijke veeziekten, waartegen bet afmakingsstelsel in toepassing is
of geweest is, zich hetzelfde voordoet of voorgedaan heeft. Niet
elke diagnose ook bij andere besmettelijke veeziekten wordt door
de sectie bevestigd.

Wanneer men in overweging neemt, dat gedurende de periode,
dat de maatregelen in werking zijn, ruim 29500 runderen ter
overneming werden aangebodeu, van welk aantal, zooals boven
werd medegedeeld, ruim 15200 stuks onteigend en geslacht
werden, dan zal men wel moeten begrijpen, dat de uitgaven aan
reis- en verblijfkosten, in verband met het grondig onderzoek
van een dusdanig groot aantal dieren, niet gering kunnen zijn.
Deze uitgaven worden door het tijdroovend koppelonderzoek nog
verhoogd.

De regeering waakt evenwel met alle gestrengheid tegen in-
diening van te hooge declaraties en wordt daarbij krachtig ge-
steund door de districtsveeartsen, die ook de financiëele belangen
van den staat op een prijzenswaardige wijze behartigen.

Ten einde het aantal reizen te beperken, zorgen de districts-
veeartsen er voor, dat werkzaamheden van ondergeschikten aard,
indien mogelijk, worden gedaan door veeopzichters. Bovendien
wordt in Zuid-Holland en Noord-Brabant thans een proef ge-
nomen om na te gaan in hoeverre het aanbeveling kan verdienen
het onderzoek der aangeboden runderen te doen geschieden door
eenige vast aangestelde veeartsen.

Wat betreft eventueele wijziging van het koninklijk besluit van
2 September 1904 (
Staatsblad n°. 219) sluit de ondergeteekende
zich aan bij hetgeen dienaangaande door zijn ambtsvoorganger
gezegd is op bladzijde 17, tiende alinea, der Memorie van ant-
woord aan de Tweede Kamer betreffende hoofdstuk X der staats-
begrooting voor 1908.

O D

Art. 39. Ten opzichte van het mond- en klauwzeer is duidelijk
gebleken, dat, wanneer de maatregelen ter bestrijding dezer ziekte
met inachtneming van de plaatselijke toestanden doelmatig worden
toegepast, goede resultaten kunnen worden verkregen.

Onder deze omstandigheden kan de ondergeteekende zich niet
aansluiten bij hen, die meenden, dat het stelsel van doorzieken
moet gevolgd worden. Daarenboven is dit stelsel niet meer in
overeenstemming met het wetenschappelijk standpunt, dat in

-ocr page 723-

de meeste landen gehuldigd wordt, en zoude toepassing daarvan
onze handelsbetrekkingen met het buitenland aan groote gevaren
blootstellen.

Al kan het niet ontkend worden, dat de bestrijding van het
mond- en klauwzeer
thans groote offers geëischt heeft, zoo meent
de ondergeteekende toch, zonder daarover in den breede uit te
weiden, dat de verkregen uitkomsten de gedane uitgaven alleszins
wettigen. Hieraan kan hij nog toevoegen, dat de opgedane
ervaring ook een belangrijke les voor de toekomst is geweest,
omdat men beter heeft leeren beoordeelen welke weg er moet
worden ingeslagen om de landbouwers voor de groote nadeelen
van het mond- en klauwzeer in de toekomst zoo mogelijk te
behoeden en den staat voor onaangename en dure verrassingen
te vrijwaren.

De minister van landbouw, nijverheid en handel,
A. S. Talma.

Hfet wetsontwerp werd dato 25 Juni in de Tweede Kamer en
dato 28 Juli 1908 in de Eerste Kamer der Staten-Generaal zonder
beraadslaging aangenomen.

Wet op de paardenfokkerij 1901.

Bij koninklijk besluit van 29 Juni 1908, n°. 04, zijn met in-
gang van 1 Juli 1908, in de algemeene keuringscommissie voor
de paardenfokkerij benoemd:

a. tot vast lid A. W. Heidema te Groningen ;

b. tot plaatsvervangende leden:

J. Plet te Schoterland, K. Büchli te Uithuizermeeden, VV. F.
A
ltevogt te Klaaswaal, L. Louter te IJzendijke.

Bij ministeriëele beschikking van 9 Juli 1908, n°. 6090*, is
te rekenen van 1 Juli 1908, voor den tijd van drie jaar, aan-
gewezen als voorzitter van de subcommissie A der algemeene
Ö «->

keuringscommissie voor de paardenfokkerij A. W. Heidema te
Groningen.

-ocr page 724-

Veeartsenijkundig staatstoezicht.

Bij koninklijk besluit van 26 Juni 1908, n°. 30, zijn, met
ingang van 1 Juli, tot wederopzegging benoemd tot plaatsver-
vangers van den districtsveearts wien Zutfen als standplaats is
aangewezen de veeartsen: A.
van Heusden te Nijmegen, S. Hei-
mans
te Zutfen, H. J. O te Aalten en A. A. Bosch te liijssen.

Bij koninklijk besluit van 24 Juli ] 908, n°. 80, zijn, met
ingang van 1 Augustus, tot wederopzegging benoemd tot plaats-
vervangers van den districtsveearts wien Utrecht als standplaats
is aangewezen, de veeartsen J.
C. Coldek te Gorinchem en J.
P.
van der Slooten te Utrecht.

De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft met
ingang van 3 Augustus 1908 ingetrokken zijn beschikking van
26 Juni 1908 (
Staatscourant n°. 149), voor zooveel daarbij ver-
boden werd het vervoeren van herkauwende dieren en ,varkens
uit het overig gedeelte des rijks naar een kring, omvattende:
1°. Noord-Brabant; 2°. Gelderland; 3°. het gedeelte van Zuid-
Ilolland, gelegen ten zuiden van Maas en Lek; 4°. de eilanden
Texel, Vlieland, Terschelling en Urk; 5°. Zeeland; 6°. Utrecht;
7°. Friesland; 8°. Overijsel; 9°. Groningen; 10°. Drente; 11°.
Limburg.

Blijkens een bericht uit den Belgischen Moniteur mogen slacht-
schapen, herkomstig uit Nederland, per spoor ingevoerd langs
de tolkantoren Selzaete (station), Clinge (station), Esschen (station),
Weelde (station), Achel (station) en Visé (station), rechtstreeks
bestemd voor de abattoirs van Antwerpen, Brussel, Cureghem-
Auderlecht, Brugge, Gent en Luik, van 15 Juli 1908 af onder
dezelfde voorwaarden naar het abattoir van Ostende worden
vervoerd.

Bij aankomst te Ostende (hoofdstation) zullen de dieren recht-
streeks in wagens, onder bewaking der gemeentepolitie, naar het
stedelijk abattoir worden vervoerd en aldaar opgesloten tot het
oogenblik der afmaking, die moet plaats hebben binnen 48 uur
na de aankomst aan het station te Ostende. Ingeval dit tijds-
bestek niet wordt nagekomen, wordt van ambtswege cot de af-
making overgegaan. (
Staatscourant van 22 Juli 1908, n°. 170).

-ocr page 725-

Ontvangen inschrijvingen ten behoeve van het

„De BRuiN"-fonds. (2de lijst.)

O. S. Jerbnimus, Medan (O. K. Sumatra). ... f 10.—

W. S. Stüven, Amsterdam.........» 10.—

R. Boer Hzn., St. Auna-Parochie......» 15.—

Dr. J. Swikrstra, Zaandam.........» 5.—

N. N., Prov. Grouingen..........» 10.—

M. van der Vliet, Kruiningen.......» 10.—

H. J. Tromp de Haas, Weltevreden......» 10.—

P. H. van Kempen, Echt.........» 5.—

J. N. A. C. Scheepens, Weltevreden . . . p. o. » 15.—

D. van der Sluijs, Amsterdam.....p. o. » 10.—

M. C. van Buuren, Zuidland........> 5.—

l)r. G. A. van Lier, Serang (Bantam).....» 5.—

H. A. Kroes, Groningen.........» 5.—

D. de Bruin, Strijen.........p. o. » 5.—

E. J. Dommerhold.........p. o. » 5.—

~7 125.-

1»<» lijst. . . » 1123.—
Totaal. . . ƒ 1248.—

N.B. p. o. — postwissel ontvangen.

lst0 lijst F. M. de Leur. p. o. ƒ 15.—
J. A.
Beijers . p. o. » 8.—)

De penningmeester zal zoo vrij zijn over bovengenoemde bij-
dragen 1 September a.s. te disponeeren.

De penningmeester,

A. Frederikse.

Amersfoort, \'20 Juli 1908.

IXde Internationaal veeartsenijkundig congres
in den Haag 1909.

Als een vervolg van het op bladz. 644 van dit Tijdschrift
voorkomende, kan ik tot mijn genoegen melden, dat zich, be-
halve de vier aldaar genoemde heeren, alsnog beschikbaar hebben
gesteld als secretaris bij de algemeene zittingen en de sectiever»

-ocr page 726-

gaderingen van bet aanstaand veeartsenijkundig congres de heeren
A.
Kuiper, eerste-luitenant-paardenarts te Deventer, voor de
Engelsche taal, dr.
C. J. Rab, gemeente-veearts te Oosterbeek,
voor de Fransche en Duitsche taal en dr.
J. H. Picard, plaats-
vervangend districtsveearts te Driebergen, voor de Fransche taal.
Alzoo hebben zich aangeboden: vier heeren voor de Duitsche
taal, waarvan twee ook voor de Fransche taal, twee heeren voor
de Engelsche taal en één (behalve de twee bedoelden) voor de
Fransche taal.

Nu het ijs gebroken is, vertrouw ik dat zich voor een of meer
der drie talen weldra nog vele collega\'s zullen aanmelden. Ieder
Nederlandsch veearts is in staat, ook op deze wijze, het zijne
aan te brengen tot het welslagen van dit congres en daarmede
te toonen dat de Nederlandsche veeartsenijkunde niet bij die van
andere volkeren ten achter staat. Men bedenke het wel: de
regeering heeft in 1905 het congres uitgenoodigd den eerstvol-
genden keer in den Haag samen te komen, aan ons nu te be-
wijzen dat zij ons niet heeft overschat.
 W. C. S.

Staatsexamens.

Op 31 Juli 1908 zijn tot veearts bevorderd de heeren: W. van
den
Akker, geboren te Allen a/d Rijn; J. E. Asbeek Brusse,
geboren te Poerworedjo; W. F. Brink, geboren te Nijbroek;
M.
ten Broek, geboren te IJmuiden ; S. Douma, geboren te Menal-
dum;
Tii. Edens, geboren te Opwierde; J. Eggink, geboren te
Leeuwarden; J.
Goedhart, geb. te Meerkerk; D. Haan, geboren
te Beemster; L.
E. Hinrichs, geboren te Hees (Nijmegen);
H.
J. Kars, geboren te Goudriaan; J. Kets, geboren te Laag-
Keppel; J.
Kok, geboren te \'s-Heerenberg; G. Krediet, geboren
te Leeuwarden;
W. Luxwolda, geboren te Rottum; Th. P. A.
Sperna Weiland, geboren te Dongen; J. B. F. Solkks, geboren
te Amsterdam; J.
C. van Veen, geboren te Deventer; J. H. Zijp,
geboren te Zijpe en J. Zweers, geboren te Deventer.

-ocr page 727-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende Juni 1908.

(De cijfers tusscben ( ) duiden het getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

J Veepest der herkauwers. |

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droe8 en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Hon
dol

heic

o5
X

a

©

•ZJ

a

O

Xi
«

is-

r.

o5

O

©

■O

c

os

s

Rotkreupel.

Groningen . .

3

»

»

»

1

n

4 (2)

Friesland. . .

16

»

i>

44 (33)

1

3(2)

Drente. . . .

2

w

14(2)

»»

Overüael . . .

4

2 (1)

2 (1)

2 (2)

Gelderland . .

3

n

»

«

2 (ï)

2(i)

Utrecht . . .

1

»

n

n

1

Noord-IIolland .

3

rt

i

i

2(1)

Zuid-Holland .

10

»

»

m

2(»)

5 (l)

34 (16;

2 (2)

22 («)

Zeeland . . .

4

4 (4)

>1

Noord-Brabant .

3

n

n

m

2 (i)

7J

1

ti

Limburg . . .

9

"

a

»

»

r>

V

»

9(9)

n

»

n

Totaal

58

n

8(3)

21(4)

n

87 (57)

»

19 (19)

»

M

33 (li)

(Staatscourant van 10 Juli 1908, n°. 160.) v. E.

-ocr page 728-
-ocr page 729-

VEEARTS.

Ter overneming aangeboden een platte-
lands gemengde Paarden- en Runderpraktijk

in een zeer vruchtbare streek met uitnemende communicatie-
middelen met naburige groote steden. De praktijk levert een
behoorlijk bestaan op en is nog voor veel uitbreiding vatbaar.

Brieven onder letter N. 15 bij den Boekhandel BEIJERS te
Utrecht.

VEEARTS.

Te ELST (bij Arnhem) wordt gevraagd een

Gemeente^Veearts.

Jaarwedde f 400.— plus f 200.— Prov. bijdrage.
Infunctie-treding 1 October. Stukken, adres op zegel,
vóór
15 Aug. aan (ten Burgemeester.

Tegen besmettelijken

Scheedecatarrh

slechts

BACILLOL

echte capsules

naar RITZER te Lichtenfels.

Sifkanten: Bacillolwerkeii - Hamburg.

Verkoop voor Nederland en zijn Koloniën alleen door:

BROCADES & STHEEMAN te Meppel.

-ocr page 730-

PRACTUK

in het Noorden des Lands, billijk ter overneming
aangeboden.
Bijzonder geschikt voor een jong
Collega.

Aanvragen bij den Districtsveearts te Groningen.

Op aanvraag bij ondergeteekcnde zijn — zoover de voor-
raad strekt — tegen de daarachter geplaatste prijzen, ver-
krijgbaar de volgende complete deelen en afzonderlijke afleve-
ringen van het Tijdschrift der Maatschappij.

Vracht wordt- den kooper berekend.
Complete deelen: 3—12 a ƒ 1.50 per deel; 14—19 (exclusief
16 en 17) a ƒ 1— per deel; 20—25 a ƒ 1.50 per deel;
27 — 30 a ƒ5.— per deel.
Afzonderlijke afleveringen: van deel 3—13 £,\'ƒ 0.40 per afl.;
van 14-25 a ƒ0.30 por afl.; van 26—27 a
f 0.80 per afl.;
van 28 tot beden a ƒ 0.50 per afl.

VAN ESVELÜ.

-ocr page 731-

BESTAAN ER GOEDE GRONDEN VOOR EEN NOG
LANGERE HANDHAVING VAN HET KONINKLIJK
BESLUIT, WAARBIJ HET AAN DE MILITAIRE
PAARDENARTSEN VERBODEN IS PARTI-
CULIERE PRAKTIJK BIJ HET VEE
UIT TE OEFENEN?

dook

W. VAN DBR BURG,

Paardenarts der eerste klasse, Nederlandsch-Indisch leger.

Zooals het den lezer van dit tijdschrift bekend zal zijn,
is het den militairen paardenarts, in tegenstelling met den
officier van gezondheid, niet geoorloofd particuliere praktijk
uit te oefenen. Minder bekend zal het zijn, dat dit verbod
om in zijn vrijen tijd zijn kennis en ervaring practisch
bruikbaar te maken tot eigen leering, tot verbetering zijner
financiëele positie en tot hulp van eigenaren van vee, berust
op een koninklijk besluit van bijna zeventig jaar oud, en
wel op dat van den
21sten September 1841, n°. 85. Nog
minder bekend zal de tekst van dit besluit zijn, waarom ik
hieronder het zakelijk gedeelte daarvan letterlijk laat volgen.

Art. i.

Met intrekking van de daaromtrent tot heden toe bestaande
vergunning, wordt aan de paarden-artsen, adjunct-paarden-
artsen en surnumerair paarden-artsen bij het leger, voor zoo
lang zij in active-dienst zijn, het uitoefenen van de praktijk,
bij het vee \') van de ingezetenen uitdrukkelijk verboden.

Art. 2.

Het voorschreven personeel van de veeartsenijkundige-
dienst bij het leger, zal echter consultatien of belangrijke

-ocr page 732-

heelkundige operatiën bij het vee van de ingezetenen mogen
waarnemen, doch alleen in de gevallen, dat zij daartoe dooi-
den burgerlijken veearts zeiven geroepen worden; zullende het
recept of voorschrift, hetwelk de uitkomst is van de gehouden
consultatie, steeds door den burgerlijken veearts moeten worden
gemaakt en geschreven.

Art. 8.

De bepaling in art. I vervat, zal niet van toepassing wezen,
op de paarden-artsen en adjunct-paarden-artsen, die thans met
onbepaald verlof zijn of nog zullen worden gezonden, noch
op die, aan welke in afwachting van pensioen het tractement
van nonactiviteit bereids is of nog zal worden toegekend.

Art. 4.

In het algemeen zullen geene der bij dit besluit bedoelde
paarden-artsen, adjunct-paarden-artsen, of surnumerair adjunct-
paarden-artsen, in zaken waarbij het fonds voor den land-
bouw 1) betrokken is, eenige diensten, van welken aard mogen
bewijzen, indien deze paarden-artsen, niet derzelver studiën
aan \'s Rijks veeartsenijschool hebben volbragt, en aldaar, tot
vee-artsen bevorderd zijn; zijnde hierbij alleen het geval uit-
gezonderd, dat er binnen den omtrek van drie uren van de
plaats, waar het ziekte geval onder het vee zich opdoet, geen
erkend burgerlijk vee-arts met den woon gevestigd niogt zijn,
waarvan echter alsdan telkens door eene schriftelijke verklaring
van het belanghebbend plaatselijk bestuur zal moeten blijken.

Tot een juist verstaan van de beteekenis van dit besluit
zal men in gedachten tot het jaar 1841 moeten terugkeeren.
De motieven toch, die bij de afkondiging hebben gegolden,
werden in hoofdzaak ontleend aan de toen ter tijde heer-
schende veeartsenijkundige toestanden. Interessant is het
tevens te hooren, wat de onmiddellijke aanleiding
is geweest tot de uitvaardiging.

1  Uit dit fonds, in de wandeling veefonds genoemd, werd behalve
de veeartsenijschool, de bestrijding der besmettelijke veeziekten bekostigd
en werden aan de jonge veeartsen toelagen verstrekt.

-ocr page 733-

In de „Geschiedenis der Veeartsenijkunde" door dr. A.
Nüman, tweede druk, uitgegeven zonder jaartal, verschenen
in 1836, leest men op blz. 23 sq.:

„Na een voldoend afgelegd examen, worden de kweeke-
„lingen naar mate van hunne verkregene kundigheden
„tot
Vee-artsen der eerste of tweede klasse bevorderd.
„Die der eerste klasse genieten, voor zoo ver zij tot de
„burgerlijke Vee-artsen behooren, gedurende de vijf eerste
„jaren, nadat zij de School hebben verlaten, jaarlijks eene
„bezoldiging, uit het reeds gemelde Fonds, *) van f500,
,,die der tweede klasse van f 400. Aan die gene der kwee-
delingen, aan wie aanvankelijk slechts de titel van Vee-
,,arts der
tweede klasse kan worden toegestaan, blijft na
„verloop van twee jaren, bij het alsdan te houden examen,
„de gelegenheid open, om zich, ter verkrijging van den
,,eersten ra?ig op nieuw te doen examineeren. Bijaldien zij
„alsdan bekwaam bevonden, en dien ten gevolge tot Vee-
artsen van de
eei-ste klasse benoemd worden, genieten zij,
„van het als dan te bepalen tijdstip af, de, aan dien rang
„verbondene, jaarwedde van f 500, doch slechts gedurende
„den tijd, welke nog aan de genoemde vijf jaren ontbreekt.
„Voor het genot dezer bepaalde jaarwedden zijn de Vee-
artsen verpligt zich met der woon te vestigen op zoodanige
„plaatsen, welke hun door het Gouvernement worden aan-
gewezen, en zich te onderwerpen aan, en te gedragen naar
„de instructiün, welke van Regeringswege bestaan, of ver-
bolgens zullen gemaakt worden. Na verloop van gemelde
„vijf jaren, mogen de Vee-artsen, naar aanleiding van het
„Koninklijk Besluit van 23 Maart 1832, n°. 6, zich ver-
joegen aan Heeren Gedeputeerde Staten hunner Gewesten,
„ten einde nog vervolgens ondersteuning te genieten, uit de
„Provinciale begrooting, voor zoo veel zulks in het belang

-ocr page 734-

„der vee-teelt noodig en wenschelijk kan worden geoordeeld."

Bij datzelfde koninklijk besluit van den 238ten Maart 1832,
n°. 6, was bepaald, dat de som, welke naar aanleiding van
bet koninklijk besluit van 27 November 1827, n°. 9, onder
bet 9de hoofdstuk van de provinciale begrooting mocht wor-
den gebracht, voor elke provincie met zooveel mocht
worden vermeerderd, als noodig was om de positie
der veeartsen te verbeteren, in verband met het nut,
dat de veeteelt van hen trok. Aan de provinciale
staten was het, gehoord de commissie van landbouw en de
besturen van de woonplaatsen der veeartsen, overgelaten
om de jaarwedden en den tijd van duur daarvan te bepalen.

Opmerkelijk is het te lezen, dat alle provinciën van deze
bevoegdheid gebruik hadden gemaakt met uitzondering van
de veerijkste, namelijk Zuid-Holland, welker staten geen
geld voor dit doel beschikbaar hadden gesteld.

De positie der paardenartsen was in het jaar 1841 de
volgende : De jaarlijksche traktementen bedroegen voor de
paardenartsen, de adjunct-paardenartsen en de surmnnerair-
adjunct-paardenartsen resp. f1000,—, f700,— en f500,—,
terwijl hun volgens de instructie van 22 Mei 1824, n°. 11,
was toegestaan particuliere praktijk uit te oefenen.

Onder deze omstandigheden was het, dat eenige burger-
veeartsen in de provincie Zuid-Holland zich per verzoek-
schrift — de onmiddellijke aanleiding boven bedoeld — tot
den Koning wendden, vragende:

lu. „om na expiratie van den termijn van vijfjaren, gedu-
rende welken aan de veeartsen van de eerste klasse f 500,—
,,en aan die van de tweede klasse f 400,— \'sjaars wordt uitbe-
taald, in evenredigheid met dat traktement met een jaarlijksche
„toelage uit het fonds van den landbouw of wel uit \'s Rijks
„schatkist te worden begunstigd, of, bijaldien daarin, om
„der gevolgen wille niet mogt kunnen worden getreden,
„dat alsdan hunne belangen nogmaals aan Heeren Gedepu-

-ocr page 735-

„teerde Staten van Zuid-Holland aanbevolen mogen worden,
„ten dien effecte, dat aan hen, evenals dit bereids in andere
„provinciën plaats heeft, een billijke tegemoetkoming worde
„verzekerd, en

2°. „dat het aan de paardenartsen en adjunct-paardenartsen
„van het leger moge worden verboden, de veeartsenijkunde
„bij het vee van de ingezetenen uit te oefenen\'\'.

Op het eerste gedeelte van hun request werd afwijzend
beschikt, terwijl intusschen — al of niet onder zachten drang
van de regeering — de provinciale staten van Zuid-Holland,
in t.e gaan met 1841, gelden voor toelagen aan de veeartsen
beschikbaar stelden. (Volgens de provinciale begrooting van
1843 bedroeg deze som totaal f 800,—.)

De beslissing op het tweede gedeelte J) blijkt uit het
hierboven weergegeven koninklijk besluit van 21 September
1841, n°. 85. Het werd wenschelijk geacht deze regeling te
treffen, want „daardoor toch zouden de belangen der burger-
veeartsen niet verder worden benadeeld, terwijl aan de
„paardenartsen en adjunct-paardenartsen, wier tractementen
„resp. flOOO,— en f 700,—, geacht kunnen worden vol-
doende te zijn om overeenkomstig hun stand a) te leven,
,,de gelegenheid tevens zou worden benomen om zich door
„het waarnemen van burgerpraktijk aan hun militaire dienst-
verrichtingen te onttrekken."

Men ziet, de onderteekenaars van het verzoekschrift droe-
gen den zegepalm weg uit dezen strijd om het bestaan. Een
e erepalm kon dit evenwel niet worden genoemd. Inderdaad,
er zijn bij nauwkeurige bestudeering van deze aangelegen-
heid aanduidingen te vinden, welke doen vermoeden, dat
hun financiëele positie niet zóó bitter slecht was, als men

-ocr page 736-

wel zou mogen afleiden uit het feit, dat zij een beslissing
meenden te mogen uitlokken, waarbij de adjunct-paarden-
artsen aangewezen werden overeenkomstig hun stand te leven
van een traktement van f 700,— \'s jaars. Ik wijs slechts op
het feit dat er 14 jaar noodig waren om de provinciale
staten van hun gewest er toe te krijgen hun een toelage te
geven en breng dit in verband met den veerijkdom dier
provincie, waardoor de levensvoorwaarden voor den veearts
aldaar gunstig waren.

Hoe dit ook zij, aan dien zegepalm kleefde een schuld
jegens hun militaire collega\'s.

Van het standpunt der regeering lag het voor de hand,
dat, waar men aan de eene zijde de veeartsen financieel
steunde, men ze aan de andere zijde tevens vrijwaarde voor
de concurrentie der paardenartsen. Consequent was dit zeker
en tevens was dit het geval ten opzichte van de officieren
van gezondheid, die men bij koninklijk besluit van 5 Maart
van datzelfde jaar, n°. 90, eveneens had verboden particuliere
praktijk uit te oefenen. Aan deze consequentie werd echter
de billijkheid opgeofferd, zooals blijkt uit hetgeen de heer
W. C. Schimmel zegt in zijn ,, Korte geschiedenis van den
militairen veterinaircn dienst in Nederland " Tijdschrift voor
Veeartsenijkunde, dl. XIV, blz.
51: „Terwijl de officieren
„van gezondheid voor het verbod om burgerpraktijk uit te
„oefenen vergoeding vonden in hoogere rangen en betere
„bezoldiging, had bij de paardenartsen geenerlei compen-
satie plaats".

liet koninklijk besluit op zichzelf is duidelijk en behoeft
weinig toelichting, met uitzondering van art. 4, aangezien
het feitelijk met de eerste drie in geen verband staat. Het
werd er echter aan toegevoegd om te voorkomen, dat nonac-
tieve of gepensionneerde paardenartsen, niet in het bezit
van het in Utrecht verkrijgbaar diploma, zouden meenen
volgens art. 3 iu de volle rechten te kunnen treden van de

-ocr page 737-

veeartsen, die aldaar hun studiën hadden volbracht. In het
feit, dat men deze uitsloot van ,,zaken waarbij het fonds
van den landbouw betrokken was" schuilde niets onbillijks,
ook thans immers stelt de staat in dit opzicht bijzondere
eischen en wijst de plaatsvervangers van den districtsveearts
individueel en tot wederopzegging aan. Overigens was dit
in overeenstemming met het koninklijk besluit van 6 April
1826, n°. 120, waarbij was bepaald, dat bij overlijden of
ontslag van een veearts de opengevallen plaats niet weder
zou worden vervuld dan door een veearts, die zijn studiën
aan \'s Rijks veeartsenijschool had volbracht, een bepaling,
die ook in verband met de wet van 30 Mei 1840 (,
Staats-
blad
n°. 16 gehandhaafd moest worden.

De kern van dit besluit was dan ook niets dan b e-
scherming van den burger veearts tegen
de concurrentie van den paardenarts, waarbij
men tevens de gelegenheid waarnam, den laatsten de aan-
leiding te benemen zijn dienst voor zijn particuliere be-
langen te verwaarloozen. Dat men hierbij de verwachting
heeft gekoesterd weldra tot de afschaffing der toelagen aan
de veeartsen te kunnen overgaan, ligt voor de hand; Inder-
daad zijn dan ook bij ministeriëele circulaire van 29 Sep-
tember 1849, litt. D, 6dc afd., de traktementen, restitutiën,
reis- en verblijfkosten ten laste van het fonds van den
landbouw\' niet meer uitgekeerd. 1)

1  Repertorium van van Hasselt en Hekmeijer 1850, blz. 132.

-ocr page 738-

Dat de directeur-generaal van oorlog, die met den minister
van binnenlandsche zaken dit koninklijk besluit ondertee-
kende, tot de uitvaardiging van dit verbod kon overgaan,
was onder die omstandigheden verklaarbaar, maar het was
en bleef een onbillijkheid, om redenen reeds boven uiteengezet.

Nu zal men vragen, waaraan dankt dit verbod uit de
lste helft der vorige eeuw zijn handhaving, waar bij koninklijk
besluit van 23 Juli 1 SS 1, n°. 18, de officieren van gezondheid
reeds weder tot de particuliere praktijk weiden toegelaten ?

Wel, ik zou zeggen, aan het feit dat nimmer ernstige
pogingen in het werk zijn gesteld hierin verandering te
brengen. Een koninklijk besluit wordt in den regel niet
gewijzigd dan op initiatief van een der betrokken departe-
menten van algemeen bestuur, in casu van oorlog of van
landbouw, nijverheid en handel (vroeger binnenlandsche zaken).
Voor het eerste zou het moeten uitgaan van den inspecteur
van den geneeskundigen dienst der landmacht, onder wien
de militair veterinaire dienst ressorteert. Dat die autoriteit
zich niet al te warm heeft gemaakt voor deze aangelegen-
heid, blijkt voldoende uit het feit, dat sedert 1S81 de officieren
van gezondheid wel praktijk mogen uitoefenen en de vetcri-
nairen nog steeds niet. Mij dunkt, toen was er aanleiding
ook aan de paardenartsen te denken. Aan de andere zijde
moet ik echter opmerken, dat mij niet gebleken is van een
ernstige poging van de zijde der belanghebbenden zelf om
hierin verbetering te brengen. Er waren toch redenen genoeg
en wegen voldoende om, binnen de grenzen van de militaire
voorschriften en gebruiken, den departements-chef met deze
grievende tenachterstelling in wetenschap te brengen, en het
wil er bij mij niet in of er zijn gelegenheden geweest, waarbij
men langs dezen weg iets had kunnen bereiken.

Dat van de zijde van het andere departement pogingen
zouden worden aangewend tot een opheffing van dat verbod
te komen, was minder te verwachten. Het zou in strijd ge-

-ocr page 739-

weest zijn met de financiëele belangen van enkele burger-
veeartsen. Deze hebben, integendeel, zelden de gelegenheid
laten voorbijgaan, militaire of andere autoriteiten aan het
bestaan van dit koninklijk besluit te herinneren, zoodra zij
meenden, dat dit min of meer in het vergeetboek geraakte
en zij dientengevolge hun financiëele belangen, al was het
maar uit de verte, door een militairen collega zagen
bedreigd. Zulks geschiedde o.a. nog geen tien jaar geleden,
toen eenige veeartsen bij collectief adres, — hoezeer geeu
enkele hunner zijn standplaats had in het garnizoen van de
betrokken paardenartsen — zich over onwettige concurrentie
beklaagden.

Merkwaardig is het, dat dit rechtsgevoel nimmer wordt
gekrenkt, wanneer een paardenarts voor een burger-collega
de praktijk waarneemt, een handeling evenzeer in strijd met
dit koninklijk besluit, want hierbij bepaalt men zich toch
niet tot ,,consultatiën of belangrijke heelkundige operatiën."
Nog merkwaardiger is het feit, dat één der onderteekenaars
van bovenbedoeld adres zich zelf meermalen op deze wijze
van hulp heeft voorzien.

Ook werd in het jaar 1899 door den minister van bin-
nenlandsche zaken uit dit koninklijk besluit nog het motief
geput voor een afwijzende beschikking op een verzoek van
paardenartsen, in wier garnizoen geen praktizeerend burger-
collega was, om op de lijst der veeartsen geplaatst te mogen
worden, bevoegd tot het afgeven van certificaten, bedoeld
bij beschikking van den minister van Avaterstaat, handel en
nijverheid, dd. 11 Maart 1899, La. N., afd. handel en nij-
verheid, 2de onderafdeeling.

Men ziet, het volle gewicht van dit verbod is tot heden
op de militaire paardenartsen blijven drukken, hoezeer men
hen in staat achtte bij consultatiën of belangrijke
operatiën diensten te bewijzen, en dan weer de bevoegd-
heid ontzegde, zeker om ze niet in verleiding te brengen of

-ocr page 740-

wel om ze voor ijdelheid te behoeden — een recept klaar
te maken en te schrijven.

Na deze inleiding kan ik overgaan tot mijn eigenlijk
onderwerp, namelijk de bespreking van de vraag of er
thans nog goede gronden bestaan voor de handhaving
van dit verbod en welke de voor- en nadeelen zouden zijn
van de intrekking van dit koninklijk besluit.

In de eerste plaats de quaestie van militair standpunt
beschouwd. Inderdaad, werkelijke bezwaren zijn van
die zijde niet aan te voeren. Wie de opmerking mocht
maken, dat de dienst der paardenartsen onder deze ver-
gunning tot uitoefening van de particuliere praktijk zou te
kort schieten, zou dan tevens moeten aantoonen, dat de
officieren van gezondheid hun militaire patiënten verwaai\'-
loozen ter wille van hun particuliere praktijk. Nu, dat zulks
als een werkelijk euvel in het leger van een goed geor-
ganiseerden staat zou kunnen bestaan, is te absurd om
daaraan nog veel woorden te wijden.

Voor den paardenarts beschikt men, zoo noodig, over
dezelfde tuchtmiddelen als voor den officier van gezondheid.
Bovendien is hij door den aard van zijn dienstverrichtingen
veel meer in contact met het korps, waartoe hij behoort,
dan de daarbij dienstdoende1) medicus, zoodat hij, voor-
zoover het geen specifiek technisch-veeartsenijkundige aan-
gelegenheden betreft, zeer zeker beter kan worden gecon-
troleerd dan zijn collega van den gezondheidsdienst.

Er is dan ook geen enkele goede reden om aan te nemen
dat de behandeling der legerpaarden schade zouden lijden
door de opheffing van dit verbod. Met een onbezwaard

-ocr page 741-

gemoed zal men, aan den drang naar billijkheid toe-
gevende, den paardenarts kunnen toestaan, wat
den officier van gezondheid reeds meer dan een kwarteeuw
is geoorloofd. *)

Ten bewijze, dat ik met deze opinie niet alleen sta, citeer
ik uit het artikel van den heer K.
Hoefnagel, Be keer-
zijde van de medaille, een woord aan de aspirant-paar den-
artsen, Tijdschrift voor veeartsenijkunde
, 26s,e deel, blz. 314,
het volgende: „Indien de belangen van den dienst zou-
,,den kunnen worden geschaad, wanneer den paardenarts
„werd veroorloofd burgerpraktijk uit te oefenen, dan zal
„ook zeker de toestemming, gegeven aan den officier van
„gezondheid om burgerpraktijk te doen, hetzelfde veronder-
stelde nadeelige effect teweeg kunnen brengen en zelfs
„nog ernstiger gevolgen kunnen hebben, aannemende toch,
,,dat het leven van een soldaat meer waarde heeft dan dat
„van een troepenpaard."

Hiermede is de quaestie echter nog niet voldoende scherp
gesteld, want niet alleen zijn er aan de uitoefening dei-
particuliere praktijk geen nadeelen verbonden, er zouden
zelfs groote voor deel en voor het leger uit voortvloeien.
En wel de volgende:

1°. De geschiktheid der paardenartsen voor hun oorlogs-
taak zou er ten zeerste door winnen.

2°. De recruteering der paardenartsen uit de besten onzer
jonge veeartsen zou afdoende verzekerd zijn.

Ad. 1UIU. Tijdens de uitoefening van de particuliere praktijk
doet de paardenarts velerlei ervaringen op, welke het zoo
kostbare en hoe langer hoe duurder wordende paardenmateriaal

-ocr page 742-

van liet leger ten goede zullen komen. De verscheidenheid
van huisdieren in de meest uiteenloopende omstandigheden
levert een afwisseling van patiënten, welke den jongen
veterinair He ambitie doet behouden voor een accurate be-
handeling van de min of meer eentonige rij van zieke
legerpaarden, voor het nieerendeel lijdende aan kreupelheden,
kneuzingen en verwondingen. De behandeling, in concurrentie
met burger-collega\'s, van de veelal meer gecompliceerde
gevallen in de praktijk, onder omstandigheden, waarbij ver-
geleken de korpsziekenstallen modelinrichtingen mogen worden
genoemd, kweekt energie en initiatief en verscherpt het
vermogen uit de beschikbare middelen de meest doeltreffende
te kunnen kiezen. Zij brengt den paardenarts in aanraking met
kringen der maatschappij, die hem, stedeling als hij is, anders
vreemd zullen blijven en geeft hem inzichten in zaken en een
blik op toestanden, opeen andere wijze moeilijk te verwerven.

Wat wordt er, en terecht, niet uitgegeven om onze aan-
staande intendance- en stafofficieren uit te rusten met kennis,
welke in de kazerne niet kan worden verkregen, in de hoop,
te velde daarvan de vruchten te kunnen plukken ! En nu
laat men voor de veterinairen deze schoone gelegenheid
voorbijgaan om kosteloos een kapitaal van technische ervaring
en algemeene kennis op te doen, welke hun geschiktheid
voor de ongewone en gewichtige taak, in tijd van oorlog
aan hen toevertrouwd, ten zeerste zou verhoogen. \') Want,
hoe goed in tijd van vrede de veterinaire dienst ook voor-
bereid moge zijn, eenmaal te velde zullen de uitkomsten
van de werkzaamheden van dezen tak van dienst bijna uit-
sluitend afhankelijk zijn van de practische ervaring en de
energie der paardenartsen. En door niets kunnen deze zoo
gunstig beïnvloed worden als door de uitoefening van par-

-ocr page 743-

ticuliere praktijk, waar elke fout of vergissing zich onher-
roepelijk wreekt op hem, die ze begaat.

Daarbij, het is slechts op deze wijze, dat de paardenartsen
zich de noodige practische ervaring kunnen verwerven omtrent
de besmettelijke ziekten onder het rundvee, welke, zooals
de ondervinding leert, tijdens eiken oorlog optreden en dan
een groote belemmering zijn voor de proviandeering. Hoezeer
men dan de hulp kan inroepen van burger-veeartsen, zal
dit uiet afdoende zijn en bovendien zal de leiding van den
veterinairen dienst bij den transport- en vivrestrein in handen
der paardenartsen moeten blijven. Dat hun totaal gebrek
aan ervaring dan enorme schade kan berokkenen èn aan
den veestapel èn aan de voeding van den soldaat door min-
der goede keuring en vleeschverzorging ligt te zeer voor de
hand om zulks nog nader te moeten stipuleeren.

Ad 2um. Menigeen zal vragen: is de recruteering van de
militaire paardenartsen na de laatste positie-verbetering, bij
kon. besluit dd. 6 Maart 1903, Illlle afd., n°. 78, dan nog niet
verzekerd? Het antwoord hierop moet beslist ontkennend
luiden. Het is namelijk niet mogelijk gebleken steeds on-
middellijk de opengevallen plaatsen behoorlijk aan te vullen,
zoodat men is moeten overgaan tot de aanstelling van vee-
artsen tot paardenarts, die den leeftijd van 30 jaar of daar-
omtrent hadden bereikt. Een blik in het officiersboekje leert,
dat de 7 paardenartsen, aangesteld onder de verbeterde con-
ditiën, den gemiddelden leeftijd hadden van nagenoeg 27 jaar,
terwijl voor de (i collega\'s in Indië, — aldaar is particuliere
praktijk geoorloofd — dit cijfer 25 bedraagt.

Het behoeft zeker weinig toelichting, dat het wenschelijk
is jongere krachten te engageeren. Ik wijs slechts op de
moeilijkheden bij het onderricht in de rijkunst en de onver-
mijdelijk onvoldane stemming, welke moet komen, als men
zich tot op bijna zestigjarigen leeftijd met den kapiteinsrang
moet vergenoegen.

-ocr page 744-

De studie voor veearts, hoezeer in de laatste jaren veel
moeilijker geworden, is echter nog niet zoo zwaar of men
kan haar op 24-jarigen leeftijd hebben volbracht. En het is
uit hen, die dit hebben gedaan, dat men voor het leger zijn
keuze zou moeten doen en niet uit personen, die, hetzij
door een zeer langdurig verblijf aan de veeartsenijschool of
door eenige jaren minder succesvol praktizeeren, zoo zachtjes
aan naar de dertig neigen. En dit heeft men moeten doen,
wat ten volle bewijst, dat het met de recruteering der paar-
denartsen verre van schitterend is gesteld.

Ware de particuliere praktijk toegestaan, de toestand zou
gansch anders worden. Met het vooruitzicht op deze wijze
het lage luitenantstraktement te kunnen verbeteren, zouden
ook de jongeren en de besten voor het leger beschikbaar
zijn, en mede door de uitoefening van de praktijk zouden
deze met van-huis-uit beteren aanleg zich in meerdere mate
ontwikkelen dan thans het geval kan zijn, wijl men den
paardenarts niet veroorlooft ook buiten de kazerne veearts
te zijn. Kortom, deze verbetering van het gehalte der pas
aangestelde paardenartsen zou zich gedurende hun diensttijd
multipliceeren.

Wie soms mocht meenen dat men in de naaste toekomst,
dank zij het groot aantal studeerenden aan \'s Rijks veeart-
senijschool, ruime keuze zal hebben, moet ik waarschuwen
voor een al te groot optimisme. Reeds thans zijn er in de
2de Kamer der Staten-Generaal stemmen opgegaan over het
tekort aan veeartsen, terwijl de in de laatste troonrede aan-
gekondigde wet op de algemeene vleeschkeuring, welke, naar
wij hopen, weldra in het
Staatsblad zal verschijnen, dien
toestand niet zal verbeteren, ongerekend nog het feit, dat bij
den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in Nederlandsch-
Indië nog tal van plaatsen zijn te vervullen. Van beleid
zou het daarom getuigen, indien men, bij het departement
van oorlog zich hiervan tijdig rekenschap gevende, maat-

-ocr page 745-

regelen nam, welke het in dienst treden van jongere krachten
kunnen bevorderen. Nu is er geen beter en geen goedkooper
dan het door mij aanbevolen middel, namelijk de opheffing
van het verbod tot uitoefening der particuliere praktijk.

En nu dit vraagstuk van de andere zijde bekeken, na-
melijk van die van het ministerie van landbouw, nijverheid
en handel, waaronder de burgerlijke veeartsenijkundige dienst
ressorteert. Zooals ik opmerkte, zijn reeds thans in onze
volksvertegenwoordiging stemmen opgegaan om meer vee-
artsenijkundige hulp en wel in tweeërlei zin. Het was het lid
der
2de Kamer, de heer Reijne, die deze aangelegenheid
ter sprake bracht bij de behandeling der jongste begrooting,
er ten eerste op wijzende, dat op vele plaatsen gebrek aan
veeartsenijkundige, meer speciaal verloskundige hulp bestond,
en ten tweede-, dat het wenschelijk was aan meer veeartsen
de bevoegdheid te geven den districtsveearts te vervangen.

Wat betreft het eerste, geeft de minister toe, dat er
plattelandsgemeenten zijn, die reikhalzend uitzien naar de
vestiging van een veearts, maar spreekt de hoop uit, wijzende
op de 140 leerlingen aan\'s Rijks veeartsenijschool, dat hierin
spoedig verbetering zal komen, een verwachting, die niet
een ieder met hem zal deelen. Om redenen reeds boven
aangegeven, mag men aannemen, dat de vraag naar vee-
artsen nog aanzienlijk zal stijgen. En hoe groot die reeds
thans is, moge blijken uit het feit, dat volgens den
Veteri-
naire Studenten Almanak
1908 van de 67 veeartsen, die
in de jaren 1904 tot en met 1907 het diploma verwierven,
niet minder dan een dertigtal, dus bijna de helft, middelen
van bestaan heeft gevonden buiten de particuliere praktijk,
zoodat noch het aantal leerlingen aan \'s Rijks veeartsenij-
school, noch het aantal uitgereikte diploma\'s een juist denk-
beeld kan geven van de voor de particuliere praktijk be-
schikbare krachten. Neemt men verder in aanmerking, dat
het aantal nieuw ingeschreven leerlingen in 1907 slechts

-ocr page 746-

29 1) bedroeg tegen 41 in 1906, dan bestaat er inderdaad
wel eenige aanleiding om van een tekort aan veeartsen te
spreken.

Het ministeriëele bescheid op de 2de quaestie door den
heer
Reijne aangeroerd, luidde, dat bij de keuze dier per-
sonen eenige behoedzaamheid niet overbodig was, met andere
woorden dat indien goed personeel beschikbaar ware zijn
excellentie gaarne meer plaatsvervangend-districtsveeartsen
zou benoemen.

Uit alles blijkt, dunkt mij, voldoende — ook de onlangs
opgedoken quaestie of veeopzichters runderen mogen tuber-
culineeren, wijst daarop —, dat er groote behoefte is en
voorloopig zal blijven aan veeartsen, zoowel voor den vee-
houder als voor een goede uitvoering van de werkzaam-
heden, verbonden aan het veeartsenijkundig staatstoezicht.

Welnu, men sta den militairen paardenarts toe praktijk
uit te oefenen, en er is reeds gedeeltelijk in deze behoefte
voorzien. Ons leger telt 23 subalterne veterinairen, die zich
in hun vrije \'uren zeer gaarne ter beschikking zullen stellen
om hulp te verleenen, waar men die mocht vragen, zoowel
in als buiten hun garnizoen.

Ook van het staatstoezicht zal men van hun diensten
gebruik kunnen maken, zooals dit thans reeds geschiedt
voor hengstenkeuringen, landbouw-onderwijs en hoefbeslag 2).
Omtrent hen toch zijn genoegzaam gegevens te verkrijgen
om, zonder aan de behoedzaamheid te kort te doen, van
hun kennis partij te trekken. Hetzelfde toch doet het depar-
tement van oorlog, dat bij afwezigheid of ontstentenis van

1  Volgens het Tijdschrift voor veeartsenijkunde hebben 2 dezer hun stu-
diën weer gestaakt.

2  In enkele garnizoenen is de paardenarts verplicht, zonder daarvoor
eenige vergoeding te ontvangen, burger-jongelieden theoretisch onderwijs in
het hoefbeslag te geven, terwijl overigens elke dienst voor een ander depar-
toment van algemeen bestuur, landbouwmaatschnppij, enz. verricht, afzonderlijk
wordt betaald, ook als het de opleiding van hoefsmoden betreft.

-ocr page 747-

den paardenarts voor de legerpaarden veelvuldig gebruik
maakt van burger-veeartsen.

Het is juist op deze wijze dat men den paardenarts naast
cliniscbe ervaring omtrent de besmettelijke ziekten van het
rundvee vertrouwdheid met de
wijze van bestrijding dier
ziekten kan bijbrengen, een combinatie van eigenschappen,
in tijd van oorlog van onberekenbaar nut.

Overigens ligt het voor de hand, dat het verlof tot het
uitoefenen van de praktijk voor het algemeen belang een
winst moet zijn en nooit kan het een juiste politiek wezen,
het kapitaal door den staat belegd in de opleiding dier
paardenartsen voor een aanzienlijk deel renteloos te laten
liggen. De gemeenschap heeft, dunkt mij, recht te eischen,
dat dit zoo productief mogelijk worde aangewend. Dat zulks
thans niet geschiedt, zal een ieder moeten toegeven, die
eenigszins op de hoogte is van het aantal uren, dat de
paardenarts in het algemeen door den dienst in beslag is
genomen.

Ten slotte rest mij nog de quaestie te beschouwen van
de zijde der burger-veeartsen. Niemand, die op de hoogte
is van hun werken en streven, zal durven beweren, dat deze
nog eenige protectie
Aan staatswege behoeven. Integendeel,
zij zouden het een beleediging achten, indien men dit mocht
veronderstellen. De oorspronkelijke aanleiding tot de uit-
vaardiging van dit verbod aan de paardenartsen is dan ook
geheel vervallen, terwijl van de vroegere toestanden niet
veel meer is overgebleven dan de zonderlinge titel van
rijks-veearts, die de door het gouvernement erkende
veeartsen hadden aangenomen, ter onderscheiding van hen,
die niet in Utrecht hadden gestudeerd. Dit neemt natuurlijk
niet weg, dat enkelen hunner door de intrekking van het
onderhavig koninklijk besluit gedurende eenigen tijd schade
zouden lijden. Het zullen er echter slechts weinigen zijn.
In de groote steden zal dat nauwelijks merkbaar wezen en

49

-ocr page 748-

ten hoogste de vestiging van nog meer veeartsen *) aldaar
eenigen tijd vertragen, waarmede het platteland niet dan
gebaat kan zijn. In de kleinere garnizoensplaatsen zal de
strijd om het bestaan evenwel zwaarder moeten worden
gestreden. De belangen van het individu zijn echter onder-
geschikt aan die van de gemeenschap. Ware dit niet het
geval, wij reisden thans nog per trekschuit.

Overigens zijn de tijden gunstig voor de burger-veeartsen,
om, dank zij de betere voorziening der vleeschkeuring, bij
de openbare hygiëne een goed bezoldigde positie te ver-
werven als schadeloosstelling voor eventueel inkrimpen van
hun praktijk. Tal van oudere veeartsen ziet men optreden
als hoofd der vleeschkeuring en in verband daarmede zich
langzamerhand uit de praktijk terugtrekken.

Juridische bezwaren kunnen van die zijde zeker niet
worden aangevoerd, aangezien de veeartsenijkunde door een
ieder, in het bezit van de vereischte bevoegdheid, vrij en
onbelemmerd mag worden uitgeoefend. En ethische al even
weinig. De veeartsen gaan en k o m e n al naar het hun
voordeelig of wenschelijk toeschijnt. Houden zij er rekening
mede bij hun gaan, dat misschien hun plaats onvervuld
blijft? En bij hun komen, dat zij een collega den strijd
om het bestaan verzwaren? Wel, neen! Nu, dan zullen zij
op het komen van den militairen collega op het arbeidsveld,
tot heden door staatszorg voor hen alleen opengehouden,
ook niet anders kunnen reageeren dan door zich met nog
meer ernst toe te leggen op de praktijk, ten einde door
arbeid en kennis meester te blijven op het erf, zoo lang in
hun uitsluitend bezit. Ook dat zal het algemeen belang ten
goede komen.

Natuurlijk is het niet te verwachten, dat de onmiddellijk
belanghebbenden den paardenarts met vreugde zullen be-

-ocr page 749-

groeten, maar wel raag men aannemen, dat de veearts in
het algemeen of wel het lichaam, dat de vertegenwoordiging
van zijn standsbelangen op zich heeft genomen, de billijkheid
en wenschelijkheid daarvan zal inzien. Een andere opinie
ware moeilijk te rijmen niet de hooggestemde gevoelens,
waarvan de veeartsen blijk geven, o.a. door hun verlangen
om zich met een Nederlandschen doctortitel t,e mogen tooien.
Immers, noblesse oblige! Een beter blijk dit volkomen te
verstaan, kan niet worden gegeven, dan door zich ander-
maal per verzoekschrift te wenden tot de kroon, maar nu
om voor de paardenartsen het verlof tot de uitoefening
van particuliere praktijk te vragen. En daarmede zou men
zich op een waardige wijze hebben gekweten van de schuld,
thans een eereschuld geworden, door hun vroegere Zuid-
hollandsche collega\'s jegens de militaire paardenartsen aan-
gegaan.

Den Haag, Maart 1908.

Korte mededeelingen en referaten.

Beoordeeling (1er hulpkeiiriiieesters voor vleesch en van
loeken-vorloskundigen in België.
— De redactie van het Bul-
letin mensuel de Médecine vétérinaire
bespreekt in haar Juli-nummer
o. a. dît onderwerp en raadt den Nederlandschen collega\'s aan
de vorming van deze klassen van nienschen in de geboorte t.e
smoren. Hoewel de positie van den Nederlandschen veearts niet
op één lijn is te stellen met die van den Belgischen collega,
komt het der redactie van dit tijdschrift toch gewenscht voor,
de zienswijze van het
Bulletin mensuel voornoemd kenbaar te
maken; zij neemt daarom het betreffende gedeelte textueel over.
Het luidt aldus :

«En France, ainsi que dans les Pays-Bas, on \'s occupe assez
activement, mais à tort, de la création d\'Experts profanes. Nos
Confrères de ces pays devraient dès maintenant tendre à leur

-ocr page 750-

suppression, tuer le germe dans l\'oeuf, sous peine de voir enlever
à plusieurs générations de Médecins-Vétérinaires les ressources
qui, par suite de leurs études, leur reviennent de droit. Dans le
second pays (
Tijdschrift voor Veeartsenijkunde, n°. 8, mai 1908)
on va même plus loin: on parle de créer des accoucheurs offi-
ciels, question qui, également, a déjà été soulevée en Allemagne.
Nous ne pouvons mieux faire qu\'en leur mettant devant les yeux
l\'exemple de la Belgique, petit pays, où l\'encombrement fatal
à tous les autres s\'est déjà fait sentir rapidement- et tres dure-
ment parceque petit, où la dignité professionnelle aiguillonnée
par la dure nécessité de la lutte pour l\'existence, oblige les
Médecins-Vétérinaires à revendiquer tous les emplois relevant de
leur compétence, toutes les situations se rattachant à leurs di-
plômes. Ces experts profanes qu\'on paraît nous envier, qui
n\'ont plus leur raison d\'être depuis l\'extraordinaire pullulation
de la gent vétérinaire, nous enlèvent annuellement environ 200,000
francs en frais d\'expertises ; si les accoucheurs officiels se met-
taient de la partie, et si les chimistes revendiquaient, comme
en Allemagne, le droit exclusif de faire les analyses alimentaires,
nos ressources se verraient bientôt réduites au point de nous
rendre l\'existence impossible et ce, malgré nos études longues
et coûteuses. Car, il u\'y a pas à le contester, les progrès en-
vahissants de l\'hygiène, les mesures sanitaires prises à la frontière,
la vulgarisation des sciences médicales, l\'organisation de l\'empi-
risme, voilà divers facteurs restreignant dans une large mesure
le champ d\'activité du Médecin-Vétérinaire. Et, paradoxe début
de siècle, que voyons nous? — Le nombre des Médecins-Vétéri-
naires augmente d\'année en année; il \'s accroît au fur et à mesure
de la diminution des ressources : une crise est proche, nous
craignons qu\'elle ne soit imminente ; alors, le mal sera irréparable.
Une activité de plus en plus grande embrassant tous les domaines
de notre art, jointe à une franche solidarité, sont les seuls moyens
de l\'enrayer. Elles ne sont pas seulement nécessaires dans notre
propre intérêt, mais encore dans celui de l\'agriculture, de l\'hy-
giène et du progrès scientific en général. Si en effet, notre
mission de guérisseurs voit son champ se restreindre de plus en
plus, celle d\'hygiéniste, au contraire, devient de plus en plus
importante et ne pourra que s\'étendre encore avec le temps.
Et ce n\'est que par une émulation réciproque, par une cordiale

-ocr page 751-

solidarité et une déontologie bien respectée se manifestantdans les
rapports journaliers entre Confrères, par une concurrence loyale basée
sur le savoir et l\'activité, par des discussions sincères et courtoises
au sein de nos sociétés, par la publication dans nos journaux
professionnels d\'observations intéressantes recueillies dans la pra-
tique, que nous nous maintiendrons à la hauteur de notre mis-
sion et arriverons à entretenir le feu sacré indispensable au
progrès dans toute branche de l\'activité humaine. Ainsi, sur le
terrain de l\'expertise de la viande notamment, nous sommes
encore bien loin de la perfection que notre devoir nous oblige
de poursuivre.» W. C. S.

De quantitatieve bepaling van indol in faeces volgons
Heutek on Fosteb, door E. Gorter en W. C. de üraaff. (Auto-
referaat naar het gelijkluidend artikel in het
Pliarm. Weekblad
u°. 28, 1908). — In verband met het verschijnsel der indicanurie
is het somtijds vau belang de totale hoeveelheid indol te keunen,
welke door het organisme gevormd is. In dit geval is het noodig,
dat naast de bepaling van de met de urine afgescheiden indol
(indican), tevens de hoeveelheid, welke met de faeces, verwijderd,
wordt bepaald.

Toen wij voor dit vraagstuk werden gesteld, was ons er veel
aan gelegen over een methode te kunnen beschikken, welke langs
betrekkelijk eenvoudigen weg tot een voldoend resultaat zou
leiden en leek ons de door
Herter en Foster in the Journal
of biologieal chemistry
I, 257, 1906, gepubliceerde zeer aanbevelens-
waardig. Wij onderwierpen haar aan een uitvoerig experimenteel
onderzoek en kwamen tot het resultaat, dat men werkelijk met
deze nieuwe methode, een voor clinisch onderzoek alleszins be-
vredigende uitkomst verkrijgt.

Wij laten in het kort de door ons gevolgde werkwijze volgen.

25—50 Gr. vooraf goed gemengde faeces worden met gedistil-
leerd water afgewreven, alcalisch gemaakt door toevoeging vau
kaliloog en hierop met stoom gedistilleerd. Het aldus verkregen
distillaat wordt met verdund zwavelzuur bedeeld tot een zure
reactie wordt waargenomen en vervolgens weder met stoom gedistil-
leerd. In dit tweede distillaat wordt de indol bepaald. Men maakt
het daartoe alcalisch met kaliloog en voegt daarop ernige c.M \'.
eener 2 percent\'sche oplossing van /S-naphtochinonmonosulfonzure-

-ocr page 752-

kalium in gedistilleerd water toe. Men wacht minstens 10 minuten,
gedurende welken tijd eventueel aanwezig indol tot een eigen-
aardige blauwe verbinding (diindyl-dihydronaphtaline-ketokalium
monosulfonaat) wordt omgezet, welk lichaam quantitatief met
chloroform is uit te schudden.

De aldus verkregen roode chloroformoplossing (de verbinding
lost in chloroform met roode kleur op) wordt thans vergeleken
met een standaardoplossing, welke men gemaakt heeft door uit
te gaan van een bepaalde hoeveelheid zuivere indol, en de hoe-
veelheid bepaald. Wij verrichtten de colorimetrische bepalingen
in zoogenaamde HEHNKR\'sche cylinders, daar ons geen kostbare
colorimeter ter beschikking stond.

Het nauwkeurig vergelijken der roode vloeistoffen vereischt
eenige oefening; ook gebruike men eenzelfde standaardoplossing
niet te lang, beware haar in donker glas en onder goede afslui-
ting. Bij ons onderzoek bleek het, dat het steeds mogelijk was
minstens 80 pet. van aan faeces toegevoegde indol terug te
vinden.

Men zij bij het uitvoeren dezer methode er op bedacht de
faeces eerst
alcalisch te distilleeren, daar het ous nimmer gelukte
voldoende uitkomsten te verkrijgen, indien wij in plaats daarvan
direct uit
zuur milieu afdistilleerden; dit gaf steeds te weinig!

Het bleek verder onmogelijk in het alcalisch distillaat direct
de indolbepaling te verrichten; de tweede distillatie onder toe-
voeging van zuur was beslist noodzakelijk. De oorzaak hiervan
is gelegen in het feit, dat. zelfs geringe hoeveelheden ammoniak
de reactie met /J-naphtochinonmonosulfonzure-kalium storen.

Wij kunnen dus de methode met inachtneming der opge-
noemde punten, aanbevelen als voldoende nauwkeurig en niet te
ingewikkeld voor clinisch onderzoek.

Leiden, 1908.

Abattoir to Utrecht over 1907 (directeur K. Hoefnagel). —

Geslacht werden: 6203 runderen, 3858 kalveren, 779 nuchtere
kalveren, 267 schapen, 146 geiten, 17583 varkens, 950 paarden
en 2 ezels. Hiervan werden in nood geslacht of waren gestor-
ven: 392 runderen, 19 kalveren, 7 nuchtere kalveren, 6 schapen,
1 geit, 31 varkens, 48 paarden en 2 ezels; 331 runderen waren

-ocr page 753-

door het rijk overgenomen als verdacht van te lijden aan tuberculose.

In de militaire slachterij werden bovendien geslacht 817 run-
deren, terwijl kennis werd gegeven van het afslachten van 8
runderen en 421 varkens bij particulieren in de maanden October,
November en December.

Volgens den Israëlietischen ritus werden geslacht 505 runderen,
490 kalveren en 100 schapen.

Ingevoerd werden: 17 geheele en 92 halve runderen, 2 geheele
en 60 halve kalveren, 6 schapen, 4 varkens, 11 paarden, 8623
Kg. rundvleesch, 93 Kg. schapenvleesch en 2703^ Kg. varkens-
vleesch.

Voor particulieren mag vleesch in stukken van 5 Kg. of
minder zonder keuring worden iugevoerd. Ruim 300 gegoede
families maken daarvan gebruik. In de gemeenten Haarlem en
Maastricht is zoodanige invoer verboden.

Afgekeurd werden: van runderen (hierbij zijn niet berekend de
331 runderen door het rijk overgenomen als verdacht van te
lijden aan tuberculose): 30 geheele dieren (1) 1), 3 koppen, 6
tongen, 1433 longen (780), 805 levers (178), 170 milten (32),
226 nieren (50), 64 baarmoeders (3), 350 baarmoeders met vrucht,
128 borstvliezen (98), 106 buikvliezen (82), 305 magen en dar-
men (270), 251 uiers (12), 103 Kg. vleesch en 132 Kg. vet;
van
kalveren: 19 geheele dieren (2), G7 longen (9), 25 levers (2),
11 milten (1), 30 nieren, 3 borstvliezen (3), 12 magen en dar-
men (1) en 4 Kg. vet; van
nuchtere kalveren: 7 geheele dieren;
van
schapen: 1 kop, 44 longen, 29 levers, 3 nieren, 12 baar-
moeders met vrucht en 1 uier; van
geiten: 3 geheele dieren, 4
longen (1), 2 levers en 1 baarmoeder met vrucht; van
varkens:
17 geheele dieren, 2 koppen, 507 kaakklieren (499), 435 longen
(195), 54 harten, 277 levers (139), 59 milten (32), 187 nieren,
85 borstvliezen, 4 buikvliezen, 444 magen en darmen (377), 37
Kg. vleesch en 54£ Kg. vet; van
paarden: 31 geheele dieren,
176 longen, 30 levers, 18 nieren, 10 magen en darmen, 3 baar-
moeders met vrucht en 10 ondervoeten.

Tuberculose werd geconstateerd bij 983 runderen (16.7 pet.),
17 kalveren (0.4 pet.), 1 geit (0.6 pet.) en 963 varkens
(5.4 pet).

1  De cijfers tussclien ( ) geren het aantal gevallen van tuberculose aan.

-ocr page 754-

Bij 7 runderen werden levende cysticerken gevonden, bij 40
runderen gestorven exemplaren; de eerste werden gedurende drie
weken in bet koelhuis gehangen.

In het koelhuis zijn nog slechts 2 cellen van 4 M2. en 6 van
3
M2. beschikbaar. Van de 74 cellen van 3 M2. waren 31
verhuurd aan 1 persoon en 43 aan 2 personen ; van de 18 cellen
vau 4
M2. waren 14 verhuurd aan 1 persoon en 4 aan 2 perso-
nen. Er werden 349500 Kg. ijs verkocht.

Gesteriliseerd werd het vleesch van 35 runderen, 2 kalveren,
94 varkeus, benevens 133 partijen vet.

Van de afgekeurde dieren werden vernietigd: 192 runderen,
19 kalveren, 7 nuchtere kalveren, 3 geiten, 21 varkens en 31
paarden. Ilet vleeschineel bracht f8.— de 100 Kg. op.

In den loop van het jaar gaven 8 processen-verbaal aanleiding
tot veroordeeling.

De ontvangsten bedroegen f 80188,41s en de uitgaven 1\'47580,72
zoodat er 32607,095 voor rente en amortisatie overblijft.

v. E.

Verslag omtrent liet openbaar slachthuis te Leiden over 1907

(directeur prof. dr. 1). A. de Jong Jzn.). — Geslacht zijn: 34
stieren, 35 ossen, 3694 koeien, 27 pinken, 1927 vette kalveren,
135 graskalveren, 1140 nuchtere kalveren, 127 schapen, 133
geiten, 7518 varkens en 1052 paarden.

Voor gestorven dieren en noodslachtingen werd het abattoir
342-maal gebruikt en wel van binnen de gemeente: 9 runderen.
3 vette kalveren, 10 nuchtere kalveren, 14 schapen, 3 varkens
en 14 paarden; ingevoerd: 2 runderen, 1 vet kalf, 280 nuchtere
kalveren en 6 schapen.

Van het koelhuis waren in gebruik 33 cellen van 3 M2., 7 van
3.6
M2., 7 van 4 M2. en 4 van 5 M2., waarvan 7 van 3 M2.,
2 van 3.6 M2., 5 van 4 M2. en 1 van 5 M2. bij twee personen.

Er werden 184731 Kg. ijs verkocht, waarvan 32550 aan het
Academisch ziekenhuis.

Gesteriliseerd werd het vleesch van 57^ rund, 3 vette kalveren
en 60v\\ varken. Deze dieren hadden alle geleden aau tuberculose,
met uitzondering van één rund dat wegens algemeene actino-
mycose was afgekeurd. Het vleesch van 35 koeien, 1 vet kalf
en 19 varkens werd in de vleeschverkoopruimte verkocht. In de

-ocr page 755-

vetsmelt-ketel werden verwerkt: G940.9 Kg. rundvet, 31.5 Kg.
kalfsvet en 5067.55 Kg. varkensvet.

De Koui-verbrandingsoven werd 66-maal gestookt en verbruikte
19900 Kg. steenkolen. Voor de gemeente werden de cadavers
van 307 honden, 198 katten en 1 tijger verbrand.

Ingevoerd werden: 1 geheel rund, 2 halve en 16353.75 Kg.
vleesch; 39 vette kalveren en 8294.75 Kg. vleesch ; 4 graskalverem
6 nuchtere kalveren en 247.30 Kg. vleesch; 28 schapen en 82.45
Kg. vleesch; 12 geiten; 19 geheele varkens, 1 half en 1286,35
Kg. vleesch ; 42 geheele eenhoevige dieren en 1 half; 16380.80 Kg.
spek; 30774.37 Kg. ham; 15377.75 Kg. gerookt ruudvleesch;
524.80 gerookt paardenvleesch; 40884.05 Kg. worst en 34523.50
Kg. diversen.

Afgekeurd werden: runderen 65£ (56^) !), vette kalveren 4 (3),
nuchtere kalveren 32 (1), schapen 7, varkens 66 (59), paarden
12; van
runderen: koppen 14| (7), tongen 18, borstingewauden
70 (64), harten 16 (10), longen 2914 (2628), buiksingewanden 35
(30), levers 505 (121), milten 64(31), magen 18(14), darmen
119(115), nieren 152 (102), buikspeekselkliereu 108 (105), uier-
helften 146 (52), baarmoeders 316(16), vruchten 88(1), vleesch
254.75 Kg. (170.9), vet 3216.45 Kg. (2984.15), gerookt vleesch
24.2 Kg. ; van
vette, kalveren: koppen 7, tongen 2, borstiugewanden
2, harten 1, longen 38 (24), buiksingewauden 2, levers 6(3),
milten 3 (2), magen 4(1), darmen 4(1), nieren 11(4), vleesch
7.5 Kg., vet 17.5(5.3); van
nuchtere kalveren: koppen 35, tongen
20, borstingewauden 10, harten 2, longen 375 (2), buiksinge-
wauden 12, levers 70, milten 38, magen 13, darmen 20, nieren
24, vleesch 14.5 Kg.; van
graskalveren: longen 18(6), levers 1,
milten 2 (1), vleesch 0.3 Kg. ; van
schapen: koppen 2, borstin-
gewauden 2, harten 2, longen 142 (2), buiksingewauden 2, levers
24 (1), milten 1, magen 2, darmen (2), nieren 5 (2), uierhelften
1, baarmoeders 9, vruchten 7, vleesch 16.8 Kg., vet 2 Kg.,
slokdarmen 12, ondervoeten 12; van
geiten: koppen 1, longen
28(2), levers 4, baarmoeders 3, vruchten 1, vleesch 6.75 Kg.;
van
varkens: koppen tongen 2, borstingewauden 10 (2), harten
3 (1), longen 1870 (1002), buiksingewanden 12(2), levers 282
(252), milten 103 (95), magen 26 (22), darmen 221 (202), nieren

-ocr page 756-

100 (56), buikspeekselklieren 122 (121), baarmoeders met vruchten
22, vleesch 355 Kg. (57.4), vet 657.7 Kg. (619.1), spek 20.4
Kg., ham 66.05 Kg., ingewanden 32 Kg.; van
paarden: koppen
2^, borstiugewanden 2 (1), harten 1, longen 213, buiksinge-
wanden 3 (2), levers 33, milten 8, magen 1, nieren 4, baar-
moeders 3, vruchten 2, vleesch 39.7 Kg. (5), vet 3 Kg. (3),
gerookt vleesch 14 Kg.; van
toebereide waren; 28.5 Kg. worst,
diversen 154.2 Kg.

Tuberculose werd 2079-maal geconstateerd, tegen 2123-maal in
1906 en 2143-maal in 1905. De ziekte werd aangetroffen bi]:
13 stieren, 1 os, 1405 koeien, 16 vette kalveren, 3 graskalveren
2 nuchtere kalveren, 1 schaap, 1 geit, 635 varkeus en 2 paar-
den; hiervan werden
geheel voor de consumtie afgekeurd: 55.1
koeien, 3 vette kalveren, 1 nuchter kalf en 59 varkens. Van
de geslachte koeien leden
38 pet. aan deze ziekte, van de
vette kalveren 0.88 pet., van de graskalveren 2.2\'2 pet., van
de nuchtere kalveren 0.17 pet., van de schapen 0.8 pet., van de
geiten 0.75 pet., van de varkens
8.45 pet. en van de paarden
0.19 pet.

Bij de 1405 tuberculeuse koeien werd 36-maal uterus-tuber-
culose geconstateerd.

Hij het ingevoerde versche vleesch werd tuberculose waarge-
nomen bij rundvleesch in 1.59 pet. der gevallen, bij vet kalfs-
vleesch in 0,35 pet., bij schapeuvleesch in 2.7 pet. en bij var-
keusvleesch in 5.9 pet.

Van besmettelijke ziekten, bedoeld bij de wet van 20 .Juli
1870 (
Staatsblad n°. 131) werden, waargenomen: malleus 4, rot-
kreupel 3, vlekziekte 2, tnond- en klauwzeer bij rundereu 3,
vette kalveren 2, varkens 16 en ingevoerde rundertongeu 4.

Het gemiddeld aantal inwoners der gemeente bedroeg 57327 ;
per inwoner is het vleeschgebruik als volgt berekend: 22.45 Kg.
rundvleesch, 3.73 Kg. kalfsvleesch, 0.11 Kg. schapenvleesch,
0.0-i Kg. geitenvleesch, 20.13 Kg. varkens vleesch, 6.22 Kg.
paarden vleesch, en 2.41 Kg. ingevoerd vleesch, totaal dus 55.09
tegen 58.15 in 1906.

Wegens overtreding der verordening op het gebruik van het
slachthuis werden 10 processen-verbaal opgemaakt; in 9 ge-
vallen volgde veroordeeling, in 1 vrijspraak. Wegens overtreding
der verordening werden 27 processen-verbaal opgemaakt; ver-

-ocr page 757-

oordeeling volgde iii 23 gevallen, van 3 is de uitslag nog niet
bekend, by 1 werd geen vervolging ingesteld.

Wat betreft terrein, gebouwen, enz. is het verzakken van enkele
muren en vloeren nog niet tot staan gekomen, wat zeker een
der redenen is voor herhaalde verstoppingen der rioleeringsbuizen.
De vorst heeft hier en daar verbazend nadeelig gewerkt op de
waterleidingsbuizen en de tegelwandbekleeding.

De biologische reiniging geeft vrij goede resultaten, maar het
is een vereischte dat alles wat slechts eenigermate langs mecha-
nischeu weg terug te houden is, niet in de septictanc terecht
komt.

De ontvangsten bedroegen f 48781.71 en de uitgaven f\' 35472.445,
zoodat f\'13309.265 voor rente en aflossing overblijft. v. E.

Het abattoir te Haarlem over 1907 (directeur J. H. van
Oijen). — Het openbaar slachthuis werd geopend op 2 Mei en
tot den 13den Mei mocht het kosteloos worden gebruikt. Het
verslag loopt dus slechts van 13 Mei tot 31 December.

Geslaoht werden: 2812 runderen, 1706 vette kalveren, 1190
nuchtere kalveren, 225 schapeu, 8 geiten, 6650 varkens en 328
paarden. In deze cijfers zijn begrepen de gestorven en in nood
geslachte dieren binnen de gemeente, namelijk: 1 nuchter kalf,
5 varkens en 18 paarden en die ingevoerd zijn, namelijk: 1 rund,
2 vette kalveren, 5 nuchtere kalveren en 2 paarden. Van het
aantal geslachte paarden waren er 223 uit Engeland ingevoerd.

Ingevoerd werden: l rund, 3176^ Kg. rundvleesch, 4 vette
kalveren, 10A Kg. kalfsvleesch, 8 nuchtere kalveren, 1 schaap,
geit, 2 varkens, 509 Kg. varkensvleescb, 125 geheele en 39
halve paarden.

Afgekeurd werden: 22 runderen (22) *), 8} kalf (1), 137 var-
kens (130) en 13 paarden; van
runderen: koppen 9 (1), tongen
9, kaakklieren 169 (169), borst-en buikvlies, geheel of gedeeltelijk
91 (85), longen 748 (679), harten
18 (8), levers 197 (61), milten 37
(24), nieren 16 (5), magen en darmen 66 (57), baarmoeders 56 (25),
baarmoeders met vrucht 103, uiers 38 (5), ondervoeten 32, onderkaak
1 en 684j Kg. vleesch en vet (658^); van
kalveren: koppen 1 (1),
tongen 1 (1), kaakklieren 4 (4), borst- en buikvlies geheel of

-ocr page 758-

gedeeltelijk 3 (1), longen 45 (8), harten 3, levers 6 (1), milten
2, nieren 1, maag en darmen 1(1); van
schaap en geit 1): longen
19, levers 28, baarmoeders met vrucht 8, uiers 2; van
varkens:
koppen kaakkliereu 639 (639), borst- en buikvlies geheel of
gedeeltelijk 34 (4), longen 517 (348), harten 20, levers 194 (161),
milten 33 (25), nieren 24 (2), magen en darmen 322 (312),
baarmoeders met vruchten 2, onderkaak 1 ; van
paarden: longen
21, harten 2, levers 9, milten 3, nieren 2, magen en darmen 4,
baarmoeder 1, baarmoeder met vrucht 1, ondervoeten 2, vleesch
en vet\' 20 Kg.

In het geheel zijn 12919 dieren onderzocht en daarvan werden
2360 (18] pet.) niet volkomen gezond bevonden, zoodat het geheele
dier of een of meer deelen er van moesten worden afgekeurd.
Naar de afzonderlijke diersoorten berekend, waren dus niet geheel
gezond van: runderen 37 pet., vette kalveren 2.4 pet., nuchtere
kalveren 1.8 pet., schapen 20 pet., varkens 17.5 pet. en paarden
12.5 pet.

Aan tuberculose hadden geleden: 27.3 pet., vette kalveren 0.6
pet. en varkens 14 pet.; aan algemeene tuberculose hadden ge-
leden: runderen 0.8 pet., vette kalveren 0.06 pet. en varkens
0.2 pet. van de geslachte dieren.

Gesteriliseerd werden: 22 runderen, 2 vette kalveren en 132
varkens. Het afgekeurde werd in het ketelvuur verbrand; dit
geschiedde met: 7 uuchtere kalveren, 7 varkens, 10 paarden en
de afgekeurde organeu.

Van besmettelijke ziekten, bedoeld bij de wet van 20 Juli
1870 (
Staatsblad n°. 131), werden waargenomen; 3 gevallen van
vlekziekte en 9 van mond- en klauwzeer.

Bij het slachten werd het gewone schietmasker gebruikt bij
runderen en paarden; bij kalveren, schapen en geiten het pistool
van
Behu, en bij varkens de percuteur van Pilet.

Van het koelhuis wordt nog weinig gebruik gemaakt. Van de
84 beschikbare cellen met 266 M2 oppervlakte waren verhuurd
22 cellen met 67 M2. oppervlakte; er worden maatregelen ge-

-ocr page 759-

nomen hierin verbetering aan te brengen. Het kristalijs voldoet
zeer goed, maar door groote concurrentie bracht het slechts
weinig op; er werd 82825 Kg. verkocht met een opbrengst van
f555,955.

De ontvangsten bedroegen f 37862.92, de uitgaven, waaronder
f2000 voor huur van grond, f24506.635, zoodat er voor rente
en amortisatie f 43346/25G beschikbaar blijft.

v. E.

Eerste internationaal congres voor afkoelingsindustrieën in
de Sorboiine te Parys van
5 tot 10 October 1908. Het pro-
gramma van dit congres belooft veel; alle ministers van Frank-
rijk zijn als beschermheer daarvan opgetreden, terwijl het eere-
comité bestaat uit de heeren
Loubet, oud-president der republiek,
en
de Fkeycinet, lid van het instituut, senator, oud-voorzitter
van den ministerraad. Het uitvoerend comité heeft tot voorzitter
deu oud-minister
André Lebon, terwijl de schrijver van ^Abattoirs
publics
», J. de Loveiido, algemeen secretaris is.

Het congres is verdeeld in vijf secties: 1°. de lage tempera-
turen en haar uitwerking in het algemeen, 2°. koudmakend
materiaal, 3°. toepassing van de koude op de voeding, 4°. aan-
wending vau de koude bij andere industrieën, 5°. gebruik van de
koude bij den handel en het transportwezen en 6°. wetgeving.
Hiervan is de derde sectie en daarvan in het bijzonder de onder-
sectie: «
abattoirs, entrepots en centrale markten* voor ons van het
meeste belang.

Men kan op drieërlei wijze lid worden: 1°. «membre dona-
teur», indien men minstens 100 francs betaalt, 2°. «membre
titulaire», als men 20 francs stort, en 3°. «membre associé» bij
betaling van 10 francs. Het laatste lidmaatschap geldt alleen
voor de familie van een «membre titulaire» ; hieraan zijn alle
voordeelen verbonden welke het congres aanbiedt, behalve het recht
0111 aan de discussies of de stemming deel te nemen. Bovendien
ontvangen de geassocieerde leden de publicaties van het congres niet.

Om lid te worden moet men het bedrag zenden aan den alge-
meenen secretaris, 10, rue Üenis-Poisson, Paris (17e), vergezeld
van een visitekaartje.

De officiëele congrestalen zijn Dnitsch, Eugelsch, Italiaansch
en Frausch. »

-ocr page 760-

In de meeste landen, ook in Amerika, Azië, Afrika en Australië,
hebben zieb comités gevormd; wat het Nederlandscbe, uit 34
leden bestaande comité betreft, daarvan is voorzitter professor
H. Kamerlingh Onnes, en secretaris professor J. P. Ktjenen, beiden
te Leiden, terwijl professor
D. A. de Jong er mede deel van uitmaakt.

Aan het congres zijn vele feestelijkheden en een 3-tal belang-
rijke excursies verbonden, welke laatste men goedkoop kan mede
maken. In Parijs kan men tegen gereduceerde prijzen in weelderige
en kleinere hotels, en ook in pensions terecht, mits men zich.
tijdig aanmeldt. De prijzen der pensions, met inbegrip van de drie
maaltijden, kamer en bediening, verschillen van zes tot twaalf
francs per dag.

Op aanvraag aan professor Koenen te Leiden ontvangt men
het officiëele programma, waarin zich o. a. bevinden een inschrij-
vingsbiljet, een biljet tot het bekomen van reductie van de trein-
reis en verlenging van den geldigheidsduur van het retourbiljet, en
een inteekenbiljet voor één der drie excursies. Dit programma is
fraai geïllustreerd en voorzien van een kaart van Frankrijk, waarop
de excursies zijn aangegeven. W. C. S.

Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde
in Nederland.

)

Verslag van den toestand der Maatschappij
over 1907/1908.

Ingevolge artikel 20 van het huishoudelijk reglement der Maat-
schappij ter bevordering der veeartsenijkunde in Nederland brengt
het hoofdbestuur hierbij het verslag uit over den toestand dei-
Maatschappij van 1 October 1907—1 October 1908.

Het hoofdbestuur kwam achtmaal bijeen om de belangen
der Maatschappij te bespreken. In een dezer vergaderingen, ge-
houden den 30sten October in Hotel Central te Utrecht, was
ook dr. H.
Kemmelts uit \'s-Gravenhage aanwezig, die dopr het
hoofdbestuur was uitgenoodigd om een ontwerp-reglement en een
leerplan voor de cursussen in de vee- en vleeschkeuring, welke

-ocr page 761-

vanwege de Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde in
Nederland worden gehouden, samen te stellen.

Den 19den Mei 1908 vergaderde, het hoofdbestuur met de
gedelegeerden der afdeelingen en wel met de heeren
Ellerman
(Z.-H.), Lourkns. (Nieuw Z.-H.), van Altena (G.-O.), de Graaff
(Zeeland), Beunders (Gr.-Dr.), Bergsma (Fr.),, Sala (N.Br.-L.),
Hengeveld (N.H.), en Rab (U.), welke vergadering was uitge-
schreven volgens artikel 19 der statuten. In deze bijzondere ver-
gadering werden de quaestie van het tijdschrift en enkele andere
punten besproken.

Dr. H. Markus werd door bet hoofdbestuur uitgenoodigd een
rapport samen te stellen omtrent de wenschelijkheid eener wette-
lijke regeling van den verkoop van sera, orgaan- en bacterie-
praeparaten.

Dit rapport werd door den heer Markus vervaardigd en hierna
door het hoofdbestuur verzonden aan zijn excellentie den minister
van binnenlandsche zaken en aan zijn excellentie den minister
van landbouw, nijverheid en handel, terwijl tevens een afschrift
van dit rapport werd verzonden aan het hoofdbestuur van de
Maatschappij ter bevordering der geneeskunst in Nederland, aan
dat van de Nederlandsche maatschappij ter bevordering der phar-
macie, aan den directeur der rijks seruminrichting te Rotterdam
en aan den centralen gezondheidsraad te Utrecht.

In dit rapport *) wijst het hoofdbestuur op het groote belang
van het tot stand komen van wettelijke maatregelen betreffende
de bereiding in Nederland, den invoer uit het buitenland,
de bewaring, den verkoop, de aflevering en de aanwending van
sera, entstoffen (vaccins), culturen en bacteriëele producten, be-
stemd tot het onvatbaar maken tegen en tot het genezen van
bepaalde ziekten bij huisdieren, tot bet verdelgen van schadelijke
dieren en tot het onderkennen van ziekten bij dieren.

De heeren J. J. F. Dhont te Rotterdam, D. Krtjyt te Delft
en M.
van der Vliet te Kruiningen werden door het hoofdbe-
stuur uitgenoodigd om gezameulijk een commissie te vormen,
welke tot taak heeft een eventueel ontwerp-wet van een rijkskeu-
ring van vee en vleesch hier te lande aan een grondige studie te
onderwerpen en daarvan aan het hoofdbestuur rapport uit te brengen.

-ocr page 762-

Door de drie genoemde heeren werd de uitnoodiging aangenomen.

De heer dr. A. A. Overbeek, districtsveearts te Groningen,
werd na het overlijden van den heer M. G.
de Bruin uitgenoo-
digd om zitting te nemen in de commissie voor koop en verkoop
van vee. De heer
Overbeek bleek bereid te zijn deze plaats in
te nemen.

De heeren van Dulm en Hoefnagel werden door het hoofdbe-
stuur aangewezen om een eventueel ontwerp-wijziging van de wet
van 20 Juli 1870 (
Staatsblad n°. 131) te bestudeeren, met mach-
tiging zich zoo noodig door een persoon buiten het hoofdbestuur,
naar hun keuze, te laten voorlichten.

Het hoofdbestuur zond aan den voorzitter der commissie voor
beroepsbelangen een schrijveD, waarin het verzocht de wijze van
bezoldiging der plaatsvervangende districtsveeartsen, benevens de
hun toegekende reis- en verblijfkosten aan een onderzoek te
onderwerpen en daarna over deze zaak aan het hoofdbestuur ver-
slag te willen uitbrengen.

O O

Aan den afgetreden onder-voorzitter der Maatschappij, prof.
dr.
D. A. de Jong te Leiden, die op de laatste hoofdbestuurs-
vergadering in 1907 niet tegenwoordig kon zijn, richtte het
hoofdbestuur een schrijven, waarin het hem hartelijk dank zegde
voor hetgeen de heer
de Jong reeds in het belang der vee-
artsenijkunde heeft gedaan, terwijl het daarbij den wensch uit-
sprak, dat hij nog langen tijd de belangen der Maatschappij
zou mogen behartigen.

De afdeelingen Zuid-Holland, Gelderland —Overijsel, Zeeland
en Noord-Brabant—Limburg kwamen bij loting in aanmerking
voor een cursus in vee- en vleeschkeuring voor veeartsen.

Het hoofdbestuur wees Roermond, Rotterdam eu Nijmegen als
plaatsen aan, alwaar deze cursussen zullen worden gehouden.

Aan den heer directeur-generaal van den landbouw verzond
het hoofdbestuur op 15 Maart j.1. een schrijven, waarin werd
verzocht een subsidie te willeu verleenen voor vervolgcursussen
voor veeartsen, ook al zou slechts voor een tweetal dezer cur-
sussen een subsidie kunnen worden gegeven.

In het voorjaar 1908 gingen de voorzitter en de 2do secretaris
van het hoofdbestuur op audiëntie bij den minister van land-
bouw, nijverheid en handel, om zijn excèllentie te wijzen op
de dringende noodzakelijkheid eener reorganisatie van het vee-

-ocr page 763-

artsenijkundig onderwijs. De minister gaf uitdrukkelijk de toezeg-
ging, deze zaak zéér spoedig in studie te zullen nemen.

De heer H. M. Kroon vertegenwoordigde op het Nederlandsch
landhuishoudkundig congres te Heerenveen de Maatschappij.

De Maatschappij moest in het afgeloopen jaar het verlies be-
treuren van drie harer leden, en wel van de veeartsen C.
G. A.
A. Rouijer, M. G. de Bruin en J. J. Hinze.

De verdeeling der leden over de algemeene en de bijzondere
afdeelingen is als volgt:

Utrecht........

Noord-Holland,......

Zuid-Holland......

Nieuwe afdeeling Zuid-Holland
Zeeland........

Algemeene afdeeling.......75 gewone leden

Groningen—Drente.....

Friesland.........

28

11 >1
11 11

50

11 >1

42

11 >1

30

>1 >1

26

>1 >>

43

1» 11

17

11 >1

45

11 11

Totaal . . .391 gewone leden.

Behalve de gewone leden heeft de Maatschappij vier eereleden
en één correspondeerend lid.

Namens het hoofdbestuur:

De l"e secretaris,

K. Hoefnagel.

Verslag omtrent de geldmiddelen der Maatschappij
over het jaar 1907.

Wanneer men de hierachter geplaatste rekening over 1907
nagaat, heeft het den schijn alsof in het verslag over 1906 (zie
dit deel, bldz. 31) wel een beetje sterk is geklaagd over achter-
uitgang en te veel is aangedrongen op vermeerdering der in-
komsten. Immers het saldo, dat voor 1906 f 1031.23 bedroeg,
is gestegen tot f 1092.74, een vermeerdering dus van f61.51.

50

-ocr page 764-

Deze vermeerdering is helaas sleehts schijn, want enkele com-
missie-leden verzuimden hun nota\'s over 1907 op tijd in te
zenden, zoodat een bedrag van f 54.98 dit jaar is geboekt, en
er bestaat vrees dat er nog commissie-leden zijn die de slot-
alinea van art. 25 van het huishoudelijk reglement niet kennen.

Er bestaat dus eer kans op een deficit, zooals 1900 opleverde,
en dat mag in een goed geregelde huishouding niet voorkomen,
waarom moet blijven worden aangedrongen op vermeerdering
van inkomsten.

Het bedrag der contributies bedroeg slechts f 41.— meer dan
was begroot, dat der intresten f 13.10.

Wat de uitgaven betreft, viel de tijdschriftrekening (XXXIV)
nog al mede, daar zij een saldo opleverde van f 145.63, dat met
machtiging der algemeene vergadering werd overgebracht op

deel XXXV.

Op één na — contributie en vertegenwoordiging — overschrij-
den alle posten de begrootingscijfers. Dit is zeker in de eerste
plaats het gevolg van de uitbreiding van onzen werkkring,
waardoor de administratie-kosten stijgen, maar dit is ook een
gevolg van den tijd waarop de begrooting moet worden opge-
maakt. Deze kan niet gebaseerd zijn op de cijfers van het
loopende jaar, wat zeer wenschelijk zou zijn, maar op het jaar
daaraan voorafgaande, waardoor de cijfers meermalen te laag
uitvallen, terwijl de behoeften vermeerderen.

Over den post «onderhoud en assurantie van de bibliotheek,»
groot f 200, werd niet beschikt, daar er nog voldoende geld in
kas was.

Utrecht, 9 Juli 1907.

Namens het hoofdbestuur:

De penningmeester,
Van Esveld.

ƒ 1031.23
» 53.10

Overzicht van het geldelijk beheer over het jaar 1907.

Ontvangsten.

Saldo over het jaar 1906
Rente over 1906 . . .

Transporteere . . . f 1084.33

-ocr page 765-

Transport. . . ƒ 1084.23

Achterstallige contributie over 1906......» 6.—

Contributie afdeeling Groningen-Drente (34 leden) » 170.—

» » Friesland (24 » ) » 120.—

» » Gelderland-Overijsel (49 » ) » 245.—

» » Utrecht (41 » ) » 205.—

» » Noord-Holland (24^ lid) » 122.50

> » Zuid-Holland (26 leden) » 130.—

» Nieuwe» » » (46 » ) » 230.—

» » Zeeland (17 s ) » 85.—

» » Noord-Brabant-Limburg (41^ lid) > 207.50

» algemeene afdeeling (71 volle en 22 halve leden) » 492.—

» over 1908 — vooruit betaald.....» 6.—

ƒ 3103.33

Uitgaven.

Tijdschrift (deel XXXIV).........ƒ 1600.—

Drukwerk..............» 43.86

Lokaalhuur..............» 39.05

Verschotten van den lste secretaris . . . 44.51
> » » 2de » . . 1.24

» > » penningmeester . . 11.325 » 57.075

Kosten van incasseeren.........» 6.225

Reiskosten van het hoofdbestuur:

aan den voorzitter........54.50

» » ondervoorzitter......36.25

» > penningmeester...... 0.50 » 91.25

Extra-onkosten der algemeene vergadering:

voor den stenograaf...........» 125.—

Voor contributie en vertegenwoordiging:
congres openbare gezondheidsregeling . . 5.—

vertegenwoordiging aldaar.....11.03

Nederlandsch landhuishoudkundig congres. 2.50

tuberculose-bestrijding in Nederland . . 1.— » 19.53
Commissie voor koop en verkoop:

lokaalhuur........... 2.—

reiskosten lid van Dulm...... 9.75

» »de Bruin...... 9.50 » 21.25

Transporteere . . f 2003.24

-ocr page 766-

Transport

Afdeeling Groningen voor commissie coöperatie.
Kasgeld op 31 December 1907 ......

Begrooting.

/ ~

» 40.-
» —

» 1966.—

f 1031.23
» 53.10
» 6.—
» 2007.-

Overzicht van het geldelijk beheer over het jaar
1907, in verband met de begrooting.

Ontvangsten.

Werkelijk

Kassaldo op 1 Januari 1907
Rente van belegde gelden ....
Achterstallige contributie over 1906 .

Contributie over 1907 .....

» » 1908 (vooruit betaald)

ƒ 2003.24
» 7.35
» 1092.74

ƒ 3103.33

Uit het kassaldo voor 1906.

200.—

ƒ 3103.33 f 2206.—

Uitgaven.

Aan tijdschrift, deel XXXV ....

» drukwerk ........

» lokaalhuur........

» verschotten, briefport, zegels, enz.
» kosten van incasseeren.
» reis- eu verblijfkosten van het

hoofdbestuur......

» extra onkosten algemeene ver-
gadering .......

> onderhoud en assurantie van de

bibliotheek......

» contributie en vertegenwoordiging
» commissie in zake reorganisatie
» commissie voor koop en verkoop
» afd. Groningen (coöperatie) .
» onvoorziene uitgaven . . .
» kassaldo op 31 December 1907.

"Werkelijk.
f 1600.—

» 43.86
» 39.05
» 57.075
» 6.22\'

» 91.25

» 125.—
» —

» 19.53
■»

» 21.25

7.35
»

» 1092.74

Begrooting.
f 1600.—
» 25.—
» 25. -
» 25.—
6.—

» 75.—

» 75.-

» 200.—

■» 75.—

» 50.—
» —

» —
» 50.—

f 3103.33 f 2206.—

v. E.

-ocr page 767-

Verslag omtrent den toestand van de bibliotheek
der Maatschappij over 1907/1908.

Zooals uit het voorgaand verslag reeds bleek, bestond er geen
kans dat in den loop van dit jaar een vervolg van den catalogus
zou verschijnen, te ni^er omdat de staat van dienst van alle
veeartsen eigenlijk vooraf moet gaan.

In September 1906 riep ik de medewerking van alle collega\'s
in en herhaalde mijn verzoek in December (zie dit Tijdschrift,
deel XXXIV, bldz. 206).

Het resultaat was niet schitterend; behalve de 15 leden die
op het eerste verzoek hun antwoord inzonden, kwamen er nog
40 bij, zoodat circa 14 pet. der leden aan het verzoek voldeed.
Daarvoor ben ik zeer dankbaar, maar daar het veel schrijven
veel briefport kost, neem ik de vrijheid mijn verzoek nog eens
te herhalen. Het luidt als volgt:

De bibliothecaris verzoekt beleefd de medewerking van alle
veeartsen, die in ons land het recht hadden of hebben tot het uit-
oefenen van de veeartsenij kundige praktijk in haar vollen omvang
en van allen die het diploma aan \'s Rijks veeartsenijschool hebben
verkregen.

Gaarne ontving hij van ieder veearts (de gediplomeerden van
1907 en 1908 zijn hem bekendj opgaaf van naam en voornamen
(voluit), datum, jaar en plaats van geboorte.

Mocht iemand hem kunnen helpen aan deze gegevens voor in
zijn familie overleden veeartsen (liefst met datum en plaats van
overlijden), dan houdt hij zich ook daarvoor ten zeerste aanbevolen.

Behalve het in de bijlagen 1) genoemde, ontving ik van 39
personen 125 stukken, meerendeels in het verslagjaar gepubli-
ceerd. Mijn liartelijken dank breng ik aan allen die mij op
deze wijze helpen bij mijn pogingen, om alles wat door vee-
artsen geschreven is bijeen te verzamelen. Dat velen dit
op prijs stellen, blijkt wel uit het meerder gebruik dat van de
bibliotheek wordt gemaakt; aau 36 personen, waarvan 7 geen
veearts en 9 in de gemeente woonachtig, werden 266 nummers
toegezonden.

1  De bijlagen worden wegens plaatsgebrek in de volgende aflevering
opgenomen.

-ocr page 768-

De namen van hen die inzonden zijn de volgende:
het bestuur der societeit
Absyrtus te Utrecht 5, T. A. L.
Beel te Roermond 15, dr. E. C. II. A. M. Bemei.mans te Bergen-
op-Zoom 1, dr. H. C. L. E.
Berger te Hoek van Holland 1,
A. E.
ten Broeke te Breda 1, P. D. Beunders te Groningen
1, W.
van der Burg te \'s-Gravenhage 8, wijlen M. G. de
Bruin te Utrecht 7, J. J. F. Dhont te Rotterdam 2, F. W. van
Dulm te Arnhem 1, H. L. Ei.lerman Lzn. te Dordrecht 1, dr.
L.
van Es te Fargo N.-D. 2, I). F. van Esveld te Utrecht 13,
P. H. J. Gasille te Noord welle 14, dr. J. de Haan te Buiten-
zorg 2, A. W.
Heidema te Groningen 1, K. Hoefnagel te Utrecht

4, A. Houwink Lzn. te Marum 1, dr. D. A. de Jong te Leiden 3,

5. J. de Jong te Leeuwarden 3, M. C. P. Kruse te Utrecht 1,

H. J. Lehtviens te Maastricht 2, dr. L. F. D. E. Loürens te
Rotterdam
1, A. Marcus te Maastricht 3, dr. H. Markus te
Utrecht 2, dr. A. A.
Overbeek te Groningen 2, J. H. van
Oyen te Haarlem 1, dr. J. D. van der Plaats te Utrecht 1,
E. A. L. Quadekker te Nijmegen 2, dr. H. E. Reeser te Rot-
terdam
1, W. C. Schimmel te Utrecht 5, dr. J. C. van der
Slooten te \'s-Gravenhage 1, D. van der Sluijs te Amsterdam

I, H. J. H. Stempel te Utrecht 1, dr. M. H. J. C. Thomassen
te Utrecht 5, G. C. Duval Verweij te Amsterdam 4, A. Vrij-
burg
te Zürich 3, W. G. van der Wal te Heemstede 2, J. J.
Wester te Utrecht 1.

De belangen der bibliotheek worden u allen dringend aanbevolen.
Utrecht, 23 Juli 1908.

Namens het hoofdbestuur:

De bibliothecaris,

Van Esveld.

Verslag der afdeeling Utrecht.

Niet ingekomen.

Naamlijst der leden van de afdeeling Utrecht.

A. J. Absfoel Wzn., Ede; H. Anker, Oudewater; Ii. A.
B
armen \'t Loo, Barneveld; E. H. Berch Gravenhorst, Bruten ;
J.
Boer, Wgk-bij-Duurstede; J. Crans, Dieren; G. Daams, Baarn;
dr. M. C.
Dekhuyzen, Utrecht; D. F. van Esveld, Utrecht; C.

-ocr page 769-

Eijkman, IJselstein; E. Faber, Deventer; G. Goosens, Houten;
prot. dr. H. J.
Hamburger, Groningen; J. Harp, Venendaal;
H. G.
van Harrevklt, \'s-Gravenhage; J. J. F. Hartmann, Loenen ;
W. H.
van Haselen, Amersfoort; L. Hermkes, Kuilenburg; K-
Hoefnagel, Utrecht; G. J. Hooglan d, Utrecht; prof. dr. L. van
Itallie, Leiden; prof. dr. D. A. de Jong Jzn., Leiden; I. van
Klaveren, Utrecht; S. Knöps, Somuielsdijk; A. van Leeuwen,
Utrecht; H. J. C. van Lent, Tiel; dr. H. Markus, Utrecht; J.
B. H. Moubis, Utrecht; dr. J. D. van der Plaats, Utrecht; dr.
J. H. Picard, Driebergen; R. A. Plemper van Balen, Utrecht;
dr. C. J.
Rab, Oosterbeek; A. de Ruiter, Mijdrecht; W. C.
Schimmel, Utrecht; J. P. van der Slootf.n, Utrecht; H. J. H.
Stempel, Utrecht; J. van Tright, Zalt-Bommel; G. C. Verkaik,
Woerden; H. A. Vermeulen, Utrecht; J. de Vries, Zalt-Bommel ;
J. J.
Wester, Utrecht; G. G. J. Westholz, Rotterdam.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren: prof. dr.
D.
A. de Jong Jzn., voorzitter; H. Anker, ondervoorzitter; H. J.
H.
Stempel, penningmeester; dr. C. J. Rab, secretaris.

Verslag der afdeeling Noord-Holland.

Met genoegen kan worden medegedeeld, dat de afdeeling Noord-
Holland in 1907 in bloei is toegenomen. Zes nieuwe leden
traden toe, terwijl twee leden naar een andere afdeeling overgingen
en, het is treurig te vermelden, een lid werd door het hoofd-
bestuur van de ledenlijst afgevoerd. Het aantal leden bedroeg
zes-en-twintig.

Er werden drie gewone en één buitengewone vergadering in
dit jaar belegd en hoewel de opkomst der leden nog te wenschen
overlaat, is het aangenaam te kunnen constateeren, dat er meer-
der opkomst en grooter belangstelling in de vergaderingen is te
bespeuren.

Dit bleek ook uit het voorstel door deze afdeeling aan het
hoofdbestuur ter behandeling op de laatst gehouden algemeene
vergadering ingezonden, in zake het uitoefenen der veeverlos-
kunde door veehelpers en door het besluit op een der afdeelings-
vergaderingen genomen, waarbij wordt bepaald, dat in de November-
vergadering een wetenschappelijke voordracht zal worden gehouden.

-ocr page 770-

Vele vrije mededeelingen, vooral de genees-, heel- en verlos-
kunde der huisdieren betreffende, werden gedaan.

De financieële toestand der afdeeling is bevredigend, zoodat
de contributie op hetzelfde bedrag als het vorig jaar bleef
vastgesteld.

De bibliotheek werd regelmatig uitgebreid met enkele perio-
dieken en verkeert in goeden staat.

De secretaris,

F. M. de Leur.

Naamlijst der leden.

J. A. R. Avis, Haarlem; B. M. Busing, Naarden; J. Flohil,
Haarlem ; J. Folmer, Hoofddorp; J. W. H. Geerlings, Purmerend;
A.
L. J. Goethals, Amsterdam; G. Hannema, Zaandam; M. J.
H
engeveld GJzn., Haarlem; J. Koelemeij, Ooster-Blokker; D. 0.
Kruijmel, Haarlem; C. A. Leenheer, Weesp; F. M. de Leur,
Hoorn; Hs. van der Linden, Amsterdam; J. Mazure Czn.,
Amsterdam; G. Muus, Schagen; F. J. Nieuwenhuijzen, Hilver-
sum; J. H.
van Oijkn, Haarlem ; J. Rempt Dzn., Ouderkerk a/d
Amstel;
J. W. Roeloffs, Texel; C. Roodzant, Alkmaar; C. Sies-
werda
, de Rijp; D. van der Sluijs, Amsterdam; IJ. van der
Sluis, Amsterdam; A. P. Smits, Amsterdam; dr. W. Stuurman,
Alkmaar; W. S. Stüven, Amsterdam; dr. J. Swif.rstra, Zaan-
dam;
G. C. Duval Verweij, Amsterdam; A. J. E. de Voogd,
Halfweg; U. Wester, Schagen.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de lieeren:

D. van der Sluijs, voorzitter, A. L. J. Goethals, penning-
meester en F. M.
de Leur, secretaris.

Verslag van de afdeeling Zuid-Holland.

Door het toetreden van de lieeren J. M. Kerkhoven, P. Ste-
houwer
en J. A. Vreeswijk, en het overgaau van den heer J.
Fi.ohil te Haarlem naar de afdeeling Noord-Holland, alsmede
het overlijden van den heer
C. A. Rotscheid, nam het aantal
leden toe met 1 en bedroeg het op 1 Januari 1908 26.

Er werden 3 vergaderingen gehouden, in de eerste waarvan de
voorzitter een warm woord van hulde bracht aan de nagedach-

-ocr page 771-

tenis van ons overleden lid, wijlen de lieer C. A. Hotscheid, die
zich steeds als een getrouw bezoeker onzer vergaderingen en een
goed collega had gekenmerkt.

Eveneens werden het overleden oud-lid onzer afdeeling, wijlen
de heer F. A. P
eyermans, en de tot zijn dood steeds werkzame
leeraar aan \'s Rijks veeartsenijschool, wijlen de heer dr. M. H. J.
P.
Thomassen, die zoo plotseling aan zijn familie en aan onze
Maatschappij werd ontrukt, herdacht.

In diezelfde vergadering werd de veteraan der Nederlandsche
veeartsen tot onzen voorzitter herkozen, ondanks zijn booze plannen
om zich daarvoor niet meer beschikbaar te stellen. Onze afdee-
ling mag er zich in verheugen dat een kalm, bezadigd en met
zijn tijd meelevend collega de moker des gezags blijft voeren.

De contributie per lid bedroeg f 7.—, waardoor het mogelijk
was een klein batig saldo in kas te verkrijgen.

Van de practische mededeelingen zij vermeld dat besproken
werd door de heeren:

S. J. M. Mogendorff: de katelase, waarvan een artikel van
zijn hand in het Tijdschrift zal verschijnen;

J. C. Colder: de handelingen van sommige veeverzekering-
maatschappijen ;

H. van Aken: een geval van vischvergiftiging;

J. Laay : het gebruik van yobimbine;

Dr. P. Verhaat: verlossing van een rund met obliteratie van
het cervicaalkanaal;

W. C. van de Stolpe: inspuiting met miltvuurserum.

In de laatste vergadering werd op diens verzoek den heer A.
tkr Cock, directeur der naamlooze vennootschap Unitas medicorum,
gelegenheid gegeven om een beschouwing te leveren van datgene
wat bij het bestuur heeft voorgezeten om een weduweufonds
te stichten, zonder dat daaraan jaarlijks behoeft te worden bijge-
dragen.

Na de duidelijke improvisatie vau den spreker bleven verschil-
lende opmerkingen niet achterwege, welke zeer welwillend werden
beantwoord; zoover niet dadelijk inlichtingen konden worden ge-
geven, werden deze voor later toegezegd.

De secretaris,

H. L. Ei.lerman Lz.

-ocr page 772-

Naamlijst dei- leden.

B. J. Aalbers, Rijsoord; H. van Aken, \'s-Gravenhage; W.
F. A
ltevogt, Klaaswaal; D. de Bruin, Strijen; M. C. van
Bühren, Zuidland; Jan C. Colder, Gorinchem; H. L. Ellerman Lz.,
Dordrecht; C. Fauel, Rotterdam ; M. Frankenhuis Jr., Sliedrecht;
P. A.
Goedhart, Meerkerk; C. de Graaf, Dirksland; A. J. van
Heuert, Sommelsdijk; J. J. Hendrikse, Groot-Ammers, J. M.
Kerkhoven, Rotterdam; E. A. Kok, Rotterdam; J. Laaij, Rijs-
oord; S. J. M.
Mogendorff, Schoonhoven; M. C. van der Poel,
Nieuwenhoorn; H. Poot, \'s-Gravenhage; M. de Ridder, Leer-
dam;
Th. G. van Rijssel, Dordrecht; P. Stehouwer, \'s-Graven-
deel;
W. C. van de Stolpe, Gouda; P. Teuer, Ned. O.-L; dr.
P.
Vermaat, Oud-Beierland; Joh. A. Vreeswijk, Oude-Tonge.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren : B. J. Aalbers,
voorzitter; J. J. Hendrikse, penningmeester en H. L. Eller-
man
Lzn., secretaris.

Verslag der nieuwe afdeeling Zuid-Holland.

Niet ingekomen.

Naamlijst van de leden der nieuwe afdeeling
Zuid-Holland.

J. N. Ballangée, \'s-Gravenhage; A. A. Barendregt, Baren-
drecht; M. E. baron
Bentink, Bergen-op-Zoom; dr. H. C. L. E.
Berger, Hoek-van-Holland; J. Burggraaf, Bodegraven; J. L. G.
Cayaux, \'s-Gravenhage; dr. I). J. Copper DJzn., Rotterdam; J.
J. F. D
hont, Rotterdam; J. M. Fillekes Jzn., Hillegersberg;
M.
Flohil, \'s-Gravenhage; W. Folmer, \'s-Gravenhage; A. Fre-
derikse
, Amersfoort; D. H. Goossen, Venloo; D. van Gruting,
Leiden; C. van Heelsbergen, Breda; R. H. G. Gallandat
Huet, Breda; J. D. Keukenmeester, Vlaardingen; J. Klei-
burg
, Nieuw-Lekkerland; J. M. Knipscheer, \'s-Gravenhage; D.
K
ruijt, Delft; K. R. Kuipers, Alfen a/d Rijn; J. F. La-
méris
, \'s-Gravenhage; J. Laméris, \'s-Gravenhage; dr. Louis F.
D. E. Lourens, Rotterdam; J. Maas, Milligen ; C. M. Mazure,
Rotterdam; A. F. Muller, Lisse; P, C. Muijzert, Breda; A.

-ocr page 773-

Overbosch, \'s-Gravenhage; E. Overbosch, Gouda; H. W. Over-
bosch
, Gouda; dr. J. Poels, Rotterdam; dr. H. E. Reeser, Rot-
terdam; dr. H.
Remmilts, \'s-Gravenhage; dr. A. ten Sande Jr.,
\'s-Gravenhage; dr. J. C.
van der Slooten, \'s-Gravenhage; K.
Smits, Poortugaal; J. F. Velde, Naaldwijk; A. J. van Velzen,
Schiedam; M. H. de la Vieter, \'s-Gravenhage; K. de Vink,
Soetermeer; J. J. Westbroek, Leiden; J! van Zijverden, Am-
sterdam.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren: J. F. Laméhis,
voorzitter; A. Overbosch, penningmeester; dr. J. Poels, secretaris.

Verslag der afdeeling Zeeland.

De vergaderingen worden niet druk bezocht, terwijl de be-
sprekingen geen aanleiding hebben gegeven daarvan bijzondere
melding te maken.

De secretaris,

M. Lucieer.

Naamlijst der leden.

L. Boogaert, Axel; J. W. Brouwer, Kortgene; L. J. Colsen,
Hontenisse; P. H. J. Gasille, Noordwelle ; J. P. L. Goemans,
Zieriksee; J. A. de Graaff, Scherpenisse; J. Kooyman, Honte-
nisse; J.
Kraamer, Koudekerke; L. Louter, IJzendijke; M.
Lucieer, Oostburg; E. L. van Mèrvennée, Middelburg; H. J.
van Nederveen, Middelburg; J. Z. Risch, Goes; A. Risseeuw,
Heinkenszand; M. van der Vliet, Kruiningen; D. G. de Vries,
Klinge; H. A. Welman, Vlissingen.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren : E. L. van
Mervennée, voorzitter; M. van der. Vliet, penningmeester; M.
L
ucieer, secretaris.

Verslag der afdeeling Noord-Brabant—Limburg.

De afdeeling Noord-Brabant—Limburg heeft in 1907 twee
vergaderingen gehouden: een zomervergadering op 31 Augustus
en een wintervergadering op 28 November, beide te \'s-Her-
togenbosch. De zomervergadering was vrij goed bezocht, maar

-ocr page 774-

het bezoek aan de wintervergadering had beter kannen zijn.
Behalve de huishoudelijke zaken werden verschillende wetenschap-
pelijke onderwerpen besproken.

De afdeeling leed twee zware verliezen : door het overlijden
van de heeren dr. M. H. J. P.
Thomassen en L. Th. JannÉ;
twee wetenschappelijk hoog staande mannen. In bijzonderheden
te treden omtrent het leven en het streven dezer beide collega\'s,
die helaas te vroeg zijn heengegaan, zou mij te ver voeren;
elders werd op bun groote verdiensten gewezen. De afdeeling
Noord-Brabant—Limburg zal hun nagedachtenis in eere houden.

Waar donkere wolken groeien, verschijnt ook nu en dan een
zonnestraaltje. Wij mochten een collega huldigen, namelijk den
heer
H. J. Billekens te Weert, met zijn 50-jarig ambstfeest.
Namens verschillende collega\'s werd hem een pendule met coupes
en vanwege de afdeeling een lauwerkrans aangeboden. Een vijf-
tiental collega\'s namen met hem deel aan een feestbanket.

Het ledental bedraagt 45.

De eerste secretaris,
H. Sala.

Naamlijst der leden.

A. J. S. van Alphen, Rotterdam; T. A. L. Beel, Roermond ,
B. Bierman, Helmond; J. Bili.ekens, Horst; H. Billekens,
Weert; L. J. H. Bloemen, Roermond; J, C. Boots, Kuik; K.
Bosma, Zevenbergen; M. J. H. Duijsens, Heerlen ; G. B. Goossens,
Roermond; J. H. Billen, Maastricht; W. F. A. Hilwig, Heusden ;
P.
J. \'t Hooft, Almkerk: F. van Hootegem, \'s-Hertogeubosch;
H.
J. 0. Horbach, Wittern; P. K. M. Houba, Maastricht; D.
H
ubertus, Os; L. Jenniskens, Helden ; A. de Jong, \'s-Grevelduin-
Kapelle; H.
de Jong, Ginneken; L. van Kempen, Sittard; P. H.
van Kempen, Echt; J. A. Klauwers, Teteringen; L. R. Klin-
kenberg
, Klundert; J. Köhler, Almkerk; E. F. L. Kortman,
Rozeudaal; C. A. van deli Leeden, Woensel; H. J. Lemmens,
Maastricht: J. C. E. van Looveren, Prinsenhage; J. de Man-
Bergen-op-Zoom; A. A. van Mansfeld, Bergen-op-Zoom; C. II
Molendijk, Dinteloord; A. J. Montens, Teteringen; J. M. van
Nieuwenhuijzen, Steenbergen; P. den Ouden, Tilburg; W. J.
P
aimans, Os; H. Pinckers, Gulpen; M. F. Plankeel, \'s-Her-

-ocr page 775-

togenbosch; F. J. H. J. Quaedvlieg, Eckelrade; H. J. H. Sala,
Venraai; A. van de Sande, Steenbergen; W. G. Schepens, Beek;
J. J. W.
üki.tngs, Heerlen; dr. P. F. Vermast, Etten; K. J.
Vroemen, Weert.

Het bestuur der afdeeling bestaat uitdeheeren: W\'J. Paimans,
voorzitter; J. Köhler, penningmeester; H. J. H. Sala, lste
secretaris; P. J. \'t Hooft, 2de secretaris.

Naamlijst der leden van de algemeene
afdeeling.

E. A. R. F. Baudet, Venloo; dr. E. C. H. A. M. Bemel-
mans
, tijdelijk Rotterdam ; J. I). van den Berch, Bali; dr. L.
de Blieck, Buitenzorg; A. de Boer, Rotterdam; I. Breedveld,
tijdelijk Amsterdam; A. E. ten Broeke, Breda; W. van oer
Burg, \'s-Gravenbage; J. K. F. de Does, \'s-Gravenhage; ür. J.
van Dorssen, \'s-Hertogenboscb; J. L. van Eck, Weltevreden;
W.
J. Esser, Soerabaia; D. J. Fischer, Semarang; Geldersch-
Overijselsche Maatschappij van Landbouw; G. L.
J. Gooren,
Amsterdam; J. A. Gunst, Batavia; J. Hellemans, Soerakarta;
B.
J. C. te Hknneee, Rotterdam; A. C. A. Heshusius, Batavia;
<lr.
H. C. \'t Hoen, Magelang; L. J. Hoogkamer, \'s-Gravenhage;
H. J. M. Hoogland, Utrecht; D. IIubenet, Cheribon; K. Hui-
zinoa, Hellendoorn; O. S. Jeronimus, Medan; F. P. Keijser,
Leiden; F. W. Kempen, Pekalongan; H. W. Klerk de Reus,
Amersfoort; J. A. Lenshoek, Pamekasan; dr. G. Leurink, Bui-
tenzorg; dr. G. A.
van Lier, Serang; dr. J. A. van der Linde,
Koeta Radja; G. Lubberink, Zwolle; D. S. R. Mensema, Ter Apel;
J. 0. Numans, Banjoe-Biroe; dr. K. Over, Amsterdam; L. G.
H. G.
van de Pas, Buenos-Aires; 0. A. Penning, Weltevreden;
K.
J. Poll, Zeist; G. 0. Post, Medan; J. G. A. Reeser, Am-
sterdam; dr.
H. H. Röiïik, Salatiga; F. H. Sardemann, Soera-
baia; P.
Schat, tijdelijk Leeuwarden; J. N. A. C. Scheepens,
Batavia; H. Schornagel, Utrecht; dr. H. J. van der Schroeff,
Paramaribo; J. van Slooten, Salatiga; dr. H. J.Smit, Rotterdam-
J. 0. F. Sohns, Taroetoeng; dr. J. Staal, Rotterdam; H. van
Straaten, Rotterdam; L. Th. A. Steding, Eist; A. E. P. R.
Stuur, Lahat; C. Tenhaeff, Utrecht; dr. M. H. J. C. Thomas-
sen
, Breda; H. J. Tromp de Haas, Batavia; dr. J. van der

-ocr page 776-

Veen, Rotterdam; K. van der Veen, tijdelijk Berlijn; dr. P. A.
van Velzen, Padang; H. P. E. Verbeune, Roermond; A. M.
Vermast, Bondowoso; J. H. C. Vermeer, Bandoeng; A. de Vlet-
ter
, Weltevreden; J. Vollema, Bandoeng; A. Vrijburg, tijdelijk
Zurich; B.
Vrijburg, Buitenzorg; H. C. de Waal, Dordrecht;
D. B.
Wagenaar, Demak ; W. G. van der Wal, Heemstede ;
G.
J. Waldeck, Venloo; C. F. G. H. de Wilde, Fort de Koek;
dr.
N. P. Woudenberg, \'s-Gravenhage; P. Zijp, Batavia; J. van
Zijverden, Zieriksee.

Boekaankondiging.

Dr. D. A. DB JONG, Veterinaire Pathologie en Hygiëne.
Mededeelingen en onderzoekingen uit praktijk en labo-
ratorium. Vierde en laatste reeks van het eerste deel.
Leiden, G. L. VAN DEN BERG, 1908.

In deze reeks behandelt de Jong de volgende onderwerpen:

XXIX. Uber Bacterium vulgare s. Bacillus proteus vulgaris,
Septikämie und Eiterung.

XXX. Beiträge zur Klinik und zur Pathologie der Tuberku-
lose des Pterdes.

XXXI. Echinococcus multilocularis in dem Musculus Glutaeus
Maximus beim Pferde (mit einer Tafel).

XXXII. Von der Kapsel ausgehendes Fibrom in der Leber
eines Rindes (mit einer Tafel).

XXXLII. Leberamyloid und Leberruptur beim Huhn.

XXXIV. De biologische reinigings-inrichting aan het openbaar
slachthuis te Leiden (met afbeelding): I. door ü. A.
de Jong.
II. door W. C. de Graaff.

XXXV. De enting van caviae als diagnosticum voor malleus.

XXXVI. Über Tuberkelbacillen in der Milch tuberkulöser Tiere.

XXXVII. Het verband tusschen zoogdier- en vogeltuberculose.

XXXVIII. Tuberculine.

In mededeeling XXIX komt de Jong tot de volgende conclusie:

«Ver Proteus ist also in die Reihe der pyogenen Mikroorganismen
ider Haustiere einzuverleiben, wodurch die Vielseitigkeit der Aetio-
<logie der Eiterung zunimmt
.» Verder vestigt hij de aandacht op

-ocr page 777-

het feit, dat de door hem uit een leverabsces van een rund ge-
ïsoleerde proteus-stam
geen gas vormt in suikerhoudende voedings-
media.

Uit mededeeling XXX concludeert schrijver:

I. Dass die Tuberkulinprobe auch beim Pferde die Tuberkulose
entdecken lässt.

II. Dass dabei heftige Reaktion, namentlich auch organisch
und lokal, eintreten kann.

III. Dass eine nach zwei Monaten wiederholte Einspritzung
der doppelten Dosis Tuberkulin den Tod unter Kollaps- und
Vergiftungserscheinungen herbeizuführen vermag.

IV. Dass die Impfung bei Meerschweinchen anfangs sehr
schleichend verlaufen kann, während Kaninchen ziemlich schnell
zu Grunde gehen, was in dem erwähnten Fall eine anfangs ge-
ringe Virulenz für Meerschweinchen bedeutet.

V. Diese anfangs geringgradige Virulenz für Meerschweinchen
kann den Verdacht auf Geflügeltuberkulose hinlenken, während
eine fortgesetzte Untersuchung in jedes Hinsicht Säugetiertuber-
kulose erkennen lässt.

De sectie van het paard in quaestie gaf het volgend beeld :
hevige tuberculose van de
milt-, verder tuberculose van de lever,
portaalklier, pancreasklier, rechter nierklier, linker retropharyngeaal-
klier, middelste lialsklieren, rechter bronchiaalklier, voorste mediasti-
naalklieren.
De van dit geval gecultiveerde tuberkelbacil gedroeg
zich als een zoogdiertuberkelbacil. (Volgens
Nocard zou de ab-
dominale vorm van de tuberculose van het paard door vogel-
tuberkelbacillen worden veroorzaakt.)

In mededeeling XXXI wordt een interessant geval vermeld van
echinococcus multilocularis in den rechter musculus glutaeus maximus
bij een uit Engeland herkomstig slachtpaard, ouder dan 10 jaar;
deze echinococcus bevatte tal van fertiele blazen. Van chirurgisch
standpunt is het opmerkenswaardig, dat uitgebreide zwellingen
in de spieren bij bet paard ook door
echinococcus multilocularis
kunnen worden veroorzaakt.

Uit mededeeling XXXIII blijkt, dat ook bjj het hoen, evenals
bij het paard, leveramyloïd, door ruptuur van dit orgaan, den
dood door verbloeding kan veroorzaken.

In mededeeling XXXIV komt de Jong tot het volgend oordeel
over de biologische reinigings-inrichting aan het openbaar slacht-

-ocr page 778-

huis te Leiden: «De biologische reiniging aan ons slachthuis
«voldoet voor een groot gedeelte aan haar opdracht, terwijl de
«resultaten bij accurate bediening en zonder buitengewone om-
«standigheden zelfs zeer goed kunnen zijn,» terwijl
dk Graaff,
die het chemisch onderzoek (chloorgehalte, kaliumpermanganaat-
cijfer, methyleenblauwreductieproef, stikstofverdeeling) verrichtte,
op grond hiervan zijn meening als volgt formuleert: «Alles te
«zamen beschouwd, mogen de uitkomsten met het biologische
«reinigingssysteem op het openbaar slachthuis te Leiden verkregen
«alleszins bevredigend genoemd worden; of men door kleine
«wijzigingen nog beter resultaten verkrijgen zou, is een kwestie,
«welke hier buiten beschouwing blijft.»

In mededeeling XXXV, de enting van caviae als diagnosticum
voor malleus, komt
de Jong tot de volgende conclusie: «Aange-
«nomen moet worden dat, afgezien van dosis en virulentie der
«iugebrachte bacillen, een groot weerstandsvermogen van sommige
«caviae, zoowel bij buik- als bij subcutane enting, de infectie kan
«tegenhouden!»

Mededeeling XXXVI brengt het volgend resultaat: «Obwohl
in den meisten Fällen die Milch von klinisch gesunden Kühen,
welche lediglich auf Tuberkulin reagieren, keine virulenten Ba-
cillen enthalten wird, so können doch auch Ausnahmen vor-
kommen. Wünscht man in dieser Hinsicht absolut sicher zu gehen,
dann muss man eben die Milch nur von solchen Tieren nehmen,
welche auch auf Tuberkulin nicht reagieren.

In XXXVII geeft de Jong een bijdrage voor de originaire
eenheid der zoogdier- en vogeltuberkelbacillen.
Het is de voordracht
door hem gehouden in de algemeene vergadering van de Maat-
schappij ter bevordering der veeartsenykuude in Nederland op
12 October 1907. «Een congenitale rundertuberculose, welke
een cavia doet sterven aan een zoogdiertuberculose; de longen
van den foetus van deze cavia, zorgvuldig ter enting voor-
bereid, doen een cavia weder sterven onder het beeld der zoog-
diertuberculose, maar de geïsoleerde bacillus is een vogelbacillus,
die zich bij alle proefdieren als zoodanig verhoudt, alleen bij
één cavia weder een beeld der zoogdiertuberculose te voorschijn
riep!»

Bovenstaand resumé moge tot kennisneming van het origineel
opwekken; de vierde reeks van
de Jong\'s Veterinaire Pathologie

-ocr page 779-

en Hygiëne wordt ieder, die zich op dat gebied beweegt, ten
zeerste ter lezing aanbevolen.
 H. Markus.

Nieuw uitgekomen boeken.

H. Gross, Das ostfriesische Pferd. Mit über 100 Abbildungen. Hannover,
M. und H. S
chaprr 1908. Preis geb. 4 Mark.

Prof. Dr. Franz Müller, Lehre vom Exterieur des Pferdes oder von der
Beurteilung des Pferdes nach seiner äusseren Form. VII Auflage. Mit
28 Holzschnitten und der Abbildung eines Original-Araber-Hengstes und
eines Pferdeskelettes. Wien, W. B
raumüller 1908. Preis gebunden
4,20 Mark.

E. Suckow, Heber Vererbung und Aufzucht der Pferde mit besonderer
Berücksichtigung der Schrittpferdezucht.
Hannovor, M. und H. Schaper
1908. Preis 1,20 Mark.

B. Haakh, Führer durch Württembergs landwirtschaftliche Tierzucht. Mit
Illustrationen. Hannover, M. und Ii S
chaper 1908. Preis 0,25 Mark.

Ludwig von Müller, Beitrüge zur Lehre vom Zahnalter des Pferdes.
(Inaugural-Dissertation der philosophischen Fakultät Leipzig.) 1908.

E. Klinge, Die inneren Irisschichten der Haussäugetiere. (Inaugural-Disser-
tation der vet. med. Fakultät Zürich.) Mit 24 Figuron im Texte. Wies-
baden, J. F. B
erumann 1908.

R. Gasse, Untersuchungen über das Verhalten der Blutkörperchen bei chirur-
gischen Krankheiten des Pferdes, besonders bei eitrigen Entzündungen.
Inaugural-Dissertation, Glessen. 1907.

Prof. Dr. H. Schindelka, Hautkrankheiten bei Haustieren. Mit 95 Abbil-
dungen und 8 Chromotafeln. 2 neuboarbeitoto Auflage.
(Handbuch der
Tierärztlichen Chirurgie und Geburtshilfe von Prof.
Baykr und Prof.
Früiiner.) Wien und Leipzig, W. Braumüller 1908. Preis 22,60 Mark.

Prof. Dr. Zsciiokke, Die Krankheiten der Knochen. Hell, Krankheiten der
Muskeln, Faszien, Nerven und Gefässe an den Extremitäten.
Prof. Dr.
S
iedamorotzky, Krankheiten der Sehnen, Sehnenscheiden und Schleim-
beutel.
Neu bearbeitet von Prof. Dr. Lungwitz. Bartke, Kriegschirurgie
und Statistik.
Prof. Lanzilotti-Buonsanti, Krankheiten der Gelenke
inkl. Spat und Schale.
2 verbesserte und vermehrte Auflage. Mit 152
Abbildungen. (
Handbuch der Tierärztlichen Chirurgie und Geburtshilfe
von Prof.
Bayer yund Prof. Fhühner.) Wien und Leipzig, W. Brau-
müller
1908. Preis 18 Mark.

Prof. Dr. R. Eberlein, Entwicklung und Aufgaben der tierärztlichen Chir-
urgie und des chirurgisch-klinischen Unterrichtes.
Festrede. Berlin,
A. H
irsohwald 1908.

Arthur Fischer, Ueber Scheiden- und Wurftuberkulose bei der Kuh. (Inau-
gural-Dissertation der philosophischen Fakultät Leipzig.) 1908.

Dr. Richter, Die Hundestaupe, ihre Vorbeugung und Behandlung durch
Impfung.
Mit 4 üoppoltafoln. Dessau, E. H. de Rot 1908. Preis 3,50 Mark.

-ocr page 780-

Dr. H. ScHWiJTER, Ueber das Gleichgewicht des Pferdes. Mit 25 Figuren
im Text. Bern, S
tSmpfli & O. 1907. Preis 3 Mark.

Kürt Neumann, Beitrag zur Biologie des Erregers der Kälberruhr-Colibacil-
losis.
Inaugural-Dissertation Giessen. Jena, G. Fischer 1908.

Kurt Schumann, Untersuchungen über Abszesse und abszesähnliche Nekrose-
herde in der Leber des Kalbes.
Inaugural-Dissertation Leipzig. 1908.

Prof. Dr. G. Schneidemühl, Spezielle Pathologie und Therapie der Haustiere.
Mit Abbildungen im Text. Berlin, R. Trenkel 1908. Preis komplett,
gebunden 22 Mark.

Dr. Curt Glaesmer, Tierseuchen-Bekämpfung im Felde. Berlin, R. Schoetz
1908. Preis 2 Mark.

Die Ergebnisse der Schlachtvieh- und Fleischbeschau im Deutschen Reiche
im Jahre 1905.
Bearbeitet im Kaiserlichen Gesundheitsamte. Berlin, J.
S
pringer 1908.

A. Railliet et A. Henry, Némaihelmintes parasites. Expédition antarctique
française (1903 — 1905), commandée par le Dr. J. C
harcot. Paris 1908.

Ed. Cubot, Fécondation et Stérilité. Paris, Charles Amat 1908. Prix 3
francs.

Mollereau, Porcher et Nicolas, Vade-Mecum du Vétérinaire, 36 édition.
Un petit volume in-16 de XII—342 pages. Paris, A
sselin et Houzeau
1908. Prix relié 4 francs.

R. Blanchard, Glossaire allemand-français des termes d\'anatomie et de
zoologie.
In 8°., 300 pages, cartonné. Paris, Asselin et Houzeau 1908.

Prof. D. Noël Paton, Essentials of Physiology for Veterinary Students.
Second Edition. Revised and Enlargod. Edinburgh and London, Wil-
liam Orben & Sons 1908.

G. II. Hart, Rabies and its Increasing Prevalence. Circular N°. 129. U. S.
Department of Agriculture. Bureau of Animal Industry. Washington
1908.

A. Peters, Twelfth semiannual*Report of the Chief of the Cattle Bureau to
the Massachussets State Board of Agriculture.
Boston 1908.

Cl. B. Lane, Medical Milk commissions and the Production of certified Milk
in the United States.
Bulletin N". 104. U. S. Department of Agricul-
ture. Bureau of Animal Industry, Washington 1908.

E. C. Schröder and W. E. Cotton, Tubercle Bacilli in Butter. Their Oc-
currence, Vitality and Significance.
Circular N°. 127. U. S. Department
of Agriculture. Bureau of Animal Industry. Washington 1908.

Mededeelingen van het hoofdbestuur.

Door het hoofdbestuur zijn als leden der algeineene afdeeling
aangenomen:

J. E. Asbeek Brusse te Hilversum, S. J. Douma te Menaldum»
Th. Edens te Opwierde (Appingedam), L. E. Hinrichs te Nijmegen,

-ocr page 781-

H. J. Kars te Goudriaan, J. Kets, te Laag-Keppel, J. Kok
te \'s-Heerenberg, W. Luxwolda te Koevordeji, J. B. F. Solkes
te Amsterdam, J. C. van Veen te Deventer, J. Zweers te
Deventer en J. H.
Zijp te Utrecht.

Bij de algemeene afdeeling zijn overgegaan A. J. E. te Voogd
en A. van der Steur, door vertrek naar Indië.

Personalia.

Benoemd: met ingang van 1 Juli 19Ö8 tot provinciaal veearts
in den kring Oosterhout en bij besluit van 7 Augustus 1908
tot gemeente-veearts te Oosterhout de paardenarts lste klasse bij
het leger in Ned.-Indië A. E.
ten Broeke, tijdelijk te Breda;

Op 25 Augustus 1908, tot leden der vaste commissie voor
hoefbeslag in de Geldersch-Overijselsche Maatschappij voor land-
bouw J.
B. H. Moubis en H. M. Kroon.

Gevestigd: 1 Augustus 1908 te Tiel M. ten Broek; te Hout-
rijk en Polanen (Halfweg) J. H.
Zijp.

Onderscheidingen: De gouvernementsveearts in Nederlanasch-Iudië
K.
van der Veen legde op 1 Augustus 1908 te Berlijn met
gunstig gevolg het examen af als »Tierzucht-Inspeklor"; hij kreeg
daarbij de qualificatie «sehr gut» ; bij koninklijk besluit van 27
Augustus 1908, n°. 28, zijn benoemd tot ridder in de orde van
Oranje-Nassau P. M
uyzeh,t, paardenarts lsto klasse, D. F. van
Esveld, leeraar \'s Rijks veeartsenyschool en J. F. Laméris, districts-
veearts.

De redachtie biedt bovenstaanden heeren haar gelukwenschen
aan met de hun te beurt gevallen onderscheiding.

Wat den heer van Esveld betreft, geeft ondergeteekende —
en hij vertrouwt hiermede het gevoelen van alle collega\'s uit te
drukken — zijn bijzondere ingenomenheid te kennen met het feit,
dat de regeering diens groote verdiensten èn als leeraar èn als
krachtig bevorderaar der vleeschkeuring in ons land, thans ook
erkend heeft. W.
C. Schimmel.

Ontslagen\', op verzoek eervol ontslag verleend, met ingang van
1 October 1908, als gemeente-veearts aan-G. L. Hinrichs te Eist (G.).

Ter beschikking gesteld om te worden benoemd tot veearts bij

-ocr page 782-

den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst iu Nederlandscli-Indië :
bij resolutie van 13 Augustus 1908, n». 46,
J. A. R. Avis te
Haarlem en dr. II.
J. Smit te Rotterdam; bij resolutie van
20 Augustus 1908, n°. 50, A.
van der Steur te Markeloo.

Ontheven: eervol, van de tijdelijke waarneming van den dienst
in het ressort Besoeki, de gouvernementsveearts te Pasoeroean,
J. Vollema ; van zijn tijdelijke detacheering iu de residentie
Besoeki, de gouvernementsveearts te Poerwokerto,
F. W. Kempen.

Bepaald\', dat de gouvernementsveearts te Magelang, dr. H.
\'t Hoen, gedurende de ontstentenis van een veearts in het ressort
Banjoemas, met den dienst in dat ressort belast blijft en zulks
met gelijktijdige uitoefening zijner eigen functiën.
(N. Rott. Crt.
van 7 Augustus 1908.)

Overgeplaatst: van Kediri naar het ressort Tapanoeli, met stand-
plaats Taroetoeng, de gouvernementsveearts
J. Cu. F. Sohns; van
Pekalongan naar het ressort Kediri, met standplaats Kediri, de gou-
vernementsveearts P.
Teljer, wordende hij tevens gedurende de
ontstentenis van een veearts voor liet ressort Madioen belast met den
dienst in dat ressort; van Poerwokerto naar het ressort Pekalongan,
met standplaats Pekalongan, de gouvernementsveearts
F. W.
K
empen; naar het ressort Besoeki, met standplaats Bondowoso,
de tijdelijk waarnemende gouvernementsveearts
A. M. Vermast;
naar het ressort Rembang, met standplaats Bodjonegoro, de
gouvernementsveearts D. B.
Wagenaar

Tijdelijk toegevoegd: aan den gouvernementsveearts: te Magelang,
de benoemde gouvernementsveearts
P. Zijp, met voorloopige
standplaats Magelang; te Semarang, de benoemde gouvernements-
veearts A. C. A.
Heshusius, met voorloopige standplaats Semarang.
(N. Rott. Crt. van 14 Aug. 1908).

De veearts A. J. E. de Voogd zal 5 September naar lndië
vertrekken.

De raad van Dordrecht keurt goed het voorstel van Burge-
meester en wethouders tot vaststelling eener nieuwe verordening
betreffende het personeel der gemeenteslachtplaats. Hierbij komt
de betrekking van keuringsveearts, tevens onder-directenr dei-
inrichting, te vervallen, terwijl de directeur het werk van dezen
ambtenaar zal overnemen. Deze bezuiniging is noodig geworden
omdat de inkomsten der gemeenteslachtplaats niet hebben opge-
leverd, wat redelijkerwijze, met het oog op de elders verkregen

-ocr page 783-

ervaring, mocht worden verwacht. (A\\ Rott. Crt. van 25 Augustus
1909.

Rijks veeartsenijschool.

Benoemd; bij koninklijk besluit van 29 Augustus 1908, n°. 45,
tot leeraar
W. J. Paimans te Os, plaatsvervangend districts-
veearts voor Teteringen en Dordrecht; tot tijdelijk leeraar H. M.
Kroon te Deventer, plaatsvervangend districtveearts voor Zutfen;

bij ministeriëele beschikking van 26 Augustus 1908, n°. 7445,
voor het tijdvak van
1 September 1908—31 Augustus 1909,
tot assistent bij: 1°. de natuurlijke historie C. II. Nikuwi.and;
2°. de cliniek en de geneeskundige leervakken G. Krediet; 3". de
cliniek en de heelkundige leervakken
J. Egoink en J. C. van
Veen; 4°. de cliniek en de verloskunde W. van den Akker.

Bij ministeriëele beschikking van 11 Augustus 1908 is benoemd
tot amanuensis bij de natuur- en scheikunde, van 16 Augustus
1908 tot 30 Juni 1909, J. N.
van Leeuwen te Maarsen.

Rijks seruminrichting.

Benoemd, met ingang van 1 Augustus 1908, tot assistent dr. J.
van der Veen uit Tiel. De gouvernementsveearts K. van der
Veen is tijdelijk in de Rijks seruminrichting werkzaam.

Wet op de uitvoerkeuring van vleesch 1907.

Koninklijk besluit van 24 Juni 1908, n°. 50, houdende voor-
schriften ter uitvoering van artikel 5 der wet op de uitvoer-
keuring van vleesch 1907 (
Staatsblad n°. 217).

§. 1. Van de wijze waarop de dieren, waarvan het vleesch
aan keuring onderworpen is, worden geslacht.

Artikel 1. 1. Het dooden geschiedt door verbloeding, bij
eenhoevige dieren, runderen en varkens na bedwelming, of door
aanwending van werktuigen, wier toepassing een onmiddellijken
dood ten gevolge heeft.

-ocr page 784-

2. Toepassing van den neksteek of nekslag is verboden.

3. Bedwelming of aanwending van sub 1 bedoelde werktuigen
mag slechts geschieden door geoefende, krachtige, onder goed-
keuring van den inspecteur door den eigenaar of directeur van
de slachterij aan te wijzen, personen.

4. Het is verboden voort te gaan met slachten, voordat de
dood zichtbaar is ingetreden.

Artikel 2. 1. De varkens worden van de borstels ontdaan ;
de andere dieren van de huid, met dien verstande, dat deze op
ten minste eene plaats aan het dier verbonden moet blijven,
indien dit door den met de keuring belasten ambtenaar nood-
zakelijk wordt geacht.

De rijkskeurmeester is bevoegd te vergunnen, dat kalveren niet
van de huid worden ontdaan.

2. Kop, pooten, borst- en buikingewanden en uier worden
overeenkomstig eene door den directeur of den eigenaar van de
slachterij onder goedkeuring van den inspecteur vastgestelde
regeling, tot na afloop van de keuring zoo bewaard, dat geen
twijfel kan bestaan, bij welk dier deze deelen behooren, en de
keuring naar behooren kan geschieden.

3. De vliezen van borst- en buikholte worden noch geheel,
noch gedeeltelijk verwijderd.

4. Bij het slachten is het maken van onnoodige insnijdingen
verboden.

Artikel 3. Indien gedurende het slachten ziekelijke afwijkingen
bij een dier worden ontdekt, geeft hij, die slacht, hiervan on-
middellijk kennis aan den met de keuring belasten ambtenaar.

Artikel 4. Tenzij in opdracht van den rijkskeurmeester, is
het verboden de geslachte dieren of deelen daarvan over te brengen
naar andere plaatsen, voordat de keuring is geëindigd.

§ 2. Van de gemeenten en de plaatsen, waar, alsmede de
tijdruimten, waarbinnen vleesch ter keuring kan
worden aangeboden.

Artikel 5. In door Ons aan te wijzen gemeenten worden keu-
ringsdiensten ingesteld in plaatsen, welke voldoen aan de in de
artikelen 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12 gestelde voorwaarden.

Artikel 6. 1. Het terrein van eene slachterij, waar keuring
plaats heeft, is van de omgeving afgescheiden en heeft één toegang.

-ocr page 785-

2. Met toestemming van den inspecteur en onder de door
dezen te stellen voorwaarden mogen meerdere toegangen worden
gemaakt.

Artikel 7. Op het terrein is eene voldoende hoeveelheid goed
water ter beschikking.

Artikel 8. De verbindingswegen tusschen de gebouwen onder-
ling, tusschen deze en den openbaren weg alsmede de vrije grond
van het terrein, bedoeld in artikel 6, tot eene breedte van ten
miuste 1 M., gemeten uit den buitenwand van het slachthuis,
zijn regelmatig bestraat, zoodat afdoeude reiniging gemakkelijk
kan plaats vinden.

Artikel 9. 1. De vloeren van het slachthuis en van de stallen
zijn waterdicht; zij vertoonen geene scheuren en onnoodige ver-
diepingen en hebben zooveel helling, dat het spoel- en schrob-
water hetzij rechtstreeks, hetzij door open goten, gemakkelijk
wegvloeit naar met afneembaren rooster afgedekte en\' van stank-
afsluiting voorziene kolken, vanwaar het door een goed gesloten,
waterdicht rioolstelsel van het terrein wordt weggevoerd of geleid
naar een waterdichten put, die op geregelde tijden wordt geledigd.

2. De wanden van het slachthuis zijn aan de binnenzijde
van steen en tot eene hoogte van ten minste 2 i M. glad, water-
dicht en licht gekleurd.

3. De luchtverversehing geschiedt door roosters in den wand,
geopende vensters of één of meer op bet dak aangebrachte lucht-
kokers.

4. Het lokaal, waarin de keuring plaats heeft, is zoo inge-
richt, dat deze bij gesloten deuren bij dag overal zonder kunst-
licht kan geschieden.

Artikel 10. Het slachthuis staat niet in rechtstreeksche ver-
binding met woningen, schaftlokalen, privaten, vleeschwinkels,
werkplaatsen ter bereiding van vleeschwaren of ter verwerking
van darmen en andere producten van dierlijken oorsprong of
bewaarplaatsen van afval-producten van dierlijken oorsprong.

Artikel 11. De ruimte in het slachthuis is zoo groot, dat de
voor het slachten noodige handelingen en de keuring naar be-
lmoren kunnen geschieden.

Artikel 12. Op het terrein van de slachterij zijn ter beschik-
king van den rijkskeurmeester eene inrichting voor het onschadelijk
maken van afgekeurd vleesch en één of meer lokalen tot het

-ocr page 786-

verrichten der voortgezette keuring, der keuring, bedoeld in
artikel 22 sub 2, het doen van bijzondere onderzoekingen, het
bewaren van keuringsbenoodigdheden en het verblijven van de
met de keuring belaste ambtenaren.

Artikel 13. 1. De geslachte en gekeurde dieren worden bij
voorkeur iu eene uitsluitend daarvoor bestemde ruimte opge-
hangen ; indien dit niet geschiedt, blijft tusschen de hang- en
de slachtruimte eene strook van ten minste 3 M. vrij.

2. Het ophangen van vleesch in de stallen en het stallen van
vee in de hangruimte is verboden.

Artikel 14. Voor zooveel de vaste afval niet onmiddellijk na
iedere slachting vau het terrein wordt verwijderd, wordt deze in
een goed afgedekten, waterdicht gemetselden bak verzameld en
met kalk bestrooid.

Artikel 15. 1. Het terrein, de kolken, de lokalen en de zich
daarin bevindende voorwerpen worden geregeld schoon gehouden.

2. Na iedere slachting worden het slachthuis en de gebruikte
slachttoestellen gereinigd.

Artikel 16. 1. De slacht- of hanglokalen worden niet ge-
bruikt voor het bewaren van kleederen en afval-producten van
dierlijken oorsprong.

2.\' Gedurende het slachten en zoolang vleesch aanwezig is,
worden in de slacht- of hanglokalen geene andere werkzaamheden
verricht dan die, welke tot de uitoefening van het bedrijf en de
keuring behooren.

Artikel 17. De keuring geschiedt tusschen zonsop- en zons-
ondergang; in lokalen, waar naar het oordeel van den inspecteur
voldoende kunstlicht aanwezig is, ook tusschen zonsonder- en
zonsopgang.

Artikel 18. Hij, die de instelling van een keuringsdienst voor
zijn bedrijf wenscht, richt daartoe eene aanvrage tot Onzen met de
uitvoering van dit besluit belasten minister, met gebruikmaking van
een door dien minister va^t te stellen formulier, waarvan exem-
plaren kosteloos op alle gemeente-secretarieën verkrijgbaar zijn.

Artikel 19. 1. Op aanvrage worden door Ons keuringsdiensten
ingesteld in gemeentelijke slachthuizen en in slachterijen, wier
bedrijfsomvang de instelling van een afzonderlijken keuringsdienst
toelaat, mits voldoende aan de in de artikelen 6, 7, 8, 9, 10,
11 en 12 gestelde voorwaarden.

-ocr page 787-

2. Keuringsdiensten kunnen door Ons ook worden ingesteld
op eene of meer gemeeusckappelijke aanvragen van hen, wier
slachterijen in dezelfde of in eene aangrenzende gemeente gelegen
zijn en wier bedrijfsomvang de instelling van een afzonderlijken
keuringsdienst als regel niet toelaat,

3. De rijkskeurmeester is bevoegd het aantal dieren te be-
palen, dat tegelijkertijd in één slachtlokaal mag worden geslacht.

Artikel 20. Onze voornoemde minister kan:

a. in bijzondere gevallen eischen, dat door of vanwege den
eigenaar of directeur der slachterij eene woning ter beschikking
wordt gesteld van één der met de keuring belaste ambtenaren,
tegen eene jaarlijksche vergoeding;

b. bepalen, dat voor het ter beschikking stellen van één of
meer lokalen, bedoeld in artikel 12, eene jaarlijksche vergoeding
zal worden toegekend ;

c. tot 1 October 1909 ontheffing verleenen van één of meer
der in de vorige artikelen gestelde eischen.

Artikel 21. 1. Keuringsdiensten worden opgeheven, indien de
slachterijen, waarin zij zijn ingesteld, ophouden te voldoen aan
de in de artikelen 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12 gestelde voor-
waarden.

2. Een ingestelde keuringsdienst kan worden opgeheven, indien
het hoofd of\' de bestuurder van het bedrijf het bij een der arti-
kelen 13, 44, 15, 16 en 17 bepaalde niet nakomt of geen gevolg
geeft aan een eisch, als bedoeld in art. 20 sub
a.

§ 3. Van den staat, waarin het vleesch ter keuring
aangeboden en voor uitvoer ingeladen wordt.

Artikel 22. 1. Het vleesch wordt eerst levend ter keuring
aangeboden en vervolgens in den staat, waarin het gedurende of
dadelijk na het in § 1 bedoelde slachten verkeert.

2. Ter plaatse, bedoeld in de artikelen 12 en 19, kunnen
afzonderlijke organen ter keuring worden aangeboden, en in
bijzondere gevallen, met toestemming van Onzen voornoemden
minister, onder door dezen te geven voorschriften, ook andere deelen.

Artikel 23. Vleesch wordt voor uitvoer ingeladen in den staat,
waarin het verkeert, nadat het merk, bedoeld in artikel 2 der wet,
is aangebracht.

Artikel 24. Vleesch, dat verpakt voor uitvoer wordt ingeladen,

-ocr page 788-

moet zoodanig verpakt zijn, dat het geen nadeel kan ondervinden
van het verpakkingsmateriaal.

§ 4. Van de regelen voor de keuring, de sterilisatie, de
onbruikbaarmaking als voedingsmiddel
en de vernietiging.

Artikel 25. 1. Hij, die een dier slacht of doet slachten, is
verplicht de door den met de keuring belasten ambtenaar ten
behoeve van de keuring te verlangen hulpdiensten te verrichten
• ot te doen verrichten.

2. Hij laat toe, dat deze ambtenaar ten behoeve van de keu-
ring organen of deelen insnijdt, los maakt of aan andere han-
delingen onderwerpt.

Artikel 26. De keuring omvat een onderzoek vóór en na
het slachten.

Artikel 27. Bij het onderzoek vóór het slachten wordt vast-
gesteld :

a. of het dier ziekten of afwijkingen vertoont, welke van
invloed kunnen zyn op de deugdelijkheid van het vleesch;

b. of verschijnselen aanwezig zijn van besmettelijke veeziekten,
bedoeld bij de wet van 29 Juli 1870 (
Staatsblad n°. 131).

Artikel 28. Van het te slachten dier worden voor zooveel
noodig nagegaan:

a. de indruk, welke het dier maakt, in verband met den
algemeenen gezondheids- en voedingstoestand;

b. houding, gang, stand, blik, meerdere of mindere opge-
wektheid ;

c. de algemeene toestand van de huid, in het bijzonder wat
temperatuur en beharing betreft;

d. het al ot niet aanwezig zijn van storingen in de spijs-
verterings- en ademhalingsorganen;

e. de toestand der natuurlijke lichaamsopeningen, en van
den neusspiegel, en, bij vrouwelijke dieren, van de scheede en
den uier;

f. de inwendige lichaamstemperatuur, indien het dier ver-
moed wordt ziek te zijn.

Artikel 29. Bij het onderzoek van paarden wordt in het bij-
zonder gelet op kwaden droes en huidworm, schurft, miltvuur,
hondsdolheid, tetanus, bloedvlekziekte en op koortstoestanden

-ocr page 789-

in verbaud met infectieziekten, ontstekings- en etteringsprocessen,
ziekten der gewrichten, peesscbeeden en hoeven.

Artikel 30. Bij bet onderzoek van runderen wordt in het
bijzonder gelet op veepest, longziekte, mond- en klauwzeer, milt-
vuur, hondsdolheid, houtvuur, boosaardige kopziekte, liaemor-
rhagische septicaemie, bloedwateren, geelzucht, tuberculose en op
koortstoestanden iu verband met ziekten van uier, scheede en
baarmoeder, maag en darmen, gewrichten, klauwen en met in-
fectieziekten, etterings- en ontstekingsprocessen; bij jonge kal-
veren bovendien op navelontstekingen, diarrheeën, gewrichtsont-
stekingen en mondziekten.

Artikel 31. Bij het onderzoek van schapen en geiten wordt
in het bijzonder gelet op mond- en klauwzeer, schurft, schaaps-
pokken, rotkreupel, miltvuur, hondsdolheid, houtvuur, leverbot-
ziekte, uierziekten, tetanus eu diarrheeën.

Artikel 32. Bij het onderzoek van varkens wordt in het bij-
zonder gelet op mond- en klauwzeer, vlekziekte, miltvuur,
hondsdolheid, besmettelijke borstziekte, varkenspest en etterings-
processen in verband met castratie.

Artikel 33. Dieren, welke verschijnselen van ziekte vertoonen,
worden gemerkt.

Artikel 34. De met de keuring belaste ambtenaar is bij het
slachten tegenwoordig en draagt zorg, dat de keuring zoo spoedig
mogelijk afloopt.

Artikel 35. Omtrent de keuring in het algemeen gelden de
volgende voorschriften:

a. De niet de keuring belaste ambténaar gaat na, of voldaan
is aan de bepalingen van dit besluit.

b. Hij verricht het onderzoek met goed gereinigde handen.

c. Hij is voorzien van ten minste twee goed gereinigde messen.

d. Messen, welke gebruikt zijn voor het insnijden van zieke
of verontreinigde organen of deelen, worden voor onderzoek niet
weder gebruikt dan na behoorlijke reiniging of ontsmetting.

e. Verontreiniging of bezoedeling van het vleesch bij het
onderzoek wordt vermeden.

ƒ. Het onderzoek is zoo nauwkeurig, dat ook geringe afwij-
kingen niet aan de aandacht ontsnappen.

g. Het iusnijden van de longen geschiedt door het maken
van verschillende, diepgaande, evenwijdig loopende insnijdingen.

-ocr page 790-

Het insnijden van het hart geschiedt door middel van eene
rechtsche en eene linksche overlangsche snede, waardoor boezems
en kamers worden geopend. Daarna wordt eene snede in den
scheiwand gemaakt.

li. Het onderzoek van de lymphklieren geschiedt door betasten,
bezichtigeu en het maken van verschillende overlangsche in-
snijdingen.

Artikel 36. 1. Bij de keuring der geslachte dieren wordt:

a. nagegaan of\' afwijkingen bestaan in kleur en uiterlijk voor-
komen van het vieesch in het algemeen en van de verschillende
organen en deelen in het bijzonder;

b. nagegaan of het bloed afwijkingen vertoont;

c. een onderzoek ingesteld naar de gesteldheid van de tong,
de longen, het hart, de lever, de milt, de baarmoeder, de blaas,
de nieren en deu uier door betasting eu zoo noodig door insnijding;

d. de kop bij runderen eu varkens, behoudens de in art. 38
te noemen uitzonderingen, zóó onderzocht, dat door het lossnijden
van de tong de gesteldheid van deze en van mond- en keelholte
kan worden nagegaan, terwijl de bijbehoorende lymphklieren aan
een nauwkeurig onderzoek worden onderworpen.

2. Achtereenvolgens worden onderzocht:

a. de maag en de darmen, de blaas, de baarmoeder en de
sclieede;

b. het net, het darmscheil en de daarin gelegen klieren;

c. de milt;

d. de longen met de bijbehoorende long- en middenschots-
lymphklieren ;

e. het hartezakje en het hart;

ƒ. de lever en de buikspeekselklier met de bijbehoorende lymph-
klieren ;

g. het middelrif en het borst- en buikvlies;

h. de nieren met de bijbehoorende lymphklieren;

i. de uier met de bijbehoorende lymphklieren;

j. het spierweefsel, het vet, de beenderen en de gewrichten.

3. Zoo noodig worden ook andere orgaanklieren en verder de
lymphklieren aan den hals, van den borstwand, de darmbeens-,
lenden-, schaam-, boeg-, oksel-, liesplooi-, knieholte-, zitbeen- en
aarsklieren onderzocht.

Artikel 37. Bij de keuring van runderen worden de tong, het

-ocr page 791-

hart, de uit- en inwendige kauwspieren, laatstgenoemde door het
maken van verschillende overlangsche insnijdingen, in het bijzonder
op blaaswormen onderzocht.

Artikel 38. Het onderzoek bedoeld in de artikelen 36, eerste lid
sub d, en 37, kan bij vette en nuchtere kalveren achterwege blijven.

Artikel 39. Bij de keuring van nuchtere kalveren wordt in
het bijzonder gelet op long-, gewrichts-, navel- en darmziekten.

Artikel 40. l)e rijkskeurmeester is bevoegd, in overleg met
den inspecteur, in het belang van den uitvoerhandel de in
artikel 37 bedoelde insnijdingen na te laten.

Artikel 41. Bij de keuring van paarden worden de neus- en
keelholte, het strottenhoofd \' en de luchtpijp nauwkeurig onder-
zocht en wordt de kop daartoe, zoo noodig, gekliefd.

Artikel 42. Bij de keuring van varkens wordt in het bij-
zonder gelet op voor den mensch gevaarlijke blaaswormen.

Artikel 43. De met de keuring belaste ambtenaren onthouden
hunne goedkeuring aan het voor uitvoer bestemde vleesch:

a. indien het vleesch afkomstig is van dieren, van welke de
keuring niet volledig is geweest, met uitzondering van de ge-
vallen, bedoeld in artikel 22 sub 2;

b. indien bij het onderzoek eene ziekte werd geconstateen^
vermeld in artikel 47, met uitzondering van tuberculose;

c. in gevallen van tnberculeuzeu of anderen aard, niet ge-
noemd in artikel 47, indieu zoodanig vleesch in het laud van
bestemming wordt afgekeurd;

d. ingeval van beenbreuken en belangrijke kneuzingen of ver-
wondingen van de huid en het onderhuidsche bindweefsel;

e. ingeval van uitgebreide huidaandoeningen bij varkens;

f. indien plaatselijke ziekteprocessen of gezwellen vóór de
keuring zijn verwijderd ;

g. indien het vleesch onzindelijk is behandeld;

/;. indien zij ernstig twijfelen aan de geschiktheid voor uitvoer.

Artikel 44. 1. De rijkskeurmecsters zijn bevoegd hunne
goedkeuring te verleenen aan het voor uitvoer bestemde vleesch,
afkomstig van dieren, welke lijdende waren aan plaatselijke
ziekteprocessen of gezwellen, mits

a. de goedkeuring, behoudens het bepaalde in het derde lid,
uitsluitend betrekking hebbe op de helften of vierendeelen, waar-
aan geene afwijkingen aanwezig zijn;

-ocr page 792-

b. de ziekteprocessen of gezwellen geacht kunnen worden
noch door infectie of intoxicatie noch op andere wijze op de
deugdelijkheid van het vleescli of op zijn weerstandsvermogen
tegen ontbinding eene nadeelige uitwerking te hebben gehad.

2. Indien, in verband met het in het eerste lid, sub a, be-
paalde, overgegaan wordt tot verdeeling van het dier in helften
of vierendeelen, geschiedt dit in tegenwoordigheid van den met
de keuring belasten ambtenaar.

3. Indien de in het eerste lid bedoelde afwijkingen uitsluitend
inwendige organen betreffen, wordt geene goedkeuring verleend,
voordat de aangedane organen verwijderd zijn.

4. De rijkskeurmeester vermeldt op de daarvoor op het merk
bestemde plaats de reden, welke tot de verdeeling der stukken
aanleiding heeft gegeven.

Artikel 45. De rijkskeurmeesters zijn bevoegd hunne goed-
keuring aan het voor uitvoer bestemde vleesch te onthouden:

a. indien het vleesch afwijkingen in consistentie, kleur, reuk
of smaak vertoont, al kunnen die eigenschappen met eene be-
kende oor/.aak in verband worden gebracht;

b. indien het vleesch afkomstig is van zeer magere dieren
en in het hijzonder, indien de slechte voedingstoestand verband
houdt met hun hoogen leeftijd.

Artikel 46. Indien de goedkeuring aan het voor uitvoer be-
stemde vleesch wordt onthouden, wordt de keuring gestaakt,
het vleesch gemerkt en onmiddellijk overgebracht naar de plaats,
waar de voortgezette keuring moet geschieden.

Artikel 47. Behoudens de gevallen, bedoeld in artikel 50,
wordt het geheele dier afgekeurd :

A. indien het betreft gestorven dieren, met uitzondering van
plotselinge sterfgevallen, waarbij het afdoende is gebleken, dat
de oorzaak van den dood van geen invloed heeft kunnen zijn
op de deugdelijkheid van het vleesch;

B. in geval van:

1. veepest;

2. mond- en klauwzeer, indien het dier deswege in nood is
geslacht;

3. kwaden droes ;

4. schaapspokken;

5. vlekziekte der varkens, indien het dier andere dan zeer

-ocr page 793-

geringe ziekteverschijnselen vertoonde, en uitgebreide verande-
ringen in huid, spier- en vetweefsel en in de ingewanden bestaan ;

6. trichinosis;

7. miltvuur;

8. hondsdolheid;

9. houtvuur;

10. haemorrhagische septicaemie van het rund, indien het
dier deswege in nood is geslacht;

11. borstziekte en pest der varkens, indien het dier deswege
in nood is geslacht of indien sterke vermagering bestaat;

12. influenza, longontsteking, borstvliesontsteking, goedaardigen
droes bij het paard, indien het dier deswege in nood is geslacht;

13. koliek bij bet paard, indien bet dier deswege in nood
is geslacht;

14. tuberculose:

a. indien het dier deswege in nood is geslacht;

b. indien de ziekte sterke vermagering ten gevolge heeft gehad;

c. in gevallen van acute miliair-tubercnlose;

d. indien infectie van beenderen, van het spierweefsel of
daarbij behoorende lymphklieren en vetweefsel heeft plaats ge-
vonden of niet met zekerheid kan worden buitengesloten, hetzij
deze infectie van haematogenen of lympbogenen aard is;

e. indien, bij het niet geïnfecteerd of vermoedelijk geïnfecteerd
zijn van het spierweefsel of van de daarbij behoorende, sub
d
genoemde deelen, dat spierweefsel of die deelen zóó met smetstof
bezoedeld zijn, of bij het uitnemen of verwijderen van aangetaste
deelen bezoedeld zouden worden, dat ze als geïnfecteerd moeten
worden beschouwd;

15. alle andere gevallen, waar septicaemische, pyaemische of
toxaemische en met koorts gepaard gaande processen, als gevolg
van infecties, bestaan hebben, in bet bijzonder die, welke zich
aansluiten aan verwondingen en aan ontstekingen van den uier,
de baarmoeder, de gewrichten, peesscheeden, hoeven en klauwen,
den navel, de longen, de weivliezen, de maag en de darmen;

16. tetanus, indien het dier deswege in nood is geslacht of
indien het spierweefsel zichtbaar veranderd is;

17. uraemie;

18. geelzucht, indien de verkleuring van het vleesch na 24
uur niet verdwenen is of vermagering is ingetreden;

-ocr page 794-

19. sterke algemeene hydraemie, cachexie, sterke algemeene
vermagering;

20. gezwellen, indien eene metastase zoo heeft plaats gevonden,
dat het spierweefsel met bijbehoorend vetweefsel, beenderen en
lymphklieren, voor een belangrijk deel werd aangetast;

21. algemeene straalschimmelziekte;

22. algemeene botriomycose;

23. sarkosporidiën, indien het spierweefsel in sterke mate
waterzuchtig of op andere wijze veranderd is;

24. cysticercosis, indien waterzucht, sterke verkleuring of\'
vermagering bestaat of de parasieten zeer verspreid in het spier-
weefsel van den romp voorkomen ;

25. abnormalen reuk, smaak of consistentie van het vleesch,
ook indien de eerstgenoemde alleen door de kookproef ontdekt
wordt;

26. onvoldoende uitbloediug, oi indien de toestand van het
dier vóór het slachten of vóór het sterven de zekerheid geeft, dat
het vleesch zeer spoedig zal bederven;

27. ontbinding en uitgebreide bezoedeling van het dier met
onreinheden;

C. indien het betreft ongeboren vruchten, dood geboren,
gestorven en iu nood gedoode dieren, welke niet dadelijk werden
geopend en verder geslacht.

Artikel 48. Afgekeurd worden:

a. ziekelijk veranderde organen en deelen;

b. met smetstof bezoedelde of op andere wijze verontreinigde
organen en deelen;

c. organen en deelen, welke afwijkingen in consistentie, reuk
of kleur vertoonen.

Artikel 49. Bij de toepassing van het vorige artikel gelden
de volgende bepalingen:

a. indien parasieten door uitsnijden niet nauwkeurig kunnen
verwijderd worden, worden de organen en deelen, waarin zij zich
bevinden, afgekeurd;

b. organen en deelen worden ook als tuberculeus beschouwd,
indien de regiennaire lymphklier of lymphklieren tuberculeus
zijn, indien zij werden aangesneden met een mes, dat met smet-
stof bezoedeld was, of indien zij op eene andere wijze met smet-
stof bezoedeld kunnen zijn;

-ocr page 795-

c. de afgekeurde organen en deelen worden zóó ruim uit-
gesneden of verwijderd, dat slechts gezonde deelen overblijven;

d. litteekenvorming is geene verandering, als bedoeld in arti-
kel 48, sub
a en c.

Artikel 50. Indien gelegenheid tot sterilisatie bestaat, wordt
voorwaardelijk goedgekeurd :

a. bij vlekziekte: het niet veranderde vleesch;

b. bij borstziekte en pest van varkens: het niet veranderde
vleesch, tenzij de dieren sterk vermagerd zijn;

c. bij tuberculose in dé gevallen, genoemd in artikel 47,
sub 14
d en e: het vleesch, indien de veranderde deelen zooveel
mogelijk zijn uitgesneden of op andere wijze verwijderd, geene
sterke vermagering bestaat, en geene acute miliairtuberculose
aanwezig is;

d. bij cysticercosis: het vleesch, tenzij waterzucht, sterke ver-
kleuring of vermagering bestaat, of de parasieten zeer verspreid
in het spierweefsel van den romp voorkomen;

e. in de gevallen, vermeld in artikel 47 sub 26.

Artikel 51. De keuring van het geslachte dier geschiedt
door den rijkskeurmeester:

a. indien het eeu dier betreft, bedoeld in artikel 33;

b. indien gehandeld is in strijd met de artikelen 2 en 3;

e. in alle andere gevallen, tenzij de hulpkeurmeester, over-
eenkomstig het bepaalde in artikel 52, tot keuring bevoegd is.

Artikel 52. 1. De hulpkeurmeester is tot keuring van het
geslachte dier bevoegd:

a. indien alle organen en deelen gezond zijn;

b. indien de volgende afwijkingen of veranderingen aanwezig zijn:

1°. dierlyke parasieten, welke geen gevaar opleveren voor de

gezondheid van den mensch;

2°. plaatselijke en weinig uitgebreide ontstekingsprocessen, ook
indien deze met vergroeiing van organen en ettervorming gepaard
gaan, waarbij geen stinkende ontstekingsproducten zijn gevormd,
de etterhaarden volkomen van de omgeving afgesloten zijn, en
geene bezoedeling van gezonde deelen heeft plaats gevonden;

3°. afwijkingen in organen en deelen, welke den algemeenen
gezondheidstoestand niet hebben geschaad en geene verandering
in de hoedanigheid van het vleesch hebben teweeggebracht;

4°. plaatselijke gezwellen;

-ocr page 796-

5°. plaatselijke straalschimmelziekte;

6°. tuberculose van één orgaan of van één orgaan met bijbe-
boorende lymphklieren, of, indien de tuberculose niet tot één
orgaan beperkt is, die vormen, waarbij de aangetaste deelen ge-
makkelijk te verwijderen zijn, geene uitgebreide verweeking van
haarden beeft plaats gevonden, en de ziekte in zeer geringe uit-
breiding aanwezig is.

2. De hulpkeurmeester is in de sub 4°, 5° en 6° genoemde
gevallen niet bevoegd het oordeel uit te spreken, indien bij het
onderzoek blijkt, dat de gevonden afwijkingen den gezondheids-
toestand en den voedingstoestand van het dier of de hoedanigheid
van het vleesch, anders dan onbeduidend hebben benadeeld.

Artikel 53. Het steriliseeren geschiedt door stoomen, koken
of smelten.

Artikel 54. 1. Het stoomen kan geschieden in alle gevallen,
bedoeld in artikel 50.

2. Het koken kan geschieden:

a. in de gevallen, bedoeld in artikel 50 sub «, b, d en e;

b. in de gevallen, bedoeld in artikel 50 sub c, indien voor-
waardelijke goedkeuring werd uitgesproken op grond van het
bepaalde in art. 47, sub 14 e;

3. Het smelten kan geschieden in alle gevallen, bedoeld in
artikel 50.

Artikel 55. Het stoomen geschiedt door het vleesch, in stukkeu
van ten hoogste 30 cM. lang en 10 cM. breed en dik, in daar-
voor ingerichte toestellen, gedurende 2uur bloot te stellen aau
de inwerking van stroomenden waterdamp van 3/4—1 atmosfeer
overdruk.

Artikel 56. Het koken geschiedt door het vleesch, in stukken
van ten hoogste 10 cM. breed en dik, gedurende ten minste
uur in kokend water te doen verblijven.

Artikel 57. Het smelten geschiedt in daarvoor ingerichte open
ketels, nadat het vleesch tot stukken van ten hoogste 1 cM3. is
verkleind, zóó, dat hfet, na het volkomen vloeibaar worden, ge-
durende ten minste 1 uur in dien vloeibaren toestand wordt
gehouden, tenzij vóór dien tijd een temperatuur van 100° C.
wordt bereikt, in welk geval het smelten onder goedkeuring van
den rijkskeurmeester vroeger kan eindigen.

Artikel 58. Onbruikbaarmaking van vleesch geschiedt:

-ocr page 797-

a. door behandeling iu een destructor;

b. door het, nadat het in kleine stukkeu is gesnedeu, te ver-
inengen met stinkende dierlijke olie, kalk, carbol, creoline of
andere, met goedkeuring van den inspecteur aan te wenden stoffen.

Artikel 59. Vernietiging van vleesch geschiedt door verbran-
ding in open vuur of in daartoe ingerichte toestellen.

§ 5. Van de wijze, waarop de merken worden ingericht
en aangebracht.

Artikel 60. Het merken, bedoeld in artikel 33, geschiedt bij
eenhoevige dieren, runderen, schapen en geiten door het aan-
brengen van twee elkaar loodrecht kruisende, roode strepen op
de lendenen; bij varkens door het aanbrengen van een oormerk.

Artikel 61. Het in artikel 2 der wet op de uitvoerkeuring van
vleesch 1907 (
Staatsblad n°. 217) bedoelde merk bestaat uit een
etiquette van lichtgeel, stevig linnenpapier, groot bij 12^
centimeter en ingericht als volgt:

(«)

\\

Voorzijde.

/

NEDERLAND.

Vleesch voor uitvoer goedgekeurd
overeenkomstig de Wet op de uit-
voerkeuring van vleesch 1907
(Staatsblad n°. 217) en het Konink-
lijk Besluit van........ 1908.

1908.

Datum:......190 .

De 1 lij ks keur meester
Naam: ........

(a) Ruimte voor den naam van de keuriugsplaats en voor ad-
ministratieve aanwijzingen.

-ocr page 798-

772
Achterzijde.

Meat inspected for export according
to the Dutch Law of 16 July 1907 and
the Royal Decree of....... 1908.

Fleisch zur Ausfuhr untersucht laut
Niederländisches Gesetzes vom 16 Juli
1907 und Königlicher Verordnung vom
....... 1908.

Viande déclarée propre à l\'exportatiou
en vertu de la loi Néerlandaise du 16

juillet. 1907 et l\'Arrêté Royal du.....

1909.

C\')

(6) Ruimte voor opmerkingen van den rijkskeurmeester.

Indien het voor uitvoer bestemde vleesch afkomstig is van
eenhoevige dieren, wordt dit vermeld in de ruimte
(b).

Artikel 62. Het aanbrengen van het merk geschiedt doordat:

a. bij geheele dieren door middel van eene paknaald de buik-
wand wordt doorgestoken in de nabijheid van den navel, op on-
geveer 2 cM. afstand van eene der snedevlakten, gevormd doordat
de buikwand van het dier bij de slachting langs de linea alba
is doorgesneden, en, nadat door de zoo verkregen opening een
stuk gegalvaniseerd ijzeldraad, waaraan de etiquette is geregen,
gevoerd is; de uiteinden van den draad worden gestoken door
een lood, dat vervolgens wordt vastgeknepen met eene plonibeer-
taug, bevattende aan de eene binnenzijde het rijkswapen en aan
de andere binnenzijde de letters U. K. (uitvoer keuring);

b. bij halve dieren het merk op de wijze en ter plaatse, sub a
omschreven, wordt aangebracht aan de aangeboden helft;

c. bij vierendeelen het merk op de wijze, sub a omschreven,
wordt aangebracht in de nabijheid van den hoek, gevormd ter
plaatse, waar eene der snedevlakten, gelegen tusschen een voor-
en een achtervierendeel, de linea alba raakt;

d. bij verduurzaamd vleesch en organen of deelen, bedoeld in

-ocr page 799-

artikel 22, sub 2, bet merk op eene iu bet oog vallende plaats
wordt aangebracht aan de verpakking op de wijze, sub a om-
schreven.

Artikel 63. Onze voornoemde minister kau bevelen, dat vleescb
bovendien wordt voorzien van stempel-, tatoëer- of brandmerken,
ingericht volgens door hem te geven voorschriften.

Artikel 64. 1. Het iu artikel 46 bedoelde merk bestaat uit
een rood koperen driehoek, waarvan iedere zijde 5 cM. lang is.

2. Op een der vlakken van den driehoek bevindt zich het
woord >onthouden».

3. liet merk wordt door middel vau een haak, welke in den
bovenhoek van het andere vlak is bevestigd, aangebracht ter
plaatse, bedoeld iu artikel 62.

Artikel 65. Indien na voortgezette keuring bet dier wordt
goedgekeurd, wordt het in het vorige artikel bedoelde merk ver-
wijderd en het geslachte dier voorzien van de volgende stempel-
merken:

ti. bij runderen, schapen en varkens: een rechthoek met zijden
van Q\\ en cM., door twee lijnen, evenwijdig aan de langste
zijde, in drie kleinere rechthoeken verdeeld, waarvan de bovenste
het woord «Rijksdienst» en den naam van de keuringsplaats, de
middelste den datum en de onderste het woord «goedgekeurd»
bevat;

b. bij eenhoevige dieren en geiten: een gelijkbeenige drie-
hoek, waarvan de beeneu 5 cM. lang zijn, en waarvan de basis
op een rechthoek met zijden van 6.^ en 1 cM. rust, terwijl de
driehoek bet woord «Rijksdienst», den naam van de keuringsplaats
en het woord «goedgekeurd» en de rechthoek den datum bevat.

Artikel 66. Indien na voortgezette keuring het dier voor-
waardelijk wordt goedgekeurd, wordt het in artikel 64 bedoelde
uierk verwijderd en het geslachte dier voorzien van een stempel-
merk, bestaande uit een cirkel van 5 cM. middellijn, waarin de
letters V. G. (voorwaardelijk goedgekeurd).

Artikel 67. 1. De in de artikelen 65 en 66 bedoelde merken
worden op iedere lichaamshelft aangebracht op de buitenvlakte
van de dij, het midden van den rug, den schouder, de binnen-
vlakte van de dij, de navelstreek en het middengedeelte van den
ribwand.

2. Afdrukken worden geplaatst op zulke stukken en deelen,

-ocr page 800-

als de eigenaar of hij, die hem vervangt, wenseht, eii op die,
waarop de met de keuring belaste ambtenareu, het noodig oordeelen.

Artikel 68. Indien na voortgezette keuring het dier wordt
afgekeurd, wordt het in artikel 64 bedoelde merk verwijderd en
het geslachte dier voorzien van een stempelmerk, bestaande uit
een parallelogram, met zijden van 5 en 4 cM., door eene lijn,
evenwijdig aan de langste zijde, in twee gelijke deelen verdeeld,
waarvan het bovenste den naam van de keuringsplaats en het
onderste het woord «afgekeurd» bevat.

Artikel 69. Het in het vorige artikel bedoelde merk wordt
op iedere lichaamshelft op ten minste tien plaatsen aangebracht.

Artikel 70. De in de artikelen 63, 65, 66 en 68 bedoelde
stempel- of tatoëermerken worden aangebracht met behulp van
eene kleurstof, bereid volgens de door Onzen voornoemden minister
te geven voorschriften.

Onze minister van landbouw, nijverheid en handel is belast
met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden
gezonden aan de algemeene rekenkamer en aan Onzen minister
van financiën.

Koninklijk besluit van 6 Mei 1908, n°. 49. Wij Wiluelmina.
bij de gratie Gods, enz. enz.

Hebben goedgevonden en verstaan :

Groot-Britannië en Ierland aan te wijzen als de landen, naar
welke het, te rekenen van het nader vast te stellen tijdstip der
inwerkingtreding der voornoemde wet, verboden zal zijn vleesch,
hetwelk niet voorzien is van een of meer merken, als bewijs,
dat het bij eene van rijkswege ingestelde keuring voor uitvoer
geschikt is bevonden:

a. uit te voeren:

b. aan eenig middel van vervoer tot uitvoer aan te bieden.

Onze minister van landbouw, nijverheid en handel is belast

met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden
gezonden aan de algemeene rekenkamer en aan Onzen minister
van financiën.

De Wet op de uitvoerkeuring van vleesch 1907 (Staatsblad
n°. 217) zal in werking treden op 1 Januari 1909 (koninklijk
besluit van \'29 Juli 1908, n°. 276).

-ocr page 801-

Staatsbegrooting.

De Wet vau 24 Juli 1908 (Staatsblad n°. 244) ter verhooging
en wijziging van het Xde hoofdstuk der staatsbegrooting over het
dienstjaar 1907 (zie dit deel, blz. 634) is geplaatst in de
Staats-
courant
van 6 Augustus 1908, n°. 183.

Ontvangen inschrijvingen ten behoeve van het
gedenkteekeo van wijlen
Dr. M. H. J. P. Thomassen.

(7de lijst).

Dr.

P. Bergers te Buenos-Aires.....

• • /

5.—

Dr.

V. Bossi te Buenos-Aires......

5.—

Dr.

L. van Es te Fargo (North-Dacota)

»

12.38

L).

J. Fischer te Semarang.......

»

5.—

H.

5.—

J.

15.—

Dr.

P. Lesage te Buenos-Aires.....

5.—

Dr.

G. Martinoli te Buenos-Aires ....

»

5.—

A.

M. Vermast te Bondowoso......

10.—

Dr.

K. Wolfhügel te Buenos- Aires ....

Bedrag der voorgaande lijsten .

»

3049.62

f 8132.-

De penningmeester,
Utrecht, 23 Augustus 1908. Van Esveld.

Ontvangen inschrijvingen ten behoeve van het
„De BHuiN"-fonds. (3de lijst.)

J. Th. van Lohuizen, Winterswijk.....p. o. ƒ 5.—

J. Rempt Dzn...............» 3.—

D. de Fluiter, Schildwolde.......p. o. » 2.50

D. G. de Vries, Clinge.........p. o. » 5.—

F. S J. Veeze, Zutfen...........» 10.—

Dr. K. Over, Amsterdam........p. o. » 10.—

-ocr page 802-

J. C. van Veen, Deventer..........» 5.—

P. A. van Velsen, Padang. . . .......»40.—

H. J. O, Aalten............» 4.—

Dr. E. Berger, Hoek van Holland.....p. o. » 5.—

J. Stapenséa, Nijmegen...........» 5.—

S. H. Schaap, cand. veearts, Deersum......» 5.—

D. Schurink, Laag-lveppel........p. o. » 5.—

P. Boos\'stra, Steen wijk...........» 5.—

N. N., Gelderland..........p. o. » 3.—

ƒ 82.50

lst0 en 2do lijst . . . . , 1248.—
Totaal .... ƒ1330.50

De penningmeester,

A. Frederikse.

IXde Internationaal veeartsenijkundig congres in den

Haag 1909.

Als secretaris bij de algemeene zittingen en de sectievergade-
ringen van het, aanstaand veeartsenijkundig congres (zie uitnoodi-
ging op blz. 580 van dit deel) hebben zich alsnog beschikbaar
gesteld: dr. II. C. L. E.
Berger, rijkskeurmeester te Hoek van
Holland, voor de Engelsehe taal, en
J. Vlaskamp, veearts te
Eibergen, voor de Dtiitsciie en de Engelsehe taal.

Circulaire 2, bevattende onder anderen de samenstelling der
in de onderscheidene landen gevormde plaatselijke comités en
het programma der van 1\'2—18 September 1909 in de algemeene
en de sectievergaderingen te behaudelen onderwerpen, is in het
Fransch, Duitsch en Engelsch verschenen, voorzien van een af-
beelding van den Hofvijver in den Haag, en wordt den leden van
het congres kosteloos toegezonden. W. C. S.

-ocr page 803-

Veeartsenij kundig staatstoezicht.

Bij koninklijk besluit van 25 Juli 1908, n°. 54, ingaande
1 Augustus 1908,

tot wederopzegging benoemd:

tot plaatsvervanger van den districtsveearts wien Dordrecht
als standplaats is aangewezen, de veearts
J. van Zijverden te
Zieriksee ;

tot plaatsvervanger van den districtsveearts wien Dordrecht
als standplaats is aangewezen, alsmede tot gouvernementskeur-
meester voor de visitatie van het vee dat te Vlissingen wordt
ingeladen, in schepen naar het buitenland bestemd, de veearts
H. J.
van Neuerveen te Middelburg.

bij koninklijk besluit van 27 Augustus 1908, n°. 98, ingaande
1 September, tot plaatsvervangers van den districtsveearts, wien
Teteringen als standplaats is aangewezen A. A.
van Mansfeld te
Bergen-op-Zoom en
M. T. Plankeel te \'s-Hertogenbosch.

Invoer van slaclitstieren in Zwitserland. Bij beschikking van den
Zwitserschen minister van landbouw van 6 Augustus 1908 worden
alle vergunningen tot het invoeren van stieren, bestemd voor de
slachtbank in Zwitserland, met ingang van 20 Augustus 1908
ingetrokken
(Staatscourant van 10/17 Augustus 1908, n°. 192).

-ocr page 804-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende Juli 1908.

(De cijfers tusschen ( ) duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

c

Ci

O

CJ

CL.
£

S

C
3

u

©

N
£

a
i*
o
£
3
\'3

B>
flS
2
JS
O
UB

a

p

©

i

©

rX

©
£

Honds-
dol-
heid.

PROVINCIE.

O

s

©

te

s

c

CS
<

O
©

fS

cc.

©

P.

©

©
fc»-

O
O

s,

c

O

_CJ
2

c

©

TS

e

O

S

c

©

cc
©

O

•3

©

T3
CS
£
W

•o
ft.

OS
CS
Cl

U

a
ja

3
a>

o
&

\'/.
e.

ei

cs
-c

o
CO

h

©

-o

\'n

©

tSJ

c

©

a

j3
©

eh

3

SS

ë

Bij hond en kat.

Bij ander vee.

O
a

Ü
£

O
*

Groningen . .
Friesland. . .
Drente. . . .
Overijsel . . .
Gelderland . .
Utrecht . . .
Noord-Holland .
Zuid-Holland .
Zeeland . . .
Noord-Brabant .
Limburg . . .

7

17
3

3

8
1

4
10

6
7
6

tt

tt
»

»

M
tt
tt
M
tt
n
tt

tt

n
9

9

9
«

9

tt
Ti

X

»1

tt
»»

tt
r>

Ti
n
Ti
71
tt
rt
i
tt

n

32 (2)
32 (8)

9

)>
n

7i
1

w

»»

tt

li
»

w
«

M

JJ
»

tt

8 (4)
101
(»2)
2 (2)

3 (3)

2 (2)
113 (30)
19 (V)
3 (3)
1)

tt
Ti
tt
tt
7i
tt

m
»

»

1

4 (3)

2 (2)

5 (5)
«

«

7 (6)

»
«

tt
9
tt
7)
Ti

V

n

9

n

r>

tt
tt
Ti
Ti

71
tt

5 (4)
8(»)
M
1

10(1)
tt
Ti
V
Ti

Totaal

72

n

Ti

i

1

65(11)

tl

251 (IK)

7)

23 (21)

ti

I

, ; 24 (•)

1

(Staatscourant van 15 Augustus 1908, n°. 191.) v. E.

-ocr page 805-

GEMEENTEhVEEARTS

Genemuïden.

Sollicitanten worden opgeroepen voor bovengenoemde
betrekking, waaraan verbonden een jaarwedde van
f 350
benevens f 200 uit de Provinciale fondsen. Gezegelde
verzoekschriften in te zenden aan den Burgemeester
vóór
26 Sept. 1908.

RIJKSVEEARTS.

Namens een zeer groot aantal Veehouders roepen onderge-
teekenden, een
RIJKSVEEARTS op, met standplaats
Oude»Wetering* Dit is een centrum van Veehouders en
Landbouwers, zoodat
een flinke praktyk wordt verzekerd.

De vroegere Veearts, de Heer MULLER, thans te Lis se, heeft
er natuurlijk ünantieel belang bij, dat in deze vacature niet wordt
voorzien en stelt ten onrechte de praktijk in ongunstig daglicht.
Daarom worden sollicitanten verzocht ook informaties in te winnen
bij ondergeteekenden. Op een jaarlijksche toelage van
f 200 kan
de nieuwbenoemde titularis rekenen. Lijst met ruim
230 Vee-
houders, die op
Oude• Wetering een Veearts wenschen, ligt ter inzage.

N. P. VERKLEIJ, Rijpwetering,

Directeur Veeverzekering.

J. VERWEI J, Rijpwetering,

Secretaris Boerenbond.

P. ROELOFFS, Oude- Wetering.

C. KOOI.T, Leimuiden.

ROTTEVEEL, Oude-Wetering.

KIEBERT, Leimuiden.

C. STRAATHOF, Nieuwe-Wetering.

J. WESTSTEIN, Nieuwe-Wetering.

Burgemeester en Wethouders van Raamsdonk
roepen op sollicitanten voor de betrekking van

GEMEENTEVEEARTS,

op een jaarwedde van 400 Glda Stukken in te zenden
vóór 15 Sept. 1908.

Burgemeester en Wethouders voornoemd:
J. H. KAMP, ƒ\'.
Bürgern.
J. KIEBOOM, Secretaris.

-ocr page 806-

VEEARTS.

Voor de gemeenten Stad- en Ambt-Delden wordt
gevraagd een

Veearts.

Inlichtingen omtrent subsidie enz. te verkrijgen bij den
Burgemeester.

K. G W DE BOSSONG

DORDRECHT.

<=> „,.11.

5=; ;=»

Chemicaliën — Drogerijen — Verbandstoffen ^
g Pharmaceutische Referaten enz.

--oc

J2 Levering in den kortst mogelijken tijd van compleete «g

<3J»

aJ
e—

Apotheekinstallaties voor H.H. Veeartsen.
Laboratorium voor Chemisch en Bacteriologisch Onderzoek.
Nieuwste Geneesmiddelen zijn steeds voorradig.

Tegen besrnettelijken

Scheedecatarrh

slechts

BACILLOL

echte capsules

naar RITZER te Lichtenfels.

Fabrfkanten: Bacillolwerken - Hambur g.

Verkoop voor Nederland en zijn Koloniën alleen door:

BROCADES & STHEEMAN te Meppel.